De voortdurende schending van arbeidsrechten bij de voorbereidingen voor het WK voetbal in Qatar |
|
Michiel Servaes (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Promising little, delivering less» van Amnesty International waarin gesteld wordt dat de uitbuiting van arbeidsmigranten bij de bouw van stadions voor het WK voetbal in Qatar nog steeds voortduurt?1
Ja.
Onderschrijft u de bevindingen uit het rapport dat er in het afgelopen jaar zowel wettelijk, beleidsmatig als in de praktijk weinig veranderd is voor de meer dan anderhalf miljoen arbeidsmigranten in Qatar?
Het kabinet houdt zorgen met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten in Qatar. Het kabinet is van mening dat Qatar begint stappen in de goede richting te zetten met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten. Tegelijkertijd onderkent Nederland dat er nog veel ruimte is voor verbetering en dat aandacht voor deze problematiek belangrijk blijft. Zo moedigt Nederland Qatar aan om een wetsvoorstel tot aanpassing van het Kafalasysteem aan te nemen. Het kabinet heeft regelmatig contact over de positie van arbeidsmigranten in Qatar met de Qatarese autoriteiten, zowel bilateraal als in EU-verband. Zie ook het antwoord op de navolgende vragen.
Deelt u de sterke twijfel die Amnesty uit over de wil van Qatar om de uitbuiting van arbeidsmigranten effectief aan te pakken en de vrees dat eerdere beloften slechts een pr-stunt betroffen? Hoe beoordeelt u in dit verband dat een duidelijke routekaart met doelen en benchmarks voor het aanpakken van uitbuiting van arbeidsmigratie ontbreekt?
Het kabinet is van mening dat Qatar, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, stappen in de goede richting begint te nemen met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten. Hierbij zouden duidelijke doelen en monitoring van het proces nuttig zijn. Daarnaast is het belangrijk te benadrukken dat er hoge standaarden worden gehandhaafd door het Supreme Committee, verantwoordelijk voor de organisatie van het WK2. Genoemde standaarden op het gebied van het welzijn van werknemers en de verantwoordelijkheden van de werkgever zijn veel hoger dan gebruikelijk in de regio. Verder zijn er verbeterde accommodaties gebouwd voor migranten die momenteel plaats bieden aan 50.000 personen en wordt de wetgeving voor werken tijdens de heetste uren van de dag strenger gehandhaafd. Er zijn zaken die verbetering behoeven. Er kan meer gedaan worden om de wijzigingen in het Kafalasysteem door te voeren en er kan meer onderzoek gedaan worden naar de doodsoorzaken van bepaalde bevolkingsgroepen, waar het geen bedrijfsongevallen betreft. Voorts kan opgemerkt worden dat er regelmatig overleg plaatsvindt tussen Qatar en landen van herkomst. Een deel van de verantwoordelijkheid ligt bij andere landen, in de bestrijding van malafide wervingspraktijken.
Deelt u de teleurstelling dat het in Qatar nog altijd niet is toegestaan om een vakbond op te richten en dat de belofte om arbeidsinspecteurs in te zetten niet is nagekomen?
Nederland hecht veel waarde aan de fundamentele arbeidsnormen zoals vastgelegd door de ILO, waaronder de verdragen over de vrijheid van vakvereniging en de effectieve erkenning van het recht op vrije onderhandelingen (ILO-conventies 87 en 98). Qatar heeft deze twee verdragen nog niet geratificeerd. Nederland pleit ervoor dat landen zich moeten houden aan de arbeidsnormen, en roept waar relevant landen op deze conventies te ratificeren en de nationale wetgeving in lijn te brengen met deze conventies. In bilaterale gesprekken met Qatar brengt Nederland dit standpunt ook over. Ook tijdens de laatste Universal Periodic Review van Qatar in het kader van de VN Mensenrechtenraad heeft Nederland als aanbeveling aan Qatar meegegeven om de nog niet geratificeerde fundamentele conventies alsnog te bekrachtigen. Niettemin is het een goede ontwikkeling dat het organiserend Comité voor het WK 2022 werknemersparticipatie op de agenda heeft gezet en werknemersfora worden verplicht bij bouwprojecten.
In dit kader is het relevant op te merken dat de Qatari minder dan 10% van de bevolking vormen. De moeilijkheden rond deze discussie moeten mede in dat licht worden bezien.
Tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur in februari jl. kwam naar voren dat intussen ruim 290 inspecteurs (van de toegezegde 300 inspecteurs) aan de slag zijn. Dit cijfer werd bevestigd door de Qatarese autoriteiten tijdens de 104e ILO-conferentie die deze week plaatsvindt. Voorts heeft Qatar verschillende maatregelen toegelicht die voorzichtig als positief kunnen worden beoordeeld. In een wetsvoorstel wordt gesproken van aanpassing in de regelgeving rond uitreisvisa, waardoor migranten geen toestemming meer nodig hebben van hun werkgever.
Hoe beoordeelt u het dat journalisten die onderzoek verrichten naar de omstandigheden van arbeidsmigranten in Qatar zijn ondervraagd en gevangen gezet, zoals recent is gebeurd met journalisten van WDR en BBC?
Het is van groot belang dat journalisten vrij en veilig hun werk kunnen uitoefenen. Het is lastig tot een gedegen beoordeling te komen omdat weinig bekend is over de samenloop van omstandigheden. Desbetreffende BBC-journalisten waren op uitnodiging van Qatar naar het land afgereisd. De journalisten zijn twee dagen na aanhouding zonder aanklacht vrijgelaten. De journalisten van de WDR waren naar verluidt op eigen initiatief afgereisd zonder de nodige permissie van de Qatarese autoriteiten.
Welke concrete inspanningen heeft Nederland in bilateraal verband recent geleverd om de uitbuiting van arbeidsmigranten in Qatar aan de orde te stellen? Heeft het geplande bezoek van de Mensenrechtenambassadeur reeds plaatsgevonden? Zo ja, kunt u verslag van dit bezoek doen toekomen? Zo nee, wanneer is het bezoek voorzien?
Nederland is zowel bilateraal als in EU-verband actief om de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te helpen verbeteren. Hiertoe houdt het regelmatig op politiek en hoogambtelijk niveau contact met de Qatarese autoriteiten. De Nederlandse ambassadeur in Doha heeft regelmatig overleg op het hoogste niveau over dit onderwerp met het Ministerie van Arbeid, het Nationaal Comité voor Mensenrechten, het organiserend Comité voor het WK 2022 en het Nederlands bedrijfsleven. Een binnenkort te houden bijeenkomst tussen het Nederlands bedrijfsleven en het organiserend Comité voor het WK 2022 zal over de veiligheid en welzijn van werknemers in de bouw gaan. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking sprak in december jl. met de Qatarese Minister van Energie over dit onderwerp. Tevens bezocht de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur in februari jl. Qatar. Een verslag van dat bezoek volgt in de Mensenrechtenrapportage over 2015.
Op welke wijze worden de activiteiten van Nederlandse investeerders en bedrijven bij de bouw van stadions voor het WK en dan vooral het risico dat zij direct of indirect betrokken raken bij arbeidsrechtschendingen gemonitord? Welke rol vervult het Nationale Contact Punt ten aanzien van de naleving van betreffende OESO-richtlijnen?
De Nederlandse overheid verwacht van Nederlandse ondernemingen die op de Qatarese markt opereren dat zij zich houden aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Hierbij vormen de OESO richtlijnen het normatieve kader. Omdat Nederlandse ondernemers zelfstandig opereren op de Qatarese markt, en Nederland hier geen rechtstreekse bevoegdheden heeft, oefent de Nederlandse overheid invloed uit door ondernemers goed voor te lichten over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en door Nederlandse bedrijven aan te spreken op hun verantwoordelijkheden. De ambassade in Doha voert regelmatig overleg met Nederlandse bedrijven over de situatie van arbeidsmigranten.
Voor het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenantentraject is de Nederlandse overheid in gesprek met de bouwsector over welke IMVO afspraken de sector onderling kan maken om invulling te geven aan de responsibility to respect onder de United Nations Guiding Principles (UNGPs) en de OESO-richtlijnen. Binnenkort zal de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op werkbezoek gaan bij de BAM om onder andere over dit traject te spreken.
Het Nationaal Contactpunt maakt bedrijven bekend met de OESO-richtlijnen en de toepassing ervan, bijvoorbeeld door informatiemateriaal over de OESO-richtlijnen te ontwikkelen, door evenementen (mede) te organiseren en door vragen van bedrijven, NGO's en anderen over de toepassing van de Richtlijnen te beantwoorden. Elke partij die op enige wijze betrokken is bij een vermeende schending van de OESO-richtlijnen door een multinationale onderneming kan bij het Nationaal Contactpunt (NCP) hierover een melding indienen.
Wat hebben rapporten van de International Labour Organization (ILO) over inbreuken op het recht op vakvereniging en niet-naleving van het verdrag inzake gedwongen arbeid concreet opgeleverd? Wat is er terecht gekomen van het voornemen van Qatar om met een ILO-samenwerkingsprogramma opvolging te geven aan aanbevelingen voor beleidsaanpassingen? Welke middelen heeft de ILO in handen om naleving van verdragsverplichtingen te handhaven?
De ILO is de normstellende organisatie op het gebied van arbeidsrechten en heeft op dit onderwerp veel expertise en een leidende rol. De ILO heeft verschillende instrumenten om lidstaten aan te spreken op mogelijke schendingen van verdragen, waaronder procedures waarbij alle leden (inclusief werknemers- en werkgeversorganisaties) een klacht kunnen indienen als een lidstaat de verdragsverplichtingen mogelijk niet naleeft. Op basis hiervan kunnen lidstaten worden verzocht aanbevelingen te implementeren en hierover te rapporteren. Ook kunnen er verschillende ILO-onderzoeksmissies worden ingesteld. Bij elk van de vier ILO-instrumenten voor mogelijke schendingen van ILO-verdragen speelt momenteel een zaak over Qatar. Nederland speelt bilateraal, maar m.n. ook in EU-verband, binnen de ILO een actieve rol.
Qatar is vooralsnog niet ingegaan op het aanbod van de ILO betreffende technische assistentie. Hier dringt Nederland wel op aan. Maatregelen die zijn aangekondigd en/of genomen door Qatar zijn er wel op gericht te voldoen aan de ILO-conventies en zijn direct het gevolg van de vele aanbevelingen en conclusies die voortkomen uit het ILO-toezichtmechanisme.
Bent u van mening dat wereldvoetbalbond FIFA inmiddels voldoende openheid van zaken heeft gegeven over de toewijzingen voor de WK’s van 2018 in Rusland en van 2022 in Qatar? Hoe beoordeelt u in dit verband de recente onthullingen over massale corruptie bij de FIFA?2
Momenteel zijn er veel ontwikkelingen binnen de FIFA gaande en het kabinet acht het niet opportuun vooruit te lopen op de verschillende onderzoeken door de Zwitserse en Amerikaanse autoriteiten die momenteel lopen.
Kunt u deze vragen (afzonderlijk) beantwoorden vóór het Notaoverleg mensenrechtenbeleid voorzien op 15 juni a.s?
Ja.
De governance gap op het gebied van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen |
|
Harry van Bommel , Sharon Gesthuizen (GL), Jasper van Dijk |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Erkent u dat er bij de bescherming van de mensenrechten tegen negatieve effecten van internationaal ondernemen (denk aan uitbuiting, vervuiling en landgrab) sprake is van een global governance gap?1
Ja. De eerste pijler van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) betreft «de bestaande verplichtingen van staten om de mensenrechten en fundamentele vrijheden te respecteren, te beschermen en te realiseren». Helaas is de realiteit dat niet alle staten ter wereld de internationale mensenrechtenstandaarden onderschrijven én handhaven.
Bent u van mening dat de in ontwikkeling zijnde Business and Human Rights Treaty2, in aanvulling op de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights, een waardevol instrument kan zijn in het adresseren van de governance gap op het gebied van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen?
De unanieme vaststelling van de UNGP’s vier jaar geleden in de VN Mensenrechtenraad was een mijlpaal in het tegengaan van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen. Hoewel er nog veel ruimte voor verbetering is, is er in de afgelopen vier jaar veel werk gemaakt van implementatie van de UNGP’s. Zo zijn veel landen bezig met het ontwikkelen van Nationale Actieplannen Mensenrechten en Bedrijfsleven (NAP’s). Nederland was het tweede land ter wereld dat een dergelijk plan daadwerkelijk vaststelde, in december 2013. Het kabinet ziet dit als een belangrijke route voor implementatie van de UNGP’s. De governance gap kan het beste worden ingevuld als nationale overheden hun duty to protect serieus nemen en daar ook beleid op ontwikkelen. Daarom investeert Nederland veel in het aanmoedigen van andere landen, binnen en buiten de EU, om een eigen NAP vast te stellen. We delen daartoe uitgebreid de in Nederland opgedane ervaringen en geleerde lessen.
Deze inzet wordt aangevuld met ons beleid op Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Het kabinet verwacht van bedrijven dat ze in het buitenland dezelfde mensenrechtenstandaarden eerbiedigen als in Nederland. Het IMVO-beleid is er onder meer op gericht bedrijven te wijzen op die verantwoordelijkheid, en hen te helpen die verantwoordelijkheid op een goede manier in te vullen. De sectorconvenanten, waarover gesproken wordt met dertien sectoren zoals geïdentificeerd in de Sectorrisicoanalyse, zijn hiervan een goed voorbeeld. Van betreffende sectoren wordt verwacht dat ze duidelijke afspraken maken om de risico’s op mensenrechtenschendingen in hun ondernemingen en productieketens te voorkomen en zo nodig recht te zetten.
Er zijn specifieke modaliteiten denkbaar waarmee een verdrag toegevoegde waarde zou kunnen bieden aan bovenstaande aanpak, voornamelijk op het vlak van toegang tot recht voor slachtoffers van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen. Het kabinet verwacht in deze kwesties meer inzicht te krijgen aan de hand van twee lopende studies. De eerste betreft het onderzoek dat in het kader van het Nationaal Actieplan wordt uitgevoerd door de Universiteit Utrecht, om in kaart te brengen hoe de zorgplichten van bedrijven op het gebied van MVO in de Nederlandse wet en jurisprudentie zich verhouden tot de UNGP’s en tot de situatie in de ons omringende landen. Daarnaast zal het Accountability and Remedy-onderzoeksproject3 van het Kantoor van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) waarschijnlijk nieuw licht op deze zaak werpen.
Er bestaat echter een risico dat overheden en bedrijven de langdurige verdragsonderhandelingen als excuus gebruiken om geen werk te maken van implementatie van de UNGP’s. Een verdrag zal bovendien niets veranderen aan de onwil of gebrekkige capaciteit van nationale overheden om hun duty to protect in de praktijk te brengen. Bijna alle landen ter wereld onderschrijven bijvoorbeeld de ILO-conventies tegen kinderarbeid en gedwongen arbeid, maar deze (vaak bedrijfsgerelateerde) mensenrechtenschendingen zijn nog niet de wereld uit.
Een ander bezwaar van een mogelijk verdrag is dat het de niet-bindende, maar hoge, standaard die is neergelegd in de UNGP’s zou kunnen verwateren of zelfs ondermijnen. Tot slot presenteert de resolutie A/HRC/26/94 van de initiatiefnemers Ecuador en Zuid-Afrika (en medeondertekenaars Bolivia, Cuba en Venezuela) een serieus probleem in de vorm van de voetnoot die de reikwijdte van het verdrag zou beperken tot transnationale ondernemingen. Dit houdt in dat nationaal geregistreerde ondernemingen buiten werking van het verdrag zouden vallen, wat neerkomt op een onacceptabele institutionalisering & te weinig effectiviteit van dubbele standaarden.
Overigens moet opgemerkt worden dat ook in het kader van de Raad van Europa wordt gewerkt aan een niet-bindend juridisch instrument op het gebied van mensenrechten en bedrijfsleven.5 De onderhandelingen over dit instrument worden voorgezeten door Nederland en zijn in een vergevorderd stadium. Deze onderhandelingen vinden plaats in een inclusieve en constructieve sfeer, waarbij alle stakeholders (naast overheden ook ngo’s, werkgeverskoepels, werknemerskoepels, de Europese Commissie en de OHCHR) continu betrokken zijn.
Wat is de inzet en agenda van Nederland tijdens de eerste sessie van de Open Ended Intergovernmental Working Group (IGWG) die op 6 juli a.s. in Geneve van start gaat? Welke contacten met andere landen binnen en buiten Europa hebben er plaatsgevonden en zullen er nog plaatsvinden in de aanloop naar de onderhandelingen?
De zorgen die het kabinet heeft over dit verdragsproces zijn niet vergelijkbaar met de onderhandelingen over TTIP. De EU-consensus, die in de stemverklaring bij resolutie A/HRC/26/9 werd uitgesproken tijdens de Mensenrechtenraad van vorig jaar juni, gaat uit van niet-deelname aan de IGWG door de EU-lidstaten. Dit standpunt komt voort uit de zorgen over de resolutie waarmee het proces is ingezet (zie antwoord op vraag 2), evenals een gebrek aan openheid en dialoog van de kant van de initiatiefnemers. Dit is een cruciaal punt om draagvlak te scheppen voor een eventueel nieuw verdrag. De UNGP’s danken hun succes juist voor een groot deel aan het inclusieve proces waarbij alle stakeholders werden betrokken – overheden, maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven.
De EU heeft inderdaad een aantal parameters gesteld waarop verbetering nodig is alvorens de positie van niet-deelname aan de IGWG heroverwogen kan worden. Deze parameters zijn:
Deze parameters zijn in de opvatting van het kabinet belangrijke voorwaarden voor het welslagen van de verdragsonderhandelingen. Helaas is tot dusver van de kant van de initiatiefnemers geen teken vernomen dat tegemoetgekomen zal worden aan de zorgen van de EU. Over deze zaak is regelmatig contact tussen de EU-lidstaten in het kader van de Raadswerkgroep Mensenrechten. Gezien de EU-consensus vinden contacten buiten de EU voornamelijk plaats via de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO), in het bijzonder de EU-Delegatie in Genève.
Waarom neemt u wel deel aan de onderhandelingen over het Transatlantic Trade and Investment Partnership(TTIP) waarbij de rechten van bedrijven en investeerders worden bestendigd (o.a. door investeringsbescherming), terwijl u nog niet heeft toegezegd om deel te nemen aan de onderhandelingen ten behoeve van de Business and Human Rights Treaty, welke de Nederlandse burger en die van andere landen beter zal beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over de parameters die zijn gesteld door de vertegenwoordiger van de Europese Unie in de Verenigde Naties, Mr Jerôme Bellion-Jourdan, om deel te nemen aan de IGWG?3
Zie antwoord vraag 3.
De handelsmissie naar India en het verzoek van een aantal NGO’s om te pleiten voor de vrijheid van organisatie en meningsuiting |
|
Jan Vos (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat een aantal maatschappelijke organisaties (Greenpeace, Landelijke India Werkgroep, ICCO, FNV, Amnesty International) een open brief aan de Minister-President heeft geschreven waarin zij oproepen tijdens de aankomende handelsmissie naar India (4 t/m 6 juni a.s.) te pleiten voor vrijheid van organisatie en meningsuiting?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Indiase ambassade een aantal vertegenwoordigers van deze organisaties, die van plan waren mee te reizen met de delegatie, te kennen heeft gegeven geen visa te zullen verstrekken? Wat is uw oordeel over dit besluit?
De handelsmissie naar India bestond naast de Minister-President en twee bewindspersonen ook uit vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en van NGO’s. Het is mij niet bekend dat de Indiase ambassade een aantal vertegenwoordigers van NGO’s die van plan was mee te reizen, te kennen heeft gegeven geen visa te verstrekken. Er is voorafgaand aan de missie besloten de deelname van NGO’s te beperken tot lokale vertegenwoordigers vanuit de overweging dat dit de kans vergroot op een constructieve en effectieve dialoog met de Indiase autoriteiten over de rol van het (Indiase) maatschappelijk middenveld. Dit is ook met een aantal NGO’s besproken.
Bent u ervan op de hoogte dat het Indiase Ministerie van Binnenlandse zaken een reeks NGO’s (niet-gouvernementele organisaties), waaronder Hivos, ICCO en Greenpeace, op een zwarte lijst heeft geplaatst en de bankrekeningen van onder meer Greenpeace India heeft bevroren?2 Bent u ervan op de hoogte dat ook andere internationale NGO’s en een reeks Indiase maatschappelijke en mensenrechtenorganisaties getroffen zijn door de maatregelen? Wat is u oordeel over deze maatregelen?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat het Indiase Ministerie van Binnenlandse Zaken maatregelen heeft genomen waardoor een aantal Nederlandse en andere buitenlandse NGO’s hun werk moeilijker kan uitvoeren in India en de samenwerking met lokale Indiase NGO’s wordt belemmerd. Dit is een tendens die al langer gaande is. India ziet een steeds kleinere rol weggelegd voor buitenlandse actoren. Dat werd al duidelijk met het stopzetten van de OS-relaties met donoren in 2003. Zo nam de vorige regering reeds maatregelen om de buitenlandse financiering van lokale NGO’s te beperken. Tegelijkertijd kent India zelf een groot maatschappelijk middenveld dat een belangrijke rol speelt in het maatschappelijk debat in India.
Het kabinet is van mening dat het maatschappelijk debat gebaat is bij de uitwisseling van expertise, ervaring en kennis tussen binnenlandse en buitenlandse NGOs en bij de samenwerking tussen maatschappelijk middenveld, overheden en bedrijven. Dit komt ook naar voren in het nieuwe beleidskader Samenspraak en Tegenspraak (Kamerstuk 33 625, nr 104). In India, maar ook in andere landen, ziet het kabinet dat de ruimte voor internationale NGO’s om te opereren beperkter wordt. Dit vindt het kabinet een zorgelijke ontwikkeling.
Deelt u de zorg over het verslechterende klimaat voor (kritische) maatschappelijke organisaties in India? Herkent u het beeld dat de New York Times onlangs schetste van premier Modi’s ambitieuze agenda in de strijd tegen armoede en voor India’s rol op het wereldtoneel, die echter contrasteert met «a repressive social order»? Deelt u de mening van de Amerikaanse ambassadeur Richard Verna die in dit verband spreekt van «a potentially chilling effect of recent actions by the Indian government against charities and advocacy groups»?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te voldoen aan de oproep van de Nederlandse NGO’s om tijdens de handelsmissie niet alleen de economische samenwerking te bevorderen, maar ook aandacht te vragen voor de onontbeerlijke rol van maatschappelijke organisaties in India?
Tijdens de missie is niet alleen gesproken over economische onderwerpen en mogelijkheden tot economische en politieke samenwerking, maar is ook aandacht besteed aan de rol van NGO’s in de maatschappij.
Ik heb het belang van samenwerking tussen Nederlandse NGO’s en Indiase NGO’s aan de orde gesteld tijdens mijn onderhoud met de Minister of State for Home Affairs, Mr Haribhai P. Chaudhary. Daarin heb ik tevens de zorg uitgesproken over de verminderde ruimte voor internationale NGO’s om in India te opereren. Er is afgesproken dat de komende maanden wordt besproken hoe internationale NGO's binnen de Indiase wetgeving en context kunnen bijdragen aan sociale en economische ontwikkeling.
Tijdens de lancering van de India-Nederland MVO dialoog is aandacht besteed aan de rol van NGO’s (zie eveneens antwoord op vraag 7). Ik wil voorts benadrukken dat de Nederlandse Ambassade ook al enige tijd met de Indiase autoriteiten in gesprek is om ervoor te zorgen dat NGO’s uit India en Nederland op een goede manier met elkaar kunnen samenwerken.
Bent u bereid de Indiase autoriteiten er specifiek op te wijzen dat de restricties die aan eerdergenoemde NGO’s worden opgelegd in strijd zijn met zowel de grondwettelijke bescherming als met het in internationale verdragen vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering?
De toetsing of de restricties die aan de NGO’s worden opgelegd in overeenstemming zijn met de Indiase Grondwet laat ik over aan de Indiase High Courts en Supreme Court. Ik benadrukte tijdens mijn onderhoud met Minister of State, Mr Haribhai P. Chaudhary dat een vrij, onafhankelijk, actief en kritisch maatschappelijk middenveld via een dialoog met bedrijven en overheden veel kan bijdragen aan inclusieve groei en ontwikkeling. Ook heb ik aangegeven dat internationale samenwerking tussen NGO’s meerwaarde oplevert en kan bijdragen aan de inspanningen om uitvoering te geven aan de ontwikkelingsagenda in India. Ten slotte benadrukte ik het zorgelijk te vinden als restrictieve regelgeving deze constructieve samenwerking in de weg staat.
Op welke wijze is bij de voorbereiding van de handelsmissie naar India invulling gegeven aan het kabinetsbeleid 4 om organisaties op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten te betrekken? In hoeverre zijn gesprekken met of deelname van NGO’s onderdeel van de handelsmissie zelf?
Voorafgaand aan de missie naar India is contact geweest met verschillende Nederlandse NGO’s en vertegenwoordigers van NGO’s maakten deel uit van de missie. Zoals bij andere handelsmissies organiseerden het Ministerie van Buitenlandse zaken en RVO een voorbereidingsbijeenkomst voor de deelnemende bedrijven en NGO’s waarin alle elementen van IMVO zijn opgenomen.
Tijdens de handelsmissie heb ik, samen met een vertegenwoordiger van de Indiase overheid, de eerste bijeenkomst van de India-Nederland MVO dialoog geopend. In de dialoog kunnen bedrijven en NGO’s ervaringen uitwisselen met het implementeren van MVO-richtlijnen. De Indiase counterpart is het Indian Institute of Corporate Affairs (IICA). Ook India is van mening dat voor de effectiviteit van deze dialoog betrokkenheid van maatschappelijke organisaties essentieel is. Maatschappelijke organisaties kunnen bedrijven enerzijds kritisch aanspreken en anderzijds helpen bij het invoeren van en invulling geven aan maatschappelijk verantwoord beleid. Er waren dan ook verschillende NGO’s aanwezig bij de bijeenkomst: Women on Wings, Cordaid, ICCO India Ltd., Solidaridad en IUCN. In mijn openingsspeech heb ik het belang benadrukt van de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties.
Bent u bereid in het verslag van de handelsmissie concreet aan te geven op welke wijze en in welke gesprekken aan bovengenoemde onderwerpen aandacht is geschonken? Kunt u daarbij ook de reacties van de Indiase gesprekpartners vermelden?
In de kwartaalrapportage aan de Tweede Kamer zal, zoals gebruikelijk, over de recente handelsmissies gerapporteerd worden, waaronder de missie naar India. In de rapportage zal ook aandacht worden besteed aan de wijze waarop de NGO problematiek is besproken met de verschillende gesprekspartners in India en de afspraken die zijn gemaakt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor aanvang van de handelsmissie?
Er is voor gekozen deze vragen na afloop van de missie te beantwoorden zodat ik u direct kon laten weten op welke momenten ik de positie van NGO’s heb besproken.
De inbeslagname van irrigatiepijpen van Palestijnse boeren in de Jordaanvallei |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de recente problemen omtrent het project «Rehabilitation of Agricultural Wells in Area C» in de Palestijnse gebieden?
Klopt het dat de Israëlische autoriteiten op 13 mei jl. in de buurt van Jiftlik en Marj Na’ajeh, in de Jordaanvallei, in totaal bijna 1,9 kilometer aan irrigatiepijpen in beslag hebben genomen en verwijderd van de gronden van Palestijnse boeren?
Klopt het dat deze irrigatiepijpen door de Food and Agricultural Organisation (FAO) aan de Palestijnse boeren zijn verstrekt?
Kunt u bevestigen dat het bij Jiftlik een door Nederland gefinancierd OS-project betrof?
Klopt het dat de Israëlische autoriteiten als argument voor de confiscatie een «potentiële veiligheidsdreiging voor Israël» hebben aangevoerd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja. Naar mening van het kabinet is vervangen van bestaande waterleidingen geen bedreiging voor de veiligheid, maar juist een investering in economische ontwikkeling die bijdraagt aan stabiliteit en efficiënter gebruik van water. Daarom is de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah het gesprek aangegaan met verantwoordelijke Israëlische autoriteiten. Hierin werden aanvankelijk ook andere redenen genoemd voor de confiscatie. Beide partijen zijn in het gesprek overeengekomen dat de leidingen geen veiligheidsrisico vormen en er ook geen andere redenen waren om de waterleidingen te confisqueren. Afgesproken is dat de leidingen daarom op korte termijn zullen worden vrijgegeven.
Hoe kan het dat een door de Joint Israeli-Palestinian Water Committee goedgekeurde projectlocatie met een Israëlische vergunning toch tegen een dergelijke belemmering aan loopt?
Dit is een voorbeeld van de moeilijkheid om activiteiten in Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking goedgekeurd te krijgen in het Israëlisch vergunningen systeem.
Het project was goedgekeurd in de Joint Water Committee. In sommige gevallen is daarnaast nog goedkeuring vereist van de Civil Administration. Er bestond een verschil van inzicht of dit project, waarbij bestaande infrastructuur wordt vernieuwd, een dergelijke tweede goedkeuring had moeten worden aangevraagd.
Bent u bereid om deze zaak op korte termijn met de Israëlische autoriteiten te bespreken en u in te spannen voor zo spoedig mogelijke teruggave van de irrigatiepijpen?
Dit incident is bij verschillende gelegenheden opgebracht bij de Israëlische autoriteiten.
Kunt u een beschrijving geven van het Nederlandse beleid ten aanzien van OS-interventies in Area C en welke Nederlandse OS-activiteiten zijn in de komende jaren voorzien in area C?
De Nederlandse OS-interventies in de Palestijnse gebieden zijn gericht op drie sectoren: justitie, water en landbouw/voedselzekerheid. Een deel van de activiteiten binnen deze sectoren wordt uitgevoerd in Area C. Het gaat hierbij o.a. om de verbetering van toegang tot land en water voor boeren en juridische hulp aan bedoeïenengemeenschappen die geconfronteerd worden met uitzetting. Nederland is voornemens om deze activiteiten in de komende jaren voort te zetten, ook in Area C.
Welke criteria hanteert Nederland bij ontwikkelingsprojecten in dit gebied? Hoe vaak heeft een Nederlands project in het afgelopen jaar te maken gehad met Israëlische obstructies in Area C? Welke stappen zijn hiertegen ondernomen?
Het merendeel van het Palestijnse landbouwgebied bevindt zich in Area C waardoor landbouwactiviteiten zich doorgaans in dit gebied concentreren. Het aantal Israëlische beperking bij Nederlandse projecten is afgelopen jaar beperkt gebleven tot drie «stop-work-orders» en tijdelijke confiscatie van materiaal. In alle gevallen betrof het activiteiten van het «Land and Water Resource Management»-programma waarbij de toegang tot land voor boeren wordt verbeterd met de aanleg of verbetering van wegen, verbetering van de watervoorziening voor landbouwdoeleinden en de introductie van innovatieve werkwijzen in de landbouwsector (waaronder zonne-energie en water oogsttechnieken). Na verschillende interventies van onder meer de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah is het geconfisqueerde materiaal na betaling van een dwangsom teruggegeven.
Worden andere EU-donoren ook met dergelijke problemen geconfronteerd? Zo ja, op welke wijze en schaal?
Ja, ook andere donoren hebben te maken met problemen bij de uitvoer van zowel humanitaire als ontwikkelingsprojecten in Area C. Dit varieert van inbeslagname van materiaal zoals bulldozers en zonnepanelen tot verwoesting van noodonderkomens voor bedoeïenen, scholen en klinieken in Area C. Recent werden ook irrigatiepijpen bij een door het Britse DfID gefinancierd landbouwproject in Qalqilia geconfisqueerd.
Bent u bereid om de problematiek rond OS-activiteiten in Area C in EU-verband aan te kaarten?
Deze problematiek is onderdeel van voortgaand EU-overleg, o.a. ten behoeve van onderlinge coördinatie van de activiteiten in dit gebied en van de dialoog met Israelische autoriteiten.
Slavernij en kinderarbeid in steengroeves |
|
Joël Voordewind (CU), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde1 over de herkomst van grafstenen en het rapport Rock Bottom – Modern Slavery and Child labour in South Indian granite Quarries?2
Ja.
Bent u bereid om met Nederlandse bedrijven en brancheorganisaties in de graniet- en grafstenensector in gesprek te gaan om hen aan te zetten tot actieve due diligence met betrekking tot het bestrijden van slavernij en kinderarbeid en het verbeteren van de arbeidsomstandigheden?
Ja, daar ben ik toe bereid. De winning van natuursteen is in de Sector Risico Analyse (SRA) van KPMG aangemerkt als een activiteit met verhoogd risico op onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden binnen de bouwsector, detailhandel en groothandel. Deze drie sectoren zijn binnen de SRA als prioritair benoemd. Ik ben in gesprek met de desbetreffende brancheorganisaties over de ondersteuning die de overheid kan bieden aan de sectoren om te komen tot IMVO afspraken, waaronder afspraken over het bestrijden en voorkomen van slavernij en kinderarbeid binnen hun productieketens en het verbeteren van arbeidsomstandigheden.
Ook zal ik deze sectoren activeren om hun responsibility to respect in te vullen en een multi stakeholderdialoog op te zetten. Hierbij zoek ik samenwerking met bestaande IMVO initiatieven op dit terrein. Zo heeft bijvoorbeeld The Forest Trust (TFT) een Responsible Stone programma op het gebied van de winning van natuursteen; het bestrijden van schending van arbeids- en mensenrechten is onderdeel van dit programma (http://www.tft-earth.org/wp-content/uploads/2015/03/About-the-TFT-Responsible-Stone-Programme.pdf en http://www.duurzamenatuursteen.nl/).
Bent u bereid de slavernij en kinderarbeid in granietgroeves die onder meer aan westerse bedrijven leveren tijdens uw komende bezoek aan India aan de orde te stellen bij uw Indiase collega’s en samen initiatieven te nemen om deze misstanden te bestrijden?
Het belang van het nemen van verantwoordelijkheid door zowel het Nederlandse als het Indiase bedrijfsleven om kinderarbeid uit te bannen, zal aan de orde komen tijdens het bezoek aan India. Een moment waarop hierover gesproken kan worden, is tijdens het India-Dutch platform on Corporate Social Responsibility, dat ik tijdens de reis zal lanceren. Dit is een Platform waarin Indiase en Nederlandse bedrijven, maatschappelijke organisaties en de beide overheden ervaringen uitwisselen over maatschappelijk verantwoord ondernemen en hoe bedrijven dit doen. Bedrijven kunnen van elkaars aanpak leren op diverse thema's, als ketenverantwoordelijkheid, anti-corruptie, milieu impact, gedwongen en kinderarbeid, gender, maar ook hoe invulling wordt gegeven aan de Indiase regel dat bedrijven twee procent van hun winst aan sociale ontwikkeling moeten besteden.
Hoe bent u van plan te bevorderen dat er in drie risicosectoren uit de «MVO Sector Risico Analyse» waarin natuursteen wordt gebruikt of verhandeld (bouw, groothandel en detailhandel) afspraken worden gemaakt over het voorkomen en bestrijden van schending van arbeids- en mensenrechten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de rijksoverheid en andere overheden die graniet uit India (of elders) gebruiken voor onder meer gebouwen, monumenten en bestrating, schending van arbeidsrechten als beschreven in het rapport voorkomen en bestrijden? Hoe gaat u andere overheden zoals gemeenten, provincies en waterschappen hier op aanspreken?
Sinds begin 2013 worden bij alle grote opdrachten van het rijk de zogenaamde internationale sociale voorwaarden (ISV) toegepast, tenzij er in een specifiek geval redenen zijn om daarvan af te zien. Deze voorwaarden verplichten opdrachtnemers die op aanbestedingen inschrijven waarbij sprake is van risico’s op schendingen van de mensenrechten tot het treffen van maatregelen om deze schendingen te voorkomen of bij voorkeur uit te bannen.
Op dit moment zijn voor een aantal productgroepen zoals catering (koffie en thee), drankautomaten (cacao), bedrijfskleding (textiel) en bloemen door het kabinet aanvullende ISV geformuleerd. In die gevallen moeten opdrachtnemers ook risico’s op schending van een aantal specifieke normen, zoals veiligheid en gezondheid op de werkplek en leefbaar inkomen, meenemen.
In 2014 is de toepassing van de ISV binnen de rijksinkoop geëvalueerd. Een belangrijke aanbeveling in het evaluatierapport is om de ISV in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen. Ik heb aan de Kamer toegezegd om met betrekking tot de inkopen door het rijk na te gaan op welke wijze dat kan geschieden. Nadat het in lijn brengen van de ISV met de OESO-richtlijnen is doorgevoerd, betekent dit dat in principe alle aan een bepaald product of dienst verbonden risico’s meegenomen zullen worden in het bestek of programma van eisen. Het onderscheid tussen de huidige generieke en aanvullende voorwaarden komt hiermee dan te vervallen.
Een andere aanbeveling in het evaluatierapport is om de uniforme toepassing van de ISV in alle sectoren van de overheid en semioverheid te stimuleren. Deze aanbeveling zal worden meegenomen in het plan van aanpak duurzaam inkopen dat tijdens het AO Duurzaam Inkopen op 5 februari jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 299) door Staatssecretaris Mansveld aan de Kamer is toegezegd.
Vindt u dat er gezien de ernst van de kwestie in India onderzoek moet worden gedaan naar de arbeidssituatie bij leveranciers voor recente en lopende opdrachten op het gebied van graniet, waaruit ook aanbevelingen voor de betrokken bedrijven en inkopende overheid voortvloeien?
Het kabinet verwelkomt het onderzoek van de Landelijke India Werkgroep en beschouwt dit als een belangrijk signaal dat wordt meegenomen in de besprekingen over IMVO afspraken in de genoemde bedrijfssectoren. Ik acht die actie belangrijker dan het verrichten van meer onderzoek.
Bent u van mening dat de uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde en het rapport «Rock Bottom» extra aanleiding zijn om de aanbevelingen van het in januari 2015 aan de Kamer aangeboden rapport «Evaluatie sociale voorwaarden Rijksinkoopbeleid» volledig uit te voeren? Bent u bereid om de Kamer hierover te informeren voorafgaand aan het Algemeen overleg voorzien op 3 juni aanstaande?
De uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde en het rapport «Rock Bottom» laten zien dat er nog veel verbeterd kan worden, Het kabinet neemt deze signaleringen serieus. In de kabinetsreactie naar aanleiding van de evaluatie is aangegeven dat zal worden nagegaan op welke wijze de aanbevelingen kunnen worden overgenomen. Onderdeel daarvan is het uitvoeren van een aantal pilotaanbestedingen door het rijk. Deze aanbestedingstrajecten komen eind dit jaar tot een einde. De opgedane ervaringen bij zowel de aanbestedende diensten als bij de betrokken marktpartijen worden verwerkt in het inkoopkader voor de internationale sociale voorwaarden voor de rijksoverheid. Zoals ook in het rapport wordt geadviseerd en de Minister voor Wonen en Rijksdienst u heeft gemeld in zijn brief van 30 januari jl., zal de implementatiedatum gelijk getrokken worden met de ingangsdatum van de nieuwe Europese richtlijn voor aanbestedingen in april 2016.
Hoe hebt u de toezegging gestand gedaan om in gesprek te gaan met gemeenten, provincies en waterschappen om sociaal verantwoord inkopen te bevorderen, onder meer door middel van de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties» van de Stop Kinderarbeid coalitie?
PIANOo, expertisecentrum aanbesteden, spant zich in om de internationale sociale voorwaarden breder bekend en toegepast te krijgen. In dit kader zijn in 2014 twee praktische kennissessies georganiseerd voor overheidsinkopers waarbij inkopers van de medeoverheden goed vertegenwoordigd waren. In deze sessies is uitgebreid stilgestaan bij de beschikbare tools en is ook de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties» gepresenteerd.
Daarnaast heeft op 17 november 2014 een rondetafelbijeenkomst plaatsgevonden georganiseerd door de ministeries van BZK, BZ en SZW en PIANOo, waarbij gesproken is met een aantal inkopers en beleidsmedewerkers van verschillende gemeentes en een provincie over de mogelijkheden om medeoverheden beter te betrekken bij het inkoopbeleid op het terrein van de internationale sociale voorwaarden.
Begin 2015 heeft PIANOo een vereenvoudigde handleiding internationale sociale voorwaarden ontwikkeld, en is daarnaast op dit moment bezig met MVO Nederland een nieuwe versie van de MVO Risico checker speciaal voor overheidsinkopers te ontwikkelen. Bij de ontwikkeling van beide instrumenten zijn overheidsinkopers van medeoverheden gevraagd input te leveren.
Op de website van PIANOo verschijnen met enige regelmaat artikelen in het kader van internationale sociale voorwaarden, zo is er o.a. in april 2014 een artikel verschenen over de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties». De toolkit zelf is ook te vinden op de website.
Bent u bereid de bovenstaande vragen vóór aanvang van uw werkbezoek aan India te beantwoorden?
Ja.
Het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 mei 2015 |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u de lijst «groene goederen» toesturen?1
Er is op dit moment nog geen vastgestelde lijst met «groene goederen». Hierover wordt vanaf juli 2014 in Genève onderhandeld tussen 17 WTO-leden, waaronder de EU. Lopende de onderhandelingen zijn de diverse voorstellen nog niet openbaar. Wel is duidelijk dat de producten, waarover gesproken wordt, vallen in de categorieën luchtvervuiling, beheer van afval, hernieuwbare energie en energiebesparing, waterzuivering, geluidsoverlast en «resource efficiency». De voorstellen bouwen voort op een lijst van oorspronkelijk 54 milieugoederen die door de APEC (Asia-Pacific Economic Cooperation) landen in 2012 is opgesteld. Tevens wordt besproken om aanverwante diensten onder het akkoord te laten vallen. Geloofwaardigheid («environmental credibility») en uitvoerbaarheid (voor de industrie en douane) zijn belangrijke criteria bij de nominatie van goederen en de samenstelling van de lijst die nu in voorbereiding is.
Hoeveel van de producten worden door Nederlandse bedrijven geproduceerd? Wat is de totale waarde van deze industrie?
Gezien het feit dat de lijst niet vaststaat, is nog geen uiteindelijk oordeel te geven over de omvang en waarde van de Nederlandse export in deze producten. Wel heeft de Europese Commissie studies laten verrichten naar de economische effecten van handelsliberalisatie van de 54 producten op de APEC-lijst en een eerdere groslijst van de EU met 165 producten. Voor de EU betrof de export van deze productcategorieën € 71 miljard respectievelijk € 146 miljard (8% van de totale EU export). De EU is wereldleider in export en import van groene goederen en diensten, gevolgd door China en andere APEC landen.
Wat is de waarde van de totale hoeveelheid export van deze producten en naar welke landen worden deze producten geëxporteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven meegenomen in de onderhandelingen over het Groene Goederen handelsakkoord?
Het Nederlands bedrijfsleven wordt via de geëigende kanalen geraadpleegd over de belangen die het heeft (offensief en defensief). De Europese Commissie houdt verder regelmatig consultaties en «stakeholderbijeenkomsten» waar het bedrijsleven en maatschappelijke organisaties voor worden uitgenodigd.
De meest recente bijeenkomst met stakeholders vond plaats op 3 juni jl.
in Brussel. Hieraan namen hieraan ruim 200 deelnemers deel.
Wat zijn de verwachte economische effecten van dit handelsakkoord?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de verwachte effecten op klimaatverandering en milieuvervuiling van dit handelsakkoord?
De Europese Commissie voert op dit moment een «sustainability impact assessment» uit om te achterhalen wat de effecten van een dergelijk akkoord zijn op de economie, op de aanpak van milieuvraagstukken (waaronder klimaat) en op de bijdrage aan de millennium ontwikkelingsdoelen (MDGs) en de duurzame ontwikkelingsdoelen (sustainable development goals/SDGs). Concrete gegevens zijn op dit moment nog niet voorhanden en zijn afhankelijk van de uiteindelijke lijsten. Wel is de verwachting dat een groene goederenakkoord leidt tot betere markttoegang en goedkopere groene goederen en aanverwante diensten. Dit zal bijdragen aan een verbeterde aanpak van milieuvraagstukken, waaronder klimaat.
Wat is het belang van dit handelsakkoord voor de klimaatonderhandelingen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ziet het besluitvormingsproces in de EU eruit voor dit handelsakkoord?
De voortgang en het onderhandelingsresultaat zullen worden besproken in de Raad Buitenlandse Zaken Handel op basis van het onderhandelingsmandaat van de Raad aan de Commissie van 8 mei 2014.
De Kamer zal hierbij steeds worden geïnformeerd over de Nederlandse inzet. Het streven is het akkoord dit najaar af te ronden om daarmee bij te dragen aan een succesvolle Klimaatconferentie (CoP 21 UNFCCC) in december in Parijs en de Ministeriële WTO Conferentie in Nairobi.
Het bericht dat de VS vasthouden aan een Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) met investeringsgeschillenbeslechtingsclausule (ISDS) |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht: «US rejects EU proposal for investment court, insists on retaining ISDS»?1
Ik heb op 17 april jl. met de Amerikaanse hoofdonderhandelaar USTR Michael Froman gesproken. Tijdens dit gesprek heeft hij aangegeven dat de discussie over investeringsbescherming ook in de Verenigde Staten speelt en er ook daar stemmen opgaan om het huidige systeem te verbeteren. Samen met de collega’s van Zweden, Denemarken, Frankrijk, Duitsland en Luxemburg heb ik voorstellen gedaan voor verbetering in het paper Improvements in CETA and beyond (bijlage bij Kamerstuk 21 501-02, nr. 1465). Op dit moment werkt de Europese Commissie deze voorstellen verder uit in samenwerking met de lidstaten en het Europees parlement. Zodra er een EU positie is, zullen de onderhandelingen met de Amerikanen op dit gebied worden hervat.
Is het waar dat de Amerikanen uw plan voor een Internationaal Hof voor Handel – in plaats van het beruchte ISDS – verwerpen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent de verwerping van dit voorstel voor het onderhandelingsproces?
Zie antwoord vraag 1.
Is een TTIP-verdrag inclusief ISDS-clausule voor u aanvaardbaar? Laat u uw eigen voorstel voor een Internationaal Hof daarmee vallen? Hoe verhoudt zich dat tot de diverse moties die zijn aangenomen op dit punt?
Een investeringsbeschermingshoofdstuk in het TTIP-verdrag moet voorzien zijn van de nodige waarborgen voor het behoud van beleidsruimte, een transparante en onafhankelijke procedure voor het beslechten van investeringsgeschillen, inclusief een beroepsmechanisme. Ik heb daartoe voorstellen gedaan, inclusief een permanent hof die zijn overgenomen door Eurocommissaris Malmström als inzet voor TTIP en andere akkoorden. De motie die op dit punt is aangenomen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 964) zie ik als ondersteuning van beleid.
Ziet u nog alternatieven voor een TTIP-verdrag zonder ISDS-clausule? Zo ja, welke?
In het onderhandelingsmandaat van de EU staat dat het opnemen van investeringsbescherming en ISDS in TTIP afhankelijk is van een goede oplossing voor de zorgen die bestaan rondom dit mechanisme. Hiervoor worden op dit moment concrete voorstellen nader uitgewerkt die in lijn zijn met de Nederlandse inzet. Deze voorstellen zullen worden besproken in de onderhandelingen met de VS, en we wachten de resultaten daarvan af.
Klopt het dat Frankrijk werkt aan een voorstel om ISDS te hervormen? Zo ja, kunt u de inhoud en vorderingen van dit voorstel toelichten? In hoeverre komt dit voorstel overeen met uw voorstel voor een Internationaal Hof voor Handel?
Het is duidelijk dat Frankrijk, net als Nederland, kijkt naar structurele hervormingen van het huidige mechanisme van investeringsbescherming. Het Franse voorstel richt zich hierbij op vier onderwerpen:2 het right to regulate;3 een institutioneel raamwerk voor een permanent hof voor investeringsgeschillen;4 eisen voor arbiters en transparantie van tribunalen; en5 de relatie tussen arbitrage en lokale rechtsmiddelen.
In grote lijnen zijn de Franse voorstellen in lijn met de Nederlandse inzet ten aanzien van ISDS en investeringsbescherming. Hierbij gaat het bijvoorbeeld over de kwaliteitseisen voor arbiters, betere bescherming van het right to regulate, de mogelijkheid voor staten om gezamenlijk bindende interpretaties te geven over een investeringsbeschermingsverdrag en het terugdringen van misbruik van het geschillenmechanisme dat daarbij hoort. Over een aantal andere voorstellen heeft Nederland nadere vragen, zoals over uitzonderingen op het beginsel van non-discriminatie, die het zouden toestaan buitenlandse investeerders anders te behandelen. Ook vereisen voorstellen als het opleggen van boetes bij frivole claims of het toestaan van claims bij schending van nationaal recht eerst nog nadere verduidelijking door Frankrijk. Daarbij is het Nederlandse uitgangspunt dat een gebalanceerd en gemoderniseerd investeringsbeleid nodig is dat ook als voorbeeld voor andere strategische onderhandelingen gebruikt kan worden.
Wat is uw reactie op het feit dat Eurocommissaris Malmström in eerste instantie niet de ambitie blijkt te hebben om een Internationaal Hof voor Handel op te nemen in TTIP? Klopt het dat Malmström de optie van een Internationaal Hof alleen op lange termijn haalbaar acht? Wat is daarop uw reactie?2
Eurocommissaris Malmström heeft de ambitie om tot de oprichting van een permanent hof te komen. Dit kan niet op korte termijn gerealiseerd worden en daarom doet Malmström tevens concrete voorstellen voor TTIP die op de kortere termijn beter te realiseren zijn, zoals een bilateraal beroepsmechanisme.
Wat zijn de gevolgen voor de onderhandelingen nu blijkt dat president Obama geen speciale bevoegdheid krijgt van de Amerikaanse Senaat om handelsverdragen af te sluiten met Azië en de EU?3
Dit is niet correct. Op 18 juni jl. heeft het Huis van Afgevaardigden een voorstel goedgekeurd om Obama meer bevoegdheden te geven om handelsverdragen af te sluiten (Trade Promotion Authority – TPA). Op 24 juni jl. heeft ook de Senaat haar goedkeuring gegeven. Het voorstel gaat nu naar Obama ter ondertekening.
Acht u het nog reëel dat TTIP binnen de ambtstermijn van Obama kan worden afgerond?
Ja, maar inhoud gaat boven snelheid. Als het niet lukt om tot een goed resultaat te komen in komende anderhalf jaar, dan heb ik liever langere onderhandelingen zodat we tot een goed akkoord kunnen komen.
Klopt het dat goedkeuring van TTIP überhaupt «bijzonder lastig» gaat worden, omdat het Congres zich nu tegen onderdelen van het verdrag kan verzetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 8 is het voorstel voor TPA inmiddels goedgekeurd door het Congres.
Het bericht dat België de politiesamenwerking met Burundi en steun aan verkiezingen opschort |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «België schort politiesamenwerking met Burundi en steun aan verkiezingen op»?1
Deelt u de mening dat het aanhoudende geweld en de veiligheidssituatie in Burundi zorgwekkend is?
Hebben politieagenten die zijn opgeleid door de politiesamenwerking tussen België en Nederland enerzijds en de Burundese politie anderzijds geschoten op burgers, waarbij geen sprake was van zelfverdediging?
Deelt u de mening van de Belgische vicepremier en Minister van Ontwikkelingssamenwerking dat de politiesamenwerking tussen België en Nederland enerzijds en de Burundese politie anderzijds moet worden opgeschort? Zo ja, waarom en welk effect denkt u dat de opschorting te weeg zal brengen? Zo nee, waarom niet?
Bent u van plan om andere bilaterale steun aan Burundi op te schorten?
Gaat u nog andere maatregelen nemen om het verkiezingsgeweld te stoppen?
Heeft de Belgische vicepremier en Minister van Ontwikkelingssamenwerking De Croo contact met u opgenomen over de opschorting van de politiesamenwerking? Zo ja, wat is er uit dat contact gekomen?
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden gezien de zorgwekkende ontwikkelingen in Burundi?
De situatie in Burundi en de inzet van Nederland om escalatie (zoals massamoord en mogelijke genocide) te voorkomen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het dispuut in Burundi over de vraag of een derde termijn voor de zittende president, Pierre Nkurunziza, in strijd is met de Grondwet (in het bijzonder artikel 96) en de Arusha-vredesakkoorden van 2000?1 Bent u er tevens van op de hoogte dat Pierre Nkurunziza zich nu ook formeel kandidaat heeft gesteld voor het presidentschap?
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Constitutionele Hof in Burundi heeft bepaald dat een derde ambtstermijn voor de zittende president, Pierre Nkurunziza, niet in strijd is met Grondwet?2
Heeft u tevens kennisgenomen van het feit dat daags voor deze uitspraak de vicepresident van het Constitutionele Hof, Judge Sylvere Nimpagaritse, Burundi ontvlucht is, en heeft verklaard dat er grote druk is uitgeoefend op, en zelfs doodsbedreigingen zijn geuit aan, de leden van het Hof en dat hij van mening is dat een derde termijn wel degelijk in strijd is met de Grondwet?3
De voorzitter van de Afrikaanse Unie, Mevrouw Dlamini Zuma heeft verklaart: «Other than the Burundi Court, all interpretations of the constitution & Arusha Agreements are clear that there shouldn't be a third term.»4; bent u het met de voorzitter van de Afrikaanse Unie eens dat een derde termijn voor President Nkurunziza wel in strijd is met de Grondwet? Zo niet, kunt u een analyse geven op basis waarvan het wel rechtmatig is?
Bent u het met de voorzitter van de Afrikaanse Unie, mevrouw Zuma, eens dat van eerlijke en vrije verkiezingen nu geen sprake kan zijn?5 Zo niet, waarom niet?
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de International Crisis Group6 om de laatste tranche van de contributie aan de verkiezingen niet uit te keren? Zo niet, waarom blijft de Nederlandse regering de verkiezingen steunen?
In een OpED in de New York Times7, stellen Jean Claude Nkundwa en Jonathan W. Rosen het volgende: «Twenty-one years after the Rwandan genocide, as the United States, the United Nations and other international actors still try to come to terms with their failure to act in the face of horrific violence, they must not underestimate the severity of the crisis that once again is brewing in the region.»; hoe schat de Nederlandse regering de situatie in?
In een opinie stuk schetst Professor Filip Reyntjens vijf scenario’s8 voor Burundi; welk van deze scenario’s lijkt de regering de meest waarschijnlijke en welke contingency planning heeft de Nederlandse regering alleen of in EU-verband ondernomen in het geval dat een ander scenario zich voordoet?
Jan Egeland, voormalig onder-secretaris-generaal van de VN heeft woensdag gezegd dat internationale actie nodig is om een catastrofe te vermijden; aangezien Burundi een van de 15 partnerlanden van Nederland is op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, welke diplomatieke inzet levert Nederland nu om te zorgen dat de situatie niet verder escaleert? Kan deze diplomatieke inzet verhoogd worden en is Nederland van plan op ministerieel niveau een afvaardiging te sturen? Zo niet, waarom niet?
De president van Kenya, Uhuru Kenyatta, stelde op 9 mei jl. »The continued civil unrest in Burundi is not only a threat to the country’s stability but the whole of the East African region.»9; bent u het met hem eens? Zo niet, waarom niet?
Sinds het oplopen van de spanningen zijn 50.000 mensen het land ontvlucht volgens de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR.10; wordt het huidige Nederlandse ontwikkelingsprogramma gewoon voortgezet? Kan een deel van het geld ingezet worden voor noodhulp? Zo niet, waarom niet?
Bent u op de hoogte van rapporten over de distributie van wapens en pogingen om in dit conflict de etnische verschillen te vergroten?11 Hoe schat u deze rapporten in?
Na een bijeenkomst van de VN-Veiligheidsraad heeft de Verenigde Staten gedreigd met visum bans of sancties, tegen diegenen die geweld plannen of daaraan deelnemen12; steunt de Nederlandse regering het dreigen met sancties en zal Nederland zich inzetten om op Europees niveau een sanctieregime op te zetten?
Bent u op de hoogte van een toespraak die President Nkurunziza onlangs gaf aan volgelingen (in Kirundi, en daarom waarschijnlijk niet breed weergegeven in de buitenlandse media) – blijkbaar inclusief Imbonerakure13 – waarin hij zei: «Het noodlottige moment is aangekomen (...) pak de schoffels die we je hebben gegeven, en zorg dat je je dienovereenkomstig georganiseerd.»?14 Hoe interpreteert u deze oproep?
In een artikel in Foreign Policy «Ever Again, We know a lot about genocide. So why do we keep letting it happen?» wordt de pertinente vraag gesteld «Is de internationale gemeenschap klaar om in te grijpen, mocht de situatie in Burundi escaleren?»15; is Nederland betrokken bij planning om in internationaal verband in te grijpen, indien zich er een (pre-)genocidale situatie voordoet?
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Kindermisbruik door militairen |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «UN aid worker suspended for leaking report on child abuse by French troops»1 en «Hollande wil militairen misbruikzaak Afrika zwaar straffen»?2
Ja.
Klopt het bericht dat de Zweedse medewerker van de Verenigde Naties (VN) die een rapport over het misbruiken van kinderen naar de Franse autoriteiten stuurde, geschorst is en ontslag boven het hoofd hangt? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Het klopt dat op 17 april jl. de waarnemend Directeur-Generaal van het VN kantoor te Geneve heeft besloten Anders Kompass van het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN te schorsen. Het VN Dispute Tribunal beval echter op 5 mei jl. dat deze schorsing moest worden opgeheven. Intussen heeft Anders Kompass zijn functie weer opgepakt. Op 9 april jl. opende het VN Office of Internal Oversight Services op verzoek van de Hoge Commissaris een onderzoek naar de beschuldigingen van ambtsovertreding aan het adres van de heer Kompass. Het kabinet beschikt nog niet over de relevante feiten om een gefundeerd oordeel over deze zaak te kunnen vormen. Het kabinet vindt het belangrijk dat er een onafhankelijk onderzoek wordt uitgevoerd waarin alle relevante aspecten aan de orde komen en zal deze zaak daarom op de voet volgen.
Klopt het dat ook Georgische militairen bij deze zaak betrokken waren?
Hierover is het kabinet niets bekend.
Deelt u de mening dat dit voorbeeld weer aantoont dat er binnen de VN te weinig bescherming is voor klokkenluiders -aangezien dit niet de eerste keer is- en daardoor misstanden als kindermisbruik mogelijkerwijs niet boven tafel komen en daders ongestraft wegkomen?
Kompass heeft zelf geen beroep gedaan op een status als klokkenluider. De SGVN heeft verklaard dat uit preliminair onderzoek is gebleken dat de handelwijze van Kompass niet gekenmerkt kan worden als klokkenluiden. Het hierboven genoemde onderzoek moet uitwijzen of de VN juist heeft gehandeld in deze zaak.
Wat is uw oordeel over de bewering dat deze VN-medewerker het rapport doorspeelde aan de Franse autoriteiten, omdat de VN weigerde om een onderzoek in te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat alle militairen die opereren onder een VN-mandaat de verantwoordelijkheid hebben burgers, en vooral ook kinderen, te beschermen?
Ja.
Welke maatregelen denkt u dat er in VN-verband nodig zijn te waarborgen dat seksueel misbruik door soldaten niet zonder gevolgen blijft, mede gezien het feit dat het misbruik in de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR) niet de eerste keer is dat militairen onder VN-mandaat seksueel over de schreef gaan, zoals eerdere meldingen over misstanden in Bosnië, Kosovo, Democratische Republiek Congo (DRC), Haïti, Burundi en Liberia aantonen? Welke overige mogelijkheden ziet u om effectieve systemen – al dan niet in VN-verband – te ontwikkelen zodat dergelijke misstanden aangepakt kunnen worden?
In dit geval gaat het om beschuldigingen tegen leden van een nationale Franse missie (Sangaris) en niet van een door de VN geleide vredesmacht. De VN kent een zero tolerance beleid ten aanzien van seksuele uitbuiting en misbruik door de eigen staf. In de afgelopen 10 jaar zijn dit beleid en de bijbehorende gedragsregels versterkt en uitgewerkt in preventieve maatregelen, handhaving en maatregelen voor assistentie aan slachtoffers. Personeel in VN missies heeft een meldingsplicht terzake, op grond van het SGVN bulletin over seksueel misbruik uit 2003, ook als het gaat om misbruik buiten de VN missie. Indien meldingen daartoe aanleiding geven doet de VN zelf onderzoek. Als uit dat onderzoek gerede vermoedens van strafbare feiten rijzen kan de VN de betreffende individuen repatriëren en hen verbieden in de toekomst deel te nemen aan vredesoperaties. Disciplinaire actie en strafrechtelijke vervolging zijn de verantwoordelijkheid van de nationale jurisdictie van de lidstaat waartoe het individu behoort. Sinds 2008 houdt het Department of Field Support een zgn. Misconduct Tracking System bij. Het is van belang dat de VN de regels en bevindingen van eerdere onderzoeken ook strikt in de praktijk brengt.
Ook is awareness-raising en goede training van VN-militairen van belang. Sinds 2005 is training over preventie van seksuele exploitatie en misbruik verplicht voor al het personeel van een VN vredesmissie. Nederland levert daaraan een bijdrage door middel van trainingen op het gebied van gender en binnenkort ook op het gebied van bescherming van de burgerbevolking.
Bent u bereid er in VN-verband op aan te dringen dat er een onafhankelijke onderzoekscommissie komt die in den brede onderzoek gaat doen naar seksueel misbruik door militairen die onder VN-mandaat opereren? Zo ja, op welke termijn en wat zijn dan uw vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
Seksueel misbruik door militairen is onacceptabel. Deze zaak wijst uit dat er nog het nodige moet gebeuren om seksueel misbruik door militairen direct en daadkrachtig aan te pakken. De Secretaris-Generaal van de VN kondigde op 3 juni jl. aan een extern onafhankelijk onderzoek in te stellen, waarbij onderzocht zal worden hoe het VN-systeem is omgegaan met de aantijgingen van seksueel misbruik in CAR door militairen die niet onder de autoriteit van de VN vielen. Het onderzoek zal zowel ingaan op de behandeling van de specifieke meldingen van misbruik als op systemische kwesties ten aanzien van de VN respons in algemene zin bij dergelijke aantijgingen.
De berichten “Welzijn scharrelvarken niet beter dan gangbaar” en “Welzijn straalt uit naar buren” |
|
Fred Teeven (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Welzijn straalt uit naar buren»1 en het bericht «Welzijn scharrelvarken niet beter dan gangbaar»?2 Wat is uw reactie?
Ja.
Het artikel «Welzijn straalt uit naar de buren» beschrijft de ontwikkelingen op het terrein van dierenwelzijn in Duitsland, Nederland en Denemarken. In Duitsland worden verdere verbeteringen van het dierenwelzijn steeds meer bepaald door een veranderende markt- en consumentenvraag naar duurzamer geproduceerde producten. Dit is vergelijkbaar met de situatie in Nederland. In deze drie landen zijn vergelijkbare dierenwelzijn thema’s actueel. Zoals bekend ben ik in gesprek met onder meer mijn Duitse en Deense collega om de komende jaren gezamenlijk op te trekken om in Europees verband de dierwelzijnsstandaarden op een hoger niveau te krijgen en het welzijn van varkens in Europa verder te verbeteren.
Het bericht over het welzijn van scharrelvarkens heeft betrekking op de resultaten van slachtkeuringen in een Deense slachterij. Ik heb geen aanwijzingen dat in Nederland dergelijke verschillen in slachtkeuringsresultaten voorkomen.
Deelt u de mening dat de Nederlandse varkenshouders zorgdragen voor betaalbare en kwalitatief goede varkens (vlees)producten, met oog voor milieu en welzijnseisen? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de hoge kwaliteitseisen vanuit de (export)markten en de maatschappelijke eisen ten aanzien van milieu en dierenwelzijn produceert de Nederlandse varkensketen door ondernemerschap, innovatie en verduurzaming varkensvleesproducten tegen een betaalbare consumentenprijs.
Ziet u net als de varkenssector, Wageningen UR (Universiteit en Researchcentrum) en het LEI (Landbouw Economisch Instituut) dat door het opleggen van extra welzijns- en milieumaatregelen de kostprijs in de afgelopen jaren is toegenomen? Het verschil in kostprijs tussen de Nederlandse boer zijn collega’s in Europa is inmiddels opgelopen tot 19 cent per kilogram slacht gewicht (Interpig rapport 2013) en zal met aanvullende regels verder toenemen met als gevolg een verslechterende concurrentiepositie; wat is de reactie van het kabinet op dit verschil en de verslechterende concurrentiepositie van de Nederlandse varkensboer?
Nederlandse varkenshouders produceren in Europa tegen een redelijk gunstige kostprijs. Uit het Interpigrapport uit 2013 blijkt dat de totale Nederlandse kostprijs in 2011 € 1.60 per kilogram geslacht gewicht was. Dit was enkele centen hoger dan Denemarken en Spanje en lager dan de kostprijs in andere lidstaten.
De kostprijs van Nederlands varkensvlees als gevolg van overheidsmaatregelen in 2013 bedroeg 19 cent per kilogram geslacht gewicht. In andere belangrijke varkensproducerende EU-lidstaten was dit 7 à 8 cent. Het grootste deel van de Nederlandse kostprijs als gevolg van overheidsmaatregelen (13 cent) hangt samen met de extra kosten van de implementatie van Europese milieuregelgeving (mestafvoer, ammoniakemissie beperkende maatregelen en productierechten). Deze extra kosten zijn een gevolg van de relatief hoge veebezetting en milieubelasting in Nederland waardoor verdergaande maatregelen nodig zijn om de milieudoelen te kunnen realiseren. Een beperkt deel (circa 2 cent) is toe te schrijven aan nationale maatregelen op het terrein van dierenwelzijn die rond het jaar 2000 zijn ingevoerd.
Tegenover de hogere kosten voor maatschappelijke eisen in Nederland staan voordelen op het gebied van productie efficiëntie, sectorstructuur, logistiek, kennisinfrastructuur en nabijheid van consumentenmarkten, die niet apart zijn gekwantificeerd.
Het kostprijsverschil van de Europese varkenshouderij ten opzichte van belangrijke varkensproducerende derde landen is aanzienlijk vanwege de lagere voer- en arbeidskosten in deze derde landen. De overheidsmaatregelen van de EU vergroten dit kostprijsverschil slechts in geringe mate. Naast de kostprijs hangt de concurrentiepositie van de Europese varkenssector ten opzichte van derde landen sterk af van de ontwikkeling van de wisselkoers tussen de munten van derde landen en de euro. De sterke daling van de koers van de euro in de afgelopen periode ten opzichte van de Amerikaanse dollar heeft de exportpositie van Europese varkensvleesproducten gunstig beïnvloed.
Deelt u de mening van de voorzitter van de LLTB-vakgroep varkenshouderij dat extra wetgeving kan leiden tot een verplaatsing van Nederlandse productie naar andere landen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat een vertrek van de varkenssector uit Nederland dient te worden voorkomen?
Ik ben voorstander van het aanscherpen van dierwelzijnseisen op Europees niveau vanwege de gevolgen voor de concurrentiepositie en het toekomstperspectief van de Nederlandse varkenssector. Dit is niet alleen van belang voor eerlijke concurrentieverhoudingen (level playing field) maar ook voor de verbetering van dierenwelzijn in andere lidstaten. Innovaties en verbeteringen op het terrein van dierenwelzijn moeten deel uit gaan maken van onderscheidende marktconcepten en worden betaald uit de markt. Het verplicht eenzijdig aanscherpen van wettelijke eisen voor dierenwelzijn maakt nieuwe verdienmodellen voor verduurzaming van de varkensketen in de praktijk nagenoeg onmogelijk.
Wat is uw reactie op de opmerking van Robert Hoste, econoom van Wageningen UR dat de Nederlandse kostprijspositie onder druk staat; «We raken achterop ten opzichte van directe concurrenten»?3 Wat betekent dit voor de concurrentie positie in Europees verband en wat betekent dit voor de concurrentiepositie in relatie tot derde landen waar recent handelsverdragen mee zijn gesloten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de zorgen om de handelspositie van de Nederlandse varkenssector? Wat gaat u doen om de Nederlandse varkenssector concurrerend te laten blijven zijn? Wat gaat u doen om Europa internationaal concurrerend te laten zijn?
Bij de onderhandelingen over handelsverdragen heeft het kabinet oog voor de handelspositie van de Nederlandse en Europese varkenssector. Innovatie, verduurzaming, onderscheidende ketenconcepten van varkensproducten, nieuwe marktstrategieën en verdienmodellen zijn nodig voor een toekomstbestendige en concurrerende Nederlandse varkensketen. Het initiatief hiervoor ligt primair bij het bedrijfsleven. Ik faciliteer en ondersteun het bedrijfsleven door onderzoek en innovatie via de Topsector Agri & Food en het financieel ondersteunen van koplopers met fiscale regelingen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van de steeds hogere standaarden binnen Europa in relatie tot de verschillende (gesloten) handelsverdragen? Deelt u de mening dat Nederland en Europa zich uit de markt prijzen door deze steeds hogere standaarden? Zo nee, waarop baseert u dit? Zo ja, welke acties gaat het kabinet ondernemen om dit te voorkomen? Bent u bereid op de RBZ-Raad (Raad Buitenlandse Zaken) van 7 mei a.s. bij de andere lidstaten aandacht te vragen voor de specifieke problematiek van de standaarden en de Kamer daarover te berichten?
Gelet op het feit dat de kosten van de Europese standaarden voor dierenwelzijn, milieu en gezondheid relatief beperkt zijn (circa 5% van de kostprijs in belangrijke varkensproducerende lidstaten) en de relatief hoge milieukosten van de Nederlandse varkenssector een gevolg zijn van de specifieke situatie in Nederland (zie antwoord op vragen 3 en 5), zal het kabinet voor deze kosten van de varkenshouderij geen specifieke aandacht vragen bij andere lidstaten in het kader van handelsverdragen. Ik wil benadrukken dat het kabinet zich inzet voor het handhaven van de EU-standaarden op het gebied van milieu, gezondheid en dierenwelzijn in multilaterale en bilaterale handelsovereenkomsten. Daarnaast zet het kabinet zich er voor in om via de EU derde landen in het kader van handelsverdragen te bewegen tot verbetering van dierwelzijnsstandaarden naar het niveau van de Europese Unie.
Het bericht ‘TTIP tast gezondheid EU aan’ |
|
Eric Smaling , Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «TTIP tast gezondheid EU aan»?1
De bescherming van de volksgezondheid staat voor het kabinet niet ter discussie door de sluiting van TTIP. De Europese standaarden voor voedselkwaliteit en voedselveiligheid blijven onverkort van kracht. De EU en haar lidstaten controleren en handhaven ook bij import uit derde landen op deze regelgeving.
Erkent u dat de EU dankzij het vrijhandelsakkoord met de VS (TTIP) een interessante afzetmarkt voor ongezonde producten uit de VS zal worden? Zo nee, blijven de invoertarieven voor ongezonde producten ongewijzigd onder TTIP?
Welke producten in Europese supermarkten te koop zijn, wordt bepaald door vraag en aanbod. De voorkeuren van de consument zijn daarin een belangrijke factor. Ook op dit moment zijn er namelijk al volop Amerikaanse producten in de supermarkt verkrijgbaar.
Het voorbeeld dat in het artikel wordt genoemd (chocolade), suggereert dat verdere verlaging van de invoertarieven als gevolg van TTIP ertoe zou leiden dat meer Amerikaanse in plaats van Europese chocolade zal worden geconsumeerd. Ook voor deze, uit de VS geïmporteerde chocoladeproducten geldt overigens dat zij aan de Europese kwaliteits- en veiligheidseisen zullen moeten blijven voldoen.
In het Taric-register staan ook andere voorbeelden. Tomatensap zonder toegevoegde suikers bijvoorbeeld. Dit is een verwerkt product dat doorgaans als gezond wordt beschouwd. Op dit moment moet een Amerikaanse exporteur een importheffing van 16,8% aan de EU betalen. Die heffing wordt vervolgens doorberekend in de uiteindelijke prijs aan de Europese consument. TTIP beoogt ook de invoerheffing op dit product te verminderen, zodat de Europese consument uiteindelijk een lagere prijs voor dit product betaalt.
Klopt het dat invoertarieven de reden zijn dat onze supermarkten niet vol liggen met ongezonde Amerikaanse producten? Zo nee, hoe oordeelt u over de voorbeelden in het artikel uit het Taric-register?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit artikel zich tot uw uitspraak: «Wij en andere landen in Europa hebben een aantal rode lijnen getrokken. Bijvoorbeeld als het gaat om voedselveiligheid, dierenwelzijn en het milieu»?3
Het kabinet accepteert geen verlaging van onze standaarden voor voedselveiligheid, dierenwelzijn en het milieu.
Deelt u de mening dat de prijs voor goedkope Amerikaanse producenten uiteindelijk betaald zal worden via stijgende zorgkosten, in het bijzonder voor de lagere inkomens? Erkent u dat hiermee de ongelijkheid wordt vergroot? Hoe gaat u tegemoet komen aan dit probleem, nu en straks?
Nee ik deel deze zorg niet. Ik heb geen reden om te verwachten dat het consumptiepatroon ongezonder wordt door TTIP.
Klopt het, dat de hoogte van invoertarieven samenhangt met de vraag hoe (on)gezond een product is? Klopt het dat ongezonde producten evenredig een hoger invoertarief kennen?4
Nee, dit klopt niet. De hoogte van invoertarieven hangt niet samen met de vraag hoe gezond een product is. Bij invoertarieven is hoofdzakelijk een verschil zichtbaar tussen verwerkte en onverwerkte producten.
Kunt u een lijst beschikbaar stellen van alle ongezonde producten waarover momenteel onderhandeld wordt en waarvan de invoertarieven door TTIP mogelijk verlaagd kunnen worden? Indien u dit niet wilt doen, erkent u dan dat het voor de Kamer moeilijk wordt om u te controleren wanneer u zegt dat u een rode lijn heeft getrokken rond voedselveiligheid? Wat gaat u doen om dit probleem op te lossen?
Een dergelijk lijst is er niet en is ook niet nodig. Het uitgangspunt in de TTIP onderhandelingen is dat – net als nu al het geval is – producten die vanuit derde landen worden geïmporteerd voldoen aan de Europese regelgeving op het terrein van voedselveiligheid.
Erkent u dat het vanwege de matige koopkrachtplaatjes in Nederland voor de lagere inkomens aantrekkelijk wordt om straks goedkope, doch ongezonde producten afkomstig uit de VS te kopen? Hoe gaat u deze ontwikkeling tegen?
Ik deel uw mening niet. Ik ben in algemene zin van mening dat de aankoop van consumptiegoederen en voedsel een private aangelegenheid is. Uiteraard wordt wel toegezien op de veiligheid van consumptie. Verder kan ik het instrument van de gezondheidsvoorlichting, zo nodig doelgroepgericht, hanteren om te zorgen dat mensen goed geïnformeerd zijn over de gevolgen van hun keuzen.
Wat zijn de gevolgen van het verlagen van de invoertarieven van producten uit de VS voor de Europese volksgezondheid? Op welke onderzoeken baseert u zich daarbij?
De EU zal haar standaarden voor voedselveiligheid voor import van Amerikaanse producten niet verlagen. Zoals eerder toegelicht zal de verlaging van invoertarieven op zichzelf geen gevolgen hebben voor de Europese volksgezondheid.
Kunt u de strekking van dit artikel duiden in het licht van het WRR-rapport «Naar een Voedselbeleid»? Kunt u in het bijzonder ingaan op de passages: «Vooral het gemeenschappelijk landbouwbeleid en vrijhandelsverdragen hebben grote invloed op de nationale voedselproductie en -consumptie» (p. 21) en: «Voedsel geldt in de onderhandelingen over het vrijhandelsakkoord binnen TTIP als een van de gevoelige onderwerpen?» (p. 124)?5 In welke food strategy past TTIP volgens u?6
Het WRR rapport «Naar een Voedselbeleid» constateert dat voedsel voor Nederlandse consumenten in overvloed beschikbaar is en dankzij historisch lage prijzen meer dan ooit betaalbaar. Dit komt mede door de invloed van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op de nationale voedselproductie en -consumptie en doordat de wereldhandel in voedsel de afgelopen decennia (gedeeltelijk) is geliberaliseerd.
De WRR geeft aan dat het principe van vrijhandel in de internationale handelsafspraken, zoals de WTO, voorop staat en dat uitzonderingsbepalingen zich vooral richten op voedselveiligheid. Dit geeft de mogelijkheid om handelsbeperkende maatregelen te nemen voor het garanderen van voedselveiligheid, de dier- en plantgezondheid of voor het beschermen van de volksgezondheid tegen verspreiding van ziektes of tegen additieven, contaminanten en toxines in voedsel. De WRR refereert er aan dat overheden zich daarbij wel moeten baseren op duidelijk wetenschappelijk bewijs en moeten verwijzen naar internationale standaarden.
Dit sluit aan bij het uitgangspunt van het kabinet en de EU dat bij de onderhandelingen over TTIP niet op het Europees niveau van consumentenbescherming wordt ingeboet en de beleidsvrijheid behouden blijft om wetgeving op te stellen op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu. Daarbij gelden wel randvoorwaarden, in lijn met onder andere WTO-verplichtingen, dat de (handels)maatregelen proportioneel dienen te zijn ten opzichte van het beoogde doel, deze niet mogen leiden tot een arbitraire en niet te rechtvaardigen discriminatie tussen landen en geen vorm van verkapt protectionisme mogen zijn.
Ten aanzien van het WRR-rapport «Naar een Voedselbeleid» heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken aangegeven dat het kabinet rond het zomerreces de reactie aan uw Kamer zal sturen.
Op welke afspraken van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) kunt u zich beroepen als het gaat om het nemen van beschermende maatregelen, wanneer de volksgezondheid of het milieu worden bedreigd?
In het kader van de WTO zijn er afspraken gemaakt over beschermende maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid of het milieu voor het eigen grondgebied. Zo kunnen invoerbeperkende maatregelen worden genomen ter bescherming van het milieu op basis van artikel XX van de GATT/WTO. Dit artikel geeft aan binnen welke kaders een invoerbeperkende maatregel ter bescherming van mens, plant, dier of milieu te rechtvaardigen is.
Als het gaat om maatregelen ter bescherming van mens, plant en dier tegen de verspreiding van ziektes of ziekte veroorzakende organismen, additieven, contaminanten en toxines in voedsel kan de WTO-overeenkomst over sanitaire en fytosanitaire maatregelen van toepassing zijn.
Voor het nemen van maatregelen waarbij technische eisen worden gesteld aan een product, kan de WTO-overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen toegepast worden.
Er zijn dus binnen de WTO verschillende mogelijkheden om de volksgezondheid en het milieu te beschermen. Zoals ook in antwoord 10 aangegeven, geldt voor alle maatregelen dat deze niet-discriminatoir en proportioneel aan het beoogde doel moeten zijn.
Het anti-dumping onderzoek naar de import van Transformatorstaal in de EU |
|
Fred Teeven (VVD), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Staalbedrijf Vlissingen dreigt dupe te worden van maatregel Europa», waardoor een onmisbare grondstof voor dit bedrijf ineens veel duurder zou worden?1
Ja.
Op basis waarvan trekt de Europese Commissie de conclusie dat Grain Oriented Electrical Steel (GOES) voor te lage prijzen op de Europese markt wordt aangeboden? Onderschrijft u die conclusie? Zo ja, op basis waarvan?
De Europese Commissie is op 14 augustus 2014 een antidumping onderzoek gestart naar GOES uit China, Japan, Korea, Rusland en de VS. Het onderzoek duurt maximaal 15 maanden, maar de Commissie kan binnen 9 maanden voorlopige antidumping heffingen opleggen op basis van de voorlopige onderzoeksresultaten. Die heffingen zijn recent opgelegd, en variëren tussen de 22 en 36%.
De Commissie concludeert dat China, Japan, Korea, Rusland en de Verenigde Staten GOES dumpen op de Europese markt en dat de Europese producenten van GOES daar schade van ondervinden. Ook ziet de Commissie een oorzakelijk verband tussen de dumping en geleden schade. Daarmee is volgens de Commissie voldaan aan de voorwaarden voor het nemen van voorlopige antidumping maatregelen. De Commissie erkent dat de antidumping maatregelen niet in het belang zijn van Europese gebruikers van GOES, maar stelt dat dit geen afdoende reden is om van de maatregelen af te zien.
Een zwakte in het onderzoek is dat er geen onderscheid wordt gemaakt naar kwaliteit GOES. Daardoor is het niet duidelijk of er over de hele linie sprake is van dumping en schade of alleen voor GOES van lage of hoge kwaliteit. De Commissie onderkent dit en geeft aan dat ze tijdens het vervolgonderzoek zal kijken of hoge kwaliteit GOES aparte beoordeeld moet worden.
Een ander aspect dat om nadere analyse vraagt is de recente prijsstijging van GOES op de wereldmarkt. De Commissie heeft voor het bepalen van dumping naar de periode juli 2013 – juni 2014 gekeken. Vanaf juli 2014 zijn de wereldmarktprijzen voor GOES echter sterk gestegen. Dat geldt voor alle GOES, maar in het bijzonder voor GOES van hoge kwaliteit. Een van de redenen is de Europese Ecodesign verordening voor transformatoren uit 2014 die stapsgewijs strengere eisen stelt aan de efficiency van in de EU verkochte transformatoren. Voor een hogere efficiëntie is hoogwaardiger GOES nodig.
Kunt u bevestigen dat het invoeren van een invoerheffing over GOES, gezien het huidige prijsniveau, onnodig is vanuit het oogpunt van anti-dumping maatregelen? Kunt u een toelichting hierop geven?
Gezien de recente stijging van de wereldmarktprijzen is het de vraag in hoeverre er op dit moment nog sprake is van dumping en/of door de Europese industrie geleden schade. Ook kunnen de gevolgen van een antidumping heffing mogelijk groter zijn voor Europese gebruikers van GOES dan door de Commissie voorzien. Nederland heeft de Commissie verzocht hierover duidelijkheid te verschaffen.
Hoe beoordeelt u de beweringen dat Nederlandse bedrijven zich door een importheffing uit de markt zullen prijzen, wat tientallen banen kan kosten? Bent u bereid hiertegen maatregelen te treffen? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u dan?
Door stijgende prijzen van GOES zullen de productiekosten van transformatoren waarschijnlijk toenemen. Met antidumping heffingen nemen de kosten van geïmporteerde GOES extra toe. Ik kan niet beoordeelden of Europese producenten van transformatoren zich hiermee uit de markt zullen prijzen, en hoeveel banen dit zal kosten.
In het algemeen geldt dat de Nederlandse overheid bedrijven niet compenseert voor schade geleden als gevolg van antidumping maatregelen van de EU tegen derde landen of antidumping maatregelen van derde landen tegen de EU.
Deelt u de mening dat de hoogste kwaliteit staal alleen in Japan verkrijgbaar is?
Het is mij niet bekend of de hoogste kwaliteit GOES alleen in Japan geproduceerd wordt.
Heeft u reeds op een eerder moment bij de Europese Commissie aandacht gevraagd voor deze anti-dumping heffingen? Zo ja, wat is daarvan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
De Commissie heeft op 15 april jl. de voorlopige onderzoeksresultaten naar de Lidstaten gestuurd en ze op 30 april gepresenteerd in het Handelsdefensief Comité. Voor 15 april was er niets bekend over de resultaten van het onderzoek, nog over mogelijke heffingen.
Volgens de huidige besluitvormingsregels heeft de Commissie het recht zelfstandig te beslissen over voorlopige maatregelen en worden de lidstaten pas achteraf schriftelijk geconsulteerd. Nederland zal zich bij deze consultatie kritisch opstellen (zie antwoord op vragen 2 en2.
Vindt u het wenselijk dat door deze anti-dumping heffingen op raadselachtige grondslag de werkgelegenheid in een kwetsbare regio wordt bedreigd? Zo nee, welke actie gaat u hierop ondernemen?
Nederland heeft de Commissie verzocht duidelijkheid te verschaffen over de grondslag voor de antidumping heffingen. Bij de schriftelijke consultatie over de maatregel zal Nederland zich kritisch opstellen.
Het bericht dat EU-landen door het vrijhandelsakkoord tussen de EU en de VS (TTIP) nieuwe wetten moeten toetsen op de impact die zij hebben op bedrijven |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Gelekt TTIP voorstel: EU landen moeten inderdaad eerst hun nieuwe wetten laten toetsen op impact bedrijven»?1
Een van de pijlers in TTIP is het bevorderen van compatibiliteit van regelgeving. In het onderdeel over samenwerking op het terrein van regelgeving wordt bezien hoe regelgevende instanties tussen de EU en de VS kunnen samenwerken en hoe regelgeving op elkaar kan worden afgestemd. Het gaat om verschillen in (technische) voorschriften die de handel tussen de EU en de VS onnodig bemoeilijken.
In de EU mogen bijvoorbeeld alleen wetenschappelijk beoordeelde, veilige en toegelaten UV-filters worden gebruikt in zonnebrandproducten. Dit geldt ook voor de VS, maar daar is een andere goedkeuringsprocedure van toepassing. Dit heeft tot gevolg dat producenten in de EU en in de VS een vergunningsaanvraag moeten indienen op basis van verschillende veiligheidsbeoordelingen. Door uitwisseling van wetenschappelijke beoordelingen over UV-filters tussen regelgevende instanties kunnen (technische) voorschriften in de toekomst beter op elkaar worden afgestemd of kan worden volstaan met één goedkeurings-procedure. Op het moment dat uiteenlopende beoordelingen systematisch tot een ander niveau van bescherming leiden, is het op elkaar afstemmen van regelgeving niet aan de orde. De EU heeft bijvoorbeeld gedetailleerde voorwaarden voor het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde producten. Deze regels zijn voor sommige producten strenger dan vergelijkbare regels in de VS. De Nederlandse en EU-inzet is dat dit verschil in regelgeving in TTIP onverkort gehandhaafd blijft.
De EU heeft op dit terrein in de onderhandelingen een tekstvoorstel gedaan, dat in aanloop naar de 9de onderhandelingsronde openbaar is gesteld op de website van de Europese Commissie. Het betreft een eerste voorstel dat in de loop van de onderhandelingen grotendeels nog moet worden uitgewerkt. Een van voorstellen is de oprichting van een regulerende instantie (de zogenaamde «regulatory cooperation body»). Het artikel van Sargasso waarnaar verwezen wordt, wekt de indruk dat uitsluitend bedrijven door deze instantie geconsulteerd worden. Dit berust op een misverstand. Voor het kabinet is het essentieel dat een brede vertegenwoordiging van bedrijven en maatschappelijke organisaties bestaande uit onder meer vakbonden, consumentenorganisaties en andere publieke belangenbehartigers wordt geconsulteerd. Dit is ook expliciet zo weergegeven in het huidige voorstel van de EU.
Daarnaast sluit het voorstel uit dat deze instantie eigenhandig wetgeving aanneemt. De regulerende instantie beschikt daarmee alleen over een adviesrecht.
Nederland heeft er bij de Europese Commissie op aangedrongen hier onverkort aan vast te houden. Ik heb deze aandachtspunten ook opgebracht tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 mei jl.3 De Europese Commissie heeft tijdens deze Raad bevestigd dat deze instantie enkel een adviesrecht heeft, dat Europese en nationale democratische procedures niet doorkruist mogen worden en dat alle belanghebbenden een gelijkwaardige inbreng hebben. Overigens is consultatie van wetgevingsvoorstellen op zich niet nieuw. Nederlandse wetsvoorstellen worden breed geconsulteerd, bijvoorbeeld via internetconsultaties. Dit is een transparant proces en vindt plaats in een vroeg stadium van het wetgevingsproces. De eindafweging over wetsvoorstellen blijft volledig bij de wetgever.
Klopt het, dat nieuwe wetten onder TTIP vooraf gescreend gaan worden op de mate waarin zij verenigbaar zijn met de belangen van bedrijven?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe rijmt u dit met de motie-Jasper van Dijk (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1476) waarin de regering wordt verzocht om niet akkoord te gaan met een regulatory cooperation body, tenzij alle belanghebbenden evenredig betrokken worden en het orgaan niet meer dan een adviesrecht heeft, zodat de politiek verantwoordelijk blijft?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Kenneth Haar van Corporate Europe Observatory: «Het voorstel van de Commissie introduceert een systeem dat iedere nieuwe milieu, gezondheids- en arbeidsstandaard op Europees en nationaal niveau bedreigt»?
Met de aangehaalde uitspraak van de heer Haar dat het voorstel van de Europese Commissie de Europese en nationale milieu, gezondheids- en arbeidsstandaarden zou bedreigen, wordt het voorstel niet juist weergegeven. Het voorstel maakt duidelijk dat samenwerking op het gebied van regelgeving beoogt de handel en investeringen te faciliteren. Daarbij blijft het hoge beschermingsniveau voor mens, dier en milieu behouden. De Nederlandse inzet blijft erop gericht dat TTIP niet tornt aan onze standaarden op het terrein van mens, dier en milieu.
Wat is uw reactie op de uitspraak van David Azoulay van het Center for International Environmental Law: «Het meest afschrikwekkende aan het voorstel is dat het mogelijkerwijs wordt toegepast op bestaande regels. Het verlamt niet alleen toekomstige wetgeving, maar stuurt ons terug in de tijd»?
Het doel is om bruggen te slaan tussen de regelgevende systemen in de EU en de VS. Door in een vroeg stadium van wetgevingsprocessen samen te werken, kunnen de overheden in de EU en de VS expertise en ideeën uitwisselen. Dit moet leiden tot regelgeving die niet onnodig handelsbelemmeringen creëert en ook doeltreffender en efficiënter is. Uitwisseling van bijvoorbeeld wetenschappelijke beoordelingen tussen regelgevende autoriteiten kan nuttig zijn, zodat (technische) voorschriften in de toekomst beter op elkaar afgestemd zijn of mogelijk zelfs één goedkeuringsprocedure volstaat. Bij het maken van afspraken over het samenwerken op het terrein van regelgeving moeten democratische procedures volledig gerespecteerd worden en moeten onze standaarden op het terrein van mens, dier en milieu worden gehandhaafd. Ik zet mij er voor in dat de Europese Commissie onverkort aan deze randvoorwaarden in de onderhandelingen vasthoudt.
Deelt u de mening dat nationale parlementen alle ruimte moeten hebben om nieuwe regels te maken, ook als die indruisen tegen belangen van bedrijven? Zo ja, kunt u garanderen dat parlementen deze vrijheid behouden, ook indien TTIP wordt ingevoerd?
Ja. Het is voor Nederland cruciaal dat samenwerking op het terrein van regelgeving onder TTIP niets verandert aan de democratische manier waarop regelgeving in de EU en in de lidstaten wordt opgesteld. Daarmee dienen het Europese parlement en nationale parlementen de volledige ruimte te behouden om nieuwe regels te maken.
Deelt u de mening dat nationale parlementen een volwaardige stem moeten hebben in de aanvaarding van TTIP?
Ja. Nederland is van mening dat TTIP een gemengd akkoord is. Dit betekent dat nationale parlementen op twee momenten een stem hebben in de aanvaarding van TTIP: voor de EU-bevoegdheden via de Raad, en voor de nationale bevoegdheden via de nationale ratificatieprocedure.
Voor de EU-bevoegdheden worden de lidstaten, via de Raad, gevraagd met het akkoord in te stemmen zodra de onderhandelingen zijn afgerond. Dit betekent vervolgens dat het kabinet in samenspraak met het parlement dan zal moeten besluiten of Nederland in de Raad kan instemmen met het voorliggende akkoord.
Verscheidene lidstaten, waaronder Nederland, wijzen al geruime tijd in Brussel op het gemengde karakter van het akkoord. In het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 mei jl. staat een verdere toelichting over de goedkeuringsprocedure.
Hoe oordeelt u over deze opmerking van Eurocommissaris Malmström: «Het verdrag treedt al wel in werking na goedkeuring door de lidstaten en het Europarlement, dus voordat jullie Tweede Kamer zich erover uitspreekt»?3
Zoals hiervoor weergegeven, is Nederland, samen met andere lidstaten, van mening dat sprake is van een gemengd akkoord in plaats van een verdrag dat uitsluitend onder de competentie van de EU valt. Voor Nederland betekent dit dat een gemengd akkoord pas na goedkeuring van beide Kamers in werking kan treden.
Bij een gemengd akkoord kan wel voorlopige toepassing van de EU-delen van het verdrag aan de orde zijn. De Europese Commissie kan daartoe na afronding van het akkoord een voorstel voorleggen aan de Raad. De Raad beslist vervolgens over de ondertekening en de voorlopige toepassing namens de Europese Unie. Het kabinet zal, in samenspraak met uw Kamer, besluiten of Nederland in de Raad wil instemmen met dit voorstel tot ondertekening en voorlopige toepassing. Voorlopige toepassing namens de EU kan alleen gelden voor die delen van het akkoord waarvoor de Europese Unie een exclusieve bevoegdheid heeft.
Deelt u de mening dat het «voorlopig» in werking laten treden van een ingrijpend verdrag veel ergernis zal oproepen, zeker als de nationale parlementen het verdrag nog moeten behandelen? Wat onderneemt u tegen deze gang van zaken?
Zie antwoord vraag 8.
De Burundezen die uit vrees voor mogelijk verkiezingsgeweld naar Rwanda vluchten |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Burundezen vluchten massaal naar Rwanda»1 en «Citing political pressure, 5.000 Burundians flee to Rwanda»?2
Klopt het dat er per dag meer dan 1.000 mensen naar Rwanda vluchten uit angst voor de Imbonerakure milities, die de huidige regering steunen? Zo ja, zijn er voldoende goede opvangmogelijkheden voor deze vluchtelingen in Rwanda?
Klopt het dat door de aankomende verkiezingen er een stijging in politiek gemotiveerde bedreigingen, intimidatie en geweld ten aanzien van journalisten, mensenrechtenactivisten en politici is ontstaan? Kunt u toelichten welke rol de huidige regering en president Pierre Nkurunziza hierbij spelen?
Kunt u toelichten welke rol de politie en het leger spelen bij de groeiende spanningen in Burundi? Is het onderzoek naar de moordpartij in Cibitoke van januari jongsteleden al afgerond? Zo ja, hoe beoordeelt u de uitkomsten van dat onderzoek?
Vindt u het aannemelijk dat president Nkurunziza zich kandidaat gaat stellen voor een derde termijn als president? Zo ja, wat vindt u hier van, mede gezien het feit dat veel partijen een derde termijn zien als schending van het vredesakkoord?
Welke consequenties zouden de ontwikkelingen in Burundi, waaronder een eventuele kandidaatstelling van Nkurunziza, volgens u moeten hebben voor de bilaterale ontwikkelingsrelatie? Overweegt u opschorting van programma’s waarbij samengewerkt wordt met de Burundese overheid, in het bijzonder de programma’s gericht op de politie en het leger? Zo ja, wanneer is dit aan de orde? Zo nee, waarom niet?
Trekt Nederland samen op met de EU en andere landen om gezamenlijk te reageren in het geval het vredesakkoord wordt geschonden, bijvoorbeeld door een nieuwe kandidaatstelling van Nkurunziza?
Het bericht 'Miljoenen mensen ontheemd door projecten Wereldbank' |
|
Eric Smaling |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Miljoenen mensen ontheemd door projecten Wereldbank»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in tien jaar tijd 3,4 miljoen mensen ontheemd zijn geraakt door bouwprojecten die door de Wereldbank zijn gefinancierd? Welke (interne) regels heeft de Wereldbank daarmee overtreden?2
Nee, dit is onjuist. Het getal van 3,4 miljoen mensen komt voort uit het aantal mensen waarop de bouwprojecten in enige vorm betrekking kunnen hebben, variërend van minimale gevolgen (bv. kleine landaankopen) tot fysieke hervestiging.
De WBG heeft vanwege feitelijke onjuistheden, onzorgvuldigheden en onevenwichtigheden een klacht ingediend bij the Guardian, die deze tekortkomingen in de berichtgeving inmiddels ten dele heeft erkend.
Landacquisitie en hervestiging zijn op zichzelf geen schendingen van de interne regels. De bank hanteert een strikt beleid met regels om de betrokkenen te compenseren. Deze regels zijn van toepassing op zowel de fysieke als economische gevolgen van landaankoop in het kader van een door de Wereldbankgroep (WBG) gefinancierd overheidsprogramma. In dit geval zijn er geen interne regels overtreden.
De WBG erkent wel dat er enkele projecten zijn geweest waarbij hervestiging onvoldoende gemonitord is en heeft hiertoe stappen ter verbetering ondernomen (zie ook het antwoord op vraag 8).
Kunt u aangeven welke projecten het betrof, en in welke landen?
Het onderzoek waarop de berichtgeving betrekking heeft, heeft zich naast de in de artikelen genoemde landen Ethiopië en Vietnam en Nigeria ook gericht op projecten in China, India, Peru, Honduras en Kosovo. In de Resettlement Action Plans en andere openbare projectdocumenten staat vermeld hoe de hervestiging geregeld is op projectbasis.
Welk deel van deze groep mensen is gecompenseerd voor hun gedwongen verhuizing?
Het beleid van de bank is dat alle betrokkenen worden gecompenseerd. Hoe de compensatie er uitziet is per project geregeld in de Resettlement Action Plans en andere openbare projectdocumenten.
Kunt u verklaren waarom het aantal projecten waarbij gedwongen verhuizing plaatsvindt tussen 1993 en 2009 is toegenomen van 8% van het totaal naar 29%?3
Het is in beginsel lastig individuele jaren met elkaar te vergelijken, omdat de projectportfolio’s en de sectorale samenstelling daartussen aanzienlijk kunnen fluctueren, afhankelijk van de kredietvraag van klantlanden.
Een verklaring van de toename is echter dat de Wereldbank strengere voorzorgsmaatregelen is gaan treffen. Sinds een aantal jaar stelt de bank hogere eisen aan projecten waar landaankoop en hervestiging onderdeel van zouden kunnen uitmaken. Klantlanden moeten nu uit voorzorg beleidsplannen opstellen ten aanzien van hervestiging, ook wanneer er geen hervestiging verwacht wordt. Wanneer er tijdens de projectuitvoering toch hervestiging nodig is, kan deze (zonder nieuwe behandeling in de board of directors) worden uitgevoerd. Hierdoor is het echter wel zo dat er veel projecten zijn met een dergelijk beleidsplan, terwijl er uiteindelijk geen landaankoop en/of hervestiging plaatsvindt. Een toename van het aantal beleidsplannen t.a.v. hervestiging betekent dus niet een toename van het aantal gedwongen verhuizingen.
Kunt u aangeven hoeveel geld de Nederlandse regering heeft overgemaakt aan de Wereldbank in de periode 2009–2013? Kunt u aangeven voor welke projecten dit geld is ingezet?
Nederland draagt bij aan de International Development Agency (IDA) van de Wereldbank. In de periode van IDA-15 (2008 tot 2011) en IDA-16 (2011 tot 2014) is gemiddeld Euro 300 mln per jaar overgemaakt.
In diezelfde periode heeft Nederland jaarlijks gemiddeld Euro 180 mln per jaar bijgedragen aan specifieke trustfunds, zoals op het terrein van voedselzekerheid en onderwijs. Nederland draagt niet bij op projectniveau. Door kasschuiven kunnen de jaarlijkse bijdragen voor zowel IDA als de trustfunds tussen jaren aanzienlijk verschillen.
Kunt u verklaren waarom een evaluatie vooraf, om te bepalen of gemeenschappen afdoende worden beschermd, vaak wordt overgeslagen?4
Een social assessment, dat hierop ingaat, maakt standaard onderdeel uit van de voorbereiding van dit soort projecten. De voorstellen voor nieuwe safeguardshandhaven dit assessment.
Klopt het dat de Wereldbank vaak geen idee heeft wat er gebeurt met mensen nadat ze zijn verplaatst?5 Welke oplossingen kunt u hiervoor bedenken?
Klantlanden zijn verantwoordelijk voor de projectuitvoering. De bank houdt toezicht of de uitvoering conform de voorwaarden gebeurt en kan juridische stappen ondernemen wanneer dit niet het geval is. Na uitvoering van het project is er geen verplichting voor de bank om te blijven monitoren. In het geval er zorgen bestaan over hervestigingsaspecten na de afronding van het project, kan desalniettemin besloten worden monitoring te continueren.
De Bank erkent dat er enkele projecten zijn geweest waarbij de uitvoering door het klantland en/of de supervisie door de Bank tekortschoot en heeft derhalve stappen genomen ter verbetering. Ten eerste wordt er in de huidige voorstellen voor nieuwe safeguards meer nadruk gelegd op de monitoring van risicovolle projecten en worden er strengere eisen aan de klantlanden gesteld met betrekking tot het betrekken van stakeholders. Ten tweede wordt in deze voorstellen monitoring door een derde partij van een project mogelijk en krijgen betrokkenen meer mogelijkheden om klachten in te dienen. Tot slot wordt geïnvesteerd in kennis en vaardigheden van de Bankmedewerkers voor wat betreft het toepassen van de regels bij projectmanagement.
Kunt u bevestigen dat er in Ethiopië miljoenen dollars van een lening voor zorg en onderwijs zijn doorgesluisd voor een grootschalig regeringsprogramma waarbij twee miljoen mensen werden gedwongen om te verhuizen, nota bene nadat hierover gerapporteerd werd? Was u hiervan op de hoogte? Klopt het dat de lokale bevolking geïntimideerd werd om geen negatieve berichten over de investeringen over te brengen aan het inspectiepanel van de Wereldbank? Sinds wanneer was de Wereldbank bekend met deze praktijken? Kunt u meer projecten noemen waarbij dergelijke praktijken zich hebben voorgedaan?6
Het «Promoting Basic Services» (PBS) programma van de Wereldbank beoogt de armoede in Ethiopië te verminderen door de toegang en kwaliteit van basisvoorzieningen te verbeteren op lokaal niveau. Aangezien dit programma onder andere een deel van de salarissen van leerkrachten en gezondheidswerkers financiert, juist om in de armste delen van Ethiopië deze voorzieningen te verbeteren, is dit programma logischerwijs ook actief in de gebieden waar de Ethiopische overheid haar eigen «Commune Development Programme» (CDP) uitvoert. Er is in dit geval geen sprake van doorsluizen van fondsen van het ene programma naar het andere, maar van een overlap van de gebieden waar beide programma’s actief zijn.
Nederland heeft, samen met de «Development Assistance Group» (DAG) partners, tijdens gerichte veldbezoeken op dorpsniveau, in de afgelopen vier jaar de uitvoering van het CDP getoetst aan de internationale principes en «best practices» van hervestiging. Hoewel op grond hiervan niet volledig uit te sluiten valt dat in enkele gevallen sprake zou kunnen zijn geweest van intimidatie, zijn er geen bewijzen gevonden van gedwongen verhuizingen in de gebieden waar de Ethiopische overheid haar programma heeft uitgevoerd, inclusief Gambella. Ik ben op grond van deze bezoeken wel bezorgd over het niveau van de consultaties en de snelheid waarmee het programma is uitgevoerd. Deze zorg is regelmatig gedeeld met de verantwoordelijke Ethiopische autoriteiten, zoals in mijn gesprek met Minister van Staat van Buitenlandse Zaken, de heer Berhane Gebre-Christos op 5–6 maart jl.
Kunt u verklaren waarom de Wereldbank en de IFC (International Finance Corporation) tussen 2009 en 2013 50 miljoen dollar hebben geïnvesteerd in projecten van de hoogste risicogroep wat betreft «onomkeerbare en ongekende» schade op sociaal of ecologisch vlak? Was Nederland hiervan op de hoogte?7
Ik herken het bedrag van 50 miljoen dollar dat in het artikel wordt genoemd niet. De Wereldbank investeert in projecten met verschillende risicoprofielen. Door middel van een gedegen risico raamwerk en strenge safeguards worden deze risico’s gemanaged.
Kunt u bevestigen dat de ombudsman van de Wereldbank zich heeft ingespannen om relevante (interne) documentatie aangaande projecten waarbij gedwongen verhuizingen plaatsvonden te vernietigen? Deelt u de mening dat deze functionaris per direct ontslagen zou moeten worden?8
Nee, navraag bij de Wereldbank Groep leverde geen aanwijzingen op dat informatie zou zijn vernietigd.
Bent u bereid om alle documenten die relevant zijn voor het Nederlandse Wereldbank-beleid openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Tweemaal per jaar, voorafgaand aan de (voor)jaar(s)vergadering van de WBG, informeer ik uw Kamer per brief over het Nederlandse Wereldbank-beleid en ga ik in op specifieke vragen over de Wereldbank tijdens het AO.
Hoe gaat u zich inspannen om ervoor te zorgen dat de Wereldbank lering trekt uit de gemaakte fouten?
Naast risico-analyses vooraf, hanteert de Bank een robuust monitoring en evaluatie raamwerk tijdens de uitvoering van projecten. Daarnaast heeft de Bank waarborgen zoals het Inspection Panel, een evaluatiedienst en de Raad van Bewindvoerders. Ik vind desalniettemin dat elke organisatie de ambitie moet hebben om zichzelf nog verder te verbeteren. Indien nodig spreek ik de Bank daar ook op aan.
In hoeverre komt de herziening van de safeguards van de Wereldbank tegemoet aan de bovengenoemde problemen?
In de huidige voorstellen voor nieuwe safeguards is een specifieke Environmental and Social Standard gereserveerd voor acquisitie van land, restricties op landgebruik en gedwongen verhuizing. Dit hoofdstuk bevat juist stappen vooruit, zie ook het antwoord op vraag 8.
De huidige voorstellen kennen tevens een apart hoofdstuk over de bescherming van inheemse volken. Over dit hoofdstuk vindt nog volop discussie plaats. Ik heb richting de Bank gepleit voor het schrappen van de voorgestelde «opt-out clause», waarmee lenende landen in overleg met de Bank kunnen afzien van een speciale behandeling van inheemse volken. De introductie door de Bank van free, prior and informed consent van inheemse volken als voorwaarde voor projecten die hen raken, is een belangrijke stap vooruit.
Klopt het dat in de herziene safeguards de bescherming tegen gedwongen verhuizing, met name wanneer het kwetsbare groepen zoals inheemse volkeren betreft, is afgenomen? Wat is daarover uw oordeel? In hoeverre verandert de recente berichtgeving over de Wereldbank uw standpunt?
Zie antwoord vraag 14.
In hoeverre acht u het problematisch dat de last van het handhavingsbeleid van de safeguards met de herziening bij de landen zelf komt te liggen, terwijl in praktijk blijkt dat sommige regeringen geen intentie hebben om zich aan de regels te houden?9 Welke oplossingen ziet u voor dit probleem?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van door de Wereldbank gefinancierde projecten ligt nu en ook in de toekomst bij de lenende landen. Nederland heeft in diverse consultatierondes over de nieuwe safeguards het belang van de versterking van de capaciteit van de lenende landen dan ook aan de orde gesteld. Voor situaties waarin landen om wat voor reden dan ook in gebreke blijven, zal ik mij blijven inzetten voor behoud en versterking van waarborgen zoals genoemd in het antwoord op vraag 13.
Bent u bereid om bovengenoemde acute problemen aan te kaarten voordat de nieuwe safeguards aangenomen worden? Kunt u verslag uitbrengen van uw inspanningen?
In mijn gesprekken met Bankmanagement, staat de herziening van de safeguards standaard op de agenda. Zorgpunten, maar ook verbeteringen van de huidige safeguards worden dan besproken. Na afloop van de voorjaars- en jaarvergadering, doe ik hiervan steeds verslag aan de Kamer.
Moderne slavernij en kinderarbeid in de kledingindustrie in India |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de recente artikelen en rapporten over slachtoffers van moderne slavernij in de Zuid-Indiase textielindustrie, waaronder het artikel «Opgesloten in de fabriek» (OneWorld, maart 2015) en artikelen in de Indiase pers over een Dalit-meisje dat onder verdachte omstandigheden opgehangen werd gevonden in een spinnerij, meisjes die uit spinnerijen zijn gevlucht en meisjes die zijn bevrijd? Kent u het recente rapport over de grote lichamelijke en psychische problemen bij tienermeisjes die onder het «Sumangali Scheme» werken?1
Ja.
Bent u van mening dat aanvullend op de inspanningen die Nederland met betrekking tot Bangladesh en Pakistan verricht om de arbeidsomstandigheden in de textielsector te verbeteren, ook de moderne slavernij in Zuid-India, waarvan circa 200.000 vrouwen en meisjes het slachtoffer zijn, urgente actie verdient van de betrokken Nederlandse bedrijven en van u en uw Europese collega’s?
De problemen die gepaard gaan met het Sumangali-systeem en andere vormen van gebonden arbeid (omstandigheden die worden gekenschetst als moderne slavernij) in de (Zuid-)Indiase textielsector hebben de aandacht van het Nederlandse bedrijfsleven en van het kabinet.
Brancheorganisatie VGT heeft mede namens brancheorganisaties MODINT en Inretail deelgenomen aan meerdere multi-stakeholders bijeenkomsten met ngo’s, internationale retailers, vakbonden en andere retailvertegenwoordigers die de problemen rond gedwongen en gebonden arbeid in Zuid-India en Tamil Nadu via een gezamenlijk initiatief, gebaseerd op de United Nation’s Guiding Principles en geïnspireerd door het Bangladesh Accord, willen aanpakken. Dit initiatief verkeert nog in een pril stadium. Zodra het initiatief vaste vormen aanneemt, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken bezien op welke manier dit initiatief ondersteund kan worden.
In het kader van de vormgeving van dit initiatief (en mede naar aanleiding van de recente publicaties, artikelen en incidenten) staat de Nederlandse ambassade in New Delhi in regelmatig contact met vertegenwoordigers van lokale en internationale ngo’s en bedrijven alsmede de ILO en andere internationale organisaties om na te gaan op welke manier de problematiek het meest effectief onder de aandacht kan worden gebracht en kan worden aangepakt. Door de grote politieke gevoeligheid, met name in de Indiase deelstaat Tamil Nadu, liepen verschillende eerdere pogingen tot dialoog tussen de verschillende stakeholders (waaronder de Indiase autoriteiten), o.a. onder leiding van de ILO, op niets uit.
Wat is de uitkomst van het overleg met de brancheorganisaties VGT, Modint en Inretail2 over het vergroten van de betrokkenheid bij onder meer de werkgroep «gebonden arbeid» onder het Plan van Aanpak? Welke bedrijven zijn inmiddels aangesloten en welke activiteiten worden ondernomen? Welke stappen onderneemt u zelf om een actieve aanpak van de betrokken bedrijven te vergroten?
Op dit moment nemen O’Neill en branchevereniging VGT (mede namens Modint en InRetail) actief deel aan de werkgroep «gebonden arbeid» waarbinnen wordt overlegd en meegedacht over hoe aan te sluiten bij het bovengenoemde initiatief.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft meegewerkt aan een brief van VGT die Nederlandse bedrijven die genoemd worden in het LIW/FNV Mondiaal rapport «Small Steps, Big Challenges» uitnodigt deel te nemen aan de werkgroep. Aangezien de genoemde bedrijven veelal kleinere spelers zijn, wordt bij het in antwoord 2 genoemde initiatief nadrukkelijk ook aandacht gevraagd voor mogelijkheden tot deelname van deze bedrijven.
Bent u bereid om het onderwerp moderne slavernij en kinderarbeid in de Zuid-Indiase textielindustrie én mogelijke oplossingen daarvoor aan de orde te stellen tijdens de door Nederland te organiseren conferentie over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) en waardeketens, die voorafgaand aan het Nederlandse EU-voorzitterschap wordt georganiseerd?3
De conferentie die in Amsterdam op 7 december 2015 wordt georganiseerd, focust op wat de EU kan doen- met name in haar handels- en OS-beleid – om mondiale waardeketens te verduurzamen. De ergste mensenrechten- en milieuschendingen vinden vooral in productielanden plaats. Moderne slavernij en kinderarbeid in de textielindustrie in India is hier een voorbeeld van. Het idee is in de conferentie goede praktijkvoorbeelden aan te dragen (zoals IMVO sectorconvenanten en private sector development (PSD) initiatieven) die dergelijke mensenrechten- en milieuschendingen aanpakken in specifieke mondiale waardeketens. Als goede praktijkvoorbeelden van IMVO en PSD naar EU niveau worden opgeschaald en worden gestimuleerd in (o.a.) het EU hulp- en handelsbeleid, zorgt dat voor een evenwichtiger speelveld voor koplopersbedrijven en meer invloed op de verduurzaming van mondiale waardeketens.
Met deze insteek zijn mogelijke oplossingen voor misstanden in de keten, zoals moderne slavernij en kinderarbeid in India, automatisch onderdeel van de conferentie.
Bent u bereid deze kwestie ook voor en na de MVO-Conferentie indringend in de EU aan de orde te stellen met het oog op een mogelijk gezamenlijke aanpak met de Indiase regering?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van plan daartoe ook samenwerking met uw Franse en Duitse collega’s te zoeken, aangezien Duitsland een belangrijk sectoraal initiatief van textielbedrijven en maatschappelijke organisaties ondersteunt?4
Ja. Ook goede praktijkvoorbeelden van andere landen die naar EU-niveau zouden kunnen worden opgeschaald zijn onderdeel van de conferentie.
Bent u bereid om steun te geven aan het Europese «flagship initiative for the responsible management of the supply chain in the garment sector»en ervoor te zorgen dat dit initiatief tot concrete actie leidt, zoals onder meer is verwoord in een brief aan de Europese Commissie van onder meer de Clean Clothes Campaign en de European Coalition for Corporate Justice?5 Bent u bereid deze kwestie aan de orde te stellen tijdens de economische missie naar India die in juni 2015 staat gepland? Zo ja, kunt u de Kamer over de resultaten informeren?
Ja, ik steun het initiatief van de Europese Commissie en hoop inderdaad dat dit leidt tot concrete actie op Europees niveau. Met een aantal gelijkgezinde EU-lidstaten wordt momenteel bekeken welke gezamenlijke suggesties we daarvoor aan de commissie kunnen meegeven.
Gelijke rechten voor vrouwen en het tegengaan van kinderarbeid wereldwijd hebben mijn grote aandacht. Waar mogelijk zal ik deze thema’s tijdens de economische missie naar India bespreken. Dit past ook bij de MVO-agenda van de Indiase overheid zelf, die aansluit bij de MDG’s en zich onder andere inzet voor een gelijkwaardige positie van vrouwen en kinderrechten, mede via educatie en sanitatie. In India steunt Nederland een project van de organisatie Global March (organisatie van Nobelprijswinnaar Kailash Satyarthi) dat onder meer bestaat uit de internationale werkgroep «Parliamentarians Without Borders» bestaande uit 20 parlementariërs die zich inzetten voor de strijd tegen kinderarbeid, waaronder vijf Indiase en 1 Nederlandse (Van Laar). Tijdens mijn bezoek aan India in juni 2015 hoop ik met de Indiase parlementariërs de voortgang op de door u genoemde onderwerpen te bespreken.
Op welke manier werkt u met de ILO en de OESO samen in de aanpak van gebonden arbeid en kinderarbeid in de Indiase textielindustrie en welke resultaten zijn te melden?
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen leggen de standaard vast waaraan Nederlandse bedrijven moeten voldoen als ze zaken doen in het buitenland, inclusief de Indiase textielsector. Deze richtlijnen houden ook in dat bedrijven zich moeten houden aan de fundamentele arbeidsrechten zoals vastgelegd in onder andere ILO-verdrag nr. 29 over de uitbanning van gedwongen arbeid en ILO-verdragen nr. 138 en 182 met betrekking tot het verbod op kinderarbeid, waarvan de laatste twee overigens nog niet door India zijn geratificeerd.
Zowel in de ILO als daarbuiten pleit Nederland ervoor dat landen zich moeten houden aan de fundamentele arbeidsnormen, en roept Nederland deze landen op om de fundamentele arbeidsverdragen te ratificeren en vervolgens de nationale wetgeving in lijn te brengen met de desbetreffende verdragen.
Het Algemeen Preferentieel Stelsel+ (APS+) is voorts een belangrijke prikkel om landen zoals India aan te spreken op hun verplichtingen onder ILO-verdrag nr. 29, en te engageren op ILO-verdragen nr. 138 en 182. Het APS+ is een speciale regeling om duurzame ontwikkeling en goed bestuur te bevorderen. Het stimuleert landen om 27 internationale conventies te implementeren in ruil voor extra EU-handelspreferenties – met name voor textiel en kleding, plantaardige producten en bereid voedsel. De ILO-conventies 29, 138 en 182 maken onderdeel uit van het APS+.
De voornaamste partner van Nederland voor het daadwerkelijk versterken van arbeidsnormen is echter de ILO zelf. De ILO heeft in India een «Decent Work Country Programme». Een belangrijk deel van dit programma betreft samenwerking met de overheid om toepassing van de geratificeerde fundamentele ILO-verdragen, waaronder verdrag nr. 29, te verbeteren.
Ten slotte is Nederland een belangrijke donor van het Regular Budget Supplementary Account (RBSA) van de ILO, een ongeoormerkt flexibel fonds waarmee de ILO snel en naar eigen inzicht kan reageren op opkomende situaties. De ILO heeft hiermee in 2014 ook in India bijgedragen aan het verminderen van gedwongen arbeid en slavernij.
Het bericht dat de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika die anti-blanke quota’s promoot |
|
Martin Bosma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tweet van de Nederlandse ambassadeur in Zuid-Afrika die blijkbaar een avond heeft georganiseerd ter promotie van BBEEE?1
De tweet over de lancering van de helpdesk van de Southern African Netherlands Chamber of Commerce (SANEC) voor het Nederlands bedrijfsleven t.a.v. Broad Based Black Economic Empowerment (BBBEE) is mij bekend.
De BBBEE-wetgeving is een Zuid-Afrikaanse werkelijkheid waarmee Nederlandse ondernemers, die zaken willen doen in Zuid-Afrika, worden geconfronteerd. De helpdesk is opgezet om Nederlandse ondernemers te assisteren bij het omgaan met de regels voor BBBEE om zo hun kansen op de Zuid-Afrikaanse markt te vergroten. SANEC zal deze helpdesk inrichten met steun van de Nederlandse ambassade in Pretoria.
Bent u ervan op de hoogte dat «broad-based black economic empowerment» niets anders behelst dan anti-blanke quota’s?
De Zuid-Afrikaanse overheid stelt dat de doelstelling van de BBBEE-wetgeving is de economische transformatie te bevorderen en de deelname van de zwarte bevolking in de Zuid-Afrikaanse economie te verhogen.
Deelt u de observatie van mevrouw Karin de Hauwere van de universiteit van Nijmegen die in haar onderzoek (Beyond the rainbow, a research among poor white Young adults in Port Elizabeth, Radboud University of Nijmegen, June 2007) stelt dat de Zuid-Afrikaanse rassenwetten bijdragen aan de verpaupering van Afrikaners en andere blanken in Zuid-Afrika?
Het onderzoek van mevrouw de Hauwere is mij niet bekend en blijkt niet beschikbaar op internet.
Is het de taak van Nederlandse ambassades rassenwetten te promoten?
Nee, dat doen zij dus ook niet.
Het artikel “Experts kritisch op wapenexportplan” |
|
Fred Teeven (VVD), Ronald Vuijk (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Experts kritisch op wapenexportplan»?1
Ja.
Hebt u regelmatig overleg met de ambtenaren van de Centrale Dienst In- en Uitvoer (CDIU) over de problematiek rondom het afgeven van exportvergunningen voor wapenleveranties en wapen gerelateerde leveringen? Zo ja, welke problemen zijn de afgelopen jaren uit dit regulier overleg naar voren gekomen? Zo nee, bent u bereid regelmatig overleg te gaan voeren met de CDIU over lopende zaken?
Ja. De afgelopen jaren was tijdens het periodieke overleg met de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU) vooral aandacht voor de oplopende behandeltermijnen van vergunningaanvragen, de ontwikkeling en implementatie van het nieuwe automatiseringssysteem en de ontwikkelingen ten aanzien van de sancties op Rusland en Iran. Vooral de sancties op Rusland vergen veel capaciteit van de Douane. Niet alleen van de CDIU, maar ook van de Douane aan de grens.
Op dit moment zie ik dat de behandeltermijnen van aanvragen weer beginnen terug te lopen. Ik ben verheugd om te zien dat het proces «in control» is, alhoewel de termijnen naar mijn mening nog te lang zijn. Ik verwacht dan ook dat de behandeltermijnen binnen afzienbare tijd zover zijn teruggebracht dat deze geen belemmering vormen voor het exporterende bedrijfsleven.
Klopt het dat exportvergunningen in het kader van wapenleveranties en wapen gerelateerde leveringen eerst worden verstrekt bij de afronding van de leveringen? Is het waar dat sondaties over te verkrijgen exportvergunningen onvoldoende zekerheid geven aan het bedrijfsleven over de uiteindelijke afgifte van exportvergunningen?
Een vergunning wordt verstrekt voorafgaand aan de daadwerkelijke levering van de goederen. Omdat de politieke en veiligheidssituatie in de wereld snel kan veranderen, is het wenselijk om het moment van besluitvorming over een vergunningaanvraag en het moment van levering niet te ver uiteen te laten lopen.
Omdat sommige bedrijven lange productieprocessen hebben, of veel moeten investeren om een contract te kunnen afsluiten, bestaat de mogelijkheid om voorafgaand aan de vergunningaanvraag een sondage te doen. Tijdens deze sondageprocedure wordt een inschatting gemaakt of een eventuele vergunningaanvraag zal worden toegekend of afgewezen. Indien er sprake is van gelijkblijvende feiten en omstandigheden, kan een exporteur erop vertrouwen dat de uitkomst van een vergunningaanvraag gelijk is aan die van de eerdere sondage.
Ziet u mogelijkheden om een systeem rondom de exportvergunningen in te voeren, waarbij een vergunning voor wapenleveranties en wapen gerelateerde leveringen wordt verstrekt aan vergunning verzoeker op het moment dat een aanbieding wordt gedaan? Zo nee, waarom kan een dergelijk systeem niet worden ingevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is de duur van geldigheid van een exportvergunning beperkt tot 1 jaar? Is er wel eens overleg met vergunning verzoekers geweest over de mogelijkheid van een langere geldigheidsduur van een exportvergunning?
De geldigheidsduur van een exportvergunning kan variëren van enkele maanden tot enkele jaren. Bij het afgeven van vergunningen wordt zoveel mogelijk maatwerk geleverd. Daarbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat de politieke en veiligheidssituatie in de wereld verandert en dat de exporteur behoefte heeft aan rechtszekerheid. In de praktijk komt het erop neer dat vergunningen meestal voor de duur van één jaar worden afgegeven.
Ziet u mogelijkheden om in Europees verband concurrentieverstoring te voorkomen, waar het betreft (verkapte) staatssteun aan wapen exporterende bedrijven c.q. bedrijven die wapen gerelateerde leveringen doen (in dit verband wordt gewezen op bijvoorbeeld scheepswerven in Spanje en Italië)?
De Spaanse scheepswerf Navantia is voor 100% in handen van de Spaanse Staat en de Italiaanse scheepswerf Fincantieri is voor meer dan 99% in handen van de Italiaanse Staat, maar het is niet gezegd dat dit tot al dan niet verkapte staatssteun leidt. Wat wel gezegd kan worden, is dat in Europees verband al jaren gewerkt wordt aan het terugdringen van concurrentieverstoringen op de markt voor defensiematerieel.
In juli 2004 werd het Europees Defensie Agentschap (EDA) opgericht en een van de eerste opdrachten van de ministers van Defensie van de lidstaten aan EDA was de ontwikkeling van een gedragscode voor de verwerving van defensiematerieel. Die gedragscode schreef voor dat als de deelnemende landen militair materieel met een waarde van meer dan € 1 miljoen willen aanschaffen, ze die opdracht publiceren op de website van het EDA. De criteria voor gunning van de opdracht moesten vooraf bekend zijn en landen mochten niet tussen aanbieders discrimineren.
Met Richtlijn 2009/81/EG is een volgende stap gezet in het terugdringen van de concurrentieverstoring op de markt voor defensiematerieel en werden de aanbestedingsprocedures aangescherpt en werd bijvoorbeeld de drempelwaarde omlaag gebracht tot € 412.000,–. Nog altijd blijven er uitzonderingen op openbare aanbesteding mogelijk, maar dan moet de lidstaat die daar een beroep op doet wel onderbouwen dat er essentiële veiligheidsbelangen in het geding zijn.
Met de Mededeling «Naar een meer competitieve en efficiëntere defensie- en veiligheidssector» van juli 2013 liet de Europese Commissie vervolgens weten nog niet klaar te zijn met het slechten van concurrentieverstorende obstakels op de Europese markt voor defensiematerieel. Gezien de duidelijke link tussen politieke, economische en veiligheidsbelangen is er nog wel een weg te gaan, maar er worden wel degelijk stappen gezet. In 2016 zal de Europese Commissie Richtlijn 2009/81/EG evalueren en bezien in hoeverre de komst van de Richtlijn al verandering heeft gebracht.
Het bericht dat Engeland ruim vijf miljard pond heeft uitgegeven aan wapenexport naar landen die op de zwarte lijst staan wegens mensenrechtenschendingen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Britse Parliamentary Committees on Arms Export Controls, die concluderen dat de Britse overheid miljarden heeft uitgegeven aan wapenexport naar landen die op de zwarte lijst staan wegens mensenrechtenschendingen?1
Ja. Overigens is het niet zo dat de Britse overheid dit geld heeft uitgegeven aan wapenexporten. In de regel genereren exporten immers geld. Het Verenigd Koninkrijk heeft wel exportvergunningen afgegeven voor Britse wapenexporten.
Wat vindt u van de conclusies die de Committees trekken namelijk dat de wapenexport vanuit Groot-Brittannië haaks staat op het belang van mensenrechten? Bent u ervan op de hoogte dat de Britten volop wapens leveren aan landen die reden tot zorg geven zoals Afghanistan, China, Iran, Irak, Israël, Rusland en Sri Lanka? Zo ja, is hierover gesproken in Europees verband, zowel met de Britten als door alle lidstaten onderling in de EU Council Working Party on Conventional Arms Exports (COARM)?
Het rapport concludeert dat de Britse overheid in 2013 in totaal 3.298 maal een Standard Individual Export Licence (SIEL) heeft afgegeven voor de uitvoer van militaire goederen naar een land dat voorkomt op een lijst van 28 landen waarover het Britse Ministerie van Buitenlandse Zaken zich zorgen maakt inzake de mensenrechtensituatie. Die lijst geldt bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen echter niet als zwarte lijst. Wel geeft deze aanleiding om zorgvuldig te kijken naar een mogelijk verband tussen de uit te voeren goederen en geconstateerde mensenrechtenschendingen.
Het Verenigd Koninkrijk rapporteert, evenals Nederland, jaarlijks aan de EU over de afgegeven en afgewezen vergunningaanvragen per bestemming. Op 17 maart jl. nog heeft de EU het zestiende jaarverslag volgens artikel 8, lid 2, van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie gepubliceerd.
De EU-lidstaten hebben zoals bekend een reguliere procedure van wederzijds informeren en consulteren over afgewezen vergunningaanvragen (denials). Daarnaast kunnen de lidstaten in de EU-Raadswerkgroep Conventional Arms Exports (COARM) hun wapenexportbeleid en de implementatie daarvan met elkaar bespreken. En marge van de COARM en via de contacten die in die Raadswerkgroep worden gelegd wisselt Nederland ook van gedachten met andere lidstaten, waaronder het Verenigd Koninkrijk, over hun beleid richting de diverse bestemmingslanden. Binnen de COARM is Nederland een van de lidstaten die een voortrekkersrol vervullen in de informatie-uitwisseling over afgegeven vergunningen naar gevoelige bestemmingen, zoals landen waar ernstige mensenrechtenschendingen plaatsvinden en landen waar sprake is (geweest) van een militaire machtsovername.
Hoe verhoudt de levering van anti-oproer schilden, machinegeweren, handgranaten, kogelvrije vesten, militaire helmen, machinepistolen, militaire steunvoertuigen, traangasmunitie aan Libië, scherpschutter geweren en intelligence apparatuur aan Saudi Arabië en kogelvrije vesten, militaire helmen en cryptografische software aan Syrië zich naar uw opvatting tot het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport? Zou Nederland dezelfde afwegingen hebben gemaakt inzake het afgeven van vergunningen voor levering van dit type wapens en aan deze landen?
Alle EU-lidstaten hanteren het EU Gemeenschappelijk Standpunt bij het beoordelen van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen, technologie inbegrepen, naar niet-EU-lidstaten en niet-NAVO-bondgenoten zoals Libië, Saoedi-Arabië of Syrië. De centrale vraag bij de toetsing is altijd of de aard van de goederen, het eindgebruik en de eindgebruiker van negatieve invloed kunnen zijn op de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt. De uiteindelijke beslissing om de vergunningaanvraag af te wijzen of toe te kennen is echter een nationale competentie en daarmee de verantwoordelijkheid van de individuele lidstaat.
Aangezien het Britse rapport geen informatie bevat over het eindgebruik en de eindgebruikers van de goederen, kan niet worden vastgesteld of Nederland dezelfde afwegingen zou hebben gemaakt. Evenmin is het ons bekend of hier sprake is van vergunningaanvragen die door Nederland zijn afgewezen.
Hoe verhoudt naar uw opvatting de levering van 170 miljoen pond aan militaire helicopters, cryptografische software, spionage software en kleine munitie zich tot de EU-sancties tegen Rusland en tot de bijzonder reële risico’s dat wapens door Rusland worden ingezet in de Oekraïne en tegen de Oekraïense bevolking?
Uit het rapport blijkt niet wanneer de genoemde goederen precies aan Rusland zijn geleverd, waardoor niet duidelijk wordt of de EU-sancties tegen Rusland al van kracht waren ten tijde van de export. Het rapport reageert vooral op het jaarrapport van de Britse regering over 2013, toen er nog geen wapenembargo tegen Rusland van kracht was. Op pagina 245 van Volume II van het rapport staat dat de Britse regering 25 bestaande wapenexportvergunningen heeft ingetrokken na de instelling van de EU-sancties tegen Rusland en dat iedere nieuwe vergunningaanvraag aan deze sancties zal worden getoetst (ibid., p. 246).
Welke mogelijkheden zijn er Europees voor lidstaten om elkaar aan te spreken op conflicterende uitgangspunten in het wapenexportbeleid en in het bijzonder mogelijke schending van afgekondigde EU-sancties?
De uiteindelijke beslissing over vergunningaanvragen is een nationale competentie. Zoals in het antwoord op vraag 2 gesteld, kunnen de lidstaten hun wapenexportcontrolebeleid met elkaar bespreken in de COARM. Dat gebeurt ook, en Nederland speelt een voortrekkersrol bij het verbeteren van de informatie-uitwisseling over afgegeven vergunningen naar post-embargolanden en naar een beperkt aantal specifieke, gevoelige bestemmingen.
Zoals in het antwoord op de vragen 3 en 6 gesteld, staan bij alle EU-lidstaten de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt centraal bij de toetsing van vergunningaanvragen. Als er sancties of embargo’s gelden voor het bestemmingsland of als er een directe relatie is tussen de te exporteren goederen en de geconstateerde mensenrechtenschendingen, moet de vergunningaanvraag worden afgewezen.
De kabinetsreactie op de initiatiefnota «Wapens en Principes, Ambities voor een geloofwaardig en geharmoniseerd wapenexportbeleid in Europa» van D66 en PvdA ging u op 23 april jl. toe. Zoals daarin aangegeven, delen wij uw ambitie om te streven naar volgende stappen in de harmonisatie van het wapenexportbeleid in Europa. Het instellen van een wapenexportautoriteit en een Right to Challenge staan echter op gespannen voet met de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten. Wapenexport raakt immers aan de nationale veiligheid, die de uitsluitende verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf is. Het voorstel om op dit terrein formeel verantwoording af te leggen aan andere EU-lidstaten zal naar verwachting weerstand oproepen bij veel EU-lidstaten. Het kabinet zal de Europese partners evenwel over dit idee consulteren, om te beginnen de meest gelijkgestemden op het gebied van verdere EU-harmonisatie.
Is sprake van vergunningsaanvragen die door Nederland zijn afgewezen, maar door Groot-Brittannië wel zijn toegewezen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat wapenexportbeleid dat haaks staat op het belang van mensenrechten, in strijd is met afgekondigde EU-sancties en levering aan twijfelachtige regimes toestaat, afbreuk doet aan een geloofwaardig wapenexportbeleid en schadelijk is voor de geloofwaardigheid van Europees buitenlandbeleid?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beschouwt u de stevige conclusies van de Britse Parliamentary Committees on Arms Export Controls in het licht van de initiatiefnota van D66 en PvdA waarin onder meer een Europese wapenexportautoriteit en een Right to challenge worden voorgesteld om tot een geloofwaardiger en meer geharmoniseerd wapenexportbeleid te komen in Europa?2
Zie antwoord vraag 5.