Privacygevoeligheid van zorgdeclaraties |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de rechtszaak tegen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) omtrent het weigeren van het vrijgeven van zorgdeclaraties?1
Ja. Er zijn op dit moment overigens twee beroepsprocedures aanhangig in het kader van aan de NZa gedane verzoeken om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eén zaak dient bij de rechtbank Amsterdam en één zaak bij de rechtbank Den Haag. Beide kwesties betreffen verzoeken om openbaarmaking van, naar oordeel van de NZa, bedrijfsvertrouwelijke informatie of informatie op zodanig detailniveau dat die informatie onder omstandigheden te herleiden zou kunnen zijn tot individuele personen (bijvoorbeeld als deze gekoppeld zouden worden aan andere gegevens bestanden). Die mogelijke herleiding betekent dan een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van patiënten. De NZa is van opvatting dat haar de vereiste wettelijke bevoegdheid ontbreekt de gevraagde informatie te verstrekken.
Het is nu eerst aan de rechter hier uitspraak over te doen. De uitspraken waren voorzien op respectievelijk 8 en 15 oktober 2015. Door uitstel op de Kamervragen had ik gehoopt in te kunnen gaan op de uitspraken. De uitspraak van 8 oktober is echter zes weken uitgesteld. In de navolgende beantwoording ga ik inhoudelijk niet nader in op de rechtszaken. Mochten de uitspraken daar aanleiding toe geven, zal ik u Kamer daar alsnog nader over informeren.
Volledigheidshalve merk ik op dat centraal staat de gegevensverzameling in DIS (DBC Informatie Systeem) door de NZa. DIS was in beheer bij DBC-Onderhoud (DBC-O), een privaatrechtelijke organisatie, maar inmiddels zijn de publiekrechtelijke taken van DBC-O overgegaan naar de NZa, waaronder het DIS. De NZa is bij de uitvoering van haar taken gebonden door de taken en bevoegdheden die haar op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) zijn toegekend. Door de overgang van DIS naar de NZa is het gebruik van de data en de bewerking ook aan de wettelijke taken van de NZa gebonden. In mijn antwoord op de vragen 4 en 5 kom ik daarop nog terug.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat de NZa stelt dat de declaraties van zorgaanbieders toch tot de persoon te herleiden zijn, terwijl u eerder heeft verklaard dat dit niet mogelijk zou moeten zijn?2 Wie heeft hier gelijk? Zijn zorgdeclaratiegegevens te herleiden tot de persoon? Indien ja, hoe verhoudt zich dat tot uw eerdere uitspraken waar u de Kamer uitlegde dat dit niet mogelijk zou zijn? Indien nee, waarom stelt de NZa dat het wel mogelijk is de persoon te achterhalen?
De declaratiegegevens die de NZa verzamelt in DIS zijn niet te herleiden tot de individuele patiënt, zolang ze gebruikt worden voor bewerkingen binnen de gesloten DIS omgeving. Het gaat in deze kwestie om het mogelijk koppelen van die declaratiegegevens door derden aan andere bronnen. Die koppeling kan er mogelijk toe leiden dat de declaratiegegevens wel tot individuele patiënten zijn te herleiden. Daarop heb ik in mijn antwoorden van 8 september 2014 ook gewezen (Aanhangsel van Handelingen, 2013–2014, nr. 29563). In die beantwoording heb ik destijds aangegeven dat er een risico van privacybelasting bestaat (in lijn met wat de NZa voor de rechter heeft betoogd), maar dat dit risico al sinds de oprichting van DIS en tot op heden, continu door technische en organisatorische maatregelen wordt beheerst en hoe dat gebeurt. Deze maatregelen worden jaarlijks geaudit door een externe partij.
De NZa spreekt op de website dat er theoretische risico's worden onderzocht, bent u bereid deze onderzoeken naar de Kamer te sturen?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden van 8 september 2014 ook aangaf ben ik mij ervan bewust dat bij welke verwerking van data dan ook, er altijd theoretische risico’s zijn. De uitgebreide audits waaraan de DIS-database wordt onderworpen zien er op toe dat de technische en organisatorische maatregelen die worden genomen, afdoende zijn om deze risico’s adequaat te beheersen. De NZa toetst continu of de gegevens die zij zelf publiceert, voldoen aan de hoge normen van veiligheid en aan de bevoegdheden die zij heeft op grond van de Wmg. De uitkomsten van de jaarlijkse uitgebreide audit zal de NZa publiceren op haar website. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Is het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) op de hoogte gebracht van het feit dat kennelijk toch persoonsgegevens te achterhalen zijn? Wat betekent dit voor de systematiek van de DIS-database? Bent u bereid dit nader te onderzoeken?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden op 8 september 2014 heb aangegeven is het CBP er mee bekend dat het risico bestaat dat door koppeling met andere bestanden of informatie, de in DIS verzamelde informatie mogelijk tot individuele personen valt te herleiden. Dat risico wordt door de technische en organisatorische maatregelen beheerst.
Voor de systematiek van de DIS-database betekent dit dat alleen gegevens uit de database aan derden mogen worden verstrekt als daar een wettelijke grondslag voor is, die voldoet aan de eisen die het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) stellen, en die past bij de taken en bevoegdheden die de NZa heeft op grond van de Wmg. Daarbij is met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens nog in een extra regeling voorzien, waarin per artikel wordt bezien welke categorie van persoonsgegevens van toepassing is (Regeling categorieën persoonsgegevens Wmg). Met de NZa wordt nader onderzocht of deze regeling nog voldoende wettelijke basis biedt voor de uitvoering van de taken van de NZa, waaronder het verwerken van gegevens uit DIS.
Welke maatregelen zijn genomen na het ontdekken van het mogelijk toch herleidbaar zijn van data? Dit betekent immers dat de DIS-database bijzondere persoonsgegevens bevat?
De gegevens in DIS zijn gepseudonimiseerd. De beroepszaken waar ik naar heb verwezen in antwoord op vraag 1, komen voort uit het stringente beleid van de NZa ten aanzien van de veiligheid van de DIS-gegevens. Dat beleid brengt immers mee dat niet alle gegevens waar om wordt verzocht, kunnen worden verstrekt. De NZa levert datasets aan verzoekers zoals zorgaanbieders, zorgverzekeraars, koepelorganisaties en andere geïnteresseerde partijen en betrekt in haar toetsing het risico van een koppeling van de door de NZa verstrekte bestanden met de databestanden waarover verzoekers kunnen beschikken.
Zoals ik in antwoord op vraag 4 al aangaf wordt met de NZa nader onderzocht of er voor de verstrekking van (bewerkingen van) gegevens uit de DIS-database aan derden een wettelijke grondslag is die voldoet aan de eisen die de Wmg, het EVRM en de Wbp stellen.
Wachtlijsten die door omzetplafonds worden veroorzaakt |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat soms specialisten patiënten weigeren te opereren omdat het afgesproken budget met de zorgverzekeraar op is, waardoor er wachtlijsten ontstaan?1
Ja.
Klopt het dat in augustus 2015 in 317 ziekenhuisafdelingen door heel Nederland de Treeknorm niet gehaald werd? In hoeverre is dat te rijmen met uw antwoord op eerdere vragen waarin u stelt dat u geen risico ziet voor het ontstaan van wachtlijsten?2
De NZa monitort de wachttijdontwikkeling op landelijk niveau en rapporteert hierover in de jaarlijkse Marktscan medisch specialistische zorg. Naar aanleiding van het NRC artikel heeft de NZa een nadere analyse uitgevoerd voor de wachttijden. De NZa geeft aan dat de huidige wachttijden een vergelijkbaar beeld laten zien als dat van 2014. Tevens geeft de NZa aan dat de toegankelijkheid van zorg niet in gevaar komt vanwege het ruime aanbod van de meeste behandelingen. Patiënten die binnen de Treeknorm geholpen willen worden kunnen in de regel terecht bij een ziekenhuis in de buurt, dit kan soms gepaard gaan met extra reistijd.
Is er een onderscheid te maken in het al dan niet halen van de Treeknorm per ziekenhuisafdeling, per zorgverzekeraar, zodat bekeken kan worden of de wachtlijst het gevolg is van een bepaald omzetplafond?
Zoals ik in mijn bief van 15 september naar aanleiding van dit artikel opmerk, is het publiceren van wachttijden per zorgverzekeraar niet uitvoerbaar, aangezien dit leidt tot veel administratieve lasten bij de aanbieders. Wat daarvoor nodig zou zijn is dat een aanbieder op ieder punt in de tijd moet kunnen bepalen in hoeverre het omzetplafond voor een bepaalde verzekeraar bereikt is. Gegeven het feit dat vooraf niet te bepalen is wat alle «lopende» behandelingen voor een bepaalde verzekeraar kosten (omdat op het moment van afsluiten pas via de Grouper bepaald wordt welk product er gedeclareerd wordt), kan een aanbieder niet op elk moment bepalen hoe hij precies zit ten opzichte van een bepaald omzetplafond. Bovendien zijn wachttijden per zorgverzekeraar niet relevant als ziekenhuizen en zorgverzekeraars doorleververplichtingen af spreken.
Wat betreft wachttijden per ziekenhuisafdeling merk ik op dat dit impliceert dat er afsprakenplafonds zijn per afdeling. Voor zover bekend bij de NZa, worden contractafspraken bijna altijd op een hoger niveau gemaakt (dus gehele gereguleerde segment, of gehele vrije segment, alle dure geneesmiddelen samen etc). Een uitsplitsing van langere wachttijd als gevolg van het uitgeput zijn van een plafond binnen een bepaalde afdeling is daarmee niet mogelijk en gelet op administratieve lasten ook niet wenselijk. Tot slot gelden de Treeknormen niet voor de instelling individueel. De Treeknorm is ingesteld als norm voor aanvaardbare wachttijd voor de patiënt. Als een patiënt per se in een bepaalde instelling wil worden behandeld, dan kan het zijn dat de wachtlijst veel langer is, terwijl in de sector de Treeknorm ruim wordt gehaald omdat een patiënt in een andere ziekenhuis wel terecht kan.
In hoeverre is het zorgverzekeraars toegestaan wachtlijsten te gebruiken als middel om patiëntenstromen te sturen?
Zoals ik in mijn eerdergenoemde brief aangeef, zijn zowel zorgverzekeraars als aanbieders verantwoordelijk voor goede contractafspraken over de te leveren zorg waarbij het belang van de patiënt centraal moet staan. Omzetplafonds zijn daarbij voor zorgverzekeraars een belangrijk instrument. Door het afspreken van omzetplafonds kan de zorgverzekeraar de kosten beheersen door niet teveel in te kopen maar wel het aanbod breed en divers laten zijn. Op deze wijze dragen zorgverzekeraars bij aan de betaalbaarheid en een brede keuzevrijheid in de zorg. Dit is iets anders dan het gebruiken van wachtlijsten om patiëntenstromen te sturen.
Mag het behalen van de Treeknorm door de zorgverzekeraar als voorwaarde worden gesteld in een contract met een zorginstelling? Is bij u bekend of dit vaak gebeurt?
Zorgverzekeraars kunnen in hun contractvoorwaarden verwijzen naar de Treeknorm. Het is mij niet bekend in weke mate dit voorkomt.
Bent u nog steeds van mening dat in het geval van het bereiken van een omzetplafond de zorgverzekeraar altijd in overleg zal moeten gaan met de verzekerde om naar een oplossing te zoeken, waarbij de verzekerde zelf kan kiezen om liever even te wachten of juist niet?3
Ja.
Hoe wordt erop toegezien dat zorgverzekeraars het gesprek met de verzekerde aangaat in het geval van het bereiken van een omzetplafond? Hoe vaak komt het voor dat een dergelijk gesprek wordt gevoerd?
Ik beschik niet over informatie over aantallen keren dat een verzekerde een gesprek heeft met zijn zorgverzekeraar vanwege het bereiken van een omzetplafond. Ik weet wel dat verzekerden in toenemende mate hun zorgverzekeraar benaderen met vragen over een behandeling en voor zorgbemiddeling. Ik vind dat een goede ontwikkeling.
De NZa houdt toezicht op de naleving van de zorgplicht door verzekeraars.
Bent u nog steeds van mening dat als een zorgverzekeraar geen realistisch volume heeft ingekocht, verzekerden daarmee geen genoegen zullen nemen en naar een andere verzekeraar zullen overstappen?4
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 aangeef, houdt de NZa toezicht op de naleving van de zorgplicht door zorgverzekeraars. Indien een verzekerde ontevreden is over het inkoopbeleid en de service van zijn zorgverzekeraar, heeft hij jaarlijks de mogelijkheid om over te stappen. Dit «stemmen met de voeten» houdt verzekeraars scherp en gericht op kwaliteit van hun zorgaanbod en polis.
Hoe kunnen verzekerden weten dat de wachtlijst bij een bepaald ziekenhuis het gevolg is van een omzetplafond van hun zorgverzekering?
Indien verzekerden geconfronteerd worden met een wachtlijst zal niet altijd helder zijn dat deze het gevolg is van een omzetplafond. Ongeacht waardoor de wachtlijst wordt veroorzaakt, is het van belang dat de verzekerde zich tot zijn zorgverzekeraar wendt indien hij wordt geconfronteerd met een wachtlijst. De zorgverzekeraar zal dan samen met de verzekerde naar een passende oplossing zoeken.
Bent u bereid te onderzoeken of transparant gemaakt kan worden wat de wachtlijsten zijn per zorgverzekeraar en polis, zodat verzekerden die informatie kunnen gebruiken in de beslissing om eventueel over te stappen naar een andere verzekeraar?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Is het ziekenhuizen toegestaan om al in het begin van het jaar wachtlijsten te laten ontstaan zodat patiënten naar een ander ziekenhuis gaan? Zo nee, op welke wijze wordt erop toegezien dat dit niet gebeurt?
Indien al in het begin van het jaar wachtlijsten ontstaan, zou dit erop kunnen duiden dat zorgverzekeraars onrealistische volumes hebben ingekocht. In mijn brief van 2 juni 2014 over recht op gecontracteerde zorg heb ik aangegeven dat zorgverzekeraars realistische volumes dienen in te kopen. Het zou immers onwenselijk zijn wanneer zorgverzekeraars bij hun polisverkoop adverteren met een breed gecontracteerd aanbod, terwijl zij in de praktijk weinig volume bij zo’n instelling inkopen. Dat zou verzekerden op het verkeerde been kunnen zetten. Op grond van artikel 40 Wmg dragen verzekeraars zorg voor de door hen beschikbaar gestelde informatie waaronder ook reclame-uitingen. Deze informatie mag geen afbreuk doen aan de Zvw en mag ook niet misleidend zijn. De NZa houdt hier toezicht op.
Het bericht ‘OM wil van RIVM info hielprik babycontainer’ |
|
Peter Oskam (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u de uitzending gezien van zaterdag 5 september jl. van «Dit is de Dag» over de zaak waarin vorig jaar oktober een baby in een vuilniscontainer werd gevonden»?1 2
Ja.
Kunt u de stand van zaken weergeven ten aanzien van de stappen die het Openbaar Ministerie in deze zaak overweegt via de rechter om medisch gerelateerde informatie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) af te dwingen?
Het nemen van gerechtelijke stappen is op dit moment in het geheel niet aan de orde. Zoals het parket Amsterdam in een persbericht van 2 september 2015 heeft laten weten, gaat het Openbaar Ministerie in het kader van het strafrechtelijk onderzoek over deze zaak in gesprek met het RIVM. Als het RIVM besluit de gegevens niet te verstrekken, heeft het Openbaar Ministerie uiteindelijk de mogelijkheid om de zaak aan de rechter voor te leggen. Een beslissing daarover zal pas worden genomen, nadat de zaak inhoudelijk met het RIVM is besproken.
Bent u van mening dat doorbreking van het medisch beroepsgeheim alleen mogelijk is wanneer het leven van het kind of de ouder op het spel staat, of gaat u uit van hetgeen is opgenomen in de factsheet «Medisch Beroepsgeheim» en de «Handreiking Beroepsgeheim en politie/justitie» dat ook bij verdenking van een ernstig strafbaar feit sprake kan zijn van «zeer uitzonderlijke omstandigheden» waardoor het medisch beroepsgeheim doorbroken kan worden?3 Zo nee, waarom niet?
Het medisch beroepsgeheim waarborgt niet alleen de privacy van de persoon wiens gegevens het betreft, maar ook de toegang tot zorg. Er moet daarom zorgvuldig met het beroepsgeheim worden omgegaan. Als het gaat om persoonsgegevens die verkregen worden uit een hielprik mag eventuele verstrekking van deze gegevens aan derden er niet toe leiden dat ouders zich laten weerhouden om bij hun pasgeboren kind een hielprik af te laten nemen.
Wanneer een arts wordt gevraagd informatie te verschaffen die onder zijn beroepsgeheim valt, kan hij zich onder andere daarom op zijn verschoningsrecht beroepen. Dit geldt ook in geval van een verzoek van het OM aan een arts tot verstrekking van bepaalde gegevens. Het verschoningsrecht van de arts is echter niet absoluut. De Hoge Raad heeft erkend dat er in strafzaken «zeer uitzonderlijke omstandigheden» kunnen zijn waarin de waarheidsvinding moet prevaleren boven de belangen die het verschoningsrecht beoogt te beschermen. Of sprake is van een «uitzonderlijke omstandigheid» is afhankelijk van de specifieke situatie. Onder een uitzonderlijke omstandigheid kan volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad bijvoorbeeld worden verstaan dat het opvragen van de gegevens het laatste redmiddel is om een zeer ernstig misdrijf, zoals een moord, doodslag of een zedenmisdrijf op te lossen of het belang van het kind te dienen.5
Kunt u bij de beantwoording van de vorige vraag betrekken de ogenschijnlijk ruime(re) uitleg van de Hoge Raad dat het belang van de waarheidsvinding kan prevaleren boven de belangen die het beroepsgeheim beoogt te beschermen en dat deze belangen dus ook kunnen bestaan uit het algemeen belang?4
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de medische gegevens binnen het RIVM enkel beschikbaar voor personen op wie het medisch beroepsgeheim van toepassing is? Bij wie rust het medisch beroepsgeheim dan? Indien er sprake is van personen met een medisch en/of /afgeleid beroepsgeheim, welke regels hanteert het RIVM dan omtrent de inzage van deze medische informatie?
De medisch adviseurs van het RIVM beoordelen de analyses van het hielprikbloed en verwijzen in voorkomende gevallen door. De medisch adviseurs zijn artsen en als zodanig gebonden aan het medisch beroepsgeheim. Zoals in elke grotere zorgorganisatie worden ook uitvoerend medewerkers betrokken bij de gegevensverwerking. Deze medewerkers hebben een afgeleid beroepsgeheim naast de ambtelijke geheimhoudingsplicht.
De inzage in het informatiesysteem waarin de gegevens van de hielprikscreening worden opgenomen is in overeenstemming met vigerende wet- en regelgeving. Alleen medewerkers van het RIVM die de inzage nodig hebben ten behoeve van de invoer van de gegevens, de medische beoordeling en de eventuele doorverwijzing, hebben toegang tot het systeem.
Kunt u aangeven hoe vaak het RIVM gevolg heeft gegeven aan het doorbreken van het medisch beroepsgeheim op verzoek van politie en justitie, sinds het verschijnen van de herziening «Handreiking Beroepsgeheim en politie/justitie» in februari 2012? Kunt u aangeven hoe vaak dat uit eigen beweging is geweest en hoe vaak dankzij tussenkomst van de rechter?
Het RIVM krijgt zelden dergelijke verzoeken. Sinds 2012 is geen sprake geweest van doorbreking van het beroepsgeheim door geheimhoudingsplichtigen bij het RIVM op verzoek van politie of justitie of door tussenkomst van de rechter.
Kunt u aangeven hoe de implementatie van de «Handreiking Beroepsgeheim en politie/justitie» uit 2012 is geborgd bij instanties die te maken kunnen krijgen met verzoeken om het medisch beroepsgeheim te doorbreken, in het bijzonder bij het RIVM?
De handreiking is opgesteld door het Koninklijke maatschappij ter bevordering van de geneeskunde (KNMG). De KNMG besteedt in nascholingen voor alle artsen aandacht aan het beroepsgeheim en de handreiking. Artsen van het RIVM zijn, net als alle andere artsen, gehouden zorg te dragen voor voldoende nascholingspunten teneinde hun inschrijving in de diverse (specialisten)registers te behouden. Daarnaast vormt de omgang met het beroepsgeheim een vast onderdeel van de vereisten van de artsopleiding, zoals vastgelegd in het Raamplan artsopleiding uit 2009 van de Nederlandse Federatie voor Universitaire medische centra.
Fatale gevolgen na het missen van diagnoses |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «IJsselland Ziekenhuis grijpt in na fatale missers» op de website van de Telegraaf1 en het bericht «Ziekenhuis treft maatregelen na dood van Roos» op de website van het Algemeen Dagblad?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de cardiologieafdeling van het IJsselland Ziekenhuis tot tweemaal toe een diagnose heeft gemist bij jonge patiënten, waardoor patiënten zijn overleden?
Het is een buitengewoon treurige gebeurtenis voor alle betrokkenen. Ik betreur het leed dat daarmee is berokkend aan de nabestaanden van de overleden patiënten, die een zeer zwaar verlies te verwerken hebben.
De voorzitter van de Raad van Bestuur van het IJsselland Ziekenhuis stelt 3 jaar na de dood van de eerste patiënt dat het IJsselland Ziekenhuis meerdere maatregelen heeft getroffen; een maand later overlijdt er opnieuw een 19-jarige jongen; bent u van mening dat het IJsselland Ziekenhuis destijds voldoende maatregelen heeft genomen om het overlijden van deze jongen te voorkomen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg is na de eerste tuchtuitspraak en vervolgens na het tweede sterfgeval door de Raad van Bestuur van het IJsselland ziekenhuis geïnformeerd. Omdat de Raad van Bestuur pas ten tijde van de eerste tuchtuitspraak op de hoogte was van de calamiteit, heeft zij pas op dat moment aan de IGZ gemeld. Na de meldingen heeft de IGZ het ziekenhuis opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar de calamiteit. De IGZ heeft de onderzoeken gevolgd en heeft het onderzoeksrapport van het ziekenhuis beoordeeld.
De IGZ heeft mij laten weten dat de Raad van Bestuur van het IJsselland ziekenhuis, zodra zij op de hoogte was van de tuchtuitspraak over het overlijden van de eerste patiënt, maatregelen heeft getroffen. Deze maatregelen beslaan onder meer supervisie door het Erasmus MC van de afdeling cardiologie van het IJsselland ziekenhuis, een andere inrichting van de organisatie van de cardiologische zorg, samenwerking van de afdeling cardiologie met de kindercardiologie van het Erasmus MC, waaronder het structureel verwijzen van deze specifieke patiëntengroep naar het Erasmus MC, en het samen met het Medisch Stafbestuur van het IJsselland Ziekenhuis aanscherpen van de interne regels, zoals het onverwijld bij de Raad van Bestuur melden van tuchtprocedures. Na het overlijden van de tweede patiënt is de Raad van Bestuur daarover direct geïnformeerd. De Raad van bestuur heeft daar vervolgens direct op geacteerd door het overlijden, na de melding aan de IGZ, te onderzoeken en de reeds genomen verbetermaatregelen nogmaals te beoordelen.
Onder regie van het Erasmus MC is een uitgebreid dossieronderzoek uitgevoerd voor deze specifieke patiëntengroep uit de afgelopen jaren. Uit dit onderzoek is duidelijk geworden dat het ziekenhuis geen risico’s heeft gemist. Dat maakt het overlijden van de tweede patiënt echter niet minder tragisch.
Zijn er meer afdelingen in het IJsselland Ziekenhuis die op dit moment niet goed functioneren? Zo ja, welke afdelingen betreft dit, wat is hiervan de oorzaak en op welke wijze worden de problemen opgelost?
De IGZ heeft mij laten weten geen signalen te hebben dat er in het IJsselland ziekenhuis afdelingen zijn waar de zorg kwalitatief niet goed of onveilig zou zijn.
Is bekend waar de arts in kwestie inmiddels werkzaam is? Worden de patiënten in desbetreffend ziekenhuis geïnformeerd over de lopende procedure bij het tuchtcollege? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is bij de IGZ bekend waar de desbetreffende arts inmiddels werkzaam is. De Raad van Bestuur van dit betreffende ziekenhuis is op de hoogte van de kwestie en IGZ volgt dit in haar toezicht.
De Raad van Bestuur van een ziekenhuis is verantwoordelijk voor het garanderen van verantwoorde zorg, en daarmee voor de keuze om patiënten wel of niet te informeren over een lopende of afgeronde tuchtzaak. Het is overigens niet gebruikelijk dat dit gebeurt. In dit geval heeft het ziekenhuis waar de arts inmiddels werkzaam is, de patiënten niet geïnformeerd over de lopende tuchtprocedure. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Welke gevolgen heeft het inzetten van twee senior cardiologen van een ander ziekenhuis in de regio voor de toegankelijkheid van cardiologie? Is het aannemelijk dat de wachttijd voor een behandeling in deze regio toeneemt?
Ik heb geen signalen dat de toegankelijkheid voor de cardiologische zorg in deze regio niet goed geregeld is. De inzet van cardiologen eerst vanuit het Erasmus MC en thans vanuit het Maasstad ziekenhuis garandeert juist dat in het IJsselland ziekenhuis geen knelpunten ontstaan.
Deelt u de mening dat het op dit moment voor patiënten soms lastig kan zijn om te achterhalen welke kwaliteit van zorg wordt geleverd door een arts? Bent u bereid maatregelen te nemen om patiënten beter voor te lichten over bijvoorbeeld het aanwezig zijn van een waarschuwing of berisping, zodat zij een betere afweging kunnen maken of zij behandeld willen worden door een arts en/of in dit ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Via de website van het BIG-register kunnen patiënten in het BIG-register kijken en op het overzicht van zorgverleners met een maatregel, nagaan of een BIG-geregistreerde zorgverlener een maatregel heeft gekregen. Alle tuchtmaatregelen zoals berispingen, schorsingen en doorhalingen worden openbaar gemaakt. Dat geldt ook voor door Nederland overgenomen buitenlandse bevoegdheidsbeperkingen. Tuchtrechtelijke waarschuwingen worden niet gepubliceerd omdat deze maatregel uitsluitend is bedoeld om van te kunnen leren. Daarnaast moeten medisch specialisten en verpleegkundigen iedere vijf jaar voldoen aan een werkervarings- en scholingseis om in het register ingeschreven te blijven staan. Deze herregistratie heeft als doel het borgen en bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening. Zoals ik in de beleidsreactie op de tweede evaluatie van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) van 2 december 2014 heb aangegeven heb ik het voornemen om de eisen voor herregistratie uit te breiden.
Bent u bereid om met de beroepsgroep in gesprek te gaan over het verplicht doorverwijzen van patiënten onder de 16 jaar naar gespecialiseerde kindercardiologen, zodat de kans op het missen van een diagnose in de toekomst wordt verkleind? Kunt u daarin meenemen op welke wijze dit een positieve bijdrage kan leveren aan de gewenste kwaliteit bij de behandeling van speciale ziektes? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat zich heeft voorgedaan is situationeel van aard en daarmee gebonden aan het IJsselland ziekenhuis. Er zijn geen signalen dat het om een structureel probleem gaat. Het is aan de wetenschappelijke verenigingen om af te wegen of aanpassing van de huidige normen aan de orde is. De Nederlandse Vereniging voor Cardiologie is door het IJsselland ziekenhuis geïnformeerd over deze casus.
De mogelijke gevolgen van het Trans-Atlantic Trade and Investment Partnerschip (TTIP) voor het beleid rond medicijnen en medische hulpmiddelen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het position paper van de Europese overkoepelende organisatie van consumentenorganisaties (BEUC) over het TTIP en gezondheidszorg?1
Ja.
Deelt u de mening van de BEUC dat Europese nationale overheden volledige autonomie moeten behouden met betrekking tot het in het publieke belang nemen van besluiten rond prijs en vergoeding van genees- en hulpmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe staat u tegenover de wens vanuit de farmaceutische industrie om de transparantie over onderzoek naar medicijnen te begrenzen (12 jaar gegevensexclusiviteit voor biologicals), zoals uit de uitgelekte wensenlijst van de farmaceutische industrie zou blijken?2 3
TTIP is een belangrijke overeenkomst voor Nederland voor wat betreft de internationale handel. Ten aanzien van de intellectuele eigendomsrechten (waaronder het octrooirecht dat over de verlening van patenten gaat) zijn er nog geen concept onderhandelingsteksten beschikbaar. In het onderhandelingsmandaat4 dat de Commissie van de lidstaten heeft gekregen worden op het vlak van intellectuele eigendomsrechten alleen de geografische aanduidingen expliciet genoemd. De Commissie heeft aangegeven op de andere onderdelen van intellectueel eigendom zeer terughoudend te zijn. Bij consultaties met lidstaten zal Nederland, net als andere lidstaten, erop aandringen dat de Commissie binnen haar mandaat blijft.
Deelt u de mening van de BEUC dat door het beleid van de European Medicines Agency (EMA) rond de publicatie van en toegang tot klinische onderzoeksgegevens, Europa voorop loopt met betrekking tot transparantie? Deelt u de mening dat afspraken in het kader van het TTIP deze hoge standaard niet mogen schaden?
Ja, Nederland is voorstander van grotere transparantie ten aanzien van onderzoeksgegevens en registraties in plaats van beperking daarvan.
Hoe staat u tegenover de wens van de farmaceutische industrie om in het handelsverdrag afspraken op te nemen over intellectueel eigendom, waardoor generieke medicijnen in verdragslanden niet toegestaan zijn, zolang er nog discussie is over patenten, zoals blijkt uit uitgelekte conceptteksten rond het TTIP?4
De uitgelekte teksten waarnaar u verwijst, gaan niet over TTIP. De website Politico claimt dat dit een hoofdstuk is uit de onderhandelingen van het handelsverdrag tussen de VS en 11 andere landen, het Trans-Pacific Partnership. Voor de inzet in TTIP wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat het uitbreiden van de bescherming van intellectueel eigendom, waardoor patenten verlengd worden, en generieke medicijnen minder snel op de markt komen, tot aanzienlijk hogere kosten voor geneesmiddelen kan leiden? Op welke wijze zal bijvoorbeeld het preferentiebeleid hieronder te lijden hebben?5
Met bescherming van intellectueel eigendom wordt beoogd een evenwicht te vinden tussen beloning voor gedane onderzoeksinvesteringen en het beschikbaar komen van de resultaten daarvan voor anderen. Zowel een te grote beperking als een te ruime bescherming van intellectueel eigendom kan nadelig zijn voor dat evenwicht en voor de beschikbaarheid van medicijnen. In zijn algemeenheid geldt dat een ruime beschikbaarheid van generieke geneesmiddelen een prijsdrukkend effect heeft.
Deelt u de mening van de BEUC dat het TTIP geen uitbreiding van de bescherming van intellectueel eigendom voor farmaceuten mag inhouden? Zo nee, waarom niet?
Voor dat antwoord wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Op welke wijze zet u zich in om er voor te zorgen dat er geen afspraken in het TTIP zullen worden gemaakt, waardoor het moeilijker wordt generieke geneesmiddelen op de Europese markt te brengen? Bent u bereid hierover in contact te treden met de Europese Commissie? Op welke wijze houdt u de Kamer op de hoogte van de ontwikkelingen?
Nederland is, net als andere lidstaten, nauw betrokken bij de onderhandelingen die de Europese Commissie voert. Als er nieuwe EU-tekstvoorstellen komen, dan worden die met de lidstaten besproken.
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, dringt Nederland aan op terughoudendheid als het gaat om afspraken over intellectueel eigendom.
Er zijn echter nog geen tekstvoorstellen over dit onderwerp gedaan. Wel heeft de Europese Commissie in een openbaar factsheet7 aangegeven dat er geen afspraken gemaakt worden die de bestaande balans tussen de belangen van bedrijven en burgers kan verstoren.
De Tweede Kamer vergadert vier keer per jaar over buitenlandse handel in de Algemene Overleggen (AO’s) voorafgaand aan elke (informele) Raad Buitenlandse Zaken over Handel in Brussel. Er is de afgelopen twee jaar in deze AO’s steeds over TTIP gesproken. De laatste overleggen vonden plaats op 11 maart, 9 april en 30 april. Op 30 september 2014 is een AO geheel gewijd aan TTIP en op 7 oktober jongstleden is ook een AO over TTIP in de Tweede Kamer gehouden. Door middel van moties geeft de Kamer een oordeel over de beleidsinzet van het kabinet.
Kunt u uw toezegging tijdens het Algemeen overleg EU-Gezondheidsraad van 17 juni jl. bevestigen dat in de TTIP-onderhandelingen het Nederlandse gemengde stelsel (privaat stelsel met publieke randvoorwaarden) op dezelfde wijze behandeld wordt als de zorgstelsels die publiek zijn, en dus uitgesloten wordt van de onderhandelingen?
In TTIP komt, zoals in alle EU vrijhandelsverdragen, een algemene bepaling die publieke diensten uitzondert van nieuwe verplichtingen in het vrijhandelsverdrag. Het staat de EU en lidstaten vrij om zelf te bepalen welke diensten zij als «publiek» beschouwen en zij hebben de vrijheid deze diensten in te richten zoals zij zelf willen, ook in de toekomst.
Daarnaast heeft de Commissie in Annex II van het voorstel voor het dienstenhoofdstuk een additionele uitzonderingsbepaling opgenomen. Het gaat daarbij om «alle gezondheidsdiensten die publieke financiering of enige vorm van ondersteuning van de Staat ontvangen».
Het kabinet bestudeert nog of het noodzakelijk is meer bepalingen op te nemen, zodat het Nederlandse zorgstelsel op gelijke wijze wordt uitgezonderd als geheel publieke zorgstelsels. Mocht dit het geval zijn, dan zullen we dat ook in de tekst opgenomen willen zien. In lijn met het antwoord op vraag 8 zal de Kamer op de hoogte worden gehouden van nieuwe ontwikkelingen.
Op welke wijze heeft u de zorgen die de Kamer tijdens het Algemeen overleg EU-Gezondheidsraad van 17 juni jl. overgebracht aan de mensen die betrokken zijn bij het TTIP en de onderhandelingen?
De Nederlandse inbreng voor de TTIP-onderhandelingen wordt in de Raad Buitenlandse Zaken Handel overgebracht aan de Europese Commissie en de andere lidstaten. Daarnaast is er op ambtelijk niveau continu contact met de Europese Commissie over de verschillende zorgen en belangen die Nederland in TTIP heeft.
Het stilleggen van Nederlands grieponderzoek |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlands grieponderzoek ligt stil door Amerikaans beleid» van BNR?1
Ja.
Klopt het bericht dat een deel van het Nederlands grieponderzoek niet kan plaatsvinden vanwege de afhankelijkheid van Amerikaanse financiering en de voorwaarden die door de Amerikaanse overheid gesteld zou worden? Wat is uw mening over deze berichtgeving?
Vogelgrieponderzoek in Nederland vindt plaats in een internationale omgeving, waarbij een deel van de financiering afkomstig is uit de Verenigde Staten. Financiers stellen eisen aan (de uitvoering van) het onderzoek, waaronder ook veiligheidsaspecten. Mede naar aanleiding van een reeks (bijna-)incidenten met gevaarlijke biologische agentia is het beleid in de Verenigde Staten aangescherpt. De Verenigde Staten geven aan alleen nog onderzoek te financieren in laboratoria waar het onderzoek wordt uitgevoerd volgens deze aangescherpte veiligheidseisen.
Het kabinet vindt het belangrijk dat onderzoekers ervan uit kunnen gaan dat over hun veiligheid wordt gewaakt en dat voortdurend wordt nagedacht over de mogelijke consequenties van nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen en eventueel noodzakelijke verbeteringen van bestaande regelgeving op het gebied van veiligheid. Dit geldt juist voor onderzoek waarbij genen van ziekteverwekkers worden gemodificeerd, waardoor ze andere, waaronder ook gevaarlijkere, eigenschappen kunnen krijgen, zogenaamd «gain-of-function» onderzoek. Het vogelgrieponderzoek is hiervan een voorbeeld. Het is aan de instellingen om te werken volgens de afspraken die ze met hun financier maken.
Is de angst voor bioterrorisme gegrond? Zo ja, welke invloed heeft dit op «gain to function»-onderzoek in Nederland en de rest van de wereld?
Biologische agentia en kennis en technologieën hierover kunnen worden misbruikt voor bijvoorbeeld de ontwikkeling van biologische wapens, het zogenaamde dual use principe. In de praktijk is een aanslag met biologische agentia niet erg waarschijnlijk, mede omdat het maken van een effectief wapen technisch zeer complex is. De mogelijke gevolgen van biologische wapens kunnen echter zeer groot zijn.
Daarom nemen laboratoria reeds extra beveiligingsmaatregelen voor onderzoek met hoogpathogene biologische agentia, waaronder «gain of function» onderzoek. In Nederland werken onderzoekers volgens de Gedragscode Biosecurity, die door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) is opgesteld. Daarnaast dienen onderzoekers, op basis van de Nederlandse dual use exportcontrolewetgeving, voor publicatie van de onderzoeksresultaten na te gaan of ze een exportvergunning moeten aanvragen.
Wat is uw reactie op de stelling dat Nederlandse onderzoekers hun onderzoeksresultaten niet altijd mogen publiceren in wetenschappelijke tijdschriften vanwege mogelijk gevoelige informatie?
Restricties op het publiceren van onderzoek is geen onbekend fenomeen. Bij nucleair onderzoek werkt men al langer met beperkingen ten aanzien van de publicatie van gebruikte methodieken. Toch zijn onderzoeksresultaten in die tak van wetenschap beschikbaar. Zo zijn er ook EU-regels voor het exporteren van zogenaamde dual use goederen en kennis. Het dual use principe geeft aan dat de goederen of kennis naast voor het bedoelde vreedzame gebruik ook verkeerd kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van biologische wapens en bioterrorisme. Voor een deel van de kennis, bijvoorbeeld over vogelgriep, is EU-regelgeving van toepassing. De exportcontrole betekent niet a priori een verbod op het uitvoeren van goederen of van publicaties. Er vindt wel een zorgvuldige afweging plaats en op basis daarvan wordt de exportvergunning al dan niet toegekend. De recente rechterlijke uitspraak over het vogelgrieponderzoek laat dit exportcontrolesysteem in stand. De afwegingen die bij de exportvergunningverlening gelden zijn vergelijkbaar met de afwegingen die de Verenigde Staten nu vooraf maken bij het toekennen van financiering.
Deelt uw de mening dat openbare onderzoeksresultaten kunnen bijdragen aan belangrijk vervolgonderzoek en de ontwikkeling van innovatieve producten die preventieve gezondheidswinst kunnen opleveren? Zouden de onderzoeksresultaten daarom niet altijd beschikbaar moeten zijn voor andere onderzoekers?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van het stopzetten van het Nederlands grieponderzoek? Welke maatregelen kunnen worden genomen om het Nederlands grieponderzoek te hervatten?
Het door Nederland gefinancierde vogelgrieponderzoek wordt niet stopgezet. Op dit moment doen de VS voorstellen voor extra financieringseisen voor dual-use onderzoek, waarbij aanvullende veiligheidseisen de belangrijkste aanscherpingen zijn. Onderzoeken die grotendeels door de VS worden gefinancierd kunnen worden voortgezet, mits aan deze financieringseisen wordt voldaan.
Dit laat overigens onverlet dat in Nederland uitgevoerd onderzoek aan Nederlandse regelgeving moet voldoen.
Deelt u de mening dat vaccins een grote succesfactor zijn bij het terugdringen van infectieziekten? Hoe kunnen we er zorg voor dragen dat «gain of function»-onderzoek toch kan plaatsvinden, zodat betere vaccins kunnen worden ontwikkeld voor bijvoorbeeld de griep of vaccins voor doorontwikkelde virussen, zoals het H7N9-vogelgroepvirus?
Uiteraard zijn vaccins een belangrijk middel bij de bestrijding van infectieziekten. Infectieziekten houden zich niet aan landsgrenzen. Mede daarom vindt vaccinontwikkeling ook op internationale schaal plaats. Het «gain-of-function» onderzoek, waar de Verenigde Staten extra veiligheidseisen aan stellen, is gericht op het begrijpen van mechanismen hoe deze ziekteverwerkers in de natuur mogelijk ook zouden kunnen veranderen. Deze, uit «gain-of-function» onderzoek verkregen, kennis vormt een aanvulling op de kennis die is verkregen via andere wegen. Deze kennis zou mede kunnen worden gebruikt voor het ontwikkelen van vaccins, antivirale middelen of diagnostiek. De verschillende onderzoeken naar de ontwikkeling van vaccins moeten voldoen aan de relevante veiligheidseisen. Wanneer aan de gestelde veiligheidseisen wordt voldaan, kan het benodigde onderzoek, waaronder ook «gain-of-function» onderzoek voor vaccinontwikkeling, plaatsvinden.
Het plaatsen van particuliere speeltoestellen in de openbare ruimte |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Onveilige glijbanen moeten weg, gemeente Zwolle is tegen», en het bericht «Zwolle lapt regels over speeltoestellen aan zijn laars»?1 2
Ja.
Klopt het dat er voor speeltoestellen op particuliere grond minder strenge regels gelden dan voor speeltoestellen in de openbare ruimte?
Ja. speeltoestellen op particuliere grond worden minder zwaar belast dan speeltoestellen in de openbare ruimte. Om te voorkomen dat een speeltoestel bezwijkt tijdens het spelen worden daarom aan de constructie van de speeltoestellen in de openbare ruimte strengere eisen gesteld.
Deelt u de mening dat een speeltoestel altijd veilig moet zijn?
Ja.
Bent u op de hoogte van de Zwolse pilot om bewoners de ruimte te geven speeltoestellen in de openbare ruimte te plaatsen, en de spelregels die de gemeente Zwolle daaraan verbindt?
Ja.
Deelt u de mening dat gemeenten heel goed in staat zijn om toe te zien op de veiligheid van speeltoestellen in de openbare ruimte, mits zij daar spelregels aan verbinden?
Om de veiligheid van kinderen tijdens het spelen op speeltoestellen te borgen zijn regels opgesteld en is toezicht landelijk geregeld. In de periode voor invoering van het betreffende besluit3 was toezicht lokaal geregeld op basis van folders en handboeken. Toch bleek één op de drie speeltoestellen onveilig te zijn4. De invoering van het WAS heeft er toe geleid dat het aantal ongevallen met speeltoestellen is afgenomen. Tegelijkertijd ben ik van mening dat buurtinitiatieven die de leefbaarheid vergroten niet onnodig moeten worden gehinderd of geblokkeerd. Ik wil onderzoeken of toezicht door gemeenten op de landelijke veiligheidseisen voor speeltoestellen in bepaalde gevallen mogelijk is. De gemeenten worden in die situatie zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van deze speeltoestellen.
Deelt u de mening dat er een positief effect kan uitgaan van het gezamenlijk door buurtgenoten zorgdragen voor particuliere speeltoestellen in de openbare ruimte?
Van samenwerking in de buurt kan zeker een belangrijk positief effect uitgaan.
Bent u bereid het Warenwetbesluit Attractie- en Speeltoestellen op dit punt te herzien, waardoor de bevoegdheden ten aanzien van de beoordeling van particuliere speeltoestellen in de openbare ruimte bij gemeenten wordt belegd, en alleen de veiligheidseisen betreffen die gelden voor alle speeltoestellen die in Nederland worden verkocht?
Ik ben bereid om de mogelijkheden te onderzoeken om gemeenten ruimte te geven om particuliere speeltoestellen toe te staan in de openbare ruimte. Inmiddels is hierover met de gemeente Zwolle een eerste overleg geweest. De veiligheid van kinderen die spelen op speeltoestellen in de openbare ruimte is een belangrijke doelstelling. Speeltoestellen moeten deugen en veilig zijn voor intensief gebruik in de openbare ruimte en hierop dient adequaat toezicht te worden gehouden.
Daarbij is belangrijk dat duidelijk is wie toezicht houdt en wie verantwoordelijk is voor de veiligheid van de speeltoestellen.
Het bericht dat wachttijden in ziekenhuizen schijn zijn |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Wachttijd ziekenhuis vaak schijn»?1
Ja, het artikel is mij bekend. Voor een uitgebreide reactie op het NRC artikel verwijs ik naar mijn brief van 15 september 2015 «Verzoek uit Regeling van werkzaamheden inzake toename van wachtlijsten door budgetplafonds ziekenhuizen en het feit dat patiënten bij de ene verzekeraar sneller wordt geholpen dan bij de andere (Nrc.nl, 3 september 2015)».
Wat is uw reactie op het gegeven dat uit het onderzoek van NRC Handelsblad blijkt dat wachttijden in ziekenhuizen schijn zijn, omdat er in principe voldoende capaciteit (artsen en operatiekamers) aanwezig is, maar het budget dat beschikbaar is gesteld door de zorgverzekeraar op is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de stelling dat academische ziekenhuizen de capaciteit hebben om patiënten met eenvoudige aandoeningen te behandelen, maar expres lange wachttijden hanteren in de hoop dat patiënten voor andere ziekenhuizen kiezen? Kunt u aangeven in hoeverre u bereid bent deze praktijken te veranderen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de beleidsregel transparantie zorgaanbieders en de nadere regel Verplichte publicatie wachttijden somatische zorg (TH/BR-012 en CI/NR-100.110) zijn ziekenhuizen verplicht om tijdig de actuele wachttijden inzichtelijk te maken. Indien deze regelingen niet worden nageleefd, of oneigenlijk gebruikt worden, kan de NZa hier tegen optreden. Bij de NZa zijn geen signalen binnengekomen dat de academische ziekenhuizen deze regelingen niet naleven. Een academisch ziekenhuis is een zorgcentrum voor (zeer) complexe en innovatieve zorg. Er wordt wel basis medische zorg verleend, maar beperkt en dat is in het kader van een taakverdeling ook goed. Voor een simpele galblaas operatie is het ook niet nodig om naar een academisch ziekenhuis te gaan. Daar zijn streekziekenhuizen goed voor toegerust. Als een academisch ziekenhuis voor dit soort operaties slechts een beperkte capaciteit heeft, dan is dat juist de bedoeling. Er is dan juist ruimte om de complexe zorg daar te concentreren.
In hoeverre kunt u zich vinden in de uitspraak van De Consumentenbond dat het «de wereld op zijn kop is» dat de ene patiënt eerder een behandeling krijgt, puur omdat deze een andere verzekeringspolis heeft, waar het «behandelplafond» nog niet bereikt is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik bestrijd de stelling dat de ene patiënt eerder een behandeling krijgt dan een andere vanwege het bereiken van het «behandelplafond». Elke zorgverzekeraar heeft immers een zorgplicht hetgeen betekent dat elke patiënt binnen een redelijke termijn en redelijke afstand zorg moet krijgen. Indien een «behandelplafond» is bereikt, dient de zorgverzekeraar in overleg met de patiënt deze naar een andere zorgaanbieder te geleiden.
Kunt u aangeven in hoeverre zorgaanbieders zich op deze manier aan hun zorgplicht onttrekken? Zo ja, welke rol ziet u hier voor zichzelf weggelegd? Zo nee, bent u voornemens hier onderzoek naar te doen?
Ik heb geen signalen gekregen dat zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht onttrekken. De NZa ziet hierop toe. Wel is het beleid om complexe zorg te concentreren en basis medische zorg juist landelijk te spreiden. Het is daarbij zaak om slechts beperkte overcapaciteit te hebben.
Heeft u zicht op het totale aantal gevallen dat door de overschrijding van de Treeknorm onnodig laat behandeld wordt? Op welke manier bent u voornemens de overschrijdingen van de Treeknormen, zoals uit genoemd artikel blijkt, in de toekomst te voorkomen?
De NZa ontvangt maandelijks de wachttijden van alle aanbieders en analyseert deze onder andere voor de Marktscan medisch specialistische zorg, waarin de landelijke wachttijdontwikkeling is opgenomen. Hierbij gaat het niet om het overschrijden van de Treeknorm, maar om de toegankelijkheid van zorg. De Treeknorm is een niet dwingende veldnorm, waarbij aanbieders wel de verantwoordelijkheid hebben om te streven patiënten binnen de gestelde norm te behandelen, maar die niet wettelijk kan worden afgedwongen op basis van een beleidsregel of nadere regel van de NZa. Ondanks dat niet alle behandelingen of polikliniekbezoeken binnen de Treeknorm kunnen plaatsvinden, blijkt uit een nadere analyse van de NZa dat er geen structureel probleem voor de toegankelijkheid is aangezien er voldoende andere aanbieders zijn om deze zorg tijdig te leveren. Dit neemt niet weg dat in sommige gevallen een patiënt extra reistijd heeft om binnen de Treeknorm geholpen te worden.
Voor de in het artikel genoemde voorbeelden heb ik de NZa gevraagd een nadere analyse uit te voeren. Deze heb ik u toegestuurd als bijlage bij de eerder genoemde brief naar aanleiding van het artikel.
Bent u bereid met de betrokken partijen in gesprek te treden om te voorkomen dat dit volgend jaar nogmaals kan plaatsvinden?
Wachttijden in de zorg zijn voor mij een doorlopend punt van aandacht en daarom informeer ik u jaarlijks via de Marktscan medisch specialistische zorg over de wachttijdontwikkeling. Indien de toegankelijkheid van zorg in gevaar komt zal ik hierover met partijen in overleg treden. Op dit moment zie ik hier geen aanleiding om hierover apart met partijen in gesprek te gaan.
Het bericht “Staking ambulancepersoneel, tientallen boze medewerkers demonstreren op het Spui” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht en het feit dat op 2 september 2015 landelijk werkonderbrekingen zijn gehouden door ambulancepersoneel?1
Van het bericht heb ik kennis genomen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor ambulancepersoneel al 8 maanden geleden verlopen is?
Cao’s in het zorgveld worden afgesloten door sociale partners. In die verantwoordelijkheid van sociale partners kan en wil ik niet treden. Om deze reden is het niet aan mij om uitspraken te doen over de totstandkoming of inhoud van cao’s in de zorg.
Kunt u verklaren hoe het komt dat er nog geen overeenstemming is over deze cao?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat de oude cao voor ambulancepersoneel op meerdere punten afwijkt van die van het ziekenhuispersoneel, zoals het loonniveau, het niveau van loonstijging of het doorbetalen van de onregelmatigheidstoeslag (ORT) tijdens de vakanties?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze verschillen onwenselijk en niet zijn uit te leggen, aangezien beide cao’s onder de zorgsector vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het wenselijk is voor de duurzame inzetbaarheid van werknemers van 55 jaar en ouder (die moeten doorwerken tot 67 jaar) om enkele specifieke regelingen voor hen op te nemen, zoals het schrappen van de verplichte nachtdiensten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Het verkopen van buitenlandse geneesmiddelen door een Nederlands bedrijf |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlands bedrijf regelt buitenlandse geneesmiddelen»?1
Ja.
Is het volgens de Nederlandse wet- en regelgeving toegestaan in Nederland nog niet geregistreerde geneesmiddelen aan te bieden? Zo ja, op welke manier worden patiënten begeleid bij het gebruik van deze geneesmiddelen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit soort praktijken tegen te gaan?
In Nederland is in beginsel een handelsvergunning (registratie) nodig om een geneesmiddel in het handelsverkeer te brengen. Als uitzondering is het in bepaalde, nauwkeurig omschreven gevallen toegestaan ongeregistreerde geneesmiddelen af te leveren. Kort gezegd kan dit op artsenverklaring voor een individuele patïënt. Daarvoor is toestemming nodig van de IGZ.
Ongeregistreerde aflevering kan ook in geval van zogeheten «compassionate use». Dan worden geneesmiddelen die zich nog in het onderzoeksstadium bevinden in schrijnende gevallen breder ter beschikking gesteld. Hiervoor is toestemming nodig van het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG).
Deelt u de mening dat patiënten toegang moeten hebben tot de meest effectieve geneesmiddelen bij hun specifieke indicatie? Deelt u voorts de mening dat dit kan betekenen dat patiënten ook niet in aanmerking kunnen komen voor deze nieuwe geneesmiddelen? Hoe kan worden voorkomen dat kwetsbare patiënten proefkonijnen worden voor deze nieuwe geneesmiddelen, terwijl zij er misschien geen baat bij hebben, of er zelfs ernstige schade van kunnen ondervinden?
Over dezelfde casuïstiek zijn mij eerder Kamervragen gesteld. Het ging toen om het bedrijf MyTomorrows.
Zie hiervoor mijn antwoorden op de Kamervragen van het Lid Bouwmeester van 16 mei 2013 over het experimenteren met medicijnen op kwetsbare mensen door de farmaceutische industrie (TK 2012–2013, Aanhangsel bij de Handelingen, nr. 2258), en van het Lid Van Gerven van 12 maart 2014 over het bericht dat de website My Tomorrows geneesmiddelen aanbiedt die zich nog in het onderzoeksstadium bevinden (TK 2013–2014, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1400).
Ik denk nu over dit onderwerp niet wezenlijk anders. De toepassing van deze ongeregistreerde geneesmiddelen moet plaatsvinden binnen de grenzen van de Nederlandse wet, en moet medisch verantwoord zijn. De behandeling moet plaatsvinden op initiatief van een arts en vindt veelal plaats in een ziekenhuis. In een individueel geval is het mogelijk dat een medicijn beredeneerd kan worden ingezet als laatste redmiddel daar waar andere behandelingen hebben gefaald. Er kan echter geen sprake van zijn dat mensen worden gebruikt als proefkonijn.
Kunt u aangeven hoe vaak gebruik wordt gemaakt van de speciale regeling voor schrijnende gevallen, waarbij de farmaceutische sector de kosten voor zijn rekening neemt? Wordt daarbij rekening gehouden met de werking van geneesmiddelen bij de specifieke patiënt? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te verrichten, en de Kamer hierover te informeren? Is bij patiënten in uw ogen het bestaan van dit soort regelingen voldoende bekend?
Op de website van het CBG staat een overzicht van lopende compassionate use programma’s (http://www.cbg-meb.nl/documenten/publicaties/2015/01/01/compassionate-use-programmas)
Op dit moment zijn dat twaalf programma’s.
Van de named-patiënt regeling (waarbij de IGZ toestemming geeft), wordt jaarlijks enkele honderden malen gebruikt gemaakt (2012: 183 keer; 2013: 314 keer; 2014: 307 keer).
Hierbij wordt ook rekening gehouden met de werking van het geneesmiddel bij de individuele patiënt. Ik zie ook niet hoe dat anders zou kunnen.
Naar mijn inschatting zijn deze regelingen op zich goed bekend bij patiëntenorganisaties en bij zorgverleners. In overleg met de CCMO wordt wel gekeken of de informatie voor patiënten om geïncludeerd te worden in clinical trails beter kan. Diverse patiëntenorganisaties hebben daar op aangedrongen. Door die informatie beter te ontsluiten kunnen patiënten beter beoordelen of zij op een veilige en verantwoorde manier kunnen deelnemen aan studies met geneesmiddelen die in ontwikkeling zijn.
Welke maatregelen wilt u nemen om nieuwe effectieve geneesmiddelen sneller in Nederland toegankelijk te maken, zodat voorkomen wordt dat patiënten zeer dure en therapeutisch wellicht onverantwoorde sluiproutes zoeken om aan in het buitenland al wel geregistreerde geneesmiddelen te komen?
De markttoelating van nieuwe effectieve geneesmiddelen is bij uitstek een Europese aangelegenheid. Niet alleen omdat de regelgeving in de Unie is geharmoniseerd, maar ook omdat de toelating van veel nieuwe geneesmiddelen plaatsvindt via het Europees Geneesmiddelenbureau EMA. Bij die toelating zijn de nationale beoordelingsautoriteiten (in Nederland het CBG) uiteraard wel nauw betrokken.
Ik wil tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016 onder meer aandacht besteden aan flexibelere vormen van (Europese) markttoelating. Daarbij is het belangrijk om in Europa een discussie te voeren voor welke producten we deze vormen van markttoelating precies willen inzetten en onder welke voorwaarden.
Samenwerking in Europa op het gebied van het beoordelen van middelen en de besluitvorming over vergoedingen is eveneens wenselijk omdat dit kan bijdragen aan een snellere doorlooptijd. Ook is het belang de gewenste informatie voor marktoelating (EU) en vergoeding (nationaal) beter op elkaar af te stemmen
Heden bereid ik mijn reactie voor op het rapport van Actal over de regeldruk voor nieuwe medicijnen. Zodra ik mijn reactie heb afgerond zal ik die aan de Kamer toezenden. Ik verwacht dat dit binnen enkele maanden het geval zal zijn.
Bent u bereid op Europees niveau te bespreken welke mogelijkheden er zijn om de procedures rond klinisch onderzoek, ontwikkeling, import en registratie van nieuwe geneesmiddelen effectiever en sneller te laten verlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke termijn kan de Kamer een reactie verwachten op het rapport van Actal inzake «Onderzoek regeldruk nieuwe medicijnen» waarin wordt geconcludeerd dat door het wegnemen van Europese en nationale belemmeringen een tijdwinst van 12 tot 13 maanden kan worden behaald, en patiënten en aanbieders dus eerder van nieuwe geneesmiddelen gebruik kunnen maken?2
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de reddingsbrigade schoolzwemmen terug wil om te voorkomen dat er nog meer kinderen verdrinken |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van R. van Mourik, directeur van de Reddingsbrigade Nederland, waarbij hij stelt dat afnemende zwemvaardigheid een trend is die al jaren te zien is, evenals de opwaartse trend in het aantal dodelijke ongevallen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Met de heer van Mourik, directeur van de Reddingsbrigade, betreuren wij elke verdrinkingsdode en onderschrijven wij het belang van de zwemvaardigheid en zwemveiligheid van kinderen in Nederland. Zoals op eerdere Kamervragen van uw zijde is geantwoord, werkt de zwemsector aan een plan van aanpak om te komen tot een evidence- based aanpak voor een duurzaam zwemveilig Nederland.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Van Mourik dat, als de zwemcultuur in Nederland blijvend wordt afgebroken, we Poolse toestanden krijgen waarbij jaarlijks honderden mensen verdrinken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom legt u enkel de verantwoordelijkheid bij ouders neer als het gaat om zwemlessen, terwijl uit het artikel blijkt dat veel ouders zwemles niet belangrijk achten omdat het geen verplicht schoolvak is? Deelt u de mening dat het daarom ook een verantwoordelijkheid is van de overheid om hierin te voorzien? Zo ja, bent u bereid een actieplan te maken, waarin u samen met gemeenten en scholen in overleg treedt om te kijken of er meer initiatieven mogelijk zijn voor schoolzwemmen? Zo nee, waarom vindt u de toename van het aantal kinderen dat jaarlijks verdrinkt niet voldoende reden om hier actie te ondernemen?
In antwoord op eerdere Kamervragen (Kamerstukken 2009Z14143, 2010Z10598, 2013Z15435 en 2014Z13933) hebben wij aangegeven dat de verantwoordelijkheid bij het leren zwemmen als volgt is verdeeld: de zwemvaardigheid van kinderen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van ouders, daarbij ondersteund door scholen en gemeenten. Het is in die zin dan ook aan de ouders om te bepalen wat zij een voldoende zwemniveau voor hun kind(eren) vinden. Laten we voorop stellen: ieder ongeluk is een drama en is er een teveel. Echter 98 procent van de kinderen behaalt ten minste 1 zwemdiploma (Mulier Instituut, 2013).
Zoals met u is gecommuniceerd, wachten wij op het plan van aanpak van de zwemsector, waarin ook aandacht besteed zal worden aan een onderzoeksprogramma rond de zwemvaardigheid, zwemveiligheid en het borgen en delen van zwemkennis.
Zodra dit plan er ligt, zal uw kamer een reactie ontvangen, inclusief het antwoord of gesprekken met gemeenten en scholen voor meer initiatieven voor schoolzwemmen wenselijk zijn.
Waarom wilt u het verzoek van de reddingsbrigade om schoolzwemmen weer te verplichten niet overnemen? Vindt u haar inzet en expertise dan niet belangrijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij zijn van mening dat de reddingsbrigade goed werk doet, haar inzet en expertise is belangrijk. Zie verder mijn antwoord bij vraag 3.
Het delen van informatie over erfelijke ziekten |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gevaarlijke genen. Dat wist het ziekenhuis»?1
Ja.
Welke wet- en regelgeving bestaat er over hoe genetische klinieken van ziekenhuizen of artsen moeten omgaan met informatie over ernstige erfelijke ziekten waaronder erfelijke vormen van borstkanker?
Er is naar nationaal of internationaal recht geen plicht tot het informeren van familieleden van de patiënt. De informatieplicht van een behandelaar is geregeld in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), maar ziet op de behandelrelatie tussen arts en (index)patiënt. Met de familieleden heeft de arts vaak geen behandelrelatie. Het gaat bij genetische gegevens om bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en om het beroepsgeheim van de arts (WGBO en Wet BIG).
Dat neemt niet weg dat er een «duty to warn» kan zijn, als het onredelijk is om familieleden niet in te lichten over een risico op een ernstige, behandelbare ziekte, wordt een groot belang toegekend aan de professionele richtlijn bij de afwegingen. Dit onderwerp, het informeren van familieleden, is opgenomen in de richtlijn «Het informeren van familieleden bij erfelijke aanleg voor kanker» van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN).
Is die wet- en regelgeving afdoende om ervoor te zorgen dat beschikbare informatie over een ernstige erfelijke ziekte binnen een familie bij leden van die familie terecht kan komen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waar zitten de lacunes in wet- en regelgeving en hoe gaat u die opvullen?
De richtlijn «Het informeren van familieleden bij erfelijke aanleg voor kanker» van de VKGN geeft handvatten voor het informeren van familieleden in geval van erfelijke kanker. Daarbij gaat het bij een patiënt die toestemming geeft voor het informeren van de familieleden vooral om ondersteuning van die patiënt. Als een patiënt geen toestemming geeft voor het delen van diens informatie, heeft een klinisch geneticus de plicht om te zwijgen, ook ten opzichte van familieleden. Maar een arts kan de zwijgplicht doorbreken als het gaat om het voorkomen van ernstige schade bij de familie. Daar zijn randvoorwaarden voor geformuleerd (alles is in het werk gesteld om toestemming van de patiënt te krijgen, er wordt niet meer informatie verstrekt dan strikt noodzakelijk, het niet-doorbreken van de zwijgplicht brengt waarschijnlijk ernstige schade/ernstig leed toe die door te doorbreken kan worden voorkomen) die in een specifiek geval tot een afweging van belangen moeten leiden. Er is geen algemene regel of plicht tot informeren. Daarbij speelt mee dat een arts geen informatie heeft over de familie als de patiënt niet mee wil werken.
Hoe gaan klinisch-genetische centra op dit moment om met het delen van bovengenoemde informatie met andere familieleden dan de «indexpatiënt»? Bestaan er op dit punt verschillen tussen die centra, bijvoorbeeld ten aanzien van het nabellen van indexpatiënten? Zo ja, waar bestaan die uit en waarom zijn die verschillen er?
De huidige richtlijn van de VKGN voorziet in drie stappen in de informatievoorziening: 1. de indexpatiënt het belang van het informeren van familieleden uitleggen, 2. de patiënt van informatie voor de familie voorzien (de familiebrieven) en 3. bij de patiënt navragen of de familie is geïnformeerd (nabellen). Die laatste stap werd niet door alle centra gelijkelijk opgevolgd. Hierover heeft de VKGN met alle afdelingen klinische genetica in Nederland afgesproken om die derde stap bij alle patiënten met erfelijke aanleg voor kanker consequent op te volgen. De naleving hiervan is een aandachtspunt in komende de visitatieronde.
Kunt u de medisch-ethische dilemma’s omtrent het delen van informatie over ernstige erfelijke ziekten waaronder borstkanker binnen een familie schetsen? Welke conclusies verbindt u daaraan?
Het delen van informatie over ernstige erfelijke ziekten binnen een familie raakt verschillende medisch-ethische en juridische dilemma’s, zoals zwijgplicht versus de «duty to warn» en het recht op weten. Zoals hierboven geschetst gaat het vaak om afwegingen die van geval tot geval verschillen. Het is aan de beroepsgroep om die afweging te maken. De richtlijn van de VKGN schetst deze dilemma’s en geeft handvatten en de werkgroep ethiek en recht van de VKGN zal zich dit jaar over dit thema buigen.
Bent u van mening dat het niet of niet alleen aan de (index)patiënt zou moeten worden overgelaten of en hoe informatie over een ernstige erfelijke ziekte zoals borstkanker binnen een familie wordt gedeeld? Zo ja, waarom en hoe gaat u hieraan gevolg geven? Zo nee, waarom niet?
In de richtlijn staat een gedeelde verantwoordelijkheid voor de patiënt en de klinisch geneticus beschreven. De verantwoordelijkheid voor het informeren van familieleden ligt primair bij de patiënt, maar de klinisch geneticus behoort zoveel mogelijk te zorgen voor een optimale informatieverstrekking aan familieleden bij erfelijke en familiaire kanker. Er wordt uitdrukkelijk gekeken naar een oplossing die past bij de persoonlijke en familieomstandigheden van die patiënt, waarbij de klinisch geneticus in elk geval ondersteunt bij het geven van informatie. Ik heb er vertrouwen in dat de VKGN deze taak dit goed oppakt.
Het informeren van familie bij erfelijke aanleg voor kanker |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel van de heer Klaassen op de site van Medisch Contact «De Kwestie – Familiair kankerrisico: actief opsporen of niet?» en het bericht «Een levensgevaarlijk gen» in NRC next?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichten? Wat vindt u van het feit dat risicodragende familieleden niet zijn geïnformeerd door het betreffende klinisch genetische centrum over de aanwezigheid van de voor borst- en eierstokkanker risicovolle BRCA1-genmutatie?
Vooropgesteld zij dat het natuurlijk erg tragisch is dat de informatie deze tak van de familie niet had bereikt waardoor de keuze om preventief in te grijpen niet gemaakt kon worden. De richtlijn uit 2012 van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) beschrijft het belang van het informeren van de familie, waarbij de patiënt centraal staat in de informatievoorziening. Deze richtlijn bouwt voort op de richtlijn Voorspellende DNA-diagnostiek van de VKGN uit 2007, waarin hetzelfde uitgangspunt werd gehanteerd. Ik kan in een individueel geval niet oordelen over de gang van zaken, maar ik constateer dat de beroepsgroep een aanscherping van de richtlijn heeft aangekondigd. In de reguliere contacten met de VKGN zal dit een onderwerp van gesprek zijn.
Wat is uw oordeel over het feit dat op dit moment de verantwoordelijkheid om familieleden te informeren wordt neergelegd bij de kwetsbare «indexpatiënt» waar de aanwezigheid van de risicovolle gen-mutatie als eerste is aangetroffen?
De beroepsvereniging heeft in 2012 de richtlijn «Het informeren van familieleden bij erfelijke aanleg voor kanker» aangescherpt. Het gaat hier om optimaal behartigen van de gezondheidsbelangen van familieleden die geen patiënt zijn en geen behandelrelatie hebben met de klinisch geneticus. In deze richtlijn wordt de verantwoordelijkheid voor het informeren van familieleden primair bij de patiënt gelegd. De klinisch geneticus kent tenslotte in de meeste gevallen de familie niet, laat staan dat de adressen beschikbaar zijn. Maar hierbij wordt uitdrukkelijk gekeken naar een oplossing die past bij de persoonlijke en familieomstandigheden van die patiënt. Als een patiënt bijvoorbeeld te ziek is, moet de klinisch geneticus een meer proactieve rol op zich nemen. Cascadescreening (waarin de patiënt centraal staat) is dus het uitgangspunt, en de klinisch geneticus neemt naar mate de omstandigheden daartoe nopen een proactievere rol op zich. In de richtlijn staat voorop dat het tot de verantwoordelijkheid van de klinisch geneticus behoort toe te zien op een optimale informatieverstrekking aan familieleden bij erfelijke en familiaire kanker. Dat gaat al verder dan de informatieplicht op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), die ziet op de relatie tussen patiënt en zorgverlener, niet diens familie.
Zou er in het geval van erfelijke ziekten, zoals de BRCA1-genmutatie, geen sprake moeten zijn van actieve cascadescreening in plaats van de thans toegepaste passieve cascadescreening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u inzicht in hoe vaak het voorkomt dat risicodragende familieleden niet worden geïnformeerd over het bestaan van erfelijke ziekten, zoals de BRCA1-genmutatie? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, bent u bereid hiernaar een onderzoek uit te laten voeren? Is het mogelijk om daarbij in te gaan op de potentiële gezondheidswinst die kan ontstaan wanneer mensen in staat worden gesteld om risico’s weg te nemen door vroegtijdig preventief in te grijpen?
Nee, ik heb hier geen inzicht in. De verantwoordelijkheid voor een optimale informatieverstrekking ligt bij de beroepsgroep. De VKGN heeft aangekondigd de naleving van de richtlijn te monitoren en mee te nemen in de komende visitatieronde.
Wat is uw oordeel over de resultaten van het onderzoek van het Academisch Medisch Centrum (AMC) dat 40% van de belanghebbenden via de passieve cascadescreening wordt bereikt? Hoe vindt u dit in verhouding staan tot het aanzienlijk verhoogde risico op borst- en eierstokkanker bij dragers van het BCRA-gen?
Zoals ook in de uitzending van Argos wordt genoemd, zal de mate waarin familieleden worden bereikt, afhankelijk zijn van de graad van verwantschap en de familieomstandigheden. Daarnaast speelt de ernst/vergelijkbaarheid van aandoening een grote rol als het gaat om uptake. Dat maakt de interpretatie van de cijfers lastig. Het is nu eenmaal zo dat familiegegevens niet altijd beschikbaar zijn, bijvoorbeeld omdat er geen contact meer is. Ook kan het bij grote families lastig zijn om alle verre familieleden te identificeren. De klinisch geneticus heeft volgens de richtlijn de verantwoordelijkheid toe te zien op de optimale informatieverstrekking aan familieleden bij erfelijke kanker. De VKGN heeft afgesproken om hier op toe te zien.
Hoe kijkt u aan tegen de resultaten van het AMC onderzoek waaruit blijkt dat 90% van de betrokken familieleden wordt bereikt wanneer de actieve cascadescreening wordt toegepast? Deelt u de mening dat genetische centra meer een centrale rol moeten nemen in de informatievoorziening aan de familie?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de berichtgeving in de radiouitzending van Argos dat vier van de negen klinisch genetische centra de screeningsmethodiek en het informeren van familieleden niet volgens de geldende richtlijn uitvoeren?2
Er is geen wettelijke plicht om familieleden te informeren. Wel is het verantwoord zorgverlenerschap om gezondheidsschade zo mogelijk te voorkomen. De huidige richtlijn van de VKGN voorziet in drie stappen in de informatievoorziening: 1. de indexpatiënt het belang van het informeren van familieleden uitleggen, 2. de patiënt van informatie voor de familie voorzien (de familiebrieven) en 3. bij de patiënt navragen of de familie is geïnformeerd (nabellen). Die laatste stap was als advies opgenomen in de richtlijn, waardoor niet alle klinisch genetische centra deze stap op dezelfde wijze hebben uitgevoerd. Daarover hebben de leden van de VKGN nu afspraken gemaakt en die worden gemonitord. Het nabellen bij alle patiënten met een erfelijke aanleg voor kanker is als kwaliteitsindicator benoemd en wordt meegenomen in de komende visitatieronde. Zie ook de antwoorden op de vragen 6 en 7.
Wat vindt u van de toezegging van de voorzitter van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) in NRC next dat alle klinisch genetische centra in Nederland de «indexpatiënt» actief willen gaan nabellen? Bent u bereid om met de VKGN in gesprek te gaan over welke maatregelen genomen kunnen worden om dit ook daadwerkelijk te realiseren en te kijken wat er verder nodig is om de informatievoorziening aan de familie te optimaliseren?
Zie antwoord vraag 8.
Biedt de geldende richtlijn over het informeren van familie bij erfelijke aanleg voor kanker hiervoor voldoende handvaten?
Zie antwoord vraag 8.
In reactie op het artikel op de site van Medisch Contact schrijft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat het «de taak van het veld is om de richtlijn en de daarin vermelde normen tijdig aan te passen aan de veranderende omstandigheden en mogelijkheden binnen het vakgebied»; bent u bereid om met de VGKN te bespreken of zij ervoor open staan om de werking van de huidige richtlijn te evalueren en waar nodig deze aan te passen?
De VKGN heeft reeds afgesproken om de naleving van de richtlijn bij de visitatieronde als kwaliteitsindicator mee te nemen. Ook de werkgroep ethiek en recht van de vereniging besteedt dit jaar aandacht aan het thema «informeren van familieleden». Naar mijn mening heeft de beroepsgroep, blijkend uit de verschillende acties die zij gaan ondernemen, deze kwestie goed op haar netvlies en acht ik het niet nodig om de VGKN hier op dit moment nader over te spreken. In de reguliere overleggen met de VKGN zal dit punt natuurlijk wel aan de orde komen.
Kunt u in uw antwoord aangegeven op welke wijze in de richtlijn, die gericht is op het informeren van familieleden die risico’s lopen op gezondheidsschade, rekening wordt gehouden met het schenden van het recht op niet-weten?
Daar gaat de richtlijn op in. Als een patiënt geen toestemming geeft voor het delen van diens informatie, heeft een klinisch geneticus de plicht om te zwijgen, ook ten opzichte van familieleden. Maar een arts kan de zwijgplicht doorbreken als het gaat om het voorkomen van ernstige schade bij de familie. Daar zijn randvoorwaarden voor geformuleerd (alles is in het werk gesteld om toestemming van de patiënt te krijgen, er wordt niet meer informatie verstrekt dan strikt noodzakelijk, het niet-doorbreken van de zwijgplicht brengt waarschijnlijk ernstige schade/ernstig leed toe die door te doorbreken kan worden voorkomen) die in een specifiek geval tot een afweging van belangen moeten leiden. Er is geen algemene regel of plicht tot informeren. Daarbij speelt mee dat een arts geen informatie heeft over de familie als de patiënt niet mee wil werken.
Deelt u de mening dat het voor genetici juridisch mogelijk moet zijn om het absoluut beroepsgeheim te doorbreken als sprake is van een situatie waarin er een groot risico is op ernstige gezondheidsschade voor een familielid, er preventieve, effectieve behandelopties zijn en een klinisch geneticus weet dat de «indexpatiënt» de familie niet zal informeren? Zou dit binnen bestaande wet- en regelgeving mogelijk gemaakt kunnen worden? Zo nee, bent u bereid om dit mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 12.
De lage mate van vertrouwen van Nederlanders in zorgverzekeraars |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Maakt u zich ook zorgen over de uitkomst van het Trust Compass Onderzoek naar onder andere zorgverzekeraars, waaruit blijkt dat drie van de tien Nederlanders zorgverzekeraars niet vertrouwt en dat men hierbij vooral minder vertrouwt in de integriteit van zorgverzekeraars, hun competentie en de wijze waarop zij hun maatschappelijke rol invullen?1
Het onderzoek van Trust Compass Onderzoek bevat diverse interessante elementen. Het laat zien dat 30% van de Nederlanders zorgverzekeraars in zijn algemeenheid wantrouwt. Dit betekent dus ook dat 70% dat wantrouwen niet heeft. Zorgverzekeraars worden minder gewaardeerd dan artsen: 5,9 versus een 7,4. Maar zorgverzekeraars worden meer gewaardeerd dan pensioenfondsen en banken (5,4). Van alle Nederlanders heeft 75% de negatieve berichtgeving opgemerkt en geeft 19% van de ondervraagden aan dat hun beeld van zorgverzekeraars mede is beïnvloed door deze negatieve berichtgeving. Het vertrouwen dat Nederlanders hebben in hun eigen zorgverzekeraar (7,3) is hoger dan het vertrouwen dat men heeft in zorgverzekeraars in het algemeen (5,9). Het beeld van de eigen zorgverzekeraar wordt naast berichtgeving in de media beïnvloed door de persoonlijke ervaringen met de dienstverlening van de zorgverzekeraar en die zijn overwegend positief.
Mensen zijn verplicht verzekerd tegen ziektekosten. Zij vinden dat een belangrijk product, maar ingewikkeld en zien onder meer door het aantal polissen door de bomen het bos niet meer. Gebrek aan overzicht vergroot het vertrouwen in zijn algemeenheid niet. Ik juich daarom de ingeslagen koers «Kern gezond» van de zorgverzekeraars van harte toe. Het is een slag richting transparantie en het vereenvoudigen van de overstapprocessen. Dat is een noodzakelijke en goede eerste stap en ga er dan ook van uit dat verzekerden dat dit najaar zullen merken tijdens het overstapseizoen. Ik ga nog iets verder door de zorgverzekeraars op te roepen hun eigen portefeuille na te gaan op het aantal polissen en vooral labels. Het aantal polissen is enorm en het zou goed zijn voor de zorgverzekeringsmarkt als mensen kunnen kiezen uit een overzichtelijk aantal pakketten. Verzekeraars hebben als organisaties met een maatschappelijke rol de verantwoordelijkheid om de polis die zij aanbieden voor burgers begrijpelijk en transparant te maken.
Hoe duidt u het wantrouwen van de burgers jegens zorgverzekeraars enerzijds en het feit dat de zorgverzekeraars zorg geld namens deze burgers uitgeven anderzijds? Bent u ook van mening dat verzekerden vertrouwen moeten hebben in de verzekeraars waarbij burgers verplicht een basisverzekering moeten afsluiten en welke namens hen zorg wordt ingekocht?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat inkoopbeleid van zorgverzekeraars dat in echte samenspraak met verzekerden en patiëntenvereniging tot stand komt, de kwaliteit van inkoop en dienstverlening vergroot?
Ik ben met u van mening dat contact tussen diverse partijen een meerwaarde kan hebben voor het inkoopbeleid en het algemene beleid van zorgverzekeraars. Om verzekerden inspraak te geven op het inkoopbeleid en het algemene beleid van zorgverzekeraars, is op dit moment een wetsvoorstel in voorbereiding. Door verzekerden bij de vormgeving en uitvoering van het beleid te betrekken, zal het beleid beter aansluiten bij wat de verzekerde wenst. Dat vind ik belangrijk. Zo kan de zorgverzekeraar beter de belangen van zijn verzekerden behartigen.
Ik ben met u van mening dat contact tussen diverse partijen een meerwaarde zou hebben. Zo ben ik verheugd over het voorbeeld van Diabetes Vereniging Nederland, die met een groot aantal verzekeraars in overleg is over hulpmiddelen voor diabetespatiënten. Als gebruikers kunnen zij als geen ander de verzekeraar informeren over de consequenties van een nieuwe glucosemeter. Partijen zien elkaar nog niet in alle gevallen als natuurlijke partner. Die samenwerking is goed voor beide partijen en juich ik derhalve van harte toe.
Hoewel betrokkenheid van patiëntenverenigingen bij de totstandkoming van het inkoopbeleid van de zorgverzekeraar in beginsel goed is, ben ik geen voorstander van het formaliseren van dergelijke processen. Er zijn al veel contacten tussen patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars en bovendien gaan de belangen van patiënten niet één op één samen met de belangen van verzekerden. Ik ga er vanuit dat ook zonder formaliseren de samenwerking steeds meer vorm krijgt. In bepaalde gevallen is het nog slechts een kwestie van het inzichtelijk maken van die samenwerking die er al is.
Bent u bereid om patiëntenverenigingen formele inspraak te geven bij het inkoopbeleid en de dienstverlening van een Zorgverzekeraar, aangezien zij niet alleen groot vertrouwen van patiënten en verzekerden genieten, maar ook een schat zijn aan kennis en expertise over ziekten, behandeling, medische hulpmiddelen en – heel belangrijk – de patiënt-ervaring: hun wensen en noden, zodat dit bij kan dragen aan kwaliteit van inkoop en vergroten van vertrouwen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de stem van (individuele) verzekerden bij de zorgverzekeraar, naast de voorgenomen wettelijke borgen lange termijn, ook op korte termijn te versterken? Wat merkt een verzekerde daar in november van bij het kiezen van een nieuwe polis?
Ik verwijs u hiervoor graag naar het Actieplan Kern gezond van ZN, waarin zorgverzekeraars aangeven de invloed van verzekerden op hun beleid te zullen versterken. Ik verwacht dat verzekerden daar dit najaar echt iets van gaan merken. Ik ga er van uit dat zorgverzekeraars op hun website zullen laten zien hoe ze gebruik maken van de kennis en ervaring van verzekerden. Zorgverzekeraars zijn in het actieplan ook heel transparant over andere stappen die zij nemen. Zo zullen zij machtigingen van elkaar overnemen en worden verzekerden zonder medische selectie geaccepteerd voor een uitgebreide aanvullende verzekering, als de verzekerde daarover al beschikte bij een andere zorgverzekeraar. Dit zijn slechts twee voorbeelden. De sector heeft ook zelf belang bij tevreden verzekerden die de polissen begrijpen en zich senang voelen tijdens het overstapproces. Dat de sector daarin wil faciliteren blijkt uit het actieplan. En wellicht ten overvloede meld ik u dat het wetsvoorstel Invloed Verzekerden in voorbereiding is.
Apotheken die ’s nachts in dorpen soms tien keer duurder zijn dan in de stad |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Dorpsapotheek 's nachts soms tien keer duurder dan in de stad»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de prijs voor spoedmedicatie ’s nachts voor patiënten in bepaalde regio’s vele malen hoger is dan in andere regio’s?
Er zijn signalen dat patiënten wachten op de reguliere openingstijden om het hogere tarief van bepaalde dienstapotheken te omzeilen. De dienstverlening in deze gebieden kan daar in een negatieve spiraal komen. Doordat minder mensen gebruik maken van de dienstapotheek als gevolg van de hoge tarieven, moeten de tarieven omhoog waardoor weer minder mensen er gebruik van maken.
Deelt u de mening dat patiënten in spoedsituaties geen reële keuze in apotheker hebben, vanwege de spoedsituatie en aangezien de patiënt vaak door de zorgverzekeraar gecontracteerde zorg bij de dienstapotheek in de eigen regio moet afnemen?
Ja.
Klopt het dat de grote prijsverschillen per receptregel bij dienstapotheken in de nacht en het weekend het gevolg zijn van de wijze van financiering die in 2014 is ingevoerd (het representatiemodel)?
In de marktscan van de NZa met betrekking tot de Extramurale Farmaceutische zorg (d.d. oktober 2014) wordt aangegeven dat de stijging van het tarief en de toegenomen verschillen zeer waarschijnlijk het gevolg zijn van de nieuwe contracteerwijze. Voor 2014 droegen de openbare apotheken in het adherentiegebied van de dienstapotheek bij aan het in de lucht houden van de dienstapotheek, wat ook zijn nadelen had (in verband met contractonderhandelingen tussen verzekeraars en apothekers en sturingsrelatie richting dienstapotheken).
Ziet u het risico dat patiënten zorg zullen mijden vanwege de veel te hoge kosten voor spoedmedicatie, met alle gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat bijvoorbeeld in de Hoeksche Waard € 82 voor een medicijn betaald moet worden, waarvoor in Rotterdam slechts € 10 wordt betaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de oplossing voor dit probleem niet moet liggen in het ’s nachts sluiten van de apotheek in de regio, zoals in de Hoeksche Waard wordt overwogen?2 Zo nee, waarom niet?
Dat verzekerden in bepaalde gebieden fors meer betalen voor de Avond, Nacht en Zondag-dienstverlening dan in andere gebieden vind ik een probleem. Vanaf 2016 is dit opgelost. Ik ben hierover eerder dit jaar in gesprek gegaan met de NZa en veldpartijen.
Deelt u de mening dat de wijze van financiering van apotheken zou moeten veranderen, zodanig dat in alle dienstapotheken ’s nachts en in het weekend een redelijke prijs per receptregel voor medicijnen wordt gerekend? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe staat het met uw voornemen – dat u reeds op 6 maart in uw visie op curatieve zorg in de krimpregio's aan de Kamer hebt gemeld – om te bekijken hoe er een oplossing gevonden kan worden voor het probleem dat in krimpregio’s kosten voor farmaceutische spoedzorg veel hoger zijn dan in stedelijk gebied?3 Welke acties heeft u voor spoedzorg bij apotheken sindsdien ondernomen om deze situatie te wijzigen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te vragen om samen met zorgverzekeraars tot een landelijke tariefstelling te komen voor de extra kosten per receptregel bij dienstapotheken in de nacht en in het weekend? Zo nee, waarom niet?
Hierover heb ik overleg gevoerd met de NZa en zorgverzekeraars. De vraag is of een dergelijk instrument (afspreken van landelijke tarieven) qua subsidiariteit (er zijn andere mogelijkheden) en proportionaliteit (het gaat om een beperkt aantal apotheken) de voorkeur heeft.
Bent u, als tariefstelling via de NZa en zorgverzekeraars niet mogelijk of haalbaar blijkt te zijn, bereid te onderzoeken of via een beschikbaarheidsbijdrage deze zorg betaalbaar gehouden kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De hogere tarieven die door apothekers in dunbevolkte gebieden worden gerekend voor patiënten die na sluitingstijd spoedmedicatie op recept willen halen. |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat er regionale verschillen bestaan in de tarieven die worden gerekend voor patiënten die na sluitingstijd hun spoedmedicatie op recept bij de dienstdoende apotheek halen?1
Ja.
Klopt het dat er verschillen van soms wel € 70 kunnen bestaan in de tarieven tussen de dienstdoende apotheken in verschillende steden? Wat is uw mening over deze situatie?
Ja, de marktscan van de NZa met betrekking tot de Extramurale Farmaceutische zorg (d.d. oktober 2014) en informatie vanuit verzekeraars bevestigen dit beeld. Ik wil de grote verschillen in de tarieven voor deze zorg en de gevolgen hiervan voor de patiënten oplossen. Daarom ben ik hierover eerder dit jaar in gesprek gegaan met de NZa en veldpartijen (zie antwoord op vraag 5 en 6).
Deelt u de mening dat iedere patiënt een gelijke toegang moet hebben tot de zorg?
Ja, al kunnen er bijvoorbeeld verschillen zijn in tarieven (zie vraag 7) en af te leggen afstand naar zorgaanbieders.
Heeft u signalen ontvangen dat patiënten omwille van de prijs van de avond-, nacht- en weekendapotheken, het ophalen van de spoedmedicijnen uitstellen, om zo de hogere tarieven niet te hoeven betalen? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Er zijn signalen dat patiënten wachten op de reguliere openingstijden om het hogere tarief van bepaalde dienstapotheken te omzeilen. De dienstverlening in deze gebieden kan daar in een negatieve spiraal komen. Doordat minder mensen gebruik maken van de dienstapotheek als gevolg van de hoge tarieven, moeten de tarieven omhoog waardoor weer minder mensen er gebruik van maken.
Vindt u het een gewenste werking van het systeem dat mensen in dunbevolkte gebieden meer moeten betalen voor de spoedmedicatie die zij na sluitingstijd ophalen bij de apotheek? Hoe verhoudt dit zich met uw stelling dat de gezondheidszorg geen onderscheid kent tussen mensen?2
Dat het tarief voor Avond-, Nacht-, en Zondagdienstverlening (ANZ-dienstverlening) hoger ligt dan het normale tarief vind ik geen probleem. Echter, dat verzekerden in bepaalde gebieden fors meer betalen voor de ANZ-dienstverlening dan in andere gebieden, waardoor er een negatieve spiraal wordt ingezet, vind ik wel een probleem (zie mijn antwoord op vraag 4). Vanaf 2016 is dit opgelost. Ik ben hierover eerder dit jaar in gesprek gegaan met de NZa en veldpartijen.
Welke verantwoordelijkheid ziet u voor uzelf en de betrokken partijen, zoals apothekers en zorgverzekeraars, om te voorkomen dat er ongelijke toegang voor patiënten tot zorg bestaat in de dunbevolkte gebieden ten opzichte van die in de dichtbevolkte gebieden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw mening over het feit dat patiënten gevolgen ondervinden van aanbodgerelateerde factoren?
Verschil in tarieven hoort bij hoe we in Nederland de (financiering van) zorg hebben ingericht. De dienstapotheken in Nederland worden door zorgverzekeraars gezamenlijk ingekocht en bestrijken een bepaald gebied in de avonden, nachten en zondagen. Het gaat hier niet om een keuze, maar om een voorziening.
De hoge zorgkosten van allochtonen |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Allochtonen maken meeste zorgkosten»?1
Uit cijfers van het CBS blijkt dat achtergrondkenmerken van groot belang zijn als het gaat om het beeld van zorggebruik en beslag op zorgkosten. Uit het CBS artikel «Zorgkosten niet-westerse allochtonen verschillen van autochtonen» van 11 maart 2013 blijkt dat bij autochtonen (€ 2.135) de gemiddelde zorgkosten hoger liggen dan bij personen met een niet-westerse herkomst (€ 1.790), en dat na correctie voor leeftijdsopbouw de gemiddelde zorgkosten onder niet-westerse migranten (€ 1.890) hoger liggen dan bij autochtonen (€ 1.612).
Bij de verklaring van het verschil tussen de zorgkosten van autochtonen en niet-westerse allochtonen spelen ook andere achtergrondkenmerken een rol: zo verklaart bijvoorbeeld de gemiddeld lage sociaaleconomische situatie van migranten een deel van het verschil in gezondheid en daarmee aan zorgkosten.
Daarnaast spelen fysiologische verklaringen een rol: diabetes komt bijvoorbeeld vaker voor bij migranten dan autochtonen, óók als gecorrigeerd wordt voor andere factoren die ook tot een hogere kans op diabetes leiden, zoals de oververtegenwoordiging van migranten in de lagere inkomensgroepen (CBS, Gezondheid en zorg in cijfers, 2014).
Naast deze generieke verklaringen spelen volgens onderzoek (bijvoorbeeld SCP, Jaarrapport Integratie 2009) ook culturele verklaringen een rol, zoals bijvoorbeeld een verschil in de perceptie van de eigen gezondheid.
Hoe verklaart u het bovenmatige gebruik van zorg door allochtonen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u deze bovenmatige zorgconsumptie van allochtonen terugdringen, in uw streven de zorg betaalbaar te houden?
Uit de cijfers kan de conclusie worden getrokken dat allochtonen relatief meer zorgkosten maken, maar niet dat deze zorgkosten bovenmatig zouden zijn. VWS zet breed in op het betaalbaar houden van de zorg. Om die doelstelling te realiseren zijn de afgelopen jaren in verschillende sectoren hoofdlijnakkoorden gesloten, met afspraken over een houdbaar groeipad en de wijze waarop dit gerealiseerd kan worden. Zo zijn er bijvoorbeeld in het Hoofdlijnakkoord Medisch Specialistische Zorg 2014–2017 afspraken gemaakt over het terugdringen van ongewenste praktijkvariatie, over doelmatige zorg, over spreiding en specialisatie, en over gewenste substitutie naar de eerste lijn. Daarnaast is er (veelal lokaal) preventiebeleid voor groepen met een lage sociaaleconomische status. Daar zitten vaak allochtone groepen bij. De ervaring leert dat de aanpak heel specifiek moet zijn en van wijk tot wijk kan verschillen. In die wijkgerichte benadering is in het preventiebeleid veel aandacht voor de samenstelling van de wijk (welke allochtone en autochtone groepen) om het beleid op af te stemmen en specifiek maatregelen te nemen. Zo is er bijvoorbeeld in Den Haag in bepaalde wijken veel aandacht voor diabetes bij mensen van Hindoestaanse afkomst, omdat de prevalentie daar veel hoger ligt.
Is er een relatie tussen het hoge aantal allochtone wanbetalers en de hoge zorgconsumptie van allochtonen?2 Bent u bereid dit te onderzoeken?
Uit de door het CBS geleverde achtergrondgegevens van wanbetalers blijkt dat er per eind december 2014 ruim 141.000 allochtone wanbetalers waren en ruim 156.000 autochtone wanbetalers. Dit is respectievelijk 5% van de allochtone premiebetalende bevolking en 1,5% van de autochtone premiebetalende bevolking. Achtergrondgegevens zijn niet voor alle wanbetalers beschikbaar.
In het antwoord op vraag 1 en 2 is vermeld waarom deze mensen meer zorg gebruiken.
Anders dan gesuggereerd is zorg voor niemand gratis. Mensen zijn verplicht zich te verzekeren en premie te betalen. Als iemand niet betaalt treft de zorgverzekeraar incassomaatregelen. Dit geldt ook voor wanbetalers in het bestuursrechtelijk premieregime, waar de premie wordt geïnd door bronheffing door het Zorginstituut of incassoactiviteiten door het Centraal justitieel Incassobureau (CJIB). Indien een wanbetaler in het bestuursrechtelijk premieregime recht heeft op zorgtoeslag, maakt de Belastingdienst dit aan het CJIB over.
Ik zie voorts geen toegevoegde waarde voor onderzoek dat een relatie legt tussen de mate waarin mensen wanbetalen en de hoeveelheid zorg die zij gebruiken. Zoals ik al eerder heb aangegeven tijdens het debat over het wetsvoorstel verbetering wanbetalersmaatregelen3 vind ik het ongewenst om wanbetalende verzekerden (een deel van de) zorg te onthouden. Uiteindelijk is dit duurder dan zorg te verlenen.
Is het zo dat mensen die hun zorgpremie toch niet betalen, bovenmatig gratis zorg consumeren? Zo ja, hoe gaat u een einde maken aan deze wanpraktijken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen voor 1 september 2015 beantwoorden?
Helaas is dit niet gelukt.
Het bericht dat ouderen afzien van zorg vanwege geldgebrek |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook schokkend dat steeds meer ouderen afzien van zorg omdat zij de zorgkosten niet meer kunnen opbrengen vanwege de grote koopkrachtdaling waar zij sinds de crisis mee geconfronteerd zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik vind het een slechte zaak als ouderen zonder overleg met hun arts afzien van noodzakelijke zorg. Zorg dient voor alle zorgbehoevenden toegankelijk en betaalbaar te zijn. Via de zorgtoeslag blijven de Zvw-premie en het eigen risico voor mensen met een laag inkomen betaalbaar. Daarnaast bieden nagenoeg alle gemeenten aan degenen, mits voldaan wordt aan de criteria, de mogelijkheid om een goede collectieve verzekering voor minima en chronisch zieken af te sluiten. Voor de eigen bijdragen op grond van de Wlz en de Wmo 2015 gelden landelijke regels op basis waarvan de eigen bijdrage afhankelijk van de persoonlijke situatie, waaronder het inkomen, gemaximeerd wordt.
Wat vindt u ervan dat drie miljoen ouderen zorg vermijden om zo langer zelfstandig thuis te blijven wonen? Is dit in lijn met uw stelling dat de zorg toegankelijk moet zijn voor iedereen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga er vanuit dat met de vraag wordt bedoeld wat ik ervan vind dat drie miljoen ouderen zorg mijden die zij nodig hebben om langer zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen. Mijn reactie daarop is dat dat uiteraard ongewenst zou zijn als daarvan op die schaal sprake is. Het beleid van het kabinet is er immers op gericht dat mensen – voor zover dat mogelijk is – zo lang mogelijk thuis blijven wonen en daarbij de zorg krijgen die ze nodig hebben door onder meer wijkverpleegkundigen en huisartsen – die beiden overigens buiten het eigen risico vallen – of in de vorm van langdurige zorg (volledig en modulair pakket thuis). Ik heb echter geen feiten gezien die de stelling uit de vraag onderbouwen.
Hoe oordeelt u erover dat dankzij uw beleid steeds meer mensen afzien van zorg, omdat ze de hoge eigen bijdragen simpelweg niet meer kunnen opbrengen? Bent u hier trots op?
Voor de stelling uit de vraag dat steeds meer mensen afzien van zorg omdat ze de hoge eigen bijdrage niet meer kunnen opbrengen heb ik geen adequate onderbouwing gezien. Er zijn geen gegevens bekend dat steeds meer mensen afzien van voorzieningen uit de Wmo en/of steeds meer ouderen niet meer bij de gemeenten durven aankloppen voor zorg vanwege eigen bijdragen die zij moeten betalen voor maatschappelijke ondersteuning. De regels voor de berekening van de eigen bijdrage voor de Wmo 2015 en ook de Wlz zijn dusdanig vormgegeven dat de eigen bijdrage een redelijk geacht bedrag is afhankelijk van de situatie van de cliënt. Een voorbeeld is dat er in een intramurale instelling altijd minimaal geld voor onder meer zak- en kleedgeld overblijft na betaling van de eigen bijdrage. Door de eigen bijdragesystematiek op deze wijze vorm te geven, wil het kabinet voorkomen dat een financiële drempel ontstaat voor het afnemen van noodzakelijke zorg en voorzieningen. Voorts geldt dat de gemeente de plicht heeft zich bij het onderzoek (naar aanleiding van een melding om maatschappelijke ondersteuning te ontvangen) te vergewissen van het feit of de cliënt ook financieel in staat is om bij te dragen. Het is aan de gemeente om in gevallen waarin dat niet zo is, maatwerk te leveren en de cliënt tegemoet te komen.
Hoeveel mensen hebben tot nu afgezien van zorg vanwege de hoge eigen bijdragen? Bent u bereid dit in kaart te brengen op basis van de gegevens bij het Centraal Administratie Kantoor (CAK), Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), zorgkantoren en gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u over de reactie van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst (KNMG) die constateert dat ouderen met een AOW en een klein aanvullend pensioen de grootste groep ouderen zijn, die eigenhandig stoppen met noodzakelijke medicijnen om zo hun eigen risico niet aan te hoeven breken?
Op dit moment wordt nader onderzoek verricht naar de aard en omvang van zorgmijding. Dat onderzoek laat het Ministerie van VWS samen met de Landelijke Huisartsenvereniging, Consumentenbond en Zorgverzekeraars Nederland uitvoeren. Het onderzoek zal in oktober gereed zijn en het is mijn bedoeling het rapport voor de begrotingsbehandeling aan uw Kamer te zenden. Overigens wordt in de hoogte van de zorgtoeslag, die ook veel ouderen ontvangen, rekening gehouden met de gemiddelde Zvw-premie en eigen risico waardoor deze premie en eigen risico betaalbaar blijft voor deze groep. Mensen met een minimum inkomen betalen in Nederland in 2015 gemiddeld € 454 aan nominale premie, inclusief gemiddeld eigen risico (ter vergelijking dit was in 2006 € 521).
Wat vindt u van de reactie van de koepel van tandartsen die een trend signaleert dat steeds meer ouderen verstek laten gaan bij hun tandartsbezoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tandheelkundige zorg aan verzekerden ouder dan 18 jaar maakt, behoudens enkele uitzonderingen, geen deel uit van het wettelijk verzekerd pakket. Burgers dragen zelf de kosten hiervoor, tenzij zij hiervoor eerder een aanvullende verzekering hebben afgesloten. Een aantal gemeenten biedt overigens collectieve verzekeringen aan waarin tandheelkundige zorg is meegenomen.
Hoe oordeelt u over de uitkomsten van het onderzoek van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), waaruit blijkt dat patiënten een doorverwijzing naar een medisch specialist of een behandeltraject mijden om zo hun eigen risico te sparen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat steeds meer ouderen niet meer bij de gemeenten durven aankloppen voor zorg, omdat zij daarvoor eigen bijdragen moeten betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is niet bekend en wordt ook niet geregistreerd bij het CAK en/of gemeenten. In onderzoek naar aanleiding van de motie van lid Keijzer2, naar de mate waarin gemeenten eigen bijdragen voor algemene voorzieningen vragen, wordt momenteel nagegaan in hoeverre de eigen bijdragen voor de algemene voorzieningen een belemmering vormen om gebruik te maken van de algemene voorziening. Het onderzoek is naar verwachting eind september gereed. Dit betekent dat u over de uitkomsten van het onderzoek in de volgende voortgangsrapportage HLZ zult worden geïnformeerd.
Hoeveel signalen heeft u nog nodig voordat u inziet dat de stapeling van eigen betalingen in de zorg niet leidt naar betere zorg, maar naar een trend waarin steeds meer mensen afzien van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Maakt u zich ook grote zorgen dat ouderen die afzien van zorg, op den duur met een verergerd ziektebeeld en duurdere zorgvraag terugkomen in de zorg? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om het koopkrachtverlies van ouderen van gemiddeld 7,5% (tot wel 13%) sinds de crisis waardoor 80% van hen in financiële problemen zit te repareren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit repareren? Zo nee, waarom niet?2 3
Zorg moet voor iedereen toegankelijk en betaalbaar zijn. Via de zorgtoeslag blijft de premie die mensen met een laag inkomen moeten betalen betaalbaar. De afgelopen jaren is de koopkracht van ouderen achteruit gegaan, deels door de slechte financiële positie van pensioenfondsen maar ook door de maatregelen die het kabinet heeft moeten treffen om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Hierbij heeft het kabinet van iedereen, waaronder dus ook ouderen, die het zich kan veroorloven een bijdrage gevraagd. Jaarlijks wordt in de augustusbesluitvorming, op basis van de laatste inzichten van het CPB, het inkomensbeeld bezien. Daar wordt het integrale koopkrachtbeeld, waaronder die van ouderen, voor het komende jaar gewogen en treft het kabinet zo nodig, binnen de beschikbare budgettaire ruimte, maatregelen. De uitkomsten worden met Prinsjesdag aan de Kamers gepresenteerd.
Bent u nog steeds van mening dat het verwachte koopkrachtverlies in 2016 onder ouderen gerepareerd moet worden? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de uitspraak van de Minister-President «ons best te doen om tot een evenwichtig koopkrachtbeeld te komen»? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid per direct maatregelen te treffen om te voorkomen dat mensen door geldgebrek zorg mijden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u niet bereid bent om zorgbehoevende mensen te helpen die door uw beleid niet meer kunnen rekenen op een toegankelijke en betaalbare zorg?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te onderzoeken welke andere groepen mogelijk in de knel komen door hoge zorgkosten, hoge huren en koopkrachtverlies? Zo ja, bent u bereid om ook voor hen maatregelen te nemen om armoede te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
De vertraging van de dopingwet |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de tv-uitzending waarin aandacht wordt besteed aan het belang van een snelle behandeling van de Dopingwet? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik heb kennis genomen van de uitzending en geen feitelijke onjuistheden geconstateerd.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven met welke reden de voorgenomen Dopingwet al sinds 2010 op zich laat wachten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De voorgenomen Wet uitvoering antidopingbeleid (Wuab) is noodzakelijk gebleken om ervoor te zorgen dat het verwerken van persoonsgegevens in het kader van dopingcontroles een juiste wettelijke basis heeft. De aanname dat het verenigingsrecht een voldoende basis vormde, was door nieuwere rechtskundige inzichten onhoudbaar gebleken. Bij brief van 1 december 2014 (Kamerstuk 30 234, nr. 117) is uitgebreid ingegaan op de achtergronden en overwegingen daaromtrent en op de oplossingsrichting. Bij brief van 18 augustus 2015 (Kamerstuk 30 234, nr. 135) heb ik aangegeven wat de reden is van verder uitstel van indiening van het wetsvoorstel aan uw Kamer.
Deelt u de mening dat een ontwikkeld land als Nederland die veel topsporters heeft, voorop zou moeten staan in de bestrijding van doping? Zo ja, hoe gaat u dit spoedig bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van doping is door vrijwel alle sportorganisaties verboden, omdat het een overtreding is van een spelregel. Het handhaven van de spelregels is een verantwoordelijkheid van de sportorganisaties. Nederland is een land dat een sterke sportsector heeft. Deze sector moet in staat worden geacht dopinggebruikers via het sporttuchtrecht aan te pakken. Het is in eerste aanleg aan de sportorganisaties om voorop te willen gaan in de strijd tegen doping. Waar nodig ondersteunt de overheid. De Nederlandse overheid heeft deze ondersteuning gestalte gegeven door het verstrekken van structurele (instellings)subsidie aan de Dopingautoriteit en projectsubsidies. Verder heeft de overheid zorg gedragen voor de aansluiting bij twee verdragen: Overeenkomst ter bestrijding van doping van de Raad van Europa (1989) en het Internationaal Verdrag tegen doping in de sport van UNESCO (2005). Die verdragen vereisen ook zorgvuldige procedures en rechtsbescherming van verdachte sporters. Zoals aangegeven in de brief van 1 december 2014 (Kamerstuk 30 234, nr. 117) streeft de regering naar een balans tussen effectieve bestrijding van doping en bescherming van de privacy en andere rechten van de betrokken sporters.
Vindt u het wenselijk dat Nederland in vergelijking met andere Europese landen ver achter ligt met de bestrijding van doping? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de periodieke rapportages van de Raad van Europa en UNESCO blijkt niet dat Nederland achter loopt met de bestrijding van doping. Zie voor de rapportage met betrekking tot de Overeenkomst ter bestrijding van doping van de Raad van Europa: http://www.coe.int/t/dg4/sport/Doping/Antidoping_database/Reports/2010/T-DO_2012_07_EN_FINAL_AnnualReport_2010.pdf
Zie voor de rapportage met betrekking tot het Internationaal Verdrag tegen doping in de sport van UNESCO: http://unesdoc.unesco.org/images/0022/002227/222725e.pdf
Wat vindt u ervan dat het aantal dopingcontroles in Nederland met een kwart is afgenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het onwenselijk dat het aantal controles is verminderd. In de verantwoordelijkheidsverdeling aangaande de uitvoering van het dopingbeleid is de sportsector verantwoordelijk voor het financieren van de dopingcontroles. Ik ben in gesprek met de Dopingautoriteit en NOC*NSF over het achterblijven van het aantal controles.
Vindt u het wenselijk dat veel dopinggebruikers nu de dans ontspringen, omdat het nog anderhalf jaar kan duren tot de Dopingwet kan worden ingevoerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dopinggebruikers kunnen onder de huidige regelgeving tuchtrechtelijk worden aangepakt. De voorgenomen Wuab is daartoe niet noodzakelijk.
Waarom stelt u geen prioriteit aan de bestrijding van doping? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb extra middelen vrijgemaakt voor een cultuurverandering in het wielrennen en heb afgelopen voorjaar een nationale conferentie georganiseerd en wederom extra geld vrijgemaakt. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat Nederland een voorbeeld moet nemen aan veel andere Europese landen, en haar geloofwaardigheid niet op het spel moet laten zetten door opnieuw de behandeling van de Dopingwet uit te stellen?
Ik acht niet dat de geloofwaardigheid van Nederland op het spel staat door het uitstel van het indienen van de voorgenomen Wuab. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de verschillende adviescolleges die een oordeel geven over de Dopingwet te verzoeken zo snel mogelijk hun advies te sturen, zodat de Kamer snel over kan gaan tot behandeling van de wet? Zo nee, waarom niet?
Ik heb met de Algemene Rekenkamer en het College bescherming persoonsgegevens contact gehad over een zo spoedig mogelijke advisering over de voorgenomen Wuab. Ik ga evenwel niet over de prioritering van deze colleges. Ik verwacht beide adviezen binnenkort, waarna de gebruikelijke procedures zullen worden gevolgd voorafgaande aan het indienen van wetsvoorstellen aan uw Kamer.
Het bericht dat ouderen afzien van zorg wegens geldgebrek |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gezondheid lijdt onder geldgebrek; ouderen zien af van zorg»1?
Ik heb kennis genomen van berichten hierover in de media. Ik vind het, zoals in het artikel geschetst wordt, een slechte zaak als mensen zonder overleg met hun arts stoppen met hun medicijngebruik of afzien van een controle bij de specialist. Als de betreffende arts een huisarts is, valt dit bezoek – zoals bekend – niet onder het eigen risico. Tandheelkundige zorg, die ook als voorbeeld is genoemd, maakt (behoudens enkele uitzonderingen) geen deel uit van het wettelijk verzekerd pakket en het bijbehorende eigen risico. Burgers dragen zelf de kosten hiervoor, tenzij zij hiervoor eerder een aanvullende verzekering hebben afgesloten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ouderen zich gedwongen voelen wegens geldgebrek te stoppen met noodzakelijke medicijnen om het eigen risico niet helemaal te hoeven opsouperen?
Zoals al eerder gemeld aan uw Kamer wordt op dit moment nader onderzoek verricht naar aard en omvang van zorgmijding. Dat onderzoek zal in oktober gereed zijn en laat het Ministerie van VWS samen met de Consumentenbond, de Landelijke Huisartsenvereniging en Zorgverzekeraars Nederland uitvoeren. Het is mijn bedoeling het onderzoeksrapport voor de begrotingsbehandeling aan uw Kamer te zenden. Overigens wordt in de zorgtoeslag, die ook veel ouderen ontvangen, al ten dele rekening gehouden met het eigen risico. Mensen met een minimum inkomen betalen in Nederland in 2015 gemiddeld € 454 aan nominale premie, inclusief gemiddeld eigen risico (ter vergelijking dit was in 2006 € 521).
Hoe gaat u voorkomen dat ouderen zonder overleg met een arts hun medicijngebruik beperken of stoppen, of een noodzakelijke controle bij een specialist overslaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe rijmt u dit zorgmijden met het feit dat zorg voor asielzoekers helemaal gratis is?
Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) is in Nederland verantwoordelijk voor de organisatie van de toegang tot de zorg voor asielzoekers. De voorzieningen die door het COA op grond van «Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005» aan asielzoekers worden verstrekt hebben uitsluitend betrekking op diegenen die niet beschikken over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. In de eerste dagen na aankomst in een asielzoekerscentrum wordt voor iedere nieuwe bewoner nagegaan of de nieuwe bewoner in staat is met eigen middelen te voorzien in het eigen levensonderhoud. Hiervoor wordt een verklaring wel of geen eigen vermogen getekend.
De asielzoekers die naar Nederland komen zijn veelal gevlucht uit gebieden waar sprake is van een ernstige mensenrechten- en veiligheidssituatie. Nederland biedt vluchtelingen bescherming. Hierbij voorziet Nederland ook in opvang en onderdak tot dat huisvesting in de gemeente aan de orde is en mensen weer op eigen benen kunnen staan. Zodra deze mensen zijn gehuisvest in de gemeenten zijn zij – net als andere ingezetenen van Nederland – verplicht een zorgverzekering af te sluiten inclusief eigen risico. De overheid neemt in de periode van verblijf bij het COA daar waar van toepassing de kosten voor de medische zorg van deze mensen op zich.
Deelt u de mening dat asielzoekers, die veelal met iPhones, merkkleding en veel geld op zak naar Nederland komen, net als gewone Nederlanders voor hun zorgverzekering en hun eigen risico moeten betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat u dit regelen?
Zie antwoord vraag 4.