Het gebrek aan openheid bij de overheid |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Het Ministerie van Volksgezondheid stelt zichzelf boven de wet»?1
Ja, ik heb dit bericht gelezen.
Deelt u de mening dat zeker in het geval van informatie over onderwerpen waarbij beslissingen worden genomen die het dagelijks leven van vrijwel iedereen treffen openheid meer dan nodig is? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat journalisten teveel moeite hebben om informatie rondom de covid-pandemie te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Het is belangrijk dat de overheid transparant te werk gaat, en inzicht verschaft in de wijze waarop beleid en beslissingen tot stand komen. Burgers hebben recht op deze informatie. Dat geldt zeker ook in een uitzonderlijke situatie als de covid-19-pandemie, waarin de informatiebehoefte hoog is. Mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) geeft daar onder andere als volgt uitvoering aan:
Tegelijkertijd is de afhandeling van de Wob-verzoeken over de covid-19-pandemie inderdaad flink vertraagd, mede als gevolg van een grote toename in het aantal verzoeken op dit terrein en de omvang ervan. Mijn ambtgenoot van VWS en ik zijn van mening dat dit een ongewenste situatie is.
Op 21 juli en 7 september heeft de Minister van VWS uw Kamer geïnformeerd over extra maatregelen bij de afhandeling van Wob-verzoeken over corona. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geeft in zijn uitspraak van woensdag 20 oktober 2021 aan dat het begrijpelijk is dat mijn collega van VWS niet binnen de wettelijke termijn kon afhandelen en dat hij heeft gezocht naar een aangepaste werkwijze. De afdeling geeft ook aan dat de Minister van VWS eerder rekening had moeten houden met de maatschappelijk onrust en de grote informatiebehoefte als gevolg daarvan en daar sneller inzet op had moeten plegen. Die inzet is er nu, zo blijkt ook uit de eerdergenoemde brieven.4 Voor wat betreft de bredere aanpak; dit licht ik toe onder vraag 6.
Deelt u de mening dat de voorkeur moet worden gegeven aan openheid boven het trachten de mogelijkheden van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) op te rekken? Zo ja, waarom gebeurt dat dan toch steeds door in rechtszaken de randen van de WOB op te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Een transparante overheid moet het uitgangspunt zijn, dat ben ik met u eens. En dat is ook ons uitgangspunt. Dat wil echter niet zeggen dat alle informatie altijd openbaar gemaakt kan worden; er zijn andere belangen die daaraan in de weg kunnen staan, zoals het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van ook externe partijen. Bij de rechtszaak van mijn collega van VWS lag echter niet de vraag voor of er op goede gronden informatie niet openbaar is gemaakt, maar of de gehanteerde gefaseerde werkwijze in overeenstemming is met de Wob. Een aanpak die is opgesteld om de grote hoeveelheid zeer omvangrijke Wob-verzoeken die VWS ontvangen heeft, en die de Wob-praktijk danig op de proef stellen, binnen de wettelijke termijnen af te handelen. Dit heeft niets te maken met het opzoeken van de randen van de Wob. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State komt in haar uitspraak van 20 oktober 2021 tot het oordeel dat mijn collega van VWS in lijn handelt met de wet en geeft VWS meer tijd om de aanhangige Wob-verzoeken te behandelen. Zie ook mijn antwoord bij vraag 5.
Heeft u als stelselverantwoordelijke voor de WOB uw collega-bewindspersonen waaronder de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) er op aangesproken dat de WOB ervoor bedoeld is openheid te geven en niet om openheid te blokkeren? Zo ja, kunt u de Kamer dan berichten over de uitkomst van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat u dit alsnog doen?2
In de beginfase van de pandemie is onder andere door VWS een beroep gedaan op overmacht op grond van de Awb.6 Daar is kort daarna bij het voortduren van de coronapandemie nadrukkelijk van afgestapt en het belang van openbaarheid is ook in die zin besproken in het kabinet. Dat belang heb ik ook benadrukt in mijn brief van 16 juni 2020 bij de aanbieding van het onderzoeksrapport Evaluatie afschaffing dwangsomregeling Wob.7
Alle departementen richten zich op de wettelijke taak om Wob-verzoeken tijdig af te doen. Die inzet neemt niet weg dat dit in veel gevallen, en met name met betrekking tot covid-19 verzoeken, niet lukt als gevolg van uiteenlopende hierna toegelichte omstandigheden. Afgelopen zomer is er, onder andere door mijn collega van VWS, aan de bel getrokken over de uitvoerbaarheid van de Wob. De tijdige en adequate uitvoering van informatieverzoeken staat al geruime tijd onder druk,8 maar deze problematiek is door de coronacrisis in een stroomversnelling geraakt en meer zichtbaar geworden. Het blijkt voor steeds meer departementen onmogelijk om nog binnen de termijnen te voldoen aan met name de in aantal toenemende omvangrijke Wob-verzoeken, hoe hard men ook werkt op Wob-afdelingen. De wet schiet door deze uitvoeringsproblematiek zijn doel (openbaarheid van bestuur) voorbij.
Dit signaal, dat we met de uitvoering van de Wob tegen de grenzen aanlopen van wat we aankunnen, wordt rijksbreed gedeeld. Ik heb daarom dit najaar het voortouw genomen om gezamenlijk tot maatregelen te komen om de situatie te verbeteren, juist omdat ik het als mijn verantwoordelijkheid zie om anderen op het belang van openheid aan te (blijven) spreken. Er is echter niet een snelle oplossing voor handen, het probleem is complex:
Deelt u de mening dat het geen gewenste situatie is als een bewindspersoon zelf kan beslissen welke documenten hij wanneer wil openbaren? Zo ja, waarom gebeurt dat in het geval van de Minister van VWS? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 20 oktober 2021 inzake de aanpak van de Minister van VWS in de Wob-verzoeken over Corona, geoordeeld dat deze handelwijze wetsconform is.
Meer in het algemeen geldt dat een bestuursorgaan dient te beslissen op een Wob-verzoek binnen de daartoe gestelde wettelijke termijnen. Het is altijd het bestuursorgaan zelf, zoals de Minister van VWS, dat verantwoordelijk is voor het toepassen van de wettelijke kaders bij het nemen van een besluit op een Wob-verzoek. De verplichtingen op grond van de wet rusten immers op bestuursorganen. Andere bestuursorganen hebben geen rol bij het nemen van dat besluit. Uiteindelijk houdt de rechter toezicht op de naleving van de wet door bestuursorganen.
Gaat de onlangs aangenomen Wet Open Overheid (WOO) als die in werking is getreden zorgen voor meer openheid dan nu het geval is en kunnen dan niet langer documenten te laat of niet worden vrijgegeven? Zo ja, zijn alle departementen tegen die tijd wel in staat die openheid te betrachten? Zo nee, waarom niet?
Ja, de Woo is een belangrijke stap in het transparanter maken van de overheid. Het zal echter wel de nodige tijd kosten voordat de wet merkbaar effect zal sorteren.
Voor wat betreft de openbaarmaking van documenten op verzoek (de passieve openbaarmaking) volgt de Woo grotendeels de Wob, en dit proces zal dus – op een aantal onderdelen na, zoals het ruimer openbaar maken van persoonlijke beleidsopvattingen, op de korte termijn niet noemenswaardig veranderen. De bij het antwoord op vraag 4 genoemde factoren die een tijdige afdoening van informatieverzoeken bemoeilijken, zijn niet meteen verholpen bij de inwerkingtreding van de Woo.
Maar de Woo zet wel een aantal andere veranderingen in gang: de Woo zet in op het actief openbaar maken van informatie, en het op orde brengen van de informatiehuishouding als belangrijke randvoorwaarde. Dit is een meerjarig proces. De initiatiefnemers van de Woo zijn ervan uitgegaan dat er circa acht jaar voor nodig is om de informatiehuishouding op orde te brengen. Voor wat betreft de actieve openbaarmaking heeft de rijksoverheid de ambitie om in ieder geval binnen vijf jaar alle verplichte Woo-categorieën te publiceren op een centrale vindplaats, zodat deze duurzaam ontsloten worden, en makkelijk doorzoekbaar.
Daarnaast bevat de Woo een aantal andere bepalingen die kunnen bijdragen aan een cultuurverandering op dit punt: zo zal het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding gevraagd en ongevraagd gaan adviseren over de uitvoering van de regels over openbaarmaking van publieke informatie en toezien op de noodzakelijke verbeteringen in de informatiehuishouding. Daarnaast krijgt het adviescollege een bemiddelingsfunctie bij geschillen tussen bestuursorganen en beroepsmatige verzoekers tot informatie, zoals journalisten. Ook dient elk bestuursorgaan een of meer contactpersonen aan te wijzen als aanspreekpunt en gezicht naar buiten voor de beantwoording van vragen over (de beschikbaarheid van) informatie.
Ik verwacht dat de Woo aldus een positieve invloed zal hebben op de afhandeling van informatieverzoeken, in die zin dat er a) minder verzoeken tot informatie nodig zijn wanneer er meer informatie actief openbaar gemaakt zal worden, en b) informatieverzoeken gerichter gesteld kunnen worden als er een behoorlijke informatiebasis ligt op basis waarvan men gerichter verder kan zoeken en doorvragen, specifiek op die elementen waar informatie dan ontbreekt.
Omdat bovengenoemde veranderingen echter een lange adem vragen, onderzoek ik daarnaast welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn om de uitvoering van de passieve openbaarmaking te verbeteren, en verzoekers om informatie eerder te voorzien van de gevraagde informatie. Wat missen we nog aan slimme oplossingen in de ICT bijvoorbeeld, zijn er best practices waarvan we kunnen leren en op welke punten kunnen we als rijk intensiever samenwerken? Ook heb ik recent in de Eerste Kamer, tijdens de plenaire behandeling van de Woo, toegezegd internationaal rechtsvergelijkend onderzoek te laten uitvoeren naar wetgeving in andere landen, zodat we hiervan kunnen leren en mogelijk onze wetgeving op punten kunnen aanpassen, wanneer we onze informatiebasis op orde hebben. Is de intensieve belangenafweging die de openbaarheidswetgeving van ons vraagt bijvoorbeeld nog wel opportuun? Een onderzoek kan ons leren hoe andere landen hiermee omgaan. Tot slot wil ik in overleg treden met de belangrijkste gebruikers van de wet, waaronder journalisten en beroepsverenigingen. Dit om te bezien of er mogelijkheden tot verbetering zijn die beter aansluiten bij de wensen van verzoekers om informatie.
Het artikel 'Geregistreerde Schuld Regeling ontvangen' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Geregistreerde Schuld Regeling ontvangen»?1
Ja.
Bent u het eens met de schrijvers van het artikel dat er momenteel onnodige kosten worden gemaakt door herhaaldelijke beslaglegging, die voor de rekening komen van de schuldenaar?
Laat ik vooropstellen dat herhaaldelijke beslaglegging met alle kosten van dien soms noodzakelijk kan zijn om openstaande rekeningen betaald te krijgen door een schuldenaar die wel kán, maar niet uit zichzelf wíl betalen. Dit wordt anders indien een schuldenaar over onvoldoende betaalcapaciteit beschikt om alle openstaande vorderingen te voldoen. Als dan vervolgens verschillende schuldeisers via verschillende gerechtsdeurwaarders hun vorderingen door middel van beslaglegging proberen te innen, verliest het invorderingsproces haar effectiviteit. In een dergelijke situatie worden onnodige kosten gemaakt en in rekening gebracht bij de schuldenaar. Ik deel derhalve met u dat dit zoveel mogelijk dient te worden voorkomen.
Dat raakt ook de kern van de thematafelgesprekken van afgelopen zomer over mogelijke verbeteringen op het terrein van schulden, incasso’s en deurwaarderij. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in de kabinetsbrief van 3 november 2021.2 Transparantie over de aflossingscapaciteit van schuldenaren, zoals een overzicht van lopende beslagen, is een van de suggesties die is aangedragen door gespreksdeelnemers in de gezamenlijke verslagpaper, die als bijlage bij de brief is meegestuurd. Zo kunnen kleine schulden, klein blijven en snel worden opgelost.
Het kabinet is het ermee eens dat schuldenaren en schuldeisers baat hebben bij inzicht in lopende beslagen op periodiek inkomen. Daarom bereidt de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het wetsvoorstel Wet stroomlijning keten derdenbeslag voor. Het voorstel heeft tot doel de gegevensuitwisseling te verbeteren tussen partijen die beslag kunnen leggen op inkomen. Daarvoor zal een ICT-voorziening worden gebouwd waarmee gerechtsdeurwaarders, gemeenten, waterschappen, UWV, de SVB, het CJIB, het LBIO en de Belastingdienst informatie kunnen uitwisselen. Op die manier kan het bestaansminimum beter worden geborgd van mensen op wiens inkomen verschillende beslagen zijn gelegd en kunnen onnodige proces- en executiekosten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Bent u het ermee eens dat deze kosten zoveel mogelijk voorkomen moeten worden en dat zowel schuldeisers als de schuldenaar baat bij overzicht hebben over alle lopende beslagleggingen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het voorstel van de geregistreerde schuldenregeling en welke potentiele nadelen en/of risico’s ziet u?
Het voorstel van de geregistreerde schuldenregeling kwam ook ter sprake tijdens de thematafels. Gespreksdeelnemers herkennen zich in het probleem dat werd geadresseerd en zien voordelen. Tegelijkertijd werden ook enkele kanttekeningen geplaatst. Daarom kwam het voorstel als zodanig niet terug in de gezamenlijke paper van partijen. Ik zie wel aanknopingspunten, zoals bijvoorbeeld de aanbeveling uit de paper tot coördinatie van de samenwerking tussen incassobureaus, gerechtsdeurwaarders en schuldhulpverleners en de regisserende rol die een deurwaarder daarin kan hebben. Ik betrek het voorstel derhalve bij de aangekondigde verdiepingsslag en ga daarbij ook in gesprek over de discussiepunten hoe dit precies uitgewerkt zou kunnen worden en welke schulden dit zou kunnen betreffen.
Ziet u extra risico’s op fraude en negatieve effecten voor de rechtsbescherming van de schuldenaar vanwege het wegvallen van de rol van de rechter?
Ik onthoud mij van een inhoudelijke reactie en beoordeling van de risico’s op fraude en negatieve rechtsbescherming van de schuldenaar omdat ik nog niet vooruit wil lopen op de hiervoor genoemde verdiepingsslag. Ik kan u wel verzekeren dat deze mogelijke effecten bij de nadere uitwerking zullen worden meegewogen.
Is er een wetswijziging nodig om dit voorstel te realiseren en zo ja, welke?
Evenmin kan ik nu al beoordelen of voor het voorstel zoals dat thans voorligt, wetswijziging nodig is. De titelverschaffing is in ieder geval een onderdeel van het voorstel dat wettelijk is voorbehouden aan de rechter. Ik sluit niet uit dat we uitkomen op oplossingen waarvoor geen wetswijziging nodig is. Mijn insteek is om met partijen vooral gezamenlijk te bekijken wat op de korte termijn in praktijk kan worden gebracht.
Welke overige maatregelen ziet u om kosten voor de schuldenaar te reduceren en overzicht te creëren?
De hiervoor aangehaalde kabinetsbrief bevat een rijke opbrengst van suggesties om de kosten voor de schuldenaar te reduceren en overzicht te creëren. Langs de actielijnen die in de kabinetsbrief zijn benoemd ga ik voortvarend met partijen aan de slag om deze suggesties in onderlinge samenhang om te zetten tot concrete maatregelen.
Verder heeft het in antwoord 3 genoemde wetsvoorstel Wet stroomlijning keten derdenbeslag mede tot doel om onnodige proces- en executiekosten zoveel mogelijk te voorkomen.
Hoe staat u tegenover het systeem van centrale beslagregistratie zoals in België gangbaar is, waar gerechtsdeurwaarders zonder tussenkomst van een rechter een betalingsbevel kunnen uitvaardigen?
U doelt in uw vraag op de Belgische «Inning van Onbetwiste Schuldvorderingen tussen bedrijven» (de zogenoemde IOS-procedure). Het WODC heeft in 2019 onderzoek gedaan naar de meerwaarde van de introductie van een soortgelijke procedure in Nederland.3 In de brief van 20 maart 2019 heb ik in mijn reactie op het onderzoeksrapport gemotiveerd aangegeven om de IOS-procedure niet in Nederland in te voeren.4 Die boodschap heb ik daarna richting uw Kamer meerdere keren herhaald.5
Wat zijn de voor- en nadelen van dit systeem in België ten opzichte van het huidige stelsel in Nederland en whitepaper «Een geregistreerde schuldregeling door de gerechtsdeurwaarder»?
De procedure is tot dusverre in België alleen van toepassing op incassogeschillen tussen bedrijven (B2B). Het WODC-rapport is kritisch over de beperkte ambtelijke toets in het Belgische model. Het voorstel in de whitepaper gaat een stap verder en beoogt de gerechtsdeurwaarder de bevoegdheid te geven zelf een executoriale titel af te geven. Het verlenen van een executoriale titel door de gerechtsdeurwaarder (die zowel in de incassofase als de tenuitvoerleggingsfase als opdrachtnemer van de schuldeiser optreedt) kan op gespannen voet komen te staan met artikel 112 van de Grondwet waarin is vastgelegd dat de beslechting van geschillen over burgerlijke rechten en schuldvorderingen exclusief aan de rechterlijke macht is opgedragen. Tijdens de thematafelgesprekken werd het belang van een rechterlijke onafhankelijke toets nog eens onderstreept, niet in de laatste plaats door de rechtspraak zelf.
Wel is er een breed gedragen wens om met alle partijen goed te bekijken hoe onder regie van een gerechtsdeurwaarder een collectieve afwikkeling van schulden kan worden gerealiseerd, die zich niet alleen beperkt tot de vorderingen die onder een beslag vallen maar waarbij ook openstaande rekeningen kunnen worden meegenomen waarvoor nog geen gerechtelijke titel is verkregen.
Zijn er overige voorbeelden bekend vanuit het buitenland waar men er in geslaagd is om de kosten bij beslaglegging te verlagen?
Nee, mij is geen recent internationaal vergelijkend onderzoek naar de verlaging van de kosten bij beslaglegging bekend. Wel is in het verleden onderzoek gedaan naar speciale procedures die landen om ons heen hebben ingevoerd om snel en goedkoop een executoriale titel te kunnen krijgen.6 Zo kent Duitsland de zogenoemde Mahnverfahren, de gerechtelijke aanmaningsprocedure die de tenuitvoerlegging van geldvorderingen vereenvoudigt.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Armoede- en Schulden van 11 november 2021?
Ja, en het commissiedebat is uitgesteld tot 15 december 2021.
De oefening Steadfast Noon. |
|
Jasper van Dijk |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
Klopt het dat ook dit jaar de oefening Steadfast Noon wordt gehouden? Zo ja, wanneer precies? Zo nee, waarom is met die gewoonte gebroken?
De NAVO-oefening Steadfast Noon vond recentelijk plaats. De NAVO heeft hierover bericht1.
Op welke wijze wordt het transparantiebeleid dit jaar vormgegeven?1
In 2020 heeft de NAVO voor het eerst bekendgemaakt dat er een jaarlijkse oefening met nucleaire dimensie plaatsvindt. Dit was een belangrijke stap in het streven naar meer transparantie. Om deze reden is destijds ook gecommuniceerd over het bezoek van de secretaris-generaal van de NAVO aan deze oefening. Binnen de NAVO wordt belang gehecht aan meer transparantie over bondgenootschappelijke activiteiten, als vertrouwenwekkende maatregel en om de kans op misverstanden en miscalculatie te verkleinen. Tevens dient transparantie het doel van geloofwaardige afschrikking. Ook Nederland streeft ernaar zo transparant mogelijk te zijn over de kernwapentaak en daaraan gerelateerde onderwerpen, binnen de kaders van de bondgenootschappelijke afspraken. De Nederlandse inzet binnen de NAVO is er dan ook steeds op gericht om die transparantie waar mogelijk te vergroten. In navolging van de berichtgeving in 2020 is ook dit jaar door de NAVO gecommuniceerd over de oefening. Hierbij is voor het eerst de naam van de oefening, Steadfast Noon, bekendgemaakt.
Is dit transparantiebeleid ook NAVO-beleid? Zo nee, waarom niet, omdat immers secretaris-generaal Stoltenberg vorig jaar in Volkel aanwezig was en zich liet fotograferen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke landen nemen dit jaar deel aan Steadfast Noon? Doet ook Nederland mee en zal dat gebeuren door de luchmachteenheid in Volkel?
Aan de oefening Steadfast Noon namen ook dit jaar vliegtuigen deel vanuit landen verspreid over het bondgenootschap. Het is aan bondgenoten zelf om bekend te maken of zij deelnemen aan deze oefening. Nederland heeft, net als vorig jaar, deelgenomen met een eenheid van de vliegbasis Volkel. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is met de uitvoering van de Nederlandse kernwapentaak één squadron F-16’s belast en zijn deze dual-capable jachtvliegtuigen gestationeerd op de vliegbasis Volkel.
Neemt Turkije ook dit jaar niet deel?2 Welke internationale onderdelen zijn bij Steadfast Noon 2021 betrokken?
Zie antwoord vraag 4.
Geldt dit transparantiebeleid ook voor andere deelnemers aan de oefening? Zo ja, welke landen en welke wijze wordt dat vorm in dat land (of die landen) vormgegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de inhoud van het Strategic Nuclear Weapon Limit Agreement? Tussen welke landen is het gesloten?3
Het Strategic Nuclear Weapon Limit Agreement is als zodanig niet bekend. Indien verwezen wordt naar New START (Strategic Arms Reduction Treaty), kan vermeld worden dat dit bilaterale verdrag tussen de VS en Rusland eerder dit jaar ongewijzigd met vijf jaar is verlengd tot 5 februari 2026.
Is het juist dat deze overeenkomst op 5 februari 2021 is afgelopen? Zo ja, is het verlengd en zijn er wijzigingen aangebracht? Welke wijzigingen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de Nederlandse deelname aan het Nuclear Sharing beleid uit te faseren?
De kernwapentaak van Nederland draagt bij aan de bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging, en dus aan de veiligheid van de NAVO en van Nederland. Het garanderen van onze veiligheid is niet gratis, en Nederland is bereid daar een relevante bijdrage aan te blijven geven. Hierdoor wordt ook de cohesie binnen NAVO vergroot en doen we aan feitelijke lastenverdeling. Dankzij de kernwapentaak is Nederland daarnaast in een positie om op constructieve wijze een actieve rol te blijven spelen binnen het bondgenootschap op het gebied van wapenbeheersing. Tegen de achtergrond van de huidige geopolitieke ontwikkelingen, de committering van Nederland aan haar bondgenootschappelijke verplichtingen en de onwenselijkheid van eenzijdige ontwapeningsstappen houdt het kabinet vast aan hetgeen door opeenvolgende regeringen sinds 2002 is gesteld, namelijk dat het altijd de bedoeling is geweest dat de F-35 de bestaande nucleaire taak van de F-16 overneemt.
Bent u tevens bereid met de nieuwe Duitse regering in wording te overleggen om samen het Nuclear Sharing beleid te beëindigen?
Het kabinet doet geen uitspraken over het kernwapenbeleid van andere NAVO-bondgenoten.
Deelt u de opvatting dat ook de Belgische regering geneigd zou kunnen zijn om het Nuclear Sharing-beleid te beëindigen?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de opvatting dat de voorgenomen komst van F-35-toestellen naar Volkel vanaf 30 juni 2022 een goed moment is om het Nuclear Sharing-beleid te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Polen ligt met volle kracht op ramkoers met Europa’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Polen ligt met volle kracht op ramkoers met Europa»? Wat is uw reactie op het bericht?1
Ja.
Ziet u in het oordeel van het Constitutionele Hof een bevestiging dat in Polen de minimumvoorwaarden voor een onafhankelijke rechtspraak zoals voorgeschreven door het Hof van Justitie van de Europese Unie niet meer gelden? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zijn de juridische gevolgen van deze uitspraak?
Het Tribunaal publiceerde tot op heden enkel het zogeheten dictum (de conclusie) van de beslissing. De summiere motivering in het dictum geeft aanleiding te veronderstellen dat de implicaties van de uitspraak voor de EU-rechtsorde en de Europese samenwerking verreikend kunnen zijn, aangezien voorrang van het Unierecht en de fundamentele uitgangspunten daarvan zoals het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid door deze uitspraak worden geraakt. Dat kan grote (praktische) consequenties hebben voor de EU-samenwerking in den brede.
Het tegengaan van de ondermijning van de rechtsstaat vergt een proactieve rol met name van de Commissie als hoedster van de verdragen, maar ook van de lidstaten. Tijdens de Europese Raad van 21-22 oktober jl. heeft Nederland in lijn met de motie-Sjoerdsma2 en motie-Ploumen3 geïntervenieerd en steun uitgesproken voor de aankondiging van de Commissie om proactief gebruik te maken van alle instrumenten die haar ter beschikking staan om het functioneren van de Unie te beschermen.4
Waarom wordt er ondanks het belang dat Nederland hecht aan de Europese rechtsstaat in de discussies in de Raad zo weinig voortgang geboekt op de artikel 7-procedures tegen Polen en Hongarije? Wat doet u hieraan en welke extra stappen gaat u op dit vlak zetten na het oordeel van het Constitutionele Hof?
Naar verwachting zal de Raad Algemene Zaken in december de artikel 7-procedures weer bespreken. Dit biedt tevens de mogelijkheid de uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal aan te kaarten en de politieke druk op Polen op te voeren. Daarbij dient bedacht te worden dat ten aanzien van concrete vervolgstappen in de Artikel 7(1)-procedure een vier-vijfde meerderheid van de Raad is vereist. Dat geldt voor zowel het doen van aanbevelingen aan Polen, als ook de constatering dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de Uniewaarden.
Binnen het huidige krachtenveld is het behalen van een vier-vijfde meerderheid voor het vaststellen van substantiële aanbevelingen helaas niet realistisch. Het kabinet zal dit krachtenveld proactief in de gaten blijven houden, zich inzetten om de groep gelijkgezinde lidstaten uit te breiden en zich zodoende blijven inzetten op serieuze, substantiële vervolgstappen in de procedure. Daarnaast blijft Nederland zich samen met gelijkgezinde lidstaten inzetten voor regelmatige en betekenisvolle agendering van de artikel 7-procedures in de Raad Algemene Zaken zolang de zorgen omtrent de rechtsstaat in Polen en Hongarije voortduren.
Hoe, wanneer en op welk niveau oefent u bilateraal druk uit op Polen om deze stap en andere stappen in strijd met de rechtsstaat te veroordelen en ongedaan te maken? Welke opties overweegt u om de druk te verhogen?
Nederland heeft zich uitgesproken tegen de uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal, tot op het hoogste niveau. De discussie hierover wordt primair binnen de EU gevoerd. De Europese Commissie vervult een cruciale rol bij de bescherming van de rechtsstaat in de EU als onafhankelijk hoedster van de Verdragen, en heeft verscheidene instrumenten tot haar beschikking om op te treden wanneer fundamentele waarden van de Unie worden geschonden. Nederland heeft in de Raad Algemene Zaken van 19 oktober jl. en in de Europese Raad van 21 en 22 oktober jl. de Commissie opgeroepen dit instrumentarium ten volle in te zetten. Nederland zet zich actief in op het verbreden van de coalitie van EU-lidstaten die zich hardmaken voor de rechtsstaat in de lidstaten van de EU. Aangezien het hier geen primair bilateraal geschil tussen Nederland en Polen betreft maar een Europese kwestie, voert Nederland dit gesprek dan ook in EU-verband. Uiteraard spreekt Nederland ook over deze zorgen in de reguliere bilaterale contacten met Polen.
Wat gaat u doen om academici die worden vervolgd zoals Wodj Sadurski, of rechters die uit hun functie worden gezet, te ondersteunen? Op welke termijn bent u bereid zich voor hen in te spannen?
Nederland kent een lange traditie van bilaterale steun voor de democratische rechtsstaat in Polen, onder andere via steun aan het maatschappelijk middenveld, waaronder rechtersorganisaties en academia, en discussie met de Poolse autoriteiten. Zo staat Nederland in nauw contact met rechtersorganisaties Themis en Iustitia, waarvan de leden het hardst getroffen worden door disciplinaire maatregelen. Betrokken rechters geven aan de inzet van Nederland als grote steun te ervaren. Ook financiert Nederland projecten van Poolse organisaties die zien op de versterking van de rechtsstaat en bescherming van andere Uniewaarden in Polen.
Oefent Nederland druk uit op de Europese Commissie om maatregelen te treffen tegen Polen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn?
Tijdens haar toespraak in het Europees parlement op 19 oktober jl. heeft de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, benadrukt dat de Commissie zeer bezorgd is over de in Polen ontstane situatie, en dat de Commissie over diverse opties beschikt om hiertegen op te treden: via een inbreukprocedure, de Artikel 7 VEU procedure, de MFK-rechtsstaatverordening en andere instrumenten die tot haar beschikking staan ter bescherming van de Uniebegroting. Nederland deelt de door de Commissie geuite zorgen, en steunt de Commissie in haar taak als hoedster van de EU-Verdragen. Nederland zal de Commissie blijven oproepen om een inbreukprocedure tegen Polen te starten, en om, conform de motie Sjoerdsma c.s. (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1728) de beoordeling van het Poolse herstelplan uit te stellen en nu niet aan de Raad voor te leggen, om de richtsnoeren over de MFK-rechtsstaatverordening z.s.m. vast te stellen, en om – met de instrumenten die de Commissie reeds tot haar beschikking heeft om de EU-begroting te beschermen – financiële druk uit te oefenen op Polen.
Wat vindt u dat het gevolg van dit oordeel moet zijn voor de Poolse toegang tot het coronaherstelfonds en de EU-begroting? Bent u bereid om naar aanleiding van dit oordeel bij de Europese Commissie ervoor te pleiten dat het rechtsstaatmechanisme wordt geactiveerd? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, wat gaat u doen als de Europese Commissie niet bereid is dit te doen?
Tijdens haar toespraak in het Europees parlement op 19 oktober jl. heeft de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, aangegeven dat Polen voor een positieve beoordeling van het herstelplan opvolging dient te geven aan de landspecifieke aanbevelingen op het terrein van de rechterlijke onafhankelijkheid. Tijdens de Europese Raad van 21–22 oktober jl. heeft de Nederland de Commissie hierin samen met gelijkgezinde lidstaten gesteund, en de Commissie opgeroepen om in de huidige omstandigheden geen uitvoeringsbesluit van de Raad voor te stellen.
Mocht de Commissie overgaan tot de publicatie van een voorstel voor een uitvoeringsbesluit over het Poolse herstelplan zal Nederland deze beoordelen, en uw Kamer een kabinetsappreciatie sturen. Voor de kabinetsappreciatie is de vraag leidend of de Commissie de criteria uit de RRF-verordening goed heeft getoetst. Zoals aangegeven in de Kamerbrieven over de uitvoeringsbesluiten die tot nu toe zijn voorgesteld 5 concentreert de kabinetsappreciatie zich daarbij op de Commissiebeoordeling van de aansluiting van het plan op de landspecifieke aanbevelingen, van de formulering van de mijlpalen en doelen, en van de maatregelen die de lidstaat treft om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. Nederland zal bij de appreciatie van het uitvoeringsbesluit over het Poolse herstelplan ook aandacht besteden aan de voorwaarde uit de RRF-verordening dat lidstaten toelichten hoe de maatregelen in het plan zullen bijdragen aan gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid over een uitvoeringsbesluit en heeft hier op grond van de RRF-verordening in de regel een maand de tijd voor vanaf het moment waarop de Commissie een voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad heeft gedaan.
De Minister-President heeft in de Europese Raad van 21 en 22 oktober benoemd dat voorbereidingen voor het opleggen van maatregelen onder de MFK-rechtsstaatverordening zo snel mogelijk getroffen moeten worden, zodat zodra het Europese Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan over de rechtmatigheid van deze verordening deze geactiveerd kan worden.
Aan welke innovatieve ideeën om de rechtsstaat in Europa te beschermen werkt het kabinet? Kunt u hier een overzicht van geven?
Naast het al langer bestaande instrumentarium dat toeziet op de rechtsstaat (waaronder de inbreukprocedure en de artikel 7-procedure), is er de afgelopen jaren ook een aantal nieuwe instrumenten bijgekomen. In 2020 is het rechtsstaatmechanisme geïntroduceerd, waarvoor Nederland sterk heeft gepleit, bestaande uit het jaarlijkse rechtstaatrapport en de jaarlijkse rechtsstatelijkheidsdialoog, aangevuld met een aparte bespreking van landenhoofdstukken uit het rapport. De aankondiging van Commissievoorzitter Von der Leyen dat de Commissie vanaf 2022 concrete aanbevelingen zal toevoegen aan de landenhoofdstukken is een stap die Nederland toejuicht omdat het de discussie concreter maakt en de opvolging van constateringen in het rapport faciliteert. Een ander nieuw instrument waar onder andere Nederland zich hard voor heeft ingezet, is de MFK-rechtsstaatverordening. Met deze verordening is voor het eerst een directe koppeling gelegd tussen de ontvangst van EU-middelen uit het MFK en het Herstelinstrument en de eerbiediging van de rechtsstaat.
Om effectief te kunnen optreden tegen de ondermijning van de rechtsstaat is het van belang dat al deze instrumenten ten volle en in de juiste onderlinge samenhang worden benut. Dit vergt een proactieve rol van de Commissie als hoedster van de verdragen, maar ook van het Europees parlement als bondgenoot in deze, de lidstaten en andere stakeholders. De Nederlandse inzet is er op gericht om samen met gelijkgezinde lidstaten de Commissie aan te sporen het instrumentarium, zowel preventief als handhavend, zo volledig mogelijk in te zetten en haar te steunen in de procedures die daarop volgen. Daarnaast blijft het voeren van politiek dialoog van belang om landen aan te spreken op ontwikkelingen die de rechtsstaat binnen de Unie ondermijnen.
Ook draagt Nederland bij aan het werk van de Raad van Europa dat toeziet op het beschermen van de rechtsstaat in Europa waarbij Nederland bijvoorbeeld intervenieert in relevante zaken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Daarbij moedigt Nederland gelijkgezinde landen aan hetzelfde te doen, om de impact te vergroten. Nederland blijft daarnaast via de ambassades in Europese landen waar zorgen zijn over de rechtsstaat nieuwe projecten van maatschappelijke organisaties identificeren, die aansluiten bij de Nederlandse beleidsinzet om de rechtsstaat in deze landen te versterken. Bij dit alles blijft Nederland actief optreden met gelijkgezinde landen en zet Nederland erop in dit netwerk van gelijkgezinde landen uit te breiden, waaronder in het kader van de Conferentie over de Toekomst van Europa.
Hoe wilt u voorkomen dat de Poolse en Hongaarse omgang met de rechtsstaat invloed gaat hebben op de strenge criteria op het gebied van de rechtsstaat die voor kandidaat-lidstaten voor Europese toetreding gelden?
Het ligt niet in de lijn der verwachting dat de toetredingscriteria op het gebied van de rechtsstaat voor de kandidaat-lidstaten naar aanleiding van de rechtstatelijke ontwikkelingen in Polen en Hongarije zullen worden aangepast. De achteruitgang in een aantal lidstaten heeft het belang van het handhaven van strenge criteria alleen maar onderstreept. Wel is het zo dat de ondermijning van de Europese rechtsorde het moeilijker maakt voor de EU om de Europese kernwaarde aangaande de rechtsstaat geloofwaardig uit te dragen naar derde landen, inclusief de kandidaat-lidstaten. Het is ook daarom van belang om aan te tonen dat de Europese Unie in staat is de interne rechtsstaatsproblematiek effectief aan te pakken en dat acties als de recente uitspraak van het Poolse Constitutionele Hof niet zonder consequenties blijven.
Het bericht 'Hof Polen: Pools recht weegt zwaarder dan Europees Recht' |
|
Agnes Mulder (CDA), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van het Poolse Constitutionele Hof dat het Pools recht zwaarder weegt dan het Europees recht?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Poolse hof? Kunt u daarbij tevens ingaan op de algehele ontwikkelingen van de Poolse rechtsstaat en de zorgen die daarbij reeds bestaan?
Het Tribunaal publiceerde tot op heden enkel het zogeheten dictum (de conclusie) van de beslissing. De summiere motivering in het dictum geeft aanleiding te veronderstellen dat de implicaties van de uitspraak voor de EU-rechtsorde en de Europese samenwerking verreikend kunnen zijn, aangezien voorrang van het Unierecht en de fundamentele uitgangspunten daarvan zoals het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid door deze uitspraak worden geraakt. Dat kan grote (praktische) consequenties hebben voor de EU-samenwerking in den brede.
Het tegengaan van de ondermijning van de rechtsstaat vergt een proactieve rol met name van de Commissie als hoedster van de verdragen, maar ook van de lidstaten. Tijdens de Europese Raad van 21-22 oktober jl. heeft Nederland in lijn met de motie-Sjoerdsma2 en de motie-Ploumen3 geïntervenieerd en steun uitgesproken voor de aankondiging van de Commissie om proactief gebruik te maken van alle instrumenten die haar ter beschikking staan om het functioneren van de Unie te beschermen.4
Kunt u hierbij een chronologie voegen van de Poolse stappen die in strijd zijn met de Europese uitgangspunten rondom de rechtsstaat?
Het Hof heeft zich reeds meerdere malen uitgesproken over de rechtsstaat in Polen en geoordeeld dat de hervormingen van de rechterlijke macht in strijd zijn met het EU-recht.
Zo oordeelde het Hof op 24 juni 2019 in de zaak C-619/18 dat de Poolse wet gericht op de verlaging van de pensioensleeftijd van de rechters van het Pools Hooggerechtshof in strijd was met het principe dat rechters niet uit hun functie kunnen worden ontheven en daarmee ook met het beginsel van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Op 5 november 2019 stelde het Hof in zaak C-192/18 nogmaals een schending van de beginselen van onafzetbaarheid en onafhankelijkheid van rechters vast, dit keer naar aanleiding van een verlaging van de pensioenleeftijd van rechters bij de Poolse gewone rechterlijke instanties. Op 15 juli 2021 oordeelde het Hof dat het Poolse tuchtregime voor rechters, met betrokkenheid van de Tuchtkamer van het Poolse Hooggerechtshof, onverenigbaar is met het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid.
In de zaak over de zogenoemde Poolse «muilkorfwet» (C-204/21) zijn op 14 juli 2021 alle door de Commissie gevraagde voorlopige maatregelen toegewezen die onder meer zien op de opschorting met onmiddellijke ingang van de werkzaamheden van de tuchtkamer van het Hooggerechtshof in zaken die verband houden met de functie-uitoefening en rechtspositie van rechters. In deze zaak heeft het Hof op verzoek van de Commissie aan Polen op 27 oktober 2021 een dwangsom van 1 miljoen euro per dag opgelegd bij het niet naleven van deze voorlopige maatregelen. NL intervenieert in deze zaak aan de zijde van de CIE samen met gelijkgezinde lidstaten. De einduitspraak kan in de loop van volgend jaar worden verwacht.
Ook door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is uitspraak gedaan over de Poolse rechtsstaat. Op 21 mei 2021 heeft het EHRM geoordeeld dat het Poolse Constitutionele Tribunaal een gerecht is dat niet bij wet is ingesteld.
De recente uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal over de verhouding tussen Europees en nationaal recht wordt door de Commissie nog nader geanalyseerd. Na analyse zal de Commissie besluiten of ze voldoende grond ziet een inbreukprocedure te starten.
Kunt u aangeven wat deze uitspraak betekent voor de door de Europese Unie gestarte artikel 7 procedure tegen Polen?
Naar verwachting zal de Raad Algemene Zaken in december de artikel 7-procedures weer bespreken. Dit biedt tevens de mogelijkheid de uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal aan te kaarten en de politieke druk op Polen op te voeren. Daarbij dient bedacht te worden dat ten aanzien van concrete vervolgstappen in de Artikel 7(1)-procedure een vier-vijfde meerderheid van de Raad is vereist. Dat geldt voor zowel het doen van aanbevelingen aan Polen, als ook de constatering dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de Uniewaarden.
Binnen het huidige krachtenveld is het behalen van een vier-vijfde meerderheid voor het vaststellen van substantiële aanbevelingen helaas niet realistisch. Het kabinet zal dit krachtenveld proactief in de gaten blijven houden, zich inzetten om de groep gelijkgezinde lidstaten uit te breiden en zich zodoende blijven inzetten op serieuze, substantiële vervolgstappen in de procedure. Daarnaast blijft Nederland zich samen met gelijkgezinde lidstaten inzetten voor regelmatige en betekenisvolle agendering van de artikel 7-procedures in de Raad Algemene Zaken zolang de zorgen omtrent de rechtsstaat in Polen en Hongarije voortduren.
Deelt u de zorgen van Eurocommissaris Didier Reynders over deze uitspraak, en welke risico’s ziet u voor de Europese Unie en Nederland?
Het kabinet deelt de zorgen van Eurocommissaris Reynders over de uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal. Toegang tot een onafhankelijke rechter en voorrang van EU-recht boven nationale wetgeving behoren tot de fundamenten van Europese samenwerking. De verwachting is dat deze uitspraak de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen nog verder aantast. De Europese interne markt, de justitiële samenwerking, maar ook zaken als klimaatsamenwerking zijn allemaal afhankelijk van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in alle 27 lidstaten.
Het is positief dat naast Eurocommissaris Reynders ook de voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, zich heeft uitgesproken over de uitspraak. Zij heeft onder andere aangegeven dat de Commissie zeer bezorgd is over de in Polen ontstane situatie, en zal kunnen ingrijpen via een inbreukprocedure, de Artikel 7 VEU-procedure, de MFK-rechtsstaatverordening en andere instrumenten die tot haar beschikking staan ter bescherming van de Uniebegroting.
Kunt u aangeven wat het speelveld is in de Europese Unie, en hoe de verschillende landen hebben gereageerd op deze ontwikkeling in Polen?
Een groot aantal lidstaten heeft zijn zorgen uitgesproken over de recente uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal. De uitspraak kwam zowel bij de Raad van Algemene Zaken van 19 oktober jl. als bij de Europese Raad van 21 en 22 oktober jl. uitvoerig aan de orde. Voor meer informatie over het krachtenveld wordt verwezen naar de respectievelijke verslagen die aan beide Kamers zijn verzonden5.
Kunt u aangeven welke consequenties de uitspraak van het Poolse hof heeft voor het functioneren van de Nederlandse rechtsstaat?
Met de beantwoording van deze vraag wordt tevens ingegaan op de vraag van de heer Amhaouch, gesteld tijdens het debat van 12 oktober jl. voorafgaande aan de Europese Raad.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, publiceerde het Tribunaal tot op heden enkel het zogeheten dictum (de conclusie) van de beslissing. De summiere motivering in het dictum geeft aanleiding te veronderstellen dat de implicaties van de uitspraak voor de EU-rechtsorde en de Europese samenwerking verreikend kunnen zijn, aangezien voorrang van het Unierecht en de fundamentele uitgangspunten daarvan zoals het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid door deze uitspraak worden geraakt. Dat kan grote (praktische) consequenties hebben voor de EU-samenwerking in den brede.
Het tegengaan van de ondermijning van de rechtsstaat vergt een proactieve rol met name van de Commissie als hoedster van de verdragen, maar ook van de lidstaten. Tijdens de Europese Raad van 21–22 oktober jl. heeft Nederland in lijn met de motie-Sjoerdsma6 en de motie-Ploumen7 geïntervenieerd en steun uitgesproken voor de aankondiging van de Commissie om proactief gebruik te maken van alle instrumenten die haar ter beschikking staan om het functioneren van de Unie te beschermen.8
Hoe weegt u de effecten van de uitspraak op het uitgangspunt dat uitspraken van het Europees Hof in Luxemburg voorrang hebben op nationale rechtspraak?
De uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal doet afbreuk aan het beginsel van voorrang van EU-recht. Dit is problematisch, aangezien het beginsel van voorrang een van de fundamenten vormt van de Europese samenwerking. Dit beginsel verzekert immers dat het Unierecht uniform wordt toegepast en nageleefd in de lidstaten. Hoe groot de effecten van de uitspraak op de doorwerking van het Unierecht in de praktijk zullen zijn, moet nog blijken.
Welke instrumenten heeft de Europese Commissie om in te grijpen?
Beide Kamers ontvangen op korte termijn per brief een overzicht van het beschikbare instrumentarium voor de bescherming van de rechtsstaat. In deze brief zal zowel het preventieve als het handhavende instrumentarium worden toegelicht, inclusief de beschikbare financiële instrumenten.
Wordt er bijvoorbeeld ingezet op het starten van een juridische procedure zoals een inbreukprocedure of het inhouden van financiële middelen? Zo nee, waarom niet? En zo ja, wat is de Nederlandse inzet in deze?
De voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, heeft in het Europees parlement op 19 oktober jl. aangegeven dat de Commissie zeer bezorgd is over de in Polen ontstane situatie en zal kunnen ingrijpen via een inbreukprocedure, de artikel 7-procedure, de MFK-rechtsstaatverordening en andere instrumenten die tot haar beschikking staan ter bescherming van de Uniebegroting.
Nederland deelt de door de Commissie geuite zorgen en steunt de Commissie in haar taak als hoedster van de EU-Verdragen. Nederland zal de Commissie blijven oproepen om een inbreukprocedure tegen Polen te starten en om conform de motie Sjoerdsma c.s. (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1728) de beoordeling van het Poolse herstelplan uit te stellen en nu niet aan de Raad voor te leggen, om de richtsnoeren over de MFK-rechtsstaatverordening z.s.m. vast te stellen en om – met de instrumenten die de Commissie reeds tot haar beschikking heeft om de EU-begroting te beschermen – financiële druk uit te oefenen op Polen.
Kunt u aangeven wat de betekenis is van deze uitspraak voor de beoordeling van de Poolse plannen voor middelen uit het Recovery and Resilliance Facility (RRF)? En welke mogelijkheden zijn er om deze middelen tegen te houden?
Polen diende zijn herstelplan in op 3 mei jl. Op grond van de RRF-Verordening heeft de Commissie in de regel twee maanden de tijd om een herstelplan te beoordelen aan de hand van de eisen uit de RRF-verordening en een voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad te publiceren. Het uitvoeringsbesluit over het herstelplan van Polen is nog niet gepubliceerd.
Eén van de eisen uit de RRF-verordening aan een herstelplan is dat alle of een significant deel van de landspecifieke aanbevelingen die deze landen in 2019 en 2020 hebben ontvangen in voldoende mate worden geadresseerd. Deze landspecifieke aanbevelingen hebben voor Polen o.a. betrekking op de arbeidsmarkt en het pensioensysteem en op rechterlijke onafhankelijkheid.
Tijdens haar toespraak in het Europees parlement op 19 oktober jl. heeft de voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, aangegeven dat Polen voor een positieve beoordeling van het herstelplan opvolging dient te geven aan de landspecifieke aanbevelingen op het terrein van de rechterlijke onafhankelijkheid. Tijdens de Europese Raad van 21–22 oktober jl. heeft de Nederland de Commissie hierin samen met gelijkgezinde lidstaten gesteund en de Commissie opgeroepen om in de huidige omstandigheden geen uitvoeringsbesluit van de Raad voor te stellen.
Na de publicatie van een uitvoeringsbesluit over het Poolse herstelplan zal Nederland deze beoordelen en uw Kamer een kabinetsappreciatie sturen. Voor de kabinetsappreciatie is de vraag leidend of de Commissie de criteria uit de RRF-verordening goed heeft getoetst. Zoals aangegeven in de Kamerbrieven over de uitvoeringsbesluiten die tot nu toe zijn voorgesteld 9 concentreert de kabinetsappreciatie zich daarbij op de Commissiebeoordeling van de aansluiting van het plan op de landspecifieke aanbevelingen, van de formulering van de mijlpalen en doelen, en van de maatregelen die de lidstaat treft om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. Nederland zal bij de appreciatie van het uitvoeringsbesluit over het Poolse herstelplan ook aandacht besteden aan de voorwaarde uit de RRF-verordening dat lidstaten toelichten hoe de maatregelen in het plan zullen bijdragen aan gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid over een uitvoeringsbesluit en heeft hier op grond van de RRF-verordening in de regel een maand de tijd voor vanaf het moment waarop de Commissie een voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad heeft gedaan.
Kunt u aangeven welke eisen er aan de Poolse rechtsstaat zijn gesteld in de landenspecifieke aanbevelingen voor Polen in de afgelopen twee jaar? Kunt u ook aangeven welke verbeteringen van de rechtsstaat Polen heeft opgenomen in het hervormingsplan voor het RRF? En kunt u aangeven hoe de recente uitspraak van het Poolse hof zich hiertoe verhoudt?
Landspecifieke aanbevelingen hebben o.a. betrekking op de arbeidsmarkt en het pensioensysteem en in Polen ook op de rechterlijke onafhankelijkheid. Deze aanbevelingen zijn terug te vinden op de website van de Commissie10. De landspecifieke aanbeveling voor Polen in het kader van de rechtsstaat luidt als volgt: «Het investeringsklimaat versterken, met name door de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te waarborgen. Zorgen voor doeltreffende openbare raadplegingen en betrokkenheid van de sociale partners bij de beleidsvorming.» De recente ontwikkeling in Polen hebben de zorgen omtrent de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht alleen maar doen toenemen. Deze ontwikkeling heeft de Commissie er toe gebracht om zoals ook door Nederland bepleit, duidelijk stelling te nemen dat de goedkeuring van het plan ervan afhangt of Polen wel in voldoende mate tegemoet komt aan deze landspecifieke aanbeveling.
Welke mogelijkheden zijn er onder Richtlijn 2021/1060 van 24 juni 20212 over behoorlijk bestuur en controle over de uitgaven van EU-fondsen om betalingen stop te zetten, in het licht van de uitspraak van het Poolse Hof?
De Common Provisions Regulation bevat aanknopingspunten om in specifieke gevallen, waarin het gaat om programma’s die onder deze verordening vallen (voornamelijk cohesieprogramma’s) en een duidelijk verband te leggen is met discriminatie, rechtsstaat en/of fraude, over te gaan tot schorsing van betaling of het aanbrengen van een financiële correctie. De kans op succes is echter zeer afhankelijk van de specifieke omstandigheden en ook van de nadere regels van de met de Common Provisions Regulation samenhangende verordeningen.
De Commissie blijft op zoek naar mogelijkheden om Polen via de band van onder andere dit instrument aan te pakken. Nederland zal druk blijven uitoefenen op de Commissie om onder meer de eventuele mogelijkheden die de Common Provisions Regulation biedt volledig te benutten.
Kunt u aangeven welke acties Nederland bilateraal onderneemt richting Polen inzake deze uitspraak, en bent u bereid opheldering te vragen bij de Poolse ambassadeur in Nederland?
Nederland heeft zich uitgesproken tegen de uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal tot op het hoogste niveau. De discussie hierover wordt primair binnen de EU gevoerd. Aangezien het hier geen primair bilateraal geschil tussen Nederland en Polen betreft maar een Europese kwestie, voert Nederland dit gesprek dan ook in EU-verband. Uiteraard spreekt Nederland ook over deze zorgen in de reguliere bilaterale contacten met Polen.
Wat betekent de uitspraak van het Poolse Hof voor de rechtszekerheid van Nederlandse staatsburgers en ondernemers in Polen, of voor Nederlandse bedrijven die zakendoen met Polen?
Het is op het moment van schrijven nog niet goed te overzien hoe verstrekkend de gevolgen van de uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal zullen zijn voor Nederlandse staatsburgers, ondernemers en bedrijven in Polen. Wel is zeker dat het niet meer vanzelfsprekend zal zijn dat Nederlandse staatsburgers, ondernemers en bedrijven die te maken krijgen met het Poolse rechtssysteem kunnen rekenen op onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak die hen doeltreffende bescherming van hun EU-rechten kan bieden indien nodig.
Is de Minister-President bereid om de Poolse rechtsstaat en de uitspraak van het Poolse hof, te agenderen voor de aanstaande Europese Raad?
Ja. Zie voor het verloop van de bespreking het verslag van de Europese Raad van 21 en 22 oktober 2021 dat op 29 oktober jl. aan uw Kamer is verzonden.
Suïcide onder agenten waarbij het dienstwapen is gebruikt |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Zijn er binnen de politie afspraken over het mee naar huis nemen van het dienstwapen als sprake is van psychische problemen? Zo ja, welke afspraken zijn dit? Zo nee, waarom is dit wel toegezegd in 2017 en is daar geen gevolg aan gegeven?1
In navolging van de toezegging in 2017 en in lijn met de behoefte binnen de politieorganisatie is er een uniforme richtlijn opgesteld voor het innemen en teruggeven van het dienstwapen. Deze richtlijn is vastgelegd in de «handleiding leidinggevende Beheer (gewelds)bevoegdheid en -middelen». Hierin staat beschreven dat de leidinggevende het dienstwapen dient in te nemen op grond van drie categorieën van redenen, namelijk 1) als de politiemedewerker de vereiste opleiding niet haalt, 2) als de politiemedewerker niet meer bevoegd is om geweldsmiddelen te dragen wanneer de certificering is verlopen en 3) op basis van fysieke, mentale of morele redenen. Omstandigheden van de laatste genoemde reden zijn langdurig verlof, verzuim door ziekte, plichtsverzuim, zwangerschap en fysieke of mentale belemmeringen anders dan verzuim. Ook als een politiemedewerker psychische problemen ondervindt, hetgeen uit een gesprek met de leidinggevende naar voren kan komen of door andere omstandigheden aan het licht is gekomen, kan de leidinggevende op basis van deze richtlijn het dienstwapen in te nemen.
Bij inname en teruggave van het dienstwapen, kan de leidinggevende zich bij het inschatten van psychosociale problematiek laten adviseren door de eenheidspsycholoog en een psycholoog uit het landelijk expertise team.
Daarnaast is er ter ondersteuning van de leidinggevende een gespreksleidraad ontwikkeld met handvatten voor een gesprek met de politiemedewerker over het innemen van het dienstwapen. In het voorjaar van 2022 wordt deze gespreksleidraad binnen het korps gedeeld. Ook worden er suïcidepreventietraining aan leidinggevenden gegeven en wordt suïcidepreventie door de eenheidspsychologen in alle voorlichtingen en trainingen over psychosociale thema’s aan de orde gesteld. Voorbeelden hiervan zijn de training vroegsignalering psychosociale problematiek en de voorlichting PTSS.
Klopt het dat er een duidelijke vraag is vanuit de politieorganisatie zelf naar dit soort regels? Zo ja, wordt hier nu wel daadwerkelijk aan gewerkt? Wanneer kunnen we deze richtlijnen verwachten en kunt u ons informeren als dat het geval is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er in eerste instantie een onderzoek door de Rijksrecherche zou plaatsvinden of de politie als werkgever goed heeft gehandeld in relatie tot het feit dat een agent met psychische problemen een dienstwapen mee naar huis kon nemen? Klopt het dat dit onderzoek nooit is uitgevoerd? Zo nee, waarom is het onderzoek aangepast?
Op grond van de Aanwijzing taken en inzet Rijksrecherche2 valt een onderzoek naar de handelwijze van de politie als werkgever, in relatie tot het feit dat een agent in casuïstiek als deze een dienstwapen mee naar huis kon nemen niet onder de taak van de Rijksrecherche. Om deze reden is er dan ook geen onderzoek uitgevoerd door de Rijksrecherche.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid een onderzoek heeft uitgevoerd naar de vraag of de regels voor wapenbezit zijn gevolgd? Zo ja, klopt het dat dit onderzoek niet is vastgelegd en, zo ja, waarom is dat? Kunt u in dat geval de conclusies alsnog vastleggen en delen? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft op verzoek van de nabestaande, van de gezinsmoord met een dienstwapen in Dordrecht op 9 september 2019, deze zaak meegenomen in haar regulier toezicht. Aangezien dit toezicht onderdeel is van een continue proces is er geen onderzoeksrapport opgesteld. Naar aanleiding van het regulier toezicht was er geen reden om een vervolg onderzoek in te stellen. Gezien de ernst van de gebeurtenis en het leed van de nabestaanden heeft er een nader gesprek plaatsgevonden tussen de Inspectie Justitie en Veiligheid en de nabestaande en zijn de uitkomsten van dit regulier toezicht, betreffende de casus, met haar en haar raadsvrouw mondeling gedeeld.
Hoeveel zelfdodingen onder politiemensen hebben plaatsgevonden in de jaren 2016 tot heden? Bij hoeveel van deze zelfdodingen is een dienstvuurwapen gebruikt?
Tussen 2016 tot en met 2020 hebben 24 suïcides plaatsgevonden onder politiemedewerkers waarvan 9 met het dienstvuurwapen.
Hoeveel geestelijk verzorgers werken er bij de politie? Hoeveel agenten zijn er per geestelijk verzorger? Klopt het dat er minder geestelijk verzorgers beschikbaar zijn bij de politie dan bij Defensie en, zo ja, waarom is dit?
Politiewerk brengt voor de politiemedewerkers ingrijpende situaties en daaruit
voortvloeiende morele afwegingen met zich mee. Daarom is het belangrijk dat er naast aandacht voor fysieke en mentale weerbaarheid ook aandacht is voor zingeving.
Geestelijke verzorging bij de politie vertrekt vanuit het politievakmanschap en richt zich op de ethische en existentiële vragen die opkomen in- en door het politiewerk. De capaciteit, die is ingericht voor geestelijke verzorging, is uitgebreid tot 15 fulltime-equivalenten (fte). Gezien de gewenste toegankelijkheid voor iedere medewerker betreft dit tenminste 1 fte per eenheid. In de eenheid Oost-Nederland is er 2 fte ingericht, vanwege de geografische grootte van die eenheid. Voor de politiemedewerkers, bestaande uit 62.297 fte3, is 1 fte geestelijke verzorger op circa 4150 fte beschikbaar.
Binnen de politie zijn inderdaad minder geestelijke verzorgers beschikbaar dan binnen Defensie. Dit verschil komt voort uit het feit dat de politie pas recent besloten heeft tot de invoering waarbij het uitgangspunt één geestelijk verzorger per eenheid is. Daarnaast is de aard van het werk verschillend en zo ook de afweging tot een specifiek aantal geestelijk verzorgers te komen. Zo richt het basiswerk binnen Defensie zich vooral op oefeningen en (buitenlandse) uitzendingen. Vanwege deze werkzaamheden kunnen de betreffende defensiemedewerkers maar beperkt gebruik maken van hun eigen geestelijke verzorger van het gebedshuis dicht bij huis.
Kunt u zich vinden in de analyse van de advocaat die agenten met PTSS bijstaat, dat er een groot verschil is tussen de theorie en de praktijk als het gaat om de nazorg bij PTSS? Zo ja, wat is daarvoor uw verklaring? Zo nee, waar baseert u dit op?
Samen met de politie, de vakorganisaties en Centrale Ondernemingsraad zijn wij hard aan het werk om een nieuw stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen neer te zetten ter verbetering van de (na)zorg voor politiemedewerkers. Mede op basis van een evaluatie van dit stelsel is geconstateerd dat een herziening van dit stelsel nodig is. Hierbij staat vereenvoudiging en meer aandacht voor de menselijke maat en zorg centraal. In dit stelsel wordt onderscheid gemaakt tussen de voorzieningen die ondersteunend zijn aan de preventie, het herstel en de re-integratie van politiemedewerkers en de nazorg in de afwikkeling van schade die daarna nog rest. Het is een complex en daardoor een tijdsintensief traject.
Met de medewerkers die nu een restschadezaak hebben lopen en onder het huidige stelsel vallen, worden gesprekken gevoerd over de zorg die zij op dit moment nodig hebben en over de afdoening van de restschade.
Kunt u aangeven bij hoeveel agenten in de afgelopen vijf jaar de diagnose PTSS is vastgesteld?
Vanwege de medisch vertrouwelijke informatie is er geen informatie beschikbaar over het aantal politiemedewerkers waarbij in de afgelopen vijf jaar de diagnose PTSS is vastgesteld. In onderstaande tabel vindt u het aantal erkenningen beroepsziekte PTSS bij de politie.
Jaar
2017
2018
2019
2020
2021
Aantal
224
266
224
313
2231
Prognose voor 2021 is 267.
Het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) naar de vliegramp in Faro, waarbij 56 mensen omkwamen en 106 mensen zwaargewond raakten |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger op 18 augustus 2020 de OVV verzocht heeft om naar aanleiding van de uitzending van EenVandaag van 16 januari 2016, het deskundigenonderzoek en het eindvonnis in de rechtszaak (waarbij de staat voor 20% aansprakelijk is gesteld voor de onvergoede schade) nader onderzoek te doen?1
Ja.
Herinnert u zich dat de rechtbank keihard oordeelde over de Raad voor de Luchtvaart, de rechtsvoorganger van de OVV, toen zij vonniste en wel als volgt:
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag3 in de rechtszaak over de schade van de vliegramp in Faro waarbij de Rechtbank concludeerde dat de Raad voor de Luchtvaart op onderdelen een te stellige dan wel onjuiste conclusie heeft getrokken en/of de slachtoffers en nabestaanden onjuist dan wel onvolledig heeft geïnformeerd; en bepaalde dat de Staat voor 20% aansprakelijk is voor schade van eisers voor zover deze schade nog niet is vergoed onder de vaststellingsovereenkomsten en de aansprakelijkheidslimiet van het Verdrag van Warschau niet overschrijdt. Over deze uitspraak is uw Kamer op 11 mei 2020 nader geïnformeerd (Kamerstukken 2019–2020, 24 804, nr. 130).
«…de Raad [heeft] onzorgvuldig en onrechtmatig gehandeld. De Raad heeft in het onderzoek naar de oorzaken van de ramp te stellig naar voren gebracht dat een zogenaamde windshear (plotseling optredende verandering in windsnelheid en windrichting) als primaire oorzaak van het ongeval moest worden beschouwd. In het definitieve Rapport van Ongeval van de Portugese Onderzoeksraad is windshear echter niet als oorzaak erkend»?2
Ja. Zie het antwoord op vraag 10 voor een toelichting op de informatie die is overgedragen aan de OVV.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger op 18 augustus 2020 expliciet scheef: «Per brief van 5 oktober 2017 is additioneel verkregen informatie van de Portugese onderzoeksinstantie overgedragen aan de OVV. Ik verzoek u ook deze informatie te betrekken in uw onderzoek.»?
De Staat was weliswaar eigenaar van het toestel, echter op het moment van het ongeval werd deze onder volledige verantwoordelijkheid van Martinair geopereerd. De Staat had hiermee geen belang bij de uitkomst van het onderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd door de Portugese Onderzoeksraad, de Raad voor de Luchtvaart heeft overeenkomstig het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart een bijdrage geleverd aan het onderzoek.
Bent u zich ervan bewust van dat de Staat als eigenaar van het toestel een belang had bij de uitkomst van het onderzoek dat werd uitgevoerd door de Raad voor de Luchtvaart, die toen onderdeel was van het ministerie?
Voor zover ik heb kunnen nagaan binnen het Ministerie van IenW zijn over bovengenoemde onderwerpen geen zaken naar voren gekomen welke niet al met de OVV zijn gedeeld ten behoeve van het onderzoek. De bij IenW bekende informatie met betrekking tot het onderzoek naar de Faro-ramp is in 2010 overgedragen aan het Nationaal Archief. Het betreft met name het archief van de Raad voor de luchtvaart en de Rijksluchtvaartdienst. Zoals ook aangeven in het antwoord op vraag 10 heeft de OVV volledige toegang gehad bij het Nationaal Archief tot de betreffende dossiers.
Zijn er nog relevante zaken bekend over het ongeval (over de aanschaf en de eigendom van het vliegtuig, over de contracten waarmee Martinair het vliegtuig van de staat terug huurde, over politieke of andere bemoeienis bij het onderzoek) die wel bekend zijn bij de regering maar nog niet naar buiten gebracht zijn? Zo ja, wilt u die hierbij aan de Kamer melden?
De OVV is sinds 1 februari 2005 de rechtsopvolger van de Raad voor de Transportveiligheid, die in 1999 mede taken van de Raad voor de Luchtvaart heeft overgenomen. De Raad voor de Luchtvaart was onderdeel van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, de rechtsvoorganger van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. In tegenstelling tot de Raad voor de Luchtvaart is de OVV opgericht als een zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk van mijn ministerie. Deze ZBO valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van JenV.
De onafhankelijkheid van de OVV wordt mede geborgd door de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid. Deze is voor onderhavig onderzoek van toepassing als mede ook de daaronder hangende regelgeving.
Hoe is geborgd dat de OVV een onafhankelijk onderzoek doet naar het handelen van de rechtsvoorganger van de OVV?
Tot het onderzoek en de daarbij te overleggen onderzoeksvraag is besloten naar aanleiding van het vragenuur in uw Kamer op 19 januari 2016. Tijdens dit vragenuur heeft de toenmalige Staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu, naar aanleiding van de uitzending van EenVandaag op 16 januari 2016 over de vliegramp in Faro en vragen van Kamerlid Monasch, toegezegd bereid te zijn om de OVV te verzoeken om nader onderzoek te doen naar eventuele nieuwe feiten. Op 16 februari 2016 is uw Kamer vervolgens per brief geïnformeerd over het eveneens op 16 februari verzonden verzoek aan de voorzitter van de OVV (Kamerstuk 24 804, nr. 88). In dit kader zijn ook schriftelijke vragen beantwoord van de leden Omtzigt en Van Helvert (zie Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2040).
In het verzoek van 16 februari 2016 aan de OVV is, rekening houdend met hetgeen aan de orde is gekomen in het bovenbedoelde vragenuur van 19 januari 2016, verzocht om te onderzoeken of op basis van hetgeen in de uitzending van EenVandaag van 16 januari 2016 is gepresenteerd, sprake is van nieuwe feiten en zo ja, of deze feiten een ander licht werpen op het ongeval en het toentertijd uitgevoerde ongevalsonderzoek. De OVV heeft naar aanleiding van het verzoek van 16 februari 2016 aangegeven eerst de uitkomst van het in de rechtszaak betrokken deskundigenonderzoek af te willen wachten. Na de uitspraak van de Rechtbank Den Haag heeft de OVV het nader onderzoek op verzoek van de Minister van IenW alsnog opgepakt. In dat kader heeft de OVV op 14 september 2020 aangegeven een beperkt onderzoek te zullen uitvoeren.
De OVV heeft op donderdag 18 november 2021 haar onderzoeksresultaten gepubliceerd. De OVV geeft aan dat zij om inzicht te krijgen in het uitgevoerde onderhoud, naast beantwoording van de specifieke vraag over de status van het landingsgestel, zich ook een beeld gevormd heeft over de status van het algehele onderhoud van het toestel. De OVV komt tot de conclusie dat het toestel voldeed aan alle onderhoudseisen en bij vertrek uit Amsterdam voor de vlucht naar Faro luchtwaardig was. Dit rapport heb ik ook per brief aan de Kamer op 23 november aangeboden.
Heeft u de OVV gevraagd om een uitgebreider onderzoek te doen en in ieder geval ook de zaken rondom de motoren mee te nemen en het Portugese rapport, naar aanleiding van het feit dat de OVV in een brief aan u op 14 september 2020 aangaf een beperkt onderzoek te doen, alleen naar het landingsgestel en dat dat onderzoek begin 2021 klaar zou zijn?
Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 6 is de OVV een zelfstandig bestuursorgaan. Met betrekking tot onderzoeksvragen heeft de OVV een onderzoeksbevoegdheid, waarbij dit orgaan zelfstandig bepaalt of en hoe zij onderzoeksvragen van de regering overneemt.
In dit geval heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de OVV het volgende verzocht (zie Kamerstuk 24 804, nr. 88): «Ik verzoek u te onderzoeken of op basis van hetgeen in betreffende uitzending van EenVandaag is gepresenteerd, sprake is van nieuwe feiten en zo ja, of deze feiten een ander licht werpen op het ongeval en het uitgevoerde ongevalonderzoek.» Hierop heeft de OVV als volgt geantwoord4: «De Onderzoeksraad zal een beperkt onderzoek doen dat is gericht op de technische vragen over het landingsgestel.»
Beoordeelt u de onderzoeksvraag van het OVV als volledig of niet?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 8 bepaalt de OVV zelfstandig of en hoe zij onderzoeksvragen van de regering overneemt.
Indien de OVV de vraag van de regering niet wilde overnemen, is daarover dan overleg geweest met de OVV en is ingestemd met de nieuwe vraag?
Ten behoeve van het onderzoek heeft de OVV de volgende informatie ter beschikking gekregen:
Ingevolge Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago en de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, kunnen de bovengenoemde stukken niet openbaar gemaakt worden.
Kunt u een overzicht geven van alle stukken die de staat ter beschikking gesteld heeft aan de OVV voor dit onderzoek?
Zie antwoord op vraag 5.
Zijn er ook relevante stukken over de vliegramp, die nog niet ter beschikking gesteld zijn de OVV? Zo ja, welke?
Geen van de stukken zijn als staatsgeheim aangemerkt. Wel is bij de ten behoeve van het OVV onderzoek ter beschikking gestelde informatie, sprake van informatie die ingevolge Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago en de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid niet openbaar gemaakt kan worden. De informatie kan ik wel vertrouwelijk met uw Kamer delen als u daartoe verzoekt.
Zijn er stukken staatsgeheim verklaard in deze zaak? Zo ja welke en kan de Kamer daarvan een afschrift ontvangen?
Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden heb ik contact opgenomen met de OVV. Zij bevestigen per e-mail dat «in de loop van dit onderzoek alle betrokken partijen volledige medewerking hebben verleend».
Is de OVV ooit op enig moment aangelopen tegen een beperkte medewerking van de staat in het onderzoek? Zo ja, bij wie en waarover?
De OVV heeft op 18 november 2021 de conclusies van haar onderzoek gepubliceerd.
Kunt u aangeven wanneer de OVV verwacht het onderzoek af te ronden?
De vragen zijn één voor één beantwoord. Helaas is het vanwege de benodigde afstemming niet gelukt om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Het niet-indexeren van de kinderbijslag en het feit dat dat honderden miljoenen meer gaat opleveren voor het rijk door de toegenomen inflatie |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat wetsvoorstel 35 845, «Het niet-indexeren van het basiskinderbijslagbedrag en het extra bedrag van de kinderbijslag in de Algemene Kinderbijslagwet over de jaren 2022, 2023 en deels over 2024», de bedragen voor de kinderbijslag niet indexeert in de jaren 2022, 2023 en deels nog in 2024 om 100 miljoen euro op te halen voor de gestegen informatie- en communicatietechnologie (ICT)-kosten?
Ja. Het genoemde wetsvoorstel levert de dekking voor investeringen in maatwerk en vakmanschap bij UWV en SVB, voor dienstverlening aan WGA-gerechtigden en onderhoud en modernisering van ICT en is onderdeel van een pakket aan maatregelen waarvan ook het reeds door uw Kamer aangenomen wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof deel uit maakt.
Herinnert u zich nog dat ten tijde van het wetsvoorstel de inflatieverwachtingen relatief laag waren, maar dat de inflatie door onder andere stijgende energieprijzen fors hoger is de afgelopen maanden?
Het basis bedrag kinderbijslag wordt twee keer per jaar geïndexeerd (per 1 januari en 1 juli). Het extra bedrag kinderbijslagbedrag voor alleenstaanden of eenverdieners met een zorgintensief kind wordt één keer per jaar geïndexeerd. De indexatie vindt plaats conform de ontwikkeling van de (afgeleide) consumentenprijsindex (CPI). In onderstaande tabel is weergegeven wat volgens het CPB de verwachte CPI was ten tijde van het uitwerken van het wetsvoorstel en wat de verwachte CPI was in de meest recente raming van het CPB (MEV).
jan-22
jul-22
jan-23
jul-23
CEP
0,84%
0,82%
0,75%
0,86%
MEV
1,30%
0,20%
1,42%
0,44%
CEP cumulatief
0,84%
1,67%
2,43%
3,31%
MEV cumulatief
1,30%
1,50%
2,94%
3,40%
Te zien is dat de cumulatieve CPI ontwikkeling in de MEV niet heel veel verschilt van de raming ten tijde van het wetsvoorstel. Wel verschillen de indexaties sterk per halfjaar, wat ook een effect heeft op de totale dekkingsopbrengst.
De indexatie per 1 januari van een jaar wordt gebaseerd op de ontwikkeling van het CPI over de maanden mei t/m oktober van het voorafgaande jaar. De indexatie per 1 juli van een jaar wordt gebaseerd op de ontwikkeling van het CPI over de maanden november t/m april voorafgaand. Maandelijks wordt door het CBS het verloop van de CPI-index gepubliceerd. Op dit moment is het voorlopige cijfer van september het meest recente cijfer dat bekend is. Dit cijfer is 108,94. Het CPI van april 2021 was 107,53. Dit is een stijging van 1,31%. In de recente MEV was een stijging van 1,30% geraamd per oktober. Het daadwerkelijk CPI komt daardoor per oktober waarschijnlijk iets hoger uit dan geraamd bij MEV.
De genoemde 2,7% in de vraagstelling is de jaar-op-jaar mutatie tussen september 2021 en september 2020. Dit is dus niet de indexatie waarop de toekomstige indexatie wordt bepaald. De stijging van het CPI tussen september 2020 en april 2021 is reeds verwerkt in de verhoging van de basiskinderbijslagbedragen per 1 juli 2021.
Is het u opgevallen dat de inflatie in september 2021 al 2,7% bedroeg en dat dat al ver boven de verwachtingen is waarop dit wetsvoorstel gebaseerd is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat indien de inflatie 2,7% blijft (en dat is een conservatieve schatting want de energieprijzen zijn de afgelopen maand verder gestegen), het niet-indexeren van de kinderbijslag voor één jaar al 3,7 miljard euro maal 2,7% = 99,9 miljoen euro structureel oplevert?
In het antwoord van vraag 3 is aangegeven dat het indexatiepercentage van 2,7% op dit moment nog zeer onzeker is. Wel kan er een fictieve doorrekening worden gemaakt met een dergelijk percentage. Daarbij is van belang dat het basis kinderbijslagbedrag twee keer per jaar wordt geïndexeerd. Daarom wordt het percentage gesplitst over twee indexatiemomenten (1 januari 2022 en 1 juli 2022) van beide 1,34% (cumulatief 2,7%). Op basis van de huidige ramingsinzichten komt de besparing dan uit op circa € 74 miljoen in 20221 en circa € 100 miljoen in de jaren daarna. Cumulatief over de begrotingshorizon wordt daarmee circa € 379 miljoen opgehaald. Dit zou onvoldoende zijn voor de dekkingsopgave omdat de dekking zowel structureel vanaf 2025 € 100 miljoen als cumulatief over de begrotingshorizon € 400 miljoen moet zijn. Aan de tweede eis wordt in dit voorbeeld niet voldaan. Een extra besparing in latere jaren zal nodig zijn om tot de benodigde dekking te komen.
Klopt het dat bij de huidige inflatie de doelstelling (100 miljoen euro bezuiniging) al gehaald wordt met één jaar niet-indexeren en dat je met twee jaar niet-indexeren meer dan het dubbele structureel binnenhaalt?
Op dit moment is nog niet bekend met welk indexatiepercentage de kinderbijslag daadwerkelijk verhoogd zou worden per 2022. Uitgaande van de meest recente cijfers zouden we voor de indexatie per januari 2022 de verhoging van de CPI tussen april 2021 en het voorlopige cijfer van september 2021 kunnen hanteren (1,31%). Voor de indexatie per juli 2022 is het meest recente cijfer het cijfer uit de meest recente MEV (0,22%). Dit is onvoldoende om tot de benodigde dekking te komen. Zie ook het antwoord op vraag 4, waarin het fictieve voorbeeld van 2,7% over het jaar 2022 wordt aangehouden. De daadwerkelijk inflatie in het 2e jaar (en daarmee de opbrengst) is pas bekend ten tijde van de daadwerkelijk indexatie. Op basis van de meest recente MEV is indexatie in januari 2023 1,42% en in juli 2023 0,44%. Hiermee wordt structureel minder dan het dubbele aan dekking opgehaald.
Wilt u tabel 1 uit de nota naar aanleiding van het verslag1 rapporteren met een inflatie van 3% over de jaren 2021, 2022 en 2023?
In antwoord op vraag 4 is aangegeven dat de kinderbijslag twee keer per jaar wordt geïndexeerd. Omdat gevraagd wordt naar een doorrekening van 3% per jaar, wordt dit in de berekening gesplitst in een indexatie van de kindbedragen tussen 2022 en 2024 van 1,49% per halfjaar.
Nb. In de vraagstelling wordt gerefereerd aan de 1e tabel uit de nota naar aanleiding van het verslag. Dit is echter een tabel waarin de investeringen per uitvoerder worden weergegeven. Dit heeft geen betrekking op de indexatiepercentages. Daarom is aangenomen dat de 2e tabel uit de nota naar aanleiding van het verslag wordt bedoeld.
Kwartaal bedrag AKW met indexatie
Kwartaal bedrag AKW zonder indexatie
0–5 jaar
6–11 jaar
12–17 jaar
0–5 jaar
6–11 jaar
12–17 jaar
Jul ’21
224,87
273,05
321,24
224,87
273,05
321,24
Jan ’22
228,22
277,13
326,03
224,87
273,05
321,24
Jul ’22
231,62
281,26
330,89
224,87
273,05
321,24
Jan ’23
235,07
285,45
335,82
224,87
273,05
321,24
Jul ’23
238,57
289,70
340,82
224,87
273,05
321,24
Jan ’24
242,13
294,02
345,90
228
276,85
325,71
Jul ’24
245,74
298,39
351,05
231,39
280,98
330,56
Bent u bereid om met een nota van wijziging te komen op dit wetsvoorstel waarmee u rekening houdt met de hogere inflatie en waardoor het wetsvoorstel niet meer dan 100 miljoen euro structureel oplevert?
In het licht van de recente ontwikkelingen, stijgende energieprijzen en daarmee te verwachten inflatiestijging, heb ik begrip voor uw redenering die uit uw vragen blijkt. Ik onderschrijf de mogelijkheid van een stijgende inflatie waardoor het kan zijn dat de niet-indexering van de kinderbijslag uiteindelijk meer opbrengsten genereert dan geraamd tijdens het opstellen van het wetsvoorstel. Dit is het gevolg van bovengenoemde rijksbegrotingssystematiek waarbij sprake moet zijn van een structurele, en over de begrotingshorizon, cumulatieve dekking op basis van de op dat moment geraamde inflatiecijfers. Bovendien is er nog veel onzekerheid over de daadwerkelijke inflatie in 2021. Het is daarom niet opportuun om met een nota van wijziging te komen die daarop vooruit loopt.
Bent u bereid om gewoon vast te leggen dat er niet geïndexeerd wordt, totdat er cumulatief voor 2,7% niet geïndexeerd is?
Zoals in vraag 4 en 5 is aangegeven, is het indexatie percentage van 2,7% procent nog onzeker en is niet-indexering van 2,7% ook niet voldoende om tot de benodigde dekking te komen. Het is dus zowel praktisch als qua dekking niet mogelijk om dit percentage op voorhand vast te leggen.
Wilt u uit deze vragen niet de conclusie trekken dat ik het een goed idee vind om de kinderbijslag uit te hollen omdat de uitvoeringsorganisaties de ICT niet op orde hebben?
Deze conclusie zal ik niet trekken.
Wilt u de antwoorden (en de nota van wijziging) aan de Kamer doen toekomen voor de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel?
De antwoorden op uw vragen doe ik uw Kamer voor de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel toekomen.
De vervuilende afscheidsvlucht van de KDC-10 |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Henk Kamp (minister defensie) (VVD), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat Defensie op 07 oktober 2021 een rondvlucht van grofweg 550 kilometer heeft uitgevoerd met een oude KDC-10?
Ja.
Kunt u zich herinneren dat de Minister-President aangaf dat Nederland ook in de Olympisch Spelen van het Klimaat nummer één kon zijn?
Ja.
Kunt u aangeven wat de CO2-uitstoot was van de vlucht?
De CO2 uitstoot was circa 50.540 kg.
Kunt u bevestigen dat een vliegtuig, naast de uitstoot van broeikasgassen, ook nog significante niet-CO2 effecten heeft die bijdragen aan de klimaatcrisis?
De omvang van niet-CO2-klimaateffecten, zoals de vorming van condensstrepen, is sterk afhankelijk van onder andere de hoogte van de emissies. De vlucht van de KDC-10 vond plaats op lagere hoogte waardoor er geen sprake is van significante niet-CO2-effecten.
Kunt u aangeven hoe zo’n nutteloze vlucht past in de ambitie om Olympisch Kampioen Klimaat te worden?
In de cultuur van Defensie bestaat de behoefte uitdrukking te geven aan de waardering voor het belangrijke werk dat de KDC-10 heeft verricht in het belang van Nederland. De vlucht was een passend afscheid van de transporttoestellen die sinds 1995 tienduizenden veteranen naar verschillende missie- en inzetgebieden hebben gebracht en vervolgens weer naar huis hebben gevlogen. Daarnaast hebben deze toestellen onafgebroken steun geleverd en goederentransporten uitgevoerd voor deze missies. Verder zijn de toestellen van belang geweest bij de inzet van jachtvliegtuigen die door de KDC-10 veelvuldig zijn bijgetankt om de missietijd te vergroten en het aantal starts en landingen van jachtvliegtuigen, ook in Nederland, te beperken. Tot slot is het toestel veelvuldig ingezet voor crisis- en noodhulpverlening bij rampen over de hele wereld, onlangs nog voor de noodevacuatie uit Afghanistan. Dit alles leidde tot de wens passend afscheid van de toestellen te nemen.
Kunt u aangeven wat de kosten waren van deze vlucht? Was dit haalbaar en betaalbaar?
De kerosinekosten voor de afscheidsvlucht van de KDC-10 bedroegen € 7.042.
Dit past binnen het reguliere budget voor het vliegprogramma van dit toestel.
Kunt u zich voorstellen dat de oproep aan de individuele burger «iedereen doet wat» tamelijk hol klinkt wanneer Defensie besluit een vervuilende en nutteloze vlucht het land door te sturen?
Dit was voor Defensie geen nutteloze vlucht. Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven waarom het kabinet enerzijds inzet om de CO2-uitstoot enigszins te reduceren en anderzijds inzet om de CO2-uitstoot extra te verhogen?
In antwoord 5 is uitgelegd waarom Defensie belang hecht aan deze vlucht als een passend afscheid van dit vliegtuig. De KDC-10 wordt nu vervangen door een moderne Airbus A330 Multi Role Tanker Transport (MRTT) die stiller en zuiniger vliegt en daarmee ook minder CO2 uitstoot.
Kunt u zich voorstellen dat een atleet Olympisch Kampioen zou worden wanneer deze enerzijds inzet op het fit worden en anderzijds actief inzet op het zichzelf blesseren?
De vragensteller doelt hier op twee onderling tegenstrijdige doelstellingen. Wat het verband is met de vlucht van de KDC-10 is niet duidelijk.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De bedrijfsopvolgingsregeling |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Adviseurs bepleiten eerlijkere belastingvrijstelling bij bedrijfsopvolging»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat een groot deel van de voordelen van de Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) terechtkomt bij een kleine groep ondernemers?
Ja. Zie bijvoorbeeld het syntheserapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» en het achterliggende rapport «Belasten van (inkomen uit) aanmerkelijk belang».2
Wat is de jaarlijkse budgettaire derving van de BOR?
De huidige vrijstelling van erf- en schenkbelasting in het kader van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) bedraagt 100% van de waarde van het ondernemingsvermogen tot een bedrag van € 1.119.845 (bedrag 2021) en 83% van de resterende waarde van het ondernemingsvermogen.3
Voor het gedeelte van het ondernemingsvermogen dat niet vrijgesteld is, kan op verzoek maximaal tien jaar rentedragend uitstel van betaling worden verkregen.
De budgettaire derving van de BOR voor de jaren 2012 tot en met 20174 is weergegeven in onderstaande tabel.
BOR
363
507
415
440
487
517
Hoeveel zou dit zijn wanneer de BOR zou worden vormgegeven zoals opgenomen in het artikel van het FD?
Het artikel van het FD over de BOR betreft een beknopte weergave van het voorstel in het position paper van Register Belastingadviseurs (RB):5
Het voorstel van RB is een combinatie van diverse wijzigingen in de regelgeving die enerzijds beogen onbedoeld gebruik van de regeling te verminderen (zoals de beperking van vastgoed) en anderzijds een verruiming van de regeling inhouden. De verruiming ziet bijvoorbeeld op de waardering op basis van de fiscale boekwaarde. De fiscale boekwaarde van bedrijfsmiddelen is vaak (veel) lager dan de waarde in het economisch verkeer waar in de Successiewet 1956 voor de schenk- en erfbelasting vanuit wordt gegaan. De fiscale boekwaarde leent zich daarom niet als maatstaf voor toepassing van de Successiewet 1956 en is bovendien enigszins willekeurig, afhankelijk van de gekozen waarderingswijze en afschrijvingsmethode. Ook kunnen dan tussen bedrijfssectoren (grote) verschillen optreden.
De verruiming van de 100%-vrijstelling tot 5 mln in combinatie met een percentage van 50% voor het resterende vermogen heeft als oogmerk te bereiken dat het voordeel van de BOR in mindere mate bij een heel kleine groep belastingplichtigen neerslaat, maar dat doel kan ook op andere wijze worden bereikt. De doelmatigheid van mogelijke maatregelen op dit vlak moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld.
Op basis van dit voorstel op hoofdlijnen is niet aan te geven wat het budgettaire effect zou zijn van de combinatie van al deze voorstellen.
Welke andere doelmatigheidsverbeteringen zijn er mogelijk in de BOR?
Op basis van het RB-voorstel op hoofdlijnen kan niet worden beoordeeld of de combinatie van al deze voorstellen leidt tot een doelmatigheidsverbetering. In de «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» zijn met het oog op een betere effectiviteit en doelmatigheid diverse beleidsopties voor de BOR gepresenteerd. Verder wordt de BOR op dit moment in opdracht van het Ministerie van EZK en het Ministerie van FIN naast andere fiscale regelingen rondom bedrijfsopvolging en bedrijfsoverdracht geëvalueerd. Deze evaluatie vindt plaats in het kader van de regeling periodiek Evaluatieonderzoek (RPE).6 Ook het toetsingskader fiscale regelingen is van toepassing op deze evaluatie.7 Afronding van de evaluatie staat gepland in Q1 2022. Met het gereedkomen van de evaluatie kunnen mogelijk doelmatiger beleidsopties worden geformuleerd.
Wanneer zouden dergelijke doelmatigheidsverbeteringen uitvoerbaar zijn voor de Belastingdienst?
De «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» laten zien dat de BOR een complexe en misbruikgevoelige regeling is die in de praktijk een fors beslag legt op de behandelcapaciteit van de Belastingdienst. Er kan niet op voorhand worden gezegd dat de (combinatie in de) voorstellen van het RB tot doelmatigheidsverbetering en vereenvoudiging leiden. Voor de aanpassing van de bedragen en percentages van de voorwaardelijke vrijstelling kan worden opgemerkt dat dit parameteraanpassingen zijn die mogelijk zouden zijn per 1 januari 2023, mits tijdige besluitvorming plaatsvindt. Voor andere voorstellen is zonder verdere uitwerking niet aan te geven of en op welke termijn die implementeerbaar zijn. Een uiteindelijk oordeel over voorstellen vraagt uiteraard een integrale afweging, waarin uitvoerbaarheid een van de mee te wegen aspecten is.
De distributie van jodiumtabletten |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe staat het met de distributie van jodiumtabletten voor de mensen waar de jodiumtabletten in september van over de datum zijn geraakt?
De herdistributie ter vervanging van tabletten, waarvan de houdbaarheidsdatum dit jaar verloopt, is afgelopen juli afgerond. Alle verspreide tabletten in Nederland hebben nu een meer geharmoniseerde houdbaarheidsdatum, die afloopt in 2026/2027.
Wat is de voortgang van de in juli 2021 geplande distributie van jodiumtabletten aan inwoners van gebieden binnen een straal van 20 kilometer rondom de Nederlandse kerncentrale Borssele, de Belgische kerncentrales Doel en Tihange en de Duitse Kerncentrale in Emsland?
Zie antwoord op vraag 1: het gaat hier om dezelfde distributie.
Waarom zijn zwangere vrouwen en inwoners met kinderen onder de vier jaar (geboren na de publiekscampagne van 2017) die binnen een straal van 20–100 km van een kerncentrale wonen niet actief en structureel geïnformeerd over het in huis halen van jodiumtabletten? Waarom is deze groep niet in het doorlopende distributie-programma opgenomen?
Zwangere vrouwen worden sinds de publiekscampagne van 2017 doorlopend geïnformeerd over het nut en de noodzaak om jodiumtabletten aan te schaffen om hun ongeboren kind te beschermen. Daarover zijn er in 2017 afspraken gemaakt met de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV). In de folder «Zwanger!», die via het RIVM wordt verspreid en breed beschikbaar is bij huisartsen, verloskundigen en gynaecologen, is al sinds 2018 een aparte paragraaf over het advies om jodiumtabletten in huis te halen. Door het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) is ook informatie opgesteld voor zorgprofessionals, die mogelijk in hun werkveld te maken krijgen met (het adviseren over) jodiumprofylaxe. Ik ben het daarom niet met u eens dat er niet «actief en structureel» geïnformeerd is over de jodiumtabletten voor zwangere vrouwen.
Voor inwoners met jonge kinderen onder de vier jaar geldt dat zij ofwel tijdens de zwangerschap geïnformeerd worden ofwel bij hun intrek in de gemeente. In 2017 zijn met de veiligheidsregio’s en de onderliggende gemeenten in de eerste (0–20 kilometer) en tweede (20–100 kilometer) ringen afspraken gemaakt over het informeren van nieuwe inwoners van de nabijheid van één van de kerncentrales of -reactoren, waarvoor mijn ministerie informatiemateriaal aan de gemeenten beschikbaar heeft gesteld.
Deelt u de mening dat ook de groep zwangere vrouwen en inwoners met jonge kinderen (<4jaar)) in een gebied met een straal tussen de 20 en 100 kilometer rondom een kerncentrale actief geïnformeerd dienen te worden? Zo ja, hoe gaat u dit vorm geven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie mijn antwoord op vraag 3 over het informeren van zwangere vrouwen en nieuwe inwoners.
Bent u bereid om in overleg met het RIVM en betrokken gemeenten te inventariseren of er standaard bij de geboorteaangifte informatie hierover gegeven kan worden? Zo nee, waarom niet?
In de folder «Zwanger!», die via het RIVM wordt verspreid en breed beschikbaar is bij huisartsen, verloskundigen en gynaecologen, is een aparte paragraaf over het advies om jodiumtabletten in huis te halen ter bescherming van het (ongeboren) kind opgenomen. Deze informatie is dus reeds vóór de geboorte bekend.
Bent u bereid om in overleg met het RIVM structureel informatie over jodiumtabletten aan te bieden, eventueel via veelgebruikte apps voor zwangere vrouwen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven wordt, in overleg met het RIVM maar ook de betrokken zorgpartners, al structureel deze informatie aangeboden aan zwangere vrouwen. Ik zal in de standaard overlegstructuur met het RIVM en de partners bezien of het nodig en wenselijk is om dit uit te breiden naar bijvoorbeeld veelgebruikte apps.
Bent u bereid om met de verschillende partijen in de geboortezorg in overleg te treden of en hoe zij kunnen bijdragen aan een programma om jodiumtabletten doorlopend te distribueren? Zo nee, waarom niet?
Jodiumtabletten kunnen doorlopend aangeschaft worden bij apotheek of drogist en over die mogelijkheid worden doelgroepen geïnformeerd. In de eerste ring rondom een kernreactor of -centrale kunnen nieuwe inwoners tabletten gratis afhalen bij het gemeentehuis.
De intocht van Sinterklaas |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Sintintochten in regio op de tocht, maar hier komt goedheiligman wél (en deze regels gelden er)»1 en «Halsema gaat bemiddelen bij Stichting Sinterklaas: «Linksom of rechtsom, willen een intocht»»?2, 3
Ja.
Deelt u de mening dat burgervaders- en moeders ervoor moeten zorgen dat iedereen naar de intocht van Sinterklaas moet kunnen komen om dit mooie volksfeest mee te maken, jong en oud, zwart en blank en gevaccineerd en ongevaccineerd? Zo ja, wilt u burgemeesters oproepen om QR-code-vrije intochten mogelijk te maken en hen daarbij indien nodig te faciliteren? Graag een toelichting.
Ik onderschrijf het belang van de intocht van Sinterklaas als onderdeel van een mooi volksfeest, waar zo veel mogelijk mensen van moeten kunnen genieten. Het is belangrijk dat zo veel mogelijk activiteiten voor jongeren door kunnen gaan. Daarom heeft het kabinet een uitzondering voor jeugdactiviteiten onder de 18 jaar gemaakt. Onder deze uitzondering vallen ook de Sinterklaasintochten. Het kabinet gaat ervan uit dat de meeste kinderen bij de Sinterklaasintocht onder de 12 jaar zijn. De (groot)ouders kunnen als begeleider zonder coronatoegangsbewijs mee. Uiteraard geldt ook voor hen, houd zo veel mogelijk afstand van elkaar.
Bent u bekend met de ondemocratische besluiten waarmee diverse gemeenten kindervriend Zwarte Piet hebben geweerd, onder andere met een subsidie-eis (geen subsidie als Zwarte Piet komt) richting de organisatoren van intochten om Zwarte Piet te weren, hetgeen leidt tot een enorm tekort aan vrijwilligers? Zo ja, wat vindt u ervan dat een mooie traditie stelselmatig de nek wordt omgedraaid?
De intocht van Sinterklaas is een lokale aangelegenheid. Gemeenten maken zelf een afweging hoe subsidiemiddelen worden ingezet en onder welke voorwaarden. Het besluitvorming en uitvoering daarvan binnen een gemeente is aan het lokaal bestuur.
De Arnhemse villamoord |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in de zaak van de Arnhemse villamoord, die plaatsvond op 2 september 1998, maar waarover nu steeds meer informatie naar buiten komt?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Kunt u deze 6 uitzendingen bekijken, en een uitgebreide reactie geven op de bevindingen van de programmamakers?
In recente uitzendingen van KRO-NCRV over de Arnhemse Villamoord zijn ernstige twijfels geuit over de juistheid van de veroordeling van negen mannen en de professionaliteit en integriteit van de destijds bij de zaak betrokken politiemedewerkers en de officier van justitie. In de documentaire is aangekondigd dat er een nieuw herzieningsverzoek zal worden ingediend bij de Hoge Raad. Zowel de politie als het openbaar ministerie heeft in een persbericht naar aanleiding van de uitzendingen aangegeven aan de uitvoering van dit herzieningsverzoek volledige medewerking te zullen geven. De Hoge Raad heeft op het moment van schrijven nog geen herzieningsverzoek ontvangen.
Gelet op het aangekondigde nieuwe herzieningsverzoek in deze zaak past mij als Minister terughoudendheid bij de beantwoording van de gestelde vragen die betrekking hebben op de inhoud van de Arnhemse Villamoord-zaak. Het is aan de Hoge Raad om aan de hand van het aangekondigde herzieningsverzoek te oordelen of herziening in deze zaak aangewezen is. Omdat ik als Minister niet op de uitkomst van deze nieuwe herzieningsprocedure kan vooruitlopen, kan ik mij ook niet uitlaten over de gevolgen die aan een eventueel gegrond verklaard herzieningsverzoek zouden moeten worden verbonden.
Waarom zijn er 9 onschuldige mensen veroordeeld tot zware gevangenisstraffen van 5 tot en met 12 jaar?
In februari en september 2002 zijn in de strafzaak die bekend staat als de Arnhemse Villamoord een eerste en een tweede herzieningsaanvraag ingediend bij de Hoge Raad. Deze beide herzieningsverzoeken zijn ongegrond verklaard. Een derde aanvraag is op 12 maart 2020 bij de Hoge Raad ingekomen. Ook dit herzieningsverzoek is ongegrond verklaard. Op het moment van schrijven is nog geen nieuw, dat wil zeggen vierde, herzieningsverzoek ingediend. Het is aan de Hoge Raad om naar aanleiding van het aangekondigde nieuwe herzieningsverzoek te oordelen of herziening in deze zaak aangewezen is.
Deelt u de mening dat dit «Waarschijnlijk de grootste gerechtelijke dwaling in Nederland» is, zoals de rechtspsycholoog Peter van Koppen het omschrijft? Zo nee, waarom niet?
In de documentaireserie de Villamoord, uitgezonden door de KRO NCRV, heeft de advocaat van enkele veroordeelden aangekondigd een (hernieuwd) herzieningsverzoek in te willen dienen. Dat betekent dat de Hoge Raad zich over dit verzoek zal buigen. Het past mij als Minister niet om op deze individuele zaak in te gaan.
Kunt u uitsluiten dat, gezien de migratieachtergrond van de meeste verdachten, racisme en discriminatie een rol hebben gespeeld, bij de manier waarop de Arnhemse politie te werk is gegaan? Zo ja, op grond waarvan kunt u dit uitsluiten?
Discriminatie is verboden. De politie dient onbevooroordeeld haar taken uit te voeren. Discriminatie is een venijnig probleem dat ook onbewust een rol kan spelen bij de afwegingen die politiemensen maken. De politie neemt daarom in het kader van de uitvoering van haar realisatieplan «Politie voor Iedereen» maatregelen om bewuste en onbewuste discriminatie te kunnen voorkomen.
Wat is uw oordeel over de extreme verhoormethode die werd toegepast, waarbij gebruik gemaakt werd van intimidatie, het zwaar onder druk zetten van mensen, voedsel- en slaapdeprivatie, uitputting, manipulatie, het valselijk aanreiken van zogenaamde alibi’s, het valselijk strafvermindering suggereren bij medewerking, liegen over wat andere verdachten gezegd zouden hebben en het tegen elkaar uitspelen van verdachten?2
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven, is in de zaak van de Arnhemse Villamoord een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. In dat licht acht ik het niet gepast dat ik mij als Minister inhoudelijk over deze zaak, waaronder de toegepaste verhoormethode, uitlaat, nu dit een omstandigheid betreft die bij de beoordeling van het herzieningsverzoek mogelijk mede in ogenschouw wordt genomen. In algemene zin merk ik daarbij op dat de Hoge Raad zich in zijn arrest van 20 april 2021 eerder heeft uitgelaten over de stelling dat de bekennende verklaringen in de Arnhemse Villamoord-zaak niet voor het bewijs mochten worden gebruikt, omdat zij niet in vrijheid zijn afgelegd.3 In antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Nispen (SP) van juni 2021 is de Minister voor Rechtsbescherming ingegaan op de overwegingen van de Hoge Raad hieromtrent, kortheidshalve zij daarnaar verwezen.4
Komt deze verhoormethode, de «Alice in Wonderland-methode», nog steeds voor? Zo ja, kunt u deze per direct beëindigen? Zo nee, waarom kunt u deze verhoormethode niet beëindigen?
Voor zover bekend wordt die methode niet toegepast. Verder wil ik u graag verwijzen naar het antwoord dat de Minister voor Rechtsbescherming heeft gegeven in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Nispen (SP) in september 2018. Daarin wordt aangegeven welke ontwikkeling er heeft plaatsgevonden bij politie voor wat betreft de verbeteringen ten aanzien van de werkinstructies en het onderwijs op het gebied van het afnemen van verhoren door de politie.5
Waarom zit er niet standaard een juridisch raadsman bij dit soort politieverhoren? Op deze manier hebben verdachten toch geen schijn van kans, met het levensgrote risico dat onschuldigen ten onrechte worden veroordeeld? Kunt u hierop ingaan?
Ten tijde van de verhoren in deze zaak had de verdachte geen recht op bijstand van een advocaat tijdens het politieverhoor. Tegenwoordig is dat anders. Naar aanleiding van de zogenaamde «Salduz» jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EVRM) is per 1 maart 2017 een tweetal wetten (Stb. 2016, 475 en Stb. 2016, 476) en een uitvoeringsbesluit (Stb. 2017, 29) in werking getreden waarmee het recht op bijstand van een advocaat tijdens verhoor en het recht op consultatie van een raadsman voorafgaand aan het verhoor is geformaliseerd. Dit betekent dat een aangehouden verdachte recht heeft op bijstand van een raadsman bij een politieverhoor. Inmiddels is de werkwijze omtrent de uitoefening van dit recht een vast onderdeel van de politieopleiding.
Deelt u de mening dat in dit politieonderzoek sprake was van een verkeerde tunnelvisie? Was sprake van het «creëren van feiten», zoals advocaat Paul Acda stelt, in plaats van het rechercheren naar feiten? Zo nee, waarom niet?
In de documentaireserie de Villamoord uitgezonden door de KRO-NCRV heeft advocaat Acda aangekondigd een nieuw herzieningsverzoek in te dienen. Dat betekent dat de Hoge Raad zich over dit verzoek zal buigen. Het past mij dan niet als Minister om op deze individuele zaak in te gaan.
Welke stappen zijn er inmiddels genomen bij politie en justitie om tunnelvisie te vermijden?
In 2005 verscheen het rapport van de Commissie Posthumus. Deze commissie was verantwoordelijk voor het evaluatieonderzoek van de Schiedammer Parkmoord. In deze zaak werd een man ten onrechte veroordeeld voor doodslag. Eén van de oorzaken hiervan was tunnelvisie. Te snel werden in deze zaak bepaalde conclusies getrokken, en de teams van de politie en het openbaar ministerie sloten zich daarna af voor alternatieve scenario’s. Het rapport leidde er onder andere toe dat in 2005 het Programma Versterking Opsporing en Vervolging (PVOV) werd gelanceerd om de kwaliteit van het opsporingsonderzoek te vergroten en tunnelvisie te voorkomen. Bijvoorbeeld door ook alternatieve scenario’s in kaart te brengen, meer aandacht te besteden aan ontlastend bewijs en te werken met reflectie en tegenspraak. Dit programma is opgevolgd door het Verbeterprogramma Permanent Professioneel dat aanvullende en verdiepende maatregelen introduceerde. Deze genomen maatregelen zijn inmiddels gemeengoed binnen het openbaar ministerie en de politie.
Welke rol heeft volgens u de teamleider A.B. gespeeld in dit politieonderzoek?
Gelet op het aangekondigde, nieuwe herzieningsverzoek in de Arnhemse Villamoord-zaak past mij als Minister terughoudendheid en kan ik niet inhoudelijk ingaan op deze individuele zaak.
Klopt het dat deze teamleider processen-verbaal heeft vervalst, en dus valsheid in geschrifte heeft gepleegd, evenals meineed en het achterhouden van informatie voor de rechter? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, hoe is de rol van deze teamleider dan te zien?
In de documentaireserie de Villamoord uitgezonden door de KRO-NCRV heeft advocaat Acda aangekondigd een nieuw herzieningsverzoek in te dienen. Dat betekent dat de Hoge Raad zich over dit verzoek zal buigen. Gelet hierop past mij als Minister terughoudendheid en kan ik niet inhoudelijk ingaan op deze individuele zaak.
Kunt u zeker stellen dat de politie zal meewerken aan het opnemen van een aangifte tegen de teamleider?
In zijn algemeenheid geldt dat ingevolge artikel 163, negende lid, van het Wetboek van Strafvordering de politie verplicht is om een aangifte op te nemen. Tevens heeft de politie op haar website aangegeven volledig te zullen meewerken aan een herzieningsverzoek.
Kunt u zeker stellen dat het OM zal meewerken aan een strafrechtelijk onderzoek naar deze voormalige teamleider?
In het algemeen geldt het volgende. Het is niet aan mij, maar aan het openbaar ministerie om te beslissen of tot vervolging wordt overgegaan. Verder heeft het openbaar ministerie op haar website aangegeven volledig te zullen meewerken aan de uitvoering van een herzieningsverzoek.
Klopt het dat de zelfmoord van één van de 9 verdachten direct te relateren is aan het foutieve politieonderzoek? Is daarbij dus sprake van dood door schuld door de teamleider? Zo nee, waarom niet?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Is de «vrouw met de hond met de drie poten» samen met M. E. degene, die de zogenaamde «embargo-informatie» heeft aangeleverd, die de start vormde van het verkeerde spoor waarop de Politie is gaan zitten? Kunt u dit uitsluiten?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Deelt u de mening dat informanten die nadrukkelijk door de Politie zelf op pad zijn gestuurd in een bepaalde richting, niet per se betrouwbare informatie aanleveren?
Binnen de politie is het Team Criminele Inlichtingen (TCI) thans de enige afdeling die zich bezighoudt met het heimelijk inwinnen van informatie door gebruik te maken van zogenaamde informanten voor de opsporingstaak. De informatie die wordt ingewonnen via informanten wordt immer getoetst door het TCI. Daarbij wordt een oordeel gevormd over de betrouwbaarheid van de informant en de juistheid van de informatie. De bij het TCI bekende achtergrond van de informant, bezien in samenhang met de door de informant aangedragen gegevens wordt hierbij in combinatie beoordeeld. Dit oordeel wordt ook vermeld in de processen-verbaal die worden verstrekt door het TCI. Ook wordt vermeld dat de informatie die wordt verstrekt door het TCI niet bedoeld is om als bewijsmiddel te dienen in een strafzaak. Informanten komen alleen bij gebleken juistheid van de informatie in aanmerking voor tipgeld.
Het op deze wijze inwinnen van informatie via informanten is van groot belang voor de opsporing van ernstige strafbare feiten en de geoorloofdheid daarvan wordt in de jurisprudentie aanvaard.
Deelt u de mening dat dit in versterkte mate het geval is als deze informanten drugsverslaafden zijn, die door de politie betaald worden met bolletjes drugs of met geld?
In navolging van mijn antwoord op vraag 17 herhaal ik dat de betrouwbaarheid van de informant onderdeel is van de toetsing door het TCI.
Waarom werden dit soort betaalde verklaringen uiteindelijk opgevoerd als legitiem bewijs? Bestaat deze praktijk nog steeds? Kunt u dit per direct beëindigen? Zo nee, waarom niet?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Waarom is de gebrekkige «kwaliteit» van dit «bewijs» niet voldoende getoetst door het OM en de rechter?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Wat was de rol van de verantwoordelijke officier van justitie M.B. hierin?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Wie heeft er nog meer leiding en toestemming gegeven in dit strafrechtelijke onderzoek?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop, past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Kunt u een oordeel geven over de grote rol die de «drugsagent» H.E. blijkbaar gespeeld heeft bij het aanleveren van het (foutieve) «bewijs»?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop, past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Klopt het dat de teamleider A.B. de door H.E. aangeleverde (foutieve) informatie (de «junkenverklaringen»), heeft opgevoerd als getuigenverklaringen en dus als bewijs in de rechtszaak? Wat vindt u daarvan?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Klopt het dat H.E. beweert niet te weten, wat teamleider A.B. met de door hem aangeleverde informatie deed? Zo nee, hoe is het dan gegaan?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Kunt u ervoor zorg dragen dat er een nieuw onderzoek naar deze zaak gestart wordt, zoals zelfs door deze H.E., maar ook door anderen, bepleit wordt? Met name naar de rol van politie en justitie in de hele gang van zaken?
Nee, dat kan ik niet. Het is in de herzieningsprocedure niet aan mij als Minister, maar aan de Hoge Raad om te oordelen of dit verzoek aanleiding geeft de veroordeling(en) in deze zaak te herzien. Veroordeelden hebben de mogelijkheid om ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad te vragen een nader onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van een novum. De procureur-generaal kan vervolgens de Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) verzoeken hem te adviseren over de wenselijkheid van dit onderzoek. De ACAS beschikt daartoe over verschillende onderzoeksbevoegdheden, waaronder de mogelijkheid om medewerkers van politie en het openbaar ministerie te horen.
Indien de procureur-generaal het verzoek tot nader onderzoek honoreert, kan hij elk onderzoek laten verrichten dat hij noodzakelijk acht. Hij kan zich daarbij laten bijstaan door een onderzoeksteam en beschikt eveneens over verschillende onderzoeksbevoegdheden, waaronder de mogelijkheid om medewerkers van politie en het openbaar ministerie te horen. Op het moment dat het herzieningsverzoek is ingediend, kan ook de Hoge Raad zelf opdracht geven tot het verrichten van onderzoek of besluiten de ACAS in te schakelen. Aldus voorziet de herzieningsprocedure op verschillende wijzen in de mogelijkheid tot het verrichten van aanvullend onderzoek.
Ziet u de analogie met de kinderopvangtoeslagaffaire? Namelijk dat de staat verdrukt en vals speelt, en mensenlevens moedwillig kapot maakt, in een obsessieve poging een zaak op te lossen?
De bevindingen in het rapport «Ongekend Onrecht» van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) nopen tot het kritisch blijven kijken naar het functioneren van de hele overheid. In dit kader is en blijft de beste waarborg tegen onterechte veroordelingen een zorgvuldig opsporingsonderzoek en strafproces dat aan een definitieve rechterlijke uitspraak voorafgaat. Met het oog hierop is het van belang dat politie en openbaar ministerie voortdurend aandacht besteden aan de kwaliteit van het opsporingsonderzoek. Onterechte veroordelingen kunnen echter nooit helemaal worden uitgesloten; reden waarom een herzieningsprocedure onmisbaar is.
Bent u bereid om, ook buiten de herzieningscommissie om, adequate financiële compensatie te regelen voor de 8 direct gedupeerden en de nabestaanden van de 9e verdachte?
Indien een veroordeelde in herziening wordt vrijgesproken, kan diegene een verzoek tot schadevergoeding indienen (artikel 539 van het Wetboek van Strafvordering). Ik zie op dit moment geen aanleiding tot financiële compensatie in de zaak van de Arnhemse Villamoord, nu eerdere herzieningsverzoeken in deze zaak ongegrond zijn verklaard en de Hoge Raad zich nog niet heeft gebogen over het nieuw aangekondigde herzieningsverzoek.
Deelt u de mening dat deze gerechtelijke dwaling mogelijk maar het topje van de ijsberg is? Kunt u dit uitsluiten?
Het is niet aan mij als Minister, maar aan de Hoge Raad om in een herzieningsprocedure te oordelen of sprake is van een gegeven, waarmee de rechter niet bekend was en waardoor het ernstige vermoeden ontstaat dat, ware dit gegeven wel bekend geweest, een andere, specifiek omschreven einduitspraak zou zijn gevolgd. Op de uitkomst van deze mogelijk nieuwe procedure kan ik niet vooruitlopen.
Deelt u de mening dat de personele capaciteit van de herzieningscommissie opgevoerd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Na een toename van het aantal zaken in de eerste periode na de invoering van de nieuwe wet herziening hervorming ten voordele is het aantal zaken gestabiliseerd. Uit de evaluatie van de wet is gebleken dat de werklast van de Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) geen grote problemen opleverde.6 Ook heeft de ACAS bij mijn departement aangegeven dat het mede gelet op het aantal herzieningsaanvragen op dit moment goed uit de voeten kan met de huidige bezetting.
Deelt u de mening dat dit soort onrecht in de vorm van gerechtelijke dwalingen een schandvlek is voor de rechtsstaat en niet in de rechtsstaat thuis hoort, en in het algemeen het rechtsgevoel van mensen schokt? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Het is in een democratische rechtsstaat van groot belang dat de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten met de grootst mogelijke zorgvuldigheid plaatsvindt. Daartoe zijn in de wet verschillende waarborgen opgenomen. De inzet van alle in de strafrechtspleging betrokken actoren is er dan ook op gericht de kans op onterechte veroordelingen te minimaliseren. Onterechte veroordelingen hebben niet alleen zeer ingrijpende gevolgen voor de direct betrokken personen, maar zijn ook schadelijk voor het vertrouwen van burgers in de rechtsbescherming die een rechtstaat aan haar burgers wordt geacht bieden. Daarom is het in een democratische rechtsstaat van groot belang dat er een gedegen herzieningsprocedure bestaat waarmee onterechte veroordelingen ongedaan worden gemaakt.
Deelt u de mening dat waarheidsvinding altijd voorop moet staan in justitiële onderzoeken en niet de obsessieve wens om een zaak per se op te lossen, ten koste van alles? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens en daar wordt ook naar gehandeld.
Bent u bereid mee te werken aan een eventuele parlementaire enquete over deze en andere gerechtelijke dwalingen, mocht dit in de toekomst zover komen?
Op grond van artikel 14 van de Wet op de parlementaire enquête is elke Nederlander verplicht de enquêtecommissie binnen de door haar gestelde termijn alle medewerking te verlenen die deze vordert bij de uitoefening van de haar bij deze wet verleende bevoegdheden. Een Minister is daartoe ook gehouden. Een Minister kan zich wel in bepaalde gevallen beroepen op de in deze wet genoemde verschoningsgronden.
Kunt u deze vragen vraag voor vraag beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie hierboven.
Kunt er voor zorg dragen dat het informatierecht van de Kamer, zoals neergelegd in art. 68 van de Grondwet, in de beantwoording maximaal wordt gerespecteerd? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van artikel 68 Grondwet en ik streef er altijd naar Uw Kamer tijdig, juist en volledig te informeren. Verder is de beoordeling van strafzaken aan de (herzienings)rechter.
De dreigende ondergang van Evergrande |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de dreigende ondergang van Evergrande?1, 2
Ja
Klopt het dat Chinese bedrijf Evergrande zucht onder een schuldenlast van 250 tot 300 miljard euro en het de vraag is of deze vastgoedontwikkelaar nog wel aan zijn financiële verplichten kan voldoen?
Ik heb geen andere gegevens over Evergrande’s schuldhoogte dan waarover media berichten. Ook blijkt uit de berichtgeving dat, als gevolg van gemiste rentebetalingen, Evergrande in september niet aan haar financiële verplichtingen richting schuldeisers kon voldoen. Inmiddels heeft het bedrijf een openstaande renteverplichting van $ 83.5mn afbetaald op 22 oktober. Wel lopen er op moment van schrijven voor andere gemiste rentebetalingen respijtperioden.
Welke gevolgen zou een faillissement van Evergrande kunnen hebben voor de Chinese economie en voor de wereldeconomie?
Zoals ik reeds schreef in mijn antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Nijboer (PvdA), kan een ondergang van Evergrande potentieel leiden tot verdere vertraging van de Chinese vastgoedsector, met name in het scenario waar herstructurering en/of een ordelijk faillissement uitblijft. Dit kan op verschillende manieren doorwerken op de economie. Zo kan er een daling in bouwactiviteiten plaatsvinden als gevolg van lagere verkopen van grond en vastgoed. Daarnaast kan een vermindering van de inkomsten uit grondverkopen zorgen voor een daling in de lokale begrotingsuitgaven, aangezien inkomsten uit de verkoop van grond ook een belangrijke bron van financiering is voor lokale overheden. Tot slot kunnen dalende huizenprijzen leiden tot welvaartseffecten waardoor de particuliere consumptie afneemt.
De rol van China binnen de wereldeconomie is sterk toegenomen de laatste twintig jaar. Het is de grootste exporteur ter wereld en geld ook als belangrijke kredietverstrekker voor opkomende- en ontwikkelingslanden. In de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Nijboer heb ik aangegeven dat een studie van de ECB in 2018 stelt dat een geleidelijke groeivertraging van 3,3% over een periode van drie jaar leidt tot een daling van het bbp in de eurozone van 0,3%-punt. Volgens deze studie zijn de effecten voor andere grote ontwikkelde economieën, namelijk de Verenigde Staten, Japan en het VK vergelijkbaar met die van de eurozone. Olieproducerende landen zullen volgens het ECB-model door een daling van de grondstofprijzen hun bbp scherper zien dalen met circa 1%-punt. Voor de rest van de wereld verwacht de ECB-studie een bbp-daling van circa 0,5%-punt
Wat betreft de financiële kanalen, is de directe betrokkenheid van buitenlandse investeerders in de Chinese vastgoedmarkt en het financiële systeem klein. De totale financiële blootstelling van de rest van de wereld aan de Chinese economie betreft minder dan de helft van het Chinese BBP (ter vergelijking: Nederland heeft verplichtingen naar de rest van de wereld ter grootte van vijf keer het Nederlandse BBP). Een studie van de ECB uit 2018 stelt dat claims van Europese banken op China en Hong Kong ultimo 2016, na correctie voor interbancaire claims, slechts 1,5% van de totale uitzettingen bedroegen. Desondanks kan er sprake zijn van bredere gevolgen van een Chinese groeivertraging voor Europese financiële markten bijvoorbeeld als dit leidt tot i) een hogere onzekerheid over de mondiale groei, of ii) een algehele risk off binnen risicovolle effecten (zoals hefboomleningen).
Klopt het dat vooral Chinese bedrijven en particulieren last zouden hebben van een faillissement van Evergrande?
De mate waarin particulieren last krijgen van een faillissement van Evergrande hangt van verschillende factoren af. Problemen rondom Evergrande kunnen niet los gezien worden van grotere problematiek in een (voorheen) licht gereguleerde Chinese vastgoedmarkt. De meest directe impact zou dus plaatsvinden bij (aspirant) huizenbezitters die ofwel bij Evergrande dan wel elders in vastgoed hebben geïnvesteerd en blootstellingen hebben op de Chinese huizenmarkt. Daarnaast kan een algehele vastgoedcrisis gevolgen hebben voor de financiële stabiliteit, economische groei, werkloosheid en het consumentenvertrouwen. Dit raakt particulieren vervolgens via verminderd inkomen en een verminderd besteding- en consumptievermogen.
Voor bedrijven is er tevens het onderscheid tussen gevolgen voor de direct betrokken bedrijven, en de meer indirecte c.q. tweede orde effecten van algeheel verminderde economische groei. In het eerste geval worden bouwbedrijven, leveranciers, grondstofbedrijven en banken met directe betrekkingen geraakt als gevolg van orderuitval of wanbetalingen. Bij de tweede orde effecten zullen nagenoeg alle bedrijven die de normale economisch cycli volgen last hebben van een financiële crisis en/of verminderde economische groei in China, via vermindering van economische activiteit en een verminderde vraag.
Tot slot, of het vooral particulieren en bedrijven zijn die last zullen hebben van een faillissement van Evergrande hangt onder meer samen met de (financiële) hulp en beleids- of interventiekeuzes van de centrale overheid of op regionaal bestuursniveau.
Klopt de indruk bij veel analisten dat de Chinese overheid zal ingrijpen in de vorm van nationalisatie of redding van het bedrijf, of compensatie van de schuldeisers, teneinde de economie te stabiliseren en sociale onrust te voorkomen?
Uitspraken van analisten of andere partijen over het al dan niet ingrijpen van de Chinese overheid zijn hun eigen inschattingen. Derhalve doe ik hier geen uitspraken over.
Ziet u een analogie met de val van Lehman Brothers op 15 september 2008, die tot een wereldwijde economische recessie leidde?
De groei van (hypothecaire) kredietverstrekking in China en problemen in de vastgoedsector vormen in toenemende mate een risico voor de Chinese financiële stabiliteit (zoals ik schreef in mijn antwoord op lid Nijboer (PvdA)). Er zijn echter belangrijke verschillen tussen de val van Lehman Brothers in 2008 en de situatie rond Evergrande nu. In het geval van Evergrande zijn de risico’s voor wereldwijde financiële markten en de directe blootstelling van buitenlandse partijen beperkt. Slechts USD 20 miljard van Evergrande’s schulden is in handen van partijen buiten China. Bovendien is Evergrande een vastgoedconcern en kende Lehman Brothers als financiële instelling een centrale functie binnen het financiële stelsel in de Verenigde Staten en daarbuiten. Uitstraaleffecten van een potentieel faillissement van Evergrande zullen dan ook eerder plaatsvinden via hogere risicopremies op risicovollere effecten of via de reële economie. Plotselinge liquiditeitsproblemen waarmee banken als Lehman in 2008 kampten zijn momenteel minder relevant voor Evergrande, dat te maken heeft met problemen rondom solvabiliteit en crediteurverplichtingen.
In het algemeen is de betrokkenheid van buitenlandse investeerders in de Chinese vastgoedmarkt en het financiële systeem klein (zie ook beantwoording vragen Nijboer & Heinen en Brekelmans). Door deze beperkte financiële blootstelling zullen directe verliezen van buitenlandse partijen op Chinese uitzettingen beperkt zijn. Tot slot beoogt de Chinese centrale bank via liquiditeitsinjecties stabiliteit op de financiële markten te behouden en daarmee ervoor te zorgen dat de interbancaire condities stabiel blijven.
Klopt het dat de analogie met de val van Lehman Brothers niet helemaal opgaat, omdat de toenmalige regering van de VS niet ingreep en Lehman een wereldwijd negatief vertrouwenseffect veroorzaakte, mede omdat de risico’s van rommelhypotheken plotseling werden blootgelegd?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de gang van zaken bij Evergrande nauwgezet te monitoren?
Zoals ik schreef in mijn antwoord op de schriftelijke vragen van lid Nijboer (PvdA), volgt het kabinet de economische situatie in China op de voet, onder andere via het Nederlandse diplomatieke netwerk in China en door het raadplegen van experts zoals DNB. Tevens verrichten diverse internationale organisaties, zoals het IMF, periodiek analyses van de Chinese economie en de belangrijkste financieel-economische risico’s. Onder meer binnen de FSB werkt Nederland samen met andere landen (waaronder China) om risico’s voor het internationale financiële stelsel te beheersen.
Indien toch een wereldwijde recessie zou ontstaan, bent u dan bereid met nieuwe steunpakketten de gevolgen van een recessie buiten de deur te houden?
Het hangt van de aard van de crisis af welk type maatregelen een recessie het beste kan verzachten en of een steunpakket daarbij het beste instrument is. Bij de coronacrisis wees alles erop dat de terugval in economische bedrijvigheid als gevolg van de lockdown van relatief korte duur zou zijn. Ook leek het erop dat een grote herstructurering van de economie daarna niet per se nodig zou zijn. Daarbij paste een snel en genereus stimuleringspakket, gericht op het draaiende houden van de economie.
Deelt u de mening dat steunpakketten (2020–2021) het tegenovergestelde zijn van bezuinigingspakketten (2010–2015) met toen ook het tegenovergestelde resultaat, namelijk het onnodig lang voortduren van de recessie en jarenlange trage groei?
In reactie op de vorige crisis voerde het kabinet net als nu stabiliserend begrotingsbeleid. Zo dempte het kabinet met discretionair crisisbeleid in 2009 en 2010 het effect van de crisis. Mede door de nationalisatie en herkapitalisatie van commerciële banken, wat nu niet aan de orde is, liep de staatsschuld snel op, van 44% van het bbp in 2008 tot 64% van het bbp in 2012.3 Door dreiging van oplopende rentes op staatsobligaties en aanblijvende economische, internationale en politieke onzekerheden zag de overheid zich genoodzaakt maatregelen te nemen om de gezondheid van de overheidsfinanciën te verbeteren. In tegenstelling tot het algemene beeld is er in de vorige crisis dus niet direct bezuinigd. Pas vanaf 2010 werden bezuinigingen aangekondigd en in 2012 en 2013 werd duidelijk ingegrepen. De situatie was op dat moment zeer onzeker, maar terugblikkend is de economie op dat moment mogelijk verder afgeremd.4
Deelt u de mening, later ook ondersteund door 150 economen, dat het grootschalige bezuinigingspakket van 51 miljard euro in 2010–2015 heeft geleid tot een onnodige verergering en verlenging van de economische krimp en stagnatie in de jaren 2010–2017?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat dit aansluit bij de Modern Monetary Theory (MMT), die zegt dat de overheid in ruime mate kan investeren, zolang de inflatie laag blijft? Kan de conclusie worden getrokken dat de MMT écht werkt?
De kern van Modern Monetary Theory (MMT) wordt gevormd door het idee dat landen met een eigen munt hun overheidsuitgaven onbeperkt kunnen financieren door de geldpers aan te zetten. MMT vertrouwt erop dat politici de geldcreatie op het juiste moment stopzetten: het moment waarop de beschikbare capaciteit in de economie volledig benut wordt en verdere geldschepping tot inflatie leidt omdat de productiegroei niet meer evenredig stijgt met de toename in de geldhoeveelheid.
Onder vooraanstaande economen en economische instituten is de kritiek op MMT echter groot. De geschiedenis leert dat monetaire financiering vaak tot grote financiële problemen leidt, zoals hyperinflatie en wisselkoerscrises. Dit komt onder andere doordat het ex-ante moeilijk te voorspellen is hoe, en binnen welk tijdsbestek, geldschepping de inflatie zal beïnvloeden. Bovendien is het nuttig om een politieke afweging tussen kosten op korte termijn (in de vorm van belastingverhogingen of stopzetten van de geldcreatie) en baten op lange termijn baten (in de vorm van prijsstabiliteit) zoveel mogelijk te vermijden. Dit is een van de redenen waarom de meeste landen prijsstabiliteit hebben toebedeeld aan een onafhankelijke centrale bank. Monetaire financiering van overheidsuitgaven is in de EMU dan ook bij Verdrag verboden (Artikel 123 VWEU).
Het bericht ‘Dealen op scholen heel normaal, harddrugs vaker op gymnasiums’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dealen op scholen heel normaal, harddrugs vaker op gymnasiums»?1
Ja.
Vindt u het ook zeer zorgwekkend dat deze jongeren het dealen van drugs schijnbaar heel normaal vinden? Zo ja, welke oorzaken ziet u voor deze normalisering? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat vind ik zeer zorgwekkend. Over het aantal gevallen van dealen op school zijn geen precieze gegevens bekend. Wel biedt de tweejaarlijkse Monitor Sociale Veiligheid inzicht in risicovol gedrag op school. Daaruit blijkt dat er al lange tijd landelijk sprake is van een stabiel beeld ten aanzien van het meenemen van alcohol, wapens en/of drugs naar school. In antwoord op de vraag of scholieren dealen op school normaler zijn gaan vinden, is in de beschikbare registraties vooralsnog geen sprake van een zichtbare trend.2 Onderzoek wijst uit dat, om te voorkomen dat jongeren gaan dealen, al vroeg met preventiemaatregelen begonnen moet worden: het liefst al op de basisschool.3 In het breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit heeft de Minister van Justitie en Veiligheid daarom € 82 miljoen structureel vrijgemaakt voor een preventieve aanpak met gezag, gericht op het voorkomen dat jongeren in de drugscriminaliteit belanden en/of daar verder in afglijden. Zie ook de brief d.d. 4 oktober 2021.4
Bent u met de mening eens dat die normalisering van dealen onder jongeren niet los valt te zien van de normalisering van drugsgebruik?
In de maatschappij is veel aandacht voor de zogenaamde normalisering van drugsgebruik. Dat drugsgebruik door sommige groepen in de samenleving steeds normaler wordt gevonden, heeft zich vooralsnog niet vertaald in een toename van drugsgebruik: uit de cijfers blijkt geen stijging in het gebruik van drugs onder scholieren. Uit de Nationale Drugsmonitor (NDM) blijkt dat het gebruik van cocaïne en XTC bij jongeren tussen de 12 en 16 jaar zeer laag is. Minder dan 1 procent geeft aan deze middelen de afgelopen maand gebruikt te hebben. Voor lachgas en cannabis ligt dit percentage hoger met respectievelijk 2,5% en 5,3%. Onder 16- t/m 18-jarige studenten van het mbo en hbo is het percentage dat aangeeft in de afgelopen maand cocaïne te hebben gebruikt met 0,9% vergelijkbaar met de 12- t/m 16-jarigen, terwijl het percentage dat aangeeft afgelopen maand XTC te hebben gebruikt met 3% wel hoger ligt. Van de 16- t/m 18-jarige mbo en hbo studenten heeft 12% afgelopen maand cannabis gebruikt en 8% van deze studenten heeft de afgelopen maand lachgas gebruikt. Dit betekent dat de overgrote meerderheid van de scholieren geen drugs gebruikt. Wel zien we dat het gesprek over drugs en drugsgebruik makkelijker gevoerd kan worden doordat het taboe op het onderwerp kleiner wordt. Dat betekent dat ouders eenvoudiger dan voorheen in staat zijn om drugsgebruik met hun kinderen te bespreken en dat het voor mensen die door drugs in de problemen zijn geraakt gemakkelijker is om hulp te zoeken en te vragen. Dat neemt niet weg dat de overgrote meerderheid niet gebruikt.
Daarnaast staan normalisering van drugsgebruik en normalisering van dealen onder jongeren niet geheel los van elkaar, maar ze zijn ook zeker niet hetzelfde. Dat het gesprek over drugsgebruik breder gevoerd kan worden, betekent niet dat het dealen in drugs geaccepteerd wordt.
Hoeveel jongeren in Nederland hebben op dit moment een drugsprobleem en bij hoeveel jongeren is er sprake van drugsverslaving?
Wat betreft problematisch gebruik zijn er geen representatieve cijfers voor de meeste drugs. Wel is bekend dat onder 15- en 16-jarige scholieren 5% wordt aangemerkt als riskant cannabisgebruiker.5 Bij riskant cannabisgebruik gaat het niet alleen om frequent gebruik, maar is ook vaak sprake van andere gezondheidsrisico’s zoals dagelijks roken. Ook blijken deze jongeren daarnaast veel vaker te spijbelen en problemen te hebben in hun (sociale) omgeving.
Landelijke cijfers over het aantal jongeren in de verslavingszorg worden bijgehouden in LADIS, de nationale database voor verslavingszorg. Uit de laatst beschikbare LADIS-kerncijfers blijkt dat er in 2015 1959 personen van jonger dan 20 jaar in behandeling waren voor een drugsverslaving. Onder vraag 6 licht ik toe waarom geen recentere data beschikbaar is.
Hoeveel scholen in Nederland hebben te maken met problematisch drugsgebruik en/of drugshandel?
Absolute cijfers over problematisch drugsgebruik en/of drugshandel binnen scholen worden landelijk niet bijgehouden. De tweejaarlijkse Monitor Sociale Veiligheid6 geeft wel informatie over risicovol gedrag zoals het meenemen van alcohol, wapens en/of drugs naar school. Daaruit blijkt dat er landelijk gezien al lange tijd sprake is van een stabiel beeld. Evenwel geeft dit geen aanleiding om achterover te leunen. Circa 6 à 7% van leerlingen geeft aan weleens alcohol, wapens en/of drugs naar school te hebben meegenomen (2006: 7,1%, 2008: 6,4%, 2010: 6,1%, 2012: 8,1%, 2014: 7,7%, 2016: 6,8%, 2018: 6,3%). De monitor wordt elke twee jaar uitgevoerd. Ten gevolge van de coronacrisis is de monitor van 2020 een jaar opgeschoven naar 2021. Eind dit jaar kan uw Kamer de nieuwe monitor verwachten, met daarin ook specifieke cijfers over het meenemen van drugs naar school.
Wanneer zullen de cijfers – die ten gevolge van de recent aangenomen wijziging van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg weer kunnen worden geregistreerd in het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) – weer worden bijgewerkt, aangezien de laatste cijfers over mensen die in behandeling zijn voor drugsverslaving vijf jaar oud zijn? Hoe heeft u naast het aantal verslavingen, inzicht in de omvang van gebruik en handel onder jongeren?2
LADIS is sinds 2016 niet operationeel, omdat de gegevensverwerking niet voldoet aan de vereisten van de AVG. Het wetsvoorstel8 dat voorziet in de grondslag voor de gegevensverwerking is onlangs door de Eerste Kamer aangenomen. Zodra ook de onderliggende regelgeving is afgerond, kan de wetgeving in werking treden en ontstaat er weer een actueel zicht op trends en omvang van het aantal jongeren in de verslavingszorg. Dit staat in de loop van 2022 gepland.
Verder houd ik het drugsgebruik onder jongeren zo goed mogelijk in de gaten, bijvoorbeeld via de Peilstations en het HBSC (Health Behaviour in School-aged Children)-onderzoek voor het zicht op het gebruik onder scholieren in het voortgezet onderwijs en via de mbo-hbo-monitor op het middelengebruik van mbo- en hbo-studenten. De nieuwe, afgelopen jaar gestarte Studentenmonitor peilt het middelengebruik en de mentale gezondheid van de WO-studenten. De resultaten daarvan verwacht ik komende maand te ontvangen. Verder zien we door het Grote Uitgaansonderzoek wat er gebeurt op het gebied van drugsgebruik onder uitgaanders.
Wat doet u naast de registratie in LADIS verder om het aantal verslaafden, de oorzaken van verslavingen, de groepen waar verslavingen plaatsvinden en de gezondheidsschade van drugs en verslaving scherp in beeld te houden om op passende wijze te kunnen acteren? Welke speciale aandacht gaat daarbij uit naar jongeren?
De volksgezondheidskant van het Nederlandse drugsbeleid is gebaseerd op een continuüm waarbij wordt ingezet op het voorkomen van gebruik, het voorkomen van incidenten wanneer een persoon toch besluit te gebruiken, het voorkomen van verslaving, het ondersteunen in herstel van verslaving en tot slot harm reduction-maatregelen voor verslaafden voor wie afkicken (voorlopig) geen optie is. LADIS is het primaire middel om het aantal mensen met hulpvragen in verband met problematisch gebruik en verslaving kwantitatief in beeld te krijgen. Daarnaast is er regelmatig contact met Verslavingskunde Nederland en zijn er verschillende monitors en onderzoeken die relevante informatie verzamelen en een basis bieden voor interventies.
Zo is er via de Leefstijlmonitor jaarlijks een goed inzicht in de prevalenties van gebruik en is er via de Monitor Drugsincidenten zicht op druggerelateerde incidenten. Ook zijn er de monitors gericht op jongeren die ik in de beantwoording van de vorige vraag al noemde. Verder wordt er zicht gehouden op risicogroepen: zo is het middelengebruik in de residentiële jeugdzorg in kaart gebracht met het EXPLORE-onderzoek. Deze cijfers helpen onder meer het Trimbos Instituut met het ontwikkelen van interventies gericht op het voorkomen van drugsgebruik onder jongeren. Een belangrijk voorbeeld hiervan is Helder op School, de integrale aanpak voor de preventie van middelengebruik in het onderwijs. In deze aanpak is ook expliciet aandacht voor het dealen op school.
Wordt het geen tijd om het Nationaal Preventieakkoord uit te breiden met een paragraaf over het tegengaan van drugsgebruik, in ieder geval onder jongeren en op scholen om zo te laten zien dat preventie van drugsgebruik, zeker onder deze groep, prioriteit voor het kabinet heeft? Zo ja, welke voorbereidingen treft u daartoe? Zo nee, wanneer vindt u dat de tijd hier wel rijp voor is?
Bij het opstellen van het Nationaal Preventie Akkoord dat in 2018 is gesloten, is gekozen voor focus op drie leefstijlthema’s (roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik) omdat deze drie thema’s verreweg de grootste oorzaak voor ziektelast in Nederland zijn, met 35.000 doden en 9 miljard euro aan zorguitgaven per jaar. Omdat drugsgebruik deel is van middelengebruik in het algemeen is het denkbaar dat drugsgebruik onderdeel is van een eventueel volgend Nationaal Preventieakkoord. De inhoud van zo’n akkoord is aan een nieuw kabinet.
Hoe kunt u samenwerkende scholen helpen bij het tegengaan van de normalisering van drugsgebruik? Welke doelstellingen heeft u daarbij? Bestaat er een landelijke aanpak voor en met scholen (inclusief ROC’s) of bent u bereid hier een begin mee te maken? Op welke wijze kan het succesvolle experiment met het IJslandse preventiemodel dat al in een aantal gemeenten wordt toegepast ook van nut zijn om normalisering van drugsgebruik en -handel tegen te gaan?3
Het drugspreventiebeleid in Nederland is er, ook in het onderwijs, in de eerste plaats op gericht om gebruik te voorkomen. Dit gebeurt via de onder vraag 7 al genoemde integrale aanpak voor de preventie van middelengebruik in het onderwijs, Helder op School. Helder op School is onderdeel van het programma Gezonde School en is beschikbaar voor basisscholen, middelbare scholen, ROC’s, hogescholen, universiteiten en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs. Binnen de aanpak wordt ingezet op beleid, omgeving, signaleren en educatie.
Wat betreft het IJslandse preventiemodel: ik ondersteun het Trimbos Instituut met de uitvoering van het driejarige traject «Leren van het IJslands Preventiemodel». Binnen dit traject onderzoekt het Trimbos samen met zes gemeenten in hoeverre het IJslandse preventiemodel vertaalbaar is naar en implementeerbaar is in Nederland. De gemeenten die werken met het IJslandse model monitoren jaarlijks het middelengebruik van jongeren en delen de resultaten direct met lokale partners. Daarmee wordt bepaald welke interventies nodig zijn en wie daarbij betrokken kunnen worden. Het initiële traject is afgerond. Het preventiemodel blijkt goed implementeerbaar in de Nederlandse gemeenten. De werkwijze heeft op een aantal aspecten toegevoegde waarden t.o.v. bestaande programma’s en werkwijzen, met name op community building, de integrale benadering en de rol van monitoring in het lokale beleidsproces. De betrokken gemeenten zijn enthousiast en geven aan door te willen met het model. De projectsubsidie is aangevuld voor aanvullende activiteiten tot einde van dit jaar. Trimbos gaat een implementatiegids voor gemeenten opstellen. Ten behoeve van monitoring wordt daarnaast een IJsland module ontwikkeld die geïntegreerd kan worden in de bestaande GGD Jeugdgezondheidsmonitor. Gezien de inhoudelijke raakvlakken en de wens om aansluiting te bevorderen, wordt ingezet op afstemming met bestaande preventieprogramma’s en stakeholders. De aanpak wordt geëvalueerd om kennis over de Nederlandse aanpak te vergaren en de aanpak aan te scherpen. Tevens wordt door het Trimbos-instituut verkend hoe de effectiviteit van de Nederlandse aanpak in kaart zou kunnen worden gebracht. Ten slotte wordt kennis over het IJslandse preventiemodel de komende tijd gedeeld met landelijke organisaties, gemeenten en lokale partners. Ik blijf dit traject met interesse volgen.
De vraag waarom de gastarieven voor huishoudens stijgen terwijl de gasvoorraden toch voldoende waren |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws van 6 oktober 2021: «Gasprijs door het dak – maar de kraan in Groningen blijft vrijwel dicht», waarin staat: «Dat de prijs zo hoog is, komt omdat de voorraden op een historisch laag niveau staan»?1
Ja.
Bent u bekend met het NOS-bericht waarin staat: «Door zorgen over de gasvoorraden voor komende winter, is de gasprijs opnieuw flink gestegen.»?2
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Gas- en stroomprijzen bereiken recordhoogtes» van 7 oktober 2021 in NRC waarin staat: «De vraag naar gas stijgt fors. Huishoudens komen vermoedelijk niet in de knel, aangezien «laagcalorisch gas» goed op voorraad is.»?3
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) in de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden De Vries en Erkens (beiden VVD) bevestigt dat de gasopslagen voor het laagcalorische gas dat voor huishoudens bedoeld is, jaarlijks juist in voldoende mate gevuld zijn (waaronder gasopslag Norg)?4
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Kabinet breekt begroting open voor compensatie stijgende energierekening» van 7 oktober 2021 in de Volkskrant, waarin staat dat de gasopslag bij Norg juist niet voldoende bevoorraad is en dat het kabinet nu onderzoekt hoe de gasvoorraden snel kunnen worden aangevuld?5
Ja.
Hoe verklaart u de tegenstrijdige berichten over de omvang van de gasvoorraden? Is gas, bedoeld voor huishoudens, nu wel of niet in voldoende mate op voorraad, zoals de Staatssecretaris van EZK beweert? Zo ja, hoe kan het dan dat de gasprijzen voor huishoudens al zijn gestegen? Zo nee, waarom beweert de Staatssecretaris van EZK dit dan?
De gasmarkt is een mondiale markt en de gasprijzen worden niet bepaald door de omvang van de Nederlandse gasvoorraden. In heel Europa en Azië zijn de gasprijzen gestegen door diverse ontwikkelingen zoals omschreven in de antwoorden van de Minister van Economische Zaken en Klimaat op Kamervragen van Kamerlid Erkens (Brief met kenmerk: Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 19). Met een vulgraad van ruim 80% zijn de L-gasopslagen, waar de huishoudens van afhankelijk zijn ruim voldoende gevuld voor een normale of koude winter. Hierdoor is er geen directe zorg voor de leveringszekerheid van huishoudens.
Hoewel de gasprijzen op de groothandelsmarkt het afgelopen half jaar fors zijn gestegen, laat het effect ervan op huishoudens een wisselend beeld zien. Huishoudens kopen hun gas namelijk in op de kleinverbruikersmarkt en het hangt af van het afgesloten contract of, en in welke mate, de hoge groothandelsprijzen worden doorberekend. Voor de huishoudens die een contract met variabele tarieven hebben afgesloten, zullen grotendeels op 1 januari de tarieven worden aangepast, en zal de stijging op de groothandelsmarkt worden doorberekend. Huishoudens die een vast contract hebben afgesloten zullen, afhankelijk van de duur, vooralsnog niet geconfronteerd worden met een tariefsverhoging. Ten slotte zullen huishoudens die nu een nieuw contract willen afsluiten ook geconfronteerd worden met tarieven waar de hoge groothandelsprijzen in zijn verwerkt.
Bent u ermee bekend dat de olie- en gasmarkt erom bekend staan grillig te zijn en dat de energieprijzen onvoorspelbaar kunnen zijn?
Ja.
Bent u het ermee eens dat, indien het kabinet ervoor kiest om huishoudens afhankelijk te houden van gas, terwijl de markt voor fossiele brandstoffen bekend staat om de volatiliteit, er dan een extra verantwoordelijkheid bij komt kijken om burgers te beschermen tegen energiearmoede door juist de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen nu «vol gas» af te bouwen?
De markten voor elektriciteit en gas zijn onderverdeeld in groothandelsmarkten en kleinverbruikersmarkten. De consument op de kleinverbruikersmarkt heeft de vrijheid om door zijn contractkeuze mee te bewegen met de prijzen op de groothandelsmarkten. Indien de consument kiest voor lange termijncontracten kan het risico op blootstelling aan extreme, korte termijn prijsfluctuaties in de tarieven worden beperkt. Bij contracten met variabele tarieven worden de tarieven op gezette tijden aangepast, in de regel op 1 januari en op 1 juli, aan de situatie op de groothandelsmarkten waardoor het risico op blootstelling aan prijsfluctuaties toeneemt. Door energiebesparende maatregelen te treffen kan wel het energieverbruik, en daarmee de bloostelling aan volatiele energieprijzen, beperkt worden. Om huishoudens te helpen bij het verduurzamen van hun woning heeft het kabinet bijvoorbeeld het Nationaal Warmtefonds opgericht en worden subsidies voor eigenaar-bewoners (ISDE) en VvE’s (SEEH) beschikbaar gesteld waarmee huishoudens ondersteund worden bij het isoleren van hun woning. Ook heeft het kabinet bij de Miljoenennota cumulatief 514 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de start van een Nationaal Isolatieprogramma voor huur- en koopwoningen.
De huidige prijspieken op de groothandelsmarkt voor gas reflecteren de huidige krapte op de mondiale gasmarkt. In de antwoorden op de Kamervragen van Kamerlid Erkens (Brief met kenmerk: Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 19) en in de Kamerbrief bij deze antwoorden is ingegaan op de oorzaken, die naar verwachting deels tijdelijk zijn als gevolg van de opleving van de economieën na de wereldwijde COVID-19 maatregelen.
Wat betreft de groothandelsmarkt voor elektriciteit is de verwachting dat door het toenemend aandeel van fluctuerend duurzaam vermogen de prijsfluctuaties op de groothandelsmarkt zullen toenemen. Nu al is zichtbaar dat op momenten met veel productie van wind- en zonne-energie de handelsprijzen zeer laag zijn en treden er kortstondige prijspieken op bij momenten dat er juist weinig duurzame productie is. Dit betekent dat het afbouwen van de afhankelijkheid van aardgas niet per definitie leidt tot minder volatiliteit in de energieprijzen, maar in een verschuiving naar volatiliteit op een andere markt.
Welke maatregelen heeft het kabinet de afgelopen jaren getroffen om energiearmoede die hieruit voortkomt te voorkomen?
Het kabinet wil dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Het kabinet monitort de energierekening nauwgezet, hiertoe heeft het kabinet het CBS en het PBL gevraagd jaarlijks een update van de energierekening te publiceren. TNO heeft recent in samenwerking met het CBS een onderzoeksrapport uitgebracht waarin energiearmoede in Nederland in kaart is gebracht. Hierin wordt niet alleen naar de betaalbaarheid van de energierekening gekeken maar ook naar de kwaliteit van de woningen en in welke mate bewoners (financieel) in staat zijn deze te verduurzamen. Het onderzoek van TNO bevestigt het beeld dat het verduurzamen van woningen zowel kan leiden tot een lagere energierekening, meer comfort en minder gezondheidsklachten voor huishoudens als dat het resulteert in klimaatwinst. Het kabinet vindt het daarom van belang hier stappen in te blijven zetten. Om huishoudens te helpen bij het verduurzamen van hun woning heeft het kabinet bijvoorbeeld het Nationaal Warmtefonds opgericht en worden subsidies voor eigenaar-bewoners (ISDE) en VvE’s (SEEH) beschikbaar gesteld waarmee huishoudens ondersteund worden bij het isoleren van hun woning. Ook heeft het kabinet bij de Miljoenennota cumulatief 514 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de start van een Nationaal Isolatieprogramma voor huur- en koopwoningen.
Het kabinet deelt de zorgen rondom de hogere energieprijzen en monitort de situatie nauwgezet. Om op korte termijn huishoudens tegemoet te komen in de stijgende energierekening als gevolg van de hoge gasprijzen heeft het kabinet besloten tot incidentele aanpassingen in de energiebelasting (Kamerstuk 29023–272). Of een huishouden de energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven het huishouden. Het kabinet weegt daarom in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Bent u het ermee eens dat burgers niet de dupe zouden mogen worden van falend energiebeleid van overheden? Op welke vlakken is het kabinet tekortgeschoten?
Het doel van het klimaat- en energiebeleid van het kabinet is gericht op het garanderen van betrouwbare, betaalbare en schone energie. Daarvoor is er een nationaal en Europees raamwerk van wetten en regels en monitoring opgezet. Daarnaast zijn er de klimaatambities om onze energiehuishouding in 2050 CO2-neutraal te hebben. Deze energietransitie vraagt veel van de samenleving en overheden moeten voortdurend monitoren in hoeverre de doelen, zeker ook voor burgers haalbaar blijven en bijsturen waar nodig.
De huidige hoge prijzen op de gasmarkt zijn een mondiaal verschijnsel. Het internationale energie agentschap (IEA) constateert dan ook dat elk land geconfronteerd wordt met hogere gasprijzen, ongeacht de marktordening of de stand van eventuele gasopslagen. Er is met de aangekondigde incidentele aanpassing in de energiebelasting (Kamerstuk 29 023-272) een substantiële stap gezet om huishoudens tegemoet te komen in de stijging in de energierekening. Het kabinet blijft een vinger aan de pols houden om de effecten op de koopkracht en leveringszekerheid te monitoren.
Bent u het ermee eens dat wanneer de Staatssecretaris van EZK in de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie over leveringszekerheid van gas schrijft: «Ik blijf de exploratie- en exploitatie-activiteiten van gaswinning op zee volgen om te kijken of de gaswinning in Nederland niet versneld afneemt.» (blz.5), zij dan bezig is om huishoudens afhankelijk te houden van gas? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
De overheid voert op meerdere terreinen, als onderdeel van het klimaatakkoord, actief beleid om de gasconsumptie in Nederland te verminderen. In het kader van de Commissievoorstellen uit het fit for 55 pakket zal dit beleid geïntensiveerd moeten worden. Een transitie naar een CO2-vrije samenleving vergt echter tijd en de gasconsumptie zal ook volgens de KEV2020 raming nog meerdere jaren plaatsvinden. Op 20 maart 2020 heeft het kabinet met haar visie op waterstof en groen gas (Kamerstuk 31 239, nr.486) het belang onderstreept van duurzame moleculen in ons toekomstige energie- en grondstoffensysteem en aangegeven op welke wijze ondersteuning nodig is. De overheid moet naast de inzet op uitbreiden van duurzame opties, de uitrol van een waterstofeconomie en het stimuleren van energie-efficiëntie ook blijven inzetten op het zekerstellen van voldoende gasstromen naar Nederland. Van oorsprong was Nederland een exportland, maar door het versneld sluiten van het Groningenveld zijn we een importland geworden. Het is dan ook van belang de diversificatie van bronnen en routes voor gas in het oog te houden, zodat we niet afhankelijk worden van enkele grote gasaanbieders. Gaswinning in Nederland is daarbij één van de opties om de leveringszekerheid te garanderen. In februari 2021 is een gezamenlijke brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Buitenlandse Zaken verzonden over strategische afhankelijkheden en geopolitieke aspecten in het energiedomein (Kamerstuk 21 501-33-845).
Waarom heeft het kabinet de Kamer niet geïnformeerd tegen welke prijs het kabinet de leveringszekerheid van gas wil borgen, ook niet nadat eerder genoemde leden onlangs nog vragen hadden gesteld over de leveringszekerheid van gas? Vindt u ook niet dat dat belangrijke informatie is die onmisbaar is voor het wel of niet goedkeuren van het energiebeleid door de volksvertegenwoordigers?
Het borgen van leveringszekerheid van gas vindt plaats binnen een raamwerk van wet- en regelgeving. Daarbij is er een belangrijke rol weggelegd voor marktwerking met marktpartijen die een leveringsplicht hebben en ook voor de netbeheerder die verantwoordelijk is voor voldoende transportcapaciteit en piekleveringen bij koudeperiodes van -9 tot -17 graden Celsius. Er moet bij leveringszekerheid onderscheid gemaakt worden tussen beschermde afnemers, zoals huishoudens, en niet-beschermde afnemers zoals grootverbruikers. In Nederland gebruiken alle beschermde afnemers laagcalorisch gas. Hoogcalorisch gas wordt vooral gebruikt door industriële grootverbruikers.
In verband met het verminderen van de winning uit en voorgenomen sluiting van het Groningenveld zijn daarom voor de komende jaren afspraken gemaakt met NAM en haar aandeelhouders Shell en ExxonMobil over het vullen van de laagcalorische opslag Norg met inachtneming van de leveringszekerheid. De Kamer is daarover op 9 maart jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 850). Hiermee wordt bereikt dat kan worden voldaan aan de leveringszekerheid van de laagcalorische gebruikers. Met de huidige vulgraad van ruim 80% is de opslag voldoende gevuld om de leveringszekerheid van de beschermde afnemers te borgen. Voor de industriële grootverbruikers zie ik geen noodzaak om extra eisen op te leggen.
Er is op een markt geen sprake van één prijs voor leveringszekerheid. Marktpartijen kunnen zich in een marktmodel voor een deel indekken tegen leveringszekerheidsrisico’s. Denk daarbij aan het vullen van gasopslagen, het vooraf inkopen van gas op forwardmarkten of het aangaan van lange termijn contracten. Dergelijke verzekeringen hebben een kostprijs. Marktpartijen zullen aan de hand van hun eigen risicoprofiel bepalen welk risico zij willen afdekken.
Wat is de rol van grote, rijke olie- en gashandelaren, zoals Trafigura en Vitol, in de energiearmoede in Nederland?
Er is geen aanwijzing dat er onvoldoende concurrentie is op de markten voor olie- en gas. De huidige olie- en gasprijzen komen dan ook niet tot stand door marktgedrag van specifieke marktpartijen, maar reflecteren ontwikkelingen op de wereldmarkt. Voor nadere toelichting over de oorzaken van de huidige situatie op de gasmarkt verwijs ik u naar de antwoorden van de Minister van Economische Zaken en Klimaat op Kamervragen van Kamerlid Erkens (Brief met kenmerk: Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 19).
Kunt u uitsluiten dat de grote, rijke olie- en gashandelaren, zoals Trafigura en Vitol, gaan meeprofiteren van de financiële tegemoetkoming voor de energierekening van huishoudens, die uit Nederlands belastinggeld zal worden betaald? Zo nee, waarom niet?
De recent aangekondigde, incidentele, financiële tegemoetkoming in de energiebelasting (Kamerstuk 29 023-272) is een tegemoetkoming aan de vraagkant in de stijging van de energierekening voor huishoudens en mkb via de energiebelastingen. Daarmee is er geen direct profijt voor partijen aan de aanbodkant. Daarbij zijn beide bedrijven handelaren in grondstoffen zoals aardgas en bieden ze niet direct gas aan op de eindverbruikersmarkt.
Wat heeft het kabinet de afgelopen jaren gedaan om te voorkomen dat extreme fluctuaties in de olie- en gasprijzen, doorwerken in de energierekening van huishoudens?
De eindverbruikersmarkt voor gas is dusdanig georganiseerd dat er voldoende concurrentie is tussen meerder marktpartijen. Er worden zoals eerder aangegeven door deze partijen meerdere producten aangeboden, waarbij de consument kan kiezen de energietarieven langjarig vast te leggen of juist niet.
Bent u ermee bekend dat investeren in duurzame vormen van energieopwekking dergelijke schommelingen juist zou kunnen opvangen?
Zie antwoord op vraag 8.
Erkent u dat de volatiliteit van de gasmarkt, die nu gevoeld wordt, laat zien dat er juist nu een enorme impuls nodig is in de duurzame energietransitie? Waarom houdt u deze transitie op door in te zetten op gas?
Zie antwoord op vraag 11.
Waarom doet het kabinet het stelselmatig voorkomen in het energiedossier (bijvoorbeeld als het gaat over doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid en voldoen aan het Klimaatakkoord van Parijs) alsof er maar twee opties zijn: eigen gas en Russisch gas, in plaats van duurzame energie, eigen gas en Russisch gas? Erkent u dat het zo logisch is dat de keuze altijd op gas valt en nooit op duurzame energie, en dat de inzet op gas op deze manier altijd te rechtvaardigen is, ook in het licht van het Klimaatakkoord van Parijs?
Zie antwoord op vraag 11.
Vindt u het eerlijk om duurzame energie uit te sluiten en net te doen alsof het kabinet alleen maar kan kiezen tussen eigen gas en Russisch gas? Zo ja, waarom vindt u het eerlijk om de beleidsoptie waaraan u zich gecommitteerd heeft, stelselmatig uit te sluiten? Zo nee, bent u bereid om duurzame energie vanaf nu wel altijd mee te wegen in de afweging van beleidsopties in het energiedomein? Waarom wel of niet?
Zie antwoord op vraag 11.
Bent u het ermee eens dat de transitie naar duurzame energie de energierekening betaalbaarder en voorspelbaarder maakt? Zo ja, kunt u dan ook bevestigen dat compensatie voor de energierekening van huishoudens niet ten koste gaat van subsidies voor duurzame energie? Zo nee, wat verklaart dat u zich niet aansluit bij deze algemeen geaccepteerde kennis?
De huidige situatie rond de onverwacht sterk gestegen gas- en elektriciteitsprijzen toont aan dat het lastig is lange termijn uitspraken te doen over ontwikkeling prijzen. Zie antwoord op vraag 8 voor een nadere toelichting over de volatiliteit van de gas- en elektriciteitsprijzen. Hoe verder we zijn in de energietransitie, hoe minder afhankelijk we zullen worden van specifieke energiebronnen uit een beperkte groep landen. Die diversificatie kan bijdragen aan de voorspelbaarheid en betaalbaarheid van de energierekening. Energiebesparing als onderdeel van de energietransitie draagt al op korte termijn bij aan de betaalbaarheid van de energierekening.
De incidentele compensatie van de energierekening (Kamerstuk 29 023-272) en de verdere uitwerking van de motie-Hermans (Kamerstuk 35 925, nr. 13) wordt bekostigd uit algemene middelen en gaat daarom niet ten koste van subsidies voor duurzame energie. Met het oog op de klimaatdoelen zijn de begrotingsmiddelen voor duurzame energieopties juist gestegen in de begroting voor 2022 (Kamerstuk 35 925, nr. 1).
Kunt u deze vragen beantwooren voorafgaand aan de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen?
Ik deel de urgentie en heb gestreefd naar zo spoedig mogelijke beantwoording.
Het bericht ‘Honderden studenten lopen coronacompensatie mis, vaak buiten eigen schuld’. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Honderden studenten lopen coronacompensatie mis, vaak buiten eigen schuld»?1
Ja.
Is het waar dat honderden studenten de coronacompensatie mislopen, omdat ze na 31 augustus 2021 afstudeerden wegens vertraging door de coronapandemie?
In juni 2020, een aantal maanden na het uitbreken van de pandemie, heeft het kabinet besloten een tegemoetkomingsregeling voor extra kosten in verband met studievertraging in het leven te roepen. Studenten die in de laatste fase van hun studie zaten, konden hun studievertraging niet inlopen. Daarom kregen alle afstudeerders tussen 1 september 2020 en 31 januari 2021 in het mbo, hbo en in de wo-master die vertraging hadden opgelopen, automatisch een tegemoetkoming van DUO. In januari is besloten de periode uit te breiden tot en met 31 augustus 2021. Zo gaven we de studenten die in 2019/2020 in de afrondende fase van hun studie waren extra ruimte om af te studeren en een tegemoetkoming te ontvangen. Inmiddels hebben 130.000 studenten deze tegemoetkoming ontvangen.
Studenten die een diploma na 31 augustus 2021 hebben behaald, komen niet aanmerking voor deze tegemoetkoming. Studenten die in het huidige collegejaar ingeschreven staan, betalen een lager collegegeld.
Bent u het ermee eens dat een halvering van het collegegeld voor deze studenten geen compensatie is, omdat zij zonder vertraging helemaal geen collegegeld zouden moeten betalen?
Nee, de halvering van het collegegeld is een generieke tegemoetkoming voor studenten in studiejaar 2021/2022. Daarmee erkennen we dat de coronapandemie voor studenten een moeilijke tijd is geweest en komen we studenten tegemoet voor eventueel opgelopen vertragingen.
Heeft u een overzicht van het aantal studenten dat verder uitloopt met hun studie dan 31 augustus 2021 en hierdoor geen aanspraak heeft kunnen doen op de coronacompensatie? Zo nee, bent u voornemens dit in kaart te brengen?
Er is geen landelijk overzicht van de studievoortgang van individuele studenten, het is dan ook niet mogelijk om op voorhand in kaart te brengen welke studenten na 31 augustus 2021 studeren en in aanmerking hadden kunnen komen voor de tegemoetkoming. Het is niet bekend of in kaart te brengen welke studenten die in 2019/2020 voor een opleiding ingeschreven stonden, in de komende maanden gaan afstuderen. Studenten die een diploma na 31 augustus 2021 hebben behaald, komen niet aanmerking voor deze tegemoetkoming maar betalen een lager collegegeld.
Bent u voornemens de regeling te verruimen naar studenten die afstuderen in het eerste semester van het nieuwe studiejaar, zoals de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) dat vraagt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in 2020 besloten € 200 miljoen uit te trekken voor het verlengen van het recht op studiefinanciering en de tegemoetkoming voor studenten die tijdens de pandemie in de afrondende fase van hun opleiding waren. De oorspronkelijke groep afstudeerders waar de regeling op gericht was, heeft dan een jaar in aanmerking voor de tegemoetkoming kunnen komen. Studenten die in het huidige studiejaar (door)studeren kunnen dit tegen een gehalveerd tarief voor het wettelijk collegegeld doen. De studenten die hier maar beperkt gebruik van maken, zal ik, ook vanwege de financiële kaders voor deze regeling, niet op een andere manier nog aanvullend tegemoet komen.
Het voorstel van de LSVb houdt in dat studenten in de periode tot 31 januari 2022 twee tegemoetkomingen zouden ontvangen, dat vind ik onwenselijk. Daarnaast bevat het een einddatum, daardoor zullen studenten die vanaf 1 februari 2022 afstuderen een vergelijkbare teleurstelling te verwerken krijgen als de studenten die vanaf 1 september 2021 afstuderen.
Kunt u uiteenzetten hoeveel het kost om deze studenten ook coronacompensatie te bieden? Zo nee, waarom niet?
Er is geen landelijk overzicht van de studievertraging van studenten. De onderbouwing van de aantallen studenten is dan ook gebaseerd op het totaal aantal diploma’s dat in jaren voor de corona-pandemie geregistreerd is. Het uitbreiden van de regeling met studenten in het mbo en hoger onderwijs die in de periode 1 september 2021 tot en met 31 januari 2022 hun diploma halen en in studiejaar 2019/2020 ten minste één maand ingeschreven stonden in deze opleiding, kost naar schatting € 24 miljoen, exclusief uitvoeringskosten voor DUO. Deze schatting is gebaseerd op de aantallen diploma’s die in eerdere jaren in de periode september tot en met januari zijn verstrekt, aangezien er geen exacte aantallen van toekomstige afstudeerders in deze specifieke periode bekend zijn. Overigens zou het opnieuw verlengen van de periode betekenen dat een deel van de studenten twee tegemoetkoming ontvangt: een halvering van het collegegeld en het bedrag na afstuderen. Ik vind dat niet wenselijk.
Is het waar dat pre-master studenten, die vertraging hebben opgelopen en daardoor ook tijdens hun master vertraging hebben opgelopen, nu geen compensatie krijgen? Zo ja, wordt voor deze groep nog een compensatieregeling getroffen?
De tijdelijke regeling tegemoetkoming studenten in verband met de uitbraak van COVID-19 verwijst naar artikel 7.3a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De «pre-master» is hier niet in opgenomen. Studenten die tussen 1 september 2020 en 31 augustus 2021 een masteropleiding af hebben gerond en voor die opleiding ook in studiejaar 2019/2020 ingeschreven stonden, ontvangen de tegemoetkoming. Wanneer een student tussen 1 september 2020 en 31 augustus 2021 een masteropleiding begint en afrondt, is er feitelijk geen sprake van studievertraging in die masteropleiding en wordt geen tegemoetkoming verstrekt. Studenten die vertraging hebben opgelopen tijdens hun pre-master en inmiddels hun masteropleiding volgen, studeren dit studiejaar tegen een gehalveerd collegegeld.
De uitzending van Argos 'Diagnose bij kindermishandeling komt moeizaam tot stand' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Argos «Diagnose bij kindermishandeling komt moeizaam tot stand»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van de onderzoekers dat 10 jaar na een eerdere uitzending te weinig is gedaan om kindermishandeling effectief te bestrijden?
De conclusie van de onderzoekers van Argos dat de afgelopen 10 jaar te weinig is gedaan om kindermishandeling effectief te bestrijden, delen wij niet. Dat blijkt ook uit het onderzoek «Kwestie van lange adem» van het Verweij-Jonker Instituut. Het lukt steeds beter geweld in gezinnen te stoppen, door signalen van onveiligheid te zien en hierop te handelen. Uit dit onderzoek blijkt dat in 29% van de gevolgde gezinnen het structurele geweld anderhalf jaar na een melding bij Veilig Thuis gestopt is. Het geweld neemt sterker af of stopt in gezinnen die hulp of ondersteuning hebben ontvangen van instellingen die gespecialiseerd zijn in de aanpak van huiselijk geweld. Dit is een vooruitgang ten opzichte van onderzoek uit 2014, waaruit bleek dat in geen van de onderzochte gezinnen het geweld na anderhalf jaar was gestopt. Dit is een eerste stap, in nog teveel gezinnen duurt geweld nog voort en dit vraagt onze volle aandacht.
Wij hebben met de VNG en andere betrokken organisaties de afgelopen kabinetsperiode stevig ingezet op de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling met het programma Geweld hoort nergens thuis (GHNT). Eind van dit jaar worden in de laatste voortgangsrapportage de belangrijkste opbrengsten van het programma met uw Kamer gedeeld. Onderdeel van de aanpak kindermishandeling is het ondersteunen van artsen bij het signaleren en diagnosticeren van letsel bij kinderen via de verbeterde meldcode, het verbeteren van de forensisch medische expertise voor kinderen (FMEK), het financieren van de opleiding voor vertrouwensartsen en de beschikbaarheid van het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (LECK). Op deze en andere manieren is de afgelopen jaren geïnvesteerd om kindermishandeling beter tegen te gaan.
Wat is de laatste schatting van het aantal kinderen dat te maken krijgt met kindermishandeling?
De meest recente prevalentiestudie naar kindermishandeling is in 2018 verschenen. Volgens deze studie van de universiteit Leiden/TNO Child Health onder professionals hebben naar schatting tussen de 89000 en 127000 kinderen van 0 t/m 17 jaar in 2017 te maken gehad met kindermishandeling2. Dit komt neer op ongeveer 3 procent van alle minderjarigen. De meeste kinderen waarover wordt gerapporteerd door de bevraagde professionals, zijn slachtoffer van emotionele verwaarlozing (naar schatting ruim 60000 kinderen) en/of fysieke verwaarlozing (naar schatting ruim 30000 kinderen).
Wat vindt u ervan dat het gezin in de uitzending een jaar na dato nog in onzekerheid verkeert over wat er precies aan de hand is?
Het is voor alle betrokkenen zwaar lange tijd in onzekerheid te verkeren over wat er aan de hand is en welke stappen worden gezet. Wij betreuren het dat het zo loopt voor het gezin. Zonder op deze specifieke casus in te gaan, kan de onzekerheid langere tijd duren vanwege verschillende oorzaken. Het kan zijn dat er ook strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt of dat er conflicterende analyses zijn in de zaak. Ook is het onderzoeken en duiden van letsel complex en moeten de juiste professionals op het juiste moment worden ingeschakeld om onveiligheid te kunnen signaleren. Samen met partijen als GGD GHOR, de politie, het Openbaar Ministerie, Veilig Thuis en (kinder)artsen investeren wij in goede afspraken ten behoeve van het inzetten van forensisch medische expertise voor kinderen. Om hieraan vorm te kunnen geven is van groot belang dat de instroom van goed opgeleide forensisch artsen groeit. Ook hieraan wordt momenteel gewerkt. Hierover is uw Kamer recent geïnformeerd in de beleidsreactie van de Ministers van JenV, VWS en BZK op het rapport «Gemeentelijke lijkschouw door forensisch artsen onder druk, veel zorgen op korte termijn» van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).3 De GGD’en en de politie werken momenteel aan een gezamenlijk kwaliteitsontwikkelplan forensische geneeskunde.
Kunt u beschrijven wat de gangbare procedure is na reële vermoedens van kindermishandeling en hoe het traject daarna verloopt? Wat is de tijdslijn en welke instanties zijn erbij betrokken?
Slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling, plegers, omstanders en professionals kunnen met hun verhaal of met hun vermoedens terecht bij Veilig Thuis (VT) (en in geval van nood uiteraard via 112). VT heeft tot doel een laagdrempelige toegang te zijn voor het vragen van advies of het doen van een melding. Een meerderheid van de meldingen die VT ontvangt is afkomstig van de politie: de politie komt geregeld bij gezinnen achter de voordeur en meldt alle vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling bij VT. Indien andere professionals in o.a. gezondheidszorg, hulpverlening en onderwijs een vermoeden hebben van kindermishandeling, biedt de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en het sectorspecifieke afwegingskader ondersteuning en houvast bij het handelen hierop.
De eerste stap van de meldcode is het in kaart brengen van signalen. In de tweede stap van de meldcode staat dat overlegd moet worden met een collega en dat eventueel VT geraadpleegd kan worden. VT kan dan adviseren hoe de professional zelf met de signalen kan omgaan of dat een formele melding bij VT in de betreffende casus nodig is. Voor artsen met vragen over de toedracht van letsel bij kinderen is daarnaast het Landelijk Expertisecentrum Kindermishandeling (LECK) beschikbaar. Bij het LECK zijn onder meer gespecialiseerde kinderartsen, forensisch artsen en radiologen werkzaam die 24/7 bereikbaar zijn voor vragen en advies over letsel bij kinderen. Wanneer een arts contact opneemt met het LECK, volgt er naast het telefoongesprek binnen 24 uur ook een schriftelijke rapportage. Op basis van deze bevindingen en het afwegingskader van de meldcode kan een arts ervoor kiezen om melding te doen bij VT. Melden bij VT is noodzakelijk als een professional zelf vindt dat sprake is van acute of structurele onveiligheid in die situatie en/of de professional zelf niet in staat is om hulp te organiseren die leidt tot duurzame veiligheid.
Wanneer iemand met een vermoeden van kindermishandeling een melding bij VT doet, al dan niet na het vragen van advies, wordt de melding altijd door VT in ontvangst genomen en vastgelegd. In het handelingsprotocol van VT is de werkwijze neergelegd.4
VT kan een verzoek tot (spoed)onderzoek indienen bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) als er ernstig risico lijkt te zijn voor het veilig opgroeien van een kind en wanneer de mogelijkheden van ouders om deze zorgen zelf en met hulpverlening weg te nemen onvoldoende lijken te zijn. De RvdK kan een beschermingsonderzoek uitvoeren. De RvdK streeft ernaar dit in zes weken afgerond te hebben. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kan de RvdK de rechter verzoeken een (civielrechtelijke) beschermingsmaatregel op te leggen. Er is geen wettelijke termijn waarbinnen de rechter de zaak dient te behandelen. De rechter kan wel met spoed een voorlopige ondertoezichtstelling of voorlopige uithuisplaatsing opleggen (onmiddellijk, binnen 24 uur).
In de ontwikkelagenda «Veiligheid voorop!» is de afgelopen jaren ingezet op versterking van de samenwerking tussen VT, politie, het OM, de reclassering en/of de RvdK, vanuit de gedeelde visie «Gefaseerd samenwerken aan veiligheid.»5 Onderlinge afstemming vindt op verschillende momenten plaats, bijvoorbeeld bij acuut gevaar, naar aanleiding van de uitkomsten van het VT-veiligheidsonderzoek, op een ZSM6-overleg nadat een pleger door de politie is aangehouden of gedurende een strafrechtelijk onderzoek door het OM bij vermoedens van strafbare feiten. Vroegtijdige afstemming tussen VT, politie en justitieorganisaties is ook nodig in geval van (vermoedelijk) letsel waarbij twijfel bestaat of het letsel een medische oorzaak heeft, waarbij twijfel bestaat of het letsel (niet-verwijtbaar) accidenteel is, of waarbij het vermoeden bestaat van huiselijk geweld of kindermishandeling.7 Indien de politie of het OM opdracht geven tot een forensisch-medisch onderzoek, dan wordt dit in complexe casuïstiek (bijvoorbeeld hersenletsel) altijd uitgevoerd door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), in andere gevallen kunnen ook regionale forensische artsen worden ingezet.
Wat betreft de aanpak in het strafrechtelijk kader hebben de politie en het OM afgesproken dat een zaak uiterlijk 30 dagen na het verhoor van de verdachte wordt ingestuurd naar het OM. Uiterlijk zes maanden na de aangifte dient het dossier naar de officier van justitie te worden gestuurd. Indien een verdachte is aangehouden, kan in het ZSM-overleg snel worden besloten wat het vervolg wordt van de zaak. Het OM kan een zaak (on)voorwaardelijk seponeren, zelf afdoen of de verdachte dagvaarden, waarna de zaak voor de rechter komt. Uiterlijk 104 dagen na aanhouding vindt ofwel een pro forma zitting plaats waarin kan worden besloten tot verlenging van de hechtenis, ofwel een inhoudelijke zitting met een rechterlijke afdoening, met eventueel directe tenuitvoerlegging.
Is er iets te doen aan de terugkoppeling naar huisartsen door Veilig Thuis als ze een kind doorsturen, aangezien de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) aangeeft dat huisartsen deze terugkoppeling amper krijgen, waardoor het regelmatig voorkomt dat de mishandeling gewoon doorgaat, terwijl huisartsen denken dat er hulp is? Zo ja, wat is hier aan te doen?
Veilig Thuis koppelt terug aan de melder welke vervolgstap wordt ingezet. In de uitzending werd aangegeven dat er geen zicht is op hoe het gaat met de hulpverlening binnen een gezin. Die behoefte van huisartsen daaraan is voor te stellen. Op het moment dat VT een casus overdraagt aan bijvoorbeeld het wijkteam, dan wordt de huisarts, als deze melder is, hierover geïnformeerd. Hoe het verder gaat met de hulpverlening is niet altijd bekend bij VT, in die gevallen waarbij monitoring niet nodig is. VT monitort om zicht te houden op de veiligheid bij casussen waarbij intensieve inzet is gepleegd door VT. Deze interventie vindt met name plaats bij ernstig acuut geweld of structureel geweld. Zie ook het antwoord op vraag 11. Bij het afsluiten van bemoeienis koppelt VT ook terug aan de melder.
Verder investeren VT-organisaties in samenwerking met huisartsen door bijvoorbeeld nascholingen te organiseren of via het gezamenlijk bespreken van casuïstiek. VT heeft aangegeven bereid te zijn om in gesprek te gaan met de huisartsen om de samenwerking te verstevigen. VWS zal begin 2022 het initiatief nemen tot het organiseren van een gesprek tussen het Landelijk Netwerk VT en de LHV.
Daarnaast worden dit jaar door Augeo Foundation, mede met steun van VWS, de meldcode, kindcheck en mantelzorgcheck opnieuw onder de aandacht gebracht van professionals in de huisartsenzorg. Dit in samenwerking met beroepsgroepen8 van huisartsen, doktersassistenten, triagisten en praktijkondersteuners. Hierin is ook aandacht is voor de samenwerking met VT.
Welke hulp is er voor ouders die het vermoeden hebben dat hun kind slachtoffer is van mishandeling? Wie is verantwoordelijk voor het hulpaanbod?
Ouders kunnen ook bij VT terecht voor advies als ze zorgen hebben over hun kind. Ook richting bijvoorbeeld de huisarts kunnen zij hun zorgen uiten en samen bespreken wat de juiste stappen zijn om hulp te zoeken, voor zowel het betrokken kind als zichzelf, of kunnen zij worden doorverwezen.
Als sprake is van structurele en ernstige onveiligheid in een gezin is in veel gevallen sprake van multi-problematiek. Dan zal bezien moeten worden welke hulp nodig is voor het kind, maar ook voor de ouders of voor de plegers. Deze hulp kan vallen onder verantwoordelijkheid van de gemeente of het kan gaan om verzekerde zorg en dan loopt dit via de huisarts.
Deelt u de conclusie van de in de uitzending opgevoerde deskundigen die aangeven dat een diagnose bij vermoedens van kindermishandeling vaak moeizaam tot stand komt?
Diagnostiek (in medische zin) bij vermoedens van fysieke kindermishandeling is complex en vergt een multidisciplinaire aanpak, zeker wanneer het jonge kinderen betreft. Daarom ondersteunt VWS artsen bij het diagnosticeren van letsel via het LECK. Het LECK organiseert ook deskundigheidsbevordering voor betrokken professionals door jaarlijks een congres voor een breed publiek en tevens jaarlijks een nascholing specifiek voor vertrouwensartsen te organiseren. Het komende congres op 10 februari 2022 gaat specifiek over kindermishandeling van de groep zeer jonge kinderen.
Kinderartsen volgen een verplichte tweedaagse scholing op het gebied van kindermishandeling. Spoedeisende hulp artsen krijgen diezelfde scholing aangeboden (de zogenaamde WOKK9) maar deze is niet verplicht in hun opleiding. Bij jeugdartsen is kennis t.a.v. kindermishandeling en het opdoen van gespreksvaardigheden een verplicht onderdeel van hun opleiding.
Daarnaast investeert VWS in deskundigheidsbevordering bij professionals via de opleiding van vertrouwensartsen en nascholing van forensisch artsen, faciliteert het Rijk samenwerkingsafspraken tussen de partijen in het forensisch-medisch veld en investeren we in de kwaliteit van forensisch medische expertise voor kinderen (FMEK) via een programma10 bij de GGD GHOR en financiert VWS de beschikbaarheid van experts die laagdrempelig te consulteren zijn bij vermoedens van kindermishandeling, zoals het LECK en de regionaal forensisch artsen.
Wat kunt u doen om meer kennis van kindermishandeling te bevorderen bij professionals, aangezien bij twee op de vijf kinderen van 0–2 jaar het vaststellen van kindermishandeling wordt gemist of had het eerder ontdekt kunnen worden, zo blijkt uit de medische dossiers?
Zie antwoord vraag 8.
Een uitgebreid fysiek onderzoek, een zogeheten topteenonderzoek, bij vermoedens van kindermishandeling wordt vaak niet gedaan, waarom is dit het geval? Wat kunt u doen om dit soort onderzoeken te bevorderen?
Er zijn drie verschillende vormen van top-teen onderzoek bij vermoedens van kindermishandeling. Het klinisch top-teen onderzoek vindt plaats als een vermoeden is ontstaan op de spoedeisende hulp of de huisartsenpost. Het screeningsonderzoek vindt plaats bij kinderen na een melding bij Veilig Thuis waarbij nog geen klinisch onderzoek heeft plaatsgevonden. En het forensisch-medisch top-teen onderzoek vindt plaats bij vermoedens van strafbare kindermishandeling, in opdracht van de politie of het OM. Het screenings- en het forensisch-medisch top-teen onderzoek kan worden gecombineerd, na vroegtijdige afstemming tussen VT en politie/OM, om dubbele belasting van het kind te voorkomen.
De beslissing om een top-teen onderzoek al dan niet uit te voeren vergt deskundigheid. Enerzijds moet voorkómen worden dat kinderen onnodig een klinisch, screenings of forensisch-medisch top-teen onderzoek ondergaan. Anderzijds is het van belang dat door middel van dergelijk onderzoek lichamelijke mishandeling en/of verwaarlozing aan het licht komt of dat dit juist uitgesloten kan worden. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat de juiste stappen ondernomen kunnen worden om de veiligheid en de gezondheid van het kind te kunnen bewerkstelligen.
Om het doel van het top-teen onderzoek zo goed mogelijk te dienen is de bevordering van de deskundigheid van de betrokken artsen essentieel. Dit is primair een verantwoordelijkheid van de artsen zelf, van hun beroepsorganisaties en van hun werkgevers. Zij nemen deze verantwoordelijkheid ook. Zo heeft de uitvoering van screeningsonderzoek een plaats gekregen in de onlangs gestarte tweejarige opleiding tot vertrouwensarts en zijn er regelmatige landelijke scholingsdagen van de beroepsvereniging van vertrouwensartsen (VVAK). Waar nodig en mogelijk ondersteunt VWS de artsen en hun organisaties in de bevordering van hun deskundigheid, bijvoorbeeld door de financiering van de nieuwe opleiding tot vertrouwensarts.
Is er zicht op de voortgang van de 62470 meldingen van kindermishandeling (bron: CBS) die in 2020 zijn gedaan bij Veilig Thuis en welke opvolging eraan wordt gegeven? Hoe wordt dit bijgehouden?
Ja. Het CBS krijgt twee keer per jaar cijfers van Veilig Thuis waaruit blijkt wat VT zelf met de melding heeft gedaan en aan welke organisatie de casus uiteindelijk wordt overgedragen. Op basis van de veiligheidstaxatie besluit VT of het de vervolgstappen bij VT zelf belegt, of dat het de melding overdraagt naar een lokaal team of lokale hulpverlenende instantie, die dan in gesprek gaat met de betrokkenen. Het grootste deel van de meldingen, ongeveer 77%, wordt na de veiligheidstaxatie doorgestuurd naar een lokaal team. Bij een deel van de meldingen worden de vervolgstappen belegd bij VT zelf. Van de 62.470 meldingen zijn er 3.665 meldingen waarbij een onderzoek is gestart door VT. Bij 5.040 meldingen organiseerde VT directe veiligheid voor de betrokkenen en werd vervolghulp ingezet gericht op stabiele veiligheid (de dienst «Voorwaarden en vervolg»). De cijfers van VT zijn weergegeven in een dashboard van het CBS, waarbij ook op regionaal niveau kan worden gekeken.11
Hoe verklaart u de stijging van maar liefst 7000 meldingen ten opzichte van het jaar ervoor?
Het klopt dat het aantal meldingen van kindermishandeling is gestegen: 62.470 in 2020 in vergelijking met 54.030 in 2019. Sinds eind oktober zijn ook cijfers van het eerste halfjaar van 2021 bekend. In deze periode zijn 30.975 meldingen over kindermishandeling gedaan. Dit aantal toont geen significant verschil ten opzichte van het aantal meldingen in het eerste halfjaar van 2020. Bij de volgende publicatie, eind april 2022, kunnen de cijfers van 2021 vergeleken worden met het aantal ontvangen adviezen en meldingen 2020.
Het is niet eenvoudig om op basis van de beschikbare data de stijging van meldingen van kindermishandeling in 2020 ten opzichte van 2019 te verklaren. Het totale aantal meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling bij VT was 131.800 in 2019, en 127.410 in 2020, dus het aantal meldingen over de verschillende vormen van geweld is in dit jaar licht gedaald.
Een van de mogelijke verklaringen voor de stijging van het aantal meldingen van kindermishandeling is van administratieve aard. Het grootste verschil in het aantal meldingen van 2020 ten opzichte van 2019 zit namelijk in de categorie «onbekend». In 2020 waren er 3.500 meldingen die qua aard van geweld op «onbekend» zijn geregistreerd, in 2019 waren dat er nog 12.540. Mogelijk zijn er hierdoor in 2020 ten opzichte van 2019 meer meldingen kindermishandeling geregistreerd.
Een mogelijke andere invloed op de cijfers is de coronaperiode. Het zou zo kunnen zijn dat de lockdowns een drukkend effect hebben op het aantal adviezen en meldingen. In deze periode heeft VT ook een chatfunctie ingezet om mensen te bereiken, die regionale aandacht heeft gecreëerd. In hoeverre de maatregelen tijdens de coronacrisis daadwerkelijk van invloed zijn geweest op het aantal meldingen bij VT, wordt momenteel onderzocht door het Nederlands Studiecentrum voor Rechtshandhaving en Criminaliteitsbestrijding (NSCR).
Wordt er extra inspanning verricht ter voorkoming van lange wachttijden bij het stellen van de diagnose en opvolging via jeugdhulp of justitie? Zo ja hoe?
De afgelopen jaren was er soms in regio’s sprake van lange wachttijden bij VT. Wel werden en worden zaken waarbij acute onveiligheid speelt altijd snel opgepakt. Na onderzoek12 bleek dat het aantal meldingen in de jaren gestegen was en dat hier verschillende oorzaken voor aan te wijzen waren. Vanuit het Rijk, gemeenten en VT’s hebben wij hier flink op ingezet. Er is met de Voorjaarsnota van 2020 ook aanvullende structurele financiële steun voor gemeenten gekomen ten behoeve van de VT’s en het oplossen van knelpunten in de keten. Alles is er nu op gericht om zo snel mogelijk te werken bij vermoedens van onveiligheid in gezinnen.
Specifiek voor de wachttijden in de (gespecialiseerde) jeugdzorg hebben we in 2021 € 255 miljoen vrijgemaakt. In de Voortgangsbrief Jeugd13 is uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de besteding van deze middelen. Daarnaast zetten gemeenten, aanbieders en gecertificeerde instellingen (GI’s) sinds het najaar van 2020 in op de doorbraakaanpak, zodat kinderen met een gerechtelijke maatregel tijdige jeugdbescherming of jeugdreclassering krijgen en waar nodig passende jeugdhulp.
Tegelijkertijd kampt de sector met een tekort aan onder meer forensisch artsen en vertrouwensartsen. In de beantwoording van vraag 4 noemden wij het voorgenomen kwaliteit ontwikkelplan forensische geneeskunde. Dit richt zich onder meer op verhoging van de kwaliteit van het forensisch-medisch onderzoek door regionale forensisch artsen, in navolging van het FMEK-programma zoals genoemd in het antwoord van vraag 9, en op verhoging van de instroom van forensisch artsen. Er zal, onder voorbehoud van financiering, verder worden gewerkt aan een adequate opleiding voor forensisch artsen. Samen met de relevante partijen uit de sector wordt breed ingezet om bovengenoemd tekort tegen te gaan, maar dit is een zaak van lange adem. Daarnaast investeren we momenteel in verschillende opleidingen en deskundigheidsbevordering via nascholing en zijn er gesprekken gaande over de spreiding en roosterverdeling van de verschillende artsengroepen. Een voorbeeld is de verkenning welke werkzaamheden forensisch verpleegkundigen van de forensisch artsen kunnen overnemen, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van het forensisch-medisch onderzoek. Ook financiert VWS de nieuwe opleiding van vertrouwensartsen, onder meer om de instroom te bevorderen.
Bij vermoedens van strafbare feiten beslist het OM of er strafrechtelijke vervolging moet plaatsvinden. In zaken van huiselijk geweld, kindermishandeling en zeden is het van belang om de doorlooptijd van het strafproces zo beperkt mogelijk te houden. Naar aanleiding van de toegenomen totaalvoorraad strafzaken als gevolg van de maatregelen tegen Covid-19, hebben het OM en de rechtspraak afspraken gemaakt over de prioritering van onder meer de zaken die zien op huiselijk geweld, kindermishandeling en zeden. Daarnaast wordt in de strafrechtketen gewerkt aan het inkorten van de doorlooptijden op zeven specifieke thema’s, waaronder zeden.
Wat zijn de redenen dat het Multidisciplinair Centrum Kindermishandeling (MDCK) is verdwenen? Is de Kamer daarover geïnformeerd buiten de opmerking in de vierde voortgangsrapportage van het actieprogramma Geweld hoort nergens thuis?2
Multidisciplinair samenwerken is belangrijk voor goede diagnostiek en om kinderen en gezinnen niet dubbel te belasten en om te komen tot afspraken om de veiligheid voor de korte en voor de lange termijn te realiseren. Het MDCK in Hoofddorp is al lange tijd geleden gestart door een aantal bevlogen professionals. Het was een voorbeeld van een multidisciplinair centrum waar artsen, gedragsdeskundigen en politie samenwerkten op een fysieke locatie. Het werken onder één fysiek dak is geen randvoorwaarde voor multidisciplinair samenwerken. Multidisciplinair samenwerken is ook mogelijk door goede afspraken te maken vanuit eigen locaties. Vanuit het programma GHNT is daarom ingezet op het realiseren van de MDA++ aanpak, multidisciplinaire aanpak voor gezinnen waarbij de veiligheid ernstig en structureel in het geding is. Ook in Kennemerland worden de gezinnen/huishoudens waar sprake is van structureel geweld door middel van deze MDA++ aanpak geholpen. De locatie in Hoofddorp behoudt haar faciliteiten voor de regio Noord-Holland. Zo beschikt het over een kindvriendelijke verhoorkamer en over een Forensisch Medische Onderzoeksruimte.
Vorig jaar bleek regionaal te weinig bestuurlijk commitment bij de aangesloten partners van het MDCK om het voort te zetten. Het MDCK was een van de pilots «onder 1 dak» dat vanuit het programma GHNT ondersteund werd. In 2 andere regio’s (Rotterdam en Tilburg) ondersteunen we ook de pilot «onder 1 dak» en deze loopt nog. In de voortgangsrapportage van 18 juni 2020 van het programma GHNT aan de Tweede Kamer is gemeld dat «Op basis van de voorlopige resultaten van de pilot en de ervaringen in het MDCK de verantwoordelijk wethouders van de regio Kennemerland hebben besloten de pilot centrum onder één dak te beëindigen.» Er is niet op een andere manier richting de Tweede Kamer gecommuniceerd over het stoppen van deze pilot.
Wat vindt u van de conclusie in het item dat het huidige zorgsysteem niet is gericht op samenwerken? Bent u het met de deskundigen en met ons eens dat het systeem is versnipperd? Wat vindt u in het licht van deze bevindingen van het beëindigen van het MDCK?
Diagnostiek bij vermoedens van kindermishandeling is ingewikkeld en vergt een multidisciplinaire aanpak. Hier hebben we de afgelopen kabinetsperiode stevig op ingezet, zie ook het antwoord onder vraag 2. Er wordt in toenemende mate gewerkt volgens de visie Gefaseerd samenwerken aan veiligheid en er worden stevige stappen gemaakt in de samenwerking tussen zorg- en strafrechtketen, zie ook het antwoord op vraag 5. Er is de afgelopen jaren hard gewerkt om de multidisciplinaire expertise op landelijk én regionaal niveau te versterken en er is een groeiend besef onder zorgorganisaties, politie en justitieorganisaties dat het verkrijgen van structurele veiligheid in gezinnen en huishoudens vraagt om multidisciplinaire samenwerking. Ook in wetenschappelijk onderzoek wordt dit bevestigd.15 Onzes inziens moeten we deze investeringen verstevigen en bestendigen. Daarom investeren wij in deskundigheidsbevordering bij professionals, faciliteren samenwerkingsafspraken en financieren de beschikbaarheid van experts die laagdrempelig te consulteren zijn bij vermoedens van kindermishandeling. Ook zal in 2022 verder gewerkt worden aan de ondersteuning van de regio’s vanuit het programma GHNT om te komen tot multidisciplinaire samenwerking.
Wat is na het beëindigen van het actieprogramma Geweld hoort nergens thuis (2018–2021) het plan om kindermishandeling effectief tegen te gaan?
Het eerder en beter in beeld krijgen van huiselijk geweld en kindermishandeling en het stoppen hiervan en duurzaam oplossen vraagt onverminderd de gezamenlijke inzet van gemeenten, zorg- en hulpverlening, VT, politie en andere ketenpartners. Zoals hierboven al aangehaald: de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is een kwestie van lange adem. Vaak vinden slachtoffers of plegers of omstanders pas na lange tijd de moed om de drempel te overwinnen en hulp te zoeken. De activiteiten van het programma GHNT zijn erop gericht om deze aanpak te versterken met de inzet van regionale projectleiders en landelijke ondersteuning. Voor 2022 zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor de voortzetting van onderdelen van het programma GHNT, zodat de infrastructuur behouden kan worden, de aanpak versterkt en bestendigd kan worden. Zowel het toekomstscenario kind – en gezinsbescherming als het programma GHNT richten zich grotendeels op dezelfde gezinnen en dezelfde organisaties en professionals. Daarnaast is met het programma GHNT een goede basis in de regio’s gelegd waarop de ontwikkeling van het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming kan voortbouwen. Daarom zullen beide programma’s in de loop van 2022 met elkaar vervlochten worden.
Hoe kan het dat nog niet in alle opleidingen voor onderwijs of zorgberoepen het herkennen van kindermishandeling aan bod komt, ondanks de aangenomen motie Westerveld/Wörsdörfer3 en de toezegging dit met opleidingsinstituten te bespreken?
De motie van de leden Westerveld en Wörsdörfer vraagt om structurele aandacht voor thema’s huiselijk geweld en kindermishandeling in curricula van het hoger onderwijs opnieuw te agenderen. Bij de appreciatie van deze motie is door de ondergetekenden, mede namens de Minister van OCW, toegezegd dat dit zal worden geagendeerd bij de betrokken partijen.
Gesprek hierover heeft geleid tot het beeld dat hier al aandacht voor is in de hbo-opleidingssectoren onderwijs, zorg en welzijn. Zo is er in de lerarenopleiding voor het basisonderwijs aandacht voor deze thema’s in het beroepsbeeld van de leraar en de kennisbasis van de opleidingen. Er is binnen het deel van de lerarenopleiding waar het gaat over pedagogisch handelen bovendien meer aandacht gerealiseerd voor sociale onveiligheid, het herkennen van signalen en omgaan met de meldcode. Verder worden leraren(-in-opleiding) vanuit de pabo’s actief gewezen op het werken met inzichten en handvatten van de stichting Augeo Foundation, zoals het gelanceerde online magazine voor de beroepsopleidingen17.
In de sectoren zorg en welzijn is er specifieke aandacht voor deze thema’s in de opleidingsprogramma’s. Zo is het standaard onderdeel van het curriculum in de opleidingen Verloskunde en Verpleegkunde en zijn de thema’s daar tevens ingebed in minors en keuzevakken. Ook bij opleidingen als Logopedie of Radiotherapeutische Technieken is het terug te vinden in de curricula en is er aandacht voor de signalerende functie. Voor alle studenten in de opleidingen Social Work en Pedagogiek is dit onderdeel van de algemene kennisbasis. In het uitstroomprofiel Jeugd is de veiligheid van kinderen en gezinnen genoemd als nadrukkelijk aandachtspunt in het onderwijs. Een aantal hogescholen heeft ook een verdiepende minor voor dit thema.
Het signaleren en bespreken van huiselijk geweld en kindermishandeling vergt veel kennis en kunde bij professionals. Om vervolgens het geweld aan te pakken in samenwerking met andere partners en ervoor te zorgen dat het daadwerkelijk stopt, is in veel gevallen gespecialiseerde kennis nodig. Kennis die momenteel nog niet altijd gevonden en benut wordt of op een juiste manier wordt aangeboden. Daarom heeft de Onderzoekadviescommissie van het programma GHNT een advies uitgebracht wat ziet op het vakmanschap van aankomende professionals en de wijze waarop verspreiding en borging van kennis die nodig is voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling het beste plaats kan vinden. De implementatie van het advies wordt de komende tijd verder opgepakt met betrokkenheid van de opleidingen, de beroepsverenigingen van professionals, werkgevers en in overleg met het Ministerie van OCW.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken van de begrotingen VWS en J&V 2022 van 29 november 2021?
Ja.
Het faciliteren van illegale pushbacks |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Marechaussee helpt grensbewaking Litouwen tegen «illegale migratie»»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland in augustus zes marechaussees heeft geleverd aan Frontex voor de grensbewaking in Litouwen? Zijn sindsdien nog extra grenswachten of andere vormen van support aan grensbewaking geleverd aan Litouwen of andere grenslanden met Belarus?
Nederland heeft zes personen geleverd aan Frontex in het kader van de snelle grensinterventie in Litouwen in juli jl. Het betreft vier personen in dienst van de Koninklijke Marechaussee (KMar) en twee personen van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O). Sindsdien zijn er nog twee grenswachters van het permanente korps van Frontex ingezet in Litouwen.
Bent u bekend met signalen dat Afghaanse asielzoekers aan de Litouwse grens zijn teruggeduwd en geen recht hebben gekregen op een asielprocedure? Wat is uw reactie hierop?2
Het kabinet is bekend met de berichtgeving hierover. Het kabinet heeft grote zorgen over de wijze waarop Belarussische autoriteiten irreguliere migratie faciliteren voor politieke doeleinden. Daarmee worden mensen op onacceptabele wijze misbruikt. Zij worden bovendien op deze wijze in gevaar gebracht en onderweg regelmatig financieel uitgebuit door smokkelaars. Dat moet stoppen.
Het kabinet heeft begrip voor de complexe omstandigheden waar lidstaten als Polen, Litouwen en Letland zich in bevinden. Deze situatie heeft gevolgen voor de gehele EU en daarom is er ook financiële en operationele steun beschikbaar gesteld voor grensbewaking, het opvangen van migranten en het verwerken van asielaanvragen. Litouwen en Letland hebben hier gebruik van gemaakt.
Vanzelfsprekend is het essentieel dat hierbij Europees en internationaal recht wordt nageleefd. Overigens zij opgemerkt dat Belarus is aangesloten bij het VN-Vluchtelingenverdrag en dus gehouden is dienovereenkomstig te handelen.
Wanneer een EU-lidstaat zich niet houdt aan haar verplichtingen onder het EU-recht is het aan de Europese Commissie, als hoeder van de verdragen, om hier actie op te ondernemen. De Commissie doet dit ook, getuige bijvoorbeeld de bezoeken van Eurocommissaris Johansson aan Litouwen en recent (op 30 september jl.) aan Warschau.
Bent u bekend met de uitspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) van 5 september jl., welke Litouwen opdroeg vijf Afghaanse asielzoekers niet terug te duwen maar toegang te geven tot een asielprocedure op haar eigen territorium?3
Bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is inderdaad een zaak aanhangig tegen Litouwen over deze situatie.4 In deze zaak is echter nog geen uitspraak gedaan. Wel heeft het Hof op 8 september jl. een voorlopige voorziening getroffen en bepaald dat deze mensen, in afwachting van de uitspraak, niet mogen worden teruggestuurd naar Belarus. Op 29 september jl. besloot het Hof dat deze voorlopige voorziening niet werd verlengd, omdat deze personen zich inmiddels op Litouws grondgebied bevinden en Litouwen het Hof heeft verzekerd dat zij niet zullen worden uitgezet voordat hun asielverzoeken zijn behandeld.
Klopt het dat het doel van de Frontex-inzet in Litouwen is gericht op het tegenhouden van illegale grensoverstekingen vanuit Belarus?
In juli 2021 heeft Frontex een zogeheten snelle grensinterventie gestart in Litouwen in reactie op de sterk toegenomen toestroom van irreguliere migranten uit Belarus. Frontex assisteert Litouwen bij grenscontrole en grenssurveillance. Tevens heeft Frontex Litouwen voorzien van deskundigen die de nationale autoriteiten helpen bij het verzamelen van gegevens over irreguliere grensoverschrijdingen en de uitwisseling van operationele informatie.
Hoe kan Frontex concluderen dat het om illegale grensoverstekingen gaat wanneer mensen niet in staat zijn gesteld een asielaanvraag te doen en deze aanvraag nog niet is beoordeeld? Is het oversteken van de grens door een vluchteling niet per definitie legaal op basis van het VN-vluchtelingenverdrag?
In het EU-recht, meer in het bijzonder de Schengengrenscode5, is neergelegd onder welke voorwaarden een onderdaan van een derde land toegang tot de Europese Unie moet worden verschaft en wanneer deze toegang kan worden geweigerd. Hierin is tevens bepaald dat de buitengrenzen slechts via de grensdoorlaatposten en gedurende de vastgestelde openingstijden mogen worden overschreden. Wanneer een migrant in strijd met deze regels een grens overschrijdt is er sprake van een irreguliere grensoverschrijding. Het VN-Vluchtelingenverdrag bepaalt niet dat het oversteken van een grens door een vluchteling of persoon die om internationale bescherming verzoekt per definitie legaal is.
Een persoon die illegaal een grens heeft overschreden en niet het recht heeft op het grondgebied van de betrokken lidstaat te verblijven, dient op grond van de Schengengrenscode te worden aangehouden en onderworpen aan procedures in overeenstemming met de Terugkeerrichtlijn6.
Vanzelfsprekend geldt dat de Europese lidstaten zich bij de bewaking van de EU-buitengrenzen dienen te houden aan de Europese wet- en regelgeving en de fundamentele rechten uit internationale verdragen dienen te waarborgen, zoals het non-refoulement beginsel. Dat betekent bijvoorbeeld dat een betrokken persoon die aangeeft een verzoek om internationale bescherming te willen doen, hiertoe de gelegenheid dient te worden geboden. Gedurende deze procedure hoeft hem echter juridisch geen toegang tot het grondgebied te worden verschaft, bijvoorbeeld door het gebruik van een versnelde grensprocedure, waarbij de opvang- en procedurerichtlijn van toepassing zijn.
Kunt u garanderen dat Frontex, en in het bijzonder de Nederlandse marechaussee, nooit heeft meegewerkt of zal meewerken, direct of indirect, aan het tegenhouden en terugsturen van migranten, zonder dat hen de gelegenheid wordt geboden een asielaanvraag in te dienen?
Het is aan de Commissie om erop toe te zien dat de grensbewaking in lidstaten wordt uitgevoerd conform de geldende Europese wet- en regelgeving en aan Frontex om erop toe te zien dat de fundamentele rechten tijdens Frontex operaties worden gewaarborgd. Frontex heeft hiervoor ook (recent) de bestaande rapportage- en monitoringsmechanismen versterkt, naar aanleiding van de aanbevelingen van diverse onderzoeken inzake Frontex. Hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd.7 Door het agentschap zijn inmiddels stappen gezet om de aanbevelingen op te volgen. De voortgang hierop wordt tijdens de vergaderingen van de Frontex Management Board besproken. Het kabinet zal de voortgang van de opvolging van de aanbevelingen verder monitoren en op verbeteringen aandringen indien nodig.
De Nederlandse experts die worden ingezet onder de vlag van Frontex werken binnen de kaders en het mandaat van het operationeel plan. Deze kaders komen overeen met het internationaal en Europees recht.
Op welke wijze ziet u, gezien de betrokkenheid van de Nederlandse marechaussee, toe op de monitoring van de legaliteit van grensbewaking in Litouwen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het rapport van Amnesty International welke laat zien dat er de afgelopen zes weken meer dan 30 Afghaanse vluchtelingen vastzaten in het grensgebied van Polen en Belarus, zonder basisbehoeften als eten, medische zorg en onderdak en dat deze asielzoekers hierna zijn teruggeduwd naar Belarus?4 Wat is hierop uw reactie?
Voorop staat dat het beheer van grenzen nooit mag leiden tot het verlies van mensenlevens. De inzet van het kabinet is erop gericht om dit te allen tijde te voorkomen. Het kabinet benadrukt dat het beheer van de EU-buitengrenzen dient plaats te vinden binnen de geldende Europese en internationale kaders in relevante gremia, in bilaterale contacten en in contacten met de Europese Commissie.
De berichten over migranten die zich in het gebied rondom de grens tussen Belarus en Polen bevinden zijn zorgelijk. De personen dienen toegang te krijgen tot de humanitaire assistentie die zij nodig hebben. Ook Belarus heeft hier een verantwoordelijkheid in.
Zoals uw Kamer bekend beschikt het kabinet niet over eigenstandige informatie over de situatie. Door de noodtoestand in het grensgebied wordt geen toegang tot het gebied verschaft, ook niet voor VN-organisaties. Het is daarom op dit moment niet op basis van betrouwbare cijfers vast te stellen hoeveel migranten er precies in het betreffende grensgebied aanwezig zijn.
Zie verder het antwoord op vraag 11.
Bent u bekend met het bericht dat de afgelopen weken minstens vijf asielzoekers zijn overleden aan de grens met Polen en Belarus, door o.a. onderkoeling en uitdroging?5
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid deze grove schending van mensenrechten aan te kaarten bij uw Poolse collega-Ministers?
In lijn met de motie van de leden Van Dijk en Podt10 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tijdens de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober gesproken met haar Poolse collega. Tijdens dit gesprek heeft zij het naleven van fundamentele rechten aan de grens benadrukt, en haar collega opgeroepen om hulp toe te laten tot het grensgebied. Hierover is uw Kamer ook in het verslag van de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober geïnformeerd. Nederland heeft deze boodschap ook in andere bilaterale contacten uitdragen en blijft dat doen.
Bent u het eens dat geopolitieke conflicten nooit een reden mogen zijn om personen op zoek naar internationale bescherming het recht te ontzeggen op een asielprocedure en/of hen in onmenselijke omstandigheden vast te houden?
Zie het antwoord op vraag 3.
Welke waarborgen zijn er in Litouwen tegen illegale pushbacks die er niet zijn in Polen, Kroatië en Griekenland, waar reeds illegale pushbacks zijn gedocumenteerd?
De primaire verantwoordelijkheid van de bewaking van de grenzen blijft bij de EU-lidstaten. Iedere EU-lidstaat is daarbij gehouden aan EU-wet- en regelgeving. De Commissie ziet als hoeder van de verdragen toe op de naleving daarvan. Zo heeft de Commissie geassisteerd bij het opzetten van onafhankelijke monitoringsmechanismen in Griekenland en Kroatië.
Naast de nationale controle- en kwaliteitsmechanismen in de lidstaten, zijn er ook binnen de Frontex activiteiten monitoringsmechanismen die hierop toezien, zoals benoemd bij het antwoord op vraag 7 en 9. Een voorbeeld hiervan is de inzet van de grondrechtenfunctionaris en grondrechtenmonitors in het operationele gebied. Tevens vinden er periodiek, een keer in de vijf jaar, in alle lidstaten evaluaties plaats conform de Verordening voor het Schengenevaluatie- en monitoringsmechanisme. Aanvullend kunnen deze evaluaties ook onaangekondigd plaatsvinden, naast de periodieke evaluaties. Indien er tekortkomingen worden geconstateerd tijdens de Schengenevaluatie, volgen er aanbevelingen van de Commissie. Daarna dient door de lidstaat een actieplan te worden opgesteld welke deze tekortkomingen adresseert.
In het recente voorstel tot herziening van deze Verordening11 wordt het onderdeel met betrekking tot grondrechten versterkt. Hierbij is ook een rol voor het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voorzien. Het kabinet steunt het voorstel om de evaluatie van grondrechten in het Schengenaquis te versterken.
Klopt het dat illegale pushbacks in Kroatië, het letterlijk de grens overslaan van migranten door anonieme mannen in bivakmutsen, wordt medegefinancierd via het Fonds voor Interne Veiligheid van de EU?6 Zo ja, wat bent u voornemens hiertegen te ondernemen?
De vaste commissie van Justitie en Veiligheid van uw Kamer heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 13 oktober jl. verzocht om te reageren op «de push-backs in Kroatië in het licht van het onderzoek van Lighthouse Report» van 6 oktober 2021. Deze reactie komt uw Kamer separaat toe.
Bent u het voorts eens dat EU-fondsen welke voor migratiedoeleinden worden ingezet nooit mogen worden besteed aan activiteiten die indirect bijdragen aan mensenrechtenschendingen?
Zie antwoord vraag 14.
Heeft u er vertrouwen in dat een onderzoek door de Kroatische grenspolitie zelf naar de in vraag 12 genoemde illegale pushbacks een onafhankelijk en betrouwbaar resultaat zullen opleveren? Zo ja, waarop baseert u dat vertrouwen?
Zie antwoord vraag 14.
Wederom een bericht over matchfixing |
|
Inge van Dijk (CDA), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de nieuwe berichtgeving «Mogelijke matchfixing in het beloftenvoetbal, KNVB wil politieonderzoek»?1, 2
Ja.
Wat vindt u van de oproep van de KNVB, die vindt dat de autoriteiten verder onderzoek zouden moeten doen naar deze casus?
Onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie komen de Politie, de Belastingdienst doelgroep Sport, FIOD, Kansspelautoriteit, KNVB, KNLTB, NOC*NSF en ISR periodiek samen in het Signalenoverleg Sportfraude. Bij dit overleg wordt besproken welke concrete signalen er zijn, welke actie daarop kan worden ondernomen en door wie. De signalen zoals die uit de rapportage van de NOS naar voren komen, zullen daar ook worden besproken.
Wordt er vanaf 1 oktober door kansspelaanbieders ook extra gemonitord op beloftecompetities, gezien hier volgens gokdatabedrijf Sportradar gemiddeld voor zo'n 4,5 miljoen euro per wedstrijd op wordt gegokt?
De Beloftecompetitie is in 2020 vervangen door de Onder 21 Competitie, die (met een andere opzet) is ontwikkeld om voetbalclubs te helpen met talentontwikkeling van spelers. Zoals bekend is er een zogeheten zwarte lijst van wedstrijden en competities waarop geen weddenschap mag worden georganiseerd, om kansspelgerelateerde matchfixing tegen te gaan.3 Op die lijst staan onder meer: «wedstrijden voor deelnemers onder de 21 jaar en alle andere wedstrijden in iedere lagere leeftijdscategorie.» Ook de Onder 21 Competitie valt daaronder. Vergunninghoudende kansspelaanbieders mogen weddenschappen op wedstrijden in deze competitie dus niet aanbieden. Van monitoring door vergunde kansspelaanbieders zal daardoor geen sprake kunnen zijn.
In het seizoen 2021/2022 is naast de Onder 21 Competitie de Beloftecompetitie teruggekeerd als reservecompetitie, met een mix aan spelers als het gaat om leeftijd en inkomen. Een vergunninghouder mag in Nederland geen weddenschappen organiseren op wedstrijden waaraan voornamelijk minderjarigen deelnemen en op wedstrijden waaraan uitsluitend sporters om niet deelnemen (artikel 4.9, tweede lid, Besluit kansspelen op afstand en de toelichting (p. 125)). Vergunde aanbieders hebben ook de verplichting om maatregelen te treffen om matchfixing binnen hun wedaanbod tegen te gaan. Zie artikel 4.8 Besluit kansspelen op afstand. De Kansspelautoriteit houdt er toezicht op dat vergunninghouders zich houden aan deze regelgeving. Vergunninghouders moeten daarnaast verdachte gokpatronen (op event-niveau) melden aan de Kansspelautoriteit en sportorganisaties en transacties in de zin van de Wwft (persoonsinformatie) melden aan FIU-NL. In het voorjaar van 2022 worden de eerste trendanalyses opgesteld.
Bent u het eens met de stelling dat spelers in de beloftecompetitie in het voetbal extra gevaar lopen om te worden verleid een wedstrijd te fixen, omdat ze daarmee flink geld kunnen verdienen?
Het Ministerie van VWS is zich daarvan bewust. Om de weerbaarheid van sporters te verhogen bieden NOC*NSF en de KNVB voorlichting aan sporters. De preventie van matchfixing is daarom één van de onderdelen van de subsidie Sport en Integriteit voor NOC*NSF.
Bent u in gesprek met de KNVB over gerichte acties op het voorkomen van matchfixing binnen de beloftecompetitie?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Klopt het dat er eind 2017 al onderzoek is gedaan door het Openbaar Ministerie (OM) naar de meerwaarde van strafbaarstelling bij matchfixing en naar de meldplicht van spelers?3
Het Openbaar Ministerie heeft op verzoek van het Strategisch Beraad Matchfixing een onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een strafbaarstelling van matchfixing. De uitkomsten van dit onderzoek worden momenteel door het Strategisch Beraad Matchfixing van een advies voorzien. Uw Kamer wordt daarna geïnformeerd over het advies. Het onderzoek is te vinden op de website van het Openbaar Ministerie en tevens als bijlage5 gevoegd bij deze brief.6
Klopt de conclusie van de KNVB in zijn position paper4 ten behoeve van het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer van 27 september jongstleden waarin staat: «dit vraagt om toegesneden wetgeving, waarmee direct, snel en effectief ten aanzien van iedere variant in matchfixing kan worden opgetreden. Die wetgeving ontbreekt momenteel in Nederland, zo laat ook recent onderzoek zien naar het huidige juridische kader»? Betreft dit hetzelfde onderzoek als het onderzoek door het OM?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Heeft u zelf inzage gehad in de uitkomsten van dit onderzoek van het OM?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Bent u bereid het onderzoek van het OM, al dan niet in vertrouwelijkheid, met de Kamer te delen? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 van de Grondwet?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Kunt u deze vragen gelijktijdig beantwoorden met de eerdere schriftelijke vragen van 30 september jongstleden5 aangaande dit onderwerp?
Ja.