De toespraak van Greta Thunberg tijdens de COP24 in Katowice |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Erkent u dat u medeverantwoordelijkheid draagt voor het Nederlandse klimaatbeleid, aangezien het kabinetsbeleid wordt vastgesteld door de ministerraad?
Heeft u de toespraak gehoord die de 15-jarige Zweedse klimaatactivist Greta Thunberg heeft gegeven tijdens de klimaatconferentie in Katowice, Polen?1
Heeft u gehoord dat ze zei: «Veel mensen zeggen dat Zweden maar een klein land is, en dat het niet uitmaakt wat we doen. Maar ik heb geleerd dat je nooit te klein bent om een verschil te maken. En als slechts een paar kinderen over de hele wereld de krantenkoppen halen, door simpelweg niet naar school te gaan, stel je dan eens voor wat we met zijn allen zouden kunnen bereiken, als we maar zouden willen»? Bestrijdt u deze uitspraken van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Maar om dat te doen, moeten we helder spreken, ongeacht hoe oncomfortabel dat kan zijn»? Bestrijdt u de stelling van Thunberg dat eerlijke en heldere communicatie geboden is?
Heeft u gehoord dat ze zei: «U heeft het alleen maar over groene oneindige economische groei, omdat u bang bent om impopulair te zijn»? Voelt u zich aangesproken door Thunberg op dit punt? Zo nee, heeft u inmiddels uw standpunt over economische groei gewijzigd, en durft u inmiddels te erkennen dat voortdurende economische groei op een (reeds overbelaste) planeet onmogelijk is?
Heeft u gehoord dat ze zei: «U praat alleen over stappen vooruit zetten met dezelfde slechte ideeën die ons in deze situatie hebben doen belanden, terwijl het enige verstandige zou zijn om aan de noodrem te trekken»? Voelt u zich aangesproken door Thunberg op dit punt? Zo nee, welke voorstellen mogen de Kamer en jongeren zoals Thunberg nog voor het einde van 2018 van u verwachten om radicaal te breken met het beleid van «business as usual» en de grootste bedreigingen voor het klimaat drastisch aan banden te leggen, zoals door te stoppen met het destructieve Nederlandse handelsbeleid en de invoer van palmolie aan banden te leggen?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Jullie zijn niet volwassen genoeg om te zeggen waar het op staat. Zelfs die last laten jullie over aan ons, kinderen»? Bestrijdt u deze stelling van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Maar populair zijn interesseert me niet. Wat mij interesseert, is klimaatrechtvaardigheid en een levende planeet»? Vindt u dat inspirerend? Zou u een voorbeeld kunnen nemen aan Thunberg, denkt u?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Onze beschaving wordt opgeofferd voor de mogelijkheid voor een zeer klein aantal mensen om door te gaan met het verdienen van een enorme hoeveelheid geld. Onze atmosfeer wordt opgeofferd zodat rijke mensen in landen als de mijne, in luxe kunnen leven. Het is het lijden van velen, die betalen voor de luxe van enkelen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «In het jaar 2078, zal ik mijn 75ste verjaardag vieren. Als ik kinderen heb, zullen zij die dag misschien met mij doorbrengen. Misschien zullen ze mij vragen naar jullie. Misschien zullen ze vragen waarom jullie niets gedaan hebben, toen er nog tijd was om te handelen»? Welke antwoord zou Thunberg haar kinderen kunnen geven wat u betreft?
Heeft u gehoord dat ze zei: «U zegt dat u van uw kinderen houdt, boven al het andere. Maar u steelt hun toekomst, voor hun ogen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Totdat u gaat focussen op wat er moet gebeuren, in plaats van op wat er politiek mogelijk is, is er geen hoop»? Bestrijdt u deze stelling van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «We kunnen een crisis niet oplossen zonder het als een crisis te behandelen»? Bestrijdt u deze logica van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «We moeten de fossiele brandstoffen in de grond laten, en we moeten focussen op billijkheid»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «En als oplossingen binnen het bestaande systeem niet te vinden zijn, dan moeten we misschien het systeem zelf veranderen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «We zijn hier niet gekomen om de wereldleiders te smeken of ze zich (om ons) willen bekommeren. Jullie hebben ons in het verleden genegeerd en jullie zullen ons weer negeren»? Wat vindt u ervan dat jongeren als Thunberg tot de conclusie zijn gekomen dat ze niet kunnen rekenen op hun politieke leiders?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Jullie zijn door je excuses heen, en we zijn door onze tijd heen. We zijn hier gekomen om jullie te laten weten dat verandering eraan komt, of jullie dat nou leuk vinden of niet. De echte macht behoort toe aan het volk»? Bestrijdt u deze uitspraken van Thunberg?
Wat gaat u na het horen van de toespraak doen om ervoor te zorgen dat u kinderen zoals Greta Thunberg weer recht in de ogen kunt kijken?
Bent bereid om u in de ministerraad sterk te maken voor een Nederlands klimaatbeleid dat niet meegaat in het scenario dat kinderen hun toekomst afpakt?
Bent u bereid op uw eigen ministerie alle maatregelen te nemen die de noodzaak van het beperken van de klimaatverandering tot 1,5 graad Celsius vraagt?
Bent u bijvoorbeeld bereid over te stappen op een (veel) plantaardiger catering in de bedrijfskantine, bij vergaderlunches en officiële diners, door plantaardig de norm te maken en dierlijk de uitzondering, zoals diverse Nederlandse universiteiten en de gemeente Utrecht al doen?
Gedwongen huwelijken van vrouwen uit Myanmar in China |
|
Anne Kuik (CDA), Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen Myanmar massaal verkocht aan Chinese mannen»?1
Ja.
Kunt u een korte appreciatie geven van het onderzoek van de John Hopkins Universiteit waar naar verwezen wordt in het artikel?
Het onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met de Kachin Women’s Association Thailand (KWAT). De onderzoekers trachten een inschatting te maken van de omvang van mensenhandel in vrouwen en meisjes van Myanmar naar China met als doel gedwongen huwelijken en zwangerschappen. Volgens het onderzoek zijn de slachtoffers meisjes en vrouwen tussen de 15 en 55 jaar, afkomstig uit de staat Kachin en het noorden van de staat Shan. Het is de inschatting van de onderzoekers dat in 2017 65.000 Myanmarese meisjes en vrouwen in China verbleven. 2.500 Van hen bevonden zich in een gedwongen huwelijk met een Chinese man. Binnen deze groep zijn duizend meisjes en vrouwen tot een huwelijk gedwongen via mensenhandel. Een totaal van 2.300 meisjes en vrouwen raakten zwanger (conform het rapport forced childbearing).
De noordelijke staat Kachin is een van de minst toegankelijke regio’s in Myanmar doordat het leger en de civiele overheid geen toegang bieden aan humanitaire hulporganisaties tot het gebied. Daardoor zijn de cijfers moeilijk te verifiëren.
In hoeverre voert Nederland in Myanmar en China projecten uit die deze vrouwen en meisjes beschermen om te voorkomen dat zij verhandeld worden?
Kunt u toelichten wie de slachtoffers zijn? Om wat voor bevolkingsgroepen gaat het?
Het gaat om slachtoffers uit de deelstaten Kachin en Shan. De meerderheid van de bevolking in Kachin is etnisch Kachin (of Jingpo) en bestaat uit een confederatie van zes etnische groepen die grotendeels christelijk zijn. In de staat Shan wonen ook veel verschillende etnische groepen, die overwegend boeddhistisch zijn. De onderzoekers geven niet specifiek aan om welke groepen het gaat. Zij spreken enkel van Kachin of Shan «female».
Wordt een deel van de extra middelen in 2019 ter ondersteuning en hulp aan de Rohingya ook besteed aan de bestrijding van vrouwenhandel zoals genoemd in dit artikel? Zo nee, waarom niet?
Nederland geeft in 2019 indirect steun aan de humanitaire respons in Myanmar via kernbijdragen aan de VN-Vluchtelingenorganisatie, de VN-Kinderrechtenorganisatie, het VN-Wereld voedselprogramma en het VN-Noodhulpfonds CERF. Naar aanleiding van het amendement van de leden Kuzu en Van den Hul zal in 2019 een extra bijdrage van 2 miljoen euro aan de Rohingya vluchtelingen in Bangladesh worden besteed, waarvan 1 miljoen euro zal worden ingezet ten behoeve van algemene hulpverlening en 1 miljoen euro voor de verbetering van de positie van vrouwen en meisjes in vluchtelingenkampen, en hulpverlening aan vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld. De exacte invulling hiervan zal nog nader worden bepaald.
Voor Nederland is de bescherming van vrouwen en meisjes, waaronder het verkleinen van de risico’s op vrouwenhandel, een belangrijk aandachtspunt binnen de humanitaire respons. Binnen het huidige Myanmar humanitaire respons plan van de VN wordt onder andere aandacht besteed aan kwetsbaarheid voor vrouwenhandel. Een van de strategische prioriteiten op het gebied van bescherming is het implementeren van anti-mensenhandel programma’s gericht op kwetsbare groepen. Daarnaast wordt er in de humanitaire respons ook op andere manieren bijgedragen aan het verkleinen van de risico’s op vrouwenhandel, bijvoorbeeld via hulp in de vorm van onderwijs.
In hoeverre zijn mensenhandel en kindbruiden onderwerp van gesprek geweest tijdens uw bezoek aan Myanmar in november dit jaar?
Mensenhandel en kind-bruiden zijn niet expliciet onderwerp van gesprek geweest tijdens het bezoek aan Myanmar. Het rapport hierover van JHU/KWAT was ten tijde van het bezoek nog niet gepubliceerd. Wel werd er uitgebreid stilgestaan bij de Rohingya crisis, mensenrechtenschendingen en de democratische transitie van Myanmar.
Klopt het dat de onevenwichtige verhouding tussen mannen en vrouwen in China de «aanvoer» van kindbruiden naar China aanwakkert? Heeft u cijfers over vrouwenhandel vanuit Laos, Cambodja en Vietnam naar China?
Ja. De scheve man-vrouwverhouding bij geboortes in China is het gevolg van op genderdiscriminatie gebaseerde sekseselectie – een ongewenst bijeffect van het geboortebeperkingsbeleid dat begin jaren 1980 werd ingevoerd. Hierdoor is er met name in de leeftijdsgroep tot 25 jaar sprake van een onevenwichtige demografische man-vrouwverhouding, wat als belangrijke reden wordt gezien voor de vrouwenhandel vanuit Zuidoost Azië naar China. Aangezien de vrouwenhandel zich in de illegaliteit afspeelt, zijn er geen betrouwbare cijfers beschikbaar, maar mogelijk gaat het om tienduizenden vrouwen per jaar die vanuit buurlanden naar China verhandeld worden. Het is niet bekend hoeveel van hen minderjarig zijn.
Overigens heeft China het geboortebeperkingsbeleid in 2015 versoepeld, en wordt er streng opgetreden tegen selectieve abortussen en mensenhandelaren. De scheve man-vrouwverhouding bij geboortes lijkt de laatste jaren langzaamaan te verbeteren, al zal daardoor naar verwachting het aantal (legale en illegale) bruiden van buiten China de komende jaren niet direct afnemen.
Ondersteunt Nederland projecten in bovengenoemde landen ter bestrijding van mensenhandel en in het bijzonder het voorkomen van kindbruiden? Zo ja, kunt u toelichten om welke projecten het gaat? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt enkele programma’s in de regio die in meer algemene zin gericht zijn op het versterken van vrouwelijk leiderschap en van participatie van vrouwen en meisjes in politieke processen. Deze programma’s hebben tot doel vrouwen betere kansen te geven zelf voor hun rechten op te komen, en schendingen daarvan aan te kaarten. Nederland geeft in de genoemde landen (Cambodja, China, Laos, Myanmar, Vietnam) geen directe financiering aan organisaties die mensenhandel of kind-huwelijken bestrijden. Wel ondersteunt Nederland Girls not Brides, een mondiaal netwerk van organisaties die kind-huwelijken bestrijden en zich inzetten voor volwaardige kansen voor vrouwen en meisjes. In enkele van de genoemde landen bestaan organisaties die lid zijn van Girls not Brides en gebruik kunnen maken van de kennis, ervaring en contacten van dit netwerk.
Conform amendement 18 van de Leden Bouali en Kuik welke bij wetsvoorstel 35 000 XVII – Vaststelling begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019 – is ondergebracht, wordt thans bezien hoe de extra investering in het tegengaan van kind-huwelijken zal worden vormgegeven.
Bent u bereid om de zorgen over de situatie in China met betrekking tot de gedwongen import van vrouwen en meisjes over te brengen aan de Chinese autoriteiten?
Ja. Nederland zal de kwestie ter sprake brengen tijdens de eerstvolgende ronde van de bilaterale mensenrechtendialoog met China, die hopelijk in de eerste helft van 2019 zal plaatsvinden.
Kunt u aangeven hoe Nederland effectief kan bijdragen om deze vrouwenhandel in en rondom China te bestrijden?
Nederland gebruikt politieke en diplomatieke middelen om in relevante internationale fora en processen, zoals onder meer de Mensenrechtenraad en de Universal Periodic Reviews, mensenrechtenschendingen aan te kaarten en om autoriteiten direct aan te spreken op hun verantwoordelijkheden. De door Nederland gesteunde humanitaire respons in Myanmar, via bovengenoemde VN-organisaties, en via onder meer de Wereld Gezondheidsorganisatie onder Rohingya in Bangladesh, draagt bij aan vermindering van kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes voor kind-huwelijken en mensenhandel (zie het antwoord op vraag 5). Zie tevens antwoord op vraag 3.
De felle kritiek van de Europese Rekenkamer op het EU-noodfonds voor Afrika |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de kritiek van de Europese Rekenkamer op het noodfonds voor Afrika van de Europese Unie (EU)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de Europese Rekenkamer op het EU-noodfonds voor Afrika, in het bijzonder de opmerkingen over het gebrek aan focus, de zwakke implementatie en de beperkte mogelijkheid om resultaten te meten?2
De breedte van de EUTF doelstellingen is een resultaat van de diversiteit aan doelstellingen overeengekomen tussen Europese en Afrikaanse leiders op de Valletta migratietop van november 2015. Daar werden vijf pijlers3 geformuleerd die richtinggevend zijn voor te financieren programma’s uit het EUTF. Met de huidige inzichten zou de inzet van het EUTF zich minder moeten richten op grondoorzaken van armoede en instabiliteit die aanleiding zouden kunnen geven tot onder meer irreguliere migratie en meer op de andere Valletta pijlers, met name de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel, bescherming en opvang in de regio, terugkeersamenwerking en re-integratie. Deze focus wordt ook al sinds de start van het trustfonds door Nederland bepleit.
Voor wat betreft de uitvoering van het EUTF doet de Rekenkamer een serie aanbevelingen om de selectie van programma’s beter te laten verlopen en de uitvoering sneller te laten starten. Het kabinet zal er bij de Europese Commissie op aandringen dat deze aanbevelingen zo goed als mogelijk worden toegepast.
Inmiddels is er een monitoringssysteem voor alle drie de geografische EUTF «luiken» (Sahel en Tsjaadmeer, Hoorn van Afrika en Noord-Afrika) opgericht en in 2019 zal het EUTF worden geëvalueerd.
Kunt u zich herinneren dat diverse deskundigen twee jaar geleden verklaarden dat het noodfonds alleen effectief kan zijn als ook de Afrikaanse landen zelf hun eigen migratiebeleid aanscherpen?3 Wordt daar op dit moment – al dan niet met het noodfonds als drukmiddel – over gesproken?
De EU spreekt regelmatig met Afrikaanse partnerlanden over migratiesamenwerking, vaak als onderdeel van een bredere politieke dialoog, waaraan ook lidstaten deelnemen. We zien in verschillende landen verbeteringen in het nationale migratiebeleid en ook is de irreguliere migratie richting Europa afgenomen. Zo zijn in Niger beleidswijzigingen doorgevoerd en worden wetten tegen mensenhandel en mensensmokkel beter nageleefd. In landen als Ethiopië en Oeganda zien we verbetering van de opvang van vluchtelingen en ontheemden. In alle drie deze voorbeelden worden nationale programma’s die deze beleidsverbetering ondersteunen, mede gesteund via het EUTF.
Welke zichtbare resultaten, in het bijzonder op het tegengaan van irreguliere migratie, hebben de bestedingen reeds opgeleverd? Welke resultaten verwacht u de komende tijd te zien?
De Europese Commissie heeft een aantal zichtbare resultaten gepresenteerd van EUTF-programma’s. Naast de vaststelling dat de irreguliere migratiestroom naar Europa en door bepaalde transitlanden (Niger, Libië) fors is afgenomen, is met EUTF steun aan 86.000 migranten en vluchtelingen bescherming geboden, zijn 38.000 migranten vrijwillig teruggekeerd vanuit transitlanden naar hun landen van herkomst, zijn 137 personen gearresteerd op verdenking van mensensmokkel/handel en zijn 23 mensensmokkelnetwerken opgerold. Met EUTF steun zijn tevens meer dan 4.000 banen gecreëerd en meer dan 2.000 lokale MKB bedrijven gesteund. Het hierboven genoemde EUTF-monitoringsysteem zal de komende tijd ingezet worden om meer resultaten in kaart te brengen en ook zal de evaluatie in 2019 hier verdere inzichten over geven.
Welke financiële bijdrage heeft Nederland tot nu toe geleverd aan het EU-noodfonds voor Afrika?
Het grootste deel van het EUTF bestaat uit overhevelingen vanuit andere EU-instrumenten, zoals de reserve van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI) en het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI), in totaal ca. EUR 3,7 miljard. De rest, ca. EUR 450 mln., betreft bilaterale bijdragen van EU-lidstaten en andere donoren. Sinds 2015 heeft Nederland EUR 26,4 mln. aan bilaterale bijdragen aan het EUTF gecommitteerd, onder meer voor projecten gericht op vrijwillige terugkeer en herintegratie vanuit transitlanden in Noord-Afrika en voor opvang van vluchtelingen in de Hoorn van Afrika. Deze bijdragen zijn afkomstig uit de BHOS-begroting.
Klopt het dat een deel van de middelen uit het fonds wordt geïnvesteerd in duurzame energie, infrastructuur en bedrijven? Op welke wijze zorgt u ervoor dat, in het kader van de hulp- en handelsagenda, ook Nederlandse bedrijven betrokken worden bij de uitvoering?
Een deel van de fondsen wordt uitgegeven aan duurzame energie, infrastructuur en ondersteuning van lokale bedrijven in landen van opvang, transit en herkomst indien dit bijdraagt aan de doelstellingen in het kader van de aanpak van grondoorzaken van irreguliere migratie dan wel verbeterde opvang in de regio.
Het bedrijfsleven kan geen directe aanspraak maken op fondsen vanuit het EUTF. Waar Nederlandse organisaties kunnen worden betrokken bij de uitvoering van programma’s gefinancierd uit het EUTF, wordt dit gestimuleerd. Zo is SNV in Mali betrokken in een consortium dat zich richt op werkgelegenheid.
Hoe garandeert u complementariteit van de bestedingen via dit EU-noodfonds ten opzichte van Nederlandse (bilaterale) inspanningen met dezelfde doelstellingen? Op welke wijze worden doublures concreet voorkomen?
Bij de ontwikkeling van EUTF programma’s in een partnerland vindt overleg en afstemming plaats tussen de EU-vertegenwoordiging en de individuele EU ambassades ter plaatse. Individuele EU-lidstaten kunnen eenzelfde doelstelling nastreven waarbij de uitvoering gecoördineerd plaatsvindt. Ter illustratie: ten aanzien van werkgelegenheid en economische groei kan het ene land zich richten op verbetering van de regelgeving en het andere land op een specifieke sector. Uitgangspunten zijn complementariteit, efficiëntie en effectiviteit.
Europese wapens in handen van jihadisten in Jemen |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten over Europese wapens in handen van jihadisten in Jemen?1 Hoe verklaart u dat Europese wapens die aan Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten zijn geleverd op grote schaal in handen van jihadisten in Jemen terechtgekomen zijn?
Ja, met die berichten ben ik bekend. Het kabinet beschikt niet over eigen informatie die bevestigt dat jihadisten in Jemen met Europese wapens vechten. Het valt echter niet uit te sluiten dat deze wapens daar terecht komen.
Nederland hanteert zelf een zeer restrictief wapenexportbeleid ten aanzien van wapens die kunnen worden ingezet in het conflict in Jemen.
Klopt het dat Europese exportcriteria stellen dat wapens niet geleverd moeten worden als het risico bestaat dat deze goederen of technologie bij terroristische organisaties of individuele terroristen terechtkomen? Zo nee, waarom niet?
Criterium 7 van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport verplicht lidstaten te overwegen of er een risico bestaat dat de goederen of technologie bij terroristische organisaties of individuele terroristen terechtkomen. Hiermee wordt rekening gehouden bij het beoordelen van de impact op het ontvangende land van de uit te voeren militaire goederen of technologie en van het risico dat deze goederen of technologie een andere, ongewenste eindgebruiker of een ander ongewenst eindgebruik krijgen.
Bent u bereid in EU-verband te pleiten voor onafhankelijk onderzoek naar de mate waarin en de wijze waarop aan Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten geleverde wapens in handen van jihadisten in Jemen terechtgekomen zijn? Zo nee, waarom niet?
VN-Veiligheidsraadresolutie 2402 van 26 februari 2018 verlengde het wapenembargo tegen individuen in Jemen. Alle meldingen van schendingen van dit wapenembargo worden onderzocht door het Panel of Experts voor Jemen, onder toezicht van het VN-sanctiecomité. Schendingen van het wapenembargo tegen ISIS en Al Qaida worden op grond van Veiligheidsraadresoluties 1526 en 2253 door het Analytical Support and Sanctions Monitoring Team onderzocht. Nederland zal beiden instanties op de berichtgeving attenderen.
De berichten ‘Limburg genoemd als locatie voor megadistributiecentrum van Chinese webwinkelreus Alibaba’ en 'Rutte wil Alibaba binnenhalen, maar douane is e-commerce liever kwijt' |
|
Jan Middendorp (VVD), Wybren van Haga (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u de berichten «Limburg genoemd als locatie voor megadistributiecentrum van Chinese webwinkelreus Alibaba» en «Rutte wil Alibaba binnenhalen, maar douane is e-commerce liever kwijt» over het groeiend aantal producten dat op digitale platformen wordt gekocht en de mogelijke vestiging van Alibaba in de Benelux?1 2
Ja.
Hoeveel goederen gaan er per jaar via het spoor, de weg of het water over de Nederlandse landsgrens met Duitsland en België? Hoeveel was dat vijf jaar geleden? Hoeveel is de groei in waarde in de afgelopen vijf jaar? Hoeveel van deze grensoverschrijdende handel is afkomstig uit digitale verkopen? Wat zijn de projecties voor de ontwikkelingen van deze handelsstromen? Hoeveel van deze goederen komen via België of Duitsland van buiten de Europese Unie?
In 2017 exporteerde Nederland voor 48 miljard euro aan goederen naar België en bijna 107 miljard euro naar Duitsland. In hoeverre dit per spoor, weg, water of lucht gebeurt is niet bekend. De export van goederen naar België en Duitsland was in 2012 nagenoeg hetzelfde als in 2017. De export van goederen naar België is in vijf jaar met 0,8% gedaald en die naar Duitsland met 0,7% gestegen. Hoeveel van deze export in goederen mogelijk is gemaakt door digitale verkopen is niet bekend. Sinds het herstel van de export van goederen na de economische crisis van 2008 is de export van goederen naar België en Duitsland stabiel. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat deze in de nabije toekomst in grote mate zullen fluctueren. De wederuitvoer naar België is 42% van de export in goederen en voor Duitsland 53%. Hoeveel van deze wederuitvoer afkomstig is van landen buiten de EU is niet bekend.
Kunt u beschrijven hoe bijvoorbeeld producten uit China, die in de haven van Antwerpen aankomen en vervolgens via een verdeelcentrum in Luik de Nederlands-Belgische landsgrens over gaan om in Nederland verkocht te worden, gecontroleerd en/of geregistreerd worden? Zijn er juridische of andere barrières voor deze producten als zij over de Belgisch-Nederlandse grens gaan? Kunt u deze vragen ook beantwoorden voor producten die bijvoorbeeld in Rotterdam aankomen, dan via een verdeelcentrum in Luik de Nederlands-Belgische landsgrens over gaan, om weer in Nederland verkocht te worden?
De EU kent een gemeenschappelijke buitengrens, met dezelfde regels voor onder meer goederen. Alle goederen die van buiten de EU in Nederland of België geïmporteerd worden, staan onder douanetoezicht. Dit geldt net zo goed voor de goederen die via e-commerce binnenkomen. Eenmaal op de interne markt vallen de goederen onder het vrij verkeer van goederen, is er geen douanetoezicht meer van toepassing en kan het product dus vrij verplaatst worden.
Wat voor knelpunten ontstaan er bij de opkomst van digitale verkoop en hoeveel daarvan worden veroorzaakt door het ontbreken van uniforme productstandaarden en -regels tussen Nederland en Duitsland en België? Welke knelpunten ontstaan door de volumegroei van de digitale handel op zich?
Producten waarvan de verkoop digitaal tot stand komt, leveren op zich geen andere belemmeringen op dan producten die op een niet-digitale wijze worden verkocht. Uiteraard kan er bij de verkoop van producten op afstand altijd iets mis gaan, maar hierin bestaat geen principieel verschil tussen digitale verkoopkanalen en traditionele verkoopkanalen. Overigens gelden voor heel veel producten (zoals voor de meeste elektronica- en speelgoedproducten) Europese regelgeving en productstandaarden, waardoor er geen verschil is in standaarden tussen de lidstaten, en dus ook niet tussen Nederland, Duitsland en België. Het belangrijkste gevolg door de opkomst van digitale handel is de omzetdaling van handelaren die hun producten niet digitaal verkopen of daarin minder sterk zijn.
Wat wordt in Nederland gedaan om productstromen uit België en Duitsland op basis van e-commerce te accommoderen? Ziet u hier, in het geval van digitale handel tussen Nederland en België, een rol voor de Benelux? Zo ja, welke? Kunt u deze vraag ook beantwoorden voor de digitale handel tussen Nederland en Duitsland? Is dit voor het geval Nederland en Duitsland besproken op de recente top in november tussen Noordrijn-Westfalen en Nederland?
Er zijn op dit moment geen specifieke overleggen met buurlanden om productstromen op basis van e-commerce te accommoderen. Wel wordt in verschillende gremia gesproken over het bevorderen van handel tussen de buurlanden. De Benelux-landen hebben volgens artikel 350 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de mogelijkheid om de samenwerking te verdiepen en op deze manier te functioneren als proeftuin voor de EU. De Benelux-landen komen in verschillende werkgroepen samen om handelsbelemmeringen weg te nemen en de interne markt te voltooien. Zo neemt Nederland deel aan werkgroepen omtrent productvereisten en territoriale leveringsbeperkingen.
Bent u bekend met het feit dat er, zowel door particulieren als door bedrijven, online in ons omliggende landen spullen worden gekocht die niet aan de EU-standaarden en /of de Nederlandse standaarden voldoen?
In beginsel moeten alle producten die de Europese markt binnenkomen aan Europese of nationale regelgeving en standaarden voldoen. Bedrijven die deze producten importeren dragen hiervoor (mede)verantwoordelijkheid, en de controle hierop gebeurt door de douane en markttoezichthouders die
verantwoordelijk zijn voor toezicht op productveiligheid (bijvoorbeeld de NVWA en Agentschap Telecom). Indien het product niet voldoet aan de regelgeving kan de toezichthouder het bedrijf hierop aanspreken en zo nodig maatregelen nemen. Indien het product door een consument (online) gekocht wordt bij een producent in een derde land moet dat ook aan onze regelgeving voldoen.
Heeft u inzicht in de schade die het Nederlandse bedrijfsleven leidt doordat er online spullen worden besteld die niet aan onze standaarden voldoen?
Hierover zijn geen cijfers bekend, en goed onderbouwde schattingen zijn niet te geven.
Kent u het probleem dat online bedrijven geen vestiging in Nederland hebben en er bij overtredingen een aanspreekpunt ontbreekt? Zo ja, hoe gaat u om met dit probleem?
De douane hanteert een risicogericht beleid, hetgeen wil zeggen dat de douane op basis van het risico dat fiscale en niet-fiscale wet- en regelgeving niet wordt nageleefd, aangiften en goederen kan selecteren voor een controle. Bij e-commercepakketten bestaat onder andere het risico dat er te weinig belastingen en invoerrechten over de producten worden betaald door opgave van een te lage waarde van de online gekochte goederen. Als goederen voor controle zijn geselecteerd, dan kan de douane deze fysiek controleren en kan ze commerciële bewijzen zoals facturen en betaalbewijzen opvragen. De douane heeft altijd een aanspreekpunt in Nederland, nl. degene die de aangifte heeft gedaan. De problemen die ontstaan door e-commerce worden al enige tijd in verschillende internationale gremia onderkend en opgepakt. Nederland doet bijvoorbeeld samen met de EU mee in de Internationale Douane Unie om onder andere te spreken over een betere aansluiting van de douane-controlesystemen. Daarnaast wordt in WTO-verband sinds vorig jaar gesproken over het opstellen van gemeenschappelijke regels voor e-commerce.
Op het gebied van toezicht op de productveiligheid speelt nog wel een probleem. Markttoezichthouders zoals de NVWA en Agentschap Telecom kunnen in geval van directe aankopen uit derde landen door consumenten niemand in de EU aanspreken in het geval het product niet aan de regelgeving voldoet. Dit probleem wordt ook op Europees niveau onderkend en is onderdeel van onderhandelingen over een nieuwe verordening over markttoezicht. In deze onderhandelingen pleit het kabinet ervoor dat producenten uit derde landen altijd een aanspreekpunt in de EU moeten hebben indien zij producten (online) op de Europese markt aanbieden, zoals ook is toegezegd in reactie op de motie van lid
Amhaouch op dit onderwerp3.
Kent u het probleem dat e-commerce zowel risico’s als kansen voor Nederlandse bedrijven biedt en dat er vaak geen sprake is van een gelijk speelveld?
Het is inherent aan het ondernemen dat er risico’s en kansen zijn bij ontwikkelingen op de markten. Dat geldt eveneens voor e-commerce. Wat het gelijk speelveld betreft geldt dat alle goederen die via e-commerce geïmporteerd worden onverkort aan de Europese eisen moeten voldoen. Wel gaat bij de werking van de interne markt extra aandacht uit naar goede naleving, handhaving en monitoring van de regels en toezicht daarop.
In hoeverre wordt er bij het aanpassen van regels aan de handelsstromen die tech-bedrijven met zich meebrengen gecoördineerd binnen de Benelux? Zo ja, in welke vorm? Zo nee, waarom niet? Hoe zit dit met de handel tussen Nederland en Duitsland?
De regels omtrent het vrij verkeer van goederen en diensten zijn uniform binnen de EU als het gaat om de interne markt. Hierover is geen aparte afstemming binnen de Benelux.
Welke ambities uit het plan van de Europese Unie uit mei 2015 om één digitale markt te bouwen zijn nog niet doorgevoerd maar zouden knelpunten aan de Nederlandse grens wel kunnen verlichten en /of digitale handel tussen Nederland en Duitsland kunnen stimuleren? Welke daarvan zou Nederland bilateraal met België en/of Duitsland kunnen aanpakken? Zo ja, zijn er plannen om dat te doen?
In de digitale internemarktstrategie van de Europese Commissie is het verbeteren van grensoverschrijdende e-commerce een belangrijke pijler. Daaruit zijn alle voorstellen inmiddels gepubliceerd en de meeste voorstellen zijn inmiddels aangenomen. Dat betreft specifiek de verordening geo-blocking, de verordening pakketbezorging, de verordening samenwerking consumentenbescherming, de verordening portabiliteit van online content, de verordening online omroepdiensten, de ratificatie van het Marrakech-verdrag, het BTW e-commercepakket en BTW voor e-books.
Er zijn momenteel nog drie voorstellen uit de e-commercepijler in onderhandeling. Dat betreft de richtlijn auteursrecht in de digitale interne markt en de twee richtlijnen voor grensoverschrijdende aankoop van online content en van fysieke goederen. Aangezien de relevante juridische uitgangspunten voor beide voorstellen in EU-recht zijn vastgelegd, is het niet mogelijk noch wenselijk om hierop aanpassingen in bilateraal verband met België en/of Duitsland te realiseren.
Wordt de digitale overheid in Nederland ingezet om e-commerce met Duitsland en België te vergemakkelijken? Zo ja, in welke vorm? Zo ja, kunt u drie voorbeelden geven waar aanpassingen worden gemaakt in de manier waarop de digitale overheid werkt juist om digitale handel met Duitsland en België ter wille te zijn? Zijn er ook voorbeelden waar daarbij samen is gewerkt met België, de Benelux of Duitsland.
Een van de hoofddoelstellingen van de Benelux Unie is om de economische unie tussen de drie landen verder te ontwikkelen en te voltooien, en de nog resterende belemmeringen van het vrije verkeer zo veel mogelijk weg te nemen. Binnen de Benelux-samenwerking zijn in zijn algemeenheid digitalisering en de voltooiing van de interne markt centrale thema’s. Afstemming en samenwerking rond deze thema’s worden met name op beleidsniveau bevorderd. De vestiging van buitenlandse investeerders wordt binnen dit luik uitdrukkelijk niet besproken. De Benelux-samenwerking op het terrein van de interne markt concentreert zich op energie en klimaat, transport, arbeidsmobiliteit en detailhandel. Rond dit laatste onderwerp is er in 2017 in opdracht van de Benelux een studie uitgevoerd om de voordelen en belemmeringen van een Benelux Interne Retailmarkt in kaart te brengen. In deze studie wordt e-commerce als een van de kansen, maar ook als een van de knelpunten op het gebied van wetgeving voor grensoverschrijdende detailhandel genoemd (juridische versnippering) – o.a. op het gebied van online betalingen, privacywetgeving en vraagstukken inzake logistiek en distributie.
Concreet heeft deze studie geleid tot samenwerking op het gebied van territoriale leveringsbeperkingen en productvereisten. Dit jaar zal tevens gestart worden met het opzetten van een digitaal informatiepunt voor detailhandel in de Benelux. Daarnaast is er overleg rond mobiel betalen.
In het kader van de wederzijdse erkenning van eID-middelen (eIDAS verordening) wordt in 2019 eHerkenning genotificeerd waarmee deze middelen ook in de Europese Economische Regio gebruikt kunnen worden. Hiermee wordt de werking van de Europese interne markt bevorderd. Vooralsnog is het gebruik van het eHerkenningsmiddel in de EER beperkt tot overheidsdienstverlening.
Bancaire investeringen in fossiele energie |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Banken investeren veel meer in fossiele dan in duurzame energie»?1
Ja.
Vindt u dat het tempo van banken om meer in groene energie te investeren omhoog moet, ook gezien het feit dat bij de ING het aantal afgegeven leningen met betrekking tot fossiele brandstoffen met slechts vier procent is afgenomen?
De Nederlandsche Bank (DNB) heeft in kaart gebracht wat de uitzettingen van financiële instellingen zijn op CO2-intensieve sectoren. DNB heeft daarbij gekeken naar uitzettingen op sectoren die, tezamen met het vastgoed, de bulk van de uitstoot van CO2 veroorzaken. Dit zijn achtereenvolgens de sectoren fossiele brandstof, inclusief toeleveranciers, energieopwekking, zware industrie (chemie, staalproductie, mijnbouw, papier- en cementindustrie), transport en landbouw. Dit is dus breder dan fossiele energie alleen. Deze uitzettingen zijn het grootst voor pensioenfondsen (12,4 procent van het balanstotaal) en banken (11 procent). Bij verzekeraars zijn deze uitzettingen een stuk lager (4,5 procent). Ik heb, mede naar aanleiding van een motie van de leden Snels en Sneller2, DNB gevraagd de uitzettingen van de Nederlandse financiële sector op CO2-intensieve sectoren te blijven monitoren.
Het kabinet onderschrijft het belang van de betrokkenheid bij en aansluiting van de financiële sector op de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. De financiële sector zal de financiële middelen moeten leveren om de transitie mogelijk te maken. Daarom heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) de sector eerder uitgenodigd om actief deel te nemen aan het Klimaatakkoord, in het bijzonder aan de taakgroep financiering. Deze taakgroep werkt met de sectortafels voorstellen uit om de energietransitie te financieren en hindernissen weg te nemen. De resultaten hiervan zijn op 21 december 2018 gepubliceerd. De Nederlandse financiële sector heeft daarnaast het initiatief genomen om zich te verbinden aan de doelstellingen uit het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Ik heb dit initiatief samen met de Minister van EZK verwelkomd. De sector heeft in dat kader afgesproken om het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen te meten. Vanaf het boekjaar 2020 rapporteren zij daarover publiekelijk. Uiterlijk in 2022 maken de partijen hun actieplannen inclusief reductiedoelstellingen voor 2030 bekend, voor al hun relevante financieringen en beleggingen. Het is uniek dat de gehele Nederlandse financiële sector voornemens is om klimaatdoelstellingen te gaan stellen. De financiële sector kan hiermee een belangrijke bijdrage leveren aan de transitie. Ik ga dit Nederlandse initiatief ook in Europees verband op de kaart zetten. Daarmee is tevens opvolging gegeven aan de motie-Dik-Faber/Van Veldhoven.3
Op welke wijze monitort u, ook in het licht van het Klimaatakkoord, de mate waarin banken investeren in fossiele versus hernieuwbare energie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de ketenanalyse van de olie- en gassector binnen het convenant in het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO-convenant) van de bankensector?
Nee, er is naar aanleiding van het onderzoek van de Eerlijke Bankwijzer geen klacht ingediend bij het Nationaal Contact Punt (NCP) voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Wanneer maatschappelijke organisaties van mening zijn dat banken hun gepaste zorgvuldigheid bij financiering van bedrijven niet op orde hebben kunnen zij dit via het klachtenmechanisme van de desbetreffende bank kenbaar maken, of een melding doen bij het NCP indien sprake is van een mogelijke schending van de OESO-richtlijnen.
De overheid is samen met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), vakbonden en maatschappelijke organisaties partij bij het IMVO-convenant voor de bancaire sector. Binnen het convenant hebben banken zich gecommitteerd aan het verder in lijn brengen van hun gepaste zorgvuldigheid met de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en is afgesproken dat partijen elkaar kunnen aanspreken wanneer er onvoldoende stappen worden gezet in het behalen van de vastgestelde doelen. De aangekondigde analyse van de olie- en gaswaardeketen binnen dit IMVO-convenant is in voorbereiding. De overheid zal de bevindingen van het Eerlijke Bankwijzer onderzoek over de leningen aan olie- en gasbedrijven en mensenrechten betrekken bij de voorbereiding van deze analyse.
Kunt u aangeven of naar aanleiding van eerdere verdenkingen van een aantal Nederlandse banken ten aanzien van mensenrechten2, er inmiddels een klacht is ingediend bij het Nationaal Contactpunt van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)? Zo nee, acht u het wenselijk dat hier alsnog een klacht wordt ingediend en op welke wijze is opvolging gegeven aan deze verdenkingen binnen het IMVO-convenant?
Zie antwoord vraag 4.
Kinderarbeid en niet betalen van minimumlonen bij Nederlandse en in Nederland actieve zaadbedrijven die in India actief zijn |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «Remedies for Indian seed workers in sight? – Monitoring report on tackling child labour and non-payment of minimum wages in Hybrid cotton- and vegetable seeds production in India» van de Landelijke India Werkgroep en de coalitie Stop Kinderarbeid?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen uit het rapport dat de in het rapport genoemde bedrijven aangeven dat er gemiddeld minder dan 1% kinderarbeid voorkomt in hun productieketens, terwijl eerdere rapportages van de Landelijke India Werkgroep uit 2015 en recentere andere bronnen, waaronder een rapport van de Council on Ethics van het Norwegian Government Pension Fund, aangeven dat dat percentage veel hoger is?2 Wat is uw reactie op de bevinding dat er vaak door de leveranciers van zaadbedrijven nog geen minimumlonen worden betaald?
De bevindingen van de Landelijke India Werkgroep dat kinderarbeid nog steeds voorkomt in de zadenteelt en dat leveranciers vaak nog geen minimumloon betalen zijn uiteraard zorgelijk. Het kabinet verwacht van bedrijven die in of vanuit Nederland opereren dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart brengen en deze aan moeten pakken. Als kinderarbeid of te lage lonen als risico’s naar voren komen, dan wordt van bedrijven verwacht dat ze maatregelen nemen.
Het is niet aan het kabinet het geconstateerde verschil in percentages van kinderarbeid te verklaren. Het is belangrijk dat bedrijven uit de zadensector kinderarbeid in hun productieketen monitoren en data hierover delen. Als deze data afwijken van recente bevindingen van de Landelijke India Werkgroep (LIW) en andere rapporten, beveelt het kabinet beide partijen aan met elkaar in gesprek te gaan over methodes van monitoring en de verschillen om vervolgens kinderarbeid effectief te kunnen bestrijden.
Wat is er gebeurd met de toezeggingen die de vorige Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft gedaan in reactie op de Kamervragen naar aanleiding van de rapporten van de Landelijke India Werkgroep uit 2015?3 Hoe beoordeelt u het feit dat er niet is of wordt gewerkt aan een «een sectorconvenant met de zadensector en direct betrokkenen»? Bent u bereid om stappen te nemen om te bevorderen dat er wel aan een dergelijk convenant wordt gewerkt of dat de zadenbedrijven zich aansluiten bij een mogelijk ander convenant, zoals Land- en Tuinbouw of Voedingsmiddelen?
Het kabinet heeft kinderarbeid onder de aandacht gebracht in bilaterale contacten en fora, waaronder tijdens het bezoek van de Minister-President en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan India in mei 2018. Ook de Minister van Buitenlandse Zaken heeft het thema mensenrechten aan de orde gesteld tijdens het bezoek aan zijn Indiase ambtgenoot Swaraj in mei 2017.
Het is positief dat India in 2017 de International Labour Organization (ILO) conventies over de minimum werkleeftijd (nr. 138) en de ergste vormen van kinderarbeid (nr. 182) heeft geratificeerd. Adequate implementatie en handhaving van conventies en wet- en regelgeving op het gebied van arbeids- en kinderrechten blijven echter aandachtspunten in India. Nederland draagt financieel bij aan de bevordering van deze implementatie, bijvoorbeeld via de ILO.
Het kabinet is in gesprek gegaan met de branchevereniging voor plantaardig uitgangsmateriaal Plantum over de mogelijkheden voor een sectorconvenant. In lijn met het SER-advies IMVO-convenanten, moet het initiatief om te komen tot een convenant genomen worden door de sector. De branchevereniging heeft aangegeven geen IMVO-convenant te willen verkennen, maar op andere wijze invulling te zullen geven aan de OESO-richtlijnen. Het ministerie blijft in gesprek met de sector over naleving van de OESO-richtlijnen en de manier waarop de sector dat invult.
Tevens heeft het kabinet de ambitie dat in 2023 90% van de grote bedrijven in Nederland de OESO-richtlijnen onderschrijft als referentiekader voor hun internationale activiteiten. De komende jaren zal de voortgang hierop met tussentijdse metingen worden gemonitord. Bedrijven uit de zadensector zullen hier – voor zover zij onder de definitie4 vallen – ook in worden meegenomen.
Kunt u aangegeven of er in het Memorandum of Understanding tussen Nederland en India gesproken wordt over kinderarbeid en het betalen van leefbaar loon door zaadbedrijven die actief zijn in India en wat daar mogelijk de resultaten van zijn?
Nederland en India hebben in 2011 een Letter of Intent getekend, dat zich richt op samenwerking tussen beide landen op het gebied van corporate governance en corporate social responsibility. Via de bilaterale werkgroep, die met ondertekening van de Letter of Intent is opgericht, gaat Nederland het gesprek aan over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) met diverse stakeholders uit beide landen. Ook is het India Dutch Sustainability (INDUS) forum opgericht, een platform gericht op partnerschappen tussen Nederlandse en Indiase bedrijven voor verduurzaming van handel. Dit platform dient tevens voor dialoog om MVO in India te bevorderen.
Bent u bereid om Indiase organisaties of nieuwe gezamenlijke initiatieven te steunen waarvan gebleken of te verwachten is dat zij een bijdrage kunnen leveren aan het effectief aanpakken van kinderarbeid in de groente- en katoenzaadteelt en het werken aan tenminste het officiële minimumloon, toewerkend naar een leefbaar loon?
Het kabinet is bereid dergelijke nieuwe initiatieven te beoordelen op aansluiting bij de beleidskaders en op kwaliteit. Dit kan via het Fonds Bestrijding Kinderarbeid (FBK). Vier projecten in India ontvangen al financiering uit het FBK; één daarvan wordt uitgevoerd door een onderzocht bedrijf in het rapport. Ook steunt het kabinet de Coalitie Stop Kinderarbeid met de gebiedsgerichte aanpak ter bestrijding van kinderarbeid, onder meer in de zadenteelt in India.
Binnenkort zal een nieuw fonds worden opgezet, waaruit bedrijven samen met maatschappelijke organisaties financiering kunnen krijgen voor projecten om omstandigheden in productielanden te verbeteren, bijvoorbeeld op het gebied van leefbaar loon.
Zijn er bedrijven en/of de brancheorganisatie Plantum die naar aanleiding van de rapporten van de Landelijke India Werkgroep uit 2015 daadwerkelijk effectieve klachtenmechanismes hebben opgezet? Zo nee, wat gaat u doen om dit alsnog op te (laten) zetten?
Een van de pijlers van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen is toegang tot herstel voor benadeelden. De mogelijkheid een klacht in te dienen, dient hiervan deel uit te maken. Uit het rapport blijkt dat slechts twee bedrijven dit ook daadwerkelijk hebben gedaan. In gesprek met de sector zal het ministerie hierop blijven aandringen.
Verder vormen – in overeenstemming met de OESO-richtlijnen – de Nationaal Contactpunten (NCP) een belangrijk geschillenbeslechtingsmechanisme. Bij onvoldoende naleving van OESO-richtlijnen door een bepaald bedrijf kunnen belanghebbenden een zaak melden bij het NCP. Het NCP kan vervolgens een bemiddelingstraject starten.
Kunt u aangeven tot welke activiteiten de steun aan de aanbeveling4 uit de rapporten van de Landelijke India Werkgroep uit 2015 over leefbaar loon heeft geleid? Bent u bereid om – gezien in het nieuwe rapport geconstateerde geringe vooruitgang – bedrijven en Plantum daarop aan te spreken?
Het beleid van het kabinet is gericht op een leefbaar loon voor werknemers in internationale productieketens. Daartoe is het kabinet bereid bedrijven en brancheorganisaties op hun verantwoordelijkheid aan te spreken, en doet dat ook bij geschikte fora en gelegenheden. In gesprek met de zadensector zal het ministerie de bedrijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid het minimumloon te betalen en toe te werken naar een leefbaar loon.
Het helpt inkopende Nederlandse bedrijven als overheden van productielanden een minimumloon vaststellen op de hoogte van een leefbaar loon. Daarom steunt het kabinet een nieuw ILO project «Methodologies and indicators for wage setting» (2018 – 2021) waarmee de ILO methodes voor het berekenen van de kosten van levensonderhoud gaat testen in een aantal landen, waaronder India. De uitkomsten van de berekende benchmarks kunnen als richtsnoer dienen voor de vaststelling van minimumlonen en voor lonen in aanvullende afspraken, bijvoorbeeld op sectoraal of plantage niveau.
Onderschrijft u de aanbevelingen van het rapport en welke mogelijkheden ziet u om aan de uitvoering daarvan bij te dragen? Bent u bereid met de betrokken bedrijven in overleg te gaan en aan te dringen op de vorming van een convenant of aansluiting bij een convenant, inclusief concreet stappenplan?
De aanbevelingen van het rapport sluiten op hoofdlijnen aan bij het kabinetsbeleid op het gebied van IMVO, kinderarbeid en leefbaar loon. In de voorgaande antwoorden is beschreven hoe aan de uitvoering daarvan kan worden bijgedragen.
Het ministerie blijft in gesprek met de sector over naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de mogelijkheden om hier concrete invulling aan te geven.
Het feit dat er in Frankrijk een verbod is op reclame voor apotheken |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat er in Frankrijk een verbod is op reclame voor apotheken?
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijk verbod een barrière kan zijn op de Europese interne markt? Onder andere voor twee grote Nederlandse bedrijven die online medicijnen op recept verstrekken?
Reclame maken en verspreiden is een belangrijke economische activiteit en het recht op het beoefenen van deze activiteit is een fundamenteel onderdeel van de interne markt. Het beperken van reclame kan dan ook een barrière op de Europese interne markt opleveren. Echter, deze beperking kan worden gerechtvaardigd indien dit noodzakelijk is om het openbaar belang en met name, de volksgezondheid te beschermen. Deze beperkingen betreffen in het bijzonder de reclame voor bepaalde producten, ongeacht of de verkoop daarvan legaal is of niet. In veel lidstaten bestaan zulke beperkingen voor wapens, alcohol, speelgoed en geneesmiddelen.
Specifiek voor de verkoop van geneesmiddelen geldt dat richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik van toepassing is. Artikel 88, lid 1 van deze richtlijn verbiedt zonder uitzondering elke publieksreclame voor geneesmiddelen die uitsluitend op medisch recept mogen worden verstrekt. Artikel 88, lid 2, bepaalt dat reclame onder voorwaarden wel wordt toegestaan voor geneesmiddelen die niet op recept worden verkregen. Een algeheel reclameverbod voor beoefenaars van een gereglementeerd beroep, zoals apotheker, is volgens eerdere jurisprudentie van het Hof onverenigbaar met het Europees recht, zie o.a. zaak C-119/09, Société fiduciaire.Voor geneesmiddelen die voor vergoeding in aanmerking komen, mogen lidstaten beperkingen stellen op grond van artikel 88, lid 3 van de richtlijn. De definitie van «reclame» wordt in de richtlijn ruim uitgelegd. Volgens artikel 86, lid 1 van deze richtlijn, valt onder het begrip «reclame voor geneesmiddelen», alle vormen van colportage, marktverkenning of stimulering, die bedoeld zijn ter bevordering van het voorschrijven, het afleveren, de verkoop of het verbruik van geneesmiddelen. Uit de tekst van deze bepaling, in het bijzonder door de woorden «alle vormen», volgt duidelijk dat het hier ook gaat over online reclame en dit is bevestigd door het Europees Hof van Justitie in zaak C-421/07, Damgaard. In Nederland is het verbod op publieksreclame voor receptgeneesmiddelen dan ook verder uitgewerkt in de artikelen 85 tot en met 90 van de Geneesmiddelenwet.
Bent u bekend met het feit dat er een procedure loopt waarbij het hof van beroep van Parijs onlangs een aantal vragen aan het Europees Hof van Justitie heeft gesteld, waarbij het gaat om de vraag of de Franse regels voor reclame die van toepassing zijn op apotheken verenigbaar zijn met de EU-wetgeving?
Zodra het Europees Hof van Justitie prejudiciële vragen van de verwijzende rechter heeft ontvangen, worden de lidstaten en EU-instellingen hiervan in kennis gesteld. Lidstaten en de EU-instellingen hebben vervolgens de mogelijkheid om schriftelijke opmerkingen in te dienen. Na ontvangst van de verwijzingsbeschikking hebben zij twee maanden om de opmerkingen bij het Hof te deponeren. De criteria aan de hand waarvan wordt beslist of schriftelijke opmerkingen opportuun zijn, staan in de Handleiding criteria en procedures Hof van Justitie EU, opgesteld door de Interdepartementale Commissie Europees Recht (ICER). De vraag of de Nederlandse regering opmerkingen indient, hangt onder andere af van het huidige Nederlandse beleid op het betrokken beleidsterrein en de mogelijkheid dat de uitspraak leidt tot een wijziging van beleid. Daarbij worden de belangen zorgvuldig afgewogen. In deze casus wordt niet betwist dat de bedrijven in kwestie bevoegd zijn geneesmiddelen te verkopen aan het publiek in Nederland en evenmin dat de online verkoop in Frankrijk alleen is toegestaan voor geneesmiddelen waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven en waarvoor geen doktersvoorschrift is vereist. Wel staat der discussie of het beperken van reclamemogelijkheden voor apothekers voor medicijnen die zonder recept te verkrijgen zijn, in strijd is met het Europees recht. Vanwege het bredere belang van het verzekeren van een volledige interne (digitale) markt zal de Nederlandse regering schriftelijke opmerkingen indienen.
Klopt het dat individuele lidstaten de mogelijkheid hebben om bij het Europese Hof van Justitie input te leveren voor dergelijke procedures?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens input te leveren? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken of er naast dit Franse verbod op reclame en de aangekondigde Duitse verbod op online verstrekking van receptmedicijnen nog meer beperkingen zijn die de interne vrije markt verstoren?
Met mijn brief van 19 oktober jl. heb ik de Kamer geïnformeerd over mijn inzet voor de toekomst van de interne markt.1 Ik wil mij ervoor inzetten dat in de volgende Europese Commissieperiode belemmeringen gericht kunnen worden aangepakt. Dat vraagt om maatwerk in regio’s en sectoren. Ik pleit er daarom voor dat de Europese Commissie haar analyse naar belemmeringen op de interne markt verder verdiept.
Daarnaast vind ik het belangrijk dat we in de toekomst beter kunnen voorkomen dat er nationale regels worden ingevoerd die in strijd zijn met de interne markt principes. De interne markt regels moeten beter worden toegepast, geïmplementeerd en gehandhaafd. Hiervoor is het belangrijk dat we hier meer inzicht krijgen in het Europese en nationale handhavingsbeleid en dat de lidstaten en de Europese Commissie hier op regelmatige basis met elkaar het gesprek over aangaan en waar nodig actie ondernemen.
Anderzijds is het ook van belang dat bepaalde beperkingen gerechtvaardigd kunnen zijn indien deze noodzakelijk zijn om het openbaar belang en met name, de volksgezondheid te beschermen. Hiervan kan sprake zijn bij een verbod op beperking van reclame voor geneesmiddelen.
De investeringen van Nederlandse levensverzekeraars in wapenbedrijven die aan Saudi-Arabië leveren |
|
Sadet Karabulut |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat vindt u ervan dat Nederlandse levensverzekeraars Allianz (AllSecur), APG (Loyalis), Legal and General, Generali en Nationale Nederlanden maar liefst 3,6 miljard euro investeren in wapenbedrijven die leveren aan Saudi-Arabië, dat met die wapens veelvuldig Jemen bombardeert?1
Verzekeraars bepalen in principe zelf in welke bedrijven belegd wordt. Het kabinet verwacht van verzekeraars echter wel dat zij daarbij invulling geven aan hun responsibility to respect onder de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en dat zij zich houden aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Als blijkt dat de bedrijven waarin de verzekeraars hebben belegd zijn betrokken bij negatieve impact op mens en milieu, behoren de verzekeraars, conform de OESO-richtlijnen, stappen te ondernemen om deze negatieve impact te voorkomen of aan te pakken.
Hoe rijmt u deze investeringen met het strikte wapenexportbeleid ten aanzien van Saudi-Arabië en het feit dat de Minister-President er recent nog op aandrong bij andere EU landen om hetzelfde te doen?
Nederland verleent geen exportvergunningen voor goederen die gebruikt kunnen worden in de gewapende strijd in Jemen of bij mensenrechtenschendingen in Saoedi-Arabië. Binnen de EU roept Nederland andere lidstaten op tot eenzelfde strikte toetsing van de gemeenschappelijke criteria van het Europees wapenexportbeleid. Deze oproep is tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018 door premier Rutte herhaald.
Op grond van EU-sancties kan het voor verzekeraars verboden zijn te investeren of beleggen in wapenproducenten in een bepaald land. Voor Saoedi-Arabië gelden er geen EU-sancties. Met inachtneming van de OESO-richtlijnen en UNGP’s, is het aan verzekeraars zelf om te bepalen in welke bedrijven zij investeren. De overheid reguleert dit in beginsel niet.
Binnen het Europese wapenexportbeleid ten aanzien van Saoedi-Arabië wordt op basis van de toets op de acht criteria van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport zorgvuldig gekeken of de aard van de goederen, het eindgebruik en de eindgebruiker een direct negatief effect kunnen hebben op deze acht criteria, waaronder de mensenrechtensituatie en de regionale veiligheid. Er geldt momenteel geen VN of EU wapenembargo voor Saoedi-Arabië.
Wat gaat u doen om meer duidelijkheid en transparantie te creëren voor klanten van deze levensverzekeraars over waar hun geld in geïnvesteerd wordt?
Zoals gezegd, verwacht de overheid van verzekeraars dat zij zich houden aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Openbaarheid van gegevens en transparantie over risicomanagement, naleving van wetten, normen en gedragscodes zijn onderdeel van deze richtlijnen. Sinds 1 januari 2012 geldt de Code Duurzaam Beleggen. Met deze code wil het Verbond van Verzekeraars duurzaam beleggen stimuleren bij verzekeraars. In de Code Duurzaam Beleggen, waarbij wordt gewerkt volgens het principe «comply or explain», heeft de verzekeringssector transparantieafspraken vastgelegd. Volgens de Code moeten onder andere de United Nations Principles for Responsible Investments (UNPRI) worden nageleefd. Deze principes bevatten een rapportageverplichting. De overheid is met de verzekeraars en maatschappelijke organisaties partij bij het convenant internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) voor de verzekeringssector. Hierin is afgesproken dat verzekeraars jaarlijks informatie zullen publiceren over investeringskeuzes, ten aanzien van het stemmen op aandeelhoudersvergaderingen en over de dialoog en het engagement dat plaatsvindt met bedrijven waarin wordt belegd.
Ziet u de bittere ironie van het feit dat juist levensverzekeraars beleggen in zaken die uiteindelijk tot dood, extreme hongersnood en cholera in Jemen leiden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze praktijk zich tot het verzekeraarsconvenant waarin zelfregulering op normen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is afgesproken?
Het IMVO-convenant verzekeringssector is een multi-stakeholderaanpak, waarbij het initiatief om tot een IMVO-convenant te komen bij de sector zelf ligt. Binnen het IMVO-convenant van de verzekeringssector is de overheid, als partij bij dit convenant, in gesprek met de verzekeraars over maatschappelijk verantwoord beleggen. Nederlandse levensverzekeraars worden binnen dit convenant vertegenwoordigd door het Verbond van Verzekeraars. Met de ondertekening van dit convenant op 5 juli 2018, hebben de verzekeraars zich gecommitteerd om binnen twee jaar overzichtelijke en toepasbare kaders en beleid op te stellen op een aantal thema’s, waaronder controversiële wapenhandel. Hier is expliciete aandacht voor binnen het convenant. Er wordt verwacht dat verzekeraars risico’s identificeren en dialoog voeren met bedrijven waarvoor financiering wordt overwogen en gesproken wordt over het voorkomen en/of adresseren van de negatieve gevolgen voor thema’s zoals milieu, sociale omstandigheden en ondernemingsbestuur (ESG). Daarbij moet ook de mogelijke betrokkenheid bij controversiële wapenhandel in die zakelijke relatie beoordeeld worden.
Van verzekeraars wordt verwacht dat zij conform de principes en processen van de OESO-richtlijnen en UNGP’s hun invloed aanwenden om bedrijven waarmee zij een financieringsrelatie hebben te bewegen zoveel mogelijk te voldoen aan het eigen ESG-beleid. Het is aan de verzekeraars zelf om, in overeenstemming met de OESO-richtlijnen en de UNGP’s, te besluiten waarin zij beleggen. De partijen hebben met de ondertekening van dit convenant afgesproken dat in geval van blijvende niet-nakoming van afspraken door bedrijven uiteindelijk uitsluiting wordt toegepast. Dit betekent dat er dan niet meer wordt belegd in die bedrijven door verzekeraars.
Bent u bereid het initiatief te nemen tot een convenant tussen de levensverzekeraars en andere financiële instellingen om niet meer te investeren in wapenbedrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de mogelijkheden voor u om deze investeringen te verbieden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in gesprek te gaan met deze levensverzekeraars en deze investeringen te ontmoedigen?
Zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 29 november jl., zal ik verder in gesprek gaan met de verzekeraars.
Het bericht dat er Nederland Shell aan gaswinst helpt in straatarm Mozambique |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht dat Nederland Shell aan gaswinst helpt in staatarm Mozambique?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is door de journalisten om een reactie gevraagd op het artikel «Nederland helpt Shell aan gaswinst in straatarm Mozambique». Deze reactie is onderaan het artikel te lezen. In aanvulling daarop benadrukt het kabinet dat er geen Nederlands ontwikkelingsgeld ten goede is gekomen aan Shell's activiteiten in Mozambique.
Kunt u uiteenzetten welke ontwikkelingshulp Nederland Mozambique geeft en om welke bedragen het gaat?
In de afgelopen jaren werd jaarlijks ongeveer € 30 miljoen aan gedelegeerde middelen via de Nederlandse ambassade in Mozambique ingezet (2017: € 32,4 mln.; 2016: € 29,3 mln.) op drie speerpunten: voedselzekerheid, water en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Daarnaast is ook geïnvesteerd in de dwarsdoorsnijdende thema’s, zoals vrouwenrechten en gendergelijkheid, versterking van het maatschappelijk middenveld en klimaat. Ook werd bijgedragen aan programma’s om transparantie en accountability te bevorderen en om het investeringsklimaat en de lokale private sector te verbeteren.
Kunt u uiteenzetten welke hulp Nederland geeft aan Nederlandse bedrijven die in Mozambique willen investeren, en om welke bedragen het gaat?
Economische diplomatie is een belangrijke pijler van het buitenlands beleid. Dat betekent ondersteuning van het Nederlands bedrijfsleven en programma’s om het investeringsklimaat en de lokale private sector te verbeteren.
De ondersteuning van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen is onder te verdelen in vier categorieën: het overdragen van kennis en informatie, het ter beschikking stellen van netwerken en contacten, het verstrekken van financiering en het behartigen van de belangen van Nederlandse bedrijven. Concreet gaat het dan bijvoorbeeld om het signaleren van kansen, informeren over de manier van zakendoen, het identificeren van lokale partners, (financiële) ondersteuning bij het verkennen van de markt of het wegnemen van drempels, zoals beperkende officiële procedures, bij het internationaal zakendoen.
In 2018 worden via diverse centraal beheerde programma’s een aantal Nederlandse bedrijven ondersteund bij investeringen in Mozambique. In totaal is hier ongeveer € 6,5 miljoen mee gemoeid, waarbij een aantal programma’s een meerjarige looptijd heeft. De meeste programma’s vinden plaats in de watersector en hebben, onder andere, betrekking op geïntegreerd waterbeheer, havenontwikkeling en opleidingen daarbinnen.
Hoe verhoudt de steun van Nederland aan Shell in Mozambique zich tot de klimaatdoelen van de regering «de toegang tot duurzame energie in ontwikkelingslanden vergroten», aangezien gas niet duurzaam is?
De Nederlandse economische diplomatie zet zich ook in voor het Nederlands bedrijfsleven dat actief is in de fossiele energiesector in het buitenland. Tegelijkertijd zet Nederland zich actief in om het aandeel van duurzame energie wereldwijd te vergroten. Het Kabinet heeft de ambitie om het gebruik van fossiele brandstoffen af te bouwen in lijn met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs.
Klopt het dat de internationale gasindustrie vijftig miljard dollar aan investeringen in Mozambique heeft gepland om het gas op te pompen, terwijl het bruto binnenlands product van Mozambique in 2016 slechts 12 miljard dollar was? Deelt u de mening dat deze verhouding ontzettend scheef is en de buitenproportionele macht van de gasindustrie aantoont?
De orde van grootte van genoemde bedragen is juist. Hoewel het om forse bedragen gaat betekent dit niet per se een scheve verhouding, omdat de investeringen een meerjarig karakter hebben en het bruto binnenlands product eenjarig is. De regering van Mozambique stelt zelf de voorwaarden vast voor de verlening van concessies en vergunningen die de internationale gasindustrie nodig heeft om de gasvoorraden te mogen exploreren en exploiteren. Deze concessies en vergunningen worden door middel van internationale aanbestedingen verleend.
Wat is uw reactie op het verhaal van de inwoner van het dorp Quitunde die stelt dat de medewerkers van Shell langskomen maar nauwelijks de dialoog aan gaan? Deelt u de mening dat dit voorbeeld erop lijkt dat de medewerkers slechts een checklist afwerken maar niet daadwerkelijk in gesprek gaan met de inwoners van de gebieden waar zij willen investeren? Begrijpt u de wens van transparantie van inwoners van Mozambique?
Het kabinet is niet bekend met het specifieke verhaal van de inwoner van dit dorp. Wel is het duidelijk dat er het nodige valt te verbeteren in de communicatie en coördinatie rondom ontwikkelingen in de regio waarin dit dorp ligt. De ontwikkelingen in het noorden van Mozambique, waar de gasvondsten zijn gedaan, bieden zowel kansen voor groei als risico’s dat slechts een beperkt deel van de bevolking hiervan profiteert. Om die reden is tijdens het bezoek van de Mozambikaanse president aan Nederland, in mei 2017, gesproken over inclusieve en duurzame economische ontwikkeling van de regio rondom de havenstad Palma (de plek van de gasvondsten in de provincie Cabo Delgado). Dit is ook de reden om in het Nederlands beleid voor Mozambique de provincie Cabo Delgado tot één van de geografische aandachtsgebieden te benoemen.
De Nederlandse overheid verwacht van Nederlandse bedrijven die in het buitenland investeren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven en naleven. Nederland spreekt hen hier actief op aan. Indien overtredingen van deze normen worden geconstateerd, kan dit tot gevolg hebben dat het betreffende bedrijf wordt uitgesloten van ondersteuning door de overheid. Er zijn geen aanwijzingen dat Shell in Mozambique handelt in strijd met de OESO-richtlijnen en landrechten geschonden worden.
Waarom acht u een dermate nauwe samenwerking met Shell in Mozambique gerechtvaardigd als niet gegarandeerd kan worden dat Shell geen landrechten schendt en niet gegarandeerd kan worden dat de opbrengsten ook ten goede komen van Mozambique, terwijl bekend is dat dit vaak niet het geval is en andere gas- en oliebedrijven wel landrechten schenden in Mozambique?2
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat lokale ontvangers van Nederlands ontwikkelingsgeld gevraagd wordt een goed woordje te doen voor de Nederlandse gassector bij de Mozambikaanse publieke gassector? Zo ja, op welke manier wordt dit gevraagd en deelt u de mening dat dit een volstrekt ongelijke machtsverhouding is, waardoor de lokale ontvangers moeilijk zullen kunnen weigeren?
De in het artikel genoemde samenwerking tussen het Nederlandse Vitens Evides International (VEI) en het publieke Mozambikaanse drinkwaterbedrijf FIPAG richt zich sinds 2003 op capaciteitsversterking en verbetering van de drinkwatervoorziening aan Mozambikaanse burgers. Dit partnerschap heeft inmiddels voor minstens 2,1 miljoen Mozambikanen toegang tot schoon drinkwater opgeleverd en heeft de bedrijfsvoering van het publieke nutsbedrijf FIPAG sterk verbeterd. De Wereldbank beschouwt dit als een van de succesvolste partnerschappen op het gebied van publieke drinkwatervoorziening in Afrika. Het toont aan dat – ook in Afrika – aanzienlijke performance-verbetering mogelijk is in een publiek nutsbedrijf. Binnen het departement van Buitenlandse Zaken is geopperd om deze samenwerking als voorbeeld te laten dienen voor andere sectoren. Uiteindelijk is dit idee niet in praktijk gebracht. Het is dus niet zo dat lokale ontvangers van Nederlands ontwikkelingsgeld is gevraagd een goed woordje te doen voor de Nederlandse gassector.
Komen Shell en haar toeleveranciers in principe aanmerking voor een exportkredietverzekering?
Ja, in beginsel kan elke Nederlandse exporteur in aanmerking komen voor een exportkredietverzekering. Hiervoor moeten exporteur en de onderliggende transactie wel aan de gestelde voorwaarden voldoen en wordt er een financiële, milieu en sociale due diligence uitgevoerd.
Waarom is besloten de informatie over welke steun Nederlandse bedrijven precies krijgen in ontwikkelingslanden en in de vorm van exportkredietverzekeringen niet vrij te geven? Deelt u de mening dat als dergelijke zaken met publiek geld worden betaald het volk het recht heeft op transparantie en te weten wat er precies met dat geld is gebeurd?
Ja, het kabinet acht transparantie van groot belang. Om deze reden wordt op de website van Atradius Dutch State Business altijd gepubliceerd aan welke bedrijven een exportkredietverzekering is verstrekt. De lijst met afgegeven polissen staat op: https://atradiusdutchstatebusiness.nl/nl/publicaties/afgegeven-polissen.html
Waarom is de diplomatieke lobby voor een bilateraal belastingverdrag met Mozambique voortgezet, nadat de grote fraudezaak aan het licht was gekomen? Klopt het dat het Nederlandse bedrijfsleven meerdere malen zijn belangen hierbij hebben aangekaart? Op welke manier zal een belastingverdrag Mozambique ook bevoordelen en hoe verhoudt zich dit tot de reputatie die de Nederlandse belastingverdragen hebben met betrekking tot het faciliteren van internationale belastingfraude?
Het kabinet vindt het belangrijk dat zowel (belasting)fraude als belastingontwijking wordt tegengegaan. De veronderstelling dat internationale belastingontduiking – waarbij heimelijk wordt gehandeld in strijd met wettelijke of verdragsrechtelijke bepalingen – door Nederlandse belastingverdragen wordt gefaciliteerd is onjuist. Wat betreft belastingontwijking vindt het kabinet het onwenselijk dat bijvoorbeeld brievenbusmaatschappijen op oneigenlijke wijze gebruik maken van (Nederlandse) belastingverdragen. Het kabinet heeft zich daarom gecommitteerd aan de maatregelen tegen belastingontwijking die internationaal in het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project van de G20/OESO zijn afgesproken. Deze maatregelen worden aangeboden aan landen waarmee Nederland onderhandelt en dus ook aan Mozambique. Daarnaast neemt Nederland in haar belastingverdragen bepalingen op waardoor belastingautoriteiten relevante informatie kunnen uitwisselen en bijstand bij invordering kunnen verlenen. Hiermee worden verdragspartners beter in staat gesteld om met de verkregen informatie antimisbruikbepalingen toe te passen en belastingontduiking en -ontwijking tegen te gaan.
Nederland heeft – net als andere ontwikkelde landen – een uitgebreid verdragennetwerk en onderhandelt voortdurend met andere landen over (nieuwe) belastingverdragen. Welke landen het betreft is openbaar. Het Ministerie van Financiën publiceert regelmatig een nieuwsbericht met aankondigingen van voorgenomen onderhandelingen. Belanghebbenden, waaronder het bedrijfsleven, kunnen het ministerie informeren over aspecten die bij die onderhandelingen van belang zijn. Uiteraard wordt het hierbij ook op prijs gesteld als naast het bedrijfsleven ook maatschappelijke organisaties gebruik maken van de mogelijkheid informatie te geven over aspecten die bij de lopende onderhandelingen relevant zijn.
Wat betreft de vraag op welke manier een belastingverdrag Mozambique zal bevoordelen merkt het kabinet op dat een belastingverdrag zorgt voor verbetering van de economische relatie tussen de betrokken landen en voor een versterking van de administratieve samenwerking. Belastingverdragen helpen bij het aantrekken van investeringen en stimuleren van bedrijvigheid, waarmee onder andere de werkgelegenheid kan worden bevorderd. Daarnaast helpt een belastingverdrag overheden bij de onderlinge samenwerking, bijvoorbeeld op het gebied van de uitwisseling van fiscale informatie en hulp bij invordering van belastingschulden. Dit is ook de reden dat veel landen belang hechten aan het sluiten van belastingverdragen. Het voorkomen van dubbele belasting is volgens het kabinet wel bedoeld voor economisch reële situaties. Daarom is het belangrijk dat belastingverdragen – zeker bij ontwikkelingslanden – antimisbruikbepalingen bevatten om oneigenlijk gebruik van deze verdragen te voorkomen.
Bent u bereid deze vragen voor de begrotingsbehandeling Buitenlande Handel en Ontwikkelingssamenwerking (in de week van 27–28-29 november 2018) te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het stelselmatig martelen van critici door de Palestijnse autoriteiten |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Palestijnse autoriteiten martelen stelselmatig critici»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de Palestijnen 25 jaar na «Oslo» helaas niet in staat zijn gebleken een fatsoenlijk functionerende rechtsstaat op te bouwen op de Westoever of in Gaza?
Het rapport van Human Rights Watch (HRW) stelt dat een aantal veiligheidsdiensten in de Palestijnse Gebieden, en dan primair de Internal Security van Hamas en bij de Palestijnse Autoriteit (PA) de Preventive Security, Intelligence Services, en Joint Security Committee, verantwoordelijk zijn voor arbitraire detentie, mishandelingen of zelfs marteling. Volgens HRW is dit dermate gebruikelijk, bewust en is het gebruik van marteling zo breed bekend over een periode van jaren, dat HRW het systematisch noemt. Daarom concludeert HRW dat in de 25 jaar sinds Oslo de PA en Hamas een systeem van repressie hebben gevestigd dat afwijkende meningen onderdrukt. HRW stelt echter niet dat dit de gehele justitieketen zou betreffen.
Het kabinet is zeer bezorgd over de in het HRW-rapport beschreven misstanden. Dergelijke praktijken zijn in strijd met fundamentele normen op het gebied van mensenrechten, waaraan ook de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht en horen niet thuis in een rechtsstaat. Mede daarom is het voor Nederland van belang te blijven inzetten op rechtsstaatontwikkeling in de Palestijnse Gebieden.
Was de Nederlandse regering op de hoogte van de betreurenswaardige gevangennemingen en mishandelingen van journalisten (en in toenemende mate van gewone burgers)?
Berichten over mishandelingen door Palestijnse veiligheidsdiensten en politiek gemotiveerde arrestaties, alsook over de toenemende druk op mensenrechtenverdedigers en journalisten, zijn bekend. Nederland en de EU hebben diverse malen zorgen geuit over de mensenrechtenschendingen in de Palestijnse Gebieden, bijvoorbeeld tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Israël en de Palestijnse Gebieden eerder dit jaar, alsook in de mensenrechtendialoog die de EU met de Palestijnse Autoriteit voert. Nederland heeft ook het voortouw genomen om de PA aan te spreken toen Palestijnse veiligheidsfunctionarissen – gekleed in burger – in juni dit jaar vreedzame demonstranten aanvielen. Nederland zal zich in dit kader sterk blijven maken voor accountability. Daarnaast heeft Nederland, bilateraal en met andere donoren, als actief betrokken donor in de justitiesector misstanden die de opbouw van de rechtsorde ondermijnen aan de orde gesteld bij de Palestijnse Autoriteit.
Wilt u er bij de Europese Unie (EU), de Verenigde Staten en andere betrokken overheden op aandringen dat zij financiering van betrokken instanties opschorten dan wel beëindigen?
Het rapport wordt hoog opgenomen door alle donoren, inclusief de EU en de VS. De Palestijnse Autoriteit heeft aangegeven de zorgen serieus te nemen en heeft een comité ingesteld om de aantijgingen te onderzoeken. Nederland zal dit onderzoek nauwgezet volgen, gezamenlijk met de EU en andere donoren. In gezamenlijkheid met onze internationale partners zal Nederland bezien welke gevolgen daaraan verbonden moeten worden. De organisaties die door HRW met name genoemd worden, worden overigens niet gesteund door Nederland of de EU.
Welke acties worden in VN- en EU-verband ondernomen naar aanleiding van het onderzoek van Human Rights Watch (HRW)?
Nederland en andere donoren, inclusief EU en VN-organisaties, hebben de Palestijnse Autoriteit aangesproken op de bevindingen uit het onderzoek. Nederland en de EU hebben geen contacten met Hamas. De Palestijnse Autoriteit heeft een comité ingesteld om onderzoek te doen naar de aantijgingen. Nederland en andere donoren zullen dat onderzoek en mogelijke vervolgacties nauwgezet monitoren.
Momenteel wordt in samenwerking met de Palestijnse Autoriteit een nationaal mechanisme opgericht ter voorkoming van marteling in de Palestijnse Gebieden, dat per januari 2019 operationeel moet zijn. De oprichting van dit mechanisme volgt uit de Palestijnse toetreding tot het Optioneel Protocol bij het VN Verdrag tegen Foltering in december 2017. Nederland en andere donoren, inclusief de EU en de VN, ondersteunen de oprichting van dit mechanisme, onder andere via een gezamenlijk VN-programma en steun aan de Independent Commission on Human Rights (ICHR). Nederland en andere donoren zullen erop toezien dat dit mechanisme op een onafhankelijke manier kan opereren in lijn met de daarvoor binnen de VN geldende standaarden.
Welke consequenties hebben de bevindingen in het HRW-rapport voor de Nederlandse financiële bijdragen aan de Palestijnse Autoriteit en aan lokale mensenrechtenorganisaties?
Nederland verleent geen steun aan de diensten die volgens Human Rights Watch primair betrokken zijn bij de gedocumenteerde misstanden. Wel zet Nederland in de Palestijnse Gebieden in op rechtsstaatontwikkeling en accountability via de VN en het zgn. Sawasya-programma. Zoals aangegeven door Minister Blok tijdens het notaoverleg mensenrechtenbeleid is verbeterde naleving van internationale standaarden een proces van lange adem. Via het Sawasya-programma wordt door Nederland een breed scala aan actoren gesteund, waaronder het bureau van de Procureur-Generaal, de civiele politie en het Openbaar Ministerie, die werk moeten maken van de betere naleving van standaarden waaraan de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht.
Tevens levert Nederland expertise via de EU politie- en justitiemissie EUPOL COPPS en draagt als deelnemer aan United States Security Coordinator (USSC) bij aan capaciteitsopbouw in de veiligheidssector en de coördinatie tussen de veiligheidsdiensten van de Palestijnen en de Israëliërs. In een aantal programma’s van USSC wordt aandacht besteed aan mensenrechten. Het Nederlandse contingent bij USSC, bestaande uit 5 militairen en 1 civiel expert, richt zich op ondersteuning van de leiding van de USSC-missie, advisering op het gebied van ICT projecten (zoals verbindingssystemen), infrastructurele projecten en training van Palestijnse instructeurs op het gebied van leiderschap. De Palestijnse veiligheidsinstanties die volgens HRW primair verantwoordelijk zijn voor de genoemde misstanden worden niet gesteund door USSC. Wel is er samenwerking met de National Security Forces (NSF). In het rapport wordt een aantal incidenten genoemd bij de NSF. Deze incidenten worden momenteel nader uitgezocht door USSC.
De bevindingen van het HRW-rapport onderstrepen het belang van steun aan lokale mensenrechtenorganisaties. HRW heeft voor dit rapport gebruik gemaakt van de input van lokale organisaties, zoals Al Haq, al Mezan Center for Human Rights, Defense for Children International Palestine, ICHR en Palestinian Nongovernment Organizational Network. Dit zijn organisaties die door Nederland gesteund worden. Het bestaan van dit soort lokale organisaties die zich uitspreken tegen schendingen van de mensenrechten van Palestijnse burgers, ongeacht of deze door de PA, Hamas of Israël worden begaan, is van groot belang. Deze organisaties, maar ook Human Rights Watch hebben te maken met groeiende druk in de Palestijnse gebieden en in Israël. Juist vanwege hun waardevolle inbreng blijft Nederland deze organisaties steunen en zich in bilateraal en in EU- en VN-verband inzetten tegen deze groeiende druk.
Hoe kan Nederland ook anderszins bijdragen aan beëindigen van de straffeloosheid, bijvoorbeeld via het diplomatieke spoor?
Nederland kaart zorgen over mensenrechtenschendingen enaccountability regelmatig aan in contacten met de Palestijnse Autoriteit (zie ook het antwoord op vraag 3). Recent heeft Minister-President Rutte tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in gesprek met president Abbas zorgen geuit over de krimpende ruimte van mensenrechtenverdedigers, journalisten en maatschappelijke organisaties om kritiek uit te oefenen op het Palestijnse beleid. Dit is ook door de EU-ambassadeurs aangekaart in gesprek met Minister-President Hamdallah en door de gezamenlijke donoren in de veiligheids- en justitiesector in Ramallah. Hoewel het Koninkrijk de «Staat Palestina» niet erkent en het derhalve van mening is dat de «Staat Palestina» niet in juridische zin is toegetreden tot multilaterale (mensenrechten)verdragen, heeft deze eenzijdige Palestijnse stap wel politieke betekenis. Het betekent immers dat de Palestijnse Autoriteit politiek kan worden aangesproken op de toepassing en naleving van fundamentele mensenrechtennormen, zoals het verbod op marteling, waaraan zij zich gebonden acht.
Export van 'dual use'-goederen en wapens naar Saudi-Arabië |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nederlandse export naar Saudi-Arabië grijs gebied»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er op dit moment 94 exportcontracten voor «dual use-«goederen aan Saudi-Arabië lopen, voor in totaal 136 miljoen euro, die door de Nederlandse overheid zijn goedgekeurd? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De Nederlandse overheid is transparant over de afgegeven vergunningen voor zowel dual-use goederen als militaire goederen. Kerngegevens van elke afgegeven vergunning, waaronder vervaldatum en vergunde waarde, worden gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.
Op 1 november 2018 was het aantal geldige vergunningen met als eindbestemming Saoedi-Arabië 88, met een totaal vergunde waarde van 133 miljoen euro.
Kunt u aangeven wat voor producten dit betreft en hoe uitgesloten is dat deze goederen ingezet (kunnen) worden in de oorlog in Jemen of voor interne repressie?
In de kolom «Omschrijving goederen» van bovengenoemde publiek toegankelijke overzichten staat aangegeven om welke goederen het gaat. Het betreft vooral afsluiters, warmtewisselaars en apparatuur voor informatiebeveiliging. In alle gevallen gaat het om civiel eindgebruik (olie-industrie, informatiebeveiliging, e.d.) in Saoedi-Arabië. Bij elke vergunningaanvraag wordt een risicobeoordeling gemaakt op basis van de combinatie exporteur, aard van de goederen, eindgebruiker, opgegeven eindgebruik, land van eindbestemming.
Wanneer er een risico bestaat dat de goederen worden gebruikt voor de oorlog in Jemen of voor interne repressie in Saoedi-Arabië wordt de vergunning niet verleend. Waar nodig worden extra mitigerende maatregelen getroffen, zoals aanvullende voorwaarden op de exportvergunning.
Zijn u, naast communicatieapparatuur voor Saudische tanks, nog andere voorbeelden bekend van export van niet-vergunningplichtig materieel dat voor militaire doeleinden of interne repressie ingezet kan worden? Zo ja, welke betreft dit?2
Het ministerie beschikt, behoudens de door u genoemde communicatieapparatuur, niet over gegevens van niet-vergunningplichtige goederen die verwerkt worden in vergunningplichtige militaire goederen. Het is echter goed voorstelbaar dat er meerdere van dit soort goederen bestaan. Wanneer een fabrikant bijvoorbeeld gebruik maakt van civiele bouten en moeren voor een militair goed, vallen die bouten en moeren niet onder de vergunningplicht.
Klopt het dat er geen wapens meer van Nederland naar Saudi-Arabië worden geëxporteerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in de Kamerbrief van 13 januari 2016 was het Nederlandse wapenexportbeleid ten aanzien van Saoedi-Arabië reeds zeer restrictief.3 Naar aanleiding van het meest recente rapport van de Group of Eminent Experts, heeft het Kabinet besloten het wapenexportbeleid verder aan te scherpen, zoals aangegeven door Minister Kaag tijdens de begrotingsbehandeling op 29 november jl. De «presumption of denial» die al gold voor leveranties aan de luchtmacht en de grondtroepen van Saoedi-Arabië, geldt nu ook voor de marine. Dat betekent dat er geen militaire goederen worden geëxporteerd naar Saoedi-Arabië, tenzij onomstotelijk vaststaat dat ze niet worden ingezet in de strijd in Jemen.
Dit betekent niet dat geen enkele aanvraag voor export van militaire goederen meer wordt goedgekeurd. In 2017 zijn geen aanvragen goedgekeurd, maar in 2018 een viertal voor de civiele industrie. Zie hiervoor ook bovengenoemde publiek toegankelijke vergunningoverzichten.
Kunt u een overzicht geven, op dezelfde wijze als eerder is gedaan,3 van de export door Nederland van militair materieel en van afgegeven vergunningen voor de export en doorvoer van militair materieel aan Saudi-Arabië sinds 15 januari 2016?
Ja. In de periode van 15 januari 2016 tot 1 november 2018 zijn voor Saoedi-Arabië in totaal 11 vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen en dual-use goederen met militair eindgebruik(er) afgegeven. Hierbij is een militair eindgebruiker gedefinieerd als «strijdkrachten, de binnenlandse veiligheidsdienst of vergelijkbare eenheden».5
Van dit aantal betroffen zes vergunningen definitieve uitvoer, twee doorvoer, twee retour-na-reparatie zendingen en één after-sales. De totale waarde van de afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer bedraagt € 304.344,– en de totale waarde van doorvoer bedraagt € 3,5 miljoen. Hieronder worden, zoals gevraagd, de afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer en doorvoer nader toegelicht.
In het tijdsbestek 15 januari 2016 tot en met 1 november 2018 zijn zes vergunningen voor definitieve uitvoer afgegeven, allen in het jaar 2018:
In het tijdsbestek 15 januari 2016 tot en met 1 november 2018 zijn twee doorvoervergunningen afgegeven:
In het tijdsbestek 15 januari tot en met 1 november 2018 zijn twee vergunningen afgegeven voor retour-na-reparatie zendingen.
In het tijdsbestek 15 januari tot en met 1 november 2018 is één vergunning afgegeven voor een after-sales transactie. In augustus 2016 is een vergunning verleend voor de uitvoer van reservedelen voor (militaire) radarsystemen t.w.v. € 21.400,–, via Frankrijk. Deze reservedelen dienen ter onderhoud van de in 2003 geleverde radarsystemen die worden gebruikt op fregatten van de Saoedische marine.
De levering van uit Nederland afkomstige wapens en patrouilleboten aan (para)militaire entiteiten in Libië |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Gadaffi verdwenen, maar Damen bleef geliefd in Libië» en «Overheid te lief voor Damen»?1
Ja.
Kunt u uitleggen hoe de levering van dit Nederlandse materieel zich verhield met het toen geldende wapenembargo van de Verenigde Naties (VN)?
De levering was in overeenstemming met het toen geldende wapenembargo van de Verenigde Naties en het toen geldende wapenembargo van de Europese Unie. Het betrof de levering van niet-militaire, niet-vergunningplichtige schepen.
Welke wapens, wapensystemen of voertuigen die met wapens uitgerust kunnen worden zijn door Damen Shipyards aan partijen in Libië geleverd sinds het uitbreken van de volksopstand in 2011? Zijn voor deze leveringen wapenexportvergunningen afgegeven door uw ministerie? Zo ja, kunt u de toets aan het mensenrechtencriterium voor deze vergunningen toelichten met het oog op de vele mensenrechtenschendingen in Libië? Zo nee, waarom heeft uw ministerie geoordeeld dat voor deze leveringen geen wapenexportvergunningen noodzakelijk waren?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft sinds het uitbreken van de volksopstand in 2011 geen vergunningen afgegeven voor de uitvoer van militaire goederen aan Libië. Kerngegevens over de afgifte van alle uitvoervergunningen voor militaire goederen kunt u vinden op de website van de rijksoverheid.2
Bedrijven hoeven geen vergunning aan te vragen voor de uitvoer van niet-vergunningplichtige goederen. Net als andere EU-lidstaten houdt de Nederlandse overheid geen overzichten bij van de uitvoer van niet-vergunningplichtige goederen.
Kunt u bevestigen dat de door Damen Shipyards aan de Libische marine geleverde Stan Patrols rondvaren met machinegeweren die zijn gemonteerd op de daarvoor geschikte mountings op deze boten?
In 2016 ontving het Ministerie van Buitenlandse Zaken informatie dat door Damen geleverde onbewapende patrouilleschepen achteraf door Libische entiteiten van zware wapens waren voorzien op het voordek. De generieke steunen («mountings») op het voordek die door Damen waren voorzien, waren ongeschikt voor dergelijke zware wapens.
Het ministerie heeft in juli 2016 contact gehad met Damen en zorg uitgesproken over de bewapening van deze schepen. Ook heeft het ministerie met Damen afgesproken dat voor de levering van niet-vergunningplichtige patrouilleschepen aan Libië voortaan eerst contact met het ministerie moet worden opgenomen, omdat was gebleken dat Libië deze ongewapende patrouilleschepen achteraf van zware wapens heeft voorzien.
Sindsdien heeft Damen geen niet-vergunningplichtige patrouilleschepen aan Libië geleverd. Indien Damen dit wel zou overwegen, zou het ministerie Damen een ad hoc vergunningplicht opleggen.
Klopt het dat in de brochure van Damen Shipyards voor de Libische marine al machinegeweren op de boten stonden afgebeeld en dat uw ministerie hiervan op de hoogte was? Zo ja, hoe rijmt u dit met de reactie van uw ministerie in het NRC-artikel dat de mountings op de boten niet waren bedoeld voor wapens?
Voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken is het niet van belang welke brochure een Nederlands bedrijf in het commerciële traject gebruikt. Het gaat erom of de uit te voeren goederen vergunningplichtig zijn of niet. Zoals in voorafgaande antwoorden gesteld heeft het ministerie zorgvuldig bekeken of de patrouilleboten (Stan Patrol 1605) vergunningplichtig waren. Dat was en is niet het geval. De steunen («mountings») zijn generiek van aard en kunnen voor meerdere doeleinden gebruikt worden, waaronder ter ondersteuning van zoeklichten.
Klopt het dat Damen Shipyards geen exportvergunning hoefde aan te vragen voor de levering van Stan Patrols aan de Libische marine? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de Europees gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport?
Ja. De levering was in overeenstemming met het toen geldende wapenembargo van de Verenigde Naties en het toen geldende wapenembargo van de Europese Unie. Het betrof de levering van niet-militaire, niet-vergunningplichtige schepen. Het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport is niet van toepassing op niet-vergunningplichtige goederen.
Wat wordt door uw ministerie bedoeld met de in het artikel van de NRC gegeven reactie dat het er slechts om gaat met welk doel geëxporteerd materieel is ontworpen, en niet waar het in de praktijk voor wordt gebruikt? Betekent dit dat u van mening bent dat in principe alle leveringen van wapenmaterieel buiten de vergunningsplicht kunnen vallen als de leverancier maar beargumenteerd dat het einddoel van het materieel niet militair van aard is?
Op de EU Gemeenschappelijke Lijst van Militaire goederen (ML-lijst) staat beschreven welke goederen als militair worden geclassificeerd. Het gaat daarbij altijd om de aard van de goederen, dat wil zeggen met welke technische specificaties en/of met welk oogmerk de goederen zijn ontwikkeld. Het daadwerkelijke eindgebruik bepaalt inderdaad niet of een goed vergunningplichtig is. Bij het bepalen of een goed onder de ML-lijst valt, gaat het ministerie zorgvuldig te werk. Hierbij wordt onder andere informatie afkomstig van de fabrikant, de eigen technische kennis en de kennis van bondgenoten meegenomen.
In dit specifieke geval is de vraag of de steunen zich karakteriseren als «bevestigingspunten of versterkte punten voor wapens met een kaliber van 12,7 mm of meer», waarbij bevestigingspunten zijn gedefinieerd als «affuiten voor wapens of structurele verstevigingen voor de installatie van wapens» (tekst uit ML-lijst). In het Engelstalige brondocument (Wassenaar Arrangement Munitions List) is dit gedefinieerd als «mountings» or hard points for weapons having a calibre of 12,7 mm or greater» waarbij «mounts» zijn gedefinieerd als «mounts or structural strengthening for the purpose of installing weapons».
Omdat de steunen niet zijn doorberekend (ontworpen) voor bevestiging/ ondersteuning van wapens met een kaliber van 12,7 mm of meer en gebruikt worden voor andere zaken zoals het bevestigen van zoeklichten, vallen de steunen niet onder de ML-lijst. Het betreft generieke steunen.
Deze zienswijze geldt sinds jaar en dag, aangezien het ministerie uitgaat van de tekst van de ML-lijst.
De Nederlandse en de Europese inzet in het kader van het VN-verdrag over mensenrechten en het bedrijfsleven |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u een terugkoppeling geven aan de Kamer over uw bijdrage aan en de resultaten van de vierde onderhandelingsronde van de Open Ended Intergovernmental Working Group (OEIGWG) over het VN-verdrag over mensenrechten en het bedrijfsleven, die van 15 tot en met 19 oktober heeft plaatsgevonden in Geneve?
Het resultaat van de vierde bijeenkomst van de open-ended intergouvernementele werkgroep (OEIGWG) is dat voorzitter Ecuador op basis van de discussies een nieuw concept zal presenteren. De Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) nam namens de EU-lidstaten deel aan de OEIGWG. Nederland droeg actief bij aan de voorbereiding, onder meer door het onderwerp te agenderen binnen de EU raadswerkgroep voor mensenrechten (COHOM). Ook werd mede op initiatief van Nederland in juni 2018 een expertbijeenkomst georganiseerd om dit onderwerp vanuit verschillende invalshoeken te bespreken tussen de lidstaten. De uitkomsten van de expertbijeenkomst zijn meegenomen in het non-paper van de EU, waaraan Nederland ook bilateraal heeft bijgedragen. De hoofdlijnen van het non-paper vormden de basis voor de EU-interventies tijdens de OEIGWG.
Kunt u daarbij specifiek ingaan op de rol die de Europese Unie (EU) heeft gespeeld tijdens de vierde onderhandelingsronde, met een toelichting omtrent wie er namens de EU deelgenomen heeft aan de onderhandelingen? Klopt het dat de EU-vertegenwoordiging niet aanwezig was op het moment dat de lidstaten de conclusies en aanbevelingen zoals voorgesteld door de voorzitter hebben besproken? Zo ja, bent u bereid de EU aan te spreken op haar verantwoordelijkheid in dit proces, rekening houdende met de opmerkingen uit uw brief van 15 oktober 2018 aan de Tweede Kamer1 en de aangenomen resolutie in het Europees parlement over het VN-verdrag?2
De EDEO nam deel namens de EU lidstaten. De EU heeft betrokkenheid getoond bij het onderwerp door aanwezigheid en inbreng tijdens de besprekingen, ondanks de discussie over het ontbreken van een mandaat voor deze vierde werkgroep. De resolutie uit 2014 waarmee het OEIGWG proces werd gestart is onduidelijk over het mandaat. De EU en andere landen hebben geopperd dat Ecuador een mandaatverlenging zou moeten verkrijgen via een nieuwe resolutie van de Mensenrechtenraad. Het gebrek aan een helder mandaat alsook inhoudelijke twijfels hebben ertoe geleid dat landen als Australië, Canada, de Verenigde Staten, Japan en Noorwegen niet meer meedoen aan de besprekingen.
De EU bracht tijdens de werkgroep in dat het uitgangspunt voor een eventueel verdrag de UN Guiding Principles on business and human rights (UNGPs) moeten zijn; het verdrag moet deze principes ondersteunen en hierop voortbouwen. Zo vindt de EU dat een eventueel verdrag net als de UNGPs op alle bedrijven van toepassing moet zijn, niet alleen op bedrijven met transnationale activiteiten zoals de zero draft tekst van het verdrag voorstelt. Ook gaf de EDEO aan dat de EU al werkt aan de versterking van mensenrechten en bedrijfsleven, zoals via de EU-verordening betreffende conflictmineralen en het Non-Financial Reporting Directive.
Mede dankzij de constructieve inzet van Nederland heeft de EU tijdens de besprekingen deze positie kunnen uitdragen. Helaas werd duidelijk dat de voorzitter Ecuador de input van de EU niet zou meenemen in de conclusies en aanbevelingen, zoals het dat in de voorgaande bijeenkomsten ook niet heeft gedaan. De EU heeft om die reden gekozen niet aanwezig te zijn op het moment dat de conclusies en aanbevelingen werden aangenomen. De EU heeft een verklaring afgegeven dat ze zich niet gebonden voelt aan de conclusies en aanbevelingen.
Is het non-paper waar u naar verwijst in uw brief van 15 oktober inmiddels afgerond?3 Zo ja, kunt u dit non-paper aan de Kamer sturen? Zo nee, hoe heeft de EU kunnen interveniëren op basis van dit non-paper?
De EDEO heeft het non-paper gecoördineerd, de lidstaten hebben hierop commentaar gegeven. De EDEO heeft aangegeven het non-paper als een intern en vertrouwelijk stuk te zien, om die reden wordt het niet bijgevoegd in deze beantwoording. De EU heeft kunnen interveniëren, omdat met consensus in de COHOM is overeengekomen dat de EU dat zou doen op basis van de hoofdlijnen van het non-paper. De EU interventies vindt u in de bijlage.3
Kunt u toelichten wie de oorspronkelijk auteur van het non-paper is?
Zie antwoord vraag 3.
Welke lidstaten hebben het non-paper ondersteund? Zijn er ook lidstaten die de inzet van het non-paper niet hebben onderschreven?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ons informeren over de argumenten die worden aangedragen door tegenstanders van dit verdrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan het kabinet om de argumenten van tegenstanders toe te lichten.
Gezien uw opmerking dat de EU en de lidstaten de vrijwillige UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) als uitgangspunt dienen voor het bindend VN-verdrag over mensenrechten en het bedrijfsleven, kunt u toelichten op welke wijze de UNGP’s volgens u een afdwingbare status zouden kunnen krijgen in een nieuw VN-verdrag? Zijn er ook landen die niet per se de UNGP’s als uitgangspunt zien, en zo ja, welke?
De UNGPs moeten het uitgangspunt zijn voor alle ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en bedrijfsleven, omdat ze met consensus door de VN Mensenrechtenraad zijn aangenomen. Dit geeft de UNGPs een gezaghebbend karakter. De principes geven strategische en operationele richtlijnen en zijn daarom niet een-op-een om te zetten in een afdwingbare status. Als wordt nagedacht hoe bindende maatregelen effectief zouden kunnen zijn, moeten deze strategische en operationele richtlijnen wel het uitgangspunt vormen. Er zijn landen die de UNGPs niet per se als uitgangspunt zien. Ecuador en Zuid-Afrika hebben de UNGPs niet opgenomen in zero drafttekst voor het mogelijke verdrag over mensenrechten en bedrijfsleven.
Welke Europese instelling dan wel bestuurlijke laag is verantwoordelijk voor de inzet van de EU tijdens de OEIGWG-onderhandelingen? Op basis van welk mandaat komt deze inzet tot stand en wordt zij afgestemd met de lidstaten?
Mensenrechten betreffen een gezamenlijke bevoegdheid van de EU en haar lidstaten. Tot nu toe spreekt de EDEO namens de lidstaten, omdat er geen formeel EU-mandaat is. De inzet is tot stand gekomen binnen de EU-raadswerkgroep voor mensenrechten (COHOM).
Kunt u toelichten wat u precies bedoelt met «de politieke insteek van de initiatiefnemers»?4
Met «politieke insteek» wordt bedoeld dat de initiatiefnemers de UNGPs niet hebben opgenomen als internationaal leidend kader. Hierdoor werd de focus van de verantwoordelijkheid verzwaard richting transnationaal opererende bedrijven, terwijl de UNGPs juist goed de verantwoordelijkheden benoemen van staten én alle bedrijven.
Wat is uw oordeel over de «zero draft» van het VN-verdrag over mensenrechten en het bedrijfsleven die besproken is tijdens de vierde onderhandelingsronde? Kunt uw daarbij toelichten welke juridische struikelblokken u identificeert?
Op welke wijze zouden volgens u via protocollen die toegevoegd kunnen worden aan bestaande VN-verdragen afspraken over mensenrechten en het bedrijfsleven bindend kunnen worden gemaakt?
De zero draft tekst is relatief kort; hij bevat vijftien artikelen in tien pagina’s tekst. Gezien de complexiteit van de materie betekent dit dat er veel abstracte en algemene bewoordingen worden gebruikt, waarvan de reikwijdte en de praktische uitwerkingen nog onduidelijk zijn. Ter illustratie, artikel 5 van de zero draft tekst van Ecuador gaat over rechtsmacht. In artikel 11 lid 9 en 10 wordt verder de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen genoemd. Deze bepalingen laten nog veel vragen onbeantwoord: bijvoorbeeld of gedoeld wordt op rechtsmacht op het gebied van straf- civiel, of administratief recht, hoe de bepalingen in de praktijk moeten worden geïmplementeerd en wat de verhouding is met bestaande internationale afspraken op dit gebied. Ter vergelijking, de EU Verordening 44/2011 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen gaat alleen over burgerlijke en handelszaken en beslaat 76 artikelen in zeventien pagina’s tekst en 6 bijlagen.
De zero draft tekst bevat verder diverse bepalingen die raken aan bestaande internationale afspraken, bijvoorbeeld op het gebied van handel en investeringen, wederzijdse rechtshulp en internationaal privaatrecht, zonder dat duidelijk wordt gemaakt hoe de voorgestelde verdragstekst zich tot deze bestaande afspraken verhoudt. Andere bepalingen in de zero draft raken aan onderwerpen die primair in nationaal recht geregeld worden, zoals de aansprakelijkheid van bedrijven voor schade veroorzaakt door dochters of contractuele partners en de strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven. Dit alles betekent dat een verdrag geschoeid op de leest van de zero draft tekst vergaande implicaties kan hebben voor zowel het internationaal recht als het nationaal recht. Tot slot wordt in zero draft tekst geen enkele verwijzing naar de UNGP’s gemaakt en wordt de benadering gehandhaafd om het verdrag alleen van toepassing te laten zijn op transnationale activiteiten met winstoogmerk. Dit betekent dat niet alle bedrijven eronder zouden vallen, hetgeen niet wenselijk is.
Kunt u uw antwoorden toesturen voor het algemeen overleg van 31 oktober 2018 over de Raad Buitenlandse Zaken/Handel van 9 november 2018?
Het is niet mogelijk hier in algemene zin antwoord op te geven, omdat rekening moet worden gehouden met onder meer het specifieke doel van een eventueel voorgesteld protocol, de tekst van het desbetreffende verdrag en de politieke context. Wel wil ik hier opmerken dat overheden onder bestaande VN mensenrechtenverdragen al verplicht zijn hun burgers te beschermen tegen mensenrechtenschendingen door bedrijven.
Het stopzetten van het Bangladesh Akkoord voor Brand- en Gebouwveiligheid in Bangladesh |
|
Mahir Alkaya , Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Door dit akkoord werden duizenden kledingfabrieken veiliger, nu gaat er een streep door»?1
Ja.
Waarop baseert u de aanname, zoals door u verwoord tijdens het Vragenuur van 16 oktober 2018, dat het Akkoord voor Brand- en Gebouwveiligheid in Bangladesh (hierna Akkoord) door zal kunnen gaan tot 2020?2
Dit heb ik niet zo verwoord. Ik heb verwezen naar een voorstel, te weten het Transitieplan, dat het Akkoord op verzoek van de overheid van Bangladesh heeft opgesteld en dat met instemming van de ILO op 18 september aan de overheid is aangeboden. Het is niet mijn aanname dat het Akkoord door zal kunnen gaan tot 2020, maar het is wel mijn wens dat het langer operationeel blijft.
Hoe verhoudt volgens u de rechterlijke uitspraak die verzoekt om het vertrek van het Akkoord op 30 november 2018 zich tot de overeenkomst/het compromis waar u tijdens het eerder genoemde Vragenuur aan refereerde? Kunt u daarbij toelichten of bij het blijven bestaan van de rechterlijke afspraak het Akkoord nog steeds doorgang kan vinden tot 2020?
De diplomatieke inspanningen zijn gericht op het aanspreken van de overheid ten behoeve van continuering van de werkzaamheden van het Akkoord. Ik verwijs naar de brief die de ambassadeurs van de EU, VS en Canada mede namens Nederland, op 23 oktober naar de overheid van Bangladesh hebben gestuurd. Onmiddellijk na de uitspraak van het Hooggerechtshof in mei 2018 hebben de ambassadeurs de overheid reeds aangeschreven, met als gevolg het uitstel met zes maanden tot 30 november. De brief van 23 oktober pleit opnieuw voor het langer operationeel houden van het Bangladesh Akkoord, zodat de activiteiten van het Akkoord ordelijk overgedragen kunnen worden aan de Remediation Coordination Cell. Dit is het brand- en bouwveiligheidsprogramma van de textielsector binnen de Arbeidsinspectie van de overheid. In de brief wordt verwezen naar het Transitie Plan van het Akkoord en wordt de overheid opgeroepen «alle noodzakelijke stappen, inclusief juridische stappen, te nemen ten einde het Akkoord te laten opereren na 30 november.»
Ik zal mij hier persoonlijk voor inzetten bij de overheid van Bangladesh, zowel voorafgaand aan als tijdens mijn reis naar Bangladesh in november. Dit signaal is reeds afgegeven aan de ambassadeur van Bangladesh in Nederland.
Klopt het dat alleen de overheid van Bangladesh de rechterlijke uitspraak, welke verzoekt om vertrek van het Akkoord, teniet kan doen? Zo ja, op welke wijze zet u zich in om de overheid daartoe te bewegen? Zo nee, op welke wijze kan deze uitspraak volgens u teniet worden gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om de overheid van Bangladesh ertoe te bewegen om het Akkoord haar werk tot 2020 af te laten maken? Welke plannen heeft u om na 2020 ervoor te zorgen dat de veiligheid in fabrieken op orde is en bent u bereid om aan te sturen op een vervolg op het Akkoord?
Zoals ook in het vorige antwoord beschreven zijn de inspanningen van het kabinet erop gericht het Akkoord langer operationeel te houden. Om ervoor te zorgen dat de veiligheid in fabrieken in de toekomst op orde blijft, is het zaak dat de overheid de inspectie op enig moment volledig kan overnemen. Nederland draagt hieraan bij met een groot programma van de ILO, gericht op versterking van de arbeidsinspectie van de overheid, inclusief inspectie van fabrieken die niet onder het Akkoord vallen. Op dit moment verkeert de overheidsinspectie nog in de opbouwfase. Het ILO programma loopt tot 2023. Een plotseling einde aan de werkzaamheden van het Akkoord kan leiden tot ongewenste overbelasting van de overheidsinspectie en kan de brand- en bouwveiligheid van de textielfabrieken in gevaar brengen.
Het Transitie Plan van het Akkoord voorziet in een geleidelijke overdracht van taken aan de overheid van Bangladesh. Na afronding van die overdracht en voltooiing van het ILO programma moet de overheid de inspectietaken op eigen kracht kunnen uitvoeren.
Deelt u de mening dat het in Bangladesh inkopend bedrijfsleven binnen de textielsector een stevig signaal moet afgeven aan Bangladesh om het Akkoord tot 2020 te behouden? Zo ja, hoe gaat u een dergelijk signaal stimuleren, zowel vanuit het Nederlandse textielconvenant als vanuit grote Europese merken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening. Daartoe heeft het kabinet inmiddels met de partijen van het Convenant voor duurzame Kleding en Textiel afgesproken dat ook het convenant een brief stuurt naar de overheid van Bangladesh. Desgewenst kunnen de bij het Akkoord aangesloten bedrijven ook een gezamenlijke brief sturen.
Welke mogelijkheden, naast het textielconvenant, ziet u voor de Nederlandse textielsector om haar verantwoordelijkheden te nemen in de arbeidsomstandigheden in de Bengaalse textielindustrie?
Het kabinet verwacht dat de Nederlandse textielsector, zowel binnen als buiten het textielconvenant, haar verantwoordelijkheid neemt voor risico’s in de productieketen, zoals het risico op slechte arbeidsomstandigheden, conform OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dit betekent dat Nederlandse bedrijven risico’s identificeren en aanpakken en hierover verantwoording afleggen.
Het Bangladesh Akkoord heeft bedrijven hierbij ondersteund voor het risico op brand en bouwveiligheid. Bedrijven hebben ook zelf een verantwoordelijkheid druk te zetten op het verbeterproces bij hun productiefabrieken, zeker indien onverhoopt het Akkoord vroegtijdig moet stoppen.
Wat betekent het eventuele vertrek van het Akkoord voor de vakbondsvrijheid in Bangladesh? Deelt u de zorgen omtrent het achterblijven van vakbondsvrijheid en wat doet u eraan deze te waarborgen?
Het verlengde Akkoord spant zich sinds mei 2018 ook in voor vakbondsvrijheid. Dat heeft in Bangladesh weerstand opgeroepen, omdat overheid en werkgevers dit een zaak van de ILO vinden. Een voortijdig einde van het Akkoord in Bangladesh zal naar verwachting een negatieve invloed hebben op monitoring van vakbondsvrijheid op fabrieksniveau. De aangesloten merken bij het Akkoord zullen zich dan zelf op grond van de OESO richtlijnen nog meer moeten inspannen voor de naleving van vakbondsvrijheid. Het Nederlandse textielconvenant en het partnerschap met Fair Wear Foundation ondersteunen met hulp van FNV en CNV bedrijven bij het voeren van dit gesprek over vakbondsvrijheid, niet alleen in Bangladesh, maar ook in andere productielanden.
Nederland heeft, samen met de diplomatieke gemeenschap in Bangladesh, de overheid en de werkgeversorganisaties aangesproken op de grove schendingen van vakbondsvrijheid in 2016. Nederland blijft de ontwikkelingen op de voet volgen en zal ook haar donorpositie in het ILO project benutten om vakbondsvrijheid te waarborgen.
Het bericht dat Nederlandse grootbanken miljarden uitleenden aan bedrijven die betrokken zijn bij ernstige mensenrechtenschendingen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «ABN Amro, ING en Rabobank negeren mensenrechten»?1
Ja.
Klopt het dat ABN Amro, ING en Rabobank samen 10 miljard euro uitleenden aan bedrijven die betrokken zijn bij ernstige schendingen van de mensenrechten? Bent u bereid onderzoek te doen naar de financiering door banken aan bedrijven die mensenrechtenschendingen plegen?
Banken informeren doorgaans geen derde partijen over de omvang en voorwaarden waaronder zij financiering met individuele klanten overeenkomen. Het kabinet verwacht echter wel dat zij due diligence (gepaste zorgvuldigheid) toepassen bij hun besluitvormingsprocessen over financiering en dat zij besluitvorming zo inrichten dat deze in lijn is met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. De verantwoordelijkheid om dit op een juiste manier in te richten en ernstige mensenrechtenschendingen te voorkomen of te mitigeren ligt bij banken. Wanneer maatschappelijke organisaties van mening zijn dat banken hun due diligence processen bij de financiering van bedrijven niet op orde hebben kunnen zij dit in eerste instantie via het klachtenmechanisme van de desbetreffende bank kenbaar maken. Daarnaast heeft het kabinet een onafhankelijk Nationaal Contact Punt (NCP) voor de OESO-richtlijnen ingesteld voor de behandeling van klachten over de toepassing van de OESO-richtlijnen door bedrijven, waaronder banken. Als een partij een klacht heeft over de toepassing van de OESO-richtlijnen door deze banken dan kan deze partij een melding doen bij het NCP.
Welke regels gelden er met betrekking tot het financieren van bedrijven die mensenrechtenschendingen plegen? Wat moeten banken doen om te voorkomen dat zij medeverantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen?
Het kabinet verwacht dat wanneer banken financieringsafspraken met bedrijven overeenkomen ze de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights(UNGP’s) naleven. Hierin zijn voor bedrijven afspraken vastgelegd over het respecteren van mensenrechten en betrachten van gepaste zorgvuldigheid. Hierbij moeten bedrijven een procedure hebben om daadwerkelijke en mogelijke impact van hun activiteiten in kaart te brengen, te voorkomen en te beperken. Ook moeten zij communiceren over de wijze waarop ze met deze impacts zijn omgegaan.
Waarom wilden deze banken niet meewerken aan het onderzoek door de Eerlijke Bankwijzer? Vindt u dat de banken hun verantwoordelijkheid nemen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Het wel of niet meewerken aan de onderzoeken van de Eerlijke Bankwijzer is een keuze van de banken zelf. Via eigen persberichten en een verklaring van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB)2 hebben de banken over hun beweegredenen om niet mee te werken gecommuniceerd.
De genoemde banken zijn sinds december 2016 ondertekenaar van het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) convenant voor de bancaire sector. De overheid en maatschappelijke organisaties zijn ook partij bij dit convenant. Met dit convenant hebben de banken zich gecommitteerd aan het verbeteren van hun processen voor gepaste zorgvuldigheid met betrekking tot mensenrechten conform de OESO-richtlijnen en UNGPs. Een onafhankelijke monitoringscommissie en de stuurgroep van het convenant zien toe op de naleving van de afspraken door banken. De jaarrapportage is openbaar.
Vindt u dat deze banken hun afwegingen op een juiste manier maken als het gaat om ethisch verantwoord geld verdienen?
Het is algemeen bekend dat de sectoren die volgens het bericht van de Eerlijke Bankwijzer gefinancierd zijn door deze banken voor grote uitdagingen staan op zowel klimaat- als mensenrechtengebied. Brede afwegingen die ten grondslag liggen aan de financierings- en investeringsbeslissingen in bepaalde sectoren hebben deze banken vastgelegd in publiekelijk toegankelijk duurzaamheidsbeleid. Met de ondertekening van het eerder vermelde IMVO-convenant hebben deze banken zich gecommitteerd om binnen twee jaar gepaste zorgvuldigheid op mensenrechten in hun bedrijfsprocessen geïmplementeerd te hebben. Hierbij wordt verwacht dat zij hoog-risico sectoren identificeren en een dialoog voeren met bedrijven waarvoor financiering wordt overwogen. Daarbij moeten daadwerkelijke en mogelijk toekomstige mensenrechtenschendingen waarmee de bank geassocieerd kan worden in die zakelijke relatie beoordeeld worden. Conform OESO-richtlijnen en UNGPs behoren banken hun invloed aan te wenden om bedrijven waarmee zij een financieringsrelatie hebben te bewegen tot het respecteren van mensenrechten. Als een bank geen invloed kan uitoefenen moet de bank overwegen de financieringsrelatie te beëindigen, dit is echter een laatste middel. Hierbij moet onderzocht zijn wat de negatieve gevolgen voor de mensenrechten van een dergelijke stap zouden kunnen zijn.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat banken investeren in bedrijven die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen? Bent u bereid om de betrokken banken aan te spreken op deze praktijken?
De overheid is samen met de NVB, vakbonden en maatschappelijke organisaties partij bij het IMVO-convenant voor de bancaire sector. De partijen rapporteren over de naleving van de afspraken in een jaarlijkse voortgangsrapportage3, hierbij wordt ook het oordeel van de onafhankelijke monitoringscommissie meegenomen. In het convenant is afgesproken dat partijen elkaar kunnen aanspreken wanneer er onvoldoende stappen worden gezet in het behalen van de vastgestelde doelen.
Binnen het convenant werken de partijen samen om de banken te ondersteunen bij hun due diligence processen. De partijen en banken brengen onder andere in kaart welke ernstige mensenrechtenschendingen plaatsvinden in waardeketens en formuleren aanbevelingen om deze schendingen te voorkomen en aan te pakken. Er is een analyse gemaakt over risico’s in de cacaoketen en er wordt gewerkt aan een analyse van de palmolieketen en de goudketen. Daarna zal een analyse van de olie- en gasketen van start gaan. Aangezien het onderzoek van de Eerlijke Bankwijzer zich richt op bedrijven in de extractieve sector zal de overheid als partij dit onderzoek inbrengen in de voorbereiding van de laatstgenoemde waardeketenanalyse.
Welke consequenties worden hieraan verbonden binnen het convenant over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO-convenant) in de bankensector, waarbij uzelf ook partij bent?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Tanzania het investeringsverdrag met Nederland opzegt |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Tanzania ends investment treaty with the Netherlands»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het argument dat het beschermingsmechanisme voor investeerders (ISDS) wordt genoemd als reden om het verdrag op te zeggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De schriftelijke opzegging van het investeringsakkoord tussen de Republiek van Tanzania en het Koninkrijk der Nederlanden door Tanzania is gedateerd op 26 september 2018. Voor de opzegging is geen reden opgegeven. Evenmin is van Tanzania eerder een voornemen tot opzegging vernomen.
Deelt u de mening dat een ontwikkelingsland op zijn minst moet worden uitgezonderd van het ISDS-mechanisme op zaken van algemeen publiek belang, zoals gezondheidzorg, milieu, infrastructuur, mensenrechten en corruptiebestrijding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar voor conclusies aan verbinden?
Nederland hecht eraan dat de beleidsvrijheid van overheden om maatregelen in het publiek belang, waaronder gezondheidszorg, milieu, infrastructuur, mensenrechten en corruptiebestrijding te nemen, gegarandeerd is onder investeringsakkoorden. Die beleidsvrijheid geldt voor ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen. In de nieuwe modeltekst investeringsakkoorden wordt het recht om te reguleren van overheden geëxpliciteerd en de bescherming voor investeerders verduidelijkt.
Waarom stond in dit investeringsverdrag opgenomen dat er geen meer «voordelige verdragen met andere landen» mochten worden afgesloten door Tanzania op straffe van een rechtszaak? Hoe is dit te verenigen met haar soevereine recht haar economie te ontwikkelen door meer investeringen aan te trekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een dergelijke bepaling is niet opgenomen in dit investeringsakkoord of in een ander investeringsakkoord van het Koninkrijk der Nederlanden. Wel is er in het investeringsakkoord een bepaling opgenomen dat Nederlandse investeerders niet gediscrimineerd mogen worden ten opzichte van investeerders uit Tanzania of investeerders uit andere landen. Dit is de zogenaamde «meest begunstigde clausule». Een dergelijke bepaling is gebruikelijk in bilaterale investeringsakkoorden.
Is een dergelijke clausule wel of niet aanwezig in het nieuwe modelverdrag voor bilaterale investeringsverdragen («model-BIT»), evenals de andere zorgen en argumenten die zijn aangedragen door Tanzania? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een dergelijke bepaling is niet opgenomen in de nieuwe modeltekst investeringsakkoorden. Tanzania heeft geen argumenten of zorgen aangedragen bij of voorafgaand aan de opzegging.
Bent u het eens met de uitspraak dat elk investeringsverdrag dat Nederland sluit voor beide partijen voordelig moet zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dat in het verdrag met Tanzania niet het geval gebleken en welke conclusies trekt u daaruit?
Nederlandse investeerders hebben met name baat bij investeringsakkoorden in landen waar nationale wetgeving en instituties in hun ogen onvoldoende rechtszekerheid bieden, terwijl hun investeringen in hoge mate afhankelijk zijn van overheidsoptreden. Investeringsakkoorden leveren zo een bijdrage aan een stabiel investeringsklimaat. Het land van vestiging profiteert hiervan doordat buitenlandse investeringen kunnen leiden tot extra werkgelegenheid en vanwege het aantrekken van kennis en innovatie. Dit is met name van belang voor ontwikkelingslanden, waar het binnenhalen van private investeringen onontbeerlijk is voor het behalen van de Sustainable Development Goals (SDG’s). Tegelijkertijd is het niet aan het kabinet maar aan de regering van Tanzania om een eigen onderhandelingsinzet te bepalen.
Tanzania lijkt investeringsakkoorden ook te beschouwen als een instrument ter verbetering van het investeringsklimaat. Tegelijkertijd met de opzegging van het huidige investeringsakkoord heeft Nederland immers een verzoek van Tanzania ontvangen om een modern investeringsakkoord af te sluiten. De nieuwe modeltekst zal de Nederlandse inzet vormen in deze onderhandelingen. Formele onderhandelingen kunnen pas van start gaan nadat autorisatie van de Europese Commissie is ontvangen op grond van artikel 8, lid 3, van Verordening 1219/2012.
Het bericht ’Khashoggi vermoord op last koningshuis’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Khashoggi vermoord op last koningshuis»?1
Ja.
Heeft u daarop direct opgenomen met uw Turkse ambtsgenoot om bevestiging te krijgen van deze berichten?
Zoals reeds toegezegd tijdens het AO RBZ op 11 oktober jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact opgenomen met het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken om navraag te doen over de kwestie van de verdwenen Saoedische journalist Khashoggi en na te gaan of steun gewenst is. Uit deze navraag bleek dat Turkije inzet op medewerking door Saoedi-Arabië om de feiten rond deze kwestie boven water te krijgen. President Erdogan heeft op 23 oktober tijdens een publieke bijeenkomst de belangrijkste feiten die reeds uit media berichten bekend waren bevestigd. De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie heeft namens de Europese Unie Saoedi-Arabië opgeroepen om volledig mee te werken met de Turkse autoriteiten, ook heeft de E3 een verklaring uitgedaan.
Heeft u contact opgenomen met uw Europese ambtsgenoten om deze kwestie te bespreken? zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar uit gekomen?
Heeft u inmiddels al contact gehad met andere internationale collega’s om deze kwestie te bespreken? Zo nee, op welke termijn gaat u dat doen? Zo ja, wat heeft dat opgeleverd?
Welke gevolgen geeft u aan de (mogelijke) betrokkenheid van het Saoedische Koningshuis bij de verdwijning op deze journalist?
Welke gevolgen heeft dit voor de relatie van Nederland met Saoedi Arabië?
Ben u van plan de geplande handelsmissie naar Saoedi Arabië van 18 tot en met 21 november 2018 (vooralsnog) uit te stellen tot er duidelijkheid is over de betrokkenheid van Saoedi Arabië bij deze verdwijning? Zo nee, waarom niet?
Steunt u de Turkse president Erdogan in zijn eis dat de Saoedi’s met bewijzen komen dat Khashoggi inderdaad het consulaat zelf heeft verlaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u uw Europese ambtgenoten gevraagd hetzelfde te doen?
De uitsluiting van maatschappelijke organisaties door de Pakistaanse overheid |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel 'Aid charities ActionAid and Plan «to be turfed out» of Pakistan»?1
Ja.
Bent u in contact met Action Aid en Plan, die onder de achttien gedupeerde maatschappelijke organisaties behoren? Zijn er meer organisaties waar Nederland banden mee heeft, die getroffen worden? Zo ja, welke? En bent u daar ook mee in contact?
Ja. Naast Action Aid en Plan International, hebben ook Rutgers en Saferworld bericht ontvangen dat hun registratieaanvraag wordt afgewezen. Met alle vier organisaties heeft het Kabinet contact.
Kunt u toelichten of de organisaties die binnen zestig dagen Pakistan moeten verlaten wel of geen mogelijkheid hebben om zich binnen diezelfde zestig dagen opnieuw te registreren, en daarmee alsnog in aanmerking komen om te mogen blijven? Indien die mogelijkheid er is, hoe groot acht u de kans van slagen op een vergunning voor de organisaties waar Nederland banden mee heeft?
Op 9 oktober jl. vond in Islamabad een ontmoeting plaats tussen de EU ambassadeur, die betrokken lidstaten vertegenwoordigde, en de ambassadeurs van Australië, Canada, Noorwegen en Zwitserland met de Pakistaanse Minister van Staat, Shehryar Afridi. Zorgen werden uitgesproken over het besluit en er werd gevraagd om opheldering omtrent het proces en de besluitvorming. Dit gesprek bood enige, maar beperkte hoop. Vervolggesprekken met andere betrokken ministers en op ambtelijk/technisch niveau zullen nog plaatsvinden. In die gesprekken zal o.a. worden verwezen naar het Generalised System of Preferences (GSP+) van de Europese Unie en de gevolgen van het Pakistaanse besluit hierop. Totdat deze gesprekken hebben plaatsgevonden, is het te vroeg om te kunnen bevestigen of gedupeerde maatschappelijke organisaties binnen de zestig dagen in aanmerking komen voor een nieuwe registratie.
Wat heeft u, al dan niet in Europees verband, ondernomen om de positie van maatschappelijke organisaties te beschermen tegen de repressieve houding van de Pakistaanse overheid, die zich verschuilt achter het nationale belang van monitoring?
Met regelmaat is de krimpende ruimte voor maatschappelijke organisaties in Pakistan, zowel bilateraal als in EU-verband, aan de orde gesteld. Zo is het onderwerp bij het bezoek van de mensenrechtenambassadeur, laatstelijk in april 2017, aan Pakistan bij diverse gesprekspartners, waaronder vertegenwoordigers van de regering, aan de orde gesteld. Ook in gesprekken van de Nederlandse ambassadeur in Pakistan met vertegenwoordigers van de regering en tijdens ander (hoog)ambtelijk overleg is dit het geval. Daarnaast is hiervan sprake tijdens gesprekken in EU-verband met Pakistaanse vertegenwoordigers van de regering, zoals tijdens de subcommissie mensenrechten in november 2017, en in de VN-mensenrechtenraad. De EU zal dit ook in de komende weken en maanden blijven doen.
Wat gaat u, al dan niet in Europees verband, doen om te voorkomen dat de Pakistaanse overheid maatschappelijke organisaties die Nederland ondersteunt vanwege hun belangrijke werk, uitsluit?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze monitort u de onder druk staande ruimte voor maatschappelijke organisaties en hun strijders voor onder meer mensenrechten in Pakistan?
Monitoring vindt plaats door de Nederlandse ambassade in Islamabad door het onderhouden van een breed netwerk onder lokale en internationale maatschappelijke organisaties in Pakistan en individuele activisten. Via beschikbare middelen uit het mensenrechtenfonds ondersteunt de post daarnaast een divers aantal organisaties uit het maatschappelijk middenveld in hun activiteiten. Ook neemt de ambassade deel aan een regelmatig overleg met EU en gelijkgezinde landen, waarin informatie en de laatste stand-van-zaken wordt gedeeld. In Nederland vinden op ambtelijk niveau halfjaarlijks gesprekken plaats met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, waarbij hiernaar wordt geïnformeerd alsmede naar de voortgang op registratie.
Bent u verrast door het nieuws van de BBC? Zo ja, hoe kunt u voortaan beter op de hoogte zijn van dergelijke ontwikkelingen?
Nee, ik ben hierdoor niet verrast. De kwestiespeelt al sinds 2015 toen in Pakistan een nieuw registratiebeleid werd ingevoerd naar aanleiding van de vermeende rol van Save the Children in het bevestigen van de aanwezigheid van Osama bin Laden in de stad Abbotabad in Pakistan. Eind november 2017 zouden volgens de Pakistaanse pers 31 internationale NGO’s (15 bevestigd) per brief zijn geïnformeerd dat hun registratie-verzoek was afgewezen. Naar aanleiding daarvan vond op 10 januari 2018 een gesprek in Islamabad plaats tussen vertegenwoordigers van de EU-delegatie, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Australië, Noorwegen en Canada met de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken, Ahsan Iqbal. In dat gesprek zegde de Minister toe dat de betrokken organisaties, hangende de beroepsprocedure, in Pakistan konden blijven. Achttien van deze organisaties hebben nu een negatieve reactie gekregen op hun beroep.
Hoe beschrijft u de consequenties voor de Pakistaanse bevolking als de Pakistaanse overheid daadwerkelijk het werk van deze achttien organisaties in Pakistan verbiedt en daarmee de ruimte voor maatschappelijke organisaties verder verkleint?
Indien de maatschappelijke organisaties hun werk daadwerkelijk niet meer mogen voortzetten, zou dit besluit op de eerste plaats Pakistani’s treffen die het voordeel van deze programma’s genieten en bijna allemaal behoren tot de meest kwetsbaren onder de Pakistaanse bevolking (vrouwen, kinderen en minderheden). Tegelijkertijd heeft een aantal internationale organisaties de afgelopen jaren wel een registratie ontvangen en is zo in staat om het werk voort te zetten. Daarnaast kenmerkt Pakistan zich door een actief lokaal maatschappelijk middenveld.
Indien Pakistan doorgaat met het verkleinen van het maatschappelijk middenveld, bent u dan bereid via de Nederlandse handelsrelatie druk op te voeren? Zo ja, op welke manier en termijn? Zo nee, waarom niet? Kunt u daarbij expliciet ingaan op het Generalised Preferences Scheme Plus?
Het is beter het gesprek met Pakistan aan te gaan en er daarbij op te wijzen dat door Nederland gefinancierde maatschappelijke organisaties een belangrijke rol spelen bij capaciteitsopbouw en bij het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen. Eind oktober jl. heeft een delegatie van de Europese Commissie Pakistan bezocht om een monitoringmissie uit te voeren in het kader van het Generalised System of Preferences Plus (GSP+). Tijdens deze monitoringmissie heeft de Commissie het Pakistaanse besluit aan de orde gesteld.
Krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld wordt meegewogen bij de beoordeling door de monitoringsmissie, net zoals dit in de monitoringperiode 2016–2017 is gebeurd.
Toename import in de EU van legbatterijeieren |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU eierimport bijna verdubbeld»1 en het bericht «Veel legbatterijeieren in pasta, brood en gebak»?2
Ja.
Hoeveel eieren en hoeveel ei-producten worden geïmporteerd in de Europese Unie (EU)? Waar komen de eieren en ei-producten vandaan en worden deze producten geproduceerd volgens Europese standaarden, zoals dierenwelzijnsstandaarden?
In de periode januari tot en met augustus 2018 heeft de Europese Unie (EU) 20.698 ton eieren en ei-producten geïmporteerd (exclusief broedeieren). Deze eieren en ei-producten komen voornamelijk uit Argentinië, Albanië, Japan, Macedonië, Oekraïne en Verenigde Staten. Actuele informatie over de import van eieren in de EU is te vinden op: https://ec.europa.eu/agriculture/sites/agriculture/files/dashboards/eggs-dashboard_en.pdf.
Alle geïmporteerde producten die de EU binnenkomen, moeten voldoen aan de Europese producteisen op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Door de EU geïmporteerde producten hoeven in het algemeen niet te voldoen aan productie-eisen van de EU, als houderijsystemen en dierenwelzijnsstandaarden, tenzij er met derde landen afspraken over zijn gemaakt.
Uit het rapport van het LEI (2012)3 blijkt dat de stalsystemen voor leghennen in de meeste landen buiten de EU niet voldoen aan de dierenwelzijnsstandaarden van de EU. Als de eieren niet voldoen aan de eisen die de EU stelt aan de huisvesting van leghennen, moet op de eierendozen worden aangegeven dat het houderijsysteem onbekend is. Daarnaast moet op de eierendozen bij de vermelding van de herkomst van het land, worden aangegeven dat de eieren niet uit de EU afkomstig zijn.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat geïmporteerde producten aan dezelfde standaarden voldoen als in de EU geproduceerde producten?
Zoals aangegeven bij vraag 2, moeten alle geïmporteerde producten die de EU binnenkomen, voldoen aan de Europese producteisen op gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Daarbij dienen bedrijven die landbouwproducten naar de Europese Unie exporteren, goedkeuring van de EU te hebben verkregen. De lijst met bedrijven die goedkeuring hebben gekregen zijn openbaar.4 Voor het verhogen van de productiestandaarden van de geïmporteerde producten in de EU, zet Nederland in op internationale samenwerking. Nederland zet in multilateraal verband in op het verbeteren en/of naleven van internationale standaarden, zoals standaarden voor dierenwelzijn (Wereldorganisatie voor diergezondheid, OIE) en arbeidsomstandigheden (Internationale Arbeidsorganisatie, ILO), klimaatafspraken uit het Akkoord van Parijs en de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen. Daarnaast bieden bilaterale handels- en associatieakkoorden ruimte om afspraken te maken over productiestandaarden, die verder gaan dan de internationale standaarden.
In welke handelsverdragen met derde landen worden op dit moment welke productiestandaarden gesteld ten aanzien van agrarische producten, met betrekking tot dierenwelzijn en gewasbeschermingsmiddelengebruik?
In de hoofdstukken over «sanitaire en fytosanitaire maatregelen» (SPS) in handelsakkoorden worden onder meer afspraken gemaakt over samenwerking en informatie-uitwisseling op het gebied van dierenwelzijn en voedselveiligheid. In de associatieakkoorden met Georgië, Moldavië en Oekraïne zijn aanvullende afspraken gemaakt over SPS, waaronder dierenwelzijn. Deze landen hebben zich gecommitteerd om EU-regelgeving over dierenwelzijn (deels) over te nemen. Daarmee voldoet hun productie op termijn ook aan de EU-dierenwelzijnseisen. In het associatieakkoord met Chili zijn afspraken gemaakt om dierenwelzijnstandaarden te ontwikkelen. De Europese Commissie heeft in 2017 een studie gepubliceerd over de impact van de inzet op dierenwelzijn bij internationale activiteiten en de inzet bij onderhandelingen over handelsakkoorden.5
Momenteel worden in handelsakkoorden geen productiestandaarden gesteld met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelengebruik. Zoals hiervoor is aangegeven, moeten alle geïmporteerde producten die de EU binnenkomen voldoen aan de Europese producteisen op het gebied van voedselveiligheid: ook waar het de Europese maximum residugehalten (MRL’s) voor producten betreft.
Hoe beoordeelt u de aandacht voor productiestandaarden in handelsverdragen op dit moment?
Het kabinet zet zich in internationale fora en bij associatie- en handelsakkoorden in voor afspraken ter verbetering van (productie)standaarden, zoals dierenwelzijn, en voor een gelijk speelveld met landen buiten de EU.Daarbij, zoals naar voren komt in de kabinetsreactie op het SER-advies over TTIP, is het kabinet met de SER van mening dat tariefquota en geleidelijke verlaging van tarieven opties zijn om voor specifieke producten de negatieve impact van markttoegang te beperken of te voorkomen. Hiermee wordt ook het risico verminderd dat het Europees beleid op het gebied van dierenwelzijn en milieu wordt ondermijnd door extra voordelen toe te kennen aan producten die op basis van lagere standaarden tot stand komen. Er is geen sprake dat de EU bij het aangaan van handelsverdragen haar standaarden zal verlagen. Met het uitgangspunt dat het hoge beschermingsniveau voor mens, dier, plant en milieu in de EU behouden blijft, moet tegelijkertijd in de associatie- en handelsakkoorden de mogelijkheden worden benut voor de Europese (incl. Nederlandse) landbouwsector, vooral door het opheffen van non-tarifaire belemmeringen voor producenten en exporteurs van agrarische producten (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1640).
Deelt u de mening dat het hanteren van andere standaarden het draagvlak voor handelsverdragen ondermijnt? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit nadrukkelijker een onderdeel wordt van handelsverdragen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u concreet aangeven wanneer Oekraïense leghennen met evenveel stalruimte gehouden gaan worden als in de EU?
In het associatieakkoord met Oekraïne is afgesproken dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met die van de EU, ook op het terrein van dierenwelzijn en diergezondheid. In Annex V van het associatieakkoord is een lijst opgenomen met EU-wet- en -regelgeving waaraan Oekraïne zich gaat conformeren. Oekraïne heeft een strategiedocument bij de EU ingediend met de voorgenomen planning van de aanpassing van de sanitaire en fytosanitaire (SPS) en dierenwelzijnswetgeving, inclusief de minimale stalruimte voor leghennen conform de Europese wetgeving. Hiermee heeft de Raad in juli 2017 ingestemd. Oekraïne heeft aangegeven de Europese standaarden in fases te implementeren in de periode van 2016–2021.
Nederland steunt de inzet van de Europese Commissie bij de gesprekken met Oekraïne voor de implementatie van de bepalingen uit het associatieakkoord, ook omtrent de afspraken over de productiestandaarden voor eieren. Nederland zal er bij de Europese Commissie op blijven aandringen de druk op Oekraïne hoog te houden voor de implementatie van EU regelgeving op SPS-terrein, inclusief dierenwelzijn.
Hoe gaat u er voor zorgen dat Oekraïne voor 2021 voldoet aan de Europese productiestandaarden voor eieren?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich dat tijdens het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad van 12 juni 2018 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is aangegeven dat wordt ingezet op naleving van regels ten aanzien van kipfilet uit Oekraïne? Wat heeft u concreet ondernomen?
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft in het algemeen overleg van 12 juni 2018 aangegeven dat er gesprekken plaatsvinden met Oekraïne over een oplossing over de heffingsvrije export van kipfilet naar Nederland en zich daar zonodig voor in te zetten. Op dit moment is de Europese Commissie nog in gesprek met Oekraïne. De NVWA houdt toezicht op de naleving van de regelgeving bij de import van pluimveevlees in Nederland uit Oekraïne. In 2018 zijn tot nu toe vier inspecties uitgevoerd bij de importeur. Deze inspecties waren gericht op verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering. Daarbij zijn geen interventies toegepast. Bij een inspectie op traceerbaarheidseisen in januari 2018 is specifiek de etikettering van pluimveevlees bij genoemd bedrijf beoordeeld en is vastgesteld dat op de etiketten stond vermeld dat de oorsprong van de verse kip Oekraïne was. Daarmee werd voldaan aan geldende wetgeving. Er zijn geen tekortkomingen geconstateerd.