Het tekortschietende toezicht op deurwaarders |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat er slechts vier mensen bij het Bureau Financieel Toezicht (BFT) toezicht houden op alle deurwaarders?1 Is dit volgens u voldoende? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het BFT is als een onafhankelijk toezichthouder verantwoordelijk voor een doelmatige inzet van de beschikbare middelen. Het BFT dient jaarlijks een jaarplan inclusief begroting in, waarover ik, nadat ik de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (hierna: KBvG) en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB) heb gehoord, beslis. Voor beantwoording van de vraag of het toezicht door het BFT doelmatig en doeltreffend is, is van belang dat kortgeleden het BFT is geëvalueerd. Ik heb u het rapport recent toegestuurd.2 De evaluatie laat een overwegend positief beeld zien over de wijze waarop het BFT zich heeft ontwikkeld in de evaluatieperiode (2012–2016). Het BFT is aantoonbaar meer risicogericht gaan werken, wat heeft geleid tot meer handhavingsmaatregelen.
Wat is er ondernomen na de e-mail van het BFT aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid waarin wordt gesproken over «een serieus handhavingstekort»?2
Van een handhavingstekort is momenteel geen sprake. Het BFT heeft in zijn jaarplan voor 2018 gesignaleerd dat de huidige capaciteit in de toekomst mogelijk tot een handhavingstekort kan leiden.
In aanloop naar het opstellen van het jaarplan en de begroting 2018 heeft het BFT per e-mail verzocht om een gesprek over het toezicht op de gerechtsdeurwaarders en de benodigde middelen daarvoor. Aanleiding hiervoor was het feit dat sinds de inwerkingtreding van de gewijzigde Gerechtsdeurwaarderswet op 1 juli 2016 het kwaliteits- en integriteitstoezicht een nieuwe taak voor het BFT vormt. De punten die het BFT in de e-mail naar voren heeft gebracht neem ik zeer serieus. Verschillende gesprekken hebben plaatsgevonden. Concreet heeft dit ertoe geleid dat ik heb ingestemd met een tekort op de begroting voor 2018 opdat het BFT uitvoering kan geven aan de voorgestelde toezichtactiviteiten ten aanzien van de gerechtsdeurwaarders. Dit tekort van 335.000 euro is in 2018 grotendeels gedekt uit reserve nieuwe taken (248.000 euro). Het resterende deel wordt aan de KBvG doorberekend.
Welke gevolgen heeft dit handhavingstekort op het toezicht op de deurwaarders? Herkent u de vijftien misstanden die het BFT in voornoemde e-mail noemt?3
Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 2, is er op dit moment geen sprake van een handhavingstekort. Het BFT noemt in de betreffende mail 15 aspecten waarvoor het BFT extra toezichtcapaciteit nodig heeft. Deze aspecten herken ik. Ik heb met het BFT afgesproken dat het BFT voorafgaand aan de indiening van het jaarplan 2019 met de KBvG in gesprek gaat over de benodigde financiële middelen voor het toezicht op gerechtsdeurwaarders.
Hoe verklaart u dat het aantal onderzoeken naar deurwaarders met bijna 60 procent is afgenomen, terwijl in diezelfde periode het aantal deurwaarderskantoren dat onder verzwaard toezicht staat verdubbelde? Welke invloed heeft het handhavingstekort bij het BFT hierop?
Uit het jaarverslag van het BFT blijkt dat het BFT in 2017 23 onderzoeken heeft uitgevoerd, waarvan 10 onderzoeken naar kwaliteit en integriteit (al dan niet gecombineerd met financieel). In 2016 waren dit 29 onderzoeken. Deze aantallen zijn lager dan enkele jaren geleden. De reden hiervan is dat meer grotere gecombineerde onderzoeken plaatsvinden (financieel en kwaliteit/integriteit) als consequentie van het integrale toezicht en het doorvoeren van risicogericht toezicht. De fluctuatie in de hoeveelheid onderzoeken wordt verklaard door de complexiteit van de uitgevoerde onderzoeken.
De stijging in 2017 van het aantal hoog risicokantoren op het gebied van kwaliteit/integriteit komt met name doordat het BFT in 2017 meer inzicht heeft gekregen in de risico’s op dit terrein en er, met dat inzicht, een meer nauwkeurige screening van de kantoren heeft plaatsgevonden, zo valt te lezen in het jaarverslag. Nu op dit moment geen sprake is van een handhavingstekort, speelt dit hierbij geen rol.
Bent u net als uw voorganger van mening dat het niet nodig is meer middelen ter beschikking te stellen aan het BFT nadat het aanzienlijke taken erbij kreeg? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid meer middelen ter beschikking te stellen?
Zoals hierboven aangegeven heb ik voor 2018 reeds ingestemd met een tekort op de begroting opdat het BFT uitvoering kan geven aan de voorgestelde toezichtsactiviteiten ten aangezien van de gerechtsdeurwaarders. Voorts ga ik op basis van het ingediende jaarplan 2019, dat ik zal doorsturen aan de KNB en de KBvG, in oktober samen met het BFT, de KNB en de KBvG in gesprek over de toezichtactiviteiten die het BFT van plan is volgend jaar te verrichten. Hierbij betrek ik ook de uitkomst van de evaluatie over het BFT, alsmede ontwikkelingen zoals de stijging van het aantal hoog-risico kantoren. Na die gesprekken beslis ik definitief over de hoogte van de bijdrage aan het BFT in 2019.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat het BFT kan voldoen aan de toezichthoudende taak?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven beslis ik na de gesprekken die in oktober zullen plaatsvinden over de hoogte van de bijdrage aan het BFT. Ik zal ook bewaken dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn voor het BFT om adequaat te kunnen voldoen aan zijn toezichthoudende taak.
De oproep om voor meer beveiliging voor de familie van kroongetuigen te zorgen |
|
Michiel van Nispen , Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat advocaat Stapert namens kroongetuige Nabil B. een klemmend beroep doet op u om de familie van B. beter te beveiligen?1 Zo ja, wat is uw reactie op deze oproep?
Ja ik ben bekend met het bericht over de oproep van advocaat Stapert namens kroongetuige Nabil B. Zoals ik ook heb gemeld in mijn brief3 d.d. 5 juni naar aanleiding van het debat over de strijd tegen het liquidatiegeweld, en zoals in het algemeen bekend is bij uw Kamer, kan ik niet ingaan op de details van de casus noch op de eventuele beveiligingsmaatregelen die worden genomen om personen te beschermen. Dit zou een risico vormen voor de veiligheid van deze personen en de professionals die met hun beveiliging zijn belast. Zoals ik ook in bovenstaande brief heb vermeld, hebben de beveiligingsvraagstukken rondom de zaak waarin de kroongetuige Nabil B. is betrokken de bijzondere aandacht van de betrokken partijen.
Ik acht de inzet van kroongetuigen een onmisbaar element in de aanpak van de ondermijnende criminaliteit. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4 van de vragen gesteld door de leden Buitenweg (GroenLinks) en Van Nispen (SP), wordt steeds getracht vanuit veiligheid bezien voor alle betrokken personen de optimale situatie te bereiken, teneinde belemmeringen voor het afleggen van verklaringen door de getuige vanuit risico’s voor de veiligheid van hemzelf en zijn naasten zoveel mogelijk te beperken.
Deelt u de mening dat gehoor moet worden gegeven aan de oproep om de beveiliging van de familiekring rond kroongetuigen meer doortastend, met meer middelen en met betere afstemming en betere communicatie ter hand te nemen? Zo nee, waarom niet en vindt u dan ook dat eigenlijk geen gebruik kan worden gemaakt van kroongetuigen als hun veiligheid of die van naasten niet gegarandeerd kan worden? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om aan deze oproep gehoor te geven en bent u bereid aanvullende maatregelen te treffen in afwachting van de in uw brief aangekondigde onderzoeksuitkomsten van de Stuurgroep bewaken en beveiligen?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de stand van zaken rondom de aangenomen motie-Van Nispen/Kuiken (Kamerstuk 29 911, nr. 197) die de regering verzoekt zo snel als mogelijk de openstaande vacatures bij de Dienst Bewaken en Beveiligen in te vullen?
Zoals gesteld in mijn brief van 5 juni jl. zijn er op dit moment 79 vacatures voor de uitvoering van persoonsbeveiligingstaken op een totale formatie van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) van 392 fte (peildatum 1 mei 2018). In 2017 is de werving van nieuw personeel voor de DKDB sterk geïntensiveerd. Dit blijkt nog onvoldoende om de organisatie op sterkte te krijgen. Om die reden worden aanvullende maatregelen getroffen voor verdere invulling van de vacatures op de middellange termijn. Deze licht ik verder toe in bovengenoemde brief. Onder meer wordt onderzocht of het mogelijk is medewerkers met relevante werkervaring buiten de politie na een verkorte opleiding sneller te laten instromen.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig als mogelijk is te beantwoorden?
Ja.
Het mogelijk gebruik van Chroom-6 in de PI Ter Apel |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel over het mogelijke gebruik van Chroom-6 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel?1 Zijn er gevallen bekend van gezondheidsklachten die gerelateerd kunnen worden aan blootstelling aan Chroom-6, zowel onder (oud-)medewerkers als onder de (ex-)gedetineerden van de PI Ter Apel?
Het artikel over het mogelijke gebruik van Chroom-6 bij de arbeid in de PI Ter Apel is mij bekend. In verschillende penitentiaire inrichtingen wordt bij de arbeid hout bewerkt, zoals het in elkaar zetten van tuinschermen en tuinpoorten. Hout dat bewerkt wordt voor gebruik in de buitenlucht moet worden verduurzaamd om het bestand te maken tegen de invloeden van weer en wind. In sommige gevallen gebeurt dat met chroombestanddelen. De werkzaamheden betreffen onder meer het aan elkaar schroeven van houtdelen en in beperkte mate het verzagen ervan. Voor die laatste categorie bewerkingen van met chroombestanddelen verduurzaamd hout worden met het oog op de risico’s voor de gezondheid veiligheidseisen gesteld.
Ik kan mij goed voorstellen dat personeelsleden en gedetineerden die mogelijk betrokken zijn (geweest) bij de verwerking van met chroom verduurzaamd hout zich zorgen maken. Personeel en gedetineerden hebben recht op een veilige werkplek. Ik realiseer mij dat dit voor een extra onzekerheid zorgt bij het personeel dat in een vorig dienstverband in aanraking is gekomen met Chroom-6. Onzekerheid over de vraag of er eventuele gezondheidsrisico’s zijn geweest, en zo ja in welke mate, vind ik onwenselijk. Ik wil die onzekerheid dan ook zo snel mogelijk wegnemen.
Er zijn mij op dit moment geen gevallen bekend van gezondheidsklachten van (oud-)medewerkers of (ex-)gedetineerden van de PI Ter Apel specifiek met betrekking tot Chroom-6. Tot nu toe heeft één oud-medewerker uit de inmiddels gesloten PI Hoogeveen zich met gezondheidsklachten gemeld. Op dit moment is nog niet duidelijk of die klachten verband houden met blootstelling aan Chroom-6. Deze zaak is momenteel in behandeling. Ik kan daar geen nadere mededelingen over doen.
Behalve in de PI Ter Apel werd ook in de PI’s Vught, Leeuwarden en Middelburg gewerkt met hout dat is verduurzaamd met chroomhoudende bestanddelen. Uit voorzorg is inmiddels met de leveranciers afgesproken dat alleen hout wordt geleverd dat niet is verduurzaamd met chroombestanddelen. Verder is gebleken dat ook in de inmiddels gesloten penitentiaire inrichtingen in Hoogeveen en Breda in het verleden is gewerkt met verduurzaamd hout.
Deelt u de mening dat het extra wrang is dat er veel oud-defensiepersoneel werkt of werkte in de PI Ter Apel, mensen die in een vorig dienstverband al in aanraking zijn gekomen met Chroom-6, die hier nu nogmaals mee geconfronteerd lijken te worden?
Zie antwoord vraag 1.
Is van deze groep gedetineerden wel in de gaten te houden of mensen gezondheidsklachten krijgen, gelet op het feit dat het hier «Vreemdelingen in het Strafrecht (VRIS)» betreft? Hoe worden deze mensen die na hun straf uitgezet worden in de gaten gehouden?
Zoals aangegeven in het antwoord hierboven zijn mij geen gezondheidsklachten bekend met betrekking tot Chroom-6 van vreemdelingen die in de PI Ter Apel zijn of waren gedetineerd. Indien vreemdelingen zich alsnog melden met gezondheidsklachten die mogelijk het gevolg zijn van blootstelling aan Chroom-6, worden deze klachten onderzocht. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid volgt in zijn algemeenheid niet of vreemdelingen die inmiddels zijn teruggekeerd naar het land van herkomst of naar een ander land zijn vertrokken gezondheidsklachten krijgen.
Wordt er vandaag de dag nog steeds met hout gewerkt dat is verduurzaamd met Chroom-6? Zo ja, waarom? Welke gezondheidsrisico’s levert dat op voor de werknemers die in het buitenland dit hout moeten impregneren?
Uit voorzorg is inmiddels met de leveranciers afgesproken dat alleen hout wordt geleverd dat niet is verduurzaamd met chroombestanddelen. Op het verduurzamen van hout is de Europese Verordening «REACH» van toepassing.2 Deze verordening geldt voor alle bij de EU aangesloten landen en heeft tot doel de gezondheid van de mens en het milieu beter te beschermen tegen de risico's die chemische stoffen kunnen opleveren. Op grond van deze verordening zijn bedrijven verplicht de risico's die zijn verbonden aan de stoffen die zij in de EU vervaardigen of in de handel brengen te identificeren en te beheersen.
In een veiligheidsinformatieblad dienen bedrijven die het verduurzaamde hout leveren aan te geven hoe het hout veilig kan worden verwerkt en welke risicobeperkende maatregelen dienen te worden getroffen. Daarnaast zijn leveranciers van verduurzaamd hout in Nederland verplicht bij elke lading een KOMO-certificaat te verstrekken. Het KOMO-certificaat betekent dat een certificerende instelling bij het bedrijf dat het hout verduurzaamt, heeft getoetst of het betreffende bedrijf zich houdt aan wettelijke regels en milieunormen ten aanzien van het productieproces en de gebruikte verduurzamingsmiddelen.
Kunt u aangeven hoe wordt gecontroleerd of Chroom-6 aanwezig is in het hout dat gebruikt wordt tijdens de dagbesteding? Wordt elke lading hout op Chroom-6 gecontroleerd of gebeurt dit slechts steekproefsgewijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij binnenkomst van elke lading verduurzaamd hout in een PI dient te worden gecontroleerd of een vrachtbrief en een KOMO-certificaat zijn bijgevoegd. Het verduurzaamde hout wordt tevens steekproefsgewijs gecontroleerd op de aanwezigheid van Chroom-totaal, niet specifiek op Chroom-6. Het bewerken van hout dat verduurzaamd is met chroomhoudende bestanddelen is aan regels gebonden met het oog op het beperken van de gezondheidsrisico’s. Bij deze werkzaamheden wordt waar voorgeschreven gebruik gemaakt van afzuigingsinstallaties om blootstelling aan risicovolle stoffen te beperken. Daarnaast is het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals handschoenen en mondkapjes, verplicht.
Kloppen de resultaten uit het rapport dat in bovengenoemd artikel wordt genoemd, namelijk dat er te hoge doses Chroom-6 zijn aangetroffen in de PI Ter Apel? Zo ja, waarom is dit rapport nooit openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
In 2014 is in opdracht van de PI Ter Apel een zogeheten Aanvullende risico-inventarisatie- en evaluatie (RI&E) uitgevoerd naar aanleiding van wijzigingen in de wijze van houtbewerking in de PI Ter Apel. Dit is het rapport waarnaar in het artikel van De Telegraaf wordt verwezen. Onderdeel van deze RI&E was een onderzoek naar gezondheidsrisico’s die het gevolg kunnen zijn van het bewerken van met chroombestanddelen verduurzaamd hout. Uit de metingen bleek dat de blootstelling aan Chroom-totaal beneden de toenmalige grenswaarde van Chroom-6 lag. Niettemin heeft de PI Ter Apel op 18 november 2014 met de leverancier afgesproken dat voortaan geen hout meer zou worden geleverd dat is verduurzaamd met chroomhoudende bestanddelen. Op verzoek van de leverancier is de PI Ter Apel eind 2015 evenwel akkoord gegaan met het weer bewerken van hout dat is verduurzaamd met een chroomhoudend middel. Het ging hier om een verduurzamingsmiddel dat volgens de bijgeleverde «Geschiktheidsverklaring Houtverduurzamingsmiddel» in Nederland was toegestaan.
Op 18 november 2016 werd de PI Ter Apel geïnformeerd over de resultaten van een tweede Aanvullende RI&E die op grond van de arboregelgeving is uitgevoerd. Als onderdeel van deze RI&E zijn vier metingen gedaan naar de blootstelling aan Chroom-6 in de ademzone. Deze vier metingen waren lager dan de toen geldende grenswaarde voor Chroom-6 (10 microgram per m3), maar wel hoger dan de grenswaarde voor Chroom-6 die later – op 1 maart 2017 – van kracht zou worden (1 microgram per m3). Tevens bleek uit dit rapport dat adembeschermingsmiddelen en handschoenen niet in alle gevallen volgens voorschrift werden gebruikt. In aanvulling op dit rapport is ook een meting uitgevoerd naar de mate waarin chroomhoudende bestanddelen in het verduurzaamde hout voorkwamen. Omdat een te hoge concentratie Chroom in het hout werd aangetroffen, zijn de werkzaamheden tijdelijk opgeschort. Daarop is met de leverancier afgesproken om voortaan geen hout meer te leveren dat verduurzaamd is met chroomhoudende bestanddelen. Op 26 juni 2018 is evenwel bij een controlemeting gebleken dat het geleverde hout toch verduurzaamd was met chroomhoudende bestanddelen. Daarop heeft de PI Ter Apel de werkzaamheden opgeschort.
Gelet op de risico’s die kunnen voortvloeien uit het verwerken van met chroombestanddelen verduurzaamd hout, heeft DJI uit voorzorg besloten dat voortaan in geen enkele PI meer gewerkt zal worden met dit type hout. Hierover zullen scherpe afspraken worden gemaakt met leveranciers. De frequentie waarmee houtladingen worden gecontroleerd, zal voorlopig fors worden verhoogd. Indien blijkt dat een leverancier niet in staat is de verscherpte afspraken na te komen, zal ik in het uiterste geval de samenwerking beëindigen.
Een RI&E is een intern rapport dat bedoeld is om na te gaan in hoeverre voldaan wordt aan de arboregelgeving en welke verbetermaatregelen dienen te worden getroffen. Het is niet gebruikelijk om een dergelijk rapport actief openbaar te maken.
Begrijpt u de zorgen van het gevangenispersoneel, onder andere vanwege het feit dat de productie eerder ook al is stilgelegd, omdat er een gevaarlijke partij hout zou zijn aangetroffen? Hoe zit dit precies, om welke risico’s ging het hier?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, 2 en 11 kan ik mij goed voorstellen dat personeelsleden en gedetineerden die mogelijk betrokken zijn (geweest) bij de verwerking van met chroom verduurzaamd hout zich zorgen maken. Uit voorzorg is met de leveranciers afgesproken dat voortaan geen hout meer wordt geleverd dat is verduurzaamd met chroomhoudende bestanddelen. Desalniettemin kan ik niet uitsluiten dat het personeel en gedetineerden in het verleden zijn blootgesteld aan hogere doses Chroom-6 dan de hiervoor geldende norm. Ik vind het belangrijk om hierover duidelijkheid te verschaffen voor (oud-)medewerkers en (ex-)gedetineerden. Ik heb daarom het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) verzocht na te gaan of, en zo ja hoe, hier meer duidelijkheid over kan worden verschaft. Het RIVM heeft aangegeven dit onderzoek in september 2018 te kunnen beginnen. Het onderzoek zal naar verwachting van het RIVM een doorlooptijd hebben van circa zes maanden, waarna kan worden bepaald of een vervolgonderzoek mogelijk en noodzakelijk is. Zodra de uitkomsten bekend zijn zal ik uw Kamer hierover informeren.
Goede communicatie met medewerkers en gedetineerden acht ik van groot belang. Medewerkers kunnen met hun vragen in de eerste plaats terecht bij hun vestigingsdirecteur en bij arbodeskundigen binnen DJI. Daarnaast worden er voorlichtingsbijeenkomsten gehouden voor medewerkers en gedetineerden als daar behoefte aan is.
Is het waar dat het geïmporteerde hout vlak naast de gevangenis wordt bewaard, omdat dan het impregneermiddel goed zou kunnen opdrogen, zodat het later tijdens het zagen niet meer schadelijk is? Kunt u zich voorstellen dat hierover grote zorgen bestaan? Hoe zit dit precies?
In de PI Ter Apel wordt het aangevoerde verduurzaamde hout buiten opgeslagen en afgedekt. Dat is onderdeel van de veiligheidsvoorschriften. Gelet op de gezondheidsrisico’s van de blootstelling aan Chroom-6, kan ik mij voorstellen dat men zich zorgen maakt over de opslag van met Chroom verduurzaamd hout. De opslag van verduurzaamd hout zorgt echter niet voor gezondheidsrisico’s, omdat Chroom-6 niet verdampt, waardoor er geen Chroom-6 vrij komt tijdens de opslag. Chroom-6 wordt in hout grotendeels omgezet in Chroom-3. In met chroomverbindingen verduurzaamd hout is daarom voornamelijk Chroom-3 aanwezig. Anders dan Chroom-6 is Chroom-3 niet schadelijk voor de gezondheid.3
Kunt u het gevangenispersoneel en de gedetineerden geruststellen dat zij op dit moment niet blootgesteld worden aan hogere doses Chroom-6 dan uit gezondheidsoverwegingen veilig is? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u het (oud-)gevangenispersoneel en de (ex-)gedetineerden geruststellen dat zij in het verleden niet blootgesteld zijn aan hogere doses Chroom-6 dan uit gezondheidsoverwegingen veilig is? Zo ja, op welke manier? Zo nee, bent u bereid grondig en onafhankelijk te laten onderzoeken of in het verleden personeel en gedetineerden blootgesteld zijn aan te hoge doses Chroom-6?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt of werd er ook in andere penitentiaire inrichtingen gewerkt met Chroom-6?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Het bericht dat er veiligheidsproblemen zouden zijn in de penitentiaire inrichting te Alphen aan de Rijn |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Veiligheidsproblemen in gevangenis Alphen a/d Rijn door hoog ziekteverzuim»?1 Wat is uw reactie hierop? Is dit de eerste keer dat u deze zorgwekkende signalen ontvangt?
Ja, deze berichten zijn mij bekend. Ik neem de signalen van het personeel serieus. Dit geldt ook voor het management van de penitentiaire inrichting (PI) Alphen aan den Rijn. In mijn beleidsreactie op het rapport «Uit balans» van de Inspectie Justitie en Veiligheid2, heb ik uw Kamer gemeld dat ik de signalen van DJI-medewerkers die zich zorgen maken over de ontwikkelingen bij het gevangeniswezen herken. Zoals u weet loopt op dit moment een grootschalige wervingscampagne voor nieuw personeel en zijn maatregelen ingezet om het ziekteverzuim terug te dringen. In het antwoord op de vragen 3 en 4 ga ik in op de specifieke situatie in de PI Alphen aan den Rijn.
Klopt het dat het ziekteverzuim vorig jaar in de gevangenis van Alphen aan den Rijn zo hoog was dat 1 op de 10 werknemers ziek thuis zat? Is het ziekteverzuim nog steeds zo hoog? Hoe verklaart u dit zeer hoge ziekteverzuim?
Het ziekteverzuim in de PI Alphen aan den Rijn bedroeg 9,9% in 2017. In de maand mei 2018 bedroeg het ziekteverzuim 8% in de PI Alphen, dit ligt iets hoger dan het landelijk gemiddelde van 7,7%.
De verzuimcijfers van de PI Alphen aan den Rijn waren mede het gevolg van een relatief hoog aantal langdurig zieken. Daarnaast is niet uit te sluiten dat grote organisatorische veranderingen invloed hebben gehad. Als gevolg van de grote instroom asielzoekers is een deel van de PI Alphen, de locatie Eikenlaan, ter beschikking gesteld aan het COA in de periode 20 oktober 2015 tot 1 mei 2016. Daardoor is een deel van het personeel tijdelijk naar Detentiecentrum Rotterdam verplaatst en later weer terugverhuisd. Daarnaast is de PI Zoetermeer geconcentreerd leeg gezet als gevolg van de maatregelen die in de zomer van 2017 moesten worden getroffen om de veiligheid van personeel en gedetineerden in de PI’s Zoetermeer, Almere en Zaanstad te kunnen waarborgen. Een groot deel van het daar werkzame personeel wordt nu ingezet in de PI Alphen.
Herkent u het beeld «Veel ervaren personeel houdt het voor gezien en zoekt een andere baan. De gaten worden gevuld met extern ingehuurde, onervaren beveiligers»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
De uitstroom van personeel uit de PI Alphen aan den Rijn wijkt niet significant af van de uitstroom van personeel uit andere PI’s. In 2018 zijn van het executieve personeel 3 complexbeveiligers en 9 penitentiair inrichtingswerkers uitgestroomd. Daarnaast zijn 9 complexbeveiligers en 7 penitentiair inrichtingswerkers teruggekeerd naar de PI Haaglanden die tijdelijk vanuit de PI Haaglanden waren gedetacheerd. Hier staat tegenover dat in 2018 inmiddels 63 nieuwe collega’s zijn aangenomen in de PI Alphen aan den Rijn.
Daar waar de personele bezetting te krap dreigt te worden, zet de PI Alphen aan den Rijn goed opgeleid personeel van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) in. Zo nodig wordt ook personeel van een externe partij ingehuurd dat in ieder geval over een opleiding MBO-2 beveiliging beschikt. Het betreft medewerkers die goed ingezet kunnen worden als complexbeveiliger binnen het gevangeniswezen. Op de leefafdelingen worden uitsluitend medewerkers ingezet die geruime tijd binnen de inrichting werkzaam zijn. Nieuw aangetrokken personeel volgt bij binnenkomst eerst een inwerktraject en wordt conform de eisen van DJI opgeleid en getraind alvorens zij worden ingezet.
Bewaarders zeggen dat zij soms met ingehuurde krachten over de afdeling moeten lopen wegens gebrek aan personeel, maar een woordvoerder van uw ministerie zegt dat de ingehuurde krachten slechts achter de balie zitten en geen dagelijks contact hebben met gevangenen; welke bewering is nu juist?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat afgestraften soms te lang in een huis van bewaring blijven zitten, omdat er geen plek is in de gevangenis? Zo ja, hoe gaat u deze onwenselijke situatie zo snel mogelijk oplossen?
Nadat het vonnis in eerste aanleg is ontvangen, wordt door de directeur van de PI een selectieadvies opgesteld en voorgelegd aan de selectiefunctionaris die beslist over de daadwerkelijke overplaatsing. De redelijke termijn voor het afronden van de gehele procedure van overplaatsing is zes weken. In incidentele gevallen kan het voorkomen dat overplaatsing langer duurt dan zes weken als gevolg van persoonlijke omstandigheden van de betrokken gedetineerde dan wel uit veiligheidsoverwegingen. Er wordt altijd naar een spoedige oplossing gezocht.
Klopt het dat klachten over medicatiefouten afgekocht proberen te worden met een belkaartje of een pakje shag?2
Nee, dat klopt niet. Voor het uitdelen van medicatie gelden werkinstructies en protocollen, die worden nageleefd. Fouten met betrekking tot medicatie worden conform deze instructies en protocollen geregistreerd en gemeld.
Vanaf wanneer gaat het gevangenispersoneel op de werkvloer concreet iets merken van de door u beloofde verbeteringen, zoals afgesproken in het Convenant «Werken aan een solide personeelsbeleid»?
De opleidingsplannen in het kader van vakmanschap voor 2018 worden thans uitgevoerd. Zoals ik uw Kamer in mijn beleidsreactie op het inspectierapport «Uit Balans»4 heb gemeld, wordt de landelijke wervingscampagne voortgezet en worden de inrichtingen gecompenseerd voor de financiële en personele gevolgen van de PAS-regeling en het ouderschapsverlof.
Ben u bereid, meer dan nu, fors te investeren in meer gevangenispersoneel? Zo ja, per wanneer en hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen financiële belemmeringen voor het aannemen van de benodigde inrichtingsbeveiligers en penitentiair inrichtingswerkers. Zoals eerder in deze antwoorden vermeld, loopt een wervingscampagne voor nieuw executief personeel. De werving is ook gericht op het compenseren van de extra uitstroom van executief DJI-personeel. De werving heeft de hoogste prioriteit voor DJI. De werving leverde tot op heden ruim 700 nieuwe personeelsleden op.
Het verstrekken van een kopie van het onderzoeksdossier aan nabestaanden |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat nabestaanden nog steeds nul op het rekest krijgen bij het opvragen van een kopie van het onderzoeksdossier van een dierbare overledene? Wat is uw reactie daarop, waarbij specifiek ingaat op de uitspraak van advocaat Diekstra over dat de verruiming van de inzagemogelijkheden niet genoeg is om een artikel 12-procedure te beginnen?1
Ja, wij kennen dat bericht.
Voor het opvragen of inzien van (delen van) een onderzoeksdossier zijn de Aanwijzingen slachtofferzorg en Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van belang. Zoals in de brief van 13 maart jl. is toegezegd2, heeft het OM deze Aanwijzingen per 1 juli jl. gewijzigd. Het OM ziet het voor zichzelf als taak om zo open mogelijk te zijn naar nabestaanden die vragen en twijfels hebben. Ook in gevallen waarin niet of onvoldoende kan worden vastgesteld of sprake is van een misdrijf. Dit betekent dat op grond van de aangepaste Aanwijzingen nabestaanden in beginsel altijd inzage krijgen in het dossier. Hierbij houdt de officier van justitie wel rekening met de privacybelangen van derden en met de eventuele aanwezigheid van mogelijk schokkende afbeeldingen in het dossier. Daarnaast gaat de officier van justitie met de nabestaanden in gesprek over de vragen die zij hebben en over het verrichtte onderzoek.
Nabestaanden kunnen ook een verzoek doen tot verstrekking van (onderdelen uit) het dossier. De officier van justitie beoordeelt dit verzoek aan de hand van onder meer het oogmerk van de nabestaanden (is het voor eigen gebruik of bijvoorbeeld voor het doen bestuderen van het dossier door een externe deskundige) en de bescherming van de persoonsgegevens van anderen in het dossier, zoals eventuele getuigen of een verdachte.
Formeel gezien kunnen nabestaanden een beklag indienen op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering, zonder over het dossier te beschikken. Ten behoeve van de onderbouwing van dit beklag kunnen nabestaanden het dossier op het parket inzien en om verstrekking van (delen van) het dossier verzoeken. Voor het afgeven van een kopie van het dossier zal de officier van justitie beoordelen of, en zo ja, welke delen uit het dossier verstrekt kunnen worden. Hierbij maakt hij de afweging zoals hierboven is beschreven. Het beleid van het OM is er overigens op gericht om (onderdelen uit) het dossier te verstrekken ter onderbouwing van een beklag. De informatie die nabestaanden hebben verkregen uit de inzage in het dossier, het gesprek met de officier van justitie en mogelijk het verstrekte dossier (of onderdelen daaruit), geven nabestaanden de mogelijkheid om het beklag te onderbouwen.
Voor een goede beoordeling van de klacht vraagt het Gerechtshof het OM de relevante stukken ter beschikking te stellen. Het OM is gehouden om de gevraagde informatie te verstrekken aan het Hof. Het Hof kan op basis van deze informatie beslissen op de artikel 12 Sv-klacht. Het Hof kan ook bepalen dat klager, zijn advocaat of gemachtigde, kennis kunnen nemen van de op de zaak betrekking hebbende stukken of dat bepaalde stukken worden uitgezonderd van kennisneming, artikel 12f SV.
De voormelde Aanwijzingen zullen in de praktijk in de komende periode vorm krijgen. Wij zullen in gesprekken met het OM en betrokken partijen monitoren of deze maatregelen inderdaad afdoende zijn en daarover uw Kamer medio volgend jaar berichten.
Bent u, zoals eerder toegezegd, bereid met ervaren advocaten in gesprek te gaan over de problemen waar nabestaanden tegenaan lopen bij het inzien en opvragen van onderzoeksdossiers en de Kamer over de uitkomsten hiervan te informeren?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals toegezegd spreekt de Minister voor Rechtsbescherming in augustus met de heer Diekstra. Over de uitkomsten van het gesprek zullen wij uw Kamer informeren.
Wat is de uitkomst van uw toezegging om nogmaals te kijken naar de wijze waarop uitvoering moet worden gegeven aan de Kamerbreed gesteunde motie-Van Nispen, waarin de regering wordt verzocht de mogelijkheden voor nabestaanden om het onderzoeksdossier te laten onderzoeken uit te breiden met inachtneming van de privacy?3
Onder meer naar aanleiding van de motie van het lid Van Nispen5 heeft het OM de Aanwijzingen slachtofferzorg en Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens aangepast. In beginsel krijgen nabestaanden inzage in het dossier.6 De officier van justitie beoordeelt het verzoek tot verstrekking van het dossier onder meer aan de hand van de persoonsgevoelige gegevens van anderen, zoals de verdachte of eventuele getuigen, in het dossier.
Bent u bereid de Kamer te zijner tijd op de hoogte te brengen van de uitkomst van de klacht hierover bij de Nationale ombudsman? Kunt u deze dan tevens voorzien van uw reactie?4
Ja.
Het bericht dat er toch medische dossiers zijn zoekgeraakt in het gevangenisziekenhuis |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er toch medische dossiers zoek zijn geweest in het gevangenisziekenhuis?1
Ja.
Wat is uw verklaring voor het feit dat u op eerdere Kamervragen antwoordde dat er volgens de gevangenisdirecteur geen sprake van was dat een dossier van een gedetineerde is kwijtgeraakt of kwijt is geweest2, terwijl er nu uit de behandeling van een tuchtzaak blijkt dat er wel degelijk zelfs meerdere dossiers (de lijsten voor de toediening van medicatie aan gedetineerden) in een papierbak zijn beland?
In het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) wordt met medicatie-aftekenlijsten gewerkt waarop per patiënt wordt bijgehouden welke medicatie moet worden verstrekt en of deze medicatie daadwerkelijk is verstrekt. Deze medicatie-aftekenlijsten dienen aan het eind van iedere week aan het medisch dossier van de betrokken patiënt te worden toegevoegd. Gedurende twee weken waren de medicatie-aftekenlijsten kwijt van de afdeling waar de betrokken patiënt verbleef. Na ontdekking hiervan is direct een zoekactie gestart om de lijsten terug te vinden en zijn de betreffende patiënten geïnformeerd. De lijsten zijn teruggevonden in een afgesloten papiercontainer waarin vertrouwelijke stukken kunnen worden weggegooid en vervolgens alsnog toegevoegd aan de patiëntendossiers van de betreffende gedetineerden. Hoewel de medicatie-aftekenlijsten strikt genomen pas onderdeel uitmaken van het medisch dossier als zij daaraan zijn toegevoegd, had het in de rede gelegen om melding te maken van de vermissing van deze medicatie-aftekenlijsten in het antwoord op de eerder door uw Kamer gestelde vragen over deze casus.
Heeft u reeds laten uitzoeken hoe dit heeft kunnen gebeuren? Was hier sprake van een menselijke fout? Kan kwade opzet – het verduisteren van eventuele gemaakte fouten – worden uitgesloten?
Nadat geconstateerd was dat de medicatie-aftekenlijsten vermist waren, is direct een zoekactie gestart. Daarnaast zijn alle betrokken patiënten geïnformeerd over deze vermissing. Door het JCvSZ is onderzocht hoe de lijsten in de afgesloten papiercontainer terecht zijn gekomen. Het meest aannemelijk is dat een menselijke fout is gemaakt. Er is geen aanwijzing gevonden voor kwade opzet.
Wat zegt de onthulling dat er toch dossiers in een papierbak hebben gelegen, met als doel die te vernietigen, over de manier van werken in het gevangenisziekenhuis? Deelt u de mening dat deze onthulling ernstig genoeg is om de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd onderzoek te laten doen naar de problemen in het gevangenisziekenhuis? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet in haar reguliere inspectiebezoeken onder meer toe op de kwaliteit van dossiervoering. Tijdens het meest recente reguliere inspectiebezoek in het JCvSZ, dat plaatsvond op 5 maart jl., kwam het zoekraken van dossiers of delen daarvan niet naar voren als een probleem. De IGJ ziet in dit recente bericht geen aanleiding om het zoekraken van dossiers (of delen daarvan) specifiek nader te onderzoeken. Wel betrekt de IGJ dit signaal bij haar reguliere toezichtactiviteiten binnen het JCvSZ. Indien de IGJ oordeelt dat er risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg zijn, vraagt de IGJ om verbetermaatregelen en ziet de IGJ erop toe dat deze worden nageleefd. Ik zie geen aanleiding om aanvullend onderzoek te laten doen en heb vertrouwen in het niveau van zorgverlening in het JCvSZ.
Vertrouwt u er nog op dat het niveau van zorgverlening in het gevangenisziekenhuis op orde is? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Zie antwoord vraag 4.
Door welke medewerkers mogen er parafen worden gezet als controle dat bepaalde medicatie is verstrekt aan gedetineerden? Betreft het slechts verpleegkundigen of ook penitentiair inrichtingswerkers? Welke opleidingen hebben zij hiervoor gehad?
In het JCvSZ mogen verpleegkundigen een paraaf zetten ter controle dat de juiste medicatie is verstrekt. Penitentiair inrichtingswerkers mogen een tweede controleparaaf zetten mits zij de speciale cursus «Veilig omgaan met medicatie» hebben gevolgd en deze succesvol hebben afgesloten met een toets.
Het manifest van de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland en het verlaten van het rechtshulpoverleg |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de analyse en de afzonderlijke voorstellen in het door de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland (VSAN) uitgebrachte manifest over het redden van de rechtshulp?1
De Vereniging Sociale Advocatuur Nederland (VSAN) heeft op 15 mei jl. haar manifest, getiteld «Red de rechtshulp», aangeboden aan uw Kamer. Ik heb van de inhoud van het manifest kennisgenomen en ik onderschrijf dat goede rechtsbijstand bijdraagt aan een betere samenleving. Het manifest bevat een aantal concrete ideeën. In navolging van de opdracht uit het regeerakkoord om het stelsel van rechtsbijstand te herzien en om uitvoering te geven aan de motie-Groothuizen c.s.2, heb ik een programma ingericht. De opdracht van het programma is om te komen tot het toekomstbestendig en duurzaam vormgeven van de toegang tot recht in het algemeen en de door de overheid gefinancierde rechtsbijstand in het bijzonder, inclusief een bijpassende inrichting van het stelsel. Het manifest bevat een aantal concrete ideeën die mijn programmateam zal betrekken bij de verdere idee-vorming.
Wat is uw reactie op het besluit van de VSAN en de Nederlandse Vereniging van Jonge Strafrechtadvocaten (NVJSA) om uit het overleg met uw ministerie te stappen over de herziening van de gesubsidieerde rechtsbijstand?2 3
Sinds begin dit jaar ben ik met professionals in en om het stelsel in gesprek om te komen tot een richtinggevend perspectief voor herziening van het stelsel van rechtsbijstand. Mijn programmateam en ik hebben kennis gemaakt met gedreven en hardwerkende professionals, zoals medewerkers van het Juridisch Loket, van de Raad voor Rechtsbijstand en ook met advocaten van onder meer de VSAN en de NVJSA. Doel van deze gesprekken is om gezamenlijk de contouren van een nieuw stelsel te ontwerpen. Ik hecht eraan om te benadrukken dat dit proces zich niet in de onderhandelingsfase bevindt, maar een ontwerpfase betreft. De kern van de aanpak die ik voorsta, ligt in het optimaal benutten van het probleemoplossend vermogen en de denkkracht die professionals in en om het stelsel inbrengen. Ik hecht daarbij ook aan de inbreng van de VSAN en de NVJSA. Het kader voor mijn aanpak is gegeven door het regeerakkoord: het nieuwe stelsel wordt ontworpen langs de lijnen van de rapporten van de commissies-Wolfsen en -Van der Meer en binnen de bestaande budgettaire ruimte. Dit kader was vanaf de start van de aanpak helder. Voor de uitwerking van de in de ontwerpfase opgehaalde ideeën tot een richtinggevend perspectief heb ik, zoals aangegeven bij brief van 27 november 20175, tot de zomer van 2018 uitgetrokken. De opbrengsten van de aanpak tot dusver en van de nog te ondernemen activiteiten worden neergelegd in een brief die uw Kamer kort na de zomer zal ontvangen.
Ik heb begrepen dat bij VSAN en NVJSA het beeld is ontstaan dat de ontwerpfase een herhaling van zetten vormt. Zij hebben besloten niet langer deel te nemen aan de ontwerpsessies, zolang het uitgangspunt dat de herziening van het stelsel plaatsvindt binnen de huidige budgettaire kaders niet zou worden verlaten. Ik respecteer dat besluit, maar betreur dat we de inbreng in de slotfase van de gesprekken zullen missen. Ik deel de observatie niet dat binnen het huidige budgettaire kader geen duurzaam en toekomstbestendig stelsel te ontwerpen valt. De VSAN dringt in haar manifest ook aan op het vinden van additionele budgettaire ruimte. Gezien de opdracht uit het regeerakkoord zijn die budgettaire kaders echter een gegeven. Tegelijkertijd heb ik goede notie genomen van de kanttekeningen die de sociale advocatuur plaatst bij de houdbaarheid van de vergoedingen op korte termijn. Daarover ga ik graag met hen in gesprek.
Hoe heeft het zover kunnen komen dat de VSAN en de NVJSA zich genoodzaakt zagen deze beslissing te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het standpunt van de NVJSA dat het uitgangspunt moet worden losgelaten dat er geen geld bijkomt en dat doorgaan op deze weg geen recht doet aan de realiteit en de vele onderzoeken en voorstellen die al gedaan zijn?4
Toegang tot recht staat centraal. Bij de ontwerpsessies was de vraag wat de overheid het beste kan doen voor minder draagkrachtigen die een probleem hebben waar ze niet zelf uitkomen. In het regeerakkoord is het voornemen opgenomen om het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand binnen de bestaande budgettaire kaders te herzien langs de lijnen van de rapporten van de commissies-Wolfsen en -Van der Meer. In voormelde brief van 27 november 2017 heb ik toegelicht dat dit voornemen leidt tot de opgave een stelsel vorm te geven waarbinnen langs de lijnen van de commissie-Wolfsen en de commissie-Van der Meer kwalitatief goede rechtsbijstand wordt geleverd als dat nodig is, door de persoon of instantie die daarvoor het meest is aangewezen. Daarbij wordt voortgebouwd op wat er in de rapporten van de commissie-Wolfsen en de commissie-van der Meer is neergelegd en wordt ook hetgeen door de commissie-Barkhuysen is gesteld betrokken.
Waarom is er bij de herziening van het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand voor gekozen de financiën voorop te stellen en niet het waarborgen van de toegang tot het recht?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier gaat u zonder de VSAN en de NVJSA, en dus zonder een groot deel van de (sociale) advocatuur, zorgen voor een verantwoorde herziening van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand?
Zie antwoord vraag 2.
Schuldenaars onder schrikbewind |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van Investico, De Groene Amsterdammer en Nieuwsuur over het sterk groeiende aantal mensen dat onder bewind geplaatst wordt en het schrikbewind dat sommige bewindvoerders hanteren?1
Ja, ik ken het genoemde onderzoek.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat één op de zeven gemeenten zegt kosten te vergoeden van bewindvoerders waarvan ze sterke aanwijzingen hebben dat ze frauderen? Bent u bereid te onderzoeken of het aantal frauderende en sjoemelende bewindvoerders inderdaad veel hoger is dan de 40 à 50 gevallen die nu jaarlijks aan het licht komen?
In de eerste plaats hebben degenen wiens vermogen onder bewind is gesteld belang bij goed functionerende bewindvoerders. Ik ben het eens met de leden dat de aanpak van slecht functionerende bewindvoerders noodzakelijk is en dat ook de vele goedwillende bewindvoerders daarbij belang hebben.
De ervaringen van gemeenten met slecht functionerende bewindvoerders zijn van belang om te delen, zo meldde ik uw Kamer ook bij brief van 24 april jl. in reactie op vragen van uw Kamer.2 Daarbij heb ik toegelicht dat gemeenten hun kennis over slecht functionerende bewindvoerders kunnen delen met rechtbanken. Dat kan door een klacht in te dienen en de rechter in individuele zaken te vragen om een bewindvoerder te ontslaan.
Op dit moment wordt de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap3 geëvalueerd. Hierover informeerde ik uw Kamer onder meer in de eerdergenoemde brief. Met de wetswijziging zijn kwaliteitseisen voor professionele bewindvoerders geïntroduceerd en is geregeld dat gemeenten kunnen verzoeken tot (1) de instelling van bewind wegens problematische schulden (hierna: schuldenbewind), (2) de opheffing van een schuldenbewind en (3) het ontslag van een bewindvoerder in een schuldenbewind.
Onderdeel van de evaluatie zijn de ervaringen van rechters en professionele bewindvoerders met de kwaliteitseisen en de uitbreiding van het aantal (rechts)personen – met onder andere gemeenten – die kunnen verzoeken om bewind in te stellen of op te heffen. Aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie kan de vraag worden beantwoord of de beoogde doelen van de kwaliteitseisen en bevoegdheden van gemeenten zijn bereikt. Ik wacht de uitkomsten af. Deze zijn rond de zomer te verwachten en worden zoals toegezegd aan uw Kamer toegestuurd.
Onderschrijft u dat het noodzakelijk is dat malafide bewindvoerders worden aangepakt en dat ook de vele goedwillende bewindvoerders er belang bij hebben dat de rotte appels worden verwijderd?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de uitspraak: «bewindvoering voor mensen met schulden is natuurlijk helemaal geen markt»?
Als bewind wordt ingesteld, mag de betrokkene kort gezegd niet meer zelfstandig beslissen over geldzaken. Professionele bewindvoerders (bewindvoerders met drie of meer cliënten) hebben hun werk gemaakt van het ondersteunen van deze mensen. Er zijn meer beroepen waarin de beroepsbeoefenaren hun inkomen verdienen door kwetsbare mensen te ondersteunen.
Ik vind het een taak van de overheid om het wettelijk kader voor bewind te geven. De wet bepaalt dat de rechter bij de benoeming van een bewindvoerder in beginsel de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene volgt. Daar wil ik niet aan tornen. Uitgangspunt is dat eenieder kan worden benoemd tot bewindvoerder. Als een bewindvoerder is benoemd, houdt de rechter toezicht op zijn functioneren. Verder moeten professionele bewindvoerders voldoen aan kwaliteitseisen. De kwaliteitseisen bevatten onder meer opleidings- en scholingseisen, eisen voor dossiervorming, administratie en bedrijfsvoering, en eisen over de communicatie met en bejegening van de betrokkene. In schuldenbewinden worden doorgaans professionele bewindvoerders benoemd. Zij moeten voldoen aan genoemde kwaliteitseisen. Het wettelijk kader beoogt de rechter in staat te stellen geschikte bewindvoerders te benoemen en toezicht te houden op hun functioneren en de naleving van de kwaliteitseisen.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat bijna de helft van alle gemeenten in antwoord op de enquête zegt dat ze vanwege mededingingswetgeving moeite hebben de regie te nemen over beschermingsbewind? Wat is het beleid van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in deze en welke communicatie heeft u met de ACM hierover gehad?
In de eerste plaats merk ik op dat gemeenten op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening een regierol hebben bij schuldhulpverlening. Bij bewind beslist de rechter of deze beschermingsmaatregel wordt ingesteld. Bewind kan ook worden ingesteld wegens een lichamelijke of geestelijke toestand. Te denken valt aan dementie. Vaak spelen meerdere problemen: uit onderzoek blijkt dat in een meerderheid van de gevallen waarin bewind wordt ingesteld, sprake is van multi-problematiek.4 De betrokkene heeft dan bijvoorbeeld niet alleen problematische schulden, maar ook een psychische stoornis.
In de wet is een lijst opgenomen met (rechts)personen die in elk geval níet kunnen worden benoemd tot bewindvoerder (art. 1:435, zesde lid, BW). Het gaat bijvoorbeeld om personeelsleden van de instelling waar de betrokkene verblijft. Hiermee wordt beoogd belangenconflicten tegen te gaan.5 Gemeenten of onderdelen dan wel afdelingen daarvan (hierna samengevat met: gemeenten) kunnen wel worden benoemd als bewindvoerder. De lijst maakt overigens onderdeel uit van genoemde evaluatie.
Indien een gemeente is benoemd tot bewindvoerder mag zij niet ongelijk concurreren met private bewindvoerders. Ter voorkoming van ongelijke concurrentie dienen overheidsorganen zich te houden aan de gedragsregels in de Wet markt en overheid (opgenomen als hst. 4b in de Mededingingswet). Dit betekent onder meer dat gemeenten de integrale kosten van het bewind aan de betrokkene moeten doorberekenen (art. 25i).
De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) houdt toezicht op de naleving van de Wet markt en overheid. De ACM heeft de gedragsregels in de Wet markt en overheid in 2017 toegepast op een concrete casus.6 Aanleiding hiervoor was een handhavingsverzoek van een private bewindvoerder. De verzoeker stelde kort gezegd dat een gemeente die kosteloos bewind aanbood de Wet markt en overheid schond. De ACM concludeerde dat de gemeente niet voldeed aan de wettelijke verplichting om de integrale kosten van het bewind door te berekenen aan de betrokkene.
In reactie op de vraag welke communicatie hierover met de ACM heeft plaatsgevonden, kan ik uw Kamer melden dat de ACM de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2017 heeft bericht dat zij in bedoelde casus onderzoek uitvoerde.
Bent u bereid gemeenten de vrijheid te geven om bewindvoering in eigen hand te nemen en hiertoe, indien dit nodig blijkt uit een rechterlijke uitspraak, de wet te wijzigen?
Bij de benoeming van een bewindvoerder volgt de rechter in beginsel de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, bijvoorbeeld voor de partner, een bepaald familielid of een goede bekende.
Bewind dient ter bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene. Voor de betrokkene is het een ingrijpende maatregel, omdat hij niet meer zelfstandig kan beslissen over geldzaken. Daarom hecht ik er veel belang aan dat de voorkeur van de betrokkene voor een bewindvoerder voorop staat. Volledigheidshalve merk ik op dat dit uitgangspunt ook aansluit bij het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Hierin is bepaald dat maatregelen die betrekking hebben op de uitoefening van handelingsbekwaamheid onder meer de wil en voorkeuren van de betrokkene dienen te respecteren (zie art. 12, vierde lid).
Klopt de volgend melding van de gemeente Waddinxveen: «we mogen er als gemeente niet op aansturen dat er alleen gebruik gemaakt wordt van bewindvoerders waar we positieve ervaringen mee hebben»?
In de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer heb ik aangegeven dat gemeenten hun kennis over slecht functionerende bewindvoerders kunnen delen met rechtbanken, door een klacht in te dienen, en in individuele zaken vragen om een bewindvoerder te ontslaan. Het is aan de praktijk om ideeën over het delen van informatie te onderzoeken en zo nodig te ontwikkelen. Initiatiefnemers dienen zich daarbij in elk geval rekenschap te geven van privacy- en mededingingsaspecten.
Als een gemeente de rechter verzoekt bewind in te stellen kan zij daarbij een kandidaat-bewindvoerder voorstellen. Op deze manier kunnen gemeenten eraan bijdragen dat bewindvoerders worden benoemd die volgens hen goed functioneren. Een gemeente zou zichzelf als kandidaat-bewindvoerder kunnen voorstellen. De gemeente dient zelf af te wegen of dit opportuun is. De rechter beslist uiteindelijk wie hij als bewindvoerder benoemt.
Het contact met rechtbanken vind ik de meest aangewezen route voor gemeenten om ervaringen met bewindvoerders te delen. Een klacht komt dan terecht bij degene die toezicht houdt op het functioneren van de bewindvoerder en die het best in staat is om dat functioneren te beoordelen: de rechter. De rechter beslist vervolgens of er reden is om met de bewindvoerder in gesprek te gaan of zelfs over te gaan tot ontslag.
Onderschrijft u dat het juist wenselijk is dat door gemeenten doorverwezen wordt naar bewindvoerders waar positieve ervaringen mee zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om gemeenten instrumenten in handen te geven om onderscheid te maken tussen bewindvoerders met een goed staat van dienst en een slechte staat van dienst?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van kantonrechter Verjans: «ik geloof dat ik tien minuten naar een zaak mag kijken. Dat is gewoon veel te kort»? Kunt u de werkdruk kwantificeren?
Er is geen norm voor de tijd die een rechter in een bewindszaak zou mogen steken. De werkdruk verschilt per zaak.
In het kader van het traject «maatschappelijk effectieve rechtspraak» ontwikkelt de rechtspraak ideeën die ervoor moeten zorgen dat het werk van de rechter zoveel mogelijk effect heeft. Het gaat onder meer om de aanpak van schuldenproblematiek. In dit verband heeft de Raad voor de rechtspraak mijn aandacht gevraagd voor de werkdruk in bewindszaken en tevens verzocht extra financiële middelen ter beschikking te stellen. Dit wordt betrokken bij de eerstvolgende driejaarlijkse prijsafspraken tussen de Raad en het ministerie.
Wat zijn de mogelijkheden voor personen zoals Samantha, die gedupeerd zijn door foute bewindvoerders, om deze aansprakelijk te stellen voor schade die zij geleden hebben doordat zij bijvoorbeeld uit hun huis gezet zijn of dieper in de schulden terecht gekomen zijn door foute bewindvoering?
Degene wiens vermogen onder bewind is gesteld kan de bewindvoerder aansprakelijk stellen als deze tekortschiet in de zorg van een goed bewindvoerder (art. 1:444 BW). Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de bewindvoerder fraudeert. Met een dergelijke aansprakelijkstelling zijn voor de betrokkene in beginsel geen kosten gemoeid.
In zo’n geval kan de betrokkene, maar bijvoorbeeld ook zijn naaste familieleden en – in geval van een schuldenbewind – de gemeente, de rechter verzoeken om de bewindvoerder te ontslaan. De rechter kan de bewindvoerder ook ambtshalve ontslaan, bijvoorbeeld op basis van klachten. Ook kan de rechter beslissen om de bewindvoerder in alle bewinden te ontslaan of een klantenstop instellen gecombineerd met een verbetertraject. Van de Raad voor de rechtspraak begrijp ik dat rechters soms ook signalen over slecht functionerende bewindvoerders ontvangen van hulpverleners van betrokkenen. Deze signalen worden opgepakt en nader onderzocht. Dat is niet altijd zichtbaar in het dossier. Het onderzoek vindt plaats binnen het lopende toezicht op het functioneren van de bewindvoerder. Het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder wordt ook binnen het lopende toezicht behandeld. Aan het indienen van een dergelijk verzoek zijn dan ook in beginsel geen kosten verbonden. De betrokkene heeft op deze manier voldoende toegang tot het recht.
Als de bewindvoerder wordt ontslagen moet hij een eindrekening en -verantwoording opmaken. Indien de opvolgend bewindvoerder of de betrokkene bezwaar heeft tegen de eindrekening en -verantwoording, kan de rechter de schade vaststellen die de ontslagen bewindvoerder aan de betrokkene heeft berokkend. Vervolgens kan de rechter de opvolgend bewindvoerder de opdracht geven om de schade te verhalen op de ontslagen bewindvoerder. De grondslag hiervoor is de beschikking waarin de rechter de schade heeft vastgesteld.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van dhr Steenbergen: «er gaat echt gigantisch veel mis. Maar de schade verhalen op de bewindvoerder is vaak onbegonnen werk. Mensen onder bewind kunnen de kosten voor een rechtszaak niet van hun leefgeld betalen, dus moet de bewindvoerder de uitgaven goedkeuren. En dat gebeurt vaak niet, omdat de bewindvoerder niet wil dat we een zaak tegen hem beginnen»?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de gedupeerden die geen geld hebben en onder bewind staan toegang tot recht kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om in uw nieuwe voorstellen, die u deze zomer naar de Kamer verwacht te sturen, het streven naar (maximale) zelfstandigheid van de onder bewind gestelde personen, tot doel te stellen?
De Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap geeft rekenschap van het belang van zelfstandigheid. De wetswijziging gaat ervanuit dat de beschermingsmaatregelen curatele, bewind en mentorschap niet verder ingrijpen dan noodzakelijk is en – waar mogelijk – de zelfredzaamheid van de betrokkene bevorderen.8 In de lopende evaluatie van de wetswijziging wordt rechters, professionele vertegenwoordigers en schuldhulpverleners onder meer gevraagd wat hun ervaringen zijn rond de bevordering van zelfredzaamheid. Ik informeer uw Kamer rond de zomer over de uitkomsten van de evaluatie.
Dat de beschermingsmaatregelen niet verder dienen in te grijpen dan noodzakelijk is, volgt ook uit artikel 12, vierde lid, van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat bepaalt:
«De Staten die Partij zijn waarborgen dat alle maatregelen die betrekking hebben op de uitoefening van handelingsbekwaamheid, voorzien in passende en doeltreffende waarborgen in overeenstemming met het internationale recht inzake de mensenrechten om misbruik te voorkomen. Deze waarborgen dienen te verzekeren dat maatregelen met betrekking tot de uitoefening van handelingsbekwaamheid de rechten, wil en voorkeuren van de desbetreffende persoon respecteren, vrij zijn van conflicterende belangen of onbehoorlijke beïnvloeding, proportioneel zijn en toegesneden op de omstandigheden van de persoon in kwestie, van toepassing zijn gedurende een zo kort mogelijke periode en onderworpen zijn aan een regelmatige beoordeling door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of gerechtelijke instantie. De waarborgen dienen evenredig te zijn aan de mate waarin deze maatregelen van invloed zijn op de rechten en belangen van de persoon in kwestie.»
Wat gaat u doen aan de trend dat steeds meer woningcorporaties en energiebedrijven van klanten eisen dat ze bewind aanvragen in geval van betalingsachterstanden?
Een betalingsachterstand bij een woningcorporatie of energiebedrijf kan een indicatie zijn van veelomvattender financiële problemen. Bij schuldenproblematiek zijn er vrijwel altijd diverse schuldeisers en vorderingen. Het duurt volgens deskundigen vaak lang voordat iemand hulp zoekt. Zij stellen dat het van belang is er vroeg bij te zijn en actie te ondernemen.9
Het kan voorkomen dat een woningcorporatie of energiebedrijf iemand vraagt om de rechter te verzoeken bewind in te stellen. Uiteindelijk beslist diegene zelf of hij dat verzoek indient. De rechter weegt bij elk verzoek af of er reden bestaat bewind in te stellen. Daarvoor moet sprake zijn van een lichamelijke of geestelijke toestand, of verkwisting dan wel problematische schulden, waardoor iemand zijn vermogensrechtelijke belangen niet (langer) zelf kan behartigen. Enkel een betalingsachterstand bij een woningcorporatie of energiebedrijf zal doorgaans onvoldoende reden zijn om een ingrijpende maatregel als bewind in te stellen.
Als energiebedrijven constateren dat er betalingsachterstanden voor de energierekening zijn bij klanten, dienen zij hen te wijzen op de mogelijkheden van de gemeentelijke schuldhulpverlening (zie art. 3, tweede lid, onder a en b, Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas). Indien de klant hiervoor toestemming verleent, kan een energiebedrijf diens persoonsgegevens doorgeven aan de gemeentelijke schuldhulpverlening, zodat de gemeente de inwoner kan benaderen met een aanbod voor schuldhulpverlening.
In het kader van vroegsignalering van problematische schulden maken gemeenten in toenemende mate afspraken met onder meer woningcorporaties en energiebedrijven over het doorgeven van betalingsachterstanden van inwoners, zodat inwoners die problematische schulden (dreigen te) krijgen, en niet op eigen initiatief hulp zoeken, zo spoedig mogelijk een hulpaanbod van de gemeente krijgen. Als blijkt dat een inwoner met (dreigende) problematische schulden niet in staat is zelf zijn financiële administratie te beheren, kan de gemeente bijvoorbeeld budgetbeheer aanbieden of een verzoek tot instelling van een schuldenbewind indienen bij de rechter.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u aangaf dat het van belang is dat gemeenten ervaringen inzake slecht functionerende bewindvoerders met elkaar delen2? Wilt u initiatieven ontplooien om het delen van informatie over ervaringen met bewindvoerders tussen gemeenten te bevorderen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe gaat u zo snel mogelijk een einde maken aan wanpraktijken van malafide bewindvoerders?
Bij de evaluatie van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap is nadrukkelijk aandacht voor de kwaliteitseisen voor en het toezicht op het functioneren van professionele bewindvoerders. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten. Zoals toegezegd informeer ik uw Kamer rond de zomer over de uitkomsten van de evaluatie.
De behandeling van klokkenluider Roelie Post door de Europese Commissie |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van VPRO-Argos «Roelie Post. Het leven van een klokkenluider»?1 Was u reeds bekend met deze zaak?
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van de uitzending, het kabinet was niet bekend met alle aspecten die in de uitzending aan de orde kwamen.
Wat is uw reactie op het feit dat Roelie Post, die als ambtenaar bij de Europese Commissie als een van de eersten corruptieschandalen rondom adopties uit Roemenië aan het licht bracht, te maken kreeg met forse tegenwerkingen en bedreigingen die inmiddels zo ernstig zijn dat ze ondergedoken moet leven?
In algemene zin geldt dat het kabinet elke bedreiging tegen ambtsdragers in de publieke sector, ook bij de Europese Commissie, als onacceptabel beschouwt.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat iemand die zich kwetsbaar opstelt als klokkenluider niet alleen te maken heeft met ernstige bedreigingen, maar (inmiddels) ook een slepend conflict heeft met haar werkgever, de Europese Commissie, die haar nooit heeft beschermd maar ook niet erkent als klokkenluider en nu zelfs met forse strafmaatregelen dreigt? Deelt u de mening dat een dergelijke behandeling niet acceptabel is?
Het kabinet acht het van belang dat bescherming van klokkenluiders adequaat geregeld is, zowel in Nederland als in de Europese Unie. In de afgelopen jaren is de aandacht voor klokkenluiders toegenomen.
In Nederland heeft die aandacht geleid tot de Wet Huis voor Klokkenluiders die werkgevers o.a. verplicht om een interne meldregeling te hebben en die het mogelijk maakt dat (potentiële) klokkenluiders advies en ondersteuning krijgen van het externe, onafhankelijke Huis voor Klokkenluiders.
Ook binnen de Europese instellingen is de aandacht voor klokkenluiden en de bescherming van klokkenluiders toegenomen. Personeel van de instellingen van de EU, genieten klokkenluidersbescherming op grond van het statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie. In 2004 zijn hier procedures aan toegevoegd voor het melden van fraude, corruptie of ernstige onregelmatigheden, en om personeelsleden die inbreuken melden bescherming te bieden tegen negatieve gevolgen.
In 2012 heeft de Commissie nieuwe Guidelines voor klokkenluiden gepubliceerd (SEC 2012 679 final2) met als doel om de effectieve toepassing van de eigen regels met betrekking tot het melden van misstanden en de bescherming van melders/klokkenluiders te verbeteren en te versterken. Hierin onderschrijft de Europese Commissie het belang van een duidelijke procedure en bescherming voor klokkenluiders. Deze Guidelines benoemen de noodzaak «to ensure that members of staff who report serious wrongdoings or concerns in good faith are afforded the utmost confidentiality and greatest degree of protection against any retaliation as a result of their whistleblowing». De Guidelines noemen verschillende interne en externe kanalen (waaronder de Europese Ombudsman) voor werknemers die vermoedens van misstanden kenbaar willen maken en gaan in op verschillende beschermende maatregelen.
Wat zegt het volgens u over de Europese Commissie dat Roelie Post niet de enige is, maar dat in de uitzending van Argos meer voorbeelden worden genoemd van mensen die corruptieschandalen onthulden maar vervolgens in de problemen kwamen? Hoeveel mensen zitten thuis wegens het luiden van de klok?
Het kabinet hecht aan de Guidelines die de Commissie in 2012 heeft aangenomen en de toepassing van deze Guidelines door de instellingen. Het kabinet is niet bekend met de omgang van de Commissie met de in de Argos-uitzending genoemde personen. Het kabinet is niet op de hoogte van het totale aantallen klokkenluiders bij de Commissie die op non-actief staan.
Wat vindt u er van dat niemand bij de Europese Commissie wilde meewerken aan deze uitzending van Argos over deze klokkenluider, en dat ook Eurocommissaris Timmermans nooit iets van zich liet horen in deze kwestie ondanks herhaald verzoek?
Het is een eigenstandige overweging van de Europese Commissie om al dan niet mee te werken aan een uitzending.
Vindt u ook dat, nu er zeer recent door Eurocommissaris Timmermans nieuwe regels zijn aangekondigd om klokkenluiders beter te beschermen, het niet zo kan zijn dat Roelie Post precies het omgekeerde overkomt namelijk dat zij gestraft wordt in plaats van beschermd?2
De recente voorstellen van de Commissie hebben geen betrekking op de positie van medewerkers van de Europese Commissie; hiervoor verwijst het kabinet naar de onder antwoord drie genoemde Guidelines die van toepassing zijn op medewerkers van de Commissie.
Welke mogelijkheden zijn er voor u om te bemiddelen in het conflict tussen Roelie Post en de Europese Commissie? Wat kunt u voor deze klokkenluider betekenen?
De specifieke aspecten van het geschil tussen de Commissie en de betreffende medewerker zijn bij het kabinet niet bekend. In principe gelden voor medewerkers van de Commissie de vastgelegde procedures uit de verordening voor het statuut van Europese ambtenaren, die in deze gevallen van toepassing zijn. Ook verwijst het kabinet naar de onder antwoord drie genoemde Guidelines voor klokkenluiders. Voor het kabinet ligt er om deze reden geen bemiddelende rol voor de hand. Dat laat onverlet dat het kabinet het positief zou vinden indien er naar de inhoud en de geest van de geldende Europese regelgeving een voor beide partijen bevredigende oplossing wordt gevonden in dit geschil.
Gebrekkige veiligheid in gevangenissen door bezuinigingen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «FNV wil snel structurele afspraken over veiligheid gevangenissen»1, en de wens van de FNV met de Overheid en de hoofddirecteur Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) snel om tafel te gaan en extra afspraken te maken ten behoeve van de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen? Wat is daarop uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de genoemde berichten en oproep. Ik neem de bevindingen van de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) zeer serieus net zoals de eerdere signalen van de medewerkers, de Centrale Ondernemingsraad (COR) en de FNV. De bestuurder van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de COR en de vakbonden hebben eind vorig jaar een convenant gesloten waarin afspraken zijn opgenomen ten behoeve van de personele bezetting, de veiligheid en de werkzekerheid. Ook zijn afspraken gemaakt over het investeren in het vakmanschap van de medewerkers. Over dit convenant heb ik u bij brief van 28 november 2017 bericht.3
In mijn beleidsreactie op het Inspectierapport «Uit Balans» heb ik u geinformeerd over aanvullende maatregelen. 4 Zo wordt een onderzoek naar de kwaliteit van de taakuitvoering in zes locaties binnen het Gevangeniswezen uitgevoerd. Verder heb ik aangegeven dat onder meer de wervingscampagne wordt voortgezet, de toename in PAS- en ouderschapsverlof wordt gecompenseerd en voor de bestrijding van contrabande experimenten en onderzoeken naar het gebruik van nieuwe technologie worden uitgevoerd.
Herinnert u zich dat op 2 februari jl. ook al aandacht is gevraagd aangaande de oproep van de FNV voor meer geld voor het gevangeniswezen teneinde de veiligheid te garanderen2 Hoe vaak moeten FNV, werknemers en de Centrale Ondernemingsraad nog de noodklok luiden voordat u concrete maatregelen gaat treffen teneinde de veiligheid in gevangenissen te waarborgen?
Zie antwoord vraag 1.
U schrijft in uw reactie op het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid: «Uit Balans», dat u het door de inspectie geconstateerde zeer serieus neemt, welke serieuze maatregelen gaat u per direct nemen teneinde de geconstateerde, ernstige problemen structureel het hoofd te bieden?
Zie antwoord vraag 1.
Personeel klaagt al langer dat er te veel bezuinigd zou zijn en dat daardoor de veiligheid in de gevangenissen achteruit ging, erkent u dat het personeel gelijk had? Zo ja, had er dan wellicht niet eerder ingegrepen kunnen dan wel moeten worden?
De onzekerheid rondom de aanpak van de dalende behoefte aan capaciteit en de aantrekkende economie hebben geleid tot een versnelde uitstroom van personeel. Op het moment dat duidelijk werd dat krapte in het personeelsbestand ontstond en daarmee de veiligheid in sommige inrichtingen onder druk kwam te staan, is meteen ingegrepen. U bent hierover geïnformeerd per brief van de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 29 mei 2017.5 Deze druk was niet het gevolg van bezuinigingen.
Heeft het hoge ziekteverzuim onder het personeel volgens u te maken met de hoge werkdruk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete, structurele maatregelen mag het personeel op dit vlak van u verwachten?
Het ziekteverzuim wordt beïnvloed door verschillende factoren, die per inrichting kunnen verschillen. Belangrijke factoren die van invloed zijn op het ziekteverzuimpercentage zijn onder meer de leeftijdsopbouw van het personeel, de zwaarte van de doelgroep, maar ook externe omstandigheden zoals een griepgolf. Daarnaast kunnen incidenten, baanonzekerheid en werkdruk van invloed zijn op het ziekteverzuim Het ziekteverzuim binnen DJI schommelt rond de 7% en is meerjarig gezien stabiel. In 2017 was sprake van een lichte stijging naar 7,4%. Voor de cijfers en de structurele aanpak van ziekteverzuim verwijs ik uw Kamer naar de brief van de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 24 oktober 2016 en de antwoorden op de Kamervragen het lid Van Nispen van 25 oktober 2017.6
Klopt het dat u in uw reactie op het rapport «Uit Balans» schrijft u dat op dit moment met de bonden en de Centrale Ondernemingsraad overlegd wordt hoe de afspraken in het convenant over Netto Personele Inzet kunnen worden geconcretiseerd en welke financiële middelen vanuit het convenant hiervoor beschikbaar zijn? Geeft u daarmee aan dat er reeds een bedrag gekoppeld is aan het convenant? Hoe is dit bedrag tot stand gekomen en kan de hoogte van dit bedrag nog aangepast worden?
Voor de uitvoering van het convenant is voor vier jaren een bedrag van € 100 miljoen in totaal vrijgemaakt. Hierover heb ik uw Kamer bij eerdergenoemde brief van 28 november 2017 geïnformeerd. Het bedrag is gebaseerd op een inschatting van de extra investeringen die op relatief korte termijn nodig zijn om de werkdruk te verlichten, voor invulling van het programma Vakmanschap en ten behoeve van het vergroten van de veiligheid. Het in november 2017 beschikbaar gestelde bedrag staat vast en op dit moment bestaat geen aanleiding om dit bedrag te verhogen. Hierbij is van belang dat maatregelen ten behoeve van een solide personeelsplan, dan wel het bevorderen van de veiligheid in detentie die niet zijn opgenomen in het convenant maar wel worden genomen, niet door middel van extra geld hoeven te worden gefinancierd. Gedacht kan hierbij worden aan het ondersteunen van inrichtingen in een goede sturing op het plan- en roosterproces in hun inrichtingen.
Bent u van mening dat, naar aanleiding van het rapport «Uit Balans», de afgesproken maatregelen in het DJI convenant 2018–2021 voldoende zijn of moet er meer geld beschikbaar gesteld worden vanuit uw ministerie en moeten er dus aanvullende maatregelen getroffen worden?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Meld Misdaad Anoniem gegevens doorverkoopt |
|
Michiel van Nispen , Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Meld Misdaad Anoniem tegen betaling anonieme tips doorverkoopt?1
Ik ben ervan op de hoogte dat Meld Misdaad Anoniem naast publieke financiering ook private gelden ontvangt voor de exploitatie van de meldlijn.
NL Confidential, de beheerder van Meld Misdaad Anoniem, is een stichting en heeft geen winstoogmerk. De tarieven die deze stichting in rekening brengt, zijn bedoeld om de kosten te dekken. Er is geen sprake van «verkoop van anonieme tips».
Deelt u de mening dat het in eerste instantie een overheidstaak is om meldingen van misdaad aan te nemen? Zo nee, waarom niet?
Publiek-private samenwerking en financiering levert in Nederland een belangrijke bijdrage aan de realisatie van diverse maatschappelijke opgaven. In het geval van NL Confidential worden burgers geactiveerd en ondersteund om informatie te delen via haar meld- en hulplijnen.
Het doel van Meld Misdaad Anoniem is burgers te adviseren en te activeren om door middel van het delen van informatie een bijdrage te leveren aan het vergroten van de veiligheid in Nederland.
Deelt u de mening dat gemeenten en instanties als de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de belastingdienst niet zouden hoeven te betalen om meldingen over misdaad te kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1.
Vindt u het gerechtvaardigd dat de gemeente Amsterdam aanzienlijk meer per melding moet betalen dan bijvoorbeeld de gemeente Utrecht? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
De tarieven die gerekend worden aan partners verschillen onderling, dat is historisch zo gegroeid. NL Confidential heeft aangegeven deze tarieven de komende drie jaar stapsgewijs te harmoniseren.
Waarom is er gekozen voor een subsidieconstructie en is er geen anonieme «kliklijn» bij bijvoorbeeld de politie ondergebracht?
Vanuit een succesvolle pilot in 2003 is door de hieronder genoemde opdrachtgevers het besluit genomen om Meld Misdaad Anoniem in te voeren in Nederland. Als gevolg daarvan is destijds de Stichting Meld Misdaad Anoniem opgericht (voorloper van de stichting NL Confidential) en is de meldlijn begin 2004 landelijk ingevoerd. De vier opdrachtgevers van de stichting waren: het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, de Raad van Hoofdcommissarissen, het Verbond van Verzekeraars en het toenmalige Ministerie van Justitie.
Subsidiering kan een middel zijn om beleidsdoelen te realiseren. Een subsidie is een instrument om maatschappelijk gewenst gedrag en gewenste ontwikkelingen te stimuleren. In dit geval is een subsidie verstrekt ten behoeve van activiteiten inzake openbare orde en veiligheid die gericht zijn op:
Uit de pilot is gebleken dat een groot deel van de informatie die via Meld Misdaad Anoniem beschikbaar komt, op andere wijze niet rechtstreeks bij de politie gemeld zou worden. Dit omdat Meld Misdaad Anoniem de anonimiteit van de melder waarborgt en de melder daarop vertrouwt.
In opdracht van mijn ministerie en de stichting NL Confidential is een onderzoek gestart om te komen tot een toekomstbestendige publiek – private samenwerking en financiering. Voorts zal ik zoals toegezegd in het AO Strafrecht van 18 april jl. overleggen met de Raad van Toezicht over de rationalisering van de bedrijfsvoering. Uw Kamer zal over de uitkomsten van dit overleg worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de politie eerst onderzoek zou moeten doen wanneer er een anonieme tip binnenkomt, alvorens iemand op basis daarvan te arresteren?
NL Confidential stuurt meldingen niet zonder meer naar partners. Vooraf wordt onder meer op feitelijkheden gecheckt in openbare bronnen (straatnaam, kenteken, kleur auto, et cetera).
De ontvangende partijen moeten zich houden aan wet- en regelgeving. De regelgeving belemmert de onderscheiden partijen om uitsluitend op basis van een anonieme tip een aanhouding, binnentreding of iets dergelijks te verrichten. De ontvangende partijen voeren een eigen controle op juistheid uit. Daarnaast doen zij aanvullend onderzoek. Een anonieme tip is daarbij slechts sturingsinformatie.
Pas als de uitkomsten van het aanvullend onderzoek de anonieme melding onderbouwen dan kunnen de ontvangende partijen overgaan tot actie. Een melding die binnen is gekomen via Meld Misdaad Anoniem is hiermee een puzzelstuk in een groter geheel en wordt onderdeel van de gebruikelijke onderzoeken van bijvoorbeeld de politie of het fraudeloket van een verzekeraar.
Hoe wordt voorkomen dat meldingen, die online gemakkelijk kunnen worden gedaan, leiden tot onnodige stigmatisering?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het verkopen van deze gegevens kan leiden tot perverse prikkels om meer eigen inkomsten te genereren en zo de kwaliteit van de doorgegeven meldingen achteruit kan gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1, 6 en 7.
Het bericht dat de vader van een ontvoerd kind alimentatie moet betalen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen , Foort van Oosten (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vader Jeroen moet alimentatie betalen voor ontvoerd kind»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat iemand die zijn kind verliest door een Internationale Kinderontvoering vervolgens geconfronteerd kan worden door het Nederlandse Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) met beslaglegging op het loon? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw zorgen. Een internationale kinderontvoering is een diep ingrijpende gebeurtenis voor de achterblijvende ouder en voor het kind. Dit kind wordt geconfronteerd met de plotselinge verstoring van zijn leefomgeving, in veel gevallen het traumatische verlies van het contact met de andere ouder en de onzekerheid die zich voordoet bij het aanpassen aan een nieuwe situatie. Het is in het belang van het kind dat beide ouders het ouderschap (kunnen) blijven uitoefenen. Het verlies van contact met de achterblijvende ouder kan ingrijpende gevolgen hebben voor de ontwikkeling van het kind, zijn basisvertrouwen en het vermogen om zelf duurzame relaties aan te gaan. Ook voor de achterblijvende ouder is het schrijnend om het contact met het kind te verliezen. Als deze ouder vervolgens geconfronteerd wordt met een alimentatieplicht, mogelijk zelfs afgedwongen door loonbeslag, wordt de situatie voor die ouder pijnlijker.
Tegelijkertijd rust op iedere ouder de verplichting om bij te dragen aan de zorg en opvoeding van zijn kind(eren). Wangedrag van de andere ouder, zoals kinderontvoering, doorbreekt die verplichting in beginsel niet. Dat geldt zowel in internationale situaties als binnen Nederland, zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem.2
Bij internationale inning van alimentatie spelen met name de volgende verdragen een rol: het Verdrag van New York inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud uit 1956, het Haags verdrag inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen uit 1973 en het Haags Alimentatieverdrag 2007. Het LBIO is wettelijk aangewezen als verzendende en ontvangende instelling in het kader van deze verdragen. Zij heeft ook de taak alimentatie te innen.
Het LBIO toetst bij ieder verzoek of alle benodigde juridische stukken aanwezig zijn en of het verzoek (kennelijk) aan de vereisten van het verdrag voldoet. Indien het LBIO een verzoek ontvangt van een buitenlandse Verdragsinstantie om alimentatiebetalingen op gang te brengen, wordt de alimentatieplichtige altijd eerst aangeschreven om te komen tot vrijwillige betaling/een minnelijke oplossing. Ruim 50% van de betalingen wordt vervolgens vrijwillig voldaan aan het LBIO. In het geval er niet vrijwillig betaald wordt, zal het LBIO een exequaturprocedure (verlof tot tenuitvoerlegging) starten om de buitenlandse beslissing als nog ten uitvoer te leggen.
De Haagse verdragen uit 1973 en 2007 zien op de erkenning en tenuitvoerlegging van alimentatiebeslissingen. Deze verdragen kennen een limitatieve opsomming van weigeringsgronden voor de erkenning en tenuitvoerlegging. Zo kan erkenning of tenuitvoerlegging van een buitenlandse alimentatiebeslissing worden geweigerd als in de procedure waarin deze tot stand is gekomen fundamentele procedurele beginselen zijn geschonden (het recht van verdediging) of als de uitspraak onverenigbaar is met de openbare orde. Dit laatste ziet dan op strijd met fundamentele beginselen van ons recht. Het in stand laten van kinderalimentatieverplichtingen ondanks wangedrag van de ex-partner is op zich niet in strijd met fundamentele beginselen van de Nederlandse rechtsorde. De tenuitvoerlegging van zo’n beslissing kan dan ook niet op die grond worden geweigerd.
Zoals ook toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Personen- en familierecht van 16 mei jongstleden ben ik met het LBIO in gesprek gegaan om te bekijken op welke wijze de huidige praktijk verbeterd kan worden, binnen de beperkte mogelijkheden die de verdragen daartoe bieden. Ik zie een verbetering op de volgende drie punten:
De rechter kan met de bezwaren enkel rekening houden als dat past binnen de kaders van de toepasselijke verdragen.
Hoeveel kinderen worden jaarlijks ontvoerd naar het buitenland door een van de ouders? In hoeveel gevallen wordt de achterblijvende ouder verplicht tot het betalen van de kosten van levensonderhoud van het ontvoerde kind?
Ouders waarvan hun kind door de andere ouder naar het buitenland worden ontvoerd, kunnen zich wenden tot de Ca. Bij de Ca zijn vorig jaar 76 zaken binnengekomen van ontvoeringen vanuit Nederland naar het buitenland. De Ca noch het LBIO houden een registratie bij van het aantal zaken waarin de achterblijvende ouder verplicht wordt tot het betalen van de kosten van levensonderhoud van een ontvoerd kind. Het LBIO geeft wel aan dat het weinig voorkomt dat achterblijvende ouders na een internationale kinderontvoering worden verplicht tot het betalen van alimentatie.
Vindt u het wenselijk dat iemand die het slachtoffer is van een onrechtmatige situatie, zoals bij kinderontvoering voor de achterblijvende ouder het geval is, zonder enige toets van het LBIO of de Nederlandse rechter, geconfronteerd mag worden met claims die opgelegd zijn door een buitenlandse rechter? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid maatregelen te nemen teneinde dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij het innen van alimentatie door het LBIO gekeken naar de omstandigheden van het geval of voert het LBIO slechts uit wat de buitenlandse rechter bepaald heeft? Zo ja, waarom wordt hiervoor gekozen? Deelt u de mening dat in evident onrechtmatige situaties, zoals bijvoorbeeld bij een internationale kinderontvoering, geen sprake zou moeten zijn van het een op een doorgeleiden van de vordering tot alimentatie waarbij het LBIO als doorgeefluik fungeert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bezien of er meer ruimte kan komen voor het LBIO teneinde onredelijke alimentatieverzoeken uit het buitenland te beoordelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt in een casus als deze, diplomatieke bijstand verleend? Zo nee, waarom niet en zo ja, kan daar iets over worden gezegd?
Bij kinderontvoeringen naar niet-verdragslanden zet het Ministerie van Buitenlandse Zaken op verzoek van de Ca een verzoek tot teruggeleiding door aan de lokale autoriteiten in het land waar het kind en de ontvoerende ouder verblijven. Dit verzoek wordt ondersteund door de ambassade. De ambassade zal, indien nodig, aandacht blijven vragen voor het verzoek. Ook kan in sommige zaken de ambassade contact onderhouden met de ontvoerende ouder en met het ontvoerde kind. Bij kinderontvoeringen naar verdragslanden is er over individuele zaken rechtstreeks contact tussen de Ca’s. In het geval een ouder bij een kinderontvoering naar een ander verdragsland hulp vraagt aan de Nederlandse ambassade, kan de ambassade consulaire bijstand verlenen, bijvoorbeeld informatie verstrekken over lokale organisaties die de ouder behulpzaam kunnen zijn. Naast genoemde consulaire bijstand is er geen diplomatieke rol.
Het bericht dat de versoberde detentieomgeving een succesvolle resocialisatie in de weg staat |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Nederlands Juristenblad: «De Nederlandse detentieomgeving en het resocialisatiebeginsel»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies uit de wetenschappelijke onderzoeken, zoals die in het artikel worden aangehaald, die aantonen dat sobere detentieomgevingen belangrijke hersenfuncties van gedetineerden zou kunnen verminderen? Wat is uw reactie op de constatering dat het huidige sobere beleid leidt tot inactieve gedetineerden zowel op lichamelijk als geestelijk gebied die daardoor naar verloop van tijd meer antisociaal gedrag gaan vertonen waardoor de kans op recidive toeneemt?
Ik ben van mening dat verschillende elementen tot uiting moeten komen in de tenuitvoerlegging van straffen. Het vergeldende doel van de straf moet wat mij betreft herkenbaar zijn, zonder dat de aandacht voor re-integratie ten behoeve van recidivevermindering naar de achtergrond verschuift.
Het DBT (Dagprogramma, Beveiliging en Toezicht op maat) is geen sober detentieregime. Het huidige regime is activerend en goed gedrag van gedetineerden wordt beloond met het plusprogramma. Hier wil ik nog steviger op inzetten. Ik verwijs voor de plannen graag naar de visie op het gevangeniswezen die voor de zomer aan uw Tweede Kamer wordt gestuurd.
Daarnaast ben ik van mening dat het detentieklimaat in Nederland voldoende uitdagingen bevat in de vorm van arbeid, re-integratieactiviteiten en de mogelijkheid voor recreatie. Het programma biedt naast het aantal uren dagprogramma dat wettelijk vereist is (18 uur) een uitgebreid aanbod van totaal tenminste 43 uur in het basisprogramma en 48 uur aan activiteiten plus 11 uur verblijf buiten de cel in het plusprogramma.
Deelt u de mening dat resocialisatie een belangrijk uitgangspunt is bij de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties in een strafrechtelijk kader? Zo ja, waarom acht u het dan verstandig alleen een beperkte groep gedetineerden, namelijk die in het zogenoemde plusprogramma zitten, te laten werken aan hun resocialisatie?
Ja.
Hier lijkt sprake van een misverstand: alle gedetineerden kunnen tijdens detentie werken aan hun re-integratie, ook gedetineerden in het basisprogramma. Alle gedetineerden hebben toegang tot het Re-integratie Centrum (RIC) en casemanagers zijn beschikbaar voor vragen en ondersteuning. Alle gedetineerden kunnen deelnemen aan de Reflector, de Taaltoets en Kies voor Verandering. Ook de vaardigheden die tijdens arbeid worden geoefend (op tijd komen, collegialiteit tonen, etc.) worden daaronder verstaan. Personen die daarvoor gemotiveerd zijn en het bijbehorende positieve gedrag vertonen, kunnen promoveren naar het plusprogramma. Tevens kan degradatie plaatsvinden naar het basisprogramma. Binnen het plusprogramma kunnen gedetineerden deelnemen aan extra re-integratieactiviteiten, vakopleidingen en cursussen, en kunnen zij in aanmerking komen voor interne vrijheden en extra faciliteiten zoals extra bezoek en 11 uur recreatie.
Graag verwijs ik in dit kader opnieuw naar de visie op het gevangeniswezen die voor de zomer aan uw Tweede Kamer wordt gestuurd.
Bent u bereid aanvullend onderzoek te laten doen teneinde er achter te komen in hoeverre de verschraling van het dagprogramma voor gedetineerden bijdraagt aan een moeilijkere resocialisatie en verhoogd recidivegevaar? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ben van mening dat voldoende informatie uit onderzoek voorhanden is om te komen tot een afgewogen dagprogramma waarin de principes van vergelding én van generale en speciale preventie terugkomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
De verkoop van verboden nepvuurwapens |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Is inmiddels duidelijk in hoeverre de campagne van de politie ouders en kinderen bewust te maken van de risico’s van neppistolen heeft geholpen of dat er meer nodig is?1 Zijn de incidenten met speelgoedwapens toe- of afgenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de eerste campagne is niet gemeten of en in hoeverre de bewustwording bij ouders en kinderen is toegenomen. Wel is het aantal in beslag genomen imitatiewapens tussen 2015 en 2017 afgenomen. De politie herhaalt de campagne in juni weer en zal dan onderzoek doen naar de effecten van de campagne.
In hoeverre deelt u de mening dat het een zeer onwenselijke situatie is dat verkoop en bezit van nepvuurwapens op grond van de Speelgoedrichtlijn is toegestaan, terwijl het dragen van dezelfde nepvuurwapens op grond van de Nederlandse wapenwetgeving verboden is?2 Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ingaan op de incidenten die mede daardoor kunnen worden veroorzaakt?3
Ik stel vast dat, voor zover speelgoedwapens aan de eisen van de speelgoedrichtlijn voldoen, aan de verkoop van deze producten geen beperkingen kunnen en mogen worden opgelegd. Ook ga ik er vanuit dat kinderen te allen tijde vrijelijk gebruik kunnen en mogen maken van dit speelgoed. Slechts indien van speelgoedvoorwerpen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij voor geen ander doel zijn bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen of hiermee te dreigen, kan het dragen ervan een strafbaar feit opleveren. Voorwerpen die zodanig op een wapen lijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden gezien als wapens op grond van artikel 2 Wet wapens en munitie. Hieronder kunnen echter geen speelgoedvoorwerpen worden begrepen (artikel 2, vierde lid Wet wapens en munitie). Het enige alternatief om de juridische status van speelgoedvoorwerpen en nepvuurwapens gelijk te trekken, is ze beide voor de vrije verkoop en gebruik vrij te stellen. Dat acht ik zeer onwenselijk mede in het licht van mogelijke incidenten die mede daardoor kunnen worden veroorzaakt.
Welke mogelijkheden zijn er teneinde recht te doen aan het verbod in de Wet Wapens en Munitie door verkoop en bezit van nepvuurwapens aan banden te leggen?
Ik meen dat aan die situatie reeds recht wordt gedaan. De verkoop en het bezit van voorwerpen die zodanig op een wapen lijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn is in Nederland verboden. Deze voorwerpen worden dan ook niet legaal verkocht.
Indien er geen mogelijkheden zijn de verkoop en het bezit aan banden te leggen, bent u dan bereid zich in te zetten voor het creëren van dergelijke mogelijkheden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor de verkoop van speelgoedwapens wijs ik u erop dat de Europese Speelgoedrichtlijn bindend is voor alle lidstaten. Het aanpassen van de Speelgoedrichtlijn vergt een uitgebreide procedure die op dit moment niet aan de orde is. Dit laat onverlet dat de Wet wapens en munitie al een bepaling kent die het mogelijk maakt om strafrechtelijke gevolgen te verbinden aan situaties met voorwerpen waarvan, gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij zijn bestemd om te dreigen. Hiertoe verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
In dit verband wijs ik u ook naar mijn eerdere antwoorden op Kamervragen inzake nepwapens, door de Kamer ontvangen op 18 maart 20154 en op 18 april 20165.
Wat is het Nederlandse verkoopbeleid aangaande nepvuurwapens? In hoeverre is het bijvoorbeeld verplicht om potentiële consumenten in te lichten over specifiek het verbod van het dragen van nepvuurwapens? Wat kan worden ondernomen tegen verkopers die zich niet aan het verkoopbeleid houden?
Er is geen door de overheid voorgeschreven verkoopbeleid ten aanzien van de verkoop van speelgoedwapens.
Initiatieven voor laagdrempelige rechtspraak in de buurt |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat Nederland moet leren van de zuiderburen inzake laagdrempelige rechtspraak in de vorm van de zogenoemde vrederechter? Herkent u zich in de strekking van dit verhaal?1
Ja. In het artikel wordt een mooi beeld geschetst van het werk van de Belgische vrederechter. Ik herken het belang van laagdrempelige en oplossingsgerichte rechtspraak. De inzet van de Rechtspraak en dit kabinet is om de rechtspraak maatschappelijk effectiever te laten zijn. Het kabinet wil de rechtspraak daar de ruimte voor geven en heeft daartoe recent een voorstel voor een Experimentenwet rechtspleging in consultatie gedaan.
Klopt het dat u een bezoek heeft gebracht aan een Belgische vrederechter? Wat zijn naar aanleiding daarvan uw bevindingen en conclusies? Met welk doel is dit bezoek geïnitieerd?
Voor het realiseren van de ambities ten aanzien van de rechtspraak zoals verwoord in het regeerakkoord is het belangrijk te leren van experimenten, maar ook om te zien hoe dingen elders geregeld zijn. Het WODC doet dit jaar naar aanleiding van de motie Segers (Handelingen II, 2016–2017, 34 550 VI, nr. 65) rechtsvergelijkend onderzoek naar inpasbaarheid van (elementen van) een vrederechter in het Nederlandse stelsel. Een ambtelijke delegatie van mijn ministerie en de Raad voor de rechtspraak heeft in februari een werkbezoek aan België gebracht. Ik stel me ook graag persoonlijk op de hoogte van de situatie in België en heb met mijn Belgische collega afgesproken dat ik binnenkort een werkbezoek aan België breng.
Klopt het dat er is besloten te stoppen met een variant op de procesgangen bij de Belgische vrederechter, namelijk de procesgang Spreekuurrechter van de rechtbank Noord-Nederland, terwijl andere rechtbanken, zoals Zeeland-West-Brabant, op dit moment juist onderzoek doen naar de mogelijkheid te starten met de procesgang Spreekuurrechter in de regio?2
De pilot Spreekuurrechter bij de rechtbank Noord-Nederland is in oktober 2016 gestart en loopt, zoals bij de start gepland, in mei 2018 af. Een onderzoeksbureau verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen brengt momenteel de ervaringen van de diverse deelnemers in kaart en bekijkt welke elementen van het concept zich lenen voor toekomstige toepassing. De rechtbank Noord-Nederland heeft aangegeven dat het belangrijk is om verder te experimenteren met het concept in een andere maatschappelijke context, elders in het land en met andere deelnemers. Mede in verband daarmee is er een landelijke werkgroep opgericht.3 Zoals ik mijn brief «Naar een maatschappelijk effectievere rechtspraak» van 20 april jongstleden heb gemeld, ontwikkelt een aantal gerechten experimenten met buurtrechters die op het concept van de spreekuurrechter voortbouwen. Een aantal daarvan zal in de tweede helft van 2018 starten.
Tijdens de proef zijn aangemelde zaken met voorrang behandeld, waarbij eiser en verweerder beiden de helft van het griffierecht betaalden, en daarbij is gewerkt met een gecontroleerde instroom van zaken. Ongeveer de helft van de voor de spreekuurrechter aangemelde zaken kwam niet tot een behandeling omdat de wederpartij niet wilde meewerken. Positieve resultaten in de beperkte setting van een pilot zijn geen garantie voor een succesvolle praktijk. Het concept is op dit moment dan ook nog niet rijp om op te nemen in het reguliere aanbod van de rechtbanken. Het is belangrijk verdere ervaring op te doen en de ontwikkeling naar een maatschappelijk effectievere rechtspraak verantwoord te laten verlopen. Dat een rechtsgang zoals de spreekuurrechter (nog) niet tot het reguliere aanbod van de rechtspraak behoort, betekent niet dat niet aan rechtsstatelijke eisen wordt voldaan.
Wie heeft dit beslist en op grond waarvan? Wegen deze argumenten naar uw mening op tegen het rechtsstatelijke belang dat Nederland, evenals onze Zuiderburen, beschikt over een snelle, kostenevenredige en laagdrempelige rechtsgang voor iedereen? Zijn er, objectief gezien, dringende redenen die zich er tegen verzetten dat, tegelijkertijd met de voortzetting van de procesvorm Spreekuurrechter, hierover een evaluatie plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 3.
Als de rechtbank Noord Nederland de procesgang Spreekuurrechter niet meer mogelijk maakt, waar kunnen rechtzoekenden dan nog laagdrempelig, snel en tegen lage kosten terecht als zij hun civiele geschil aan een rechter willen voorleggen?
Rechtszoekenden kunnen een groot aantal geschillen aan de kantonrechter voorleggen. In een zeer groot aantal gevallen bedraagt het griffierecht voor natuurlijke personen slechts € 79,–: voor onvermogenden die als eiser optreden in alle kantonprocedures, voor vorderingen tot € 500,–, voor alle zaken over huurgeschillen en consumentenaankopen en tenslotte in alle verzoekschriftenprocedures. Een procedure bij de kantonrechter is overzichtelijk, heeft een relatief korte doorlooptijd en voor (juridische) bijstand in de procedure gelden geen eisen. Bij een verzoekschriftprocedure kan het verzoek – ook voor de rechtbank in andere zaken dan kantonzaken – eenvoudig worden ingediend, er is geen deurwaarder en ook niet altijd een advocaat bij nodig. In deze procedure worden vooral zaken op het gebied van het arbeidsrecht en personen- en familierecht behandeld.
Wat is de stand van zaken en wat is de planning van de komst van de buurtrechter en de schuldenrechter?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 20 april jongstleden. Voor de zomer liggen er concrete plannen en na de zomer zullen de eerste experimenten kunnen starten.
Wat is uw reactie op het voorstel te komen met Huizen van het recht?3 In hoeverre bent u bereid een uitgewerkt plan hierover mee te nemen bij experimenten met de rechtspraak, zoals de Raad voor de rechtspraak ook aangeeft?4
Zoals ik ook tijdens het algemeen overleg Rechtspraak op 25 april jl. heb aangegeven vind ik het een sympathiek en interessant voorstel om meer verbinding te leggen tussen de eerstelijns hulp en de rechtspraak. En ook om daar andere hulpverleners bij te betrekken. Ook de Raad voor de rechtspraak reageerde positief. Het is belangrijk om de vernieuwing in de rechtspleging integraal te bezien. Bij die vernieuwing gaat het over een maatschappelijk effectievere rechtspraak, maar ook hoe de rechtsbijstand is georganiseerd en hoe conflicten op een andere manier kunnen worden opgelost. Ik sta positief tegenover het idee om in het kader van experimenten een koppeling te leggen tussen (eerstelijns) rechtshulp en de rechtspraak. De experimentenwet die op 20 april jl. in consultatie is gegaan, zal overigens ook de mogelijkheid bieden om de Wet op de rechtsbijstand bij experimenten te betrekken. Zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg Rechtspraak op 25 april jl. betrek ik uw voorstel bij de gedachtenvorming rond de rechtsbijstand, waarover ik u voor het zomerreces informeer.
Het contrast tussen de torenhoge toegewezen declaratie van een politie-advocaat en de bezuinigingen op de gesubsidieerde rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht «Politie-advocaat toucheert 144.636,52 euro voor eenvoudige rechtszaak»?1
Ik ben bekend met de antwoorden die mijn ambtsgenoot, de Minister van Justitie en Veiligheid, uw Kamer heeft toegezonden.
Wat is de reden dat het uurtarief niet gemeld kan worden? Bent u bereid dit alsnog te doen, aangezien het hier om publieke middelen gaat? Zo nee, waarom niet?
De dienstverlening geschiedde op grond van een overeenkomst tussen de advocaat en diens cliënt die tevens politieambtenaar is. Het uurtarief maakt onderdeel uit van deze overeenkomst, waarin ik geen partij ben. Het is dan ook niet aan mij om hier mededelingen over te doen.
Klopt het dat er, in tegenstelling tot wat gebruikelijk is bij rechtsbijstandverzekeraars, geen afspraken bestaan tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en door ambtenaren ingeschakelde advocaten over het tarief en een eventueel tariefplafond? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid geen richtlijnen zijn vastgesteld omtrent de (maximale) hoogte van het tarief voor advocaatkosten dat vergoed wordt; de hoogte van de tegemoetkoming aan de medewerker wordt vastgesteld naar redelijkheid en billijkheid. Indien aan medewerkers een vergoeding wordt verleend voor de inhuur van rechtsbijstand is dat meestal onderdeel van een (vaststellings)overeenkomst tussen medewerker en werkgever. Voor het toekennen van de vergoeding is geen tariefplafond vastgesteld omdat, anders dan bij rechtsbijstandverzekeraars, deze situaties zich beperkt voordoen en de hoogte van de vergoeding een individuele weging vraagt.
Voorts kunnen sectorspecifieke regelingen van toepassing zijn, zoals artikel 69a Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) voor politieambtenaren. Hierin is geregeld dat indien een politieambtenaar in de uitvoering van de politietaak als verdachte wordt aangemerkt, het bevoegd gezag hem een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toekent.
Vindt u niet dat er een verkeerd signaal door u wordt afgegeven door de aanbeveling van de commissie-Van Der Meer over een hoger puntentarief voor sociaal advocaten niet uit te voeren, maar een wettelijke bepaling die kan leiden tot torenhoge vergoedingen aan door ambtenaren ingeschakelde advocaten in stand te houden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De verantwoordelijkheid van de overheid als werkgever is een andere dan de verantwoordelijkheid om de toegang tot het recht voor minder draagkrachtige burgers te waarborgen. De veronderstelling zoals deze wordt gepresenteerd in de vraag herken ik dan ook niet. Ik zie in de vergoeding geen verkeerd signaal, aangezien het om twee verschillende verantwoordelijkheden gaat.
In het regeerakkoord is het voornemen opgenomen om het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand binnen de bestaande budgettaire kaders te herzien langs de lijnen van de rapporten van de commissies-Wolfsen en -Van der Meer. In een brief d.d. 27 november jl. aan de Tweede Kamer heb ik toegelicht dat dit voornemen leidt tot de opdracht een stelsel vorm te geven waarbinnen langs de lijnen van de commissie-Wolfsen en de commissie-Van der Meer kwalitatief goede rechtsbijstand wordt geleverd als dat nodig is, door de persoon of instantie die daarvoor het meest is aangewezen. Vlak na het zomerreces ontvangt de Tweede Kamer het door mij toegezegde richtinggevende perspectief op de herziening van het stelsel.
Het bericht ‘Waarom de strijd tegen het UWV je kapot kan maken - en hoe het anders kan’ |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u verklaren waarom het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) zo weinig zaken met mediation oplost, namelijk 0,12 procent van het totaal aantal bezwaarzaken?1
Het klopt dat mediation zelden wordt toegepast in de praktijk. UWV geeft hierover aan dat mediation bij de ontvangstbevestiging van bezwaar standaard door het UWV aangeboden. Mediation wordt alleen ingezet wanneer het toegevoegde waarde heeft. Een belangrijke voorwaarde voor het inzetten van mediation is dat beide partijen het instrument willen gebruiken en bereid zijn om met elkaar in gesprek te gaan. Een uitkeringsgerechtigde kan de keuze maken om hier al dan niet gebruik van te maken. UWV biedt maatwerk gegeven de vraag die voorligt vanuit de uitkeringsgerechtigde.
Bent u bereid om mediation een centralere rol te laten spelen bij het UWV? Bent u bijvoorbeeld bereid met het UWV een pilot op te starten?
UWV geeft aan dat mediation bij het indienen van bezwaar door de uitkeringsgerechtigde standaard door het UWV wordt aangeboden. Ik zie daarom geen aanleiding om een pilot te starten. Mediation is geen doel op zich, het is een hulpmiddel om in overleg tot een vergelijk te komen bij een verschil van inzicht.
De mogelijkheid van mediation benoemt het UWV in iedere ontvangstbevestiging op een bezwaarschrift. De uitkeringsgerechtigde kan vervolgens de keuze maken om hier al dan niet gebruik van te maken. Bij de behandeling van het bezwaar neemt UWV altijd eerst telefonisch contact op met de betrokkene, om de bezwaarzaak zowel inhoudelijk als procedureel te bespreken. In voorkomende gevallen wordt mediation ook aangeboden in telefonisch contact tussen de klant en het UWV. In dit telefoongesprek kan de inzet van mediation worden besproken en is het standaard beleid om hier op in te gaan als het verzoek van de klant komt. Daarnaast zet het UWV in de reguliere behandeling van bezwaarzaken mediationtechnieken in, met name tijdens het telefonisch contact dat standaard direct na ontvangst van de bezwaarzaak plaatsvindt.
Gedurende mediation worden de bezwaar- of klachtprocedures waarover de mediation gaat, stilgelegd. De heren Jasper van Dijk en Van Nispen hebben gevraagd waarom de procedure in het geval van de casus die in het artikel wordt beschreven niet is opgeschort. Ik kan niet ingaan op een individuele casus. Op basis van de gegevens in het artikel is het voor UWV bovendien niet mogelijk om de specifieke casus te achterhalen. De persoon die in het artikel genoemd wordt, was niet bereid om haar gegevens met het UWV te delen. Het is daarom überhaupt niet mogelijk om uitsluitsel te geven over de vraag of de procedure is opgeschort.
Wordt mediation, naast de mogelijkheden tot bezwaar, standaard door het UWV aangeboden? Zo ja, op welke wijze? Wordt hiermee de mogelijkheid tot bezwaar opgeschort? Zo nee, waarom niet? Kunt u verklaren waarom opschorting in dit geval niet gebeurd is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt de onafhankelijkheid geborgd bij de afhandeling van UWV bezwaarprocedures? Onderschrijft u dat indien bezwaarprocedures worden afgehandeld door de (directe) collega’s van degene die het oorspronkelijke oordeel heeft gegeven, de onafhankelijkheid moeilijk te garanderen is?
UWV geeft hierover aan dat de onafhankelijkheid is geborgd doordat het directoraat Bezwaar en Beroep een afzonderlijk onderdeel is van organisatie van het UWV. Hierdoor is sprake van distantie ten opzichte van de primaire gevalsbehandeling.
Bent u bereid bezwaarprocedures bij het UWV door een onafhankelijke commissie te laten beoordelen?
In mijn ogen ontbreekt hiertoe de noodzaak. Het UWV kent een zorgvuldig procedure voor de initiële beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en het opnieuw beoordelen bij bezwaar. Indien iemand het nog steeds niet eens is met een beslissing van UWV in bezwaar, heeft diegene de mogelijkheid om op basis van de Algemene wet bestuursrecht in beroep te gaan.
Wat gaat u doen voor de vrouw in kwestie?
Ik wil benadrukken dat ik het vreselijk vind dat een jonge vrouw al jaren aan bed gekluisterd is. Ik kan echter niet ingaan op een individuele casus.
Hoe verklaart u dat iemand die vanwege de ernst en uitzichtloosheid van haar ziektebeeld in een euthanasie-procedure zit, toch wordt beoordeeld als werkvermogend?
Het feit dat betrokkene contact heeft opgenomen met een Levenseindekliniek onderstreept de ernst en uitzichtloosheid van het ziektebeeld. UWV bepaalt op basis van een professioneel oordeel of iemand al dan niet arbeidsvermogen heeft. Het begrip arbeidsvermogen is in wet- en regelgeving geobjectiveerd. UWV toetst op basis hiervan zo zorgvuldig mogelijk of iemand arbeidsvermogen heeft, ook als iemand in een euthanasie-procedure zit. Hierbij heeft UWV ook oog voor de ernst en uitzichtloosheid van het ziektebeeld.
In het geval van de herindeling Wajong is het zittend bestand Wajong onderverdeeld in twee categorieën: mensen met arbeidsvermogen en mensen zonder arbeidsvermogen. Op verzoek van uw Kamer heeft UWV, in overleg met mijn departement, een proces ingericht waarbij Wajongers niet meer zijn belast dan strikt noodzakelijk. Deze werkwijze is vastgelegd in artikel 2a van het Schattingsbesluit. De beoordeling heeft zo efficiënt en zorgvuldig mogelijk plaatsgevonden. Voor de betrokkenen was het immers van belang dat zij met zo min mogelijke belasting en op een zo duidelijk mogelijke manier te horen kregen waar zij aan toe waren en welke stappen zij konden ondernemen wanneer zij het oneens waren met de vooraankondiging of het besluit van UWV.
De meerderheid van alle oWajongers (Wajongers die voor de wetswijziging van 1 januari 2010 de Wajong zijn ingestroomd) is op basis van systeem- en dossierinformatie voorlopig ingedeeld. Op volgorde van leeftijd hebben Wajongers gefaseerd een vooraankondiging ontvangen met het voornemen om de Wajonger in te delen in een van de twee categorieën: arbeidsvermogen of geen arbeidsvermogen. UWV heeft daarbij gevraagd of de Wajonger het eens was met deze voorlopige indeling. Wajongers die het niet eens waren, zijn uitgenodigd nadere informatie te verstrekken waarom zij in een andere categorie thuishoren. Wajongers die UWV op basis van dossier- of systeeminformatie niet in kon delen (onbepaald) hebben een vragenlijst ontvangen voor nadere informatie. UWV heeft op basis van deze informatie beoordeeld in welke categorie de Wajonger voorlopig werd ingedeeld. Op het moment dat een Wajonger het niet eens was met de indeling, heeft een beoordeling op basis van de vier criteria Wajong 2015 plaatsgevonden. Indien een Wajonger het eens was met de voorlopige indeling, dan wel een beoordeling heeft plaatsgevonden, heeft dit geleid tot een besluit van UWV. Tegen dit besluit heeft de Wajonger de mogelijkheid gehad om bezwaar en beroep aan te tekenen.
De sterke rechtspositie van banken in het geval van insolventie |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de afscheidsrede van professor Kortmann van de Radboud universiteit Nijmegen, waarin hij aangeeft dat banken er bij de verdeling van een faillissementsboedel zeer goed uitspringen? Klopt het dat er zelfs sprake is van een internationale koppositie? 1
Ik ben bekend met de afscheidsrede van professor Kortmann waarin hij concludeert dat banken in Nederland een sterke verhaalspositie hebben.
Klopt het dat banken in een dusdanig bevoorrechte positie verkeren dat zij hun vordering of een deel daarvan buiten het faillissement om voldaan krijgen? Wat vindt u daarvan?
Het is in ieders belang – ook van werknemers, dienstverleners en leveranciers – dat ondernemers ondernemen, en daarvoor hebben zij krediet nodig. Banken zijn alleen dan bereid krediet te verstrekken wanneer zij voldoende zekerheid hebben dat zij hun geld terugkrijgen. Daarom vragen zij onderpand. Dit onderwerp is in juni 2017 al eens besproken met de groep vertegenwoordigers uit de faillissementspraktijk (onder andere: Vereniging voor Insolventierecht Advocaten INSOLAD, Landelijk overlegorgaan van rechters-commissarissen in faillissementen RECOFA, Beroepsorganisatie Bedrijfsjuridisch adviseurs NEVOA, Vereniging Jonge Insolventierecht advocaten JIRA, Nederlandse Orde van Advocaten NOVA, Nederlandse Vereniging van Banken NVB), van vakbonden CNV en FNV en van werkgeversorganisatie VNO/NCW-MKB (Kamerstukken II 2016/17, 22 112, nr. 2292) en ook in kamervragen is het toen aan de orde geweest (Kamerstukken II 2016/17, Aanhangsel Handelingen, nrs. 545 en 815). Deze groep fungeert als klankbord in het kader van het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht (hierna: de klankbordgroep). Op grond van artikel 57 Faillissementswet kunnen pand- en hypotheekhouders hun recht uitoefenen, alsof er geen faillissement was, dus buiten de collectieve faillissementsprocedure om. De verhaalspositie die banken hebben, is voor hen een voorwaarde om krediet op eenvoudige wijze en tegen geringe kosten te verlenen. Benadrukt wordt dat zij alleen verhaal kunnen halen voor zover het zekerheidsrecht reikt. Als banken geen onderpand vragen, nemen zij een groter risico en zullen zij voor het verlenen van krediet hogere kosten in rekening brengen. Er zijn ook andere schuldeisers die een bijzondere positie hebben in faillissement, bijvoorbeeld werknemers, boedelschuldeisers, het UWV en de fiscus, en leveranciers (waaronder het midden- en kleinbedrijf) die een eigendomsvoorbehoud hebben bedongen. Met betrekking tot de laatste categorie wordt opgemerkt dat zaken die onder eigendomsvoorbehoud zijn geleverd en nog niet zijn betaald, na de faillietverklaring door de leverancier ook buiten de collectieve faillissementsprocedure om kunnen worden teruggevorderd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een koper een zaak waarop nog een eigendomsvoorbehoud rust, al kan verpanden aan een bank (NJ 2016/290). Na de faillietverklaring van de koper zal de bank dat pandrecht pas kunnen uitwinnen als de koopprijs volledig is voldaan aan de leverancier en dus het eigendomsvoorbehoud is komen te vervallen. Daarmee heeft de leverancier met een eigendomsvoorbehoud een sterkere positie dan de bank met een pandrecht ten aanzien van het betreffende goed. Gelet op de hier gegeven voorbeelden (hoog voorrecht, boedelschulden, eigendomsvoorbehoud) is het beeld dat de zekerheidsgerechtigde positie van banken ten koste gaat van andere schuldeisers, onvoldoende genuanceerd.
Vindt u het wenselijk dat hierdoor andere crediteuren, zoals werknemers, zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers0 en het midden- en klein bedrijf (mkb), nog sterker benadeeld worden in geval van een faillissement? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de opmerking van professor Kortmann dat er via zogenoemde verzamelpandaktes wordt afgedwongen dat alle kredietnemers van de bank al hun bestaande en toekomstige vorderingen aan de bank verpanden? In hoeverre vindt u dit wenselijk? Wat zijn de mogelijke gevolgen hiervan voor de verdeling van de boedel in het geval van een faillissement?
Goederen kunnen in pand worden gegeven. Pand strekt tot waarborg van een verbintenis. Door een pandrecht te vestigen, verstrekt de pandgever (de kredietnemer) aan de pandhouder (de schuldeiser) een recht om zich met voorrang te verhalen op één of meer verpande goederen van de pandgever. Een pandrecht kan worden gevestigd op verschillende goederen, zoals voertuigen, voorraden, machines, maar ook op (geld)vorderingen die de pandgever heeft op derden (debiteuren van de pandgever). Een pandrecht op vorderingen kan stil of openbaar gevestigd worden door middel van een akte (art. 3:239 lid 1 BW). «Stil» betekent dat de vestiging van de verpanding van de vordering niet wordt meegedeeld aan de debiteur van de pandgever. Wanneer de pandnemer wil dat aan hem wordt betaald, moet het pandrecht wel worden meegedeeld aan de debiteur. Voor het overdragen of verpanden van vorderingen is voldoende dat de desbetreffende akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vorderingen van de pandgever op derden (zijn debiteuren) het gaat (vaste rechtspraak van de Hoge Raad, vgl. NJ 2001/662). Dit betekent dat de namen van de derden niet in de akte hoeven te staan. Voordat de verzamelpandakte haar intrede deed, werden vorderingen ook al (stil) verpand. Dit kunnen toekomstige vorderingen zijn.
Een volmacht is een overeenkomst waarbij iemand aan een ander de bevoegdheid geeft voor hem en in zijn naam op te treden. Bij een verzamelpandakte verleent de kredietnemer/pandgever aan de bank een onherroepelijke volmacht om zijn vorderingen op derden aan zichzelf te verpanden tot zekerheid voor hetgeen hij uit hoofde van de kredietovereenkomst met de bank aan die bank is verschuldigd. Door deze volmacht wordt de bank tegelijk pandgever en pandnemer. Hetgeen voortvloeit uit de volmacht kan niet worden herroepen zodat er niets aan te veranderen valt. Hierdoor kan de bank met één enkele pandakte een pandrecht vestigen op alle vorderingen die voor verpanding in aanmerking komen van vrijwel al haar kredietnemers. Door de dagelijkse registratie van deze «verzamelpandakte» komen ook de vorderingen die op de afgelopen dag zijn ontstaan tussen de kredietnemer en een debiteur onder de werking van de pandakte. In 2012 oordeelde de Hoge Raad dat een onherroepelijk volmachtbeding in de algemene voorwaarden van een bank niet onredelijk bezwarend is (NJ 2012/261; ECLI:NL:HR:2012:BT6947) mede omdat het gaat om een kredietovereenkomst tussen een bank en een zakelijke cliënt. De Hoge Raad heeft verder overwogen dat de verzamelpandakte-figuur in het belang is van een vlot functionerend kredietverkeer en dat concurrente schuldeisers in indirecte zin zijn gebaat bij deze figuur omdat financiering van bedrijven door banken wordt bevorderd zodat kredieten ruimer kunnen worden verleend. Van misbruik van onherroepelijke volmacht is dus geen sprake.
Wat is uw oordeel over het gebruik of misschien zelfs misbruik van banken van de onherroepelijke volmacht, via de algemene voorwaarden, teneinde hun positie in faillissementssituaties te verstevigen? In hoeverre is een onherroepelijke volmacht hiervoor bedoeld?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de redenen geweest om banken een sterkere positie te gunnen bij bijvoorbeeld een faillissement dan andere crediteuren? Waarom zijn of worden er geen wettelijke maatregelen getroffen teneinde de gevolgen daarvan recht te trekken?
De positie van zekerheidsgerechtigde crediteuren in faillissement is toegelicht bij de beantwoording van de voorgaande vragen. Iedere schuldeiser kan een pandrecht bedingen. Kredietverstrekkers hebben het recht om zich in te dekken tegen schade als een kredietnemer niet kan terugbetalen en doen dat door middel van het vestigen van zekerheidsrechten. Bij het verschaffen van krediet is het indekken door middel van een zekerheidsrecht tegen het risico op niet terugbetalen efficiënt omdat kredietverstrekkers anders hogere kosten in rekening zullen brengen voor het verstrekken van krediet. Op deze manier kunnen kredieten ruimer worden verleend (zie ook het antwoord op vraag 10).
Waarom publiceren banken geen gegevens over de zogenoemde recoveryrate en dus over de vraag hoe zij eruit springen in Nederlandse situaties of in situaties waarin de debiteur insolvent is? Klopt hetdat deze gegevens er wel zijn, maar zonder rechtsgrond worden achtergehouden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De recovery rate, ook wel verhaalspercentage, is het percentage dat een schuldeiser in een faillissement uiteindelijk betaald krijgt op zijn vordering. Een hoge recovery rate voor kredietverstrekkers is efficiënt omdat daardoor tegen een lage rente krediet kan worden verschaft. Zoals gezegd, zullen banken geen krediet verstrekken zonder afdoende zekerheidsstelling. Dat blijkt ook uit een artikel dat Kortmann zelf aanhaalt in zijn rede, waarin wordt ingegaan op het verband tussen de mogelijkheid om roerende zaken als onderpand te gebruiken en de toegang tot kredietfaciliteiten.2 Banken hebben uiteraard cijfers over hun voorzieningen (balans) beschikbaar. Die gegevens moeten zij ook verstrekken aan de toezichthouder. Banken zijn echter niet verplicht cijfers over de recovery rates in faillissementen te delen of te publiceren. Het onderzoeksrapport «Doing business 2017» van de Wereldbank waar Kortmann naar verwijst in voetnoot 7 van zijn rede, is gebaseerd op een fictieve casus. In die casus was het uitgangspunt dat de hoogte van het krediet gelijk is aan de marktwaarde van het onderpand. De recovery rate is dan per definitie hoog omdat het onderpand de lening volledig dekt. De waarde van een onderpand is in de praktijk echter veel lager dan het bedrag van de vordering. Om de recovery rate van banken goed te kunnen onderzoeken, is dus meer nodig dan een fictieve casus waarbij het krediet gelijk is aan de marktwaarde van het onderpand. In de landen waar de efficiëntie van het insolventiesysteem hoog is, kan een ondernemer eenvoudig aan financiering komen. In Nederland is het insolventiesysteem zeer efficiënt en kunnen banken hun pandrechten uitwinnen zonder dat daarvoor de tussenkomst van een rechter nodig is. In andere landen kunnen banken onderpand alleen in nationale insolventieprocedures uitwinnen die soms traag en onvoorspelbaar zijn. In een nieuw richtlijnvoorstel beoogt de Europese Commissie daarom te bereiken dat in alle lidstaten banken de mogelijkheid krijgen om versneld en buiten de rechter om zekerheidsrechten uit te winnen. Ik wijs u op het fiche over maatregelen inzake niet-presterende leningen dat eind april aan Uw Kamer is toegestuurd en het daarin genoemde voorstel voor een richtlijn van het Europees parlement en de Raad betreffende kredietbeheerders, kredietkopers en uitwinnen van onderpand (Kamerstukken II 2017/18, 22 112, nr. 2550).
Klopt het dat dit verhaalspercentage voor banken in Nederland ongeveer 89,3% inhoudt en dat dit dus betekent dat zij in geval van een faillissement van een klant 89,3% van hun krediet, rente en kosten kunnen terugkrijgen? Zo nee, is dit percentage inmiddels hoger, lager of gelijk gebleven? Kunt u uw antwoord toelichten en aangeven wat dit betekent voor andere crediteuren?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom is bij het rechtsvergelijkend onderzoek naar de positie van de pand- en hypotheekhouder tijdens het faillissement niet gekeken naar de positie van banken in het geval van een Nederlands faillissement in vergelijking tot andere landen, ondanks dat de bekendmaking van de hiervoor genoemde 89,3% afkomstig is van de universiteit waar betreffende onderzoekers aan verbonden zijn?2 Indien deze gegevens niet voorhanden waren, waarom is de Tweede Kamer hier niet separaat over geïnformeerd?
Binnen het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht wordt in overleg met de klankbordgroep (zie het antwoord op de vragen 2 en4 gekeken naar de positie van de verschillende betrokkenen bij een faillissement, waaronder de crediteuren met een pand- of hypotheekrecht (banken). In dat kader wordt gewerkt aan een wetsvoorstel om de doelmatigheid van de faillissementsprocedure te bevorderen. Het Onderzoekcentrum Onderneming & Recht van de Radboud Universiteit heeft in opdracht van mijn voorganger het rechtsvergelijkend onderzoek «De positie van pand- en hypotheekhouder tijdens faillissement» uitgevoerd. De positie van pand- en hypotheekhouders in faillissement in de rechtsstelsels van België, Frankrijk, Engeland, Duitsland en Oostenrijk is vergeleken. Het betreft een puur juridisch onderzoek (Vgl. Kamerstukken II 2016/17, Aanhangsel Handelingen, nrs. 545 en 815 die aan dit rechtsvergelijkende onderzoek ten grondslag liggen). Het verhaalspercentage waar Kortmann naar verwijst, is afkomstig uit een economisch onderzoek, zoals blijkt uit de beantwoording van de vragen 7 en 8. Een verwijzing in een rechtsvergelijkend onderzoek naar een economisch onderzoek ligt niet voor de hand omdat het twee verschillende disciplines betreft. Het informeren van uw Kamer over het economisch onderzoek is niet aan de orde omdat het niet is uitgevoerd in opdracht van het kabinet.
Aan de klankbordgroep is gevraagd hoe de doelmatigheid van de faillissementsprocedure kan worden bevorderd. Aan de hand van ervaringen van belangenvertegenwoordigers in de praktijk zal opnieuw met de klankbordgroep worden gekeken naar de positie van de verschillende betrokkenen bij een faillissement, waaronder banken met een pand- of hypotheekrecht. Na het overleg met de klankbordgroep zal ik u via de voortgangsbrieven van het programma herijking faillissementsrecht verder informeren.
In hoeverre wordt de bevoorrechte positie van banken of het verhaalspercentage binnen en buiten het faillissement steeds sterker in de toekomst? Bent u bereid dit te voorkomen? Welke plannen liggen hierover op tafel en wat zijn de gevolgen daarvan voor zowel de positie van banken als andere crediteuren bij een faillissement?
Zie antwoord vraag 9.
De herziening van het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er een programmateam rechtsbijstand op het Ministerie van Justitie en Veiligheid in het leven is geroepen om zich te buigen over de «redesign» van het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand?
Ik heb in navolging van de opdracht uit het regeerakkoord om het stelsel van rechtsbijstand te herzien en om uitvoering te geven aan de motie-Groothuizen c.s.1 een programma ingericht. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar mijn brief van 9 april 2018 aan uw Kamer (Kamerstuk 31 753, nr. 152)
Op welke manier wordt bij deze «redesign» precies gebruik gemaakt van de rapporten van de commissies-Wolfsen, Barkhuysen en Van Der Meer?1 Welk nut hebben deze onderzoeken dan precies gehad?
In het regeerakkoord is het voornemen opgenomen om het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand binnen de bestaande budgettaire kaders te herzien langs de lijnen van de rapporten van de commissies Wolfsen en Van der Meer. In mijn brief aan uw Kamer van 27 november 20173 heb ik toegelicht dat dit voornemen leidt tot de opgave een stelsel vorm te geven waarbinnen kwalitatief goede rechtsbijstand wordt geleverd als dat nodig is, door de persoon of instantie die daarvoor het meest is aangewezen. Daarbij wordt ook hetgeen door de commissie Barkhuysen is gesteld, betrokken. Het programma bouwt daarmee voort op hetgeen in bovenstaande rapporten is neergelegd.
Waarom wordt ervoor gekozen om over te gaan tot «redesign», terwijl er al drie rapporten liggen met verschillende «designs»?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt er opnieuw een beroep gedaan op de zogenaamde denkkracht van verschillende organisaties, terwijl zij dit al meermalen op verschillende manieren en bij verschillende gelegenheden hebben gedaan?
Het programma kan haar opdracht niet uitvoeren zonder de kennis, expertise en ervaring van betrokken professionals. Ik vind het belangrijk dat het probleemoplossend vermogen en de denkkracht die zich in het veld bevinden optimaal worden benut en samen worden gebracht met de inzichten die de rapporten van de commissies Wolfsen en Van der Meer ons geven. Bovendien verwacht ik met deze aanpak het belang van de burger goed te dienen. In mijn eerdergenoemde brief aan uw Kamer heb ik aangegeven organisaties binnen en buiten het stelsel uit te nodigen om mee te doen en mee te denken. Daarnaast wil ik relevante kennis, ervaring en expertise ook via andere wegen ontsluiten. Zo is er een LinkedIn-groep opgezet.4 Daarnaast vindt hoog ambtelijk overleg plaats met bestuurders van het Juridisch Loket, de Raad voor Rechtsbijstand, de Nederlandse Orde van Advocaten en waar nodig met andere organisaties, zoals de Raad voor de Rechtspraak en het OM.
Klopt het dat het thema van één van de bijeenkomsten «wat te doen met 400 miljoen» inhield? Kunt u dit uitgangspunt toelichten, mede gezien de conclusie van de commissie-Van Der Meer dat er geld bij moet?2
De belangrijkste bevinding van de commissie Van der Meer is dat de huidige puntentoekenningen over vrijwel de gehele linie niet meer overeenkomen met de werkelijke tijdsbesteding door rechtsbijstandverleners die zij geacht worden uit te drukken. De commissie heeft vier scenario’s geschetst voor de wijze waarop aan haar bevindingen opvolging kan worden gegeven. Zoals de commissie Van der Meer in haar voorwoord stelt, is het aan de beleidsverantwoordelijken om op basis van het rapport de noodzakelijke scherpe keuzes te maken zodat de vergoeding voor gesubsidieerde rechtsbijstand duurzaam en evenwichtig zal zijn. De conclusie die in de vraagstelling wordt getrokken naar aanleiding van het rapport van de commissie Van der Meer, deel ik niet. Zoals hierboven al genoemd, vinden op dit moment ontwerpsessies plaats. Op 3 april jl. heeft de eerste ontwerpsessie plaatsgevonden. Geïnteresseerden worden op de hoogte gehouden via de hierboven genoemde LinkedIn-groep. De eerste vier ontwerpsessies kennen een algemeen thema. In de uitnodiging voor deze sessies zijn wel randvoorwaarden gesteld. Eén van die randvoorwaarden is dat een herziening van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand plaatsvindt binnen de bestaande budgettaire kaders. Deze randvoorwaarde is in lijn met het regeerakkoord. De budgettaire kaders zijn ook aan de orde geweest in het genoemde hoog ambtelijk overleg met bestuurders.
Waarom wordt koste wat kost vastgehouden aan bestaande budgettaire kaders, terwijl dankzij de onafhankelijke commissie-Van Der Meer duidelijk is geworden dat men hiermee niet uit de voeten kan waar het gaat om het garanderen van de toegang tot het recht zoals vastgelegd in de Grondwet?
Zie antwoord vraag 5.
De tv-uitzending van Kassa waaruit bleek dat ex-gedetineerden moeilijk een schadeverzekering af kunnen sluiten |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van Kassa d.d. 24 maart 2018, waarin aandacht werd gevraagd voor de moeilijkheden die ex-gedetineerden ondervinden bij het afsluiten van schadeverzekeringen?1
Ja.
Deelt u de mening dat straffen een taak van de rechter is en niet van commerciële partijen, zoals verzekeraars? Deelt u eveneens de mening dat het na het uitzitten van de straf belangrijk is dat mensen weer mee gaan doen en resocialiseren, bijvoorbeeld door aan het werk te gaan, en dat deze doelstellingen niet dichterbij komen indien verzekeraars bijvoorbeeld autoverzekeringen weigeren?
Het is aan het Openbaar Ministerie en de strafrechter om te bepalen of iemand die een strafbaar feit heeft gepleegd hiervoor een sanctie opgelegd moet krijgen. Dit kan afhankelijk van de ernst van het strafbare feit een vrijheidsbenemede sanctie zijn, maar bijvoorbeeld ook een geldboete of taakstraf. Iemand die zijn sanctie heeft ondergaan moet met een schone lei kunnen beginnen. Daar hoort het kunnen afsluiten van een verzekering ook bij. Dit is bijvoorbeeld van belang om met een auto te mogen rijden.
Naast het belang van ex-gedetineerden om een verzekering te kunnen afsluiten bestaat het belang van verzekeraars om aanvragen van potentiële verzekeringnemers op verzekerbaarheid te kunnen beoordelen. Omdat risico’s worden verzekerd hoort daar een inschatting van die risico’s bij. Heeft een aanvrager een strafrechtelijk verleden, dan is het aan de verzekeraar om in het individuele geval een afweging te maken of dit invloed heeft op het te verzekeren risico. In deze afweging kunnen ook andere risicofactoren worden betrokken, zoals de leeftijd van de aanvrager of het niet betalen van verzekeringspremies in het verleden. Verzekert een verzekeraar een groter risico, dan ligt het voor de hand dat deze een hogere premie vraagt. Is het ingeschatte risico te groot, dan zal de verzekeraar geen verzekering verstrekken. Behalve bij de ziektekostenverzekering hebben verzekeraars geen acceptatieplicht.
Vindt u dat verzekeraars ex-gedetineerden categorisch mogen weigeren, louter om de reden dat zij een strafblad hebben? Zo nee, gaat u de verzekeraars die dit toch doen hierop aanspreken?
Indien verzekeraars ex-gedetineerden categorisch zouden weigeren, louter omdat ze een strafblad hebben, vind ik dat onwenselijk. In de uitzending van Kassa worden voorbeelden gegeven van verzekeraars die ex-gedetineerden vanwege een gepleegd strafbaar feit geen verzekeringen zouden aanbieden, terwijl het verband tussen het strafbare feit en het te verzekeren risico niet duidelijk is. Reacties van diverse verzekeraars op vragen van Kassa, die zijn gepubliceerd op de website van Kassa, geven mij geen reden te veronderstellen dat ex-gedetineerden door het acceptatiebeleid van verzekeraars categorisch worden geweigerd en daardoor geen verzekeringen zouden kunnen afsluiten.
Volledigheidshalve zij opgemerkt dat een vangnet bestaat voor mensen die geen reguliere verzekering kunnen afsluiten. Zij kunnen een verzekering aanvragen bij de Vereende. De premie is dan vaak hoger, omdat de Vereende in algemene zin grotere risico’s verzekert en relatief meer bedrijfskosten heeft. Er wordt niet gevraagd naar een strafrechtelijk verleden, en dit wordt ook niet meegenomen in de bepaling van de individuele premie of aanvullende voorwaarden. De premie die de Vereende aanbiedt aan een ex-gedetineerde is dus even hoog als de premie die de Vereende aanbiedt aan iemand zonder strafrechtelijk verleden.
Staat u nog steeds achter de uitspraak, gedaan naar aanleiding van de Kamervragen hierover, dat verzekeraars slechts een hogere premie mogen vragen als er een aantoonbaar hoger risico is, namelijk slechts in die gevallen waarin een verband bestaat tussen de verzekering en het misdrijf dat is begaan?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat nu blijkt, uit de klachten die onder andere bij Kassa en bij Bonjo (belangenorganisatie voor (ex)gedetineerden) zijn binnengekomen, dat schadeverzekeringen juist ook geweigerd worden als het verband tussen strafbaar feit en type verzekering ontbreekt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid alle verzekeraars te wijzen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en het belang van het kunnen afsluiten van verzekeringen door ex-gedetineerden voor een zo goed mogelijke resocialisatie? Zo ja, op welke termijn wilt u dit doen en wilt u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
Als een ex-gedetineerde geen verzekering krijgt aangeboden van een verzekeraar louter omdat deze een strafblad heeft kan dit diens re-integratie in de weg staan en daarmee de kans op recidive vergroten. In dit licht zal ik het Verbond van Verzekeraars het belang van mensen met een strafblad om verzekeringen te kunnen afsluiten onder de aandacht brengen.