De voorlopige toepassing van het vrijhandelsverdrag met Canada (CETA) |
|
Jasper van Dijk , Agnes Mulder (CDA), Eppo Bruins (CU), Elbert Dijkgraaf (SGP), Raymond de Roon (PVV), Rik Grashoff (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich dat de Minister van Buitenlandse Zaken geantwoord heeft dat unanimiteit nodig is voor Raadsbesluiten om het associatieverdrag tussen Oekraïne, de EU en haar lidstaten voor een groot deel voorlopig van toepassing te verklaren?1
Ja.
Klopt het dat Nederland dus effectief een vetorecht had bij de twee besluiten over de voorlopige toepassing van het associatieverdrag met Oekraïne?
Ja.
Klopt het dat Nederland dus ook effectief een vetorecht heeft bij een eventueel besluit over voorlopige toepassing van CETA?
Besluitvorming over associatieakkoorden geschiedt met unanimiteit in de Raad. Daarom had Nederland een vetorecht bij de besluitvorming over ondertekening en voorlopige toepassing door de EU van het associatieakkoord met Oekraïne. CETA is geen associatieakkoord maar een handels- en investeringsakkoord. Of besluitvorming over ondertekening en voorlopige toepassing van CETA zal geschieden met unanimiteit of gekwalificeerde meerderheid is afhankelijk van de rechtsgrondslag. Omdat de Commissie nog geen voorstel heeft gedaan en de onderhandelingen in de Raad nog niet zijn begonnen, is nog niet bekend wat de rechtsgrondslag van het besluit tot ondertekening en voorlopige toepassing van CETA gaat worden. Ongeacht de rechtsgrondslag is het goed gebruik in de Raad dat besluitvorming op basis van consensus tussen alle lidstaten geschiedt.
Welke juridische adviezen over voorlopige toepassing van EU-verdragen heeft de Nederlandse regering of de Europese Raad het afgelopen jaar ontvangen?
Het kabinet is niet bekend met enig schriftelijk juridisch advies dat de Nederlandse regering of de (Europese) Raad afgelopen jaar heeft ontvangen over voorlopige toepassing van EU-akkoorden met derde landen.
Kunt u deze juridische adviezen over voorlopige toepassing zo spoedig mogelijk openbaar maken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat over CETA, dat volgende week wordt gehouden?
Ja.
De belangenverstrengeling van belastinghoogleraren |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het Oxfam-rapport «Nederland belastingparadijs – Leuker kunnen we het niet maken, wel eerlijker»?1
Ja, we hebben kennisgenomen van dit rapport.
Hoe oordeelt u over het feit dat 36% van de hoogleraren accountancy van Nederlandse universiteiten ook partner is bij één van de vier grote accountantskantoren, en dat driekwart van de hoogleraren belastingrecht en fiscale economie een bijbaan heeft bij een advocatenkantoor of accountantskantoor? Vindt u dit nog proportioneel?2
Het percentage van 36% zien wij terug in het rapport van Oxfam-Novib en dateert volgens dat rapport uit 2011. Volgens de Volkskrant heeft driekwart van de hoogleraren belastingrecht en fiscale economie een bijbaan bij een advocatenkantoor of accountantskantoor.
Vanuit het oogpunt van kenniscirculatie is het wenselijk dat hoogleraren nevenfuncties hebben bij advocaten- of accountantskantoren. Dit zorgt ervoor dat onderwijs wordt gegeven door mensen met praktijkervaring en dat vragen uit de praktijk hun weg vinden naar de wetenschap. Hoogleraren (en ander universitair personeel) zijn daarbij gehouden aan de naleving van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. In die gedragscode staan zes principes centraal: (1) eerlijkheid en zorgvuldigheid, (2) betrouwbaarheid, (3) controleerbaarheid, (4) onpartijdigheid, (5) onafhankelijkheid en (6) verantwoordelijkheid. Bij «onpartijdigheid» hoort transparantie over nevenfuncties en bij «onafhankelijkheid» hoort transparantie over externe financiers. Bij de eerdere beantwoording van vragen over nevenfuncties is het belang van transparantie steeds door ons onderstreept en wij spreken de beroepsgroep en de universiteiten ook hierop aan.3
Deelt u de mening dat het risico van belangenverstrengeling hier dreigt? Zo nee, waarom niet?
Het risico op belangenverstrengeling valt nooit helemaal uit te sluiten maar er zijn volgens ons genoeg voorzieningen in het systeem om er voor te zorgen dat hoogleraren hun onafhankelijkheid behouden. Hoogleraren zijn immers gehouden aan het naleven van de normen uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening waaronder de daarin vastgelegde principes «onafhankelijkheid» en «onpartijdigheid». Ook dienen zij hun nevenfuncties te vermelden op de website van de universiteit. De besturen van de universiteiten zien erop toe dat de gedragscode wordt nageleefd en de vermelding van nevenfuncties plaatsvindt. Wij spreken de besturen van de universiteiten vervolgens aan op hun verantwoordelijkheid.
Vindt u het ook veelzeggend dat slechts zes belastingprofessoren onafhankelijk zijn gebleven?
Wij hebben kennisgenomen van de stelling in het artikel in de Volkskrant dat maar zes hoogleraren belastingrecht in hun loopbaan nooit verbonden zijn geweest aan het bedrijfsleven. Het enkele gegeven dat hoogleraren belastingrecht een verleden hebben in het bedrijfsleven zegt niets over onafhankelijkheid in het heden. Het zegt met name iets over het dynamische fiscale werkveld waarin overstappen tussen de wetenschap, de praktijk en de wetgeving mogelijk is. Het is aan de hoogleraren en de universiteiten, mede gezien de bij vraag 3 beschreven voorzieningen, om de onafhankelijkheid te waarborgen.
Hoe verklaart u de vele bijbanen van deze hoogleraren? Speelt de tekortschietende financiering van universiteiten hierbij een rol?
Wij herkennen ons niet in de stelling dat er sprake is van een tekortschietende financiering van universiteiten. Hoogleraren vervullen, naar onze indruk, nevenfuncties omdat zij toegevoegde waarde zien in de combinatie van praktijk, onderwijs en onderzoek. Deze combinatie verrijkt niet alleen de persoonlijke ontwikkeling maar ook die van studenten en vakgenoten.
Kunt u reageren op de voorbeelden die in het rapport genoemd worden waaruit expliciet de effectiviteit van de belastingadvieslobby blijkt, bijvoorbeeld als het gaat om de afzwakking van de substance-eisen?
Belastingadviseurs en vertegenwoordigers op het gebied van belastingen hebben, net als non-gouvernementele organisaties, vakbonden en overige maatschappelijke organisaties uiteraard hun invloed op het politieke debat en de beleidskeuzes die daaruit volgen. Het is de verantwoordelijkheid van ambtenaren, het kabinet en Kamerleden om op basis van beschikbare informatie en door te luisteren naar geluiden van betrokken partijen tot afgewogen oordelen te komen. Deze oordelen resulteren in beleidskeuzes. Het parlement oordeelt tenslotte over de gemaakte beleidskeuzes.
Deelt u de mening dat meer transparantie nodig is over de invloed van belastingadvieskantoren op het Nederlandse fiscale beleid? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen, en daarbij ingaan op de wens van de Kamer om de invloed van de lobby op wetgeving transparanter te maken?3 Zo ja, op welke wijzen gaat u zich inzetten om de transparantie inzake de belangenverstrengeling binnen de belastingadvieswereld, en de invloed van belastingadviseurs op fiscaal beleid, te verbeteren, gegeven het feit dat transparantie inzake fiscaliteit een speerpunt is tijdens het Nederlands Voorzitterschap?4
De invloed van belangenorganisaties op beleidskeuzes dient transparant te zijn. Ten aanzien van het fiscale beleid is reeds een aantal maatregelen getroffen. Eerder is om te beginnen via een externe consultatie aandacht besteed aan vereenvoudiging van belastingwetgeving. Brancheorganisaties, ondernemers en burgers waren uitgenodigd oplossingen voor bestaande knelpunten in de praktijk aan te dragen. Alle ingekomen reacties zijn integraal op de website geplaatst.6 Verder worden nieuwe wetsvoorstellen zoveel mogelijk (extern) geconsulteerd.7 Ook de reacties op de consultatie worden gepubliceerd.8 Tenslotte wordt in de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel een advies- en consultatieparagraaf opgenomen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de inhoud van de ontvangen adviezen en consultatiereacties en wordt aangegeven wat hiermee is gedaan in de tekst van het wetsvoorstel of de memorie van toelichting.
Deelt u de mening dat het problematisch is dat ministeries verschillend reageren op de aangenomen motie over het toevoegen van een legislative footprint in wetsvoorstellen5, waarbij bijvoorbeeld de Minister van Economische Zaken heeft aangegeven zich niet aan de motie te zullen houden6? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat alle ministeries de motie uitvoeren?
Zoals aangegeven in het vorige antwoord is het nu al gebruikelijk dat de regering in de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel een advies- en consultatieparagraaf opneemt. In deze paragraaf wordt ingegaan op de inhoud van de ontvangen adviezen en consultatiereacties en wordt aangegeven wat hiermee is gedaan in de tekst van het wetsvoorstel of de memorie van toelichting.
Zoals de Minister van Economische Zaken uw Kamer bij brief van 11 april jl. heeft laten weten, wordt op dit moment een wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving voorbereid. 11 In de volgende versie zal meer expliciet worden opgenomen dat in de memorie van toelichting verantwoording wordt afgelegd over de opmerkingen uit de consultatie en wat daarmee is gedaan in de tekst van het wetsvoorstel of de memorie van toelichting.
Bent u bereid een landelijk register aan te leggen van de vele bijbanen van hoogleraren? Zo nee, hoe voorkomt u dat er geen transparantie is over de dubbele petten van hoogleraren?
Het opstellen en bijhouden van zo’n register voegt naar onze mening niets toe aan de verantwoordelijkheid van de hoogleraren om transparant te zijn over hun nevenfuncties. Hoogleraren dienen deze zelf te melden op de website van de universiteit en het is de verantwoordelijkheid van de universiteit om er op toe te zien dat dit ook consequent gebeurt.
Het bericht dat twee apen afgemaakt dreigen te worden na afloop van de dierproef |
|
Jasper van Dijk , Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Animal Rights wil pensioen voor proefapen Radboud»?1
Ja.
Is het waar dat de apen na hun laatste onderzoek een spuitje krijgen? Zo ja, wanneer?
De Radboud Universiteit Nijmegen heeft aangegeven dat er nog geen besluit over de toekomst van deze apen is genomen. Voor het huidige onderzoek is een vergunning afgegeven tot en met 2017. Als het onderzoek is afgerond en er geen nieuw onderzoek plaatsvindt, zal de Radboud Universiteit, na een zorgvuldige afweging, besluiten wat er met de resusapen gebeurt. De afweging wordt steeds gemaakt in samenspraak met diergedragsdeskundigen en dierenartsen.
Bent u bereid te onderzoeken of de resusapen een tweede leven kunnen krijgen, bijvoorbeeld via Stichting Aap?
De beslissing of een voormalig proefdier in aanmerking komt voor herplaatsing/adoptie wordt genomen door de vergunninghoudende instelling. Voorwaarde hiervoor is dat de gezondheidstoestand van het dier dit toelaat en het welzijn van het dier kan worden gewaarborgd.
Is het waar dat de Radboud Universiteit Nijmegen proeven doet met het uitdorsten van apen? Zo ja, betreft dat deze twee apen en klopt het dat ze nog geen glas water per dag krijgen?
De Radboud Universiteit Nijmegen heeft aangegeven dat de apen voorafgaand aan een experiment beperkt toegang tot water hebben, maar wel altijd voldoende te drinken krijgen zodat de apen geen gezondheidsschade ondervinden. De gezondheid van de apen wordt voortdurend bewaakt door dierenartsen en dierverzorgers en de NVWA ziet toe op de naleving van de protocollen.
Op 18 december jl. heb ik, samen met de staatsecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), uw Kamer geïnformeerd over de onderzoeksmethode van gecontroleerde vochtopname (Kamerstuk 32 336 nr. 44). Ik heb vervolgens het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) gevraagd om mij te adviseren over verbeteringen van deze onderzoeksmethode en over de inzet van alternatieven. Het NCad zal voor het gebruik van deze onderzoeksmethode «best practices» opstellen en deze ook in Europa onder de aandacht brengen.
In hoeverre is het standaardpraktijk om proefdieren te doden na afloop van een proef? In hoeveel procent van de gevallen gebeurt dit? Kunt u dit specificeren voor apen, voor katten en voor honden?
Uit het jaarverslag «Zo Doende» van de NVWA blijkt dat in 2014 87,4% van de proefdieren die gebruikt zijn in dierproeven zijn gestorven of gedood tijdens of in het kader van de proef (Kamerstuk 32 336, nr. 46). In 2014 zijn 74 klauwaapjes, 79 resusapen, 10 katten en 439 honden gestorven of gedood tijdens of in het kader van de proef. In hetzelfde jaar zijn 3 klauwaapjes, 64 resusapen en 18 Java-apen in leven gelaten na het einde van de proef en 93 honden en 52 katten zijn geregistreerd in de categorie «adoptie of terug naar eigenaar».
Wat is er de afgelopen jaren gebeurd om te bevorderen dat proefdieren na afloop een nieuw tehuis krijgen in plaats van een spuitje? Welke maatregelen bent u van plan te nemen om dit te bevorderen?
Op 9 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het advies van het NCad «Herplaatsing voormalige proefdieren» (Kamerstuk 32 336, nr. 61). De kern van dit advies is een Code of Practice, die onderzoeksinstellingen per
diersoort gedetailleerde informatie aanreikt over het herplaatsingsproces en de aspecten die daarbij in overweging moeten worden genomen. Deze Code of Practice moet bijdragen aan een attitudeverandering waardoor instellingen proefdieren die niet geëuthanaseerd hoeven te worden in principe beschikbaar stellen voor adoptie/herplaatsing. De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) heeft naar aanleiding van het advies van het NCad een vraag over herplaatsing toegevoegd aan het in het nieuwe format voor het advies van de Dierexperimentencommissie (DEC). Daarmee wordt aan de vergunninghouder vroeg in het proces gevraagd om gemotiveerd aan te geven of herplaatsing van honden, katten en apen toe mogelijk is.
Hoe is het financieel geregeld indien een ex-proefdier wordt opgevangen door een stichting?
De vergunninghouder is verantwoordelijk voor het maken van financiële afspraken met de ontvangende partij. Voormalige proefapen kunnen alleen worden geplaatst bij inrichtingen die gespecialiseerd zijn om deze dieren te huisvesten. Opvang en verzorging van deze dieren kan tot aanzienlijke kosten leiden voor de onderzoeksinstellingen die de apen willen herplaatsen.
Het NCad heeft geadviseerd om een omgeving te creëren waarbij verschillenden partijen zich inspannen om herplaatsing mogelijk te maken inclusief een evenwichtige verdeling van de daarbij behorende kosten. Ik zal met de betreffende partijen in overleg gaan om gezamenlijk te bezien op welke manier aan dit deel van het advies invulling kan worden gegeven.
Voor de financiering van proefdiervrije alternatieven ben ik bezig om een fonds op te richten dat zich gaat richten op de ontwikkelingen en het gebruik van proefdiervrije innovaties waardoor de afhankelijkheid van dierproeven afneemt.
Is het waar dat in veel gevallen de betreffende stichting niet uit de kosten komt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te zorgen dat kosten van deze opvang in principe betaald worden door de proefdierinstantie?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een heffing op proefdieren in te voeren, om uit de opbrengsten de opvang van ex-proefdieren te betalen en tevens de ontwikkeling van dierproefvrije alternatieve testmethoden?
Zie antwoord vraag 7.
Voor welke concrete aandoeningen heeft apenonderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen de afgelopen veertig jaar welke concrete oplossing gegenereerd?
De Radboud Universiteit Nijmegen heeft aangegeven dat er in 2012 is besloten alleen nieuw onderzoek met apen te doen als er een mogelijke wetenschappelijke of medische doorbraak te verwachten is en er geen alternatieven voorhanden zijn.
De resusapen worden ingezet voor neurocognitief onderzoek. Hierbij wordt belangrijke kennis opgedaan die neurologen helpt om hersenaandoeningen zoals Alzheimer en Parkinson goed te diagnosticeren en/of te behandelen.
Nederlandse steun verwerving voor ISDS |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Probeert Nederland inderdaad steun te verwerven voor ISDS (het omstreden Investor-State-Dispute-Settlement) in de gehele EU, opdat ook Europese bedrijven toegang krijgen tot private arbitrage, waarmee de nationale rechter omzeild kan worden?1
Nee, integendeel. Het bewuste artikel in de NRC verwijst naar een discussie over de toekomst van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten tussen EU-lidstaten onderling (zogenaamde intra EU-IBO’s). In deze discussie onderzoekt Nederland samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie manieren om de intra-EU IBO’s op een ordelijke manier op te zeggen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van investeerders. Daartoe hebben Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Finland en Nederland bijgevoegde notitie2 opgesteld, waarin een aantal alternatieven voor intra-EU IBO’s worden uitgewerkt. In geen van deze alternatieven wordt het oude Investor-State Dispute Settlement (ISDS) genoemd. Sterker nog, alle opties richten zich op investeringsgeschillenbeslechting via een permanente instantie, volgens de basisprincipes van het Investment Court System, dat het oude ISDS-model heeft vervangen. Dat betekent onder andere dat het recht om regelgeving in het publieke belang te maken gewaarborgd is, procedures transparant zijn, zaken door onafhankelijke rechters behandeld worden en er een mogelijkheid voor beroep is. De drie alternatieve opties zijn zo ingericht dat deze passen binnen de EU-rechtsorde: het overdragen van jurisdictie aan het Europese Hof van Justitie, de versterking van investeringsbescherming in nationale rechtssystemen (zoals het eengemaakt octrooigerecht, zie Kamerstuk 34 411), of het deponeren van een zogenaamd «Compromis» bij het Permanent Hof van Arbitrage, waardoor het mogelijk wordt om een Investment Court Systembinnen de EU op te zetten.
Heeft dit te maken met de verwachting dat binnenkort middels de vrijhandelsverdragen met Canada (CETA) en de Verenigde Staten (TTIP) ook Canadese en Amerikaanse bedrijven zich bij investeringsgeschillen niet tot onze rechterlijke macht hoeven te wenden, maar zich direct op private arbitrage kunnen beroepen en zo hoge claims kunnen eisen?
De discussie of de rechtsbescherming van investeerders voldoende is, loopt al sinds de toetreding van Midden-en Oost Europese landen tot de EU en staat dus los van EU-verdragen met derde landen. Nederland heeft bijvoorbeeld samen met Frankrijk in 2011 voorgesteld een Ombudsman in te stellen om de intra EU-IBO’s te vervangen. In de notitie worden drie aanvullende alternatieven aangedragen.
Klopt het dat volgens de Europese Commissie de intra-EU BIT's (bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten) met ISDS voorzieningen strijdig moeten worden geacht met Europese regelgeving en de Commissie onder meer Nederland heeft verzocht deze intra-EU BIT's te beëindigen?
Ja, dat klopt. De Europese Commissie is onder meer van mening dat de zekerheden die intra EU-IBO’s bieden tot discriminatie leiden van EU-lidstaten die geen intra-EU IBO’s met elkaar hebben. Daarom stelt de Europese Commissie dat deze verdragen in strijd zijn met het EU-recht en is de Europese Commissie tegen een vijftal lidstaten, waaronder Nederland, een ingebrekestellingsprocedure gestart en tegen 21 lidstaten een zogenaamde pilotprocedure. Zowel de Europese Commissie3 als de meeste lidstaten zijn evenwel van mening dat investeringsbescherming op de interne markt gewaarborgd moet blijven. Dat is nodig omdat de interne (kapitaal)markt nog niet volledig functioneert. Dit wordt bijvoorbeeld onderstreept door het EU-scorebord 20164 en de Global Competitiveness Index 2015–20165. De notitie benoemt een aantal opties waarop de rechtszekerheid binnen de EU kan worden gegarandeerd. ISDS is daarbij geen optie.
Waarom verzet juist Nederland zich met vier andere landen (Finland, Oostenrijk, Frankrijk en Duitsland) tegen het opzeggen van intra-EU BIT's met ISDS?
Nederland verzet zich niet tegen opzegging, maar onderzoekt juist samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie mogelijkheden om de intra-EU IBO’s op een ordelijke manier op te zeggen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van investeerders. Volgens gegevens van UNCTAD stond Nederland in 2014 op de achtste plaats van investeerders in het buitenland.6 Nederland zet zich daarom in voor adequate rechtsbescherming van Nederlandse investeringen in het buitenland. Zie verder ook het antwoord op vraag 1.
Als ISDS in intra-EU BIT's strijdig is met het EU-recht en ISDS voor alleen niet-Europese (zoals Amerikaanse) bedrijven onwenselijke ongelijke behandeling oplevert, waarom bepleiten we dan niet het schrappen van ISDS uit TTIP en CETA, in plaats van nieuwe ISDS-voorzieningen voor de hele EU te bepleiten?
Nederland bepleit geen nieuwe ISDS-voorzieningen. Integendeel. Veel van de intra-EU IBO’s dateren uit de jaren negentig van de vorige eeuw, dus vóór de uitbreiding van de EU met landen in Midden- en Oost Europa. Na de val van de Muur transformeerden deze landen naar een markteconomie en om voldoende buitenlandse investeringen aan te kunnen trekken was het belangrijk om rechtszekerheid te bieden via deze verdragen. In de bij vraag 3 aangehaalde ingebrekestellingsprocedure die de Europese Commissie tegen onder andere Nederland is gestart, draait het onder andere om de vraag of de zekerheden die door de intra-EU IBO’s worden geboden in strijd zijn met de interne markt.
Dit staat los van de betrekkingen tussen de EU en derde landen, waarmee we geen interne markt hebben.
Als het volgens de Nederlandse argumentatie gaat om het tegengaan van ongelijke behandeling, is het dan niet logisch om ISDS ook voor Nederlandse bedrijven in te voeren en daarna private arbitrage voor iedereen, zodat ook burgers de rechter kunnen passeren? Zo nee, waarom niet?
In investeringsverdragen worden afspraken gemaakt over een minimum bescherming voor buitenlandse investeerders. Dat betekent niet dat buitenlandse investeerders in Nederland extra rechten krijgen of een hogere bescherming genieten: de rechten die in investeringsverdragen worden opgenomen zijn basisregels. Bijvoorbeeld dat onteigening is toegestaan, mits dit gebeurt in het publieke belang, met rechtswaarborgen omkleed, zonder discriminatie wordt toepast en een redelijke schadevergoeding wordt betaald. Deze minimum bescherming is diep verankerd in de Nederlandse wet. Investeringsverdragen geven dus niet meer bescherming, want Nederlandse bedrijven genieten dezelfde bescherming onder het nationale recht. Overigens is onder Nederlands recht arbitrage niet voorbehouden aan investeerders en kunnen ook andere partijen gebruik maken van arbitrage. De regels om een arbitrageprocedure te starten zijn sinds 1 december 1986 opgenomen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Slachtoffers van chroomverf |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van EenVandaag «Zieke slachtoffers gifverf klagen Defensie aan»?1
Ja. Net als andere belanghebbenden kan de stichting zich voor alle informatie over chroom-6 en de voortgang van het RIVM-onderzoek wenden tot de RIVM-website2 en het Centrum voor Arbeidsverhoudingen overheidspersoneel (CAOP). Daarnaast is er altijd een (persoonlijk) gesprek met de juridische (claim)afdeling van Defensie mogelijk.
Begrijpt u dat de slachtoffers van chroomverf moe zijn van het wachten op uw onderzoek, omdat velen van hen ernstig ziek zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de oprichting van de Stichting Gedupeerden Gevaarlijke Stoffen NL-POMS (Prepositional Organizational Material Storage)? Op welke manier draagt u eraan bij om de doelstellingen van deze stichting te realiseren?
Wat is uw oordeel over de enquête van de ex-POMS-medewerkers, waaruit bijvoorbeeld blijkt dat 68 procent van de oud-medewerkers kampt met gezondheidsklachten?2
Daarvan heb ik kennis genomen. Gezondheidsklachten van (oud-)medewerkers zijn de aanleiding geweest om het RIVM onderzoek te laten verrichten naar blootstelling van (oud-)medewerkers aan chroomhoudende verf en wat dit kan betekenen voor hun gezondheid. Zolang het RIVM-onderzoek niet klaar is, kan ik geen oordeel vellen over het percentage gezondheidsklachten onder oud-werknemers van de POMS.
Kunt u een overzicht leveren van medische aandoeningen van de ruim 2.500 (oud-)medewerkers die zich tot nu toe bij het meldpunt van het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP) hebben laten registreren? Zo nee, waarom niet?3
Defensie kan binnen de kaders van de privacywetgeving de gegevens die (oud-)medewerkers hebben gegeven alleen beschikbaar stellen voor het RIVM-onderzoek.
Bent u bereid om ook de gevolgen van het werken met andere gevaarlijke stoffen te onderzoeken, zoals verarmd uranium? Zo nee, waarom niet?
De bedrijfsvoering bij Defensie richt zich op het voorkómen van ongewenste gevolgen van het werken met gevaarlijke stoffen en de verbetering van de beheersing van de risico’s. Bovendien vinden bij Defensie geen bewerkingen plaats aan of op materiaal dat met verarmd uranium gewapend, versterkt of verzwaard is. Ik zie dan ook geen aanleiding om het werken met andere gevaarlijke stoffen nader te onderzoeken.
In hoeverre wordt in het RIVM-onderzoek (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) naar chroomverf – anders dan bij het onderzoek naar PX-10, waar gekeken is naar een algemeen ervaringsnorm – rekening gehouden met individuele werkervaringen?
Het is belangrijk om direct bij de start alle belanghebbenden en hun informatie bij een onderzoek te betrekken. Dit bevordert het draagvlak voor de aanpak en de uitkomsten van het onderzoek. In het onderzoek naar chroomhoudende verf is dat gebeurd. De werkervaringen waarover (oud-)medewerkers met het RIVM willen spreken, worden in het onderzoek betrokken. In de deelonderzoeken over de werksituatie en de blootstelling aan chroomhoudende verf in het verleden, wordt gebruikgemaakt van informatie uit documenten en gesprekken met (oud)-medewerkers en van de antwoorden op vragenlijsten.
Is het waar dat «het merendeel» van het RIVM-onderzoek dit jaar naar buiten komt? Zo nee, wanneer komt het onderzoek wel naar buiten?
Het merendeel van de 1.400 gestelde vragen zal dit jaar kunnen worden beantwoord op basis van de deelonderzoeken die dit jaar worden voltooid. De wijze en het moment van publicatie zijn onderwerp van overleg in de paritaire commissie die mij hierover zal adviseren. De beantwoording van de hoofdvraag naar de kans dat het werken met chroom-6 houdende verf leidt tot gezondheidseffecten kan pas worden beantwoord nadat alle onderzoeken zijn voltooid.
Deelt u de mening dat de slachtoffers van chroomverf zo snel mogelijk gerechtigheid moeten krijgen?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
De toegankelijkheid van grote sportevenementen op TV |
|
Jasper van Dijk , Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht over Formule 1 via abonneezender Ziggo Sport?1
Deelt u de mening dat grote sportevenementen via het open net moeten kunnen worden uitgezonden? Zo nee, waarom niet?
Wilt u bekijken of sportevenementen die op een breed publiek kunnen rekenen of een maatschappelijk belang dienen, op de evenementenlijst kunnen worden geplaatst, zodat deze voor een breder publiek toegankelijk worden? Zo nee, waarom niet?
De productie van euromunten |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Op welke termijn kunt ons informeren wat het resultaat was van het ter discussie stellen van de positie van Poongsan op deze lijst?1
Van wanneer dateert de lijst van leveranciers die zijn goedgekeurd door de MDWG (Mint Directors Working Group)?
Hoe vaak wordt de lijst van het MDWG geüpdatet?
Op welke manier kunt u bewerkstelligen dat ook andere toeleveranciers op de lijst van het MDWG onder de loep worden genomen om te verzekeren dat zij geen clustermunitie produceren?
Bent u ook bereid via het politieke kanaal in Europa te bepleiten dat Europese munthuizen geen zaken meer kunnen doen met bedrijven die zich bezig houden met de productie van clustermunitie?
In Europa bestaat geen eenduidige visie ten aanzien van clustermunitie. Zo zijn zeven EU-lidstaten geen partij bij de Convention on Cluster Munitions (CCM). Nederland is dit jaar voorzitter van het CCM en zet zich in die hoedanigheid actief in om zoveel mogelijk landen partij te laten worden bij het verdrag.
Ook heeft Nederland op eigen initiatief op nationaal niveau in 2013 het Investeringsverbod Clustermunitie ingevoerd. Dit investeringsverbod geldt voor ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren. Een in Nederland gevestigde financiële onderneming moet adequate maatregelen treffen om te voorkomen dat ze: transacties (laat) uitvoeren in, leningen verstrekt aan of niet-vrij verhandelbare deelnemingen neemt in deze bedrijven. Nederland loopt hier zowel op Europees als op internationaal vlak voorop en behoort tot een kleine minderheid van landen die dergelijke wetgeving heeft opgesteld.
Los daarvan bestaat er geen juridische verplichting, noch op basis van Europese wetgeving, noch op basis van de CCM, die het bedrijven verbiedt zaken te doen met bedrijven die zich bezighouden met de productie van clustermunitie. Gezien de stand van de internationale discussie over clustermunitie zal een voorstel tot een verbod op zakendoen met partijen die zich bezighouden met de productie van clustermunitie in Europees verband op dit moment geen draagvlak hebben.
Hoe kan het dat het KNM (Koninklijke Nederlandse Munt), nadat afspraken met het ministerie waren gemaakt, toch zaken heeft gedaan met Poongsan? Hoe verzekert het ministerie zich er in het algemeen van dat afspraken met staatsdeelnemingen worden nagekomen?
KNM heeft de afspraken met het ministerie over het niet meer gebruiken van Poonsang-rondellen voor Nederlandse euromunten nagevolgd. Bestellingen bij rondellenleveranciers voor Nederlandse euromunten moeten door het ministerie bovendien worden goedgekeurd. Er is op dat moment niet expliciet gevraagd om überhaupt geen zaken meer te doen met Poonsang. Dat is een afweging die het bedrijf in eerste instantie zelf moet maken.
Kunt u aangeven waarom bij het ministerie pas eind 2014 aan het licht is gekomen dat Poongsan naast rondellen o.a. ook clustermunitie produceert?
Naar aanleiding van een bericht in de pers eind 2014 over een verbod op investeringen in bedrijven die betrokken zijn bij de productie van clustermunitie werd het ministerie zich ervan bewust dat rondellen in het verleden waren afgenomen van een van die bedrijven. Alhoewel daartoe niet verplicht, heeft het ministerie daarop besloten om rondellen niet langer van Poongsan via KNM af te nemen. Zoals toegezegd in Algemeen Overleg van 2 juni j.l. over KNM zal het ministerie ook in de toekomst via het muntcontract borgen dat er geen rondellen van Poonsang worden afgenomen voor de productie van Nederlandse euromunten zolang dit bedrijf ook clustermunitie maakt.
Kunt u aangeven of meteen na de ratificatie van het CCM (Convention of Cluster Munitions) door Nederland in 2011 onderzocht is of er Nederlandse staatsdeelnemingen waren die zaken deden met bedrijven die zich op enigerlei bezighielden met clustermunitie? Wanneer dit niet gebeurd is, bent u dan bereid om dat alsnog te doen en daarover verslag uit te brengen aan de Kamer?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 voorziet de CCM niet in een verplichting het zaken doen met bedrijven die zich bezig houden met clustermunitie te verbieden. Een onderzoek naar (zakenpartners van) Nederlandse staatsdeelnemingen heeft om die reden dan ook niet plaatsgevonden. Wel heeft Nederland op eigen initiatief op nationaal niveau in 2013 het Investeringsverbod Clustermunitie ingevoerd. Dit verbod omvat investeringen in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren, niet het zaken doen met bedrijven die zich op enigerlei wijze daarmee bezighouden.
Dat neemt niet weg dat Nederland zich in algemene zin sterk zal blijven uitspreken tegen de productie en inzet van clustermunitie en dat het er veel waarde aan hecht dat Nederlandse staatsdeelnemingen zich niet associëren met bedrijven die zich op enigerlei wijze bezighouden met clustermunitie. Zoals ik ook in antwoord op uw eerdere vragen over dit onderwerp heb geantwoord zal de staat als aandeelhouder deze specifieke casus gebruiken als algemene waarschuwing richting de andere staatsdeelnemingen dat het van belang is om klant- en leveranciersrelaties ook op sociale en maatschappelijke aspecten te beoordelen.
Het bericht dat driekwart van de studenten teveel huur betaalt |
|
Farshad Bashir , Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) waaruit blijkt dat 74% van de respondenten gemiddeld € 58,33 per maand teveel huur betaalt?1
De uitkomsten van het LSVb-onderzoek onderstrepen dat blijvende aandacht nodig is voor de betaalbaarheid van studentenwoningen. Op 4 februari jl. heb ik u per brief2 geïnformeerd dat het Landelijk Platform Studentenhuisvesting (LPS) voor de komende twee jaar het thema «betaalbaarheid, beschikbaarheid en kwaliteit» op de interne werkagenda heeft gezet. Ook in de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting is betaalbaarheid vanaf 2015 als reguliere indicator opgenomen om beter inzicht te krijgen in de betaalbaarheidproblematiek en het gerichter aan te pakken.
Klopt het dat studenten die huren bij een particuliere verhuurder gemiddeld vaker teveel betalen voor hun woning dan studenten die huren bij een (studenten)woningcorporatie? Hoe verklaart u het verschil?
Uit de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting blijkt dat uitwonende studenten gemiddeld 470 euro betalen aan woonlasten per maand (inclusief de bijkomende lasten en zonder aftrek van de huurtoeslag). Bij particuliere verhuurders zijn kamers met gedeelde voorzieningen even duur als het totale gemiddelde van dit type woonruimte. Eénkamerwoningen en andere zelfstandige woningen zijn bij particulieren respectievelijk 6 en 1 procent duurder.
Waarom is er niet in elke gemeente, waar in verhouding veel studenten wonen, een huurteam dat studenten helpt bij het checken van de huurprijs?2
Het is aan gemeenten om te bepalen of zij een huurteam in willen stellen.
Hoe heeft u de LSVb en huurteams ervan op de hoogte gesteld dat een uitspraak van de Huurcommissie over een onzelfstandige woonruimte een brede werking heeft, naar aanleiding van de motie Jansen uit 2014?3 4
Om het inzicht in de eigen situatie van huurders en verhuurders te vergroten, zijn uitspraken van de huurcommissie opgenomen in een openbaar register, conform toezegging naar aanleiding van de motie Jansen uit 2014. In dit register, te benaderen via de website van de huurcommissie, kunnen de uitspraken onder meer geselecteerd worden op zelfstandige of onzelfstandige woonruimte. Vervolgens is conform afspraak de link naar de huurcommissie-uitspraken ter beschikking gesteld aan de LSVb. De LSVb heeft enige tijd daarna aangegeven dat haar leden en de huurteams erg blij waren met de uitgebreide zoekfunctie op de site van de huurcommissie. Ze gaven aan zo makkelijk een overzicht te kunnen vinden van vergelijkbare zaken. De LSVb merkte wel op dat de link op haar eigen website niet vaak gebruikt werd, vooral omdat veelal actief wordt doorverwezen naar de huurteams.
Op welke andere manieren zorgt u ervoor dat studenten worden beschermd tegen te hoge huurprijzen en op welke wijze pakt u verhuurders die teveel vragen aan? Wat gaat u aanvullend doen om studenten te beschermen?
Hierin voorzie ik door informatieverstrekking via www.rijksoverheid.nl en via de website van de huurcommissie. Deze website bevat tevens een huurprijscheck waarmee huurders worden geholpen bij de bepaling van het puntenaantal van de woning. Daarmee kunnen zij bepalen of een huurcommissieprocedure voor hen een goede kans biedt om te komen tot een huurprijsverlaging. Daarnaast kan een huurder aan informatie komen via het Juridisch Loket, organisaties als de Nederlandse Woonbond en via lokale huurteams.
Met behulp van het woningwaarderingsstelsel (puntenstelsel) voor zelfstandige woningen of voor onzelfstandige woningen (kamers) kan een huurder uitrekenen wat de maximale kale huurprijs voor zijn woning of kamer is. Wanneer de huurder meent dat hij teveel huur betaalt, kan hij in gesprek treden met verhuurder. Met de huurprijscheck op de site van de huurcommissie is het mogelijk gemaakt dat de huurder en verhuurder een goede inschatting kunnen maken van het puntenaantal en de maximale huurprijs van de woonruimte.
Voor de situatie dat zij samen niet tot een vergelijk kunnen komen, is voorzien in een procedure bij de huurcommissie. Voor huurders van studentenwoningen en studentenkamers geldt huurprijsbescherming. Ik zie geen noodzaak om voor deze doelgroep aanvullende maatregelen te nemen.
De voorlopige inwerkingtreding van het handelsakkoord tussen de EU en Canada (CETA) |
|
Eppo Bruins (CU), Agnes Mulder (CDA), Jasper van Dijk , Elbert Dijkgraaf (SGP), Raymond de Roon (PVV), Jan Vos (PvdA), Rik Grashoff (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Malmström: half juni besluit over handelsakkoord met Canada»1 en «Brussel wil handelsakkoord met Canada in oktober ondertekenen»2 in het Financieel Dagblad en met het artikel «Row over parliamentary approval overshadows EU-Canada free trade deal» in het Europe Online Magazine van 13 mei 2016?3
Ja.
In hoeverre is de uitspraak van Eurocommissaris voor Handel, Malmström, juist, zeker en betrouwbaar dat het Europees parlement wordt geraadpleegd nadat de Commissie op 20 juni a.s. CETA heeft voorgelegd aan de Raad van regeringsleiders met een voorstel voor voorlopige inwerkingtreding?
Commissaris Malmström heeft deze toezegging op meerdere momenten gedaan, recentelijk nog tijdens de Raad Buitenlandse Zaken voor handelsvraagstukken op 13 mei 2016. Verdragsrechtelijk is raadpleging van het Europees parlement in dit stadium niet verplicht. Het kabinet vindt de toezegging van Commissaris Malmström verstandig gelet op de maatschappelijke en politieke discussie, en zal haar daar dan ook aan houden.
Op welke wijze heeft u invulling gegeven aan de motie Grashoff/Jan Vos4 waarin de Tweede Kamer de regering verzoekt een parlementair voorbehoud te maken in het geval de Commissie een voorstel doet voor voorlopige toepassing van CETA en waarin de Kamer de regering verzoekt dat voorstel eerst voor te leggen aan de Tweede Kamer alvorens een standpunt in te nemen? Op welke wijze, wanneer en waar heeft u dit parlementair voorbehoud gemaakt?
Als de Commissie een voorstel heeft gedaan voor een Raadsbesluit voor ondertekening en voorlopige toepassing, zal het kabinet formeel uitvoering geven aan de motie door in de Raad kenbaar te maken dat Nederland niet kan instemmen met het voorstel voordat het voorstel is besproken met de Tweede Kamer. Uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld wanneer de Commissie het voorstel voor ondertekening en voorlopige toepassing indient.
Welke andere landen hebben al een parlementair voorbehoud gemaakt? Waar, wanneer en hoe gebeurde dit?
Er zijn voor zover bekend geen andere lidstaten die al hebben aangegeven een parlementair voorbehoud in Brussel te zullen maken wanneer het voorstel voor het Raadsbesluit wordt voorgelegd aan de Raad.
Hebt u in uw overleggen reeds een standpunt ingenomen inzake het voornemen om CETA voor te leggen aan de Raad van regeringsleiders met een voorstel voor voorlopige toepassing van CETA? Zo ja, welk standpunt?
Het kabinet blijft zich ervoor inzetten dat CETA een gemengd akkoord wordt. Aangezien de Commissie nog geen voorstel heeft ingediend voor een besluit aan de Raad Buitenlandse zaken voor handelsvraagstukken voor ondertekening en voorlopige toepassing, is nu nog niet bekend welke delen er onder de voorlopige toepassing gaan vallen. Nederland heeft hier dus nog geen standpunt over ingenomen.
Welke delen van het akkoord zullen wel en niet in werking treden voordat nationale parlementen zich hebben uitgesproken over CETA, nu de EU-ministers willen dat CETA een gemengd akkoord is?
Zie antwoord vraag 5.
Volgens eerdere antwoorden van de regering verhoudt voorlopige toepassing zich niet tot het gegeven dat een verdrag niet in werking zal treden, «Voorlopige toepassing is immers gericht op de verwachting dat ratificatie zal geschieden»5, hoe verhoudt deze uitspraak zich met het huidige standpunt en de houding van de regering tegenover CETA, in het licht van het gemaakte parlementair voorbehoud?
Het kabinet is van mening dat CETA inhoudelijk een goed akkoord is. Een voorstel voor ondertekening en voorlopige toepassing zal voorafgaand aan besluitvorming in de Raad worden voorgelegd aan de Tweede Kamer.
Op welke wijze gaat u in de komende weken verder invulling geven aan de motie Grashoff/Jan Vos?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden uiterlijk drie weken voordat CETA en het voorstel voor voorlopige inwerkingtreding worden voorgelegd aan de Raad van regeringsleiders?
Ja, met dien verstande dat een dergelijk voorstel wordt voorgelegd aan de Raad Buitenlandse zaken voor handelsvraagstukken, en niet de Europese Raad.
TTIP Leaks |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat Transatlantic Trade & Investment Partnership (TTIP) Leaks de zorgen van miljoenen Europese burgers bevestigt, aangezien uit de gelekte onderhandelingsstukken blijkt dat het Amerikaanse bedrijfsleven vergaande invloed heeft op democratische besluitvorming, Europese standaarden op tal van terreinen onder druk staan en het voorzorgsbeginsel op geen enkele wijze geborgd wordt?1
Nee, want het Amerikaanse bedrijfsleven heeft geen «vergaande invloed op democratische besluitvorming» in de Europese Unie.
Hoe verhouden de uitgelekte stukken zich tot mijn twee aangenomen moties, waarin de regering wordt opgeroepen om ervoor te zorgen dat de Europese standaarden niet verlaagd worden?2
Zoals bekend, is het kabinet van mening dat TTIP niet mag leiden tot verlaging van standaarden.
Zijn er in de tussentijd aanpassingen geweest in de uitgelekte hoofdstukken? Zo ja, kunt u aangeven op welke terreinen?
Voor volksvertegenwoordigers staat de mogelijkheid open om de meest recente geconsolideerde teksten te lezen in de leesruimte.
Wat betekent het voor de onderhandelingen dat er momenteel «onverenigbare» («irreconcilable») verschillen bestaan op bepaalde terreinen tussen de EU en VS, zoals op het gebied van voedsel en dierproeven voor cosmetica? Verwacht u dat de onderhandelingspartners eruit gaan komen? Kunt u aangeven welke «rode lijnen» u trekt?3
Dit betekent dat de onderhandelingen ingewikkeld zijn. Het standpunt van het kabinet voor de inzet en «rode lijnen» voor TTIP is onder meer in de Kamerbrief van 22 april 2014 toegelicht (Kamerstuk 21 501–02 nr. 1372).
Zijn de regels omtrent voedselveiligheid, wijn, cosmetica, investeringsbescherming en corruptie inderdaad de «hete hangijzers» in TTIP? Kunt u per onderwerp aangeven wat de stand van zaken is in de onderhandelingen?4
Dit zijn inderdaad belangrijke discussiepunten. De Europese Commissie heeft recent nog een tekst gepubliceerd met de stand van zaken per onderwerp in de onderhandelingen.5
Wat is de stand van zaken in de onderhandelingen als het gaat om investeringsbescherming? Hoe staan de Amerikanen tegenover het voorstel voor een Investment Court System (ICS)?5
De EU heeft op 12 november 2015 het tekstvoorstel over investeringsbescherming met het Investment Court System voorgelegd aan de VS. Tijdens de 12e onderhandelingsronde in februari jl. is voor het eerst over die voorstellen gesproken. Dit betrof een eerste presentatie door de EU, waarbij de VS aangaf de voorstellen te zullen bestuderen. Tijdens de 13e onderhandelingsronde in april zijn de besprekingen voortgezet, zoals te lezen is in het verslag dat op 20 mei jl. is gepubliceerd door de Europese Commissie.7 De VS hecht net als de EU groot belang aan het verankeren en het bieden van waarborgen van het recht van overheden om in het publieke belang te reguleren. Wat betreft geschillenbeslechting delen de VS en de EU het belang van transparantie en de toegang van derde partijen tot de procesgang. Over de oprichting van het tribunaal van eerste aanleg en het beroepsmechanisme is de VS kritisch.
Klopt het dat bepaalde milieumaatregelen dreigen te worden geschrapt, omdat het «recht om te reguleren» niet is opgenomen in de hoofdstukken die gelekt zijn? Geldt het recht om te reguleren voor alle hoofdstukken? Op welke wijze wordt het recht om te reguleren in TTIP geborgd, en in welk hoofdstuk is dit terug te vinden?6
De afspraken die in TTIP worden voorgesteld, zijn geen belemmering voor het nemen van maatregelen ter bescherming van het milieu. Dit is onder meer te zien in het hoofdstuk over samenwerking op gebied van regelgeving. Het voorstel van de EU9 stelt dat deze samenwerking juist moet bijdragen aan het nemen van maatregelen ter bescherming van publieke belangen, zoals het milieu. Er staat ook expliciet dat de samenwerking niet mag leiden tot het ondermijnen of beperken van dergelijke maatregelen. Dezelfde expliciete bescherming van beleidsruimte staat in meerdere EU-tekstvoorstellen, waaronder die over sanitaire en fytosanitaire maatregelen10, good regulatory practices 11, duurzame ontwikkeling12, investeringsbescherming13, diensten14 en landbouw15.
Klopt het dat TTIP geen mogelijkheid biedt tot het terugdringen van de import van CO2-intensieve brandstoffen, zoals teerzandolie?7 Hoe verhoudt dit zich tot uw eerdere antwoorden over dit onderwerp?8
Zoals in de eerdere Kamervraagbeantwoording (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 620) is aangegeven, is teerzandolie een product dat legaal ingevoerd kan worden in de EU, zolang het voldoet aan de geldende EU-regelgeving. Dat verandert niet door TTIP.
Verder is in het antwoord op vraag 7 al aangegeven dat TTIP de beleidsruimte moet bevatten voor beide partijen om wetgeving op te stellen of aan te passen wanneer het gaat om klimaat- of milieuwetgeving.
Hoe oordeelt u over het feit dat het voorzorgsbeginsel in de gelekte hoofdstukken geen enkele keer wordt genoemd?9
Zoals het kabinet heeft aangegeven in de beantwoording op Kamervragen van het Kamerlid Thieme (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1970), staat het voorzorgsprincipe niet ter discussie. Dit principe is onderdeel van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en van de afspraken in de WTO. In het EU-tekstvoorstel voor het hoofdstuk over sanitaire en fytosanitaire maatregelen20 staat bijvoorbeeld het volgende als doelstelling:
In het EU-tekstvoorstel voor het hoofdstuk over samenwerking op gebied van regelgeving21 staat:
Op welke wijze kunt u de volgende uitspraak waarmaken, op basis van gelekte of andere hoofdstukken: «Conform uw Kamermotie (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1336) zet ik mij ervoor in dat de EU in de TTIP-onderhandelingen onverkort vasthoudt aan het voorzorgsprincipe»?10
Zie antwoord vraag 9.
Hoe oordeelt u over de volgende bewering: «Als de EU nieuwe vormen van regulering wil invoeren rond bijvoorbeeld gevaarlijke stoffen, dan zou het de Amerikaanse bedrijven daarover moeten consulteren. Zij zouden daarna op dezelfde manier betrokken moeten worden bij het tot stand komen van de regulering als hun Europese concurrenten»?11 Kunt u uw antwoord onderbouwen met verwijzingen naar passages uit de gelekte hoofdstukken?
Samenwerking op het gebied van regelgeving (regulatory cooperation) is één van de beoogde onderdelen van TTIP. Deze samenwerking kan veel voordelen opleveren door het tijdig voorkomen van onnodige handelsbelemmeringen. De inzet van de EU is ook online te vinden.27 Samenwerking is alleen van toepassing als beide partijen daar meerwaarde inzien en moet leiden tot verbetering van nieuwe wet- en regelgeving.
Overigens maakt de EU voor nieuwe wet- en regelgeving nu al gebruik van consultaties met belanghebbenden. Dit staat los van TTIP en is bedoeld om zo effectief mogelijke maatregelen te kunnen nemen ter bescherming van mens, dier, plant en milieu.
Zoals veelvuldig door het kabinet aangegeven, zal samenwerking op het gebied van regelgeving nooit in de plaats kunnen komen van de democratische besluitvormingsprocedures. Dit is onder meer aangegeven in verschillende Algemeen Overleggen, de Kamerbrief met het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel op 7 mei 2015 (Kamerstuk 21 501-02 nr. 1499) en in recente beantwoording van Kamervragen van het lid Klein (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2568).
Hoe oordeelt u over de volgende uitspraak van Jorgo Riss, directeur van Greenpeace in de EU: «Before the EU could even pass a regulation, it would have to go through a grueling impact assessment process in which the bloc would have to show interested US parties that no voluntary measures, or less exacting regulatory ones, were possible»?12
Zie antwoord vraag 11.
Zijn de nieuwe artikelen die de VS voorstelt inzake «wetenschap en risico» volgens u te verenigen met uw standpunt over regulatory cooperation?13 14 Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe oordeelt u over het feit dat de VS op diverse terreinen aangeeft dat zij eerst het Amerikaanse bedrijfsleven moeten consulteren alvorens een reactie te kunnen geven op de Europese voorstellen?15
Zie antwoord vraag 11.
Op welke eisen van Amerikaanse zijde zoals verwoord in de uitgelekte hoofdstukken, zou TTIP volgens u kunnen stranden, uitgaande van de Europese onderhandelingsinzet?
De inzet van het kabinet en van de Europese Commissie, zoals verwoord in het onderhandelingsmandaat28, is veelvuldig met uw Kamer gedeeld en besproken. De VS is daarvan uiteraard ook op de hoogte. Uiteindelijk moet het akkoord beoordeeld worden als de onderhandelingen zijn afgerond en er een concepttekst ligt.
Kunt u bevestigen dat de kans op een «TTIP-lite» verwaarloosbaar is?16
Ja. Nederland, de Europese Commissie en de Amerikaanse overheid delen de mening dat een beperkt akkoord, ook wel TTIP-lite genoemd, niet aan de orde is.
Kunt u inzicht geven in de samenstelling van de adviesgroepen waarmee de Europese Commissie spreekt in de context van TTIP?17
De Europese Commissie publiceert alle informatie over de TTIP-adviesgroep op haar website.31 Hier staan onder meer de agenda’s en verslagen van de bijeenkomsten, inclusief een lijst met leden van de adviesgroep. Het meest recente verslag is van 4 mei 2016.32
Kunt u aangeven in hoeverre regels met betrekking tot de financiële sector nog onderdeel uitmaken van de onderhandelingen over TTIP?
Financiële dienstverlening is onderdeel van de onderhandelingen. De Europese Commissie heeft hier eerder al een toelichting op gegeven.33 In het EU-voorstel voor diensten is ook een apart onderdeel over financiële dienstverlening opgenomen.34
Bent u bereid de onderhandelingen over TTIP te staken zolang er geen uitgebreid publiek debat heeft plaatsgevonden over TTIP?
Het eerste debat met de volksvertegenwoordiging over TTIP dateert van 16 april 2013. Sindsdien is het debat over TTIP ook buiten het parlement in toenemende mate gevoerd. Het kabinet vindt dit een positieve ontwikkeling en zet zich actief in om dit debat te bevorderen, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 8 juni 2015 over de dialoog met de samenleving (Kamerstuk 21501–02 nr. 1507).
Steunt u het voorstel om een referendum over TTIP te houden?
Het is niet aan het kabinet om te besluiten of zich uit te spreken over een mogelijk referendum.
Deelt u de mening dat de besloten leeskamers voor parlementariërs potsierlijk zijn geworden sinds TTIP Leaks? Bent u bereid hier een eind aan te maken?
De leesruimtes zijn een geschikte manier om, gegeven de balans tussen de vertrouwelijkheid van de onderhandelingen en de democratische controle, de leden van de Eerste en Tweede Kamer toegang te geven tot de geconsolideerde teksten. Het kabinet heeft hiervoor lang gepleit bij de Europese Commissie en bij de VS.
Als de publiciteit rond TTIP Leaks een «storm in een glas water» zou zijn, bent u dan bereid om alle stukken over TTIP openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Iedere vorm van onderhandeling, of dit nu handelsakkoorden betreft of cao-onderhandelingen, gaat gepaard met enige mate van vertrouwelijkheid gedurende het proces. TTIP is daarin niet anders. Openbaarmaking schaadt de onderhandelingspositie van de EU en daarmee ook de belangen van Nederland.
Deelt u de mening van de Franse president Hollande, dat TTIP in deze fase onaanvaardbaar is? Zo nee, waarom niet?18
Op dit moment is er nog geen akkoord dat het Nederlandse kabinet kan beoordelen.
Deelt u de mening dat ingrijpende handelsverdragen zoals TTIP en CETA19 altijd «gemengde verdragen» moeten zijn, zodat ook de nationale parlementen hun goedkeuring moeten geven? Zo ja, bent u bereid de onderhandelingen te blokkeren indien TTIP en CETA geen gemengde verdragen zouden zijn?
Het kabinet is van mening dat handelsverdragen zoals CETA en TTIP onder de gedeelde competentie van de EU en van de lidstaten vallen en als zodanig gemengde verdragen zijn. Het heeft geen zin om de onderhandelingen te blokkeren, omdat deze kwestie pas ter tafel komt zodra de onderhandelingen afgerond zijn en de goedkeuringsprocedure gestart wordt. In het geval van CETA zal deze procedure beginnen zodra de Commissie met een voorstel voor ondertekening en voorlopige toepassing van het akkoord komt.
Het geweld rondom het Agua Zarca project in Honduras en de vermeende betrokkenheid van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO |
|
Jasper van Dijk , Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat één of misschien drie van de vier reeds gearresteerde verdachten van de moord op mensenrechtenactiviste Berta Cáceres in Honduras direct gelieerd is/zijn aan projectontwikkelaar DESA, welke o.a. met financiering van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO het Agua Zarca project in Honduras uitvoert? Wat is uw reactie hierop?1
Het kabinet is geschokt door het bericht. De sociale conflictsituatie rond het Agua Zarca project moet bezien worden in een context van hevige polarisatie, schrijnende ongelijkheid en ernstige straffeloosheid. Het kabinet vindt dat FMO een juist besluit heeft genomen door op 8 mei jl. bekend te maken dat het zich terug zal trekken uit het Agua Zarca project.
Bent u bekend met signalen vanuit mensenrechtenorganisatie COPINH, waar ook Caceres toe behoorde, dat leden van deze organisatie nog steeds bedreigingen uit onbekende hoek, maar mogelijk als gevolg van hun protest tegen het Agua Zarca project, ontvangen? Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met de Hondurese overheid? Welke rol dicht u ontwikkelingsbank FMO in dit kader toe?
Op 26 april jl. heeft het kabinet gesproken met een delegatie van COPINH, waaronder de dochter van Bertha Cáceres. Ook is de delegatie van COPINH op 25 april jl. in gesprek gegaan met FMO. Tijdens beide bijeenkomsten heeft COPINH melding gemaakt van geweld en mensenrechtenschendingen rondom het Agua Zarca project.
De Nederlandse ambassadeur in Costa Rica heeft tijdens haar bezoek aan Honduras op 11 maart jl. er bij de autoriteiten onder andere op aangedrongen dat zij zich dienen in te spannen voor een klimaat waarin mensenrechtenverdedigers, zoals Berta Cáceres, en journalisten veilig hun werk kunnen doen. Nederland zal tijdens toekomstige diplomatieke contacten aandacht blijven vragen voor deze kwestie.
FMO wil op geen enkele wijze betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen. Het investeringsbeleid van FMO is erop gericht om een zo groot mogelijke positieve ontwikkelingsimpact te realiseren. Gegeven de recente gebeurtenissen rond het Agua Zarca project is besloten om uit het project te stappen.
Hoe kijkt u aan tegen de vorderingen van het onderzoek naar de moord op mensenrechtenactiviste Berta Cáceres in Honduras? Deelt u de opvatting dat de UN High Commissioner voor mensenrechten met een louter monitorende bevoegdheid onvoldoende toegevoegde waarde biedt aan de daadwerkelijke uitvoering van het onderzoek? Hoe kijkt u in dat licht aan tegen het betrekken van de Inter American Commission on Human Rigths (IACHR)?
Het kabinet heeft per brief de Hondurese autoriteiten opgeroepen om het aanbod van de Inter American Commission on Human Rigths (IACHR) te accepteren en hen te betrekken bij het onderzoek naar de moord op Berta Cáceres. De IACHR zou door middel van een onafhankelijk onderzoek moeten nagaan of de handelingen van de Hondurese overheid tot nu toe in overeenstemming zijn met de hoogste internationale onderzoeksnormen.
Het onderzoek naar de moord op Berta Cáceres laat eens te meer zien dat een structurele aanpak van straffeloosheid voor mensenrechtenschenders in Honduras noodzakelijk is. Om op de lange termijn verbeteringen door te kunnen voeren is de inzet van de Office of the High Commisioner on Human Rigths (OHCHR) en de Mission to Support the Fight against Corruption and Impunity in Honduras (MACCIH) van belang.
Indien de Hondurese overheid zich niet ontvankelijk opstelt tegenover bijvoorbeeld de aanwezigheid van de IACHR, welke alternatieven ziet u dan om tot een gedegen en onafhankelijk onderzoek te komen?
Het kabinet verwelkomt de opzet van een OHCHR kantoor in Honduras en de start van MACCIH in verband met lokale presentie in Honduras. Het mandaat van beide organisaties ligt in het monitoren en ondersteunen van de Hondurese overheid. Deze ondersteuning is cruciaal in een structurele aanpak van het versterken van de mensenrechten, verbetering van de veiligheid en het terugdringen van corruptie en straffeloosheid. MACCIH komt overeen met de Internationale Commissie tegen de Straffeloosheid in Guatemala (CICIG). MACCIH onderzoekt de zaak Berta Cáceres en zal zich eerst richten op het vaststellen van eventuele corruptie tussen lokale overheden, zakenwereld en criminele circuits die zo typerend zijn voor de regio. OHCHR zal begin juni 2016 starten.
Welke rol dicht u de Nederlandse overheid toe bij het door de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO aangekondigde feitenonderzoek? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit feitenonderzoek onafhankelijk wordt uitgevoerd?
Het kabinet vindt het cruciaal de feiten goed op een rij te hebben en heeft daarom betrokken stakeholders de mogelijkheid gegeven om hun visie op het project te delen. Het kabinet heeft er op aangedrongen dat naast FMO relevante spelers uit het maatschappelijk middenveld bij de onderzoeksopzet van de missie naar Honduras zijn betrokken. In het onderzoeksteam is een erkend internationaal ombudsman opgenomen om de overzichtsrol te vervullen.
Het kabinet hecht er aan de uitkomsten van dit onderzoek af te wachten. Een afgewogen oordeel is van belang voor een bemiddelingsproces met de lokale bevolking om lokaal het geweld te de-escaleren in relatie tot het Agua Zarca project. Conform the OECD guidelines on responsible business conduct, is FMO, in het geval van een eenzijdige terugtrekking, verantwoordelijk voor een «responsible disengagement».
Kunt u bevestigen dat na het tijdelijk opschorten van de financiering door ontwikkelingsbank FMO en de eveneens betrokken Finse FinnFund de activiteiten binnen het Agua Zarca daadwerkelijk stilliggen? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om deze activiteiten alsnog een halt toe te roepen gedurende het onderzoek naar de moord op Cáceres alsook het feitenonderzoek van ontwikkelingsbank FMO?
De projectontwikkelaar van het Agua Zarca project heeft voor zover mogelijk en met de nog beschikbare middelen de bouw voortgezet. Opschorting van de financiering door FMO en FinnFund heeft er toe geleid dat bouwwerkzaamheden nu stilliggen. Zo lang er geen andere financiers in het project stappen zullen deze werkzaamheden dan ook stil blijven liggen.
Kunt u toelichten hoe Nederlandse organisaties, zoals ontwikkelingsbank FMO, moeten voorkomen dat ze betrokken raken bij intimidatie, geweld en moord?
Het kabinet hecht aan het belang van een goed ondernemingsklimaat en infrastructurele investeringen voor inclusieve duurzame ontwikkeling. Gegeven de sterke relatie met mensenrechten, is reflectie nodig over de manier hoe deze projecten gepland en geïmplementeerd worden. De uitdagingen rond de maatschappelijke inbedding van infrastructurele projecten zijn enorm en kunnen alleen het hoofd geboden worden als deze in een bredere context bekeken worden. Het kabinet heeft er bij FMO op aangedrongen dat de dialoog met het maatschappelijk middenveld verder wordt geïntensiveerd en projecten vroegtijdig worden aangekondigd op hun website zodat alle betrokkenen hun zienswijze op het project kunnen geven. Door gezamenlijke inzet van maatschappelijk middenveld, overheden en ontwikkelingsbanken kunnen incidenten vaker worden voorkomen.
Het kabinet constateert daarnaast dat het vraagstuk van land governance en mensenrechtenschendingen rond infrastructurele projecten veel groter is dan alleen de investeringen van FMO. Het kabinet vindt het daarom noodzakelijk om extra aandacht te geven aan de juiste checks en balances rond grote investeringsprojecten. Nederland zal het debat hierover verder intensiveren en vooral bezien of bestaande procedures rondom Free Prior and Informed Consentverbeterd kunnen worden. Nederland heeft dit op 26 mei jl. nog onder de aandacht gebracht bij de associatie van Europese Ontwikkelingsbanken. Een goede politieke economische contextanalyse bij het toekennen van financiering met behulp van het Nederlandse bedrijfsleven instrumentarium moet een voorwaarde zijn. Het kabinet ondersteunt daarom organisaties die zich inzetten voor transparantie rondom de aanbesteding van publieke werken. De organisaties Hivos en Article 19 richten zich op Open Contracting met specifieke aandacht op het mondig maken van het maatschappelijk middenveld.
Het EU-Vietnam vrijhandelsverdrag |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat zijn de gevolgen van het EU-Vietnam verdrag voor de zeer succesvolle motorfietsenindustrie van Vietnam, gegeven het feit dat uit een studie van de Europese Commissie blijkt dat het verdrag de productie in Vietnam zal doen verschuiven van machines en motorfietsen naar de massaproductie van goedkope kleren en schoenen?1
De Europese Commissie heeft een Sustainability Impact Assessment laten uitvoeren naar de effecten van een mogelijk handelsakkoord tussen de EU en ASEAN, met daarin een specifieke annex voor Vietnam. Deze studie laat zien dat er een mogelijk negatief effect is van een handelsakkoord op de motorvoertuigen en -onderdelensector van Vietnam. Daartegenover staat bijvoorbeeld een verwachte groei in de kleding- en schoenenindustrie. Gemiddeld genomen laat de Sustainability Impact Assessment in verschillende scenario’s een positief effect zien op onder andere het Bruto Nationaal Product, lonen voor zowel geschoolde als ongeschoolde arbeid en de waarde van de export van Vietnam.
In hoeverre worden de mensenrechten nageleefd in de sectoren motorfietsen, machines, kleding en schoenen in Vietnam en welke toezichtsmechanismen en -instanties spelen daarbij een rol?
Mensenrechten in de genoemde sectoren zijn vastgelegd in de Arbeidswet. Deze wetgeving valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministry of Labour, Invalids and Social Affairs (MOLISA) in Vietnam. Alle bedrijven moeten zich houden aan de regels en richtlijnen die hierin vermeld zijn.
Op de werkvloer controleert de vakbond of deze regels worden gerespecteerd. Ook de rechten en plichten van vakbonden zijn vastgelegd in de bovengenoemde Arbeidswet. Punt van aandacht is de onafhankelijkheid van de vakbonden. Toezicht op naleving van de Arbeidswet wordt gehouden door inspecteurs van MOLISA. Zij inspecteren onafhankelijk via een willekeurige selectie of op basis van incidenten. De inspecteurs geven ook advies aan bedrijven om de arbeidsomstandigheden te verbeteren boven het wettelijk minimum. Daarnaast is er in sommige sectoren ook sprake van collectieve werkafspraken over arbeidsvoorwaarden op het niveau van werkgevers en vakbonden.
Verder zijn er diverse internationale instanties betrokken bij de monitoring van de mensenrechten in Vietnam. Naast de Verenigde Naties is meer specifiek de International Labour Organisation (ILO) actief in Vietnam. Vietnam heeft vijf van de acht fundamentele ILO-conventies geratificeerd. De EU ondersteunt de ILO met betrekking tot de ratificatie en implementatie van deze conventies door Vietnam. De «Decent Work»-agenda van ILO draagt bij aan de verbetering van arbeidsomstandigheden. Speerpunten van het programma zijn onder andere het bevorderen van de fundamentele rechten van werknemers, het verbeteren van de sociale bescherming en het versterken van de sociale dialoog.
Mensenrechten zijn een belangrijk thema in de Europese relatie met Vietnam. De EU ondersteunt diverse projecten en actoren om de verbetering van mensenrechten onder de aandacht te brengen. Ook in de dialoog zal Europa aandacht blijven vragen voor de verbetering en waarborging van mensenrechten. Naleving van afspraken specifiek op het terrein van arbeidsrechten kan worden besproken in het sub comité voor Handel en Duurzame Ontwikkeling dat de implementatie van afspraken in dit kader in het EU- Vietnam handelsakkoord monitort.
Klopt het dat banen in de kleding- en schoenenindustrie over het algemeen zeer slecht betaald zijn in Vietnam? In hoeverre houdt het EU-Vietnam verdrag daar rekening mee en hoe wordt er voorkomen dat dit verdrag een negatieve impact heeft voor bepaalde arbeidsgroepen?2
Zoals al eerder aangegeven in de antwoorden op de vragen van de leden Jan Vos en Servaes (beiden PvdA) over het uitvoeren van mensenrechtenanalyses bij handelsverdragen (2016Z05244), deelt het kabinet de mening van Eurocommissaris Malmström dat het vrijmaken van handel en mensenrechten hand in hand kan en moet gaan. Op verschillende manieren legt het handelsverdrag EU-Vietnam de link tussen handel en mensrechten. Zo bevat het hoofdstuk «Handel en duurzame ontwikkeling» van het handelsakkoord afspraken om verder te werken aan o.a. arbeidsrechten en milieuafspraken, die in verschillende internationale gremia, zoals de ILO en het UN Framework Convention on Climate Change, zijn vastgelegd. In het duurzaamheidshoofdstuk wijzen de partijen op deze afspraken en op het belang van het boeken van vooruitgang op deze gebieden. Daarnaast besluiten de partijen een Subcomité Handel en Duurzame Ontwikkeling en een gezamenlijk forum met belanghebbenden in het leven te roepen. Beide initiatieven zijn erop gericht voortgang op de verschillende thema’s binnen het duurzaamheidshoofdstuk te monitoren. Tevens is het de verwachting dat met de recent afgesloten handelsakkoorden door Vietnam (zoals het Trans Pacific Partnership en met de EU) de keten zich verder upstream gaat ontwikkelen (o.a. door de afspraken over de regels van oorsprong). Dit betekent dat er meer waarde wordt toegevoegd in de industrie, wat ook doorwerkt in de lonen van de werknemers.
Deelt u de mening dat als gevolg van marktliberalisering in Vietnam er een neerwaartse druk is ontstaan op arbeidsrechten, het minimumloon en de slagkracht van vakbonden? Zo nee, hoe verklaart u dan de verslechterde arbeidsomstandigheden in Vietnam?3
Vietnam heeft de laatste jaren een indrukwekkende ontwikkeling laten zien in het reduceren van armoede en het garanderen van economische en sociale rechten voor zijn burgers4. Verandering gaat niet overal even snel, maar er zijn diverse ILO-initiatieven die gericht zijn op de verbetering van arbeidsrechten en -omstandigheden en ook de Europese Commissie ondersteunt diverse projecten. Het handelsakkoord geeft juist een extra handvat om hiervoor aandacht te vragen en instrumenten hiervoor in te zetten. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat mondiale regels voor buitenlandse handel ontwikkelingslanden ervan weerhouden om maatregelen in te voeren die rijke landen eerder troffen ten bate van nieuwe, welvarende sectoren en goedbetaalde banen? Zo nee, kunt u uw antwoorden onderbouwen?4
Het kabinet deelt deze mening niet. De akkoorden binnen de Wereldhandelsorganisatie geven ontwikkelingslanden speciale rechten, waarmee deze landen gunstiger behandeld kunnen worden dan niet-ontwikkelingslanden. Dit komt met name tot uitdrukking in de reikwijdte en het tempo van de onderlinge liberalisering van goederen en diensten, maar ook in vele andere bepalingen bijvoorbeeld ten aanzien van vrijwaring, opkomende industrieën en voedselzekerheid. Ook binnen de handelsakkoorden die de EU met derde landen afsluit, wordt op deze wijze rekening gehouden met het ontwikkelingsniveau van de Verdragspartij, waarbij ook handelsfacilitatie (zoals verbetering van de douaneprocedures en transparantie) een belangrijk onderwerp is.
Deelt u de oproep van Alfred de Zayas, onafhankelijk expert van de Verenigde Naties, die pleit voor het afschaffen van het investeringsbeschermingsmechanisme ISDS en voor brede impact assessments, zowel ex-ante als ex-post, op het gebied van mensenrechten, zorg en milieu?5
In principe zouden investeringsverdragen niet nodig moeten zijn. Helaas bieden nationale wetgeving en instituties niet overal afdoende bescherming en dienen investeringsbeschermingsovereenkomsten als alternatief voor het bieden van effectieve rechtsbescherming, zodat buitenlandse investeringen lokaal werkgelegenheid kunnen creëren. Hierbij is wel de inzet om het traditionele mechanisme van investeringsbescherming te moderniseren. De EU heeft daartoe een nieuw mechanisme ontwikkeld met het Investment Court System.
Conform de mededeling «Handel voor Iedereen»7 zal de Europese Commissie voortaan mogelijke effecten op mensenrechten expliciet meenemen in de Sustainability Impact Assessments die worden uitgevoerd voor alle nieuwe handelsakkoorden. Het kabinet steunt deze inzet.
In hoeverre is het Investment Court System (ICS) model in het EU-Vietnam verdrag afwijkend van het ICS-model, zoals voorgesteld in de onderhandelingen over TTIP (het vrijhandelsverdrag tussen de EU en VS)?
Het Investment Court System in de EU-Vietnam FTA bevat alle elementen van het EU-voorstel voor het Investment Court System in TTIP, zoals een hof in eerste aanleg met onafhankelijke, door de verdragspartijen benoemde rechters die worden toegewezen op een zaak, de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen, een gedragscode voor de arbiters, de incorporatie van de UNCITRAL-Transparantieregels en het uitsluiten van parallelle claims. De inrichting van het Investment Court System wordt toegesneden op de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde rechters in Vietnam. Zo bestaat het hof in eerste aanleg uit negen in plaats van vijftien door de Verdragspartijen benoemde rechters (in principe drie met een EU-nationaliteit, drie met de Vietnamese nationaliteit en drie met een andere nationaliteit). Vietnam is ook de mogelijkheid geboden om rechters met een andere nationaliteit te benoemen. De EU zal Vietnam ook helpen bij de opleiding van de rechters en een groter deel van de kosten van het systeem dragen.
Kunt u een reactie geven op de studie van TNI over ICS getiteld «Investment Court System put to the test» en daarbij specifiek ingaan op de claim dat de vijf onderzochte ISDS-casus ook plaats hadden kunnen vinden onder ICS, en tevens op de vijf belangrijkste bevindingen?6
De nieuwe EU-standaard voor investeringsbescherming is gericht op het voorkomen van onredelijke claims tegen maatregelen die overheden in het publieke belang nemen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de claims die in de TNI-studie worden aangehaald onder de nieuwe-EU standaard succesvol zouden zijn. In tegenstelling tot wat het rapport stelt, wordt in de nieuwe EU-standaard beleidsvrijheid voor overheden duidelijk vastgelegd en worden de standaarden van investeringsbescherming duidelijk gedefinieerd. Daarmee wordt voorkomen dat algemene, non-discriminatoire maatregelen die genomen zijn om een publiek belang te beschermen, zoals volksgezondheid of milieu, een vorm van onteigening kunnen vormen.
Volgens de TNI-studie is de standaard van redelijke en billijke behandeling losjes gedefinieerd. De standaard van redelijke en billijke behandeling in de vernieuwde EU-benadering is juist duidelijk en nauw gedefinieerd, en laat geen ongewenste discretionaire duiding over aan leden van het hof. Deze sterk afgebakende en gedefinieerde standaard van de EU is uniek.
Ook stelt de TNI-studie dat het recht van staten om legitieme maatregelen te nemen in het publieke belang nauwelijks is gedefinieerd en open staat voor interpretatie. De nieuwe EU-benadering bevat een effectief en operationeel artikel waarin expliciet het recht van staten om legitieme maatregelen te nemen in het publieke belang wordt vastgelegd. In tegenstelling tot de bevinding uit de TNI-studie, geeft die bepaling de leden van het hof richting bij de interpretatie van andere standaarden in het investeringshoofdstuk. Hiermee wordt bereikt dat het bevorderen en beschermen van investeringen niet de mogelijkheid van de EU en lidstaten aantast om publieke beleidsdoelen te blijven nastreven.
De TNI-studie beweert tevens dat de in de EU-standaard opgenomen notie van bescherming van legitieme verwachtingen van investeerders alleen maar tot meer geschillen zal leiden. Legitieme verwachtingen vormen een integraal onderdeel van het beginsel van juridische zekerheid, één van de kernbeginselen van de EU en internationaal recht. Onder de nieuwe EU-standaard is het begrip van «legitieme verwachtingen» beperkt tot situaties waarbij een specifieke belofte door de staat is gedaan, op basis waarvan de investeerder zijn besluit om de investering daadwerkelijk te doen mede heeft gebaseerd. Deze factor kan alleen worden aangevoerd in combinatie met één van de andere factoren die van belang zijn om een schending van de standaard van redelijke en billijke behandeling vast te stellen. Dit is een beperktere toepassing van het begrip «legitieme verwachtingen» vergeleken met de meeste investeringsakkoorden. Het kabinet ziet dan ook niet in waarom dit zou leiden tot nog meer geschillenprocedures, zoals de studie stelt.
De TNI-studie geeft verder aan dat investeerders onder de nieuwe EU-standaard nog steeds recht krijgen op compensatie van toekomstige winsten. De mogelijkheden in de nieuwe EU-standaard om compensatie toe te kennen zijn beperkt tot de marktwaarde van de investering op het moment van de onteigening en de reguliere rente vanaf het moment van onteigening. Dit is een internationaal geaccepteerde standaard en komt overeen met de praktijk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Deze standaard geldt ook ten aanzien van schadevergoeding voor onrechtmatig overheidshandelen onder Nederlands recht.
Tot slot geeft de TNI-studie aan dat het nieuwe Investment Court System nog steeds geen onpartijdig mechanisme is. De leden van het hof worden benoemd door Verdragspartijen. De standaardvereisten voor een lid van het investeringshof zijn dezelfde als die gelden voor een rechter van het Internationaal Gerechtshof. Ook het risico van belangenverstrengeling wordt voorkomen, nu de leden van het hof geen investeerders of staten mogen vertegenwoordigen of mogen optreden als experts of getuigen in andere investeringsgeschillen gedurende de benoemingstermijn. Verder worden de leden van het hof en het hoger beroepshof betaald met een maandelijkse provisie om hun onafhankelijkheid en beschikbaarheid te verzekeren. Dit wordt betaald door Verdragspartijen. Die provisie wordt verhoogd met een dagvergoeding per gewerkte dag. Dit komt overeen met andere internationale hoven en geschillenbeslechtingsorganen, zoals het International Tribunal for the Law of the Sea en het WTO Appellate Body. Indien de werkbelasting een zeker niveau zou bereiken, bestaat de mogelijkheid om een volledig regulier salaris van de leden van het hof vast te stellen wat de dagvergoeding zal vervangen. Die ruimte is bijvoorbeeld ook open gelaten in CETA.
Kunt u een reactie geven op het SER-advies over TTIP?7
Het kabinet zal spoedig een reactie op het SER-advies geven.
Deelt u de mening dat investeringsbescherming, inclusief ICS, strijdig is met de wens van een groeiend aantal landen wereldwijd, dat hun investeringsverdragen, onder andere die met Nederland, in verregaande mate wil herzien? Kunt u uw antwoord motiveren en daarbij ingaan op het nieuwe model bilateraal investeringsbeschermingsverdrag (BIT) dat in de maak is in Indonesië?
De herziening komt voort uit zorgen over de balans tussen rechten en plichten van investeerders en staten, het functioneren van het investeerder-staat geschillenbeslechtingsmechanisme en het complexe, versnipperde landschap van de verschillende investeringsverdragen.10 Indonesië heeft om die reden haar investeringsverdragen opgezegd en ontwerpt een nieuwe modeltekst.11 In het nieuwe model worden uitzonderingen opgenomen op de «nationale behandeling» om natuurlijke bronnen uit te sluiten en nationale bedrijven te beschermen, worden portfolio investeringen uitgesloten, moeten investeringen bijdragen aan de economische ontwikkeling van Indonesië en kan een investeerder alleen gebruik maken van internationale arbitrage indien Indonesië hiermee expliciet instemt via een zogenaamde «consent letter».
Nederland zet zich ook in om het traditionele regime van investeringsbescherming te verbeteren en te vernieuwen, te beginnen bij het nieuwe EU-voorstel in TTIP. Het nieuwe-EU voorstel in TTIP voldoet aan de Nederlandse inzet, zoals uiteengezet in de brief van 25 juni 2014 in reactie op de motie Van Ojik (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397). Op dit moment wordt bestudeerd hoe de modeltekst aangepast kan worden aan de nieuwe EU-standaard. Daarnaast werkt de Europese Commissie aan haar model dat van belang is om autorisatie voor heronderhandeling door een lidstaat te kunnen verlenen. In dat model stelt de Commissie bepaalde eisen waaraan de bilaterale investeringsverdragen die lidstaten onderhandelen moeten voldoen. De Commissie zal hier gedurende de komende maanden ook besprekingen met de lidstaten over voeren. Als de modeltekst, na consultaties met relevante stakeholders, gereed is, zal gestart worden met heronderhandeling.
Hoe is het gesteld met de herziening van de Nederlandse BITs?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw gevoel bij de wens van het maatschappelijk middenveld om bindende verplichtingen op te nemen in verdragen ten aanzien van buitenlandse investeerders als het gaat om zaken van maatschappelijk belang, zoals de belastingmoraal, arbeids- en milieunormen, mensenrechten, etc.?
Voorop staat dat een investeerder is gebonden aan het nationale recht van het gastland waar hij zich vestigt. Bij schending daarvan kunnen de autoriteiten van het land van vestiging hem daarop aanspreken conform dat nationale recht. Landen die Verdragspartij zijn bij verdragen om mensenrechten, het milieu, arbeidsnormen en belastingmoraal te beschermen zijn onder internationaal recht ook verplicht hier uitvoering aan te geven in hun nationale wetgeving.
Daarnaast worden in de EU-handels- en investeringsakkoorden specifieke afspraken gemaakt over het bevorderen van duurzame ontwikkeling, waaronder respect voor arbeidsrechten, milieu en maatschappelijk verantwoord ondernemen door bedrijven.
Hoe oordeelt u over de mogelijkheid om investeringshoofdstukken in vrijhandelsverdragen periodiek te herzien, zoals dat in BITs reeds het geval is?
Partijen bij een EU-handelsverdrag kunnen altijd overeenkomen aanpassingen op het verdrag te maken, inclusief het investeringshoofdstuk. Daarnaast kunnen verdragspartijen volgens de nieuwe EU-standaard op elk moment bindende interpretaties geven aan bepalingen uit het investeringshoofdstuk.
Hoe oordeelt u over de wens van BUSINESSEUROPE om een EU-breed investeringsmechanisme te ontwikkelen? In hoeverre is dit streven compatibel met uw ambities inzake ICS en uw opmerking dat ISDS «dood en begraven» is?8
De zorg van BUSINESSEUROPE komt voort uit een gesprek met de Europese Commissie waarin de beëindiging van de intra-EU investeringsbeschermingsverdragen (de investeringsverdragen tussen EU-lidstaten onderling) is besproken. De Europese Commissie wil met lidstaten bekijken of de rechtsbescherming in de EU voldoende is of dat er een alternatief middel nodig is. Nederland heeft hier constructief aan meegewerkt en zal dit blijven doen.
De omstreden benoeming van de voorzitter van de Raad van Toezicht van de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Hogeschool van Amsterdam (HvA) |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Grote twijfels over rechtmatigheid herbenoeming Nicolaï»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Voor mijn oordeel verwijs ik u naar onderstaande beantwoording.
Is het waar dat u de heer Nicolaï heeft benoemd als voorzitter van de Raad van Toezicht, zonder inspraak van de medezeggenschap? Zo ja, waarom heeft u studenten en docenten niet geraadpleegd?
In de herbenoeming van de heer Nicolaï heb ik de bestaande procedure gevolgd. Volgens de WHW adviseert de medezeggenschap de Raad van Toezicht over het profiel op basis waarvan een RvT-lid wordt geworven. In de wet is geen inspraakprocedure op de (her)benoemingsbesluiten geregeld. Bovendien was er op het moment van de herbenoeming van de heer Nicolaï geen College van Bestuur van de UvA, zodat voor de continuïteit een vaste, ervaren kracht als de heer Nicolaï juist van belang was.
Is deze benoeming rechtmatig verlopen? Zo ja, waarom hebben de medezeggenschapsraden dan geen advies kunnen uitbrengen op het profiel van de kandidaat?
Ja, de benoeming is rechtsgeldig. Dat is ook de conclusie van advocatenkantoor Stibbe, dat hierover een advies uitbracht aan de Raden van Toezicht.
Is het waar dat de medezeggenschapsraden het recht hebben om gehoord te worden, alvorens de leden van de Raad van Toezicht worden benoemd? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd?
De veronderstelde hoorprocedure is in 2010 in de WHW vervangen door het voordrachtsrecht van de medezeggenschap ten aanzien van de benoeming van één van de leden van de Raad van Toezicht. Die wijziging moet nog worden aangepast in het universiteitsreglement van de UvA. Met de wet Versterking Bestuurskracht heeft de medezeggenschap daarenboven adviesrecht met betrekking tot de profielen voor de benoeming van de leden van de Raad van Toezicht. In het geval van de heer Nicolaï ging het om een herbenoeming. De procedure bij herbenoemingen heb ik veranderd, daarvoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening van UvA-hoogleraar staats- en bestuursrecht Adrienne de Moor-van Vugt: «Er is het afgelopen anderhalf jaar natuurlijk wel het een en ander gebeurd. Het zou dus in ieder geval vanuit bestuurlijk oogpunt goed zijn geweest wanneer men aan de medezeggenschap had gevraagd of men nog op- of aanmerkingen had. Bovendien zou dat ook vanuit de eisen voor zorgvuldige besluitvorming, één van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de voorkeur hebben gehad»?
Ik begrijp de mening van mevrouw De Moor-van Vugt. Ik zal ik me er bij toekomstige herbenoemingen van alle leden van de Raad van Toezicht van de openbare universiteiten van vergewissen dat de medezeggenschap ook de kans heeft gekregen om te bezien of het profiel van de Raad van Toezicht waarover bij de eerste termijn is geadviseerd nog actueel is.
Begrijpt u dat de medezeggenschapsraden zich gepasseerd voelen door uw handelwijze?
Ik heb begrepen dat de medezeggenschap zich gepasseerd voelt en begrijp dat de medezeggenschap graag een betrokkenheid heeft. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en 4.
Erkent u dat het onverstandig was om de heer Nicolaï in een achterkamertje te benoemen, aangezien hij zeer weinig draagvlak heeft binnen de Academische Gemeenschap?
Er is geen sprake geweest van een achterkamertje. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de benoeming van de heer Nicolaï terug te draaien en te zorgen voor een open, democratische benoeming van leden van de Raad van Toezicht? Zo nee, hoe voorkomt u dat bestuurders volstrekt geen draagvlak hebben?
Inmiddels is de Raad van Toezicht van de UvA teruggetreden en heb ik een nieuwe Raad van Toezicht benoemd. De benoeming is in goed overleg verlopen met de Centrale Ondernemingsraad en de Centrale Studentenraad van de UvA.
Gerommel met een rapport over de daling van het aantal studenten als gevolg van het leenstelsel |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Schrik om feiten instroom HO»?1
Ik verwijs u voor mijn genuanceerde oordeel over de ontwikkelingen in de instroom in het hoger onderwijs naar de beleidsreactie bij de monitorrapportage die ik de Tweede Kamer op 18 april 2016 heb toegestuurd (Kamerstukken II, 2015–2016, 24 724, nr. 142). Die laat een beeld zien van een stelsel in verandering. Ik ga ervan uit dat uw vragen ondertussen achterhaald zijn.
Is het waar dat de monitor: «laat zien dat jongeren uit gezinnen met lage inkomens, eerste generatiestudenten, niet-westerse allochtonen en kinderen uit kwetsbare milieus de grootste daling vertonen bij de instroom naar het hoger onderwijs»?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar bovengenoemde monitorrapportage.
Deelt u de mening dat dit uiterst pijnlijk is en dat uw eerdere uitspraken over «spookverhalen» over het leenstelsel, op drijfzand berusten?2
Zie de antwoorden onder 1 en 2.
Erkent u dat de emancipatie en verheffing van kansarme jongeren steeds verder uit beeld raken als gevolg van uw beleid? Bent u bereid om excuses te maken aan deze jongeren?
Zie de antwoorden onder 1 en 2.
Klopt het dat: «een document van 193 bladzijden inmiddels al weken heen en weer gaat tussen het departement, koepels en studentenbonden»? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Zowel de monitorrapportage als de beleidsreactie zijn, conform mijn toezegging aan de Tweede Kamer, ter consultatie voorgelegd aan sectorraden, studenten- en expertiseorganisaties. Ik hecht zeer aan de kennis en kunde van deze organisaties.
Is er inderdaad sprake van onrust op uw departement vanwege de schokkende cijfers? Zo nee, hoe verklaart u dat uw ministerie nog nooit zoveel concept-beleidsreacties in het geheim heeft uitgewisseld «omdat men er echt niet uitkwam»?
Zie het antwoord onder 5.
Bent u zich aan het beraden op een finaal concept van een reactie, waarin u zich verschuilt achter de formulering «dat de instroom in 2015 nog weinig inzicht kan geven van de effecten van het studievoorschot»?
Zie de antwoorden onder 1 en 2.
Deelt u de mening dat het verhullen van de waarheid schade toebrengt aan het vertrouwen in de politiek?
Ja.
Bent u bereid om de monitor ongecensureerd aan de Kamer te zenden, inclusief een eerlijke duiding van de cijfers?
Zie de antwoorden onder 1 en 2.
Welke maatregelen neemt u om de schade die wordt aangericht door het leenstelsel te repareren?
Zie de antwoorden onder 1 en 2.
Protest tegen het bestuur van de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Hogeschool van Amsterdam (HvA) |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Raad van Toezicht onder druk»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Voor mijn oordeel verwijs ik u naar onderstaande beantwoording.
Deelt u de opvatting in de brandbrief van Decanen, Centrale Ondernemingsraad en Centrale Studentenraad dat de samenwerking tussen de UvA en de HvA mislukt is?
Die conclusie deel ik niet. Uit de onderzoeksrapporten over de bestuurlijke samenwerking tussen de UvA en de HvA en over de organisatie van de ondersteunende diensten van 8 september jl. blijkt immers dat op verschillende plaatsen binnen de UvA en de HvA in de afgelopen jaren goede samenwerking op het gebied van onderwijs en onderzoek tot stand is gekomen. Ook de kwaliteit van de dienstverlening is door de samenwerking vergroot. Geconcludeerd is dat de personele unie op bestuurlijk niveau daar echter weinig aan heeft bijgedragen. Op grond van deze evaluatie heeft het College van Bestuur de voorkeur voor splitsing in twee aparte besturen voor UvA en HvA. Voordat er definitieve stappen worden gezet wil het College van Bestuur terecht eerst haar lijn bespreken met de onderwijsgemeenschap.
Bent u het eens met het pleidooi dat de UvA en de HvA weer een eigen bestuur moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat studenten, docenten en decanen bezwaar maken tegen de onhoudbare span of control, waarbij één bestuur leiding geeft aan 85.000 studenten, 9.000 medewerkers en een budget van 1,1 miljard euro?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de twee nieuw aan te stellen bestuurders «door hun hoeven zullen zakken» als niet eerst een nieuwe bestuursstructuur voor UvA en HvA wordt neergezet?2
Ik vind het verstandig om het bestuur te versterken met een extra portefeuillehouder financiën voor de HvA voor de periode tot 1 januari 2017. Verder wacht ik de evaluatie af.
Erkent u dat de auteurs van de brandbrief het eens zijn met de analyse van oud-bestuurder Amman, dat de bestuurlijke samenwerking geleid heeft tot een onwerkbare situatie?
Ik heb inderdaad gelezen dat de auteurs van de brandbrief van oordeel zijn dat de bestuurlijke samenwerking geleid heeft tot een onwerkbare situatie.
Hoe kunt u in antwoord op eerdere vragen beweren dat er «geen conflict» is tussen de heer Amman en de voorzitter van de Raad van Toezicht?3 Heeft u de heer Amman gesproken of heeft u deze veronderstelling overgenomen uit een persbericht van de voorlichtingsdienst van de UvA?4
Ik heb hierover contact gehad met de UvA en begrepen dat de heer Amman zelf heeft aangegeven dat er geen sprake is van een persoonlijk conflict.
Bent u bereid te erkennen dat de Centrale Ondernemingsraad niet akkoord is gegaan met de procedure voor de benoeming van de nieuwe bestuurders van de UvA? Zo ja, hoe kunt u in antwoord op bovengenoemde schriftelijke vragen stellen dat de medezeggenschap goed is betrokken bij de benoemingsprocedure?
Ik heb van de UvA begrepen dat de benoemingsprocedure tot stand is gekomen na uitgebreid overleg tussen de Centrale Studentenraad en de Centrale Ondernemingsraad van de UvA, de Centrale Medezeggenschapsraad van de HvA, de decanen van HvA en UvA en de Raden van Toezicht. Daarbij is onder andere afgesproken dat de medezeggenschap instemmingsrecht kreeg op het profiel van de nieuwe bestuursleden, dat de medezeggenschap vier leden afvaardigde voor de benoemingsadviescommissies en dat de medezeggenschap adviesrecht kreeg op de benoemingen zelf.
Deelt u de mening dat het draagvlak voor de bestuurlijke samenwerking UvA/HvA tot het nulpunt is gedaald als studenten, docenten en decanen in een brandbrief pleiten voor een ontvlechting? Zo ja, bent u bereid hun pleidooi te ondersteunen?
Neen, zo ver wil ik niet gaan. Ik heb gelezen dat de auteurs van de brandbrief pleiten voor ontvlechting maar ik heb ook de brief van de decanen van de HvA gelezen die juist vrezen dat halsoverkop de samenwerking beëindigen zonder dat er een goede evaluatie aan ten grondslag ligt, de belangen van het primair proces kunnen schaden. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Is de positie van de voorzitter van de Raad van Toezicht nog houdbaar als medezeggenschapsraden van studenten en docenten en decanen het vertrouwen in hem opzeggen? Indien zijn positie onhoudbaar is geworden, wat voor maatregelen gaat u nemen? Indien hij wat u betreft kan blijven zitten, hoeveel ongenoegen moet er nog bijkomen voordat u gaat ingrijpen?
Naar mijn informatie is het vertrouwen in de Raad van Toezicht niet opgezegd door de medezeggenschapsraden. Overigens is de Raad van Toezicht van de UvA inmiddels teruggetreden en heb ik een nieuwe Raad van Toezicht benoemd.
Laat u zich inspireren door deze opvatting van Arnoud Boot: «Voor iedereen die normaal nadacht en niet verkrampt is door een megalomaan wereldbeeld, is al lang duidelijk dat er geen enkele meerwaarde te realiseren is met de bestuurlijke samenwerking tussen UvA en HvA. Nu al meer dan twaalf jaar lang verlamt deze samenwerking het functioneren van beide instellingen die gewoon niet bij elkaar passen en samen een omvang en complexiteit hebben die onhandelbaar is.»?5
Ik laat deze opvatting graag voor rekening van de heer Boot. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de brief van Humanities Rally en De Nieuwe Universiteit met een aanklacht tegen het old boys network dat het bestuur van UvA/HvA vormt? Zijn alle genoemde combinaties van (neven)functies toegestaan?6
Ik heb kennis genomen van de brief van Humanities Rally en De Nieuwe Universiteit. Alle genoemde combinaties van nevenfuncties zijn wettelijk toegestaan.
Is het geoorloofd dat een lid van de Raad van Toezicht van de HvA, tevens bestuurder is van Stichting Aandelenbeheer BAM Groep, de uitvoerder van de bouw van de nieuwe campussen van de UvA? Zo ja, vindt u deze combinatie van functies verstandig?
De samenstelling van de Raad van Toezicht moet zodanig zijn, dat de Raad een deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan uitoefenen. Navraag levert op dat deze Stichting Aandelenbeheer BAM Groep een continuïteitsstichting is. Deze Stichting moet, op het moment waarop de Koninklijke BAM Groep NV een bedreiging ervaart in haar zelfstandigheid, continuïteit of identiteit, zelfstandig tot een oordeel komen of die dreiging zodanig is dat de belangen van de diverse stakeholders van de vennootschap niet zijn gediend. De Stichting Aandelenbeheer BAM Groep gaat niet over het verwerven van opdrachten, noch over de voorwaarden daarvan. Het betreffende lid van de Raad van Toezicht heeft geen persoonlijke relatie met de BAM Groep NV, noch met de bestuurders van die NV. Ook heeft dit lid geen aandelen BAM Groep NV of andere waardepapieren en heeft hij ook geen invloed op de strategie of de uitvoering daarvan. Hier is tijdens de aanstelling van het lid ook over gesproken en geconcludeerd dat er geen belemmering was. Deze informatie geeft mij geen aanleiding de combinatie van functies onverstandig te vinden.
Bent bereid om te erkennen dat de bestuurlijke samenwerking tussen de UvA en de HvA ondoordacht is geweest? Zo ja, neemt u het initiatief tot ontvlechting?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Problemen bij de Hogeschool Utrecht (HU) |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Mannen in pakken op de hogeschool»?1
Ik heb kennis genomen van het desbetreffende artikel. Zie de antwoorden hieronder wat betreft mijn oordeel.
Deelt u de mening dat sprake is van een «verstikkende sfeer» op de Hogeschool Utrecht, in ogenschouw nemende dat 39 procent van het personeel het werkklimaat „onveilig» noemt, tegen slechts 29 procent dat het werkklimaat „veilig» noemt, en dat 61 procent van het personeel vindt dat belangrijke beslissingen vaak „uit het niets» komen?
Uit navraag bij de Hogeschool Utrecht komt naar voren dat het College van Bestuur de onrust en onvrede onder medewerkers herkent die de veranderingen hebben veroorzaakt. In het artikel van NRC Handelsblad wordt een selectie getoond van een aantal resultaten uit het werkbelevingsonderzoek dat in november 2015 is uitgevoerd bij de Hogeschool Utrecht. Het werkbelevingsonderzoek is een tweejaarlijks onderzoek onder alle medewerkers van de Hogeschool Utrecht. De uitkomsten van het werkbelevingsonderzoek worden besproken in de faculteiten, instituten, afdelingen, opleidingen en teams in duidingssessies. Daarnaast hebben medewerkers de mogelijkheid de resultaten individueel te bespreken met hun leidinggevende. Uit het werkbelevingsonderzoek kwam naar voren dat de communicatie in de lijn niet goed werkt. Het CvB heeft aangegeven te werken aan verbetering van de interne communicatie.
In algemene zin vind ik het altijd zorgelijk als een substantieel deel van het personeel het werkklimaat als «onveilig» kwalificeert.
Baart het u zorgen dat de Hogeschool Utrecht met 35.000 studenten en 3.500 medewerkers «net als veel andere instellingen van het hoger onderwijs grootschalig en centralistisch is geworden»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat ook binnen grote organisaties prima sprake kan zijn van een «klein binnen groot», indien de organisatie goed is georganiseerd, de juiste personen op de juiste plek zitten (zowel management als medewerkers), sprake is van voldoende transparantie, checks and balances en de menselijke maat. Als studenten en medewerkers zich gezien en gehoord weten, doet de omvang van een instelling er niet zoveel toe.
Erkent u dat de prestatieafspraken oorzaak zijn van de centralisering, waardoor «de top wordt afgerekend» en dus «vaak stevig moet ingrijpen om de cijfermatige doelen te halen»?
Van de instelling heb ik begrepen dat de veranderingen die binnen de Hogeschool Utrecht zijn ingezet, voortkomen uit beleid dat voor het grootste gedeelte al is geformuleerd voordat de prestatieafspraken in werking zijn getreden. Zo is de instelling in 2008 bijvoorbeeld al gestart met veranderingen in het huisvestingsbeleid. Activiteiten wel of niet centraal aansturen is overigens een keuze van de instelling zelf en staat mijns inziens los van de prestatieafspraken. Overigens ben ik van mening dat cijfermatige doelen dienend moeten zijn aan onderwijskundige doelen. Een onderwijsinstelling heeft in de eerste plaats een maatschappelijke opdracht.
Hoe oordeelt u over het besluit van het bestuur om bezuinigingen te realiseren met behulp van «change managers uit het bedrijfsleven», veelal afkomstig uit de bankwereld? Vindt u dit een voorbeeld van goed bestuur, passend bij de sector onderwijs?
Het aanstellen van personeel is de verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur. Ik ga er vanuit dat het college van bestuur hierbij zelf adequate keuzes maakt ten aanzien van de bedrijfsvoering van de instelling en welk personeel daarvoor benodigd is. Middels het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting kan de medezeggenschap ook meepraten over de voorgenomen uitgaven op het gebied van personeel.
Is het waar dat de ingehuurde topmanagers circa 110 euro per uur verdienden? Waren hun verdiensten te allen tijde in overeenstemming met de regelgeving rond topinkomens?
Voor de bezoldiging van niet-topfunctionarissen, al dan niet in loondienst, heeft Hogeschool Utrecht een intern beleid geformuleerd. Hierin is een maximum uurtarief opgenomen dat is afgeleid van de WNT.
Naar aanleiding van de aanpassingen in de WNT per 2015 heeft ook Hogeschool Utrecht haar interne uurtarief aangepast. In 2014 bedroeg het uurtarief € 119,00 ex. btw. In 2015 is dit tarief bijgesteld naar € 107,00 ex. btw per uur.
Uit intern onderzoek kwam een aantal zaken inzake de naleving van het geformuleerde interne beleid naar voren die nog nader aandacht behoeven. De Inspectie van het Onderwijs overlegt in het kader van het reguliere toezicht nog met de hogeschool over de wijze waarop deze de aandachtspunten zal aanpakken.
Is het waar dat er een interim-mer uit het transitieteam werkzaam was, die één dag per week bij de Belastingdienst werkte, terwijl hij 40 uur per week bij de hogeschool kon declareren? Is dit volgens u geoorloofd?
De inhuur van personeel behoort tot de verantwoordelijkheid van het college van bestuur. De hogeschool geeft aan dat zij naar aanleiding van dit signaal onafhankelijk onderzoek heeft laten doen door accountantskantoor PricewaterhouseCoopers (PwC). Uit het onderzoek blijken geen indicaties van mogelijke onregelmatigheden.
Overigens komt het mij als billijk voor dat bij de honorering van ingehuurd personeel alleen wordt gekeken naar gewerkte uren waarvoor de instelling betaalt, en niet naar gewerkte uren bij een andere werkgever.
Is het waar dat 2015 elf «heidagen» telde en dat alleen al de begeleiding door een strategisch adviesbureau ruim 90.000 euro kostte? Vindt u dit een zinvolle besteding van onderwijsgeld?
De keuze voor een heidag is de verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur. Hierover legt het instellingsbestuur ook verantwoording af in het jaarverslag dat moet worden goedgekeurd door de Raad van Toezicht. Onderzoek door PwC toont aan dat de kosten voor de heidagen niet buitensporig hoog zijn.
Heeft een leidinggevende zichzelf inderdaad een bonus toegekend van een bruto maandsalaris plus vakantiegeld, door middel van een brief waarbij hij zowel afzender als geadresseerde was? Is hier sprake van fraude?
De hogeschool verzekert mij dat de desbetreffende leidinggevende zichzelf geen gratificatie heeft toegekend en dat dit zich niet zou verhouden tot de interne checks and balances waarbij dit te allen tijde aan het licht zou komen. Uit onderzoek van PwC komt niet naar voren dat er indicaties zijn van onregelmatigheden ten aanzien van gratificaties.
Wat zijn de totale kosten voor het inhuren van deze «change managers»? Vindt u deze uitgaven een zinvolle besteding van onderwijsgeld?
Onderwijsgeld moet doelmatig worden besteed. Als verandering noodzakelijk is kan het inhuren van change managers een te rechtvaardigen uitgave zijn. De keuze hiervoor is de verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling. Uit navraag blijkt dat deze managers in dienst zijn van de Hogeschool Utrecht. Hun kosten worden verantwoord binnen de reguliere personeelslasten van de hogeschool. De managers worden beloond binnen het functie- en salarisgebouw van Hogeschool Utrecht volgens de CAO-HBO.
Er is één uitzondering, zie ook het antwoord op vraag 6. Deze manager werd ingehuurd voor ongeveer 1.500 uur op jaarbasis en een uurtarief van € 119,00 resp. € 107,00 ex. btw. per uur). De totale kosten van inhuur van deze externe over de periode 2014 en 2015 bedragen € 461.826.
Was het volgens u noodzakelijk om interim-managers in te huren, of had de hogeschool deze taken ook zelf kunnen uitvoeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Is het waar dat de medezeggenschap in dit proces het «kind van de rekening» werd en dat de personeelsraad collectief is opgestapt? Hoe oordeelt u over deze gang van zaken?
Ik heb van de hogeschool begrepen dat het medezeggenschapsorgaan van het personeel van het dienstonderdeel HU Diensten in december jl. het vertrouwen in de directie HU Diensten als overlegpartner heeft opgezegd. Dat is een krachtig signaal. Dit maakt de medezeggenschap in mijn ogen niet zozeer «kind van de rekening» maar juist een tegengeluid om rekening mee te houden.
De nieuw gekozen leden van de personeelsraad zijn vervroegd (per 1 juni) geïnstalleerd. In de tussenliggende periode heeft de hogeschoolraad, de hoogste medezeggenschapsraad van de hogeschool, de taken van de personeelsraad waargenomen.
Klopt het dat het bezuinigingsdoel van 20 procent moest worden gehaald en dat daarom «chefs werden aangespoord om bij de jaarlijkse functioneringsgesprekken vijf procent van hun personeel als onvoldoende te beoordelen»? Vindt u dit een aanvaardbare werkwijze?
De hogeschool heeft mij bij navraag aangegeven dat dit niet het geval is.
Deelt u de mening dat het integriteitsonderzoek opnieuw gedaan moet worden, aangezien de onafhankelijkheid ervan in twijfel wordt getrokken? Zo ja, bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen?
Nee. In de periode augustus – september 2015 is onderzoek uitgevoerd naar aanleiding van een vertrouwelijke melding bij het College van Bestuur over financiële onregelmatigheden bij het bedrijfsonderdeel HU Diensten. Zowel uit dit intern onderzoek als uit onderzoek van PwC komt naar voren dat geen indicaties van onregelmatigheden zijn aangetroffen. Vanwege het vertrouwelijke karakter van de onderzoeken en de privacy gevoelige informatie in de rapporten, zijn de rapporten niet openbaar gemaakt.
Wat is – alles afwegende – uw oordeel over de gang van zaken op deze hogeschool? Deelt u de mening dat een en ander mogelijk werd door een uiterst centralistisch bestuur in combinatie met een gebrekkige inspraak? Welke maatregelen neemt u om de situatie te verbeteren?
Zie de voorgaande antwoorden.
Het bericht 'Leidse Greentower is in 2018 klaar' |
|
Jasper van Dijk , Harm Beertema (PVV), Michel Rog (CDA), Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Leidse Greentower is in 2018 klaar»?1
Ja.
Kunt u zonder slagen om de arm bevestigen dat er geen kwartje van het reddingsgeld dat u bij andere roc's2 heeft weggehaald in het plein dan wel een garage met fietsenstalling nabij ROC Leiden wordt gestoken?
Zoals ik in het debat van december jl. reeds heb aangegeven gaat het hier om een erfenis uit het verleden. Ook heb ik in het debat van december jl. aangegeven dat deze afspraak onderdeel is van een onverantwoorde vastgoeddeal.
Het betreft hier een lastige en complexe situatie die onderdeel is van de ontwikkeling van het gebied waarin het gebouw van het ROC is gelegen. In het Uitvoeringsbesluit Woontoren Bètaplein van maart 2016, waar het genoemd artikel betrekking op heeft, wordt een definitieve oplossing geboden voor het realiseren van de fietsenstalling ten behoeve van de studenten van ROC Leiden en de leerlingen van vmbo Da Vinci. Dit vindt zijn oorsprong in de afspraak die in 2006 is gemaakt over het realiseren van een fietsenstalling die in het oorspronkelijke plan, uit 2006, geplaatst zou worden op het gedeelte van het stadsplein waarop de gebouwen van een voormalige garage nog steeds staan. In 2006 was de afspraak dat de gemeente Leiden een bedrag van maximaal € 788.000 exclusief btw zou betalen aan ROC Leiden, de beoogde bouwer van de fietsenstalling.
Toen het gebouw Lammenschans in 2011 in gebruik genomen is door ROC Leiden en vmbo Da Vinci is gekozen voor de aanleg van een tijdelijke fietsenstalling op het voorlopige plein. Deze tijdelijke fietsenstalling was nodig in verband met het onteigeningsconflict tussen de gemeente Leiden en de eigenaar van de garage. De onteigening is nodig voor het ontwikkelen van het stadsplein. ROC Leiden is geen partij in dit conflict.
Toen bleek dat de afspraak uit 2006 geen doorgang kon vinden en ROC Leiden niet de fietsenstalling gaat bouwen, is in 2014 een overeenkomst getekend door ROC Leiden en de gemeente Leiden. De definitieve fietsenstalling wordt nu gebouwd in opdracht van Green Real Estate en in 2014 is overeengekomen dat de gemeente Leiden en ROC Leiden ieder een gelijke financiële bijdrage zullen leveren aan de totale kosten die verbonden zijn aan het realiseren van de fietsenstalling met dien verstande dat de bijdrage van ROC Leiden een bedrag van € 788.000, exclusief btw, peildatum overeenkomst, niet te boven zal gaan. Wil het zo zijn dat het bedrag boven de € 788.000 komt, dan zal de gemeente Leiden dit verschil bijbetalen. De exacte omvang, inrichting en kosten van de te bouwen fietsenstalling zijn nog niet bekend. Hierover wordt nog onderhandeld door de gemeente Leiden, ROC Leiden en Green Real Estate.
De afspraak uit 2014 heeft er voor gezorgd dat het risico om eventuele hogere kosten op te vangen, boven € 788.000, niet meer bij ROC Leiden ligt. Dit risico ligt nu bij de gemeente Leiden.
Er is dus geen sprake van een bijdrage aan het schoolplein, zoals in de berichtgeving genoemd is, maar van een reeds afgesproken maximale bijdrage van ROC Leiden in de kosten van de definitieve fietsenstalling, in lijn met de afspraken uit 2006.
Het bedrag dat nodig is voor de realisatie van de fietsenstalling zal ook gedekt moeten worden door ROC Leiden, een fietsenstalling is ook onderdeel van een school, maar heeft geen gevolgen voor de maximale steun van € 40 miljoen. Er lopen nog onderhandelingen over de daadwerkelijke bijdrage van ROC Leiden. De inzet van ROC Leiden is om het te betalen bedrag zo laag mogelijk te houden.
Hoe verhouden de garage inclusief fietsenstalling zich met de problematiek die eerder rond het schoolplein was ontstaan en waarnaar door de Kamer op verschillende momenten is gevraagd? Betreft dit een en dezelfde casus?
Zie het antwoord op vraag 2.
Eerder stelde u dat, inclusief 21% btw, het ROC Leiden maximaal € 950.000 zou bij betalen aan het plein; is dat bedrag nu verlaagd naar € 788.000 of is dit het bedrag exclusief btw? Of staan de bedragen los van de bouw van de garage met fietsenstalling? Graag een toelichting
Dit is inderdaad hetzelfde bedrag. Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe verklaart u het dat in het bovenstaande artikel wordt gerept over afspraken uit 2014 waaruit zou blijken dat het ROC de helft zou betalen aan de garage met fietsenstalling en u eerder in de plenaire zaal sprak over een document uit 2006?3 Zijn dit twee verschillende afspraken? Graag een toelichting.
Zie het antwoord op vraag 2.
Was het tot op het einde van de onderhandelingen de inzet van het ROC Leiden om de bijdrage aan het schoolplein te reduceren tot nul zoals u eerder in de Kamer aangaf? Is het bestuur van het ROC Leiden tevreden met deze uitkomst? Kunt u deze zienswijze onderschrijven? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, heeft u het ROC Leiden aangespoord om een beter onderhandelingsresultaat te bereiken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op 17 december 2015 gaf u in de Kamer aan dat u de Kamer zou informeren over de ontwikkelingen die in het bijzonder met het plein te maken hebben4; waarom heeft u dat tot op heden niet gedaan? Krijgt de Kamer spoedig informatie over de gesloten deal?
Op dit moment lopen de onderhandelingen nog. Zodra ik hier duidelijkheid over heb, zal ik u hierover informeren. Wel wil ik van de gelegenheid gebruik maken om u te melden dat wooncorporatie Ymere ROC Leiden definitief € 7,6 miljoen moet betalen voor de verkoop van de grond en gebouwen aan de Leidsedreef in Leiderdorp. Na de verkoop wilde Ymere van de deal af en volgde een juridisch traject waarbij ROC Leiden uiteindelijk bij de Hoge Raad in het gelijk is gesteld.
Bent u wel tevreden over de uitkomst van de onderhandelingen? Graag een toelichting.
Aangezien de onderhandelingen nog lopen, kan ik nog geen oordeel geven over de uitkomst.
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde over de euro, waarin werd onderzocht hoe de euro gemaakt wordt?1
Ja.
Klopt het dat het produceren van clustermunitie verboden is onder de «Convention on Cluster Munition» (CCM)?
De CCM verplicht elke deelnemende staat ertoe om onder geen enkele omstandigheid: a) clustermunitie te gebruiken; b) rechtstreeks of onrechtstreeks clustermunitie te ontwikkelen, te produceren, anderszins te verwerven, op te slaan, aan te houden of aan derden over te dragen; c) enige activiteit die op grond van het verdrag verboden is voor een staat die partij is, te steunen, aan te moedigen of derden ertoe aan te zetten.
Klopt het dat ieder land dat het CCM geratificeerd heeft, zich op geen enkele wijze mag bezighouden met het steunen dan wel aanmoedigen van activiteiten die verboden zijn onder het CCM?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Nederland het CCM op 23 februari 2011 geratificeerd heeft?
Ja.
Wanneer was u voor het eerst op de hoogte van het feit dat Poongsan clustermunitie produceert?
Het Ministerie van Financiën ontdekte eind 2014 voor het eerst dat Poonsang naast de productie van rondellen (ongeslagen muntstukken) ook betrokken is bij de productie van clustermunitie.
Kunt u aangeven voor de periode tussen 23 februari 2011 en 24 maart 2016 of de Koninklijke Nederlandse Munt (KNM) zaken heeft gedaan met Poongsan en om wat voor orders het in die jaren dan ging (graag ook in absolute aantallen)?
In genoemde periode heeft KNM in 2013 voor de productie van Nederlandse 2-euromunten, twee keer een bestelling geplaatst bij Poonsang. Dit was op 27 maart 2013 en 12 september 2013. Het ging hier in totaal om 40 miljoen rondellen. Op dat moment was bij het ministerie nog niet bekend dat een onderdeel van het bedrijf Poongsan ook clustermunitie produceerde.
Daarnaast heeft KNM in 2015 rondellen bij Poongsan ingekocht voor de opdrachten die zij van andere landen heeft verkregen. In onderstaande overzicht is weergegeven hoeveel rondellen door KNM zijn ingekocht bij Poongsang in de periode tussen 2013 en 2015 en hoe zich dat verhoudt tot de totale productievolume van KNM over deze jaren. In 2014 heeft KNM geen rondellen bij Poonsang besteld.
Jaar
Inkoop bij Poongsan (aantal)
Totale jaarproductie
% t.o.v. jaarvolume
2013
43.000.000
422.000.000
10,19%
2015
10.000.000
1.200.000.000
0,83%
Klopt het dat de KNM in het jaar 2015 in ieder geval een order van 10 miljoen zogeheten «coin blanks» (onbedrukte euromuntstukken) heeft afgenomen van Poongsan?
Zie antwoord vraag 6.
Op 24 februari 2015 heeft u nog aangegeven in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Merkies over duurzaam bankieren dat u het belang van maatschappelijk verantwoord bankieren onderstreept; hoe kunt u dan verklaren dat Nederland zaken heeft gedaan met een bedrijf als het Zuid-Koreaanse Poongsan, dat naast «coin blanks» ook clustermunitie maakt?2
In de kabinetsreactie op de initiatiefnota-Merkies is beschreven dat de staat als aandeelhouder eraan hecht dat alle staatsdeelnemingen transparant zijn over de keuzes die zij maken in hun bedrijfsvoering en de maatschappelijke gevolgen van deze keuzes. In de nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013 is opgenomen dat deelnemingen dienen te rapporteren over hun MVO-beleid conform de GRI-rapportagestandaard en dat zij worden opgenomen in de zogenoemde transparantiebenchmark. Wij zien er als aandeelhouder op toe dat de deelnemingen zich hieraan conformeren en rapporteren daarover in ons Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen. De bestuurders van de onderneming zijn verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en het is dan ook aan hen om de initiële afweging te maken ten aanzien van de maatschappelijke gevolgen van bedrijfsmatige keuzes.
KNM beperkt zich voor haar inkoop van rondellen tot de leveranciers die zijn goedgekeurd door de Mint Directors Working Group («MDWG»). De MDWG is in het leven geroepen door de Europese Commissie en bestaat (voornamelijk) uit de directeuren van de Europese munthuizen. Zij houden een lijst bij van door hen goedgekeurde rondellenleveranciers. Poonsang is een van de bedrijven die in deze lijst zijn opgenomen. Dit zijn leveranciers die voldoen aan de technische specificaties en andere waarborgen ter voorkoming van valsemunterij. KNM zal de positie van Poongsan op deze lijst ter discussie stellen.
KNM is in januari 2015 door het ministerie op de hoogte gebracht dat Poongsan ook clustermunitie produceert en derhalve geen wenselijk partij is om zaken mee te doen. Daarbij is afgesproken dat KNM voor de productie van de Nederlandse euromunten niet meer zal bestellen bij Poonsang. KNM heeft Poonsang toen, blijkt nu, niet van haar algemene leverancierslijst afgehaald. KNM heeft Poonsang na haar interview met de Keuringsdienst van Waarde wel van haar algemene leverancierslijst gehaald.
Op welke manier heeft de KNM vastgesteld of Poongsan wel of geen clustermunitie produceerde alvorens het met dit bedrijf zaken ging doen?
Zie antwoord vraag 8.
Bestaat er een beleid ten aanzien van staatsdeelnemingen over hoe ze zich ervan verzekeren dat ze geen zaken doen met ondernemingen die clustermunitie produceren?
Zie antwoord vraag 8.
In de eerder genoemde uitzending van de Keuringsdienst van Waarde deed de heer René van Dijk van de KNM de belofte dat de KNM vanaf heden geen zaken meer zou doen met Poongsan; hoe gaat u er op toezien dat deze belofte wordt nagekomen?
Om rondellen te kunnen bestellen die nodig zijn voor de productie van Nederlandse euromunten heeft KNM vooraf instemming van het ministerie nodig. Het bedrijf is zelf verantwoordelijk voor haar mvo-beleid en haar inkoopbeleid. De raad van commissarissen ziet hierop toe. De staat zal als aandeelhouder navragen of KNM inderdaad niet meer bij Poonsang bestelt.
ING Bank, Van Lanschot bank en ABP-pensioenfonds zijn enkele voorbeelden van ondernemingen die geen zaken doen met Poongsan, omdat zij op de hoogte zijn van het feit dat Poongsan clustermunitie produceert; hoe kan het dat een instelling die voor 100% in handen van de staat is niet op de hoogte is van dit feit?
Zie antwoord vraag 8.
Weet u of andere staatsdeelnemingen ook zaken doen met Poongsan? Zo ja, wat gaat u daar dan aan doen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de resultaten van dit onderzoek te delen met de Tweede Kamer?
De staat als aandeelhouder zal deze specifieke casus gebruiken als algemene waarschuwing richting de andere staatsdeelnemingen dat het van belang is om klant- en leveranciersrelaties ook op MVO-aspecten te beoordelen.
Onder artikel 9 van het CCM valt te lezen dat sancties opgelegd kunnen worden aan een lidstaat die het CCM heeft geratificeerd; kan de Nederlandse overheid een sanctie opgelegd krijgen nu blijkt dat zij zaken heeft gedaan met een partij die zich bezighoudt met de productie van clustermunitie? Zo ja, heeft u enig idee van de zwaarte van die sanctie?
Aangezien de CCM niet voorziet in een verbod op (handels)contacten, is van een overtreding van de verplichting, vastgelegd in artikel 1 van de CCM, geen sprake.
Is u bekend of andere landen ook gebruik maken dan wel gebruik hebben gemaakt bij de productie van hun euromunten van de «coin blanks» van Poongsan? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb begrepen dat Poongsan ook rondellen aan andere muntproducenten heeft geleverd omdat het bedrijf op de lijst van MDWG staat als een van de acceptabele leveranciers. In welke mate dit is gebeurd, en in hoeverre dit nog steeds gebeurt, is mij niet bekend. Het is aan de betreffende overheden om te bepalen hoe hiermee om te gaan.
Corruptie bij de douane in de haven van Rotterdam |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Douane in hemd na nieuwe corruptiezaak» over corruptie in de haven van Rotterdam?1
Integriteitsschendingen beschouw ik als zeer ernstig.
Ik kan echter geen uitspraken doen over de inhoud van specifieke gevallen, zolang deze onder de rechter zijn of worden gebracht. De Douane verleent vanzelfsprekend alle medewerking aan de onderzoeken van deze gevallen.
Deelt u de kritiek dat de beveiliging zo lek is als een mandje?2
De conclusie dat de haven zo lek zou zijn als een mandje, laat ik voor rekening van de auteur van dit artikel. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Is inderdaad sprake van een structureel probleem bij de douane?3
Nee, er is mijns inziens geen structureel probleem bij de Douane.
Welke maatregelen neemt u om de corruptie bij de douane te bestrijden?
Bekend is dat criminele organisaties medewerkers van de Douane hebben benaderd. Gelet op de taak van de dienst geeft dit een risico voor de organisatie en de medewerkers die daarbinnen werken. Zij moeten door preventieve maatregelen veilig hun werk kunnen blijven doen en worden beschermd.
Douane neemt integriteit uiterst serieus. De Douane werkt vanuit vertrouwen in haar medewerkers. Hierbij is integer handelen vanzelfsprekend en is het blijvend stimuleren van integer gedrag leidend. Er is daarbij aandacht voor medewerkers die mogelijk in de verleiding kunnen worden gebracht door criminele organisaties. De Douane biedt zijn medewerkers de mogelijkheid om op verschillende manieren melding te maken van mogelijke integriteitsschendingen; ook als anonimiteit gewaarborgd moet zijn met het oog op de (persoonlijke) veiligheid.
De Douane besteedt veel aandacht aan het opwerpen van barrières om ondermijnende criminaliteit buiten de deur te houden. Zo kent het primaire proces van de Douane beheersingsmaatregelen, zoals interne controle, zijn er preventieve maatregelen in procedures rondom werving, selectie en functiewijzigingen en zijn er reguliere instrumenten zoals bewaking op (conflicterende) rechten in de geautomatiseerde systemen en het bewaken van autorisaties.
De Douane wordt incidenteel geconfronteerd met het feit dat een medewerker ontvankelijk is gebleken voor de toenadering van een criminele organisatie. Hier past alleen een repressief disciplinair beleid met de daarbij behorende maatregelen zoals ontslag.
De Douane heeft naar aanleiding van de twee specifieke integriteitsincidenten aanvullende maatregelen genomen. Deze zijn gericht op (het aanscherpen van) procedures, (het aanpassen van) systemen en de menselijke factor. Zo zijn potentiële mazen in werkprocessen gedicht en mogelijkheden voor «remote» werken beperkt. Ook zijn aanvullende (interne) controles in het selectieproces ingebouwd waarbij recht wordt gedaan aan het vierogen-principe. Zo is een extra steekproefprofiel op containers met het risico van verdovende middelen ingeregeld. Daarnaast wordt een deel van de containers met een verdovende middelen risico door twee selecteurs beoordeeld. Ook zijn en worden daar waar nodig profielen en modus operandi aangepast. Op korte en middellange termijn worden meerdere aanpassingen aangebracht in het geautomatiseerde selectiesysteem waarbij at random werktoedeling en het vierogenprincipe door het automatiseringssysteem verder worden ingeregeld en ondersteund.
De Douane monitort de genomen maatregelen en past deze zo nodig verder aan. Integriteitszorg staat permanent op de agenda van de Douane.
De Douane is zich er overigens van bewust dat nooit uitgesloten kan worden dat zich in de toekomst nieuwe integriteitsincidenten zullen voordoen, hoe scherp de aanpak ook is.
Kunt u een compleet overzicht geven van producten (drugs, wapens) die de afgelopen vijf jaar via omkoping van douanepersoneel zijn doorgelaten?
De Douane en het OM beschikken niet over informatie om een compleet overzicht te kunnen geven van producten (drugs, wapens) die de afgelopen vijf jaar via omkoping van douanepersoneel zijn binnengekomen. Wat we niet weten, weten we niet.
In de periode 2012 tot nu zijn twee douanemedewerkers veroordeeld wegens het medeplegen van de invoer van 11 kg cocaïne en het zich hiertoe als douaneambtenaar laten omkopen. Zij zijn uiteraard ook ontslagen. Daarnaast is een ex-medewerker van de douane veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van deze 11 kg cocaïne en de omkoping van de twee bovengenoemde ambtenaren.
Ten aanzien van specifieke gevallen die onder de rechter zijn of worden gebracht zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de conclusie dat deze corruptie economische gevolgen kan hebben, omdat de goede naam van de Rotterdamse haven wordt aangetast?
De Douane is zich zeer bewust van haar maatschappelijke positie. Ik ben mij ervan bewust dat corrupte douaneambtenaren het algemeen belang en de veiligheid van de Nederlandse samenleving ondermijnen. Integriteitsschendingen beschouw ik als zeer ernstig. Voor de maatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Daarnaast werkt de Douane intensief samen met zowel publieke als private ketenpartners. Voorbeeld hiervan is het programma «Integere Haven» en de, vanuit dit programma, op 15 februari 2016 gestarte campagne «Rotterdamse Haven, Veilige Haven».
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar corruptie in de haven? Zo nee, waarom niet?4
In de Rotterdamse haven wordt al intensief aandacht besteed aan het voorkomen en bestrijden van criminele activiteiten, zoals de smokkel van goederen en personen. Een van de speerpunten bij de campagne «Rotterdamse Haven, Veilige Haven» is om mensen die werkzaam zijn in de haven alerter te maken op signalen van corruptie en hen te vragen om de signalen vervolgens te melden. In het programma «Integere Haven» worden de ontwikkelingen in de haven en de effecten van maatregelen gemonitord. De toegevoegde waarde van een extra onderzoek zal daarom beperkt zijn.
De benoeming van bestuurders aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Vindt u de benoemingsprocedure voor nieuwe UvA-bestuurders democratisch verlopen?1
Ik heb van de UvA begrepen dat de procedure voor de benoeming van de twee nieuwe bestuurders tot stand is gekomen na uitgebreid overleg tussen de Centrale Studentenraad (CSR) en de Centrale Ondernemingsraad (COR) van de UvA, de Centrale Medezeggenschapsraad (CMR) van de HvA, de domeinvoorzitters HvA en decanen UvA en de Raad van Toezicht UvA-HvA. Daarbij is afgesproken dat de medezeggenschap instemmingsrecht heeft op het profiel, vertrouwelijke draagvlakgesprekken voert, adviesrecht heeft op de benoeming en dat de medezeggenschap vier leden afvaardigt in de benoemingsadviescommissies. Daarnaast is afgesproken dat de procedure vertrouwelijk is. Ik vind dat de UvA de medezeggenschap op deze manier goed heeft betrokken bij de benoemingsprocedure.
Deelt u de mening van studentenorganisatie ASVA, dat de benoemingsprocedure «volstrekt belachelijk» is, omdat «studenten en medewerkers totaal geen inspraak hebben»? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?2
Zie mijn antwoord op vraag 1.
In hoeverre komt het UvA-bestuur met deze benoemingsprocedure tegemoet aan uw oproep aan bestuurders om voortaan «heel goed te luisteren» naar studenten?3
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het potsierlijk is geworden om de draagvlakgesprekken met de kandidaat-bestuurders nog langer in beslotenheid te voeren, aangezien de namen van de kandidaten zijn uitgelekt? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Een sollicitatieprocedure is doorgaans een vertrouwelijke aangelegenheid en daarover zijn op de UvA afspraken gemaakt met de medezeggenschap. Tevens is afgesproken dat de kandidaten snel na hun benoeming een presentatie zullen geven aan de academische gemeenschap. Dat er informatie gelekt is uit de procedure doet niet aan die afspraken af.
Bent u bereid om studenten en docenten te ondersteunen in hun roep om meer inspraak en openheid rond de benoeming van bestuurders? Zo ja, op welke manier gaat u dit vormgeven?
Ik heb al eerder benadrukt dat ik een transparante procedure waarbij studenten en personeel via de medezeggenschap worden betrokken belangrijk vind. Daarom is in wetsvoorstel Versterking Bestuurskracht opgenomen dat de medezeggenschap adviesrecht krijgt op het profiel en op de benoeming en dat er twee medezeggenschapsleden, waaronder een student, in de sollicitatiecommissie zitten.
Is het waar dat UvA-bestuurder, de heer Amman, is opgestapt vanwege een conflict met de voorzitter van de Raad van Toezicht, de heer Nicolaï, over het opsplitsen van de UvA en de HvA?4
Ik heb begrepen dat de heer Amman heeft aangegeven zijn functie te willen neerleggen om zich meer te kunnen richten op zijn academische taken. Naast persoonlijke overwegingen speelde de UvA-HvA-samenwerking een rol in die beslissing, maar de heer Amman heeft aangegeven dat er geen sprake is van een conflict.
Klopt het dat de heer Amman zich meermaals duidelijk heeft uitgesproken voor een opsplitsing van de UvA en de HvA, terwijl de heer Nicolaï juist groot voorstander was van een gemeenschappelijk CvB?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Raad van Toezicht de splitsing van de UvA en de HvA tegenhoudt? Deelt u de mening dat dit soort beslissingen niet aan de Raad van Toezicht is, zeker niet omdat de wens om de twee instellingen te splitsen al jaren leeft?5
Besluiten over het voortzetten of stopzetten van de samenwerking tussen de HvA en de UvA gaan zeker ook de Raden van Toezicht van beide instellingen aan. Ik heb van de UvA begrepen dat het bestuur van de UvA en de HvA en de Raden van Toezicht gezamenlijk hebben besloten dat het nieuwe bestuur de opdracht krijgt de bestuurlijke samenwerking zorgvuldig te evalueren en op basis daarvan een nieuwe strategie te bepalen. Dit is vervolgens met de medezeggenschap en de decanen besproken en opgenomen als opdracht in het profiel van de nieuwe voorzitter van het College van Bestuur. Ik kan mij voorstellen dat het verstandig is om eerst alle voor- en nadelen af te wegen alvorens een beslissing te nemen.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Centrale Medezeggenschapsraad van de HvA, dat de Raad van Toezicht tekst en uitleg moet geven over deze gang van zaken? Bent u bereid om in te grijpen indien de uitleg onvoldoende bevredigend is?
Ik heb al vaak benadrukt dat overleg tussen medezeggenschap en Raad van Toezicht van groot belang is en ik kan me goed voorstellen dat de samenwerking tussen UvA en HvA in dat gesprek op de agenda staat. Ik heb geen intentie om in dit gesprek te interveniëren.