De zorgen van SodM over zoutwinning door AkzoNobel |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van het SodM aan AkzoNobel over verscherpt toezicht inzake zoutwinning?1
Ja.
Bij welke locaties zijn welke problemen geconstateerd? Kunt u hier een helder overzicht van geven?
Het lijkt erop dat de vorm van de zoutcaverne nabij Heiligerlee is veranderd. De vormverandering bevindt zich niet aan de kant van de rand van de zoutkoepel.
In de week van 21 mei jl. zijn radarmetingen gedaan in de caverne om te onderzoeken om te meten wat de daadwerkelijke afstand tot de rand van de zoutkoepel is. De metingen in dit onderzoek worden momenteel verder uitgewerkt. Radarmetingen zijn complexer dan de sonarmetingen en behoeven meer uitwerking. De radar kan als het ware door het zout heen kijken zodat bepaald kan worden hoever de caverne zich bevindt van de rand van de zoutkoepel. Door de complexiteit van de meting duurt de interpretatie van de resultaten langer. Deze worden binnen enkele weken verwacht. Ik zal SodM vragen om de resultaten dit onderzoek te duiden en openbaar te maken.
Met een micro-seismisch monitoringsnetwerk kunnen toekomstige vormveranderingen van de caverne in kaart worden gebracht. Met AkzoNobel is afgesproken dat dit meetnetwerk uiterlijk 30 september 2018 operationeel zal zijn.
De cavernes waaruit het zout wordt gewonnen voor productielocatie Hengelo liggen verspreid in de gemeenten Hengelo en Enschede. In dit gebied bevinden zich ongeveer 250 cavernes waarvan er 86 cavernes nog actief gebruikt worden. De cavernes in het gebied Hengelo en Enschede zijn veel kleiner dan de cavernes nabij Heiligerlee. De toezichthouder heeft aangegeven dat het ontbreken van een concreet plan voor het verantwoord verlaten (abandonneren) van de cavernes een probleem is.
In het recente verleden deden zich in het gebied Hengelo en Enschede regelmatig lekkages uit het transportleidingen netwerk en lekkages uit putten voor. Dit was voor SodM in 2016 de aanleiding om het verscherpt toezicht in te stellen. Uit onderzoek is gebleken dat vijftien van de in totaal 550 putten lekkages hebben vertoond. AkzoNobel heeft voor deze lekke putten een generiek plan van aanpak ingediend bij SodM en de betrokken gemeenten. Na overeenstemming over het generieke plan zal AkzoNobel specifieke saneringsplannen moeten indienen voor opruimen van de verontreinigingen rondom de vijftien putten.
Daarnaast traden in het recente verleden veelvuldig lekkages op in de pijpleidingennetwerk waar onder andere de pekel van de putten naar de fabriek wordt getransporteerd. Een deel van het leidingennetwerk was verouderd. AkzoNobel heeft het desbetreffende deel inmiddels vervangen waardoor naar verwachting het aantal lekkages uit pijpleidingen sterk zal afnemen. Op 6 mei 2018 was er echter wederom een lekkage bij AkzoNobel in Hengelo. Deze lekkage werd veroorzaakt door het afbreken van een op een put gemonteerde drukmeter.
Hoe worden inwoners geïnformeerd en betrokken bij het verdere proces van onderzoek en besluitvorming?
Direct betrokkenen, zoals landeigenaren, worden door AkzoNobel rechtstreeks geïnformeerd als er werkzaamheden in de nabijheid worden uitgevoerd. AkzoNobel informeert inwoners onder andere via haar website2 waarop een actueel overzicht is te vinden van alle werkzaamheden die in het gebied worden verricht.
In het geval dat AkzoNobel plannen heeft die van invloed zijn op de omgevingsvergunning of op het winningsplan dan zal AkzoNobel de gebruikelijke procedures met inspraak en informatieavonden moeten volgen.
Wat is de zwaarte van de gemeten trillingen bij Heiligerlee? Is dit de enige locatie waar trillingen zijn gemeten? Zo nee, wat is de zwaarte van de trillingen op die locatie(s)?
Het was een lichte, voor de mens niet voelbare trilling. De waargenomen trilling heeft een andere oorzaak dan de aardbevingen die door de gaswinning worden veroorzaakt. Een trilling nabij een caverne kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door een vallend brok gesteente in de caverne.
Doordat het seismische monitoringsstation van het KNMI op een paar kilometer afstand staat was de bepaling van de exacte magnitude en exacte locatie niet mogelijk.
AkzoNobel heeft bij de cavernes in Hengelo een akoestisch monitoringsnetwerk met 10 meetstations geïnstalleerd. Op deze locatie zijn trillingen gemeten met magnitudes van 0,5 en lager. Deze trillingen zijn voor de mens niet voelbaar. Er zijn geen directe gevolgen.
SodM heeft AkzoNobel opdracht gegeven om bij Heiligerlee net zoals in Twente een akoestisch monitoringsnetwerk aan te leggen waarmee eventuele toekomstige trillingen beter te detecteren en te lokaliseren zijn. Dit netwerk zal uiterlijk 30 september 2018 operationeel zijn. Er is tweewekelijks contact tussen SodM en AkzoNobel over de vorderingen van de werkzaamheden.
Op 31 mei 2018 heeft SodM het rapport Staat van de sector Zout3 gepubliceerd. Dit rapport gaat in op de risico’s die gepaard gaan met het winnen van zout. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de risico’s van gestapelde mijnbouw. Naar aanleiding van het rapport zal SodM de risico’s van «stapeling» van verschillende mijnbouwactiviteiten verder in beeld brengen en zo nodig onderzoek hiernaar laten doen.
Welke gevolgen hebben de trillingen? Wordt er ook een risicoanalyse uitgevoerd, waarbij ook de mogelijke risico’s van gestapelde mijnbouw wordt meegewogen?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt er ook onderzocht wat de oorzaak is van de nieuwe lekkages in de transportleidingen?
Ja. Elke lekkage bij AkzoNobel wordt onderzocht en er worden zo nodig maatregelen benoemd. SodM ziet er vervolgens op toe dat AkzoNobel deze maatregelen ook uitvoert.
Zijn er putten waar de zoutwinning nog doorgaat?
Ja, er wordt door AkzoNobel zout geproduceerd in Delfzijl en Hengelo. Er zijn twintig cavernes in de buurt van Zuidwending en Heiligerlee. Hiervan zijn er nog circa vijftien actief.
De cavernes nabij de productielocatie Hengelo liggen verspreid in de gemeenten Hengelo en Enschede. In dit gebied bevinden zich ongeveer 250 cavernes waarvan er 86 cavernes nog actief gebruikt worden. Er zijn in dit gebied circa 550 putten geboord. Hiervan zijn er 143 putten verlaten en 321 putten zijn (tijdelijk) niet in gebruik.
Ziet u aanleiding de zoutwinning definitief op te schorten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik zie daar geen aanleiding toe. Zoutwinning is in Nederland toegestaan zolang dit veilig en verantwoord kan plaatsvinden. De toezichthouder, SodM, beoordeelt of de veiligheid geborgd is. In de brief aan AkzoNobel en in het rapport heeft SodM een aantal risico’s beschreven en ook punten van zorg genoemd. SodM heeft hierover afspraken gemaakt met onder andere AkzoNobel. Men heeft in het rapport diverse aanbevelingen gedaan die gericht zijn op het verminderen van het genoemde risico. De toezichthouder laat hiermee zien dat verbetering mogelijk is. Indien was gebleken dat de risico’s van de zoutwinning niet acceptabel zijn dan had de toezichthouder hierover een duidelijk ander signaal gegeven.
Het bericht ‘IT-controleurs: te weinig investeringen in cyberbeveiliging’ |
|
Bart Snels (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «IT-controleurs: te weinig investeringen in cyberbeveiliging», waaruit blijkt dat in accountantsverklaringen nog te weinig aandacht wordt gegeven aan cyberbeveiliging en ICT?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit artikel?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel. Ik deel de mening van de opsteller van het artikel dat het belangrijk is dat bedrijven meer aandacht besteden aan cybersecurity. Digitale veiligheid is een topprioriteit voor dit kabinet. Die prioriteit wordt in zeven stevige ambities uiteengezet in de Nederlandse Cybersecurity Agenda (NCSA) die 20 april jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 26 643, nr. 536). Daarin benadrukt dit kabinet het belang van investeringen in en intensivering van cybersecurity, zowel door de overheid als door het bedrijfsleven.
Ik zie dat cybersecurity steeds hoger op de agenda staat van verschillende private en publieke organisaties en dat bedrijven in toenemende mate investeren in het versterken van hun digitale weerbaarheid. Het wisselt echter in welke mate aandacht aan cybersecurity wordt besteed. Voor een veilig klimaat in het digitale domein mag en moet van bedrijven verwacht worden dat zij hun verantwoordelijkheid nemen en hun bijdrage leveren om Nederland samen digitaal veilig te maken en te houden. Het is dan ook belangrijk dat publieke en private partijen blijvend voldoende aandacht besteden aan cybersecurity. In dit kader kunnen audits een bijdrage leveren aan het cybersecure maken van publieke organisaties en ondernemingen. De Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft over dit onderwerp een publieke management letter gepubliceerd met concrete adviezen over hoe organisaties cybersecurity op kunnen pakken.2
Klopt het dat in accountantsverklaringen expliciet aandacht gegeven moet worden aan de belangrijkste onderwerpen bij een bedrijf, die door het bedrijf zelf worden voorgesteld en worden gecontroleerd door de accountant? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat cyberbeveiliging en ICT in het huidige technische tijdperk vrijwel altijd tot de belangrijkste onderwerpen bij een bedrijf horen?
Ik deel de mening dat cybersecurity een belangrijk onderwerp is voor publieke en private organisaties en voor ondernemingen steeds belangrijker wordt, gezien de verdergaande digitalisering van de maatschappij. Dit is bijvoorbeeld terug te zien in de Nederlandse corporate governance code uit 2016, waarin is opgenomen dat de raad van commissarissen van beursvennootschappen toezicht dient te houden op het bestuur ten aanzien van de toepassing van informatie- en communicatietechnologie door de vennootschap, waaronder risico’s op het gebied van cybersecurity. Middelgrote en grote ondernemingen dienen in het bestuursverslag een beschrijving te geven van de voornaamste risico’s, waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd.3 In deze tijd zullen ICT-gerelateerde risico’s daar regelmatig deel van uitmaken. De accountant gaat vervolgens na of er in het bestuursverslag materiële onjuistheden zijn gebleken, waarbij hij zich mede baseert op de kennis die hij bij het onderzoek van de jaarrekening over de onderneming heeft gekregen en neemt dit oordeel op in de accountantsverklaring. De accountant moet verder in het verslag dat hij van zijn onderzoek uitbrengt aan bestuur en commissarissen (ook wel «management letter» genoemd) ten minste melden wat hij bij zijn onderzoek heeft opgemerkt over de betrouwbaarheid en continuïteit van de geautomatiseerde gegevensverwerking. Voor wat betreft de wettelijke controle van organisaties van openbaar belang (beursvennootschappen, banken en verzekeraars) geldt daarnaast op grond van Europese wetgeving4 dat de accountant in zijn controleverklaring een beschrijving dient te geven van de kernpunten van de controle (de als meest significant ingeschatte risico's op een afwijking van materieel belang). Ook daaronder kunnen risico’s op het gebied van cybersecurity vallen.5
Klopt het dat er in Nederland nog geen regels zijn voor accountants om te controleren of (beursgenoteerde) bedrijven maatregelen treffen op het gebied van cyberbeveiliging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan om dergelijke regels in te voeren?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, bestaat er regelgeving op het gebied van financiële verslaggeving op basis waarvan aandacht moet worden besteed aan belangrijke risico’s voor de rechtspersoon. In het kader van de controle van de jaarrekening beoordeelt een accountant de risico’s voor de financiële verslaggeving en de continuïteit. Daaronder kunnen ook cybercrime en cybersecurity vallen. Naast de in antwoord 2 vermelde regelgeving dient zowel een onderneming als de accountant bijvoorbeeld melding te maken van zaken die de continuïteit van de onderneming in gevaar kunnen brengen (artikelen 2:384 lid 3 en 2:393 lid 5 onder h van het Burgerlijk Wetboek).
Daarnaast worden op dit moment andere beleidsinstrumenten ingezet om bedrijven bewust te maken van cybersecurity risico’s en om ze te helpen deze risico’s te adresseren. Ik wil organisaties verder vooralsnog de ruimte geven om zelf de juiste instrumenten te kiezen om hun bedrijf cybersecure te maken. Bij veel bedrijven zie je nu al dat audits worden uitgevoerd om te kijken hoe goed bedrijven beveiligd zijn. Dit zijn uitvoerige audits waar gebruik wordt gemaakt van praktische instrumenten. Ook worden andere vrijwillige middelen als Coordinated Vulnerability Disclosure en penetration testing ingezet door bedrijven om de weerbaarheid van IT-systemen te testen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om niet achter te lopen op de realiteit wat betreft regelgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken of regelgeving voor toezichthouders wat betreft controle op niet alleen de aanwezigheid van maatregelen maar ook op de effectiviteit van maatregelen op het gebied van cyberbeveiliging ingevoerd zou kunnen worden?
Het is belangrijk dat de overheid duidelijke kaders biedt, die aansluiten bij recente ontwikkelingen. Daarvoor is er doorlopend aandacht voor de nadere ontwikkeling en de evaluatie van regelgeving, ook op het gebied van cybersecurity. Op dit moment wordt er nieuwe cybersecurity regelgeving geïmplementeerd als gevolg van de Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn (NIB). Het doel van deze richtlijn is om eenheid en samenhang te brengen in Europees beleid, door de digitale paraatheid te vergroten en de gevolgen van cyberincidenten te verkleinen. Het niveau van netwerk- en informatiebeveiliging verschilt momenteel per lidstaat. Dit leidt tot een sterk wisselend niveau van paraatheid bij incidenten en een ongelijk niveau van bescherming van consumenten en bedrijven. Mede door deze fragmentatie wordt er geen informatie over dreigingen en incidenten uitgewisseld tussen de lidstaten. De NIB-richtlijn verplicht lidstaten dan ook hun paraatheid te verbeteren en beter met elkaar samen te werken. Daarnaast worden partijen die essentiële diensten aanbieden en digitale dienstverleners verplicht om passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen te nemen om hun ICT adequaat te beveiligen tegen inbreuken van buitenaf en beveiligingsrisico’s te beheersen. Verder moeten zij passende maatregelen nemen om incidenten te voorkomen en, als zich toch incidenten voordoen, de gevolgen daarvan zo veel mogelijk beperken. Ook moeten zij ernstige incidenten met aanzienlijke gevolgen melden bij de nationale bevoegde autoriteit of het CSIRT (Computer Security Incident Response Team). Het is aan de aangewezen toezichthouders om per sector te bepalen op welke wijze zij het toezicht zullen vormgeven. Toezichthouders kunnen daarbij audits voorschrijven.
Het ‘Ontwerpadvies Energietransitie en werkgelegenheid’ |
|
Zihni Özdil (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het «Ontwerpadvies Energietransitie en werkgelegenheid», waaruit blijkt dat er een tekort aan gekwalificeerd personeel is voor de groene energiesectoren om te voldoen aan de stijgende vraag?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van het advies. Het advies onderstreept nog eens dat de energietransitie zal leiden tot meer werkgelegenheid. Dat betekent dat tienduizenden mensen extra aan de slag zullen kunnen. Dat vind ik positief.
Tegelijkertijd wijst de SER op een uitdaging: de extra banen zullen niet altijd gemakkelijk te vervullen zijn en vergen soms andere vaardigheden. De SER adviseert werkgevers en werkenden om zich hier op voor te bereiden. Ook voor het onderwijs geldt dat het zich tijdig zal moeten aanpassen. Dit advies past bij de inzet van het kabinet op een moderne arbeidsmarkt waarbij ondernemingen en werkenden inspelen op veranderingen. Goede arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden zijn daarbij essentieel.
Ik ben het eens met de SER dat we – bedrijfsleven, werkenden en de overheid – ervoor moeten zorgen dat mensen die door de energietransitie hun baan dreigen te verliezen snel een nieuwe baan vinden.
In eerste instantie kunnen werkenden weerbaarder worden door een goede voorbereiding op de toekomst en indien nodig om- of herscholing. Daar waar dit niet tot de gewenste resultaten leidt moet er een goed sociaal plan zijn.
Gelukkig zien we dat veel partijen in de praktijk al volop bezig zijn met de uitdagingen van de energietransitie. In het kader van het Nationaal Klimaatakkoord, dat moet leiden tot een halvering van de CO2-uitstoot in Nederland in 2030, gaan alle betrokkenen gezamenlijk bekijken wat aanvullend nodig is. Het advies van de SER vormt een belangrijke input in dat proces.
Kunt u bevestigen dat er voor de energietransitie voldoende gekwalificeerd personeel moet zijn voor werkzaamheden in de groene energiesectoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan om het advies van de Sociaal Economische Raad (SER) om te investeren in personeel voor de groene energiesectoren op te volgen?
De beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde mensen is van belang voor het slagen van de energietransitie. Investeringen in mensen zijn mede daarom in het belang van ons allemaal.
De SER beveelt aan dat werkgevers- en werknemersorganisaties initiatieven uitbreiden voor opleiding en omscholing en het realiseren van werk-naar-werk trajecten. Daarnaast beveelt de SER aan dat mbo en hbo samen met ondernemers – en met steun van regionale fondsen – onderwijsprogramma’s ontwikkelen die goed aansluiten op de veranderende arbeidsmarkt in de energietransitie.
De taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing is opgezet om de voorzitters van het Klimaatakkoord te ondersteunen op dit thema. In dit verband gaan werkgevers- en werknemersorganisaties, onderwijsinstellingen en andere partijen afspraken maken over hoe zij de benodigde aanpassingen gaan realiseren. Welke rol de overheid daar verder in speelt, zal te zijner tijd worden bezien.
Bent u bekend met het feit dat een groot deel van de statushouders staat te springen om een baan om zo sneller en beter te kunnen integreren in de maatschappij?2 Zo ja, is het waar dat taal een barrière kan vormen voor statushouders bij het vinden van een baan?
Het leren van de Nederlandse taal is belangrijk voor alle aspecten van het leven in Nederland. Dus ook voor het vinden van werk, de uitvoering van het werk, het communiceren met collega’s en de veiligheid op het werk. Daarom wordt er op ingezet dat statushouders zo snel mogelijk de Nederlandse taal leren. Tegelijkertijd is het ook zo dat het leren van de taal vaak het beste gaat in een omgeving waar de taal moet worden toegepast. Dus waar mogelijk moeten het (verder) leren van de taal en werk worden gecombineerd. Onnodige taaleisen kunnen belemmeren en voor werkgevers zijn er mogelijkheden om medewerkers die de taal nog weinig beheersen extra taal te laten leren.
Deelt u de mening dat enkel taal geen barrière zou moeten vormen voor de mogelijkheid tot uitvoering van een praktisch beroep? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het certificaat Veiligheid, Gezondheid en Milieu Checklist Aannemers (VCA) alleen te behalen is met goede beheersing van de Nederlandse taal? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om met de industrie in gesprek te gaan over mogelijkheden om de toegankelijkheid van beroepen in groene energiesectoren te vergroten voor statushouders door bijvoorbeeld het toelaten van een door het bedrijf betaalde tolk bij de afname of het ontwikkelen van een toets die meer visueel dan tekstueel is opgezet?
Het certificaat Veiligheid, Gezondheid en Milieu Checklist Aannemers (VCA) is een privaat certificaat. Opdrachtgevers van werk kunnen het hebben van het VCA als voorwaarde stellen voor opdrachtverlening. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid krijgt vaker signalen dat het examen een onnodige taalbeheersing vereist en gaat ervan uit dat de partijen die werk vragen en aanbieden zelf in staat zijn om te beoordelen of de wijze van examineren tot onnodige belemmeringen leidt en deze belemmeringen weg te nemen. De veiligheid en de gezondheid van de werkenden en andere personen mag daarbij niet uit het oog worden verloren.
De industrie heeft er zelf belang bij dat VCA-certificatie bijdraagt aan veilig werk en tegelijkertijd geen onnodige belemmering vormt voor toegang door werkenden. In de contacten met de industrie zal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid differentiatie van certificatie aan de orde stellen.
Klopt het dat er één versie van het VCA-certificaat als kwalificatie-eis wordt gebruikt in de gehele Nederlandse industrie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om met de industrie in gesprek te gaan over mogelijkheden om de toegankelijkheid van specifieke beroepen in groene energiesectoren te vergroten door bijvoorbeeld per sector of functie een certificaat in te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Het Ontwerp-instemmingsbesluit winningsplan Pieterzijl Oost en Borgsweer |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat de kosten/batenverhouding van het winningsplan Pieterzijl-Oost is?1 Worden daarin de eventuele schaderisico's meegenomen als kosten? Zo nee, waarom niet?
De verhouding van kosten tot baten van de Pieterzijl-Oost veldontwikkeling is bijna één staat tot drie. Hierin zijn geen kosten meegenomen voor eventuele schaderisico’s. De reden hiervoor is dat de (verplichte) Seismische Risico Analyse (SRA) laat zien dat Pieterzijl-Oost in de laagste risico categorie valt (categorie 1).
Hoe verklaart u dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SODM) en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) een verschillende maximale bevingskracht verwachten (respectievelijk 3 en 3.5)?
De NAM heeft in het winningsplan als maximale theoretische bevingskracht de waarden 2,5 (energiebalans) en 3,2 (breukslip) berekend. SodM stelt in zijn advies dat de analyse van de NAM conform de tijdelijke leidraad SRA is en dat de berekeningen en analyses correct zijn uitgevoerd. Het is mij niet duidelijk welke referentie hoort bij de in de vraag genoemde bevingskracht van 3,5. In het advies van SodM wordt wel in algemene termen het risico besproken voor een beving van ongeveer 3,0.
Kunt u aangeven in hoeverre deze boring gedevieerd wordt uitgevoerd? Kunt u ervoor zorgdragen dat de boor- en karteringsgegevens van de locatie WFM-03 openbaar worden gemaakt? Zo nee, waarom niet? Kunt u met kaartmateriaal per laag van de ondergrond aangeven welke breuken een rol kunnen spelen in het gebied waarin Pieterzijl-Oost ligt?
De put WFM-03 is al in 2015 geboord. De lichte deviatie in deze bestaande put is goed te zien op de figuren in Sectie B2.1 van het winningsplan (http://www.nlog.nl/opslag-en-winningsplannen-ter-inzage). Het begin van de put ligt op de NAM locatie en de plek, waar de put op 3.352 meter diepte het reservoir gesteente ingaat, ligt ongeveer 800 meter oostelijk daarvan. Boorgatgegevens worden conform de Mijnbouwwet altijd publiekelijk beschikbaar gemaakt na het verstrijken van de wettelijke termijn van 5 jaar. De figuren in Sectie B2.1 van het winningsplan tonen ook de breuken in het gebied rond Pieterzijl-Oost. Het winningsplan meldt dat de dichtstbijzijnde gekarteerde breuk 130 meter van de put verwijderd ligt.
Klopt het dat de put naar het veld Pieterzijl-Oost eindigt op een diepte van 3.707 meter en daarmee uitkomt in Ameland Claystone, een schalieformatie onder Upper Slochteren Sandstone? Kunt u aangeven op welke diepte en in welke laag de hydraulische stimulatie en productie plaats zullen vinden? Zo nee, waarom niet?
De put WFM-03 is tot een verticale diepte van 3530 m geboord (Winningsplan Sectie B4.1). De put eindigt in de «Lower Rotliegend Sandstone» (ROSLL) formatie die onder de «Ameland Claystone» (ROCLA) formatie ligt. Deze twee diepere lagen zijn geen gashoudende reservoirs en zijn direct na de boring afgesloten met cement.
Precieze informatie over de hydraulische stimulatie volgt nog in het bij SodM in te dienen werkprogramma (paragraaf 8.2.3a Mijnbouwregeling). De stimulatie wordt altijd zo ontworpen dat er tientallen meters afstand wordt gehouden tot de Ameland Claystone.
Kunt u het werkplan zo snel mogelijk naar de Kamer sturen? Wanneer kunt u het werkplan op zijn vroegst naar de Kamer sturen?
Nadat met het winningsplan is ingestemd gaat NAM verder met het ontwerpen van de stimulatie. NAM moet het werkprogramma voorafgaand aan de werkzaamheden bij SodM ter goedkeuring indienen, zoals voorgeschreven wordt in het instemmingsbesluit met het winningsplan. Het is aan het SodM of en hoe ze omgaan met de openbaarheid van de goedkeuring van dit werkprogramma. Daarnaast staat het NAM vrij, om zelf deze informatie te delen met de omgeving nadat zij goedkeuring heeft gekregen van SodM op het plan. NAM heeft dit in eerdere gevallen ook gedaan en ik zal NAM vragen dit ook nu te doen.
Klopt het dat er tussen 1 januari en 1 september 2016 ongeveer 13,6 miljoen m3 gas en 255 m3 water uit het veld Pieterzijl-Oost werd geproduceerd2, terwijl er geen winningsplan was? Heeft het SODM hierop toegezien? Uit welke laag werden de in 2016 geproduceerde stoffen gewonnen? Werd er in deze periode in 2016 hydraulisch gestimuleerd?
Bij het aanboren van een nieuw gasveld wordt vaak een zogeheten well-test uitgevoerd, wat geregistreerd wordt als productie (www.nlog.nl). Er wordt dan dus geproduceerd uit het veld om te onderzoeken hoe het veld zich vermoedelijk zal gaan gedragen en de productie zich zal ontwikkelen. Die productie heeft een tijdelijk karakter en heeft in dit geval circa 4 maanden geduurd. De informatie uit de test kan gebruikt worden om het winningsplan te onderbouwen en om de gevolgen van de winning zo goed mogelijk in te kunnen schatten. Omdat de activiteit als productie geregistreerd wordt, moet dit wel in nauw overleg met SodM. Er is tussen 11 april en 11 augustus 2016 ongeveer 13,6 miljoen m3 gas en 265 m3 water uit Pieterzijl-Oost geproduceerd bij een productietest van de Rotliegend formatie. Deze productietest is van tevoren met SodM afgestemd. Er is in deze periode geen hydraulische stimulatie toegepast. De productietest was nodig om te bepalen of hydraulische stimulatie in het winningsplan moest worden opgenomen.
Is het genoemde geproduceerde water geïnjecteerd in Borgsweer? Zo nee, wat werd er dan met dit water gedaan? Zo ja, werd dit water gezuiverd voor injectie of niet? Hoeveel water werd in 2016 gebruikt voor de productie tussen 1 januari en 1 september? Hoeveel water werd in 2015 tijdens de exploratieboring gebruikt voor de hydraulische stimulatie?
Water dat van nature in de ondergrondse formatie aanwezig is en wordt meegeproduceerd met het gas, wordt per pijpleiding afgevoerd naar de behandelingslocatie. Het geproduceerde water wordt hier gescheiden van het gas voordat het wordt geïnjecteerd in de diepe ondergrond bij Borgsweer. Er heeft in 2015 tijdens de exploratie boring of daarna geen hydraulische stimulatie plaatsgevonden en er is dus ook geen water gebruikt voor hydraulische stimulatie.
Op basis waarvan komt u tot de conclusie (Kamerstuk 33 529, nr. 459) dat er tussen de 100 en 600 m3 vloeistof nodig is voor de hydraulische putstimulatie? Hoeveel water zal voor de gehele te vergunnen periode in totaal nodig zijn voor de productie in Pieterzijl-Oost? Hoeveel zal dit per jaar zijn? Hoeveel wordt daadwerkelijk teruggevoerd en hoeveel blijft achter in de diepe ondergrond? In welke lagen blijft het betreffende water achter in de diepe ondergrond?
In de Upper Rotliegend formatie in het Pieterzijl-Oost veld wordt 1 keer een hydraulische stimulatie toegepast. Afhankelijk van het ontwerp is gebleken dat in het verleden voor hydraulische stimulatie in Nederland de volumes varieerden tussen 100 m3 en 600 m3. Het uiteindelijk ontwerp zal meer duidelijkheid geven over het precieze volume voor Pieterzijl-Oost. Minder dan de helft van de gebruikte vloeistof blijft achter in de gestimuleerde formatie.
Hoe groot is het gedeelte van de in Borgsweer geïnjecteerde hoeveelheid formatiewater en hoe groot is het gedeelte geïnjecteerd afvalwater per jaar? Als u dit niet kunt aangeven, waarom niet?
De samenstelling van het injectiewater in Borgsweer bestaat voor het grootste deel uit het gebruikelijke (formatie)water wat meekomt bij de winning van aardgas uit de velden. Het water is afkomstig uit de diepe ondergrond. Bovengronds toegevoegde mijnbouwhulpstoffen worden voorafgaand aan injectie zoveel als mogelijk verwijderd. Op basis van de criteria van de Eural (Europese afvalstoffenlijst) en de CLP-verordening wordt het injectiewater gekwalificeerd als een «niet gevaarlijke afvalstof».
Waar en hoe worden deze waterstromen gemeten? Hoe wordt toezicht gehouden op de correctheid van de aangeleverde productiecijfers?
De gezamenlijke waterstroom wordt gemeten voordat deze wordt geïnjecteerd in de diepe ondergrond. In de geldende vergunning is een voorschrift opgenomen dat NAM een jaarlijkse rapportage dient op te stellen met daarin onder andere de hoeveelheden geïnjecteerd productiewater. Door middel van jaarlijkse rapportages wordt invulling gegeven aan deze verplichting. Het toezicht op de rapportage van de waterstromen ligt bij SodM.
Klopt het dat Borgsweer een in verleden leeg geproduceerde cluster is en er daarom geïnjecteerd wordt in Borgsweer? Zo ja, hoeveel gas is voor aanvang van ingebruikname van Borgsweer als injectielocatie uit dit cluster geproduceerd? Hoe hoog is de huidige druk bij Borgsweer?
Borgsweer was in verleden geen leeg geproduceerde cluster. Sinds 1972 wordt de gezamenlijke waterstroom (productiewater en overige waterstromen) geïnjecteerd in de diepe ondergrond op de locatie Borgsweer. De locatie is op geen enkel moment in gebruik geweest als productielocatie.
Borgsweer ligt in het oostelijke deel van het Groningenveld; ook uit dit deel van het veld wordt gas geproduceerd vanuit de clusters Amsweer, Oudeweg en Schaapbulten. Bij Borgsweer wordt water geïnjecteerd in het Groningen reservoir. In april 2018 zijn de reservoir drukken gemeten in twee water injectie putten. De gemeten drukken in de hoofd injectie put BRW-5 en de plaatsvervangende injectie put BRW-2A waren respectievelijk 139.7 bar en 115.3 bar, vergeleken met een gemiddelde druk in het oosten van het Groningenveld van ongeveer 70 bar.
Het netto effect van productie en waterinjectie is dat de daling in reservoirdruk bij Borgsweer achterloopt bij andere delen van het veld. Hoewel er enkele kleine aardbevingen (magnitude <1.5) zijn geweest nabij de locatie Borgsweer, zijn deze niet in verband gebracht met waterinjectie. Borgsweer bevindt zich in een gebied van het Groningenveld met betrekkelijk weinig seismische activiteit.
Hoe heeft de druk bij Borgsweer zich de afgelopen jaren ontwikkeld? In hoeverre kan het in de onderliggende aquifer geïnjecteerde water leiden tot getriggerde bevingen en in welke aardlagen van de diepe ondergrond?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe verhoudt de druk bij Borgsweer zich tot de dalende druk in de rest van het Groningenveld? Kunt u aangeven in hoeverre aan Borgsweer gerelateerde drukverschillen kunnen leiden tot spanning op breuken tussen compartimenten, waar en in welke aardlagen deze breuken liggen en hoe daarmee samenhangende eventuele seismische risico's eruitzien voor de omgeving van Borgsweer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
De verduurzaming van woningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat bouwers de kantjes er vanaf lopen als het gaat om duurzaamheidsdoelstellingen door slechts marginaal zonnepanelen te plaatsen om net aan de energienormen te voldoen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de houding van de bouwers om zo marginaal en suboptimaal aan de minimale energienormen te voldoen?
Het Bouwbesluit 2012 stelt een energieprestatie-eis aan nieuwbouwwoningen en de wijze waarop hieraan ten minste wordt voldaan is aan de aanvrager van een bouwvergunning. Een bouwer moet vervolgens bouwen volgens de verleende bouwvergunning. Ook moet een bouwer zich houden aan wat privaatrechtelijk is overeengekomen met de opdrachtgever. Zolang een bouwer zich houdt aan de bouwvergunning en de private overeenkomst, voldoet de bouwer aan de wet en kan hem geen verwijt gemaakt worden. Dit laat onverlet dat opdrachtgevers woningen kunnen laten bouwen die een betere energieprestatie hebben en dat ik dat als Minister toejuich in het licht van de energietransitie.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de branche en vergunningverleners, in casu de gemeenten, over deze excuuspanelen? Bent u bereid hen te bewegen tot effectievere benutting van dakoppervlakte voor de plaatsing van zonnepanelen om de productie van duurzame energie naar een hoger plan te tillen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is dan uw inzet?
Een gesprek met de branche en vergunningsverleners over de wijze waarop men thans (onder de huidige regelgeving) omgaat met zonnepanelen, lijkt mij niet zinvol in het licht van de huidige ontwikkelingen omtrent energiezuinige nieuwbouw. Zo werk ik aan eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (de zogenaamde BENG-eisen, zie Kamerstukken 30 196, nr. 562) en bevorder ik aardgasloze nieuwbouw (zie onder andere Kamerstukken 32 813, nr. 163). Met name de BENG-eisen zullen er toe leiden dat zonnepanelen meer en beter zullen worden toegepast.
Bent u bereid de bouwregelgeving aan te passen om optimale benutting van daken voor de productie zonne-energie te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Met de introductie van de in het antwoord op vraag 3 genoemde BENG-eisen verwacht ik dat er meer gebruik zal worden gemaakt van benutting van daken voor de productie van zonne-energie. Het is echter aan bouwende partijen zelf om invulling aan te geven aan de wijze waarop aan de BENG-eisen kan worden voldaan. Ik zal daarom geen specifieke eisen opnemen in de bouwregelgeving.
De verdringing en verrijking door zonneparken |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gevaarlijke goudkoorts zonneparken»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de beschreven zonneparkenkoorts en hoe duidt u de gevolgen van oprukkende zonneparken voor de landbouwsector? Deelt u de opvatting dat dit verdringingsrisico’s inhoudt voor de productie van voedsel en groene grondstoffen? Zo nee, wat is uw reactie op deze zorgen die ook door milieuorganisaties worden geuit? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de toename van zonneparken in balans te brengen?
Ik ben blij met de toenemende interesse voor duurzame zonne-energie. Deze zonprojecten kunnen in de komende jaren bijdragen aan het realiseren van de klimaatdoelen uit het regeerakkoord. Grootschalige zonneakkers zijn in veel gevallen een kostenefficiënte manier om met een verhoudingsgewijs beperkt beslag op de SDE+ energie op te wekken.
Het toenemende aanbod van energieprojecten, en meer specifiek zonneparken, heeft echter ook effecten op de ruimtevraag en in het verlengde hiervan ook effect op grondprijzen en daarmee op de mogelijkheden van (jonge) boeren die willen investeren in bedrijfsuitbreiding of grondgebondenheid. Ik vind het in dit kader van belang dat we in Nederland zorgvuldig omgaan met landbouwgronden en dat dat wordt betrokken bij de ruimtelijke afwegingen voor de plaatsing van zonnepanelen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij gemeenten en provincies. Zij kunnen met hun beleid landelijke en regionale ambities vertalen naar randvoorwaarden voor verantwoorde realisatie. Eenduidige en transparante kaders waarmee de verschillende doelen en belangen worden afgewogen, kunnen een dergelijk proces ondersteunen. Met helder beleid weten ondernemers vervolgens waar ze aan toe zijn. Ook het kabinet weegt in het licht van de afspraken in het Klimaatverdrag van Parijs eventuele risico’s voor de voedselzekerheid mee bij het formuleren van beleid voor het aanpassen aan klimaatverandering en terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen.
Deelt u de opvatting dat in Nederland, waar vele ruimtelijke functies elkaar verdringen, gestreefd moet worden naar meervoudig ruimtegebruik en dat het derhalve beter is zonne-energie op te wekken op restruimte bij of op verkeersinfrastructuur, bedrijventerreinen, stortplaatsen enzovoorts? Zo ja, deelt u de mening dat het wenselijk is dergelijk efficiënt ruimtegebruik te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf de noodzaak voor meervoudig en efficiënt ruimtegebruik en om waar mogelijk restruimtes te benutten. Ook als zonneparken op landbouwgronden worden gerealiseerd, heeft een functiecombinatie met landbouwkundig gebruik de voorkeur. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) heeft hiervoor een prijsvraag uitgeschreven. Deze prijsvraag heeft inzendingen opgeleverd die laten zien dat er verschillende manieren zijn om zonne-energie te combineren met landbouwkundig gebruik.
Bent u bereid bestaande of nieuwe regelgeving in te zetten om efficiënter ruimtegebruik te stimuleren, door bijvoorbeeld de werkingssfeer van de Ladder voor duurzame verstedelijking, neergelegd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, uit te breiden naar energie-opwekkingsinstallaties? Zo nee, waarom niet?
Hoe de klimaatopgave kan worden ingevuld met efficiënt gebruik van de ruimte is onderdeel van de onderhandelingen in het kader van het Klimaatakkoord. De uitkomsten van het Klimaatakkoord zullen wat betreft het ruimtelijke beslag landen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), die eind 2018 in ontwerp beschikbaar komt. Dit kan vervolgens de beleidsmatige basis zijn voor het stellen van algemene instructieregels door de rijksoverheid.
Deelt u de mening dat grondeigenaren worden overgecompenseerd als zij, zonder enige arbeid te verrichten en vrijwel zonder risico’s te dragen, tot 8.000 euro per hectare per jaar ontvangen voor het beschikbaar stellen van grond voor zonneakkers? Acht u dit vanuit het oogpunt van een eerlijke verdeling van de kosten van de energietransitie en bijbehorend benodigd draagvlak wenselijk? Zo nee, waarom niet? Worden de kosten voor duurzame energie op deze manier niet onnodig hoog?
Initiatiefnemers van duurzame energieprojecten hebben ruimte nodig voordat ze een project kunnen realiseren. De vergoeding die hiervoor wordt betaald, is een kwestie van vraag en aanbod. Deze vergoeding is hoger naarmate de locatie gunstiger is voor de opwek van duurzame energie, aangezien initiatiefnemers bereid zullen zijn om meer voor deze grond te betalen. Gronden kunnen bijvoorbeeld geschikter zijn omdat er een elektriciteitsnetwerk in de nabijheid is met voldoende capaciteit om de opgewekte elektriciteit af te voeren. Deze vergoeding loopt ook op naarmate het aanbod beperkter is, bijvoorbeeld als gevolg van restrictieve bepalingen van overheden. Hoewel er dus onderlinge verschillen kunnen bestaan in het kosten- en verdienmodel, zijn zonneakkers in veel gevallen een kostenefficiënte manier om duurzame energie op te wekken.
Deelt u de mening dat het overcompenseren van grondeigenaren als oneerlijk wordt ervaren en het draagvlak voor de energietransitie kan aantasten en ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 5 is dit een aangelegenheid van de betrokken (markt)partijen. Daarnaast wil ik opmerken dat het goed inpassen van energieprojecten niet kan zonder inzicht in de belangen, wensen en ideeën van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en decentrale overheden. Recent hebben 27 partijen de Green Deal Participatie van de Omgeving bij Duurzame Energieprojecten ondertekend. Zij werken samen om te leren hoe dit proces verder kan worden verbeterd. Voor projecten op het gebied van zonne- energie is daarbij een aparte werkgroep opgericht.
In het 30-ledendebat met uw Kamer over de kosten van klimaatbeleid van 18 april 2018 heb ik het lid Moorlag toegezegd dat ik zal bezien of er handvatten zijn om mogelijke vermogenseffecten en de impact van klimaatbeleid op de belastingheffing nader te duiden. Hierover heb ik onder andere overleg gevoerd met het CPB. Klimaatbeleid kan inderdaad bepaalde vermogenseffecten hebben, het CPB heeft echter geen indicator voor vermogenseffecten, noch instrumentarium om vermogenseffecten mee door te rekenen. Bovendien ontbreekt het hen aan onderliggende data om hiervoor berekeningen te maken. Het CPB zal bij de doorrekening van het Klimaatakkoord wel de inkomenseffecten voor verschillende groepen in kaart brengen.
Klimaatbeleid zal gepaard gaan met effecten op de belastingheffing. Voor alle fiscale maatregelen wordt gekeken naar eerste orde gedragseffecten. Ook de effecten van fiscale maatregelen in het kader van klimaatbeleid worden op een dergelijke manier berekend. Box 3.7 in de Miljoenennota 2018 licht deze systematiek nader toe. Hoe eventuele derving van opbrengsten wordt gecompenseerd, is een politieke vraag. Het kabinet zal dit bezien in het licht van de uitkomsten van het Klimaatakkoord en het geheel van het fiscale stelsel.
Deelt u de opvatting dat het beter en doelmatiger is om zonne-energie bij voorkeur op te wekken op gronden die in eigendom zijn van overheden, zodat grondvergoedingen aan overheden toevallen en belastingopbrengsten ten goede komen aan de publieke zaak? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat bevorderen?
Het verschuiven van grondvergoedingen van private partijen naar overheden is op zichzelf geen reden om de Rijksgronden beschikbaar te stellen voor duurzame energie. Deze Rijksgronden kunnen een belangrijke rol spelen bij het versnellen van de transitie. Bij het beschikbaar krijgen van locaties voor de opwek van duurzame energie zal de rijksoverheid dan ook kijken naar wat er mogelijk is op het eigen vastgoed (gronden en gebouwen) en zoek ik naar mogelijkheden om deze opwek verder te versnellen. Hier geldt, net als bij landbouwgronden, de vraag of en, zo ja, hoe je dit kunt combineren met de primaire functie van het vastgoed en wat hiervoor een reële vergoeding is. Naar de vergoeding van grond bij de opstal van energievoorzieningen wordt een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) uitgevoerd (Kamerstuk 34 775, nr. 80). Mede in het licht van het Klimaatakkoord zal ik u deze zomer informeren over de aanpak om de opwek van duurzame energie op Rijksvastgoed verder te versnellen.
Een tekort schietende capaciteit van het stroomnetwerk in Groningen en Drenthe om de geplande zonneparken te faciliteren |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Tennet en Enexis een ondercapaciteit van het Zuid-Gronings en Noord-Drenths stroomnetwerk constateren?1
Ja.
Klopt de constatering van de twee stroomnetbeheerders? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, constateert u dat er afdoende capaciteit is?
De netbeheerders hebben de wettelijke taak om te zorgen dat zonneparken tijdig kunnen worden aangesloten op het elektriciteitsnet. Dit doen zij waar mogelijk toekomstgericht, zonder daarbij desinvesteringen te doen. Dit met het oog op de betaalbaarheid van de energievoorziening.
In het gebied waar het hier over gaat, de omgeving van Groningen en Noord-Drenthe, loopt het elektriciteitsnet tegen zijn grenzen aan. Dat heeft drie oorzaken. Allereerst is het gebied relatief dun bevolkt, zonder grote energievragers. Daardoor is de capaciteit van het net bescheiden en passend bij de huidige situatie. De tweede oorzaak is dat de grondprijzen hier vrij laag zijn en projectontwikkelaars hier extra kansen zien voor het plaatsen van grootschalige zonneparken. De derde oorzaak is dat provincies en gemeenten in dit gebied een actief beleid voeren voor vestiging van zonneparken, waardoor in relatief korte tijd de hoeveelheid aan te sluiten zonneparken snel toeneemt.
Deelt u de stelling van de netbeheerders dat een Rijksstructuurvisie voor zonne-energie nuttig is om dergelijke tekorten in netwerken te voorzien en in de toekomst te kunnen voorkomen?
De behoefte aan uitbreiding van de netcapaciteit hangt nauw samen met de ruimtelijke inpassing van nieuwe opwekinstallaties zoals zonneparken. De hoeveelheid zonneparken en de locatie waar ze worden aangesloten op het net bepalen de behoefte aan extra netcapaciteit. De mogelijkheid om zonneparken en netuitbreiding ruimtelijk in te passen speelt hierbij een belangrijke rol, evenals kostenefficiëntie. Deze vraagstukken zijn een belangrijk gespreksonderwerp aan de Klimaattafels, en specifiek aan de Elektriciteitstafel, waar ook decentrale overheden en netbeheerders aanzitten. Dit vraagt een integrale aanpak. Ik zal het belang van voldoende netcapaciteit voor duurzaam opgewekte elektriciteit benadrukken.
Is er naar uw oordeel aanleiding om op korte termijn maatregelen te treffen in overleg met de netbeheerders om te waarborgen dat de opwekking van zonne-energie niet stagneert? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Voor de korte termijn zullen de betrokken overheden, netbeheerders en de sector in overleg een praktische oplossing moeten zoeken. Het vergroten van de netcapaciteit kost tijd, omdat ruimte gevonden moet worden voor stations en voor nieuwe verbindingen met bijbehorende ruimtelijke vergunningprocedures. In de systematiek van de Omgevingswet moet de nationale omgevingsvisie (NOVI) bijdragen aan de ruimtelijke inpassing van de energietransitie. De NOVI wordt parallel aan het Klimaatakkoord voorbereid. Ik zal hierbij de afspraken in het Klimaatakkoord over de uitbreiding van netcapaciteit betrekken.
‘groene leningen’ voor het energieneutraal maken van woningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «In aantocht: een financiering die huiseigenaren zonder kosten van het gas af helpt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het compleet mesjogge is om huiseigenaren «groene leningen» op te dringen en/of met een schuld op te zadelen voor het energieneutraal maken van hun woning?
Het gaat om een proefproject van verschillende partijen in Heerhugowaard bestaande uit zowel koop- als huurwoningen. Het verduurzamen van de woningen kan leiden tot lagere energielasten en tot stijging van de kwaliteit van de woning. Eventuele renovatie van de koopwoningen is op vrijwillige basis. De samenwerkende partijen – bouwbedrijf Dura Vermeer, netbeheerder Liander, ASN Bank en woningcorporatie Woonwaard, dringen niets op.
Deelt u de mening dat dit bizarre plan aantoont dat uw peperdure duurzaamheids- en klimaatbeleid voor de gewone man niet te betalen is? Zo nee, waarom niet?
Lagere energielasten, meer comfort en een betere kwaliteit van de woning zijn directe voordelen van het verduurzamen van de woning voor huiseigenaren. In het geval van Woonwaard c.s. blijven de maandelijkse woonlasten gelijk of dalen ze zelfs voor de huurders. Voor eigenaren wordt nu een studie gedaan naar het zodanig vorm geven van de maandelijkse lasten dat die binnen de draagkracht vallen. Daardoor blijft de transitie voor de woningeigenaren betaalbaar. Overigens is de betaalbaarheid van de energie- en klimaattransitie en daarmee het draagvlak onder de aandacht van de partijen die thans betrokken zijn bij het te sluiten klimaatakkoord.
Welk soort leningen betreft het hier? Wat is het rentepercentage en wat is de looptijd?
Details worden door de betrokken partijen nog uitgewerkt. Ik heb derhalve in dit stadium geen inzicht in de rentepercentages, termijnen en andere voorwaarden.
Wie is tijdens de looptijd van de lening de eigenaar van de installatie? De huiseigenaar of de geldverstrekker?
Ook dit wordt nog uitgewerkt. De 4 partijen onderzoeken gezamenlijk de mogelijkheden. Dat onderzoek doen zij samen met de woningeigenaren. Hun mening en positie zijn hierin heel belangrijk. Rond de zomer hopen de vier partijen de eerste resultaten beschikbaar te hebben, zodat een pilot vervolgens in de praktijk kan worden gebracht.
Wat zijn de gevolgen indien de huiseigenaar de aflossing niet meer kan voldoen? Wordt de installatie dan verwijderd? Zitten de bewoners dan in het donker en de kou? Klopt het dat de bewoners op deze manier geen (enkele vorm van) energie afnemen bij een energiemaatschappij? Wat zijn de gevolgen als de eigen elektriciteitsopwekking niet toereikend is?
Het klopt niet dat de bewoners geen (enkele vorm van) energie afnemen bij een energiemaatschappij. De gevolgen bij het niet voldoen van de maandelijkse betaling worden door de partijen nog nader bestudeerd.
Hoe hoog zal de maximale aflossing, die zo hoog is als de «laatste energierekening» – gezien het feit dat de energierekening almaar stijgt – in de praktijk zijn? Deelt u de mening dat de torenhoge energierekening nu al voor veel huishoudens onbetaalbaar is? Zo nee, waarom niet?
De feitelijke hoogte van de aflossing zal in de praktijk moeten blijken. De energierekening van huishoudens moet worden gezien als onderdeel van de totale huishouduitgaven in relatie tot de totale huishoudinkomsten.
Ik deel de mening niet dat voor veel huishoudens de energierekening nu al onbetaalbaar zou zijn. Bovendien is, zoals meermaals aangegeven door de Minister van Economische Zaken en Klimaat, betaalbaarheid en draagvlak een belangrijk onderwerp bij het sluiten van het Klimaatakkoord.
Wie draait op voor de kosten van het onderhoud van de installatie? Wat gebeurt er met de lening indien de installatie vervangen dient te worden vóórdat deze volledig is afgelost? Hoe gaat u voorkomen dat dit tot een nieuwe lening leidt, er vervolgens een opstapeling van leningen ontstaat en er uiteindelijk nooit volledig afgelost zal worden?
Indien er draagvlak is onder particuliere woningeigenaren voor een volledige Nul-op de-meter (NOM) renovatie dan wil Dura Vermeer de energieprestatiegarantie op NOM, met een soort van onderhoudsabonnement, tegen een gereduceerd tarief aanbieden. Details van onderhouds- en vervangingskosten worden nu door partijen bestudeerd.
Wordt het door deze lening – en de daardoor ontstane schuld – niet nóg moeilijker om een hypotheek te krijgen?
Dit hangt af van de uiteindelijk door partijen te kiezen constructie. Het gaat om de balans tussen dalende energielasten, verbetering van het energielabel en verbetering van de kwaliteit en het comfort van de woning versus een extra maandelijkse last. Bij hypotheekverstrekkingen worden alle financiële verplichtingen meegewogen om ervoor te zorgen dat een toekomstige hypotheeklast gedragen kan worden en de klant in de toekomst niet in betalingsproblemen komt.
Welke gevolgen heeft het gegeven dat de lening komt te rusten op het huis voor de verkoop van het huis (waaronder de prijs)? Deelt u de mening dat potentiële huizenkopers hiermee hun vrije energiekeuze wordt ontnomen? Zo nee, waarom niet?
De gevolgen voor de prijs en courantheid van woningen zijn onbekend en hangen af van vraag- en aanbod factoren. De aan te bieden woning is kwalitatief beter, energiezuiniger en comfortabeler, maar kent aan de andere kant een extra maandelijkse last voor de duur van de afbetaling van de investering. Welke gevolgen dit heeft voor prijs en verkoopbaarheid hangt mede af van de grootte van de vraag naar kwalitatief betere, energiezuinigere, comfortabelere woningen op de betreffende locatie waar een woning gelegen is. Marktomstandigheden bepalen in het algemeen prijzen en verkooptijden.
Woonwaard garandeert opkoop van de woning met overname van de gebouw gebonden financiering als de woning bij verkoop niet courant blijkt te zijn.
De vrije energiekeuze blijft in stand. De netbeheerder zorgt ervoor dat namens de financier via de energierekening wordt gefactureerd en geïncasseerd. Van energiebedrijf kan derhalve vrijelijk gewisseld worden.
Deelt u de mening dat dit soort leningen het failliet van uw duurzaamheids- en klimaatbeleid aantonen, met als gevolg dat huiseigenaren in de financiële ellende van opgedrongen leningen worden gestort?
Nee, ik deel deze mening niet. Zoals aangegeven zijn de betrokken partijen op zoek naar een goede balans tussen een besparing op de energierekening door verduurzaming van de woning en de extra maandelijkse lasten.
Wanneer zet u nu eindelijk eens een streep door uw geldverslindende duurzaamheids- en klimaatbeleid? Deelt u de mening dat dat de enige manier is om tot een lagere energierekening te komen?
Nee, ik deel deze mening niet. Een lagere energierekening wordt onder meer bereikt door woningen energiezuinig te maken, bijvoorbeeld door isolatie van dak, muren, ruiten en vloeren. Een andere manier om tot een lagere energierekening te komen is door het gebruik van zuinige LED-lampen, apparaten en installaties. Overigens is het de inzet van het kabinet om de kosten van de klimaat- en energietransitie zo veel mogelijk te beperken, opdat de financiële gevolgen voor burgers acceptabel blijven. Daarnaast worden jaarlijks de koopkrachtgevolgen in kaart gebracht en vindt koopkrachtreparatie plaats indien dat opportuun is.
Het bericht ‘Energy Hogs: Can World’s Huge Data Centers Be Made More Efficient?’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Energy Hogs: Can World’s Huge Data Centers Be Made More Efficient?» waaruit blijkt dat datacenters verantwoordelijk zijn voor 2 procent van het totale elektriciteitsverbruik en dat datacenters ongeveer evenveel CO2 uitstoten als de luchtvaartindustrie?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit artikel. Het artikel gaat in op relevante zaken, zoals de groei in de ICT-sector die gepaard gaat met een groeiend energiegebruik, een hiermee gepaard gaande CO2-uitstoot en de mogelijkheden voor restwarmte. Ik merk wel op dat datacenters, in tegenstelling tot de luchtvaart, elektriciteit gebruiken en niet zelf CO2 uitstoten. De eventuele CO2-uitstoot vindt plaats bij het opwekken van de benodigde elektriciteit. De elektriciteitsmarkt moet verder verduurzamen en dit wordt besproken bij de elektriciteitstafel als onderdeel van het Klimaatakkoord.
Deelt u de mening dat de CO2-uitstoot van datacenters in Nederland beperkt moet worden, onder andere met het oog op de sterke toename van dataverkeer?
Het kabinet stelt de afspraken uit het Klimaatverdrag van Parijs centraal en streeft naar een broeikasgasreductieopgave van 49% in 2030. In Europees verband zet het kabinet zich in voor een verhoging van het broeikasgasreductiedoel naar 55%. Om deze doelen te bereiken zal de uitstoot van broeikasgassen in alle sectoren in Nederland drastisch moeten worden verminderd. Hoewel de CO2-uitstoot dus zo veel mogelijk beperkt moet worden, is er, zoals reeds aangegeven, bij datacenters voornamelijk sprake van een indirecte CO2-uitstoot.
Bent u bekend met het feit dat het grootste gedeelte van al het dataverkeer video is? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat een grote speler op dit gebied, Netflix, niet transparant is over haar energiegebruik? Bent u bereid met Netflix in gesprek te gaan hierover en aan te dringen op meer transparantie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met dit feit. Weinig transparantie over energiegebruik bij grote spelers is inderdaad niet gewenst, echter het energiegebruik vindt plaats bij datacenters. Datacenters zijn over het algemeen bewust bezig met hun energiegebruik, omdat energie hun voornaamste procesinput is. Het Nederlandse beleid zet zich in op het stimuleren van energie-efficiënte processen, ook in datacenters. In het convenant MeerJarenAfspraak energie-efficiëntie voor niet-ETS-bedrijven (MJA3), zijn afspraken gemaakt over energie-efficiëntie in verschillende sectoren als geheel, ook in de ICT-sector. Het energiebesparingsbeleid richt zich niet op één specifieke activiteit, maar op het efficiënter en energiezuiniger maken van processen in datacenters. De overheid overlegt binnen de convenantstructuur regelmatig met de betrokken branches. Dit heeft positieve effecten op energiegebruik voor zover het de Netflix-activiteiten bij datacenters in Nederland betreft.
Deelt u de mening dat datacenters gebruik zouden moeten maken van duurzame energie voor het draaien van processors en voor het koelen van de servers en gebouwen? Zo ja, op welke wijze stimuleert u dit?
Inderdaad is duurzame energie een manier om onze CO2-reductiedoelstelling te halen. Binnen het bij vraag drie genoemde MJA3-convenant stimuleert de overheid ook duurzame energie. Als onderdeel van het convenant maken bedrijven plannen voor een periode van vier jaar. Het vergroten van het aandeel duurzame energie is een onderdeel van deze Energie-Efficiëntie Plannen (EEP). Uit de sectorrapportages van het MJA3-convenant blijkt dat de inzet van duurzame energie in 2016 78% van het totaal energieverbruik van de sector bedroeg.
Welk percentage van het totale potentieel aan restwarmte afkomstig van datacenters wordt op dit moment nuttig gebruikt? Op welke manieren stimuleert u het nuttige hergebruik van de restwarmte afkomstig van datacenters?
Het benutten van restwarmte gebeurt nu slechts op kleine schaal. Hoewel restwarmte van datacenters grote kansen biedt voor lage temperatuur warmtenetten, is het bij elkaar brengen van vraag en aanbod een uitdaging. Er moet een potentiele afnemer in de buurt zitten van een datacenter met restwarmtepotentieel. Daarnaast is niet alle restwarmte van datacenters eenvoudig af te vangen en te hergebruiken. Een percentage van het totale potentieel dat nuttig gebruikt wordt, is niet in beeld gebracht. De branchevereniging NL-ICT en de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) hebben binnen het MJA3-convenant wel verschillende onderzoeken gedaan naar het benutten van restwarmte. Daarnaast bekijkt RVO.nl momenteel of de vrijkomende restwarmte in kaart gebracht kan worden. In de in vraag 5 genoemde EEP’s uit de ICT-sector voor de periode 2017 tot 2020 zijn twee zekere en voorwaardelijke restwarmte-uitwisselingsprojecten en 13 onzekere restwarmteprojecten opgenomen.
Bent u bekend met de «Power Use Effectiveness»-index (PUE)? Zo ja, deelt u de mening dat de PUE van de servers in datacenters zo dicht mogelijk de 1.0 moet benaderen? Wat zijn de ontwikkelingen op dit gebied en hoe stimuleert u een zo hoog mogelijke efficiëntie van energiegebruik?
Zie voor het antwoord op de vraag hoe ik een zo hoog mogelijk efficiëntie van energiegebruik stimuleer, ook het antwoord op de vorige vragen. Verder ben ik inderdaad bekend met de Power Use Effectiveness-index (PUE). Hoe dichter PUE bij 1.0 zit, hoe minder energie er voor koeling gebruikt wordt. Bij restwarmtebenutting wordt koude teruggeleverd en dit helpt een datacenter dus de PUE omlaag te krijgen. Een aantal MJA-bedrijven hanteert de PUE als prestatie-indicator. Deze index zegt echter niets over het efficiënt benutten van de energie in een datacenter. Een server staat aan, maar de index neemt niet mee of de server ook gebruikt wordt.
De NAM die uitspraken van de arbiter naast zich neerlegt |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de NAM meer dan eens geen opvolging heeft gegeven aan een uitspraak van de arbiter?
Dit beeld herken ik niet. Wel komt het voor dat de omvang van een schade die als gevolg van een uitspraak van de Arbiter Bodembeweging moet worden vergoed, nog niet is berekend. Over de omvang van de schadevergoeding kan dan opnieuw discussie ontstaan.
Wat gaat u doen om te zorgen dat deze gedupeerden hun schade zo snel mogelijk vergoed krijgen, gelet op het gegeven dat er meerdere zaken bekend zijn waarbij de arbiter uitspraak heeft gedaan en de NAM nog altijd niet heeft gezorgd voor een zorgvuldige schadeloosstelling?1
De Arbiter Bodembeweging vervult een rol bij de afhandeling van de zogenoemde oude schademeldingen. Dit zijn schademeldingen die voor 31 maart 2017 zijn gedaan. NAM werkt momenteel hard aan het afhandelen van deze schademeldingen. De commissaris van de Koning in Groningen en ik volgen dit nauwlettend. Over de voortgang heb ik uw Kamer bericht bij brief van 26 april 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 460). Eigenaren met een oude schademelding krijgen van NAM een ruimhartig aanbod, waarbij ook de zogenoemde C-schade in beeld wordt gebracht. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 1 vormde niet gecalculeerde C-schade in het verleden vaak de aanleiding voor nieuwe onenigheid. De verwachting is dat op basis van het aanbod zaken kunnen worden afgewikkeld zonder dat hierna opnieuw discussies ontstaan.
Bent u bereid het reglement van de arbiter aan te passen om ervoor te zorgen dat ook gevolgschade door de arbiter kan worden toegekend, gelet op de uitspraak van de arbiter van 24 mei 2017 over dossier 16-0207 (Schildwolde) waarbij de gedupeerde twee weken geleden de schadeloosstelling ontvangen heeft, maar achterblijft met een forse schadepost omdat de arbiter geen uitspraak mag doen over gevolgschade?
In het algemeen ga ik niet in op individuele zaken die bij de Arbiter in behandeling zijn of zijn geweest. De uitspraak waar u naar verwijst is ook (nog) niet door de Arbiter gepubliceerd. De Arbiter bodembeweging beoordeelt fysieke schade die door aardbevingen is ontstaan, maar kan zich ook uitspreken over schadeposten die direct met deze fysieke schade samenhangen. Ik zie dan ook geen aanleiding om de reglementen aan te passen.
Was bij u bekend dat de arbiter aangegeven heeft meermaals een tweede zitting te hebben moeten houden om te zorgen dat de NAM alsnog zorgt voor schadeloosstelling? Wat is uw oordeel hierover? Deelt u de mening dat dit de wachtlijsten bij de arbiter kan verlengen, dat er gezorgd moet worden dat de NAM zich aan uitspraken van de arbiter houdt en dat tweede zittingen niet nodig zouden moeten zijn?
Ik deel de opvatting dat wachtlijsten bij de Arbiter bodembeweging moeten worden voorkomen en dat moet worden vermeden dat een tweede zitting noodzakelijk is. De verwachting is dat de aanpak van NAM voor de oude schademeldingen hier ook aan bijdraagt. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Was bij u bekend dat ook de onafhankelijk raadsman Groningen het beeld herkent dat de NAM meermaals – ook na uitspraken van de arbiter – niet zorgt voor goede schadeloosstelling, en dat de raadsman in meerdere zaken heeft moeten bemiddelen?
Op 1 mei 2018 heb ik uw Kamer de jaarrapportage van de Onafhankelijke Raadsman over 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 461) gestuurd. Hierin gaat de Raadsman in op dit beeld. De Onafhankelijke Raadsman kent twaalf van dit type meldingen. In de gesprekken die ik voer met NAM vraag ik aandacht voor de zorgen van de Raadsman en voor dit type gevallen in het bijzonder.
Herkent u het beeld dat Stut en Steun (het steunpunt voor mensen met mijnbouwschade) heeft dat het aantal zaken toeneemt waarbij de NAM na uitspraak van de arbiter niet zorgt voor een zorgvuldige schadeloosstelling?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel zaken zijn er bij u bekend waarbij gedupeerden door de arbiter in het gelijk zijn gesteld maar nog steeds wachten op uitkering door de NAM?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat u op 14 maart 2018 schreef: «NAM heeft zich in beginsel verbonden aan uitspraken Arbiter en heeft tot op heden altijd uitvoering gegeven aan diens uitspraken»?2 Deelt u de mening dat deze uitspraak nu niet meer juist is?
NAM heeft tot op heden uitvoering gegeven aan de uitspraken van de Arbiter bodembeweging. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 zijn er echter zaken waarin na uitspraak door de Arbiter bodembeweging opnieuw onenigheid is ontstaan over de hoogte van de schadevergoeding. Dat kan voor ongewenste vertraging zorgen.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat de NAM zich zo onwelwillend blijft opstellen? Kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 werkt NAM hard om de lopende oude schademeldingen af te handelen. De commissaris van de Koning in Groningen en ik volgen nauwlettend of NAM haar beloftes waarmaakt. In de gesprekken die ik met NAM voer, zal ik aandacht vragen voor de zorgen die de Onafhankelijke Raadsman uit, in het bijzonder over de opvolging van uitspraken van de Arbiter Bodembeweging.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gedupeerden zo snel mogelijk na uitspraak van de arbiter schadeloos worden gesteld? Bent u bereid op zo kort mogelijke termijn in gesprek te gaan met de NAM om te zorgen dat zij wel altijd adequate opvolging geeft aan uitspraken van de arbiter?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de manier waarop de NAM opvolging geeft aan genoemde arbiter uitspraken het vertrouwen in de NAM nog verder doet dalen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat ook mensen met lopende zaken bij de arbiter de mogelijkheid moeten krijgen om de uitvoering van de uitspraak over te laten aan de Tijdelijke commissie mijnbouwschade Groningen?
Nee. De Tijdelijke commissie mijnbouwschade Groningen heeft aan de nieuwe meldingen meer dan de handen vol. Zoals hierboven toegelicht stel ik vast dat NAM uitspraken van de Arbiter Bodembeweging naleeft en dat met haar aanpak van de oude schademeldingen de kans dat na een uitspraak opnieuw onenigheid kan ontstaan wordt verkleind.
Het The Hague Institute for Global Justice |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «He just didn’t seem to care», waaruit blijkt dat het prestigieuze miljoenenproject The Hague Institute for Global Justice zo goed als volledig dreef op aardgasbaten?1
Ja.
Erkent u dat er van de aanvankelijke idealistische insteek weinig terecht is gekomen en er vooral miljoenen zijn verbrast aan evenementen waar «de wijn rijkelijk vloeit», miljoenen die jaar op jaar vanuit de aardgasbaten in het instituut werden gestoken?
De subsidie van het Rijk aan de stichting The Hague Institute for Global Justice (IGJ) is in 2010 verstrekt als eenmalige bijdrage in de aanloop- en exploitatiekosten voor het op te richten kennisinstituut The Hague Institute for Global Justice. Hiermee lag er een inspanningsverplichting om met de uit te voeren activiteiten tot een instituut te komen dat na de subsidieperiode financieel op eigen benen staat en zijn inkomsten uit de markt verwerft. Het IGJ heeft met deze subsidie, ook in samenwerking met (inter)nationale partners, projecten uitgevoerd en activiteiten verricht. De bijgevoegde verantwoordingsdocumenten geven daar inzicht in. De daarmee gemaakte kosten kwamen voor subsidie in aanmerking en om die reden zijn voorschotten aan het IGJ betaald en is het subsidiebedrag vastgesteld.
Uit de Midterm Review en ook uit de financiële jaarrekeningen 2014 en 2015 kwam echter wel naar voren dat de verwerving van externe inkomsten een aandachtspunt vormde. Dat was voor mij dan ook aanleiding om in mondelinge en schriftelijke contacten, onder andere per brief van 26 november 2014 en van 30 juli 2015, het belang hiervan richting het IGJ te benoemen en het IGJ te wijzen op een passende interne organisatie om dit te realiseren.
De subsidiebijdrage aan het IGJ kwam uit het toenmalige FES (Fonds Economische Structuurversterking) enveloppe Sterke Regio’s (2010). De laatste projecten uit deze enveloppe worden afgerond. Voor de afhandeling van schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat, in overleg met bestuurlijke en maatschappelijke partijen, een nieuwe werkwijze ingericht. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de Kamer met de brief van 31 januari 2018 hierover geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, 423).
Deelt u de mening dat het uitermate zuur is dat mensen van wie de woning zwaar beschadigd raakte door de aardbevingen al jaren ter vergeefs wachten op een fatsoenlijke schadeafhandeling, terwijl van de opbrengsten van de aardgasbaten jarenlang zo’n miljoenen verslindend prestigeproject werd gefinancierd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het aanstellen van Shell-topman Benschop als toezichthouder dit beeld verder heeft versterkt, zeker gezien het feit dat de raad van toezicht niet optrad na geuite zorgen om de «exorbitante onkostendeclaraties» van de directeur en de «overdadig luxe catering», en sterker nog, deze toezichthouders de bekritiseerde wetenschappelijk directeur ook tot zakelijk directeur hebben benoemd?
Het was de verantwoordelijkheid van het tijdelijk bestuur om de leden van de Raad van Toezicht te benoemen conform de statuten. Na de instelling van de Raad van Toezicht benoemde de Raad van Toezicht zelf zijn nieuwe leden.
De subsidiebijdrage was bedoeld als een eenmalige bijdrage in de aanloop- en exploitatiekosten voor het op te richten kennisinstituut The Hague Institute for Global Justice. Met de uitgevoerde activiteiten spande het IGJ zich in om tot een volwaardig en financieel zelfstandig instituut te komen. Uit de verantwoordingsdocumenten, die mijn ministerie heeft ontvangen, blijkt dat het IGJ met de uitgevoerde activiteiten aan de subsidievoorwaarden voldeed. Ook de uitkomst van de Midterm Review, gehouden in 2013, geeft geen aanwijzing dat de subsidie anders is gebruikt dan waar deze subsidie voor was bedoeld.
Met welke doelstellingen is het instituut opgericht? Welke hiervan zijn behaald en kunt u dit gekwantificeerd onderbouwen?
Met het toenmalige gebiedsgerichte beleidsprogramma Pieken in de Delta richtte het Rijk zich, samen met decentrale overheden, op de pieken van de Nederlandse economie en een versterking van de betrokken kennisinstellingen en bedrijven. De oprichting van het IGJ, een internationaal georiënteerde kennisinstelling op het gebied van vrede, recht en veiligheid, sloot goed aan op het in Den Haag al aanwezige cluster van vrede, recht en veiligheid en de positie van de gemeente Den Haag als «Legal Capital of the World». Uit de uitkomsten van de Midterm Review bleek onder andere dat de activiteiten van het IGJ bijdroegen aan deze doelstellingen en dat een bijdrage aan de Randstad als duurzame en economisch sterke regio werd gegeven.
De economische effecten van het IGJ betroffen enerzijds een toename van zowel de directe als de indirecte werkgelegenheid. Daarnaast was met de oprichting van het IGJ een internationaal expertisecentrum ontstaan met een uitstralingseffect dat aantrekkingskracht had op andere (inter)nationale organisaties. Projecten werden veelal in samenwerking met één of meerdere (inter)nationale partners uitgevoerd. Het IGJ droeg hierdoor bij aan het bundelen en het versterken van de kennis en expertise aanwezig in Den Haag en de samenwerking met internationale partijen. Naast de projecten droegen de bijeenkomsten, die het IGJ organiseerde, expliciet bij aan het versterken van het netwerk, kennisdeling en innovatie.
Hoeveel geld heeft het instituut naast het geld uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) binnengehaald, uit welke bronnen kwam dit en met welk doel werd dit verstrekt?
Naast de subsidie van het Rijk droeg de gemeente Den Haag € 1 miljoen in de kosten bij. Diverse kennisinstellingen op het gebied van vrede, recht en veiligheid leverden een in kind bijdrage. Het IGJ voerde voor verschillende opdrachtgevers betaalde projecten uit. Uit de afzonderlijke jaarrekeningen blijkt dat het IGJ in de subsidieperiode 2011–2016 circa € 6,6 miljoen aan externe inkomsten genereerde.
Is de toekenning van het geld uit het FES aan doelstellingen verbonden geweest? Zo ja, welke waren dit? Zijn deze doelstellingen behaald en wat waren de consequenties van het niet behalen van de doelstellingen? Zo nee, waarom niet en vindt u dit de meest ideale manier van economische structuurversterking?
Met het toenmalige gebiedsgerichte beleidsprogramma Pieken in de Delta richtte het Rijk zich, samen met decentrale overheden, op de pieken van de Nederlandse economie en een versterking van de betrokken kennisinstellingen en bedrijven.
De oprichting van het IGJ sloot goed aan op het in Den Haag al aanwezige cluster van vrede, recht en veiligheid en de positie van de gemeente Den Haag als «Legal Capital of the World». De subsidie was bedoeld om een bijdrage aan de Randstad als duurzame en economisch sterke regio te geven. De uitgevoerde activiteiten van het IGJ droegen daaraan bij en passen in het doel waarvoor de subsidie is verstrekt. Vandaar dat het subsidiebedrag is vastgesteld op € 17,45 miljoen.
De subsidiebijdrage aan het IGJ kwam uit de FES (Fonds Economische Structuurversterking) enveloppe Sterke Regio’s. Dit was één van de instrumenten van het ruimtelijk economisch beleid. Dit beleid is in 2014 geëvalueerd en de Kamer is hierover geïnformeerd (Kamerstuk 29 697, 17).
Uit deze evaluatie blijkt dat het ruimtelijk economisch beleid bijdroeg aan de ontwikkeling van gebiedsgerichte economische clusters. Een onafhankelijk bureau voerde deze evaluatie uit en concludeerde dat de projecten die uit deze FES-enveloppe Sterke Regio’s een subsidiebijdrage ontvingen een veelvoud van investeringen van regionale partijen en bedrijfsleven teweeg heeft gebracht. Over de voortgang van de diverse FES-projecten, waaronder het FES-project IGJ, is de Kamer via de Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)-overzicht 2018 op 19 september 2017 geïnformeerd (Kamerstuk 34 775 A, 4).
Erkent u dat de oprichting van het The Hague Institute for Global Justice, getuige de reconstructie in De Groene Amsterdammer, niets meer is geweest dan een prestigeproject voor een oud-minister van Buitenlandse Zaken, toenmalig burgemeester van Den Haag, dat op geen enkele manier heeft bijgedragen aan de doelen waarvoor het FES in het leven is geroepen?
Zie antwoord vraag 7.
Het versneld smelten van het ijs op Antarctica |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van het UK Centre for Polar Observation and Modelling waaruit blijkt dat klimaatverandering een groter effect heeft op Antarctica dan tot nu toe werd gedacht, omdat het ijs onder het wateroppervlak in snel tempo smelt?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze bevindingen de urgentie van het klimaatprobleem nogmaals onderstrepen en derhalve serieus moeten worden bestudeerd? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De urgentie van het klimaatprobleem is duidelijk en het mogelijk versneld afsmelten en afkalven van Antarctica is een serieus onderwerp van onderzoek.
Deelt u de mening dat de resultaten van dit onderzoek aansluiten bij het in december gepubliceerde onderzoek van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI)?2 Zo ja, bent u bereid uw reactie3 op dit onderzoek («Ik wil, zeker gezien de aannames die zijn gehanteerd en de grote onzekerheden rondom de uitkomsten, behoedzaam en zorgvuldig zijn met het trekken van conclusies op basis van dit rapport.») te herzien? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De resultaten sluiten inderdaad aan bij het in december gepubliceerde onderzoek van het KNMI, maar zijn geen aanleiding voor herziening van mijn eerdere reactie. Reden hiervoor is dat de nieuwe studie, evenals de KNMI scenario's en andere projecties voor zeespiegelstijging, gebaseerd zijn op simulaties met specifieke modellen. De uitkomsten hiervan liggen binnen een brede range van modelsimulaties, waarvan nog niet objectief vast te stellen is welke uitkomst het meest waarschijnlijk is. Komende rapportages van het IPCC en meer specifiek het speciale rapport over oceanen en ijskappen (verwacht in 2019) en het werkgroep 1 assessment rapport (verwacht in 2021) zullen onder meer ingaan op de ontwikkelingen met betrekking tot het ijs op Antarctica.
Deelt u de mening dat de conclusies van bovengenoemde onderzoeken, zeker in combinatie met die van het uitgelekte conceptrapport van het IPCC over de gevolgen van het broeikaseffect van 1,5 graad4, reden geven om te veronderstellen dat een versnelling van klimaatverandering en de stijging van de zeespiegel aannemelijk zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u de uitvoering van het klimaatbeleid versnellen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het kabinet heeft in het regeerakkoord gekozen voor een versnelling van het klimaatbeleid. Het signaal van mogelijk versnelde zeespiegelstijging is reeds bekend bij de Deltacommissie evenals de aankomende rapportages van het IPCC. De Deltacommissie is voornemens deze signalen mee te wegen in de strategische keuzes in 2020. Eventuele aanpassing van het beleid ten aanzien van zeespiegelstijging laat ik aan mijn collega van I&W die daarvoor verantwoordelijkheid draagt.
Het financiële fiasco rondom het Haagse Institute for Global Justice (IGJ) |
|
Theo Hiddema (FVD), Thierry Baudet (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bal van de verdampte miljoenen» over het financiële fiasco rondom het Haagse Institute for Global Justice (IGJ)?1
Ja.
Kunt u bevestigen of het Rijk, via het Ministerie van Economische Zaken, een subsidie van in totaal 17,5 miljoen euro heeft verstrekt aan IGJ? Zijn er bovenop dit bedrag nog andere subsidies of andere gunsten door het Rijk verstrekt aan IGJ? Zo ja, welke precies?
In 2010 heeft de Minister van Economische Zaken, namens het Rijk, een subsidie van maximaal € 17,45 miljoen aan de stichting The Hague Institute for Global Justice (IGJ) verleend. Oorspronkelijk voor een periode van vijf jaar (2011 – 2015). In 2014 is, op verzoek van het IGJ, de periode verlengd met 1 jaar tot en met 2016. Dit om het IGJ voldoende tijd voor het opbouwen van de organisatie te geven. Het maximale subsidiebedrag is niet aangepast. Over de verlening van de subsidie is de Kamer op de hoogte gesteld (Kamerstuk 29 697, 15). Door het Rijk zijn verder geen subsidies aan het IGJ verstrekt.
Kunt u een overzicht aan de Kamer verstrekken over de voorwaarden die zijn of waren verbonden aan de verschillende subsidies die aan IGJ zijn verstrekt? Zo nee, waarom niet?
Ja. De beschikkingen treft u, behoudens de daarin opgenomen persoonsgegevens, als bijlagen bij de beantwoording van deze vragen aan.2
Kunt u de overeenkomst(en) tussen een of meerdere ministeries en IGJ aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het Rijk verdere verzoeken tot het verlenen van subsidies heeft geweigerd? Zo ja, kunt u dan aangeven wanneer welke subsidieverzoeken geweigerd zijn en op welke gronden?
Het Rijk heeft geen formele subsidieverzoeken van het IGJ, anders dan een verzoek om de eerder genoemde subsidie van maximaal € 17,45 miljoen, ontvangen.
Klopt het dat de gemeente Den Haag in totaal ook nog eens 3,5 miljoen euro subsidie heeft verstrekt aan IGJ bovenop de 17,5 miljoen euro subsidie van het Ministerie van Economische Zaken?
In de subsidievoorwaarden is opgenomen dat de gemeente Den Haag
€ 1 miljoen bijdraagt aan de kosten van het IGJ. Aan deze voorwaarde heeft de gemeente Den Haag voldaan.
Kunt u zo gedetailleerd mogelijk aangeven wat de 20 miljoen euro subsidies voor Nederland, de Nederlandse bevolking en de gemeente Den Haag concreet hebben opgeleverd? Is dit belastinggeld volgens u goed besteed?
Het IGJ voerde in de subsidieperiode, veelal in samenwerking met diverse (inter)nationale partners, diverse projecten en activiteiten op het gebied van vrede, recht en veiligheid uit. Hiermee leverde het IGJ een bijdrage aan de positionering van Den Haag als «Internationale Stad van Vrede en Recht» en leverde daarmee een impuls aan de Randstad als duurzame en economisch sterke regio.
Om u een beeld te geven waar de middelen door het IGJ aan zijn besteed, volgen hier enkele voorbeelden van de activiteiten die zijn uitgevoerd:
Het IGJ bracht na elk exploitatiejaar schriftelijk verslag uit over de voortgang van het project. Hierbij hoorde een financiële jaarrekening en een accountantsverklaring. Uit deze verantwoordingsdocumenten, bleken gedurende het subsidietraject geen aanwijzingen dat de subsidie niet conform het doel waarvoor en de voorwaarden waaronder deze verleend was, is besteed.
Wat is momenteel de financiële situatie van IGJ? Zijn er nog openstaande rekeningen bij IGJ? Zo ja, hoe hoog is dit bedrag?
Op 4 april jl. maakte de Raad van Toezicht bekend dat het IGJ ophoudt te bestaan en de stichting wordt ontbonden vanwege het ontbreken van een voldoende financiële basis. De beëindiging van de activiteiten vond plaats na de subsidieperiode die liep tot en met 2016. De Raad van Toezicht van het IGJ stelde een vereffenaar aan om de nog lopende zaken af te wikkelen, openstaande vorderingen te innen en schulden te inventariseren. Op basis van deze inventarisatie is een aanvraag voor faillissement bij de rechtbank ingediend. Op 8 mei jl. heeft de rechtbank het faillissement uitgesproken.
Is het Rijk of de gemeente Den Haag aansprakelijk voor eventuele schulden van IGJ?
Het Rijk is niet aansprakelijk voor eventuele schulden van het IGJ.
Kunt u aangeven in hoeverre de berichten in de media kloppen dat er sprake is van een dreigend faillissement bij IGJ?
Zie antwoord vraag 8.
Is er in het kader van de royale subsidieverstrekking door het Ministerie van Economische Zaken en de gemeente Den Haag ook financiële verantwoording afgelegd aan het Ministerie van Economische Zaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze verantwoording aan de Kamer doen toekomen?
Het IGJ legde na elk exploitatiejaar financiële verantwoording af via een financiële jaarrekening en een accountantsverklaring. Deze verantwoordingsdocumenten treft u, behoudens de daarin opgenomen persoonsgegevens, als bijlagen bij de beantwoording van deze vraag aan.
Waarom heeft u geen maatregelen genomen toen al snel na aantreden van de «dean» bleek dat hij een van zijn belangrijkste taken, namelijk fondsenwerving, niet adequaat uitvoerde?
De subsidie is aan de stichting The Hague Institute for Global Justice verleend als eenmalige bijdrage in de aanloop- en exploitatiekosten voor het oprichten van het kennisinstituut The Hague Institute for Global Justice. Deze subsidieverlening was gebaseerd op een projectplan waarin de na te streven doelstellingen en de daarvoor te verrichten activiteiten zijn beschreven. Eén van de doelstellingen was het vormen van een instituut dat na de subsidieperiode zijn inkomsten uit de markt haalt. Hiermee rustte er op het IGJ een inspanningsverplichting om met de uit te voeren activiteiten tot een instituut te komen dat na de subsidieperiode financieel op eigen benen staat. Het IGJ heeft met deze subsidie, ook in samenwerking met (inter)nationale partners, projecten uitgevoerd en activiteiten verricht. De bijgevoegde verantwoordingsdocumenten geven daar inzicht in. De daarmee gemaakte kosten kwamen voor subsidie in aanmerking en om die reden zijn voorschotten aan het IGJ betaald en is het subsidiebedrag vastgesteld.
Uit de Midterm Review en ook uit de financiële jaarrekeningen 2014 en 2015 kwam echter wel naar voren dat de verwerving van externe inkomsten een aandachtspunt vormde. Dat was voor mij dan ook aanleiding om in mondelinge en schriftelijke contacten, onder andere per brief van 26 november 2014 en van 30 juli 2015, het belang hiervan richting het IGJ te benoemen en het IGJ te wijzen op een passende interne organisatie om dit te realiseren. Het tijdelijk bestuur van IGJ was zich bewust van de noodzaak van verwerving van aanvullende financiële middelen en nam in 2013 beslissingen om de interne organisatie van het IGJ daarop in te richten. Er werd een executive director aangesteld en de Raad van Toezicht is benoemd ter vervanging van het tijdelijk bestuur. In 2015 werd een herijkte strategie voor het verwerven van externe middelen opgesteld.
In 2017 stelde het IGJ de eindverantwoording op. In deze eindverantwoording geeft de Raad van Toezicht aan dat deze strategie niet heeft geleid tot voldoende externe middelen voor de dekking van de kosten. Tevens gaf de Raad van Toezicht aan dat door de economische recessie de budgetten bij fondsen en opdrachtgevers verminderden en waarbij de concurrentie tussen (inter)nationale kennisinstituten op het gebied van vrede, recht en veiligheid ten aanzien van deze fondsen toenam. In 2016 voerde de Raad van Toezicht een kostenreductie door en stelde, op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken, een businessplan 2017–2019 op. Dit businessplan bood het IGJ de mogelijkheid om, met een kleinere omvang, na de subsidieperiode die eindigde in 2016, een doorstart te maken. Helaas heeft deze poging niet geleid tot een levensvatbaar instituut.
Is er volgens u sprake geweest van wanbeleid bij IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat er – op z’n minst – sprake is van slecht bestuur en falend toezicht bij IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat de Raad van Toezicht had moeten ingrijpen om het wanbeleid bij IGJ bij te sturen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u de taakvervulling van de heer Dick Benschop in zijn hoedanigheid als toezichthouder van IGJ? Hoe beoordeelt u de taakvervulling van de heer Jozias van Aartsen, die van 2010 tot 2014 bestuurder was van IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat de heer Benschop ernstig tekort heeft geschoten in zijn taak als toezichthouder van IGJ?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bekend met het feit dat de heer Benschop is genoemd als voorkeurskandidaat voor de positie van CEO van Schiphol door de raad van commissarissen van Schiphol Group?
Schiphol is een staatsdeelneming waarop volgens het Burgerlijk Wetboek het volledige structuurregime van toepassing is, omdat Schiphol ook een private aandeelhouder heeft (Aeroports de Paris). Dit betekent dat Schiphol verplicht is ingericht met een raad van commissarissen. Ook is bij wet bepaald dat de raad van commissarissen de directie van Schiphol benoemt. Dit is ook zo vastgelegd in de statuten van Schiphol. De raad van commissarissen van Schiphol heeft de heer Benschop benoemd tot CEO Schiphol per 1 mei 2018. Het opschorten van de benoeming is dan ook niet aan de orde. Deze benoeming is met de Minister van Financiën als aandeelhouder afgestemd, zoals beschreven in de brief aan uw Kamer d.d. 12 maart 2018 (Kamerstuk 28 165, nr. 282). De Minister van Financiën heeft de benoeming ook afgestemd met de betrokken beleidsdepartementen.
Bent u bekend met het, door headhunter Egon Zehnder opgestelde, profiel voor de CEO van de Schiphol Group waarin onder andere als vereisten voor de nieuwe Schiphol-CEO staan«outstanding project management and control skills», «a track record in leveraging (digital) technologies in a commercially viable service model» en «demonstrated outstanding change management skills»?2
Ja.
In hoeverre bent u van mening dat de heer Benschop voldoet aan de eisen gesteld in het CEO-profiel van Schiphol (zie vraag 19), gezien zijn bewezen onvermogen om als toezichthouder van IGJ het IGJ-project tot wasdom te brengen, de financiële situatie van IGJ onder controle te krijgen en het herhaaldelijk en structureel nalaten om daadkrachtig in te grijpen en de situatie ten goede te keren? In hoeverre heeft de heer Benschop, volgens u, tijdens zijn jarenlange rol als toezichthouder bij IGJ getoond te beschikken over de – voor Schiphol – vereiste «outstanding change management skills»?
Alle kandidaten zijn door de raad van commissarissen, aan de hand van een profielschets, beoordeeld. Gezien zijn publieke en commerciële ervaring acht de Minister van Financiën de heer Benschop goed in staat de functie van CEO van Schiphol te vervullen.
In hoeverre acht u de heer Benschop, gezien de gebrekkige taakvervulling van de heer Benschop bij IGJ – een organisatie met een budget van 20 miljoen euro en 30 medewerkers – in staat om leiding te geven aan Schiphol met een jaarlijkse omzet van 1,5 miljard euro, 2.180 medewerkers en een eigen vermogen van bijna 4 miljard euro?
Zie antwoord vraag 20.
Deelt u de opvatting dat een grondig onderzoek nodig is naar de omstandigheden bij IGJ en de rol van de verschillende bestuurders, waaronder de heer Van Aartsen en de heer Benschop als beoogd CEO van Schiphol Group? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn bent u van plan hier invulling aan te geven?
Op basis van de verantwoordingsdocumenten zijn er geen aanwijzingen dat de subsidie niet conform het doel waarvoor en de voorwaarden waaronder deze verleend is, is besteed. Ik zie dan ook geen aanleiding onderzoek te doen naar de omstandigheden bij het IGJ en de rol van de verschillende bestuurders.
Deelt u de opvatting dat de benoeming van de heer Benschop voorlopig dient te worden opgeschort (in ieder geval tot een onderzoek zoals bedoeld in vraag 22 is afgerond)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u bovenstaande vragen voor 30 april 2018 beantwoorden, gelet op de voorgenomen benoeming van de heer Benschop per 1 mei als CEO van Schiphol Group?
Vanwege de benodigde interdepartementale afstemming was het niet mogelijk de gestelde vragen voor 30 april jl. te beantwoorden. De Kamer is hierover geïnformeerd per brief van 26 april 2018.
De frauduleuze ondergang van het The Hague Institute for Global Justice |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de ondergang van The Hague Institute for Global Justice (IGJ)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat medio 2010 door de Minister van Economische Zaken een subsidie van 17,45 miljoen euro beschikbaar is gesteld voor het IGJ? Zo ja, welk maatschappelijk doel diende de toekenning van de subsidie te bereiken en op welke gronden en op basis van welke criteria en voorwaarden is de subsidie toegekend?
In 2010 heeft de Minister van Economische Zaken, namens het Rijk, een subsidie van maximaal € 17,45 miljoen aan de stichting The Hague Institute for Global Justice (IGJ) verleend. Oorspronkelijk voor een periode van vijf jaar (2011 – 2015). In 2014 is, op verzoek van het IGJ, de periode verlengd met 1 jaar tot en met 2016. De subsidie is bedoeld als eenmalige bijdrage in de aanloop- en exploitatiekosten voor het op te richten kennisinstituut The Hague Institute for Global Justice zoals beschreven in het projectplan. Eén van de doelstellingen was het vormen van een instituut dat na de subsidieperiode zijn inkomsten uit de markt haalt. Hiermee rustte er op het IGJ een inspanningsverplichting om met de uit te voeren activiteiten tot een instituut te komen dat na de subsidieperiode financieel op eigen benen staat. Helaas hebben de uitgevoerde activiteiten niet geleid tot een volwaardig en financieel zelfstandig instituut zoals dat oorspronkelijk was beoogd. In de verantwoording geeft de Raad van Toezicht aan dat door de economische recessie de budgetten bij fondsen en opdrachtgevers verminderden, waarbij de concurrentie tussen (inter)nationale kennisinstituten op het gebied van vrede, recht en veiligheid ten aanzien van deze fondsen toenam.
Uit de door mij ontvangen verantwoordingsdocumenten bleek dat de subsidie rechtmatig is gebruikt voor het verrichten van activiteiten ten behoeve van het doel waarvoor deze subsidie is verleend.
De subsidieaanvraag paste binnen de doelstellingen van het beleidsprogramma Pieken in de Delta. Met dit gebiedsgerichte beleidsprogramma richtte het Rijk zich, samen met decentrale overheden, op het versterken van de pieken van de Nederlandse economie en van de betrokken kennisinstellingen en bedrijven. De oprichting van het IGJ, een internationaal georiënteerde kennisinstelling op het gebied van vrede, recht en veiligheid, sloot goed aan op het versterken van het in Den Haag aanwezige cluster van vrede, recht en veiligheid. Ook droeg het bij aan het verbeteren van de positie van de gemeente Den Haag als «Legal Capital of the World». De subsidie aan het IGJ was bedoeld als een impuls aan de Randstad als duurzame en economisch sterke regio.
De Kamer is over de subsidieverlening geïnformeerd (Kamerstuk 29 697, nr. 15). Het betrof een subsidie in het kader van de FES (Fonds Economische Structuurversterking) enveloppe Sterke Regio’s. De subsidieaanvraag is beoordeeld op de criteria en voorwaarden die bij het FES van toepassing waren. De criteria zijn: aansluiting op excellente wetenschapskernen, maatschappelijke waardecreatie, economische waardecreatie, (juridische) organisatievorm/passende governance, het businessmodel en de financiering
Bent u bereid de subsidiebeschikking openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat ben ik. De beschikkingen treft u, behoudens de daarin opgenomen persoonsgegevens, als bijlage bij de beantwoording van deze vragen aan.2
Op welke wijze is toezicht gehouden op het bereiken van het beoogde maatschappelijk doel en het naleven van de voorwaarden van de subsidie?
Het tijdelijk bestuur (en later de Raad van Toezicht die het toezicht van het tijdelijk bestuur overnam) en de bestuurder van het IGJ waren primair verantwoordelijk voor het houden van toezicht op het realiseren van de doelstelling waarvoor de subsidie is toegekend en het naleven van de subsidievoorwaarden. De subsidie is in twee tranches toegekend respectievelijk € 12,2 miljoen in 2010 en € 5,25 miljoen in 2014. Ten behoeve van de toekenning van de tweede tranche is door een onafhankelijk bureau, in 2013, een Midterm Review uitgevoerd. Het Ministerie van Economische Zaken werd als budgethouder door het IGJ geïnformeerd over de voortgang van het project en de uitgaven van de middelen via verslagen en rapportages, de financiële jaarrekening inclusief bijbehorende accountantsverklaring.
De taak van het Ministerie van Economische Zaken was om aan de hand van de verantwoordingsdocumenten te beoordelen of de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en de subsidie is besteed conform de subsidievoorwaarden. Op grond daarvan werden door het Ministerie van Economische Zaken de voorschotten uitbetaald. Er is op verschillende momenten, zowel tussentijds als naar aanleiding van de jaarlijkse verantwoordingsrapportages, mondeling en schriftelijk contact geweest tussen mijn ministerie en het IGJ. Hierbij is aandacht gevraagd voor het behalen van de doelstelling om financieel op eigen benen te staan en voor het nemen van passende maatregelen op het gebied van de interne organisatie. In mijn brieven van 26 november 2014 en van 30 juli 2015 zijn deze punten opgenomen. Het tijdelijk bestuur, de Raad van Toezicht en de bestuurder van het IGJ ondernamen acties om hieraan invulling te geven en informeerden mij hierover.
Deelt u de in het artikel gestelde situatie dat bestuur en management zich niet hebben gedragen naar de geschreven en ongeschreven normen voor goed ondernemingsbestuur en mogelijk niet integer hebben geopereerd? Zo nee, op welke onderdelen klopt de berichtgeving van de Volkskrant niet? Zo ja, hoe verklaart u dat het geld bij IGJ toch verkeerd is aangewend en geen basis voor continuïteit is verworven?
Uit de verantwoordingsdocumenten, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 4, bleek dat de subsidie is gebruikt voor het verrichten van activiteiten ten behoeve van het doel waarvoor deze subsidie is verleend. Dit werd bevestigd door de goedkeurende accountantsverklaringen over de jaarrekeningen en de controleverklaringen van de accountant over de aanvraag tot subsidievaststelling. Op basis hiervan en de eindverantwoording is het subsidiebedrag in 2017 vastgesteld op € 17,45 miljoen.
In 2017 legde IGJ eindverantwoording af. De Raad van Toezicht geeft hierin aan dat door de economische recessie de budgetten bij fondsen en opdrachtgevers verminderden en waarbij de concurrentie tussen (inter)nationale kennisinstituten op het gebied van vrede, recht en veiligheid ten aanzien van deze fondsen toenam. Het tijdelijk bestuur en later de Raad van Toezicht en de bestuurder van het IGJ waren zich bewust van de noodzaak van verwerving van aanvullende financiële middelen. Zo nam het tijdelijk bestuur in 2013 beslissingen om de interne organisatie van het IGJ daarop in te richten. Er werd een executive director aangesteld en de Raad van Toezicht is benoemd ter vervanging van het tijdelijk bestuur. In 2015 werd een herijkte strategie voor het verwerven van externe middelen opgesteld. In de eindverantwoording geeft de Raad van Toezicht aan dat deze strategie niet heeft geleid tot voldoende externe middelen voor de dekking van de kosten. Helaas hebben de activiteiten van het IGJ niet geleid tot een volwaardig en financieel zelfstandig instituut zoals dat was beoogd.
In 2016 voerde de Raad van Toezicht een kostenreductie door en stelde, op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken, een businessplan 2017–2019 op. Dit businessplan bood het IGJ de mogelijkheid om, met een kleinere omvang, na de subsidieperiode die eindigde in 2016, een doorstart te maken. Op basis hiervan zijn in 2017 activiteiten uitgevoerd maar heeft dit helaas niet geleid tot een levensvatbaar instituut.
Op basis van de ontvangen verantwoordingsdocumenten en de inspanningen van het IGJ om haar interne organisatie aan te passen, kan ik niet constateren dat het bestuur en management zich zouden hebben gedragen zoals in de vraag wordt gesteld.
Bent u bereid te onderzoeken of er een titel is, waaronder de titel wanbeleid, om de verleende subsidie terug te vorderen dan wel te verhalen op de president en/of de raad van toezicht van IGJ? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb toegelicht, waren er gedurende het subsidietraject geen aanwijzingen dat de subsidie niet conform het doel waarvoor en de voorwaarden waaronder deze verleend was, is besteed. Op basis van de verstrekte informatie is de subsidie vastgesteld. Er bestaan slechts beperkte mogelijkheden om een eenmaal verleende en vastgestelde subsidie terug te vorderen of te verhalen. Dat kan in gevallen als deze, alleen als er sprake was van opzettelijk onjuiste of onvolledige informatieverstrekking. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 5, heb ik geen aanwijzingen dat dit het geval is.
Welke overige vervolgstappen gaat u richting IGJ zetten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Woonarken aan Weesper dijk moeten áán het aardgas: ‘Gas is toch op z’n retour?' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Woonarken aan Weesper dijk moeten áán het aardgas: «Gas is toch op z’n retour?»»1, waaruit blijkt dat bewoners door de gemeente Weesp worden gedwongen over te stappen op aardgas, met alle kosten van dien, terwijl geen mogelijkheid wordt gegeven om voor een duurzaam alternatief te kiezen? Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?
Ik ben bekend met het bericht «Woonarken aan Weesper dijk moeten áán het aardgas: «Gas is toch op z’n retour?». In het bericht wordt aangegeven dat enkele bewoners van woonboten, die op dit moment een tank voor propaangas of stookolie hebben, een verzoek om een gasaansluiting bij hun netbeheerder hebben gedaan. Zij hebben dit verzoek gedaan, omdat de gemeente de huidige propaantanks onveilig vindt. De netbeheerder heeft dit verzoek beoordeeld en besloten dat zij vanwege de aansluitplicht uit de Gaswet verplicht zijn deze bewoners op het gastransportnet aan te sluiten.
Ik deel de mening dat het terugdringen van gasaansluitingen in de gebouwde omgeving van groot belang is, om de klimaatdoelstellingen te halen. In de Wet voortgang energietransitie wordt door de wijziging van de Gaswet een eerste stap gezet, zodat nieuw te bouwen bouwwerken in beginsel niet langer op het gastransportnet worden aangesloten. Ik streef ernaar om dit onderdeel van het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen per 1 juli 2018, in werking te laten treden. Dit is essentieel om te voorkomen dat nieuw te bouwen woningen nog een gasaansluiting krijgen.
Deelt u de mening dat er met deze maatregel geïnvesteerd wordt in een netwerk dat niet strookt met het voornemen van de overheid om na 2050 aardgasvrij te zijn en dat het risico bestaat dat dit netwerk vroegtijdig buiten gebruik zal raken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze investeringen niet bijdragen aan het feit dat we per jaar honderdduizenden woningen los moeten maken van het aardgas om de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs te halen?
In het bericht gaat het om bestaande bouwwerken, waarvan de bewoner om een gasaansluiting vraagt. Dit is op basis van de wet- en regelgeving gewoon mogelijk en kan ook na inwerkingtreding van de Wet voortgang energietransitie nog steeds. Sommige bewoners hebben gekozen voor een duurzaam alternatief. Andere bewoners door de aardgasoplossing. Het is op dit moment niet mogelijk voor gemeenten om bewoners van bestaande woningen te dwingen om te kiezen voor een alternatief voor een gasaansluiting.
Daarnaast wordt in het Klimaatakkoord, bij de sectortafel gebouwde omgeving, gekeken hoe de afbouw van gas verder kan worden vormgegeven. Als de gebouwde omgeving in 2050 CO2-arm moet zijn, betekent dit dat er gemiddeld 200.000 woningen en andere gebouwen per jaar aardgasvrij gemaakt moeten worden tot 2050. In het Regeerakkoord is aangegeven dat aan het eind van de kabinetsperiode nieuwe gebouwen in de regel niet meer op aardgas verwarmd worden. Stapsgewijs zal de markt voor verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en bestaande utiliteitsgebouwen (zoals kantoren, zorg, onderwijs, bedrijfshallen, horeca en winkels) op gang gebracht worden. Naarmate de expertise en ervaring in de bouwsector toenemen, is de verwachting dat de kosten zullen dalen en kan de verduurzamingsmarkt meer op eigen benen staan. In het Regeerakkoord is aangegeven dat met gemeenten, provincies, waterschappen en netbeheerders per regio een plan voor verduurzaming van de gebouwde omgeving wordt gemaakt. Gemeenten hebben bij de invulling van de klimaatdoelstellingen voor de gebouwde omgeving een regierol op het gebied van aardgasvrije buurten en wijken.
Ik heb er alle vertrouwen in dat in het Klimaatakkoord, de sectortafel gebouwde omgeving voor bestaande bouw een passende oplossing wordt gevonden.
Deelt u de mening dat de gemeente beter tot een duurzaam alternatief had kunnen besluiten? Zo ja, kunt u in gesprek gaan met de VNG om te voorkomen dat in de toekomst woningen onnodig op het gas worden aangesloten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de drempel om over te stappen op duurzame energiebronnen lager zou moeten zijn? Zo ja, hoe bent u van plan dit te bereiken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat huurders duizenden euro’s meer moeten betalen door blokverwarming |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uit pure nood onder een dekentje», waaruit blijkt dat huurders van een appartementencomplex na installatie van een warmtemeter opeens met duizenden euro’s naheffing op de energierekening worden geconfronteerd?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze er gestookt moet worden om voor duizenden euro’s aan naheffingen te krijgen?
Na contact met de desbetreffende woningcorporatie Staedion is mij het volgende duidelijk geworden. In 2014 zijn in de betreffende woningen warmtemeters geplaatst waarmee het daadwerkelijke warmteverbruik in de woningen kan worden gemeten. Vanaf dat moment heeft Staedion de in rekening gebrachte warmtekosten gebaseerd op het daadwerkelijke gemeten verbruik.
In de jaren voorafgaand aan de plaatsing van warmtemeters in de woningen van het appartementencomplex werden de totale warmtekosten voor de verwarming van de woningen gelijkelijk verdeeld over alle bewoners. Iedere bewoner betaalde toen hetzelfde bedrag voor de warmtekosten en daarbij speelde het daadwerkelijke verbruik geen rol.
Ik acht het waarschijnlijk dat het in rekening brengen van de warmtekosten naar rato van het werkelijke verbruik een ander beeld oplevert dan het in rekening brengen via een gelijke verdeling.
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de omvang van het genoemde effect. De aangewezen weg voor een dergelijk oordeel is dat huurders zich hiervoor wenden tot de huurcommissie. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Hoe kan het verschil tussen eerdere energierekeningen en deze heffingen die dezelfde huishoudens in dezelfde woning van het ene op het andere jaar gepresenteerd krijgen worden verklaard?
Zie antwoord vraag 2.
Lijkt het u waarschijnlijk dat deze torenhoge bedragen zijn veroorzaakt door verkeerd stookgedrag, zoals de warmteleverancier beweert? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er meerdere voorbeelden in ons land waar het verschil in rekeningen voor bewoners zo groot is na het installeren van individuele warmtemeters? Zo ja, waar en hoe vaak komt het voor?
Mij zijn geen gevallen bekend waarbij er zich een groot verschil in de hoogte van de rekeningen na het installeren van warmtemeters heeft voorgedaan.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek naar deze absurde bedragen en de werking van de warmtemeters te laten doen?
Ik zie geen taak en rol voor mij om onderzoek te laten uitvoeren naar de hoogte van deze warmterekeningen en de werking van de warmtemeters. Bij het opstellen van de afrekening dienen verhuurders die optreden als warmteleveranciers de bepalingen van de Warmtewet en het huurrecht in acht te nemen, en ook voor de werking van de warmtemeters geldt dat zij moeten voldoen aan de voor die meters gangbare technische eisen.
Huurders kunnen een dergelijk geschil aankaarten bij de huurcommissie en uiteindelijk bestaat er ook de mogelijkheid om de zaak aan een rechter voor te leggen.
Op welke wijze zullen bewoners die zo’n torenhoge rekening hebben ontvangen geholpen worden? Bent u bereid in gesprek te gaan met de verhuurder en warmteleverancier Staedion, en eventueel met andere verhuurders die blokverwarming aanbieden, over deze situatie en om daarbij te komen tot acceptabele oplossingen voor de huurders, met eventueel een terugbetaling bij teveel betaalde kosten?
Naar ik heb begrepen heeft Staedion een aantal spreekuren in het appartementencomplex georganiseerd. Er konden toen vragen worden gesteld en tevens werd de mogelijkheid geboden om afspraken te maken over een betalingsregeling. Daarnaast is een aantal bijeenkomsten georganiseerd met een energiecoach. Daarbij is aan alle bewoners een aanbod gedaan voor een persoonlijk consult in de woning. Staedion heeft het betreffende aanbod onlangs weer herhaald.
Mocht er overigens sprake zijn van teveel in rekening gebrachte kosten, dan zal dit bedrag vanzelfsprekend moeten worden terug betaald.
Ik zie, gelet op het voorgaande, geen reden om aanvullend hierop hierover in gesprek te gaan met Staedion.
Bent u bereid te onderzoeken hoe voorkomen kan worden dat blokverwarming voor zulke schrijnende situaties zorgt en welke maatregelen bent u bereid te nemen? Kunt u dit toelichten?
Ik zie, in het licht van voorgaande antwoorden en de bescherming die de Warmtewet en het huurrecht bieden, geen reden om nader onderzoek uit te voeren.
De stijging van water en elektriciteitstarieven op Bonaire |
|
Antje Diertens (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de open brief van Unkobon aan het bestuurscollege en de WEB d.d. 20 maart 2018 over de oplopende kosten voor elektriciteit en water?1
Ja.
Deelt u de analyse dat de nieuwe tarieven voor de kosten voor water en elektriciteit op Bonaire onevenredig zwaar drukken op de huishoudens die weinig verbruiken?
In de wettelijke tariefsystematiek worden de elektriciteitstarieven nauw gerelateerd aan de kosten die gemaakt worden voor levering. De elektriciteitstarieven voor de afnemers zijn evenredig aan de kosten. De kosten zijn deels onafhankelijk van het gebruik, daarom is er (met uitzondering van contracten op basis van betaling vooraf) een vast gebruikstarief waarin onder andere de kosten voor het netbeheer worden verdisconteerd.
De totale rekening voor huishoudens met een normale elektriciteitsaansluiting, met een contract op basis van betaling achteraf en met een klein verbruik, gaat omhoog door de tariefsystematiek die per 1 april 2018 wordt ingevoerd op grond van de wet elektriciteit en drinkwater BES die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Ik heb op 14 maart 2018 een subsidie aan Water- en Energiebedrijf Bonaire NV (WEB) beschikt van USD 2,34 miljoen (Kamerstuk 34 089, nr. 3) om dit nadelige gevolg van de wettelijke tariefsystematiek te beperken. Veel huishoudens hebben voor een contract met betaling vooraf (pre paid, pagabon) gekozen. Bij een dergelijk contract is er geen vast gebruikstarief. Huishoudens die weinig elektriciteit gebruiken en er door de nieuwe systematiek op achteruit gaan, kunnen overwegen over te stappen op een contract met betaling vooraf.
De prijsstijging van drinkwater op de BES drukt zwaar op de kleinverbruikers. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is zich daarvan bewust. Om de toegankelijkheid tot drinkwater voor deze groep in 2018 en 2019 te waarborgen heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat extra subsidie beschikbaar gesteld en wordt een spoedwijziging van de Wet elektriciteit en drinkwater BES voorbereid waarmee een korting op het vaste gebruikstarief voor deze verbruikers mogelijk wordt.
Deelt u de analyse dat de huidige verdeling van vaste kosten voor water en elektriciteit op Bonaire deels een resultaat is van de artikelen 3.14 t/m 3.17 Wet Elektriciteit en Drinkwater BES?
Ja.
Gaat u ervoor zorgen dat de tarieven voor water en elektriciteit op Bonaire betaalbaar blijven voor de minst draagkrachtige afnemers? Zo ja, hoe?
De betaalbaarheid van zowel elektriciteit als drinkwater moet, ook voor kleinverbruikers, te allen tijde geborgd zijn.
Om de toegang tot drinkwater op de korte termijn te waarborgen werkt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan een kortetermijnwijziging van de Wet elektriciteit en drinkwater BES, waardoor een korting op het vaste gebruikstarief voor kleinverbruikers, en mogelijk ook andere gebruikers, en een specifieke subsidie daarvoor mogelijk worden. Voor de toegankelijkheid op de lange termijn werkt het ministerie aan een wetswijziging waarbij in bredere zin naar de tariefstructuur voor drinkwater wordt gekeken.
Ik heb subsidie verstrekt om de veranderingen in de verdeling van de kosten van de elektriciteitsvoorziening door de nieuwe systematiek te beperken. Zo kan het vaste gebruikstarief (dat nieuw is in de tariefstructuur) van de aansluitingen van huishoudens en kleine bedrijven verlaagd worden en het tarief van contracten met betaling vooraf.
Een delegatie met vertegenwoordigers van het openbaar lichaam Bonaire en WEB heeft in de week van 15 april 2018 met mijn ministerie overlegd. In dit overleg is overeengekomen dat ook op het gebied van elektriciteit een wetsvoorstel ter wijziging van de wet elektriciteit en drinkwater BES zal worden voorbereid. Ik verwacht dat met de beoogde wetswijziging de afhankelijkheid verkleind wordt. Er lijkt immers gekozen te worden voor de tariefstructuur die ook voorheen gold, en bij deze tariefstructuur was geen tariefsteun nodig. Daarnaast is geconstateerd dat bij een gerichte inzet van de subsidie en het afzien van maximale winst WEB dragelijke tarieven voor zijn klanten in rekening kan brengen, zonder dat WEB verlies leidt op de elektriciteitsactiviteiten. Het ziet er naar uit dat we hiermee een stap in de goede richting hebben gezet.
Deelt u de analyse dat als de kleinverbruikers extra worden ondersteund door subsidie vanuit het ministerie, Bonaire sterker afhankelijk wordt van Nederland?
Een goede drinkwatervoorziening is van groot belang voor de volksgezondheid, het welzijn en de welvaart van Bonaire. Voorzieningen voor eerste levensbehoeften moeten voor iedereen toegankelijk zijn. Echter door de geringe bevolkingsomvang, het ontbreken van grote zoetwatervoorraden, het insulaire karakter en de vergeleken met Europees Nederland hoge kosten van de voorziening en lage inkomens is volledige dekking van de kosten van de drinkwatervoorziening op Bonaire mogelijk niet haalbaar. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt daarom een structurele subsidie beschikbaar om bij te dragen aan een betaalbare drinkwatervoorziening op Bonaire. De subsidieverlening is gebaseerd op de noodzaak van toegankelijkheid van schoon drinkwater en sluit aan bij de uitmiddeling van netwerkkosten die we in Europees Nederland al kennen. Deze moet niet gezien worden in het licht van een afhankelijkheid van Bonaire van Europees Nederland.
Ook elektriciteit is een eerste levensbehoefte die voor iedereen toegankelijk en betaalbaar moet zijn. Net zoals de betaalbaarheid voor drinkwater, staat de betaalbaarheid van elektriciteit in Bonaire onder druk door de relatieve hoge kosten als gevolg van de kleinschaligheid en de geïsoleerde ligging van de eilanden. Daarom kan subsidie nodig zijn.
Deelt u de analyse dat in plaats van extra subsidie vanuit het ministerie de vaste kosten voor water en elektriciteit op Bonaire ook kunnen worden verdeeld tussen grootgebruikers en kleinverbruikers op Bonaire zelf?
De wettelijke systematiek schrijft op kosten georiënteerde tarieven voor elektriciteit voor. Hierin is geen mogelijkheid voor kruissubsidiëring van de ene groep gebruikers aan de andere. Wel is het mogelijk om de door de rijksoverheid verstrekte subsidie gericht in te zetten voor één groep gebruikers. Ter illustratie: op Saba, waar de wettelijke tariefsystematiek per 1 juli 2017 is ingevoerd, wordt de subsidie van mijn ministerie specifiek ingezet voor de kleinverbruikers. De grootverbruikers dragen daardoor een relatief groter deel van de lasten. In mijn subsidiebeschikking voor het elektriciteitsbedrijf op Bonaire heb ik een dergelijke inzet van de subsidie voorgesteld.
Voor de invoering van de nieuwe drinkwatertarieven werd op Bonaire een progressief capaciteitstarief voor drinkwater gehanteerd, waarmee de vaste kosten werden verdeeld tussen groot- en kleinverbruikers. Het bestuurscollege heeft gevraagd om herinvoering van dit tarief. Met een tussentijdse aanpassing van de Wet elektriciteit en drinkwater wordt er naar gestreefd dit weer mogelijk te maken in de vorm van een korting voor kleinverbruikers en mogelijk ook andere verbruikers. Daarbij moeten de effecten van zo’n tarief voor alle groepen gebruikers, ook de gemiddelde en grootgebruikers, onderzocht worden.
De adviesaanvraag over de sluiting van Siemens Hengelo |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van feit dat Siemens een adviesaanvraag voor sluiting van de vestiging in Hengelo aan de Raad van Commissarissen van Siemens Nederland stuurt?1
Ja.
Herinnert u zich dat u op eerdere Kamervragen heeft geantwoord dat Siemens zich wil inzetten voor het behouden van de banen, zich verantwoordelijk voelt voor het personeel en alles in het werkt stelt om de gevolgen van het personeel zo beperkt mogelijk te houden?2
Ik heb in eerdere antwoorden op vragen over de voorgenomen sluiting van Siemens Hengelo aangegeven de ontwikkelingen op de voet te volgen. Dit is onverminderd het geval. Ik sta in nauw contact met de directie van Siemens Nederland, die me regelmatig bijpraat over de stand van zaken. Ik heb ook enkele malen met Siemens AG contact gehad over de voorgenomen sluiting, waarbij ook Siemens AG haar commitment heeft uitgesproken om de werkgelegenheid zoveel als mogelijk te behouden voor de regio. Mijn aanbod om daarbij te helpen blijft uiteraard overeind. Als er een zinvolle rol is voor de overheid ben ik bereid, binnen de mogelijkheden die ik heb, die te vervullen.
Kunt u aangeven hoe Siemens AG, Siemens Nederland en de Nederlandse regering samenwerken om de werkgelegenheid te behouden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact met de Raad van Commissarissen van Siemens Nederland om hen ervan te overtuigen dat ze geen toestemming hoeven te geven om een winstgevende locatie van Siemens in Hengelo te sluiten?
Ik sta in contact met de directie van Siemens Nederland, niet met de Raad van Commissarissen.
De directies van Siemens Nederland en Siemens AG zijn verantwoordelijk voor het nemen van een strategisch besluit als de voorgenomen sluiting van Hengelo. Dit met inachtneming van de wet- en regelgeving die de belangen van werknemers borgt. De Raad van Commissarissen van Siemens Nederland maakt bij de uitoefening van haar toezichthoudende taak een eigen afweging.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden en bent u in staat onzekerheid bij medewerkers van Siemens Hengelo weg te nemen?
De vragen zijn binnen de geldende termijn van drie weken beantwoord.
De wetenschappelijke borging van het klimaatbeleid |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Stem en geweten van de wetenschap» van Martijn Katan uit de NRC van 9 maart 2018?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op de vraag van de auteur «(w)at als we de uitstoot van broeikasgas alleen kunnen halveren door nog maar half zo veel te vliegen, auto te rijden en vlees te eten?»
In het kader van de besprekingen over het Klimaatakkoord wordt ook gekeken naar het reduceren van emissies gerelateerd aan mobiliteit en landbouw. Nationale en internationale analyses laten zien dat er naast de hierboven genoemde mogelijkheden een groot aantal andere opties voor handen zijn om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren.
Hoe beoordeelt u de volgende gedachtegang van de auteur dat « (h)et Planbureau voor de Leefomgeving (...) dat niet van de daken (zal) schreeuwen. Ze zijn onderdeel van het Ministerie van Infrastructuur [en Waterstaat] en daar schreeuwt men niet, al helemaal niet tegen het kabinet in. Het kabinet wil geen halvering invoeren van vliegen, rijden en vlees eten; dat zou te onplezierig zijn voor Schiphol, de haven van Rotterdam, de landbouw en vooral voor de kiezers»?
De onafhankelijkheid van het PBL is wettelijk verankerd en als onafhankelijk kennisinstituut levert het PBL onderbouwde kennis, feiten en analyses ten behoeve van het maatschappelijk debat en de beleidsvorming in Nederland.
Deelt u de mening dat al voorafgaand aan het opstellen van het regeerakkoord grote sturing is gegeven aan de inhoud van het klimaatbeleid doordat aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de opdracht is gegeven om in de Verkenning van klimaatdoelen al bij voorbaat maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering (onder andere op het gebied van consumptie en transport) uit te sluiten? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De regering geeft geen aanwijzingen aan het PBL. Het is aan het PBL zelf om bepaalde opties wel of niet in de analyses te betrekken. Overigens betrekt het PBL wel degelijk gedragsmaatregelen, zoals een kilometerheffing, in analyses.
Wie is er verantwoordelijk voor de formulering van de uitgangspunten voor de studie Verkenning van klimaatdoelen en daarmee de keuze om deze studie te richten op louter technische maatregelenpakketten?
Het PBL is hier als onafhankelijk kennisinstituut zelf verantwoordelijk voor.
Bent u bereid alsnog een studie te laten uitvoeren naar de effecten van maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering (onder andere op het gebied van consumptie en transport) en de CO2-reductiemogelijkheden van deze maatregelen?
Nee, in diverse studies – onder meer het PBL – worden al maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering met hun CO2-reductiemogelijkheden in beeld gebracht. Ik zie daarom op dit moment geen noodzaak om een nieuwe studie uit te laten voeren.
Zullen maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering wel aan de sectortafels en binnen het klimaatberaad worden besproken? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De vijf sectorale tafels zijn de belangrijkste platforms waarin afspraken gemaakt zullen worden. Aan de sectortafels nemen partijen deel die een concrete bijdrage kunnen leveren aan de transitie binnen de sector, kennis over de sector kunnen inbrengen en met mandaat afspraken kunnen maken. Het is aan de deelnemende partijen om te bezien welke maatregelen zij wenselijk achten en ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de besprekingen. Overigens heeft het kabinet met betrekking tot de landbouw in het regeerakkoord wel aangegeven dat technische maatregelen (mestverwerking, voedselmix, kas als energiebron, etc.) de voorkeur hebben boven volumebeperkende maatregelen.
Kunt u toezeggen dat u over zult gaan tot maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering (onder andere op het gebied van consumptie en transport), indien deze nodig blijken te zijn voor het behalen van de klimaatdoelen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening van de auteur van het bovengenoemde artikel dat de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), in vergelijking met het PBL, zich politiek gezien in een gunstigere positie bevindt om onafhankelijk en kritisch tegengeluid te geven als het gaat om de effecten van het klimaatakkoord en de doorrekening daarvan? Zo ja, bent u bereid de KNAW een rol te geven in de wetenschappelijke borging van het klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op 3.
Op welke wijze zal de wetenschappelijke borging gedurende de totstandkoming van het klimaatakkoord (onder andere aan de sectortafels) en de uitwerking daarvan worden vormgegeven? Welke instanties en/of welke wetenschappers zullen hierbij worden betrokken en op welke momenten?
Het PBL is gevraagd niet alleen rekenmeester te zijn, maar gedurende het proces ook de kennis-aan-tafelfunctie te vervullen. Het is aan PBL, de sectortafels en het Klimaatberaad zo nodig ook andere partijen in te schakelen.
Hoe zal er worden omgegaan met tussentijdse veranderingen, zoals nieuwe wetenschappelijke inzichten op het gebied van klimaatverandering of wanneer de effectiviteit van gekozen maatregelen tegenvalt, met name wanneer er langlopende akkoorden worden gesloten? Welke ruimte zal hiervoor worden ingebouwd?
In het kader van zowel het Klimaatakkoord als de Klimaatwet zullen afspraken gemaakt worden over de monitoring en borging van de gemaakte afspraken en het doelbereik. Ik wil hier nu dan ook niet op vooruitlopen.
Kunt u reageren op het voorbeeld van de auteur van het artikel waarin hij stelt dat, aangaande CO2-opslag, het kabinet zich baseert op een rapport van het PBL, maar daarbij alle wetenschappelijke bezwaren weglaat? Bent u van mening dat het kabinetsstandpunt daarmee een gebalanceerde wetenschappelijke basis heeft? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zoals reeds aangegeven levert het PBL als onafhankelijk kennisinstituut onderbouwde kennis, feiten en analyses ten behoeve van het maatschappelijk debat en de beleidsvorming in Nederland. Ook met betrekking tot Carbon Capture and Storage (CCS).
Bent u bekend met de rapporten van de European Academies Scientific Advisory Council (EASAC) over CO2-opslag?2
Ja.
Deelt u de inschatting van EASAC (rapport3 dat «these technologies offer only limited realistic potential to remove carbon from the atmosphere»? Zo ja, wat is uw plan B om alsnog de beoogde reductiedoelen te realiseren? Zo nee, waar baseert u dat op?
Ik deel de opvatting dat CCS en Carbon capture and utilisation (CCU) geen panacee zijn voor het hele klimaatvraagstuk. We kunnen voor de oplossing van het klimaatvraagstuk echter geen opties uitsluiten en CCS en CCU zullen daarbij ook een rol spelen.
Bent u bereid, gezien de grote rol die wordt toebedeeld aan het afvangen en opslaan van koolstof (CCS) in het kabinetsbeleid en de grote gevolgen voor het klimaatbeleid wanneer dit niet haalbaar of effectief blijkt te zijn, de KNAW te vragen om op korte termijn een analyse te maken van de haalbaarheid is van afvang en opslag van CO2 voor het bereiken van de klimaatdoelen voor 2030? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven zullen CCS en CCU onvermijdelijk onderdeel zijn van de maatregelen voor bedrijven om kosteneffectief hun uitstoot terug te dringen. Insteek van de sectortafel industrie is onder meer om tot afspraken te komen over het realiseren van belangrijke infrastructurele projecten rond CCS/CCU. Ik acht het niet nodig om de KNAW nu te vragen om met een dergelijke analyse te komen, maar het staat de KNAW natuurlijk vrij om daar uit eigen beweging mee te komen.
Zal er, na doorrekening van de plannen door het PBL, sprake zijn van een second opinion door een tweede, onafhankelijke partij? Zo niet, waarom niet?
Nee, de taak van onafhankelijk rekenmeester is neergelegd bij PBL.
Ernstige gevolgen van de notificatierichtlijn |
|
Renske Leijten |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de stand van zaken bij lopende onderhandelingen tussen het Europees parlement en de Europese Raad over de herziening van de notificatierichtlijn?1
Ja.
Staat u nog steeds achter de zorgpunten, zoals de vertraging van het wetgevingsproces door de «standstill clausule» en dat het voorstel onvoldoende rekening houdt met de impact op lidstaten, zoals geformuleerd in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2314)?
Ja. De Nederlandse inzet is erop gericht om de zogenaamde «standstill periode» van 3 maanden bovenop de consultatieperiode van 3 maanden te voorkomen. Met succes, want in de algemene oriëntatie die afgelopen mei is aangenomen is deze standstill periode niet opgenomen. Ook tijdens de onderhandelingen in de trilogen zal ik mij hiervoor in blijven spannen.
Op voorspraak van Nederland is bovendien een spoedprocedure aan het voorstel toegevoegd. Ik vind het belangrijk dat in onvoorziene situaties waarbij spoedeisen of vergunningstelsels op korte termijn ingevoerd moeten worden ter bescherming van publieke belangen zoals de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en het milieu, de spoedmaatregel pas na aanname genotificeerd hoeft te worden.
Deelt u de mening dat het vooraf melden van nieuwe voorstellen die aan het dienstenverkeer raken, nog voordat gekozen volksvertegenwoordigers dit kunnen behandelen, een ondermijning is van het democratisch proces? Zo nee, kunt u dat onderbouwen? Zo ja, wat gaat u daar voor actie op ondernemen?
Nee. De notificatieplicht is een reeds bestaande verplichting op basis van de Dienstenrichtlijn die in december 2006 inwerking is getreden. Een belangrijke wijziging is dat met dit voorstel een voorgenomen maatregel voorafgaand aan de vaststelling moet worden genotificeerd in plaats van achteraf. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, gaat het hier om drie maanden voorafgaand aan aanname van het voorstel. Een uitgebreidere periode is in de Raadspositie voorkomen.
Vooropgesteld moet worden dat volgens het nu voorliggende voorstel een gemeente nog steeds een nieuwe verordening kan aannemen of wijzigen zonder dat daarvoor voorafgaand toestemming of instemming van de Europese Commissie nodig is. Wel wordt de Europese Commissie en andere lidstaten in de gelegenheid gesteld om in een ontwerpfase commentaar te geven op een voorgenomen regeling zoals een gemeentelijke verordening die een eis of vergunningstelsel introduceert voor dienstverrichters. De gemeente is dan in de gelegenheid om aan de hand van dit commentaar de voorgenomen verordening indien nodig aan te passen of de motivering te verbeteren. Wel ben ik, zoals ik al in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, geen voorstander van een additionele standstill periode van drie maanden. De Nederlandse inzet is er dan ook op gericht om een dergelijke «standstill»-verplichting te vermijden.
Dat de Commissie erop toeziet dat voorgenomen maatregelen niet strijdig zijn met Uniewetgeving en dat ook lidstaten de mogelijkheid hebben om dit aan te kunnen geven, vind ik een goede zaak. Het kabinet is een groot voorstander van een goed werkende dienstenmarkt. Daar hoort bij dat we ongerechtvaardigde belemmeringen van het dienstenverkeer moeten zien te voorkomen. Daar plukken ook onze burgers en bedrijven de vruchten van.
Erkent u dat de wachttijd tussen de melding aan de Europese Commissie en het behandelen van het voorstel door de bevoegde volksvertegenwoordiger (de «standstill clause») een ernstige inbreuk is op het democratisch proces? Deelt u de mening dat lokaal beleid wordt lamgelegd? Welke stappen bent u bereid te ondernemen om dit te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u uitleggen waarom u geen problemen ziet met het proportionaliteitsbeginsel, met het oog op de enorme bureaucratische last voor zowel de Europese Commissie als gemeentelijke ambtenaren die deze meldingsplicht met zich mee gaat brengen?
Een vorm van notificatieverplichting geldt al sinds de inwerkingtreding van de Dienstenrichtlijn. Dat is inmiddels al meer dan 11 jaar geleden. Het betreft dus geen geheel nieuwe verplichting. Afgezien van een aanpassing van de procedure en een beperkte uitbreiding van het toepassingsbereik, wordt dan ook geen significante verandering in de lasten voor overheden verwacht.
Is bekend hoeveel lokale, provinciale en nationale overheden met bevoegdheden betreffende dit deel van de interne markt, straks melding moeten maken bij de Europese Commissie? Erkent u dat dit er voor Nederland al geldt voor 380 gemeenten, 12 provincies en vele ministeries?
Wat het exacte aantal overheden in Europa is dat onder de notificatieverplichting valt is niet bekend. Zo heb ik geen overzicht van het aantal overheden in andere lidstaten. Zowel de huidige notificatieverplichting als het voorstel tot wijziging ervan geldt voor alle lokale, regionale en nationale overheden. De getallen die u noemt kan ik dan ook bevestigen.
Is er een inschatting gemaakt van de kosten voor de Europese Commissie om alle meldingen («notificaties») die gedaan worden door de overheden uit alle lidstaten te behandelen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken voordat deze richtlijn wordt ingevoerd?
Deze inschatting is gemaakt ten tijde van de implementatie van de Dienstenrichtlijn. De kosten op basis van dit voorstel zullen niet of nauwelijks stijgen omdat de notificatieverplichting slechts in beperkte mate wordt uitgebreid met dit voorstel. Het gaat hier om vergunningstelsels die enkel van toepassing zijn op zich in een lidstaat vestigende dienstverlener. Dit komt de coherentie van de Dienstenrichtlijn en notificatieverplichting ten goede en maakt ook de uitvoerbaarheid makkelijker.
Onderschrijft u de opinies van het Franse Nationaal Assemblee2 en de Duitse Bundestag3 die stellen dat deze richtlijn in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel en de bevoegdheden van de lidstaten? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom? Zo ja, welke stappen bent u bereidt met uw Franse en Duitse collega’s te nemen om dit aan te pakken?
Het voorstel zorgt voor een adequatere werking en handhaving van de bestaande Dienstenrichtlijn, waarbij consultatie tussen de lidstaten en de Commissie belangrijk is om gezamenlijk te toetsen of de wet- en regelgeving die in een lidstaat wordt gehanteerd non-discriminatoir, evenredig en proportioneel is conform de reeds gemaakte afspraken uit de Dienstenrichtlijn. Grensoverschrijdende problemen en belemmeringen die zich op de interne markt voordoen zijn meestal het gevolg van verschillen in nationale regulering door de lidstaten die niet gerechtvaardigd of proportioneel zijn. Deze problemen zijn enkel op te lossen door op het niveau van de EU nadere maatregelen te treffen.
Notificatieverplichtingen zijn daarnaast ook op andere terreinen bekend en geaccepteerd, zie bijv. richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij.
De opinies van het Franse Nationaal Assemblee en de Duitse Bundestag onderschrijf ik op dit punt dan ook niet.
Kunt u garanderen dat de Europese Commissie voldoende kennis heeft van de lokale situatie, waar het voorgenomen beleid uit voortkomt, meeneemt in haar beoordeling? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Allereerst ligt de verantwoordelijkheid voor de juistheid en de compleetheid van de informatie die genotificeerd wordt bij de notificerende overheid, niet bij de Europese Commissie. Op basis van de notificatie zal de Commissie beoordelen of een maatregel in overeenstemming is met de kaders die de Dienstenrichtlijn stelt ten aanzien van doel, noodzakelijkheid, non-discriminatie en proportionaliteit. Zolang de wet- of regelgever met de verstrekte informatie aan kan tonen zich hier voldoende rekenschap van te hebben gegeven, is er geen reden tot zorg.
Garanties afgeven over iets wat buiten mijn verantwoordelijkheid ligt, zoals de beoordeling vanuit de Europese Commissie, kan ik overigens nooit geven.
Kunt u uitleggen hoe de Europese Commissie gemeentebesluiten gaat beoordelen die genomen worden om bijvoorbeeld de leefbaarheid van de plaats te garanderen, terwijl zij tegelijkertijd rekening moet houden met de verschillen tussen een gemeentebesluit van een Bulgaars dorp en een besluit van de stad Amsterdam? Deelt u de mening dit een onmogelijke opgave is voor een ambtenaar in Brussel en een «one-size fits all»-beoordeling in de hand gaat werken? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u een aantal voorbeelden geven van besluiten die recentelijk genomen zijn die allemaal onder «het dienstenverkeer» vallen en waarvoor onder deze richtlijn eerst een akkoord uit Brussel moet komen? Moeten gemeenten toestemming gaan vragen voor bijvoorbeeld nieuwe regels omtrent veiligheid van bouwplaatsen, vergunningstelsels voor bed en breakfasts of een nieuwe bestemming voor een oude kerk?
Vooropgesteld moet worden dat volgens het nu voorliggende voorstel een gemeente nog steeds een nieuwe verordening kan aannemen of wijzigen zonder dat daarvoor voorafgaand toestemming of instemming van de Europese Commissie nodig is. Overheden hoeven alleen maatregelen te notificeren die vallen binnen de reikwijdte van de reeds geldende Dienstenrichtlijn. Regels omtrent de veiligheid van bouwplaatsen zullen in veel gevallen niet onder het toepassingsbereik van de huidige Dienstenrichtlijn vallen en dus ook niet onder deze notificatieverplichting. Vergunningstelsels en eisen voor bed en breakfasts opgenomen in gemeentelijke verordeningen vallen wel binnen de reikwijdte van de reeds geldende Dienstenrichtlijn en zowel de huidige als de voorliggende notificatieverplichting. Dat betekent overigens niet dat dergelijke vergunningstelsels of eisen ontoelaatbaar zouden zijn. In tegendeel, een goede onderbouwing van het doel, de noodzakelijkheid, non-discriminatie en van de proportionaliteit zal voldoende zijn om dergelijke eisen en vergunningstelsels te rechtvaardigen. Voor wat betreft het wijzigen van een bestemming van een oude kerk in bijvoorbeeld een speelparadijs: voor zover dat geschiedt door middel van de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan, geldt dat dit weliswaar binnen de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt, maar dit niet genotificeerd hoeft te worden. Nederland heeft hierover een werkafspraak met de diensten van de Europese Commissie en zet zich in om deze afspraak ook bij dit notificatievoorstel voort te zetten.
Bent u bereid om afstand te nemen van deze richtlijn omdat deze niets toevoegt aan een eerlijke interne markt en integendeel zal leiden tot ondermijning van democratische processen, bureaucratie en een zogenoemd «one size, fits all»-benadering vanuit de Europese Commissie op lokale en regionale kwesties? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Zie mijn antwoorden op vraag 2, 3, 5 en 6.