Het bericht dat Brussel van plan is een fonds op te richten voor de wederopbouw van Oekraïne. |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europa zal grootste deel van kosten voor wederopbouw Oekraïne betalen»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Unie van plan is een fonds op de richten voor Oekraïne? Zo ja, wat vindt u hiervan en in welk stadium bevinden de plannen zich? Kunt u alle (concept) stukken hierover met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
In opvolging van de Europese Raadsconclusies van 24 en 25 maart2, waarin de Commissie werd opgeroepen een solidariteitstrustfonds voor Oekraïne te ontwikkelen, publiceerde de Europese Commissie op 18 mei jl. de mededeling Ukraine Relief and Reconstruction.In de Geannoteerde Agenda van de buitengewone Europese Raad van 30 en 31 mei informeert het kabinet uw Kamer over deze mededeling en geeft een eerste appreciatie3.
In deze mededeling worden de eerste uitgangspunten voor de Europese en internationale samenwerking in het kader van de wederopbouw in Oekraïne geschetst. De Commissie schetst dat een gezamenlijke EU-benadering bij de wederopbouw in het belang is van de lidstaten en bij zal dragen aan het creëren van een vrij, democratisch, welvarend en duurzaam Oekraïne als onderdeel van de Europese familie. De Commissie stelt dat een substantiële Europese bijdrage aan de wederopbouw van Oekraïne van belang is. Bij de wederopbouw zal ook nauwe samenwerking moeten worden gezocht met andere internationale actoren zoals de G7-leden en internationale financiële instellingen.
De Commissie noemt in de mededeling nog geen bedragen voor de wederopbouw of de Europese bijdrage daaraan. De oorlog in Oekraïne woedt nog in alle hevigheid en het is onduidelijk wat de duur en totale schade van dit conflict zullen zijn, en hoe Oekraïne hier uit zal komen. Wel is duidelijk dat de economische schade als gevolg van de Russische inval aanzienlijk is: de Wereldbank becijferde op 10 april jl. dat de Oekraïense economie met maar liefst 45% is gekrompen4. Daarnaast zal de fysieke wederopbouw een opgave zijn van ongekende grootte.
Klopt het dat de lidstaten vanuit Brussel te horen hebben gekregen dat zij het grootste deel van de kosten zullen moeten betalen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de EU-ambassadeurs is verteld dat het bedrag zal kunnen oplopen tot honderden miljarden euro’s over een periode van tientallen jaren? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat zal de omvang zijn van het fonds en hoeveel komt voor rekening van Nederlandse belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 2.
Onder welke voorwaarden kan Oekraïne aanspraak maken op dit geld? Gaat het om leningen of subsidies? Zal er sprake zijn van gezamenlijke schulduitgifte?
Zoals beschreven in de Geannoteerde Agenda van de Europese Raad van 30 en 31 mei, beschrijft de Commissie dat de wederopbouw zal worden gekoppeld aan de brede Oekraïense hervormingsagenda, in aanvulling op de bestaande financiële waarborgen voor EU-financiering. Bij de uitgaven wordt nadrukkelijk aandacht gegeven aan goed bestuur, de rechtsstaat, correct financieel management en anti-corruptie maatregelen. De Commissie stelt voor dat de financiering van de wederopbouw zal bestaan uit een combinatie van giften en leningen. Specifiek ten aanzien van leningen voor Oekraïne, geeft de Commissie aan dat het ook een optie zou kunnen zijn deze worden gefinancierd met gemeenschappelijke schulduitgifte, eventueel gegarandeerd met bilaterale garanties vanuit de lidstaten.
Kunt u garanderen dat de Nederlandse belastingbetaler niet voor het zoveelste Brusselse fonds zal gaan opdraaien? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is solidair met Oekraïne en zet zich in voor steun aan Oekraïne op het terrein van humanitaire en militaire hulp en financiële ondersteuning, waaronder in Europees verband en via de internationale financiële instellingen. Het is in het Europees en Nederlands belang dat Oekraïne ondersteund wordt om de economie duurzaam, weerbaar en met goed functionerende instellingen op te bouwen na de oorlog. Daar spelen, naast de EU, ook internationale financiële instellingen een grote rol bij. In welke mate en vorm Nederland daaraan zal bijdragen is op dit moment nog niet duidelijk, en zal mede afhankelijk zijn van een gezamenlijke inventarisatie van de noden.
De naleving van sancties tegen Russische oligarchen |
|
Jasper van Dijk |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Onderzoeken naar bekende Russische oligarchen stilgelegd»?1
Ik kan geen oordeel geven over individuele opsporingsonderzoeken, aangezien ik niet beschik over informatie daarover. Dat geldt ook voor het onderzoek waar het artikel naar verwijst.
Bent u het ermee eens dat de overheid jarenlang buitenlandse multi-miljonairs heeft gefaciliteerd in het verhullen van hun bezittingen, dan wel dat het toezicht hierop volstrekt ontoereikend is gebleken? Zo nee, waarom niet?
Uit het artikel, dat gaat over een specifieke zaak, kunnen geen algemene conclusies worden getrokken over de mogelijkheden om bezittingen te verhullen. De casus heeft zich inmiddels al enige tijd geleden afgespeeld. Sinds die tijd is de relevante wetgeving en het toezicht daarop gewijzigd. Al geruime tijd zet de Nederlandse overheid sterk in op het vergroten van transparantie van bezit. Daarbij zijn verschillende maatregelen relevant, zoals regelgeving op het gebied van belastinginning en het internationaal uitwisselen van belastinggegevens. Ook de introductie van het UBO-register en de specifieke strenge regelgeving voor de trustsector die is geïntroduceerd (de Wet toezicht trustkantoren die in 2004 in werking is getreden en met de Wet toezicht trustkantoren 2018 gewijzigd) dragen hieraan bij.
Waar het gaat om illegaal verkregen vermogen geldt dat het kabinet de aanpak van witwassen van groot belang vindt. Het kabinet beziet daarbij doorlopend de effectiviteit van het beleid en de wetgeving. Zo lopen er meerdere onderzoeken naar de aanpak van witwassen. Hierover heeft de Minister van Financiën in maart een brief naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 31 477, nr. 73). De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Financiën werken aan een beleidsreactie op deze onderzoeken. Hierbij zal het kabinet integraal naar de aanpak van witwassen en bestaande maatregelen kijken, om te bezien waar verdere versterking het meeste effect heeft. Het streven is om deze beleidsreactie na de zomer naar uw Kamer te sturen.
Bent u voornemens om deze praktijk niet slechts voor de Russische personen op de sanctielijst te beëindigen? Wanneer komt het voorstel om een verbod op de trustsector in te stellen?
Op 14 april jl. is bij uw Kamer een wetsvoorstel ingediend met een verbod om trustdienstverlening aan cliënten gevestigd of woonachtig in Rusland te verlenen.
In het kader van de trustsector in algemene zin loopt op dit moment het onderzoek naar de toekomst van die sector, waarbij onder andere gekeken wordt naar de integriteitsrisico’s die spelen bij trustdienstverlening. Hierbij zal ook het faciliteren van onwenselijke geldstromen door trustkantoren aan de orde komen. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek, neemt het kabinet een standpunt in over de toekomst van de trustsector in Nederland. Het streven is uw Kamer na de zomer te informeren over de uitkomsten van het onderzoek.
Wanneer en met welke frequentie mag de Kamer een tussenrapportage verwachten over de naleving van sancties tegen Rusland?
Op 6 april en op 22 april heeft uw Kamer een brief ontvangen waarin de stand van zaken van de sanctienaleving en implementatie wordt toegelicht. Verder is uw Kamer op 13 mei jl. op basis van de bevindingen van de nationaal coördinator geïnformeerd over de kabinetsvoornemens met betrekking tot praktische verbeteringen in het sanctieproces op nationaal en EU-niveau, eventueel benodigde aanpassing van wet- en regelgeving, de organisatorische verankering van het sanctie-instrumentarium binnen de overheid en de samenwerking met en informatieverstrekking aan betrokken marktpartijen. Hierbij is eveneens een update omtrent de hoogte van bevroren tegoeden meegestuurd. Uw Kamer wordt hierna consequent geïnformeerd indien daar aanleiding voor is.
Klopt de informatie van sanctie-expert Yvo Amar dat de benoeming van Stef Blok als sanctiecoördinator slechts voor zes weken is2? Zo ja, gelooft u dat deze klus half mei is geklaard?
Zoals met uw Kamer gedeeld in de brief van 13 mei jl. is de nationaal coördinator inderdaad aangesteld voor een periode van zes weken om snel in kaart te brengen wat er op korte termijn nodig was, dat uit te voeren en aanbevelingen te doen voor de (middel)lange termijn. De aanbevelingen worden door het kabinet omarmd en zullen de komende tijd onder coördinatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden uitgewerkt.
Bent u het met deze opvatting eens: «Er zou een aanspreekpunt moeten komen, net zoals in de Verenigde Staten. Daar moeten alle bevoegdheden dan naartoe: vergunningverlening, controle op naleving, de meldingsplicht.» Wanneer komt u met een voorstel hiertoe?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5 omarmt het kabinet de aanbevelingen van de nationaal coördinator. Hierin staan ook aanbevelingen omtrent de organisatorische verankering van het sanctiebeleid binnen de rijksoverheid en wordt eveneens aandacht besteed aan een versterkte loketfunctie waar betrokkenen terecht kunnen met vragen. De aanbevelingen worden de komende tijd onder coördinatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken uitgewerkt.
De verkeersveiligheid van de N50 bij Kampen. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Transportbedrijf wil geld doneren om «dodenweg» bij Kampen aan te pakken»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Klopt het dat de overheid zich al heel lang bewust is van de gevaren van de N50 bij Kampen? Zo ja, kunt u uitleggen waarom daar tot op heden niets aan verbetering van de veiligheid is gedaan?
Het klopt dat het verbeteren van de verkeersveiligheid op de N50 al jaren hoog op de agenda staat. Het verschrikkelijke ongeval op dinsdag 19 april 2022 laat deze urgentie opnieuw zien.
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van der Plas2, zijn er de afgelopen jaren reeds meerdere stappen ondernomen om de verkeersveiligheid en de doorstroming op de N50 te verbeteren:
In 2016 is de N50 tussen Ens en Emmeloord verbreed naar 2x2 rijstroken.
In 2017 is een lokaal filebeveiligingssysteem geplaatst op de N50 komende vanaf Emmeloord voor het viaduct over de N307 en dit systeem waarschuwt weggebruikers voor een eventuele filestaart aan de andere kant van het viaduct.
In 2017 is afgesproken om de verkeersveiligheid tussen Hattemerbroek en Ramspol te monitoren.
In 2021 is multidot- markering aangebracht op het enkelbaans gedeelte van de N50 tussen Kampen en de Ramspolbrug. Hiermee kunnen weggebruikers worden gewaarschuwd tegen onbewuste overschrijding van de middenas.
In 2017 is tevens de startbeslissing voor het project N50 Kampen- Kampen-Zuid genomen. Naast een verbetering van de doorstroming middels een verbreding van het tracé, zorgt dit project ook voor een verbetering van de verkeersveiligheid op het traject. Dit gebeurt door middel van:
het aanbrengen van vluchthavens;
het fysiek scheiden van rijbanen met een geleiderail in de middenberm;
extra geleiderails in de zijbermen waar de obstakels dicht op de weg staan;
het afvlakken van te steile taluds in de zijbermen.
In de voortgangsbrief MIRT van 15 december 20213 bent u geïnformeerd dat de N50 Kampen-Kampen Zuid één van de projecten is die al dicht tegen besluitvorming aan zat, maar heeft moeten wachten op besluitvorming over een maximale rekenafstand bij stikstofberekeningen. Tevens is gemeld dat de beschikbare capaciteit aan stikstofdeskundigen beperkt is, waardoor een prioritering van projecten noodzakelijk is. Bij de prioritering wordt ook de N50 Kampen- Kampen Zuid meegenomen. Daardoor zijn de werkzaamheden vertraagd. Momenteel is het ministerie samen met de regionale partners in gesprek over de vaststelling van de prioritering, maar gezien het grote belang van verkeersveiligheid is besloten om prioriteit te geven aan de N50 Kampen – Kampen Zuid.
Is er, naast het verbreden van de weg, gezocht naar andere oplossingen voor het structureel verbeteren van de verkeersveiligheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, naar welke mogelijkheden is er dan gekeken en waarom zijn deze niet toegepast?
Momenteel wordt op verschillende manieren gekeken naar oplossingen voor het verbeteren van de verkeersveiligheid:
Er wordt gewerkt aan de uitvoering van de motie Geurts (CDA)4, waarin de regering verzocht wordt om een onderzoek uit te voeren naar de aanhoudende ongevallen op de N50 en hierbij te bezien op welke wijze er (extra) infrastructurele maatregelen genomen kunnen worden die ervoor zorgen dat de kans op ernstige ongevallen op de N50 afneemt. De verwachting is dat het onderzoek dit najaar gereed is.
Daarnaast bent u in het najaar van 2021 geïnformeerd over het onderzoek naar fysieke rijbaanscheiding op enkelbaans N-wegen5. Hieruit is gebleken dat de N50 – samen met een aantal andere Rijks-N-wegen – op basis van bestaande risicocijfers en verwachte risico’s in de toekomst, als prioritair is aan te merken. Het nieuwe Kabinet heeft € 200 miljoen beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Dat is niet voldoende om alle Rijks-N-wegen aan te pakken. Momenteel wordt gewerkt aan een nadere prioritering. Ook de N50 wordt hierin betrokken. Uw Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over de vervolgstappen.
Bent u ook van mening dat het waarborgen van de veiligheid van burgers prioriteit heeft boven het voldoen aan de onrealistische stikstofnormen? Zo ja, waarom blijft er dan risico genomen worden door niets aan de N50 bij Kampen te verbeteren? Kunt u hierop een uitgebreide toelichting geven?
Ondanks de stikstofproblematiek streeft het kabinet ernaar om zoveel mogelijk werkzaamheden doorgang te laten vinden.
Om de verkeersveiligheid uiteindelijk te verbeteren is het van belang om besluiten te nemen die juridisch houdbaar zijn. Als een besluit niet zorgvuldig genomen wordt, wordt het vernietigd. Hierbij moeten brede afwegingen gemaakt worden. Niet alleen wegprojecten zoals de N50 Kampen – Kampen Zuid, maar ook de landbouw en de woningbouw doen een beroep op dezelfde stikstofruimte. Onder coördinatie van het Ministerie van LNV is door het RIVM en TNO onderzoek gedaan naar maximale rekenafstanden voor verschillende emissiebronnen in alle sectoren. Op basis daarvan heeft het kabinet op 9 juli 20216 besloten om voor alle emissiebronnen een maximale rekenafstand van 25 km te hanteren. Eerder werd gerekend met een afstand van vijf kilometer. Dit betekent dat alle projecten opnieuw stikstofberekeningen moeten uitvoeren. Bovendien hebben projecten nu te maken met een grotere onderzoekslast, omdat sprake is van een ruimere stikstofafstand dan voorheen. De beschikbare capaciteit aan stikstofdeskundigen is echter beperkt en daarom moet er geprioriteerd worden, waarbij het onvermijdelijk is dat sommige projecten hierdoor in planning naar achter zullen schuiven of tijdelijk «on hold» gezet moeten worden. Hierover worden nog gesprekken gevoerd met de regio, maar gezien het belang van verkeersveiligheid is besloten om prioriteit te geven aan de N50 Kampen – Kampen Zuid. De regionale bestuurders zijn hierover reeds geïnformeerd.
Erkent u dat het onderhouden en verbeteren van de infrastructuur een kerntaak van de overheid is? Zo ja, waarom laat u het dan zover komen dat een particuliere ondernemer zich genoodzaakt ziet deze taak van u over te nemen? Kunt u een onderbouwde verklaring geven?
Ik erken dat het onderhouden en verbeteren van de Rijksinfrastructuur een kerntaak van de overheid is. Daarom staan op dit moment maatregelen gepland op de N50 tussen Kampen en Kampen Zuid. Overigens waardeer ik het zeer dat partijen het belang van verkeersveiligheid inzien en hun rol in de maatschappij ook op deze manier invullen, maar momenteel is de stikstofproblematiek het grootste obstakel om maatregelen te treffen bij Kampen. Zonder de hierdoor ontstane vertraging was in 2020 reeds het Ontwerptracébesluit genomen en konden we nog dit jaar overgaan op de realisatie van de maatregelen tussen Kampen en Kampen Zuid. Extra middelen zijn geen oplossing voor de stikstofproblematiek.
Kunt u aangeven hoeveel ernstige ongelukken er op deze weg nog moeten gebeuren, voor Rijkswaterstaat zich wel genoodzaakt ziet de verkeersveiligheid te verbeteren? Kunt u een onderbouwde toelichting geven op de afwegingen die worden gemaakt?
Verkeersveiligheid heeft altijd de aandacht van het Rijk. Het is niet correct dat het Rijk de verkeersveiligheid op de N50 niet wil verbeteren en zoals bij vraag 2 geantwoord wordt, zijn ook meerdere stappen genomen om de verkeersveiligheid te vergroten. Zoals aangegeven bij vraag 4 zijn wij echter gebonden aan juridische procedures die vanwege de stikstofproblematiek nu langer op zich laten wachten.
De verkeersveiligheid op de Rijkswegen wordt op verschillende manieren gemonitord en op basis daarvan worden uiteindelijk afwegingen gemaakt en investeringsbeslissingen genomen. Zo wordt jaarlijks de rapportage Veilig over Rijkswegen gepubliceerd, die jaarlijks inzicht geeft in de stand zaken van de verkeersveiligheid op het rijkswegennet. Hiernaast is verkeersveiligheid in 2021 voor het eerst opgenomen als onderdeel van de Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA)7. In de IMA wordt de ontwikkeling van mobiliteit en bereikbaarheid op de lange termijn in kaart gebracht. In 2021 zijn hier voor het eerst ook toekomstige verkeersveiligheidsopgaven op het hoofdwegennet in meegenomen. De IMA 2021 maakt het mogelijk om opgaven ten opzichte van elkaar én in samenhang te bezien (o.a. bereikbaarheid, doorstroming, verkeersveiligheid, klimaatadaptatie en leefomgevingseffecten) en geeft daarmee informatie om te kunnen komen tot een bredere afweging van opgaven op netwerk- of gebiedsniveau.
De afgelopen jaren heeft Rijkswaterstaat op basis van de beschikbare middelen gewerkt aan het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Door het nieuwe Kabinet is € 200 miljoen beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Momenteel wordt gewerkt aan een nadere prioritering voor de besteding van deze middelen. Ook de N50 wordt hierin betrokken. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven op welke termijn de N50 bij Kampen dan wel door de overheid verbeterd zal kunnen worden?
Met betrekking tot de planuitwerking N50 Kampen – Kampen Zuid kan nog geen datum worden gegeven wanneer «de schop in de grond gaat». Zoals bij vraag 4 aangegeven vertraagt de planuitwerking vanwege de stikstofproblematiek, maar geeft het Ministerie van I&W vanwege het grote belang van de verkeersveiligheid prioriteit aan de aanpak van de N50 tussen Kampen en Kampen Zuid.
Hiernaast wordt onderzocht of op korte termijn tijdelijke maatregelen op de N50 getroffen kunnen worden om de weg veiliger te maken. Hierbij wordt gedacht aan verschillende oplossingsrichtingen, zoals het vergroten van de uitwijkmogelijkheden langs de zijkant van de weg, het tijdelijk verlagen van de snelheid en het plaatsen van een (tijdelijke) middenbarrier.
Over het onderzoek naar de mogelijkheden van deze korte termijn maatregelen zal uw Kamer in elk geval voorafgaand aan het Commissiedebat MIRT van 30 juni worden geïnformeerd over de stand van zaken.
Wat gaat u tot die tijd doen om ervoor te zorgen dat de N50 bij Kampen veiliger wordt en er dus minder ongelukken gebeuren? Kunt u een duidelijk actieplan opstellen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een overzicht geven van gelijksoortige wegen in Nederland en aangeven of daarvoor veiligheidsverbeteringen op stapel staan? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In 2021 ontving uw Kamer het onderzoek van Arcadis over fysieke rijrichtingscheiding op enkelbaans Rijks-N-wegen4. Dit onderzoek bevat een inventarisatie van enkelbaans Rijks-N-wegen, gaat in op verschillende verkeersveiligheidscriteria en geeft een kosteninschatting voor het aanbrengen van fysieke rijrichtingscheiding op betreffende wegen. De resultaten van dit onderzoek zullen betrokken worden in de nadere prioritering die momenteel wordt uitgewerkt voor de besteding van de € 200 miljoen die door dit Kabinet beschikbaar is gesteld voor het verbeteren van verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Zie ook het antwoord op vraag 3. Daarnaast wordt op N7, N14, N31, N33, N35, N36 en de N48 dit jaar en komende jaren gewerkt aan het veiliger maken van de berminrichting, op basis van de € 25 miljoen die het vorige Kabinet voor Rijks-N-wegen beschikbaar heeft gesteld.
Hiernaast worden ook via het MIRT-proces verbeteringen aan verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen doorgevoerd. Zo heb ik in maart jl. de startbeslissing voor de MIRT-verkenning N35 Wijthmen-Nijverdal getekend, waarbij voor het Rijk het verbeteren van de verkeersveiligheid voorop staat.
Ook via het programma Meer Veilig zijn in het verleden maatregelen getroffen voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Voorbeelden van Rijks-N-Wegen waarop via Meer Veilig maatregelen zijn getroffen zijn de N9, N11, N14, N31, N33 en de N36.
Koppelverkoop door educatieve uitgeverijen |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het LiFo-systeem1, waarmee de grote educatieve uitgeverijen het scholen onmogelijk maken om alleen een boek aan te schaffen, zonder ook een online licentie aan te schaffen die maar beperkte tijd geldig is?
Ja, ik ben bekend met het licentie-folio ofwel LiFo-product. Dit wordt in het voortgezet onderwijs aangeboden door diverse grotere uitgevers voor het merendeel van hun methoden. Hierbij schaft de school een licentie aan voor het gebruik van het digitale leermateriaal. Daarmee krijgt een leerling toegang tot de gehele digitale methode, voor alle leerjaren en alle onderwijsniveaus. De school heeft vervolgens de optie om daar ook een papieren exemplaar (folio) bij aan te schaffen in de vorm van een leerwerkboek, waarin leerlingen ook aantekeningen kunnen maken. Het leerwerkboek is verbruiksmateriaal dat door de leerling kan worden behouden; het hoeft niet terug naar het leermiddelenfonds van de school of naar de distributeur.
Deelt u de mening dat het LiFo-systeem een vorm van koppelverkoop kan zijn, omdat scholen vaak een lesboek willen aanschaffen en niet zozeer een online licentie?
Koppelverkoop is een vorm van misbruik van een economische machtspositie. Het is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om koppelverkoop in specifieke gevallen vast te stellen. Dit vergt gedegen onderzoek en is niet op voorhand in te schatten. Ik ben bereid om hierover met de ACM in gesprek te gaan, maar de ACM bepaalt als onafhankelijke toezichthouder haar eigen werkagenda.
Het is aan scholen om leermiddelen te kiezen die passen bij hun leerlingpopulatie en hun visie. Zij kunnen hierbij naast het aanbod van uitgeverijen gebruik maken van open leermiddelen. In het keuzeproces van scholen spelen meerdere factoren een rol, zoals inhoud, vorm, gebruiksgemak, kwaliteit en kosten. Scholen kunnen in hun aanbestedingen aangeven in welke vorm zij de leermiddelen uitgeleverd willen zien.
Deelt u de mening dat een jaarlijks te betalen licentie voor een lesmethode scholen onnodig op kosten jaagt en duurzaam gebruik van schoolmaterialen tegengaat? En deelt u het standpunt dat deze praktijken van educatieve uitgeverijen indruisen tegen onze publieke taak om efficiënt en verstandig om te gaan met de (schaarse) middelen die beschikbaar zijn voor het onderwijs?
Er zitten verschillende aspecten aan het gebruik van licenties. Enerzijds is het een antwoord van uitgevers op de behoefte van scholen om leermiddelen flexibeler in te zetten, zodat zij het onderwijs beter op de leerling kunnen afstemmen. Tegelijkertijd is er bij scholen behoefte om vrij te kunnen kiezen voor een digitale of een foliovariant en bestaan er zorgen over de stijgende kosten van leermiddelen.Indien de vraag van scholen verandert kunnen zij dit in hun aanbestedingen opnemen. SIVON ondersteunt scholen en besturen bij het articuleren en bundelen van de vraag in de markt, zodat aanbieders daar goed op kunnen inspelen.
Ik vind het belangrijk dat leermiddelen kwalitatief goed zijn en scholen voldoende keus in leermiddelen hebben voor een aanvaardbare prijs. Een goede werking van de leermiddelenmarkt is nodig om dit te bereiken. Na de zomer stuur ik uw Kamer een beleidsreactie op de evaluatie van de Wet Gratis Schoolboeken (WGS), waar ik dieper inga op de werking van de leermiddelenmarkt en welke maatregelen ik wil nemen zodat de kwaliteit, keuzevrijheid en betaalbaarheid van leermiddelen geborgd wordt.2
Heeft u al geïnventariseerd hoe vaak het LiFo-systeem gebruikt wordt voor nieuw ontwikkelde lesmethodes? Zo niet, bent u bereid dit te doen?
De werking van de WGS wordt periodiek geëvalueerd, waarbij ook de ontwikkelingen aan de aanbodzijde in de leermiddelenmarkt in kaart worden gebracht. Uit de meest recente evaluatie van de WGS blijkt dat meer dan 40 procent van de scholen voor één of meerdere vakken met LiFo werkt.3
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met de educatieve uitgeverijen over oneigenlijk gebruik van het LiFo-systeem?
Ik vind het prematuur om uit te gaan van oneigenlijk gebruik van het LiFo-product. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Het is primair aan uitgevers, schoolbesturen, scholen en leraren om de professionele dialoog te voeren over de pluriformiteit, inhoud, vorm, kwaliteit en prijs van leermiddelen. Ik roep scholen op zich aan te sluiten bij de coöperatie SIVON en hun wensen ten aanzien van folio en/of digitale leermiddelen te bundelen en scherp te articuleren in gezamenlijke aanbestedingen op de markt.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument & Markt op te roepen om dit fenomeen te onderzoeken en, indien mogelijk, aan banden te leggen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Welke instrumenten heeft u om oneigenlijk gebruik van dit verdienmodel in te perken? Bent u bereid deze in te zetten?
Zie mijn antwoorden op vraag 2, 5 en 6.
Btw op zonnepanelen |
|
Romke de Jong (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kabinet wil per 2023 af van btw op zonnepanelen» van 20 april jl. waarin melding wordt gemaakt van een internetconsultatie over een wetsvoorstel voor het afschaffen van btw op zonnepanelen vanaf 1 januari 2023?1
Ja. Bij de internetconsultatie2 wordt overigens aangegeven dat de implementatie ook afhankelijk en onder voorbehoud is van budgettaire haalbaarheid, de uitkomsten van de internetconsultatie en de uitvoeringstoets. De Belastingdienst is al een uitvoeringstoets gestart maar dat traject is nog niet afgerond.
Deelt u de mening dat niet alleen consumenten met een geschikt dak moeten profiteren van deze btw afschaffing? Zo nee, waarom niet?
Het is de EU-lidstaten toegestaan om een btw-nultarief toe te passen op de levering en installatie van zonnepanelen op en in de onmiddellijke nabijheid van particuliere woningen, huisvesting en openbare en andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang. Het is op grond van de Btw-richtlijn dus niet mogelijk om de installatie van zonnepanelen op alle soorten gebouwen toe te staan. Het consultatievoorstel is zo vormgegeven dat het btw-nultarief van toepassing is op zonnepanelen op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen, zoals het geval kan zijn bij zonnepanelen die worden geplaatst op een schuur, een garage, in de tuin of een uitbouw die bij de woning hoort. In die zin is de regeling ruim opgezet. De mogelijkheid van het introduceren van een btw-nultarief voor zonnepanelen op openbare en andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang wordt nog onderzocht. Het consultatievoorstel beoogt primair het verlichten van de administratieve last voor particuliere zonnepaneelhouders en de uitvoeringslast die deze zonnepaneelhouders bij de Belastingdienst opleveren.
Geldt de afschaffing van de btw op zonnepanelen ook voor consumenten die zich hebben verenigd in een postcoderoos omdat zij bijvoorbeeld geen eigen geschikte daken hebben? Zo nee, waarom niet?
Voor zover zonnepanelen worden geïnstalleerd op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen kan het btw-nultarief van toepassing zijn. Dit kan bijvoorbeeld gelden voor zonnepanelen die een VvE op het dak van flatwoningen laat plaatsen.
Deelt u de mening dat de opgave wat betreft de energietransitie zo groot is, dat alle daarvoor geschikte daken in Nederland zoveel mogelijk vol gelegd moeten worden met zonnepanelen? Zo nee, waarom niet?
De opgave van de energietransitie en verduurzaming van de gebouwde omgeving is groot. Met het verminderen van administratieve lasten en uitvoeringslasten draagt het consultatievoorstel bij aan het wegnemen van belemmeringen voor het (laten) plaatsen van zonnepanelen. In de zonnebrief, die de Minister voor Klimaat en Energie recent naar uw Kamer heeft verstuurd, wordt nader ingegaan op de wijze waarop het kabinet het huidige tempo van de realisatie van zonnepanelen op geschikte daken wil behouden en waar mogelijk kan versnellen. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met een aantal belemmerende factoren, waaronder de beschikbare transportcapaciteit op het elektriciteitsnet en de draagkracht van gebouwen. Deze en andere zaken worden in de zonnebrief besproken.
Zou de inzet van de btw afschaffing dan niet verbreed moeten worden en ook moeten gelden voor bijvoorbeeld scholen, sportverenigingen en ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Verder onderzoek moet plaatsvinden of het mogelijk en wenselijk is zonnepanelen op openbare en andere gebouwen te faciliteren, en zo ja, of een btw-nultarief daarvoor beleidsmatig een verstandige route is. Het kabinet is van mening dat de introductie van het nultarief voor de levering en installatie van zonnepanelen op/nabij woningen hierdoor niet vertraagd moet worden.
Deelt u de mening dat ook voor woningcorporaties en particuliere verhuurders een btw-nultarief op zonnepanelen zou moeten gelden, zodat ook huurders profijt kunnen hebben van een lagere energierekening? Zo nee, waarom niet?
De toepassing van het btw-nultarief zoals voorzien in het consultatievoorstel heeft betrekking op de bestemming van de zonnepanelen en geldt dus ook voor woningcorporaties en particuliere verhuurders die zonnepanelen laten installeren op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen. Hiermee wordt de aanschaf van zonnepanelen voor verhuurders goedkoper en de split-incentive3 kleiner in de gevallen waarin verhuurders geen recht op vooraftrek hebben. Daar kunnen huurders indirect ook profijt van hebben. De verhuur van zonnepanelen valt echter niet onder het btw-nultarief. De Btw-richtlijn voorziet hier niet in.
Zou u de vragen zoveel mogelijk apart kunnen beantwoorden?
Ja.
De toename van extreme armoede in de wereld |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Oxfam Novib1 waarin wordt gesteld dat in 2022 een kwart miljard meer mensen wereldwijd groot risico lopen om dit jaar in extreme armoede te belanden?
Ja, ik ben bekend met het rapport dat is gepubliceerd door Oxfam (niet Oxfam Novib).
Wat is uw visie op deze ontwikkeling en op welke wijze zet uw ministerie zich in om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Het verminderen van armoede en ongelijkheid is één van de lange termijn hoofddoelen van het beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) van Nederland. In het coalitieakkoord Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst2 is vastgelegd dat onze aanpak gericht is op het verminderen of wegnemen van grondoorzaken van armoede. Belangrijke grondoorzaken van armoede zijn conflict; klimaatverandering; het ontbreken van toegang tot voedsel, onderwijs, gezondheidszorg en werkgelegenheid; en de (vaak) achtergestelde positie van vrouwen in ontwikkelingslanden. Onder andere door het versterken van de economische ontwikkeling van landen, beogen we deze grondoorzaken te adresseren.
Wat is uw reactie op de conclusie van Oxfam Novib dat deze zorgwekkende ontwikkeling te maken heeft met de politieke keuzes die zijn gemaakt waarbij rijken (fiscaal) bevoordeeld worden en de armsten structureel buitengesloten worden? Hoe verhoudt zich dit volgens u tot het Nederlandse belastingsysteem?
In veel landen is de maatschappelijke aandacht voor inkomens- en vermogensongelijkheid toegenomen en de COVID-pandemie heeft deze aandacht versterkt. Ook in Nederland wordt steeds vaker aandacht gevraagd voor de vermogensverdeling van Nederlandse huishoudens. Op dit moment wordt een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) over vermogensverdeling uitgevoerd waar ook mogelijke beleidsrichtingen binnen het Nederlandse belastingsysteem worden geschetst. Het rapport wordt, naar verwachting, voor het zomerreces opgeleverd. Daarna zal het kabinet met een reactie komen.
Op welke wijze denkt u dat het zwaarder belasten van grote multinationals en de allerrijksten in Nederland kan bijdragen aan het terugdringen van wereldwijde ongelijkheid en armoede? In hoeverre en op welke wijze bent u bereid om hier werk van te maken? Welke samenwerking zoekt u hiervoor met onder andere het Ministerie van Financiën?
In het Regeerakkoord is vastgelegd dat het budget voor ontwikkelingssamenwerking (Official Development Assistance, ODA) gekoppeld is aan de omvang van het Nederlandse bruto nationaal inkomen (BNI). Het Nederlandse fiscale stelsel, inclusief de wijze waarop we vermogende particulieren en multinationals belasten, kan op verschillende manieren invloed op het BNI en daarmee ook op het budget van ontwikkelingssamenwerking hebben. Zoals aangegeven in vraag 3 wordt op dit moment een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) over vermogensverdeling uitgevoerd waar ook mogelijke beleidsrichtingen binnen het Nederlandse belastingsysteem worden geschetst.
Nederland zet zich ook in om een bijdrage te leveren aan de belastingheffing in ontwikkelingslanden. Bijvoorbeeld in belastingverdragen houdt Nederland nadrukkelijk rekening met de bijzondere positie van ontwikkelingslanden. Zo zet Nederland zich sinds 2013 in om alle belastingverdragen met ontwikkelingslanden te voorzien van antimisbruikbepalingen, het zogenaamde 23-ontwikkelingslandenproject. Ook hanteert Nederland op basis van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 begunstigd beleid voor ontwikkelingslanden. Nederland is bereid om meer heffingsrechten aan ontwikkelingslanden toe te kennen. Daarnaast heeft Nederland zich in het Inclusive Framework3 actief ingezet om tot een wereldwijd akkoord te komen tussen 137 landen, inclusief Nederland, over een moderner internationaal belastingsysteem en een wereldwijde minimumbelasting van 15% voor grote multinationals (Pijler 1 en 2). Nederland steunt een voortvarende implementatie van het akkoord en ook binnen de EU wil het kabinet een leidende rol innemen.
Zoals aangegeven in de Kabinetsreactie naar aanleiding van het rapport «Strengthening of tax systems in developing countries» werkt het Ministerie van Buitenlandse Zaken op dit terrein nauw samen met het Ministerie van Financiën.
Op welke wijze zet Nederland zich in of is Nederland bereid zich meer in te zetten voor het implementeren van de aanbeveling van Oxfam Novib op het gebied van schuldenverlichting? Is Nederland bereid om schulden aan de armste landen kwijt te schelden? Op welke wijze zet Nederland zich bilateraal en multilateraal in om de kwijtschelding van schulden ook bij andere landen te promoten? Bent u bereid om deze inzet te versterken, en zo ja op welke wijze?
Oxfam roept op de schulden van lage inkomenslanden en lage middeninkomenslanden in 2022 en 2023 kwijt te schelden, om zo budgettaire ruimte te creëren. Nederland is, net als veel andere landen, van mening dat het na de steunmaatregelen tijdens het hoogtepunt van de Covid-19 crisis, nu tijd is voor meer structurele oplossingen voor schuldenproblematiek en niet voor incidentele schuldkwijtschelding. Hiertoe is door de G20 en de Club van Parijs in november 2020 het Common Framework for Debt Treatments beyond the DSSI voor opgericht. Het Common Framework is een belangrijke stap in de multilaterale samenwerking op het gebied van schuldkwetsbaarheden en biedt een kader voor internationale crediteurencoördinatie voor overeenstemming over schuldherstructureringen. Schuldkwijtscheldingen kunnen daar in uitzonderlijke gevallen onderdeel van uit maken. Nederland neemt deel aan het Common Framework en de afspraken die daaruit voortvloeien. Daarbij dient ook te worden aangetekend dat als het tot schuldkwijtschelding komt, Nederland nog maar beperkt uitstaande bilaterale schulden bij landen heeft. Sinds de oprichting van het Common Framework wordt er gewerkt aan de aanvragen die zijn gedaan: van Tsjaad, Ethiopië en Zambia.
Het raamwerk van het Common Framework kent uitdagingen, met name ten aanzien van het tempo waarmee momenteel schuldherstructureringen worden behandeld. Omdat het raamwerk nieuw is duurt implementatie langer dan ideaal is, onder andere omdat bijvoorbeeld landen als China lang bezig zijn met interne goedkeuring. Nederland maakt zich hier zorgen over en maakt zich internationaal hard om de implementatie te verbeteren met de invoering van tijdslijnen en betere betrokkenheid van de debiteur. Over deze maatregelen is helaas nog geen consensus bereikt.
Nederland zet er op in dat alle officiële en private crediteuren bijdragen aan oplossingen voor de schuldenproblematiek. Dit streeft Nederland binnen de kaders van de Club van Parijs na met de «comparability of treatment» principe, wat betekent dat bij een herstructurering of consolidatie van een schuld, alle officiële crediteuren een vergelijkbare inzet leveren. Daarbij is het van groot belang dat transparantie over openstaande schulden door crediteuren en debiteuren zo groot mogelijk is.
Kunt u uitleggen waarom Nederland slechts 2,5% van haar trekkingsrechten (SDR) heeft toegezegd voor ontwikkelingslanden? Bent u bereid om de Nederlandse commitment uit te voeren en zo ja, op welke termijn? Bent u bereid om u in te zetten bij uw ambtgenoten van de G20 om zich ook te houden aan de uitvoering van hun commitments op trekkingsrechten?
Nederland heeft tijdens de G20 top in Rome oktober jl. aangekondigd open te staan voor het verstrekken van een lening aan de Poverty Reduction and Growth Trust (leningenaccount) in verhouding tot het Nederlandse quota-aandeel, namelijk van SDR 300 mln., onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring. Daarnaast kijkt Nederland open naar de mogelijkheid om SDR’s door te lenen aan de Resilience and Sustainability Trust (RST) van het IMF. De RST is 1 mei jl. opgericht. Met de oprichting van de RST is er ook duidelijkheid over de definitieve vormgeving. De verwachting is dat de RST eind dit jaar operationeel is en met middelen moet worden gevuld. Nederland zal voor de beoogde inwerkingtreding besluiten over een eventuele bijdrage. Over eventuele besluiten wordt de Kamer op de hoogte gehouden.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van Oxfam Novib om actie te ondernemen om mensen te beschermen tegen stijgende voedselprijzen, onder meer door een mondiaal fonds voor Sociale Zekerheid op te richten om de armste landen te helpen inkomenszekerheid te bieden aan hun bevolking, en deze diensten te handhaven in tijden van ernstige crisis? Zet Nederland zich hier al voor in, en zo ja, op welke wijze? Indien nee, is Nederland bereid zich hiervoor in te zetten en zo ja, op welke wijze? Welke financiële commitments horen hierbij vanuit Nederland?
In principe onderschrijft het kabinet het belang van sociale bescherming. Deze inzet is essentieel om de meest kwetsbare mensen (meer) inkomens- en/of voedselzekerheid te verschaffen tijdens ernstige crises. Deze crises kunnen zowel incidenteel als structureel van aard zijn, hetgeen betekent dat de inzet op sociale bescherming soms meerjarig nodig is. Nederland ondersteunt al ruim 10 jaar nationale sociale beschermingsprogramma’s van overheden. Dat gebeurt onder meer in Mozambique, Sudan, Ethiopie en Benin. De bijdragen vanuit Nederland lopen daarbij vaak via landen-specifieke multi-donor trust fundsbeheerd door de Wereldbank en fluctueren op jaarbasis in totaal tussen de EUR 10 en 20 miljoen.
Op verzoek van de Minister voor BHOS (26-09-2020) heeft de AIV het belang onderzocht van cash transfers, als instrument van sociale bescherming voor de armste en meest kwetsbare groepen in met name Afrika, en de wenselijkheid om daar vanuit BHOS bij aan te sluiten. De AIV heeft geconcludeerd dat cash transfer programma’s doelmatig en doeltreffend kunnen zijn (AIV-advies nr. 118, 29 juni 2021). Dit advies biedt een onderbouwing voor de Nederlandse inzet op het gebied van sociale bescherming en directe ondersteuning van kwetsbare groepen in arme landen.
Mogelijke financiële modellen voor de te bouwen kerncentrales. |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Welke financiële regelingen worden er momenteel gebruikt voor de bouw van nieuwe kerncentrales in Europa? Welke regelingen lijken goed te werken? Wat leidt tot forse kostenoverschrijdingen?
Er worden momenteel in Europa verschillende financiële instrumenten, en soms in combinatie, toegepast voor de bouw van centrales: Contract for Difference (CfD), Power Purchase Agreement (PPA) en het Mankala-model. Volledige private financiering is in het verleden ook toegepast.
Daarnaast zijn er ook nog enkele financiële regelingen die op dit moment door landen in Europa worden onderzocht als mogelijke financieringsmodellen voor kerncentrales, zoals verschillende varianten van het Regulated Asset Based (RAB)-model. Verder zijn er in Europa ook nog centrales die volledig privaat of publiek gefinancierd zijn. Enkele van deze financiële instrumenten worden in de beantwoording van onderstaande vragen verder besproken. Al deze financieringsmodellen worden op dit moment onderzocht, onder andere via de studie naar de rol van kernenergie in de toekomstige energiemix van Nederland.
Hiernaast worden er ambtelijke werkbezoeken belegd naar een aantal Europese landen die ook met de ontwikkeling van nieuwe kerncentrales bezig zijn, namelijk Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Finland, Polen en Tsjechië. Hier wordt waardevolle kennis en ervaringen over de financieringsmodellen vergaard om betrokken te worden bij de Nederlandse afwegingen.
Ik verwacht de Kamer in het najaar meer inzicht te geven over welke regelingen goed werken in het buitenland en in hoeverre deze toepasbaar zijn op de Nederlandse situatie. Kostenoverschrijdingen hangen af van veel elementen en zijn daarom niet per definitie toe te schrijven aan specifieke regelingen. De elementen van kostenoverschrijdingen zullen we wel zoveel mogelijk in kaart brengen.
Is het voordelig om voor te bouwen kerncentrales in Nederland aan te sluiten bij financiële modellen die al gebruikt worden in Europa? Zo ja, waarom en bent u bereid om in contact te treden met lidstaten die daarmee ervaring hebben opgedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe ziet u de rol van een Nederlandse staatsdeelneming bij de bouw van nieuwe kerncentrales? Wat zijn de voor- en nadelen?
Het aangaan van een nieuwe staatsdeelneming – waarmee de staat risicodragend participeert in ondernemingen – is een zeer vergaande vorm van overheidsinterventie. Met deelname in bedrijven wordt terughoudend omgegaan, alleen in bijzondere gevallen wordt dit instrument ingezet. Een staatsdeelneming kan worden overwogen als wet- en regelgeving en eventuele andere (publiekrechtelijke) instrumenten niet toereikend zijn, voor het borgen van de publieke belangen. In dergelijke situaties wordt gesproken over moeilijk contracteerbare publieke belangen. Voordeel van het aandeelhouderschap is dat de staat met de aan het aandeelhouderschap verbonden zeggenschap invloed kan uitoefenen op de koers van ondernemingen. Daar staat tegenover dat de staat met publiek geld ook meedeelt in de (bedrijfs) risico’s. Een nadere weging van voor- en nadelen van het aangaan van een deelneming door de staat is pas opportuun als geconstateerd wordt dat andere instrumenten niet toereikend zijn om de publieke belangen te borgen.
Op dit moment is elektriciteitsproductie in Nederland privaat belegd, alleen het landelijk transport is belegd bij een staatsdeelneming. Verder is wettelijk bepaald dat zeggenschap over transport en productie niet in één hand mogen liggen.
Ziet u hierbij een rol voor een nieuw op te richten staatsdeelneming? Of zou een bestaande staatsdeelneming die rol op zich kunnen nemen? Wat zijn de voor- en nadelen?
Ik zie bij voorbaat geen deelnemingen waarvoor het participeren in een kerncentrale voor de hand ligt. Mocht een bestaande deelneming een dergelijke activiteit overwegen, dan vergt een dergelijk besluit goedkeuring van de aandeelhouder. Mocht het interessant blijken om een dergelijke staatsdeelneming (reeds bestaand dan wel nieuw) te gebruiken, dan zullen we dit het komende jaar verder onderzoeken.
Welk proces moet doorlopen worden mocht de regering ervoor kiezen een nieuwe staatsdeelneming op te zetten? Hoelang zou dat duren?
Zoals nader toegelicht in beantwoording van de vragen 3 en 4 dient eerst te worden gewogen of er sprake is van publieke belangen waarbij wet- en regelgeving en overige (publiekrechtelijke) instrumenten niet volstaan. Alleen als dat het geval is kan een staatsdeelneming worden overwogen. Hierbij dient ook te worden gewogen of een dergelijk ingrijpende interventie doeltreffend, doelmatig en proportioneel is.
Naast deze inhoudelijke beoordeling, zal er ook een proces met het parlement doorlopen dienen te worden. Op het aangaan of afstoten van een deelneming is het budgetrecht en het informatierecht van de Tweede Kamer van toepassing. De Comptabiliteitswet 2021 schrijft voor dat de staat bij privaatrechtelijke rechtshandelingen (waaronder het aangaan van een deelneming) de zogenoemde voorhangprocedure moet volgen. Behoudens enkele uitzonderingen mag het kabinet deze handelingen pas dertig dagen nadat het voornemen aan de Eerste en Tweede Kamer is gemeld uitvoeren.
Op voorhand kan geen exacte tijd voor het doorlopen van het inhoudelijke afwegingsproces en het proces met uw Kamer worden vastgesteld. In de praktijk zal dat naar verwachting minimaal enkele maanden duren.
Hoe apprecieert u de SDE++-regeling als instrument voor het scheppen van de financiële randvoorwaarden voor de bouw van nieuwe kerncentrales? Wat zijn de voor- en nadelen van het gebruik van de SDE++? Voorziet u hierbij problemen met het feit dat de SDE++ zorgt voor financiering achteraf en niet vooraf, aangezien het leeuwendeel van de kosten voor kerncentrales aan de voorkant zit?
De SDE++ als instrument is onderdeel van onze huidige onderzoeken naar de meest geprefereerde financieringsconstructie. Daaruit moet nog blijken of de SDE++ een aantrekkelijke optie is voor de bouw van kerncentrales. Wel is het zo dat de huidige SDE++-regeling voor een kortere periode geldt dan kerncentrales nodig zouden hebben en dat de regeling meer generiek is opgezet wat niet aansluit bij de specifieke bouw van twee kerncentrales.
Hoe apprecieert u het gebruik maken van het Contracts for Difference-model voor het scheppen van de financiële randvoorwaarden voor de bouw van nieuwe kerncentrales? Wat zijn de voor- en nadelen van het gebruik van de CfD’s?
Het Contract for Difference-model is een model dat wordt toegepast om marktprijszekerheid te bieden. Dit model richt zich dus alleen op het risico van een onvoorspelbare marktprijs en regelt verder niet expliciet de verdeling van overige risico’s waaronder bouwrisico’s. Marktpartijen hebben in de marktconsultatie van KPMG uit 2021 aangegeven dat bij het kiezen voor dit financieringsmodel veelal aanvullende garanties zullen worden gevraagd van de overheid.
De voor- en nadelen van dit model en dus ook de mogelijkheid om deze binnen de Nederlandse context toe te passen worden in beeld gebracht. Hiervoor vormen onder andere de studie naar de rol van kernenergie in de toekomstige energiemix van Nederland en de internationale werkbezoeken belangrijke input.
Hoe apprecieert u het gebruik maken van het Regulated Asset Based-model voor het scheppen van de financiële randvoorwaarden voor de bouw van nieuwe kerncentrales? Wat zijn de voor- en nadelen van het gebruik van de RAB? Bent u bekend met de recente ervaringen van de Britse overheid op dit gebied? Hoe apprecieert u die ervaringen?
Het Regulated Asset Base (RAB)-model is een financieringsvorm die het bouwrisico verdeelt tussen de ontwikkelaar en de partij(en) die de RAB-vergoeding betalen (bijvoorbeeld de overheid en/of eindverbruiker). De ontwikkelaar ontvangt tijdens de bouw namelijk al een vergoeding (via vooraf vastgestelde tarieven) voor diensten die pas na oplevering van het project worden geleverd.
Het is eerder in het Verenigd Koninkrijk toegepast bij grote infrastructuurprojecten maar nog niet eerder voor de bouw van een kerncentrale. De Britse overheid is wel van plan het RAB-financieringsmodel in de wet, de zogenaamde «Nuclear Energy (Financing) Bill», te verankeren en toe te passen voor de bouw van de nieuwe kerncentrale Sizewell C (3.200 MW).
De voor- en nadelen van dit model en dus ook de mogelijkheid om deze binnen de Nederlandse context toe te passen worden op dit moment onder andere onderzocht via de studie naar de rol van kernenergie in de toekomstige energiemix van Nederland en het internationale werkbezoek aan het Verenigd Koninkrijk.
Hoe apprecieert u het Mankala-model dat in Finland is toegepast? Wat zijn de voor- en nadelen? Bent u bekend met de Finse ervaringen op dit gebied? Hoe apprecieert u die ervaringen?
Het Mankala-model is een coöperatief kostprijsmodel waarbij de investering, en mogelijk de risico’s, door een groot aantal private partijen wordt gedragen die ook de directe afnemers zijn van de geproduceerde elektriciteit. Het model wordt tot nog toe alleen in de Finse context toegepast.
Zoals eerder geschetst is het Mankala-model één van de financieringsconstructies die op dit moment via de eerder genoemde onderzoeken wordt onderzocht. Daarnaast zal dit model extra aandacht krijgen tijdens het werkbezoek aan Finland. Hierna hoop ik dit model beter te kunnen wegen voor de Nederlandse situatie.
Ziet u ook mogelijkheden voor Nederlandse burgers om (kleinschalig) mee te investeren in de nieuwe kerncentrales? Zijn er voorbeelden in andere landen? Of andere energiebronnen waarbij deze mogelijkheid bestaat?
Er zijn voor zover bekend bij mij geen voorbeelden bekend van burgerparticipaties in kerncentrales. Het klinkt daarom niet aannemelijk, maar op dit moment zijn we alle opties aan het onderzoeken. Burgers kunnen op dit moment al wel individueel of collectief investeren in andere energiebronnen als zon- en windenergie en geothermie.
Ziet u nog andere financiële modellen die mogelijk gebruikt kunnen worden voor de bouw van nieuwe kerncentrales, zoals enkel een CAPEX-financiering? Wat zijn de voor- en nadelen van deze financiële modellen?
CAPEX-financiering zou inhouden dat de bouw van de nieuw te bouwen kerncentrales volledig gefinancierd zou worden door de overheid. Aangezien alle financieringsmodellen in de onderzoeken die we op dit moment doen worden meegenomen, zal ook deze optie gewogen worden.
Hoe kijkt u naar een combinatie van bovenstaande financiële modellen, bijvoorbeeld een combinatie van financiering aan de voorkant (via bijvoorbeeld RAB) als ook CfD’s de eerste jaren na opening?
Dit is een mogelijkheid die ik verder zal onderzoeken.
Het bericht ‘KLM stelt vaccinatieplicht in voor nieuwe piloten en stewardessen’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «KLM stelt vaccinatieplicht in voor nieuwe piloten en stewardessen» op AD.nl van 12 april jl.?
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat KLM een vaccinatieplicht heeft ingesteld voor nieuwe piloten en stewardessen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen van het lid Stoffer van de SGP van 30 september jl., is en blijft vaccinatie vrijwillig. In algemeenheid geldt dat een werkgever hier dan ook niet toe mag dwingen of dit vereisen, direct of indirect. Werkgevers die een moreel appèl doen op hun werknemers mogen dat natuurlijk altijd doen, zoals ook de overheid heeft gedaan. Dat mag alleen als daar een goede reden voor is. Die goede reden kan bijvoorbeeld zijn als er geen alternatieven zijn om een gezonde en veilige werkomgeving te creëren. Een werkgever mag wel met de werknemer afspreken om beschermingsmiddelen te dragen of om alternatief werk te doen. Het is daarom belangrijk dat werkgevers en werknemers met elkaar het gesprek voeren over gezondheid en veiligheid op de werkvloer en tot afspraken komen die voor iedereen goed werken. De bedrijfsarts kan daarbij een adviesrol vervullen.
De pilotenvakbond VNV heeft onlangs een kort geding procedure bij de rechter aanhangig gemaakt tegen KLM. VNV heeft daarin gevorderd KLM met onmiddellijke ingang te verbieden bij kandidaat-vliegers op enigerlei wijze informatie in te winnen en/of te gebruiken omtrent de vaccinatiestatus tegen corona en/of om kandidaten af te wijzen omdat zij aangeven niet gevaccineerd te zijn en/of geen vaccinatie willen nemen. KLM heeft daartegen ingebracht dat zij enkel vraagt of vliegers volledig inzetbaar zijn, waarvan een vaccinatie tegen corona volgens KLM deel uitmaakt.
De kantonrechter Amsterdam heeft op 2 juni jl. (ECLI:NL:RBAMS:2022:3029) – samengevat – geoordeeld dat het vragen naar en eisen van een vaccinatie tegen corona een niet gerechtvaardigde inbreuk oplevert op de grondrechten van kandidaat-vliegers. Met het verlangen van een vaccinatie tegen corona maakt KLM inbreuk op de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM) van kandidaat-vliegers. Daarom zijn de belangen van de kandidaat-vliegers in de onderhavige zaak groot. Het belang van KLM om haar planning met inachtneming van de cao-afspraken rond te krijgen en om haar bedrijfsvoering zo goed mogelijk in te richten is eveneens aanwezig, maar weegt niet zo zwaar als de (grond)rechten van de kandidaat-vliegers. Het oordeel van de kantonrechter luidt dat het KLM met onmiddellijke ingang is verboden om bij kandidaten voor vacatures voor de functie van vlieger op enigerlei wijze informatie in te winnen en/of te gebruiken omtrent de vaccinatiestatus tegen COVID-19 en/of om kandidaten af te wijzen omdat zij aangeven niet gevaccineerd te zijn en/of geen vaccinatie willen nemen, op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 per overtreding. Tegen deze uitspraak staat nog de mogelijkheid van hoger beroep open.
In hoeverre mogen werkgevers tijdens een sollicitatieprocedure vragen naar de vaccinatiestatus van een werknemer?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoord op schriftelijke vragen van het lid Stoffer1 op 1 oktober jl. waarin u het volgende aangaf: «In Nederland is en blijft vaccinatie vrijwillig. Het kabinet gaat niet toe naar een vaccinatieplicht. Een werkgever mag hier dan ook niet toe dwingen of dit vereisen.»?
Ja, ik herinner mij het antwoord op de eerdere schriftelijke vragen. In Nederland bestaat geen plicht tot vaccinatie. Een werknemer is vrij te kiezen voor vaccinatie of niet.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 hoeft een werknemer aan een werkgever geen informatie te geven over zijn vaccinatiestatus. De werknemer kan door de werkgever ook niet verplicht worden tot vaccinatie.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de rechter met betrekking tot de situatie bij KLM geoordeeld dat ook voor de sollicitatieprocedure geldt dat de werkgever niet mag vragen naar de vaccinatiestatus van de werknemer. Een sollicitant hoeft daar geen informatie over te geven en dit mag geen reden zijn om een sollicitant te weigeren voor een functie.
Kunt u bevestigen dat het voor werkgevers, en dus ook voor KLM, verboden is personeel af te wijzen op basis van het feit dat men niet gevaccineerd is of van hen te eisen zich te laten vaccineren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u het juridisch kader schetsen ten aanzien van het verbod op vaccinatiedwang?
Zoals hierboven aangegeven heeft het Nederlandse vaccinatiebeleid een vrijwillig karakter. Iedereen heeft de keuze om zich wel of niet te laten vaccineren en dat geldt ook voor werknemers. Als aan de weigering om zich te laten vaccineren arbeidsrechtelijke gevolgen worden verbonden, dan wordt de keuzevrijheid van de werknemer ingeperkt. Een indirecte vaccinatieplicht kan botsen met het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het recht op onaantastbaarheid van de lichamelijke integriteit en de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst.
Een dergelijke inbreuk op de grondrechten van de werknemer is slechts in uitzonderlijke gevallen gerechtvaardigd. Dat kan alleen als de werkgever kan aantonen dat de inbreuk noodzakelijk is om een legitiem doel te bereiken en dat de inbreuk voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het belang van de werkgever bij het gevaccineerd zijn van de werknemer moet zodanig zijn dat het belang van de werknemer bij weigering van een vaccinatie daarvoor moet wijken. Daarbij wegen alle omstandigheden van het concrete geval mee. Van belang is bijvoorbeeld of de roostering van het personeel (tijdelijk) gewijzigd zou kunnen worden, of er alternatieve werkzaamheden voorhanden zijn en wat de mogelijke gevolgen van de weigering zullen zijn. Als minder ingrijpende maatregelen in een bepaalde situatie kunnen voldoen zullen ver(der)gaande maatregelen niet snel gerechtvaardigd zijn. Het uiteindelijke oordeel in een concrete zaak is aan de rechter. In de KLM-zaak achtte de rechter de belangen van de (sollicitant)vliegers zwaarwegender dan het belang van KLM, zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het besluit van KLM om een vaccinatieplicht in te stellen voor nieuwe piloten en stewardessen in strijd met de wet is en dat bij afwijzing van ongevaccineerden sprake is van discriminatie op basis van medische status? Zo ja, op welke wijze wordt gehandhaafd op het verbod om van werknemers te eisen zich te laten vaccineren, en door wie?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2. heeft de rechter in de KLM-zaak geoordeeld dat het ongeoorloofd was om naar de vaccinatiestatus van (sollicitant)vliegers te vragen en om hen af te wijzen indien zij geen COVID-19-vaccinaties willen nemen. T.a.v. de handhaving geldt dat indien de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, dit het beste eerst met de werkgever kan worden besproken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Als zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter. De rechter zal in zijn uitspraak beoordelen of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden en proportioneel en subsidiair waren.
Wat vindt u als aandeelhouder van KLM van dit beleid?
De directie van KLM is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering, waaronder het opstellen van beleid binnen de onderneming. De raad van commissarissen houdt daar toezicht op. De aandeelhouder heeft daar geen rol in. Een onderneming dient zich daarbij vanzelfsprekend aan de geldende wet- en regelgeving te houden. Zie verder de beantwoording van vraag 7.
Hoe reageert u op het feit dat de Vakorganisatie Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers oproept deze praktijk van KLM onmiddellijk te stoppen?
Het is hun recht om hiertoe op te roepen. Voor de uitspraak die de kantonrechter gedaan heeft in de procedure die Vakorganisatie VNV heeft aangespannen tegen KLM verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens KLM aan te spreken op dit besluit?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 heeft de rechter inmiddels uitspraak gedaan. Ik ga ervan uit dat KLM gevolg zal geven aan deze uitspraak. KLM heeft overigens nog de mogelijkheid om tegen de uitspraak in hoger beroep te gaan.
Herinnert u zich uw schriftelijke antwoorden van 1 oktober jl. op vragen van het lid Stoffer over het bericht «Ministerie kan niets doen tegen bedrijven die vaccinatiebewijs eisen»?
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op de vraag of u bereid bent een juridische basis te creëren om op te kunnen treden tegen werkgevers die een vaccinatiebewijs eisen van hun werknemers, namelijk dat er toen een verkenning liep naar de mogelijke toepassing van de coronatoegangsbewijzen in bepaalde sectoren?
Ja.
Wat zijn de uitkomsten van deze verkenning op het specifieke punt van de ontbrekende juridische basis ten aanzien van optreden tegen werkgevers die een vaccinatiebewijs vereisen?
Tijdens de verkenning is gesproken met de vertegenwoordigers van de sectoren waar een Coronatoegangsbewijs (ctb) werd gevraagd van bezoekers, gasten en klanten. In deze gesprekken met de evenementen-, sport- en cultuursector en de horeca stond de vraag centraal of de uitzondering in de Tijdelijke wet Coronatoegangsbewijzen voor toepassing van het ctb voor toegang tot de arbeidsplaats, kon vervallen en zo ja, welke aandachtspunten men het kabinet hiervoor wilde meegeven.
Uit de gesprekken kwam het algemene beeld naar voren dat werkgevers en werknemers in de betreffende sectoren tot voor beide partijen acceptabele oplossingen kwamen. Werkenden die geen mededeling wilden doen over hun vaccinatiestatus werden voor zover mogelijk gevraagd thuis te werken of werden tijdelijk voor andere werkzaamheden ingezet.
In een brief van 2 november 20213 maakte de Minister van VWS er melding van dat het Arbo Managementteam (AMT) aan de hand van de arbeidshygiënische strategiemethodiek een inschatting van het mogelijke effect van de invoering van het ctb voor werknemers op de virusverspreiding had gemaakt. Het AMT was van mening dat het invoeren van een ctb voor werknemers niet nodig werd geacht in werkomstandigheden, waarbij er voldoende andere (subsidiaire) mogelijkheden zijn tot risicoreductie, zoals thuiswerken, thuisblijven bij klachten en gespreid werken én als deze mogelijkheden worden benut. Uit de epidemiologische cijfers bleek echter, dat er ondanks versoepelingen toch sprake was van een toename van het aantal werksituatie gerelateerde infecties. Het OMT was dan ook van mening dat, toen deze discrepantie al maanden bleef voortduren, er geen bezwaar zou kunnen zijn om onder bepaalde omstandigheden een ctb voor werknemers in te voeren. Het OMT benadrukte daarbij dat deze afweging op een zorgvuldige wijze diende te gebeuren aan de hand van een nauwgezette risico-inventarisatie, criteria van proportionaliteit en subsidiariteit en met betrokkenheid van de personeelsvertegenwoordiging.
Op basis van het OMT-advies is begonnen met de voorbereidingen voor de «tijdelijke wet verbreding coronatoegangsbewijzen». Het nadrukkelijk doel is om gericht risico’s te mitigeren en daarmee een (gedeeltelijke) (her)sluiting van de hele samenleving te voorkomen. Het kabinet wilde het ctb als mogelijke maatregel achter de hand houden zodat snel en adequaat maatregelen konden worden genomen als de epidemiologische situatie daarom zou vragen.
Graag merk ik hierbij op dat het tonen van een ctb niet hetzelfde is als het tonen van een vaccinatiebewijs. Een ctb kon immers worden verkregen middels een herstelbewijs, testbewijs of vaccinatiebewijs.
Klopt het dat nog altijd een wettelijke basis ontbreekt om op te kunnen treden tegen werkgevers die toch een vaccinatiebewijs of een door de werkgever gewenste vaccinatiestatus van hun werknemers eisen?
Een specifieke wettelijke basis voor toepassing van een vaccinatiebewijs op de werkvloer is er niet. Het bestaande arbeidsrecht voorziet echter in bepalingen om het handelen te beoordelen van werkgevers die vragen om een vaccinatiebewijs. Het is aan de rechter om geschillen die daaruit voortvloeien te beoordelen. Daarbij geldt dat de arbeidsrechtelijke open normen veelal op grond van de omstandigheden van het geval moeten worden ingevuld. In het algemeen kan gesteld worden dat in de meeste corona gerelateerde situaties waarover de rechter zich al heeft uitgelaten, de werknemer veel rechtsbescherming geniet. De werkgever die de werknemer ten onrechte om een vaccinatiebewijs vraagt, heeft geen grond om de werknemer de toegang tot het werk te ontzeggen, het loon niet te betalen en in het uiterste geval te ontslaan.
Bent u bereid alsnog een juridische basis te creëren zodat u kunt optreden tegen werkgevers die van hun werknemers eisen gevaccineerd te zijn of zich te laten vaccineren?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen van het lid Stoffer van de SGP van 1 oktober jl. ben ik hiertoe niet bereid (zie voetnoot 1). Uit de jurisprudentie die tot dusver is ontstaan, blijkt dat de werknemer veel bescherming geniet zoals aangegeven in het antwoord op vraag 14.
Slechts in gevallen waarin de rechter de inbreuk op het grondrecht van de werknemer gerechtvaardigd achtte en de werknemer stelselmatig niet voldeed aan redelijke instructies van de werkgever, kwam de rechter tot het oordeel dat de werknemer verwijtbaar had gehandeld, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 11 februari 2022, ECLI:NL: RBAMS:2022:418.
Gaat u werkgevers die toch over de schreef gaan hierop aanspreken?
Ik zie geen directe aanleiding daartoe, omdat het algemene beeld niet is dat bedrijven een vaccinatiebewijs eisen, ook niet in de periode toen er meer corona besmettingen waren dan nu het geval is. Zoals in de beantwoording op eerdere vragen van u van 31 september jl. was aangegeven, attendeer ik werkgevers en werknemers op hun rechten en plichten in dit verband via rijksoverheid.nl4.
Het bericht ‘Publieke Omroep mag NPO Start uitbreiden van concurrentiewaakhond’ |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Publieke Omroep mag NPO Start uitbreiden van concurrentiewaakhond»?1
Ja.
Deelt u, in lijn met uw voorgangers, de mening dat nu er steeds meer streamingsdiensten beschikbaar zijn voor de Nederlandse markt, het noodzakelijk is en blijft om Nederlandse streamingdienst te ondersteunen die alle Nederlandse content bundelt zodat deze beschikbaar blijft voor breed publiek?
Het is al langer zo dat de Nederlandse mediaconsument toegang heeft tot een steeds groter wordend aanbod aan audiovisuele content. Aan de ene kant is dat positief: de keuze voor de consument neemt toe en veel content is nu ook daadwerkelijk in Nederland beschikbaar. Aan de andere kant kan dit negatieve impact op de zichtbaarheid en vindbaarheid van Nederlandse content hebben. NLZiet blijft daarom een mooi initiatief om Nederlandse content breder toegankelijk te maken en samenwerking tussen producenten van Nederlandse content te bevorderen.
Bent u van mening dat NLZIET deze functie, zoals in vraag 2 besproken, vervult?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog altijd van mening dat voor de toekomst van NLZIET, het essentieel is dat het volledige aanbod van NPO Start te zien moet blijven bij NLZIET?
NLZiet is een samenwerkingsverband van de NPO met commerciële partijen (RTL en Talpa). Voor de toekomst van een dergelijke dienst is het van belang dat alle betrokken partijen daar aan bijdragen. Dit geldt voor het aanbod van programma’s dat te zien is in de dienst, maar ook bijvoorbeeld voor de onderlinge samenwerking en de financiële aspecten. Het is aan de partijen om daar onderling goede afspraken over te blijven maken.
Bent u van mening dat, nu de stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO) de aanbieding van gratis content uitbreidt, de NPO ook al hun uitgebreide gratis content van NPO Start tegelijkertijd en onder exact dezelfde voorwaarden ook via een gratis variant van NLZIET beschikbaar moet aanbieden? Kunt u deze mening onderbouwen?
Op dit moment is er alleen een betaalde variant van NLZiet. Bovendien worden er nu ook geen voorwaarden aan de NPO gesteld over welke content de NPO moet aanbieden binnen NLZiet. De betrokken partijen hebben daar onderling afspraken over gemaakt en zullen dat opnieuw moeten doen in het geval een nieuwe abonnementsvorm ter tafel komt.
Kunt u aangeven of de commerciële partners van NLZIET hebben laten weten voorstander te zijn van een gratis variant van NLZIET en ook bereid zijn hiervoor gratis aanbod beschikbaar te stellen voor NLZIET? Heeft ook de NPO aangegeven hiertoe bereid te zijn?
Ik ben bekend met de wens voor doorontwikkeling van NLZiet met bijvoorbeeld een gratis variant. Veel hangt af van de precieze invulling van een dergelijk voorstel. Dit is mij in dit geval niet bekend. Vanwege Europese regelgeving inzake staatssteun2 en nationale regels3 kan de NPO niet zomaar met gratis content deelnemen in een gratis variant van NLZiet waarin ook commerciële partijen deelnemen. Op de (on)mogelijkheden van een dergelijke samenwerking ziet het Commissariaat voor de Media toe. Bovendien kan ik mij voorstellen dat er een voorstel komt voor een gratis variant met reclame, lastig voor de NPO is aangezien er geen reclame meer is toegestaan bij de online kanalen van de NPO.
In het artikel valt te lezen dat sommige programma's eerder of exclusief op NPO Start te zien zullen zijn, hoe verhoudt deze exclusiviteit zich tot de inspanningsverplichting van de NPO ten aanzien van NLZIET?
De NPO heeft mij laten weten dat het aanbod op NPO Plus, en daarmee dus NLZiet, in beginsel hetzelfde is als het aanbod op NPO Start on demand.4 Dat programma’s eerder of exclusief op NPO Start (on demand) te zien zullen zijn, ziet toe op het verschil met de lineaire televisiekanalen van de NPO. Dit gaat dus niet op voor NLZiet of de inspanningsverplichting van de NPO ten aanzien van NLZiet.
Bent u bereid aan de goedkeuring van de door de NPO aangevraagde wijziging aanbodkanaal NPO Gemist/NPO Start als voorwaarde te verbinden dat de NPO al haar gratis aanbod beschikbaar stelt voor een gratis variant van NLZIET zodat het bovenstaande platform-ambitie kan verwezenlijken?
In de huidige situatie zijn er geen voorwaarden verbonden aan de NPO voor welke content aangeboden kan worden via NLZiet. De NPO is wel, op grond van het instemmingsbesluit van NPO Plus, verplicht zich in te spannen om een bijdrage te blijven leveren aan NLZiet. Deze verplichting is opgelegd aangezien de betaalde dienst NPO Plus initieel integraal onderdeel uitmaakte van NLZiet. Het is echter aan de NPO om invulling te geven aan de inspanningsverplichting. Momenteel geeft de NPO daar bijvoorbeeld invulling aan door de content van NPO Plus ook beschikbaar te stellen voor NLZiet. Het aanbod van NPO Start on demand zal dus ook op NLZiet te zien zijn. De wijzigingsaanvraag van NPO Start on demand staat wat mij betreft dan ook los van de goedkeuring van de dienst NPO Start on demand.
Bent u bereid om zo snel mogelijk met alle betrokken partijen van NLZIET in gesprek te gaan over de gezamenlijke ambitie voor NLZIET en deze uitkomsten mee te nemen in uw standpuntbepaling betreffende de toekomst van NLZIET?
Ik heb regelmatig contact met betrokken partijen. In die contacten komt de samenwerking binnen NLZiet aan bod, maar ook bijvoorbeeld actuele onderwerpen die in de mediasector spelen. De afgelopen jaren hebben partijen via deelname aan de samenwerkingsagenda Nederlandse mediasector5 ook laten zien aan een sterke en creatieve Nederlandse mediasector te willen blijven werken. Ik zal het initiatief nemen voor een gesprek met partijen op korte termijn om de stand van zaken te bespreken en vooruit te kijken hoe we verder kunnen gaan. Uiteraard zal ik de uitkomsten van deze gesprekken meenemen in de standpuntbepaling rond NLZiet.
Kunt u toezeggen dat u deze standpuntbepaling, die de Kamer in het voorjaar zou ontvangen2, uiterlijk voor het einde van het tweede kwartaal aan de Kamer zal toezenden?
De Kamer zal zoals toegezegd in het voorjaar/tweede kwartaal van 2022 een nadere positiebepaling inzake NLZiet ontvangen. Als voorwaarde voor deze nadere positiebepaling is wel gesteld dat er eerst duidelijkheid moet zijn over de voorgenomen fusie tussen RTL en Talpa. Een positiebepaling rond NLZiet gaat ook in op de strategische lijn waarlangs deze samenwerking vorm gegeven wordt. Juist voor de langere termijn is deze eventuele fusie en wat dit voor de toekomst van de samenwerking binnen NLZiet betekent van belang. Ik wil daarom dit onderzoek en het daaruit volgende besluit eerst afwachten voor ik met een nadere positiebepaling kom.
Bent u bereid toe te zeggen dat u geen besluit neemt over de door de NPO aangevraagde wijziging aanbodkanaal NPO Gemist/NPO Start alvorens de Kamer met u over uw standpuntbepaling ten aanzien van NLZIET van gedachten heeft kunnen wisselen?
Op basis van de aanvraag van de NPO is het mijn taak om conform de wettelijke regels en het algemeen bestuursrecht een besluit te nemen over de aanvraag van de NPO. In antwoord op vraag 8 hierboven heb ik al aangegeven dat de positiebepaling van NLZiet los staat van de goedkeuring van de dienst NPO Start on demand. Ik vind het bestuursrechtelijk dan ook niet juist om het nemen van dit besluit uit te stellen.
De mishandeling van asielzoekers uit Wit-Rusland in Polen |
|
Kati Piri (PvdA), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe rapport van Amnesty International waarin nieuw bewijs wordt geleverd dat bijna tweeduizend asielzoekers willekeurig zijn vastgezet die in 2021 de grens vanuit Wit-Rusland overstaken?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat een groot deel van deze tweeduizend asielzoekers door Polen mishandeld zijn, in te kleine en overvolle kamers worden vastgezet, soms gedwongen verdoofd, geboeid en bewerkt met stroomstootwapens? Bent u het eens dat dit grove mensenrechtenschendingen zijn die door de Poolse autoriteiten worden begaan?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving en acht deze zorgelijk. De wetgeving van de Europese Unie bevat diverse regels ten aanzien van de behandeling van asielzoekers, zowel tijdens de asielprocedure als gedurende detentie. Het kabinet hecht eraan dat lidstaten deze regels te allen tijde naleven en daarbij tevens internationaalrechtelijke waarborgen respecteren. Het spreekt voor zich dat er nooit sprake mag zijn van discriminatie of racisme.
Ten aanzien van het detineren van asielzoekers merkt het kabinet in algemene zin het volgende op. Wanneer personen in strijd met de bepalingen van de Schengengrenscode een grens oversteken, is het kabinet er voorstander van dat er een grensprocedure wordt toegepast op basis van het bestaande EU-recht. Dat betekent dat voor migranten die op onwettige wijze de grens oversteken een vorm van grensdetentie aangewezen kan zijn. Dat geldt óók als zij asiel aanvragen, in lijn met de procedurerichtlijn. Deze grensdetentie is vanzelfsprekend wel aan regels gebonden en mag niet lang duren, mede afhankelijk van hoe kansrijk de asielaanvraag is. Zoals gesteld hecht het kabinet eraan dat wanneer detentie wordt toegepast dat bestaande waarborgen worden gerespecteerd.
Zoals eerder met uw Kamer is gewisseld heeft het kabinet begrip voor de complexe situatie waar Polen zich in bevindt in relatie tot Belarus en ten aanzien van het beheer van de buitengrens. Polen ziet zich geconfronteerd met door het Belarussisch regime georkestreerde reisbewegingen naar de Europese Unie om de Unie zo, vanwege geopolitieke overwegingen, onder druk te zetten. Vanzelfsprekend blijft het, ook in situaties van instrumentalisering van migratie, van belang dat grensbeheer en asielopvang altijd plaatsvindt conform internationaal en Europees recht. Hieronder valt ook het recht om asiel aan te vragen, waarbij er sprake kan zijn van detentie aan de grens. Het kabinet heeft het belang van het respecteren van internationaal en Europees recht, transparantie en het toelaten van humanitaire hulp consequent op verschillende niveaus benadrukt richting de Poolse autoriteiten.
Bent u het eens met de conclusie van Amnesty International dat deze praktijk van de Poolse autoriteiten riekt naar hypocrisie en racisme, vooral in het licht van het schrille contrast met de Poolse houding jegens Oekraïense vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen hoe u bij uw Poolse ambtgenoot aandringt op gelijke behandeling van alle asielzoekers in Polen, ongeacht land van herkomst?
In bilaterale contacten met Polen is de afgelopen maanden benadrukt dat het kabinet eraan hecht dat eenieder vlucht voor oorlog en geweld, ongeacht nationaliteit, een veilig heenkomen dient te kunnen vinden. Zo sprak de Minister van Buitenlandse Zaken met zijn Poolse collega Rau in brede zin over migratiebeleid en het belang van respecteren van mensenrechtelijke waarborgen. Dezelfde boodschap is verschillende malen hoogambtelijk, door de Nederlandse ambassade in Warschau, alsmede binnen verschillende EU-gremia, afgegeven.
Kunt u uitleggen hoe u, in multilateraal verband zoals bij de EU, aandringt op gelijke behandeling van alle asielzoekers in Polen, ongeacht land van herkomst?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid zich nog meer in te zetten voor een menswaardige en gelijkwaardige behandeling van asielzoekers die via Wit-Rusland Polen binnenkomen, en kunt u uw antwoord toelichten middels concrete stappen en een tijdspad?
Het kabinet hecht eraan dat lidstaten het Unierecht naleven, in het bijzonder wanneer dit fundamentele rechten betreft. Zoals uw Kamer bekend spreekt het kabinet zich hier ook over uit binnen relevante EU-gremia en in bilaterale contacten. Het kabinet zal dit blijven doen.
Dit is ook van belang omdat we als waardengemeenschap binnen de EU zorg moeten dragen voor het respecteren van de rechtsstaat en het Unierecht in het algemeen. Hierbij heeft de Europese Commissie een belangrijke rol, zoals in de Verdragen is vastgelegd. De Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van Europees recht door de lidstaten. Op basis van artikel 258 van het EU-Werkingsverdrag kan de Commissie stappen ondernemen tegen een lidstaat die, naar het oordeel van de Commissie, diens EU-rechtelijke verplichtingen niet nakomt. Het kabinet hecht aan deze rol van de Commissie als onafhankelijke scheidsrechter.
Bent u bereid binnen EU verband aan te dringen op het verbinden van consequenties als Polen het Europees recht en internationaal asielrecht blijft schenden jegens migranten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u op korte termijn antwoord geven op bovenstaande vragen?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De uitspraken tijdens de ministerraad over het toeslagenschandaal |
|
Lilian Marijnissen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hoe kijkt u terug op uw uitspraak tijdens de ministerraad van 14 april jl. waarbij u zei dat u vreest dat de afwikkeling van het toeslagenschandaal nog jaren gaat duren?1
Ook het kabinet wil graag dat de gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire zo snel als kan worden geholpen. Dat gaat niet van vandaag op morgen. Daar wil ik realistisch in zijn, ook als dat soms een moeilijke boodschap is. In de ministerraad van 14 april jl. stond de naar de Eerste- en Tweede Kamer te verzenden brief met de 10e Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag op de agenda. Deze is besproken en besloten is om deze naar beide Kamers te zenden.2 Ouders kunnen zich tot 1 januari 2024 aanmelden voor de herstelregeling. Als een ouder zich aanmeldt voor herstel worden alle publieke schulden gepauzeerd. Binnen zes maanden krijgt een gedupeerde ouder te horen of zij recht heeft op € 30.000,– en kort hierna starten de Belastingdienst, Toeslagen en alle publieke schuldeisers met het kwijtschelden van publieke schulden van de gedupeerde ouder en diens partner. Gedupeerden en hun partner kunnen daarnaast ook sinds 5 januari 2022 een verzoek bij (Sociale Banken Nederland (SBN) indienen voor de overname en het oplossen van hun private schulden. In de tussentijd geldt het moratorium en kunnen private schuldeisers voor 12 maanden geen invorderingsmaatregelen nemen tegen de gedupeerde ouder of diens partner. Tenslotte werkt UHT nauw samen met de gemeenten die de ouders op andere leefgebieden ondersteuning kan bieden. Het forfaitaire bedrag van € 30.000,– en de uitgebreide schuldenaanpak dienen er juist voor dat ouders niet in de financiële problemen komen.
De hersteloperatie zal dus nog geruime tijd na 1 januari 2024 doorlopen. Tenslotte wordt momenteel ook de herstelregelingen voor kinderen, ex-partners en niet KOT uitgewerkt. Uitvoering van deze regelingen zal ook tijd kosten.
Op basis van welke informatie deed u deze uitspraken?
Zie antwoord vraag 1.
Is er over het toeslagenschandaal gesproken tijdens de ministerraad van 14 april? Zo ja, wat is er precies besproken?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u enig idee hoe zo’n uitspraak op een persconferentie binnenkomt bij ouders en kinderen die al jaren in de ellende zitten? Realiseert u zich dat zij op deze manier alle vertrouwen in een snelle oplossing verliezen?
Het kabinet beseft terdege dat het ouders, kinderen en andere gedupeerden het als heel moeilijk ervaren om te horen dat de hersteloperatie lang zal duren, en dat dit het vertrouwen kan schaden. Alle inspanning is gericht op het belang om gedupeerden recht te doen en hen te helpen om hun leven weer op de rit te krijgen. De realiteit is dat het nog een aantal jaren zal duren om álle gedupeerden te helpen, daar wil ik transparant over zijn. Herstel bieden vraagt om maatwerk, niet alleen financieel maar juist ook emotioneel en op andere leefgebieden, en dat betekent dat eenvoudige oplossingen niet altijd voorhanden zijn. Ook bij het aanvullende herstelbeleid speelt dit een rol. Er is tijd nodig om een solide en samenhangende wettelijke basis aan te brengen en de uitvoering hierop voor te bereiden. Ook is er tijd nodig om het grote aantal aanmeldingen door (potentieel) gedupeerden zorgvuldig te behandelen, ondanks de enorme opschaling die is doorgevoerd bij de betrokken organisaties.
Het is 100 dagen geleden dat het kabinet Rutte 4 aantrad en tijdens de presentatie van het coalitieakkoord noemde u dat u het vertrouwen wilde herstellen met aandacht voor slachtoffers van de kinderopvangtoeslagenaffaire: erkent u dat dit totaal niet is gelukt? Zo nee, waarom niet?2
Zoals in de aanbiedingsbrief en de 10e Voortgangsrapportage is weergegeven blijkt dat er enerzijds veel gedaan is maar er ook nog veel te doen is. Per eind maart is voor ruim 25.000 ouders vastgesteld dat zij gedupeerd zijn bij de kinderopvangtoeslag. Het aantal niet-gedupeerden bij de kinderopvangtoeslag is, op basis van de eerste toetsen en integrale beoordelingen die tot nu toe zijn gedaan, ongeveer net zo groot. Van alle aanvragers hebben circa 5.600 mensen nog geen eerste toets gehad. Voor hen moet nog duidelijk worden of zij gedupeerd zijn. Zij krijgen hierover zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen zes maanden na aanmelding, bericht. Gedupeerden hebben na de eerste toets direct recht op de Catshuisregeling van € 30.000,– en het pauzeren en oplossen van hun schulden conform de regeling. Bij de integrale beoordeling wordt bepaald of er meer moet worden uitgekeerd. Tot nu toe is voor circa 11.000 ouders en overige aanvragers de beoordeling afgerond, waarvan circa 4.000 versneld zijn beoordeeld of hebben afgezien van een beoordeling. Hieronder zijn ook aanvragers die geen kinderen hebben, of nooit kinderopvangtoeslag hebben aangevraagd. In totaal is inmiddels circa € 1 mld. aan herstelregeling uitbetaald en daarnaast voor circa € 0,5 mld aan schulden kwijtgescholden. Daarnaast melden zich nog altijd ouders als gedupeerden aan, het afgelopen kwartaal waren dat er circa 1.000 per maand. Zij krijgen allemaal een toets om te kijken of ze op korte termijn in aanmerking komen voor de Catshuisregeling van € 30.000,– en daarnaast een beoordeling op basis van de herstelregelingen.
Met het zich ontwikkelende herstel, met het eerlijke verhaal over wat er nog moet gebeuren en de inspanning die geleverd wordt, hoopt het kabinet stap voor stap een bijdrage te leveren aan herstel van vertrouwen. Het kabinet blijft daarover graag met gedupeerden en uw Kamer in open gesprek.
Was u ervan op de hoogte dat geen enkel bezwaar van de ouders tegen een afwijzing of de geboden compensatie binnen de wettelijke termijn is behandeld? Zo ja, wanneer wist u dit en welke stappen heeft u ondernomen om hier iets aan te doen? Wat vindt u hiervan?
De voortgang van de hersteloperatie wordt op terugkerende basis in de ministerraad besproken door de agendering van de opgestelde voortgangsrapportages. In eerdere voortgangsrapportages, waaronder de 7e en 9e VGR, is er aandacht besteed aan de achterstanden bij bezwaarprocedures en het overschrijden van wettelijke termijnen. In de 10e VGR is aangegeven dat er niet binnen de wettelijke termijn wordt beslist omdat door het gegroeide aantal aanvragen meer bezwaren worden ingediend terwijl er onvoldoende snel extra behandelcapaciteit kan worden aangetrokken. Ook speelt een grote rol dat UHT nog onvoldoende capaciteit heeft om tijdig de benodigde dossiers aan te leveren en te anonimiseren.
Het is natuurlijk belangrijk dat beslissingen binnen de wettelijke termijn worden genomen. Omdat UHT bezwaren behandelt op volgorde van binnenkomst wordt momenteel geen enkel bezwaar binnen de wettelijke termijnen afgerond. Als nieuwe bezwaren voorrang zouden krijgen zou er vaker binnen de wettelijke termijn beslist kunnen worden. Dit zou echter ten koste gaan van ouders die al lang wachten op de beslissing op hun bezwaar. Het halen van termijnen is geen rechtvaardiging om van de volgorde van binnenkomst af te wijken. Afwijking is alleen gerechtvaardigd als de urgentie van een zaak daar aanleiding toe geeft.
In de 10e voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag zijn daarom meerdere verbeteracties aangekondigd die moeten leiden tot het teruglopen van de achterstanden in bezwaarfase, zonder dat dit ten koste gaat van de rechtsbescherming van ouders. Zo wordt de capaciteit voor het beschikbaar stellen van geanonimiseerde bezwaardossiers fors vergroot. Ook wordt gestart met een pilot om, als alternatief voor formele bezwaarbehandeling, in te zetten op mediators. Daarnaast is de Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) gestart met het enkelvoudig horen (door één lid) in plaats van drie leden, in zaken die zich daarvoor lenen, om zodoende meer leden vrij te maken om andere zaken te behandelen. De BAC wordt opgeschaald evenals het team dat dossiers samenstelt en anonimiseert. Tenslotte zet UHT ook vol in op het voorkomen dat ouders zich genoodzaakt voelen om bezwaar in te dienen, door de informatievoorziening richting ouders te verbeteren. Ook wordt vaker telefonisch contact gezocht met ouders naar aanleiding van een bezwaar, zodat voor de situatie waarin een ouder slechts aanvullende vragen heeft, deze vragen kunnen worden beantwoord en daarvoor geen bezwaarbehandeling bij de BAC hoeft te worden gestart.
Was u op de hoogte van het feit dat het gemiddeld acht maanden duurt voordat een zaak behandeld is bij de Commissie Werkelijke Schade? Zo ja, wanneer wist u dit en welke stappen heeft u ondernomen om hier iets aan te doen?
In de 10e voortgangsrapportage is aangegeven dat de doorlooptijd gemiddeld circa acht maanden betreft. In de voortgangsrapportage staat eveneens vermeld dat de opschaling van de Commissie Werkelijke Schade (CWS) vrijwel geheel is afgerond en dat zaken die zich daarvoor lenen voortaan sneller afgehandeld kunnen worden. Zo wordt beoogd de gemiddelde doorlooptijd te verkorten naar drie tot zes maanden. De CWS beschikt inmiddels over de daarvoor benodigde capaciteit en het streven is dat in de tweede helft van dit jaar verzoeken binnen die termijn kunnen worden behandeld. Voorwaarde hiervoor is dat het percentage aanvragen bij het CWS op hetzelfde niveau blijft en er geen nieuwe werkzaamheden bijkomen. Om de advisering door CWS verder te verbeteren is per 1 mei jl. een nieuwe coördinerend voorzitter aangetreden.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de Belastingdienst zich opnieuw niet houdt aan de Algemene wet bestuursrecht als het gaat om een redelijke termijn om een beslissing te nemen?
Ik vind het spijtig dat de beslistermijnen niet worden gehaald en ik weet dat bij UHT alles in het werk wordt gesteld om meer beoordelingen en bezwaarschriften binnen de termijn te beslissen. Vanwege de grote toestroom van aanmeldingen, de complexiteit van de zaken en de grenzen aan het vermogen om UHT verder op te schalen is het op dit moment niet realistisch om alles binnen de termijnen af te doen. UHT spant zich in om de dossiers van ouders zo spoedig mogelijk op te leveren. Echter, op dit moment kan het team dat deze dossiers samenstelt en anonimiseert niet aan de vraag voldoen. Er zijn verschillende maatregelen in gang gezet om dit team op te schalen en de doorlooptijden te verkorten. Zie hiervoor ook de 10e VGR.
Erkent u dat wanneer gedupeerden civiele zaken gaan beginnen, de Belastingdienst niet kan wachten met het geven van het dossier aan de rechter? Zo ja, vindt u het wenselijk dat mensen richting rechtszaken worden geduwd door het uitblijven van beschikkingen door het uitblijven van dossiers van ouders?
Zie antwoord vraag 8.
Accepteert u dat de Belastingdienst nog altijd veel geld uitgeeft aan juridische procedures in plaats van die te voorkomen?
De hersteloperatie is zo vormgegeven dat met inachtneming van het verhaal van de ouder het recht op compensatie wordt vastgesteld. Uitgangspunt is een ruimhartige benadering. UHT investeert met een Persoonlijk Zaakbehandelaar in de persoonlijke aanpak voor ouders en mede daarmee in het voorkomen van juridische procedures. Daarnaast heeft UHT met verschillende commissies onafhankelijkheid en deskundigheid ingebouwd om te waarborgen dat beslissingen zorgvuldig en onpartijdig worden genomen.
Er zijn de afgelopen anderhalf jaar veel zaken afgehandeld, daardoor is ook het aantal beschikkingen toegenomen waartegen bezwaar en beroep openstaan. Er is continue aandacht voor het verbeteren van de communicatie over beslissingen. Daarnaast zal via een pilot worden ingezet op mediation als alternatief voor juridische procedures.
Tijdens de persconferentie gaf u aan dat u vertrouwen heeft in de mensen die de leiding hebben genomen over dit onderwerp; waarom heeft u er vertrouwen in als zaken zo traag gaan?
Het kabinet werkt voortdurend aan verbetering van de hersteloperatie zoals met de VNG aan de herijking van de hersteloperatie. In de 10e Voortgangsrapportage van 14 april jl. is hiervan de laatste stand van zaken beschreven. Momenteel wordt samen met de VNG gewerkt aan de uitvoeringstoetsen van de diverse maatregelen. Alle maatregelen hebben tot doel de getroffen gezinnen zo snel mogelijk te helpen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat het nog «jaren» gaat duren voordat de getroffen gezinnen in het toeslagenschandaal hebben gekregen waar ze recht op hebben?
Zie antwoord vraag 11.
Gaat het credo bij de 1115 uithuisgeplaatste kinderen worden «terug naar huis, tenzij»? Zo nee, waarom niet?
Een machtiging uithuisplaatsing is een ingrijpende vorm van hulp en daarmee een uiterst middel om de ontwikkeling en veiligheid van het kind op dat moment te beschermen. Het doel is altijd dat gewerkt wordt aan een oplossing om ervoor te zorgen dat het kind weer naar huis kan. De inzet van de jeugdbeschermer is om, samen met de ouders, toe te werken naar terugplaatsing. Dat geldt dus ook voor de ouders en kinderen waarop de vragensteller doelt. Het gaat vaak om complexe problematiek waarbij maatwerk noodzakelijk is om de omstandigheden te creëren waarbij mogelijk een terugplaatsing plaats kan vinden. De jeugdbeschermer en ouder stellen hiervoor samen een plan op. Dit plan kan bijvoorbeeld gaan over hulp aan ouders of huisvesting. De jeugdbeschermer beoordeelt doorlopend of de omstandigheden thuis voldoende verbeteren. En ook de kinderrechter houdt vinger aan de pols en toetst bij het verstrijken van de machtiging of een uithuisplaatsing nog noodzakelijk is. Uitkomst van deze herbeoordelingen kan ook zijn dat het (nog) niet wenselijk is voor een kind om thuis te wonen. De veiligheid en ontwikkeling van het kind zijn altijd leidend in die afweging.
Aanvullend op de inzet van de jeugdbeschermingsketen staat voor gedupeerde ouders met uithuisgeplaatste kinderen het Ondersteuningsteam ter beschikking. Het Ondersteuningsteam kan zich, als terugplaatsing niet mogelijk is, ook richten op herstel of verbetering van het contact tussen ouders en kinderen.
Bent u bereid om extra ondersteuning te bieden voor gezinnen waar kinderen nu nog niet naar terug kunnen, maar waar dat uitzicht er wel is?
Sinds 4 april jl. is het landelijk Ondersteuningsteam beschikbaar voor deze gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsing. Deze hulp is in aanvulling op de hulp van de gemeentelijke steunpunten op de leefgebieden financiën, wonen, zorg, gezin en werk. Als uitzicht is op terugplaatsing van het kind zal de inzet van de ondersteuning zijn dit samen met ouders en betrokken instanties te realiseren.
Hoeveel van de 1115 kinderen gaan er -mede door de door u benoemde zeer nauwe betrokkenheid van uzelf- deze zomervakantie weer bij hun ouders zijn?
De vervolganalyse van het CBS laat zien dat een deel van de uithuisplaatsingen inmiddels is beëindigd. Voor een toelichting hierover verwijs ik naar de vandaag door de Minister voor Rechtsbescherming gestuurde brief hierover.4 Verder is van belang dat ouders en kinderen zich sinds 4 april jl. kunnen melden bij het Ondersteuningsteam. De eerste nadruk van de gesprekken die dan volgen liggen op erkennen en luisteren. De situaties zijn complex. Uithuisplaatsingen vonden soms jaren geleden plaats, er waren of zijn meerdere problemen in het gezin en elke situatie vraagt om een zorgvuldige (rechterlijke) beoordeling. Het belang van het kind staat hierbij steeds voorop. Het inzichtelijk krijgen van de situatie en de wensen kost tijd. Vervolgens moet in samenwerking met bijvoorbeeld de steunpunten, woningbouw en (jeugd)zorg hulp worden georganiseerd om de thuissituatie te verbeteren. Tegelijkertijd zijn er ook andere vragen die in de ondersteuning opgepakt worden, zoals een dreigende uithuiszetting door huurschulden of zorgen over nog thuiswonende kinderen. Iedere ondersteuning is maatwerk, met per gezin specifieke wensen, mogelijkheden en uitkomsten. Dat er juist voor deze gezinnen ondersteuning op maat wordt geboden, vind ik erg belangrijk.
Wat zijn de ouders volgens u opgeschoten met het opstappen van Rutte 3 als blijkt dat dezelfde mensen er vervolgens nog jaren over doen om tot een oplossing te komen voor de getroffen gezinnen?
Door het ontslag aan te bieden aan de Koning heeft het vorige kabinet de volledige politieke verantwoordelijkheid erkend van de misstanden die ook door de Parlementaire Onderzoekscommissie Kinderopvangtoeslag geconstateerd waren. De inzet van het huidige kabinet is en blijft erop gericht om alle gedupeerden maatwerk te bieden en hen te compenseren voor het aangedane leed. We werken hier hard aan maar er zijn niet altijd eenvoudige oplossingen.
De schade die ouders en kinderen als gevolg van het toeslagenschandaal aan is gedaan zal nooit helemaal kunnen worden hersteld; heeft het kabinet een deadline gesteld wanneer het toeslagenschandaal voor de gezinnen afgehandeld zou moeten zijn? Zo ja, wat is die deadline? Zo nee, waarom niet?
De ambitie van het kabinet is om gedupeerden zo snel en zo goed mogelijk herstel te bieden. Ouders kunnen zich tot 1 januari 2024 aanmelden voor de herstelregeling, daarna volgt de eerste toets, de integrale beoordeling en eventuele werkelijke schade, bezwaren en beroepen. Er wordt tevens gewerkt aan het emotionele herstel en de diverse aanvullende regelingen dit staat beschreven in de 10e Voortgangsrapportage.
Straffeloosheid voor oorlogsmisdaden in Jemen |
|
Jasper van Dijk , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Tunahan Kuzu (DENK), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat de afgelopen maanden, nadat het onderzoek naar oorlogsmisdaden door de Mensenrechtenraad van de VN was beëindigd, luchtaanvallen in Jemen door de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië in omvang en intensiteit stevig zijn toegenomen?1
Het aantal grensoverschrijdende luchtaanvallen over en weer nam sterk toe in het begin van dit jaar. Sinds begin april heeft de coalitie geen bombardementen meer uitgevoerd en hebben de Houthi rebellen geen drones of raketten op KSA en VAE afgevuurd. Dit is te danken aan het bestand dat onder leiding van de VN-gezant voor Jemen, Hans Grundberg, tot stand is gekomen.
Hoe beoordeelt u het onlangs door partijen in Jemen overeengekomen staakt-het-vuren? In welke mate houdt dit stand? Wat is de inzet van Nederland om de partijen in Jemen te bewegen om het staakt-het-vuren te verlengen?
Het bestand dat begin april voor twee maanden door VN-gezant Grundberg werd aangekondigd houdt vooralsnog stand, ondanks lokale gewelddadigheden, en is begin juni met twee maanden verlengd. Het biedt verlichting aan de bevolking van Jemen en schept nieuwe mogelijkheden om de vredesbesprekingen te starten. De VN gezant probeert door onderhandelingen met de conflictpartijen het bestand om te zetten in een duurzamer staakt-het-vuren door middel van wederzijdse vertrouwenwekkende maatregelen. Voorzichtige stappen hiertoe zijn zichtbaar zoals het aanmeren van brandstofschepen in de havens, het hervatten van enkele commerciële vluchten en een gevangenenruil. Meer stappen zijn nodig om het wederzijdse vertrouwen te bestendigen.
Om dit proces te bevorderen steunt Nederland de VN-gezant in zijn mandaat om een duurzame en inclusieve vrede te bewerkstelligen. Daarnaast dringt Nederland op politiek en hoog-ambtelijk niveau in bilaterale gesprekken met de regering van Jemen, lokale partijen en regionale spelers aan op het belang van een politieke oplossing van het conflict en spoedige duurzame en inclusieve vrede.
Deelt u onze opvatting dat het belangrijk is dat straffeloosheid wordt bestreden en daarom onderzoek naar oorlogsmisdaden en andere schendingen van het internationaal recht door alle partijen in het conflict in Jemen wordt hervat?
Ja. De bevordering van mensenrechten en het tegengaan van straffeloosheid is een kernelement van het Nederlands buitenlandbeleid. Onderzoek naar oorlogsmisdaden, schendingen van internationaal recht en mensenrechten is hiervoor essentieel. Dit geldt ook voor het conflict in Jemen.
Bent u bereid voor de aankomende vergadering van de Mensenrechtenraad een initiatief te nemen tot hervatting van een door de VN gemandateerd onderzoek, vergelijkbaar met het onderzoek in Oekraïne waartoe vorige maand besloten is, zodat ook in Jemen misdaden worden gedocumenteerd en verantwoordelijken worden geïdentificeerd?2 Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren intensief ingezet op multilaterale initiatieven om straffeloosheid in Jemen tegen te gaan. Dit heeft geleid tot het onafhankelijk en internationaal onderzoek naar mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden in Jemen door de Group of Eminent Experts. Nadat tijdens de Mensenrechtenraad in oktober 2021 bleek dat er geen vereiste meerderheid was om het mandaat van de Group of Eminent Experts te verlengen, heeft Nederland, samen met gelijkgezinde landen, de noodzaak van het tegengaan van straffeloosheid in Jemen benadrukt in twee gezamenlijke verklaringen in New York (Derde Commissie, oktober jl.) en Genève (de 49e Mensenrechtenraad, maart jl.).
Gelet op de huidige samenstelling van de Mensenrechtenraad, acht Nederland de kans van slagen van een nieuw initiatief in de aankomende vergadering zeer klein. Gelijkgezinde landen delen deze inschatting. Op basis van de bovenstaande analyse heeft Nederland besloten geen initiatief te nemen tijdens de aankomende Mensenrechtenraad. Gelijkgezinde landen hebben om vergelijkbare redenen aangegeven dat zij ook geen initiatief zullen nemen.
Het tegengaan van straffeloosheid in Jemen blijft echter onverminderd belangrijk. Daarom maakt Nederland extra middelen uit het Mensenrechtenfonds beschikbaar voor lokale initiatieven die hierop gericht zijn. Ook zal Nederland het belang van het tegengaan van straffeloosheid in internationale fora en in bilaterale gesprekken blijven benadrukken. Verder blijft Nederland, in nauwe samenwerking met gelijkgezinde landen, zoeken naar mogelijkheden om te komen tot een onafhankelijk VN-gemandateerd onderzoek.
Maastricht Aachen Airport |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politiek worstelt nog met standpunt MAA»?1
Ja.
Vindt u het voortbestaan van Maastricht Aachen Airport (MAA) belangrijk voor de Nederlandse economie? Zo ja, hoe kan het zo zijn dat Limburgse Statenleden zeggen te kampen met informatieachterstand, hetgeen goede besluitvorming over MAA in de weg staat? Kunt u hierop een toelichting geven waarbij u zorgt voor zowel informatievoorziening als voor de toezegging voor voldoende financiële steun?
In de recente brief aan uw Kamer van 31 mei jl.2 is aangegeven hoe het Rijk binnen de systeembenadering van de Nederlandse luchthavens aankijkt tegen de rollen en functies van de regionale luchthavens van nationale betekenis, waaronder MAA. Ten aanzien van MAA is aangegeven dat deze luchthaven, te samen met Rotterdam The Hague Airport (RTHA), Groningen Airport Eelde (GAE) en Eindhoven Airport (EA), de zogenaamde «tweede schil» van luchthavens vormt, die vooral ten dienste staan van de regio waarin ze liggen. Daarom is in de Luchtvaartnota 2020–2050 aangegeven dat het Rijk van deze luchthavens verwacht dat zij samen met onder meer omwonenden, belangengroepen en regionale overheden de gewenste ontwikkelrichting van de luchthaven verkennen.
Met de motie Koerhuis c.s. en de motie Graus c.s.3 heeft uw Kamer voor MAA en GAE om inzet vanuit het Rijk gevraagd om de samenwerking tussen de luchthavens verder te bevorderen. In dit kader zijn de afgelopen periode gesprekken gevoerd tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, de Schiphol Group, de betreffende regionale luchthavens en hun aandeelhouders. In algemene zin is in de gevoerde gesprekken de lijn gevolgd, zoals ik die bij het Commissiedebat luchtvaart van 24 februari jl. uiteen heb gezet. Anders dan bij autosnelwegen of spoorwegen die in eigendom van het Rijk zijn, zijn de regionale luchthavens zelfstandige ondernemingen die opereren binnen een sterk geliberaliseerde luchtvaartsector. Het is daarom aan de luchthavens (en hun aandeelhouders) om in samenwerking met de regio de toekomst te bepalen. Dat betreft ook de uiteindelijke afweging om verdergaand samen te werken. Dit is een bedrijfseconomische beslissing van de luchthavens. Daarbij past dat het Rijk geen bijdragen doet in exploitatie of instandhouding van regionale luchthavens.4 Vanwege Europese regelgeving zijn er daartoe ook welhaast geen mogelijkheden. Evenmin heeft het Rijk de juridische instrumenten om het luchtverkeer over Nederland te verdelen. Luchtvaartmaatschappijen en operators bepalen zelf (onder meer op basis van de marktvraag) van welke luchthavens gebruik wordt gemaakt. Wel is het Rijk bevoegd gezag voor de luchthavenbesluiten, en zal het de luchthavens ondersteunen om tot een goed luchthavenbesluit te komen. Tevens zal het Rijk gerichte ondersteuning bieden waar het gaat om kennis en expertise, innovatie, inzet op duurzaamheid en het ondersteunen van de inzet op de verbetering van de leefomgeving. Hierover is het Rijk in gesprek met de luchthavens.
De provincie Limburg, eigenaar van MAA, heeft een zorgvuldig regionaal proces ingericht om tot besluitvorming over de toekomst van MAA te komen, waarin het ministerie goed is meegenomen. Zo heeft de heer Van Geel in 2020 in opdracht van de provincie een verkenning uitgevoerd en zijn in opdracht van de provincie een Maatschappelijke Kosten Batenanalyse (MKBA) en andere relevante (financiële) onderzoeken uitgevoerd. Middels onder andere technische briefings zijn de Limburgse Statenleden hierover geïnformeerd. Daarnaast heeft gedeputeerde staten van Limburg een definitieve sonderende notitie opgesteld ten behoeve van besluitvorming door de Statenleden.
Ik wacht nu eerst de regionale besluitvorming af. Indien de provincie kiest voor een scenario met de luchthaven, dan wil ik bezien op welke manier het Rijk hierin kan ondersteunen op het gebied van duurzaamheid, innovatie en leefomgeving.
Welke acties zijn door u genomen inzake het beperken van de overlast van MAA voor Zuid-Limburg? Kunt u hiervan een totaaloverzicht geven?
Door de deelnemers van het door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat ingestelde overlegplatform bij de luchthaven Maastricht (naast de luchthaven gaat het onder andere om een vertegenwoordiging van gemeentebesturen en bewonersvertegenwoordigers van de omliggende gemeenten) zijn omgevingsafspraken gemaakt. Doel van deze afspraken is om vermijdbare hinder van de luchthaven beter aan te pakken. Het betreft onder andere maatregelen als elektrificatie van grondmaterieel, het gebruik van volledig elektrische stroomaggregaten voor de stroomvoorziening wanneer een vliegtuig op de grond geparkeerd staat en het preventief vastzetten van dakpannen om het risico op dakpanschade door turbulentie van vliegverkeer van MAA te verminderen. In de CRO MAA wordt de voortgang van de omgevingsafspraken besproken en bewaakt.
Welke acties zijn genomen om Zuid-Limburg economisch beter te laten profiteren van MAA, onder andere door het realiseren van werkgelegenheid voor Limburgers?
Dit is in essentie aan de provincie Limburg, eigenaar van de luchthaven, in samenwerking met de luchthaven zelf en mede de aanleiding waarom de provincie een regionale verkenning is gestart naar de gewenste ontwikkeling van de luchthaven. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Een incident in justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de steekpartij met dodelijke afloop in jeugdinrichting Den Hey-Acker en het bericht dat medewerkers aangeven dat het roer nu echt om moet?1
Ja.
Hoe heeft deze fatale steekpartij kunnen plaatsvinden en op welke termijn gaat dit incident nader onderzocht worden door de inspectie?
De Inspectie Justitie en Veiligheid, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Nederlandse Arbeidsinspectie en Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspecties) doen momenteel onderzoek naar dit vreselijke incident. De inspecties onderzoeken hoe Rijks JJI Den Hey-Acker heeft gehandeld in de aanloop naar, tijdens en na het incident en welke leer- en verbeterpunten er zijn. Het al lopende onderzoek naar het schietincident op 12 januari jl. in België waarbij een jongere uit Den Hey-Acker werd doodgeschoten, wordt hierbij betrokken. Ik hecht eraan de uitkomsten van dit onderzoek af te wachten, alvorens conclusies te trekken over de toedracht. Het onderzoek zal naar verwachting uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 gereed zijn en zal ik aan uw Kamer doen toekomen.
Om de kans op nieuwe, ernstige incidenten in de toekomst zo klein mogelijk te maken heeft de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (inrichtingen De Hunnerberg, De Hartelborgt, Den Hey-Acker, Horsterveen) een aantal tijdelijke maatregelen genomen:
Heeft het personeel gevaar gelopen tijdens het incident? Zo ja, hoe kan een dergelijke situatie in de toekomst worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zijn medewerkers na het incident opgevangen? Is ook nu nog nazorg beschikbaar voor medewerkers?
Betrokken medewerkers en jongeren zijn direct na het incident opgevangen door het opvang- en nazorgteam van de inrichting en ontvangen ook de komende tijd begeleiding. Op 16 april, een dag na het incident, heeft de hoofddirectie van DJI de inrichting bezocht om met medewerkers in gesprek te gaan.
Wat is uw reactie op het signaal dat medewerkers nu afgeven, namelijk dat zij niet meer zijn toegerust op jongeren die steeds zwaarder crimineel gedrag vertonen en steeds zwaardere stoornissen hebben?
Ik neem de signalen van medewerkers over de zware doelgroep zeer serieus. Constant wordt bekeken welke maatregelen nodig zijn om een veilig klimaat te hebben en te houden voor zowel de jongeren als de medewerkers van de JJI’s. Die zien voor een belangrijk deel op het verlichten van de druk op het personeel en de capaciteit. Immers, het hebben van voldoende medewerkers op de groep is een belangrijke voorwaarde om de veiligheid te kunnen waarborgen. Om dit te bereiken heeft mijn ambtsvoorganger eind 2021 een aantal maatregelen genomen, waaronder het uitbreiden van personeel op de groep (van twee naar drie groepsleiders) en het tijdelijk openen van een nieuwe locatie2 (Rijks JJI Horsterveen). Ook is er een arbeidsmarktcampagne gestart om extra personeel te werven. Deze loopt nog steeds.
De verharding van de jeugdcriminaliteit is al langer terug te zien in de JJI’s. Daarom is in 2019 ingezet op een stelselwijziging door middel van het programma Vrijheidsbeneming op Maat3 (VOM). Hiermee wordt ingezet op een aanpak die meer is toegespitst op wat de jongere echt nodig heeft (maatwerk) op het gebied van behandeling, beveiliging en nazorg. Voor de zwaardere doelgroep betekent dat intensieve zorg en een hogere mate van (fysieke) beveiliging. Ik blijf met DJI in gesprek om te bezien of de verharding van de doelgroep om méér vraagt dan hetgeen op ingezet is met VOM.
Tot slot hecht ik er aan de uitkomsten van de lopende onderzoeken van de inspecties af te wachten, voor ik eventuele extra maatregelen neem bovenop de reeds genomen maatregelen van de RJJI.
Bent u eens met de stelling dat er structureel iets anders moet in Den Hey-Acker, zoals medewerkers en FNV ook aangeven? Zo ja, hoe zal dat plaats gaan vinden en wat kunt u daar aan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat het Verenigd Koninkrijk asielzoekers een enkele reis Rwanda geeft |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de BBC dat het Verenigd Koninkrijk (VK) van plan is om sommige asielzoekers een enkele reis Rwanda te geven?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Het Verenigd Koninkrijk is sinds het terugtrekken uit de EU niet meer gebonden aan het asielacquis van de EU. Dit betekent bijvoorbeeld dat het Verenigd Koninkrijk niet langer gebonden is aan de EU-asielprocedurelijn, waarin onder meer staat dat de verzoeker het recht heeft om tijdens zijn asielprocedure op het grondgebied van de lidstaat te blijven. Het VK is echter wel aangesloten bij het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Binnen de normatieve kaders van deze verdragen hebben staten de ruimte om een eigen beleidsafweging te maken. Het is aan de Verenigde Naties en Raad van Europa om over de naleving van deze verdragen te oordelen.
Net als het VK wil het kabinet graag dat migratiebewegingen op de middellange en lange termijn beter kunnen worden beheerst. Samenwerking met derde landen is daar een belangrijk onderdeel van. Het kabinet zet in op brede migratiepartnerschappen met derde landen, zowel in Europees als bilateraal verband. In tegenstelling tot het VK ziet het kabinet het overplaatsen van personen die een asielaanvraag doen in Nederland – of in de EU – naar een derde land om de uitkomst van een dergelijke procedure af te wachten, conform het concept van external processing niet als wenselijk. Wat het kabinet betreft ligt het versterken van veilige, zorgvuldige procedures in lijn met het VN-Vluchtelingenverdrag in derde landen, bijvoorbeeld met steun van UNHCR, meer voor de hand.
Deelt u de mening van vluchtelingen organisaties die stellen dat dit een wrede maatregel is en dat de mensenrechtensituatie in Rwanda zorgelijk is?
Het kabinet is bezorgd over bepaalde aspecten van de mensenrechtensituatie in Rwanda. Het gaat dan vooral over inperkingen van de persvrijheid en de politieke ruimte. Of de mensenrechten van asielzoekers, die als gevolg van de overeenkomst in Rwanda belanden, adequaat zullen worden beschermd is onder meer afhankelijk van de afspraken die het VK en Rwanda maken over de opvang van deze personen en de uitvoering van die afspraken.
In hoeverre schendt het VK hiermee het VN Vluchtelingenverdrag uit 1951 waar het VK ook onderdeel van is?
Het Vluchtelingenverdrag bepaalt dat vluchtelingen niet mogen worden uitgezet naar een land waar hun leven of vrijheid bedreigd wordt (het verbod oprefoulement). Dit verdrag bevat echter geen bepalingen over waar een asielverzoek moet worden afgehandeld of waar een vluchteling moet worden opgevangen. Het concept van het behandelen van asielverzoeken buiten het grondgebied van het land waar het verzoek is ingediend, is niet per definitie in strijd met het Vluchtelingenverdrag. Of het concept zoals het Verenigd Koninkrijk en Rwanda overeen gekomen zijn in strijd met het Vluchtelingenverdrag komt zal met name afhangen van hoe Rwanda de mensenrechten van de asielzoekers die ten gevolge hiervan in Rwanda worden behandeld beschermt.
Bent u bereid om uw ambtsgenoten in het VK direct aan te spreken op dit beleid, eventueel samen met andere gelijkgestemde landen?
Nederland is terughoudend in het appreciëren van nationale beleidskeuzes van regeringen van andere landen. Echter, wanneer zou blijken dat het VK hiermee internationaal recht schendt, zal het kabinet dit aankaarten op zowel bilateraal als internationaal niveau.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De erkenning van de Armeense genocide |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid om eindelijk de Armeense genocide onomwonden te erkennen? Zo nee, waarom niet?
De motie Voordewind c.s. over dit onderwerp is onder beraad bij het kabinet. Zoals de Kamer bekend (Kamerstuk 35 925 V, nr. 84 d.d. 8 maart jl.) zal Nederland in de komende maanden met een aantal gelijkgestemde EU lidstaten spreken over de erkenning van genocides. Daarbij zal worden verkend hoe deze landen aankijken tegen het gezamenlijk erkennen van genocides en onder welke voorwaarden daartoe zou kunnen worden overgegaan. Voor Nederland geldt dat uitspraken van internationale gerechts- of strafhoven, wetenschappelijk onderzoek en/of vaststellingen door de VN Veiligheidsraad hierbij zwaarwegend zijn.
Bent u bereid deze vraag te beantwoorden vóór aanstaande zondag 24 april, de 107e herdenkingsdag van de Armeense genocide?
Uw vraag is z.s.m. beantwoord.
Het uitkopen van boeren in Gelderland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opkopen boeren voor A15 ging tegen wens van provincie in: «Ik heb ze overvallen»»1?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat bij zo veel boerenverdriet smileys en knipogen worden gebruikt door een Minister en een gedeputeerde?
Voor het project ViA15 is met zes agrarische bedrijven op vrijwillige basis een overeenkomst gesloten. Het contact tussen Minister en gedeputeerde betrof de gemaakte bestuurlijke afspraken en niet de overeenkomsten met de agrarische bedrijven.
Bent u bekend met het feit dat de provincie Gelderland tegen het opkopen van boeren was? Zo ja, hoe duidt u dan de rol van de gedeputeerde die het belang van haar provincie niet gediend lijkt te hebben?
De provincie Gelderland kondigde in het najaar van 2021 aan extern salderen met veehouderijen mogelijk te willen maken en heeft de beperkingen hierop sinds 9 februari 2022 opgeheven.
Het Rijk heeft als bevoegd gezag in het kader van toestemmingverlening de beperkingen op extern salderen met veehouderijen sinds september 2020 opgeheven. Voor de ViA15 zijn afspraken gemaakt met de provincie, die tevens partner is bij het project. Afgesproken is dat de provincie Gelderland de natuurvergunning intrekt van de betreffende agrarische bedrijven voordat de doortrekking van de A15 en verbreding van de A12 worden opengesteld. Er is volledig gehandeld binnen de kaders van de beleidsafspraken tussen het Rijk en de provincies. Bovendien hebben het Ministerie van IenW en de provincie Gelderland aanvullend afgesproken dat het Ministerie van IenW zich inspant om ongewenste leegstand van de agrarische opstallen te voorkomen.
Is de overvaltactiek door ministers een veelgebruikte tactiek of zijn we een land van (burger)inspraak en onderbouwing van de plannen? Kunt u hier een toelichting op geven?
Aan het wijzigings-Tracébesluit voor de ViA15 ligt een zorgvuldige onderbouwing ten grondslag. Tijdens het gesprek met de gedeputeerden heeft de toenmalig Minister van Infrastructuur en Waterstaat toegezegd dat zij zich zou inspannen om ongewenste leegstand van de agrarische opstallen te voorkomen. De Minister had van tevoren niet gemeld aan haar ambtenaren dat ze deze toezegging wilde doen en de ambtenaren hoorden dit nadat deze bestuurlijke afspraak was gemaakt. In het app-contact is dat met de term «overvallen» wat scherp verwoord.
Waarom is de de suggestie van de provincie Gelderland om te komen tot een stikstofbank zo rücksichtslos overruled?
In de gesprekken met de provincie Gelderland zijn alle voorstellen die ter tafel kwamen evenwichtig gewogen, zo ook de suggestie van de provinciale stikstofbank.
Op het moment dat het wijzigings-Tracébesluit werd genomen, bestond de bedoelde stikstofbank nog niet. Daar kon op dat moment dus geen gebruik van worden gemaakt. Bovendien is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bevoegd gezag voor het Tracébesluit ViA15. Ook daarom kon geen gebruik worden gemaakt van de (toekomstige) provinciale stikstofbank, omdat alleen de provincie hieruit ruimte kan toedelen aan toestemmingsbesluiten voor projecten waarvoor zij zelf bevoegd gezag is. Dit is ook met de provincie gedeeld en besproken.
Hoe serieus worden boeren nog genomen, nu blijkt dat de nieuwe stikstofminister lacht om het uitkopen?
De Minister voor Natuur en Stikstof is zich zeer bewust van de betekenis van aankoop van «stikstofruimte» van bedrijven en was dat als gedeputeerde ook al. De Minister neemt boeren zonder meer serieus zoals blijkt uit bijvoorbeeld de werkbezoeken die zij aflegt, de inhoud van de brief (1 april) en het commissiedebat (6 en 12 april) over de hoofdlijnen van de gecombineerde aanpak en uit de volwaardige rol die zij voor boeren bepleit in gebiedsprocessen.
Daarnaast verwijs ik naar het antwoord op vraag 2: Voor het project ViA15 is met zes agrarische bedrijven op vrijwillige basis een overeenkomst gesloten. Het contact tussen Minister en gedeputeerde betrof de gemaakte bestuurlijke afspraken en niet de overeenkomsten met de agrarische bedrijven.
Het bericht 'Bedrijven en instellingen werken samen om in 2030 elektrisch vliegen mogelijk te maken' |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Op welke manier is het ministerie betrokken bij en verleent het (financiële) ondersteuning aan het Elektrisch Vliegen Collectief (EVC)?1
IenW heeft op uitnodiging van EVC een sessie bijgewoond op 16 februari jl. op luchthaven Teuge. Ook het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is door het EVC benaderd. Het EVC is een branchevereniging in oprichting. Zij hebben de ambitie om de Nederlandse industrie daadwerkelijk koploper te laten zijn op het gebied van elektrisch vliegen. De verbreding naar automotive partijen met kennis en ervaring van batterijtechnologie is een interessante ontwikkeling. Op dit moment verleent het Ministerie van IenW geen rechtstreekse financiële ondersteuning aan dit initiatief en er ligt hier ook geen verzoek voor.
Indien dit nog niet het geval is, bent u bereid dit te doen?
EVC wordt betrokken bij o.a. studies zoals de verkenning Advanced Air Mobility (AAM, de verkenning is bijgevoegd) die is gedeeld met de leden van de Duurzame Luchtvaarttafel. Op dit moment wordt bezien welke rol de overheid de komende jaren kan hebben m.b.t. elektrisch vliegen, wij blijven daartoe met partijen als EVC in gesprek.
Welke instrumenten heeft u tot uw beschikking om dit collectief te ondersteunen?
Er is een aantal regelingen waar reeds gebruik gemaakt van is door de luchtvaartsector, zoals de regeling R&D mobiliteitssectoren (RDM) en de topsector high tech regeling (TSH). In de tweede tranche van het Nationaal Groeifonds is een substantieel deel van het voorstel «Luchtvaart in Transitie» toegekend aan de sector (EUR 383 mln). Naast regelingen bestaat de mogelijk voor ondersteunen in breder perspectief, zoals bijvoorbeeld ruimte scheppen in regelgeving en het uitwerken van een passend test- en experimenteerkader.
Bent u bereid zich in Europees verband in te spannen om het «Clean Aviation»-programma ook open te stellen voor elektrisch vliegen of anderszins de Europese Commissie te bewegen tot (financiële) ondersteuning van deze belangrijke innovatie?
Het Clean Aviation programma kent drie pijlers (ofwel deelprogramma’s) waarvan één deelprogramma reeds het stimuleren van onderzoek en innovaties in het (hybride) elektrisch vliegen betreft. Waar van toepassing zal ik dit deelprogramma onder de aandacht brengen bij nationale initiatieven.
Welke ambities, mijlpalen en doelstellingen heeft u vastgesteld voor de in de Luchtvaartnota opgenomen notie dat Nederland in 2030 wil horen bij de internationale koplopers op het gebied van (hybride) elektrisch vliegen?
De ambities uit de Luchtvaartnota zijn verder gespecificeerd in het Actieprogramma Hybride Elektrisch Vliegen (AHEV). Voor elke roadmap is een doelstelling opgenomen in 2030, in 2050 en in 2070. Voor grondoperaties is vastgelegd dat de CO2 emissie 100% dienen te zijn teruggedrongen in 2030 en dat duurzaam taxiën een standaardprocedure is. Voor kleine luchtvaart is een reductie van 15% afgesproken in vergelijking met 1990 en een «living lab» rol voor innovatie in 2030. Voor 2050 is een 100% reductie van CO2 emissie vastgelegd. Tenslotte is voor commerciële luchtvaart een doel gesteld om de eerste 20–50-zitters (hybride-elektrisch) in 2030 in exploitatie te hebben en om in 2050 alle vluchten onder de 500km volledig elektrisch uit te voeren.
Bent u bereid een «moonshot»-doelstelling voor elektrisch vliegen te stellen voor uw kabinetsperiode ter aanmoediging, stimulering en promotie van deze vorm van duurzaam vervoer?
Met de in de Luchtvaartnota opgenomen doelstelling om alle vluchten onder de 500km elektrisch uit te voeren in 2050 is reeds een zeer ambitieuze doelstelling neergezet. Het ministerie zet zich nu in om dit samen met sector te bereiken. Er is geen aanleiding om deze doelstelling verder aan te scherpen.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van motie-Paternotte/Remco Dijkstra (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 34) in relatie tot het deel waar de regering is verzocht «in overleg met de provincies nieuwe luchthavenbesluiten te faciliteren voor regionale luchthavens die erop gericht zijn om elektrisch vliegen maximaal te stimuleren en gericht te ondersteunen»?
Het ministerie is in overleg met de provincies over nieuwe luchthavenbesluiten welke voor het einde van 2024 dienen te worden vastgesteld. Daarin is het van belang dat de duurzaamheidsambities uit het Akkoord Duurzame Luchtvaart en de Luchtvaartnota worden geborgd, inclusief de ambities m.b.t. elektrisch vliegen. Het ministerie blijft daarover in gesprek met de provincies en de regionale luchthavens.
Kunt ingaan op de initiatieven en resultaten van de 1 miljoen euro die is vrijgemaakt voor het Actieprogramma Hybride Elektrisch Vliegen (AHEV)?
Er zijn verschillende projectvoorstellen ingediend, positief beoordeeld en uitgevoerd. Deze waren gericht op alle drie de roadmaps van het actieprogramma Hybride Elektrisch Vliegen (AHEV): grondoperaties, kleine luchtvaart (GA) en commerciële luchtvaart.
Concreet zijn de volgende projecten met de genoemde bedragen ondersteund:
De resultaten van de projecten zijn breed gedeeld, bijvoorbeeld in een webinar dat is opgenomen en beschikbaar is gesteld via de Duurzame Luchtvaarttafel.
Welke stappen hebt u genomen of neemt u om te verzekeren dat de noodzakelijke laadinfrastructuur voor elektrische vliegen op Aruba, Bonaire en Curaçao, in lijn met het Masterplan en de Roadmap Elektrisch Vliegen, wordt gerealiseerd?
De noodzakelijke laadinfrastructuur valt onder de verantwoordelijkheid van de luchthavens. Het ministerie bekijkt in hoeverre het mogelijk is om de Caribische luchtvaartautoriteiten te ondersteunen als het gaat om kennisdeling, proeftuinen en/of standaardisatie specifiek voor nieuwe toestellen en zal hierover in gesprek blijven met de Caribische luchtvaartautoriteiten.
Bent u bereid de toepassing van elektrisch vliegen voor de andere bijzondere gemeenten en Sint Maarten te onderzoeken?
Het Masterplan Elektrisch Vliegen geeft inzage in de stappen die nodig zijn om elektrisch vliegen in het Koninkrijk realiteit te laten worden. Dit heeft dus ook betrekking op Sint Maarten en andere bijzondere gemeenten.
Bent u bereid hier een concreet actieplan voor op te stellen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u ingaan op de initiatieven die Winair, waar de rijksoverheid (nog) een belang in heeft, onderneemt ter verduurzaming van zijn vloot en operatie?
Vanuit mijn rol als aandeelhouder let ik op het duurzaamheidsaspect in het beoordelen van investeringsvoorstellen. Winair geeft hier o.a. invulling aan bij de aanschaf van nieuwe toestellen en het aangaan van nieuwe lease-contracten. Daar spelen duurzaamheid en milieu een belangrijke rol in de afweging. Winair geeft aan verder in te zetten in op waste-management, digitalisering en samenwerking met andere maatschappijen teneinde de operatie te verduurzamen. Na de elektrisch vliegen-week die op Aruba wordt georganiseerd in november, zal ik met Winair in gesprek gaan om te bezien op welke wijze het bedrijf kan bijdragen aan de verduurzamingsopgave waar de sector voor staat.
Bent u bereid te onderzoeken of voorwaarden met betrekking tot verduurzaming, bijvoorbeeld elektrisch vliegen, kunnen worden opgenomen in het instrument van een openbaredienstverplichting die u onderzoekt? Kunt u dit betrekken bij de lopende verkenning?
De voorwaarden voor het toepassen van het instrument van de openbaredienstverplichting worden primair bepaald door het Multilateraal protocol inzake de liberalisering van luchtvervoer dat op 24 maart 2011 is gesloten tussen de regeringen van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten (Stcrnt, 16.2.2022, Nr. 5252). Dat protocol biedt in artikel 7, ter bevordering van de bereikbaarheid van slecht ontsluitbare gebieden de mogelijkheid om het instrument van de openbaredienstverplichting te gebruiken.
De betreffende bepalingen uit het Protocol noemen duurzaamheid niet als voorwaarde voor het instellen van dit instrument. Echter, hoewel in de bepalingen over de openbaredienstverplichting niet wordt verwezen naar aspecten van duurzaamheid wordt in de overwegingen van het Protocol wel in het algemeen verwezen naar de behoefte aan het op duurzame en efficiënte wijze voorzien in de vraag naar luchtvervoer naar, van en tussen de onderscheiden grondgebieden van het Koninkrijk der Nederlanden. In de verkenning naar dit instrument wordt bekeken in hoeverre duurzaamheidsvereisten meegenomen kunnen worden – indien tot inzet van het instrument wordt besloten – bij het vaststellen daarvan en te bezien of dit afstemming met de andere landen van het Koninkrijk vereist.
Het bericht ‘Noodconcessie voor Arnhem-Nijmegen/Veluwe Zuid’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Noodconcessie voor Arnhem-Nijmegen/Veluwe Zuid»?1
Ja.
Kent u de betreffende concessies in Gelderland? Hoe beoordeelt u dit bericht?
Ik ben bekend met de concessie voor Arnhem-Nijmegen/Veluwe Zuid. De provincie Gelderland is de verantwoordelijke concessieverlener. Gezien de omstandigheden heb ik begrip voor de keuze om de aanbestedingsprocedure tijdelijk uit te stellen door middel van een noodconcessie. Ik waardeer dat de provincie zich hard maakt voor behoud van het huidige dienstregelingsniveau.
De provincies en vervoerregio’s VRA en MRDH krijgen jaarlijks een financiële bijdrage van het Rijk waarmee zij hun uitgaven voor het openbaar vervoer bekostigen. De provincies ontvangen dit vanuit het Provinciefonds, de vervoerregio’s VRA en MRDH via een Brede Doeluitkering (BDU) van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Het is waarschijnlijk dat de wereldwijde inflatie en prijsstijgingen van energie en brandstof ook van invloed zijn op het OV. Vanwege dergelijke fluctuaties in het prijspeil worden de bijdragen van het provinciefonds en de BDU dan ook jaarlijks geïndexeerd. Op deze manier worden kostenstijgingen gecompenseerd.
Naast de bijdrage van het Rijk wordt het stedelijk en regionaal openbaar vervoer ook gefinancierd uit reizigersinkomsten. Deze zijn afhankelijk van het aantal reizigers en van de tarieven die zij betalen. De tarieven worden jaarlijks geïndexeerd waardoor inflatie zich kan vertalen in hogere tarieven. In 2020, 2021 en 2022 daalde door corona het aantal reizigers aanzienlijk. Om die weggevallen reizigersinkomsten te compenseren heeft het Rijk de tijdelijke Beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV) regeling opgezet. Met deze regeling is het voorzieningenniveau de afgelopen twee jaar op peil gehouden. De Kamer en de OV-sector zijn op 14 april geïnformeerd over het kabinetsbesluit om de BVOV te verlengen tot het einde van 20222. Met het doortrekken van de BVOV wordt zekerheid geboden voor de sector en voor de reiziger beschikbaar en veilig (regionaal) OV gegarandeerd.
Herkent u het beeld dat de kosten voor het uitbaten van openbaar vervoer stevig zijn gestegen en dat die kosten voorlopig nog niet gaan dalen? Zo ja, wat kunt u zeggen over de oorzaken van de gestegen kosten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er volgens u op dit moment of op korte termijn meer provincies die de kostenstijgingen niet kunnen dragen, zonder te bezuinigen op het netwerk?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een overzicht te verstrekken van aflopende concessies (en dus nieuw te verstrekken) betreffende regionaal trein- en busvervoer?
Begin 2022 hebben de verantwoordelijke vervoersautoriteiten de regionale aanbestedingskalender geherstructureerd als gevolg van de pandemie. De vervoersautoriteiten hebben een evenwichtige verdeling van aanbestedingen opgesteld. De aanbestedingskalender inclusief de aflopende concessies is op de website van DOVA raadpleegbaar3.
Bent u ook van mening dat een goed openbaarvervoernetwerk van essentieel belang is om de landelijke duurzaamheidsdoelstellingen te behalen?
Ja, het is van groot belang dat het OV – naast de primaire functie om door mobiliteit te voorzien in bereikbaarheid – de noodzakelijke bijdrage kan leveren aan onze duurzaamheidsdoelstellingen. Vanwege het maatschappelijke belang van OV kunnen vervoerders voor heel 2022 gebruik maken van de BVOV en dankzij de regeling het aanbod op peil houden. Zo worden de dienstregelingen voor de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden mogelijk gemaakt als op dit moment.
Bent u het met mij eens dat openbaar vervoer (ov) een nutsvoorziening is en verschraling van ov niet gewenst is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de stelling dat investeren in ov belangrijk is om Nederland bereikbaar en toegankelijk te houden, zodat vervoersarmoede wordt voorkomen?
Ik ben het met u eens dat investeringen in de beschikbaarheid en toegankelijkheid van het OV belangrijk zijn. In de afgelopen twee jaar heeft de rijksoverheid dan ook aanzienlijk geïnvesteerd in het openbaar vervoer. Om grootschalige afschaling te voorkomen en het voorzieningenniveau op peil te houden ontvingen vervoerders een beschikbaarheidsvergoeding (BVOV) van het Rijk. Met de recente verlenging van de BVOV garandeert het kabinet de bereikbaarheid en toegankelijkheid van Nederland.
Verder verwacht ik medio dit jaar de resultaten van het PBL onderzoek naar vervoersarmoede met uw Kamer te kunnen delen, zoals reeds is toegezegd n.a.v. de motie van Baarle4 die verzoekt tot een breed onderzoek naar vervoersarmoede op basis van een CBS indicator. Het betreft een onderzoek van het PBL, gebruikmakend van CBS-data.
Hoe denkt u dat het Rijk de provincies kan ondersteunen om het ov betaalbaar en toegankelijk te houden?
Het kabinet helpt vervoerders met de BVOV door de onzekere periode in 2022 heen. Voor 2023 gaat het KiM nu uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. Het KiM zal deze prognose in juni actualiseren. Uw Kamer wordt te zijner tijd over de actualisatie geïnformeerd, conform het verzoek van de commissie Infrastructuur en Waterstaat5. Ik blijf uiteraard de ontwikkelingen monitoren en blijf in gesprek met de OV-sector. Dit is in lijn met de brieven van 25 februari en 1 april 2022 over de beëindiging van het coronasteunpakket, en het verkennen en uitwerken van gerichte, sectorale instrumenten zodat in het geval van een ernstige doorbraakvariant, een effectief instrumentarium voorhanden is6.
Naast het verlengen van de BVOV tot eind 2022 zet ik mij samen met de sector in Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB)-verband in voor de (versnelde) terugkeer van reizigers. Door middel van verschillende afspraken en maatregelen spannen de NOVB-partners zich in voor een aantrekkelijk alternatief voor modaliteiten zoals de auto.
Wat gaat u concreet doen om te voorkomen dat het regionale ov-aanbod dusdanig verschraalt of duur wordt dat dit geen alternatief meer is voor andere modaliteiten zoals de auto?
Zie antwoord vraag 9.
Herkent u de behoefte van provincies dat er meer grip nodig is op de geprivatiseerde markt waarin échte concurrentie ontbreekt?
Gedurende de pandemie benadrukte de OV-sector het belang van het terugkeren naar de pré-corona situatie. In deze oorspronkelijke situatie wordt de markt door middel van concurrentie geprikkeld tot klantgerichtheid en een op vraag afgestemd aanbod. Door de pandemie en de coronasteun zijn deze markeffecten tijdelijk gedempt. Nu de samenleving weer is heropend, is er een sterke wens om terug te keren naar de oorspronkelijke situatie. Ik zal de gewenste terugkeer naar de oorspronkelijke situatie met de sector (blijven) bespreken.
Wat kunt u en gaat u doen om meer grip te krijgen op de geprivatiseerde markt, zodat voorkomen wordt dat kosten onverwacht stijgen en er een stabieler aanbod komt voor het geboden budget?
Zie antwoord vraag 11.
Herkent u de verwachting van regionale overheden dat het aflopen van de financiële ondersteuning in 2023 tot 20 á 30% minder ov kan leiden?
Ik ken de verwachtingen van de regionale overheden en ben daarover met de sector in gesprek. Voor 2023 gaat het KiM uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. Volgens diezelfde prognose zullen reizigersaantallen inderdaad vanaf 2025 weer op het niveau van 2019 zijn. Dit vraagt om maatwerk waarbij concessieverleners er op moeten toezien dat basisprincipes zoals beschikbaarheid en veiligheid van het OV niet in het geding komen. Net als in de situatie voor de pandemie.
In juni volgt een nieuwe prognose van het KiM. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer te zijner tijd informeren over deze de actualisatie. Daarnaast blijf ik de (reizigers)ontwikkelingen goed monitoren en blijf daarover in gesprek met de OV-sector in het Nationaal OV-Beraad (NOVB).
Klopt het dat de opbrengsten uit kaartverkoop pas in 2025 weer op het oude niveau zitten?
Zie antwoord vraag 13.
Wat verwacht u van regionale overheden die tussen 2023 en 2025 minder opbrengsten uit kaartverkoop in het ov tegemoetzien?
Zie antwoord vraag 13.
Wat betekent een verschraald ov-netwerk volgens u voor de toegankelijkheid van het ov voor mensen met een beperking?
Samen met de sector zet ik mij in voor goed en toegankelijk OV voor iedereen. Met de verlenging van de BVOV wordt het openbaar vervoer in heel 2022 op peil gehouden en komt de toegankelijkheid van het OV voor mensen met een beperking niet onder druk te staan. Bij een beperktere reisvraag kan er op regionaal niveau in sommige gevallen gekozen worden voor alternatieven zoals flexvervoer met kleinschaliger materieel. Regionaal openbaar vervoer vraagt net als pré-corona om maatwerk en goed overleg tussen de verantwoordelijke decentrale overheid en haar vervoerder(s). Aanpassingen in het aanbod worden door de decentrale overheid afgestemd met de gemeenten in het concessiegebied, waarbij de (regionale) reizigersorganisaties adviesrecht hebben. De invulling van goed en toegankelijk OV verschilt per regio, waarbij de provinciale staten toezien op de nadere invulling.
Verder streef ik samen met de OV-sector naar een volledig toegankelijk openbaar vervoer in 20407. Een belangrijke stap daartoe is een bestuursakkoord toegankelijkheid OV waar ik samen met vertegenwoordigers van mensen met een beperking, decentrale overheden en vervoerders op dit moment aan werk. Ik streef naar afronding van dit akkoord vóór de zomer, zoals de motie van de leden Van der Graaf en De Hoop vraagt8.
Hoe gaat u provincies ondersteunen bij het mobiel houden van mensen met een beperking?
Zie antwoord vraag 16.
De rechtszaak omtrent het toepassen van de partiële vrijstelling voor stikstof (bouwvrijstelling) bij het CO2-opslagproject Porthos |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zaak die milieuorganisatie MOB bij de Raad van State heeft aangespannen omtrent het toepassen van de partiële vrijstelling voor stikstof (bouwvrijstelling) bij het CO2-opslagproject Porthos en de mogelijk verstrekkende gevolgen van deze zaak, zoals die o.a. door Porthos zelf worden benoemd in de podcast Studio Energie1?
Ja.
Klopt het dat de stikstof die vrijkomt bij het project Porthos voornamelijk de relatief lage hoeveelheid stikstof die vrijkomt tijdens de bouwwerkzaamheden op zee betreft?
Ja dat klopt.
Klopt het dat het bij dit project gaat over 160 ton stikstofuitstoot die alleen plaatsvindt tijdens de bouwfase ten opzichte van een hoeveelheid van 37 miljoen ton CO2 die door het project kan worden gereduceerd?
Ja.
Klopt het dat er binnen de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Economische Zaken en Klimaat rekening gehouden wordt met een negatieve uitspraak door de Raad van State in deze zaak met betrekking tot de partiële vrijstelling (bouwvrijstelling) en dat indien dat het geval is ook duurzaamheidsprojecten (voorlopig) geen doorgang zullen kunnen vinden? Zo ja, waaruit bestaat dan dit «rekening houden met»? Worden er concrete scenario’s uitgewerkt inclusief mogelijke oplossingsrichtingen?
Het kabinet heeft vertrouwen in de onderbouwing van de bouwvrijstelling. Het is nu aan de rechter om over de zaak Porthos /de bouwvrijstelling te oordelen. We moeten dit oordeel afwachten. Uiteraard houden we rekening met verschillende scenario’s en bereiden ons daarop voor. Ik ben in nauw contact met coördinerend Minister voor Natuur en Stikstof hierover.
Kunt u aangeven hoeveel duurzaamheidsprojecten bij een negatieve uitspraak (voorlopig) geen doorgang kunnen vinden en welke hoeveelheid aan potentiële CO2-reductie deze projecten gezamenlijk vertegenwoordigen?
Alle energietransitieprojecten waarbij inzet van bouwmaterieel nodig is, hebben te maken met deposities in de aanlegfase. Naast de transportnetten van verschillende modaliteiten (CCS, waterstof, elektriciteit) betreft het ook bijvoorbeeld netaansluitingen van windmolens op zee of nieuwe hoogspanningsstations, waaronder de projecten van het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat. Mocht de partiële vrijstelling door de rechter onverbindend worden verklaard dan ontstaan acuut problemen voor een aantal energieprojecten van nationaal belang en als er niet snel een generieke oplossing komt, ontstaat er een vertraging voor alle andere projecten die randvoorwaardelijk zijn voor verduurzaming van de industrie en het halen van de CO2-reductiedoelen voor 2030.
Er zal dan per project bekeken moeten worden of er specifieke oplossingen zijn voor de stikstofdepositie. Denk aan instrumenten als een ecologische beoordeling, salderen of de ADC-toets. Als deze oplossingen er niet zijn zullen ook projecten met tijdelijke deposities ontwikkelruimte nodig hebben.
Met betrekking tot uw vraag over de potentiële CO2-reductie van al deze projecten verwijs ik naar de beantwoording op vraag 8. Alleen het Porthos project zelf draagt al bij aan een CO2-reductie van 12,5 miljoen ton voor 2030. Duidelijk is wel dat al deze projecten nodig zijn voor het uitfaseren van fossiele energie, hetgeen zowel nodig is om de 2030 Klimaatdoelen te halen als ook om te komen tot structureel natuurherstel.
Klopt het dat ook bij de kavelbesluiten voor wind op zee gebruik wordt gemaakt van de partiële vrijstelling voor stikstof (bouwvrijstelling)?
Ja.
Wat zou een negatieve uitspraak van de Raad van State in deze zaak betekenen voor de uitrol van wind op zee in termen van energieproductie en CO2-reductie die daardoor niet (tijdig) kan worden gerealiseerd?
Voor de aansluiting van het windpark Hollandse Kust west beta (700 megawatt Beverwijk) is beroep aangetekend tegen de besluiten vanwege stikstof. De definitieve besluiten van de aansluiting van de windparken IJmuiden Ver alfa (2 GW Borssele) en beta (2 gigawatt Maasvlakte) worden nog voor de zomer ter inzage gelegd en staan dan open voor beroep. De besluiten voor al deze projecten baseren zich op de partiële vrijstelling. Als deze onverbindend zou worden verklaard, dan zal moeten worden bekeken of er projectspecifieke oplossingen zijn. Op dit moment is in elk geval duidelijk dat dit tot vertraging van procedures zal leiden.
Kunt u aangeven wat u in de brief over het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) bedoelde met de zin: «Ook zorgt de huidige stikstofproblematiek voor juridische onzekerheid rondom de natuurtoestemming voor ruimtelijke projecten» (Kamerstuk 29 826, nr. 132)? Op welke onzekerheid doelde u hier? Bij welke projecten uit het MIEK speelt deze onzekerheid en hoeveel Mton potentiële CO2-reductie vertegenwoordigen deze projecten?
Bij alle MIEK-projecten is sprake van tijdelijke stikstofdepositie in de aanlegfase en zij maken gebruik van de bouwvrijstelling. Vanwege het beroep van milieuorganisatie MOB ontstond er juridische onzekerheid. Voor precieze potentiële CO2 reductie verwijs ik naar de reflectie van de kennisinstellingen PBL, RVO en TNO op de clusterenergiestrategieën (CES 1.0), waarin staat dat indien alle plannen van bedrijven worden uitgevoerd, dit in Nederland in 2030 naar schatting zou kunnen leiden tot circa 21 miljoen ton emissiereductie bij de industrie (scope 1; zie Reflectie op Cluster Energiestrategieën (CES1.0) (pbl.nl)).
Kunt u tevens aangeven op welke knelpunten u in de brief over de uitwerking coalitieakkoord op het onderwerp Klimaat en Energie doelde met de zin: «Ook bij de realisatie van de ambities van andere sectoren, zoals de verduurzaming industrie en mobiliteit, moeten we aandacht hebben voor synergie in de aanpak en potentiële knelpunten door het gebrek aan stikstofruimte» (Kamerstuk 32 813-974)?
Dat refereert aan de juridische onzekerheid voor MIEK projecten zoals omschreven bij antwoord op vraag 8. Bij gebrek aan voorwaardelijke energie-infrastructuur kunnen bedrijven hun CO2-reductieplannen niet tijdig realiseren.
Verduurzaming van de industrie vraagt, naast energie-infrastructuur, ook om verbouwingen, pilots en demo’s en nieuwe investeringen en duurzame bedrijvigheid. Vanwege gebrek aan stikstofruimte komt dat nu moeizaam/niet van de grond.
Om welke potentiële knelpunten voor o.a. de verduurzaming van de industrie en de mobiliteit gaat het hier? Waar spelen deze knelpunten? Welke hoeveelheid aan potentiële CO2-reductie kan door deze knelpunten mogelijk niet (tijdig) worden gerealiseerd?
Zie voor de potentiële CO2-reductie voor de verduurzaming industrie het antwoord op vraag
Naast deze tijdelijke depositie in de aanlegfase van infrastructuurprojecten vindt er mogelijk ook additionele stikstofdepositie plaats bij de ombouw van en decarbonisatie van de industriële processen zelf (bijvoorbeeld door waterstofverbranding) – hoewel dit noodzakelijk is om onze nationale en Europese doelen te halen.
Deelt u de mening dat er in Nederland inmiddels sprake is van een redelijk bizarre en ongewenste tegenstelling tussen stikstofreductie (natuur) aan de ene kant en CO2-reductie (klimaat) aan de andere kant? Zo nee, waarom niet?
Er zijn veel maatregelen die nu genomen worden om stikstofuitstoot te reduceren, die óók zullen leiden tot een afname van de uitstoot van broeikasgassen, vooral in de landbouwsector. Zo zullen ook energietransitieprojecten stikstofreductie opleveren. In het Klimaatakkoord wordt uitgegaan van circa 25 mol (N per hectare per jaar. Echter om de doelstellingen van het Klimaatakkoord en deze bijbehorende totale stikstofreductie te behalen, zijn bouwactiviteiten essentieel. Het eventueel wegvallen van de partiële vrijstelling zal vertragend werken en kan ook betekenen dat sommige projecten met alleen tijdelijke deposities een beroep moeten doen op ontwikkelruimte die er nog niet is.
Welke mogelijkheden ziet u om deze tegenstelling te doorbreken en ervoor te zorgen dat het halen van onze klimaatdoelstellingen niet in gevaar wordt gebracht door knelpunten die worden opgeworpen door de opgave die er tegelijkertijd bestaat op het gebied van stikstofreductie en natuur?
Zoals eerder gesteld beschouw ik de energietransitie als randvoorwaardelijk om te komen tot structureel natuurherstel. Tegelijkertijd bieden de Vogel- en Habitatrichtlijnen nu niet de mogelijkheid energietransitieprojecten te beschouwen als natuurherstelmaatregelen. Door te sturen op een integrale onontkoombare aanpak ontstaat op termijn weer meer ruimte voor toestemmingverlening. Ik heb oog voor deze problematiek en sta in nauw contact met de Minister voor Natuur en Stikstof hierover.