Het artikel ‘bewoners in schimmelende horrorflat zijn het spuugzat plots kwam een stuk muur naar beneden’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bewoners in schimmelende horrorflat zijn het spuugzat plots kwam een stuk muur naar beneden» in het Algemeen Dagblad van 26 april jongsleden?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Iedere huurder van een (sociale) huurwoning heeft recht op een technisch goede en veilige woning zonder gebreken, zodat het er prettig wonen is. Een verhuurder, dus ook een woningcorporatie, dient zich als goed verhuurder te gedragen en deze woning te verschaffen. Het is erg vervelend dat deze bewoners veel klachten ervaren over hun woning en zich niet gehoord voelen door de Alliantie.
Deelt u de mening dat deze bewoners veel geluk hebben gehad en dat het fout had kunnen aflopen?
De Alliantie heeft mij laten weten regelmatig onderzoek te doen naar de technische staat van haar bezit. Hierbij hoort ook de veiligheid van constructieve onderdelen. De bewoners zijn vroegtijdig per brief geïnformeerd over de technische staat van de balkons en er zijn direct maatregelen genomen om de balkons met stempels te ondersteunen.
Kunt u garanderen dat deze woningen veilig zijn?
De Alliantie geeft aan dat er een rapport is opgemaakt waarin de technische staat van de balkons is vastgesteld. Hieruit is gebleken dat de balkons wel constructief onderhoud nodig hebben, maar dat er geen sprake is van een onveilige situatie. De balkons zijn gestut conform het technisch advies van het betrokken ingenieursbureau. Er is geen instortingsgevaar voor de balkons bij lichte belasting. Met de aanwezigheid van de stempels kunnen bewoners, met maximaal vier volwassen personen, gebruik maken van hun balkon. De gemeente heeft de verantwoordelijkheid toe te zien op de kwaliteit van de woningen. Na contact blijkt dat Bouw en Woningtoezicht van de gemeente Amersfoort haar rol heeft gepakt en actief betrokken is bij het herstel van de balkons. Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de gemeente en de woningcorporatie over het complex Vreeland.
Is het mogelijk dat achterstallig onderhoud en/of gebreken in en aan de woning tot levensgevaarlijke situaties kunnen leiden?
Ik kan daar in algemene zin geen uitspraak over doen.
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie De Alliantie de bewoners niet serieus neemt?
De Alliantie heeft mij laten weten haar best gedaan te hebben en dacht de bewoners goed en tijdig geïnformeerd te hebben over de situatie met de balkons. Het is vervelend dat dit zo niet door de huurders is beleefd. De komende tijd zal De Alliantie extra tijd en aandacht geven aan deze huurders.
Uit de Aedes Benchmark 2021 blijkt dat De Alliantie haar huurderstevredenheid heeft zien stijgen naar 7,5, het gemiddelde van de sector. Ook uit de meest recente visitatie uit 2020 is gebleken dat de huurders de relatie en communicatie met De Alliantie beoordelen met een score Goed. Op basis van de genoemde informatie heb ik geen reden om aan te nemen dat De Alliantie haar huurders niet serieus neemt.
Begrijpt u dat flatbewoners aan het Vreeland hun balkon niet meer op durven te gaan?
Ja, ondanks dat er geen direct risico is snap ik dit gevoel.
Deelt u de mening dat bewoners van de flats aan het Vreeland een 100% of in grote mate huurverlaging moeten krijgen nu woningcorporatie De Alliantie erkent dat er sprake zou kunnen zijn van instortingsgevaar van de balkons en er ook sprake is van achterstallig onderhoud waardoor het woongenot ernstig aangetast is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik kan hierover geen uitspraak doen. Een huurder kan zich bij ernstige gebreken tot de huurcommissie wenden om een huurverlaging af te dwingen naar 20%, 30% of 40% van de huurprijs. De omvang van de huurverlaging is afhankelijk van de ernst van de gebreken. Indien de huurder van oordeel is dat er een huurverlaging van 100% moet plaatsvinden, moet hij zich tot de rechter wenden.
Deelt u de mening dat de flatbewoners aan het Vreeland ondersteund moeten worden door bijvoorbeeld een bouwkundige, een jurist of een meldpunt dat gespecialiseerd is in bijvoorbeeld bewoners bijstaan die een gang naar de Huurcommissie of rechter kunnen maken?
Nee, dat is niet nodig. In mijn antwoord op vraag 4 geef ik aan dat de gemeente Amersfoort betrokken is en de kwaliteit van het gebouw controleert. Uit technisch onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van een gevaarlijke situatie. De Alliantie gaat zo snel mogelijk aan de slag met het herstel van de balkons.
Waarom moeten die bouwstempels minimaal tot en met december blijven?
De Alliantie heeft mij laten weten dat het nog niet bekend is of de stempels tot en met december blijven staan. De woningcorporatie heeft tijd nodig om goede en duurzame werkzaamheden uit te voeren aan de balkons. Ze hebben aangegeven dit zo snel als mogelijk te gaan doen.
Hoe hoog heeft woningcorporatie De Alliantie deze gevaarlijke situatie van flat(s) aan het Vreeland op de agenda gezet?
Klopt het dat woningcorporatie De Alliantie eerder aan de schimmelschandpaal is genageld?2
Er zijn door uw partij eerder Kamervragen gesteld over schimmelproblematiek, deze vragen betroffen ook woningen van De Alliantie.
Klopt het dat er bij huurders van woningcorporatie De Alliantie in andere flats, zoals de Orion in Amersfoort, sprake was van een levensgevaarlijke situatie als gevolg van asbest en ook daar sprake was van achterstallig onderhoud waar huurders niet serieus zijn genomen?3
De Alliantie heeft mij laten weten dat er in de flat Orion geen sprake is geweest van een levensgevaarlijke situatie. In de voorbereiding van een project is bij één huurder geconstateerd dat er een gat in een asbestpijp zat. Direct na de melding is dit onderzocht en gesaneerd. Deze flats zijn in de meerjaren-onderhoudsplanning van De Alliantie opgenomen geweest en daarmee is er geen sprake van achterstallig onderhoud.
Kunnen we vaststellen dat er bij woningcorporatie De Alliantie sprake is van een patroon? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dat zou ik zo niet willen zeggen. Zoals ik bij het antwoord op vraag 6 aangeef heeft De Alliantie een gemiddelde waardering op Huurdersoordeel in de Aedes Benchmark 2021. Ook uit de onafhankelijke visitatie uit 2021 is gebleken dat het oordeel van de huurders over de samenwerking en relatie goed is.
Deelt u de mening dat er sprake is van een tendens in het niet serieus nemen van huurders en/of slechte communicatie naar huurders door verhuurders? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Ik herken wel dat er verschillen zijn in de manier waarop woningcorporaties communiceren met hun bewoners. Het overgrote merendeel van de woningcorporaties krijgt gelukkig van hun huurders een goede score op het prestatieveld Huurdersoordeel in de Aedes Benchmark. In de verplichte vierjaarlijkse visitatie worden de huurders bevraagd over hun mening over de relatie en communicatie met de woningcorporatie. Ook hier zijn de beoordelingen voor de overgrote grote meerderheid van de woningcorporaties positief. Dat neemt niet weg dat elk incident er vanzelfsprekend een teveel is.
Waarom kunt u woningcorporaties wel onder verscherpt toezicht plaatsen als er sprake is van financieel wanbeleid, maar kunt u woningcorporaties niet onder verscherpt toezicht plaatsen als huurders in levensgevaarlijke of als gevolg van vocht- en schimmel in ongezonde woonsituaties terecht komen?
Wanneer sprake is van een overtreding van artikelen 1a en 1b van de Woningwet in samenhang het Bouwbesluit 2012 is de gemeente de taak om handhavend op te treden. Huurders kunnen een handhavingsverzoek indienen bij de gemeente. Ook hebben huurders de mogelijkheid via de Huurcommissie of desnoods de rechter een slechte onderhoudssituatie te laten oplossen.
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) heeft een indirecte rol ten aanzien van het toezicht op de kwaliteit van woningen. De Aw houdt risicogericht toezicht op het beleid en beheer van woningcorporaties en kan een woningcorporatie aanspreken als zij geen goed onderbouwd beleid heeft gericht op onderhoud en verbetering, of als zij dit beleid onvoldoende weet te realiseren. Wanneer de Aw meerdere signalen krijgt met betrekking tot onderhoud zal zij dit meenemen in de gesprekken die zij voert met bestuur en RvC in het kader van het reguliere governance toezicht. De Aw is geen aanspreekpunt voor individuele huurders. Wanneer een individuele huurder klachten heeft over zijn of haar woning, kan de huurder hiervoor naar de Huurcommissie stappen.
Deelt u de mening dat een ondertoezichtstelling van een woningcorporatie als gevolg van het verzaken van de zorgplicht van een woningcorporatie jegens haar huurders een afschrikwekkende werking zou kunnen hebben waardoor woningcorporaties eerder geneigd zijn om achterstallig onderhoud en/of (ernstige) gebreken en/of vocht- en schimmelproblematiek te verhelpen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Woningcorporaties verhuren ruim 2 mln. woningen en er zijn geen signalen dat er structureel problemen zijn die een onder toezichtstelling rechtvaardigen. De Aw kan een aanwijzing geven in het belang van de volkshuisvesting als dit wel het geval is. Elke individuele situatie waarin problemen ontstaan is vervelend. Wanneer een individuele huurder klachten heeft over zijn of haar woning, kan de huurder hiervoor naar de Huurcommissie stappen. Tevens hebben gemeenten de taak om te handhaven op de kwaliteit van woningen als dat nodig is.
Kunnen we vaststellen dat bescherming van huurders niet goed werkt gezien de vele langdurige problemen zoals te hoge huurprijzen, achterstallig onderhoud, gebreken, vocht en schimmel? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Als gevolg van de schaarste op de woningmarkt is de positie van zowel de huurder als de koper verzwakt ten opzichte van de positie van verhuurders, beleggers en tussenpersonen. Prijzen zijn soms hoger dan de kwaliteit van de woning rechtvaardigt. Daardoor raken mensen in de knel. De toegenomen druk en moeite die mensen hebben om een geschikte woning te vinden maakt bovendien dat anderen hier makkelijker misbruik van kunnen maken. Verschillende meldpunten op de huur- en de koopmarkt en gemeenten krijgen klachten over malafide verhuurders en makelaars. Die gaan bijvoorbeeld over vriendjespolitiek, achterstallig onderhoud, discriminatie, intimidatie en te hoge huurprijzen. In het kader van het Programma Betaalbaar Wonen (Bijlage bij Kamerstuk 32 847, nr. 906), dat ik onlangs aan uw Kamer heb aangeboden, neem ik dan ook diverse maatregelen om de rechtsbescherming van huurders en kopers te verbeteren.
Klopt het dat CV-ketels van woningcorporaties minder goed onderhouden zijn vanwege de kosten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het mag natuurlijk niet zo zijn dat CV-ketels minder goed onderhouden worden vanwege de kosten. Ik heb ook geen reden om aan te nemen dat dit in de praktijk aan de orde is. Het is de verantwoordelijkheid van de woningcorporatie om goed onderhoud te plegen aan de woning, dat betekent ook aan de CV-ketel. Als een huurder vermoedt dat de CV-ketel niet goed onderhouden wordt en na contact met de woningcorporatie blijkt dit ook zo te zijn, kan de gemeente gevraagd worden te handhaven.
Deelt u de mening van de service coördinator van dat technisch bureau dat achterstallig onderhoud het gevaarlijkste is wat er is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik kan me voorstellen dat indien er sprake is van achterstallig onderhoud aan een CV-ketel, er uiteindelijk gevaarlijke situaties kunnen ontstaan.
Wat vindt u ervan dat er zoiets bestaat als horrorflats? Eerder hebben wij u namelijk ook al bericht over andere horrorflats in Nederland.
Het is vanzelfsprekend niet goed dat er flats zijn die door bewoners zo worden omschreven. Iedere huurder van een (sociale) huurwoning verdient een woning zonder gebreken, zodat het er prettig wonen, is.
Hoeveel woningen kampen met achterstallig onderhoud en hoeveel woningen kampen met (ernstige) gebreken? Indien u geen cijfers hieromtrent hebt, bent u bereid om onderzoek hiernaar te verrichten? En kunt u hierbij specifiek ingaan op achterstallig onderhoud aan de CV-ketels, aangezien dit tot directe levensgevaarlijke situaties kan leiden?
Hier is niet in algemene zin iets over te zeggen. De informatie die beschikbaar is gaat over de conditiescores van corporatiewoningen. Deze zeggen iets over het onderhoud en de kwaliteit van een woning, en zorgen ervoor dat woningcorporaties (en de Aw) de staat van hun woningen met elkaar kunnen vergelijken. Ook vormt de conditiemeting input voor het opstellen van de meerjarenonderhoudsplanning. Dit helpt zodoende om werkzaamheden te prioriteren.
Berichten van vorig jaar suggereerden dan er een groot aantal sociale huurwoningen zou zijn met lage conditiescores. Dit beeld bleek niet geheel accuraat, zoals ook aangegeven in de beantwoording van Kamervragen n.a.v. de berichten hierover (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 611).
Deelt u de mening dat er bij teveel woningcorporaties sprake is van achterstallig onderhoud en/of (ernstige) gebreken en/of vocht- en schimmelproblematiek?
Elk geval van achterstallig onderhoud en/of (ernstige) gebreken en/of vocht- en schimmelproblematiek is er één te veel.
Deelt u de mening dat we in Nederland een kwaliteitscrisis hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee deze mening deel ik niet. Er zijn meer dan 2 miljoen sociale huurwoningen in Nederland, waarvan het overgrote deel van goede kwaliteit. Bij een deel van de woningvoorraad is renovatie en verbetering nodig. Daar zetten we ook op in. Vorig jaar heb ik met Aedes afspraken gemaakt om de komende vijf jaar € 100 mln. per jaar extra te investeren in onderhoud en verbetering. Tevens komen er dit jaar nationale prestatieafspraken waarin het onderhoud en kwaliteit van de woningen nadrukkelijk een plek krijgen. Deze extra middelen komen beschikbaar omdat de verhuurdersheffing wordt afgeschaft.
Hoe hoog staat deze kwaliteitscrisis bij u op de agenda? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord op vraag 24.
Bent u bereid om met een landelijk vernieuwingsprogramma voor de bestaande bouw te komen met bijbehorende tijdslijnen om de kwaliteitscrisis uit te bannen? Zo ja, wanneer komt u met een dergelijk programma naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Onderhoud en renovatie maakt onderdeel uit van mijn programma’s en acties. Onderhoud en de kwaliteit van woningen is bijvoorbeeld al onderdeel van huidige afspraken met Aedes en wordt ook nadrukkelijk onderdeel van de nationale prestatieafspraken, die ik binnenkort met IPO, Aedes, Woonbond en de VNG nationale zal maken. Daarnaast zet ik bijvoorbeeld met het volkshuisvestelijkfonds ook in op verbetering van de particuliere voorraad.
Bent u bekend met het bericht «zeker 80.000 woningen vertonen flinke gebreken» van consumentenprogramma RADAR van AVRO/TROS?4
Ja, de eerdere Kamervragen over deze berichten zijn op 5 november 2021 beantwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 611).
Wat hebt u sinds dat bericht van RADAR gedaan en/of wat zult u doen om achterstallig onderhoud en gebreken voor huurders te verhelpen zodat dit niet meer kan leiden tot levensgevaarlijke dan wel ongezonde woonsituaties?
Met Aedes heb ik vorig jaar afspraken gemaakt dat corporaties de komende vijf jaar € 100 mln. per jaar extra te investeren in onderhoud en verbetering, met specifieke focus op schimmelproblematiek als gevolg van gebrekkige kwaliteit van de woning, brandveiligheid en loden leidingen. En zoals ik bij antwoord 26 aangeef, worden extra investeringen in onderhoud en kwaliteit opgenomen in de nationale prestatieafspraken later dit jaar.
Klopt het dat één op de 25 corporatiewoningen in matige tot zeer slechte conditie verkeert en dat we dus spreken over circa 130.000 woningen?
Nee, dit klopt niet.
Wilt u dat huurders van die circa 130.000 woningen net als huurders van die paar honderdduizend vocht- schimmelwoningen naar de Huurcommissie gaan?
Ik wil in de eerste plaats dat verhuurders voldoen aan hun verplichtingen waaronder het verhuren van woningen zonder gebreken. Mijn beleid is er dan ook op gericht dat verhuurders hun verplichtingen kennen en dat het huurbeleid in algemene zin verhuurders de middelen geeft om aan hun verplichtingen te voldoen. Ik wil dan ook in de eerste plaats dat huurders geen aanleiding hebben om naar de Huurcommissie te gaan.
Als er echter wel aanleiding is, wil ik dat huurders zeker gebruik maken van hun rechten zoals de mogelijkheid van een procedure bij de Huurcommissie. Om huurders beter te kunnen informeren over deze rechten, breidt de Huurcommissie in 2022 haar voorlichtingsrol uit, door vernieuwing van haar website en het vormgeven van een klantcontactcentrum voor vragen over het huurdomein. Samen met Aedes en de Woonbond werk ik daarnaast aan een huurrechtcampagne, om met name huurders met lage inkomens te helpen bij vragen over hun woning.
Waarom mogen mensen wel in een onveilige woning wonen en niet in een onveilige auto rijden, want er is geen APK voor woningen maar wel voor auto’s?
Zoals ik heb aangeven bij antwoord 24, zijn er geen signalen dat er sprake is van een structureel probleem. Ik ga er van uit dat huurders zich bij gebreken wenden tot hun verhuurder en indien nodig tot Huurcommissie, rechter of gemeente. Daarmee is gewaarborgd dat huurders recht hebben op een veilige woning van goede kwaliteit.
Klopt het dat u woningcorporaties wilt uitzonderen van de Wet goed verhuurderschap? Zo ja, waarom? En vindt u dat nog steeds een goed idee gezien alle berichtgeving waaronder het bericht van het programma RADAR dat hoge aantallen woningen met gebreken laat zien?
Nee, de woningcorporaties zullen niet geheel uitgezonderd worden van het wetsvoorstel goed verhuurderschap. Zo zullen de algemene beginselen van goed verhuurderschap onverkort op hen van toepassing zijn. De woningcorporaties worden wel uitgezonderd van een eventuele gemeentelijke vergunningsplicht, omdat deze zich niet verhoudt met de wettelijke plicht om woningen te verhuren en mijn eigen bevoegdheden ten opzichte van corporaties.
Bent u inmiddels overtuigd geraakt van een landelijke APK-keuring voor woningen, temeer nu gebleken is dat er heel veel woningen zijn met (ernstige) gebreken en/of achterstallig onderhoud en/of vocht- en schimmelproblematiek?
Zoals toegelicht in onder meer mijn antwoord op vraag 31, is een dergelijke verplichting naar mijn oordeel niet nodig.
Bent u bekend met het bericht «bewoner zakt door vloer van nieuwe huurwoning» van Stichting Woon van 28 april jongstleden?5
Ja.
Vindt u het vreemd dat bewoners denken dat ze zelf voor de kosten moeten opdraaien, want daarover werd het volgende gezegd; «Aanvankelijk dachten zij er zelf te schouders onder te moeten zetten en ook voor de kosten op te draaien»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het kan zijn dat in deze specifieke casus de bewoners dachten dat ze zelf voor de kosten moesten opdraaien. Ik kan geen oordeel geven over deze situatie en ieders beelden hierin. Kennelijk leefde dit beeld in eerste instantie bij de huurder en is dit misverstand later door de woningcorporatie rechtgezet.
Is het mogelijk dat deze en vele andere verhuurders de gebreken niet verhelpen omdat een huurkorting van 60% accepteren altijd nog goedkoper is dan het gebrek of de gebreken verhelpen?
Als de Huurcommissie in haar uitspraak de huur verlaagt, dan blijft deze verlaging gelden totdat het gebrek wordt verholpen. Het is daarom in het belang van verhuurder om het gebrek zo snel mogelijk op te lossen, omdat de gederfde huuropbrengsten blijven stijgen. Alleen bij een contract dat zeer snel zal aflopen en de intentie om de woning daarna niet meer te verhuren, kan het – afhankelijk van de huurprijs en de kosten van het verhelpen van het gebrek – in theorie mogelijk zijn dat de verhuurder goedkoper uit is door de gebreken niet te verhelpen. Mij zijn geen signalen bekend dat dit in de praktijk voorkomt. Ook in dat geval heeft de huurder alsnog de mogelijkheid om via de rechter onderhoud af te dwingen of indien sprake is van overtreding van de bouwregelgeving, de gemeente te vragen om handhavend op te treden.
Bewijst dit voorbeeld niet eens temeer dat de Huurcommissie niet alleen een huurverlaging moet kunnen opleggen, maar ook moet kunnen eisen dat het gebrek verholpen dient te worden? Zo ja, bent u bereid wet- en regelgeving hieromtrent aan te passen? Zo nee, waarom niet?
De regelgeving voorziet al in diverse mogelijkheden om af te dwingen dat gebreken daadwerkelijk worden verholpen. Zo kan de gemeente met een last onder dwangsom afdwingen dat een woning voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. In het uiterste geval kan een gemeente ertoe overgaan om zelf gebreken te herstellen en de kosten te verhalen op de eigenaar (last onder bestuursdwang).
Daarnaast kan voor overtreding van de Woningwet in samenhang met het Bouwbesluit 2012 een bestuurlijke boete worden opgelegd. Ook kan de huurder zich tot de rechter wenden met de vordering dat de verhuurder de gebreken verhelpt. Een andere manier voor de huurder is om zich tot de rechter te wenden met het verzoek om de gebreken zelf te verhelpen en de kosten te verhalen op de verhuurder, bijvoorbeeld door deze kosten in mindering te brengen op de huur. Gegeven deze mogelijkheden zie ik geen noodzaak om ook de Huurcommissie de directe bevoegdheid te geven om verhuurders te verplichten om gebreken te herstellen.
Bent u inmiddels overtuigd geraakt van een landelijk meldpunt dat huurders met raad en daad kan bijstaan als zij te kampen hebben met achterstallig onderhoud, (ernstige) gebreken, vocht- en schimmel of anderszins?
Nee, dat ben ik niet. Laat het onderhoud van woningen (zeer) te wensen over dan hebben gemeenten de bevoegdheid om hierop te handhaven. Ook hebben huurders de mogelijkheid via de Huurcommissie of desnoods de rechter een slechte onderhoudssituatie te laten oplossen. Ik voer met alle betrokken partijen een brede aanpak om vocht- en schimmelproblemen op te lossen. Tegen deze achtergrond zie ik geen toegevoegde waarde in een landelijk meldpunt.
Deelt u de mening dat recidive van verhuurders als het om gebreken en/of achterstallig onderhoud gaat zwaarder bestraft dient te worden?
De Huurcommissie kan hogere legeskosten opleggen bij verhuurders die meerdere malen in het ongelijk worden gesteld. Op het moment geldt deze regeling alleen voor uitspraken over de splitsing van all-in huurprijzen en de toetsing van aanvangshuurprijzen, niet voor overige zaaktypen. De Wet modernisering Huurcommissie, waarmee de Huurcommissie deze bevoegdheid heeft gekregen, wordt op dit moment geëvalueerd. Indien de resultaten van de evaluatie hiervoor aanleiding geven, kan de regeling worden uitgebreid naar andere zaaktypen, zoals bijvoorbeeld de afrekening van servicekosten of gebrekenprocedures.
Daarnaast hebben gemeenten verschillende mogelijkheden om handhavend op te treden bij overtreding van het Bouwbesluit 2012, waaronder het opleggen van een bestuurlijke boete uit de tweede categorie. Indien de overtreding gepaard gaat met een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan het bevoegd gezag de bestuurlijke boete verhogen tot een boete uit de vierde categorie. Tevens zijn er onder voorwaarden mogelijkheden om het beheer over te nemen of een woning te sluiten onder bepaalde voorwaarden. Gemeenten kunnen zelf hun boetebeleid vaststellen.
Bent u bekend met het bericht »Schimmel in huis is nooit de schuld van huurders» in het Noordhollands dagblad van 22 februari jongstleden?6
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van deze vochtexpert en het feit dat hij de opstelling van woningcorporaties hekelt?
Ik ben niet in de positie om te kunnen beoordelen of deze vochtexpert in deze specifieke situatie gelijk heeft. Uit onderzoek van TNO, ABF en de GGD Amsterdam («Vocht en schimmelvorming in woningen – Bevindingen en handreikingen op basis van WoOn2018 en Energiemodule 2018», 29 september 2020) is gebleken dat vocht- en schimmelproblematiek zeer complex is en diverse oorzaken kan hebben. De bouwwijze, de toegepaste technieken, het onderhoud en het gedrag van de bewoners spelen hierbij een belangrijke rol.
Deelt u de mening dat huurders nog beter beschermd moeten worden? Zo ja, wanneer komt u met aanvullende wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 18, neem ik in het kader van het Programma Betaalbaar Wonen (Bijlage bij Kamerstuk 32 847, nr. 906) dat ik onlangs aan uw Kamer heb aangeboden, diverse maatregelen om de rechtsbescherming van huurders te verbeteren.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk beantwoorden en niet clusteren?
Dat heb ik gedaan.
Het gedrag van zogenaamde ‘vluchtelingen’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vlam slaat in de pan bij noodopvang vluchtelingen in Soesterberg: woede over gebrek aan privacy»?1
Ja.
Deelt u de mening dat diegenen die een oorlog ontvluchten blij moeten zijn met een veilig heenkomen en een dak boven het hoofd? Zo ja, hoe valt het wangedrag van een aantal mannelijke «vluchtelingen» bij de nieuwe noodlocatie op het Kamp van Zeist in Soesterberg hiermee te rijmen?
Naast een dak boven het hoofd is het voor mensen die een oorlog ontvluchten van belang in wat voor voorzieningen zij verblijven. Van het COA heb ik begrepen dat er in Soesterberg frustratie was over het niveau van voorzieningen in de noodopvang. Zaken als bedreiging van medewerkers en vernielingen kunnen vanzelfsprekend nooit worden getolereerd, wat de frustratie van bewoners ook is. Wel hebben asielzoekers net als ieder ander het recht op protest en om hun mening te geven bij gevoeld ongenoegen. Dit protest dient altijd plaats te vinden binnen de grenzen van de wet.
Ik heb begrip voor het gevoelde ongenoegen en ik betreur het dat het op dit moment onvoldoende mogelijk is meer opvangcapaciteit en betere voorzieningen te bieden. Vanzelfsprekend en zoals uw Kamer bekend is, zijn alle inspanningen van betrokken partijen erop gericht om de huidige situatie in de asielopvang te verbeteren en situaties zoals die zich hier en elders in het land voordoen te voorkomen. Daarom blijft het COA inzetten op de realisatie van nieuwe opvanglocaties die zoveel mogelijk duurzaam inzetbaar zijn en het gewenste voorzieningenniveau bieden voor een meer toekomstbestendige en stabiele opvang met draagvlak. Ik ben medeoverheden zeer erkentelijk voor het mogelijk maken van welke opvangvoorziening dan ook en/of voor leveren van nieuwe bijdragen onder de huidige omstandigheden.
Daarnaast wordt er volop ingezet om vergunninghouders die al langere tijd in COA-locaties verblijven in afwachting van huisvesting naar een gemeente uit te plaatsen.
Deelt u de mening dat «vluchtelingen» die de boel kort en klein slaan, medewerkers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) ernstig bedreigen en de politie laten uitrukken hier niets, maar dan ook helemaal niets, te zoeken hebben? Zo ja, wilt u de daders per direct het land uitzetten door hen een enkele reis richting land van herkomst te geven? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
In algemene zin geldt dat agressief of overlastgevend gedrag onacceptabel is en het draagvlak aantast voor de opvang van personen die vluchten voor oorlog, geweld of vervolging. Criminaliteit is al helemaal uit den boze. Tegenover het recht op een eerlijke behandeling van de asielaanvraag staat de plicht om je aan de Nederlandse wet- en regelgeving te houden.
Voor mogelijkheden van het uitzetten van personen als gevolg van het plegen van strafbare feiten verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Van Haga van 5 april jl.
De olietanker Sunny Liger |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u contact gehad met het bedrijf of de bedrijven die de Russische olie van de Sunny Liger willen lossen en/of kopen? Welke bedrijven zijn dat en kunt u gespreksverslagen aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Het kabinet heeft geen contact gehad met de eigenaren van deze olie of eventuele tussenpersonen. Andersom heeft ook de eigenaar van de olie geen contact met de Nederlandse overheid opgenomen.
Welke mogelijkheden ziet u om alsnog te voorkomen dat de Sunny Liger in een Nederlandse haven kan aanmeren?
Het schip bevindt zich inmiddels niet meer in Nederlandse wateren.
Kunt u een lijst doen toekomen van schepen met Russische olie en kolen die de afgelopen 14 dagen in Nederland zijn aangekomen en hier gelost hebben? Kunt u een schatting maken van de totale waarde hiervan?
Aangezien de EU sancties in genoemde periode geen betrekking hadden op schepen met Russische olie en kolen, is een dergelijke overzicht niet beschikbaar en kan geen schatting worden gemaakt van de totale waarde.
Heeft de oproep van de Minister voor Klimaat en Energie om geen olie of kolen uit Rusland af te nemen, enig effect gehad? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Uit de beschikbare CBS-cijfers valt op dit moment nog niet op te maken dat de invoer van fossiele brandstoffen uit Rusland substantieel is afgenomen. Het is echter te vroeg om hieruit conclusies te trekken. Handel geschiedt voorts op basis van wederzijds aangegane contracten tussen bedrijven. Bij afloop van een contract kan deze handel worden beëindigd. En verder geldt zoals bekend dat, in reactie op de Russische militaire agressie in Oekraïne, de EU een Russische kolen- en recent ook een olieboycot heeft aangenomen.
Kunt u voor de afgelopen tien maanden per maand aangeven hoeveel olie en hoeveel kolen Nederland heeft geïmporteerd uit Rusland?
Een deel van deze informatie kan door het CBS niet beschikbaar worden gesteld vanwege concurrentiebelangen.
januari 2022
89
februari
52
mei 2021
688
juni
821
juli
613
augustus
774
september
671
oktober
946
november
788
december
832
Januari 2022
1.060
februari
882
Wilt u een kopie van de antwoorden sturen aan de Oekraïense ambassadeur in Nederland?
Jazeker, de Oekraïense ambassade zal worden geïnformeerd.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en binnen een week beantwoorden?
Het bleek helaas meer tijd te kosten om de gevraagde informatie binnen de gebruikelijke termijn te kunnen aanbieden.
Het vervallen recht op toeslagen vanwege gegevens in de basisregistratie personen (BRP) |
|
Jasper van Dijk |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Pointer «Nederlanders in de knel door het rigide vreemdelingenbeleid»?1
Het kabinet streeft ernaar dat iedere toeslaggerechtigde de toeslag krijgt waar deze recht op heeft. Of een vreemdeling recht heeft op deze collectieve overheidsvoorzieningen en verstrekkingen is afhankelijk van de aard van het verblijf.2 Dit is een uitwerking van de Koppelingswet uit 1998, waarin het koppelingsbeginsel is geïntroduceerd.3 Doel hiervan is te voorkomen dat vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven, door de ontvangst van uitkeringen en verstrekkingen in staat worden gesteld tot voortzetting van hun onrechtmatige verblijf of het verwerven van een schijn van een volkomen rechtmatig verblijf. Voor het recht op toeslagen is het vereist dat naast de aanvrager ook alle meerderjarige medebewoners (huurtoeslag) of de toeslagpartner een rechtmatig verblijf hebben. In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is namelijk voor het recht op toeslagen de aanvullende voorwaarde opgenomen, dat de leden van het huishouden van de aanvrager van de toeslag (de toeslagpartner en de medebewoners van achttien jaar en ouder) rechtmatig in Nederland verblijven. Dit heeft ermee te maken dat een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft anders indirect wel profijt heeft van de toeslag die aan de aanvrager wordt verstrekt. Indien een burger niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijft, wordt dit geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP) door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) met code 98. Wanneer iemand bijvoorbeeld samenwoont met een meerderjarig persoon of getrouwd is met iemand die niet over verblijfsrecht beschikt, heeft de aanvrager van de toeslag daarom geen recht op toeslagen.
In hoeveel gevallen is dit uitzettingsbeleid via sociale zekerheid effectief geweest en waarom weegt dit volgens het kabinet op tegen de problemen waarin gezinnen worden gestort?
Er is geen sprake van een uitzettingsbeleid via sociale zekerheid, hiermee dus ook niet via toeslagen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, verbindt het koppelingsbeginsel het recht op collectieve overheidsvoorzieningen en verstrekkingen aan rechtmatig verblijf van een vreemdeling. De IND levert de verblijfstitels via de BRP, onder andere code 98. Overheidsorganen bepalen vervolgens op basis van die vaststelling door IND en de voor hen relevante wet- en regelgeving welke voorzieningen en verstrekkingen afhankelijk zijn van deze verblijfstitel. Bij de uitkering van toeslagen betekent dit dat deze niet (meer) worden verstrekt aan vreemdelingen die niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijven of – voor zover relevant – als iemand in het huishouden van de aanvrager van de toeslag niet rechtmatig in Nederland verblijft.
Kunt u aangeven in welke situaties code 98 afgegeven kan worden? Erkent u dat code 98 niet automatisch betekent dat iemand is uitgeprocedeerd?
De IND bepaalt de verblijfs- en verwijderbaarheidstitels. De titelbepaling vindt plaats in het geautomatiseerde systeem van de IND aan de hand van een groot aantal factoren, zoals de aanwezigheid van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, een besluit over die aanvraag en wettelijke termijnen. Deze factoren zijn gebaseerd op artikel 8 van de Vw 2000 waarin de gronden voor rechtmatig verblijf zijn opgenomen. Is er geen verblijfsrecht in de zin van artikel 8 Vw 2000, dan wordt de titel 98 (geen rechtmatig verblijf) bepaald. Bij een samenloop van verschillende factoren die het verblijfsrecht betreffen, geldt dat de sterkste factor van verblijfsrecht bepaalt welke titel wordt vastgesteld. Ook de ingangsdatum en einddatum van de titels worden in de titelbepaling meegenomen. Het vaststellen van deze titels gebeurt twee keer per dag. Naast de automatische titelbepaling worden steekproefsgewijs handmatige controles uitgevoerd.
De titelbepaling betreft altijd een weergave van de situatie op het moment van vaststelling. Code 98 betekent dat een burger op het moment van vaststelling niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijft, dit betekent niet dat iemand uitgeprocedeerd is. De juridische situatie kan wijzigen door het indienen van rechtsmiddelen, nieuwe aanvragen of door het verkrijgen van een ander verblijfsrecht. Dat betekent dat een titelcode, en dus ook code 98, geldig blijft tot er een wijziging in de juridische situatie ontstaat. Dat kan – gelet op het feit dat de titels tweemaal per dag worden bepaald – op dagbasis wijzigen.
Erkent u dat er sprake van kan zijn dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) per abuis code 98 afgeeft of te laat wijzigt, bijvoorbeeld wanneer mensen tussen procedures zitten of in hoger beroep zijn met een tijdige voorlopige voorziening?
Indien iemand zich tussen procedures of in hoger beroep met een tijdige voorlopige voorziening bevindt, is er geen sprake van een onjuiste code 98. Er is op dat moment namelijk geen sprake van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 Vreemdelingenwet 2000. In het antwoord op vraag 3 is aangegeven dat de titel kan wijzigen als de juridische situatie verandert.
Vanwege het grote belang van titels controleert (steekproefsgewijs) en monitort de IND de titellevering. Desondanks kunnen er fouten optreden. Er wordt door de IND niet bijgehouden hoe vaak een foute titelbepaling voorkomt. De burger kan (telefonisch) bij de IND aangeven dat de verblijfstitel volgens haar/hem niet juist is. Een ketenpartner kan hierover ook een signaal afgeven. Dit wordt dan gecontroleerd en indien blijkt dat de titel inderdaad onjuist is wordt deze zo snel mogelijk hersteld. Als er nader onderzoek nodig is duurt het maximaal enkele dagen. De herstelde code wordt daarna zichtbaar voor alle ketenpartijen, waaronder Toeslagen. Zolang de controle loopt blijft code 98 geregistreerd in de BRP.
Klopt het dat de Belastingdienst overgaat tot inhouden en invorderen van toeslagen voordat is vastgesteld waarom code 98 is afgegeven?
Toeslagen stelt het recht op toeslagen vast op basis van de beschikbare informatie in de BRP. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, stelt de IND op basis van een groot aantal factoren de verblijfstitel vast en registreert deze in de BRP. Op dat moment is dus al door de IND bepaald waarom de code is afgegeven. Indien er een code 98 is geregistreerd met betrekking tot de aanvrager van de toeslag, diens partner of meerderjarige medebewoners, oordeelt Toeslagen dat er geen recht bestaat op toeslagen voor deze personen. Eerder uitbetaalde toeslagen worden dan teruggevorderd. In 2021 werd in 5.465 gevallen het recht op toeslagen ingetrokken voor 4.300 huishoudens. Bij het ontstaan van de terugvordering kan de burger een betalingsregeling (op maat) aanvragen. Ook worden de reguliere waarborgen, in het bijzonder matiging van de terugvordering ingezet voor individuele gevallen, bezien.
Bij geringe twijfel over de juistheid van de code zal Toeslagen contact opnemen met de IND om de juiste status te kunnen bepalen. Twijfel kan ontstaan als de burger aangeeft dat de code onjuist is. Toeslagen neemt meermaals per week contact op met de IND om vast te stellen of een code juist is. Tijdens deze uitvraag blijft de invordering openstaan. Indien de code onjuist blijkt en moet worden aangepast, wat in gevallen zo is, wordt het recht op toeslagen bij het eerst volgende maandelijkse beschikkingsmoment opnieuw vastgesteld. Als de code door de IND juist wordt bevonden wordt de toeslag stopgezet en eventueel teruggevorderd.
Is het juist dat mensen niet eens de gelegenheid krijgen om aan te tonen dat zij helemaal niet uitgeprocedeerd zijn voordat de Belastingdienst overgaat tot inhouding en invordering?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 3 en 4 betekent code 98 niet per definitie dat mensen uitgeprocedeerd zijn, maar dat zij niet meer rechtmatig in Nederland verblijven. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5 oordeelt Toeslagen op basis van de beschikbare gegevens dat er geen recht is op toeslagen indien een burger met code 98 geregistreerd staat. Bij geringe twijfel neemt Toeslagen contact met de IND. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kan een burger indien zij/hij het oneens is met de beslissing van de IND over een besluit over een aanvraag in beroep gaan bij de IND.
Waarom is het uitvaardigen van code 98 eigenlijk geen besluit zoals beschreven in de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar en/of beroep mogelijk is? Kunt u dit toelichten?
De titelbepaling is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het geen zelfstandige beslissing betreft, maar een gevolg van de inhoudelijke beslissing die de IND heeft genomen (bijv. besluit over aan aanvraag voor een verblijfsvergunning). De burger kan tegen dit besluit in bezwaar en beroep gaan.
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, bepaalt artikel 8 Vw 2000 in welke gevallen er sprake is van rechtmatig verblijf. De titel geeft aan of er sprake is van rechtmatig verblijf, maar omvat zelf geen rechtsgevolgen. Als gevolg van de Koppelingswet uit 1998, waarin het koppelingsbeginsel is geïntroduceerd, nemen andere bestuursorganen, zoals Toeslagen, wel besluiten naar aanleiding van de vaststelling dat er geen rechtmatig verblijf is. Die besluiten zijn wel besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Is het juist dat het na een melding van een gedupeerde het maanden of zelfs jaren kan duren voordat een foutieve vordering door de Belastingdienst word rechtgezet? Zo nee, hoe zit het dan wel? Kunt u dit toelichten?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 is het mogelijk dat code 98 onjuist is. Bij twijfel over de juistheid van de code zal Toeslagen contact opnemen met de IND om de juiste status te kunnen bepalen. Vaststelling kan dan, afhankelijk van de complexiteit, tot enkele dagen duren. Indien de code wordt bijgesteld, wordt het recht op toeslagen bij het eerst volgende maandelijkse beschikkingsmoment opnieuw vastgesteld
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, kan de burger eventueel door het indienen van een nieuwe/andere verblijfsaanvraag proberen opnieuw rechtmatig verblijf te krijgen. Deze procedure kan een lange tijd in beslag nemen. Indien de burger (weer) over verblijfsrecht beschikt, worden de toeslagen opnieuw vastgesteld. Eventueel gemiste toeslagen worden dan nabetaald.
Deelt u de mening dat juist ten tijde van de opvangcrisis het gestimuleerd zou moeten worden dat migranten verblijven bij familie of bekenden? Hoe verhoudt dat zich tot deze praktijk waarbij gastgezinnen financieel gedupeerd raken door het verlies van rechtmatig verblijf van migranten? Kunt u dit toelichten?
Burgers die vreemdelingen met een rechtmatige status (waaronder ook ontheemde Oekraïners) opvangen verliezen niet hun toeslagen als gevolg van de werking van het koppelingsbeginsel. Daarbij gelden wel de regels die ook voor toeslagontvangers van Nederlandse afkomst gelden. Zo kunnen deze migranten, afhankelijk van de situatie, aangemerkt worden als medebewoner of als toeslagpartner en meetellen voor het recht op toeslagen. U bent eerder geïnformeerd over het voornemen van het kabinet dat een ontheemde Oekraïner die opgevangen wordt bij een gastgezin tijdelijk niet als medebewoner of als toeslagpartner wordt aangemerkt.
Erkent u dat het vanuit het vreemdelingenrecht logisch is om het verblijfsrecht met terugwerkende kracht in te trekken, maar dat het met terugwerkende kracht intrekken van toeslagen tot een bijzonder hardvochtig beleid leidt? Bent u bereid dit beleid te wijzigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vorig jaar heeft er een inventarisatie plaatsgevonden naar knelpunten in het toeslagenstelsel naar aanleiding van de motie Lodders/Van Weyenberg4. Hieruit zijn knelpunten naar voren gekomen, waaronder ook de situatie dat met terugwerkende kracht toeslagen worden ingetrokken bij geen verblijfsrecht. Voor mogelijke oplossingen zijn onder meer de uitvoerbaarheid en de budgettaire gevolgen van belang. Zoals eerder toegezegd wordt u hierover in de zomer geïnformeerd.
Er zijn door het vorige kabinet twee knelpunten met betrekking tot het koppelingsbeginsel gesignaleerd en opgelost bij de huurtoeslag en het kindgebonden budget (WKB). Bij de huurtoeslag gold eerder voor het recht op toeslagen dat ook naar de verblijfsstatus van minderjarige medebewoners werd gekeken. Op dit moment geldt dat Toeslagen niet meer naar de verblijfsstatus van minderjarige medebewoners kijkt. Er blijft dus recht bestaan op huurtoeslag als een minderjarige medebewoner (veelal het kind van de aanvrager van de toeslag) geen rechtmatig verblijft houdt in Nederland. Bij het WKB is er inmiddels ook recht als de partner geen verblijfsrecht heeft, maar aanvrager en kind wel. Beide maatregelen zijn per 1 januari 2022 ingegaan.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de Belastingdienst in het geval van code 98 voortaan eerst onderzoek doet naar de exacte status en pas tot inhouding en invordering overgaat als onderzoek uitwijst dat er inderdaad sprake is van onrechtmatig verblijf?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 5 en 6, oordeelt Toeslagen op basis van de beschikbare gegevens in beginsel dat er geen recht is op toeslagen voor een huishouden indien iemand in het huishouden geregistreerd staat met code 98. Toeslagen gaat er in beginsel vanuit dat de code correct is. Bij geringe twijfel over de juistheid van de code zal Toeslagen contact opnemen met de IND om de juiste status te kunnen bepalen. Het is voor Toeslagen niet mogelijk om bij elke registratie handmatig na te gaan of deze code juist is, gelet op het grote aantal mutaties. Daarnaast kan Toeslagen de code niet wijzigen in de BRP.
In de gevallen waarin de Belastingdienst heeft moeten concluderen dat inhouding en invordering op basis van code 98 niet terecht was, is dit inmiddels rechtgezet?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8. Indien de burger (weer) over verblijfsrecht beschikt, worden de toeslagen opnieuw vastgesteld. Eventueel gemiste toeslagen worden dan nabetaald.
Door Nederland veroorzaakte doden, leed en schade in Hawija, Irak |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het rapportAfter the strike, Exposing the civilian harm effects of the 2015 Dutch airstrike on Hawija van PAX, het Intimacies of Remote Warfare programma van de Universiteit Utrecht en het Iraakse Al-Ghad?1
Ja.
Wat is uw reactie op de belangrijkste bevindingen in het rapport, waarin wordt aangetoond dat het door Nederland aangedane leed en de schade veel groter zijn dan aanvankelijk door de VS werd ingeschat, zoals het feit dat zeker 85 bewoners door de luchtaanval zijn gedood, dat 6.000 gebouwen, 1.200 winkels en bedrijven en 15 scholen beschadigd zijn? En dat de psychische schade en het leed onder de bevolking op lange termijn bijzonder omvangrijk en veelzijdig zullen zijn?
Daags na de wapeninzet was duidelijk dat er sprake was van veel materiële schade en van mogelijk hoge aantallen burgerslachtoffers. Zoals gemeld in de Kamerbrief van 25 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 673) varieerden de schattingen van het totaal aantal mogelijke slachtoffers (zowel burgers als ISIS-strijders) in Iraakse en internationale media en in rapportages van ngo’s/internationale organisaties van 70 tot 170. Ook werden er hoge aantallen gewonden gemeld. Dit beeld komt overeen met de bevindingen in het genoemde rapport, waarin men een conservatieve schatting aanhoudt van 85 slachtoffers en uitgaat van hoge aantallen gewonden. Het genoemde onderzoek laat zien dat verificatie uiterst ingewikkeld is. Om deze reden is het tot op de dag van vandaag nog altijd niet zeker hoeveel burgerslachtoffers er precies te betreuren zijn in Hawija. Het lijdt echter geen twijfel dat de schade onder de getroffen gemeenschap groot.
Nederland hoopt middels de projecten een blijvende bijdrage te leveren aan de getroffen gemeenschap. De Kamer is op 15 december 2020 over het besluit deze projecten uit te laten voeren geïnformeerd, alsmede over de achtergrond en totstandkoming daarvan (Kamerstuk 27 925, nr. 766). De projecten werden voorafgegaan door een nodenanalyse, waaruit naar voren kwam dat op het gebied van de elektriciteitsvoorziening, economische activiteiten, werkgelegenheid, waterinfrastructuur en het herstel van woningen de grootste behoeften bestonden. Dit sloot aan bij een in oktober 2020 verschenen rapport van Airwars en Pax2 over onder andere Hawija. Vervolgens zijn drie organisaties gevraagd concrete projectvoorstellen aan te leveren. Deze organisaties werden gekozen vanwege hun thematische focus, die aansluit bij de geïdentificeerde noden binnen de gemeenschap, en hun capaciteit en ervaring in het gebied. Op basis van de analyse van de projectvoorstellen is uiteindelijk gekozen voor de combinatie van projecten die het beste paste bij de inhoudelijke doelstellingen, de meest directe relatie vertoonde met de gevolgen van de Nederlandse wapeninzet en naar verwachting het snelst tot een zichtbaar en duurzaam resultaat zou leiden. In totaal wordt een bedrag van $ 5.398.323 (€ 4.424.855) aan de projecten besteed.3
Kunt u tegen deze achtergrond reflecteren op de 4,4 miljoen euro die eerder is uitgetrokken voor compensatie voor de gemeenschap in Hawija, aangezien de schade aan vastgoed alleen al op 10 miljoen is geschat en hier schade aan infrastructuur en medische kosten nog niet zijn meegerekend?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de bevinding in het rapport dat slachtoffers en nabestaanden officiële excuses en individuele compensatie willen en de aanbeveling om hier ook toe over te gaan? Bent u bereid hiertoe over te gaan? Zo ja, op welke wijze en met welk tijdspad? Als u niet bereid bent hiertoe over te gaan, kunt u toelichten waarom niet?
In mijn recente beantwoording van de vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) t.a.v. Hawija (7 april 2022, referentie 2022D14087) ben ik ingegaan op vergoedingen op individueel niveau. Het genoemde rapport leidt niet tot een andere afweging hieromtrent.
Het kabinet heeft bij meerdere gelegenheden aangegeven het ten zeerste te betreuren dat er in de nacht van 2 op 3 juni 2015 in Hawija burgerslachtoffers zijn gevallen ten gevolge van Nederlandse aanval op een ISIS-fabriek waar autobommen werden geproduceerd. Volgens het kabinet betrof het een legitieme wapeninzet onder het humanitair oorlogsrecht tijdens een gewapend conflict.
Met de projecten ten behoeve van de gemeenschap in Hawija hoop ik dat Nederland een blijvende bijdrage kan leveren aan een betere toekomst voor de getroffen gemeenschap in zijn geheel.
Kunt u aangeven wat u vindt van de voorstellen in het rapport over het (vooraf) bespreken, mitigeren, monitoren, rapporteren van en reageren op burgerleed bij militaire operaties? Bent u bereid deze toe te passen bij andere militaire operaties? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwelkom deze en andere voorstellen op dit gebied. Op 7 april jl. is de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 29 521, nr. 442) over de stappen die het Ministerie van Defensie op korte en (middel)lange termijn wil zetten met betrekking tot het onderwerp burgerslachtoffers. Deze stappen zijn mede gebaseerd op gesprekken met een aantal organisaties (hierna het consortium)4, waaronder Pax en het Intimacies of Remote Warfare Programvan de Universiteit Utrecht. Ik ben blij te constateren dat de voorstellen in het genoemde rapport en de stappen die in de Kamerbrief staan beschreven veel overlap vertonen, en dat het consortium hier positief op heeft gereageerd.5 Ik ga hierover graag verder in gesprek met het consortium en de Kamer.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden vóór 18 mei 2022, zodat antwoorden meegenomen kunnen worden bij de inbreng feitelijke vragen op 19 mei 2022 over het Stappenplan inzake burgerslachtoffers bij inzet in het kader van artikel 100 van de Grondwet?
Ja.
De pilot om zorgexpats aan te trekken als deel van de oplossing tegen de personeelstekorten in de zorg |
|
Maarten Goudzwaard (JA21) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het Nieuwsuur item van 6 februari 2022 over de kansen en belemmeringen om gespecialiseerd internationaal zorgpersoneel aan te trekken om de Nederlandse zorg te ondersteunen?1
Ja. In dit item worden verschillende zorgorganisaties genoemd die zorgpersoneel werven uit derde landen. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EER (met uitzondering van kennismigratie) als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. Zo is er in Nederland nog onbenut arbeidsmarktpotentieel van mensen met een zorgachtergrond of affiniteit met zorg die in de Nederlandse gezondheidszorg kunnen worden ingezet, ook zou er gekeken kunnen worden naar deeltijdwerkers om waar mogelijk hun uren uit te breiden. Daarnaast ziet het kabinet dat door de demografische ontwikkeling en de toenemende zorgvraag de zorg een steeds groter beroep gedaan zal doen op de beroepsbevolking. Het kabinet vindt dit geen structurele oplossing. Het inzetten van buitenlands zorgpersoneel kan zorgorganisaties wel in bepaalde situaties ontlasten, mits het goed wordt georganiseerd en wordt voldaan aan de voorwaarden van de relevante wet- en regelgeving (zoals de Wet arbeid vreemdelingen en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg).
Om deze reden heb ik de afgelopen tijd in samenspraak met de betrokken partijen2 activiteiten in gang gezet om de BIG-toelatingsprocedure met behoud van kwaliteit te stroomlijnen en te versnellen. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd op 25 februari3. Bij het antwoord op de vragen 17, 18 & 19 weid ik hier verder over uit.
Er zijn ook andere activiteiten om zorgorganisaties die behoefte hebben aan buitenlands personeel beter te faciliteren in het goed organiseren daarvan. Ik zal daarom een verkenning uitvoeren naar hoe het proces kan worden verbeterd voor zorgorganisaties, die behoefte hebben aan buitenlands zorgpersoneel. Hierbij richt ik mij op de mogelijkheden om personeel binnen de Europese Economische Ruimte en Zwitserland in te zetten in de Nederlandse gezondheidszorg, in lijn daarvan wordt bezien welke beleidsmaatregelen andere lidstaten hebben genomen om buitenlands zorgpersoneel beter te integreren in de gezondheidszorg, ook wordt in de verkenning bekeken welke andere knelpunten in de BIG-toelatingsprocedure kunnen worden weggenomen om buitenlands zorgpersoneel sneller in te zetten in de Nederlandse gezondheidszorg. In deze verkenning zal ik onder andere in overleg treden met andere lidstaten en de werkgevers- en werknemersorganisaties. Uw Kamer ontvangt voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport deze verkenning.
Hoe groot is het verwachte tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen in Nederland 2023, 2024, 2025, 2030 en 2040, rekening houdend met de uitstroom door vergrijzing en / of pensioen?
ABF Research heeft in het Prognosemodel Zorg en Welzijn de te verwachte tekorten aan gespecialiseerd verpleegkundigen berekend. Dit is gedaan op basis van informatie van het Capaciteitsorgaan. Het betreft alleen werknemers en geen zelfstandigen. Het gaat hier om gespecialiseerd verpleegkundigen die werkzaam zijn in een beroep dat is bekostigd door het Fonds Ziekenhuis Opleidingen en is geraamd door het Capaciteitsorgaan (Capaciteitsplan 2020–2023, FZO-beroepen & Ambulanceverpleegkundigen). Dit betreft: Dialyseverpleegkundigen; IC-kinderverpleegkundigen; IC-neonatologieverpleegkundigen; IC-verpleegkundigen; Kinderoncologieverpleegkundigen; Kinder-verpleegkundigen; Obstetrie-verpleegkundigen; Oncologieverpleegkundigen, SEH-verpleeg-kundigen; Ambulance-verpleegkundigen plus de verpleegkundig specialisten werkzaam in ziekenhuizen of UMC’s.
De verwachte tekorten zijn als volgt:
Wat zijn de exacte uitstroomcijfers van gespecialiseerde verpleegkundigen op landelijk niveau in 2017, 2018, 2019 en 2020 en hoe verhoudt dit zich tot de instroom specifiek in de ziekenhuizen?
De exacte in- en uitstroomcijfers van gespecialiseerd verpleegkundigen zijn mij niet bekend. Dit komt mede doordat het begrip «gespecialiseerd verpleegkundige» geen beschermde titel is en daarom valt de groep niet goed af te bakenen.
Wat zeggen Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) en Beroepsvereniging Verzorgenden Verpleegkundigen (V&VN) over de verhouding tussen instroom en uitstroom van gespecialiseerd zorgpersoneel?
De LNAZ en V&VN hebben zich in de afgelopen jaren meerdere malen uitgesproken over de tekorten aan en/of in- en uitstroom van gespecialiseerd verpleegkundigen. Beide organisaties wijzen op het belang van voldoende instroom en het tegengaan van uitstroom4.
LNAZ en V&VN pleiten onder meer voor opleidingscapaciteit voor (gespecialiseerd) verpleegkundigen om instroom te bevorderen. Aanvullend wijzen beiden partijen op het feit dat gelijktijdig geïnvesteerd moet worden in behoud van de huidige groep (gespecialiseerd) verpleegkundigen om uitstroom te beperken. Dit laatste dient bijvoorbeeld gedaan te worden door aantrekkelijkere loopbaanpaden en meer zeggenschap voor zorgmedewerkers5.
Ik onderschrijf het uitgangspunt waarbij voor het optimaliseren van de capaciteit van (gespecialiseerd) verpleegkundigen ingezet moet worden op opleiden (instroombevordering) en behoud (uitstroom beperken).
Op verschillende manieren wordt ingezet om instroom te bevorderen en uitstroom te beperken. Ten aanzien van het eerste ligt de verantwoordelijkheid primair bij de werkgevers om conform de ramingen van het Capaciteitsorgaan op te leiden. In dit kader hebben eind 2021 de ziekenhuizen in de Verklaring Versterking Arbeidsmarkt Zorg (VAZ) met elkaar afgesproken om daadwerkelijk volgens de ramingen te gaan opleiden. VWS ondersteunt dit initiatief van harte. Om ziekenhuisopleidingen te vernieuwen en flexibiliseren is al eerder (in 2018) gestart met CZO Flex. VWS subsidieert het project. Tevens is in 2020 vervroegd gestart met de Basis Acute Zorg opleiding (BAZ-opleiding), omdat het acute cluster (IC, SEH, Ambulance en Cardiac care) kampte met grote personeelstekorten als gevolg van de toegenomen zorgvraag door de coronapandemie. Na de BAZ-opleiding kunnen modules worden gevolgd die leiden tot de volgende uitstroom richtingen: IC-verpleegkundige, Ambulance verpleegkundige, SEH-verpleegkundige, Cardiac care verpleegkundige, Medium care verpleegkundige. Bij de start in 2020 stroomden 74 verpleegkundigen in bij deze opleiding, in 2021 is dit sterk toegenomen en stroomden 678 verpleegkundigen in en in 2022 tot nu toe 277.
In het kader van het beperken van uitstroom (behoud) wordt vanuit VWS op verschillende manier beleidsmatig ingezet op het bevorderen van zeggenschap en ruimte voor herstel na piekzorg. Zo is voor de korte termijn de afgelopen maanden door V&VN, samen met de Beroepsvereniging van professionals in sociaal werk (BPSW), en de werkgevers gewerkt aan een actieplan «Zeggenschap en Veerkracht». Hiermee wordt invulling gegeven aan het amendement Ellemeet/De Vries6 (10 miljoen euro voor herstel en zeggenschap). Door VWS wordt momenteel gewerkt aan een subsidieregeling waarmee uitvoer wordt gegeven aan het actieplan.
Klopt de stelling van het Capaciteitsorgaan dat sinds 2012 het totale aantal IC-verpleegkundigen in Nederland alleen maar is afgenomen?
Het Capaciteitsorgaan raamt de benodigde instroom in de opleiding tot IC-verpleegkundige en brengt daarvoor onder andere het huidige aantal IC-verpleegkundigen in kaart. Zij geven aan dat sinds 2012 het totale aantal IC-verpleegkundigen is afgenomen. De afname komt vooral door demografische ontwikkelingen, mensen die met pensioen gaan. Daarnaast was er tussen 2013 en 2015 een «dip» in de instroom in de opleiding. Het kost veel inspanning om dit in de jaren daarna in te lopen en de opleidingscapaciteit op te schalen. Elk jaar dat het instroomadvies niet gehaald wordt, draagt bij aan het oplopen van het tekort. Sinds 2016 stijgt de instroom juist. Zo stroomden er in 2020 448 verpleegkundigen in de IC-opleiding tegenover 225 in 2016.Ook zorgen de nieuwe Basis Acute Zorg (BAZ) modules voor meer instroom in de IC-opleiding. Tot en met 2021 waren er 1.140 verpleegkundigen die instroomden in deze opleiding. Het Capaciteitsorgaan komt naar verwachting in juni van dit jaar met nieuwe cijfers, ook over de aantallen IC-verpleegkundigen.
Bent u het eens met de stelling van Doekle Terpstra van de Commissie Werken in de zorg: «Er zijn meer dan genoeg adviezen, het wordt tijd iets te doen»?2
Ik ben het met de heer Terpstra eens dat er inmiddels voldoende lessen en relevante adviezen beschikbaar zijn om verdere stappen te kunnen zetten in de aanpak van de uitdagingen op de arbeidsmarkt in de zorg. Recent heb ik uw Kamer een brief gestuurd8 waarin ik op hoofdlijnen de aanpak schets ten aanzien van de uitdagingen op de arbeidsmarkt waarvoor de adviezen richtinggevend waren. Zo schets ik het belang van het investeren in het voor de zorg behouden van zorgmedewerkers, leven lang ontwikkelen, het opschalen van technologische & sociale innovaties en in zeggenschap. De tijd van vrijblijvendheid is voorbij. Het gaat steeds meer om de ruimte en perspectief die (nieuwe) professionals hebben om hun baan vorm en zinvolle invulling te geven. Hier wacht een uitdaging voor werkgevers om actief invulling te geven aan goed en modern werkgeverschap; voor andere betrokken partijen geldt de uitdaging om werkgevers daarbij de benodigde ruimte te geven.
In de zomer van 2022 ontvangt uw Kamer het uitgewerkte programmaplan «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg; Samen anders leren en werken».
Hoeveel werkvergunningen zijn er de afgelopen vijf jaar afgegeven aan gespecialiseerde internationale verpleegkundigen en aan artsen?
2018: 0
2019: 10
2020: 30
2021: 30
Het zijn de totalen van de afgegeven positieve adviezen na een volledige arbeidsmarkttoets voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) voor (gespecialiseerde) verpleegkundigen en artsen9.
Bent u bekend met rapport Analysis of shortage and surplus occupations 20203 van de Europese Commissie en de European Public Service Union (EPSU)? Herkent u het beeld dat de Europese schaarste aan verpleegkundigen sterk toeneemt en bent u ook bekend met de laatste bevindingen van EPSU en de stelling dat bijna alle EU-landen een tekort aan zorgmedewerkers rapporteren?4
Ik herken de geschetste ontwikkeling dat andere Europese landen kampen met een personeelstekort door het oplopende ziekteverzuim tijdens de Covid-pandemie Per lidstaat zitten die personeelstekorten op verschillende plekken in het zorgstelsel. Dat komt onder andere voort uit verschillen in de demografische ontwikkeling en zorgbehoefte, maar ook door de inrichting van het zorgstelsel. Het is niet haalbaar om een volledig beeld te geven van al het beleid omtrent zorgexpats van andere lidstaten. We zien wel grofweg een paar stromingen binnen de EU. Lidstaten die het aantrekken van arbeids-migranten in brede zin stimuleren (inclusief de zorg), lidstaten die hun vergunningsprocedures voor bepaalde schaarse zorgberoepen versoepelen en/of hiervoor financiële inspanningen plegen en lidstaten die het aantrekken van buitenlands gediplomeerd zorgpersoneel niet faciliteren of stimuleren in zowel juridische als financiële zin.
Het kabinet is van mening dat bij het oplossen van de arbeidsmarktkrapte eerst moet worden gekeken naar het onbenut arbeidsmarktpotentieel in Nederland. Ook binnen de EER – waar vrij verkeer van personen geldt – is nog sprake van onbenut arbeidsmarktpotentieel12. Daarnaast zou gekeken kunnen worden naar deeltijdwerkers om waar mogelijk hun uren uit te breiden. Het inzetten van personeel van buiten de EER ziet het kabinet, m.u.v. kennismigratie, als sluitstuk. Daarnaast zet het kabinet, ten behoeve van een realistische personele houdbaarheid in de zorg, met het nieuwe programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg» onder andere in op het anders organiseren van zorg. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6. Verder neem ik de uitdagingen op de arbeidsmarkt expliciet mee in de afspraken met landelijke partijen in het Integraal Zorg Akkoord. Die afspraken moeten bijdragen aan de maatschappelijke opgave dat met minder (meer) zorgverleners goede toegankelijke zorg verleend kan worden aan iedereen die dat nodig heeft. Ook zal ik in het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) de arbeidsmarktvraagstukken verweven zitten, inclusief afspraken over opleidingen in de VVT zoals in het coalitieakkoord voorzien.
Het kabinet gaat wel een verkenning uitvoeren over hoe het proces voor zorgorganisaties die behoefte hebben aan buitenlands zorgpersoneel kan worden verbeterd zoals is aangegeven bij vraag 1. In bepaalde situaties kan het inzetten van buitenlands zorgpersoneel zorgorganisaties namelijk wel ontlasten mits wordt voldaan aan de voorwaarden van de relevante wet- en regelgeving (zoals de Wet arbeid vreemdelingen en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg).
Welke Europese landen voeren specifiek beleid met daarop gerichte vergunningprocedures om gespecialiseerde zorgexpats aan te trekken?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat onder meer Duitsland en Ierland hier beleid op voeren?
Zie antwoord vraag 8.
Kunnen de aanpakken van landen om ons heen inspiratie bieden om meer in te zetten op het aantrekken van gespecialiseerd internationaal zorgpersoneel?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u van de specialehealth care visa die het Verenigd Koninkrijk hanteert voor internationaal talent uit derde landen?5
Het uitgangspunt van het Nederlandse arbeidsmigratiebeleid is dat aan de vraag naar arbeid in eerste instantie moet worden voldaan door de arbeidsreserves die nu al in Nederland en de EER aanwezig zijn in te zetten voor het invullen van vacatures, het zogenoemde prioriteitgenietend aanbod. Wanneer dit aanbod er niet is, biedt de Wet arbeid vreemdelingen de ruimte om een werkvergunning te verlenen aan een werknemer van buiten de EER. Het UWV toetst per aanvraag onder andere of er prioriteitsgenietend aanbod aanwezig is en of de werkgever voldoende heeft gedaan om binnen Nederland, de EER en Zwitserland personeel te vinden. Hierbij wordt ook beoordeeld of de derdelander beschikt over de juiste beroepskwalificaties die gelden in Nederland en een salaris ontvangt dat gebruikelijk is in de sector. Hierbij wordt niet gestuurd op specifieke sectoren, zoals in het Verenigd Koninkrijk en Ierland het geval is.
Voor arbeidsmigranten die een bijdrage leveren aan de Nederlandse kenniseconomie is er de kennismigrantenregeling. Deze regeling is gebaseerd op een inkomenscriterium en beperkt zich niet tot specifieke sectoren of beroepen waar structurele tekorten zijn, maar draagt bij aan het versterken van de kenniseconomie in den brede. Het kabinet is niet voornemens om het verlaagde salariscriterium van de kennismigrantenregeling voor personen van onder de 30 jaar oud toe te passen voor krapteberoepen waar een BIG-registratie voor nodig is.
In de gezondheidszorg wordt ingezet op het behouden van zorgmedewerkers, op het leven lang ontwikkelen, het opschalen van technologische- & sociale innovaties en in zeggenschap. Zie hiervoor ook het antwoord op vragen 6, 9, 10 & 11.
Wat vindt u van de aanpak in Ierland, waar Critical Skills Employment Permits zijn ontworpen en er voor zorgexpats een verlaagd salariscriterium geldt?6
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u met spoed het al bestaande verlaagde salariscriterium van de kennismigrantenregeling toepassen voor krapteberoepen waar een BIG-registratie voor nodig is, naar Iers voorbeeld?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u van mening dat als er talentvolle internationale zorgmedewerkers in landen als Indonesië en Filipijnen in het buitenland willen werken, en zij in Nederland tot 7 à 10 keer zoveel inkomen kunnen verdienen via een circulair migratiemodel, dat dit dan een win-win situatie op kan leveren voor alle betrokkenen?
Zoals ook aangegeven in de antwoorden op vraag 1, 8, 9, 10 en 11 is het kabinet van mening dat bij het oplossen van de arbeidsmarktkrapte eerst gekeken moet worden naar het onbenut arbeidsmarktpotentieel in Nederland met een zorgachtergrond of affiniteit met zorg. Daarnaast zou er gekeken kunnen worden naar deeltijdwerkers om waar mogelijk hun uren uit te breiden.
Echter, het inzetten van buitenslands zorgpersoneel kan zorgorganisaties wel in bepaalde situaties ontlasten, mits het goed wordt georganiseerd en wordt voldaan aan de voorwaarden van de relevante wet- en regelgeving (Wet arbeid vreemdelingen en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg). De kwaliteit van zorg moet namelijk worden gewaarborgd, alsook de voorwaarden om toegang te krijgen tot de Nederlandse arbeidsmarkt.
Kunt u, in lijn met het regeerakkoord, het beleidsmatige richtgetal voor gespecialiseerde internationale verpleegkundigen op korte termijn vaststellen voor 2022 en 2023?
Zoals aangegeven in het antwoord op uw eerste vraag stimuleert het kabinet het aantrekken van buitenslands gediplomeerde zorgverleners niet. Ik zal daarom ook geen richtgetal vaststellen voor het aantrekken van gespecialiseerde verpleegkundigen uit het buitenland.
Bent u van mening dat als internationaal gespecialiseerd zorgpersoneel in Nederland komt werken, dan aan alle functierelevante kwaliteitseisen dient te worden voldaan, inclusief de taaleisen en de functierelevante BIG-eisen?
Om de patiëntveiligheid en kwaliteit van zorg te waarborgen dienen alle buitenslands gediplomeerde zorgverleners die een geregistreerd gezondheidszorgberoep in Nederland willen uitoefenen, de BIG-toelatingsprocedure voor buitenslands gediplomeerden te doorlopen.
In het voorjaar 2021 heeft de voormalig Minister van Medische Zorg & Sport een werkgroep ingesteld met alle betrokken partijen om te bezien hoe de BIG-toelatingsprocedure voor buitenslands gediplomeerden met behoud van kwaliteit kan worden gestroomlijnd en worden versneld zoals is aangegeven bij het antwoord op vraag 1. Op 25 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de activiteiten die in samenspraak met de werkgroep in gang zijn gezet. Er worden activiteiten ondernomen langs drie lijnen: begeleiding & informatievoorziening, inhoudelijke wijzigingen in de BIG-toelatingsprocedure en cultuur. Onderstaand zijn deze activiteiten uitgelicht.
Er is bij het CIBG in de vorm van een tweejarige pilot een centraal aanspreekpunt gecreëerd waar buitenslands gediplomeerde terecht kunnen met alle vragen over de BIG-toelatingsprocedure. Hierdoor kunnen aanvragers effectiever en sneller de procedure doorlopen. Ook heeft de toenmalig Minister van Sociale Zaken & Werkgelegenheid naar aanleiding van het amendement van de leden Paternotte en Peters 300.000 euro beschikbaar gesteld op de SZW-begroting 2021 om zorgprofessionals met een vluchtelingenstatus te ondersteunen tijdens het doorlopen van de toelatingsprocedure voor buitenslands gediplomeerden. Er is ervoor gekozen om het UAF een pilot uit te laten voeren om via buddysysteem betere begeleiding te realiseren voor gevluchte buitenlandse zorgprofessionals. De pilot is in december 2021 gestart en duurt 1,5 jaar.
Het Medisch Nederlands is niet langer verplicht als ingangseis voor academische beroepen en in samenspraak met de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid is besloten om het Engels leesvaardigheidsniveau van de Algemene Kennis- en Vaardighedentoets te verlagen. Het Engelse leesvaardigheidsniveau van academische beroepen is verlaagd van C1 naar B2, het Engelse leesvaardigheidsniveau van HBO-beroepen is verlaagd van B2 naar B1 en het Engels leesvaardigheidsniveau van MBO-beroepen is verlaagd van B1 naar A2.
De Nederlandse manier van werken verschilt van de manier van werken in het land van herkomst van buitenslands gediplomeerden. Daarom zijn er activiteiten in gang gezet om tijdens de BIG-toelatingsprocedure buitenslands gediplomeerden meer inzicht te geven in Nederlandse gezondheidszorg, zodat zij na het doorlopen van de procedure beter integreren in de Nederlandse gezondheidszorg. Zo wordt een vrijwillige module ontwikkeld, waarin de manier van werken in de Nederlandse gezondheidszorg centraal staat. Ook is een folder ontwikkeld waarin uiteen wordt gezet waaraan zorgwerkgevers dienen te denken als zij een buitenslands gediplomeerde zorgverlener bij hun organisatie kennis willen laten met de Nederlandse gezondheidszorg
Daarnaast wil ik benadrukken dat het kabinet geen actielijn geformuleerd heeft waarin wordt gestreefd om iedereen die bekwaam is bevoegd te maken.
Zo ja, bent u dan ook van mening dat toetsing op niet-functierelevante onderdelen geschrapt moet worden, aangezien dit een onnodige barrière opwerpt voor mensen om te kiezen werken in de Nederlandse zorg?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u de actielijn «bekwaam is bevoegd» concreet maken door niet-functierelevante onderdelen van de AKV- en BI-toetsen voor gespecialiseerde verpleegkundigen op de kortst mogelijk termijn te schrappen?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u het expertteam inzake het beter organiseren van de zorgcapaciteit op het gebied van COVID-19 vragen om met spoed een internationale pilot op te starten om de ziekenhuizen te ondersteunen door de voor de BIG-registratie noodzakelijke Algemene Kennis- en Vaardighedentoets (AKV-toets)- en Beroepsinhoudelijke toets (BI-toets) respectievelijk online en in de herkomstlanden te organiseren?
Het organiseren van een AKV-toets en BI-toets online of in landen van herkomst, vergroot de risico’s op fraude aanzienlijk. Dit is niet wenselijk, omdat deze toetsen als doel hebben om aan te tonen dat de aanvrager gekwalificeerd is om een geregistreerd gezondheidszorgberoep uit te oefenen en dat daarmee de patiëntveiligheid wordt gewaarborgd. Daarnaast heeft de BI-toets ook een praktijkelement, wat wordt uitgevoerd door Nederlandse geaccrediteerde opleidingsinstituten.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om ervoor te zorgen dat de hardwerkende zorgmedewerkers in Nederland weer lucht krijgen en houden?
Een van de thema’s in de eerdergenoemde hoofdlijnenbrief Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (zie antwoord vraag 6), is het creëren van (meer) ruimte voor het behoud van medewerkers in zorg en welzijn, met name via goed werkgeverschap. In de eerste plaats zijn werkgevers in zorg en welzijn verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid met aandacht voor werkdruk en de werk-privé-balans, opleidingsmogelijkheden, zeggenschap en aandacht voor cultuur sensitieve aspecten. Het moet aantrekkelijk zijn om in de zorg en welzijn te (blijven) werken. Er zijn al veel werkgevers in de zorg die laten zien dat het kan én goed werkt: ruimte geven aan je medewerkers, zorgen dat ze gezien en gehoord worden en daarmee medewerkers binden en behouden.
Als er al toestemming en stimulans vanuit herkomstlanden voor tijdelijke emigratie bekend is, en gespecialiseerde zorgexpats aan alle functierelevante BIG-eisen en andere kwaliteitseisen voldoen, en dit bewijzen door de AKV- en BI-toetsen op deze onderdelen te halen, kunt u dan met spoed de onnodige barrières slechten die niks te maken hebben met de zorgkrapteberoepen in kwestie?
De Wet arbeid vreemdelingen biedt nu al ruimte om, als er geen aanbod is in Nederland, de EER en Zwitserland, een tewerkstellingsvergunning te verlenen. Daarnaast kan met de wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen, die op 1 januari jl. in werking is getreden, een tewerkstellingsvergunning met een maximale duur van twee jaar (in plaats van één jaar) worden verleend. Verder zal er ook voor de zorg eerst gekeken worden naar mogelijkheden om de arbeidsmarkt van de zorg te verbeteren, waaronder het aanpakken van de tekorten. Ik heb uw Kamer hierover onlangs geïnformeerd via een hoofdlijnenbrief «Toekomstbestendige arbeidsmarkt zorg».
Kunt u deze vragen ruim vóór het commissiedebat Arbeidsmarktbeleid in de zorg van 6 juli 2022 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Rusland stopt met het leveren van aardas aan Polen en Bulgarije |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL), Kati Piri (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u het bericht gelezen dat Rusland stopt met het leveren van aardas aan Polen en Bulgarije en vervolgens het bericht dat Rusland toch wel gas levert aan Bulgarije?1
Om welke hoeveelheden aardgas gaat dit? Komt de energievoorziening van Polen hierdoor in gevaar? Moeten lidstaten in de Europese Unie (EU) bijspringen om het licht niet uit te laten gaan in Polen? Welke rol is hier weggelegd voor Nederland?
Wat is/zijn de precieze reden(en) dat Rusland stopt met het leveren van aardgas aan Polen? Kan Rusland die reden(en) ook gebruiken om Nederland en andere EU-lidstaten geen aardgas meer te leveren?
Hoe verhouden de feiten dat een aantal Europese kopers in roebels voor Russisch gas betaalt en dat tien Europese bedrijven euro- en roebelrekeningen hebben geopend bij Gazprombank zich tot de Europese sancties?
Kunt u de juridische analyse van de Europese Commissie hierover delen met de Kamer?
Zijn er Nederlandse bedrijven die gebruik maken van deze betalingsmethode door een rekening te hebben geopend bij Gazprombank? Hebben Nederlandse bedrijven nieuwe contracten getekend met Gazprom?
Het is mij niet bekend of Nederlandse bedrijven een rekening hebben geopend bij Gazprombank en/of nieuwe contracten hebben getekend met Gazprom.
Als Rusland besluit aan meer lidstaten geen aardgas meer te leveren, om wat voor hoeveelheden aardgas gaat dat dan? Wat zijn de plannen in alle lidstaten om dit op te vangen? Wat betekent dit voor Nederland, bovenop de uitdaging die voor Nederland bestaat om de Russische aardgasleveringen aan Nederland overbodig te maken?
In de afgelopen jaren werd ca. 1/3 van het gasverbruik van de EU geleverd vanuit Rusland, of te wel circa 150 miljard m3. In alle lidstaten zijn en worden plannen gemaakt om het wegvallen van deze aanvoer op te vangen. Voor de Nederlandse plannen verwijs ik naar de Kamerbrieven van 22 maart 2022 (kamerstuk 29 023, nr. 283) en 22 april 2022 (kamerstuk 29 023, nr. 302).
Zijn er verzoeken/verwachtingen vanuit Polen en Bulgarije richting de EU en andere lidstaten nu zij geen Russisch aardgas meer ontvangen? Welke verzoeken zijn dit? Kan Nederland tegemoetkomen aan die verzoeken?
Door Polen en Bulgarije zijn geen verzoeken aan de Europese Unie en andere lidstaten gedaan om extra gasleveranties. Op basis van hetgeen zij met Europese partners gedeeld hebben lijken zij hun bergingen goed gevuld te hebben, en Nederland heeft ook geen verzoeken gehad inzake extra gasleveranties. Wel importeren Poolse en Bulgaarse partijen op dit moment iets meer gas op de gasmarkten van hun buurlanden.
Zijn er verzoeken/verwachtingen vanuit andere lidstaten om gezamenlijk extra stappen te zetten voor een boycot op fossiele energie uit Rusland?
Met het akkoord dat tijdens de Europese Raad is bereikt op 30 mei 2022 lijkt het dat alle EU-lidstaten zich kunnen scharen achter sanctiemaatregelen op olie, met een goede overgangsperiode, en uitzonderingen voor landen die nagenoeg volledig afhankelijk zijn van Russische olie. Op dit moment zijn verdere maatregelen op gas niet aan de orde.
Hoe gaan de EU en andere Europese landen in het slechtste scenario met een combinatie van besparing, opwek van duurzame energie, aardgasleveranties uit andere landen en putten uit goed gevulde opslagen de volgende winter doorkomen? Wat wordt in dit scenario van Nederland gevraagd om essentiële voorzieningen in andere landen (zoals verwarming en elektriciteitsvoorziening) op peil te houden? Is dit in het plan dat u op 22 april jongstleden naar de Kamer stuurde voorzien? Zo ja, hoe dan? Zo nee, gaat u dit scenario door deze volgende escalatie van Poetin in kaart brengen? Op welke termijn?
In de eerste plaats zijn door alle lidstaten zijn op basis van de Verordening (EU) 2017/1938 inzake gasleveringszekerheid noodplannen opgesteld die in werking zullen treden worden toegepast als er door de betreffende lidstaat een niveau van gascrisis, als bedoeld in de verordening gasleveringszekerheid, wordt afgekondigd. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij het gedeeltelijk of geheel wegvallen van de aanvoer van gas uit Rusland. In deze noodplannen hebben lidstaten maatregelen opgenomen ter bestrijding van de drie door de verordening geïdentificeerde niveaus van gascrisis (vroegtijdige waarschuwing, alarm en noodsituatie). Voor Nederland is dit het Bescherm- en Herstelplan Gas.
Verder stelt voornoemde verordening dat aangrenzende lidstaten elkaar moeten bijstaan indien in één van deze lidstaten de levering van gas aan zogenoemde door solidariteit beschermde afnemers (m.n. huishoudens, zorginstellingen) in gevaar komt. Daar is uiteraard ook Nederland aan gebonden.
Deze maatregelen zijn evenwel tijdelijk van aard en tegelijkertijd zal door zowel in EU verband als door de individuele lidstaten gewerkt moeten worden aan definitieve oplossingen om de onafhankelijkheid van Russisch gas te realiseren. Op EU niveau wordt hieraan gewerkt onder de vlag van RePowerEU. Voor Nederland zijn de plannen hiervoor uiteengezet de Kamerbrieven van 22 maart 2022 (kamerstuk 29 023, nr. 283) en 22 april 2022 (kamerstuk 29 023, nr. 302).
Bestaat de mogelijkheid dat, nu Polen geen Russisch gas meer krijgt, Nederland meer Russisch aardgas krijgt en dat Nederland gas aan Polen gaat leveren?
Zie ook het antwoord op vragen 2 en 8. Op dit moment wordt vanuit Duitsland Russisch gas aan Polen geleverd. Het gaat hier om gas dat wordt aangevoerd via Nord Stream 1 en dat door Poolse partijen op de Duitsland gasmarkt wordt ingekocht. Gezien de fysieke loop van de gasstromen is het niet te verwachten dat Russisch gas eerst via Duitsland aan Nederland wordt geleverd om dan vervolgens – via datzelfde Duitsland – te worden geleverd aan Polen.
Vindt u het ook onwenselijk om Russische (staats)bedrijven een rol te laten hebben in ons energiesysteem? Bent u bereid om te onderzoeken of bedrijven als Gazprom door middel van sancties uit ons energiesysteem gezet kunnen worden? Ziet u nog andere manieren om dit te doen? Zo ja, welke manieren?
Er zijn, al dan niet in joint ventures, nog enkele Russische partijen actief in Nederland. Het kabinet zal een eventuele sanctionering van deze bedrijven in overeenstemming met de Europese processen met een positieve grondhouding bekijken. De recente inval van Oekraïne door de Russische federatie heeft onze afhankelijkheid van Rusland voor energie pijnlijk zichtbaar gemaakt. Daarom hebben we ook aangegeven dat we voor het einde van het jaar willen stoppen met import van Russische olie, kolen en gas. Deels doen we dit via sancties, bijvoorbeeld als het gaat om kolen en olie, maar andere stappen zoals besparing en substitutie van Russisch gas, wordt ingezet om de onafhankelijk te worden van Russische fossiele bronnen. Op dit moment vallen er verschillende Russische bedrijven onder de sancties, Gazprom op dit moment nog niet.
Zoals toegezegd tijdens het Tweeminutendebat Mijnbouw/Groningen van 11 mei jl., en het debat over Mijnbouw/Groningen van 2 juni jl. om te kijken naar de juridische mogelijkheden om Russische bedrijven uit bestaande activiteiten te halen of uit nieuwe gaswinningsprojecten te weren. Hierover wordt uw Kamer nog nader geïnformeerd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat bedrijven op de vrije aardgasmarkt niet meer in Russisch gas handelen en zo de oorlogskas van Poetin blijven spekken, aangezien u aangeeft eind van het jaar te willen stoppen met Russisch gas?
In voornoemde kamerbrief van 22 april jl.1 is aangegeven dat een situatie waarin daadwerkelijk geen Russisch gas meer door Nederlandse leidingen stroomt, alleen kan worden bewerkstelligd via Europees beleid met sturing op de buitengrenzen. Op dit moment is er echter voor gekozen om gas geen onderdeel te laten zijn van het sanctieregime. Wel worden er vanuit Europa en Nederland concrete acties ingezet om ruimte te creëren om Russisch gas te vervangen door alternatieven, zoals duurzame opties (elektrificatie, groen gas en groene waterstof), vraagreductie of aardgas uit andere landen.
Hoe gaat de heffing die wordt geheven om subsidie op te halen voor het vullen van de aardgasopslagen worden vormgegeven? Welk aandeel wordt opgebracht door grote bedrijven, door het mkb, door het fundament van de samenleving (lage- en middeninkomens) en door hogere inkomens? Kunt u dit antwoord alstublieft geven in absolute en relatieve getallen?
Zoals aangegeven in de kamerbrief van 22 april jl. is het de bedoeling dat de kosten van de opslagmaatregelen via een heffing op geboekte capaciteit voor het transport van gas via het landelijk gastransportnet van GTS worden neergelegd bij de gebruikers van het landelijk gastransportnet van GTS. Hiermee wordt geborgd dat de gebruikers die profiteren van de vulling van de gasopslagen in het belang van de gasleveringszekerheid, inclusief buitenlandse gebruikers, de kosten van deze maatregelen dragen. Aan de uitwerking van de vormgeving van deze heffing wordt thans gewerkt. Hoe dit uiteindelijk uitvalt voor diverse gebruikers- en inkomensgroepen is niet aan te geven.
Hoe kan voorkomen worden dat Gazprom besluit zelf een deel van de Bergermeeropslag te vullen?
Op grond van privaatrechtelijke afspraken heeft Gazprom het recht om de gasopslag Bergermeer te vullen tot maximaal 40% van de aanwezige capaciteit. Doordat gas noch Gazprom onderdeel zijn van het EU sanctieregime kan Gazprom gebruik maken van deze gebruiksrechten. Het ligt evenwel niet in de lijn der verwachting dat Gazprom zelf een deel van de gasopslag Bergermeer zal gaan vullen. Dit omdat dit voor Gazprom een risico inhoudt dat de door Gazprom opgeslagen voorraden bijv. als gevolg van eventuele nieuwe Europese sanctiemaatregelen worden bevroren.
Het bericht ‘Rechter steunt grensondernemers over Tozo’ |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rechter steunt grensondernemers over Tozo»1 en van de uitspraak van de rechtbank Limburg in zaaknummer ROE 20_3505 d.d. 25.04.2022?2
Ja, de uitspraak en het bericht «Rechter steunt grensondernemers over Tozo» zijn mij bekend.
Wat is uw reactie op het bericht?
Ik begrijp dat u graag geïnformeerd wordt over de gevolgen die deze uitspraak zou kunnen hebben voor grensondernemers. Mijn ambtenaren bestuderen de uitspraak en staan in contact met de gemeente Maastricht, die de Tozo-regeling voor grensondernemers heeft uitgevoerd. De gemeente heeft het voornemen om hoger beroep in te stellen. Daarom kan ik op dit moment nog niet inhoudelijk ingaan op uw vragen met betrekking tot het handelingskader van de gemeente.
De gemeente Maastricht moet nu een nieuw besluit nemen, heeft u hieromtrent contact met de gemeente? Gaat de gemeente uitvoering geven aan deze uitspraak of wordt hoger beroep overwogen? Gaat u het handelingskader voor de gemeente Maastricht in lijn brengen met deze rechterlijke uitspraak?
Zie antwoord vraag 2.
Betekent deze uitspraak naar uw mening en analyse dat hiermee alle grensondernemers, woonachtig in België met de Nederlandse nationaliteit en met een onderneming in Nederland en daarover premies- en belastingbetalend in Nederland, alsnog voor de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) in aanmerking kunnen komen (voor zover zij aan de overige voorwaarden van de Tozo voldoen)?
Mijn ambtenaren onderzoeken de betekenis van deze uitspraak. Omdat de gemeente Maastricht hoger beroep overweegt is nog geen uitspraak te doen over deze onderwerpen, dit zou namelijk de rechtsgang belemmeren. Voor informatie die ik wel kan delen over de groep ondernemers woonachtig in België en Duitsland die het bedrijf in Nederland voert, verwijs ik u naar de brief van de vorige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 mei 20213.
Betekent dit naar uw mening en analyse dat hiermee ook de grensondernemers, woonachtig in Duitsland met de Nederlandse nationaliteit en met een onderneming in Nederland en daarover premies- en belastingbetalend in Nederland, alsnog voor de Tozo in aanmerking kunnen komen (voor zover zij aan de overige voorwaarden van Tozo voldoen)?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe groot/klein deze groep potentieel rechthebbenden op een Tozo 1-uitkering is? Is dit beperkt tot de groep die een aanvraag Tozo 1 heeft gedaan en een afwijzing heeft ontvangen? Hoe groot is deze groep voor België en Duitsland?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u contact met de buurlanden over deze uitspraak en/of met de GrensInfoPunten?
Ik heb momenteel geen contact met de buurlanden over de uitspraak noch met de GrensInfoPunten. Een eventueel in te stellen hoger beroep zou opschortende werking hebben van de uitspraak. Daarom is er op dit moment geen nieuwe informatie te delen met onze buurlanden en GrensInfoPunten.
Heeft deze uitspraak consequenties voor de exporteerbaarheid of het kunnen aanvragen van een steunmaatregel zoals de Tozo door andere dan de buurlanden? Ziet u reden en mogelijkheden dit te beperken?
Onderdeel van de uitspraak van de rechtbank Limburg was dat de rechtbank vaststelt dat de Tozo een hybride karakter heeft. Een eventueel in te stellen hoger beroep zou ook in kunnen gaan op dit oordeel en de betekenis en consequenties hiervan. Daarom kan ik niet ingaan op uw vragen 8 tot en met 10. Pas als juridische procedures volledig zijn doorlopen zal een besluit worden genomen over de uitvoering van de moties die u noemt in vraag 11.
Powered by
Kunt u bevestigen dat de uitspraak (inzake het strijd met principes van vrije vestiging) geen consequenties heeft voor de (niet) exporteerbaarheid van de (reguliere) bijstand nu de Tozo een ander karakter heeft?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft de uitspraak van de rechtbank Limburg overige gevolgen voor de Nederlandse sociale zekerheid en toepassing daarvan in internationaal verband?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u voornemens, gelet op deze uitspraak, alsnog uitvoering te geven aan de moties, c.q. wat betekent deze uitspraak voor de uitvoering van de moties, Van der Molen/Palland (Kamerstuk 32 851, nr. 64), Palland c.s., (Kamerstuk 35 420, nr. 132), Van Dijk/Palland (Kamerstuk 35 669, nr. 43 en Amhaouch/Palland (Kamerstuk 35 420, nr. 295)?
Zie antwoord vraag 8.
Het sturen van Pantserhouwitsers naar Oekraïne. |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wat is er veranderd tussen 19 april, toen u meldde dat er zwaarder materieel naar Oekraïne zou gaan maar niet welk materieel1 («Het gaat bijvoorbeeld om pantservoertuigen»), en 26 april, toen u besloot te melden dat het om pantserhouwitsers gaat?2
Na de dringende oproep van de President van Oekraïne om zwaardere wapens te leveren, heeft het kabinet besloten om in samenwerking met Duitsland Pantserhouwitsers aan Oekraïne te leveren.3 Na 19 april 2022 heeft verdere afstemming plaatsgevonden met Duitsland over de details van de samenwerking. Hierover is uw Kamer op 12 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 22 054, nr. 364).
Als eerder gemeld aan de Kamer maakt het kabinet telkens een afweging tussen transparantie ten behoeve van een open maatschappelijke discussie en het waarborgen van de operationele veiligheid. Vanwege de aard van de levering en de samenwerking met Duitsland heeft het kabinet in dit geval besloten de Kamer openbaar te informeren.
Behoren de Pantserhouwitsers tot het aantal dat door de landmacht op dit moment wordt gebruikt of maken ze deel uit van de reserve?
De Pantserhouwitsers zijn onderdeel van de logistieke reserve.
Klopt het dat de Pantserhouwitsers in de reserve niet onmiddellijk inzetbaar zijn («enige tijd in beslag nemen»), maar moeten worden gemoderniseerd alvorens bruikbaar te kunnen zijn?3 Zo ja, hoe lang duurt de aanpassing en wat houdt deze in? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Voorafgaand aan de levering van zwaarder materieel, voert Defensie een technische inspectie uit. Deze inspectie is nodig om de precieze technische toestand vast te stellen en om in dit geval uitsluitsel te geven over de tijd, capaciteit en reservedelen die nodig zijn om de Pantserhouwitsers operationeel inzetbaar te maken voor de Oekraïense krijgsmacht. Na voltooiing van de technische inspectie en de eventuele benodigde stappen die uit de inspectie naar voren komen, zijn de wapensystemen in principe bruikbaar.
Klopt het dat er bezwaren in de landmacht leven tegen het leveren van de Pantserhouwitsers?4 Klopthet dat de Nederlandse landmacht deze houwitsers niet kan missen? Zo ja, wat zijn uw argumenten om deze bezwaren terzijde te leggen of wat is uw oplossing?
De aanvankelijk geuite bezwaren zijn meegenomen in de besluitvorming. Defensie heeft een zorgvuldige weging gemaakt van de impact van de levering op de gereedheid. Deze impact is, gezien de huidige omstandigheden en de urgentie van het Oekraïense verzoek, als acceptabel beoordeeld. Doorslaggevend was dat het gaat om vijf systemen uit de logistieke reserve, waardoor de impact op de directe taakuitoefening van de Nederlandse landmacht gering is.
Is het juist dat premier Rutte aan de CLAS Wijnen een aantal van 5 stuks van de Pantserhouwitser heeft gemeld om aan Oekraïne te sturen?5 Zo nee, wat zijn dan de feiten? Zijn deze vijf stuks in overeenstemming met het advies van de CLAS aan de regering? Zo nee, wat hield dat advies dan in?
Het aantal van vijf is in overeenstemming met het advies van de Commandant der Strijdkrachten.
Verwacht u de Pantserhouwitsers mettertijd terug te krijgen, als ware het bruikleen, of doet u ze definitief over aan Oekraïne? Hebt u voorwaarden gesteld aan Oekraïne voor het gebruik van de Pantserhouwitsers? Zo ja, welke? Bent u een memorandum of understanding of ook rules of engagement overeengekomen? Zo ja, met wie? Zo nee, waarom niet?
De Pantserhouwitsers worden aan Oekraïne gegeven. Voor deze leveringen is, net als bij de eerdere leveringen, een zorgvuldige, maar gezien de uitzonderlijke omstandigheden versnelde, toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Net als bij eerdere materiële steun aan Oekraïne wordt bij een uiteindelijke overdracht als onderdeel van het vergunningsverleningsproces een eindgebruikersverklaring getekend door de Oekraïense eindgebruiker. In deze verklaring wordt onder andere afgesproken dat het materieel alleen gebruikt mag worden voor zelfverdediging in lijn met art. 51 van het VN Handvest of in de context van eventuele toekomstige VN vredesoperaties, wanneer het gebruik in overeenstemming is met de principes van vredeshandhaving.7
Kunt u aangeven wat de afspraken met Duitsland zijn omtrent munitie? Is met Duitsland een memorandum of understanding of rules of engagement overeengekomen? Zo nee, waarom niet?
De voorbereidende opleiding en training van de Oekraïense bemanningsleden van de Pantserhouwitsers vindt plaats in Duitsland. Deze training wordt gegeven door Duitse en Nederlandse instructeurs. Hier is geen MoU voor afgesloten. Wel zijn nauwe afspraken gemaakt met Duitsland over de samenwerking, ook omtrent munitie. Nederland levert munitie die alleen voor de training in Duitsland gebruikt zal worden. Duitsland heeft aangegeven de munitie, die ook geschikt is voor de Nederlandse Pantserhouwitsers, voor de inzet in Oekraïne te leveren. Afspraken over Rules of Engagement met Duitsland zijn niet aan de orde. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 6, wordt door Oekraïne een eindgebruikersverklaring getekend.
In welk land zal de voorbereiding voor het gereedmaken van de Pantserhouwitsers plaats hebben? Is met dit land een memorandum of understanding of rules of engagement overeengekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de lessen die u meegeeft met de bemensing van de Pantserhouwitsers naar aanleiding van de ervaringen in de slag om Chora in Afghanistan?6
De Oekraïense krijgsmacht moet bij de bemensing van de Pantserhouwitsers zorgen voor inzet conform het humanitair oorlogsrecht en ter zelfverdediging in lijn met art. 51 van het VN Handvest.
Deelt u de opvatting dat levering van deze zware wapens onderdeel kunnen zijn van het Amerikaanse beleid om Rusland verder te verzwakken?7 Deelt u de opvatting dat het doel moet zijn om Rusland te verzwakken? Zo ja, hoe wilt u deze verzwakking bereiken? Deelt u de opvatting dat dit een vorm van escalatie is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Oekraïne is een soeverein land dat het recht heeft om zich tegen de Russische gewapende aanval te verdedigen, op basis van artikel 51 van het VN-Handvest.
Nederland is, net als veel andere landen, bezorgd over het hernieuwde Russisch offensief in het Oosten en Zuiden van Oekraïne. Om Oekraïne ook in deze fase van het conflict in staat te stellen invulling te geven aan zijn legitieme recht op zelfverdediging, heeft een groot aantal internationale partners de militaire steun aan Oekraïne geïntensiveerd, waaronder door de levering van zwaarder materieel. Ook Nederland heeft daartoe besloten.10 Het kabinet acht het onverminderd van belang om bij te dragen aan de Oekraïense zelfverdediging.
Deelt u de opvatting dat Nederland bijdraagt aan het voeren van een proxy-oorlog in Oekraïne of dat dat ten minste zo kan worden opgevat door Rusland? Wat doet u om dat risico uit te sluiten en verdere escalatie en bloedvergieten te voorkomen?
Nee. Met de levering van militaire goederen steunt Nederland, samen met internationale partners, Oekraïne bij het invullen van zijn legitieme recht op zelfverdediging tegen de Russische agressie.
Het verweer van de Staat in de artikel12 procedure omtrent de vervolging van de Belastingdienst |
|
Renske Leijten , Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
|
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorgangers op 12 maart 2021 in een brief aan de Kamer hebben aangegeven dat op tenminste 13 punten overtredingen van wetten hebben voorgedaan in het Toeslagendrama en dat dit stuk voor stuk overtredingen van wetten betreft waarvan duizenden en tienduizenden mensen het slachtoffer waren?1
Ja, wij herinneren ons de brief van 12 maart 2021 aan de Kamer van beide ambtsvoorgangers. In deze brief zijn onder meer dertien voorbeelden genoemd van situaties waarin de Belastingdienst(Fiscaliteit) en/of de Belastingdienst/Toeslagen niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld. Zeven voorbeelden zijn toegeschreven aan de Belastingdienst/Toeslagen, en een aantal hiervan heeft betrekking op de problemen met de kinderopvangtoeslag.
Staat u nog altijd achter conclusie dat de overtreding van deze wetten voortvloeiden uit concrete (beleids)besluiten van de Belastingdienst die actief zijn genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het niet handelen in overeenstemming met de wet kan diverse redenen hebben, met verschillende grondoorzaken. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van het in individuele zaken schenden van verplichtingen (zoals wettelijke termijnen) of een gewijzigde interpretatie van wetgeving naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak. In een aantal voorbeelden uit de brief van 12 maart 2021 hing de overtreding van de wet samen met destijds gehanteerd beleid.
Bijvoorbeeld de werkwijze waarbij voor een O/GS-kwalificatie een grens van terugvordering werd gehanteerd zonder dat aanvullend onderzoek naar de verwijtbaarheid van de ouder werd gedaan. Ook kan bijvoorbeeld – na verloop van tijd – blijken dat de uitwerking van applicaties of ICT-systemen onbedoeld niet (meer) in lijn is met de wet- en regelgeving. Een voorbeeld daarvan in de brief van 12 maart 2021 staat onder punt 11 (Toeslagpartnerschap). Verder kan het zich voordoen dat de invulling van een werkwijze die er juist toe strekt om het voor de burger zo praktisch en eenvoudig mogelijk te maken, tot onbedoelde spanningen met de bestaande wet- en regelgeving leidt. Een afwijking van de wet hoeft hierbij niet altijd ten nadele van de burger te zijn. Ook kan een op zichzelf pleitbaar standpunt door een rechterlijke uitspraak achteraf bezien op verkeerde invulling van een wettelijke bepaling berusten.
Herinnert u zich de belofte in die brief: «In die gevallen waarin de Belastingdienst zich niet aan de wet heeft gehouden, hebben wij dat eerder aan uw Kamer gemeld en dat zullen wij ook in de toekomst aan uw Kamer melden.» Is dit nog staand beleid?
Ja, dat is nog steeds staand beleid.
Kunt u de lijst updaten van wetten waaraan de Belastingdienst zich niet heeft gehouden en de ge-update versie van deze lijst met alle u bekende overtredingen aan de Kamer doen toekomen?
Uitgangspunt is uiteraard is dat de Belastingdienst zich aan alle wet- en regelgeving houdt. Situaties waarin de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet handelt of heeft gehandeld, zijn ongewenst en de inzet is en blijft deze zo snel en zorgvuldig mogelijk op te lossen. Zoals in de brief van 12 maart 2021 is aangegeven, is het niet mogelijk om een eenduidig en volledig overzicht te geven van alle gevallen en situaties waarin de Belastingdienst (mogelijk) niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld. Wel bevat de brief van 12 maart 2021 een aantal illustratieve voorbeelden waarin de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld.
Het is, als gezegd, staand beleid om als zich nieuwe gevallen voordoen of naar boven komen waarin de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld, de Kamer hierover steeds te informeren. Dit gebeurt waar relevant via de jaarlijks voorziene Stand van de Uitvoering, in het kader van voortgangsrapportages of waar nodig via separate tussentijdse brieven.
Zo bevat de brief van 31 januari 20222 bijvoorbeeld een aantal aanvullende signalen uit de Stand van de Uitvoering dat kan duiden op niet in overeenstemming met de wet- en regelgeving handelen door de Belastingdienst.
Voorbeelden specifiek voor Toeslagen zijn in ieder geval de update van de 21-puntenlijst in de achtste VGR Kinderopvangtoeslag van 30 september 20213 en de brief van 30 november 2021 (Stand van de Uitvoering)4 waarin knelpunten worden beschreven die in de uitvoering worden ervaren en waarin wordt ingegaan op de uitvoering van de motie Lodders / Van Weyenberg. Recentelijk is in de Tiende voortgangsrapportage5 bijvoorbeeld (nogmaals) gewezen op het overschrijden van beslistermijnen en voorts dat naar verwachting niet in alle gevallen binnen de door de rechter gestelde termijn kan worden beslist. Tenslotte verwijzen wij naar de reactie van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst op nadere verzoeken Fraude signalering Voorziening van maandag 30 mei.6
Wilt u, wanneer die lijst wordt samengesteld, niet vergeten alle overtreden wetten te vermelden, de recente boetebesluiten van de Autoriteit Persoonsgegevens, discriminatie bij query’s aan de poort, de PWC-rapporten over de Fraudesiganleringsvoorziening (FSV), interne handleidingen voor het toepassen van de risicoselectie en andere zaken waarvan u op de hoogte bent?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4, is het niet mogelijk om een eenduidig en volledig overzicht te geven van alle gevallen en situaties waarin de Belastingdienst (mogelijk) niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld.
De door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) geconstateerde overtredingen van de AVG komen uitgebreid aan de orde in de rapporten en boetebesluiten van de AP en de reacties daarop.
In de brief van 7 december 20217 aan de Tweede Kamer wordt een reactie wordt gegeven op het boetebesluit van de AP van 25 november 2021 dat ziet op de verwerking van de nationaliteit van aanvragers van de kinderopvangtoeslag bij Toeslagen.
Bij brief van 12 april 20228 aan de Tweede Kamer wordt een reactie gegeven op het boetebesluit van de AP van 7 april 2022 dat ziet op de verwerkingen van persoonsgegevens in de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) van de Belastingdienst.
Over de PWC-rapporten inzake de Fraudesignaleringsvoorziening is de Tweede Kamer bericht bij brief van 29 maart 20229 en eerdere brieven10.
Bij brieven van 26 november 202111, 8 december 202112 en meest recent 21 april 202213 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het risicoclassificatiemodel van Toeslagen.
Over de diverse onderzoeken naar en verbetertrajecten rond de gegevensverwerking en risicoselectie door de Belastingdienst, alsmede over de bevindingen hieruit over mogelijke overtredingen van de regelgeving, wordt de Kamer geïnformeerd via de diverse voortgangsrapportages inzake het programma Herstellen, Verbeteren, Borgen (HVB) en, waar nodig, separate brieven. Hierin worden steeds de laatste stand van zaken en inzichten weergegeven.
Kunt u ook helder weergeven bij welke onderdelen van Belastingdienst de overtredingen precies plaatsvonden?
De in de voorgaande antwoorden aangeduide voorbeelden hebben betrekking op de Belastingdienst (fiscaliteit) en Toeslagen. Bij een werkwijze of proces zijn verder veelal diverse onderdelen van de Belastingdienst betrokken (primaire proces, massale processen, invordering, ICT, communicatie) waardoor het vaak niet mogelijk is een specifiek onderdeel aan te wijzen. De Belastingdienst is als geheel verantwoordelijk voor zijn werkwijze en processen.
Kunt u verklaren waarom de Landsadvocaat namens de Staat op 12 april in artikel-12 zaak betoogt dat: «De staat stelt daarbij voorop dat he leed van de gedupeerden van de toeslagenaffaire buiten kuif staat. Door harde regelgeving, een strikte wetsuitleg, vooringenomen handelen, het ontbreken van de menselijke maat en door geen gehoor te geven aan noodsignalen, is ouders en kinderen de afgelopen tien jaar ongekend onrecht aangedaan», maar dat in betoog geheel vergeet te vermelden dat de Belastingdienst jarenlang een groot aantal wetten overtreden heeft en dat dat zeker een van de oorzaken van het toeslagenschandaal geweest is?2
De Staat heeft in haar schriftelijke reactie op het beklag tot uitdrukking willen brengen dat de Staat zich bewust is van het leed van de gedupeerden van de toeslagenaffaire en de impact ervan op hun levens. De Staat heeft in dat verband ter zitting aangegeven dat zij de conclusie van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) onderschrijft dat de grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden.
Met wie heeft de Landsadvocaat gesproken om dit schriftelijke verweer te voeren bij Gerechtshof in Den Haag?
Bij tussenbeschikking van 7 december 2021 heeft het gerechtshof Den Haag bepaald dat de directeur-generaal Belastingdienst en de directeur-generaal Toeslagen zullen worden gehoord om opmerkingen te maken over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dat berust, als bedoeld in artikel 12e van het Wetboek van Strafvordering. Ter voorbereiding hierop heeft afstemming plaatsgevonden tussen het kantoor van de Landsadvocaat en het Ministerie van Financiën. Over de schriftelijke reactie is geen overleg gevoerd met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Kunt u voorts heel nauwkeurig aangeven of en op welke wijze er overleg gevoerd is met ambtenaren bij de Belastingdienst en de ministeries van Financiën en Sociale Zaken om tot deze verdediging te komen?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke wijze is er politiek akkoord en/of afstemming geweest voor dit verweerschrift? Is het voorgelegd en akkoord bevonden door één of meerdere bewindspersonen en zo ja, welke? Kunt u de beslisnota’s of de documenten waaruit dat blijkt aan de Kamer doen toekomen?
Op 12 april 2022 is de schriftelijke reactie ingediend bij het gerechtshof Den Haag, waarin opmerkingen zijn gemaakt over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dat berust. Deze schriftelijke reactie is na indiening daarvan ter kennisneming aan de Minister van Financiën en de beide Staatssecretarissen van Financiën aangeboden.
Waarom is besloten om verweer te geven in de artikel 12-procedure die is aangespannen door gedupeerde ouders? Erkent u dat dit niet had gehoeven?
Bij tussenbeschikking van 7 december 2021 heeft het gerechtshof Den Haag bepaald dat de directeur-generaal Belastingdienst en de directeur-generaal Toeslagen zullen worden gehoord om opmerkingen te maken over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dat berust, als bedoeld in artikel 12e van het Wetboek van Strafvordering. De Staat heeft gemeend aan dit verzoek gehoor te moeten geven. In dat verband is ook een schriftelijke reactie ingediend. Zie ook het antwoord op vraag 8 en 9.
Naar aanleiding van de Kamerbrief van 30 mei jl. betreffende de reactie op nadere verzoeken Fraude signalering Voorzieningen is een nadere toelichtende brief aan het gerechtshof Den Haag gezonden. Deze brief is na verzending daarvan aan het gerechtshof Den Haag ter kennisneming aan de Minister van Financiën en de beide Staatssecretarissen van Financiën aangeboden.
Erkent u dat het een totaal verkeerd signaal is dat de Landsadvocaat namens de Staat nu betoogt dat er in mei 2020 geen aangifte had moeten worden gedaan naar aanleiding van het onafhankelijk advies van de heer Biemond?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
De Staat heeft in deze procedure niet het standpunt in genomen dat geen aangifte had moeten worden gedaan naar aanleiding van het onafhankelijk advies van mr. H.J.Th. Biemond. De Staat heeft naar voren gebracht dat aanvankelijk tot de conclusie was gekomen dat geen aanwijzingen werden gezien die wezen op verdenkingen van ambtsmisdrijven en dat de Minister van Financiën naar aanleiding van vragen in de Tweede Kamer over die conclusie en ten behoeve van een onafhankelijke externe beoordeling mr. Biemond heeft gevraagd een second opinion uit te brengen. De aangifte door de Staatssecretarissen van Financiën vloeide vervolgens voort uit de conclusies van deze second opinion van 19 mei 2020 dat op grond van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering sprake is van een aangifteplicht wat betreft de misdrijven knevelarij en beroepsmatige discriminatie. Tegen die achtergrond en met het oog op een zorgvuldige beoordeling door het Openbaar Ministerie, is de aangifte van 19 mei 2020 door de Staatssecretarissen van Financiën gedaan. Zowel de sepotbeslissingen van de officier van justitie als het in het kader van de beklagprocedure door de advocaat-generaal gegeven schriftelijk verslag16 geven blijk van een zorgvuldige beoordeling. De Staat kan zich in het standpunt van het Openbaar Ministerie vinden.
Klopt het dat noch de Belastingdienst noch het Ministerie van Financiën nooit meer informatie met het Openbaar Ministerie (OM) heeft gedeeld toen deze onderzoek deed naar aanleiding van de aangifte?4 Waarom is hiertoe besloten?
Dat klopt. Het Ministerie van Financiën heeft er grote waarde aan gehecht dat het Openbaar Ministerie zijn werk onafhankelijk kon doen. Het is daarbij niet gepast geacht om het Openbaar Ministerie ongevraagd documenten toe te zenden, omdat dit (mogelijk) de schijn kon wekken van beïnvloeding van het (onderzoek van het) Openbaar Ministerie. Aan verzoeken van het Openbaar Ministerie om informatie of documenten zou vanzelfsprekend volledige medewerking zijn verleend.18
Bijlage XX(PM) van de documenten, die als onderdeel van uw verzoek in vraag 17 zijn bijgevoegd bij deze Kamervragen, betreft de notitie «herzien voorstel cultuurgesprekken Toeslagen» uit juni 2020. Hierin werd voorgesteld om afstemming te zoeken met het Openbaar Ministerie over «voorliggend cultuurtraject gelijktijdig de aangifte en mogelijk strafrechtelijk onderzoek». Uiteindelijk is er echter voor gekozen om dit niet te doen gelet op de onafhankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het is toch juist dat ten tijde van het onderzoek van het OM de interne handleiding werd gevonden over het inzetten van het risicoclassificatiemodel?5 Waarom is dit niet actief gedeeld?
De werkinstructies en bronbeschrijvingen die aan het risicoclassificatiemodel van Toeslagen ten grondslag liggen zijn gedeeld met de openbaarmaking van het model in de brief van 26 november 202120. Dit is eerder niet openbaar gemaakt omdat het documenten betreft die de technische werking van het model beschrijven. Het model werd gebruikt om te selecteren welke nieuwe aanvragen dan wel wijzigingen in bestaande toeslagaanvragen, voor een handmatige behandeling in aanmerking kwamen. Daarvan zijn alleen technische werkinstructies en bronbeschrijvingen beschikbaar.
Wij willen hier nogmaals benadrukken dat, in het kader van het onderzoek door het Openbaar Ministerie, het Ministerie van Financiën grote waarde heeft gehecht aan de onafhankelijke positie van het Openbaar Ministerie. Het is daarbij niet gepast geacht om het Openbaar Ministerie ongevraagd documenten toe te zenden, omdat dit (mogelijk) de schijn kon wekken van beïnvloeding van het (onderzoek van het) Openbaar Ministerie. Zie ook het antwoord op vraag 13.
Is er door de Minister ter zake van de vervolgingsbeslissing een aanwijzing ex artikel 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie gegeven? Zo ja, kan die beslissing (en aanverwante documenten) met de Kamer gedeeld worden?
Nee, er is door de Minister van Justitie en Veiligheid geen aanwijzing ex artikel 127 van de Wet op de rechtelijke organisatie gegeven.
Heeft het kabinet (bewindspersonen) zich op enigerlei wijze bemoeid (of overleg gehad over) met het sepot-besluit of de verdediging van de Advocaat-generaal in de artikel 12-zaak? Zo ja, op welke wijze?
Nee, er is geen enkele bemoeienis geweest met het sepotbesluit of de verdediging in de beklagprocedure.
Hebben de huidige directeur-generaal van de Belastingdienst en de directeur-generaal Toeslagen een overdrachtsdossier ontvangen van hun ambtsvoorganger? Kunt u deze overdrachtsdossiers openbaar maken?
De directeuren-generaal hebben documenten ontvangen om zich in te kunnen lezen. Deze documenten zijn gebundeld en als bijlage gevoegd bij de beantwoording op deze vragen.
Het bericht ‘Hooligans dreigen door georganiseerde vechtpartijen en training politie te overmannen’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hooligans dreigen door georganiseerde vechtpartijen en training politie te overmannen»?1
Ja.
Wat was de aanleiding van dit onderzoek door Bureau Beke? Is dit onderzoek op uw verzoek geïnitieerd? Zo nee, waarom niet?
Dit onderzoek – in opdracht van het Onderzoeksprogramma Politie & Wetenschap – betreft een update vervolg op eerder onderzoek dat Bureau Beke in 2017 heeft gedaan naar het fenomeen vechtafspraken binnen Europa, de reikwijdte daarvan en de implicaties voor de politieaanpak. In het eerdere onderzoek werd uiteengezet wat tot 2017 in de wetenschappelijke literatuur bekend was over dit fenomeen, om deze kennis vervolgens te kunnen vergelijken met de kennis anno 2021. De update van het onderzoek ziet op deze vergelijking. Op deze manier worden ook recente ontwikkelingen in kaart gebracht.
Klopt het dat hooligans steeds professioneler worden in het gebruiken van geweld? Is deze trend ook bekend bij de politie? Zo ja, welke stappen zijn tot op heden gezet om in te spelen op deze trend?
In het onderzoek wordt vermeld dat vechtgroepen sinds 2017 slimmer, professioneler en beter georganiseerd zijn geworden. Waar voorheen allianties werden gesloten met vooral Belgische vechtgroepen, zijn er nu ook allianties met vechtgroepen uit andere landen zoals Duitsland en Engeland. De vechtgroepen doen aan doorselecteren, waardoor vechtgroepen steeds sterker en gevaarlijker worden. Doorselecteren houdt in dat de leden die in de ogen van de vechtgroep minder goed kunnen vechten afvallen en worden vervangen door leden die wel de gewenste bijdrage kunnen leveren. De vechtgroepen trainen steeds professioneler op sportscholen. De wijze van communiceren is aangepast, zowel onderling binnen de vechtgroepen als naar buiten toe. Deze ontwikkelingen zijn bekend bij de politie. De politie is alert op signalen die kunnen duiden op een geplande vechtafspraak. Als de politie informatie heeft van ophanden zijnde vechtafspraken, dan probeert de politie deze te verhinderen of stelt zij een strafrechtelijk onderzoek in.
Hoe wordt er bij de politie getraind op het omgaan met dit soort professionele vechtgroepen? Is het vier keer per jaar trainen op deze confrontaties volgens u voldoende? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat zou volgens u wel voldoende zijn?
De verschillende vechtgroepen vechten met name onderling met elkaar. De politie-eenheden ervaren echter de meeste last van de Hit-and-Run acties. Deze komen volgens het onderzoek in toenemende mate voor. Het betreft aanvallen op andere vechtgroepen die van tevoren niet zijn afgesproken en waar geen spelregels gelden, waardoor er dus ook wapens gebruikt worden. Deze vinden plaats in de openbare ruimte waar de vechtgroepen niet zijn afgezonderd van onschuldige burgers en ondernemers die er zodoende bij betrokken raken en slachtoffer worden van het geweld. Ook durven deze goed getrainde vechters bijvoorbeeld steeds vaker het gevecht aan te gaan met de ME. De eerste tekenen daarvan waren zichtbaar tijdens de coronarellen en de demonstraties tegen corona. Dit betreft een zorgelijke ontwikkeling. In het belang van de veiligheid van burgers en ondernemers, maar ook van de politie en de ME dient hiertegen hard te worden opgetreden – wat waar mogelijk ook gebeurt.
De ME traint op verschillende type confrontaties en agressie door groepen is daar één van. De politie kijkt altijd naar actuele ontwikkelingen en past daar waar nodig de training op aan.
Op basis van de resultaten van het onderzoek zal ik de korpschef vragen te bezien of het trainingsprogramma aangepast moet worden.
Is er bij de politie een speciale aanpak voor dit soort groepen? Zo nee, bent u voornemens om hierover in gesprek te gaan met de politie?
De politie is alert op signalen van de groepen en signalen die kunnen duiden op een geplande vechtafspraak. Indien bij de politie bekend is dat een vechtafspraak zal plaatsvinden, probeert de politie deze te verhinderen of wordt een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Daarnaast zullen in lijn met de aanbeveling uit het onderzoek de resultaten op meerdere plekken in de politieorganisatie landen, zodat de kennis over dit fenomeen breder wordt gedeeld en de repressieve en preventieve aanpak hierop kan worden verbeterd.
Wat doet u om te voorkomen dat dit soort geweld zich uitbreidt naar woonwijken en winkelgebieden?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn agenten voldoende uitgerust tegen dit soort professioneel geweld? Geven dit soort ontwikkelingen volgens u aanleiding om te kijken of de uitrusting van agenten nog wel voldoende toereikend is?
Momenteel wordt onderzoek gedaan naar de vraag of de ME voldoende middelen beschikbaar heeft. Recente grootschalige rellen en geweld tegen politie is hiervoor de aanleiding. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek wordt bekeken of andere uitrusting nodig is.
De situatie op Schiphol |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Schiphol aan luchtvaartmaatschappijen heeft gevraagd om (vakantie)vluchten te schrappen als gevolg van een personeelstekort?
Schiphol heeft mij geïnformeerd dat ze met luchtvaartmaatschappijen diverse mogelijkheden heeft besproken om het passagiersaanbod te beperken, primair door het beperken van het aantal lokaal opstappende passagiers. Dit kan door vluchten uit te plaatsen of passagiers over te boeken op andere vluchten. Het schrappen van vluchten is daarbij als laatste optie genoemd.
Er is op dit moment sprake van tekorten op de arbeidsmarkt. Schiphol zag zich genoodzaakt om dit verzoek te doen omdat ze zagen dat er meer passagiers kwamen dan vooraf verwacht, maar ook omdat ze te maken kregen met een hoger ziektepercentage onder het personeel. Dat leidde tot extra drukte.
Kunt u aangeven hoeveel vluchten de luchtvaartmaatschappijen gevraagd zijn te schrappen?
Schiphol heeft mij geïnformeerd dat ze luchtvaartmaatschappijen heeft gevraagd om het aantal lokaal opstappende passagiers omlaag te brengen en niet heeft gevraagd om vluchten te schrappen. Het ging in het weekend van 30 april en 1 mei om respectievelijk 3500 en 5800 passagiers.
Hoeveel vluchten als gevolg van dit verzoek zijn daadwerkelijk geschrapt?
Schiphol kan die vraag nu nog niet beantwoorden omdat ze geen zicht heeft op hoeveel vluchten door luchtvaartmaatschappijen zelf zijn geannuleerd vanwege tekorten aan grond- en of cabinepersoneel. Maar ook omdat er vrijwel dagelijks vluchten last minute kunnen worden geannuleerd om uiteenlopende redenen zoals operationele problemen of problemen op de plaats van bestemming.
Kunt u een indicatie geven van de hoeveelheid reizigers die als gevolg hiervan zijn gedupeerd?
Omdat Schiphol, zoals in antwoord 3 aangegeven, nog niet de vraag kan beantwoorden hoeveel vluchten het betreft, is ook (nog) niet bekend hoeveel passagiers hiervan de dupe zijn geweest.
Welke rechten hebben deze passagiers op bijvoorbeeld een vergoeding, voucher of anderszins?
Als de luchtvaartmaatschappij de vlucht annuleert, heeft de passagier altijd recht op de keuze tussen een omboeking of geld terug (binnen 7 dagen). Is omboeking niet mogelijk, dan heeft de passagier recht op zijn geld terug. Daarnaast heeft de passagier recht op verzorging tijdens het wachten (eten, drinken en wanneer nodig een overnachting) en informatie over zijn passagiersrechten. De luchtvaartmaatschappij mag een passagier ook een voucher aanbieden, maar alleen met zijn schriftelijke toestemming.
Daarnaast kunnen passagiers recht hebben op compensatie. De compensatie is (afhankelijk van de vluchtafstand en duur van vertraging) tussen de € 250 – € 600 per passagier. Luchtvaartmaatschappijen zijn niet altijd verplicht compensatie te betalen bijvoorbeeld als de vluchtverstoring is ontstaan door een staking.
Schiphol heeft daarnaast aangegeven met de maatschappijen te kijken naar de mogelijkheden voor compensatie.
Wat is de verwachte ontwikkeling van dit personeelstekort, gelet op de aanstaande (drukke) zomermaanden?
Schiphol heeft mij toegezegd dat ze zich maximaal blijft inspannen voor het aantrekken van extra mensen, onder meer bij security. In de aanloop naar de zomer zijn reeds al recent vertrokken security-medewerkers gebeld met een verzoek weer in dienst te komen.
Daarnaast werkt de gehele sector hard aan werving van personeel. Bijvoorbeeld door het organiseren van een banenmarkt op de luchthaven. Een recente banenmarkt op Schiphol trok ruim 300 bezoekers. Ook zitten er op dit moment mensen in de opleiding. Voordat deze mensen kunnen werken op een luchthaven moeten ze ook een veiligheidsscreening ondergaan en een of meerdere opleidingen volgen. Dat kost tijd.
Schiphol zet zich ook in voor het huidige personeel. Daar hoort ook bij dat er wordt gekeken naar de arbeidsvoorwaarden. Daarover lopen op dit moment gesprekken tussen Schiphol en de vakbonden. De eerste gesprekken zijn volgens Schiphol positief verlopen.
Op welke manieren voorkomt Schiphol dat misstanden zoals die vorige zomer plaatsvonden, waarbij volgens vakbond FNV sprake was van overtredingen van de Arbeidstijdenwet, zich deze zomer weer voordoen?
Voor alle bedrijven die op Schiphol actief zijn geldt dat zij zich dienen te houden aan de geldende regeling, zo ook de Arbeidstijdenwet. De Nederlandse Arbeidsinspectie ziet toe op naleving van de Arbeidstijdenwet. Voor Schiphol geldt dat alle overtredingen en afwijkingen van de Arbeidstijdenwet bij beveiligingsbedrijven besproken worden in het reguliere contractoverleg met de beveiligingsbedrijven. Schiphol heeft mij geïnformeerd dat ze verwacht dat afwijkingen niet nogmaals voorkomen.
Ten aanzien van overtredingen en afwijkingen bij medewerkers in de grondafhandeling geldt dat Schiphol geen contractrelatie met deze bedrijven heeft. Desalniettemin geldt ook daar, net als voor alle andere type werkzaamheden op de luchthaven, dat Schiphol verwacht dat deze afwijkingen niet nogmaals voorkomen. Waar nodig worden werkgevers daar door Schiphol op aangesproken.
Wat zijn de oorzaken van dit personeelstekort?
De COVID-19 pandemie heeft een enorme teruggang in de luchtvaart veroorzaakt. Als gevolg daarvan heeft veel luchtvaartpersoneel elders werk heeft gevonden. Een heel aantal is teruggekeerd, maar in veel gevallen zijn de functies nog niet volledig ingevuld. Daarnaast is er in Nederland ook sprake van een structurele krapte op de arbeidsmarkt. In heel veel sectoren is het moeilijk om personeel te vinden.
Hoeveel beveiligingsbedrijven zijn actief op Schiphol en hoe verhoudt zich dat tot andere, ook buitenlandse, luchthavens?
Schiphol heeft mij geïnformeerd dat er momenteel 5 beveiligingsbedrijven actief zijn op Schiphol. De reden waarom er meerdere bedrijven actief zijn heeft te maken met de uiteenlopende beveiligingswerkzaamheden op de luchthaven, maar ook de keuze van Schiphol om niet afhankelijk te zijn van één bedrijf en hierdoor de risico’s voor de continuïteit van de beveiliging te ondervangen.
Een vergelijking met luchthavens in het buitenland is lastig te maken omdat in een aantal landen de beveiligingstaken door overheidsdiensten worden uitgevoerd.
Hoe zit dat met het (minimum)salaris van mensen die werkzaam zijn bij deze bedrijven?
Schiphol heeft mij geïnformeerd dat een beveiliger op Schiphol minimaal € 12,61 per uur (36-urige werkweek) verdient en vanaf 1-1-2023 minimaal € 13,64 zal verdienen. Dit bedrag is exclusief toeslagen, voor bijvoorbeeld werken in de avond en het weekend.
De situatie van Nederlandse kinderen in Syrische kampen |
|
Mirjam Bikker (CU), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Save the Children waarschuwt: «Repatriëring buitenlandse kinderen uit Syrische kampen kan nog wel 30 jaar duren»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen met een Nederlandse link zich in Syrisch-Koerdische vluchtelingenkampen bevinden (van de 60 kinderen die zich volgens de «Tweede rapportage uitreizigers» van 13 april 20222 in Syrisch-Koerdische vluchtelingenkampen of in detentie bevinden)? Kunt u daarbij ook aangeven in welke kampen die kinderen zich bevinden, hoe oud zij zijn en hoeveel van hen wees zijn?
Volgens de openbare cijfers van de AIVD bevinden zich (1 mei 2022) 60 kinderen met een Nederlandse link in Syrisch-Koerdische vluchtelingenkampen of in detentie3. De meerderheid bevindt zich in kamp al-Roj en een kleiner deel in kamp Al-Hawl. Volgens de AIVD zijn de kinderen van Nederlandse uitreizigers overwegend jong, omdat zij meestal zijn geboren na de uitreis van hun ouders. Voor zover nu bekend zijn er geen weeskinderen met een Nederlandse link in de kampen in Noordoost-Syrië. Over individuele gevallen, de aantallen per kamp en leeftijden kan ik geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat al deze Nederlandse kinderen onschuldige slachtoffers zijn van de gruweldaden van hun ouders?
Ja, het kabinet is van mening dat deze kinderen slachtoffer zijn van de door hun ouders gemaakte keuze om naar strijdgebied af te reizen.
Op welke manier draagt Nederland direct of indirect bij aan de voorzieningen voor de kinderen in de kampen?
Om de noden wereldwijd te verlichten, steunt Nederland professionele humanitaire organisaties met grotendeels ongeoormerkte bijdragen, zoals aan VN-organisaties, Rode Kruis-takken en non-gouvernementele organisaties van de Dutch Relief Alliance. Dit betekent dat zij de flexibiliteit hebben om zelfstandig te bepalen welke noden er zijn en waar deze het hoogst zijn. Van deze humanitaire organisaties zijn ook enkele actief in de kampen in Noordoost Syrië, alhoewel de toegang tot de regio en de kampen complex is door de veiligheidssituatie.
Nederland draagt ook bij aan de humanitaire hulp door de Europese Unie, zoals aan het budget van de Europese noodhulporganisatie ECHO die wereldwijd projecten financiert4. ECHO draagt in 2022 met 135 mln. EUR bij aan de humanitaire financiering voor heel Syrië. Vanuit DGNEAR wordt vanuit het NDICI via Special Measures steun verleend in Syrië, via NGOs, bijvoorbeeld voor de verbetering van toegang tot gezondheidszorg en huisvesting (ca. EUR 30–40 mln. per jaar), waaronder in de regio Noordoost Syrië.
De humanitaire principes (humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit) zijn leidend in het werk van humanitaire organisaties bij het bieden van hulp aan diegenen die het meest kwetsbaar zijn. Hierin maken zij in hulpverlening geen onderscheid tussen de nationaliteit van de mensen in nood. Dat betekent dat alle kinderen, ongeacht hun nationaliteit en bijvoorbeeld ook slachtoffers van terroristische daden zoals yezidi-jongeren, toegang kunnen hebben tot deze diensten.
Welke verantwoordelijkheid draagt de Nederlandse overheid om het recht op onderwijs van deze kinderen te verwezenlijken?
De kinderen in de kampen in Noordoost-Syrië bevinden zich in een gebied waar de Nederlandse staat geen effectief gezag of autoriteit heeft. Uit mensenrechtenverdragen, waaronder het Verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK), volgt dat Nederland verplicht is die mensenrechten te verzekeren van iedereen die zich op het grondgebied bevindt van Nederland. Onder omstandigheden zijn er verplichtingen om de mensenrechten ook buiten het grondgebied van Nederland te verzekeren. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van het kabinet geen sprake. Er kan dus geen (rechtstreeks) beroep worden gedaan op of rechten worden ontleend aan onder meer het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
Kunt u toelichten op welke manier onderwijs voor de kinderen op dit moment georganiseerd is in de kampen?
Basisvoorzieningen en diensten in heel Syrië zijn door 11 jaar conflict gefragmenteerd en verzwakt, met name in de kampen voor ontheemden. Voorzieningen en diensten worden voornamelijk gefaciliteerd door een aantal daar aanwezige humanitaire organisaties. Deze organisaties bieden als onderdeel van humanitaire hulp waar mogelijk ook (informele) onderwijsactiviteiten aan, en zetten kindvriendelijke faciliteiten op. In de kampen al-Roj en al-Hol wordt bijvoorbeeld basisonderwijs zoals reken- en leesles gefaciliteerd door NGO’s voor analfabete kinderen en kinderen tussen 3 en 5 jaar. Dit onderwijs wordt aangeboden in het Arabisch, Koerdisch en Engels. Ook biedt een aanwezige NGO onderwijs aan door middel van Self Learning Programmesvoor kinderen ouder dan 5 jaar, op basis van het UNICEF curriculum. Enkele NGO’s bieden met een zelf ontwikkeld curriculum onderwijs aan voor kinderen in de leeftijd van 6 tot en met 14 jaar.
In hoeverre maakt preventie van radicalisering onderdeel uit van het onderwijs of van andere vormen van dienstverlening binnen de kampen?
Het beperkte curriculum van deze organisaties richt zich op het bieden van een veilige omgeving om te leren. Geen van de curricula zijn specifiek ontwikkeld met het doel radicalisering tegen te gaan. Diensten aangeboden door aanwezige humanitaire organisaties in de kampen als psychosociale steun (MHPSS) en (informele) onderwijsactiviteiten dragen indirect bij aan preventie van radicalisering door bij te dragen aan het versterken van de weerbaarheid van deze kwetsbare groep.
Bent u bekend met het Finse initiatief waarbij Finse kinderen in de kampen op afstand les krijgen?3 Hoe duidt u dit initiatief?
Ja, dit initiatief is opgezet middels een fonds van de Finse regering nadat besloten was de kinderen te repatriëren, maar vanwege COVID-19 niet onmiddellijk tot overbrenging kon worden overgegaan. Inzet was om tot het moment van repatriëren de situatie voor de kinderen te bevorderen waardoor de banden met Finland aan werden gehaald en mogelijk indirect bij te dragen om radicalisering tegen te gaan. De lessen bestonden uit Fins en een aantal kernvakken om zo de kinderen voor te bereiden op hun komst naar Finland. De lesmethode was niet zonder risico omdat deze via de verboden telefoons werd gegeven aan de kinderen. Door repatriëring en verplaatsingen van families naar andere kampen zijn de lessen weer gestopt. Dit voorbeeld is niet te vergelijken met de Nederlandse situatie omdat er al een besluit tot repatriëren lag, maar deze door COVID-19 lang op zich liet wachten.
Bent u bekend met het bericht «Germany repatriates women, children from Syrian camp»?4 Kunt u bevestigen dat Duitsland vrouwen en kinderen heeft opgehaald uit kamp al-Roj, waar zich ook Nederlandse vrouwen en kinderen bevinden?
Ja. Duitsland bracht eind maart 27 kinderen en hun 8 moeders over van kamp al-Roj naar Duitsland.
Heeft u voorafgaand aan de terughaalactie contact gehad met Duitsland? Zo, ja heeft u overwogen om samen te werken met Duitsland om bijvoorbeeld Nederlandse weeskinderen gelijktijdig terug te halen, en waarom is dat uiteindelijk niet gebeurd?
Nederland onderhoudt voortdurend contact met andere EU-lidstaten, waaronder Duitsland, over uitreizigers. Duitsland informeerde Nederland (echter) niet voorafgaand over de terughaalactie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 verblijven op dit moment, voor zover bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend, geen Nederlandse kinderen zonder ouderlijk gezag in kampen in Noordoost Syrië.
Kunt u een update geven van hoe het de Nederlandse kinderen vergaat die inmiddels zijn teruggehaald? Hoe verloopt hun opvang in Nederland tot nu toe?
De moeders zijn na aankomst in Nederland aangehouden. De kinderen zijn, als gevolg hiervan, gescheiden van hun moeders. Zij zijn geplaatst in een gespecialiseerde jeugdzorginstelling, waar zij worden geobserveerd en de tijd en rust krijgen om te stabiliseren. Na de observatieperiode van drie maanden stromen ze uit naar een woongroep of in het eigen netwerk. Dit geldt ook voor de eerder teruggekeerde kinderen.
Valt in zijn algemeenheid al iets te zeggen over de impact die het leven in oorlogsgebied en vluchtelingenkampen op hen gehad heeft?
Voor de recent teruggekeerde groep kinderen is het daar op dit moment nog te vroeg voor. Zij zijn op dit moment aan het wennen aan hun nieuwe leefomstandigheden in Nederland. Na terugkeer hebben zij het meeste last van het feit dat zij gescheiden zijn van hun ouders, van achterstand in scholing en van de ingrijpende ervaringen uit het strijdgebied en in de kampen. De daadwerkelijke impact op langer termijn kan ook pas op latere leeftijd tijdens de puberteit of adolescentie tot uiting komen. De Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdbescherming hebben zicht op de kinderen gedurende de ondertoezichtstelling.
Beschoten Palestijnen |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Israëlische kolonisten (of militairen), nadat zij in de buurt van Surif in de Westbank met grote stenen een weg hadden geblokkeerd, met scherp hebben geschoten op Palestijnen die de weg weer vrij probeerden te maken?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat Palestijnen beschoten worden en gewond raken als zij een blokkade proberen te verwijderen die kolonisten daar illegaal in bezet gebied hebben opgeworpen? Hebben onze diplomaten in Israël hierop enige actie ondernomen?
Het kabinet blijft Israël consistent aanspreken over de uitbreiding van nederzettingen, zowel bilateraal als in EU- en overig gelijkgestemd internationaal verband. Nederzettingen zijn strijdig met het internationaal recht, ondermijnen de kansen op een twee-statenoplossing en doen spanningen op de grond toenemen. Nederland blijft zich uitspreken tegen illegale nederzettingen, of unilaterale acties die een duurzame oplossing verder op afstand plaatsen. De ontwikkelingen op de grond worden nauwgezet gevolgd, en het kabinet aarzelt niet om zich duidelijk daarover uit te spreken als daar aanleiding toe is. Dat heb ik ook recent gedaan tijdens mijn bezoek aan Israël waarvan een terugkoppeling per brief uw Kamer tegemoet komt.
Het kabinet is zeer bezorgd over het geweld door kolonisten. Dit is een onderwerp dat Nederland meerdere malen direct heeft opgebracht bij de Israëlische overheid, waarbij Nederland er bij gesprekspartners op aandringt hier daadkrachtig tegen op te treden. Israëlische ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken erkennen de problematiek en hebben uitgesproken hiertegen op te treden. Nederland zal dit blijven volgen en aankaarten bij uitblijven van verbetering (zie ook eerdere beantwoording op Kamervragen met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2600.
Bent u bereid om Israël steviger aan te spreken op het grote aantal incidenten waarbij kolonisten op illegale wijze zich grond toe-eigenen op de Westbank, daar huizen bouwen en geweld gebruiken als Palestijnen dit niet over hun kant laten gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de lijst van 618 gewelddadige incidenten door Israëlische kolonisten, die de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem sinds 2020 heeft gedocumenteerd, van zowel fysieke aanvallen als schade aan eigendommen van Palestijnen op de Westbank?2
Ja.
Is het juist dat het aantal van dit type geweldsincidenten in maart 2022 hoger was dan in welke maand dan ook in 2021? Hoe verklaart u die toename? Komt dat mede omdat justitie dit amper vervolgt en bestraft?
Volgens VN-cijfers van OCHA is er een toename zichtbaar in geweldsincidenten tussen de periode van januari tot mei 2022, ten opzichte van diezelfde periode in 2021. Over de verklaring hiervoor valt slechts te speculeren, echter vervolging van dit type geweldincidenten is wel van belang in het tegengaan van een toename. Het kabinet is zeer bezorgd over het toenemende geweld door kolonisten.
Is het juist dat in meer dan 95 procent van deze zaken, waarin kolonisten geweld plegen tegen Palestijnen, deze zonder enige actie worden afgesloten; meestal op grond van het feit dat het om een «onbekende dader» zou gaan? Heeft Nederland de regering van Israël hier wel eens op aangesproken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie ook antwoord op vraag 2 en 3. Het kabinet is zeer bezorgd over het toenemende geweld door kolonisten en gebrek aan vervolging. Kolonistengeweld is een onderwerp dat Nederland meerdere malen direct heeft opgebracht bij de Israëlische overheid, waarbij Nederland er bij gesprekspartners op aandringt hier daadkrachtig tegen op te treden. Misdrijven door wie dan ook gepleegd, moeten gelijk worden bestraft. De Israëlische ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken erkennen de problematiek en hebben uitgesproken hiertegen harder op te gaan treden. Nederland zal dit blijven volgen en aankaarten bij uitblijven van verbetering. Nederland blijft wijzen op zowel de internationaalrechtelijke verplichtingen van Israël in de bezette gebieden als het belang van onderzoek naar en het vervolgen van overtredingen voor de eigen Israëlische rechtsstaat.
Welke veranderingen vallen er sinds het aantreden van de nieuwe regering in Israël waar te nemen als het gaat om de bezettingspolitiek, de illegale activiteiten van kolonisten en het al dan niet optreden van autoriteiten daartegen?
Hoewel de toonzetting van de regering-Bennett t.a.v. deze problematiek positiever is dan onder de voorafgaande regeringen, heeft dit zich nog niet duidelijk vertaald in een andersoortig beleid. De heterogeniteit van de nieuwe regering en de in toenemende mate fragiele basis voor de coalitie in de Knesset spelen daarbij een rol.
Helaas zijn er recent ook een flink aantal aanslagen gepleegd op Israëlische burgers, hoe verklaart u deze toename en is er wel of geen verband te leggen met het feit dat er nu al enige tijd een andere regering in Israël aan het besturen is?
De recente terroristische aanslagen in Israël zijn zeer betreurenswaardig en zorgwekkend. Ik heb mijn afschuw persoonlijk overgebracht aan mijn Israëlische ambtgenoot, Yair Lapid. Het zou onterecht en onjuist zijn om een verband te leggen met het aantreden van de regering-Bennett.
Is het Nederland en/of haar bondgenoten gelukt om de nieuwe regering te bewegen het bezettingsbeleid te verzachten, de dialoog te verbeteren en/of het vredesproces weer wat in beweging te krijgen? Zo ja, waaruit blijkt dat, zo nee, waarom is dat (nog) niet gelukt?
Nederland en de EU blijven beide partijen oproepen om de politieke dialoog te hervatten. Het momentum hiervoor ontbreekt echter. De huidige Israëlische regering heeft verklaard niet bereid te zijn tot onderhandelingen over een vredesakkoord. Het kabinet ziet op dit moment geen concrete mogelijkheden om bilateraal of in multilateraal verband via maatregelen beide partijen weer aan de onderhandelingstafel te krijgen. Van een daadwerkelijke verandering van het bezettingsbeleid kan niet gesproken worden. Het kabinet en de EU blijven Israël hier consistent op aanspreken.
Intussen vinden er wel contacten over en weer plaats tussen bewindspersonen van Israël en de Palestijnse Autoriteit om samenwerking op het terrein van sociaaleconomische ontwikkeling te verbeteren. Dit heeft tot nu toe geleid tot een beperkt aantal verbeteringen terwijl er verder wordt gewerkt aan een aantal andere maatregelen die de economische en sociale situatie verbeteren, maar voortgang is langzaam. Waar mogelijk wordt dit ondersteund door de EU en Nederland omdat dit bijdraagt aan een klimaat dat uiteindelijk kan leiden tot het hervatten van gesprekken. Nederland speelt hierbij specifiek een rol in het nader tot elkaar brengen van beide partijen middels de trilaterale werkgroepen op het gebied van handel, water en energie (zie ook eerdere beantwoording op Kamervragen 2022D08154).
Bent u bereid om concreet aan te geven welke diplomatieke stappen Nederland (al dan niet samen met bondgenoten) heeft ondernomen sinds het aantreden van de nieuwe regering en welke nieuwe stappen in de nabije toekomst mogelijk gaan volgen?
Er is een continue diplomatieke samenwerking tussen Nederland en Israël. Ik heb op 18 mei jl. in het kader van deze goede bilaterale betrekkingen een kennismakingsbezoek gebracht aan zowel Israël als de Palestijnse gebieden. Een tkamerbrief gaat u separaat en op de korte termijn toe.
De vergunningverlening aan Chogogo Resort |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat op 31 maart jongstleden Chogogo Dive & Beach Resort aan de voorwaarden uit de natuurvergunningen van 19 januari 2022 moest voldoen, zoals het aanpassen van de bestaande keermuur? Zo ja, klopt het dat er nog niet is voldaan aan deze voorwaarden en waarom niet?
Het bestuurscollege heeft op 19 januari 2022 een natuurvergunning verleend met daarin een aantal voorwaarden waaronder eisen aan de hoogte van een keermuur. Ik heb het bestuur van Bonaire op 7 juni 2022 schriftelijk gevraagd om mij te voorzien van rapporten en adviezen alsmede overige informatie teneinde de kamer adequaat te informeren. De antwoorden op mijn vragen heb ik op 18 augustus 2022 ontvangen. De bijbehorende rapporten en adviezen heb ik op 22 augustus 2022 ontvangen.
Een deel van de processen rondom Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) zijn belegd bij de lokale mariene parkbeheerder (Stinapa). Daarom heb ik de antwoorden op mijn technische vragen ook aan Stinapa voorgelegd met het verzoek om commentaar. Dit commentaar heb ik op 22 augustus 2022 ontvangen. Zowel mijn schriftelijk verzoek alsmede de verkregen informatie treft u bij de beantwoording van deze vragen aan.1
De voorwaarde omtrent de hoogte van de keermuur is gesteld vanuit het belang van bescherming van het mariene park. Met deze voorziening wordt beoogd te voorkomen dat zand in het mariene park terechtkomt. Een vergunningplicht zorgt voor toetsing van de kwaliteit voorafgaand aan de aanleg van het strand. Het betekent dat in principe zonder vergunning niet mag worden gestart met werkzaamheden.
Uit de stukken en de namens mij gevoerde gesprekken met het bestuur volgt dat het bestuurscollege van mening is dat er voldaan is aan de voorwaarden voor wat betreft de keermuur, dat er sprake is van een legalisatie van de reeds gebouwde keermuur door Chogogo, dat dit in goed overleg met handhavingspartners plaatsvindt en dat dit overleg momenteel nog gaande is.
Ik hecht grote waarde aan de beantwoording van de vraag of aan de voorschriften uit de vergunning wordt voldaan zeker nu de gevolgde werkwijze geen precedent moet scheppen voor overige bestaande en nieuwe bouwprojecten aan de kust. Daarbij is ook van belang dat standpunten van alle handhavingspartners in het proces zorgvuldig worden meegewogen alvorens een besluit wordt genomen.
De redenering van het bestuurscollege dat de keermuur aan de vereiste bouwhoogte wordt voldaan en dat er tevens sprake is van een legalisatie van hetgeen reeds gebouwd is, is nog niet duidelijk en vergt nadere uitleg mede omdat mij gebleken is dat dit nog niet met handhavingspartners is besproken. Tevens is nog van belang dat het bestuurscollege de resultaten van een onderzoek naar de kwaliteit van het gebruikte zand bij de besluitvorming betrekt. Deze resultaten worden in oktober verwacht.
Klopt het dat de Dienst Toezicht en Handhaving van het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) een interne memo heeft opgesteld op 28 maart 2022, waarin staat dat de bestaande keermuur voldoet aan de voorwaarden in de vergunning? Zo ja, kunt u aangeven waarom er voorwaarden zijn opgesteld in de natuurvergunning van 19 januari jl. als de bestaande muur al voldeed?
Dat klopt. Ik verwijs u naar de informatie die ik heb ontvangen en het antwoord op vraag 1.
Kunt u deze memo met de Kamer delen en laten beoordelen door onafhankelijke experts? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om alle informatie met de Kamer te delen en ben ook bereid deze zonodig te laten beoordelen door experts.
Klopt het dat de vergunning alsnog kan worden ingetrokken, indien op 31 maart 2022 niet voldaan was aan de voorwaarden? Zo ja, bent u bereid om het proces tot intrekking van de vergunning op te starten, indien blijkt dat de keermuur niet op tijd aan de voorwaarden voldeed en er niet handhavend is opgetreden door het bestuurlijk lichaam? Zo nee, waarom niet?
Het bestuurscollege van Bonaire heeft de vergunning onder voorwaarden verleend en heeft de aanvrager in de vergunning gewezen op haar bevoegdheid de vergunning in te trekken indien deze niet wordt nageleefd. Deze bevoegdheid ligt primair bij het lokaal bestuur.
Heeft Chogogo de dwangsom vanwege het storten van zand voor de aanleg van een kunstmatig strand zonder vergunning aan het OLB voldaan? Zo nee, waarom niet?
Het bestuurscollege heeft een last onder dwangsom opgelegd wegens het zonder vergunning storten van zand ten behoeve van de aanleg van een kunstmatig strand. Tegen dit besluit is bezwaar ingediend. Deze is door het bestuurscollege niet ontvankelijk verklaard. Het bestuurscollege heeft mij geïnformeerd dat het proces van inning van de dwangsom loopt en zal worden voortgezet.
Klopt het dat bij de aanleg van een kunstmatig strand bij Ocean Oasis nog steeds geen sprake is van een passende natuurvergunning? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven hoe hier is opgetreden door de Dienst Toezicht en Handhaving?
Ik heb het bestuurscollege gevraagd of in dit dossier alle benodigde vergunningen voor reeds gerealiseerde bouwwerken zijn verstrekt als het gaat over milieu, natuur, bouwen en ruimtelijke ordening. Uit de beantwoording kan ik niet opmaken of alle vergunningen zijn verstrekt. Het bestuurscollege heeft aangegeven dat een aantal overtredingen nog bestaan maar dat deze worden geadresseerd samen met Stinapa. Ook heb ik Stinapa om een standpunt gevraagd. Uit de beantwoording blijkt dat bedoelde overtredingen zaken betreffen zoals het ontbreken van vergunningen voor: een keermuur, een strand, gebouwen en pieren.
Ook hier hecht ik grote waarde aan duidelijkheid over het al dan niet bestaan van (on)vergunde situaties zeker nu de gevolgde werkwijze een precedent kan scheppen voor overige bestaande en nieuwe bouwprojecten aan de kust. Daarbij is ook van belang dat de rollen en verantwoordelijkheden van alle handhavingspartners in het proces glashelder zijn en dat er bij gebleken overtredingen een bestuurlijk vastgesteld stappenplan wordt doorlopen om deze te beëindigen.
Klopt het dat er inmiddels plannen zijn gepresenteerd aan het OLB voor verdere ontwikkeling van het Ocean Oasis strand?1 Deelt u het inzicht dat geen verdere ontwikkeling mag plaatvinden en dat eerst handhavend opgetreden dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Het bestuurscollege heeft aangegeven dat er geen plannen zijn voorgelegd voor verdere ontwikkeling van het Ocean Oasis strand en is tegen plannen die niet binnen het ruimtelijk beleid van het openbaar lichaam Bonaire passen. Met het bestuurscollege ben ik van mening dat handhavend optreden middels een bestuurlijk vastgesteld beleid moet plaatsvinden. Dat geldt ook voor mogelijke nieuwe ontwikkelingen in het nabijgelegen terrein (toekomstige Kings Beach resort).
Het bestuurscollege heeft onlangs een Uitvoeringsprogramma Toezicht en Handhaving vastgesteld inclusief een sanctie- en gedoogbeleid, dat van toepassing is op dit soort situaties.
Klopt het dat ook Europarcs een nieuw resort gaat bouwen, nota bene naast het Chogogo Resort?2 Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat het koraal en natuur hierdoor worden aangetast?
Het bestuurscollege heeft aangegeven dat Europarcs een nieuw resort wil gaan bouwen en dat ook voor deze ontwikkeling geldt dat voldaan moet worden aan de geldende milieuen natuurwetgeving en ruimtelijk beleid. Tevens heeft het bestuurscollege aangegeven dat Europarcs op dit moment niet beschikt over een bouw- of natuurvergunning en dat de eerste aanvraag voor een bouwvergunning door het bestuurscollege is afgewezen. Mij is door het bestuurscollege medegedeeld dat er op dit moment geen onvergunde situaties bestaan.
Hoe gaat u voorkomen dat afvoer van regen- en afvalwater niet in zee komt door de bovengenoemde extra bebouwing?
Het bestuurscollege heeft aangegeven dat de bebouwing gelegen is in een rioleringsgebied waarbij aansluiting op het rioleringsstelsel verplicht is. Afvalwater wordt dus via het riool afgevoerd naar de RWZI-installatie. Hemelwater dient op het perceel opgevangen of gefilterd te worden. Ik onderschrijf het standpunt van het bestuurscollege. Het is wel van belang dat er feitelijk geregistreerd wordt in welke gevallen er wel en wanneer niet aan de verplichtingen voldaan wordt. Op die wijze kan ook geprioriteerd worden in de handhavings- en toezichtinspanningen. In de beantwoording van vraag 10 wordt nader ingegaan op een voorstel om dit te verbeteren.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat toezicht en handhaving per direct wordt verbeterd zodat het koraal wel wordt beschermd?
Ik ben van mening dat vergunningverlening, toezicht en handhaving een belangrijk instrument is voor het realiseren van de strategische doelen in het natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 op de eilanden. Tevens ben ik samen met de lokale besturen van mening dat er op dit punt ruimte is voor verbetering. Het bestuur van Bonaire neemt ook eigen initiatieven voor verbetering. Zo is bij het dossier «Chogogo» opdracht gegeven om een analyse van het eigen beleid en de uitvoering hiervan te ondernemen en zijn de eerste resultaten hiervan bekend. Het gaat hier om het Evaluatierapport ««Samen naar Beter» Evaluatieonderzoek besluitvormingstraject vergunningverlening Chogogo Dive & Beach Resort». Dit rapport treft u bij de stukken aan.
In zijn algemeenheid kent een adequaat functionerend VTH stelsel een aantal belangrijke pijlers:
Ten eerste dient er een bestuurlijk vastgesteld toezichts-, en handhavingsprogramma te zijn waarin de bestuurlijke prioriteiten en uitgangspunten te worden vastgesteld.
Ten tweede dient ter uitvoering van deze prioriteiten de nodige bestuursstructuren te worden geïmplementeerd zoals werkprocessen, gedragen samenwerkingsafspraken met partners en adequate ICT voorzieningen.
Ten derde dient het stelsel checks en balances te kennen waarmee een behoorlijke en rechtmatige invulling van VTH taken wordt gegarandeerd.
Ten aanzien van de eerste twee punten merk ik op dat ik samen met mijn collega’s van BZK en N&S de lokale besturen ondersteuning heb toegezegd. Ingeval van Bonaire heeft dit in april geleid tot het vaststellen van een toezicht en handhavingsprogramma. Voor de implementatie hiervan en van de bijbehorende bestuursstructuren gelden er afspraken in het bestuursakkoord 2018–2022 en heeft het bestuurscollege samen met de Ministeries BZK en IenW een concreet verbetertraject afgesproken; het «Deelverbeterplan Directie Ruimtelijke Ontwikkeling». Gezien het belang van implementatie van de benodigde bestuursstructuren heb ik hierover een aantal vragen gesteld waaronder vragen over monitoring, aansturing en het behalen van concrete resultaten met het project. Met name het antwoord op de vraag naar aansturing van het project en de verwachte concrete resultaten zijn een punt van aandacht omdat onvoldoende duidelijk is welke doelen het bestuurscollege stelt bij het verbeteren van VTH, wanneer deze zijn bereikt en wie dit proces aanstuurt. Dit is ook van belang omdat de aanbevelingen uit genoemd evaluatierapport «Samen naar Beter» op korte termijn geïmplementeerd moeten worden. Dit wordt door het openbaar lichaam samen met mijn ministerie en de andere betrokken ministeries opgepakt.
Over het derde punt wil ik opmerken dat de zorgen die gelden over het VTH stelsel in Caribisch Nederland op een aantal punten vergelijkbaar zijn met de ontwikkelingen in Europees Nederland waarbij ik verwijs naar de conclusies van de Adviescommissie VTH onder leiding van Jozias van Aartsen. Deze conclusies zijn vastgelegd in het rapport «Om de Leefomgeving» en zijn het antwoord op de vraag naar mogelijkheden om milieuhandhaving, -toezicht en vergunningverlening in Europees Nederland te versterken. Een van de aanbevelingen is het inrichten van «checks en balances» om «een behoorlijke en rechtmatige invulling van taken te garanderen» Ik zal op korte termijn met een voorstel komen voor het in beeld brengen van de huidige situatie inclusief de knelpunten en het inrichten van adequate «checks en balances». Dit wordt uitgewerkt en besproken met de verantwoordelijke eilandbesturen.
Het bericht ‘En weer schat het ministerie het aantal asielzoekers te laag in: locaties 'te laat, te krap en te kort' beschikbaar’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de prognoses voor het aantal asielzoekers in 2022 weer te laag zijn?1
De afgelopen tijd zijn door u en de pers verschillende vragen over de prognoses gesteld. Deze zijn in eerdere brieven2 aan de Kamer al veelal beantwoord. Om de Kamer zo volledig, actueel en transparant beeld te schetsen zal ik in de beantwoording van deze en de verdere onderstaande vragen ingaan op de meest actuele prognose van september jl. Daarnaast ga ik ook uitgebreid in op het totstandkomingsproces van de Meerjaren Productie Prognose (MPP).
De MPP is een periodiek overzicht van prognoses voor een groot aantal organisaties in de migratieketen3, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Rechtspraak. Inherent aan een prognose is dat deze aan vele externe factoren onderhevig is en daardoor complex is, zeker bij een volatiel onderwerp als migratie. Daardoor wordt er gewerkt met een bandbreedte. Door deze aanpak kan de prognose ook rekening houden met de mogelijkheid dat er gebeurtenissen optreden, die invloed hebben op de migratiestromen.
De afgelopen periode laat deze complexiteit ook duidelijk zien, met o.a. COVID-19 en de situatie in Afghanistan en Oekraïne. Dit zijn externe ontwikkelingen met grote invloed op migratiestromen die enkele maanden eerder, maar zeker een jaar daarvoor, niet te voorzien zijn. Aangezien het hier om unieke gebeurtenissen gaat, zijn er geen ervaringscijfers die als basis kunnen dienen voor een prognose.
Door verschillende scenario’s op te stellen en een waarschijnlijkheidskans toe te kennen aan ieder scenario wordt deze onzekerheid ook weergegeven in het model. Middels een rekenmodel worden vervolgens verschillende scenario’s geschetst met betrekking tot mogelijke in-, door- en uitstroom in de migratieketen. Op basis hiervan wordt uiteindelijk een minimum, medio en maximum scenario opgesteld.
In zijn algemeenheid geldt ook dat hoe verder vooruit een prognose kijkt, hoe groter de onzekerheid wordt. De prognoses die een jaar of langer vooruit kijken kennen daarmee een grotere onzekerheidsfactor. Om deze onzekerheid te verkleinen worden de prognoses van de MPP gedurende het jaar aangescherpt op basis van de meest recente inzichten, onzekerheden en aannames. Hieronder zal ik ingaan op een aantal onderdelen van de asiel instroomprognose4.
De verwachte eerste asielinstroom voor 2022 lag met een kans van 75% tussen de 21.500 (minimum scenario) en 38.500 (maximum scenario) aanvragen (exclusief ontheemden uit Oekraïne). In het medio scenario werden in 2022 31.000 eerste asielaanvragen verwacht. Deze prognose is gebruikt ten behoeve van de MPP 2022-I (februari 2022) en ten behoeve van de MPP 2022-II (september 2022).
Op dit moment ligt de eerste asielinstroom hoger dan zou worden verwacht in het medio scenario, maar nog wel onder het hoge scenario. Naar verwachting zal het totaal aantal eerste asielaanvragen tot het eind van het jaar tussen deze scenario’s uitkomen en dus nog binnen de bandbreedte vallen.
De totale asielinstroom is opgebouwd uit: eerste asielaanvragen, tweede en opvolgende asielaanvragen, nareis en relocatie/hervestiging5. Daarvoor zijn aanvullende aannames nodig (over nareis en herhaalde aanvragen, etc.).
Op basis van de in september jl. vastgestelde MPP (MPP 2022-II) wordt een totale asielinstroom voor het gehele jaar 2022 verwacht met een bandbreedte tussen 38.700 en 55.700 (exclusief ontheemden uit Oekraïne) asielaanvragen. Gezien de recente instroomcijfers over de afgelopen weken is de verwachting dat de totale asielinstroom eind 2022 tussen de 48.200 (medio scenario) en 55.700 (hoog scenario) uitkomt. Deze totale asielinstroom voor 2022 ligt bijna 12.000 aanvragen hoger dan in de prognose van september 2021 werd verwacht. Een belangrijke oorzaak hiervan is dat vorig jaar de onzekerheid omtrent (mogelijke) effecten van de COVID-19-pandemie en daarbij komende reisbeperkingen nog een dempend effect hadden op de verwachte asielinstroom. Daarnaast is deze toename van de instroom vrijwel volledig toe te schrijven aan de instroom van nareizigers. Ten opzichte van de vorige prognose van februari jl. ligt de recente prognose van de totale asielinstroom ca. 6.700 aanvragen hoger.
Een toename van het aantal asielaanvragen is ook in Europa als geheel zichtbaar. In 2022 ligt de asielinstroom in Europa het gehele jaar hoger (circa 812.600 tot en met week6 dan vorig jaar (circa 545.140).
De gevolgen voor medewerkers en organisaties in de migratieketen zijn fors. Zo is de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) niet ingericht om deze hogere dan eerder verwachte asielinstroom te verwerken. De IND heeft onvoldoende capaciteit hiervoor en opschaling kost tijd. De hogere prognoses voor zowel 2022 als 2023 betekenen dat de voorraden in het beoordelen van asielverzoeken vermoedelijk verder oplopen, waardoor asielzoekers en nareizende gezinsleden langer op hun beslissing moeten wachten en wettelijke termijnen minder vaak gehaald worden. Daarnaast is een opvallende trend dat in 2022 het inwilligingspercentage van asielaanvragen hoger is en ook het aantal nareizigers in het kader van gezinshereniging toeneemt. Onzekerheden rondom instroom, doorlooptijden en uitstroom hebben allemaal direct effect op het COA.
Voor de opvangcapaciteit geldt dan ook dat zowel het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) als Nidos dat deze de komende jaren verder moet toenemen. Het COA zal dus langer dan gewenst andere dan reguliere opvanglocaties moeten blijven inzetten.
Op 4 november jl. heb ik uw Kamer7 geïnformeerd over de actuele situatie in de asielketen en de ontwikkelingen die in 2023 worden verwacht op basis van de meest recente prognoses.
Ligt de te lage prognose, zoals gesteld in het artikel, onder meer aan een onderschatting van het aantal nareizigers? Hoe is dit mogelijk, aangezien het aantal nareizigers redelijk te voorzien is?
Ten aanzien van de te verwachte aantallen nareizigers klopt het dat het werkelijke aantal nareizigers dat tot nu toe in 2022 naar Nederland is gekomen, hoger is dan geprognosticeerd.
De prognose ten aanzien van het aantal ingereisde nareizigers wordt bepaald op basis van het verwachte aantal MVV nareisaanvragen en het verwachte inwilligingspercentage. In 2022 is het inwilligingspercentage van asielaanvragen hoger dan eerder het geval was en hoger dan waarmee in de prognoses rekening mee werd gehouden. Hierdoor is ook het aantal nareizigers in het kader van gezinshereniging hoger dan eerder verwacht. Deze ontwikkeling is in de nieuwste prognoses verwerkt, wat heeft geleid tot een aangescherpte en hogere prognose.
Daarnaast is het daadwerkelijke moment van inreis in Nederland van een nareiziger lastig te voorspellen. Dit komt, omdat het beslissen op een nareisaanvraag enige tijd kost, onder andere vanwege het verzamelen van alle documenten door de aanvrager. Nadat de MVV-nareisaanvraag is ingewilligd heeft iemand 90 dagen de tijd om de MVV op de diplomatieke post op te halen en daarna 90 dagen de tijd om Nederland in te reizen. Het exacte moment van inreis is daardoor niet op voorhand bekend.
Ook is er na het grotendeels opheffen van de (reis)beperkingen als gevolg van de COVID-19 een inhaalslag van nareizigers te zien. Dit komt onder andere, omdat het voor nareizigers – door de toen geldende beperkingen – in sommige landen enige tijd niet mogelijk was om naar een diplomatieke post te reizen om de MVV op te halen of om de reis naar Nederland te reizen. De termijnen voor MVV nareis zijn ook in sommige gevallen verlengd.
Kunt u een overzicht geven van de Meerjaren Productie Prognose (MPP) van de afgelopen tien jaar (twee per jaar) en het daadwerkelijk aantal asielzoekers wat in elk van deze jaren uiteindelijk naar Nederland kwam? Hoe beziet u de verschillen tussen beide getallen?
Vanaf begin 2018 wordt een verbeterde prognosemethodiek voor de eerste asielinstroom toegepast. Om die reden is het zinnig om vooral de prognoses vanaf 2018 te evalueren. Bij die methodiek spelen een aantal concepten een rol die hieronder nader worden uitgelegd. De prognose bestaat niet uit een enkel getal, maar uit een zogenoemde Probability Density Function (PDF), of kansdichtheidsverdeling. Dat wil zeggen: voor elke mogelijke realisatie van de eerste asielinstroom wordt een bepaalde waarschijnlijkheid gegeven. Deze functie vormt als zodanig de prognose. Deze prognose is dus niet één op één met de realisatie te vergelijken. Wat wel kan, en dat gebeurt ook stelselmatig, is het bekijken in welke mate de realisaties van de spontane asielinstroom de afgelopen jaren binnen de door de prognoses geschetste kans verwachtingen vielen. Op die manier kan bepaald worden of de betreffende prognoses goed gekalibreerd waren. Met deze term wordt het volgende bedoeld: afwijkingen tussen de werkelijke ontwikkelingen en de verwachtingswaarde die volgens de prognoses gemiddeld bijvoorbeeld maar eens in de drie jaar zouden mogen optreden, blijken ook in de praktijk maar eens in de drie jaar op te treden. Afwijkingen die volgens de prognose gemiddeld eens in de tien jaar zullen optreden, treden ook in de praktijk maar eens in de tien jaar op, etc. Een dergelijke kansverdeling houdt ook rekening met niet specifiek te voorziene ontwikkelingen die de asielmigratie sterk kunnen beïnvloeden, zoals niet voorziene conflicten of pandemieën.
Hieronder wordt een korte vergelijking weergegeven tussen de prognoses eerste asielinstroom en realisaties van de afgelopen jaren:
De eerste asielprognoses van 2018 en 2019 hadden een relatief smalle kansverdeling, en de realisatie zat in het lopende jaar dicht bij de verwachtingswaarde.
In 2020 was door de COVID-pandemie de instroom een tijdlang bijzonder laag en werd er pas later in het jaar een officiële prognose opgesteld. Deze bleek iets te hoog, maar is ook opgesteld onder hoogst onzekere factoren. Opgemerkt kan worden dat de uiteindelijke asielinstroom ondanks de niet te voorziene COVID-pandemie, nog steeds wel binnen het waarschijnlijkheids-interval viel van de cumulatieve kansverdeling voor 2020 (die in 2019 was opgesteld).
Voor 2021 was de kansverdeling relatief breed vanwege de grote mate van onzekerheid veroorzaakt door de evacuatie vanuit Afghanistan en de COVID-ontwikkelingen. De reisbeperkingen werden sneller opgeheven dan voorzien, mede daardoor kwam het aantal eerste asielaanvragen boven de verwachtingswaarde uit, zij het wel binnen de geprognosticeerde bandbreedte.
Voor 2022 ligt de eerste asielinstroom boven het verwachte aantal aanvragen in het medio scenario. Naar verwachting komt het aantal eerste asielaanvragen dit jaar wel onder het maximum scenario uit.
Geconcludeerd kan worden dat, mede gelet op alle onzekerheden, de realisaties dichtbij de prognoses liggen van het lopende jaar. Wel worden de prognoses gedurende de tijd verstrijkt nauwkeuriger aangezien dan de meest recente ontwikkelingen worden meegenomen. Op dit moment worden de instroomprognoses opgesteld circa 2–3 maanden voordat ze worden vastgesteld8 (juli en december – februari en september). In die termijn worden de keteneffecten en aannames met alle betrokken partijen getoetst en besproken. Op dit moment wordt er gekeken om deze termijn te verkorten zonder dat dit te kosten gaat van de kwaliteit. Op deze manier kunnen de meest recente actualiteiten nog worden meegenomen in de ramingen.
Hoe is het mogelijk dat de prognoses er steeds zo naast zitten?
Inherent aan een prognose is dat deze aan vele externe en interne factoren onderhevig is en daardoor complex is, zeker bij een volatiel onderwerp als migratie. Hierbij valt te denken aan het uitbreken van conflicten, de productie van de betrokken partijen in de keten, inwilligingspercentages en de mate waarin vreemdelingen uit de keten stromen. De MPP ondervangt dit door verschillende scenario’s (laag, medio en hoog) op te stellen en een waarschijnlijkheidskans toe te kennen aan ieder scenario.
Dat laat onverlet dat er onderdelen zijn waarop ontwikkelingen in de werkelijkheid anders uitpakken dan verwacht, het blijft immers een prognose. Hiermee wordt via een continue proces rekening gehouden volgens de PDCA-cyclus. Dit is ook de reden om de MPP twee keer per jaar bij te stellen op basis van de inzichten, onzekerheden en aannames die op dat moment van kracht zijn. Dit geldt zowel voor de operationele opgave als de financiële effecten die hierdoor optreden. Waar de MPP minder accuraat is gebleken, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van nareizigers, wordt de prognose dan ook aangescherpt.
Zijn nog stappen ondernomen de MPP meer accuraat te maken sinds onze vragen en van verschillende andere partijen tijdens de begrotingsbehandeling van november 2021?
De MPP wordt gezien als een belangrijk en zorgvuldig sturings- en planningsinstrument dat voortdurend in ontwikkeling is. Eind vorig jaar is er een brief naar uw Kamer gestuurd met daarbij de uit te werken aanpak, welke onder andere toeziet op het implementeren van externe betrokkenheid, (gedeeltelijke) openbaarstelling en een vernieuwd MPP-protocol.9 Dit protocol is als bijlage bij deze beantwoording toegevoegd. De prognosecijfers worden dus continu gecontroleerd op interne consistentie, op een plausibele ontwikkeling ten opzichte van de waarnemingen en op overeenstemming met de veronderstellingen. Ieder half jaar worden de uitkomsten van de laatste prognose getoetst aan nieuwe ontwikkelingen. Voor elke nieuwe prognose worden de veronderstellingen geëvalueerd en indien nodig bijgesteld. Deze veronderstellingen worden besproken in een werkgroep waarin alle relevante partners van de migratieketen vertegenwoordigd zijn.
Kunt u in detail aangeven hoe de MPP tot stand komt?
Het opstellen van de MPP is een periodiek terugkerend proces dat enkele maanden in beslag neemt, verschillende deelproducten kent en veel afstemming vraagt met nationale en internationale actoren. De precieze totstandkoming van de MPP is beschreven in het Protocol Meerjaren Productie Prognose migratieketen. Dit protocol is als bijlage bij deze beantwoording toegevoegd.
Klopt de beschrijving uit het onderzoek van Regioplan (2020) nog steeds waarin wordt aangegeven dat «hiervoor geen vaste, gestructureerde of geformaliseerde werkwijze» bestaat?
Nee, dit klopt niet. Het citaat dat wordt aangehaald refereert naar de bevinding van Regioplan rondom de totstandkoming van de eerste asielprognose, specifiek betreffende een onderdeel van stap 1 «Kale instroomprognoses». Inmiddels is het gehele totstandkomingsproces van de MPP, waaronder het opstellen van de instroomprognoses, vastgelegd in bijgevoegd protocol. Hiermee is gestand gedaan aan een toezegging die aan uw Kamer is gedaan op basis van de bevindingen van Regioplan. De beschrijving uit het artikel op basis van het onderzoek van Regioplan wordt daarmee niet herkend.
Bent u eens dat deze manier van werken nogal ongericht klinkt, met name als er steeds ook op meer voorspelbare aspecten zoals nareis, een verhoogd aantal mensen na corona of een gebrekkige uitstroom als gevolg van de woningcrisis zo naast wordt gezeten?
Nee, zie ook de beantwoording op vraag 7. Bij de MPP wordt binnen een continu proces gekeken op welke aspecten de prognoses bijgesteld en/of verrijkt kunnen worden op basis van nieuwe inzichten, aannames en onzekerheden. Dit geldt ook voor de benoemde aspecten uit de vraagstelling. In de Kamerbrief «Actuele situatie asielketen» van 4 november jl., ben ik nader ingegaan op de actualiteit van de migratieketen en de daarbij gepaarde uitdagingen.
Welke maatregelen worden in de asielketen genomen nu er aanzienlijk meer asielzoekers komen dan de prognose liet zien?
De huidige problematiek in de asielketen wordt niet alleen veroorzaakt door de hoogte van de eerste asielinstroom, maar ook door de beperkte door- en uitstroom van asielzoekers. Met name het tekort aan uitstroommogelijkheden voor vergunninghouders naar gemeenten, zorgt ervoor dat er op dit moment een groot te kort is aan opvangplekken.
Voor maatregelen die het Kabinet neemt om deze problematiek tegen te gaan, verwijs ik u graag naar eerdere brieven die aan uw Kamer zijn gestuurd over de asielcrisis.10
Welke mogelijkheden ziet u voor verbetering van het opstellen van de MPP?
Het is inherent aan de toepassing van prognoses dat deze continu in ontwikkeling zijn. Het gebruik van prognoses vereist dan ook een constant proces van aanpassingen en bijstellingen. Dit proces wordt vormgegeven binnen een speciale werkgroep, waarin alle relevante partners van de migratieketen vertegenwoordigd zijn. Momenteel wordt er specifiek gekeken naar een (nog) verder verbeterde informatiepositie op de onderwerpen nareis en de uitplaatsing van vergunninghouders. Daarnaast worden er ook stappen gemaakt om de termijn tussen de instroomprognoses en het vaststellen van deze cijfers te verkorten, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit. Dit proces kan nu namelijk enkele maanden duren.
Bent u bereid de MPP vanaf volgend jaar te laten opstellen door een instelling buiten de asielketen, zoals eerder in het Regioplan onderzoek werd overwogen, ook met het oog op het vermijden van de schijn van interne beïnvloeding?
Naar aanleiding van het onderzoek van Regioplan (in opdracht van het WODC) naar de governance van de MPP is vorig jaar een beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd. De beleidsreactie gaat in op een zestal adviezen die op dit moment binnen het MPP-proces worden uitgewerkt. Deze zien onder andere op het vergroten van de transparantie, openbaarheid en navolgbaarheid van de MPP.
Zoals uit het onderzoek naar voren komt, kent elk prognose- of doorrekenmodel zijn unieke eigenschappen en is er niet een ideale vorm van intern of extern beleggen om alle mogelijkheden voor een schijn van oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen. Van belang is dat er voldoende waarborgen geïmplementeerd zijn. Met de implementatie van de hierboven genoemde adviezen acht ik dat er op dit moment voldoende waarborgen zijn binnen de huidige werkwijze.
De situatie rondom de Regeling huisvesting aandachtsgroepen |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een uitgebreide update geven over de huidige situatie wat betreft de voortgang van de Regeling huisvesting aandachtsgroepen en hoe gemeenten hierin een rol spelen om passende woon- en verblijfsruimten te bouwen? In hoeverre bereikt de Regeling zijn doel, namelijk het (zo snel mogelijk) realiseren van (zo veel mogelijk) huisvesting voor verschillende aandachtsgroepen?
Eind juni zal ik per brief de uitkomsten van een tussenevaluatie op deze regeling met u delen. In deze evaluatie wordt uitgebreid verslag gedaan over de aanvragen voor de twee tranche van de regeling. Deze tranche is benut door 83 verschillende gemeenten en vrijwel alle aanvragen zijn gehonoreerd. Met deze tranche worden 6.335 woonruimten voor aandachtsgroepen en 1.751 verblijfsruimten voor arbeidsmigranten gerealiseerd.
Deze tussenevaluatie biedt het meest recente inzicht in de voortgang. Gemeenten geven inzicht in de voortgang via hun jaarlijkse verantwoording voor de regeling. In het zomerreces van 2022 verwacht ik de (financiële) verantwoording over 2021.
De regeling is zo vormgegeven dat het gehele subsidiebedrag aan gemeenten wordt uitgekeerd na controle van de aanvraag. Gemeenten kunnen hiermee een bijdrage leveren aan de ontwikkelende partij voor dit project, met inachtneming van de regels omtrent staatssteun.
De mate waarin de regeling zijn doel bereikt wordt pas zichtbaar rondom de geijkte mijlpalen. Binnen twee jaar moeten onomkeerbare stappen in het project zijn gezet en binnen vijf jaar moet het project volledig zijn gerealiseerd. Ik stuur op het behalen van deze mijlpalen.
Kunt u specifiek aangeven hoeveel van het aan gemeenten toegekende geld voor de Regeling huisvesting aandachtsgroepen in 2021 nog niet is uitgegeven door de verschillende gemeenten?
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt, zijn vrijwel alle aanvragen door gemeenten gehonoreerd. De subsidieregeling is daarbij geheel uitgeput in overeenstemming met het subsidieplafond. Het is momenteel nog niet zichtbaar of gemeenten op dit moment aan alle voorwaarden hebben voldaan en de uitgekeerde subsidiebedragen conform de tweede tranche van de regeling hebben benut. Jaarlijks leggen gemeenten hierop verantwoording af. Daaruit zal blijken of gemeenten aan de termijnen en andere voorwaarden van de regeling hebben voldaan. Als dat niet het geval is, dan kunnen de verstrekte bedragen in het uiterste geval teruggevorderd worden. De (financiële) verantwoording van gemeenten over 2021 verwacht ik in het zomerreces van 2022.
Kunt u afzonderlijk aangeven om welke bedragen bij welke gemeenten dit gaat?
Deze informatie is openbaar beschikbaar via de website Regeling huisvesting aandachtsgroepen (RHA) (rvo.nl)1. Op de hoofdpagina staat het overzicht weergegeven in een pdf-format.
Kunt u aangeven hoeveel plaatsen voor welke aandachtsgroepen zijn gerealiseerd onder deze Regeling? In het geval van (grote) verschillen; waardoor zijn deze te verklaren?
Zoals eerder aangegeven zal ik u per Kamerbrief informeren hoeveel woon- en verblijfsruimtes er per aandachtsgroep zijn aanvraagt. Er is nog geen informatie beschikbaar over de realisatie van deze plaatsen. De (financiële) verantwoording van gemeenten over 2021 verwacht ik in het zomerreces van 2022. Op dit moment beschik ik dus nog niet over gerealiseerde woningaantallen van de gehonoreerde aanvragen.
Wat zijn de achterliggende redenen waarom dit geld nog niet is uitgegeven? Speelt hierin bijvoorbeeld het feit dat er geen sprake is van een wettelijke verplichting op de startdatum van de projecten een rol?
De bedragen uit de regeling zijn eind 2021 uitgekeerd aan gemeenten. Gemeenten hebben tot eind 2023 de tijd om met ontwikkelende partijen in het project tot onomkeerbare stappen richting realisatie te komen. Hoogstwaarschijnlijk wordt het uitgekeerde geld aan gemeenten pas uitgegeven tussen het zetten van onomkeerbare stappen en realisatie.
In hoeverre spelen wettelijke verplichtingen als het feit dat de gemeenten binnen twee jaar na de toekenning van de uitkering onomkeerbare stappen moet zetten en deze binnen vijf jaar na toekenning gerealiseerd moeten zijn, een negatieve rol in dit proces?
De verplichtingen om binnen twee jaar onomkeerbare stappen te zetten en binnen vijf jaar de projecten te realiseren zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat projecten tijdig worden opgeleverd. Mocht dit niet lukken dan kan ik besluiten om geld terug te vorderen.
Deelt u de constatering dat deze termijnen bijgesteld zouden moeten worden om de huisvesting van aandachtsgroepen sneller te realiseren?
In de tussenevaluatie, die u eind juni ontvangt, is onderzocht of de huidige termijnen passend zijn.
Deelt u de constatering dat er juist wel een wettelijke verplichting zou moeten zijn voor een startdatum bij de uitkering van deze Regeling?
Met deze regeling wordt door gemeenten een bijdrage geleverd aan bouwprojecten die (ten dele) huisvesting realiseren voor aandachtsgroepen. Met de gestelde voorwaarden wordt de startdatum beoogd tussen de twee en vijf jaar, om tot realisatie van het project te komen binnen de termijn van vijf jaar. Ik houd een vinger aan de pols op de voortgang van de gehonoreerde aanvragen en stuur op tijdige realisatie binnen de termijn van vijf jaar.
Welke redenen worden er door de verschillende gemeenten zelf aangegeven voor mogelijke problemen bij het uitgeven van dit geld?
Tot op heden zijn hierover geen formele signalen bij mij binnengekomen.
In hoeverre speelt regelgeving (zowel lokaal als vanuit het Rijk) een belemmerende rol als het gaat om het achterblijven van deze uitgaven? Zijn er voorbeelden van regelgeving (lokaal of vanuit het Rijk) die (tijdelijk) kunnen worden losgelaten om realisatie eenvoudiger te maken?
Ik heb geen nog formele signalen ontvangen over het achterblijven van uitgaven. Het valt daarom nu niet te zeggen of regelgeving hierin een belemmerende rol speelt. Het versnellen van het proces van initiatief naar realisatie is onderdeel van de uitwerking van het programma Woningbouw. Ik informeer u periodiek over de voortgang op dit programma.
In hoeverre spelen andere elementen als kennis- en capaciteitsproblemen binnen gemeenten een rol in dit proces?
In het interbestuurlijke Programma «Een thuis voor Iedereen» staat beschreven dat gemeenten, provincies, woningcorporaties en maatschappelijke organisaties behoefte hebben aan meer kennis, expertise en capaciteit om de gestelde doelen ten aanzien van huisvesting voor aandachtsgroepen te realiseren. In welke mate deze problematiek zich per gemeente voordoet, is afhankelijk van de lokale context. Samen met de betrokken partijen werk ik een brede ondersteuningsstructuur uit rondom aandachtsgroepen. Daaronder valt ook de inzet van middelen vanuit een nieuwe regeling flexpools en het inschakelen van experts bij specifieke expertisevraagstukken.
Kunt u aangeven welke maatregelen er worden ondernomen op rijksniveau om dit geld alsnog versneld uit te kunnen geven en de gemeenten hierin te stimuleren?
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt zijn vrijwel alle aanvragen door gemeenten gehonoreerd en is de subsidieregeling daarbij (in overeenstemming met het subsidieplafond) geheel uitgeput. Het is aan gemeenten en ontwikkelende partijen om tijdig tot realisatie van projecten te komen, conform de gestelde voorwaarden.
Kunt u aangeven in hoeverre de oorlog in Oekraïne en de daarbij horende veranderde situatie in Nederland impact heeft gehad op het huisvesten van aandachtsgroepen?
Op dit moment worden ontheemden uit Oekraïne voor het grootste deel ondergebracht in nieuw daarvoor ingerichte opvanglocaties. Vooralsnog lijkt een eventuele impact op de huisvesting van aandachtsgroepen beperkt, ondanks de druk die het vraagstuk legt op de personele capaciteit bij gemeenten. Het kabinet bereidt zich echter voor op de mogelijkheid dat grote aantallen ontheemden langdurig in Nederland moeten verblijven. Het is ontegenzeggelijk dat de opgave om ontheemden opvang van betere kwaliteit en uiteindelijke semipermanente huisvesting te bieden, bovenop alle bestaande uitdagingen in de volkshuisvesting komt. Er zijn immers ook nog veel passende woningen nodig voor diverse aandachtsgroepen, spoedzoekers en andere woningzoekenden. Daarom zet ik in op het versneld realiseren van extra woonruimte door transformatie en flexibele bouw, onder leiding van de Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting2. Denk daarbij aan het matchen van vraag en aanbod van locaties en bouwcapaciteit, het uitwerken van haalbaarheidsstudies en business cases, hulp bij vergunningverleningstrajecten en ondersteuning van gemeenten bij besluitvorming en uitvoering. Dit kan ook benut worden voor de huisvesting van diverse aandachtsgroepen en spoedzoekers.
In hoeverre heeft deze veranderde situatie geleid tot financiële belemmeringen onder de verschillende gemeenten wat betreft het huisvesten van aandachtsgroepen in 2022?
Het kabinet heeft in de brief van 17 maart (Kamerstukken 2021–2022, 19 637, nr. 2834) als uitgangspunt benoemd dat de opvang van ontheemden uit Oekraïne niet tot gevolg mag hebben dat gemeenten er financieel slechter voor komen te staan dan daarvoor. Dit uitgangspunt is in samenwerking met onder meer gemeenten en veiligheidsregio’s uitgewerkt in diverse regelingen en blijft aandachtspunt en onderwerp van gesprek.
Kunt u aangeven, indien er sprake is van dergelijke financiële belemmeringen, hoe u er alsnog voor zorgt dat gemeenten het doel van de Regeling huisvesting aandachtsgroepen goed kunnen uitvoeren?
Tot op heden heb ik geen signalen ontvangen dat dit problemen gaat opleveren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Bij (financiële) belemmeringen ga ik in gesprek met gemeenten. Ik monitor of de beloofde prestaties binnen de daarvoor gestelde termijn wordt behaald.
De permanente goedkeuring van het Pfizer/BioNTech coronavaccin voor de medicijnmarkt |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u het jaarlijks rapport van Pfizer BioNtech aangaande hun vaccin tegen het coronavirus gezien1 en bent u op de hoogte van de passage «Risk Factors» van het hoofdstuk «Key Information»?
Ja.
Hebt u in deze passage gelezen dat Pfizer BioNTech aangeeft niet in staat te zijn dusdanige effectiviteit en veiligheid van het coronavaccin te kunnen aantonen dat het vaccin permanente goedkeuring kan krijgen voor de medicijnmarkt in zowel de VS, Europa als andere landen?
Dit heb ik niet in deze passage gelezen, gegeven dat dit niet is wat er in deze passage staat. De passage bevat een overzicht van risicofactoren, waaronder het risico dat [vrije vertaling]: «We [BioNTech, red.] mogelijk niet voldoende werkzaamheid of veiligheid van ons COVID-19 vaccin en/of variant-specifieke formuleringen kunnen aantonen om een permanente handelsvergunning te krijgen in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, de Europese Unie, of andere landen waar het een noodtoelating of een voorwaardelijke handelsvergunning heeft gekregen». Het woord «mogelijk» (het Engelse woord «may» in de originele tekst) wijst erop dat dit geen «bevinding» is. In de daaropvolgende passage – waarin de risicofactoren worden toegelicht – geeft BioNTech aan dat zij doorgaan met het testen en monitoren van de veiligheid en werkzaamheid van hun COVID-19 vaccin.
Het rapport is een «SEC filing», vergelijkbaar met een financiële jaarrapportage, bedoeld voor het informeren van bijvoorbeeld aandeelhouders. In de aangehaalde passage lichten zij toe dat het mogelijk is dat uit toekomstige tests veiligheidsproblemen kunnen blijken die ten tijde van goedkeuring nog niet bekend waren en dat, mocht dit gebeuren, dit negatieve commerciële impact op BioNTech kan hebben. Dit lijkt mij een logische constatering, en overigens niet één die exclusief is voorbehouden aan houders van een voorwaardelijke vergunning. Ook houders van een reguliere handelsvergunning dienen regelmatig nieuwe veiligheidsdata aan te leveren en onafhankelijke inspecties te ondergaan in het kader van geneesmiddelenbewaking (ook wel: farmacovigilantie). Een voorwaardelijke handelsvergunning voldoet aan alle wettelijke eisen waaraan een reguliere handelsvergunning dient te voldoen: de balans tussen werkzaamheid en risico’s (benefit en risk; B/R) is positief. Dat was het geval ten tijde van de afgifte van de voorwaardelijke handelsvergunning en dat is het nog steeds. Een «voorwaardelijke vergunning» betekent dat er nog aan voorwaarden moet worden voldaan voordat de vergunning tot een reguliere handelsvergunning wordt omgezet.
Ook geeft BioNTech aan dat het commerciële impact op hun bedrijf kan hebben als zij niet in staat zijn om hun product aan te passen naar nieuwe COVID-varianten. Wederom lijkt mij dit een logische constatering.
Realiseert u zich dat het Pfizer BioNTech coronavaccin daarmee slechts gebruikt mag worden als middel in een noodsituatie, waarvan op dit moment wereldwijd maar in ieder geval in Nederland, geen sprake meer is?
Het Europees Medicijnagentschap (EMA) heeft in december 2020 op basis van een positieve balans tussen werkzaamheid en risico’s (benefit en risk, B/R) een voorwaardelijke handelsvergunning afgegeven voor het Pfizer/BioNTech-vaccin. Dit staat los van gebruik in een noodsituatie. Noodgebruik zou enkel aan de orde zijn indien het wordt toegediend voordat een (voorwaardelijke) handelsvergunning is afgegeven. In Nederland is geen sprake geweest van noodtoepassing of gebruik in een noodsituatie, omdat dit vaccin is toegediend nadat het EMA (en dus de Europese Commissie) een voorwaardelijke handelsvergunning had afgegeven. Hierin verschilt de situatie in Nederland van de situatie zoals die in de Verenigde Staten was, rondom het vaccin van Pfizer/BioNTech. In het VK en de Verenigde Staten is dit vaccin wel toegediend op basis van een noodtoelating, en dus voordat een (voorwaardelijke) handelsvergunning was afgegeven.
Voor het Pfizer/BioNTech-vaccin geldt dat in de EU (en dus in Nederland) een voorwaardelijke handelsvergunning is verleend. Nadat de firma aan de voorwaarden heeft voldaan, wordt deze voorwaardelijke handelsvergunning omgezet in een standaard handelsvergunning.
Kunt u bevestigen dat het gebruik van het Pfizer BioNTech coronavaccin op dit moment dus ongeoorloofd is? Zo ja, waarom wordt het op dit moment dan nog steeds gebruikt? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Nee, dit kan ik niet bevestigen, gegeven dat dit niet klopt. Ik heb in mijn antwoord op vraag twee toegelicht dat de aanname dat het vaccin niet effectief of veilig is, foutief is. In mijn antwoord op vraag drie heb ik toegelicht waarom de aanname dat een voorwaardelijke handelsvergunning enkel in pandemische situaties kan worden afgegeven, foutief is.
Onderschrijft u de conclusie dat het Pfizer BioNTech vaccin dus altijd een experimenteel vaccin was? Kunt u een beargumenteerde verklaring geven waarom dit niet het geval is?
Deze conclusie kan ik niet onderschrijven, omdat deze niet klopt. Voor dit vaccin is een voorwaardelijke handelsvergunning afgegeven. Voor de Europese Unie geldt dat een voorwaardelijke handelsvergunning enkel wordt afgegeven indien is aangetoond dat het geneesmiddel veilig en werkzaam is, en dat gedurende de periode dat de handelsvergunning voorwaardelijk is, er extra informatie moet worden aangeleverd door de firma om bijvoorbeeld meer informatie te krijgen over hoe lang een vaccin bescherming biedt, of hoe de werkzaamheid is bij groepen die in eerste instantie niet zijn meegenomen in het onderzoek (bijvoorbeeld zwangere vrouwen). Als een firma aan deze voorwaarden voldoet, kan de vergunning worden omgezet naar een reguliere handelsvergunning. Indien een firma niet voldoet aan de voorwaarden, zullen de beoordelingscomités van het EMA (CHMP, PRAC) de situatie bediscussiëren en kan de Europese Commissie aanvullende maatregelen treffen. Dit werkt dan van rechtswege door in Nederland.
Als het Pfizer BioNTech coronavaccin noch veilig, noch effectief genoeg is voor permanente goedkeuring op de medicijnmarkt, kan dan geconcludeerd worden dat iedereen die is gevaccineerd met dit vaccin een potentieel gezondheidsrisico heeft gelopen en/of nog steeds loopt? Zo ja, kunt u aangeven welke risico’s gevaccineerden hierdoor precies lopen en in welke percentages?
Dit kan niet geconcludeerd worden. De aanname in het eerste deel van de vraag (dat het vaccin veilig noch effectief is), komt niet overeen met de feiten (zoals ik reeds heb toegelicht in het antwoord op de tweede en derde vraag).
In de samenvatting van de productkenmerken van het Pfizer/BioNTech-vaccin staan de mogelijke bijwerkingen met de frequentie van voorkomen beschreven, zie hiervoor: https://www.geneesmiddeleninformatiebank.nl/nl/cp127747.
Het Risk Management Plan van het Pfizer/BioNTech-vaccin beschrijft de activiteiten van de vergunninghouder om tijdens de post-marketingperiode het veiligheidsprofiel te monitoren en verder te karakteriseren en licht de maatregelen toe die worden genomen om de risico’s van het vaccin te voorkomen of tot een minimum te beperken: https://www.ema.europa.eu/en/documents/rmp-summary/comirnaty-epar-risk-management-plan_en.pdf.
Als het Pfizer BioNTech coronavaccin noch veilig, noch effectief genoeg is voor permanente goedkeuring op de medicijnmarkt, kan dan geconcludeerd worden dat de bevolking onvolledig is voorgelicht over de experimentele status van het vaccin, de veiligheid en de effectiviteit en daarmee dus slachtoffer is geworden van medische misleiding? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven waarom dit niet het geval is?
Dit kan niet geconcludeerd worden. De aanname in het eerste deel van de vraag (dat het vaccin niet veilig of effectief is), komt niet overeen met de feiten (zoals ik reeds heb toegelicht in het antwoord op de tweede en derde vraag).
Gaat u de Nederlandse bevolking informeren over de bevindingen van Pfizer BioNTech? Zo nee, waarom niet?
De passage waar u over spreekt bevat geen «bevindingen», maar «risicofactoren». Een «risico» verschilt van een «bevinding» of een «conclusie», in dat een bevinding of een conclusie over iets gaat dat reeds waarneembaar heeft plaatsgevonden een risico gaat over iets dat mogelijk zou kunnen plaatsvinden. Zoals eerder uitgebreid is toegelicht in de beantwoording van de set Kamervragen van het lid van Houwelingen (FvD) over het EMA-rapport inzake onder andere de beoordeling en voorlopige goedkeuring van het Pfizer/BioNTech-vaccin, zijn er verschillende manieren waarop de veiligheid van geneesmiddelen doorlopend, zowel door de firma als onafhankelijk, wordt gemonitord.2 Uit deze monitoring blijkt vooralsnog dat de balans tussen werkzaamheid en risico’s van het Pfizer/ BioNTech-vaccin positief is. Overigens is de SEC filing die aangehaald wordt openbaar inzichtelijk.
Wordt het gebruik van het Pfizer Biotech coronavaccin na de bevindingen uit dit rapport gestaakt? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Nee. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, is er geen sprake van «bevindingen».
Mocht in de toekomst blijken dat het Pfizer BioNTech coronavaccin heeft geleid tot gezondheidsschade bij mensen, omdat het niet veilig en/of effectief genoeg was, worden deze mensen voor deze schade dan gecompenseerd? Zo ja, hoe en door wie? Zo nee, waarom niet? Kunt een uitgebreide toelichting geven?
In algemene zin wil ik graag opmerken dat voorop staat dat de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid in de contracten volledig wordt gerespecteerd. Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden. Dat betekent dat lidstaten vrijwaring bieden bij claims die zien op bijvoorbeeld een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating. De contracten die getekend worden door de Europese Commissie voorzien in een geheimhoudingsverklaring voor alle betrokken partijen inclusief de vertegenwoordigers van de 27 lidstaten. Hierdoor kan niet worden ingegaan op specifiek gemaakte afspraken in die contracten. Mensen die gezondheidsschade hebben opgelopen als gevolg van vaccinatie, kunnen op basis van het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht primair een claim indienen bij de producent. Vervolgens treedt de producent op basis van de afspraken in de overeenkomsten met het Ministerie van VWS in overleg over de afwikkeling van deze claim.
Het bericht ‘Plan voor aparte covid-ic’s komt niet van de grond’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Plan voor aparte covid-ic’s komt niet van de grond»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Van der Staaij en Veldman over de coronazorg bij verdere groei van het aantal ziekenhuisopnames?2
Op 21 december 2021 heeft toenmalig Minister van VWS het expertteam COVID-zorg in ziekenhuizen ingesteld.3 Het expertteam COVID-zorg in ziekenhuizen onderzoekt en realiseert wat nodig is om vanaf september 2022 de COVID-ziekenhuiszorg zodanig in te richten dat de reguliere zorg in het najaar/winter van 2022–2023 zoveel mogelijk doorgang kan vinden bij een nieuwe opleving van COVID. Daarbij wordt gekeken naar de hele zorgketen. Het adviseren over de concentratie van COVID-zorg is onderdeel van deze opdracht. Het expertteam streeft ernaar om eind mei 2022 advies uit te brengen. Het advies zal ik u na publicatie doen toekomen. Het is mijn streven u voor de zomer te informeren over mijn reactie op dit advies.
Kunt u toelichten waarom de voorbereidingen voor aparte covid-intensive cares (ic’s) met het oog op een mogelijke toename van covid-patiënten stilliggen? Welke gesprekken hebben plaatsgevonden met zorgverzekeraars, ziekenhuizen en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over deze plannen en wat is de conclusie van deze gesprekken geweest?
De vraag of concentratie van covidzorg, al dan niet op aparte COVID-intensive cares, een bijdrage kan leveren aan de optimalisatie van de zorgketen, is onderdeel van de opdracht aan het expertteam. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Een eerdere poging om een pilot inzake concentratie van COVID-zorg uit te voeren kon destijds geen doorgang vinden vanwege de extreem hoge zorgvraag van dat moment als gevolg van het hoge aantal patiënten op IC’s. Zo werd op 11 oktober 2021 het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) verzocht om concentratie van COVID IC-zorg verder uit te werken.4
Het LNAZ gaf op 1 november inzicht in de uitkomst van een verkenning: «resultante van deze verkenning is dat concentratie van COVID-IC-zorg door de veldpartijen niet als een haalbare oplossingsrichting wordt gezien. Dit komt onder meer door twijfels over de beschikbaarheid personeel, het effect op de reguliere acute ambulancezorg en IC-capaciteit door toename van (IC-) vervoer, het effect elders in de zorgketen en het risico van uitval en uitstroom personeel».5
Mij is bevestigd door de initiatiefnemers van de pilot die in het artikel wordt genoemd, dat zij hebben besloten deze pilot op dit moment niet uit te voeren. De voornaamste reden daarvoor is dat op dit moment te weinig COVID-patiënten op de IC liggen om een pilot rond concentratie te kunnen uitvoeren. Gelet op deze en de eerdere ervaringen rond een pilot inzake concentratie, hecht ik groot belang aan de advisering door het expertteam over dit onderwerp.
Kunt u het eindverslag van de pilot in Amsterdam, gefinancierd door zorgverzekeraar Zilveren Kruis, delen met de Kamer?
Het verslag is eigendom van de initiatiefnemers, aan wie een oordeel toekomt over het al dan niet openbaar maken.
Wordt concentratie van (covid-)zorg onderdeel van de langetermijnaanpak covid-19 en het plan voor pandemische paraatheid? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Niet alleen maar specialisten in het ziekenhuis’ |
|
Judith Tielen (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Niet alleen maar specialisten in het ziekenhuis»?1
Ja
Klopt het dat medisch-specialisten in de praktijk vaak patiënten behandelen die andere of meer aandoeningen hebben dan die strikt genomen bij hun opleiding tot specialist passen? Klopt het ook dat patiënten die worden opgenomen in het ziekenhuis, vaak met meerdere verschillende medisch-specialismen te maken hebben? Zo ja, is het mogelijk een overzicht te geven van hoeveel dit voorkomt?
Het klopt dat bij patiënten die worden opgenomen in het ziekenhuis vaak sprake is van multimorbiditeit. Dit kan ertoe leiden dat zij met verschillende medisch-specialismen te maken krijgen. Ik beschik niet over gegevens over hoe vaak dit zich voordoet. Iedere arts – geneeskundig specialist of niet – wordt overigens geacht basale generalistische competenties te hebben die ingezet worden om patiënten te behandelen. Dit overstijgt de hokjes van individuele specialismen. Wanneer gedurende het behandeltraject duidelijk wordt dat die competenties niet toereikend zijn, is betrokkenheid van andere specialismen aangewezen.
Deelt u de mening dat een generalistischer opgeleide ziekenhuisarts een bijdrage kan leveren aan het verminderen van de druk op de zorg en verbeteren van kwalitatief goede basiszorg? Zo nee, waarom niet?
Meer opgeleide artsen leveren in de basis een bijdrage aan het verminderen van de druk op de zorg. Om een impuls te geven heeft de Stichting Opleiding Ziekenhuisgeneeskunde (SOZG) sinds 2012 een projectsubsidie ontvangen ten behoeve van de ontwikkeling van de opleiding tot ziekenhuisarts en voor het opleiden van basisartsen tot ziekenhuisarts.
Kunt u aangeven hoeveel medisch-specialisten niet werken, noodgedwongen ander werk doen of naar het buitenland zijn vertrokken omdat er geen werk voor ze is in hun specialisme?
Hier zijn geen aantallen voor beschikbaar. Omdat er bij een vertrek naar het buitenland niet geregistreerd wordt wat de reden hier voor is, men kan bijvoorbeeld ook een andere carrière nastreven in het buitenland. Het CBS koppelt echter wel het BIG register aan sociaal statistische bestanden en biedt daarmee zicht op de arbeidsmarktpositie van medisch specialisten met een geldige BIG registratie2.
Een kanttekening moet hierbij geplaatst worden: het BIG kent een vijfjaarlijkse herregistratieplicht en veel mensen die stoppen met werken blijven in het register staan tot het moment van herregistratie. Ook hierbij is van toeppassing dat mensen die buiten de zorg werkzaam zijn daar zelf voor gekozen kunnen hebben, de reden hoeft niet noodgedwongen te zijn.
Wat is de reden dat er (nog) geen bekostigingsstructuur is toegewezen aan de ziekenhuisartsen in opleiding, maar er wel geïnvesteerd blijft worden in het opleiden van medisch-specialisten? Bent u bereid te zoeken naar mogelijkheden om de inzet van ziekenhuisartsen te stimuleren?
Een voorwaarde van de projectsubsidie die de Stichting Opleiding Ziekenhuisgeneeskunde (SOZG) heeft ontvangen was het uitvoeren van een evaluatieonderzoek over de mogelijk toegevoegde waarde van de ziekenhuisarts in het reeds bestaande medisch specialistisch zorglandschap. De laatste subsidie kon niet meer worden verlengd.
Uit het evaluatieonderzoek is daarnaast niet gebleken dat kan worden vastgesteld of – en welke – toegevoegde waarde de ziekenhuisarts heeft in het huidige medisch specialistische landschap. Hiermee wil ik geenszins de indruk wekken dat de ziekenhuisarts geen meerwaarde heeft. De resultaten boden echter niet de onderbouwing omtrent de noodzakelijkheid van de activiteiten van de ziekenhuisarts die nodig is op grond van artikel 56a Wet marktordening gezondheidszorg om de opleiding tot ziekenhuisarts structureel in te bedden in de bekostiging.
Daarnaast hebben de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en Federatie Medisch Specialisten (FMS) op verzoek van VWS een gezamenlijk standpunt ingenomen over de wijze waarop deze partijen tegen de rol van de ziekenhuisarts binnen het medisch specialistische zorglandschap aankijken, binnen de bestaande budgettaire kaders van de beschikbaarheidbijdrage voor medische vervolgopleidingen. De uitkomsten van het onderzoek en het standpunt van FMS/NVZ/NFU over de toegevoegde waarde van de ziekenhuisarts binnen het medisch-specialistische landschap rechtvaardigen op dit moment geen bekostiging vanuit de beschikbaarheidbijdrage.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre een generalistisch-specialistisch opleiding tot ziekenhuisarts een goede aanvulling is op de (ziekenhuis)zorg van de toekomst en wat de daarbij gewenste omvang is? Bent u bereid te onderzoeken hoe een dergelijke opleiding invulling en bekostiging kan krijgen?
Zie antwoord vraag 5.