Misstanden in de turnsport |
|
Lisa Westerveld (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het interview met oud-turnster Stephanie Tijmes uit mei 2021 («Wij hebben geen stem. Toen niet, nu niet») en het recente interview met twee oud-turnsters in NRC («Wij zijn het oefenmateriaal geweest»)?1 2
Ja.
Wat vindt u van de manier waarop de oud-turnsters zijn bejegend door de onderzoekscommissie, afgaande op deze interviews?
Ik vind het vervelend te horen dat oud-turnsters het gevoel hebben onjuist bejegend te zijn. Ik begrijp heel goed dat dit voor de oud-turnsters als de zoveelste tegenslag voelt. Dit trek ik mij ten zeerste aan en daarom ga ik met een aantal oud-turnsters en het Instituut Sportrechtspraak in gesprek.
Bent u het eens dat uit zowel deze interviews als uit de uitspraak van de tuchtcommissie blijkt dat het onderzoek onzorgvuldig was?3
Het ISR verzorgt onafhankelijk tuchtrecht in de sport. Het is aan de onafhankelijke tuchtcommissie van het ISR om een inhoudelijk oordeel te geven en daarmee uitspraak te doen over een individuele casus. Hierbij wordt geoordeeld op basis van de op de casus van toepassing zijnde reglementen van het tuchtrecht. Hier kan ik geen oordeel over uitspreken.
Wel heeft dit mijn aandacht en wil ik mij richten op wat ik wel kan doen. Om die reden wil ik het sporttuchtrecht evalueren als onderdeel van het brede onderzoek naar een veilige en integere sport. Hiervoor is onlangs de offerteaanvraag verzonden, zie ook antwoord 12.
Zo ja, hoe beoordeelt u het dat oud-turnsters al meerdere malen hebben aangegeven dat het onderzoek van het Instituut Sportrechtspraak (ISR) onzorgvuldig verloopt en dit nu ook wordt bevestigd door de tuchtcommissie?
Ik vind het vervelend dat oud-turnsters het gevoel hebben dat het onderzoek onzorgvuldig verloopt. Ik heb hierover gesproken met de KNGU, en ga hier binnenkort over in gesprek met zowel oud-turnsters als het ISR.
Heeft u, of uw ministerie, deze signalen van de oud-turnsters ook gekregen? Zo ja, wat is daarmee gedaan?
Mijn ambtsvoorgangers hebben meerdere malen met een aantal oud-turnsters gesproken. Deze signalen zijn destijds door de oud-turnsters afgegeven. Sinds die tijd is het ISR met ondersteuning van het Ministerie van VWS aan de slag om te professionaliseren en procedures op orde te krijgen. In juni spreek ik persoonlijk met een aantal oud-turnsters over (onder andere) deze signalen.
Hoe kan het dat, terwijl bekend is dat er tekortkomingen zijn bij het ISR en dat ook door uw ministerie is erkend, onderzoeken toch doorliepen en – naar nu opnieuw blijkt – onzorgvuldig zijn afgehandeld? Hoe beoordeelt u dit met de kennis van nu?4
Het vervolg van de tuchtrechtelijke behandeling kan niet zomaar afgebroken worden zonder een besluit van de tuchtcommissie. Het ISR volgt daarin de tuchtreglementen zoals vastgesteld door de sportsector.
Kunt u aangeven hoe het kan dat u een jaar geleden stelde «Daarnaast zijn stappen gezet in het aanscherpen van onderzoeksprotocollen en zijn procedures en reglementen doorgelicht. Ik heb aan het ISR gevraagd om op korte termijn aandacht te besteden aan het verbeteren van de communicatie over en tijdens het tuchtproces» en nu blijkt dat dit nog steeds niet op orde is? Bent u tevreden met de voortgang van het verbeterplan waar u een miljoen euro voor beschikbaar hebt gesteld?5
Het aanscherpen van de reglementen en onderzoeksprotocollen is een zorgvuldig en complex proces wat momenteel nog steeds in volle gang is. Met meerdere partijen, waaronder de sportbonden waar het ISR aan verbonden is, dient afstemming plaats te vinden, alvorens over deze reglementen en onderzoeksprotocollen besluitvorming plaats kan vinden. Ik verwacht dat het ISR de juiste verbeter stappen zet. Ik houd vinger aan de pols en hierover ga ik binnenkort met het ISR in gesprek.
Bent u het ook eens dat onzorgvuldige procedures niet in het belang is van zowel aanklager als beklaagde? Bent u het eens dat een onzorgvuldig proces ook ernstig afbreuk doet aan het vertrouwen in de rechtsstaat?
Ik ben het met u eens dat een zorgvuldig proces van uiterst belang is in het sporttuchtrecht. Daarover ga ik met het ISR in gesprek.
Wat gebeurt er in tussentijd met lopende tuchtzaken? Wilt u lopende zaken een halt toeroepen om verdere schade te voorkomen en om eerst de structuren op orde te brengen? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u dan doen om te zorgen dat onderzoeken in lopende en komende zaken op eerlijke wijze jegens beklaagden en klagers plaats gaat vinden?
Lopende zaken tuchtzaken vinden doorgang, zie antwoord 6. Het ISR geeft aan dat uitspraken van de tuchtcommissie en de commissie van beroep wel altijd worden geëvalueerd. Eventuele aandachtspunten worden onderzocht op toepasselijkheid en zo nodig en mogelijk meegenomen in lopende processen.
Bent u het eens dat dit de zoveelste keer is dat er niet naar de oud-turnsters is geluisterd? Kunt u zich voorstellen dat de oud-turnsters zich in de steek gelaten voelen nu zij niet alleen als kind jarenlang niet gehoord werden, maar ook omdat zowel de schaderegeling, als de tuchtzaak, als goede psychische hulp moeizaam verlopen?
Ik betreur het ten zeerste dat oud-turnsters zich in de steek gelaten voelen. Dit raakt mij en heeft mijn aandacht. Daarover ga ik binnenkort met een aantal oud-turnsters in gesprek.
Wat kunt u doen om de oud-turnsters beter te ondersteunen en te voorkomen dat dit patroon nog jarenlang doorgaat?
Ik realiseer mij dat niets de ernst van het meegemaakte kan wegnemen. Desondanks zet ik mij in voor de oud-turnsters en ook de huidige sporters, door onder andere: de opvolging van de aanbevelingen van «Ongelijke leggers», de tegemoetkoming voor oud-turnsters en hulp voor sporters via Slachtofferhulp Nederland. Alsmede de gespecialiseerde zorg voor oud-sporters die kampen met langdurige psychische gevolgen van grensoverschrijdend gedrag door het UMCG. Het doel is dat ook andere zorginstellingen dit behandelaanbod kunnen gebruiken.
Wat is er precies gedaan met de unaniem aangenomen motie Westerveld c.s., waarin wordt gevraagd om grenzen tussen tucht- en strafrecht te verduidelijken, en te zorgen dat zaken zo snel mogelijk op de juiste plek komen? Met welke instanties bent u in gesprek geweest over de uitvoering van deze motie? Hoe gaat het aangekondigde onderzoek eruit zien, wie voert dit uit en wat is het tijdspad? Wat wordt de onderzoeksopdracht? Kunt u dit precies uiteenzetten?6
In de bijeenkomsten voor tuchtrechters van het ISR is het bespreken van de grens tussen tucht- en strafrecht inmiddels een terugkerend thema. Daarnaast biedt Slachtofferhulp Nederland juridische hulp bij een tucht- of strafzaak.
Na overleg met onder andere het Ministerie van JenV, het ISR en NOC*NSF is besloten de uitvoering van de motie Westerveld c.s. mee te nemen in een breed onderzoek naar een veilige en integere sport. De offerteaanvraag voor dit onderzoek is onlangs verzonden. Er is nog geen uitvoerder bekend. Zodra deze bekend is zal de exacte onderzoeksopdracht nader worden geformuleerd. De verwachte start van het onderzoek is medio juni met een looptijd tot circa einde dit jaar.
Hoeveel aanvragen verwacht u voor de tegemoetkomingsregeling?7
Er zijn inmiddels (stand per 5 mei 2022) 65 aanvragen ingediend voor een tegemoetkoming. De verwachting is dat het aantal aanvragen nog toeneemt. Mede doordat het grensoverschrijdende gedrag lang geleden kan hebben plaatsgevonden is er geen zicht op de exacte aantallen die te verwachten zijn.
Wilt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het dreigend belastingdrama voor zzp’ers. |
|
Maarten Goudzwaard (JA21) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat minder dan de helft van de zzp’ers die gebruik maakt van de fiscale oudedagsreserve (FOR) het belastinggeld reserveert dat met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd moet worden betaald over hun opgebouwde oudedagsvoorziening?1
Ja.
Heeft u in beeld om welke bedragen het gaat en wat de omvang is van de groep zzp’ers die het betreft?
Circa 300.000 ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting (IB-ondernemers) hebben een fiscale oudedagsreserve (FOR) op de balans staan. Dit is circa 30% van het totale aantal IB-ondernemers. Jaarlijks voegen gemiddeld 80.000 ondernemers een bedrag toe aan de FOR van in totaal gemiddeld € 470 miljoen en onttrekken gemiddeld 26.000 ondernemers een bedrag aan de FOR van in totaal gemiddeld € 370 miljoen. Gemiddeld wordt in 48% van de gevallen (bijna 13.000 ondernemers) waarin een bedrag aan de FOR onttrokken wordt gelijktijdig een premie voor een inkomensvoorziening betaald. Uitgedrukt in bedragen gaat het om gemiddeld 53% van het totale bedrag (€ 197 miljoen).2
Dreigt voor zzp’ers een belastingdrama als ze nalaten geld apart te zetten voor de belasting op de FOR, of is het al met al niet zo’n ramp?
Het risico bestaat dat ondernemers die gebruikmaken van de FOR met een hoge belastingclaim te maken krijgen als op het moment van het vrijvallen van de FOR geen lijfrente wordt gekocht. De hoogte van de belastingclaim is afhankelijk van de hoogte van de FOR. Als het goed is heeft de ondernemer (en zijn adviseur) hier rekening mee gehouden. De ondernemer heeft gedurende die jaren uiteraard ook belastinguitstel genoten.
Als de FOR vrijvalt op het moment dat de onderneming wordt gestaakt (en niet gelijktijdig wordt aangewend voor een oudedagsvoorziening), kan het zijn dat een deel van de opbrengst van de verkoop van de onderneming kan worden aangewend voor de betaling van de belastingschuld.
Overweegt u om de FOR te verbinden aan de voorwaarde dat het geld daadwerkelijk apart moet worden gezet?
Met de Wet toekomst pensioenen wordt de ruimte vergroot om in de derde pijler fiscaal gefaciliteerd een oudedagsvoorziening op te bouwen. Daarmee wordt een stap wordt gezet richting een arbeidsvormneutraal pensioenkader. Derhalve worden de mogelijkheden om als ondernemer te sparen voor de oudedag vergroot.
Mede in dat licht neemt het kabinet, zoals in de Voorjaarsnota 2022 is aangegeven, het advies van de Raad van State over om de FOR – die in veel van de gevallen uiteindelijk niet wordt benut om te voorzien in een oudedagsvoorziening – af te schaffen. Als onderdeel van het Belastingplan 2023 zal worden voorgesteld de FOR af te schaffen in de vorm van het, met ingang van 1 januari 2023, niet meer (verder) mogen opbouwen van de FOR, waarbij de tot en met 2022 opgebouwde FOR op basis van de huidige regels kan worden afgewikkeld.
Door het afschaffen van de aftrekbaarheid van toevoegingen aan de FOR wordt een meer gelijke fiscale behandeling van arbeid voor werknemers in loondienst, ondernemers en aanmerkelijkbelanghouders bereikt, wordt het gebruik van de FOR met het oog op belastinguitstel tegengegaan en kan er voor worden gezorgd dat reële oudedagsvoorzieningen extern dienen te worden ondergebracht (zoals ook bij de afschaffing van pensioen in eigen beheer is bewerkstelligd).3
Het bericht dat er 8 olietankers met Russische fossiele brandstof op weg zijn naar de havens van Rotterdam en Amsterdam |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Is het u bekend dat volgens een persbericht van de Oekraïense ambassade in Nederlandse er momenteel acht olietankers met Russische fossiele brandstof op weg zijn naar de havens van Rotterdam en Amsterdam? En dat zij allemaal vertrokken zijn vanuit een Russische haven, zoals Primorsk, Novorossiysk, Ust Luga en Moermansk en hun geschatte aankomstdata variëren van 3 tot 11 mei?
Ja.
Klopt het dat het gaat om de volgende schepen: Nissos Paros (SVBP3) onder Griekse vlag, die vanuit Novorossiysk op weg is naar Rotterdam en daar op 4 mei aankomt; Antarctic (D5BM7) onder Liberiaanse vlag, die ook vanuit Novorossiysk onderweg is naar Rotterdam en daar op 11 mei aankomt; Ryman (9HA4401) onder Maltese vlag, die vanuit Moermansk onderweg is naar Rotterdam en daar op 3 mei aankomt; Eco Fleet (V7HX3) onder de vlag van de Marshall eilanden, die vanuit Ust Luga onderweg is naar Rotterdam en daar op 4 mei aankomt; Clearocean Miracle (D5RX9) onder Liberiaanse vlag, die vanuit Ust Luga onderweg is naar Rotterdam en daar op 5 mei aankomt; Sabetta (VRQZ6) onder Chinese vlag, die vanuit Ust Luga onderweg is naar Rotterdam en daar op 4 mei aankomt; Seascout (9HSM7) onder Maltese vlag, die vanuit Ust Luga onderweg is naar Rotterdam en daar op 4 mei aankomt; en Clear Stars (V7A2627) onder de vlag van de Marshall eilanden, die vanuit Primorsk onderweg is naar Amsterdam en daar op 4 mei 2022 aankomt?
Ja, het gaat om deze schepen.
Is het zo, dat nu de Sunny Liger – die vaart onder de vlag van de Marshall eilanden en beladen met gasoline vanuit Primorsk onderweg was naar Göteborg, maar nu voor anker ligt bij IJmuiden – niet wordt gelost, er een precedent is geschapen, waardoor ook andere, zoals de in vraag 2 benoemde schepen, niet kunnen of hoeven te worden gelost?
Het schip Sunny Liger is niet gelost, omdat Nederlandse havenmedewerkers solidair wilden zijn met de Zweedse havenmedewerkers waar het schip in eerste instantie wilde lossen. Dit was een besluit van de havenmedewerkers en hun vakbond. Er is hiermee geen precedent geschapen. De Nederlandse overheid heeft zorgvuldig gekeken naar de EU-sancties en is op basis daarvan tot de conclusie gekomen dat er geen juridische gronden waren om de toegang tot de haven van Amsterdam te weigeren. Op grond van de EU-sancties mogen schepen, die olie uit Rusland naar een EU haven brengen worden toegelaten. Dit uiteraard totdat de EU-boycot van Russische olie, waartoe de EU op 3 juni besloot, in werking treedt voor lopende contracten, namelijk eind dit jaar voor ruwe olie en in februari 2023 voor olieproducten. Zoals bekend heeft het kabinet gepleit voor een olieboycot.
In hoeverre wordt er nu in de Brusselse besprekingen over een zesde sanctiepakket tegen Rusland, bekeken of ook schepen onder niet-Russische vlag, die beladen met Russische fossiele brandstof Europese havens willen aandoen, geweigerd kunnen worden?
Het onlangs ingestelde importverbod op Russische olie geldt voor olie vervoerd in schepen zowel onder Russische als niet-Russische vlag. Als onderdeel van het vijfde EU-sanctiepakket werd reeds een verbod op de import van kolen uit Rusland ingesteld.
Is het mogelijk om vooruitlopend op een binnen afzienbare tijd overeen te komen boycot van Russische olie al schepen (ongeacht de vlag waaronder ze varen) proactief te weren?
Van regeringswege is het op dit moment niet mogelijk om niet-Russisch gevlagde schepen met Russische olie(producten) te weren (behalve als sprake zou zijn van nieuw afgesloten contracten met meermalige transacties). Dat zal veranderen op het moment dat de op 3 juni jl. aangenomen EU-sancties op import van Russische olie van kracht worden, na overgangstermijnen voor ruwe en verwerkte olie van respectievelijk 6 en 8 maanden.
Het kabinet heeft al in de Kamerbrief van 22 april jl.1 de ambitie uitgesproken voor het einde van het jaar van Russische energie, inclusief olie, onafhankelijk te willen zijn. Nederland moet daarbij echter wel rekening houden met het feit dat veel van de olie die Nederland binnenkomt voor doorvoer naar andere EU-lidstaten is bestemd. Tevens heeft het kabinet in diezelfde brief Nederlandse bedrijven opgeroepen om de import van Russische olie zo veel mogelijk te beperken.
Indien de overheid deze mogelijkheden niet ziet of niet wil benutten, in hoeverre is de overheid dan van plan om op te treden als Nederlandse bedrijven, werknemers en/of maatschappelijke organisaties zoals vakbonden, weigeren dit type schepen met Russische fossiele brandstoffen aan te laten meren of te lossen?
Zie het antwoord op vraag 5.
In hoeverre kan de reder van dergelijke schepen via juridische weg proberen af te dwingen dat haar schip mag aanmeren en gelost moet worden? En in welke mate speelt de bestemming daarbij een rol; maakt het uit of een schip direct op weg was naar Nederland, of zoals de Sunny Leger, eerst een andere bestemming had?
Zie antwoord op vraag 5. Als een reder van een niet-Russisch gevlagd schip met Russische olie(producten) zich houdt aan de thans geldende EU-sancties, dan kan hij, bij een afwijzende beschikking om te mogen aanmeren/lossen, na bezwaar bij het bestuursorgaan, uiteindelijk bij de rechter hiertegen in beroep gaan.
Probeert de reder van de Sunny Leger al juridische stappen te ondernemen? Zo ja, welke stappen zijn dat (of kunnen dat zijn) en hoe lang zal zo’n traject naar verwachting duren?
De reder heeft voor zover bekend geen juridische stappen ondernomen. De Sunny Liger bevindt zich inmiddels niet meer in Nederlandse wateren.
Bent u bereid alle mogelijke stappen te onderzoeken en te benutten om het lossen van deze schepen in Nederland te verhinderen en/of te vertragen?
Zie de antwoorden op de vragen 5 en 8.
Bent u bereid deze vragen zo snel als mogelijk te beantwoorden?
We hebben de vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De gevolgen van een uitspraak van de Raad van State over de overdracht van vreemdelingen aan Kroatië |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat u er niet langer zonder nader onderzoek vanuit kan gaan dat Kroatië zich bij de overdracht van vreemdelingen aan de eisen van het EVRM houdt?1 Kent u de berichten over aanhoudende betrokkenheid van Frontex bij illegale pushbacks, bijvoorbeeld bij het weren van honderden migranten bij de Griekse kust?2 Wat is uw reactie op het aftreden van Frontex-hoofd Leggeri?3 Wat vindt u van deze berichten? Bent u het eens dat operaties van Frontex moeten worden stopgezet zolang deze pushbacks blijven doorgaan? Zo nee, waarom niet? Aan welke voorwaarden moet wat u betreft de opvolger van Leggeri voldoen? Bent u van plan te eisen dat het nieuwe Frontex-hoofd zo snel mogelijke de toepassing van pushbacks beëindigt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 2022. In de Kamerbrief van 25 mei 2022 ben ik ingegaan op de gevolgen van deze uitspraken voor in Nederland ingediende asielverzoeken waarvoor Kroatië ingevolge de EU-Dublinverordening de primair verantwoordelijke lidstaat is.
Ik ben ook bekend met de berichtgeving over vermeende betrokkenheid van Frontex bij illegale pushbacks. Het kabinet neemt de berichtgeving ten aanzien van de situatie van het Agentschap zeer serieus en benadrukt in contacten het belang van naleven van fundamentele rechten. Dit is al meermaals benoemd en zal de komende kabinetsperiode opgebracht blijven worden, in bilaterale contacten met lidstaten of de Commissie en binnen de daarvoor bestemde EU-gremia zoals de Frontex Management Board. Ten aanzien van het aftreden van de Uitvoerend Directeur heeft de Frontex Management Board een statement op de website van Frontex laten plaatsen. De voormalig Uitvoerend Directeur heeft in een speciaal daarvoor bijeengeroepen Management Board gereageerd op het vertrouwelijke OLAF-rapport en heeft daarbij kenbaar gemaakt zijn taken neer te leggen. De Management Board heeft zijn ontslag geaccepteerd. Aan de opvolging van het OLAF-rapport moet in EU-verband invulling worden gegeven, de Management Board voorop, in samenwerking met de Commissie en alle lidstaten. In de Management Board van juni 2022 wordt de Uitvoerend Directeur ad interim gekozen. Tegelijkertijd werkt de Europese Commissie aan het wervingsproces om een nieuwe Uitvoerend Directeur aan te stellen. De functieomschrijving, bevoegdheden, verantwoordingsplicht en het proces van benoeming van de Uitvoerend Directeur volgen rechtstreeks uit de Europese grens- en kustwacht verordening 2019/18964. Het kabinet onderschrijft dat er uitdagingen zijn voor het Agentschap, zoals beschreven in de verschillende rapporten ten aanzien van de waarborging van fundamentele rechten, strategische sturing en het gegroeide mandaat van Frontex. Er ligt voor de Uitvoerend Directeur, samen met de Management Board, dus een belangrijke taak. Het is daarom van groot belang dat het wervingsproces spoedig en adequaat plaats vindt. Uw Kamer wordt voor het zomerreces verder uitgebreid geïnformeerd over de Nederlandse inzet inzake Frontex middels de jaarlijkse brief.
Wat vindt u van de vaststelling van de Raad van State dat pushbacks op grote schaal en al lange tijd plaatsvinden aan de buitengrens van Kroatië en dat het risico op pushbacks ook bestaat voor vreemdelingen die door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere lidstaten en/of zich al langere tijd dieper in het binnenland van Kroatië begeven?
Zoals toegelicht in de reeds genoemde Kamerbrief van 25 mei 2022, moet nader onderzoek worden gedaan naar de actuele situatie van Dublinclaimanten in Kroatië. Om uitvoering te geven aan deze onderzoeksopdracht die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State feitelijk heeft gegeven, zet ik mij ervoor in voldoende aanvullende informatie hierover te verzamelen. Vervolgens zal ik bezien of deze informatie leidt tot de conclusie dat Kroatië zich aan zijn internationale verplichtingen ten aanzien van Dublinclaimanten houdt. Hierbij betrek ik ook rapportages van het – in de zomer van 2021 opgerichte – onafhankelijke Kroatische grensmonitoringsmechanisme en eventuele andere rapporten van latere datum die nog niet bij de Afdelingsuitspraken van 13 april jl. zijn betrokken. Tot die tijd worden vanuit Nederland geen asielzoekers op grond van de Dublinverordening overgedragen aan Kroatië. Zaken waarin de in de Dublinverordening neergelegde uiterste overdrachtsdatum verstrijkt, zal Nederland aan zich trekken. De betreffende vreemdelingen zullen tot de Nederlandse asielprocedure worden toegelaten en hun zaken worden inhoudelijk behandeld door de IND.
Welke consequenties heeft de uitspraak van de Raad van State dat vreemdelingen niet zonder voorafgaand eigen onderzoek naar de actuele feiten en omstandigheden op grond van de Dublinverordening mogen worden overgedragen aan Kroatië? Bent u bereid het gevraagde onderzoek uit te voeren en zo ja, op welke termijn? Bent u bereid in afwachting van het gevraagde onderzoek af te zien van overdrachten aan Kroatië en betrokken vreemdelingen in staat te stellen een asielverzoek in Nederland in te dienen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat in beginsel moet worden afgezien van een overdracht aan een EU-lidstaat waar de toegang tot een asielprocedure wordt geweigerd? Zo ja, welke consequenties heeft deze uitspraak van de Raad van State voor eventuele overdrachten van vreemdelingen naar andere lidstaten waar overweldigend bewijs is voor aanhoudende en systematische pushbacks, zoals in Griekenland?
Lidstaten van de Europese Unie mogen er, op basis van het zogenoemde interstatelijk vertrouwensbeginsel, in principe van uitgaan dat andere lidstaten voldoen aan de verplichtingen die uit het Unierecht voorvloeien. Op basis van dat beginsel, verankerd in de Dublinverordening, wordt o.a. aangenomen dat de lidstaten asielzoekers niet zullen behandelen in strijd met de rechten zoals beschermd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (verder: EVRM). Toch kan er aanleiding zijn voor nader onderzoek als wordt getwijfeld of de situatie in een andere Europese lidstaat voldoet aan de eisen van het EVRM. Bij de beantwoording van die vraag zal eerst moeten worden bezien of sprake is van een zogenoemde «fundamentele systeemfout» in de asielprocedure van de betrokken lidstaat in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, moet vervolgens worden bezien of die fundamentele systeemfout in de asielprocedure ook relevant is voor personen die onder de Dublinverordening terug moeten keren naar dat land. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt in algemene zin immers dat het bestaan van pushbacks aan de buitengrenzen op zichzelf niet maakt dat Dublinclaimanten niet overgedragen kunnen worden. De uitspraak van de Afdeling gaat specifiek over de relatie tussen pushbacks en de asielprocedure in Kroatië en heeft dus geen direct gevolg voor mijn beleid ten aanzien van Dublinoverdrachten aan andere EU-lidstaten.
Bent u bereid een analyse te maken van EU-landen waar het risico bestaat dat vreemdelingen worden uitgezet op basis van reeds bestaand onderzoek van de VN, Human Rights Watch, nationale autoriteiten als de Ombudsman, het Europees parlement, onderzoeksjournalisten en non-gouvermentele organisaties (ngo's) naar pushbacks en deze zo spoedig mogelijk met de Kamer te delen?
Uw vraag interpreteer ik zo dat u wilt weten ten aanzien van welke EU-landen die gebonden zijn aan de Dublinverordening er thans niet (meer) op voorhand van uit kan worden gegaan dat Dublinclaimanten na overdracht geen reëel risico op een schending van artikel 3 (en artikel 5) van het EVRM dan wel artikel 4 (en artikel 6) van het EU Handvest lopen. Op dit moment vinden er naar aanleiding van Afdelingsuitspraken geen overdrachten in het kader van de Dublinverordening plaats naar Griekenland5, Malta6, Hongarije7 en Kroatië. In de betreffende uitspraken heeft de Afdeling, kort gezegd, geoordeeld dat nadere informatie noodzakelijk is om tot de conclusie te komen dat door overdracht van de vreemdeling aan de betreffende Dublinstaat geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 (of artikel 6) van het EU-Handvest of artikel 3 (hetzij artikel 5) van het EVRM. De door de Afdeling geconstateerde motiveringsgebreken die tot nader onderzoek nopen, zien onder meer op detentieomstandigheden, opvangvoorzieningen en toegang tot rechtshulp voor vreemdelingen.
Deelt u het recente oordeel van de VN Hoge Commissaris voor Vluchtelingen dat de situatie aan de Europese buitengrenzen «juridisch en moreel onaanvaardbaar» is en dat deze systematische praktijk moet stoppen?4 Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het van wezenlijk belang dat aan de EU-buitengrenzen in lijn met internationaal en Europees recht gehandeld wordt en benadrukt daarbij de verplichting tot het waarborgen van fundamentele rechten. Het kabinet neemt dan ook actief stelling tegen pushbacks, en spreekt zich daarover uit, zowel in bilateraal verband als in diverse internationale gremia, bij (hoog)ambtelijke contacten, op ministerieel niveau en op het niveau van regeringsleiders. Lidstaten van de Europese Unie zijn zelf primair verantwoordelijk voor de uitvoering van grensbewaking. Lidstaten bepalen dus zelf, met inachtneming van het Unierecht zoals de Schengengrenscode, wie zij toegang tot hun grensgebied verschaffen. Daarbij dienen zij internationale verplichtingen na te leven.
Het onderwerp grensbewaking, met inbegrip van het waarborgen van fundamentele rechten, wordt in Europa regelmatig besproken op ministerieel niveau in de JBZ-Raad. Wanneer dat het geval is benadrukt het kabinet de verplichting tot het waarborgen van fundamentele rechten.
Op de JBZ-Raad van 9–10 juni wordt tijdens de lunch gesproken over Frontex. Hierover is uw Kamer zoals gebruikelijk geïnformeerd in de geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad.
Bent u bereid de aanhoudende illegale pushbacks aan de Europese buitengrenzen te agenderen op de komende JBZ-Raad? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens dat EU-fondsen voor grensbewaking alleen mogen worden uitgekeerd aan EU-lidstaten die zich houden aan het EVRM en alle asielzoekers toegang verlenen tot een asielprocedure? Zo nee, waarom niet?
Regels omtrent financiering van activiteiten uit Europese fondsen voor grenstoezicht zijn vastgesteld in verordeningen. In de verordening voor het fonds voor geïntegreerd grensbeheer (BMVI) is reeds opgenomen dat de activiteiten die gefinancierd worden moeten voldoen aan Europese regelgeving, waaronder op het gebied van fundamentele rechten. Het is primair aan de lidstaten om dit op te volgen. Tegelijkertijd heeft de Europese Commissie als hoedster van de verdragen een belangrijke rol om hierop toe te zien.
Bent u het eens dat onafhankelijke monitoring aan de Europese grenzen, zoals voorgesteld in de Verordening tot invoering van een screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen, alleen effectief is wanneer deze wordt uitgevoerd door actoren die onafhankelijk functioneren van de nationale autoriteiten zoals de Nationale ombudsman? Bent u bereid hier tijdens onderhandelingen in de Europese Raad voor te pleiten? Zo nee, waarom niet?
In de door de Commissie voorgestelde verordening tot invoering van een screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen9 is een mechanisme opgenomen dat lidstaten committeert aan een onafhankelijk toezichtsorgaan dat toezicht houdt op de uitvoering van deze verordening. Dergelijke mechanismes kunnen alleen effectief zijn als zij daadwerkelijk onafhankelijk van de overheid toezicht houden. Dat kan op diverse wijzen worden ingevuld, bijvoorbeeld door het te beleggen bij de Ombudsman. Op de onafhankelijkheid van ingestelde mechanismen dient zowel bij de implementatie als bij de evaluatie te worden toegezien. Zoals in antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer aangegeven,10 steunt het kabinet dergelijke initiatieven. Zij kunnen de rechtszekerheid vergroten en het kabinet steunt dit dan ook in bij de onderhandelingen. Ten slotte wil ik nog wijzen op het bestaande Schengenevaluatiemechanisme. In de nieuwe verordening, die in oktober 2022 in werking zal treden, is een aantal verbeteringen doorgevoerd, waaronder versterking van het element monitoring van fundamentele rechten en kortere procedures om tekortkomingen, ook op het gebied van de buitengrenzen, op te pakken.
De uithuisgeplaatste kinderen in het toeslagenschandaal |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Herinnert u zich dat de Kamer in november 2021 unaniem motie-Omtzigt cs (35 927, nr. 79) heeft aangenomen, die de regering verzocht om:
Ja.
Herinnert u zich dat de regering in november aan de Kamer schreef dat een van de doelstellingen van de regering is: «Bezien of herstel van de gezinssituatie wenselijk en mogelijk is. Dit vereist per ouder en kind een individuele afweging waarbij het belang van het kind voorop dient te staan. Het perspectief op thuis wonen is een mogelijke uitkomst van de aanpak, maar zal pas kunnen worden gerealiseerd als de veiligheid of ontwikkeling van het kind niet langer in het geding is. Daar waar het beëindigen van de uithuisplaatsing niet mogelijk is, zou ondersteuning bijvoorbeeld ook kunnen bijdragen aan beter contact tussen ouders en kinderen.»?1
Ja.
Herinnert u zich dat de regering in juni 2021 en juli 2021 zelf al heeft toegegeven dat kinderen door de stress van het toeslagenschandaal uit huis geplaatst zijn, bij monde van toenmalig Staatssecretaris Van Huffelen die aan de Kamer schreef: «Veel van de kinderen van gedupeerde ouders zijn ten gevolge van de problemen bij de kinderopvangtoeslag in problematische omstandigheden opgegroeid. Kinderen hebben onder meer armoede ervaren. Ook leidde de stressvolle thuissituatie in sommige gevallen tot gebroken gezinnen en/of zelfs tot uithuisplaatsing van kinderen.»2 en de regering in de Kamer vertelde: «Er zijn ook ouders die verschrikkelijke gevolgen hebben ondervonden. We kennen ze allemaal: mensen die hun baan zijn verloren, mensen van wie de kinderen uit huis zijn geplaatst en mensen die, soms in combinatie met ziekte of andere dingen, een leven hebben geleid dat totaal niet is wat ze zich hadden voorgesteld. Het is natuurlijk met name voor deze ouders zo belangrijk om in het herstel niet alleen naar financiële compensatie te kijken, maar ook naar veel bredere hulp om ervoor te zorgen dat hun problemen zo veel mogelijk worden opgepakt.»?3
Ja.
Herinnert u zich dat u na het rapport «Ongekend Onrecht» op uw wekelijkse persconferentie van 18 december 2000 zei dat de ouders helpen de eerste prioriteit had: «We doen dit stap voor stap en dan is echt nu de eerste stap ervoor te zorgen dat we zo goed mogelijk dit rapport ook omzetten in die acties die ervoor zorgen dat ouders recht wordt gedaan, het rapport recht wordt gedaan, dat zoiets niet meer kan gebeuren.»?4
Ja.
Hoeveel kinderen, die erkend zijn als gedupeerden in het toeslagenschandaal zijn in het jaar 2021, na het uitkomen van het rapport ongekend onrecht, uit huis geplaatst, terwijl zij voorheen bij hun ouders woonden? Is er in deze gevallen enige relatie met het toeslagenschandaal?
Wij hebben uw Kamer op 11 mei 2021 geïnformeerd over de meest recente cijfers over de uithuisplaatsingen van deze groep kinderen Kamerstuk 31 066, nr. 1017. Op basis van deze gegevens kan worden vastgesteld dat het aantal uithuisplaatsingen is toegenomen, wat niet kan worden vastgesteld is of al deze uithuisplaatsingen in 2021 plaatsvonden, noch of deze kinderen voorheen hij hun ouders woonden.
Of er een relatie is met de problemen met de kinderopvangtoeslag blijkt evenmin uit deze cijfers. Het is mijn hypothese dat de problemen met de kinderopvangtoeslag mogelijk hebben bijgedragen aan de problemen in gezinnen die uiteindelijk hebben geleid tot een uithuisplaatsing.
Hoeveel kinderen, die getroffen zijn in het toeslagenschandaal, wonen op dit moment niet bij hun ouders, ofwel omdat er nog een lopende kinderbeschermingsmaatregel is, ofwel omdat er sprake is van zogenaamde vrijwillige uithuisplaatsing, ofwel omdat de voogdij nu bijvoorbeeld bij de pleegouders ligt?
Wij hebben de Kamer op 11 mei 2021 (Kamerstuk 31 066, nr. 1017) geïnformeerd over de meest recente cijfers over de uithuisplaatsingen van deze groep kinderen. Dit betreft cijfers over uithuisplaatsingen met een kinderbeschermingsmaatregel. Deze cijfers geven geen inzicht in de zogenoemde vrijwillige uithuisplaatsingen en ook niet over uithuisplaatsingen waarbij de voogdij bij de pleegouders ligt.
Kunt u aangeven voor hoeveel ouders en kinderen een individuele afweging is gemaakt het afgelopen jaar of terugkeer en herstel van de gezinssituatie mogelijk is, zoals u in november 2021 aankondigde? Kunt u aangeven wat de uitkomst van die evaluaties was?
Zoals ik in de beantwoording van uw Kamer gestelde vragen in een schriftelijk overleg van 11 april 20225 heb aangeven, kan ik geen uitspraak doen over het aantal herbeoordelingen van uithuisplaatsingen onder kinderen van gedupeerde ouders of de uitkomsten daarvan.
Het systeem van jeugdbescherming voorziet in momenten om het verloop van de ondertoezichtstelling en de noodzaak van het voortduren van de uithuisplaatsing te toetsten. Dit behoort tot het reguliere werk van jeugdbeschermers. Ook kunnen ouders en kinderen vanaf 12 jaar bij hun jeugdbeschermer een verzoek indienen om de uithuisplaatsing te beëindigingen of de duur ervan te verkorten. Een dergelijk verzoek dient binnen 2 weken te worden behandeld. Ik heb geen zicht op het aantal herbeoordelingen of verzoeken dat in dit kader heeft plaatsgevonden.
Het Ondersteuningsteam is nog te kort aan de gang om uitspraken te doen over herbeoordelingen die via hun ondersteuning tot stand zijn gekomen. De situaties van de ouders die nu begeleid worden door het Ondersteuningsteam zijn heel divers en complex. Procesbegeleiders van het Ondersteuningsteam besteden veel aandacht aan persoonlijk contact, het krijgen van vertrouwen en het samen met de ouders (en eventueel kinderen) in kaart brengen van de situatie en de wensen en mogelijkheden. Dit heeft tijd en aandacht nodig waarbij het tempo en de wensen van de ouders leidend zijn.
Vindt u zelf dat, gezien het antwoord op de vorige vraag, u alles op alles gezet heeft de ouders recht te doen in het afgelopen jaar?
Mijn ambtsvoorganger en ik hebben ons maximaal ingezet om in deze complexe problematiek zo snel als mogelijk ondersteuning en hulp voor deze ouders te organiseren.
Kunt u aangeven waarom het gevraagde onafhankelijke onderzoek nog niet gestart is en waarom u nog geen voorstel gedaan heeft aan de Kamer voor de opdracht en de samenstelling van de commissie, maar dat u pas op 30 maart aangeeft met de Kamer hierover in gesprek te willen gaan?5
Met de aangenomen motie Omtzigt7 van 10 november 2021 heeft uw Kamer gevraagd om «onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de omvang van het probleem en hoe dit jarenlang heeft kunnen gebeuren».
In eerdere brieven8 is uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek dat de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) is gestart. De IJenV zal onderzoeken of en op welke wijze het falen van de overheid in de toeslagenaffaire heeft doorgewerkt naar de jeugdbescherming.
Met dit onafhankelijk onderzoek van de IJenV en door de inzet van het Ondersteuningsteam op de individuele casuïstiek wordt reeds een eerste uitvoering gegeven aan de motie. Mij is daarna gebleken dat hiernaast behoefte is aan aanvullend onderzoek door een commissie. Ik heb daarom op 30 maart 20229 aangegeven dat ik graag met uw Kamer in gesprek ga over wat aanvullend onderzocht kan worden door een in te stellen commissie.
Vindt er bij uithuisplaatsingen excessief geweld plaats in Nederland en worden kinderen daarbij getraumatiseerd?
Een uithuisplaatsing kan noodzakelijk zijn om te voorkomen dat kinderen niet langer worden blootgesteld aan bijvoorbeeld ernstige mishandeling. Er wordt ingezet om dat zo rustig mogelijk te laten verlopen. Het is nooit helemaal te voorkomen dat er kinderen zijn die mogelijk getraumatiseerd raken door de omstandigheden waarin zij uit huis worden gehaald. Er is echter altijd een jeugdbeschermer aanwezig die zich over het kind ontfermt.
Vindt u de huidige procedure tot uithuisplaatsingen en dan met name de procedure tot spoeduithuisplaatsingen in Nederland zorgvuldig en in overeenstemming met het EVRM?
Ik herken de zorgen over de rechtsbescherming van kinderen en ouders bij een uithuisplaatsing, in het bijzonder een spoeduithuisplaatsing. Bij een spoeduithuisplaatsing zijn er grote zorgen over de acute veiligheid van een kind, dat snel handelen noodzakelijk maakt. Tegelijkertijd moet een spoeduithuisplaatsing ook altijd zorgvuldig gebeuren. De Factsheet Uithuisplaatsingen van de Universiteit Leiden, met een overzicht van alle knelpunten rondom uithuisplaatsingen, geeft meer inzicht in de rechtspositie van ouders en kinderen bij een spoeduithuisplaatsing. Ook de in juni verwachte evaluatie van de herziene kinderbeschermingswetgeving geeft mij mogelijk aanknopingspunten voor verbeteringen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat tot begin dit jaar 7600 mensen een schadevergoeding van 5.000 euro bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven aangevraagd hebben, omdat ze slachtoffer werden van fysiek, psychisch of seksueel geweld in de jeugdzorg, veel meer dan de verwachte 2000 aanvragen? Herinnert u zich dat er sprake was van «systemisch geweld» volgens de Commissie Onderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg?6
Ja.
Hoeveel kinderen die slachtoffer geworden zijn van het kinderopvangtoeslagschandaal hebben naar uw schatting te maken gehad met fysiek, seksueel of psychisch geweld of is daar getuige van geweest? Hoe gaat u die kinderen helpen, wetend dat volgens de Commissie-de Winter driekwart van de kinderen die tussen 1945 en nu in de jeugdzorg hebben gezeten, die te maken heeft gehad met fysiek, seksueel of psychisch geweld of is daar getuige van geweest?7
Zoals in de beantwoording van de door uw Kamer gestelde vragen in een schriftelijk overleg van 11 april 2022 is aangeven, bestaat er geen zicht op de mate van misbruik of geweld onder uithuisgeplaatste kinderen van ouders die slachtoffer zijn van de problemen rond de kinderopvangtoeslag. Als er sprake is van (een vermoeden van) seksueel misbruik van een kind dat niet meer thuis verblijft, is het van belang dat er gehandeld wordt. Naar aanleiding van de commissies Samson en De Winter zijn verschillende maatregelen genomen. Zo is onder andere extra geïnvesteerd in vertrouwenswerk (AKJ) om jongeren een luisterend oor te bieden. Het AKJ zal tevens vaker expliciet vragen naar ervaringen van geweld bij bezoeken aan instellingen. Zij kunnen ook ondersteunen bij het doen van aangifte als de jongere dat wil.
Daarnaast is het belangrijk om het thema geweld uit de taboesfeer te halen. Dialoogsessies in instellingen, waarbij jongeren, professionals en bestuurders in gesprek gaan moeten hieraan bijdragen. Het Jeugd Welzijnsberaad zal hier onder andere een rol in gaan spelen en gaan het thema «veiligheid» op een laagdrempelige manier bespreekbaar maken met jongeren die in de jeugdhulp verblijven. Voor de jeugdhulp is in het Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg opgenomen hoe te handelen. Daarnaast is het bij misbruik van belang dat een kind goede zorg en ondersteuning krijgt zoals via het Centrum voor seksueel geweld. Ook zijn jeugdhulpaanbieders verplicht calamiteiten en geweld (waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld) te melden aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Binnen welke termijn zal elke nog lopende uithuisplaatsing van slachtoffers in het kinderopvangtoeslagschandaal, vrijwillig of verplicht), of elke voogdijmaatregel gerevalueerd zijn, als de ouder of het kind daarom vragen?
Ouders en kinderen vanaf twaalf jaar kunnen bij gewijzigde omstandigheden bij hun jeugdbeschermer een verzoek indienen om de uithuisplaatsing met kinderbeschermingsmaatregel te beëindigen of de duur ervan te verkorten. Bij wet is bepaald dat de Gecertificeerde Instelling binnen twee weken na ontvangst van een dergelijk verzoek een schriftelijke reactie moet geven of een uithuisplaatsing wel of niet kan worden beëindigd. Als de Gecertificeerde Instelling niet instemt met het verzoek van de ouders, dan kan de ouder dit voorleggen aan de kinderrechter. Ouders die een dergelijk verzoek aan de kinderrechter willen richten, komen binnenkort in aanmerking voor kosteloze rechtsbijstand op grond van de subsidieregeling.
Aan een uithuisplaatsing zonder kinderbeschermingsmaatregel ligt geen besluit van een kinderrechter, Gecertificeerde Instelling of van de Raad voor de Kinderbescherming ten grondslag. Ouders en jeugdigen vanaf zestien jaar beslissen in dit geval zelf tot een uithuisplaatsing of geven toestemming. Een beslissing om een uithuisplaatsing zonder kinderbeschermingsmaatregel weer ongedaan te maken en het kind weer volledig bij de ouders te laten opgroeien, wordt door de ouders en de jeugdigen boven zestien jaar genomen. Eventueel in samenspraak met het netwerk en/of betrokken professionals. Wel kunnen ouders, wiens kind vrijwillig uit huis is geplaatst te maken krijgen met pleegouders die zich beroepen op het blokkaderecht of een procedure om een kind alsnog onder toezicht te stellen. In beide situaties komt het voor bij de kinderrechter en kan de gedupeerde ouder aanspraak maken op kosteloze rechtsbijstand.
Welke maatregelen heeft u tot nu toe genomen om een volgend kinderopvangtoeslagschandaal te voorkomen?
In de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht» heeft het toenmalige kabinet een maatregelenpakket aangekondigd dat onder andere ziet op herziening van het toeslagensysteem, leren van de praktijk, versterken van de dienstverlening van de overheid, menselijke maat in wet en regelgeving, voorkomen van discriminatie, informatievoorziening, gebruik van het rechtssysteem door de overheid en versterking van het ambtelijk vakmanschap. Daarnaast zijn het coalitieakkoord verscheidene maatregelen opgenomen om de democratische rechtsorde te versterken. Hier wordt momenteel invulling aan gegeven.
Vindt u dat de hersteloperatie kinderopvang en de hulp aan de gezinnen waar kinderen uithuisgeplaatst zijn, op schema liggen? Kunt u dat toelichten?
Er moet in de hersteloperatie nog veel gebeuren, maar er zijn ook stappen gezet. Onder meer via de Catshuisregeling, de brede ondersteuning van gemeenten op het terrein van financiën, wonen, werk, gezondheid en gezinssituatie en de schuldenaanpak en de extra hulp rondom uithuisplaatsingen. Niet alleen door UHT, maar ook door gemeenten en andere organisaties. Per eind maart 2022 is voor ruim 25.000 ouders vastgesteld dat zij gedupeerd zijn door de problemen met de kinderopvangtoeslag. Het aantal niet-gedupeerden bij de kinderopvangtoeslag is, op basis van de eerste toetsen en integrale beoordelingen die tot nu toe zijn gedaan, ongeveer net zo groot. Van alle aanvragers hebben circa 5.600 mensen nog geen eerste toets gehad. Voor hen moet nog duidelijk worden of zij gedupeerd zijn. Zij krijgen hierover zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen zes maanden na aanmelding, bericht. Gedupeerden hebben na de eerste toets direct recht op de Catshuisregeling van € 30.000,– en het pauzeren en oplossen van hun schulden conform de regeling. Bij de integrale beoordeling wordt bepaald of er meer moet worden uitgekeerd. Met de herijking willen we ook een aantal verbeteringen doorvoeren om ouders beter en soms ook sneller te helpen. We blijven steeds zoeken naar manieren om het beter te doen.
Voor wat betreft de aanpak uithuisgeplaatste kinderen heb ik u in mijn brief van 31 maart jongstleden gemeld dat het landelijk Ondersteuningsteam per 4 april is gestart. Dit is lijn met de planning zoals ik u in mijn brief van 26 november 2021 aangaf.
Wilt u deze vragen een voor een en voor 11 mei 15.00 uur beantwoorden in verband met het Kamerdebat op 12 mei over de uithuisplaatsingen?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Bent u bekend met het bericht «Save the Children waarschuwt: «Repatriëring buitenlandse kinderen uit Syrische kampen kan nog wel 30 jaar duren»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze kinderen onschuldige slachtoffers zijn van de zeer kwalijke en in de meeste gevallen strafwaardige keuzes die hun ouder(s) hebben gemaakt?
Ja, het kabinet is van mening dat deze kinderen slachtoffer zijn van de door hun ouders gemaakte keuze om naar strijdgebied af te reizen.
De NCTV stelt in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland van april 2022 dat «Voortdurend verblijf (van de kinderen) in de opvangkampen kan bijdragen aan mogelijk trauma en risico op indoctrinatie, dit maakt de evt. dreiging (...) voor de nationale veiligheid in Nederland groter»2, welke mogelijkheden ziet u om terugkeer van de kinderen te bespoedigen met het oog op zowel de nationale veiligheid als het welzijn van de betreffende kinderen?
De door het vorige kabinet ingeslagen weg met betrekking tot uitreizigers, wordt voortgezet3. Zoals toegelicht in mijn brief aan uw Kamer van 13 april 2022 met als onderwerp «Tweede rapportage uitreizigers» is het naar Nederland overbrengen van uitreizigers geen vanzelfsprekendheid. Het kabinet maakt hierin een brede afweging waar verschillende belangen bij worden betrokken en waarin behalve het belang van het voorkomen van straffeloosheid ook de veiligheid in het gebied en de gevolgen voor de internationale betrekkingen worden meegewogen. Daarbij is er altijd oog voor het belang van de nationale veiligheid en de overige feiten en omstandigheden van het specifieke geval4. Dit beleid geldt ook voor kinderen van uitreizigers.
Heeft u zicht op terugkeer van deze kinderen naar Nederland ter voorkoming van de beëindiging van de strafzaak tegen hun ouders, zoals al bij 11 kinderen is gebeurd?
Als zich een situatie voordoet waarin het kabinet tot het oordeel komt dat een inspanning geleverd moet worden om verdachten ter berechting naar Nederland over te brengen, omdat straffeloosheid dreigt, wordt uw Kamer hierover conform de motie Laan-Geselschap voorafgaand geïnformeerd5. Zoals beschreven in mijn brief van 25 januari 2022 zal het kabinet zich inspannen om kinderen van uitreizigers, die zonder ouderlijk gezag in de regio verblijven, naar Nederland over te brengen als hiertoe mogelijkheden voorhanden zijn6. Het kan gaan om weeskinderen of kinderen die slachtoffer zijn van internationale kindontvoering. Als (wees)kinderen verblijven in een (veilig) land waarmee Nederland diplomatieke betrekkingen heeft, zal terugkeer in de regel kunnen plaatsvinden conform de reguliere consulaire kaders7.
In hoeverre draagt Nederland nu bij aan voorzieningen voor deze kinderen met het oog op een menswaardig en veilig bestaan in deze vluchtelingenkampen?
Nederland steunt wereldwijd verschillende professionele humanitaire organisaties, waaronder verschillende VN-organisaties, het Rode Kruis-takken en nong-gouvernementele organisaties die onder andere hulp bieden in de vluchtelingenkampen in Noordoost Syrië, met ongeoormerkte bijdrage. Hierdoor kunnen de organisaties deze bijdrage flexibel inzetten waar de noden het hoogst zijn. Nederland draagt als lidstaat ook bij aan de humanitaire hulp van de Europese Unie, zoals aan het budget van de Europese noodhulporganisatie ECHO die wereldwijd projecten financiert.8 Onder deze humanitaire hulporganisaties bevinden zich ook enkele die actief zijn in de kampen in Noordoost Syrië, alhoewel de toegang tot de regio en de kampen complex is door de veiligheidssituatie.
De humanitaire principes (humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit) zijn leidend in het werk van humanitaire organisaties om hulp te bieden aan diegenen die het meest kwetsbaar zijn. Hierin maken zij in hulpverlening geen onderscheid tussen de nationaliteit van de mensen in nood. ECHO draagt in 2022 met 135 mln. EUR bij aan de humanitaire financiering voor heel Syrië. Vanuit DGNEAR wordt vanuit het NDICI via Special Measures steun verleend in Syrië, via NGOs, bijvoorbeeld voor de verbetering van toegang tot gezondheidszorg en huisvesting (ca. EUR 30–40 mln. per jaar), waaronder in de regio Noordoost Syrië.
Ziet u ook het belang van goed onderwijs aan de kinderen die zich nog in de kampen bevinden, voor het welzijn van de kinderen en ook om indoctrinatie tegen te gaan en de normen en waarden van onze samenleving over te dragen? In hoeverre krijgen deze kinderen nu onderwijs? Welke mogelijkheden ziet u om dit te organiseren, al dan niet digitaal?
Basisvoorzieningen in de vluchtelingenkampen zijn beperkt, en worden voornamelijk aangeboden door een aantal daar aanwezige humanitaire hulporganisaties. Deze organisaties bieden als onderdeel van humanitaire hulp waar mogelijk ook (informele) onderwijsactiviteiten aan, en zetten kindvriendelijke faciliteiten op. Deze diensten dragen indirect ook bij aan het tegengaan van indoctrinatie en radicalisering door het versterken van de (mentale) weerbaarheid van de doelgroep. Voor de mogelijkheden om onderwijs digitaal te organiseren verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de leden Van der Werf en Bikker aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Buitenlandse Zaken over de situatie van Nederlandse kinderen in Syrische kampen9. In deze antwoorden is ingegaan op een Fins initiatief waarbij Finse kinderen in de kampen op afstand les kregen. Dit initiatief is echter niet toepasbaar op de Nederlandse situatie omdat er door Finland al het besluit tot repatriëren was genomen en door COVID-19 tussentijds voorzien werd in onderwijs voordat de Finse kinderen werden gerepatrieerd.
In hoeverre hebben andere Europese landen kinderen van IS-gangers met een Europese nationaliteit gerepatrieerd? Kunt u hiervan een overzicht geven en tevens aangeven om welke aantallen het gaat?
Sommige Europese landen hebben vanwege interne politieke overwegingen kwetsbare minderjarigen gerepatrieerd. Zo hebben bijvoorbeeld Frankrijk (circa 35), Duitsland (circa 70), België (circa 15), Finland (circa 20), Zweden (circa 20), Denenmarken (circa 20), Noorwegen (circa 10) en het Verenigd Koningrijk (circa 10) (wees-)kinderen gerepatrieerd.
Wordt gekeken naar samenwerking met andere Europese landen om de terugkeer van met name kinderen te faciliteren?
Voor kinderen geldt dat als zij zich met (een van) hun ouder(s) melden bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, terugkeer naar Nederland onder begeleiding plaatsvindt en dat de jeugdbeschermingsketen vervolgens zorgdraagt voor noodzakelijke opvang en begeleiding. Voor kinderen die zonder ouderlijk gezag in de regio verblijven zal het kabinet zal zich inspannen om hen naar Nederland over te brengen als hiertoe mogelijkheden voorhanden zijn, inclusief mogelijkheden geboden door Europese partners. Zo maakte het kabinet in 2019 gebruik van een Franse missie om twee weeskinderen terug te brengen naar Nederland. Op dit moment, voor zover bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, verblijven er geen Nederlandse kinderen zonder ouderlijk gezag in de kampen in Noordoost-Syrie.
Op welke manier worden naar Nederland overgebrachte kinderen begeleid om hen op een veilige en verantwoorde wijze te laten opgroeien, ook gezien de indoctrinatie die zij mogelijk hebben ondergaan en met het oog op de nationale veiligheid?
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) draagt zorg voor de voorbereiding van veilige opvang en begeleiding van kinderen die terugkeren naar Nederland. Hiervoor heeft de RvdK in samenwerking met diverse ketenpartners een aanpak ontwikkeld. Op het moment dat de RvdK weet dat kinderen van uitreizigers naar Nederland komen, verzoekt de RvdK bij de kinderrechter om een kinderbeschermingsmaatregel. Na aankomst in Nederland krijgen de kinderen een gezinsvoogd en worden opgevangen bij een professionele jeugdzorginstelling, waar zij worden gescreend door een deskundige van het Landelijk Adviesteam Minderjarige terugkeerders, voor drie maanden worden geobserveerd en de tijd en zorg krijgen die nodig is. Na de observatieperiode krijgen de kinderen een passende plek binnen een woongroep of in het eigen netwerk.
Het zelfsturend vermogen van banken in de klimaatcrisis |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u het artikel «Aandeelhoudersactivisme gaat niet snel genoeg» gelezen in het FD van 2 mei 2022? Wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik heb dit artikel in het FD gelezen. Dit opiniestuk suggereert dat de duurzame transitie van banken, en met name de afstoting van financieringen aan de fossiele industrie, traag verloopt. Volgens de auteurs is de reden daarvoor de inzet van het kabinet op een model van zelfsturing, waarbij de financiële sector zelf bepaalt hoe klimaatbeleid wordt ingevuld.
Binnen de kaders van wet- en regelgeving heeft de financiële sector zelf inderdaad een verantwoordelijkheid voor haar klimaatimpact. Op basis van het in 2019 door de sector gesloten klimaatcommitment maken financiële instellingen de klimaatimpact van hun financieringen en beleggingen inzichtelijk en stellen zij actieplannen op voor hun bijdrage aan de vermindering van de CO2-uitstoot. Eind dit jaar en begin volgend jaar verschijnen twee voortgangsrapportages van het klimaatcommitment, die meer inzicht zullen bieden in de voortgang op het meten van de CO2-intensiteit (eind dit jaar) en de actieplannen (begin volgend jaar).
Mijn verwachting is dat de financiële instellingen die deelnemen aan het klimaatcommitment over alle relevante financieringen en beleggingen rapporteren en dat zij ambitieuze actieplannen opstellen. Zoals ik heb genoemd in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering van 7 juni 2022, vormen de genoemde voortgangsrapportages van het klimaatcommitment daarom een belangrijk weegmoment om te beoordelen of binnen het klimaatcommitment voldoende voortgang wordt geboekt. Afhankelijk van de resultaten van de voortgangsrapportages en het behalen van de doelstellingen, besluit ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie of meer normerend optreden gepast en mogelijk is.
Bent u bekend met het nieuwe beleid van de ING-bank ten aanzien van de financiering van en dienstverlening aan de fossiele industrie?2
Het is niet aan mij om het beleid van individuele financiële instellingen te beoordelen. Zie het antwoord op vraag 6 voor wat ik van de financiële sector in brede zin verwacht.
Bent u ook bekend met de daarop volgende analyse van dit nieuwe beleid door de financiële onderzoeksorganisatie BankTrack, waaruit blijkt dat deze directe projectfinanciering slechts een beperkt deel uitmaakt van de totale fossiele geldstromen van ING? Bent u het eens met deze analyse? Zo nee, op welke punten niet?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bekend met onderzoek van Duff en Phelps, dat laat zien dat veel olie- en gasbedrijven nieuwe fossiele projecten vooral financieren door middel van corporate loans en obligaties en slechts in mindere mate door projectfinanciering? Hoe beoordeelt u deze vorm van financiering?4
Het onderzoek van Duff en Phelps toont aan dat de financiering van de eerste fase van nieuwe olie- en gasbedrijven, de ontdekkingsfase die tussen de 5 á 10 jaar duurt, voornamelijk bestaat uit aandelenfinanciering, sponsorgeld en zogenoemde farm-ins. Farm-ins zijn overeenkomsten waarbij de belangen van de ontdekker van het gas- of olieveld worden afgekocht. De fase waarin het olie- en gasveld verder wordt ontwikkeld, wordt veelal gefinancierd op basis van reserve-based lending, aandelenfinanciering, obligaties, projectfinanciering, farm-ins en mezzaninefinanciering. Mezzaninefinanciering is financiering in de vorm van een achtergestelde lening, waarbij de lener in geval van wanprestatie het recht heeft schuld in eigen vermogen te converteren.
Het onderzoek van Duff en Phelps verbindt geen cijfers aan deze observaties, waardoor onduidelijk is op welke wijze de genoemde financieringstypes zich tot elkaar verhouden. In beginsel is het aan financiële instellingen zelf om binnen de kaders van wet- en regelgeving te bepalen op welke manieren zij voorzien in de financieringsbehoeften van hun klanten. Tegelijkertijd verwacht ik van financiële instellingen dat zij bij het verlenen of continueren van financiering duurzaamheidsafwegingen maken om hun balansen in lijn met het 1,5-gradenscenario te brengen.
Bent u bekend met het recente rapport van de Eerlijke Bankwijzer, waaruit blijkt dat nog altijd 75 procent van ING’s kredieten aan de energiesector naar fossiel gaat?5
Ja. Het rapport van de Eerlijke Bankwijzer van oktober 2021 constateert dat over de periode 2018–2020 75% van de leningen en acceptatie activiteiten van ING de fossiele industrie betreft. Daarmee is ING volgens het rapport de grootste financier van fossiele activiteiten over de genoemde periode. Het rapport dateert uit 2021 en onderzoekt de periode 2018–2020.
Bent u van mening dat deze inspanning van ING, in het licht van de klimaaturgentie, de maximale inspanning is die zij kan doen om haar steentje bij te dragen aan het beteugelen van de klimaat- en biodiversiteitscrisis?
Ik verwacht van Nederlandse financiële instellingen dat zij zich ambitieus opstellen om hun negatieve duurzaamheidsimpact te beperken. De investeringen van financiële instellingen zijn immers sturend voor de financiering van een duurzame economie. Zoals ik in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering aan uw Kamer betoog, moet het doel van de financiële instellingen zijn om hun balansen in lijn te brengen met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs. Voor financieringen aan de energiesector verwacht ik specifiek dat financiële instellingen in de actieplannen onder het Klimaatcommitment uit gaan van het 1,5-gradenscenario, in lijn met het coalitieakkoord.
Bent u bekend met de bevindingen van de Europese Centrale Bank (ECB) dat niet één van de grote Europese banken, waaronder ING, voldoet aan de eisen rondomdisclosurevan klimaatrisico’s?6
Uit de analyse van de ECB blijkt dat instellingen een duidelijke vooruitgang hebben geboekt ten opzichte van vorig jaar. De meeste instellingen moeten echter nog aanzienlijke inspanningen leveren om op transparante wijze hun blootstelling aan klimaatgerelateerde en milieurisico's bekend te maken en hun openbaarmakingspraktijken verder te verbeteren. De ECB heeft daarom banken die onder haar toezicht staan hier individueel op aangesproken.7 De ECB gaat in haar conclusies niet in op de mate waarin banken al dan niet voldoen aan de verwachtingen van de ECB. Het ligt in de rede dat dit per instelling zal verschillen.
Bent u bekend met de conclusie van het gerenommeerde International Energy Agency (IEA) een jaar geleden, dat binnen een 1.5 graden-scenario geen nieuwe fossiele projecten meer gestart kunnen worden?7
Ja. Het IEA heeft in haar rapport «Net Zero by 2050» aangegeven dat nieuwe investeringen in nieuwe olie- en gasvelden, kolencentrales en -mijnen niet passen in het 1,5-gradenscenario.9 Het IEA trekt deze conclusie op basis van de verwachting dat het elektriciteitssysteem in ontwikkelde economieën de doelstelling van netto-nul CO2-uitstoot behaalt in 2035 en de vraag op mondiaal niveau deze doelstelling in 2040 behaalt.
Hoe beoordeelt u in dit licht, de plannen van ING om nieuwe fossiele projecten te financieren?
Het is niet aan mij om het beleid van individuele financiële instellingen te beoordelen. Ik verwacht van financiële instellingen, zoals ik ook noem in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering van 7 juni jl., dat zij zich in hun actieplannen aan het 1,5-gradenscenario houden. Het 1,5-gradenscenario van het IEA is een voorbeeld van een wetenschappelijk onderbouwd 1,5-gradenscenario. Investeren in nieuwe gas-, olie- en kolencentrales past niet binnen dit scenario van het IEA. Het IEA doet echter geen uitspraken over de vraag of en welke financieringen voor fossiele projecten gestopt moeten worden. Niettemin kan worden gesteld dat wanneer financiële instellingen hun balansen niet tijdig in lijn brengen met het 1,5-gradenscenario, zij een vergroot risico op stranded assetslopen; activa die door de transitie naar een groene economie aan waarde verliezen. Ook past het binnen dit scenario niet dat financiële instellingen de bestaande financiering van klanten continueren, wanneer klanten deze gebruiken om nieuwe fossiele projecten te starten.
Bent u bekend met de Oxford Briefing Paper van de Oxford Sustainable Finance Group waarin de implicaties van dit IEA-rapport worden genoemd?8
Het rapport van de Oxford Sustainable Finance Group stelt dat de conclusies van het rapport van de IEA op gespannen voet staan met ons huidige energiesysteem, waarin een significante uitbreiding voor fossiele reserves en productie gepland staat. Ook zijn de huidige financiële stromen volgens de Oxford Sustainable Finance Group tegenstrijdig met dit scenario, omdat zij deze expansie faciliteren. De Oxford Sustainable Finance Group stelt dat financiële instellingen hun projectfinancieringen van de ontwikkeling van nieuwe fossiele reserves en nieuwe kolengestookte elektriciteitsopwekking zullen moeten beëindigen.
Wat betreft de expansie voor het ontginnen van nieuwe fossiele reserves, stelt de Oxford Sustainable Finance Group dat financiële instellingen, om in aanmerking te komen voor bedrijfsfinanciering en acceptatiefinanciering, bedrijven moeten verplichten om transitieplannen op te stellen. In deze transitieplannen moet duidelijk staan hoe de productie, waarbij de huidige ontgonnen reserves zullen krimpen, zal eindigen. Financiële instellingen zullen bedrijven die de opwekking van fossiele brandstoffen mogelijk maken verplichten actieplannen op te stellen om in aanmerking te komen voor bedrijfsfinanciering en acceptatiefinanciering. Uitgangspunt van de actieplannen is dat de huidige elektriciteitsgeneratie in 2030 in ontwikkelde economieën is uitgefaseerd, en in 2040 op globaal niveau, aldus de Oxford Sustainable Finance Group.
Zoals ik eerder heb benadrukt, kan ik als Minister van Financiën geen uitspraken doen over het handelen van individuele financiële instellingen. In algemene zin is het evenwel van belang dat financiële instellingen concrete maatregelen nemen om hun klimaatdoelen te realiseren en dat zij voldoende inzichtelijk maken op welke wijze deze maatregelen in de praktijk leiden tot het bereiken van de CO2-reductiedoelstellingen. Daarbij verwacht ik van financiële instellingen kwantitatieve doelstellingen, die ook op strategische en operationele aspecten zien.
Hoe beoordeelt u in dit licht, de plannen van ING om nieuwe fossiele projecten te financieren?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met het recente derde deel van het IPCC-rapport, waarin gesproken wordt dat er géén ruimte meer is voor investering in fossiele infrastructuur en dat drie tot zes keer meer investeringen nodig zijn in duurzame energie?9
Ja, ik ben bekend met het IPCC-rapport als geheel en het genoemde citaat specifiek. Het IPCC-rapport presenteert voor het 1,5-gradenscenario verschillende transitiepaden voor de kolen-, olie- en gasindustrie naar 2050, waarbij elke sector respectievelijk met een mediaan van 100%, 60% en 70% zal moeten krimpen in vergelijking tot 2019. Het IPCC-rapport stelt dat publieke en private financieringen op het moment nog steeds meer richten op de fossiele sector dan een mitigatie- en adaptatiedoel beogen.
Het IPCC doet in haar rapport echter geen specifieke uitspraken over de vraag en de manier waarop er ruimte is voor financieringen in nieuwe fossiele infrastructuur binnen de periode nu tot het jaar 2050. Het ligt echter in de rede dat in de periode tot 2050 financieringen zich meer zullen gaan richten op projecten met een mitigatie- of adaptatiedoel, dan op nieuwe fossiele projecten.
Hoe beoordeelt u in dit licht, de plannen van ING om nieuwe fossiele projecten te financieren?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bekend met de conclusie van het IPCC-rapport dat «Climate-related financial risks remain greatly underestimated by financial institutions and markets, limiting the capitical reallocated needed for the low-carbon transition. (...) Stronger steering by regulators and policy makers has the potential to close this gap»?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het een met de stelling dat ING, met slechts het stoppen met directe projectfinanciering, nog steeds ernstig tekortschiet om te voldoen aan de aanbevelingen van het IPCC?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat ING en andere financiële instellingen op deze manier de brede welvaart schaden en de Sustainable Development Goals (SDG's) ondermijnen, zeker op de lange termijn? Zo ja, wat zijn voorbeelden van de manier waarop dat gebeurt?
Brede welvaart is de «ontwikkeling van welvaart in de brede zin van het woord – economisch, ecologische en sociaal-maatschappelijk – in Nederland en de voortgang m.b.t. de SDG’s van de Verenigde Naties».12 Centraal binnen het concept brede welvaart, volgens het CBS, staat de bewaking van de brede welvaart in het «hier en nu», maar ook de brede welvaart voor toekomstige generaties en in andere landen.
Zoals ik in de beantwoording van vraag 6 heb benadrukt, kan ik niet ingaan impact van een individuele financiële instelling op de brede welvaart en de SDG’s. In zijn algemeenheid vind ik het van belang dat de huidige brede welvaart houdbaar is voor volgende generaties, in Nederland en wereldwijd. De bijdrage van de financiële sector aan de duurzame transitie is daarbij van groot belang en grote urgentie.
Onderschrijft u de conclusie dat het huidige model van zelfsturing – het klimaatakkoord voor de financiële sector voor financiële instellingen – als te vrijblijvend wordt ervaren, gezien de urgentie van de klimaatcrisis?
Het zelfregulerend vermogen van de sector, zoals dit vorm heeft gekregen in het klimaatcommitment, wordt gemonitord door de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK). Zoals ik mijn beleidsagenda voor duurzame financiering van 7 juni jl. aangeef, zijn de uitkomsten van de voortgangsrapportages in het kader van het klimaatcommitment een belangrijk weegmoment. Afhankelijk van de uitkomst daarvan zal ik, samen met de Minister voor Klimaat en Energie, besluiten of meer normerend optreden gepast en mogelijk is. Hierbij zal ik aandacht houden voor een mogelijk grotere rol voor de toezichthouders, en of de huidige, sectorgedreven, governance van het klimaatcommitment nog past bij de ambitieuze klimaatopgave. Voor de eventuele verkenning van meer normerend optreden liggen alle mogelijke beleidsopties op tafel.
Bent u het eens met de stelling dat dwingender overheidsbeleid nodig is om de financiele sector te helpen verduurzamen, aangezien het huidige beleid als te vrijblijvend wordt ervaren? Zo ja, wat zijn uw plannen? Zo nee, bent u het wel eens met de stelling dat maatschappelijke druk een effectief sturingsmiddel is? Kunt u dit bevestigen door een aantal voorbeelden te geven van effectieve maatschappelijke druk in de klimaatcrisis? Welke rol zou de overheid kunnen spelen in het vergroten van die maatschappelijke druk?
Zie antwoord vraag 17.
Hoever bent u, aangezien de rijksoverheid een grote klant is van ING, met het gesprek met ING over het fossiele beleid en bent u bereid om een publiekelijk statement te maken dat u van uw huisbankier ambitieuzer klimaatbeleid verwacht? Zo ja, wat zijn uw plannen? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid? Kunt u in dit antwoord ook betrekken hoe dit past bij de ambitie van het Rijk om duurzaam in te kopen?
Ik verwacht van de ondertekenaars van het klimaatcommitment van de financiële sector dat zij zich aan de gemaakte afspraken houden en hier ambitieus invulling aan geven. Ik blijf hierover met de sector in gesprek en het kabinet zal de voortgang van de financiële sector kritisch blijven volgen. Zoals hiervoor omschreven vormen de eind dit jaar en begin volgend jaar te verschijnen voortgangsrapportages een belangrijk weegmoment om te beoordelen of binnen het klimaatcommitment voldoende voortgang wordt geboekt.
In de recente aanbestedingen van het betalingsverkeer van het Rijk heeft het klimaatbeleid en in bredere zin het thema maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) een belangrijke rol gekregen. Ten aanzien van MVO zijn in de aanbesteding eisen en wensen gesteld aan beloningsbeleid, duurzaamheid en social return13. Het onderwerp fossiel beleid valt onder duurzaamheid. Tevens is inschrijvers gevraagd een verklaring te ondertekenen omtrent het verbod op clustermunitie en het respecteren van mensenrechten.
In de aanbesteding van het giraal betalingsverkeer is MVO zwaar meegewogen bij de beoordeling van kwaliteitspunten. Hierbij is opgenomen dat ik door ING vanuit het huisbankierschap wordt geïnformeerd over de invulling van de in de aanbesteding geformuleerde wensen ten aanzien van MVO. Eerder is de Kamer geïnformeerd over de mate waarin ING voldoet aan de gestelde duurzaamheidseisen en het doorlopen van het aanbestedingsproces14.
Het niet meer kunnen voldoen aan de eis dat een dienstverlener tot de mondiale top 25% behoort qua duurzaamheid vormt een opzeggingsgrond. Dit onderstreept het belang van MVO.
Omdat het er niet op lijkt dat ING de komende tijd overtuigend haar fossiele activiteiten gaat stoppen, welke alternatieven bent u aan het ontwikkelen om ING als huisbankier weg te doen?
Zie antwoord vraag 19.
Op welke manier zou een klimaatplicht de brede welvaart kunnen vergroten en een positief effect kunnen hebben op de SDG’s?
Zoals ik uw Kamer in de beleidsagenda voor duurzame financiering heb medegedeeld, ben ik bereid om meer normerend optreden t.a.v. de doelstellingen van het klimaatcommitment te verkennen, mocht daar onvoldoende voortgang bereikt worden. Voor die eventuele verkenning liggen alle mogelijke beleidsopties nog op tafel. Brede welvaartseffecten en positieve impact op de SDG’s kunnen bij een eventuele verkenning worden meegenomen. Los daarvan verwacht ik voor financieringen aan de energiesector dat financiële instellingen in de actieplannen onder het Klimaatcommitment uitgaan van het 1,5-gradenscenario.
Bent u bereid om een nieuw sturingsmodel met daarin een zogeheten klimaatplicht te ontwikkelen voor alle Nederlandse financiële instellingen? Zo ja, wat zijn uw plannen? Zo nee, wat is er – middenin de klimaatcrisis, op het moment dat u constateert dat het niet vanzelf gebeurt – volgens u raar aan om erop aan te sturen dat alle leningen en beleggingen in lijn worden gebracht met het 1,5 graad doel uit het Parijs-Akkoord, er dus op aan te sturen dat financiële instellingen per direct stoppen met investeren in nieuwe winning van steenkool, olie en gas, in teeroliezanden, in olie- en gaswinning in het poolgebied, in kolencentrales en in fossiele infrastructuur en een plan te maken voor de versnelde uitfasering van álle investeringen in olie- en gasprojecten en -bedrijven?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bekend met de uitspraak, onterecht toegeschreven aan Edwin Burke, «The only thing necessary for the triumph of evil is for good men to do nothing.»?10
De grondgedachte achter de aan Edmund Burke toegeschreven uitspraak is die van zelf verantwoordelijkheid nemen en je niet afzijdig houden van de grote vraagstukken van de tijd waarin je leeft. Deze grondgedachte deel ik van harte. De transitie naar een klimaatneutrale economie vraagt in dat licht een bijdrage van de hele samenleving, waaronder de financiële sector. De sector heeft daarbij een bijzondere verantwoordelijkheid, omdat de keuzes van de financiële sector bepalen wat groeit en wat uitsterft.
In hoeverre vindt u dat het ongehinderd doorgaan van ING met het financieren van fossiele activiteiten terwijl ING en u beter horen te weten dat bovenstaande uitspraak van toepassing is op de leiding van ING?
Zie antwoord vraag 23.
Het bericht ‘Recordboete voor Belastingdienst vanwege zwarte lijst’. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Recordboete voor Belastingdienst vanwege zwarte lijst»?1
Ja.
Klopt het dat de boete die de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft opgelegd aan de Belastingdienst wordt betaald vanuit de begroting van het Ministerie van Financiën?
Ja, dat klopt. De boete die de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft opgelegd aan de Belastingdienst slaat neer op de begroting van de Belastingdienst. De begroting van de Belastingdienst maakt onderdeel uit van de totale begroting van het Ministerie van Financiën.
Klopt het dat de boete die de Autoriteit Persoonsgegevens heeft opgelegd aan de Belastingdienst in eerste instantie wordt geïnd via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), vervolgens wordt uitbetaald aan de Autoriteit Persoonsgegevens en uiteindelijk weer terugvloeit naar de algemene middelen van de rijksoverheid? En zo niet, kunt u toelichten hoe de inning van de boete verloopt?
Het klopt dat de boete van de Autoriteit Persoonsgegevens wordt geïnd via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Zodra de Belastingdienst de opgelegde boete betaalt, zullen deze middelen als ontvangst worden geboekt op de begroting van Justitie en Veiligheid (JenV).
Welke bevoegdheden hebt u met betrekking tot de besteding van het bedrag van een bestuurlijke boete die is opgelegd aan de rijksoverheid?
De boete die is opgelegd door de Autoriteit Persoonsgegevens dient te worden voldaan door de Belastingdienst. Zodra de boete is voldaan en terechtkomt bij het CJIB, zullen deze middelen zoals bij vraag 3 toegelicht, als ontvangst worden geboekt op de begroting van JenV. Het kabinet is bevoegd om voorstellen voor aanwending van deze middelen aan beide Kamers voor te leggen. De Kamer is conform het budgetrecht gemachtigd om samen met de regering zowel de hoogte van de Rijksuitgaven vast te stellen als het doel van deze uitgaven te bepalen.
In hoeverre bent u bevoegd om het bedrag van de boete van de AP te oormerken voor een bepaald doel?
Zie antwoord vraag 4.
Ondersteunt u de gedachte dat het besteden van het bedrag van de boete aan maatregelen die erop gericht zijn om de schendingen van rechten van burgers die de AP heeft vastgesteld in de toekomst te voorkomen, kan bijdragen aan het herstel van het vertrouwen van burgers in de overheid?
De schending van rechten van burgers zoals de Autoriteit Persoonsgegevens deze heeft vastgesteld betreur ik ten zeerste. Ik ben daarom, vooruitlopend op definitieve besluitvorming, aan het verkennen wat mogelijke opties van situaties zijn waarin een tegemoetkoming passend is en wat dit voor tegemoetkoming kan zijn. Op deze wijze wil ik bijdragen aan het herstel van het vertrouwen van burgers in de overheid. Het oormerken van het bedrag van de boete is hiervoor niet noodzakelijk.
Bent u bereid om het bedrag van de boete van de AP te oormerken voor het op lange termijn versterken van de praktische rechtsbescherming van belastingplichtigen of het bieden van onafhankelijke fiscale rechtshulp aan belastingplichtigen zoals ook is vastgelegd in het coalitieakkoord? Zo ja, kunt u toelichten hoe u dit gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Als aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 5 is het aan het kabinet om voorstellen te doen voor aanwending van de Rijksmiddelen en is het aan de Kamer om samen met de regering zowel de hoogte van de Rijksuitgaven als het doel van deze uitgaven te bepalen.
Het kosteloos wijzigen van de geslachtsnaam voor slachtoffers van incest |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de toezeggingen van de vorige Minister voor Rechtsbescherming de procedure voor geslachtsnaamswijziging te vereenvoudigen en deze procedure voor een bredere groep slachtoffers kosteloos te maken?1 2
Ja, in de beantwoording op de Kamervragen is verwezen naar de brief van mijn ambtsvoorganger van 6 september 2019.3 In die brief heeft hij onder meer aangegeven navolging te geven aan de aanbeveling uit het rapport van Nobel van 2002. Die aanbeveling ziet op gevallen waarin naamswijziging wordt gevraagd door slachtoffers die een onherroepelijke veroordeling kunnen overleggen wegens een misdrijf jegens hen begaan door de dader aan wie zij hun geslachtsnaam ontlenen. In de brief is aangekondigd dat in deze gevallen niet alleen in geval van een onherroepelijke veroordeling, maar ook in gevallen waarin het Schadefonds Geweldsmisdrijven een uitkering heeft toegekend, naamswijziging kosteloos kan gebeuren.
Klopt het dat het wijzigen van de geslachtsnaam op dit moment alleen kosteloos is wanneer de dader de naamgever is en dus niet wanneer de dader een familielid is, niet zijnde de naamgever, zoals bijvoorbeeld een broer of oom? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Dat klopt. In gevallen waarin de ouder/naamgever is veroordeeld voor een bepaald misdrijf4 – waaronder incest – tegen de verzoeker, een familielid in de eerste of tweede graad of een levensgezel van hen, kan naamswijziging kosteloos plaatsvinden. Dit is een uitzondering op het uitgangspunt dat diensten van de overheid kostendekkend moeten worden uitgevoerd. Reden hiervoor is dat in deze gevallen de naam wordt ontleend aan de dader, met andere woorden de dader is de naamgever.
Ik kan mij voorstellen dat in gevallen waarin niet de naamgevende ouder, maar een ander familielid met dezelfde geslachtsnaam dader is, ook de wens kan bestaan om de geslachtsnaam te wijzigen. Dit, omdat het slachtoffer psychische hinder heeft van die naam. In deze gevallen wordt de naam niet ontleend aan de dader en is er in zoverre geen directe relatie tussen dader en naamgever. In deze gevallen is naamswijziging net als in andere gevallen waarin sprake is van psychische hinder, niet kosteloos. Ik zie thans geen reden en financiële ruimte om het uitgangspunt los te laten dat diensten van de overheid kostendekkend moeten worden uitgevoerd.
Bent u bereid nog eens serieus te bekijken of op dit moment slachtoffers buiten de boot vallen, die logischerwijs toch ook aanspraak zouden moeten kunnen maken op kosteloze geslachtsnaamwijziging, zoals bijvoorbeeld wanneer de dader een familielid is, niet zijnde de naamgever, maar bijvoorbeeld een broer of een oom? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 1:7 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek zijn de gronden voor en kosten van naamswijziging geregeld bij algemene maatregel van bestuur (hierna: AMvB): in het Besluit geslachtsnaamswijziging en de Regelen betreffende verzoeken tot naamswijziging en tot naamsvaststelling. Een eventuele aanpassing zal dan ook bij AMvB kunnen plaatsvinden en hoeft niet te worden betrokken bij de wet die de gecombineerde geslachtsnaam introduceert.
Het Besluit geslachtsnaamswijziging moet in elk geval worden aangepast als het wetsvoorstel introductie gecombineerde geslachtsnaam wet wordt. Wanneer dit precies zal zijn, is mede afhankelijk van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel. Ik verwacht dat de aanpassing van het besluit in de loop van 2023 kan worden opgepakt. Ik wil beide AMvB’s dan tegen het licht houden en de gronden en kosten in brede zin bezien. Ik zal daarbij ook deze wens betrekken.
Bent u bereid bovenstaand punt mee te nemen in de wet die de gecombineerde geslachtsnaam introduceert (Kamerstuk 35 990), bijvoorbeeld met een nota van wijziging? Zo nee, waarom niet en op welke wijze wilt u dan hier aandacht aangeven?
Zie antwoord vraag 3.
Het wegmoffelen van oversterfte door Coronadashboard |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Coronadashboard moffelt oversterfte weg»?1
Ja.
Waarom heeft het coronadashboard oversterfte weggemoffeld? Kunt u uw antwoord gedetailleerd toelichten?
Het coronadashboard heeft de oversterfte niet weggemoffeld. Door een technische fout is sinds eind 2021 het blauwe gebied van de grafiek over oversterfte op het dashboard te breed getoond. Het blauwe gebied geeft de boven- en ondergrens van de verwachte sterftecijfers van het CBS weer. Door de grotere bandbreedte van de verwachte sterfte stak de daadwerkelijke sterfte minder snel boven deze bandbreedte uit. Door de technische fout leek de oversterfte lager dan die werkelijk was.
De fout is ontstaan bij het inladen van de prognoses die het CBS 1x per jaar maakt van de sterfte van het volgende jaar en heeft met terugwerkende kracht effect gehad op de gehele grafiek (dus de periode maart 2020- heden). De fout is op 2 mei jl. onder onze aandacht gebracht via een tweet van Maurice de Hond, die suggereerde dat VWS deze fout met opzet heeft gemaakt om veel weken met oversterfte weg te moffelen. Het gaat echter om een technische fout.
Op 3 mei jl., de dag nadat de fout bij het dashboard bekend is geworden, is de grafiek voor de gehele periode met terugwerkende kracht aangepast.
Deelt u de mening dat een dashboard van de rijksoverheid te vertrouwen moet zijn en geen cijfers moet vervalsen om het aantal coronasterfgevallen aan te dikken? Zo ja, wilt u het coronadashboard per direct ontbinden?
Ik deel de mening dat een dashboard van de rijksoverheid te vertrouwen moet zijn. Dat is ook het geval. Het coronadashboard laat actuele cijfers zien over het coronavirus in Nederland. Dit is betrouwbare informatie afkomstig van het RIVM, de GGD’en en de ziekenhuizen. Indien er een fout wordt gemaakt, wordt deze na ontdekking zo snel mogelijk hersteld. Hier wordt transparant over gecommuniceerd via het coronadashboard.
Heeft u de bereidheid om cruciale analyses (o.a. over de oversterfte) door onafhankelijke deskundigen te laten uitvoeren en niet door (semi-)overheidsinstanties, zodat het gegoochel met cijfers met het doel om mensen corona-angst aan te jagen tot het verleden gaat behoren? Kunt u uw antwoord gedetailleerd toelichten?
Allereerst wil ik u er op wijzen dat het RIVM en CBS onafhankelijke onderzoeksorganisaties zijn. Daarnaast kunnen onafhankelijk deskundigen op basis van de open data van het CBS en RIVM ook hun eigen onderzoek doen. Ook wil ik onderzoek door academici mogelijk maken. Zo heb ik in de Kamerbrief over de langetermijnstrategie COVID-19, verstuurd op 1 april 2022, aangegeven dat ik de ambitie heb om academici in staat te stellen hun eigen analyses te maken. Daarom streef ik er naar COVID-19 data van partijen zoals het RIVM en de GGD toegankelijk te maken voor onderzoek door derden, uiteraard voor zover dat mogelijk is binnen de AVG2.
Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van het oversterfte onderzoek waarbij onderzoekers, niet gelieerd aan (semi-) overheidsinstanties betrokken worden. In de stand van zakenbrief COVID-19 van 15 februari jl.3 heb ik aangegeven dat het oversterfte onderzoek door middel van drie trajecten vorm krijgt. Hiermee wordt het onderscheid gemaakt tussen het onafhankelijk onderzoek wat uitgevoerd wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het RIVM (traject 1 en 2), en de opdracht aan ZonMw om academisch onderzoek mogelijk te maken (traject 3).
Ik wil hiermee het belang van academisch onderzoek losstaand van de overheid onderstrepen.
Het bericht 'Het papieren meisje' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Het papieren meisje»?1
Ja.
Wat vindt u van het artikel? Bent u het eens dat het onacceptabel is dat er voor kinderen met psychische problemen onvoldoende passende hulp beschikbaar is?
Passende zorg moet beschikbaar zijn voor de meest kwetsbare kinderen en jongeren. Ik vind het dus niet acceptabel dat die passende hulp er niet is. In de brief «Hervormingen Jeugdzorg» van 13 mei 2022 heb ik daarom geschreven dat het prioriteit heeft hierin verbeteringen aan te brengen.
Bent u het eens dat als een rechter constateert dat er behandeling moet komen, dit ook in praktijk moet gebeuren? Hoe vaak komen situaties zoals beschreven in het artikel voor?
Daar ben ik het mee eens.
Het is niet bekend hoe vaak situaties zoals beschreven in het artikel voorkomen.
Hoeveel jongeren die gespecialiseerde hulp nodig hebben, staan nu op wachtlijsten of worden vanwege het gebrek aan passende hulp op een gesloten afdeling geplaatst? Als dit niet bekend is: wanneer verwacht u hier wel zicht op te hebben?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van jeugdhulp. Informatie over wachttijden wordt daarom niet landelijk bijgehouden. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) is in opdracht van VNG en VWS bezig met het aanpakken van wachttijden in de regio. Het verkrijgen van inzicht en overzicht gebeurt dus in eerste instantie regionaal, zodat gemeenten en regio’s kunnen sturen. De regionale beelden bij elkaar moet ook een landelijk beeld kunnen geven over hoe het met de wachttijden staat. Eind dit jaar wordt een eerste «basis» dashboard aan de gemeenten beschikbaar gesteld, gevuld met de beschikbare basisinformatie per regio uit het berichtenverkeer. Daar moeten zij mee aan de slag. Voor enkele regio’s ligt er dan al een volledig gevuld dashboard. De komende jaren moet dit voor steeds meer regio’s beschikbaar komen. We verwachten dat vanaf eind 2025 landelijk inzicht en overzicht beschikbaar is.
Er bestaan geen kwantitatieve gegevens over jongere die bij gebrek aan passende hulp op een gesloten afdeling worden geplaatst.
Bent u het eens dat er onvoldoende gespecialiseerde hulp is voor jongeren die seksueel misbruik hebben meegemaakt? Zo ja, wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat er meer behandelplekken en behandelaren komen om deze jongeren te helpen?
Kinderen en jongeren met complexe problemen of problemen die specialistische hulp vereisen krijgen niet altijd tijdig en passende hulp. Om ervoor te zorgen dat daarin verbetering komt gaan we gespecialiseerde hulp die regionaal of landelijk slechts voor een aantal kinderen nodig is, op een andere schaal zo simpel en effectief mogelijk organiseren. We gaan de regionale inkoop van specialistische zorg verplichten en specifieke vormen van hoog specialistische zorg landelijk organiseren. Op korte termijn publiceert de VNG een quick scan hierover.
Wat vindt u ervan dat de ouders van de jongere aangeven dat er 27 hulpverleners en instanties met haar bezig zijn, maar vooral over hen wordt gesproken en niet met hen?
Als een jongere jeugdhulp nodig heeft vind ik dat de hulpverlening ouders daar actief bij moet betrekken. Dat deze ouders hebben ervaren dat er vooral over hen in plaats van met hen gesproken werd vind ik niet juist.
Wat zijn de verplichtingen voor een instelling of crisisplek wanneer een jongere wegloopt? Wat vindt u ervan dat haar ouders haar zelf hebben gevonden?
In de Jeugdwet en in het Burgerlijk Wetboek zijn niet opgenomen welke verplichtingen/bevoegdheden een jeugdinstelling heeft wanneer een jongere wegloopt, behoudens een registratieplicht voor de instelling richting de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De IGJ houdt bij instellingen toezicht op het adequaat handelen bij een vermissing.
Het bovenstaande betekent dat een instelling in die situatie terugvalt op zijn eigen wettelijke taakomschrijving: het verlenen van verantwoorde hulp waarbij de zorg van een goede hulpverlener in acht dient te worden genomen.
De directeur van de jeugdinstelling is verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken binnen de instelling. Hij bepaalt of er sprake is van een onttrekking en kan besluiten zoekactiviteiten te ondernemen. Blijkt na zoeken dat de jeugdige onvindbaar is en zijn er zorgen over de jeugdige, dan is er sprake van een vermissing. De directeur dient dan de vermissing te melden aan de politie en geeft daarbij aan of sprake is van een al dan niet urgente vermissing. Dit dient als input voor het handelen van de politie en de daarbij in te zetten opsporingsbevoegdheden.
Ik ben niet bekend met de specifieke omstandigheden van deze vermissing, maar ik ga ervan uit dat de instelling de nodige zorg heeft betracht. Uiteraard ben ik blij dat de jongere is gevonden.
Is bekend hoe vaak jongeren slechter uit de gesloten jeugdhulp komen dan dat ze er terecht komen?
Uit gesprekken met jongeren weet ik dat er jongeren zijn die slechter uit de gesloten jeugdhulp komen dan toen ze er terecht kwamen. Hoe vaak dat gebeurt is helaas niet bekend. Dat laat onverlet dat deze ervaring van jongeren mij motiveert om de gesloten jeugdhulp in de huidige vorm af te bouwen.
Bent u het eens dat een behandelplan samen met jongeren zou moeten worden opgesteld?
Daar ben ik het volmondig mee eens. Jongeren moeten altijd betrokken zijn bij hun behandeling. Daarom is in het wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdhulp opgenomen dat de jeugdhulpverantwoordelijke samen met de jeugdige het hulpverleningsplan opstelt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over Jeugdbeleid op 18 mei aanstaande?
Helaas is dat niet gelukt.
Het bericht ‘Recordaantal klachten en vragen over discriminatie in 2021’. |
|
Lucille Werner (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Recordaantal klachten en vragen over discriminatie in 2021»?1
Ja.
Klopt het dat de meeste klachten bij het College voor de Rechten van de Mens vorig jaar betrekking hadden op een handicap of een chronische ziekte, zoals de afgelopen vijf jaar ook al het geval was? Welke verklaring(en) heeft u hiervoor? Wordt de toegankelijkheid van de samenleving voor mensen met een handicap volgens u te positief voorgesteld?
Uit de Monitor Discriminatiezaken over 2021 blijkt inderdaad dat sinds 2017 de meeste verzoeken om een oordeel, betrekking hadden op een handicap of een chronische ziekte. Dit laat in de eerste plaats zien dat het College voor de Rechten van de Mens bekendheid geniet bij de mensen die bescherming kunnen ontlenen aan de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte, waarover het College een uitspraak kan geven. Het College houdt sinds de ratificatie van het VN-verdrag handicap in 2016 toezicht op de uitvoering en naleving ervan in Nederland. Het College geeft zelf als verklaring dat hij door deze toezichthoudende rol meer is gaan communiceren over de rechten van mensen met een beperking. Hierdoor weten meer mensen met een beperking wat hun rechten zijn en dat ze naar het College kunnen stappen als ze menen dat hun rechten worden geschonden.2
De toegankelijkheid van de samenleving voor mensen met een handicap vraagt nog altijd om meer bewustwording. De oordelen van het College laten zien dat werkgevers en ondernemers werknemers zich vaak niet realiseren dat de toegankelijkheid van hun organisatie verbetering behoeft voor werknemers en klanten met een beperking.
Deelt u de mening dat een organisatie een beperking heeft als mensen hun werk niet kunnen doen of niet kunnen meedoen aan activiteiten?
Elke organisatie die werk of goederen en diensten aanbiedt moet rekening houden met de eisen die de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte stelt. Uit de wet volgt ook het recht om een doeltreffende aanpassing te vragen als dat nodig is om toegang te krijgen tot werk of activiteiten. Toegankelijkheid is dus het uitgangspunt van de wet. Als een organisatie niet toegankelijk is voor mensen met een handicap of chronische ziekte en evenmin bereid is om daaraan te werken, deel ik de mening dat de beperking vooral in de organisatie zelf zit. Gelukkig blijkt uit de oordelen van het College voor de Rechten van de Mens juist een coöperatieve houding van organisaties die op hun (on)toegankelijkheid worden aangesproken. Uit de Monitor Discriminatiezaken over 2021 blijkt ook dat de oordelen van het College meer dan ooit werden opgevolgd. 88% van de in het ongelijk gestelde verwerende partijen waren bereid om maatregelen te treffen naar aanleiding van een uitspraak waarin tot schending van de gelijke behandelingswetgeving werd geoordeeld.3
Welke maatregelen heeft u de afgelopen jaren getroffen voor mensen met een handicap naar aanleiding van de Monitor Discriminatiezaken over 2021?
De afgelopen jaren heeft het kabinet ingezet op het op gang brengen en in gang houden van een maatschappelijke beweging naar meer toegankelijkheid en inclusie. Zo is bijvoorbeeld het aantal gemeenten, bedrijven en onderwijsinstellingen dat een aanpak heeft op het gebied van toegankelijkheid en inclusie gegroeid. In de eindrapportage van het programma Onbeperkt meedoen! over de periode 2018 – 2021 is uiteengezet hoe deze vertaling van het VN-verdrag handicap terug te zien was op diverse terreinen zoals openbaar vervoer, arbeidsmarkt, onderwijs of passende zorg en ondersteuning. Dit zijn thema’s waarop het College voor de Rechten van de Mens in 2021 bijvoorbeeld ook haar meldingen of verzoeken op binnen kreeg. De eindrapportage geeft een weergave van de diverse maatregelen en activiteiten vanuit de rijksoverheid en het grote aantal opgestarte maatschappelijke initiatieven die de afgelopen jaren op deze thema’s ondernomen zijn.4
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de verplichtingen voor de overheid die voortvloeien uit het VN-verdrag Handicap?2
Op 19 april 2022 heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport als coördinerend bewindspersoon handicap u geïnformeerd over de vervolgaanpak van het kabinet voor de implementatie van het VN-verdrag handicap.6 Met de maatschappelijke beweging die in antwoord op uw vorige vraag (vraag 4) is beschreven, zijn we de afgelopen jaren de goede weg ingeslagen. Maar het VN-verdrag handicap moet ook de komende jaren bij bedrijven, organisaties en overheden op de agenda blijven staan. Het denken vanuit het sociaal model van handicap7, het verbeteren van de toegankelijkheid en het bewerkstelligen van inclusie vergt een proces van lange adem en het continueren van de samenwerking met vele partijen in het land.
De aanpak voor de komende periode is er onder andere op gericht dat er op belangrijke opgaven uit het VN-verdrag handicap inclusiepacten kunnen worden afgesloten, tussen partijen die zelf concrete acties gericht op impact voor mensen met een beperking aan deze opgaven kunnen verbinden. Het VN-verdrag handicap krijgt ook een verdere vertaling in de beleidsagenda’s van diverse leden van het kabinet, waar u in de brief van 19 april 2022 een overzicht van trof. Daarnaast is er blijvende inzet op het vergroten van de bewustwording over de letterlijke en figuurlijke drempels waar mensen met een beperking in de samenleving tegenaan kunnen lopen. En het verbeteren van de inzet van ervaringsdeskundigheid, waarmee het beleid en de uitvoering van organisaties, overheden en bedrijven verbeterd kan worden.
Herkent u het beeld, dat de situatie voor mensen met een handicap of chronische ziekte als gevolg van de coronapandemie is verslechterd, zeker als zij moeite hadden met het vinden van een baan, een opleiding of een huis?
Ik herken dat het coronavirus een ontegenzeglijke invloed heeft gehad op het dagelijks leven van mensen met een beperking of chronische ziekte.8 Eén op de vijf meldingen bij het College ging over de coronamaatregelen, onder meer over de problemen die mensen ervoeren door het corona toegangsbewijs en de mondkapjesplicht. Het coronavirus en de maatregelen die in de strijd tegen het virus genomen zijn, hebben in veel gevallen het leven van mensen met een beperking ontregeld. En de verwachte verschuiving van de coronapandemie naar een endemie, heeft mogelijk langdurige consequenties voor een deel van de mensen met een beperking of chronische aandoening. Zo zullen zij door hun specifieke medische achtergrond verhoogde medische risico’s blijven lopen. De coronaperiode heeft daarmee de initiatieven gericht op inclusie vanuit het VN-verdrag relevanter en urgenter gemaakt. En tegelijkertijd kansen aan het licht gebracht om de toegankelijkheid van de samenleving te verbeteren, bijvoorbeeld op het gebied van prikkelarm (thuis)werken en -studeren.
Welke voorbeelden in de Monitor Discriminatiezaken over 2021 zijn voor u aanleiding om concrete beleidsmaatregelen te treffen, onder meer om te bevorderen dat mensen met een handicap zichtbaar zijn in de samenleving, hun steentje kunnen bijdragen en aansluiting zoeken bij anderen?
Hoewel er de afgelopen jaren stappen voorwaarts zijn gezet, ervaren mensen met een beperking nog altijd drempels om volledig mee te kunnen doen in de samenleving. We moeten verdere stappen blijven zetten zodat zij volledig mee kunnen doen aan de samenleving.
In de Monitor Discriminatiezaken 2021 staat onder andere vermeld dat over het algemeen mensen met een beperking minder snel een huis, een baan of een opleiding kunnen vinden. Hierdoor kunnen zij minder goed meedoen aan de samenleving dan mensen zonder beperking. In de Kamerbrief van 19 april 2022 vindt u een overzicht van hoe mijn collega’s in het kabinet de komende periode invulling zullen geven aan het verbeteren van de positie van mensen met een beperking op deze gebieden.9 Zo vindt het kabinet belangrijk dat er voldoende betaalbare woningen beschikbaar zijn voor mensen met een beperking met waar nodig de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding. In het programma «Een thuis voor iedereen» worden mensen met een beperking expliciet genoemd als aandachtsgroep.10 Daarnaast streeft het kabinet naar een inclusieve arbeidsmarkt en heeft het de ambitie om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen.
Het bericht ‘China ziet DNA als natuurlijke hulpbron en bouwt aan enorme genendatabank’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kent u het artikel: «China ziet DNA als natuurlijke hulpbron en bouwt aan enorme genendatabank»?1
Ja.
Kent u het verslag over het wetsvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal?2
Ja. Ik verwacht u de nota naar aanleiding van het verslag voor de zomer op te sturen.
Kunt u aangeven welke bescherming er nog wel of niet is indien lichaamsmateriaal van Nederlanders met toestemming wordt gebruikt voor onderzoek en in het buitenland terechtkomt? Kunt u aangeven of, en zo ja, hoe het wetsvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal dat zou veranderen?
Nederlandse wetgeving is niet van toepassing in andere landen. Bij de afgifte van lichaamsmateriaal kan de beheerder van lichaamsmateriaal privaatrechtelijke afspraken maken met de ontvangende partij over onder andere de doeleinden waarvoor het materiaal gebruikt wordt en onder welke voorwaarden het materiaal gebruik wordt (vastgelegd in een zogenaamde Material and associated Data Transfer Agreement). De NFU heeft daarvoor een template opgesteld, die beschikbaar is op de website van de ELSI servicedesk.3 Gebruik hiervan is niet wettelijk verplicht, maar is gebruikelijk bij in elk geval de Universitaire Medische Centra.
Het wetsvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal (Wzl) zal bepalen dat de beheerder verplicht is om, bij het verstrekken of overdragen van lichaamsmateriaal aan een gebruiker of aan een andere beheerder, in bindende afspraken vast te leggen:
voor welke soorten doeleinden of, in voorkomend geval, voor welke concrete doeleinden handelingen met het lichaamsmateriaal mogen worden verricht,
de voorwaarden waaronder dat mag, en
op welke wijze die overdracht plaatsvindt, passend bij het soort lichaamsmateriaal en het beoogde gebruik.
Daarnaast gelden er, als de Wzl wordt ingevoerd, wettelijke normen over de informatievoorziening aan de donor. Zo moet de donor worden geïnformeerd als de mogelijkheid bestaat dat zijn materiaal voor onderzoek naar het buitenland gaat. In de huidige praktijk is dit informeren overigens ook gebruikelijk, maar niet verplicht.
Kunt u aangeven welke biobanken in Nederland nu in buitenlandse en specifiek in Chinese handen zijn c.q. waar een buitenlandse deelneming is?
Hier heb ik geen inzicht in. Over het algemeen zijn biobanken in beheer van ziekenhuizen of onderzoeksinstellingen zoals het Nederlands Kanker Instituut (NKI), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de bloedbank. Dit geldt zowel voor de zogenoemde «nader gebruik» biobanken (met materiaal dat in kader van zorgverlening is afgenomen), klinische biobanken (met materiaal dat in kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek is afgenomen) en populatie biobanken (met materiaal uit een populatieonderzoek). BBMRI-NL houdt een catalogus bij van in Nederland actieve biobanken4, maar deze is niet volledig.
Klopt het dat Chinese wetgeving zich kan uitstrekken tot activiteiten van Chinezen c.q. Chinese bedrijven in het buitenland?
Nee. De Chinese Biosecurity Act en de Regulation on the Administration of Human Genetic Resources regelen onder andere de voorwaarden waaronder buitenlandse bedrijven of individuen die op Chinees grondgebied opereren, gebruik mogen maken van genetisch materiaal (zowel lichaamsmateriaal als genetische gegevens die daaruit verkregen zijn) in China. Chinese wetgeving is niet van toepassing in Nederland, en Chinese bedrijven die actief zijn in Nederland moeten zich aan Nederlandse wetgeving houden.
Als lichaamsmateriaal of DNA gegevens die daaruit verkregen zijn naar China zijn gestuurd door (al of niet Chinese) bedrijven, zal de Chinese wetgeving daarop wel van toepassing zijn. Daarom dat het belangrijk is dat donoren geïnformeerd worden als de mogelijkheid bestaat dat zijn materiaal voor onderzoek naar het buitenland gaat.
Kunt u aangeven wat het betekent als mensen meedoen aan wetenschappelijke medische onderzoeken en/of experimentele medicatie als het bedrijf c.q. de organisatie voor meer dan 49% in Chinese handen is?
Hoewel bedrijven in Nederland die (gedeeltelijk) in Chinese handen zijn te maken hebben met Chinese investeerders die zeggenschap hebben in het bedrijf, geldt dat de bedrijven zich aan Nederlandse wetgeving moeten houden. Mensen die meedoen aan wetenschappelijke medische onderzoeken worden dus beschermd door de in Nederland geldende wet- en regelgeving zoals de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen, de (U)AVG en in de toekomst, als deze wordt aangenomen, de Wet Zeggenschap Lichaamsmateriaal (Wzl).
Het bericht ‘Verstrekkend stikstofvonnis zet bouwvergunningen voor meer dan 30 duizend woningen op losse schroeven’ |
|
Peter de Groot (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verstrekkend stikstofvonnis zet bouwvergunningen voor meer dan 30 duizend woningen op losse schroeven»?1
Ja.
Heeft deze uitspraak effect op reeds onherroepelijk geworden vergunningen voor woningbouw. Zo ja, op welke wijze is dit het geval? Zo nee, waarom niet?
Nee, onherroepelijk geworden vergunningen blijven in stand. De vergunninghouders kunnen gebruik blijven maken van hun natuurvergunning.
Welk effect heeft deze uitspraak op de vergunningverlening voor de korte termijn?
De uitspraak heeft betrekking op stikstofdepositieruimte die via het Stikstofregistratiesysteem (SSRS) beschikbaar is gesteld vanuit de effecten van de landelijke snelheidsverlaging (Lsv) ten behoeve van woningbouw. Reeds voorafgaand aan de uitspraak door de Rechtbank Noord-Holland over een woningbouwvergunning in Egmond aan de Hoef heeft het Kabinet besloten om via het SSRS vanuit de Lsv geen ruimte meer beschikbaar te stellen voor nieuwe projecten. Hierover heeft de Minister voor Natuur en Stikstof uw Kamer schriftelijk geïnformeerd op 1 april jl. (Kamerstuk 33 576, nr. 265). Met ingang van 13 januari jl. is het SSRS gesloten. Bij de eerstvolgende openstelling van het SSRS komt ruimte uit een andere maatregel beschikbaar, de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv).
Wat is het te verwachten effect van deze uitspraak voor het afgeven van vergunningen voor de opgenomen woningbouwprojecten in het programma Woningbouw?
Deze uitspraak heeft naar verwachting vrijwel geen effect op het afgeven van vergunningen voor de opgenomen woningbouwprojecten in het programma Woningbouw. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3. De uitspraak heeft betrekking op het beschikbaar stellen van ruimte uit de snelheidsmaatregel. Ruimte uit die maatregel kan vanaf 13 januari 2022 niet meer benut worden voor het afgeven van nieuwe vergunningen. Dat laat onverkort dat er vanuit de woningbouw behoefte is en blijft aan stikstofruimte. Dit jaar en ook daarna komt voor nieuwe vergunningen ruimte in het SSRS beschikbaar uit andere maatregelen. Daarop heeft deze uitspraak geen betrekking.
Wie is verantwoordelijk voor het realiseren van de passende maatregelen ten aanzien van woningbouwprojecten: rijk, provincie en/of gemeente?
Het vorige kabinet heeft in 2019 besloten met landelijke maatregelen in totaal 7,6 mol/ha/ja aan stikstofdepositieruimte te realiseren ten behoeve van het SSRS om daarmee (onder andere) woningbouwprojecten mogelijk te maken. Dit betrof aanvankelijk de landelijke snelheidsmaatregel, een tijdelijke wijziging van de Regeling diervoeders om zodoende het ruwe eiwitgehalte in veevoer naar beneden te brengen en de eerste ophoging van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv)2 Daar de veevoermaatregel geen doorgang kon vinden, is afgekondigd om als alternatief meer ruimte te benutten die beschikbaar zou komen vanuit de Srv3, nadat deze vanuit de structurele aanpak stikstof een tweede verhoging van het budget toegekend heeft gekregen. Ondanks deze tweevoudige ophoging van het budget van de Srv, pakte de uiteindelijke deelname aan de regeling en de daarbij behorende opbrengst aanmerkelijk lager uit dan geraamd. Vervolgens heeft het vorige kabinet gezocht naar alternatieven die vanuit de onderuitputting van de Srv-middelen gefinancierd worden4. Deze maatregelen zijn in uitvoering.
Het rijk is verantwoordelijk voor deze landelijke maatregelen en daarmee verantwoordelijk voor het borgen dat de maatregelen voldoen aan de juridische eisen die gelden voor mitigerende maatregelen. Dergelijke mitigerende maatregelen kunnen ook door provincies en/of gemeenten worden genomen. Voor het overige zijn initiatiefnemers zelf verantwoordelijk voor het nemen van mitigerende maatregelen.
Welke stikstofruimte kan u inzetten om deze vergunningverlening niet tot stilstand te laten komen?
Zoals onder andere aangekondigd in de brief aan uw Kamer van 30 juni 2021 zijn de resterende middelen van de Srv toegekend aan andere maatregelen om de oorspronkelijke doelen van de Srv te behalen.5 Zodoende komt er ten behoeve van (onder andere) woningbouwprojecten medio 2022 via het SSRS stikstofdepositieruimte beschikbaar uit de Srv. De komende jaren komt vervolgens ruimte beschikbaar vanuit in ieder geval de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden en indien mogelijk de Tijdelijke regeling walstroom zeeschepen 2022–2023.
Gezien de enorme opgave met betrekking tot de woningbouw, hoe en waar kan de regie op het juist en volledig regelen van de benodigde stikstofrechten als noodzakelijke passende maatregelen het beste worden belegd: rijk, provincie of gemeente?
De opgaven hebben bovenal betrekking op het verbeteren van de natuur en het reduceren van de stikstofdepositie op kwetsbare natuurgebieden. Daar zet het kabinet op in en pakt het de regie om zeker te stellen dat de doelen worden gehaald. Via dat spoor komt er op termijn meer ruimte voor economische ontwikkelingen, waaronder woningbouw. De inzet van provincies en gemeenten is erop gericht om deze doelstellingen te kunnen halen. De ruimtelijke inpassing en het realiseren van (extra) stikstofruimte krijgen vorm binnen de gebiedsgerichte aanpak. In de tussentijd werken rijk en provincies binnen die context ook samen aan de woningbouwopgave en andere opgaven zoals verduurzaming van energieprojecten. In die gezamenlijkheid en vanuit verschillende verantwoordelijkheden wordt gewerkt aan het kunnen inzetten van mitigerende maatregelen voor projecten en daar worden verschillende instrumenten voor ingezet zoals intern en extern salderen, het SSRS, maar ook provinciale doelenbanken.
Welke mogelijkheden ziet u om woningbouwprojecten juist een positieve bijdrage te laten leveren aan het herstel van het onder de Habitatrichtlijn ingestelde Natura 2000 netwerk van gebieden?
Het herstel van onze natuurgebieden is voor een groot deel gebaat bij afname van de stikstofdepositie. Woningbouwprojecten (inclusief verduurzaming van bestaande woningen) kunnen daar een positieve bijdrage aan leveren door stikstofemissies te reduceren in de bouwfase en in de gebruiksfase.
Maar stikstof is niet de enige drukfactor. Binnen de gebiedsgerichte aanpak wordt integraal, dus vanuit verschillende opgaven, bekeken wat erin de regio nodig is om bij te dragen aan herstel van natuur, waaronder het verbeteren van de bodem- en de waterkwaliteit. Door natuurinclusief te bouwen is het mogelijk om een bijdrage te leveren aan meer robuuste natuur. Voorbeelden zijn het versterken van groenblauwe verbindingen tussen stad en land op regionale schaal, maar ook heel concreet door het aanleggen van groene daken en muren, het slim omgaan met verlichting en het plaatsen van kasten voor broedende vogels en vleermuizen.
Wat is daarvoor binnen de woningbouwopgave, naast natuurinclusief bouwen, voor nodig?
Voor de bouw en sloopfase is het van belang om in toenemende mate te gaan werken met schoon en emissieloos materieel (werk-, vaar- en voertuigen). Naast ander materieel zullen andere manieren van bouwen (denk aan industrieel bouwen of het werken met bouwhubs) ook een bijdrage leveren aan stikstofreductie. Het kabinet streeft naar een afname van stikstofemissie van 60% in 2030 ten opzichte van 2018 en heeft daarvoor het programma Schoon en Emissieloos Bouwen (SEB) opgezet. Binnen dit programma wordt onder meer samen met de bouwsector, medeoverheden en kennisinstellingen een routekaart opgesteld, waarin de verduurzaming van mobiele werktuigen, vaartuigen en voertuigen in de bouw tot 2030 vorm krijgt, inclusief afspraken over de uitvoering. Daarnaast is de Subsidieregeling Schoon en Emissieloos Bouwmaterieel (SSEB) opengegaan voor aanvragen.
Ook in de gebruiksfase kunnen stikstofdeposities op natuur worden teruggebracht, door bijvoorbeeld meer met natuur rekening te houden in de ruimtelijke ordening, de wijze van ontsluiting van wijken en het hanteren van lagere parkeernormen in combinatie met bevordering van gebruik van het OV.
Denkt u hierbij aan ingrepen in de bouwfase van woningen of in de gebruikersfase?
Zoals uit het antwoord op vraag 8 blijkt, hebben beide fases de aandacht als het gaat om reductie van stikstofemissie/-reductie.
Welke andere stikstof mitigerende maatregelen binnen de woningbouw zijn er voorhanden of moeten verkend worden om wel te voldoen aan de eisen van vergunningverlening?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 9. Daarnaast kan vergunningverlening, afhankelijk van de staat van de natuur, mogelijk plaatsvinden op grond van intern of extern salderen. In de hoofdlijnenbrief van 1 april jl. (kenmerk 2022D15528) heeft de Minister voor Natuur en Stikstof aangekondigd dat de komende tijd wordt ingezet op het aanscherpen en verduidelijken van het beleid en het instrumentarium van toestemmingverlening. Voor de zomer wordt de Kamer daarover nader geïnformeerd.
Bent u bekend met de in het rapport «Natuurverkenning 2050 – Scenario Natuurinclusief» beschreven potentie van natuurinclusief bouwen voor het doelbereik van instandhoudingsverplichtingen in Natura 2000 gebieden?
Ja.
Indien ja, bent u bereid om op de korte termijn met de bouwsector een juridisch geborgd voorstel uit te werken waarbij de potentie van natuurinclusief bouwen wordt meegenomen bij de door gedeputeerde staten verplichte passende beoordeling van de gevolgen voor Natura 2000 gebieden, waarmee een vorm van intern salderen ontstaat die als positieve stimulans kan dienen voor het op gang krijgen van vergunningverlening enerzijds, en natuurherstel anderzijds?
Ik deel uw inschatting van de potentie van natuurinclusief bouwen en blijf daar ook zeker over in gesprek met de bouwsector. Ik acht het echter nog te vroeg om op korte termijn een geborgd voorstel met de sector uit te werken. Een dergelijk figuur staat het kabinet wel voor ogen in relatie tot SEB (zie antwoord op vraag6.
Indien ja op de hierboven gestelde vraag, hoe gaat u dit doen? Indien nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Het bericht ‘Dreiging uit extreemrechtse hoek neemt toe: ‘Aanslag is voorstelbaar’’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dreiging uit extreemrechtse hoek neemt toe: «Aanslag is voorstelbaar»»?1
Ja.
Klopt het dat een aanslag uit extreemrechtse hoek «voorstelbaar» is? Bent u het eens dat dit een zeer zorgwekkende ontwikkeling is?
Zoals ook vermeld in eerdere en het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 56 en in het jaarverslag 2021 van de AIVD, is een aanslag in Nederland vanuit rechts-extremisme voorstelbaar. Binnen het rechts-extremisme is het accelerationisme2 de stroming waar de meeste geweldsdreiging vanuit gaat3. Zoals ook beschreven in de Kamerbrief van 26 oktober 20214 is het accelerationisme een rechts-extremistische ideologie die via diverse – voornamelijk besloten – sociale media platformen wordt verspreid. Het kabinet is van mening dat de dreiging zorgwekkend is en de verdere aandacht verdient van alle veiligheidspartners.
Is het dreigingsbeeld uit het jaarverslag van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) identiek aan het dreigingsbeeld van de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Is er op dit moment sprake van een concrete dreiging uit extreemrechtse hoek?
Met het uitbrengen van het DTN informeert de NCTV over de ontwikkelingen op de dreigingen die worden waargenomen. Het DTN wordt opgesteld met input van meerdere partners, waaronder de AIVD. Het Openbaar Jaarverslag van de AIVD is het publieke verantwoordingsdocument van de dienst. De AIVD brengt met dit verslag in beeld welke dreigingen, ontwikkelingen en activiteiten de dienst heeft waargenomen en welke werkzaamheden zijn verricht.
In het Jaarverslag 2021 en DTN 56 wordt duidelijk geschetst waarom het rechts-extremistische gedachtegoed een bedreiging vormt voor Nederland. Zowel de AIVD als de NCTV houden de ontwikkelingen scherp in de gaten. Beiden beschrijven het accelerationisme als de stroming waar binnen het rechts-extremistisme de meeste geweldsdreiging vanuit gaat. In Nederland heeft het accelerationisme nog niet geleid tot terroristisch geweld, maar zijn er wel rechts-extremisten aangehouden voor onder meer opruiing, haatzaaien, dreiging en wapenbezit.
Het huidige dreigingsniveau voor alle terroristische dreigingen in Nederland samen is «aanzienlijk» (niveau 3 van 5). Dat betekent dat een terroristische aanslag in Nederland voorstelbaar is, maar dat er thans geen concrete aanwijzingen voor een aanslag zijn.
Hoeveel mensen in Nederland zijn, grosso modo, in het vizier die kunnen worden bestempeld als zijnde rechts-extremistisch? In hoeverre maakt deze groep deel uit van de professionele knokploegen zoals beschreven in het rapport «Het fenomeen Vechtafspraken: vier jaar later» door Bureau Beke?2
Het totaal aantal rechts-extremisten in Nederland is niet bekend. Het rechts-extremisme in Nederland bestaat uit meerdere stromingen en heeft verschillende uitingsvormen. Naast gekende rechts-extremistische organisaties of groeperingen begeven rechts-extremisten zich vooral online. De rechts-extremistische stroming waar op dit moment de grootste (terroristische) geweldsdreiging van uit gaat is het accelerationisme. Naar schatting zijn er in Nederland enkele honderden aanhangers van het accelerationisme. De aanhangers begeven zich veel op online communicatieplatforms waar accelerationistisch gedachtegoed wordt gepropageerd.6 De inschatting is dat van enkelen een dreiging kan uitgaan.
Het is niet bekend hoeveel rechts-extremisten deel uitmaken van professionele knokploegen.
Wat doet de NCTV op dit moment niet, in afwachting van de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid? Kunt u illustreren wat de gevolgen zijn voor enerzijds de analysefunctie van de NCTV en anderzijds voor de coördinatiefunctie van de NCTV op de weerbaarheid?
In afwachting van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid heeft de NCTV enkele werkzaamheden gestaakt. Zoals ook vermeld in de Kamerbrief van 2 november 2021 heeft het opschorten van werkzaamheden van de NCTV de volgende consequenties:
Wat is de inzet van de politie op internet en sociale media, nu rechts-extremisten elkaar daar vinden? Heeft de inzet tot dusver tot concrete interventies geleid?
Binnen de juridische mogelijkheden, monitort de politie het internet op rechts-extremistische uitingen en strafbare gedragingen. In het verleden heeft dit onder meer geleid tot aanhoudingen en strafrechtelijke vervolging van personen en groepen.
De EU-verordening (Terroristische Online Inhoud, TOI) waarmee hostingbedrijven kunnen worden aangesproken op rechts-extremistische content is per juni 2022 van kracht, wanneer kan de Kamer deze wetgeving verwachten teneinde deze kunnen te implementeren? Waarom is deze wetgeving vertraagd? Wanneer is in Nederland op z’n vroegst deze regelgeving van kracht? Wat doet u in de tussentijd?»
De EU-verordening inzake het tegengaan van verspreiding van terroristische online-inhoud (TOI-verordening) wordt op 7 juni 2022 van toepassing. Dat betekent dat in Nederland de desbetreffende nationale uitvoeringswet7 in werking moet zijn getreden en dat de daarin aangewezen (nationale) autoriteit, genaamd de Autoriteit Terroristische en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM), operationeel moet zijn. Er geldt een uitvoeringstermijn van 1 jaar wat zeer krap is. Hier heeft Nederland destijds tijdens de onderhandelingen dan ook bezwaar tegen gemaakt.8 Het kabinet zet zich desalniettemin in om zo spoedig mogelijk met de nodige zorgvuldigheid de wetgeving gereed te krijgen. Het voorstel van de Uitvoeringswet is inmiddels gereed, door de Raad van State van advies voorzien en gereed voor verzending aan uw Kamer. Mede naar aanleiding van de vragen gesteld door het lid Bikker (ChristenUnie) over de voortgang omtrent de autoriteit terroristische content en kinderporno gesteld op 6 mei (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3063) informeer ik u voor het zomerreces nader over de uitvoering van de TOI-verordening.
De totale chaos op Schiphol |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Brancheorganisatie ANVR: Schiphol had de drukte kunnen verwachten»1 en «Directeur Schiphol nergens te bekennen tijdens rampweek»2?
Ja.
Wat vindt u van de ontstane chaos op de luchthaven Schiphol?
Schiphol geeft aan dat ze voor hun operationele planning voortdurend boekingscijfers in de gaten houden. Dit is een continu proces. In de laatste periode voor de meivakantie is het aantal boekingen voor de meivakantie sneller toegenomen dan Schiphol op basis van eerdere boekingscijfers had verwacht. Tegelijkertijd nam in deze periode het ziektepercentage onder het personeel toe. Dit leidde tot extra drukte. Voor reizigers op Schiphol is het erg vervelend dat zij deze meivakantie te maken hebben gehad met lange wachtrijen en annuleringen van vluchten vanwege de drukte. Schiphol heeft hier excuses voor aangeboden en aangegeven dat dit niet het kwaliteitsniveau is dat van Schiphol verwacht mag worden. Ik ben het daarmee eens en heb Schiphol opgeroepen alles op alles te zetten om deze situatie in de zomervakantie te voorkomen.
Het is goed dat Schiphol in gesprek is met de ANVR, luchtvaartmaatschappijen en vakbonden om te kijken naar oplossingen om de drukte tijdens de zomervakantie aan te kunnen.
Deelt u de mening van brancheorganisatie ANVR dat Schiphol deze drukte had kunnen verwachten? Zo ja, wat zegt dat over het functioneren van de leiding van Schiphol?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de chaos op Schiphol op te lossen? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Zoals reeds aangegeven in de brief van 13 mei jl.3 zal Schiphol aan de slag moeten om te voorkomen dat de situatie van de afgelopen twee weken zich herhaalt in de zomerperiode. Schiphol heeft gemeld dat ze hiervoor vier actielijnen hebben geformuleerd:
Ik hecht grote waarde aan de goede kwaliteit van dienstverlening waar Schiphol om bekend staat en de sterke reputatie die de luchthaven daar aan ontleent. Ik sta in geregeld contact met Schiphol en heb de luchthaven gevraagd mij doorlopend te informeren over de uitwerking van bovenstaande en andere maatregelen die worden genomen om er voor te zorgen dat de drukte in de zomerperiode beheersbaar is.
Deelt u de mening dat de chaos het vertrouwen van passagiers in de luchthaven ernstig zal schaden en dat zij na deze situatie liever via een andere luchthaven vliegen of er zelfs voor kiezen om met een ander vervoersmiddel op vakantie te gaan? Zo ja, deelt u de mening dat dat slecht is voor de Nederlandse economie?
Ik hecht veel waarde aan de goede kwaliteit van dienstverlening waar Schiphol om bekend staat en waar de luchthaven internationaal een sterke reputatie aan ontleent. Het bestendigen van een goed verloop van de operatie en een betrouwbare dienstverlening is uiteraard belangrijk voor de concurrentiepositie van Schiphol. Daarom hecht ik er ook zeer aan dat Schiphol maatregelen neemt om herhaling te voorkomen en sta ik daarover in nauw contact met de luchthaven.
Wat vindt u van het feit dat Schiphol-directeur Dick Benschop totaal onzichtbaar is bij deze crisis? Kunt u duiden waarom het zo oorverdovend stil blijft en past bij dit falen niet de «met pek en veren verjagen»-methode van het heerschap Benschop? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
De bedrijfsvoering en dienstverlening op Schiphol is een verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur van de luchthaven. Diverse bestuursleden hebben op verschillende momenten publiek een toelichting gegeven op de ontstane situatie. Dat geldt ook voor de voorzitter van de Raad van Bestuur, die daarbij publiekelijk zijn excuses heeft aangeboden voor de ontstane situatie.
Wilt u zich ervoor inzetten dat de luchthaven, als compensatie voor de ontstane chaos, de verhoging van 37% aan havengeld terugdraait? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
In de Wet luchtvaart is vastgelegd dat Schiphol als exploitant van de luchthaven verantwoordelijk is voor het vaststellen van de luchthavengelden volgens een vastgestelde methodiek. De luchthavengelden die Schiphol aan maatschappijen rekent dienen voor het dekken van daadwerkelijk en reeds gemaakte kosten, andere kostencomponenten mogen hierin niet verrekend worden. De luchthaven is verplicht om luchtvaartmaatschappijen in dit proces te consulteren. Het Ministerie van IenW heeft in de vaststelling van de luchthavengelden geen rol. De Autoriteit Consument en Markt ziet toe op de naleving van de regels en neemt eventuele klachten in behandeling. De luchthavengelden voor de periode 2022–2024 zijn reeds vastgesteld.
Wat gaat u doen om te helpen bij het oplossen van het personeelstekort bij Schiphol? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is een van de actielijnen richting de zomer, «aantrekkelijk werken op Schiphol», gericht op de verbetering van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. In eerste instantie is het niet aan de overheid om hier oplossingen voor aan te dragen, maar is het aan de werkgever om een aantrekkelijke werkgever te zijn. Daarnaast is het aan de werkgever en de werknemers om samen afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden.
Besmettelijke dierziekten naar aanleiding van het bericht ‘Varkens in Nood slaat alarm: Nederland niet klaar voor Afrikaanse varkenspest’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Varkens in Nood slaat alarm: Nederland niet klaar voor Afrikaanse varkenspest»?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld in het bericht en deelt u de genoemde zorgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de zorgen van de auteur dat zich een uitbraak van Afrikaanse varkenspest (AVP) kan voordoen in Nederland. De situatie in de Europese Unie is zorgelijk en er zijn veel lidstaten waar uitbraken worden gemeld, veelal bij wilde zwijnen.
Sinds AVP in de EU aan een opmars bezig is heb ik diverse acties in gang gezet. Om de kans op introductie zo klein mogelijk te maken heb ik de afgelopen jaren veel preventieve maatregelen genomen, mede in overleg met diverse betrokkenen en belanghebbenden, verenigd in het Preventieteam AVP. Daarnaast heb ik samen met vier provincies, terreinbeherende organisaties en de Producentenorganisatie varkenshouderij (POV) in mei 2020 een roadmap opgesteld met daarin 16 aanbevelingen om de introductiekans verder te verkleinen en is een taskforce opgericht om de uitvoering van de roadmap te monitoren. Over de voortgang van de uitvoering van de roadmap wordt uw Kamer rond de zomer nader geïnformeerd. Ik informeer sectoren en andere betrokken partijen geregeld over de maatregelen, de actuele situatie in de Europese Unie en wijs ze daarbij tevens op hun rol en verantwoordelijkheden in de preventie van introductie van AVP. Over alle preventieve maatregelen en de situatie in de Unie heb ik uw Kamer geregeld per brief geïnformeerd.
Vinden er in Nederland op dit moment veetransporten plaats van en naar gebieden waar de Afrikaanse varkenspest heerst en/of is gesignaleerd? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit onacceptabel is en onmiddellijk moet worden gestopt? Kunt u dit nader toelichten?
Er vindt veevervoer plaats naar lidstaten met AVP. In deze landen zijn strenge maatregelen van toepassing, die worden voorgeschreven door de Europese Commissie. Vervoer van varkens uit besmette regio’s in de EU is niet toegestaan. Voor import van varkens en varkensproducten gelden strenge importeisen. Als extra nationale maatregel is opgelegd dat wagens die evenhoevigen hebben vervoerd en leeg terugkeren uit landen met een uitbraak van een besmettelijke dierziekte (i.c. AVP) een extra reiniging en ontsmetting (R&O) moeten ondergaan bij een erkende R&O-plaats direct bij terugkomst in Nederland. Op die manier wordt de kans dat er virus wordt meegebracht verder verkleind.
Wat is het stappenplan voor de (preventieve en bestrijdings)maatregelen, wanneer is welke stap verplicht en welke indicatoren worden daarvoor gehanteerd? Is dat volgens u voldoende, mede gelet op het feit dat het beleidsdraaiboek hiervoor dateert uit 2013?
De nieuwe Europese Diergezondheidsverordening schrijft precies voor welke maatregelen een lidstaat moet nemen. Deze maatregelen zijn rechtstreeks van toepassing dus ook in Nederland. De regels zijn beschreven in (EU) 2016/429, (EU) 2020/687 en (EU) 2021/605. De EU heeft eveneens een strategie opgesteld voor de aanpak van AVP2.
Indien de situatie daartoe aanleiding geeft, kan Nederland extra maatregelen instellen. De maatregelen staan beschreven in een herziene versie van het draaiboek dat naar verwachting aankomende zomer wordt gepubliceerd; de overwegingen en de maatregelen zijn vergelijkbaar met de beleidsopties zoals genoemd in het draaiboek van 2013. Een Plan van Aanpak van AVP bij wilde zwijnen is in 2018 opgesteld en op de website van rijksoverheid.nl gepubliceerd.
Bent u het ermee eens dat wanneer de risicobeoordeling van de deskundigengroep dierziekten wordt opgeschaald naar hoog of zeer hoog, er dan preventieve maatregelen moeten komen, zoals een preventief fokverbod, mede omdat het virus zich via kunstmatige en natuurlijke bevruchting verspreidt, en gaat u voorbereidingen treffen voor eventuele preventieve maatregelen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ik heb sinds de besmettingen in de Europese Unie en bovenal na de besmetting in België in 2018 diverse preventieve maatregelen genomen. De beoordeling van de deskundigen van 17 december 2021 heeft daarin geen verandering in gebracht. Samen met de deelnemende partijen in het preventieteam bekijken we wat we nog extra kunnen doen. In het licht daarvan worden nu ook de aanbevelingen in de roadmap uitgevoerd.
Een fokverbod instellen ter preventie van het introduceren van AVP virus is disproportioneel. Het virus kan weliswaar over grote afstanden worden verplaatst, door menselijk handelen, en de deskundigen achten de kans groot dat dat ergens de komende vijf jaar zal gebeuren, maar dat is geen grondslag om nu een fokverbod in te stellen voor de hele sector.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), gelet op het Deloitte-onderzoek uit 2020 en de huidige vogelgriepepidemie, volgens u op dit moment genoeg capaciteit om twee besmettelijke dierziekten tegelijk te bestrijden? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Met de huidige capaciteit kan de NVWA de meeste dierziektesituaties aan. Een voorbeeld hiervan is de bestrijding van HPAI. Ook uitbraken van meerdere dierziekten tegelijkertijd kunnen door de NVWA worden aangepakt. Dit was twee jaar geleden het geval bij de bestrijding van SARS-CoV-2 bij nertsen en vogelgriep. De capaciteit van de NVWA om besmettelijke dierziektes te bestrijden is echter niet onbeperkt.
Bent u het ermee eens dat bij het uitbreken van een besmettelijke (dier)ziekte alle relevante instanties capabel moeten functioneren voor de bestrijding, dat we hiervoor moeten zorgen voordat een epidemie uitbreekt en dat Nederland dan niet voldoende is voorbereid op de Afrikaanse varkenspest? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De NVWA heeft contracten met partijen afgesloten om ook de bestrijding van AVP goed te kunnen uitvoeren. De NVWA ziet ook toe op naleving van bijvoorbeeld de extra R&O; de douane controleert schepen en vliegtuigen op het binnenbrengen van varkensvleesproducten. De NVWA heeft op locatie geoefend met een gesimuleerde AVP uitbraak; bij LNV zijn twee oefeningen gehouden met betrokken partijen om optimaal voorbereid te zijn op een eventuele uitbraak.
Herkent u ook de samenhang van de structurele problemen, risico’s en schade, zoals de grote veedichtheid van Nederland en de diertransporten door heel Europa? Bent u bereid om naast de zoönosenfactor ook het risico op de verspreiding van de Afrikaanse varkenspest en andere (besmettelijke) dierziekten expliciet als relevante factor mee te nemen in de integrale gebiedsgerichte aanpak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de nadere uitwerking van de gebiedsgerichte aanpak zal ik afwegen of (en zo ja, hoe) in deze aanpak ook rekening zal worden gehouden met risico’s rond de verspreiding van besmettelijke dierziekten anders dan zoönosen. De Kamer wordt hierover te zijner tijd geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het risico op verspreiding van zoönosen als permanente factor afgewogen dient worden in alle integrale gebiedsgerichte aanpakken?
Ja. Humane en veterinaire experts brengen op dit moment bestaande modellen en kennis van, en inzichten in eerdere dierziekte- en zoönose-uitbraken bijeen. Daarnaast heb ik aan Wageningen Bioveterinary Research gevraagd om specifieke risicofactoren te kwantificeren voor pluimveebedrijven in relatie tot de kans op insleep van hoogpathogene vogelgriep. Beide analyses zijn deze zomer gereed. De uitkomsten worden betrokken bij de concrete uitwerking van de gebiedsgerichte aanpak op dit punt om te komen tot verkleining en beheersing van risico’s vanuit de Nederlandse veehouderij. Ik verwijs ook naar het actieplan «versterken zoönosenbeleid» dat deze zomer aan de Kamer wordt gestuurd.
Deelt u de mening dat er een minimumafstand tussen veehouderijen moet komen om onnodige en hoge risico's te verminderen, mede gelet op de dichtheid van pluimveebedrijven die zodanig hoog is dat de kans bestaat dat zonder preventief ruimen de verspreiding niet effectief gestopt wordt? Zo ja, wat gaat u daarvoor doen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord bij vraag 9.
Bent u het ermee eens dat de afstand tussen varkenshouderijen minimaal 1 kilometer moet zijn, mede om te voorkomen dat er straks ook duizenden varkens preventief worden gedood?
Met goede bioveiligheidsmaatregelen is de kans op introductie van AVP op een varkensbedrijf klein. Het is van groot belang dat houders van varkens deze maatregelen nemen en zich inzetten om introductie of verdere verspreiding van AVP virus te voorkomen. Professionele houders zijn zich zeer bewust van de risico’s. In de Roadmap Preventie introductie AVP is hier ook veel aandacht voor, en de Producentenorganisatie Varkenshouderij zet zich in om de aanbevelingen hierover op te volgen.
Op dit moment acht ik het hanteren van een minimale afstand van 1 km tussen gevestigde en vergunde varkenshouderijen niet proportioneel. Ik verwijs naar de nadere uitwerking van de gebiedsgerichte aanpak. In die aanpak worden risico’s van zoönosen meegewogen. Ook zal ik afwegen of (en zo ja, hoe) in deze aanpak ook rekening wordt gehouden met risico’s rond de verspreiding van besmettelijke dierziekten anders dan zoönosen. De Kamer wordt hierover te zijner tijd geïnformeerd. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Bent u het ermee eens dat er een verplichte minimale oppervlakte per dier – afhankelijk van het soort – voor bedrijven moet komen, mede gelet op de samenhang van de structurele problemen, risico’s en schade, zoals onder andere bij het couperen van en staartbijten bij varkens? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor nemen? Zo nee, kunt u dat nader toelichten?
Er zijn reeds wettelijke normen voor een verplichte minimale oppervlakte per dier. Voor varkens zijn deze vastgelegd in de Europese richtlijn tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (Richtlijn 2008/120/EG). Nederland heeft deze normen ten aanzien van minimum beschikbare oppervlakte voor de diverse categorieën varkens aangescherpt. Deze Nederlandse aangescherpte normen zijn opgenomen in het Besluit houders van dieren.
Bent u het ermee eens dat preventief vaccineren kan dienen als een belangrijke preventieve maatregel tegen de Afrikaanse varkenspest en zet u zich hiervoor in in Nederland en Europa? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ja. Er is al decennia onderzoek gedaan naar een vaccin, tot nu toe helaas zonder concreet resultaat. Er is door de Europese Commissie (EC) in 2017 een blauwdruk opgesteld om te komen tot een vaccin tegen AVP. De EC heeft in januari dit jaar een update gegeven over onder andere vaccinatie tegen AVP. De EC heeft de afgelopen decennia veel onderzoek naar de ontwikkeling gefinancierd. Er lopen in de EU twee onderzoeksprojecten met een budget van ongeveer 15 miljoen euro. Ik ondersteun dit van harte.
Hoeveel geld heeft Nederland beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van een vaccin tegen de Afrikaanse varkenspest, gelet op het feit dat volgens de deskundigengroep Varkens de kans dat er voor de Afrikaanse varkensgriep binnen een jaar een EU-geregistreerd vaccin komt verwaarloosbaar is?
Binnen de wettelijke onderzoekstaken wordt door WBVR in opdracht van en met financiering door LNV onderzoek gedaan naar AVP; dat was enkele jaren terug meer fundamenteel georiënteerd onderzoek mede ten behoeve van vaccinontwikkeling; de focus ligt nu op risk assessment onderzoek.
Daarnaast participeert WBVR in een Europees AVP-onderzoek «African Swine Fever pathogenesis and immune responses in Resistant And Susceptible Hosts» samen met Duitsland, België, Denemarken en Zwitserland.
Het gaat niet direct om vaccinontwikkeling, maar om dierstudies en analyses om nieuwe data genereren waarmee een beter begrip wordt ontwikkeld van gastheer-immuunrespons en beschermende immuniteit tegen, en activiteit en persistentie van Afrikaanse varkenspest virus in de gastheer. Deze inzichten zijn cruciaal voor verbeterde vaccinontwikkeling. De financiering vanuit het Rijk hierbij is € 250.000 voor de periode 2021–2024.
Kunt u de vragen afzonderlijk en uiterlijk voor het einde van mei 2022 beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel mogelijk beantwoord.
De hoge werkdruk voor medewerkers in de burgerluchtvaart |
|
Mahir Alkaya |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «VNC wil geen woorden maar daden Ministerie van I&W en SZW en hun inspectiediensten»?1
Ja.
Klopt het dat u reeds drieënhalf jaar in overleg bent met de Vereniging Nederlands Cabinepersoneel (VNC) over de arbeidsomstandigheden van cabinepersoneel aan boord van vliegtuigen?
In april 2019 is besloten om een structureel overleg op te starten, het Overlegplatform vliegveiligheid en sociale vraagstukken in de luchtvaart, met medewerkers van het Ministerie van IenW en SZW en de vakorganisaties.
Dit overleg is opgestart om beter inzicht te hebben in actuele arbeid- en sociale vraagstukken in de luchtvaartsector. In de overleggen is onder andere gesproken over zaken die spelen op het gebied van arbeidsomstandigheden van cabinepersoneel en de meldplicht bij incidenten. Er is geconstateerd dat het belangrijk is dat de informatie-uitwisseling wordt verbeterd en dat men elkaar beter meeneemt in de ontwikkelingen.
Zo ja, wat hebben deze gesprekken tot op heden volgens u opgeleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het geschetste beeld over de werkdruk van cabinepersoneel aan boord, zoals wordt geuit in het persbericht dat door de VNC is uitgezonden?
Dit beeld wordt herkend. De verantwoordelijkheid voor goede en gezonde werkomstandigheden ligt primair bij de werkgevers. Ik vind het uiteraard belangrijk dat werkgevers zich houden aan goed werkgeverschap. Dit geldt zowel voor grondafhandelaren als voor luchtvaartmaatschappijen.
Door het uitbreken van de COVID-19-pandemie begin 2020 verminderde het luchtverkeer wereldwijd fors. Aangezien er lange tijd zeer weinig vluchten waren hebben veel bedrijven in de sector tijdelijke contracten niet verlengd en flexibel personeel laten gaan. Deze functies zijn in veel gevallen later niet opnieuw ingevuld, terwijl de hoeveelheid vliegverkeer al langere tijd sterk toeneemt. Doordat er vanwege ziekte ook nog veel personeel niet inzetbaar is, ontstaat er een hoge werkdruk voor het personeel dat wel aan het werk is. Dit geldt zowel voor vliegend personeel als grondpersoneel. Hierdoor werd het werk aanzienlijk zwaarder. Daarnaast is het voor nu ook zeer druk op luchthaven Schiphol. Vanwege personeelstekort zijn luchtvaartmaatschappijen nu ook gedwongen om vluchten te schrappen. De drukte op de luchthaven zorgt ook voor een hogere werkdruk.
Wat is de reden dat er tot op heden geen nulmeting heeft plaatsgevonden naar vliegveiligheid in relatie tot Arbowetgeving betreffende de arbeidsomstandigheden voor cabinepersoneel aan boord?
De werkgever is verantwoordelijk voor gezonde en veilige werkomstandigheden op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving. De arbeidsomstandighedenregelgeving kent doelvoorschriften die in de praktijk door de werkgever worden ingevuld met maatregelen en middelen, dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een nulmeting zijn. De Nederlandse Arbeidsinspectie is de onafhankelijke toezichthouder op deze wet- en regelgeving en de Inspectie Leefomgeving en Transport is medetoezichthouder in specifieke sectoren, waaronder de luchtvaart. De Inspecties werken risicogericht, zodat de grootste risico’s bereikt kunnen worden. Onderzoek wordt gedaan op grond van meldingen, klachten of andere signalen die binnenkomen.
Bij het vermoeden van misstanden op het gebied van arbeidsomstandigheden in de luchtvaartsector is het belangrijk melding te doen bij de Arbeidsinspectie als toezichthouder of de ILT als medetoezichthouder op de arbeidsomstandigheden. Melden, bijvoorbeeld via het portaal van de Arbeidsinspectie is laagdrempelig, concreet, eenvoudig en kan ook anoniem. Meldingen van vakbonden en ondernemingsraden worden altijd opgevolgd. Andere meldingen worden meegewogen in het risicogerichte toezicht. Voor zover bekend zijn er geen meldingen gedaan die aanleiding hebben gegeven tot nader onderzoek.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in het commissiedebat van 12 mei aangegeven samen met mij in gesprek te gaan met Schiphol. Daar zullen wij o.a. de werkdruk en arbeidsomstandigheden van werknemers in de luchtvaartsector bespreken, het belang van goed werkgeverschap benadrukken en ons ook laten informeren over de maatregelen die Schiphol neemt.
Bent u bereid alsnog opdracht te geven om de door VNC gevraagde nulmeting uit te voeren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u helderheid verschaffen over de vraag bij welke inspectiedienst (Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) of Nederlandse Arbeidsinspectie) de primaire verantwoordelijkheid ligt als het gaat over de arbeidsomstandigheden van cabinepersoneel aan boord? Of kunt u aangeven hoe de taakverdeling tussen deze diensten op dit onderwerp is georganiseerd?
De Nederlandse Arbeidsinspectie is de toezichthouder op de Arbeidsomstandighedenwet. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is op grond van de «Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving» medetoezichthouder op de arbeidsomstandigheden in specifieke sectoren. Hierbij gaat het om sectoren zoals de luchtvaart, spoor- en wegvervoer en binnenvaart. De opvolging van meldingen met betrekking tot de betreffende sectoren wordt waar nodig onderling afgestemd.
Kunt u zich voorstellen dat cabinemedewerkers zich als gevolg van de toenemende werkdruk zorgen maken over het kunnen borgen van de veiligheid van collega’s en passagiers tijdens vluchten?
Ja. Cabinebemanning heeft een grote verantwoordelijkheid als het gaat om waarborgen van een veilige vlucht voor de passagiers en mede bemanningsleden. De bemanning moet zich altijd bewust zijn van de verantwoordelijkheden tot passagiers- en vliegveiligheid tijdens de vluchtuitvoering in normale en noodsituaties en is hiervoor getraind. Verhoogde werkdruk kan ertoe leiden dat deze veiligheidsborging onder druk komt te staan. De werkgever is op grond van de Arbowet verantwoordelijk om een werkomgeving te faciliteren waarin het risico van werkdruk wordt beperkt. Enkel op die manier kan het cabinepersoneel zijn/haar werkzaamheden optimaal uitvoeren. Het is belangrijk dat de werkgever over werkdruk en veiligheid het gesprek voert met het cabinepersoneel en maatregelen treft naar aanleiding van signalen van het personeel. Indien de cabinebemanning een concreet vliegveiligheidsrisico signaleert dan kan een melding worden gemaakt bij de eigen luchtvaartmaatschappij en de bevoegde instanties zoals het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen van de ILT.
Wat gaat u doen om tegemoet te komen aan de geuite zorgen? Bent u bereid om dit te bespreken tijdens het eerstvolgende overleg van het platform vliegveiligheid en sociale vraagstukken?
De Ministeries van IenW en SZW zullen deze geuite zorgen bespreken in het platform vliegveiligheid en sociale vraagstukken en zich daarin ook laten informeren.
Wat is uw reactie op de oproep van VNC aangaande de lage meldingsbereidheid van cabinepersoneel in het geval van incidenten en onveilige situaties aan boord tijdens vluchten?
Het is zorgelijk als het cabinepersoneel incidenten en onveilige situaties voor de vliegveiligheid aan boord van vliegtuigen niet altijd zou melden. De Ministeries van IenW en SZW zullen dit signaal betrekken bij hun gesprek met de betrokken inspecties en bezien hoe dit verbeterd kan worden.
De Europese Verordening 376/2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart (hierna: verordening) biedt het cabinepersoneel voldoende mogelijkheden om melding te doen van onveilige vliegsituaties. Dit kan zowel bij de luchtvaartmaatschappij, het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL) en het Europees Agentschap voor luchtvaartveiligheid (EASA). In de Verordening is ook specifiek vermeld dat bemanning voorvallen met een belangrijk risico voor de luchtvaartveiligheid kan melden. Personeel werkzaam in de burgerluchtvaart kan getuige zijn van voorvallen die van belang zijn voor het voorkomen van ongevallen. Zij hebben verschillende mogelijkheden om deze voorvallen te melden. De Minister van SZW en ik moedigen personeel dan ook aan om melding te doen indien er een vermoeden is van niet-naleving van arbeidswetten en van onveilige situaties.
Deelt u de indruk dat er in toenemende mate sprake is van overlast door passagiers en onveilige situaties aan boord? Zo ja, bent u bereid om ook hierover in gesprek te gaan met cabinepersoneel?2
In de Staat van Schiphol3 is gesignaleerd dat het aantal orde verstorende passagiers is toegenomen. Dat is zorgelijk. Ongewenst gedrag door passagiers in het vliegtuig kan grote impact hebben op werknemers die daarvan slachtoffer zijn en voor de orde en veiligheid in het vliegtuig. Cabinepersoneel wordt opgeleid om hiermee om te gaan. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op deze in-flight security trainingen bij Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Er vindt periodiek overleg plaats met de vakbonden en betrokken overheidspartijen (in dit geval de Ministeries van IenW en SZW) over de aanpak en preventie van orde verstorende passagiers in het luchtvaartproces. De VNC maakt hier ook onderdeel van uit.
Bent u bereid om in internationaal verband te pleiten voor het opnemen van cabinepersoneel als meldingsplichtige categorie voor onveilige situaties aan boord, zodat ook deze beroepsgroep -ter vergroting van de vliegveiligheid- kan worden opgenomen in de desbetreffende regelgeving van de European Union Aviation Safety Agency (EASA)?
In de Verordening is in voldoende mate geborgd dat het cabinepersoneel onveilige situaties aan boord kan melden. De Verordening specificeert een lijst van personen die voorvallen moeten melden die zijn geïdentificeerd als een significant risico voor de luchtvaartveiligheid via de verplichte meldingsregelingen. Dit is de gezagvoerder of, in gevallen waarin de gezagvoerder zich niet kan melden, een ander bemanningslid binnen de commandostructuur. In de praktijk zal de gezagvoerder alle verplichte voorvallen in verband met de vluchtuitvoering, zoals gespecificeerd in de Verordening, moeten melden ook als deze door het cabinepersoneel wordt gesignaleerd. Ook voor deze personen die niet onder de meldplicht vallen bestaat de mogelijkheid om voorvallen te melden op vrijwillige basis. Zoals ik heb aangegeven bij vraag 10 zullen de Ministeries van IenW en SZW dit signaal betrekken bij hun gesprek met de inspecties en bezien wat de oorzaak is en hoe dit verbeterd kan worden.
Hoe verhoudt de huidige drukte op Schiphol zich tot het feit dat luchtvaartmaatschappijen steeds meer passagiers per vlucht vervoeren?
Schiphol geeft aan dat ze voor hun operationele planning voortdurend boekingscijfers in de gaten houden. Hierbij kijken ze zowel naar aantallen vluchten, voor bijvoorbeeld de infrastructuur op de luchthaven als naar aantallen passagiers voor de passagiersstromen. Dit is een continu proces. In de laatste periode voor de meivakantie is het aantal boekingen voor de meivakantie sneller toegenomen dan Schiphol op basis van eerdere boekingscijfers had verwacht. Tegelijkertijd nam in deze periode het ziektepercentage onder het personeel toe. Dit leidt tot extra drukte en lange wachtrijen.
Bent u bereid om grootschalig onderzoek te verrichten naar de werkdruk in de luchtvaart, nu zowel cabinepersoneel als bagage-afhandelaars reeds geruime tijd ernstige klachten uiten over de werkdruk in hun beroep?3 4
Zoals aangegeven gaan de Minister van SZW en ik in gesprek met Schiphol over de werkdruk en de werkomstandigheden. Daarnaast heb ik met Schiphol afgesproken dat zij wekelijks informatie verstrekken over de huidige situatie en de voortgang met betrekking tot de door Schiphol geformuleerde acties.6
Erkent u dat het grondpersoneel in de luchtvaartsector al jaren vraagt om fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en veiligere werkomstandigheden?
De discussie tussen de bonden, Schiphol en de werkgevers over de arbeidsvoorwaarden en werkomstandigheden in de grondafhandeling is al enige tijd bekend. Eind 2020 heb ik NLR opdracht gegeven onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor het stellen van sociale vestigingseisen aan grondafhandelingsorganisaties die werkzaam zijn op Schiphol en de samenhang van de arbeidsomstandigheden met de vliegveiligheid. De onderzoekers concluderen in het rapport dat arbeidsomstandigheden een effect hebben op grondafhandelingsprocessen en dat de veiligheid wordt beïnvloed door de uitvoering van deze processen. De aangetoonde correlatie is echter laag. In de aanbiedingsbrief van dit onderzoek7 is onderkend dat er een bredere problematiek is waarin verschillende partijen een rol hebben. Daarom heeft IenW de regie genomen in het bijeen brengen van die partijen en het gezamenlijk verkennen waar verbeteringen mogelijk zijn.
Voor nu is het zo dat er tot een nieuw cao-akkoord is gekomen voor grondafhandelaren. Dit is een mooie eerste stap. Wij zullen ons blijven inspannen om overleg te faciliteren en door middel van informatie die wij verkrijgen vanuit Schiphol kijken hoe de zaken er voor staan.
Deelt u de mening dat een loon van minimaal 14 euro per uur noodzakelijk is om van rond te kunnen komen? Zo ja, hoe gaat u er als aandeelhouder van KLM voor zorgen dat de salaris- en werkdrukeisen van bagage-afhandelaars worden ingewilligd?
De verantwoordelijkheid voor goede arbeidsvoorwaarden ligt ook in het geval van KLM primair bij het bedrijf dat het personeel in dienst heeft. Daarnaast is het aan werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties om over arbeidsvoorwaarden zoals het loon te onderhandelen en een cao af te sluiten.
Uiteraard vormt het wettelijk minimumloon in zijn algemeenheid de basis voor het loongebouw. Om het minimumloon beter aan te laten sluiten op de huidige arbeidsmarkt heeft het kabinet in het Coalitieakkoord het initiatiefwetsvoorstel van de leden Kathmann en Maatoug voor de invoering van een wettelijk minimumuurloon omarmd. Dit wetsvoorstel – dat uw Kamer onlangs heeft aanvaard – beoogt per 1 januari 2024 een wettelijk minimumuurloon te introduceren. Het uurloon wordt gebaseerd op het huidige wettelijk minimumloon, uitgaande van een 36-urige werkweek. Voor minimumloonverdieners met een langere werkweek dan 36 uur, betekent dit een verbetering van hun wekelijkse inkomen.
Daarnaast verhoogt het kabinet het minimumloon stapsgewijs met 7,5%, los van de halfjaarlijkse indexatie. In de Voorjaarsnota 2022 is aangekondigd dat deze extra verhoging versneld wordt doorgevoerd. De bedoeling is de eerste extra verhoging van 2,5% al in januari 2023 toe te passen, door middel van een algemene maatregel van bestuur.
Wat gaat u doen om verdere chaos op Schiphol te voorkomen, nu er sprake is van grote personeelstekorten en gelijktijdig het aantal vakantievluchten een grote piek bereikt?5
De afgelopen weken is er intensief contact geweest met Schiphol om een vinger aan de pols te houden. Ik heb zelf ook een bezoek gebracht aan Schiphol om me op de hoogte te laten stellen van de situatie. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb aangegeven9, heeft Schiphol verschillende actielijnen geformuleerd om er voor te zorgen dat de drukte in de zomer beheersbaar is. Ik heb Schiphol gevraagd mij wekelijks te informeren over de vorderingen. Verder heb ik sterk aangedrongen op betere arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Het is dan ook goed dat er nu een akkoord ligt. Het is nu zaak dat Schiphol met deze afspraken aan het werk gaat om medewerkers te werven en te behouden.
Deelt u de vrees dat de personeelstekorten bij luchthavens en luchtvaartmaatschappijen komende zomer zullen leiden tot verdere druk op de werkomstandigheden voor luchtvaartmedewerkers en tot onveilige en onwenselijke situaties voor passagiers? Zo ja, bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met Nederlandse luchthavens en vliegmaatschappijen die Nederlandse luchthavens aandoen?
Veiligheid is in de luchtvaart een cruciale randvoorwaarde. Alle luchthavens en luchtvaartmaatschappijen zijn gebonden aan strenge regels rondom veiligheid en hanteren eigen veiligheidsmanagementsystemen. Vanuit de ILT wordt toegezien op naleving van de veiligheidsregels.
Ten aanzien van werktijden ziet ILT toe op de naleving van de wettelijk voorgeschreven flight time limitations (FTL). Daarin is op Europees niveau wettelijk vastgelegd wat de toegestane vlieg- en diensttijden zijn, en de voorgeschreven rustperioden. In haar toezicht hierop ziet de ILT weinig overschrijdingen.
Daarnaast houdt de ILT permanent toezicht op de veiligheidsmanagementsystemen van de luchtvaartmaatschappijen. Daarin wordt onder andere gekeken naar hoe zij omgaan met de risico’s op vermoeidheid en de beheersing ervan («fatigue management»). De luchtvaartmaatschappijen houden de meldingen van vermoeidheid bij en sturen die door naar de ILT. De ILT ziet erop toe dat deze meldingen door de luchtvaartmaatschappijen goed worden verwerkt.
Van werkgevers verwachten de Minister van SZW en ik dat zij zorgen voor veilige en gezonde werkomstandigheden van luchtvaartmedewerkers en dat wordt toegezien op de werkdruk. Bij vermoeden van niet-naleving van de arbeidswetten kan melding worden gedaan bij de toezichthouders. De Minister van SZW en ik doen hierbij dan ook een oproep om wel melding te doen bij een vermoeden van niet-naleving van de arbeidswetten.
Het bericht ‘GGD-GHOR laat onverzekerde burgers stikken’ |
|
Maarten Hijink |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) – Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) heeft besloten niets meer met de meldingen bij Meldpunt Onverzekerden Zorg over onverzekerden te doen?1
Sinds de eerste berichten vorig jaar heb ik met GGD GHOR Nederland contact gehad over deze ontwikkeling. Het Ministerie van VWS heeft kortgeleden van de heer Slockers van Straatdokters Nederland afschriften ontvangen van de mails aan de directeur van GGD GHOR Nederland, de heer Rouvoet en heeft daarnaast een verzoek ontvangen hieraan iets te doen. VWS heeft per omgaande op deze mails gereageerd.
Waarom heeft de GGD-GHOR hiertoe besloten?
De reden dat GGD GHOR Nederland deze beslissing heeft moeten nemen is gelegen in het feit dat in de zomer van 2021 is geconstateerd dat er geen wettelijke grondslag is voor GGD’en en gemeenten is om deze meldingen te verwerken. Naast een deel van de GGD’en heeft ook een deel van de gemeenten aangegeven deze meldingen niet te kunnen verwerken, omdat deze verwerking in strijd is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Klopt het dat de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) hiervoor als reden wordt gegeven? Zo ja, waarom zou de AVG opeens een obstakel zijn voor het geven van hulp aan onverzekerden bij het krijgen van een zorgverzekering? Waarom is dit punt niet eerder naar voren gekomen, bijvoorbeeld bij de start van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden in 2017 of de evaluatie van deze regeling in 2021?2
Dit is juist. Ook VWS heeft inmiddels vastgesteld dat er een wettelijke grondslag ontbreekt voor gegevensverstrekking op grond van deze meldingen. Deze meldingen hebben als doel dat gemeenten vervolghulp kunnen bieden aan onverzekerde personen. Vervolghulp kon reeds worden gegeven in het kader van bemoeizorg en de bestaande wettelijke mogelijkheden. Daarin is in beginsel niets veranderd.
De meldingen van zorg betreffen aanvullende signalen van geleverde zorg. Dat er voor het doen van deze meldingen een wettelijke nodig is, was niet eerder naar voren gekomen. Dat is gelegen in het feit dat er in het kader van bemoeizorg al wel een wettelijke taak en grondslag bestaat, maar waarbij niet is onderkend dat deze grondslag niet geldt voor de meldingen die worden gedaan in het kader van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden.
Daarnaast is er sinds de invoering van de AVG sprake van grotere alertheid op het gebied van privacy.
Het Ministerie van VWS heeft inmiddels stappen gezet om de wetgeving te kunnen initiëren die noodzakelijk is om deze grondslag alsnog te borgen.
Wat zijn de gevolgen van deze beslissing voor de hulp aan onverzekerden bij het krijgen van een zorgverzekering?
Het feit dat (een deel van de) GGD’en en gemeenten de meldingen niet meer verwerken betekent niet dat aan deze mensen geen medische zorg meer kan worden gegeven. De vergoeding van zorg via de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden komt niet in het gedrang.
Het gevolg is vooral dat de zorg aan deze mensen gefinancierd moet blijven vanuit de genoemde Subsidieregeling, in plaats van dat deze zorg weer zo snel als mogelijk vanuit de zorgverzekering wordt gefinancierd. Ook kan een gevolg zijn dat mogelijk niet aan al deze mensen passende vervolghulp wordt geboden omdat zij mogelijk minder snel in beeld komen van gemeenten. Ik merk overigens op dat een belangrijk deel van de mensen die niet verzekerd zijn juist al wel goed in beeld zijn bij gemeenten.
Waarom worden dak- en thuislozen überhaupt de zorgverzekering uitgezet op het moment dat zij worden uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen?
Sinds de Wet verbetering wanbetalersmaatregelen (Stb. 2015, nr. 502) op 1 juli 2016 in werking is getreden zijn zorgverzekeraars gehouden om te toetsen op het woonadres. In artikel 4a Zvw is geregeld dat degene die een verzekering wil afsluiten, ervoor dient te zorgen dat het adres dat hij opgeeft, ook het adres is waarmee hij in de basisregistratie persoonsgegevens (BRP) is ingeschreven. Inschrijving in de BRP is sindsdien een voorwaarde voor het sluiten van een zorgverzekering.
Deze maatregel had tot doel bij te dragen aan verbetering van de regels over verzekeringsplicht, omdat inschrijving in de BRP in beginsel leidt tot verzekeringsplicht op grond van ingezetenschap. Een zorgverzekeraar gaat er bij een inschrijving in de BRP – behoudens tegenindicatie – van uit dat de persoon die is ingeschreven ook verzekeringsplichtig is.
Sinds 9 november 2016 heeft de toepassing van de verzekeringsplicht verhoogde aandacht. Evenals de vraag wanneer en onder welke omstandigheden het ontbreken van een adresgegeven of een afwijkend adresgegeven dient te leiden tot uitschrijving door een zorgverzekeraar. De wijze waarop dit door alle zorgverzekeraars wordt uitgevoerd is gereguleerd door afspraken tussen zorgverzekeraars, de Sociale Verzekeringsbank, de Nederlandse Zorgautoriteit, het Centraal Administratie Kantoor en VWS. Daarnaast zijn gemeenten vanaf 1 januari 2022 wettelijk verplicht om iemand die in een gemeente verblijft maar geen vast woonadres heeft, in te schrijven op een briefadres.
Bent u het ermee eens dat het compleet ingaat tegen het principe dat iedereen in Nederland recht heeft op een zorgverzekering, als dak- en thuislozen automatisch worden uitgeschreven?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe het systeem kan worden aangepast, zodat mensen die dak- of thuisloos zijn hun zorgverzekering niet langer verliezen en net als ieder ander recht houden op een basisverzekering?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de GGD-GHOR om er bij hen op aan te dringen om meldingen bij Meldpunt Onverzekerden Zorg toch weer op te pakken en de desbetreffende mensen te helpen?
Ik zal bezien met welk wetstraject deze wijziging mee kan lopen, zodat deze zo snel mogelijk in werking kan treden. Met GGD GHOR Nederland is voortdurend overleg om te bezien wat wel kan nu de meldingen tijdelijk niet kunnen worden doorgegeven.
Individuele ambtsberichten |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Op welke wijze spant Nederland zich in om genocideverdachten uit het buitenland op te sporen en te veroordelen? Waarom vervolgt Nederland genocideverdachten niet in Nederland zelf, zoals ook België doet?
Het kabinet hecht grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid en het voorkomen dat Nederland een toevluchtsoord wordt voor genocideplegers.
Sinds jaar en dag hanteert Nederland het uitgangspunt dat de opsporing en vervolging van internationale misdrijven zoveel mogelijk plaatsvindt in het land waar de misdrijven zijn gepleegd. Dit heeft een aantal praktische en maatschappelijke redenen: zo bevindt zich daar doorgaans het meeste bewijs en zijn de procesdeelnemers ingevoerd in de taal, de cultuur en de achtergronden van de gebeurtenissen. Daarnaast bevinden zich daar over het algemeen ook de meeste slachtoffers en getuigen. Door deze misdrijven aldaar te vervolgen kunnen slachtoffers, nabestaanden en getuigen met eigen ogen zien dat en hoe er recht wordt gedaan.
Als uitlevering niet aan de orde is of niet mogelijk is kan worden bezien of tot strafrechtelijke vervolging in Nederland wordt overgegaan. Strafrechtelijke vervolging in Nederland is alleen mogelijk als er een link is met Nederland, doordat de verdachte of het slachtoffer een Nederlander of als de verdachte zich in Nederland bevindt. Sinds 2003 bestaat bij de politie een Team Internationale Misdrijven (TIM) dat gespecialiseerd is in de opsporing van dergelijke misdrijven en dat onder leiding staat van officieren van justitie met expertise op dit gebied. Er wordt jaarlijks geïnvesteerd om de opsporing, vervolging en berechting van dergelijke misdrijven in Nederland mogelijk te maken.
Uw Kamer wordt in de Rapportagebrief Internationale Misdrijven jaarlijks geïnformeerd over de inspanningen die worden verricht in de strijd tegen straffeloosheid voor internationale misdrijven.
Wat is uw reactie op het artikel «Rwanda opereert zoals Oost-Duitsland met de Stasi»?1
Wij zijn bekend met het artikel. Inhoudelijk wordt er in de beantwoording van de andere vragen ingegaan op het artikel dat ten grondslag ligt aan uw vragen.
Kunt u gedetailleerd uitleggen hoe individuele ambtsberichten tot stand komen en wat de rol van vertrouwenspersonen in derde landen daarbinnen is? Kunt u daarbij tevens uitleggen hoe een kokervisie wordt voorkomen en ook ontlastend materiaal wordt opgenomen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe wordt bepaald welke vertrouwenspersoon onderzoek doet naar een verdachte?
Zie bij antwoord 5.
Hoe wordt gegarandeerd dat verklaringen die door de vertrouwenspersoon worden opgenomen niet onder angst voor een regime tot stand komen?
De IND stelt, wanneer informatie nodig is uit het land van herkomst van een persoon, onderzoeksvragen aan de Afdeling Ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Onderzoeksvragen voor onderzoek in Rwanda worden voorgelegd aan de Nederlandse ambassade te Kigali. De ambassade kan een vertrouwenspersoon inzetten om het onderzoek uit te voeren.
Aan de werving van vertrouwenspersonen ligt een zorgvuldige procedure ten grondslag, waarbij professionaliteit en betrouwbaarheid belangrijke factoren zijn. Een andere belangrijke factor is de veiligheid van de vertrouwenspersoon zelf, gezien de gevoeligheid van de onderzoeken.
De procedure voor het onderzoek is gericht op het verkrijgen van betrouwbare informatie. Daarbij worden zo mogelijk meerdere (van elkaar onafhankelijke) bronnen geraadpleegd. De gebruikte onderzoeksmethode en bronnen dienen duidelijk te worden beschreven in het onderzoeksverslag.
Na afronding van het onderzoek stelt de ambassade een onderzoeksverslag op en schrijft de Afdeling Ambtsberichten op basis daarvan het individueel ambtsbericht. Dit individueel ambtsbericht bevat de onderzoeksvragen en uitkomsten van het onderzoek, inclusief eventueel verkregen ontlastende informatie. Het individueel ambtsbericht wordt ook aan de betrokken persoon en diens advocaat ter beschikking gesteld.
Gedetailleerde informatie over de totstandkoming van individuele ambtsberichten, inclusief de procedure voor de selectie en handelwijze van vertrouwenspersonen, is eerder in het kader van een Wob-verzoek in 2019 vrijgegeven: https://archief28.sitearchief.nl/archives/sitearchief/20210413104300/www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2019/03/04/besluit-wob-verzoek-over-procedures-omtrent-de-selectie-van-vertrouwenspersonen
Naar aanleiding van uw vragen en om redenen van transparantie zal ik de laatste versie van de destijds vrijgegeven documenten opnieuw publiceren (zoals eerder: afgezien van de passages die vertrouwelijkheid behoeven).
Waarom wordt aan advocaten die genocideverdachten bijstaan geen inzage in de totstandkoming van een individueel ambtsbericht gegeven?
Zie antwoord vraag 7.
Herkent u de signalen uit het artikel dat individuele ambtsberichten niet of nauwelijks te controleren of te verifiëren zijn? Wat is daarop uw reactie?
Bij individuele ambtsberichten is er een spanningsveld tussen enerzijds de wens tot transparantie mede in het belang van de betrokken persoon en diens advocaat, en anderzijds het belang om methoden en bronnen te beschermen, om redenen van veiligheid alsmede om ook in de toekomst onderzoek te kunnen doen.
Individuele ambtsberichten zijn echter wel degelijk te controleren en verifiëren. De bevoegde rechtbank en/of de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State kan op vertrouwelijke basis inzage krijgen in de achterliggende stukken om te bezien of die de conclusies van het individuele ambtsbericht kunnen dragen.
Dit gebeurt in de praktijk met enige regelmaat. Hiermee meen ik dat de mogelijkheid geborgd is om de overheid te kunnen controleren, zonder daarmee methoden of bronnen in gevaar te brengen.
Meent u dat de rapporten van de International Commission of Jurists van adequaat niveau zijn en waarom stopt monitoring na het proces?
Sinds 2016 monitort de Keniaanse afdeling van de International Commission of Jurists (ICJ) de strafprocessen tegen door Nederland aan Rwanda uitgeleverde personen. ICJ heeft ruime ervaring met het rapporteren over strafprocessen. Zo werkt het International Residual Mechanism for Criminal Tribunals (IRMCT) eveneens al jaren samen met ICJ voor de monitoring van door het tribunaal naar Rwanda verwezen zaken.
De waarnemers wonen onder meer rechtszittingen bij, observeren deze, brengen verslag uit. Verder verzamelen zij informatie die relevant wordt geacht voor onder meer het verloop van de procedure, het recht op een eerlijk proces en de detentieomstandigheden van de uitgeleverde personen. Zij brengen regelmatig bezoeken aan de detentiecentra waar de opgeëiste personen zijn gedetineerd en ontmoeten de opgeëiste personen, diens advocaten, de gevangenisautoriteiten en andere relevante partijen. Dit wordt allemaal verwerkt in de rapporten die worden uitgebracht door ICJ. Hiermee geven de rapporten een uitgebreid en veelzijdig beeld van de procedure in Rwanda.
Door de rechter is in de uitleveringsprocedure geadviseerd om de processen in Rwanda te laten monitoren. Tijdens de uitleveringsprocedure van de thans aan Rwanda uitgeleverde personen is door de rechter het belang onderstreept van monitoring van het proces. Zodra de strafrechtelijke procedure tot een definitief einde is gekomen en een eindconclusie kan worden getrokken over de naleving van de rechten op een eerlijk proces, komt de monitoring ten einde.
Hoe beoordeelt het kabinet de kwaliteit van de Rwandese rechtsstaat en wat zijn in het geval van uitlevering de waarborgen tegen schending van artikelen 3 en 6 van het EVRM?
Nederland begon na de genocide van 1994 met het leveren van financiële steun aan de Rwandese justitiesector. Die was toen volledig lamgelegd. Veel rechters, advocaten en andere juristen waren gevlucht of vermoord. Nederland groeide uit tot de grootste internationale donor binnen de Rwandese justitiesector en mede dankzij de Nederlandse steun bestaat er nu een justitiële infrastructuur in het land. Ten aanzien van de kwaliteit van de Rwandese rechtsstaat kan worden verwezen naar de zogenaamde «Rule of Law index 2021» van het World Justice Report – een gerenommeerde Amerikaanse NGO die met data en analyse de staat van de rechtsorde wereldwijd meet en vergelijkt. In die index staat Rwanda op nr. 49 van de 139 in beschouwing genomen landen. Daarmee «scoort» Rwanda volgens World Justice Reporthet best van alle in beschouwing genomen landen in Sub-Sahara Afrika, en beter dan een aantal landen in Europa.
Dat neemt niet weg dat er deelgebieden van de Rwandese rechtsstaat zijn waar Nederland zonder meer kritisch over is. Nederland voert aanhoudend gesprekken met de Rwandese overheid om ze te wijzen op aandachts- en verbeterpunten als het gaat om de rechtsstaat, zoals het aanpakken van de grote achterstand van rechtszaken waardoor processen te lang duren. Dat doet Nederland niet alleen via bilaterale contacten maar ook via multilaterale fora, zoals de VN Mensenrechtenraad. Aanvullend steunt Nederland projecten om de kwaliteit van de Rwandese rechtspraak te verbeteren, bijvoorbeeld via trainingen aan rechters en advocaten (zie antwoord 10).
De vervolging en berechting van aan Rwanda uitgeleverde genocideverdachten vindt plaats onder de zogenoemde «Transfer Law». Dit betekent dat uitgeleverde genocideverdachten onder internationale wetgeving worden vervolgd en berecht en dat het proces kan worden getoetst aan onder meer het recht op een eerlijk proces van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Middels monitoring door ICJ houdt Nederland zicht op de naleving van de rechten van de verdachten. Bij gelegenheid treedt het Ministerie van Justitie en Veiligheid in contact met de Rwandese autoriteiten.
Waarom is Nederland na 25 jaar gestopt met investeringen in de Rwandese rechtsstaat terwijl er nog altijd twijfels zijn over de rechtsstaat aldaar?
In 2018 heeft toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Sigrid Kaag besloten om de ontwikkelingssamenwerking met Rwanda geleidelijk af te bouwen en toe te werken naar een bredere relatie gebaseerd op wederzijdse belangen op het gebied van handel, investeringen en politieke samenwerking. Dit past binnen de wens van Rwanda om op den duur hulponafhankelijk te worden. De decentrale Nederlandse financiële steun aan Rwanda, inclusief aan de rechtsstaatopbouw, komt na dit jaar dan ook ten einde. Een uitzondering wordt gemaakt voor enkele projecten die als gevolg van COVID-19 vertraging hebben opgelopen in de uitvoering en daarom een kosteloze verlenging tot 2023 krijgen. Centraal gefinancierde programma’s die op meerdere landen gericht zijn kunnen nog wel ten goede komen aan Rwanda.
Nederland spant zich in voor het behoud van de resultaten die met onze steun in Rwanda zijn bereikt via een afbouwstrategie. Zo organiseerde de Nederlandse ambassade in juni 2021 samen met de Nederlandse en Rwandese ministeries van Justitie een conferentie in Kigali ter gelegenheid van 25 jaar justitiesamenwerking. Een van de hoofddoelen was om samen stil te staan bij behaalde resultaten en geleerde lessen, deze te documenteren en Rwanda en andere donoren de gelegenheid te bieden om op de mede door Nederlandse steun behaalde resultaten voort te bouwen.
De veranderde relatie betekent niet dat Nederland geen aandacht meer zal vragen voor de rechtsstaat en mensenrechten in Rwanda. Zo blijft Nederland projecten in Rwanda steunen via het mensenrechtenfonds. Op die manier blijven we bijdragen aan onder meer mediavrijheid en vrijheid van meningsuiting, gelijke rechten voor de LHBT-gemeenschap en de bescherming van mensenrechtenverdedigers. Ook gaat Nederland door met het organiseren van netwerkbijeenkomsten voor mensenrechtenverdedigers.