Het nieuwsbericht ‘Tienduizenden Amerikaanse Nederlanders kunnen Trumpcheque niet verzilveren’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met artikel «Tienduizenden Amerikaanse Nederlanders kunnen Trumpcheque niet verzilveren»? Kunt u reageren op het bericht?1
Ik ben bekend met het artikel. Ik kan mij voorstellen dat het vervelend is als het niet lukt om het geldbedrag te verzilveren. Zoals in het BNR-artikel wordt aangeven biedt ING de mogelijkheid aan klanten om de cheque tot eind 2020 te verzilveren. Daarnaast valt op de site van de IRS (Amerikaanse belastingdienst) te lezen dat de Amerikaanse overheid alleen een cheque opstuurt, op het moment dat er bij de IRS geen (Amerikaans) rekeningnummer bekend is. Op de website van de IRS staat ook dat de IRS het bedrag niet via een girale overboeking naar een buitenlandse rekening kan sturen.2
Is het juist dat het hier 42.000 mensen betreft die belastingplichtig zijn in de Verenigde Staten en in aanmerking komen voor het Amerikaanse coronasteunpakket?
Dit kan ik niet bevestigen. Zoals ik eerder heb aangeven wordt er met betrekking tot FATCA door Nederlandse banken over 48.000 rekeningen van natuurlijke personen gerapporteerd aan de VS (cijfers 2018). Dit aantal is niet gelijk aan het aantal mensen dat in Nederland zowel de Nederlandse als de Amerikaanse nationaliteit heeft.
Daarnaast heeft de Amerikaanse overheid een aantal voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor het Amerikaanse coronasteunpakket. Zoals ik begrijp is één van de voorwaarden die de IRS stelt voor het ontvangen van de vergoeding dat de begunstigden over de jaren 2018 en/of 2019 belastingaangifte heeft gedaan in Amerika.3 Het is dus mogelijk dat niet alle Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit aan deze voorwaarden voldoen.
Is het juist dat slechts één Nederlandse bank deze service aanbiedt en dat zelfs deze bank daarmee ophoudt?
Ik kan niet bevestigen dat er nog maar één bank in Nederland is die klanten de mogelijkheid biedt om cheques te verzilveren. Het klopt wel dat van de grootbanken in Nederland alleen ING nog deze service aanbiedt. Volgens informatie van de Betaalvereniging Nederland zal ING deze service nog tot eind 2020 aanbieden aan consumenten. De Betaalvereniging Nederland meldt dat de andere grootbanken er voor hebben gekozen om per 1 januari 2020 geen cheques meer te verzilveren. Er is geen informatie over de mogelijkheden bij kleinere banken.
Kunt u aangeven waarom het binnen de Europese Unie wel mogelijk is om in België of Duitsland een cheque in te wisselen?
Nederland heeft een efficiënt, gebruikersvriendelijk en innovatief betalingsverkeer. In Nederland is in 2001, met komst van de euro, ook het gebruik van eurocheques en girobetaalkaarten afgeschaft. Banken in Nederland verstrekken daarnaast ook geen cheques meer aan klantenrelaties. De gegevens van De Nederlandsche bank (DNB) laten zien dat er de afgelopen jaren ook steeds minder cheques ter verzilvering worden aangeboden.4
Binnen de Europese Unie bestaan er echter nog wel verschillen tussen het gebruik van cheques als betaalmiddel. Zo wordt er in Frankrijk nog veel gebruik gemaakt van cheques en in, mindere mate, ook in Duitsland en België. Dit kan de reden zijn waardoor banken in België en Duitsland nog wel de mogelijkheid bieden om een cheque te verzilveren. Of het als Nederlander ook mogelijk is om een (Trump)cheque in te wisselen bij een bank in België of Duitsland kan ik niet bevestigen.
Vindt u, gezien de intensieve economische betrekkingen, dat het innen van Amerikaanse cheques onderdeel zou moeten zijn van de reguliere dienstverlening van Nederlandse banken?
Volgens informatie van de Betaalvereniging Nederland zijn er in Nederland geen banken meer die cheques aan klanten verstrekken. Ook zijn er in de afgelopen jaren steeds minder consumenten die een cheque, die ze van een buitenlandse partij hebben ontvangen, willen verzilveren. Dit heeft onder andere te maken met het efficiënte betalingsverkeer van Nederland en de mogelijkheid om internationaal girale overboekingen te doen. Hierdoor is er nagenoeg geen behoefte meer aan dienstverlening betreffende cheques.
Het is in principe aan banken zelf om te bepalen welke dienstverlening zij aanbieden aan hun klanten. Ik heb aan de Betaalvereniging Nederland gevraagd wat de redenen zijn dat de grootbanken besloten hebben om geen cheques van consumenten meer te verzilveren. De Betaalvereniging Nederland heeft aangegeven dat de grootbanken zijn gestopt of gaan stoppen met het aanbieden van deze service onder andere vanwege de (fraude) risico’s met betrekking tot het verwerken cheques, de hoge (verlieslatende) verwerkingskosten en de mogelijkheid dat de cheque niet-gedekt kan zijn waardoor betaling niet plaatsvindt. Bovendien zijn er volgens de Betaalvereniging Nederland veiligere alternatieven voor betalen. De grootbanken zien daarom geen noodzaak om het kunnen verzilveren van cheques te blijven ondersteunen.
Tot eind 2020 biedt ING nog de mogelijkheid aan niet-zakelijke klanten om cheques te verzilveren. Volgens de Betaalvereniging Nederland blijft ING deze dienstverlening daarna alleen nog voor een bescheiden aantal zakelijke klanten en voor een beperkte tijdsduur ondersteunen. Het kan voor consumenten dus nuttig zijn om bij een buitenlandse partij aan te geven zij een betaling via een overboeking willen ontvangen in plaats van via een cheque.
Bent u bereid met de Nederlandse banken te overleggen hoe het incasseren van Amerikaanse cheques weer mogelijk wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u in gesprek met de Amerikaanse ambassadeur in Nederland om het probleem op te lossen?
Ik heb dit punt reeds onder de aandacht gebracht bij de Amerikaanse ambassade in Nederland en zal in een vervolggesprek vragen of en zo ja welke mogelijkheden er zijn om een cheque te verzilveren als dit bij een Nederlandse bank niet lukt. Daarnaast kunnen de personen die een Trumpcheque hebben ontvangen en klant zijn bij ING, volgens de Betaalvereniging Nederland, bij deze grootbank terecht om de cheque te innen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstkomende algemeen overleg Financiële markten/Financiële dienstverlening en consumentenbelangen?
Ja.
Het bericht dat honderden Nederlandse economen meer investeringen aanraden in sociale gelijkheid en verduurzaming |
|
Lilian Marijnissen , Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening van de meerderheid van 364 economen dat er meer investeringen moeten komen via het steunprogramma in banen die sociale gelijkheid en verduurzaming bevorderen?1, 2, 3
Het kabinet vindt dat diverse van de genomen steun- en herstelmaatregelen bij kunnen dragen aan sociale gelijkheid en verduurzaming.
Zo heeft het kabinet bij noodpakket 2.0 het crisispakket «Nederland leert door» aangekondigd.4 Het bestaat uit ontwikkeladviezen, online scholing en een campagne om het pakket gericht onder de aandacht te brengen. Met de ontwikkeladviezen en scholingsmogelijkheden krijgen mensen de kans om zich te oriënteren op ander, kansrijker werk.
In vervolg hierop maakt het kabinet € 1,4 miljard aan extra middelen vrij voor een aanvullend sociaal pakket waarmee sociale partners, gemeenten, uitvoeringsorganisaties en scholen de ruimte krijgen om mensen van wie het werk onder druk staat of die hun rekeningen niet meer kunnen betalen perspectief te bieden5. Dit geld komt beschikbaar bovenop de huidige steunmaatregelen.
Het kabinet heeft in het kader van het steun- en herstelpakket, waarover u bent geïnformeerd in de brief van 28 augustus jl., de mogelijkheden voor het naar voren halen van investeringen verkend. Zoals in deze brief aangegeven, worden de komende jaren investeringen ter waarde van circa € 2 miljard naar voren gehaald. Ongeveer € 1,5 miljard daarvan is op het terrein van bouw en leefomgeving. U wordt hierover middels de Rijksbegroting nader geïnformeerd. Daarnaast haalde het kabinet al eerder € 465 miljoen aan investeringen naar voren bij het Rijksvastgoedbedrijf en Defensie. Deze versnellingen ondersteunen de economie op korte termijn en dragen bij aan beleidsdoelen voor de lange termijn, zoals duurzaamheid en bereikbaarheid.
Als laatste kan het recent aangekondigde Nationaal Groeifonds ervoor zorgen dat we ook op de lange termijn de middelen hebben om bij te dragen aan groene investeringen en welvaart6.
Erkent u dat de overhe idsschuld nog wel met de helft veilig kan toenemen wanneer deze middelen gebruikt worden voor steunprogramma’s waarmee collectief de crisis te lijf gegaan wordt in plaats van de problemen en de rekening bij individuen neer te leggen?
De afgelopen maanden laten zien dat het kabinet bereid is om de schuld te laten oplopen als de situatie daarom vraagt. Dat zal ook in de toekomst zo zijn, maar dat betekent niet dat we de schuld oneindig kunnen laten oplopen. Gezonde overheidsfinanciën blijven onverminderd belangrijk en daarbij hoort een beheersbare overheidsschuld. De coronacrisis onderstreept dat economische schokken zich onverwachts kunnen voordoen en een groot beslag kunnen leggen op overheidsfinanciën. Het kabinet kan nu het nodig is met ongekend forse steunmaatregelen banen en inkomens zoveel mogelijk op peil houden, juist doordat overheidsfinanciën aan de vooravond van de coronapandemie op orde waren. Het is belangrijk om een volgende crisis even goed te kunnen doorstaan. Het is dan ook onverstandig om bij voorbaat al te stellen dat een toename van de schuld met de helft wenselijk is.
Ziet u in dat de zorg, cultuur, bouw, energie en onderwijs centraal moeten staan, zoals de meerderheid van de economen stelt? Gaat u er daarbij ook voor zorgen dat «de meest tochtige huizen het eerste worden geholpen» en de meest hulp behoevende mensen vooraan staan?
Het kabinet beaamt dat betaalbare en kwalitatieve zorg, huisvesting, energie en onderwijs centraal staan. Uitdagingen in de zorg, bouw, energie en onderwijssectoren zijn vaak structureel van aard en hebben onverminderd de aandacht van dit kabinet. Ook het Groeifonds kan hier het verschil maken om deze belangrijke opgaven te adresseren.
Als gevolg van de coronacrisis zijn veel mensen kwetsbaarder geworden, in hun inkomen, hun gezondheid en hun bestaanszekerheid. Het kabinet acht het daarom van groot belang om banen te beschermen en mensen te helpen naar nieuw of ander werk. Het kabinet wil perspectief bieden met een vervolg op de eerste twee noodpakketten en heeft een breed pakket aangekondigd waarbij naast steun ook aandacht is voor investeringen, en een sociaal pakket wordt gepresenteerd. Dit bestaat uit drie pijlers: continueren van steun, stimuleren en investeren waar dat kan, en ondersteunen waar aanpassing nodig is. Voor de tweede pijler wordt ongeveer € 1,5 miljard aan investeringen op het terrein van bouw en leefomgeving naar voren gehaald. Voor de laatste pijler is € 1,4 miljard gereserveerd voor aanvullend sociaal beleid om mensen aan het werk te helpen, om te investeren in ontwikkeling, en om mensen met schulden beter te helpen. Daarom wordt ook juist geïnvesteerd in dienstverlening aan werkzoekenden en mensen met schulden. Ook is er aanvullende sectorale steun toegezegd aan de cultuur sector vanwege haar artistieke, sociale én economische waarde, wat onmisbaar is, juist in deze tijd.7
Bent u bereid een voorstel aan de Kamer te doen toekomen met beleidsopties die leiden tot een eerlijke samenleving met grotere sociale gelijkheid en de benodigde verduurzaming, waarvoor de budgettaire ruimte volop benut wordt? Welke mogelijkheid ziet u om het Nationaal Groeifonds te vergroten en hiertoe aan te wenden?
Het steun- en herstelpakket beschermt banen, jaagt investeringen aan en ondersteunt mensen. Dit pakket bevat onder andere een groot pakket aan sociaal flankerend beleid.
Het kabinet ziet de investeringen in het Klimaatakkoord als de basis voor een groen herstel. Hiernaast wil het kabinet gebruik maken van middelen uit de Europese Recovery and Resilience Facility (RRF). Het kabinet zal in het voorjaar van 2021 een herstelplan voor de RRF bij de Commissie indienen.
Het Nationaal Groeifonds zet in op het verhogen van het verdienvermogen van Nederland op de lange termijn. Economische groei is geen doel op zich, maar een middel om onze welvaart te vergroten. Daar plukken we allemaal de vruchten van. Het fonds draagt eraan bij dat Nederland de middelen heeft om grote uitdagingen als klimaatverandering en een vergrijzende bevolking te adresseren.
Een van de vereisten van het fonds is bovendien dat de som van de maatschappelijke kosten en baten positief is. Alle projecten komen de brede welvaart direct ten goede. Sommige investeringen kunnen daarnaast ook de sociale gelijkheid bevorderen. Dit is bijvoorbeeld goed denkbaar bij projecten die de kwaliteit en effectiviteit van kennisontwikkeling en onderwijs verbeteren.
Gaat u naar aanleiding van de berichtgeving over deze economen het scheppen van werkgelegenheid voorop stellen bij investeringen vanuit het Nationaal Groeifonds, in plaats van slechts productiviteitsgroei? Ziet u ook in dat het sociale en groene aspect hierbij centraal dient te staan en dat het eindeloos verlagen van de vennootschapsbelasting (Vpb) en het afzwakken van sociale zekerheden hierbij afwezig dienen te blijven?
Werkgelegenheid in Nederland is belangrijk voor dit kabinet. Maar daarbij is niet alleen het aantal banen van belang, maar ook het inkomen dat met die banen wordt verdiend. Immers, we willen niet alleen goed, volwaardig en interessant werk, maar óók een goed inkomen. Die twee zaken komen samen in het begrip «verdienvermogen». Bij investeringen vanuit het Nationaal Groeifonds wordt dit verdienvermogen van Nederland voorop gesteld. Maar naast het verdienvermogen wordt ook de voorwaarde gesteld dat de som van maatschappelijke kosten en baten positief is, daarbij wordt het klimaataspect meegewogen.
Juist door daarbij ook in te zetten op productiviteitsverhoging zorgt het fonds ervoor dat Nederland ook in de komende decennia de middelen heeft om grote uitdagingen als klimaatverandering en een vergrijzende bevolking te adresseren. Daarmee richt dit fonds zich op de welvaart van volgende generaties, en niet op het herstellen van de economie op korte termijn.
Het kabinet maakt hierbij geen expliciete keuze tussen bijvoorbeeld de vennootschapsbelasting (vpb) en de sociale zekerheid. Beiden vervullen een belangrijke rol om Nederland aantrekkelijk te houden voor bedrijven en haar inwoners.
Deelt u de mening dat de staat actief leiding moet nemen in het beschermen en heropbouwen van een eerlijke economie die voor mensen werkt? Ziet u daarbij ook dat onze samenleving en niet de aandeelhouder centraal dient te staan?
Een sterke innovatieve economie vraagt ondernemerschap én een sterke overheid. De overheid draagt bijvoorbeeld zorg voor een eerlijke verdeling van de welvaart, met oog voor het belang van economische activiteit. Dit betekent dat werk en ondernemen beloond moeten worden, immers, deze dragen bij aan de creatie van werkgelegenheid, het in stand houden van collectieve voorzieningen en creatie van (verdere) welvaart. Hiermee wordt onder andere het sociale vangnet betaald en worden inkomens herverdeeld door middel van inkomensheffing en toeslagen. In de ogen van het kabinet bestaat er niet één type aandeelhouder. Aandelenbezit is wijdverspreid, variërend van institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen en verzekeraars, tot banken en kleine beleggers. De aandeelhouder maakt deel uit van de samenleving en vervult hierbinnen een grote rol door het voorzien in het broodnodige kapitaal aan bedrijven, het sturen op winstgevendheid en waardecreatie, en daarmee in het concurrentievermogen en de werkgelegenheid van Nederland. De aandeelhouder is daarmee een onderdeel van onze samenleving en kan deze versterken. Het kabinet maak daarom geen tweedeling hiertussen.
Ziet u dat slechts drie procent van de economen een staatsschuld boven de 90% als probleem beschouwt en dat er dus voldoende ruimte is voor zinnige, eerlijke, sociale en duurzame investeringen? Koppelt u daar ook de conclusie aan dat bezuinigingen absoluut niet aan de orde zijn?
De Miljoenennota 2021 laat zien dat het kabinet bereid is om te investeren in het herstel van de economie. Te snel bezuinigen kan het herstel van de economie schaden. Tegelijkertijd moet wel worden opgemerkt dat juist de goede uitgangspositie van Nederland op het gebied van de overheidsschuld ervoor zorgt dat we nu de maatregelen kunnen nemen die nodig zijn. Dat onderstreept het belang van het opbouwen van buffers zodra het weer beter gaat met de economie.
Het bericht dat banken mogen discrimineren op leeftijd. |
|
Mahir Alkaya , Bart van Kent |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat discriminatie in welke vorm dan ook verboden is en aangepakt dient te worden?
Discriminatie is in Nederland verboden en het kabinet zet zich in om alle vormen van discriminatie aan te pakken. Mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer bij brief van 15 juni 2020 geïnformeerd over de voortgang van de kabinetsaanpak van discriminatie. In de brief staat dat de kerngedachte van de fundamentele gelijkwaardigheid van mensen niet voor niets is verankerd in het eerste artikel van onze Grondwet. Het is en blijft van onverminderd belang om discriminatie te voorkomen en te bestrijden, zowel de meer zichtbare en meetbare vormen, als de meer subtiele mechanismen van uitsluiting die in de weg staan aan werkelijke gelijke kansen. Tevens is aangegeven dat het kabinet zich zal blijven uitspreken tegen elke vorm van discriminatie.1 Als Minister van Financiën sluit ik mij hier vanzelfsprekend bij aan.
Hoe reageert u op het bericht dat banken volgens het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) mogen discrimineren op basis van leeftijd?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van het Kifid met zaak nummer 2020-703. De uitspraak is voor eenieder online in te zien in het uitsprakenregister van het Kifid.3 In mijn eigen woorden – kort weergegeven – betreft de zaak een consument (en/of zijn mederekeninghouder) met een leeftijd tussen de eenenzestig en zevenenzestig jaar. Zijn aanvraag voor het product Rood Staan is door de bank afgewezen omdat zijn leeftijd voor een onzekere inkomenssituatie zorgt. Volgens de consument is er sprake van leeftijdsdiscriminatie. De bank heeft toegelicht dat het beleid erop is gericht klanten te behoeden voor het aangaan van kredieten die zij mogelijk op een later tijdstip niet kunnen terugbetalen. De bank heeft naar voren gebracht dat in de betreffende leeftijdsfase veel mensen met pensioen gaan, wat het inkomen fors kan doen veranderen. Daarom wordt inkomensonzekerheid gekoppeld aan de leeftijd van deze personen. Verder is door de bank toegelicht dat voor dit product slechts een summiere, geautomatiseerde toets wordt verricht die niet voldoende inzicht geeft in pensioengerechtigdheid en invloed op het inkomen.
Het Kifid heeft de uitspraak als volgt samengevat: «Consument heeft de kredietfaciliteit Rood Staan aangevraagd en de Bank heeft zijn aanvraag afgewezen omdat de leeftijd van Consument voor een onzekere inkomenssituatie zorgt. Gelet op de omstandigheden van het geval is dit niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid en ook is het beleid van de Bank niet in strijd met discriminatiewetgeving. De Commissie is dan ook van oordeel dat de Bank het product op die grond mocht weigeren. De gevorderde correctie van de productbeperking wordt afgewezen. Enkele klachten van Consument over de communicatie en klachtenprocedure van de Bank zijn wel gegrond, maar kunnen niet leiden tot toewijzing van de vordering.»
Ik heb geen zicht op het verloop van individuele processen. Als Minister van Financiën spreek ik mij niet uit over uitspraken in individuele gevallen van onafhankelijke geschillenbeslechtingsinstanties, waaronder deze uitspraak van het Kifid.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich met Artikel 1 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verslag doen van en toelichten hoe deze zaak bij het ifid is verlopen en op basis waarvan het Kifid is gekomen tot dit oordeel?
Zie antwoord vraag 2.
Zal deze uitspraak en bijbehorend proces worden meegenomen in de lopende evaluatie van het Kifid door SEO?
Deze zaak wordt niet meegenomen in de evaluatie die door SEO Economisch Onderzoek wordt uitgevoerd. De evaluatie ziet op de dienstverlening van het Kifid, waarbij onder andere wordt gekeken naar de kwaliteit, onafhankelijkheid, transparantie en kosten van de klachtenafhandeling door het Kifid. In de evaluatie worden enkele zaken steekproefsgewijs beoordeeld op de wijze van klachtenafhandeling. Door middel van dossieranalyse vormt SEO een oordeel over de laagdrempeligheid van de klachtbehandeling en de begrijpelijkheid voor de consument. De evaluatie ziet niet op de inhoudelijke juridische beoordeling van uitspraken van het Kifid in individuele zaken.
Wat gaat u doen om alle vormen van discriminatie, en dus ook leeftijdsdiscriminatie, in de financiële sector te vinden en aan te pakken?
Zie het antwoord op vraag 1. Wanneer een consument een klacht heeft over een financieel product of financiële dienst – zo ook over vermeende leeftijdsdiscriminatie – kan de consument de klacht voorleggen aan de civiele rechter of het Kifid.
Deelt u de mening dat banken al genoeg winst maken, ook zonder te discrimineren? Hoe gaat u de grootbanken dwingen het door deze leeftijdsdiscriminatie aangetaste vertrouwen in hen te herstellen?
Vertrouwen is essentieel voor het goed functioneren van de financiële sector. In dit kader is het van belang dat de sector laat zien dat zij haar speciale maatschappelijke rol en verantwoordelijkheden serieus neemt. Financiële instellingen moeten hun klanten en de samenleving vakkundig en fatsoenlijk bedienen. Ik doe dan ook een beroep op banken om oog te hebben voor de menselijke maat door samen met de klant te kijken wat er wél mogelijk is op basis van de individuele situatie. Ik heb de dienstbaarheid van de financiële sector aan de samenleving, zowel aan burgers als aan bedrijven, daarom tot het centrale thema van mijn agenda voor de financiële sector gemaakt.4
Het artikel ‘Bankenautoriteit vreest dat witwasregels doel voorbij schieten’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Bankenautoriteit vreest dat witwasregels doel voorbij schieten»?1
Ja.
Herkent u het geschetste probleem? Welke categorieën ondernemingen en instellingen in Nederland worden meer dan gemiddeld geweigerd als klant door financiële instellingen? Hoe lang moet een startende onderneming in Nederland gemiddeld wachten bij het openen van een bankrekening? Wat betekent dit voor het Nederlandse vestigingsklimaat?
Een belangrijk onderdeel van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) is dat instellingen verplicht zijn om een inschatting te maken van het risico op witwassen of terrorismefinanciering dat een klantrelatie met zich mee brengt, en voldoende maatregelen moeten nemen om dat risico te mitigeren. Indien er sprake is van een onacceptabel risico of indien het cliëntenonderzoek niet kan worden voltooid, dient de instelling de cliëntrelatie niet aan te gaan, dan wel te verbreken. Het in het artikel aangehaalde onderzoek van de European Banking Authority (EBA) richt zich op situaties waarin instellingen ervoor kiezen om risico’s te vermijden, bijvoorbeeld door vooraf te besluiten om aan bepaalde klanten of sectoren geen diensten te verlenen. Er wordt dan gesproken over «de-risking». Van de-risking kan ook sprake zijn als instellingen afscheid nemen van bepaalde bestaande klanten of sectoren omdat zij die een te hoog risicoprofiel toedichten. Wanneer de-risking op te grote schaal optreedt dan zou dit tot uitsluiting van bepaalde groepen kunnen leiden.
Signalen van de-risking door banken zijn mij bekend en het fenomeen is ook aan de orde gekomen in gesprekken met de Nederlandse Vereniging voor Banken (NVB). Banken houden echter geen kwantitatieve data bij, omdat elke zaak apart wordt behandeld en beoordeeld. Bij lopende klantrelaties geldt dat de bank bij de opzegging van bankrekeningen moet voldoen aan de wet- en regelgeving en de jurisprudentie die op dit gebied bestaat. Dit houdt onder andere in dat de bank rekening dient te houden met de gerechtvaardigde belangen van de klant bij voortzetting van de dienstverlening. Ook staat in artikel 2 lid 1 van de algemene bankvoorwaarden (ABV) dat de bank bij opzegging van een rekening een zorgplicht heeft en deze jegens de klant in acht dient te nemen. Deze zorgplicht wordt in de jurisprudentie gespecificeerd.
Het openen van een rekening voor een startende onderneming in Nederland duurt in beginsel kort. Volgens de NVB geldt voor het merendeel van de startende ondernemingen die als laag risico worden geclassificeerd dat de bankrekening vlot kan worden geopend (vaak binnen een week). Als de aanvraag complexer is of een klant een hoger risicoprofiel heeft kan het openen van een rekening langer duren. In het kader van het vestigingsklimaat is het onder andere van belang dat ondernemers die zich in Nederland willen vestigen duidelijkheid hebben over de informatie die vereist is om een bankrekening te kunnen openen. Voor buitenlandse ondernemers kan het orange carpet programma duidelijkheid geven over de aanvraag van een betaalrekening.2 Dit programma biedt buitenlandse ondernemers hulp bij het verkrijgen van een visum om zo hun onderneming te kunnen starten in Nederland.
Herinnert u zich de waarschuwingen uit de Tweede Kamer voor de continuïteit van de bancaire dienstverlening, geuit bij het debat over de wijziging vierde anti-witwasrichtlijn op 3 december 2019, en uw toezegging dit punt mee te nemen in een evaluatie? Wanneer bent u van plan die evaluatie uit te voeren?2
Ja, in het debat heb ik met uw Kamer gesproken over de continuïteit van de bancaire dienstverlening voor verschillende groepen zoals politiek prominente personen (PEP’s). Bij de behandeling van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn heb ik de Eerste Kamer toegezegd om de wet binnen drie jaar na inwerkingtreding te evalueren. In het kader van die evaluatie wordt de invloed van verscherpt cliëntenonderzoek, in bijzonder bij PEP’s, op cliëntacceptatie meegenomen. De voorbereidingen voor de evaluatie vinden op dit moment plaats en de uitkomsten worden medio 2021 met beide Kamers gedeeld.
Welke stappen hebt u na het rapport van de Autoriteit Persoonsgegevens gezet om de uitvoering van de Wwft te vergemakkelijken en informatie-uitwisseling tussen banken mogelijk te maken? Tot welke resultaten heeft dit geleid?
In het kader van het plan van aanpak witwassen hebben de Minister van Justitie en Veiligheid en ik onder meer gekeken naar het vergroten van de effectiviteit van de poortwachtersfunctie.4 Het kunnen delen van bepaalde gegevens kan de informatiepositie van poortwachters, zoals banken, vergroten en daarmee het cliëntenonderzoek verbeteren. Omdat het om het delen van persoonsgegevens gaat zijn hierover meerdere adviezen gevraagd aan de Autoriteit Persoonsgegevens.5 Deze adviezen zijn betrokken bij het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen. In dit wetsvoorstel wordt onder meer geregeld dat de poortwachters bij een cliënt met een hoger risico op witwassen of terrorismefinanciering informatie over integriteitrisico’s kunnen delen. Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in grondslagen die het mogelijk maken voor banken om gezamenlijke transactiemonitoring op te zetten. In de voortgangsbrief van 3 juli jl. werd aangekondigd dat het wetsvoorstel na de zomer naar de Raad van State zou worden gezonden voor advisering. Dit is inmiddels gebeurd.6 Na advisering door de Raad van State wordt het wetsvoorstel bij uw Kamer aanhangig gemaakt.
Kunt u instaan voor een ongestoorde financiële dienstverlening aan medewerkers van internationale organisaties, ambassades en buitenlandse bedrijven in Nederland?
Het kabinet spant zich in om de financiële dienstverlening aan internationale organisaties, ambassades en buitenlandse bedrijven in Nederland, evenals hun medewerkers, zoveel mogelijk te waarborgen. Voor het personeel van internationale bedrijven en instellingen geldt dat zij rechtmatig in de Europese Unie verblijven en daarmee op grond van de Payment Accounts -richtlijn7 recht hebben op het gebruik van een basisbetaalrekening. Daarbij dient opgemerkt te worden dat banken, ook bij internationale organisaties, ambassades en buitenlandse bedrijven, verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Wwft. Als een bank het cliëntenonderzoek niet kan voltooien of de risico’s bij een klant niet voldoende kan mitigeren kan dat leiden tot het afscheid nemen van de cliënt.
De Financial Action Task Force(FATF) heeft aanbevelingen opgesteld die een verscherpt cliëntenonderzoek voor PEP’s aanbevelen. De FATF-aanbevelingen komen ook tot uiting in de Europese anti-witwasrichtlijn. De reden voor een verscherpt cliëntenonderzoek komt voort uit het feit dat PEP’s zich veelal in een positie bevinden die potentieel misbruikt kan worden voor witwassen en terrorismefinanciering. Verscherpt cliëntenonderzoek bij PEP’s is preventief van aard. Een zakelijke relatie afwijzen, uitsluitend omdat een cliënt een uiteindelijk belanghebbende (ook wel UBO8 genoemd) of een PEP is, druist in tegen de gedachte van de Wwft, de Europese anti-witwasrichtlijn en de FATF-aanbevelingen.9 Financiële instellingen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van verscherpt cliëntenonderzoek bij PEP’s. Zij moeten hiervoor een individuele beoordeling maken van het risicoprofiel van hun cliënten en kijken welke eventuele mitigerende maatregelen nodig zijn. DNB heeft richtlijnen opgesteld in haar leidraad, waarbij ook specifiek op onderzoek bij PEP’s wordt ingegaan.10 Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 wordt bij de evaluatie van de implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn specifiek de positie van PEP’s meegenomen.
Kunt u instaan voor een ongestoorde financiële dienstverlening aan «politically exposed persons»in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om het proces van «onboarding»voor klant én bank te vergemakkelijken? Wat gaat u doen om te voorkomen dat klanten worden geweigerd omdat financiële dienstverleners opzien tegen de administratieve rompslomp?
In het plan van aanpak witwassen heb ik aangekondigd de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen private partijen te willen verbeteren.11 Met het in het antwoord op vraag 4 bedoelde wetsvoorstel plan van aanpak witwassen wordt beoogd het delen van informatie over klanten met een hoog risico op witwassen of terrorismefinanciering te bevorderen. Het beoordelen van het risicoprofiel van de klant kan aanzienlijk worden verbeterd als instellingen gebruik kunnen maken van informatie over klanten met een hoog risico die al vergaard is door een andere dienstverlener. Dit zal ook het proces voor klanten vergemakkelijken, ook als zij door een instelling als hoog risico worden geclassificeerd.
Het bericht ‘WhatsApp-fraude explodeert: ‘Ik snap niet hoe ik erin ben getrapt’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «WhatsApp-fraude explodeert: «Ik snap niet hoe ik erin ben getrapt»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de omvang van dit probleem is? Zo ja, in hoeveel gevallen wordt er aangifte gedaan of melding gemaakt door slachtoffers en in hoeveel gevallen niet? Zo nee, zijn er redenen bekend waarom niet?
De exacte omvang van hulpvraagfraude (ook wel vriend-in-nood-fraude genoemd), is niet bekend, omdat niet alle slachtoffers aangifte doen bij de politie of een melding maken bij hun bank of de Fraudehelpdesk (FHD). Hoewel de exacte omvang niet bekend is kan wel geconcludeerd worden dat er sprake is van een stijging sinds 2019 van het aantal meldingen en aangiftes van deze vorm van fraude.
Bij de FHD zijn tot 1 augustus 2020 7.907 meldingen binnengekomen van hulpvraagfraude. In heel 2019 waren dat er 2.663. Ook de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) meldt dat Nederlandse banken in de maanden maart, april en mei van dit jaar drie keer zoveel meldingen van oplichting via social media hebben ontvangen ten opzichte van de laatste drie maanden van 2019. Het aantal aangiftes bij de politie lag voor de coronacrisis op circa 120 tot 150 aangiftes per week. Sinds april van dit jaar is het mogelijk om digitaal aangifte te doen bij de politie en kwamen tot augustus circa 700 aangiftes per week binnen. De politie wijdt de toename van de aangiftes van hulpvraagfraude deels aan het feit dat het makkelijker is om melding te doen, maar ook aan de feitelijke toename van deze vorm van fraude. De feitelijke toename kan volgens de politie mogelijk verklaard worden doordat mensen tijdens de Corona-crisis meer online zijn gegaan om contact te hebben met hun familie en bekenden. Sinds augustus is het aantal aangiftes iets afgenomen.
In hoeveel gevallen van aangifte of melding wordt er ook daadwerkelijk vervolgd? In hoeveel gevallen wordt er na vervolging een straf opgelegd? Kan een overzicht worden gegeven van het aantal opgelegde straffen naar soort? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel aangiftes of meldingen hebben geleid tot een vervolging is niet inzichtelijk. Het OM registreert hulpvraagfraude via bijvoorbeeld WhatsApp niet apart. Er worden voor het begaan van hulpvraagfraude soms forse straffen opgelegd. Zo hebben twee mannen uit Deventer die mensen via WhatsApp hebben opgelicht een celstraf van 2,5 jaar en 3 jaar opgelegd gekregen.2
Heeft u zicht op het daderprofiel? Zo ja, wat is kenmerkend voor dit profiel? Hoe zit dit aan de slachtofferkant? Zo nee, wat wordt er concreet gedaan om deze profielen in beeld te krijgen?
Bij hulpvraagfraude gaat het in de meeste gevallen om een georganiseerde samenwerking van verschillende daders en medeplichtigen: katvangers/geldezels3, katvanger-ronselaars, pinners, oplichters, hackers en verkopers van de benodigde kennis4. De politie heeft het beste zicht op de katvangers/geldezels, die ook de grootste groep daders vormen. Dit zijn vaak jongeren en/of personen met een sociaaleconomisch zwakkere positie. De politie onderzoekt op verschillende manieren de verschillende dadertypes en de mogelijke (persoonsgerichte)barrières om deze vorm van fraude tegen te gaan.
De politie, FHD, Slachtofferhulp Nederland (SHN) en NVB hebben het beeld dat de meeste slachtoffers ouder zijn dan vijftig jaar. Het is op basis van de informatie van de politie, FHD en SHN niet met zekerheid te stellen dat vijftigplussers ook een hoger risico lopen op slachtofferschap.
Onder welke voorwaarden staan banken garant bij dit soort vormen van financiële criminaliteit? In hoeveel gevallen hebben slachtoffers tot nu toe hun geld teruggekregen? In hoeveel gevallen gebeurt dit niet?
In principe staan banken niet garant voor dit soort vormen van financiële criminaliteit. Wel zijn banken voor bepaalde soorten bancaire fraude wettelijk verplicht5 om schade te vergoeden. Bij bancaire fraude is er sprake van misbruik van betaalmogelijkheden die de bank aan klanten ter beschikking stelt. Hierbij geldt dat over het algemeen overgegaan wordt tot schadevergoeding wanneer de klant niet grof nalatig is geweest. Of er sprake is van grove nalatigheid is afhankelijk van het individuele geval en wordt uiteindelijk bepaald door de rechter. Wel hebben de banken gezamenlijk met de Consumentenbond een vijftal uniforme veiligheidsregels opgesteld die meer duidelijkheid geven over de vergoeding van schade als gevolg van fraude6; houd je beveiligingscodes geheim, zorg ervoor dat je bankpas nooit door een ander gebruikt wordt, zorg voor een goede beveiliging van de apparatuur die je gebruikt voor je bankzaken, controleer je bankrekening, en meld incidenten direct aan de bank en volg aanwijzingen van de bank op. Wanneer aan deze vijf veiligheidsregels is voldaan, kan de klant erop rekenen dat de schade vergoed wordt.
Banken zijn niet verplicht om schade te vergoeden als er sprake is van niet-bancaire fraude. Bij niet-bancaire fraude is sprake van een slachtoffer die onbewust of onder valse voorwendsels zelf opdracht geeft voor de uitvoering van de betaling aan de fraudeur.
Wanneer een klant zelf een betaalopdracht initieert, zoals het geval is bij hulpvraagfraude via WhatsApp, dan is de bank verplicht deze uit te voeren. Dit is alleen anders als de bank vermoedt dat er sprake is van fraude, bijvoorbeeld omdat de fraudedetectiesystemen aanleiding geven tot twijfel (in antwoord 6 en 8 wordt toegelicht wat banken verder doen ter voorkoming van fraude). Het is echter voor banken lastig om te zien of er sprake is van fraude als de klant zelf de betaalopdracht geeft.
Het kan dat in bepaalde gevallen van niet-bancaire fraude banken uit coulance overgaan tot een vergoeding. Dit is een eigen overweging van de bank op basis van de omstandigheden van het geval. Omdat dit gaat over een eigen overweging van de bank heb ik hierover geen cijfers tot mijn beschikking.
Op welke manieren proberen banken deze vorm van criminaliteit te voorkomen? Wat doen banken concreet om slachtoffers te waarschuwen en naderhand te adviseren?
De NVB en Betaalvereniging Nederland hebben aangegeven dat zij verschillende initiatieven ondernemen ter preventie van fraude, zoals het voorlichten van klanten om hen bewust te maken van potentiële frauderisico’s. Dit gebeurt onder andere via veiligbankieren.nl en via de eigen kanalen van de banken. Ook werken banken bij voorlichting samen met andere organisaties, waaronder de ouderenbonden. In september hebben de banken bijvoorbeeld bijgedragen aan de campagne «Senioren en Veiligheid» waarin onder andere aandacht werd besteed aan hulpvraagfraude via WhatsApp7.
Verder hebben de banken ter voorkoming van fraude de IBAN-naam check ingevoerd. Bij deze check krijgen klanten een melding als de naam en het rekeningnummer die de klant invoert niet in overeenstemming zijn met de gegevens die bekend zijn bij de bank.
Daarnaast werken de banken met verschillende fraudedetectiesystemen om frauduleuze transacties op te sporen en te onderzoeken. De monitoring vindt plaats op basis van vele indicatoren. In samenwerking met de politie wordt op basis van bepaalde modus operandi gekeken welke indicatoren gehanteerd kunnen worden om de fraudedetectiesystemen verder te verbeteren. Omwille van veiligheid kunnen banken hier verder geen toelichting op geven.
Wanneer een mogelijk frauduleuze transactie gedetecteerd wordt door het fraudedetectiesysteem, wordt de transactie apart gezet en onderzocht door een medewerker van de bank, waarbij vrijwel altijd contact gezocht wordt met de klant. Met deze fraudedetectiesystemen kunnen banken dus tijdig fraude signaleren en klanten hiervoor waarschuwen. Gezien de grote aantallen overboekingen die dagelijks worden uitgevoerd is het ondoenlijk om ter controle een telefoontje te plegen naar elke klant. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de privacy van de klant.
Gegeven het stijgende aantal slachtoffers en de enorme economische impact, deelt u de mening dat er meer moet worden gedaan om dit soort fraude tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen en hierbij de fraudehelpdesk, politie en banken te betrekken?
Vanwege het stijgende aantal slachtoffers sinds de corona crisis is mijn ministerie snel overgegaan tot voorlichting van het publiek. De meest effectieve aanpak van fraude is namelijk het voorkomen dat mensen slachtoffer worden. Mijn ministerie betrekt hierbij o.a. de politie, de banken, fraudehelpdesk en andere private organisaties. Zo publiceerde het jongerenplatform scholieren.com in samenwerking met het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en mijn ministerie in augustus jl. een video gericht op jongeren met uitleg over hulpvraagfraude zodat zij ook hun (groot)ouders waarschuwen. In september startte mijn ministerie de campagne «Senioren en Veiligheid» met als doel senioren bewust te maken en handelsperspectief te bieden om slachtofferschap van o.a. hulpvraagfraude) te voorkomen. Ook onze partners zetten zich in om slachtofferschap te voorkomen.
In repressieve zin wordt deze fraudevorm serieus opgepakt door politie en het OM, bijvoorbeeld met de invoering van de internetaangifte. De aanpak van hulpvraagfraude wordt centraal opgezet en gecoördineerd. De aangiftes worden landelijk gebundeld zodat snel zicht is op de zaken die kansrijk zijn. Dit heeft inmiddels geleid tot een aantal succesvolle opsporingsonderzoeken en strafzaken8.
Daarnaast wordt door het kabinet ook ingezet op het verder versterken van het financieel rechercheren door onder meer het proces van vorderen van gegevens bij banken en andere betaaldienstverleners te automatiseren. Per 10 september jl. is de Wet en het Besluit verwijzingsportaal bankgegevens in werking getreden. Het Verwijzingsportaal bankgegevens maakt het mogelijk dat geautomatiseerd binnen 30 seconden identificerende gegevens van banken en andere betaaldienstverleners kunnen worden verkregen ten behoeve van opsporingsonderzoeken. Zo kan de politie sneller en beter financieel onderzoek doen naar mogelijke fraudeurs. Het vorderen van saldo- en transactiegegevens is een volgende stap bij financieel onderzoeken omdat het wenselijk is ook dit proces te versnellen wordt samen met de aangesloten diensten en de banken gewerkt aan het automatiseren van dit proces. Verder werken de banken nauw samen met de politie in de Electronic Crimes Taskforce (ECTF) en zetten zij zich in op de aanpak van geldezels van verschillende soorten fraude, waaronder ook deze vorm.
Wat kunnen banken doen om deze vorm van criminaliteit te voorkomen? Is het mogelijk dat er een telefoontje vanuit de bank ter controle van de overboeking naar ouderen wordt gepleegd met de vraag of zij zeker zijn van deze overboeking?
Zie antwoord vraag 6.
Welke informatie heeft de Financial Intelligence Unit – Nederland (FIU) over deze transacties? Welke informatie hebben zij over daders? Heeft de FIU daarnaast in de gaten om hoeveel dadergroepen gaat dit?
De Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) is op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) het enige en centrale meldpunt, waar diverse meldingsplichtige instellingen ongebruikelijke transacties dienen te melden die kunnen wijzen op witwassen en terrorisme financiering. Deze meldingen van ongebruikelijke transacties kunnen ook betrekking hebben op fraude, maar dit betreft bijvangst. Over de jaren 2016 tot en met begin september 2020 heeft de FIU in totaal bijna 4.900 meldingen van ongebruikelijke transacties van meldingsplichtige instellingen ontvangen, die mogelijk verband kunnen houden met fraude, waaronder hulpvraagfraude. Vanaf 2018 ziet de FIU een sterk toenemende trend. In 2018 ging het nog om circa 200 meldingen van ongebruikelijke transacties, in 2019 was dat aantal 1.060 en in 2020 waren er tot en met begin september bijna 3.400 meldingen. Ongebruikelijke transacties die na analyse door het hoofd van de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard zijn, ook op voornoemd thema, ter beschikking gesteld aan de diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Door de opsporing wordt op uiteenlopende wijzen gebruik gemaakt van de verdachte transacties, onder meer als sturingsinformatie, als startinformatie voor een strafzaak of als onderdeel van het bewijs in een strafzaak. Deze informatie kan dan ook behulpzaam zijn voor het in kaart brengen van daders en dadergroepen.
Welke mogelijkheden zijn er om slachtoffers preventief te waarschuwen? Hoe vaak is er daadwerkelijk gehandeld naar deze mogelijkheden?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om deze nieuwe, schadelijke vorm van financiële criminaliteit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Kifid: bank mag betaalrekening beëindigen als consument geen US TIN of CLN wil aanvragen’ en het bericht ‘Wijziging annex II FATCA-verdrag’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kifid: bank mag betaalrekening beëindigen als consument geen US TIN of CLN wil aanvragen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een van de argumenten van de bank om de bankrekening stop te zetten, «het bewust onjuist informatie verstrekken2» op de vraag «bent u fiscaal inwoner van een ander land?» meer zegt over de vraagstelling dan over het gegeven antwoord? Deelt u de mening dat de vraag te technisch en onduidelijk is geformuleerd, dat sommige Nederlanders niet weten wat een «fiscaal inwoner» is en dat deze informatie ook onvoldoende actief door de bank wordt verstrekt? Zo ja, bent u voornemens om de banken te wijzen op hun informatieverplichting richting de consument en hen te vragen de communicatie over een uiterst ingewikkeld onderwerp als de regelgeving rond de wet naleving belastingplicht buitenlandse rekeningen (FATCA) zowel in vragenlijsten als op de website en andere communicatiemiddelen te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De casus waarover het KIFID besliste kent hele specifieke feitelijke omstandigheden. Ik ben daarom van mening dat uit de gang van zaken in die casus geen algemene conclusies kunnen worden getrokken.
Ik ben het met u eens dat de vragen technisch zijn. Daarom is er door de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de banken de afgelopen jaren veel informatie verstrekt over de gevolgen van de FATCA. Ook in het kader van de Common Reporting Standard (CRS) – die ziet op de uitwisseling van bankinformatie tussen belastingdiensten in ruim 100 landen, waaraan de VS niet mee doen – zijn de banken verplicht aan hun klanten te vragen wat hun fiscale woonstaat is en het fiscaal identificatienummer (TIN) van die staat. Voor de uitvraag van deze gegevens is een formulier ontwikkeld door de banken en de NVB, in nauw overleg met het Ministerie van Financiën.
In dit formulier wordt aan de hand van enkele vragen vastgesteld waar iemand fiscaal inwoner is. Om de term «fiscaal inwoner» uit te leggen, is er een verklarende woordenlijst toegevoegd aan het formulier. De formulieren zijn voorgelegd aan een bureau dat is gespecialiseerd in overheidscommunicatie. Het bureau heeft de formulieren aangepast op leesbaarheid.
De NVB heeft de formulieren ter beschikking gesteld aan alle banken en heeft aandacht besteed aan de FATCA en de CRS op zijn website. Dat is overigens ook gedaan op de websites van het Ministerie van Financiën en van de Belastingdienst. Op de website van de Belastingdienst is sinds 2016 FATCA-informatie te vinden voor bedrijven en particulieren.3 Ik zal erop toezien dat die sites gemakkelijk bereikbaar en toegankelijk blijven.
Naast de ontwikkeling van formulieren en informatie op hun websites hebben de banken vanaf de inwerkingtreding van de FATCA, brieven gestuurd aan hun klanten om hen te informeren dat zij mogelijk Amerikaan zijn en dat dat betekent dat zij ook belastingverplichtingen hebben in de VS. Deze brieven zijn herhaaldelijk gestuurd, omdat banken weinig respons ontvingen van klanten.
Het blijft belangrijk dat het voor Nederlandse klanten met ook de Amerikaanse nationaliteit duidelijk is wanneer een klant onder de FATCA-regelgeving valt en dus wanneer de klant een US TIN aan moet leveren of desgewenst afstand kan doen van de Amerikaanse nationaliteit. Ik zal banken vragen aandacht te blijven houden voor duidelijke informatieverstrekking over FATCA.
Deelt u tevens de mening dat ook de informatieverstrekking en de communicatie van de Belastingdienst hierin tekortschiet, gezien het feit dat er op de site van de Belastingdienst alleen FATCA-informatie is te vinden voor bedrijven (naast de link naar een artikel in de Staatscourant uit 2016)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wilt u ook de communicatie vanuit de Belastingdienst over dit ingewikkelde onderwerp verbeteren richting de individuele Accidental Americans? Kunt u hierin samen optrekken met de banken, de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), de Accidental Americans en de Americans Overseas?
Zie antwoord vraag 2.
Betekent deze uitspraak uit het bericht in vraag 1 dat deze consument straks niet meer beschikt over een basisbetaalrekening wanneer de betreffende financiële instelling het niet-bindende advies opvolgt? Zo ja/nee, kunt u garanderen dat Nederlandse US persons (die niet de wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) overtreden) te allen tijde kunnen beschikken over een betaalrekening?
In algemene zin is de vraag of al dan niet een basisbetaalrekening moet worden geopend pas aan de orde als de aanvrager niet (meer) beschikt over een andere betaalberekening. Daarnaast geldt, zoals ook door het Kifid is onderschreven, dat ook bij een basisbetaalrekening voldaan moet worden aan de eisen gesteld bij of krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft).
In de uitspraak geeft het Kifid aan dat de bank in dit specifieke geval het openen van een basisbetaalrekening onder de richtlijn Betaalrekeningen mag weigeren als de consument hiervoor een aanvraag indient. Het Kifid geeft ook aan dat het Convenant inzake een Pakket Primaire Betaaldiensten (het Convenant Basisbankrekening) van toepassing is op de consument. De bank kan, in het geval dat wordt overwogen een basisbetaalrekening te weigeren, verplicht stellen dat de consument samen met een erkende hulpverleningsinstantie de aanvraag voor een basisbetaalrekening indient onder het Convenant Basisbankrekening. Ook kan de bank verplicht stellen dat de basisbetaalrekening door een erkende hulpverleningsinstantie wordt beheerd. Het is aan de consument om een erkende hulpverleningsinstantie te vinden die bereid is om samen een aanvraag voor een basisbetaalrekening in te dienen. Of het risico op witwassen en/of belastingontduiking in dit geval voldoende gemitigeerd is door het inschakelen van een hulpverleningsinstantie (conform het Convenant Basisbankrekening), is in de eerste plaats ter beoordeling van de betreffende bank.
Zijn financiële instellingen alleen op basis van vermoedens van overtreding van de Wwft al bevoegd rekeningen te sluiten/blokkeren of moeten banken hier ook daadwerkelijk hard bewijs voor aanleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onder de Wwft zijn de daar onder vallende instellingen verplicht om een cliëntenonderzoek uit te voeren. De bank moet dit cliëntenonderzoek met succes uitvoeren, voordat zij een relatie met een klant aan mag gaan. Het cliëntenonderzoek houdt onder meer in dat de instelling gegevens vergaart over de identiteit van de cliënt. Ook worden er met het cliëntenonderzoek gegevens vergaard die de instelling in staat moeten stellen een inschatting te maken van het risico op witwassen en terrorismefinanciering. Dit vereist in de meeste gevallen medewerking van de cliënt. De financiële instelling dient de ontvangen informatie te verifiëren. Als de financiële instelling niet in staat blijkt te zijn voldoende gegevens te vergaren en/of de gegevens te verifiëren zal de financiële instelling moeten besluiten om de zakelijke relatie niet aan te gaan of deze te beëindigen. Banken kunnen op grond van de Wwft het openen of aanhouden van een betaalrekening ook weigeren zonder vermoeden van overtreding of hard bewijs. Een te hoog risico op betrokkenheid bij witwassen of terrorismefinanciering is voldoende grond voor weigering.
Welke middelen heeft u om te voorkomen dat financiële instellingen alleen op basis van het ontbreken van een TIN/SSN bankrekeningen blokkeren of sluiten? Bent u bereid deze middelen in te zetten?
Ik blijf in gesprek met de banken over de redenen van het sluiten en bevriezen van rekeningen van US Persons. Zoals ik in mijn beantwoording op eerdere Kamervragen heb aangegeven is het in beginsel aan banken zelf om te bepalen welke klantengroepen zij bedienen. Als banken rekeningen sluiten of bevriezen van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit, is van belang dat daarbij de geldende wet- en regelgeving wordt nageleefd. Als de betrokken cliënt het niet eens is met het oordeel van de bank om de dienstverlening te beëindigen kan de cliënt hiertegen een klacht indienen bij de bank en vervolgens bij het Kifid dan wel de kwestie voorleggen aan de rechter.
Herinnert u zich uw antwoord op vragen van de leden Omtzigt, Van Weyenberg en Lodders3 «Ik wil overigens wel nogmaals benadrukken dat ik het voorbarig vind als banken rekeningen sluiten, blokkeren of bevriezen met als enige reden dat geen TIN is verkregen»?
Ja.
Hoe valt uw antwoord onder vraag 5 te rijmen met het besluit van nota bene een staatsbank om de rekening van een consument te sluiten op basis van het ontbreken van een TIN en de hiertoe ondersteunende uitspraak van het onafhankelijke klachteninstituut Kifid? Wat betekenen uw woorden in het licht van deze uitspraak?
Ik verwijs hiervoor naar de uitspraak van het Kifid. In deze uitspraak oordeelt het Kifid dat er naast het ontbreken van een US TIN ook sprake is van andere redenen op grond waarvan de bank bevoegd was de relatie met de betrokken klant te ontbinden.5
Klopt het dat
Banken kunnen ervoor kiezen om, «depositorekeningen» met een saldo van minder dan 50.000 dollar (peildatum 31 december) niet te rapporteren, ongeacht wanneer zij zijn geopend. Onder depositorekening vallen ook (basis)betaalrekeningen.6
Een rekening van een US person wordt gerapporteerd aan de VS ongeacht of er een TIN aanwezig is. Een financiële instelling loopt dan echter eventueel het risico om door de IRS aangemerkt te worden als niet compliant. Op grond van Amerikaanse wetgeving moeten Amerikaanse staatsburgers namelijk over een TIN beschikken. Ongeacht of US persons wel of geen belasting ontduiken voldoen zij zonder TIN niet aan de Amerikaanse regelgeving. Bij het ontbreken van een TIN zal de VS niet zelf de belastingplichtige gaan benaderen maar zal er eerst met de financiële instelling en Belastingdienst in gesprek worden gegaan om vast te stellen waarom de TIN ontbreekt. Bij de beoordeling of een financiële instelling eventueel sancties zouden worden opgelegd speelt de inspanning die de financiële instelling heeft geleverd om de TIN te bemachtigen, een rol.7
Banken zijn verplicht om op aanvraag een basisbetaalrekening te openen tenzij er een weigeringsgrond van toepassing is op grond van artikel 4:71f Wet financieel toezicht (Wft). Een van de weigeringsgronden is als niet wordt voldaan aan de eisen van de Wwft. Het enkel ontbreken van een US TIN is geen weigeringsgrond in de zin van artikel 4:71f Wft. Voor de eisen van de Wwft verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 4.
Deelt u de zorgen over de positie van de belastingbetaler/consument in zaken tegen de overheid of financiële instellingen, aangezien de individuele burger niet dezelfde middelen heeft als de overheid en/of financiële instellingen? Op welke manier worden de rechten van de consument in zaken tegen financiële instellingen met een leger aan adviseurs, advocaten en juristen beschermd?
Ik zie ook dat burgers vaak niet dezelfde middelen hebben als financiële instellingen in het geval van een geschil, maar ben van mening dat de rechten van de consument in zaken tegen financiële instellingen voldoende worden beschermd, onder andere doordat consumenten een klacht in kunnen dienen bij het Kifid. Het Kifid is onpartijdig en onafhankelijk. De geschillencommissie streeft naar een gelijk speelveld voor consumenten, ondernemers en financiële dienstverleners. Het Kifid geeft aan rekening te houden met een eventuele kennisachterstand van consumenten en ondernemers. Bovendien is het aanhangig maken van een procedure bij de geschillencommissie van Kifid gratis.
Bent u bekend met het bericht «Wijziging annex II FATCA-verdrag»?4
Ja
Waarom heeft de VS eenzijdig besloten de regelgeving rond de FATCA-registraties te veranderen met alle gevolgen voor «sponsered entities» en «sponsoring entities» van dien? Deelt u de mening dat dit weer een typisch voorbeeld is van het wijzigen van de spelregels tijdens het spel? Zo nee, waarom niet?
Door Bijlage II van de NL IGA aan te passen is kort gezegd bewerkstelligd dat, ondanks de aanpassingen van de regelgeving door de VS, de huidige situatie met betrekking tot sponsored entities in stand blijft. De regelgeving over de werking van FATCA staat primair beschreven in de US Final Regulations. Deze zeer uitgebreide Amerikaanse regelgeving werkt in feite unilateraal vanwege de grote rol en betekenis van de Amerikaanse financiële markten en de dollar voor het business model van financiële instellingen. Hierdoor zijn financiële instellingen wereldwijd verplicht aan die regels te voldoen.
Eind maart 2019 heeft de VS nieuwe regels gepubliceerd die zien op de sponsored entities9 onder de FATCA. Voor 25 maart 2019 was het zo dat een sponsored entity compliant was als de sponsoring entity alle FATCA-registraties voldeed, zonder dat de sponsored entity daarvoor zelf actie moest ondernemen en moest worden geregistreerd bij de IRS. Met de wijziging van de regelgeving van de VS was dat niet langer het geval.
De reden dat in eerste instantie er niet voor is gekozen om de sponsored entities specifiek aan te wijzen als «non reporting financial institutions» is dat de VS destijds met alle landen in de wereld IGA’s moest sluiten. Zij bleken toen al snel te weinig capaciteit te hebben om met elk land te overleggen over de op te nemen vrijgestelde financiële instellingen en rekeningen. De VS heeft om die reden een model Annex II opgesteld waarin verschillende typen Non-Reporting FI’s en Excluded Accounts zijn opgenomen. Door middel van artikel 4, zevende lid, van de IGA kon een land ervoor kiezen dat financiële instellingen ook toegang hebben tot begrippen die gedefinieerd zijn in de Final Regulations als die gunstiger voor hen uitwerken dan dezelfde begrippen zoals opgenomen in de IGA. Nederland heeft toen besloten om de vrijstellingen die al in de Final Regulations stonden niet op te nemen. Opname werd als overbodig beschouwd nu daar ook via artikel 4, zevende lid, van de IGA een beroep op zou kunnen worden gedaan.
Beide verdragspartijen hebben echter niet voorzien dat de IRS jaren later de vereisten rondom het Sponsoring regime heeft aangepast, waardoor sponsored entities zelf zouden moeten gaan rapporteren. De VS hebben toen meegewerkt aan het herstellen van een situatie die tussen verdragspartners niet beoogd was.
Om welke reden heeft Nederland er in eerste instantie niet voor gekozen de «sponsored entities» aan te wijzen als «non reporting financial institutions» in de Annex II van de intergouvernementele overeenkomst (IGA)? Waarom hebben andere landen hier wel meteen afspraken over gemaakt met de VS?
Zie antwoord vraag 12.
Wat waren de gevolgen geweest voor deze 1700 «sponsored entities» en 130 «sponsoring entities» als Nederland deze aanvullende afspraken met de VS niet had gemaakt?
Nederland heeft deze aanvullende afspraken gemaakt, zodat de IRS zich niet op het standpunt zou kunnen stellen dat Nederlandse financiële instellingen niet aan de certificeringsvoorwaarden hebben voldaan. Zij zouden als non-compliant of zelfs significant non-compliant kunnen worden aangemerkt waarbij de VS een 30% bronbelasting als sanctie kan inroepen als de financiële instellingen niet binnen 18 maanden na het aangemerkt worden als significant non-compliant de omissie hebben hersteld. De aanvullende afspraken maken duidelijk dat de VS dit niet zullen doen en dat de Nederlandse financiële instellingen ook niet aan de periodieke certificeringsverplichting hoeven te voldoen.
Welke (extra) informatie moeten deze 1700 «sponsored entities» en 130 «sponsoring entities» aanleveren bij de IRS en op welke manier wordt de privacy van deze bedrijven en hun klanten gewaarborgd?
Door de aanvullende afspraken hoeven deze entiteiten geen extra informatie aan te leveren. Zij zullen net als daarvoor de informatie die zij volgens de Nederlandse regelgeving ter implementatie van FATCA aan de Nederlandse belastingdienst verstrekken, rapporteren, zonder additionele verplichtingen.
Welke garantie is er, in het licht van het Amerikaanse besluit om de regelgeving voor «sponsored entities» en «sponsoring entities» aan te passen, dat de regelgeving voor andere soorten entiteiten die nog niet verplicht zijn te rapporteren aan de IRS niet wordt aangepast?
Het zou kunnen dat er in de toekomst een situatie ontstaat waarin de VS de Final Regulations wijzigt waardoor er een discrepantie kan ontstaan met de verplichtingen voor financiële instellingen die voortvloeien uit de IGA. De VS heeft zich in dit geval als goede verdragspartner opgesteld door ervoor te zorgen dat financiële instellingen van partnerlanden niet slechter af zijn door een wijziging van de Final Regulations. Ik acht het daarom niet aannemelijk dat regelgeving voor andere soorten entiteiten die nog niet verplicht zijn te rapporteren eenzijdig door de VS wordt gewijzigd.
Deelt u de steeds groter wordende zorgen over de FATCA-regelgeving, nu, naast de in eerdere sets schriftelijke vragen van (onder andere) het lid Lodders benoemde problematiek5, ook blijkt dat steeds meer Nederlandse/Europese bedrijven specifieke informatie moeten delen met de Amerikaanse belastingdienst en dat het nu zelfs voor het Kifid klaarblijkelijk gerechtvaardigd is om bankrekeningen van consumenten op basis van het ontbreken van een TIN/SSN te blokkeren of te weigeren?
De FATCA-regelgeving is ingevoerd in 2014. De VS heeft met betrekking tot de sponsored entities laten zien een oplossingsgerichte houding te hebben. Dit staat los van de verplichting om een US TIN aan te leveren. Daarnaast spelen er in de desbetreffende Kifid zaak specifieke feitelijke omstandigheden bovenop het enkel missen van een TIN/SSN, waardoor het Kifid geoordeeld heeft dat in dat geval het beëindigen van een bankrekening gerechtvaardigd was.
Het UBO-register |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Klopt het dat het UBO-register 27 september 2020 wordt geopend bij de Kamer van Koophandel?
Erkent u dat bestuurders van algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) geen belanghebbende eigenaren (UBO’s) zijn?
Bent u het ermee eens dat het opnemen van ANBI-bestuurders in het UBO-register op eenzelfde wijze als bestuurders van een vennootschap die minder dan 25% van de aandelen bezitten zal leiden tot misverstanden, onjuiste informatie en juridische onzuiverheid – terwijl het UBO-register juist verhoogde transparantie over rechtspersonen beoogt?
Kunt u aangeven hoe u concreet invulling hebt gegeven aan de met algemene stemmen aangenomen motie-Bruins?1 Hoe wordt het onderscheid tussen ANBI-bestuurders en statutaire bestuurders van andere entiteiten gewaarborgd in het UBO-register?
Kunt u nog voor de opening van het UBO-register deze vragen beantwoorden?
Het bericht dat huizenbezitters honderden euro’s extra kwijt zijn aan taxaties. |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Huizenbezitter honderden euro’s extra kwijt aan taxatie»?1
Ja.
Klopt het dat vanaf volgend jaar geen computergestuurde taxatie meer is toegestaan op basis van een richtlijn van de Europese Bankenautoriteit (EBA)? Wat is de juridische status van deze EBA-richtlijn?
Met het oog op het invoeren van consistente, efficiënte en effectieve toezichtpraktijken binnen het Europees Systeem voor Financieel Toezicht (ESFS) en het verzekeren van de gemeenschappelijke, uniforme en consistente toepassing van het Unierecht, kunnen Europese toezichthoudende autoriteiten (ESA’s) richtsnoeren of aanbevelingen vaststellen die zich richten tot nationale autoriteiten of financiële instellingen.2 Zij moeten zich tot het uiterste inspannen om aan de richtsnoeren of aanbevelingen te voldoen. Voor de richtsnoeren geldt het «pas toe of leg uit» principe, waarbij nationale autoriteiten de ruimte hebben om gemotiveerd af te wijken van de richtsnoeren.
Met de richtsnoeren inzake de initiëring en monitoring van leningen3 wordt door de Europese Bankenautoriteit (EBA) nadere duiding gegeven aan hoe bancaire kredietverstrekkers om moeten gaan met het waarderen van onroerende goederen ten behoeve van het bepalen van het kapitaalbeslag zoals voorgeschreven in de Europese verordening kapitaalvereisten4. Deze richtsnoeren zijn op verzoek van de Europese Raad tot stand gekomen om de hernieuwde opbouw van niet-presterende leningen bij Europese banken te voorkomen. Volgens EBA kan vanuit prudentieel oogpunt het gebruik van alleen een modelmatige waardering op het moment van het verstrekken van een krediet tekortkomingen creëren in het risicomanagement, omdat een betrouwbare waardebepaling van het onderpand niet is gegarandeerd. De richtsnoeren bieden geen ruimte voor enkel het gebruik van een modelmatige waardering bij het verstrekken van een hypothecair krediet. Naar aanleiding van de reacties op de consultatie is wel een zogenaamde hybride taxatie toegevoegd als mogelijkheid voor een woningtaxatie. Dit betreft een hybride taxatievorm waarbij een modelmatige waardering het uitgangspunt is, die vervolgens door een taxateur wordt gecontroleerd. Indien de modelmatige waardering voldoende betrouwbaar is en aan bepaalde criteria voldoet5, kan deze controle worden uitgevoerd van afstand. Een bezoek aan de woning is hierbij dus niet altijd noodzakelijk. De taxateur is verantwoordelijk voor de waardebepaling van de woning. Banken zijn verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de waardering van onderpanden. De richtsnoeren zullen 30 juni 2021 van kracht worden.
Welke ruimte hebben De Nederlandsche Bank (DNB) en de Nederlandse wetgever na donderdag 27 augustus 2020 om computergestuurde taxaties toe te blijven staan?
Voor de richtsnoeren geldt het «pas toe of leg uit» principe. DNB heeft mij desgevraagd laten weten dat ze de richtsnoeren zal toepassen in het toezicht. Het prudentiële toezicht op systeemrelevante banken is belegd bij de Europese Centrale Bank (ECB). DNB houdt toezicht op de minder significante of kleine banken in Nederland. Ook de ECB zal de richtsnoeren toepassen in het toezicht. Dat betekent dat bancaire kredietverstrekkers vanaf 30 juni 2021 alleen gebruik mogen maken van een modelmatige waardebepaling indien deze door een taxateur is gecontroleerd.
EBA heeft de bevoegdheid om richtsnoeren op te stellen die nadere duiding geven aan de bepalingen in de Europese verordening kapitaalvereisten die zien op de waardering van onroerende goederen. Ten opzichte van de conceptrichtsnoeren, waarin geen enkele vorm van modelmatig waarderen werd erkend, is het een stap vooruit dat EBA naar aanleiding van reacties op het consultatiedocument heeft besloten om ruimte te geven voor een hybride taxatie. Doordat modellen zich straks nog verder kunnen ontwikkelen, vind ik echter dat het op den duur weer mogelijk moet zijn om op een prudente wijze gebruik te maken van enkel een modelmatige waardering bij hypotheekverstrekking. Ik zal mij hier in Europa voor inzetten en dit meenemen in de bredere inzet in de onderhandelingen over de herziening van de Europese verordening kapitaalvereisten. Voor nu is de werkgroep modelmatige taxaties6 in gesprek met de sector om te kijken of de werkgroep ondersteuning kan bieden bij het inrichten van dit nieuwe hybride taxatieproces, bijvoorbeeld met een kwaliteitsrichtlijn voor modelmatig waarderen7.
Herinnert u zich het onderzoek2 van DNB waarin geconcludeerd werd dat juist bij fysieke taxaties zorgen zijn over de betrouwbaarheid? Deelt u de mening dat het vreemd is om betrouwbare, computergestuurde taxaties te verbieden en fysieke taxaties – waarbij zorgen zijn over de betrouwbaarheid – in plaats hiervan verplicht te stellen?
Het onderzoek «De kwaliteit en onafhankelijkheid van woningtaxaties» van DNB duidt op een systematische overwaardering van taxaties. Het feit dat relatief veel taxaties exact gelijk zijn aan de koopsom kan een signaal zijn dat de taxatiewaarde niet onafhankelijk tot stand komt, omdat de taxateur kennelijk van tevoren op de hoogte is van de koopsom. Een modelmatige waardering komt onafhankelijk tot stand, de waarde is niet te beïnvloeden door de betrokken partijen bij de aankoop van het huis. Voor recent gebouwde en redelijke uniforme woningen kan een modelmatige taxatie dus betrouwbaarder zijn dan een fysieke taxatie. Dat betekent echter niet dat een modelmatige waardering per definitie betrouwbaarder is dan een fysieke taxatie. Een model kan bijvoorbeeld de onderhoudsstaat van de woning, mogelijke funderingsproblematiek of de energetische kwaliteit van de woning niet beoordelen. Voor veel woningen, met name unieke en relatief oude woningen, kan met een fysieke taxatie de waarde betrouwbaarder worden vastgesteld dan met een modeltaxatie.
Bent u van mening dat alle zorgen uit het DNB-onderzoek naar fysieke taxaties zijn weggenomen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, bent u bereid deze op zeer korte termijn onder de aandacht te brengen van DNB in verband met de invoering van de EBA-richtlijn?
De signalen van diverse partijen over zorgen over de kwaliteit en onafhankelijkheid van taxaties zijn aanleiding geweest om te verkennen of het anders inrichten van het taxatieproces ervoor kan zorgen dat er minder perverse prikkels in het systeem zitten. Hiertoe is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een werkgroep ingesteld waarin samen met het Ministerie van Financiën, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), DNB en Nationale Hypotheek Garantie (NHG) momenteel opties worden onderzocht om de inrichting van het taxatieproces te veranderen. Over de uitkomsten van dit traject zal ik u, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, later dit jaar nader informeren.
De sector heeft de afgelopen periode al een aantal stappen gezet en door middel van zelfregulering de kwaliteit en onafhankelijkheid van taxaties verbeterd. In 2015 is een centraal register opgericht voor vastgoedtaxateurs: het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT). Vaak wordt door kredietverstrekkers geëist dat taxateurs ingeschreven zijn bij het NRVT. Het NRVT werkt in samenwerking met onder andere brancheorganisaties en hypotheekverstrekkers aan een vernieuwd model taxatierapport dat voor alle taxateurs vanaf 2021 zal gelden. Aanpassingen in het modelrapport hebben onder andere betrekking op de energetische en bouwkundige staat van de woning. Taxateurs worden extra opgeleid om deze aspecten mee te nemen in de taxatie van de woning en aanbevelingen te doen over hoe de woning kan worden verbeterd en wat de kosten hiervan zijn. Daarnaast zijn met het NRVT afspraken gemaakt over het op korte termijn realiseren van strenger en intensiever toezicht en een reeks van kwaliteitsbevorderende maatregelen. Het betreft met name een beter risicoselectieproces gericht op het opsporen van ondermaats presterende taxateurs, intensivering van het risicogeoriënteerd toezicht en het verder ontwikkelen van het normenkader en sanctieladder. Ook zal het NRVT meer (field) audits afnemen waarin het werk van taxateurs wordt gecontroleerd. Zoals het er nu voor staat zullen de meeste van deze maatregelen voor het einde van het jaar gerealiseerd zijn. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal ik de voortgang nauwgezet monitoren en zal u ook hierover later dit jaar nader informeren.
Hoeveel mensen gebruiken jaarlijks een computergestuurde taxatie om een hypotheek over te sluiten, voor een verbouwing of voor een andere structurele wijziging aan hun woning? Kunt u deze cijfers per categorie uitsplitsen?
Er is geen informatie beschikbaar over welk deel van het totaal aantal taxaties een modelmatige waardering betreft en met welk doel de taxatie is uitgevoerd, maar ik kan wel een indicatie geven van het minimale totaal aantal taxaties (fysiek en modelmatig) in 2019. In 2019 zijn door het Kadaster ongeveer 375.000 hypotheken voor particulieren geregistreerd.9 Het registreren van een hypotheek kan voor het afsluiten van een hypothecaire lening voor de aankoop van een woning, het oversluiten van een bestaande hypothecaire lening naar een andere kredietverstrekker, of het ophogen van een bestaande hypothecaire lening als de hypotheekakte onvoldoende ruimte biedt voor deze ophoging bijvoorbeeld voor een verbouwing. Voor het afsluiten, oversluiten of ophogen van een hypotheek is een taxatie van de woning wettelijk verplicht. In 2019 kwam circa een derde van de hypotheekomzet van oversluiters en ophogers.10 Naar schatting zijn in 2019 dus ongeveer 125.000 duizend hypotheken overgesloten of opgehoogd.
Wat kost een computergestuurde taxatie gemiddeld en wat kost een fysieke taxatie die hiervoor in de plaats komt?
Een fysieke taxatie kost vaak rond de 400–500 euro, en een modelmatige waardebepaling kost rond de 30 euro.11 Het is nog niet bekend hoeveel een hybride taxatie zal gaan kosten. Dat zal waarschijnlijk meer zijn dan de kosten voor een modelmatige waardering omdat tussenkomst van een taxateur noodzakelijk is, maar minder dan de kosten voor een volledig fysieke taxatie omdat de taxateur de woning niet altijd hoeft te bezichtigen.
Hoe kansrijk acht u het alternatieve plan van een hybride taxatie, waarbij bijvoorbeeld een bankmedewerker het finale oordeel velt?
De richtsnoeren schrijven voor dat een modelwaarde door een onafhankelijke interne of externe taxateur wordt gecontroleerd. Het is nu aan banken, modelleveranciers en taxateurs om een hybride taxatieproces in te richten om de consument waar mogelijk de optie te bieden om gebruik te maken van een hybride taxatie. Banken kunnen afhankelijk van het risico van de lening en de betrouwbaarheid van de modelwaarde variëren in de vorm van een hybride taxatie. De werkgroep modelmatige taxaties is in gesprek met de sector om te kijken of de werkgroep mogelijk ondersteuning kan bieden bij het inrichten van dit nieuwe hybride taxatieproces.
Deelt u de zorg dat ook een hybride taxatie (fors) duurder is dan een computergestuurde taxatie, terwijl er bij computergestuurde taxaties weinig reden tot zorg is over de betrouwbaarheid? Zo nee, waarom niet?
Het is nog te vroeg om daar uitspraken over te doen. Het is namelijk nog niet bekend hoeveel een hybride taxatie zal gaan kosten. Dat zal waarschijnlijk meer zijn dan de kosten voor een modelmatige waardering omdat tussenkomst van een taxateur noodzakelijk is, maar minder dan de kosten voor een volledig fysieke taxatie omdat de taxateur de woning niet altijd hoeft te bezichtigen. Banken kunnen afhankelijk van het risico van de lening en de betrouwbaarheid van de modelwaarde variëren in de vorm en daarmee ook de kosten van een hybride taxatie.
Bent u bereid om er met spoed bij DNB op aan te dringen een uitzondering te maken op de EBA-richtlijn, zodat computergestuurde taxaties mogelijk blijven?
Het is aan DNB als zelfstandige en onafhankelijke autoriteit om te bepalen hoe zij de richtsnoeren zal toepassen in het toezicht. Dat geldt ook voor de ECB, waar het toezicht op de systeemrelevante banken is belegd. Ik ga mij er in Europa voor inzetten dat het op den duur weer mogelijk wordt om op een prudente wijze gebruik te maken van enkel een modelmatige waardering bij hypotheekverstrekking.
Het met contant geld kunnen blijven betalen in winkels. |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
In welke mate is er sprake van een toenemend aantal winkels waarin niet langer met contant geld kan worden betaald? Zijn hierover actuele gegevens beschikbaar die u kunt delen?
Het RIVM schrijft op zijn website dat de kans zeer klein is dat het coronavirus zich verspreidt via oppervlakten, zoals geld. Handcontact moet worden vermeden. Desalniettemin heb ik vernomen dat er toonbankinstellingen zijn die in verband met het coronavirus niet langer contant geld accepteren of betalingen met contant geld ontmoedigen door in de winkel kenbaar te maken dat pinbetalingen de voorkeur hebben. Ook zijn er toonbankinstellingen die aangeven dat zij niet langer contant geld accepteren, omdat zij problemen ondervinden met het afstorten hiervan. Dat is weer een gevolg van het minder beschikbaar zijn van afstortautomaten.
Er zijn op dit moment geen actuele gegevens beschikbaar over het aantal toonbankinstellingen dat dit betreft en in hoeverre corona hierbij een rol speelt. Het laatste onderzoek naar de acceptatie van contant geld door toonbankinstellingen vond plaats voor het uitbreken van het coronavirus. Hierbij bleek dat 97% van de toonbankinstellingen contant geld accepteerde1. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft onderzoeksbureau Panteia eind augustus de opdracht gegeven om nieuw onderzoek te doen naar de acceptatie van de verschillende betaalmiddelen door toonbankinstellingen2. In dit onderzoek wordt ook aandacht besteed aan de acceptatie van contant geld en in hoeverre het acceptatiebeleid van toonbankinstellingen is veranderd door het coronavirus. De resultaten van dit onderzoek worden begin november verwacht.
Hoezeer spelen corona en het zoveel mogelijk vermijden van lichamelijk contact en/of andere factoren hierbij een rol?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u de indruk, of ontvangt u signalen, dat het niet kunnen betalen met contant geld in winkels bij bepaalde groepen tot problemen leidt, zoals ouderen en mensen met een beperking?
In de eindrapportage van de Task Force Herziening standpunt contant geld van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), wordt aangegeven dat het – ondanks de stijging in het aandeel pinbetalingen – van belang is dat contant geld goed blijft functioneren als toonbankbetaalmiddel en dat consumenten de keuze houden in de wijze waarop zij aan de kassa afrekenen. Er is tenslotte nog steeds een groep mensen die hun betalingen in contant geld wil voldoen en hier in sommige gevallen ook afhankelijk van is. Met name voor de laatste groep mensen is het belangrijk dat toonbankinstellingen contant geld accepteren. Ik heb incidenteel signalen ontvangen dat er mensen zijn die met contant geld willen betalen, maar dit niet altijd kunnen doen doordat contant geld niet geaccepteerd wordt door de toonbankinstelling. Uit eerder genoemd onderzoek door Panteia zal blijken in hoeverre deze signalen bredere gelding hebben.
Zoals ik schreef in de aanbiedingsbrief bij de Eindrapportage MOB Task Force Herziening standpunt contant geld hecht ik er belang aan dat ook in deze tijden, waarin we rekening moeten houden met het coronavirus, contant geld geaccepteerd wordt. Om die reden heb ik bij het opstellen van de coronaprotocollen door de verschillende sectoren, erop aangedrongen dat «het weigeren van contant geld», zoals door sommige sectoren gevraagd werd, hierin niet opgenomen werd als maatregel. Het belang van het accepteren van contant geld is door het Ministerie van Financiën ook benadrukt tijdens de besprekingen in de MOB Taskforce contant geld. Ik vind het belangrijk dat de afspraken die binnen het MOB hierover zijn gemaakt worden nagekomen4. Daarnaast gaat De Nederlandsche Bank (DNB) een onderzoek doen naar de chartale infrastructuur op de middellange termijn bij een structureel lager gebruik van contant geld. De acceptatie van contant geld door toonbankinstellingen maakt onderdeel uit van het onderzoek. Naar aanleiding van de resultaten van de voormelde onderzoeken, ga ik in gesprek met de verschillende stakeholders in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), waaronder de brancheorganisaties van de toonbankinstellingen. In het MOB bestaan al langer afspraken over de toegang tot contant geld. Zo is er in MOB-verband een afspraak gemaakt dat elk Nederlands huishouden binnen een straal van vijf kilometer een geldautomaat tot zijn beschikking moet hebben.
In hoeverre deelt u de mening dat, rekening houdend met de corona-omstandigheden, het van belang is dat klanten in zoveel mogelijk winkels kunnen betalen met contant geld? Wat is er tot dusver gedaan om dit te borgen, met andere woorden welke beleidskeuzes zijn besproken, uitgewerkt en geïmplementeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe zou volgens u kunnen worden bevorderd dat het aantal winkels waar met contant geld kan worden betaald, zo groot mogelijk is, wetend dat op dit moment winkels contant geld mogen weigeren op voorwaarde dat zij dit duidelijk communiceren?
Toonbankinstellingen mogen, vanwege de contractsvrijheid die is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, zelf bepalen welke betaalmethoden zij accepteren. Dit dienen zij duidelijk aan te geven richting de klant, bijvoorbeeld via raamstickers of kassastickers. Voor het goede functioneren van het betalingsverkeer is het belangrijk dat de acceptatie van contant geld door toonbankinstellingen groot is. Om die reden zijn hierover in MOB-verband afspraken gemaakt, bijvoorbeeld dat de organisaties van toonbankinstellingen hun leden adviseren om contant geld de komende jaren te blijven accepteren tenzij er aantoonbaar specifieke redenen zijn (zoals veiligheid) om dit niet te doen.
Tegelijkertijd geldt dat de acceptatie van contant geld door toonbankinstellingen ook afhankelijk is van een goede chartale infrastructuur. Dit betekent onder meer de mate waarin toonbankinstellingen het geld kunnen afstorten en de toelevering van wisselgeld, en de bijkomende kosten. Om die reden benadruk ik in mijn overleggen met de banken in het kader van de aanpak van plofkraken dat zij de tijdelijke sluiting van afstortautomaten (een maatregel genomen naar aanleiding van plofkraken) zo snel mogelijk terugdraaien wanneer dit vanuit veiligheidsoogpunt passend is. Het onderzoek van DNB naar de chartale infrastructuur zal deze infrastructurele aspecten ook meenemen en uit het onderzoek zal volgen of additionele maatregelen wenselijk zijn. Ondertussen verken ik welke maatregelen mogelijk zijn om een goede chartale infrastructuur te waarborgen en/of te bevorderen.
Op welke manier(en) zou het «rekening houden met mensen die afhankelijk zijn van contant geld», waartoe u in uw aanbiedingsbrief bij de Eindrapportage MOB Task Force Herziening standpunt contant geld oproept, gestalte moeten en kunnen krijgen? Bent u bereid dit met toonbankinstellingen te bespreken?1
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekenen een stijgend aantal pintransacties enerzijds en het handhaven/stimuleren van contante betaalmogelijkheden anderzijds voor de kosten die met name kleine ondernemers hiervoor moeten maken (zoals kosten voor pintransacties, arbeidsuren en verzekeringen)? Hoe verwacht u dat deze kosten zich zullen ontwikkelen en hoe kunnen deze kosten voor ondernemers zo laag mogelijk worden gehouden?
In de Eindrapportage van de MOB Taskforce wordt aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat de gemiddelde kosten van een contante transactie voor toonbankinstellingen de afgelopen jaren zijn toegenomen en die voor pintransacties zijn afgenomen. Dit is mede het gevolg van de bevordering van het pinnen en de daarmee gepaard gaande daling van het aantal contante transacties. Gezien de verwachting dat het aandeel giraal betalen verder zal stijgen ten opzichte van contante betalingen, ligt het in de lijn der verwachting dat de gemiddelde kosten van een contante betaling zullen stijgen. In de Eindrapportage van de MOB Taskforce wordt wel opgemerkt dat de verschuiving van contante betalingen naar pinnen een kostenbesparing heeft opgeleverd voor zowel banken als toonbankinstellingen.
In het eerdergenoemde onderzoek van DNB naar de chartale infrastructuur zal ook gekeken worden welke kosten gepaard gaan met het in stand houden van de chartale infrastructuur op de middellange termijn bij een structureel lager gebruik van contant geld en hoe deze kosten verdeeld kunnen worden. De resultaten worden in juli 2021 verwacht.
De werkwijze van taxateurs |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het onderzoek van De Nederlands Bank (DNB) «De kwaliteit en onafhankelijkheid van woningtaxaties»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie dat 95% van de taxaties op of boven de verkoopprijs plaatsvindt en er structureel te hoog getaxeerd wordt?
Het onderzoek «De kwaliteit en onafhankelijkheid van woningtaxaties» van DNB duidt op een systematische overwaardering van taxaties. Het feit dat relatief veel taxaties exact gelijk zijn aan de koopsom kan een signaal zijn dat de taxatiewaarde niet onafhankelijk tot stand komt, omdat de taxateur kennelijk van tevoren op de hoogte is van de koopsom. Het Financieel Stabiliteitscomité heeft op 5 maart 2019 de uitkomsten van het DNB-onderzoek besproken en concludeert dat de systematische overwaardering een prijsopdrijvend effect heeft, doordat prijsstijgingen niet worden geremd via de taxatiewaarde, en de werking van de LTV-limiet wordt ondermijnd. Vorig jaar heb ik u derhalve laten weten dat ik zorgen heb over de kwaliteit en onafhankelijkheid van fysieke woningtaxaties.2
Wat zijn zulke in de praktijk voor consumenten verplichte taxaties waard als ze niet onafhankelijk en van onvoldoende kwaliteit zijn terwijl ze toch vele honderden euro’s kosten?
Ik vind het belangrijk dat een taxatie kwalitatief goed en betrouwbaar is. Een hypothecaire lening mag sinds 2018 bij afsluiting maximaal 100 procent van de waarde van de woning bedragen. Kopers moeten er van uit kunnen gaan dat ze door een goede taxatie niet meer lenen dan verantwoord is en ze een goede objectieve waardebepaling van de woning hebben gekregen. Een kwalitatief goede en betrouwbare taxatie is essentieel voor een gezonde woningmarkt.
Wat vindt u ervan dat de branche zelf de taxaties toets via het NWII? Zou dat niet door onafhankelijke partijen gedaan moeten worden?
Het Nederlands Woning Waarde Instituut (NWWI) is een onafhankelijk instituut zonder winstoogmerk dat rapporten van woningtaxaties van aangesloten taxateurs valideert. Tevens ziet het NWWI er op toe dat elke taxatie uniform en volgens duidelijke richtlijnen is opgesteld. Geldverstrekkers, intermediairs en consumenten krijgen zo heldere, objectieve en betrouwbare woningtaxaties die inzicht geven in de wijze waarop de getaxeerde waarde tot stand is gekomen. Gezien het feit dat het NWWI een onafhankelijke instituut is ben ik van mening dat de onafhankelijke toetsing voldoende geborgd is.
Waarom grijpt u niet in om óf te komen tot onafhankelijke taxaties óf te voorkomen dat mensen nodeloos op hoge kosten worden gejaagd door goedkopere taxaties óf het aantal nutteloze taxaties in de praktijk te verminderen?
De signalen van diverse partijen over zorgen over de kwaliteit en onafhankelijkheid van taxaties zijn voor mij aanleiding geweest om te verkennen of het anders inrichten van het taxatieproces ervoor kan zorgen dat er minder perverse prikkels in het systeem zitten. Hiertoe is een werkgroep ingesteld waarin ik samen met het Ministerie van Financiën, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), DNB en Nationale Hypotheek Garantie (NHG) momenteel opties onderzoek om de inrichting van het taxatieproces te veranderen. Over de uitkomsten van dit traject zal ik u later dit jaar nader informeren.
De sector heeft de afgelopen periode al een aantal stappen gezet en door middel van zelfregulering de kwaliteit en onafhankelijkheid van taxaties verbeterd. In 2015 is een centraal register opgericht voor vastgoedtaxateurs: het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT). Vaak wordt door kredietverstrekkers geëist dat taxateurs ingeschreven zijn bij het NRVT. Het NRVT werkt in samenwerking met onder andere brancheorganisaties en hypotheekverstrekkers aan een vernieuwd model taxatierapport dat voor alle taxateurs vanaf 2021 zal gelden. Aanpassingen in het modelrapport hebben onder andere betrekking op de energetische en bouwkundige staat van de woning. Taxateurs worden extra opgeleid om deze aspecten mee te nemen in de taxatie van de woning en aanbevelingen te doen over hoe de woning kan worden verbeterd en wat de kosten hiervan zijn. Daarnaast zijn met het NRVT afspraken gemaakt over het op korte termijn realiseren van strenger en intensiever toezicht en een reeks van kwaliteitsbevorderende maatregelen. Het betreft met name een beter risicoselectieproces gericht op het opsporen van ondermaats presterende taxateurs, intensivering van het risicogeoriënteerd toezicht en het verder ontwikkelen van het normenkader en sanctieladder. Ook zal het NRVT meer (field) audits afnemen waarin het werk van taxateurs wordt gecontroleerd. Zoals het er nu voor staat zullen de meeste van deze maatregelen voor het einde van het jaar gerealiseerd zijn. Ik blijf hierbij vinger aan de pols houden en zal u ook hierover later dit jaar nader informeren.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen van mijn zijde waarin u stelt dat «Ik heb eerder aan uw Kamer gemeld dat ik modelmatig waarderen bij verantwoord gebruik zie als een goed alternatief voor een fysieke taxatie. Een belangrijk voordeel van een modelmatig bepaalde waarde is, naast de significant lagere kosten en (veel) kortere doorlooptijd, dat deze onafhankelijk wordt bepaald. De uitkomst van een modelmatig bepaalde waarde is niet te beïnvloeden door de betrokken partijen bij de aankoop van het huis. Ik verwacht dat een deel van de woningvoorraad op een verantwoorde manier modelmatig kan worden gewaardeerd.»?2
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Europese richtlijn? Klopt het dat deze Richtlijn taxaties op basis van modelberekeningen verbiedt?
Vorig jaar is in het consultatiedocument «Draft Guidelines on loan origination and monitoring» door de Europese Bankenautoriteit (EBA) nadere duiding gegeven aan hoe bancaire kredietverstrekkers om moeten gaan met het waarderen van onroerende goederen ten behoeve van het bepalen van het kapitaalbeslag zoals voorgeschreven in de Europese verordening kapitaalvereisten.4 In het document beschrijft EBA dat vanuit prudentieel oogpunt het gebruik van alleen een modelmatige waardering op het moment van het verstrekken van een krediet tekortkomingen kan creëren in het risicomanagement, omdat een betrouwbare waardebepaling van het onderpand niet is gegarandeerd. Deze richtsnoeren zijn op verzoek van de Europese Raad tot stand gekomen om de hernieuwde opbouw van niet-presterende leningen bij Europese banken te voorkomen. De conceptrichtsnoeren lieten geen ruimte voor enkel het gebruik van modelmatige waarderingen bij het verstrekken van hypothecair krediet. Omdat het kabinet vindt dat een modelmatige waardering onder bepaalde voorwaarden een goed alternatief kan zijn voor een fysieke taxatie, hebben de Minister van Financiën en ik gereageerd op het consultatiedocument.5
Op 29 mei jl. heeft EBA de definitieve richtsnoeren vastgesteld.6 Hoewel met deze richtsnoeren de erkenning van modelmatige waarderingen inderdaad wordt ingeperkt, is naar aanleiding van de reacties op de consultatie een zogenaamde hybride taxatie toegevoegd als mogelijkheid voor een woningtaxatie. Dit betreft een hybride taxatievorm waarbij een modelmatige waardering het uitgangspunt is, die vervolgens door een taxateur wordt gecontroleerd. Indien de modelmatige waardering voldoende betrouwbaar is en aan bepaalde criteria voldoet7, kan deze controle van afstand worden uitgevoerd. Een bezoek aan de woning is hierbij dus niet altijd noodzakelijk. De taxateur is verantwoordelijk voor de waardebepaling van de woning. Banken zijn verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de waardering van onderpanden. De richtsnoeren zullen 30 juni 2021 van kracht worden.
Bent u bereid voor Nederland een uitzonderingspositie te bedingen, zodat dit wel mogelijk wordt gemaakt? Zo ja, hoe groot acht u die kans van slagen?
EBA heeft de richtsnoeren vastgesteld die ter bevordering van prudente kredietverlening nadere duiding geven aan bepalingen in de Europese verordening kapitaalvereisten. De richtsnoeren richten zich tot toezichthouders en banken. Toezichthouders besluiten onafhankelijk of zij middels het «pas toe of leg uit» principe de richtsnoeren zullen toepassen in het toezicht, waarbij zij zich tot het uiterste dienen in te spannen om aan de richtsnoeren te voldoen.8 Voor de betreffende richtsnoeren over taxaties betreft dat in Nederland de Europese Centrale Bank (ECB) als toezichthouder op de systeemrelevante banken en DNB als toezichthouder op de minder significante of kleinere banken. DNB heeft mij desgevraagd laten weten dat ze de richtsnoeren zal toepassen in het toezicht. Ook de ECB zal de richtsnoeren toepassen in het toezicht.
Ten opzichte van de conceptrichtsnoeren, waarin geen enkele vorm van modelmatig waarderen werd erkend, is het een stap vooruit dat EBA naar aanleiding van reacties op het consultatiedocument heeft besloten om ruimte te geven voor een hybride taxatie. Ik ben van mening dat taxateur en model elkaar kunnen versterken. Op deze manier kunnen ook modellen voor waardebepaling zich verder ontwikkelen zodat er minder kans is op taxaties waarbij de consument het risico loopt op een verkeerde waardering. Het is nog niet bekend hoeveel een hybride taxatie zal gaan kosten. Dat zal waarschijnlijk meer zijn dan de kosten voor een modelmatige waardering omdat tussenkomst van een taxateur noodzakelijk is, maar minder dan de kosten voor een volledig fysieke taxatie omdat de taxateur de woning niet altijd hoeft te bezichtigen. Banken kunnen afhankelijk van het risico van de lening en de betrouwbaarheid van de modelwaarde variëren in de vorm en daarmee de kosten van een hybride taxatie.
Doordat modellen zich straks nog verder kunnen ontwikkelen, vind ik dat het op den duur weer mogelijk moet zijn om op een prudente wijze gebruik te maken van enkel een modelmatige waardering bij hypotheekverstrekking. De Minister van Financiën zal zich hier in Europa voor inzetten en dit meenemen in de bredere inzet in de onderhandelingen over de herziening van de Europese verordening kapitaalvereisten. Voor nu is de werkgroep modelmatige taxaties9 in gesprek met de sector om te kijken of de werkgroep mogelijk ondersteuning kan bieden bij het inrichten van dit nieuwe hybride taxatieproces, bijvoorbeeld met een kwaliteitsrichtlijn voor modelmatig waarderen10.
Is het waar dat modelmatige taxaties nog geen 10 procent kosten en ook nog eens betrouwbaarder kunnen zijn dan de huidige taxaties? Klopt het dat modelmatige taxaties voor enkele tientjes gedaan kunnen worden en de huidige taxaties, die dus onbetrouwbaar zijn, veelal 400–500 euro en meer kosten?
Een fysieke taxatie kost vaak rond de 400–500 euro, en modelmatige waardebepaling kost rond de 30 euro.11 Het onderzoek «De kwaliteit en onafhankelijkheid van woningtaxaties» van DNB duidt op een systematische overwaardering van taxaties. Het feit dat relatief veel taxaties exact gelijk zijn aan de koopsom kan een signaal zijn dat de taxatiewaarde niet onafhankelijk tot stand komt, omdat de taxateur kennelijk van tevoren op de hoogte is van de koopsom. Een modelmatige waardering komt onafhankelijk tot stand, de waarde is niet te beïnvloeden door de betrokken partijen bij de aankoop van het huis. Voor recent gebouwde en redelijke uniforme woningen kan een modelmatige taxatie dus betrouwbaarder zijn dan een fysieke taxatie. Dat betekent echter niet dat een modelmatige waardering per definitie betrouwbaarder is dan een fysieke taxatie. Een model kan bijvoorbeeld de onderhoudsstaat van de woning, mogelijke funderingsproblematiek of de energetische kwaliteit van de woning niet beoordelen. Voor veel woningen, met name unieke en relatief oude woningen, kan via een fysieke taxatie de waarde betrouwbaarder worden vastgesteld. Een hybride taxatie combineert de voordelen van een modelwaarde met de deskundigheid van een taxateur, waardoor in potentie een groot aantal woningen kan worden getaxeerd tegen lagere kosten dan een volledig fysieke taxatie.
Is het waar dat er in de taxatiebranche jaarlijks ongeveer 100 miljoen euro omgaat (250 duizend maal 400 euro)? Wat vindt u ervan dat deze rekening al jaren bij consumenten in de maag wordt gesplitst, terwijl de kwaliteit en onafhankelijkheid onder de maat zijn?
In 2019 zijn door het Kadaster ongeveer 375.000 hypotheken voor particulieren geregistreerd voor een totaalbedrag van ongeveer 123 miljard euro.12 Het registreren van een hypotheek kan voor het afsluiten van een hypothecaire lening voor de aankoop van een woning, het oversluiten van een bestaande hypothecaire lening naar een andere kredietverstrekker, of het ophogen van een bestaande hypothecaire lening als de hypotheekakte onvoldoende ruimte biedt voor deze ophoging bijvoorbeeld voor een verbouwing. Voor het afsluiten, oversluiten of ophogen van een hypotheek is een taxatie van de woning wettelijk verplicht. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat in 2019 ten minste 375.000 woningen zijn getaxeerd. Ik heb echter onvoldoende informatie over hoeveel fysieke of modelmatige taxaties er in 2019 zijn uitgevoerd om met zekerheid te zeggen wat dit betekent voor het totaalbedrag dat omgaat in de taxatiebranche.
Is het waar dat voor bijvoorbeeld het nemen van verduurzamingsmaatregelen ook vaak een nieuwe taxatie nodig is? Maakt dit de verduurzaming van woningen niet nodeloos duurder?
Wanneer een consument ervoor kiest om verduurzamingsmaatregelen te financieren door middel van het verhogen van een bestaand hypothecair krediet bij een bancaire kredietverstrekker, dan moet de woning opnieuw getaxeerd worden. Vaak zal dit kunnen door middel van de eerder beschreven hybride taxatie, een goedkoper alternatief dan een volledige fysieke taxatie.
Wanneer verduurzamingsmaatregelen worden getroffen bij de aankoop van een woning met een hypothecaire lening, dan is een taxatie al een verplicht onderdeel van het aankoopproces. Indien verduurzamingsmaatregelen worden gefinancierd met eigen middelen of met een consumptieve lening, dan is een taxatie niet verplicht.
Wat heeft u gedaan sinds het Financieel Stabiliteitscomité in maart 2019 heeft geoordeeld dat de taxaties onvoldoende betrouwbaar zijn?3
Zie het antwoord op vraag 5.
Herinnert u zich de in november 2018 aangenomen motie Nijboer die «het kabinet verzoekt om in gesprek te gaan met banken om ervoor te zorgen dat mensen minder geld kwijt zijn aan taxatierapporten?»4
Ja.
Wat zijn de geboekte resultaten tot nu toe?
In mijn brief van 13 maart 2019 heb ik uiteen gezet hoe ik invulling geef aan de motie van de heer Nijboer.15 De afgelopen jaren is door de sector ingezet op het verbeteren van de kwaliteit van taxaties. Deze extra eisen hebben in sommige gevallen tot hogere kosten geleid. Gezien de zorgen over de onafhankelijkheid van taxateurs vind ik deze inzet op kwaliteit belangrijk. Een goede taxatie kost tijd, vergt deskundigheid en voldoende kennis van de lokale markt. Het lijkt niet realistisch om te verwachten dat de kosten van taxaties over de hele linie kunnen dalen zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit. Tegelijkertijd kan een volledig fysieke taxatie wel degelijk een flinke kostenpost zijn voor de koper. De eerder beschreven hybride taxatie kan een goed en goedkoper alternatief zijn voor een volledig fysieke taxatie.
Een taxateur kan maatwerk bieden op het moment dat een woning afwijkt van bijvoorbeeld andere woningen in de omgeving. Ook biedt het taxatierapport mogelijkheden om consumenten te informeren over het verduurzamen van de woning. In het kader van het Klimaatakkoord wordt verder gesproken over hoe verschillende partijen in aankooppeten consumenten kunnen stimuleren om de woning te gaan verduurzamen.
Beseft u zich dat mensen nog elke dag honderden euro’s betalen voor taxatierapporten die in de praktijk niks waard blijken te zijn en alleen voor hogere kosten zorgen?
In bovenstaande antwoorden heb ik reeds aangegeven dat ik belang hecht aan goede taxaties zodat kopers niet meer lenen dan verantwoord is en ze een goede objectieve waardebepaling van de woning hebben gekregen. Onder leiding van het NRVT wordt een nieuw model taxatierapport ontwikkeld waarbij ook naar de bouwkundige staat en energetische prestaties van de woning wordt gekeken door inzicht te geven in de kosten van achterstallig onderhoud, de duurzaamheid en eventuele funderingsproblematiek. De taxatie is daarmee niet alleen van belang voor financieringsdoeleinden, maar verschaft de koper veel extra inzicht in de toekomstige kosten die een huis met zich mee gaat brengen.
Weet u hoeveel blikken verf en hoeveel rollen behang je kan kopen voor 500 euro?
Ik ben mij er van bewust dat bij de aanschaf van een koopwoning aanvullende kosten komen kijken, waaronder kosten voor het naar smaak aanpassen van de woning. Dat neemt niet weg dat een goede waardebepaling de consument kan beschermen tegen grotere financiële nadelen in de toekomst.
Het bericht ‘EU-hof: Amerikaanse privacybescherming onvoldoende’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU-hof: Amerikaanse privacybescherming onvoldoende»?1
Ja.
Klopt het dat organisaties in de EU reeds per 20 juli 2020 geen persoonsgegevens meer kunnen doorgeven aan de VS op grond van het privacy shield?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten en geldt dit ook voor financiële instellingen?
Het Hof van Justitie heeft in de zaak C-311/18 («Schrems II») het besluit van de Europese Commissie om op basis van het zogeheten Privacy Shield persoonsgegevens aan de VS te kunnen doorgeven, ongeldig verklaard. Dit heeft gevolgen voor de mogelijkheden van organisaties, waaronder financiële instellingen, om persoonsgegevens aan de VS te kunnen doorgeven. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 8.
Wat is het verschil tussen overeenkomsten volgens het privacy shield en modelcontractbepalingen? Klopt het dat modelcontractbepalingen wel AVG-proof zijn in tegenstelling tot een overeenkomst rond het privacy shield?3
Op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is gegevensverkeer met derde landen zoals de VS alleen onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Daarbij is van belang dat de verwerking van gegevens in het derde land EU-burgers vergelijkbare waarborgen biedt als zij in de EU zouden hebben. De Europese Commissie kan besluiten dat een land of een sector in een land een passend beschermingsniveau waarborgt, zoals zij met betrekking tot de VS in het Privacy Shield, een adequaatheidsbesluit ten aanzien van het gegevensbeschermingsniveau in de VS in de zin van artikel 45 AVG, had gedaan.
Als er ten aanzien van een derde land geen adequaatheidsbesluit is, zijn er ook andere mogelijkheden om gegevens uit te wisselen. Bij een doorgifte op grond van modelcontractbepalingen, worden tussen de gegevensexporteur en importeur bepaalde standaard contractuele waarborgen opgenomen. Het verschil is dus dat in het ene geval besloten wordt dat een land of sector waarborgen biedt, en in het andere geval waarborgen contractueel zijn vastgelegd.
Het Hof heeft zich uitgesproken over het Privacy Shield, dat naar zijn oordeel onvoldoende waarborgen kent en om die reden ongeldig is verklaard. De modelcontractbepalingen van de Europese Commissie kunnen volgens het Hof nog steeds «AVG-proof» zijn, doch daarvoor zal wel vereist zijn dat de contractbepalingen een beschermingsniveau waarborgen dat in grote lijnen overeenkomt met het niveau dat binnen de EU wordt gewaarborgd en dat nationale regelingen de naleving van die contractbepalingen niet opzij kunnen zetten. Zo nodig dienen de gegevensexporteur en de ontvanger van de gegevens aanvullende waarborgen te treffen. De gezamenlijke Europese privacy toezichthouders werken samen aan handvatten om bedrijven en organisaties te helpen welke aanvullende maatregelen zij zouden kunnen treffen om een passend beschermingsniveau te waarborgen. Deze richtsnoeren worden in oktober verwacht. Voor meer informatie, verwijs ik naar mijn brief van 1 oktober 2020, in reactie op de brief van NL-digital over de gevolgen van Schrems II.
Kan de VS een met de EU, gelijkwaardig beschermingsniveau van persoonsgegevens op alle niveaus in de praktijk waarborgen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het Hof heeft zijn oordeel dat het Privacy Shield onvoldoende waarborgen bevat voor EU- burgers, onderbouwd met een verwijzing naar de rol die opsporings- en inlichtingendiensten in de VS kunnen spelen nadat doorgifte had plaats gevonden, en de verplichtingen die deze diensten kunnen opleggen aan organisaties die in de VS persoonsgegevens van EU-burgers verwerken. Ook zijn er naar het oordeel van het Hof onvoldoende rechtsmiddelen beschikbaar voor EU-burgers om zich tegen overheidsoptreden in de VS te verzetten. Met andere woorden; de rechtsbescherming in de VS is niet adequaat omdat men er o.a. niet, zoals in Nederland, naar de rechter kan stappen. Hoewel er wel een ombudsman is aangesteld in de VS, is dit naar het oordeel van het Hof onvoldoende en geen alternatief.
Het arrest van het Hof heeft tot gevolg dat thans niet kan worden uitgegaan van de beschermingswaarborgen voor persoonsgegevens die voor generieke verstrekking vereist zijn. Wel is de Europese Commissie op dit moment in gesprek met de VS met het oog op het nemen van een nieuw adequaatheidsbesluit ter reparatie van de door het Hof geconstateerde gebreken in het Privacy Shield.
Het is ingewikkeld om een snelle oplossing voor het ongeldig verklaarde Privacy Shield te bieden. Sinds Schrems II kan niet langer gezegd worden dat persoonsgegevens in de VS voldoende beschermd worden en veilig zijn. Verwerkingsverantwoordelijken dienen betrokkenen hierover duidelijk te informeren.
Welke (praktische) gevolgen heeft het nietig verklaren van de Privacy Shield-overeenkomst door het Europese Hof voor het doorgeven van persoonsgegevens van «accidental Americans» door Nederlandse banken aan de Amerikaanse Belastingdienst (IRS) met betrekking tot de wet naleving belastingplicht buitenlandse rekeningen (FATCA)?
De uitwisseling van persoonsgegevens van US Persons (waaronder «Accidental Americans») met de VS ten behoeve van belastingheffing vindt plaats op grond van Artikel 30 van het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten, en specifiek op grond van het Verdrag tussen Nederland en de VS tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en de tenuitvoerlegging van de FATCA (NL IGA). Financiële instellingen verstrekken geen gegevens rechtstreeks aan de IRS, de uitwisseling van informatie vindt plaats op overheidsniveau. Gegevens worden verstrekt onder de voorwaarde van een geheimhoudingsplicht voor de ontvanger. Het Global Forum on Transparancy and Exchange of Information for Tax Purposes (GF) beoordeelt periodiek of landen voldoen aan de eisen van gegevensbescherming en geheimhouding. De VS heeft op dat gebied in onafhankelijke peer reviews (2011 en 2018) van het GF optimaal gescoord. Dit geeft de Minister van Financiën geen aanleiding om te veronderstellen dat de VS geen adequate gegevensbescherming biedt als het gaat om het uitwisselen van persoonsgegevens op basis van de NL IGA.
Klopt het dat informatie van organisaties, instellingen en politieke partijen, zonder verdere (handels)relaties met de VS, gedeeld wordt met de VS alleen omdat de tekeningsbevoegdheid ligt bij een Nederlands persoon met ook een Amerikaanse nationaliteit (US person)? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het oordeel van het Hof ziet op alle gevallen waarin dataverkeer tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten persoonsgegevens bevat. Wanneer organisaties, om welke reden ook, dergelijke data met de VS willen delen, dan zal voldaan moeten worden aan de voorwaarden van de AVG. Binnen de EU gevestigde personen die mede de Amerikaanse nationaliteit houden, vallen bij hun werkzaamheden onder de werking van de AVG.
Op welke manier wordt een US person die tekeningsbevoegd is voor een Europese/Nederlandse organisatie, instelling of politieke partij beschermd door Europese en/of Nederlandse regelgeving?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn in de EU juridisch gevestigde bedrijven, organisaties, instellingen of politieke partijen, waarbij een US person tekeningsbevoegd is, voldoende beschermd voor het doorgeven van rekeninggegevens of privacygevoelige informatie aan de VS? Zo ja, kunt u uitgebreid toelichten welke informatie wel en welke niet met de VS kan worden gedeeld alleen omdat de tekeningsbevoegdheid ligt bij een US person? Zo nee, waarom niet?
De waarborgen die de AVG biedt, gelden voor alle in de vraag genoemde entiteiten, ongeacht de nationaliteit van de aan hen verbonden personen. Welke precieze informatie op dit moment wel en niet kan worden gedeeld, zal afhangen van de aard van de gegevens en de omstandigheden rondom de verstrekking.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat organisaties, instellingen en politieke partijen erop gewezen worden dat indien een US person tekeningsbevoegd is, deze informatie gedeeld wordt met de VS?
Als persoonsgegevens gedeeld worden met de VS, moeten organisaties dit kenbaar maken aan betrokkenen. Indien sprake is van onrechtmatige verstrekking van gegevens aan de VS, dan is een melding of klacht bij de AP de geëigende weg om een onderzoek in gang te zetten. Het Hof heeft geoordeeld dat de toezichthoudende autoriteit verplicht is om onrechtmatige doorgifte op te schorten of te verbieden als blijkt dat de bescherming van de gegevens niet kan worden gewaarborgd. Bij aangelegenheden die ook andere lidstaten raken, zal afstemming plaatsvinden met de toezichthoudende autoriteiten van andere Europese landen, die samenkomen in de European Data Protection Board (EDPB). De AP beschikt over een eigen repertoire aan bevoegdheden, daaronder begrepen het opleggen van een bestuurlijke boete, wanneer strijdig met de AVG wordt gehandeld. Als de AP tot een dergelijke conclusie komt, dan laat ik mij daarover graag door de AP informeren. Aan de hand daarvan zal ik vervolgens bezien in hoeverre Nederland op Europees niveau kan bijdragen aan een oplossing.
De berichten 'La Bce vuole dal Tesoro 700 milioni di fondi per Mps' en 'ECB tells Monte dei Paschi to boost capital for bad loan deal' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de artikelen van La Repubblica1 en Reuters2, waarin wordt vermeld dat de Europese Centrale Bank (ECB) Italië verzoekt 700 miljoen euro te injecteren in de Italiaanse bank Monte dei Paschi di Siena (MPS)?
Ja.
Kunt u meer achtergrond geven over dit verzoek? Waarom heeft de ECB dit verzoek gedaan? Welke overwegingen zijn hieraan voorafgegaan? Hoe wordt deze 700 miljoen euro gevonden?
De Italiaanse bank Monte dei Paschi di Siena (MPS) verkeert al langer in zwaar weer. De Italiaanse overheid heeft daarom sinds 2012, met goedkeuring van de Europese Commissie, diverse malen ingegrepen bij de bank om orde op zaken te stellen. Bijvoorbeeld door middel van instrumenten als preventieve herkapitalisatie en liquiditeitssteun.3 Sindsdien werkt de bank aan het verbeteren van haar winstgevendheid en het terugdringen van het aandeel niet-renderende leningen (NPL’s). Onderdeel hiervan is het huidige plan om een deel van de portefeuille over te dragen aan de Asset Management Company (AMCO), een beheerder van onder meer slechte leningen in handen van de Italiaanse staat. De ECB moet deze transactie goedkeuren.
De betrokken partijen hebben publiekelijk enkel over het voornemen van de in de vraag genoemde transactie gecommuniceerd.4 Over eventuele voorwaarden die de Europese Centrale Bank (ECB) daaraan zou stellen is geen publieke informatie beschikbaar. Over deze voorwaarden lopen volgens Italiaanse media op dit moment gesprekken.5
Er is mij niet bekend of er sprake is van mogelijke inzet van staatsteun om de transactie te faciliteren. Mocht sprake zijn van staatssteun, dan dient de Europese Commissie hiervoor goedkeuring te verlenen. Over de beoordeling van staatsteunverzoeken communiceert de Europese Commissie altijd publiekelijk. Tot op heden heeft zij over deze casus niets naar buiten gebracht. Er is dus (nog) geen toestemming gegeven voor een mogelijke injectie.
Over het algemeen geldt dat staatssteuninstrumenten enkel toegepast kunnen worden wanneer zij voldoen aan het resolutieraamwerk en de staatssteunregels. Zo moeten bijvoorbeeld private oplossingen zijn uitgeput. Bij een herkapitalisatie is in principe vereist dat houders van aandelen en achtergestelde schuld eerst bijdragen voordat een overheid kapitaal verschaft. Dit wordt ook wel de «minimale bail-in tot en met junior crediteuren» genoemd.
Op deze vereisten tot bail-in bestaan wel uitzonderingen. Zo geldt steun door een overheid op marktvoorwaarden niet als staatssteun.6 Ook als sprake is van liquiditeitssteun is een dergelijke bail-in niet noodzakelijk. Tot slot heeft de Europese Commissie recentelijk een mededeling gepubliceerd die stelt dat wanneer steun gebruikt wordt om COVID-19 gerelateerde verliezen op te vangen, een uitzondering kan worden gemaakt op de eis van lastendeling door aandeelhouders en achtergestelde crediteuren.7
Indien het gaat om overheidssteun, hoe verhoudt een mogelijke financiële injectie zich tot de staatssteunregels en de regels van de bankenunie? Welke toets is hierop gedaan? Heeft de Europese Commissie (EC) al toestemming gegeven voor deze mogelijke injectie, uit oogpunt van de staatssteunregels? Zo ja, wat is de argumentatie hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de toets hierop extra streng moet zijn, zeker gezien het feit dat Italië al eerder creatief wilde omgaan met de regels van de bankenunie?3
Sinds de financiële crisis zijn de regels voor het bankentoezicht aangescherpt. Ik ben van mening dat deze regels door éénieder streng dienen te worden nageleefd en zal dit ook blijven uitdragen. Ook bij de voorgenomen transactie tussen MPS en AMCO blijven deze regels onverminderd van kracht. Het is aan de toezichthouders, de resolutieautoriteiten en de Europese Commissie om de regels van de bankenunie toe te passen en te handhaven.
Ik heb me de afgelopen jaren ingezet voor een gezonde bankenunie waarin stappen worden gezet die leiden tot verdere risicoreductie.9 Mede dankzij de Nederlandse inzet zijn er bijvoorbeeld strenge afspraken gemaakt over de aanpak van NPL’s. In Europese gremia, waar ook Italië en bijvoorbeeld de Europese Commissie, de ECB en de Single resolution authority zitting hebben, blijf ik mij sterk maken voor een weerbare, transparante en gezonde Europese bankensector.
Hoe serieus zijn de onderzoeken naar staatssteun en het naleven van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken (BRRD) nog? Klopt het dat Italië inmiddels bijna alle mazen binnen de regels heeft uitgeput? Kunt u aangeven hoe vaak een verzoek om publieke of semipublieke herkapitalisatie inmiddels afgewezen is?
De staatssteundatabank van de Europese Commissie meldt veertien Italiaanse staatssteunzaken die betrekking hebben op herkapitalisatie en liquiditeitssteun sinds 2008.10 Eén van deze zaken is door de Europese Commissie afgewezen. Dit gaat om steun van het Italiaanse depositogarantiestelsel aan Banco Tercas in 2014. Het Europese Hof van Justitie heeft deze beslissing in 2019 echter nietig verklaard. Het Hof kwam in zijn uitspraak tot de conclusie dat er sprake was van een privaat initiatief en niet van staatsteun. De Europese Commissie is bij het Hof in bezwaar gegaan tegen deze uitspraak.11
Het feit dat er één zaak in eerste instantie is afgewezen, is voor mij geen reden om de wijze waarop de Europese Commissie staatssteunverzoeken beoordeelt in twijfel te trekken. De Europese Commissie publiceert haar overwegingen transparant op de website van de staatssteundatabank. Het is daarnaast ook denkbaar dat er in het proces richting een staatssteunverzoek al intensief gesproken wordt tussen de betrokken partijen. In dit proces kan de Europese Commissie aangeven onder welke voorwaarden zij akkoord zou kunnen gaan met het verlenen van staatssteun en wanneer zij niet akkoord kan gaan.
Kunt u een stand van zaken geven van de Italiaanse bankensector? Hoe verloopt het terugdringen van de niet-renderende leningen (NPL's)? Wat zijn de effecten van de coronacrisis op de stabiliteit van de Italiaanse bankensector?
Zoals bekend kampen sommige Italiaanse banken al langere tijd met structurele problemen, waaronder lage opbrengsten, hoge kosten en een hoog aandeel NPL’s op de balans. De afgelopen jaren heeft de Italiaanse bankensector stappen gezet om de situatie te verbeteren en dit is ook terug te zien in de cijfers. Uit het risicodashboard van de Europese bankenautoriteit blijkt dat de gemiddelde kapitaalratio (CET1) steeg van rond de 12% in september 2013 naar 14% in maart 2020. Het NPL-percentage is over diezelfde periode gezakt van bijna 18% naar 6%.12
De economische terugval als gevolg van COVID-19 vormt een nieuwe uitdaging. Niet alleen voor de Italiaanse, maar voor de gehele Europese bankensector. Naar verwachting zal het aantal klanten met betalingsproblemen toenemen en zal dit zijn weerslag hebben op de prestaties van banken. De ontwikkeling hiervan zal mede afhankelijk zijn van het economisch herstel en de verdere ontwikkeling van de COVID-19 pandemie. Overheden in de Europese Unie hebben maatregelen genomen om de economische effecten te mitigeren. Het is van belang dat toezichthouders en resolutieautoriteiten de ontwikkelingen nauwgezet blijven monitoren en ingrijpen waar nodig.
Bent u op de hoogte van het moment waarop de strategie betreffende het afbouwen van het Italiaanse staatsaandeel van 68% in MPS, zoals vermeld in het artikel van Reuters, gepresenteerd wordt, en bent u bekend met de concrete stappen die er gepland staan om dit doel te bewerkstelligen?
Het is aan de Europese Commissie en de lidstaat om hierover afspraken te maken. De Italiaanse overheid heeft met de Europese Commissie afgesproken om voor het einde van 2021 haar controlerend belang in MPS af te bouwen. In de media wordt gemeld dat de Italiaanse Minister van Economie en Financiën begin juli heeft bevestigd dat dit nog steeds het doel is.13 Ik ben niet bekend met concrete stappen die gepland staan om dit doel te bewerkstelligen.
Bent u voornemens de ECB, de EC en Italië erop aan te spreken dat de regels van de bankenunie onverkort gehandhaafd moeten worden? Bent u van plan Italië aan te spreken op het belang van herstructurering om de problemen waar de Italiaanse banken tegen aanlopen structureel aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het invoeren van een directe WA-verzekering. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten van het Verbond van Verzekeraars waarin de verwachting wordt uitgesproken dat over een jaar verkeersdeelnemers bij een ongeval een uitkering ontvangen van hun eigen verzekeringsmaatschappij?1 2
Ja.
Klopt het dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) zijn fiat nog moet geven voor de in de berichten beschreven werkwijze? Zo ja, op welke termijn denkt u dat de ACM hier duidelijkheid over zal geven?3
Er is geen voorafgaande formele instemming van de ACM vereist voor deze werkwijze. Ondernemingen zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van de Mededingingswet. De ACM kan ook geen ontheffingen verlenen voor naleving van de Mededingingswet. Wel staat zij open voor overleg met ondernemingen en hun brancheorganisaties over initiatieven waarbij er een breder maatschappelijk of economisch belang bestaat. De ACM kan in voorkomende gevallen meedenken over oplossingen voor eventuele concurrentiebeperkingen.
Klopt het dat de ACM reeds informeel heeft aangegeven de meerwaarde van samenwerking tussen verzekeraars bij directe verzekering in te zien, maar dat zij door schaarse capaciteit geen verder onderzoek kan doen en daarom het Verbond heeft opgedragen een self-assessment te doen? Zo ja, acht u het wenselijk dat de ACM door gebrek aan capaciteit zelf geen verder onderzoek kan doen?
Zie het antwoord op vraag 2. Aangezien geen voorafgaande instemming nodig is, ligt onderzoek van ACM naar deze werkwijze vooraf ook niet voor de hand. De ACM denkt wel mee met het Verbond over hoe dit initiatief op een consumentvriendelijke manier kan worden vormgegeven, waarbij concurrentiebeperkingen worden voorkomen.
Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van het directeverzekeringssysteem? Denkt u dat een dergelijk systeem consumentvriendelijker is dan het huidige systeem, waarin de partij met schade zich moet wenden tot de verzekeraar van de aansprakelijke partij in plaats van zijn eigen verzekeraar?
Bij de beantwoording van deze vraag is het van belang om onderscheid te maken tussen de directe verzekering en het voorstel van het Verbond van Verzekeraars, wat feitelijk geen directe verzekering is.
Aan een directe verzekering kunnen voor- en nadelen zijn verbonden voor consumenten. Een voordeel kan een snellere en efficiëntere afhandeling zijn, zoals benadrukt door het Verbond van Verzekeraars4. In de literatuur en praktijk wordt daarnaast ook gewezen op de nadelen. Een gevolg van de directe verzekering kan zijn dat het primaat voor wat betreft het bepalen van de omvang van de dekking komt te liggen bij de verzekeraars5. Dit wil zeggen dat de verzekeraar kan bepalen welke risico’s zij verzekeren (en welke niet), tot welk bedrag zij dit doen en tegen welke premie. Dit kan, als bijvoorbeeld de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering een directe verzekering wordt, leiden tot een situatie waarin er verschillen gaan ontstaan in de mate waarin iemand is verzekerd, afhankelijk van de premies die hij of zij kan betalen. Een ander nadeel van de directe verzekering, is dat het strijdig kan zijn met het rechtsgevoel om schuldaansprakelijkheid op te heffen (de schuldige dader kan niet meer worden aangesproken door het slachtoffer). In welke mate deze voor- en nadelen aan de orde zijn, hangt af van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de directe verzekering.
Het voorstel van het Verbond van Verzekeraars houdt in dat het slachtoffer de mogelijkheid heeft om een schadeclaim in te dienen bij zijn eigen verzekeraar, waarna deze verzekeraar de schade weer verhaalt op de verzekeraar van de aansprakelijke partij. Bij dit voorstel is er geen sprake van een directe verzekering, omdat de schade van de verzekerde niet daadwerkelijk verzekerd is bij zijn eigen verzekeraar en er ook geen verplichting is om de schade bij de eigen verzekeraar te claimen. Er is slechts sprake van afspraken tussen verzekeraars over onderling regres. Bovenstaande nadelen kunnen in dat geval deels worden ondervangen, indien er verder geen sprake is van een wijziging van de polisvoorwaarden. Of het voorstel van het Verbond van Verzekeraars uiteindelijk consumentvriendelijker is dan de huidige situatie, zal afhangen van de wijze waarop verzekeraars uitvoering zullen geven aan de regeling.
Zijn er voorbeelden van andere (Europese) landen die eenzelfde systeem kennen, waarbij de partij met schade zich kan wenden tot zijn eigen verzekeraar? Zo ja, zijn de ervaringen met een dergelijk systeem in deze landen positief? Zo nee, staan Europese richtlijnen een systeem met directe verzekering in de weg?
Er zijn landen die een vorm van een directe verzekering kennen voor verkeersongevallen. Zo kent Zweden sinds 1976 een systeem waarbij alleen de personenschade wordt afgewikkeld via een directe verzekering6. Ik heb geen recente informatie over de ervaringen met dit systeem.
Er zijn Europese richtlijnen die partijen verplichten om een verzekering af te sluiten voor schade die zij veroorzaken aan derden. Een voorbeeld hiervan is Richtlijn 2009/103/EG betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (de WAM-richtlijn)7. Op grond van artikel 3 van de WAM-richtlijn moeten lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot deelneming aan het verkeer door een motorrijtuig door een verzekering is gedekt. Dit heeft geleid tot een verplichte verzekering die is vastgelegd in de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Hieruit volgt dat bezitters en kentekenhouders van een motorrijtuig verzekerd moeten zijn voor schade die zij aan derden (slachtoffers) veroorzaken. Dit sluit niet uit dat (tussen verzekeraars) kan worden geregeld dat een slachtoffer een schadeclaim bij zijn eigen verzekeraar indient en die verzekeraar de schade vervolgens weer verhaalt op de verzekeraar van de aansprakelijke partij.
Bent u bereid met verzekeraars en de ANWB het gesprek aan te gaan over de zogenoemde directe verzekering om te bezien hoe dit systeem zo snel als mogelijk kan worden ingevoerd en bent u tevens bereid de Kamer over de uitkomsten van het gesprek te informeren?
Ik zie pas een mogelijke rol voor mijzelf en mijn ambtsgenoot voor Rechtsbescherming weggelegd als de wenselijkheid van een directe verzekering zonder meer vaststaat en verzekeraars niet in staat zijn dit product aan te bieden zonder aanpassingen in wet- of regelgeving. Ik laat het initiatief daarom voor nu bij de verzekeringssector.
Investeringen van ontwikkelingsbanken in de vee-industrie |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Revealed: development banks funding industrial livestock farms around the world» uit The Guardian van 2 juli 2020?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u ervan dat de International Finance Corporation (IFC), onderdeel van de Wereldbank, en de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD), de afgelopen tien jaar $ 2,6 miljard hebben geïnvesteerd in het deel van de vee-industrie dat juist destructief is voor het behalen van de klimaatdoelstellingen van Parijs?
Investeringen in vlees en zuivel zijn een – beperkt – onderdeel van de portefeuilles van IFC en EBRD op het gebied van voedselzekerheid en duurzame economische ontwikkeling. Beide instellingen hanteren voor elke financiering strikte criteria voor de milieu- en sociale effecten, en toetsen deze aan hun klimaatbeleid. Nederland zet zich er daarbij voor in dat de financieringen inderdaad in lijn zijn met mondiale en nationale klimaat- en biodiversiteitsdoelen en draagt het belang hiervan in het bestuur van deze banken consequent en actief uit. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Op welke manier vindt u het zelf nog langer moreel te rechtvaardigen dat de ontwikkelingsbanken hun beleid rechtvaardigen door er alleen op te wijzen dat ze slechts inspelen op de vraag naar vlees en zuivel en dat vlees en zuivel onderdeel uitmaken van de eetgewoonten van mensen in ontwikkelingslanden, en dus geen oog hebben voor het feit dat aanbod van vlees en zuivel onderdeel van de oorzaak van de klimaat- en biodiversiteitscrisis is en het in het kader van het klimaatakkoord van Parijs juist de bedoeling is dat wereldwijd de productie en consumptie van vlees en zuivel afgeschaald wordt?
Wereldwijd is er nog steeds voor meer dan 800 miljoen mensen geen voedselzekerheid. In delen van de wereld is vlees en zuivel een van de weinige mogelijkheden om eiwitten in een dieet zeker te stellen. Daarnaast dragen investeringen in efficiency, het tegengaan van verliezen en duurzaamheid in deze sectoren bij aan voedselzekerheid, duurzame economische ontwikkeling, het tegengaan van en het aanpassen aan klimaatverandering en het verkleinen van de ecologische voetafdruk van de bestaande productie. Deze aspecten en de genoemde milieu- en klimaattoetsen op individuele projecten maken investeringen in deze sector verantwoord.
Bent u bekend met het gegeven dat de productie van vlees en zuivel in zeer belangrijke mate bijdraagt aan onder meer waterverontreiniging en uitputting van zoetwater, ontbossing, verlies van de biodiversiteit en klimaatverandering?2 Zo ja, op welke manier vindt u het zelf nog moreel verantwoord om geen veroordelende uitspraken te doen over het uitleengedrag van de Wereldbank en de EBRD?
Ja, daar ben ik mee bekend. Dit gegeven is de reden dat het kabinet inzet op verduurzaming van de veehouderij, in Nederland en wereldwijd. Voor het tweede deel van de vraag, zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Onderschrijft u het gegeven dat, hoewel de uitstoot van broeikasgassen per dier wellicht minder kan zijn, door de toename van het totale aantal dieren ook de totale hoeveelheid uitstoot van broeikasgassen toeneemt en onderschrijft u ook dat dit niet langer verantwoord is? Zo nee, op welke manier is de toename van broeikasgassen toelaatbaar?
Toename van het totale aantal dieren zal inderdaad kunnen leiden tot een toename van de uitstoot van broeikasgassen. De stelling dat daardoor het aantal dieren nergens mag toenemen, onderschrijf ik niet; waar dat verantwoord is, hangt af van de lokale context. Voor antwoord op het tweede deel van de vraag, zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Bent u bekend met het gegeven dat het vooral ontwikkelingslanden zijn die het eerste en het meeste last hebben van de gevolgen hiervan?
Ja, hier ben ik mee bekend.
Herinnert u zich het VN-rapport van augustus 2019 over het verband tussen landgebruik, klimaatverandering en voedselzekerheid, waarin staat dat voedselzekerheid alleen bereikt kan worden als wereldwijd de overstap wordt gemaakt naar een meer plantaardig dieet?3
Ja.
Vindt u het, hierop gelet, in het belang van ontwikkelingslanden, klimaat-rechtvaardig dat er door met name door Westerse landen gedomineerde internationale banken geïnvesteerd wordt in dergelijke ontwrichtende vee-industrie? Zo ja, op welke manier?
De ontwikkelings- en investeringsbanken kunnen, met de instrumenten die deze banken tot beschikking staan, een bijdrage leveren aan een duurzame en klimaatvriendelijke veeteeltsector in ontwikkelingslanden, die past binnen de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Een dergelijke «vergroening» van de veeteeltsector helpt de betrokken landen hun nationale klimaatdoelstellingen te bereiken, en kan daarmee zowel een positieve invloed hebben op het klimaat als bijdragen aan een duurzame economische ontwikkeling van deze landen.
Op welke manier is het financieren van multinationals zoals Danone en Smithfield Foods, Inc. door IFC en de EBRD, zoals vermeld in het bericht, in het langere termijn duurzame belang van de mensen in ontwikkelingslanden? Bent u zich ervan bewust dat dit juist niet in hun lange termijn duurzame belang kan zijn4? Bent u bekend met de meerwaarde die kleine familiebedrijven in ontwikkelingssamenwerking kunnen hebben, zoals geschetst door de Special Rapporteur on Food? Kunt u toelichten hoe u de meerwaarde van kleine familiebedrijven ziet en hoe het financieren van multinationals door IFC en de EBRD kleine familiebedrijven helpt?
In het BHOS-beleid op het gebied van landbouw en voedselzekerheid staan kleinschalige voedselproducenten – nagenoeg altijd kleine familiebedrijven – centraal. Dit is in het algemeen ook het geval bij publieke sector leningen van de ontwikkelingsbanken.
IFC en EBRD geven aan dat zij bij financieringen aan grote landbouwbedrijven vaak afspraken maken over verbeterde samenwerking tussen deze bedrijven en kleinere ondernemers en boeren. Beide instellingen leggen in hun sectorstrategieën voor de landbouwsector de nadruk op inclusieve waardeketens om lokale boeren en het MKB op het platteland te ondersteunen.
Bent u bekend met het artikel «Kippenbedrijf van duizelingwekkende proportie, gestimuleerd door de EU» in NRC van 11 mei 2019, waarin de gevolgen van de megaplofkipfabriek MHP – ook gefinancierd door IFC en de EBRD – op allerlei dimensies naar voren komen? Deelt u de mening dat dit niet in het lange termijn duurzame belang is van ontwikkelingslanden, en welke lessen trekt u hieruit voor in de toekomst?
Ja, hiermee ben ik bekend.
Zoals gedeeld met uw Kamer5 hebben maatschappelijke organisaties in 2018 een klacht ingediend bij IFC en de EBRD over de financiering van MHP. Bij beide instellingen zijn deze klachten ontvankelijk verklaard en wordt er op dit moment een geschillenbeslechtingprocedure gevolgd.6 Het is echter nog niet bekend wat de gevolgen van deze klachten zullen zijn voor de goedgekeurde projecten en eventuele verdere vervolgstappen binnen de genoemde instellingen. Nederland zal na afloop van de procedures met interesse kennisnemen van de lessons learned. Verder is het goed te vermelden dat Nederland vanaf 2015, na de motie van Ouwehand en Thieme7, niet meer heeft ingestemd met nieuwe financieringen aan MHP door de ontwikkelings- en investeringsbanken zoals eerder aan uw Kamer gemeld.
Wat betekent het financieren van de multinationals in de vee-industrie voor de concurrentiepositie van lokale boeren en ondernemers, voor het risico voor lokale gemeenschappen om afhankelijk te worden van multinationals, voor het landgebruik, de landverdeling, eigendomsverhoudingen, de kwaliteit van leven en werk, de gezondheid van omwonenden en de werknemers en voor de impact op en de uitputting van natuurlijke bronnen?
Ontwikkelings- en investeringsbanken hanteren strikte milieu- en sociale criteria gericht op het voorkomen dan wel mitigeren van negatieve impact als gevolge van financieringen door deze instellingen. Tijdens de due diligence van individuele projecten door de instellingen wordt vastgesteld dat de investeringen additioneel zijn aan de markt en er geen sprake is van marktverstoring.
Op welke manier draagt het financieren van de vlees- en zuivelindustrie in landen waar de vlees- en zuivelconsumptie op hoog of gemiddeld niveau is, zoals vermeld in het bericht, nog bij aan de voedselzekerheid en armoedebestrijding?
In landen met een hoog niveau van voedselzekerheid kan het nog steeds om andere redenen zinvol zijn om te investeren in de veeteeltsector, bijvoorbeeld de noodzaak de sector te verduurzamen en de bijdrage die de sector kan leveren aan economische ontwikkeling, gegeven de natuurlijke hulpbronnen van een land.
Onderschrijft u dat «ontwikkelingssamenwerking» die neerkomt op het financieren van de grootschalige en dus ontwrichtende vlees- en zuivelindustrie, perverse prikkels creëert die de overstap op een plantaardig eetpatroon afremt en landen op de langere termijn niet helpt in hun duurzame ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om investeringen in duurzame(re) landbouw en veehouderij, als onderdeel van de inzet op duurzame voedselsystemen, met een gezonde balans in de consumptie van plantaardig en dierlijk voedsel. Op een verantwoorde manier uitgevoerd, kunnen investeringen in lokale (voedsel)productie (land- en tuinbouw, veeteelt en visserij) een krachtig middel zijn om armoede, honger en ondervoeding te bestrijden en economische ontwikkeling op gang te brengen.
Hoe wordt geborgd dat het belang van een duurzame ontwikkeling van en een transitie naar een meer plantaardig dieet in ontwikkelingslanden voorop staat?
Centraal in het voedselzekerheidsbeleid staat de bevordering van de ontwikkeling naar adequate, gebalanceerde diëten. Lang niet overal kan de consumptie van dierlijke eiwitten omlaag, en in de meest schrijnende situaties van ondervoeding is verhoging van de consumptie uitermate gewenst. In ontwikkelingslanden zijn diëten bij armere groepen nu vaak te eenzijdig op koolhydraten gericht, met een tekort aan eiwitten en micro-nutriënten. Ik verwijs ook naar het rapport van de EAT-Lancet Commission on Healthy Diets from Sustainable Food Systems, waarin een referentiedieet wordt aangeprezen bestaande uit grotendeels plantaardig voedsel, maar ook een gematigde hoeveelheid dierlijke eiwitten.8
Vindt u investeringen in de grootschalige vee-industrie via ontwikkelingsbanken en grote internationale bedrijven, al met al, een wenselijke manier van ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, waarom?
Zoals al aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 en 3 ondersteunt Nederland projecten van de ontwikkelingsbanken in de veeteeltsector, met als doel om armoede, honger en ondervoeding te bestrijden en duurzame economische ontwikkeling op gang te brengen. Deze investeringen dienen wel te voldoen aan de strikte standaarden en het klimaatbeleid van de betreffende bank en in lijn te zijn met de mondiale en nationale klimaat- en biodiversiteitsdoelen. Nederland vraagt multilaterale banken om leiderschap op klimaatactie en doortastendheid ten aanzien van hun inzet om de portefeuilles in lijn te brengen met de doelen van de overeenkomst van Parijs.
Van welke ontwikkelingsbanken is Nederland lid en hoeveel draagt Nederland per jaar per ontwikkelingsbank af?
Nederland is aandeelhouder van navolgende multilaterale ontwikkelings- en investeringsbanken, die zich onder meer richten op investeringen in ontwikkelingslanden en opkomende economieën. Het is van belang te vermelden dat Nederland in de meeste gevallen niet jaarlijks bijdraagt aan ontwikkelings- en investeringsbanken, maar een aandeel heeft in de vorm van afgegeven garanties en kapitaal, terug te vinden in de betreffende hoofdstukken van de Rijksbegroting en de jaarverslagen9, 10, 11, 12. Zie onderstaande tabel voor een overzicht.
Wereldbank (IFC, MIGA en IBRD)
5,2 miljard euro
EIB
13 miljard euro
AIIB
0,9 miljard euro
EBRD
0,8 miljard euro
ADB
1,3 miljard euro
IDB group (IDB, IIC)
312,5 miljoen euro
Daarnaast draagt Nederland bij aan kapitaalverhogingen van deze banken en aan middelenaanvullingen van op de minst-ontwikkelde landen gerichte ontwikkelingsfondsen. Deze bijdragen betreffen doorgaans meerjarige verplichtingen, waardoor betalingen van jaar tot jaar kunnen verschillen. Het gaat hierbij uitdrukkelijk niet om afdrachten. Ter illustratie, hierbij een overzicht van de meest recente Nederlandse meerjarenbijdrage aan de drie grootste ontwikkelingsfondsen van de multilaterale banken waarvan Nederland aandeelhouder is:
Nederlandse bijdrage middelenaanvulling
Periode
IDA1
825 miljoen euro
2020–2023
African Development Fund
208 miljoen euro
2020–2022
Asian Development Fund
15 miljoen euro
2017–2020
Daarnaast draagt Nederland in een aantal gevallen bij aan specifieke trustfunds van deze instellingen.
Welke van de ontwikkelingsbanken waar Nederland lid van is, naast de IFC en de EBRD, investeren nog meer in de grootschalige vlees- en zuivelindustrie en op welke manieren doen zij dit? Hoeveel geld hebben zij in de afgelopen tien jaar in de grootschalige vlees- en zuivelindustrie geïnvesteerd, in welke landen en voor welke projecten?
Bij dezen geef ik u een overzicht van de financieringen aan de veesector in de afgelopen 10 jaar door de ontwikkelings- en investeringsbanken, naast IFC en EBRD. Dit overzicht is samengesteld op basis van de door de betreffende ontwikkelings- en investeringsbanken verstrekte informatie, waardoor er verschillen kunnen zijn in de definities die de ontwikkelings- en investeringsbanken hanteren aangaande investeringen in de vlees- en zuivelindustrie. Om de financieringen in perspectief te plaatsen, wordt telkens de omvang van de totale projectuitkeringen van 2019 van de betreffende instelling gemeld.
De Wereldbank heeft sinds 2012 voor ca. 2,3 miljard dollar aan financieringen verstrekt aan overheidsprojecten gericht op de veesector. Deze financieringen werden verstrekt aan landen in Azië en Afrika13. Ter vergelijking: over 2019 alleen bedroeg het totale bedrag aan uitgekeerde leningen en giften van de Wereldbank 49 miljard dollar14.
In het geval van de Europese Investeringsbank (EIB) zijn er de afgelopen 10 jaar twee financieringen verstrekt in de veesector met een totale hoogte van 60 miljoen euro. Deze financieringen werden verstrekt aan bedrijven in Marokko en Spanje. Daarnaast heeft de EIB zoals eerder benoemd in gestelde vragen door uw Kamer15 in 2012 een investering van 85 miljoen euro in MHP in Oekraïne gefinancierd. Hierbij ging het niet om een directe investering in de veesector. Ook hier ter vergelijking: in 2019 bedroeg het totale bedrag aan uitgekeerde leningen 48,1 miljard euro16.
De Inter-American Development Bank (IDB) heeft de afgelopen 10 jaar 171 miljoen dollar geïnvesteerd in de veesector. De gefinancierde projecten betroffen melkveebedrijven, pluimveebedrijven, varkenshouderijen en rundveebedrijven in onder meer Uruguay, Ecuador, Nicaragua en El Salvador. Ook hier ter vergelijking: in 2019 bedroeg het totale bedrag aan uitgekeerde leningen 10,8 miljard dollar17.
De Asian Development Bank (ADB) heeft de afgelopen 10 jaar ruim 277 miljoen dollar aan financieringen verstrekt voor projecten in de veesector. Dit betreffen investeringen in zuivelbedrijven (veehouderijen en verwerkende bedrijven), pluimveebedrijven en varkenshouderijen in de volgende landen: China, Kazachstan, India, Indonesië, Mongolië en Bangladesh. In 2019 heeft de ADB in totaal 16 miljard dollar uitgekeerd. Ook hier ter vergelijking: in 2019 bedroeg het totale bedrag aan uitgekeerde leningen 16 miljard dollar18.
De African Development Bank (AfDB) heeft in de afgelopen 10 jaar 10 miljoen euro aan de veesector bijgedragen. Deze financieringen betreffen grotendeels investeringen in de verwerkende industrie, maar ook in varkenshouderijen en pluimveebedrijven. Landen waar deze investeringen plaatsvonden zijn onder meer Kameroen, Ivoorkust en Togo. Ook hier ter vergelijking: in 2019 bedroeg het totale bedrag aan uitgekeerde leningen ca 3,1 miljard euro.
De Aziatische Infrastructuur Investeringsbank (AIIB) is sinds 2016 operationeel en heeft in de afgelopen 4 jaar niet geïnvesteerd in de vlees- en zuivelindustrie.
Welke van de ontwikkelingsbanken waar Nederland lid van is hebben in de afgelopen tien jaar activiteiten gefinancierd die de vraag naar vlees- en zuivelvervangers doet toenemen en op welke manier doen zij dit? Om hoeveel geld gaat het en om welke projecten?
Een aantal instellingen is betrokken bij ondersteuning van projecten gericht op de productie van vlees- en zuivelvervangers. Zo geeft de EIB aan dat ze betrokken is (geweest) bij het verstrekken van technische assistentie voor het ontwikkelen van innovatieve projecten gericht op diëten met een kleinere broeikasgasemissie en een kleinere ecologische voetafdruk (inclusief vlees- en zuivelvervangers).
Klopt het dat ontwikkelingsbanken in hun beoordeling van projecten geen rekening houden met het vraageffect dat investeringen in de vee-industrie sorteren, zoals in het bericht wordt gesuggereerd. Hoe kijkt u hier tegenaan?
Ontwikkelings- en investeringsbanken signaleren een toename van de vraag naar vlees- en zuivelproducten in bepaalde ontwikkelingslanden, en hun financieringen zijn erop gericht om bij te dragen aan een verantwoorde productie en verwerking van deze producten, in lijn met de standaarden van deze banken. Deze financieringen dienen in lijn zijn met de mondiale en nationale klimaat- en biodiversiteitsdoelen. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Onderschrijft u de stelling dat niet uitgesloten kan worden dat Nederland via de afdrachten aan ontwikkelingsbanken, indien hiermee geïnvesteerd wordt in de vlees- en zuivelindustrie, extra vraag naar dierlijke producten creëert, terwijl dit op de langere termijn zal leiden tot verminderde voedselzekerheid, meer dierenleed en meer klimaat- en biodiversiteitsproblemen wereldwijd?
Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 2 en 3.
Onderschrijft u de stelling dat niet uitgesloten kan worden dat Nederland zich op deze manier (mede-)schuldig kan maken aan de grootschalige vernietiging van de leefomgeving van mens en dier?
Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 2 en 3.
Op welke concrete manieren kunt u invloed uitoefenen op het beleid van de ontwikkelingsbanken om niet langer te investeren in de vee-industrie, hoe hebt u hier in de afgelopen tien jaar invulling aan gegeven en bent u bereid om uw inspanningen op te voeren? Hoe gaat u dat doen?
Nederland zet zich, zoals eerder aangegeven, in op zo groot mogelijke reductie van de ecologische en klimaatvoetafdruk van investeringen door ontwikkelingsbanken, in lijn met de mondiale klimaat- en biodiversiteitsdoelen. Dit dient ondersteund te worden door hun kwaliteitsstandaarden en mechanismen om misstanden aan de kaak te kunnen stellen en weerspiegeld te worden in de klimaatstrategieën van de instellingen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 15 vraagt Nederland multilaterale banken om leiderschap op klimaatactie en doortastendheid ten aanzien van hun inzet om de portefeuilles in lijn te brengen met de doelen van de overeenkomst van Parijs.
Nederland oefent onder meer invloed uit via de vertegenwoordiging in de uitvoerende raden van de instellingen en door deelname aan overlegrondes over middelenaanvullingen van de fondsen van de banken en door bijdragen aan Trust Funds.
Om het belang van milieu en klimaat beter te verankeren binnen de projecten van IFC op het gebied van dierlijke eiwitten, ondersteunt Nederland bovendien met een financiële bijdrage het Global Animal Protein Platform van IFC dat tot doel heeft om klimaattransities op gang te brengen in de veeteeltsector, de klimaatvoetafdruk te reduceren en afval- en mestbeheer op niveau te brengen.
FATCA en de Accidental Americans |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Omtzigt, Van Weyenberg en Lodders over banken die op grond van de FATCA-wetgeving financiële dienstverlening weigeren aan Nederlanders met (ook) de Amerikaanse nationaliteit? 1
Ja.
Deelt u de mening dat de banken zich rond de situatie van de Accidental Americans enigszins in een spagaat moeten begeven met aan de ene kant de angst voor Amerikaanse sancties en aan de andere kant de verplichting tot het verstrekken van een rekeningnummer en/of het openhouden van een rekening volgens de Nederlandse richtlijn betaalrekeningen, Europese regelgeving en de opstelling van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB)? Deelt u de mening dat deze spagaat voor banken, maar ook voor de Accidental Americans een onwerkbare situatie is? Wat zijn de vorderingen en op welke manier blijft u zich in internationaal verband inzetten voor een oplossing die voor zowel de banken als voor de Accidental Americans met en zonder een US Taxpayers Identification Number (TIN) uitvoerbaar is?
Ik snap dat banken het gevoel kunnen hebben dat zij zich in een lastige positie bevinden. Aan de ene kant moeten zij voldoen aan de Amerikaanse FATCA-wetgeving en kunnen zij getroffen worden door eventuele sancties van de VS als zij niet aan hun (Amerikaanse) verplichtingen voldoen. Aan de andere kant moeten banken voldoen aan de geldende Nederlandse regelgeving omtrent betaalrekeningen (op grond van geïmplementeerde Europese richtlijnen). Om meer duidelijkheid te creëren voor banken over eventuele Amerikaanse sancties en om de problemen die Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit door de Amerikaanse FATCA-regelgeving ervaren op te lossen, zijn mijn voorganger en ik de afgelopen jaren in gesprek gegaan met de bevoegde autoriteiten van de VS.
Op 11 december 2019 heeft Nederland samen met Frankrijk het initiatief genomen om in EU-verband een brief te sturen naar het Department of the Treasury waarin de problematiek voor Accidental Americans en banken nogmaals is aangekaart. In reactie hierop heeft de VS in de brief van de US Treasury aan de Europese Commissie van 12 maart 2020 aangegeven in overleg te zullen gaan met belastingdiensten alvorens over te gaan tot het aanwijzen van een financiële instelling (FI) als non-compliant. In de brief hebben zij nogmaals aangegeven dat het onnodig is om bankrekeningen te sluiten bij het enkel ontbreken van een Taxpayer ID number (TIN) of Certificate of Loss of Nationality (CLN). Ook nodigt de VS de banken in deze brief uit om in gesprek te gaan over de gevallen waar nog een TIN of CLN mist en over de inspanning die de IRS in dit kader van FI’s verlangt. Deze uitnodiging van de VS is onder de aandacht gebracht bij de Nederlandse banken en daarbij is aangeboden om de banken in contact te brengen met de Amerikaanse autoriteiten. Van de Nederlandsche Vereniging van Banken (NVB) hebben we begrepen dat zij open staan voor een gesprek als dit wordt georganiseerd in EU-verband en dat zij daaraan zullen meewerken, ervan uitgaande dat dit ook wordt ondersteund door de vertegenwoordigende organisaties van banken in Europa. Ik heb aangeboden hier een faciliterende rol in te willen spelen. Ook blijf ik de problemen van Accidental Americans onder de aandacht brengen bij de VS.
Naast de acties in internationaal verband is op 3 juli 2020 ook de nieuwe Leidraad FATCA/CRS gepubliceerd. Deze bevat een technische toelichting bij de Nederlandse IGA en de CRS-regelgeving en moet meer duidelijkheid verschaffen. In deze Leidraad is de versoepelde aangifte bij opzegging van de Amerikaanse nationaliteit, zoals gepubliceerd door de IRS in september 2019, verwerkt. Ook wordt er meer duidelijkheid verschaft over het begrip «significant non compliance» en gaat de Leidraad in op de verplichtingen omtrent het aanbieden van een basisbetaalrekening.
Herinnert u zich dat u in uw antwoord van 19 maart 2020 op bovengenoemde Kamervragen van de leden Omtzigt, van Weyenberg en Lodders schreef dat «nog in geen van deze gevallen daadwerkelijk is overgegaan tot sluiting, blokkering of bevriezing van de rekening. De Nederlandse banken dringen daarbij al geruime tijd aan op het aanleveren van een TIN en wijzen op de eventuele consequenties bij uitblijven» en dat «Het enkel ontbreken van een TIN in combinatie met de nationaliteit van een persoon op zichzelf niet kan leiden tot het oordeel van een bank om het openen van een bankrekening te weigeren dan wel een bestaande rekening te beëindigen wegens het niet voldoen aan de eisen van de Wet op het financieel toezicht (Wft) ten aanzien van integere bedrijfsvoering of wegens het niet voldoen aan de eisen van de Wwft»?
Ja.
Hoe verklaart u de geciteerde beantwoording en de tegenstrijdige berichtgeving van de Nederlandse Accidental Americans Groep en de Americans Overseas dat verschillende banken rekeningen van Nederlanders met ook een Amerikaanse nationaliteit reeds hebben bevroren of zelfs hebben geblokkeerd?2
In de beantwoording van de Kamervragen van 19 maart 2020 heb ik aangeven dat ik van de NVB heb begrepen dat banken voor maart 2020 nog niet waren overgegaan tot het sluiten, blokkeren of bevriezen van de rekeningen van Accidental Americans die nog geen US TIN/SSN hebben aangeleverd. Uit navraag bij de NVB blijkt dat deze informatie afkomstig was van de vijf grotere Nederlandse banken. De NVB heeft aangegeven dat er per begin augustus een aantal grotere banken is dat samen in totaal twaalf rekeningen van Accidental Americans heeft geblokkeerd of gesloten met als reden het ontbreken van een TIN of omdat zij niet reageren op herhaaldelijke verzoeken van de bank om informatie aan te leveren. De NVB heeft daarnaast inmiddels ook aangegeven dat het in algemene zin mogelijk is dat er ook bankrekeningen van Accidental Americans zijn geblokkeerd of beëindigd, omdat er banken zijn die al sinds de introductie van de FATCA-regelgeving hebben aangegeven geen Amerikaanse cliënten te accepteren. Ik ga hier verder op in bij de beantwoording van vraag 5 en 7.
Is bij u bekend dat verschillende banken reeds tegenrekeningen van Accidental Americans hebben opgezegd vanwege het ontbreken van een Social Security Number (SSN) of een TIN? Bent u bekend met het feit dat banken in brieven naar klanten letterlijk schrijven dat «wij geen Amerikaanse belastingplichtige klanten kunnen behouden» en «Dat betekent dat we de relatie gaan beëindigen en uw rekening gaan stopzetten» Kunt u een uitgebreide reactie geven, en daarbij toelichten of banken hiertoe bevoegd zijn?
Zoals ik in mijn antwoord hierboven aangeef, heb ik van de NVB begrepen dat een aantal grotere banken samen, per begin augustus 2020, in totaal twaalf rekeningen van Accidental Americans heeft geblokkeerd of gesloten met als reden het ontbreken van een TIN of omdat zij niet reageren op herhaaldelijke verzoeken van de bank om informatie aan te leveren. Dit betreft zowel tegenrekeningen als gewone betaalrekeningen.
Er kan door de NVB niet in worden gegaan op individuele zaken waarin sprake is van beëindigen van rekeningen of dreiging daarmee. Wel heb ik van de NVB begrepen dat het over het algemeen (kleinere) banken zijn die sinds de introductie van de FATCA-regelgeving, vanwege onder andere non-compliance risico’s, hebben besloten geen Amerikaanse klanten te bedienen. Uit navraag bij de NVB blijkt dat met speciale eisen van de IRS wordt gedoeld op de technische en administratieve eisen die door de IRS en de IGA worden gesteld aan een FATCA compliance raamwerk. Ik vermoed dat de geciteerde teksten in vraag 5 en 7 afkomstig zijn uit brieven van een dergelijke bank die geen Amerikaanse klanten bedient omdat zij niet verplicht wil worden aan deze vereisten te voldoen. Het gevolg is dat een dergelijke bank rekeningen van Amerikaanse klanten sluit, ongeacht of deze klant wel of geen SSN/TIN heeft aangevraagd.
Vooropgesteld wordt dat het in beginsel aan banken is om te bepalen welke klantengroepen zij willen bedienen. In dat kader mogen banken zelf bepalen of zij een betaalrekening met een bepaalde rekeninghouder al dan niet willen voortzetten, mits banken zich daarbij houden aan de geldende wet- en regelgeving. Als de betrokken cliënt het niet eens is met het oordeel van de bank om de dienstverlening te beëindigen kan hij hiertegen een klacht indienen bij de bank en vervolgens bij het Kifid dan wel de kwestie voorleggen aan de rechter. Het is aan het College voor de Rechten van het Mens om (desgevraagd) te beoordelen of er in deze gevallen sprake is van discriminatie op grond van nationaliteit.
Is bij u bekend dat banken in officiële brieven tevens dreigen met het opzeggen van bankrekeningen van individuen alleen op basis van het niet invullen van een formulier met hun persoonlijke Amerikaanse belastingstatus? Bent u bekend met het feit dat banken in brieven naar klanten letterlijk schrijven dat zij «zich het recht voorbehouden om uw bankrekeningen alsnog te beëindigen, wanneer u drie maanden na dagtekening van deze brief uw klacht niet heeft aangebracht bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KIFID)»? Kunt u een uitgebreide reactie geven?
Ja, ik ben er mee bekend dat verschillende banken Nederlanders die ook de Amerikaanse nationaliteit bezitten, hebben bericht dat hun bankrekening kan worden gesloten of geblokkeerd indien de klant geen informatie heeft aangeleverd. Ik ben niet bekend met de geciteerde tekst die banken in brieven naar klanten zouden sturen.
De NVB heeft aangegeven dat indien een klant voor langere periode niet reageert op het verzoek van de bank om informatie aan te leveren, dit een reden kan zijn voor de bank om te besluiten de relatie met een klant te beëindigen. In deze gevallen stuurt de bank de klant een brief, waarbij de bank de klant erop wijst dat deze voornemens is om de rekening(en) te beëindigen. Het is aan de bank zelf om te bepalen hoe zij in hun brieven communiceren naar hun klanten. Een bank is wel altijd verplicht om de klant te wijzen op de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de bank via de interne klachtenprocedure, en indien de klacht wordt afgewezen, op de mogelijkheid om de klacht voor te leggen aan het Kifid. Daarnaast heeft de klant nog de mogelijkheid om de kwestie voor te leggen bij de rechter. Ik heb van de NVB begrepen dat als de klant een klacht indient bij het Kifid, de bank het beëindigen van de bankrekening(en) uitstelt.
Is bij u bekend dat er zelfs bankrekeningen van Accidental Americans met een SSN/TIN wordt opgezegd, omdat de bank niet kan voldoen aan «speciale eisen van de IRS»en«daardoor helaas geen Amerikaanse belastingplichtige klanten kunnen behouden»? Kunt u toelichten wat deze «speciale eisen» zijn? Welke Nederlandse banken kunnen niet aan deze speciale eisen voldoen, wat zijn de gevolgen voor Accidental Americans die een bankrekeningnummer hebben bij deze bank?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het stopzetten van rekeningen, het weigeren om een betaalrekening te openen of het dreigen van banken tot het stopzetten van de bankrekening alleen op basis van het niet kunnen overleggen van een SSN moreel onjuist is, gezien het tegenwoordige belang van een werkzame bankrekening? Hoe rijmt u de actie en de dreigementen tot stopzetten bankrekening met uw antwoorden geciteerd onder vraag 3? Wat kunt u doen om de rechten van deze belastingbetalers beter te beschermen?
Ik heb in de beantwoording van de Kamervragen van 19 maart 2020 aangegeven het voorbarig te vinden als banken rekeningen sluiten, blokkeren of bevriezen met als enige reden dat geen TIN is verkregen. Ik vind het belangrijk dat, ter voorkoming van sociale en financiële uitsluiting, in beginsel iedereen toegang heeft tot een betaalrekening. Om deze reden is het recht op een basisbetaalrekening ook wettelijk vastgelegd in de Wft.
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording heb aangegeven moeten Nederlandse banken, als zij overgaan tot sluiten of blokkeren van rekeningen van individuele personen, de geldende wet- en regelgeving naleven. Ik kan niet ingaan op individuele zaken waarin sprake is van stopzetten van rekeningen, het blokkeren van rekeningen of dreiging daarmee. Als de betrokken cliënt het niet eens is met het oordeel van de bank kan hij hiertegen een klacht indienen bij de bank en vervolgens bij het Kifid dan wel de kwestie voorleggen aan de rechter. Zo heeft het Kifid recentelijk een uitspraak gedaan over het sluiten van bankrekeningen door de bank van een persoon met ook de Amerikaanse nationaliteit. In deze zaak concludeerde het Kifid dat de bank de bankrekeningen mag beëindigen en dat de bank zich, in dit individuele geval, mag beroepen op de uitzonderingsgrond van de richtlijn betaalrekeningen en het openen van een basisbetaalrekening mag weigeren. Graag verwijs ik hiervoor ook naar mijn antwoord op vraag 11.
Naast de opties voor individuele geschillenbeslechting kan de kwestie worden gemeld bij de AFM, die toezicht houdt op het recht op een basisbetaalrekening. Ik blijf in gesprek met banken over het stopzetten van rekeningen of het dreigen daarmee en het weigeren om een betaalrekening te openen.
Welke rol ziet u in deze casus weggelegd voor de DNB en de AFM, zeker gezien de reactie van beide dat banken niet kunnen weigeren om een betaalrekening te openen, dan wel geopend te houden, vanwege alleen het feit dat een Accidental American geen SSN of TIN verstrekt? Zijn de DNB en/of AFM al overgegaan tot maatregelen? Zo ja, welke? Zo nee, kunt u dat verklaren in het licht van voorgaande vragen?
Indien banken daadwerkelijk tot sluiting of bevriezing van de rekening overgaan, is van belang dat daarbij de geldende wet- en regelgeving wordt nageleefd. Toezichthouders AFM en DNB houden toezicht op de naleving van deze regelgeving. DNB is op dit punt toezichthouder op de naleving van de Wwft (wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering) en de AFM is toezichthouder op de naleving van de regels over de basisbetaalrekening.
De toezichthouders zien het spanningsveld waarin banken en klanten zich bevinden. De toezichthouders houden risico-gebaseerd toezicht. De AFM en DNB kunnen geen uitlating doen over toezichtactiviteiten bij individuele instellingen. Bij geschillen tussen aanbieders en klanten is het aan de rechter of het Kifid om te oordelen over de rechtmatigheid van het handelen van banken in individuele gevallen.
Bent u bekend met het antwoord van de Europese Commissie dat «The bilateral agreements between EU Member States and the United States (US) implementing the Foreign Accounts Tax Compliance Act (FATCA) are not within the remit of the commission unless they breach EU-law. To date, there is no evidence of any such breach». Rijmt het blokkeren van bankrekeningen vanwege het ontbreken van een TIN/SSN met de Europese richtlijnen over bankrekeningen? Zo ja, graag een toelichting. Zo nee, hoe verklaart u het citaat van de Europese Commissie?3
Ja. In beginsel is de bank verplicht een basisbetaalrekening te openen voor burgers die rechtmatig in de EU verblijven. Zoals eerder aangegeven kan het enkel ontbreken van een US TIN/SSN op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat een rekeninghouder een onacceptabel risico vormt in de zin van de Wwft, op grond waarvan een (basis)betaalrekening moet worden geweigerd vanwege het niet voldoen aan de eisen van de Wwft. Of in een individueel geval al dan niet wordt voldaan aan de eisen van de Wwft, op grond waarvan een rekening kan worden beëindigd, is in de eerste plaats ter beoordeling van de bank. Zoals ik eerder heb aangegeven kan ik niet uitsluiten dat in individuele gevallen het openen van een basisbetaalrekening op basis van de weigeringsgronden van de betaalrekeningenrichtlijn door banken wordt geweigerd. Als de betrokken cliënt het niet eens is met het oordeel van de bank kan hij hiertegen een klacht indienen bij de bank en vervolgens bij het Kifid dan wel de kwestie voorleggen aan de rechter.
Hoeveel zaken van Accidental Americans tegen banken lopen er nu bij het Kifid? Hoeveel zaken heeft het Kifid inmiddels afgerond en wat waren de uitkomsten in deze zaken?
Uit navraag bij het Kifid blijkt dat er op dit moment nog twee FATCA-zaken lopen bij het Kifid. Op 31 juli 2020 heeft het Kifid een niet-bindende uitspraak gedaan in de zaak van een Accidental American tegen een bank. De geschillencommissie heeft in deze zaak geconcludeerd dat er meerdere redenen zijn op grond waarvan de bank in deze zaak de bankrekeningen mag beëindigen. Het Kifid noemt onder andere dat de klant vooraf akkoord is gegaan met de voorwaarden voor het openen van de bankrekeningen. De geschillencommissie oordeelt dat met het uitblijven van een TIN of CLN het identificatie- en acceptatieproces niet goed is doorlopen. Ook heeft de betreffende persoon onjuiste informatie verschaft aan de bank en is het aannemelijk dat deze persoon geen TIN of CLN aan zal vragen. Daarnaast concludeert het Kifid dat de bank zich, in dit individuele geval, mag beroepen op de uitzonderingsgrond van de richtlijn betaalrekeningen en het openen van een basisbetaalrekening mag weigeren. Tevens oordeelt het Kifid dat de bank wel een basisbetaalrekening moet verstrekken aan de consument, indien de aanvraag wordt ingediend door een hulpverleningsinstantie die deze basisbetaalrekening ook beheert. Graag verwijs ik naar het Kifid voor de volledige uitspraak.
Zijn er heldere afspraken en kaders tussen de Nederlandse overheid, de IRS en de banken over de vraag wanneer banken voldoende inspanning hebben geleverd om aan de vereisten te voldoen op basis waarvan zij niet op de zwarte lijst terecht komen? Zo ja, welke afspraken en kaders? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt gewaarborgd dat het besluit tot opzegging of blokkering van de bankrekening en de vereisten toetsbaar en verifieerbaar zijn? Wanneer heeft de bank volgens de IRS voldaan aan de complianceplicht?
De IRS beoordeelt zelf of een financiële instelling (FI) voldoende inspanning heeft geleverd. De kaders rondom deze beoordeling staan beschreven in paragraaf 2.12 van de op 3 juli 2020 vernieuwde Leidraad FATCA/CRS. Hierin staat beschreven dat de IRS verwacht dat een FI een redelijke inspanning levert om missende TINs te bemachtigen en dat de inspanningen die een FI heeft geleverd om de TIN te verkrijgen als belangrijke factor zal meewegen in de beoordeling of een FI non-compliant is. Daarbij heeft de VS, onder andere in de brief van de US Treasury aan de Europese Commissie van 12 maart 2020, aangegeven in overleg te gaan met de belastingdiensten alvorens tot het aanwijzen van een FI als non-compliant over te gaan. De expliciete boodschap vanuit de VS is bovenal dat het niet nodig is om bankrekeningen te sluiten. De VS heeft FI’s hiertoe uitgenodigd om met de IRS in gesprek te gaan over de gevallen waar nog een TIN of Certificate of Loss of Nationality (CLN) mist en over de inspanning die de IRS in dit kader van FI’s verlangt.
Wat betreft de vraag naar de toetsbaarheid en verifieerbaarheid van het besluit tot opzegging of blokkering van de bankrekening en de vereisten verwijs ik naar de uitspraak van het Kifid van 30 juli 2020. Hierin wordt het kader beschreven waaraan het opzeggen van bankrekeningen wordt getoetst.
Is u bekend hoeveel Nederlanders met een Amerikaanse nationaliteit en een saldo boven het drempelbedrag van 50.000 dollar inmiddels nog geen TIN hebben aangeleverd, waarom deze mensen dat nog niet hebben gedaan, en of zij voornemens zijn dit alsnog te doen?
Wij hebben van de NVB vernomen dat het om maximaal 200 gevallen boven het drempelbedrag van 50.000 dollar gaat waarbij nog geen TIN of CLN is ontvangen. Binnen deze groep hebben niet meer dan 20 klanten aan de banken aangegeven dat zij ook niet voornemens zijn dat te gaan doen. De reden daarvoor is ons niet bekend.
Waarom is in de IGA een drempelbedrag afgesproken van 50.000 dollar? Op welke manier of op welk moment in het jaar wordt getoetst of een Accidental American boven of onder het bedrag van 50.000 euro zit? Hoe ziet de rapportageverplichting eruit? Met welke reden hebben verschillende banken aangegeven het gebruik van het drempelbedrag het komende jaar te heroverwegen, zoals u meldde in de antwoorden op de eerdere Kamervragen?
De 50.000 dollar grens is vastgelegd in alle FATCA verdragen die de VS gesloten heeft. De reden hiervoor sluit aan bij het oorspronkelijk doel van FATCA, namelijk om belastingontduiking te voorkomen. Onder de 50.000 dollar grens wordt het risico daarop klein geacht, terwijl er wel veel administratieve lasten ontstaan. De peildatum voor de financiële instellingen om te toetsen of een rekening boven dat bedrag uitkomt ligt elk jaar op 31 december. Indien het bedrag op de rekening 50.000 dollar of meer is dan moet er geïdentificeerd, gecontroleerd en gerapporteerd worden. Banken kunnen er zelf voor kiezen om van de drempel gebruik te maken en de meeste banken doen dit ook. Banken zouden ervoor kunnen kiezen om de drempel te heroverwegen omdat het niet rapporteren van rekeningen tot een drempelbedrag voor sommige banken hoge uitvoeringslasten met zich meebrengt. Na navraag bij de NVB lijken er op dit moment toch geen concrete aanwijzingen dat banken de toepassing van de 50.000 dollar drempel voor de te rapporteren rekeningen gaan wijzigen.
Op welke situaties doelde u toen u in de eerdere antwoorden schreef dat «Het Verdrag echter niet alle mogelijke situaties die als dubbele belasting kunnen worden ervaren afdekt»? Hoe wordt voorkomen dat mensen dubbel belasting moeten betalen?
Het verdrag dekt situaties af die ontstaan doordat zowel de VS als Nederland over hetzelfde inkomen belasting heffen. Doordat de VS echter het nationaliteitsbeginsel hanteert en heft bij Amerikaanse staatsburgers die niet in de VS wonen, kan het zo zijn dat de VS bepaalde inkomensbestanddelen belast die op basis van de Nederlandse belastingwetgeving niet in de belastingheffing worden betrokken. Dit kan door Amerikaanse staatsburgers die in Nederland wonen en in Nederland ook belasting betalen aanvoelen als dubbele belasting. Strikt gezien ontstaat er dan echter géén dubbele belasting waardoor het belastingverdrag geen uitkomst biedt.
Herinnert u zich dat u schreef dat het afstand doen van de Amerikaanse nationaliteit 2.350 dollar kost exclusief mogelijke fiscale hulp van experts in Amerikaanse belastingen en dat het aanvragen van een TIN een complexe en soms tijdrovende zaak is waarbij de Accidental American jaarlijks belastingaangifte in de VS moet doen4
Ja.
Deelt u de mening dat het Ministerie van Financiën Nederlandse Accidental Americans, die óf afstand willen doen van hun Amerikaanse nationaliteit óf een TIN willen aanvragen en aanlopen tegen de in vraag 16 genoemde kosten of complexe regelgeving, hulp en expertise moet bieden? Zo ja, wanneer en op welke wijze gaat u met deze mensen in gesprek? Zo nee, waarom niet?
De keuze om afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit is een privékeuze, waarbij de Nederlandse overheid geen rol speelt. Daarnaast is het ook niet aan het Ministerie om advies te geven over de toepassing van wet- en regelgeving van andere landen.
Klopt het dat het bewijs waarmee afstand wordt gedaan van de Amerikaanse nationaliteit vóór 2010 gratis was, in 2010 op 450 dollar is gezet en in 2015 naar 2.350 dollar is verhoogd? Klopt het dat de kostprijs rond de 21 dollar ligt?
Het klopt dat de kosten voor het CLN de afgelopen jaren zijn verhoogd. Van de VS begrijp ik dat dit komt omdat zij in 2014 een nieuwe methode zijn gaan hanteren om de prijs te bepalen van consulaire dienstverlening (de «Costs of Services Model»). Volgens deze methode was de lagere prijs niet kostendekkend ten opzichte van de hoeveelheid tijd en arbeid die gemoeid zijn met het verstrekken van een CLN. Voor een precieze uitleg over de totstandkoming van het bedrag verwijs ik u naar de publicatie hierover in de Federal Register.
Deelt u de mening dat 2.350 dollar voor het bewijs waarmee afstand wordt gedaan van de Amerikaanse nationaliteit een hoog bedrag is? Bent u bekend met de brief van het Departement of the Treasury aan de DG van het EU-Tax Departement van 12 maart 2020 over de FATCA-regelgeving en de alinea over de kosten van het bewijs tot afstand van de Amerikaanse Nationaliteit? Welke stappen heeft u in internationaal verband gezet om te komen tot een verlaging van deze kosten? Wat is de huidige stand van zaken? Is voor u duidelijk hoe het bedrag van 2.350 dollar tot stand komt en wat adviseert u Accidental Americans die geen TIN/SSN willen aanvragen en geen 2.350 dollar hebben om de aanvraag tot opzeggen Amerikaanse nationaliteit te bekostigen?5
Ik deel uw mening dat de kosten voor de afstandsprocedure hoog zijn in vergelijking met de kosten van andere landen en ben bekend met de brief van het Department of the Treasury van 12 maart 2020. Deze brief is een antwoord op de brief van het Finse voorzitterschap van 11 december 2019. Mijn voorganger heeft in EU verband initiatief genomen voor deze brief en dankzij hem is de opmerking over de hoge kosten van de afstandsprocedure in de brief opgenomen. Ook heeft hij de VS meerdere malen (ook mondeling) gewezen op de relatief hoge kosten van de CLN en ook ik blijf me in mijn contacten met de VS inzetten voor het vereenvoudigen van de afstandsprocedure en het verlagen van de kosten daarvan. Voor een overzicht van de totstandkoming van het bedrag van 2.350 dollar verwijs ik naar mijn antwoord bij de vorige vraag.
Ik snap dat voor sommige Accidental Americans de hoge kosten van het opzeggen van de Amerikaanse nationaliteit een financiële belemmering kunnen zijn. Ik heb echter geen zicht op individuele financiële situaties en kan daar geen advies over geven. Wel zal ik zoals reeds aangegeven bij de VS blijven aandringen op verlaging van deze kosten. Dit is echter een eigen overweging van de VS.
Wat zijn de gevolgen voor Accidental Americans, als blijkt dat zij niet tijdig aan de vereiste administratieve verplichtingen tot opzegging kunnen voldoen, nadat zij een tijdelijk bewijs hebben verkregen om de bank te laten zien dat de opzegging van de Amerikaanse nationaliteit in gang is gezet?
Wanneer Accidental Americans de procedure om afstand te doen van hun nationaliteit opstarten dan kunnen zij een verklaring krijgen dat zij deze procedure in gang hebben gezet. Ik ga ervan uit dat u met «tijdelijk bewijs» op deze verklaring doelt. Binnen welke termijn een belastingplichtige na het in gang zetten van de procedure een CLN ontvangt is afhankelijk van de doorlooptijd op het Amerikaans Consulaat. Momenteel ligt de verwerking van CLN’s nog steeds stil. Dit komt omdat de VS hun diplomatieke activiteiten tijdelijk hebben afgeschaald vanwege de Covid-19 crisis. De VS heeft aangegeven dat wanneer de Covid-19 omstandigheden in Nederland veranderen de activiteiten ook weer worden opgeschaald.
Van belang is dat het voldoen aan de aangifteplicht geen voorwaarde is om de CLN te verkrijgen. De IRS heeft na het verlenen ervan wel toegang tot de CLN’s en behoudt zich het recht voor om te controleren of er aan de aangifteverplichtingen is voldaan, maar dit verhindert dus niet het opzeggen van de Amerikaanse nationaliteit.
Heeft een gesprek met andere EU-lidstaten en de vertegenwoordigers van banken, waarnaar u verwees in de antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen van de leden Omtzigt, Van Weyenberg en Lodders al plaatsgevonden? Zo ja, kunt u een uitgebreide toelichting op het gesprek geven? Zo nee, wanneer gaat dit plaatsvinden, met welke andere Europese landen heeft u hierover contact en wat is de Nederlandse inzet?
Door de Covid-19 crisis is er ook in EU verband minder contact geweest over FATCA. De landen waarmee ik in het algemeen het meeste contact heb over FATCA zijn Duitsland, Frankrijk en België. Van deze landen begrijp ik dat zij positief staan ten opzichte van de uitleg van de IRS in de brief van 12 maart en de uitnodiging van de IRS om met de banken in gesprek te gaan. Daarnaast hebben we aangeboden aan de banken om ze in contact te brengen met de Amerikaanse autoriteiten. De banken hebben aangegeven dit het liefst in EU verband te doen, via de gezamenlijke vereniging voor Europese banken, de European Banking Federation.
In hoeverre heeft u overleg met andere (EU-lid)staten, die ook (in steeds grotere mate) met deze problematiek te maken hebben, zoals Frankrijk en Duitsland en een niet EU-lid als het Verenigd Koninkrijk? Wat is de inzet van deze landen in de bilaterale overleggen met de VS?
Zie antwoord vraag 21.
De berichten 'Nederland moet haast maken met groen economisch herstel na de Corona-crisis' en 'We staan op een kantelpunt voor het klimaatbeleid' |
|
Carla Dik-Faber (CU), Eppo Bruins (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Nederland moet haast maken met groen economisch herstel na de Corona-crisis»1 en «We staan op een kantelpunt voor het klimaatbeleid»?2
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de beleidsbrief van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) «Van Corona-crisis naar duurzaam herstel»?3 Neemt u de suggesties in deze brief over? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Neemt u de adviezen om op korte termijn slim te investeren in groen economisch herstel van het PBL en het Internationaal Energieagentschap (IEA), en eerder de Nederlandsche Bank en de sociaaleconomische Raad (SER), over? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet ziet de investeringen in het Klimaatakkoord als de basis voor een groen herstel. Het kabinet wil ruimte maken voor aanvullende investeringen via de Europese Recovery and Resilience Facility (RFF). Het kabinet zal in het voorjaar van 2021 een herstelplan voor de RRF indienen, en zal in lijn met de voorwaarden voor deze faciliteit erop inzetten om ten minste 30–40% van de middelen voor Nederland in te zetten voor de groene transitie.
Zoals gemeld in de brief over het steun- en herstelpakket van 28 augustus heeft het kabinet ook de mogelijkheden verkend om investeringen naar voren te halen, onder andere op het terrein van bouw en leefomgeving. Ook dit kan bijdragen aan groen herstel. U wordt hierover op Prinsjesdag nader geïnformeerd.
Bent u bekend met de vergevorderde plannen van Frankrijk en Duitsland voor groene herstelpakketten? Waarom is Nederland nog niet met vergelijkbare plannen gekomen? Zijn de ambities van deze twee landen vergelijkbaar met die van dit kabinet? Zo nee, op welk vlak verschillen ze?
Ja, ik ben bekend met de plannen van Frankrijk en Duitsland voor groene herstelpakketten. In Nederland hebben we het Klimaatakkoord dat een groene basis biedt onder toekomstig economisch herstel. Naast de mitigerende maatregelen die het kabinet heeft genomen om het directe effect van het coronavirus op de voortgang van klimaatbeleid te beperken, houdt het kabinet zoveel mogelijk vast aan de kaders die het afgelopen jaar zijn neergezet voor de lange termijn. Dit is in lijn met de ambities van Frankrijk en Duitsland. Concreet betekent dit dat het transitiepad zoals uitgestippeld in het Klimaatakkoord leidend blijft, inclusief de ingezette instrumenten en prikkels.
Erkent u dat Nederland met de Rotterdamse haven en innovaties in Noord-Nederland een grote rol kan spelen met betrekking tot waterstof, maar dat deze positie nu vergeven dreigt te worden doordat andere landen sneller en meer gaan investeren in waterstof? Hoe gaat u voorkomen dat Nederland door het nog niet hebben van een groen herstelpakket achter het net vist of de concurrentiepositie voor duurzame technieken verslechtert, zoals nu dreigt te gebeuren met waterstof?
Zoals aangegeven in de kabinetsvisie op waterstof kan Nederland zeker een grote rol spelen in de ontwikkeling en opschaling van waterstof. Ik ben ervan overtuigd dat extra investeringen in landen om ons heen juist een stimulans kunnen zijn voor Nederlandse partijen. Ik ben dan ook actief in gesprek met buurlanden om gezamenlijk de opschaling van waterstof te ondersteunen. Mijn eerdere verklaring met landen uit het Pentalateraal Forum (Benelux, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland) is daar een goed voorbeeld van. Het is duidelijk dat aanvullende investeringen nodig zijn om onze waterstofambities te realiseren en de verwachting is dan ook dat nationale en Europese herstelmaatregelen hieraan zullen bijdragen.
Deelt u het standpunt van het PBL, bij monde van de directeur, dat beprijzing van vervuiling, zoals de uitstoot van CO2, juist één van de instrumenten is die groen herstel vorm kunnen geven en duurzame investeringen aan kunnen wakkeren, en dat dit juist het moment is om het belastingstelsel te vergroenen? Waarom heeft u dan alsnog gekozen voor uitstel van de CO2-heffing?
Het kabinet werkt aan het wetsvoorstel voor de CO2-heffing industrie die per 1 januari 2021 ingaat. Er is geen sprake van uitstel. Met een uitgekiende combinatie van de verstandig vormgegeven heffing met ondersteuning door subsidies (zoals de SDE++) kan ervoor gezorgd worden dat Nederland de CO2-reductiedoelstelling haalt via verduurzaming van industriële processen in Nederland. Zo kan de industrie in Nederland daadwerkelijk bijdragen aan de mondiale klimaatopgave met behoud van werkgelegenheid.
Waarom heeft u niet gekozen voor vergelijkbare klimaateisen in het steunpakket voor KLM zoals Frankrijk die heeft gesteld aan AirFrance? Deelt u de zorg dat deze klimaateisen, zoals duurzamere kerosine en het vervangen van korte vluchten door de trein, op langere termijn onvermijdelijk zijn en dat KLM nu achter dreigt te (gaan) lopen met investeringen daarin? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat KLM geen achterstandspositie krijgt bij, eventueel door Europa, in te voeren klimaatmaatregelen?
Het kabinet deelt de opvatting dat de luchtvaart moet blijven investeren in verduurzaming. Om die reden heeft het kabinet realistische, maar ook ambitieuze voorwaarden gesteld aan de KLM op het gebied van verduurzaming. Met een doelstelling van 14% bijmenging van duurzame luchtvaartbrandstoffen in 2030 gaat Nederland verder dan de Franse voorwaarden. Daarnaast is een van de voorwaarden dat de CO2-uitstoot per passagierskilometer in 2030 gereduceerd moet zijn met 50% ten opzichte van 2005. Parallel daaraan werkt het kabinet op dit moment aan de uitwerking een CO2-plafond voor Nederlandse luchthavens zoals aangekondigd in de ontwerp-Luchtvaartnota. Nederland is het eerste land dat een dergelijk instrument ontwikkelt, passend bij de ambitie van het kabinet om koploper te zijn in duurzame luchtvaart. Daarnaast werkt het kabinet met de Uitvoeringsagenda AirRail, waaraan KLM gebonden is als onderdeel van de voorwaarden van het steunpakket, aan substitutie van vliegverkeer door treinverkeer op korte afstanden, bijvoorbeeld door het aanbieden van combinatie-tickets. De voorwaarden van het steunpakket en het aangekondigde verduurzamingsbeleid in de ontwerp-Luchtvaartnota dragen bij aan een koploperspositie van Nederland in Europa op het gebied van een duurzame luchtvaart.
Neemt u het advies van het PBL over om op drie terreinen fors extra te investeren: het goed isoleren van bestaande- en nieuwbouw, versnelde aanleg van laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer en investeren in schone infrastructuur voor de zware industrie? Wat zijn de plannen van het kabinet voor investeringen op elk van deze drie terreinen?
De maatregelen uit het Klimaatakkoord vormen de basis voor het transitiepad naar 2030 op elk van deze terreinen. Het kabinet wil ruimte maken voor aanvullende investeringen via het RRF (zie ook het antwoord op vraag 3). Het kabinet heeft in het kader van het steun- en herstelpakket, waarover u bent geïnformeerd in de Kamerbrief van 28 augustus jl., de mogelijkheden voor het naar voren halen van investeringen verkend. Zoals in deze brief aangegeven, worden de komende jaren investeringen ter waarde van circa € 2 miljard naar voren gehaald. Ongeveer € 1,5 miljard daarvan is op het terrein van bouw en leefomgeving. U wordt hierover middels de Rijksbegroting nader geïnformeerd. Daarnaast haalde het kabinet al eerder € 465 miljoen aan investeringen naar voren bij het Rijksvastgoedbedrijf en Defensie. Deze versnellingen ondersteunen de economie op korte termijn en dragen bij aan beleidsdoelen voor de lange termijn, zoals duurzaamheid en bereikbaarheid.
Deelt u de mening van het IEA, bij monde van de directeur, dat wanneer landen, waaronder Nederland, hun energiebeleid niet veranderen en ze investeren in de verkeerde dingen, het uiteindelijk veel duurder gaat worden om de klimaatdoelen te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Investeringen in een fossiele economie lopen het risico te leiden tot een duurdere klimaat- en energietransitie. Het Klimaatakkoord stippelt een kosteneffectief pad uit voor 49% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990 en vormt een belangrijke basis voor de transitie van een fossiele naar een klimaatneutrale economie. Het is dan ook van belang dat wordt vastgehouden aan de ambities en kaders zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord.
Deelt u de zorg van het PBL dat het nog maar de vraag is of er voldoende bouwcapaciteit, waaronder mensen die in de bouw werkzaam zijn, beschikbaar is voor de energietransitie? Is het kabinet bereid voldoende middelen beschikbaar te stellen om mensen die door de crisis werkloos zijn geworden, om te scholen naar banen in de energietransitie?
Bij het Noodpakket 2.0 heeft het kabinet het crisispakket «Nederland leert door» aangekondigd.4 Het pakket bestaat uit ontwikkeladviezen, online scholing en een campagne om het pakket gericht onder de aandacht te brengen. Met de ontwikkeladviezen en scholingsmogelijkheden krijgen mensen de kans om zich te oriënteren op ander werk waaraan nu juist behoefte bestaat. Het pakket is ook beschikbaar voor mensen die door de crisis werkloos zijn geworden en zich willen voorbereiden op een overstap naar bijvoorbeeld de energiesector. Voor dit pakket wordt een bedrag van 50 miljoen euro beschikbaar gesteld. Dit komt bovenop de vele initiatieven van private partijen om in deze crisistijd te investeren in scholing en ontwikkeling en het reguliere beleid voor leven lang ontwikkelen. Het beperken van de economische schade die de crisis veroorzaakt, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheid en samenleving.
Daarnaast ontwikkelen de diverse uitvoeringsstructuren momenteel voorstellen om op de korte termijn de schade op de arbeidsmarkt te beperken en het Klimaatakkoord te benutten voor duurzaam economisch herstel. De Uitvoeringsstructuur Arbeidsmarkt en Scholing coördineert en ondersteunt de planvorming en kijkt wat sectoroverstijgend nodig is zodat de voorstellen elkaar kunnen versterken en voorkomen wordt dat sectoren zich op dezelfde arbeidskrachten richten. Ik verwacht u na de zomer verder te kunnen informeren over de voortgang van deze plannen.
Het bericht ‘Brussels plans attack on low tax member states’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Brussels plans attack on low tax member states»?1
Ja.
Kunt u meer informatie geven over dit precieze voorstel? Wat houdt artikel 116 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU) precies in? Wanneer is, conform de verdragsgeschiedenis, een gebruik van dit artikel wenselijk? Hoe verhoudt dit artikel zich tot eerdere voorstellen, zoals het inzetten van de paralelle bepaling?
Volgens het aangehaalde artikel onderzoekt de Commissie of (en zo ja, hoe) artikel 116 VwEU kan worden ingezet in de strijd tegen oneerlijke belastingconcurrentie. Artikel 116 biedt de Commissie mogelijkheid om in te ingrijpen als de nationale wetgeving van een lidstaat niet voldoet aan de mededingingsvoorwaarden en zodoende een verstoring veroorzaakt van de interne markt. De besluitvormingsprocedure is hierbij gekwalificeerde meerderheid. Mocht dit artikel gebruikt worden voor belastingaangelegenheden dan zou hiermee afgeweken worden van de geldende unanimiteitsbesluitvorming. Dit artikel is tot nu toe nog nooit eerder gebruikt en volgens het krantenbericht zit dit onderzoek nog in een verkennende fase. Op dit moment ligt er dus nog geen voorstel en is het, naar mijn mening, te prematuur om op dit onderwerp te reageren. Als de Commissie een concreet voorstel over dit onderwerp publiceert, dan ontvangt u via de gebruikelijke route van een BNC (Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen) fiche over de inzet van de Nederlandse regering.
Bent u bekend met dit voorstel? Op welke momenten is dit besproken met de Nederlandse regering of vertegenwoordigers van Nederland? Wat is de inbreng geweest van Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van dit voorstel? Deelt u de mening dat belastingen een nationale bevoegdheid zijn en moeten blijven, welke is neergelegd in de aangenomen motie Lodders/Leijten?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de suggestie die onder dit voorstel ligt dat de Nederlandse regering niks zou doen en niks gedaan zou hebben aan belastingontwijking en -ontduiking? Kunt u nogmaals aangeven welke stappen de afgelopen tien jaar gezet zijn tegen belastingontwijking en -ontduiking? Kunt u dit afzetten tegenover de acties van andere lidstaten, bijvoorbeeld Italië?
Nederland heeft in de afgelopen jaren inderdaad veel maatregelen getroffen om belastingontwijking en -ontduiking aan te pakken. Zo heeft Nederland, op basis van afspraken die gemaakt zijn in de Europese Unie en in de OESO, een aantal fiscale anti misbruikmaatregelen genomen en fiscale informatie uitwisselingsafspraken ingevoerd. Daarbij is Nederland bij de implementatie van deze regelgeving vaak een stap verder gegaan dan de minimumstandaarden, juist omdat het ons menens is om de strijd aan te gaan met belastingontwijking. Daar bovenop heeft Nederland ook nationaal fiscale maatregelen getroffen. Hierbij kan gedacht worden aan de bronbelasting op rente en royalty’s die per 2021 in werking zal treden en gericht is op het aanpakken van geldstromen naar laagbelaste landen en landen die op de Europees zwarte lijst staan. Verder ben ik voornemens, zoals ook al aangekondigd in het onlangs gepresenteerde belastingplan 2021, om verliesverrekening aan te passen en belastingontwijking tegen te gaan die door middel van zogenoemde informeel-kapitaalstructuren kan plaatsvinden. Kortom, ik deel uw mening dat Nederland de afgelopen jaren inderdaad veel heeft gedaan om belastingontwijking en -ontduiking aan te pakken. En daar houdt het wat mij betreft niet op. Echter, op dit moment weten wij nog niet wat het voorstel van de Commissie zal gaan inhouden. Daarom lijkt het mij voorbarig om de Nederlandse situatie af te zetten tegen die van andere lidstaten.
Valt het u ook op dat de Europese Unie vooral «inbreuken op de interne markt» ziet wanneer het gaat om kleine lidstaten, en dat grote lidstaten minder aangepakt worden, conform het credo «Frankrijk is nu eenmaal Frankrijk»? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er ook andere prangende «inbreuken in de interne markt» zijn, zoals de beschermde beroepen in landen als Frankrijk en Italië, het bijna decennialang negeren van begrotingsregels door grote landen zoals Frankrijk en Italië, en het beschermen van de eigen bedrijven tegen concurrentie?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verklaart u dit voorstel van de Commissie, terwijl de Commissie eerder zelf aangaf dat «Article 116 TFEU is not a possible legal basis for proposals on tax harmonisation. [...] Articles 113 and 115 TFEU are the only legal bases allowing the Council to adopt measures of approximation of Member States’ laws, regulatory or administrative provisions concerning taxation»?3
Daarover heb ik geen informatie.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang van dit voorstel?
Ja. De Kamer zal geïnformeerd worden via een BNC fiche over het standpunt van de regering op het moment dat de Commissie een concreet voorstel heeft gepubliceerd.
Het bericht ‘Verstrekken van leningen/kredieten zonder vergunning is strafbaar’ |
|
Chris van Dam (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Verstrekken van leningen/kredieten zonder vergunning is strafbaar»?1
Ja.
Klopt het dat het Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN) een onderzoek is gestart naar het op grote schaal en zonder vergunning uitlenen van geld tegen woekerrentes?
Ja. Dit onderzoek heeft reeds plaatsgevonden en is ook door de rechter in eerste aanleg behandeld waarbij de verdachten veroordeeld werden voor dit feit.
Hoe heeft deze vorm van criminaliteit zich de afgelopen jaren ontwikkeld?
Uit een signaalrapportage van de Criminele inlichtingen Eenheid (CIE) van het KPCN, gesprekken met ketenpartners en genoemd opsporingsonderzoek ontstaat het beeld dat deze vorm van criminaliteit al langere tijd bestaat en zich uitbreidt, in ieder geval op Bonaire. De oorzaak lijkt mede gelegen in de sociaaleconomische situatie van sommige inwoners van Bonaire.
Op welke wijze is de bescherming van consumenten tegen dit soort wanpraktijken in Caribisch Nederland georganiseerd?
Het verstrekken van leningen en kredieten is gebonden aan regels. Zo is in de Wet financiële markten BES, die geldt in Caribisch Nederland, vastgelegd dat hiervoor een vergunning nodig is (artikel 2:3 eerste lid) en dat er geen onverantwoord krediet mag worden verstrekt (artikel 5:14). Ook zijn de vergoedingen (rentepercentages) over krediet gemaximeerd in de Regeling verlaging maximale kredietvergoeding BES. Ten behoeve van zorgvuldige en betaalbare kredietverstrekking en de wettelijke bescherming van consumenten worden verschillende maatregelen genomen.2 Ten eerste heb ik de maximale kredietvergoeding verlaagd die kredietaanbieders in rekening mogen brengen voor consumentenkredieten. Hiertoe heb ik de Regeling verlaging maximale kredietvergoeding BES aangepast. Daarnaast bereid ik op dit moment een wetswijziging voor om onwenselijke vormen van koppelverkoop bij kredietverlening tegen te gaan en consumenten beter inzicht in de kosten van kredieten te verschaffen. Samen met de AFM monitor ik of deze maatregelen voldoende zijn om zorgvuldige en betaalbare kredietverstrekking in Caribisch Nederland te realiseren.
Hoe beoordeelt u de zinsnede in het bericht, «dat het gebruikelijk is binnen sommige culturen om leningen of een krediet elders te verkrijgen», mede in het licht van de National Risk Assessment BES uit 2018 waar onvergunde kredietverstrekking als één van de grootste risico’s op witwassen wordt aangemerkt?
In de NRA BES uit 2018 worden de informele leencultuur en informele handelsstromen ook gesignaleerd. Het risico over onvergunde kredietverstrekking uit de NRA BES en onderhavig onderzoek van het KPCN over onvergunde leningen laten zien dat het van belang is blijvend aandacht te hebben voor de bescherming van consumenten tegen deze praktijken.
Zijn de instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de Wet financiële markten BES adequaat toegerust?
De Wet financiële markten BES biedt verschillende bevoegdheden voor opsporing, vervolging en toezicht. Zo kunnen de toezichthouders De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) die belast zijn met het toezicht op de financiële markten op de BES-eilanden een aanwijzing geven of een bestuurlijke of bestraffende sanctie, een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen. Tot slot zijn er in de Wet financiële markten BES strafbepalingen opgenomen. Het opzettelijk verstrekken van leningen of kredieten zonder vergunning kan worden gestraft met een geldboete of zelfs gevangenisstraf. Daarnaast wordt de bestrijding van ondermijning en van financieel economische criminaliteit ook op Caribisch Nederland geïntensiveerd. Met de door de Minister van Justitie en Veiligheid extra beschikbaar gestelde middelen om ondermijning tegen te gaan is een extra officier van justitie aangetrokken die zich speciaal zal richten op financieel economische criminaliteit. Met deze middelen wordt verder in het kader van de bewustwording op het gebied van financieel-economische criminaliteit geïnvesteerd in opleidingen voor medewerkers in de basispolitiezorg, voor medewerkers in de opsporing en voor leidinggevenden van KPCN. Daarnaast wordt in Caribisch Nederland gewerkt aan de verbetering van de informatiepositie van de handhavings- en opsporingsdiensten. Ook dit draagt bij aan de bestrijding van deze vorm van criminaliteit.
Kunt u in uw antwoord op de vorige vraag het advies meenemen van de Afdeling advisering van de Raad van State, waarin is vermeld dat financiële instellingen steeds minder actief zijn in het Caribisch gebied waardoor er in de praktijk ook minder poortwachters aanwezig zijn en minder instellingen zijn om leningen en kredieten te verstrekken?2
Zoals ook is aangegeven in het nader rapport bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, vormen de terugtrekkende bewegingen van banken uit het Caribisch gebied, ofwel de-risking, een uitdaging voor de financiële sector in Caribisch Nederland en de Caribische landen binnen het Koninkrijk. Het gaat hier vooral om buitenlandse instellingen die als correspondent-bank optreden voor Caribisch-Nederlandse financiële instellingen. Voor de toegang tot het dollar betalingsverkeer zijn zij van deze buitenlandse instellingen afhankelijk. Over het algemeen wordt tot de-risking besloten omdat de correspondent-bank in kwestie de integriteitsrisico's bij een tegenpartij als te hoog inschat. Redenen daarvoor kunnen specifieke risico's bij de instelling zelf zijn alsmede dat de regelgeving en het toezicht in de jurisdictie waar de instelling zich bevindt niet van het vereiste niveau zijn. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES (Wwft BES) wordt nu aangescherpt om te voldoen aan de FATF-standaarden, die wereldwijd gelden als voorwaarde voor een integere financiële sector. Versterking van de regelgeving en het toezicht als gevolg van dit wetsvoorstel kan een gunstig effect hebben op de-risking.
Bent u bereid tot extra inzet tegen deze wanpraktijken, juist nu veel inwoners van Caribisch Nederland als gevolg van de coronacrisis in financiële problemen dreigen te raken?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat een problematische gokker veel te lang zijn gang kon gaan in het casino |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een gokverslaafde een kwart miljoen euro kon verspelen in Holland Casino?1
Ja.
Wordt op dit moment door Holland Casino bijgehouden wat iemand vergokt tijdens een bezoek? Zo nee, waarom niet en vindt u dat wenselijk?
Holland Casino heeft mij desgevraagd medegedeeld dat ze, gelet op de aard van bedrijfsprocessen, niet op structurele basis de gewonnen en verloren bedragen van spelers registreert. Het is daarom niet mogelijk een speler na een speelsessie een uitdraai te geven van die bedragen.
Het preventiebeleid van Holland Casino is gericht op vroegsignalering van risico- en probleemgedrag. Ze maakt voor haar risicoanalyse gebruik van diverse indicatoren, de bezoekfrequentie wordt automatisch geregistreerd. Indien bij een speler risico’s op kansspelverslaving wordt gedetecteerd, wordt het speelgedrag meer nauwkeurig gemonitord. Ook dan kan geen exacte balans worden opgemaakt van de gewonnen en verloren bedragen. Het verzamelen van (bijzondere) persoonsgegevens dient namelijk gelijke tred te houden met de risico’s die zich voordoen, dit volgt uit de wettelijke zorgplicht wat inhoudt dat vergunninghouders maatregelen en voorzieningen treffen die nodig zijn om kansspelverslaving zoveel mogelijk te voorkomen.2
De vraag of Holland Casino met haar verslavingspreventiebeleid aan relevante wet- en regelgeving voldoet is aan de Kansspelautoriteit als toezichthouder op dit terrein.
Wordt op dit moment door Holland Casino bijgehouden wat iemand gedurende een maand of een jaar vergokt bij Holland Casino? Zo nee, waarom niet en vindt u dat wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Holland Casino van belangrijke klanten bijhoudt wat iemand zijn favoriete drankje is, zodat dit bij binnenkomst van die klant gelijk aangeboden kan worden?
Uw vraag over het aanbieden van drankjes heb ik aan Holland Casino voorgelegd, aangezien de vraag op het terrein van de bedrijfsvoering van de onderneming ligt. Desgevraagd geeft Holland Casino aan dat zij van een beperkt aantal spelers dat deelneemt aan het VIP-programma zaken als de favoriete consumptie bijhoudt. Hiervoor moeten spelers toestemming geven. Holland Casino geeft aan dat deze consumptie niet bij binnenkomst van de speler aangeboden wordt. Een speler die deelneemt aan het VIP-programma kan, net als andere spelers, een consumptie bestellen. In zulke gevallen weet Holland Casino wat de favoriete consumptie is van de desbetreffende speler.
Is het mogelijk dat Holland Casino na een speelsessie een uitdraai geeft aan de klant van de gewonnen dan wel vergokte bedragen? Zo ja, gebeurt dit ook om klanten er op te wijzen dat het misschien verstandig is om minder te vergokken? Zo nee, waarom niet? Welke juridische obstakels staan hieraan in de weg?
Zie antwoord vraag 2.
Wie ziet er op toe dat Holland Casino haar verslavingspreventiebeleid niet alleen mooi op papier heeft staan, maar in de praktijk ook goed uitvoert? Hoe regelmatig wordt dit gecontroleerd en hoe wordt dit gecontroleerd?
De Kansspelautoriteit houdt toezicht op Holland Casino en controleert daarbij of het voldoende maatregelen en voorzieningen treft om kansspelverslaving zoveel mogelijk te voorkomen. In de Toezichtagenda 2020 is opgenomen dat de Kansspelautoriteit in 2020 het onderzoek naar het verslavingspreventiebeleid van Holland Casino afrondt en dat zij ook in 2020 actief toezicht houdt op de naleving van de zorgplicht door Holland Casino. Over onderzoeken naar individuele ondertoezichtgestelden kan de Kansspelautoriteit geen uitspraken doen.
Heeft Holland Casino volgens u voldoende middelen om adequaat op te treden tegen problematische/verslaafde gokkers? Worden die middelen naar uw mening ook voldoende ingezet? Zou het helpen als Holland Casino bij een bewustwordingsgesprek de klant kan verplichten een naaste mee te nemen naar dat gesprek?
Het verslavingspreventiebeleid van Holland Casino is risico-georiënteerd. Na signalering van (potentieel) risicogedrag beschikt Holland Casino over diverse middelen om te interveniëren in de vorm van bijvoorbeeld persoonlijke gesprekken, monitoring, toeleiding naar zorg, entreebeperkingen en in het uiterste geval entreeverboden. Ik heb geen aanwijzingen dat kansspelverslaving meer effectief wordt bestreden als Holland Casino de speler verplicht om bij een persoonlijk onderhoud een naaste mee te nemen. Holland Casino geeft aan positief te staan tegenover de mogelijkheid om een naaste mee te brengen bij een gesprek en attendeert spelers hier ook op, maar ze acht het niet wenselijk om dit te verplichten. Volgens Holland Casino zou een dergelijke verplichting voor een speler een drempel kunnen zijn voor het aangaan van een persoonlijk onderhoud en om vrij te spreken. Het is aan de Kansspelautoriteit om in het kader van het toezicht op de zorgplicht van Holland Casino te oordelen of het voldoende doet om kansspelverslaving zoveel mogelijk te voorkomen. Ook vanuit het aandeelhouderschap van het Ministerie van Financiën in Holland Casino wordt een beroep gedaan op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van Holland Casino en wordt het thema «verantwoord aanbieden» actief onder de aandacht gebracht.3
In algemene zin meen ik dat er ruimte is voor verdere verbetering van de borging van verslavingspreventie door landgebonden aanbieders van risicovolle kansspelen. Daarom bevat de Wet kansspelen op afstand (Wet Koa) een aangescherpt pakket aan eisen op het terrein van verslavingspreventie voor alle vergunninghouders die risicovolle kansspelen (kansspelen op afstand, in speelcasino’s en in speelautomatenhallen) aanbieden. Daarbij dient gewerkt te worden met een getrapt interventiemodel, met als sluitstuk een eventuele onvrijwillige opname van de speler in het Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (CRUKS), waarmee de speler wordt uitgesloten van deelname aan het aanbod van alle vergunde aanbieders van risicovolle kansspelen. Ook worden vergunninghouders op grond van de Wet Koa verplicht om zich bij het ontwikkelen, implementeren en onderhouden van het verslavingspreventiebeleid te laten adviseren door verslavingsdeskundigen en ervaringsdeskundigen.
Klopt het dat Holland Casino klanten niet verplicht door kan verwijzen naar verslavingszorg? Zo ja, waarom niet?
Holland Casino geeft desgevraagd aan dat zij spelers uitgebreid informeert over verslavingszorg. De speler wordt in nagenoeg alle persoonlijke gesprekken op de mogelijkheid van contact met de verslavingszorg gewezen. Dat varieert van het verstrekken van voorlichtingsmateriaal voor bewustwording tot gerichte toeleiding. Hoewel Holland Casino niet kan afdwingen dat een speler ook daadwerkelijk gebruik maakt van verslavingszorg, kan zij de speler wel tegen zichzelf in bescherming nemen door de speler aan te moedigen tot een vrijwillig entreeverbod of de speler een entreeverbod op te leggen. Bij een entreeverbod wordt de speler te allen tijden gestimuleerd om in contact te treden met hulpinstanties. Dit gebeurt door bijvoorbeeld gezamenlijk contact op te nemen met de verslavingszorg of toestemming te vragen aan de speler dat de hulpinstantie zelf contact opneemt met de speler.
Klopt het dat er in vestigingen van Holland Casino pinautomaten zijn die geen daglimiet hebben, zoals bij gewone pinautomaten wel gebruikelijk is? Zo ja, acht u dit in het licht van het gevaar op verslaving verstandig? Bent u bereid dit beleid eens onder de loep te nemen?
Holland Casino geeft desgevraagd aan dat de bezoekers bij het pinnen in de casino’s dezelfde daglimieten kennen als de daglimieten van hun eigen bank of een andere kaartuitgevende instantie. Deze limiet betreft een aangelegenheid tussen bank en consument.
Het is aan de Kansspelautoriteit om er op toe te zien of Holland Casino over het geheel genomen voldoende maatregelen en voorzieningen treft en zo conform relevante wet- en regelgeving handelt.
Klopt het dat er naast de Black card, Platinum card en Diamond card nóg een kaart bestaat, de zogeheten VIP card? Zo ja, hoe bepaalt Holland Casino wie in aanmerking komt voor deze VIP card?
Het verstrekken van dit soort kaarten ligt op het terrein van bedrijfsvoering van de onderneming. Holland Casino heeft desgevraagd medegedeeld dat er een Diamond VIP card bestaat, bedoeld voor een uiterst kleine groep bezoekers. Holland Casino hanteert interne criteria waaraan wordt getoetst of het veilig en verantwoord is een speler een dergelijke kaart toe te kennen. Hierbij betrekt Holland Casino onder meer beschikbare informatie over het (speel)gedrag en verkregen informatie in het kader van verslavingspreventie en de Wwft.
Investeringen in de plasticindustrie |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oproep gedaan op 7 maart 2020 in het AD door 34 bezorgde wetenschappers en experts gericht aan Shell, de banken, verzekeraars en pensioenfondsen die in Shell investeren, en de Nederlandse overheid?1
Ja.
Bent u bereid om, zoals de wetenschappers en experts oproepen, «beleid te formuleren (en na te leven) om investeringen in de productie van nieuw plastic tegen te gaan» en bent u bereid om Shell op te roepen om het Europese Plastic Pact alsnog te ondertekenen? Zo niet, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met het praktijkonderzoek van de Eerlijke Bank- en Verzekeringswijzer en de Plastic Soup Foundation uit juli 2019.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen, waaronder banken, verzekeraars en pensioenfondsen, dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Binnen de Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenanten voor de financiële sector zijn afspraken gemaakt tussen de sector, overheid, niet-gouvermentele organisaties en vakbonden over de naleving van de OESO-richtlijnen en de UNGP’s, en wordt besproken hoe deze richtlijnen geïmplementeerd kunnen worden door «gepaste zorgvuldigheid» toe te passen. Dit houdt in dat bedrijven IMVO-beleid opstellen, in kaart brengen in hoeverre zij via hun bedrijfsactiviteiten en ketenpartners verbonden zijn aan risico’s op mens, dier en milieu, dat zij deze risico’s voorkomen en aanpakken, en de aanpak hiervan monitoren en hierover communiceren. De Minister van Financiën zal de beantwoording van deze Kamrvragen onder de aandacht brengen van de IMVO-convenantspartijen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Laçin3 wordt er vanuit de Europese Commissie gewerkt aan voorstellen om de productie van nieuw plastic terug te dringen door de introductie van een verplicht toe te passen percentage plastic recyclaat in nieuwe producten en verpakkingen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zal dit voorstel actief in Europees verband ondersteunen en waar mogelijk bijdragen aan een versnelling van de implementatie daarvan. Daarnaast is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in gesprek met Shell over de bijdrage die het bedrijf kan leveren aan de circulaire economie, onder andere via (chemische) recycling van plastics. Ik zal het Europese Plastic Pact en de oproep tot ondertekening daarvan onder de aandacht blijven brengen van Shell.
Bent u bereid om gehoor te geven aan deze oproep door afspraken te maken met banken, verzekeraars en pensioenfondsen, en kunt u de Kamer hierover informeren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het praktijkonderzoek2 van de Eerlijke Bank- en Verzekeringswijzer en Plastic Soup Foundation in juli 2019 waaruit bleek dat grote Nederlandse banken en verzekeraars in totaal vele miljarden investeren in schaliegasproducerende bedrijven, dat dit leidt tot een sterke toename van de productie van (single use) plastics, en bent u bereid om dit actief tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier zouden de investeringen in de plasticindustrie (en andere investeringen in de fossiele industrie) als uitsluitcriterium of anderszins zwaar kunnen meewegen in de aanbestedingsprocedures voor financiële diensten die het Rijk afneemt? Bent u bereid om dit vanaf nu mee te laten wegen bijv. wanneer u kiest voor een huisbankier?
Bij de aanbestedingen betalingsverkeer spelen meerdere aspecten een rol, waaronder maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Op het gebied van MVO wordt onder andere gevraagd naar duurzaamheidscriteria. Deze worden voor zover mogelijk en proportioneel toegepast in de aanbestedingen betalingsverkeer waarbij het Ministerie van Financiën de aanbestedende dienst is. Zo vraagt het Ministerie van Financiën bij grote aanbestedingen betalingsverkeer of de financiële instellingen die zich inschrijven voldoen aan een hoge score op de duurzaamheidsindices zoals de Robeco-SAM index, de ISS-Oekom rating, of de Sustainalytics rating. Daarnaast vraagt het Ministerie van Financiën de instellingen toe te lichten in welke mate zij bijdragen aan het behalen van de doelstelling van het Klimaatakkoord zoals op 28 juni 2019 door de Nederlandse regering is gepresenteerd. Een onderdeel hiervan is een toelichting op het financierings- en beleggingsbeleid ten aanzien van:
Voor de aanbestedingen op het gebied van het betalingsverkeer is de beste prijs-kwaliteitverhouding van doorslaggevend belang. Kwaliteit wordt hierbij deels ingevuld aan de hand van MVO-criteria. Het MVO-beleid wordt hierbij vanaf nu bovendien zwaarder meegewogen dan voorheen.
Was u, op het moment dat u in uw reactie op eerdere Kamervragen over Shell en de plasticfabriek in de VS3 schreef dat de investering van Shell niet strijdig hoeft te zijn met het internationale Plastic Pact, ervan op de hoogte dat het bij de plasticfabriek in Pennsylvania niet gaat om afvalplastic als grondstof? Zo nee, wat verandert dit aan uw antwoord destijds?
Ik moedig bedrijven aan om hun afvalplastic in de toekomst waar mogelijk als grondstof te gebruiken, voor zover dit nog niet wordt gedaan. Naar ik begrijp is Shell, net als andere partijen in de chemische industrie, de mogelijkheid aan het uitwerken om een deel van hun productie van plastics via feedstock recycling in te gaan richten. In mijn eerdere antwoord heb ik aangegeven dat waar het gaat om recycling middels afvalplastic dit in lijn is met de doelstellingen van het Nationale en Europese Plastics Pact.
Kent u het rapport Chemical Recycling: Status, Sustainability, and Environmental Impacts4, waarin de stand van zaken wordt beschreven met betrekking tot chemische recycling waarbij afvalplastic als grondstof wordt gebruikt?
Ja, het kabinet is bekend met dit rapport.
Onder chemische recycling vallen meerdere technieken waarmee afvalstromen, zoals plastics, terug worden gebracht naar de oorspronkelijke bouwstenen van het materiaal (polymeren, monomeren of moleculen), zodat hier opnieuw kunststof of andere producten van gemaakt kunnen worden. Zoals ook in het rapport wordt aangegeven is er geen sprake van chemische recycling wanneer de betreffende processen zijn gericht op de productie van brandstoffen. In het Landelijk Afvalbeheerplan is dit ook zo vastgelegd.
Voorts wordt in het rapport de zorg geuit dat in de output van chemische recycling nog schadelijke stoffen aanwezig kunnen zijn. Een voordeel van de beoogde recyclingtechnieken is echter dat hiermee juist additieven zoals kleurstoffen en brandvertragers afgebroken of afgescheiden kunnen worden, waardoor een hogere kwaliteit recyclaat geproduceerd kan worden. Ook is de geldende REACH-regelgeving van toepassing op het recyclaat. Het is de verantwoordelijkheid van de betreffende bedrijven dat zij zich aan deze regelgeving houden.
Het rapport wijst tevens op diverse technische uitdagingen voor chemische recyclingtechnieken. De verschillende chemische recyclingtechnieken zijn inderdaad nog niet uitontwikkeld. Het is aan het bedrijfsleven zelf om met technisch functionerende en rendabele technieken te komen. Bedrijven kunnen voor de ontwikkeling hiervan aanspraak maken op de DEI+-subsidie voor recycling.
Wat is uw reactie op de conclusies van dit rapport?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe waardeert u de situatie dat multinationals zoals Coca-Cola en PepsiCo openstaan voor een belasting op plastic, omdat ze anders vrezen niet genoeg recyclaat te hebben om hun beloftes over het gebruik van recyclaat waar te maken?5
Wat betreft het gebruik van recyclaat geldt dat er recyclaat wordt toegepast in bepaalde producten of verpakkingen, zoals PET-flessen, koffiezetapparaten, kleding, bermpaaltjes, speelgoed, bloempotten, kratten en boodschappentassen. Om hoeveel recyclaat het gaat wordt op Europees of nationaal niveau niet gemonitord. Koplopende bedrijven hebben in het Europese en Nederlands Plastic Pact afspraken gemaakt om de toepassing van recyclaat in plastic producten en verpakkingen te verhogen naar 30 en respectievelijk 35 procent. Het feit dat bedrijven als Coca-Cola en PepsiCo open staan voor dwingende maatregelen toont mijns inziens het commitment aan die doelstellingen, wat ik waardeer. Bovendien heeft Coca-Cola Nederland op 7 september jl. aangekondigd dat ze voor de flessen die ze in Nederland produceren en op de markt brengen aankomend jaar alleen nog gerecycled PET gaan gebruiken voor hun kunststofflessen.
Hoe is de situatie in Nederland en Europa voor wat betreft het gebruik van voldoende recyclaat?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u van mening dat een belasting op virgin plastic (of op verpakkingen die niet voldoen aan een bepaald recyclaatpercentage), de marktpositie van de (Nederlandse) recyclingsector zal verstevigen? Zo nee, waarom niet?
Het ligt voor de hand dat het belasten van virgin materialen de business case voor gerecyclede materialen bevordert. Tegelijkertijd is het de vraag of een dergelijke belasting op nationaal niveau uitvoerbaar is en het gewenste effect sorteert.
In Nederland geldt dat producenten onder meer verantwoordelijk zijn voor de recycling van plastic verpakkingsafval en hier uitvoering aan geven via het Afvalfonds Verpakkingen. Producenten betalen daarvan ook de kosten, deze bedragen circa 250 miljoen euro. Daarnaast draagt het Europese verbod op verschillende wegwerplastics en de ambitie om te komen tot een Europees verplicht aandeel plastic recyclaat, bij aan de ontmoediging van het gebruik van virgin plastics. Het kabinet wil de effecten van het ingezette beleid afwachten voordat het bepaalt of aanvullende maatregelen wenselijk zijn.
Bent u bereid om de mogelijkheden van een belasting op virgin plastic te onderzoeken met als doel in de eerste plaats het gebruik van plastic te ontmoedigen en in de tweede plaats het hergebruik van plastic te stimuleren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Wanneer verwacht u dat een bepaald percentage recyclaat in verpakkingen verplicht is gesteld, welk percentage is daarbij wenselijk volgens u en welke maatregelen kunt u in de tussentijd nemen om het percentage recyclaat in verpakkingen te verhogen?
Zoals aangekondigd in mijn brief van 2 juli jl. over de beleidsmaatregelen voor een circulaire verpakkingsketen, zal dit jaar onder meer een onderzoek worden gedaan naar het stimuleren van het toepassen van recyclaat in de non-food verpakkingen.7 Een minimumverplichting voor het gebruik van recyclaat moet Europees geregeld worden om een gelijk speelveld te creëren. De Europese Commissie heeft in het Actieplan Circulaire Economie de ambitie geuit om in 2021/2022 met een voorstel te komen. Er zijn vooruitlopend op EU-wetgeving al afspraken gemaakt voor de stimulering van het gebruik van recyclaat in Europese en Nederlandse Plastic Pacts.
Bent u bereid om de drie wettelijke maatregelen te nemen waar de recyclingsector u in april middels een brief om vroeg?6 Zo niet, waarom niet?
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 26 juni jl. over maatregelen om de effecten van COVID-19 in de kunststofsector te mitigeren, zet het kabinet in op een verplichte toepassing van een percentage plastic recyclaat in Europese regelgeving binnen afzienbare termijn.9 Daarmee wordt – zonder aantasting van de interne markt – de vraag naar gerecycled plastic gestimuleerd en wordt de prijsontwikkeling van gerecyclede plastics losgekoppeld van de prijsontwikkeling van (olie en) virgin plastics.
Ten tweede is er onlangs een rondetafelbijeenkomst geweest met de relevante spelers uit de kunststofketen om te bezien wat op korte en op lange termijn nodig is om vraag en aanbod bij elkaar te brengen en de samenwerking te versterken. De uitkomsten daarvan worden meegenomen in het Actieplan Toepassing Recyclaat dat in opdracht van het Transitieteam Kunststoffen wordt opgesteld.
Kunt u de analyse uit die brief onderschrijven dat import van op schaliegas gebaseerd goedkoop plastic uit de VS de afgelopen tijd is toegenomen en tot lagere prijzen voor polyethyleen heeft geleid, waardoor de afzetmogelijkheden van recyclaat minimaal zijn geworden? Bent u om deze reden bereid een heffing op (de import van) virgin plastic (uit de VS) in te voeren?
Zoals in het voorgaande antwoord weergegeven neemt het kabinet verschillende maatregelen om de vraag naar gerecycled plastic te stimuleren. De afzetmogelijkheden van recyclaat worden niet alleen beperkt door een verschil in prijs, maar met name ook door verschillen in kwaliteit, toepasbaarheid en beschikbaarheid tussen recyclaat en virgin plastics. Een nationale importheffing op plastic uit de VS is daarbij nu niet aan de orde. De Europese Commissie zal begin 2021 een voorstel doen voor een Carbon Border Adjustment Mechanism, om geïmporteerde goederen te beprijzen voor hun CO2-uitstoot. Het kabinet staat positief nieuwsgierig tegenover dit aangekondigde voorstel.
Erkent u dat het gebrek aan publiekelijk investeringsbeleid voor dergelijke risicovolle investeringen niet in lijn is met de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)? Zo niet, waaruit blijkt dat dit wel zo is?
De OESO-richtlijnen richten zich uitsluitend op bedrijven en stellen geen verplichtingen aan overheden om beleid te formuleren op risicovolle investeringen door de sector. In de OESO-richtlijnen staat wel beschreven wat de Nederlandse overheid verwacht van bedrijven die internationaal opereren. Zo stimuleert de overheid dat de financiële sector gepaste zorgvuldigheid toepast in hun investeringsbesluiten en dat zij de in het antwoord op vraag 3 beschreven stappen doorlopen.