De positie van christenen in Syrië |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er opnieuw een Syrisch-christelijke geestelijke is ontvoerd in de regio van Homs, Syrië?1
Ja.
Deelt u de overtuiging dat de christelijke minderheden in Syrië, met name onder het bewind van IS(IS), steeds verder onder druk komen staan en dat hierbij sprake is van een religieuze, etnische en culturele zuivering? Kunt u aangeven hoeveel christenen er voor de opkomst van IS(IS) in Irak en Syrië verbleven en hoeveel er nu nog over zijn?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de positie van christelijke minderheidsgroepen in Syrië en Irak. Het aantal christenen in Irak bedroeg in 2003 naar schatting ruim één miljoen. Sinds de val van Saddam Hoessein zijn veel christenen het land ontvlucht vanwege de verslechterde veiligheidssituatie. In 2013, voor de opmars van ISIS in Irak, bedroeg het aantal christenen in Irak naar schatting hoogstens 500.000. Sinds de start van het Syrische conflict in 2011 en de opmars van ISIS in Irak en Syrië zijn miljoenen Syriërs en Irakezen op de vlucht geslagen, onder wie ook christenen. Precieze cijfers van het huidige aantal christenen in Syrië en Irak zijn niet beschikbaar.
De trend dat het aantal christenen in het Midden-Oosten sterk daalt is zorgwekkend. Christenen, en tevens andere minderheden, hebben een extra kwetsbare positie binnen de samenleving, omdat zij relatief klein in aantal zijn en derhalve een minder stevig beschermingsvangnet hebben. Nederland maakt gebruik van alle beschikbare kanalen om aandacht te vestigen op de schendingen van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.
Op welke wijze staat Nederland in contact met de coalitie onder leiding van de Verenigde Staten die ook in Syrië actief is in de strijd tegen IS(IS)? Ziet u mogelijkheden om binnen deze contacten specifiek aandacht te vragen voor het lot van de christelijke minderheid? Op welke wijze wordt hier in de strijd tegen IS(IS) al aandacht aan geschonken en over welke mogelijkheden beschikt u om hieraan een bijdrage te leveren? Deelt u de mening dat dit binnen de coalitie, zowel in Syrië en in Irak, extra aandacht verdiend?
Nederland staat als deelnemer van de anti-ISIS-coalitie voortdurend in contact met de coalitiegenoten, onder andere via de militaire planningsbijeenkomsten, de kerngroep (small group) en de reguliere werkgroepen van de coalitie. De Nederlandse gronden voor deelname aan de coalitie zijn sinds de ontplooiing van de missie ongewijzigd. De bescherming van de burgerbevolking – inclusief christelijke minderheden – tegen de ernstige mensenrechtenschendingen die door ISIS worden begaan, maakt daarvan deel uit.
Heeft u kennisgenomen van de woorden van de Melkitisch aartsbisschop van Aleppo, Jean-Clemen Jeansart, die waarschuwde dat zijn volk in groot gevaar is en op het punt staat te verdwijnen en waarschuwde dat zowel in Syrie als Irak christelijke gemeenschappen, samen met andere kwetsbare minderheden, weerloos zijn tegen aanvallen van ISIS, omdat zij een hoofddoel vormen van de campagne van het kalifaat voor religieuze zuivering?
Ja.
Komt de internationale gemeenschap in actie voordat alle christenen en minderheden verdreven zijn, daarna of in zijn geheel niet?
Nederland is voorstander van een pluriform Syrië en een pluriform Irak, waar minderheden ook in de toekomst een gelijkwaardige plaats in de samenleving hebben. Derhalve blijf ik mij inspannen voor een inclusief politiek proces in zowel Irak als Syrië, waarin ruimte is voor alle bevolkingsgroepen, inclusief de minderheden.
De mate waarin deze pluriformiteit in de toekomst daadwerkelijk gerealiseerd kan worden is onder meer afhankelijk van: de strijd tegen ISIS; de mate van politieke inclusiviteit en hervormingen in Irak; het bereiken van een breed gedragen politieke oplossing voor Syrië en implementatie daarvan; effectieve bestrijding van terrorisme en extremisme in de regio en het aanpakken van straffeloosheid. In bilateraal, EU- en VN-verband, alsmede binnen de anti-ISIS-coalitie, wordt voortdurend aan deze thema’s gewerkt. De internationale gemeenschap werkt daarmee actief aan de bescherming van de burgerbevolking, inclusief de minderheden.
Het benutten van wettelijke mogelijkheden om uitreizen naar IS-gebieden te voorkomen |
|
Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de opvattingen van de burgemeester van Hengelo ten aanzien van de mogelijkheden om een paspoort in te nemen bij een dreigende uitreis naar IS-gebieden, te weten dat het intrekken of ongeldig verklaren van een paspoort weinig zinvol is om het uitreizen te voorkomen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze opvattingen in het licht van het kabinetsbeleid dat gericht is op het voorkomen van uitreizen en de daaraan gekoppelde wettelijke instrumenten, zoals het innemen, ongeldig dan wel vervallen verklaren van reisdocumenten?
Het totaalpakket en de samenhang tussen de maatregelen is van belang. Het kabinet is van mening dat het signaleren van paspoorten binnen het totale pakket een zinvolle maatregel is. Het signaleren van paspoorten door de rijksoverheid en het besluit tot weigering of vervallen verklaring door de bevoegde autoriteiten (in de meeste gevallen de burgemeester van de woonplaats van betrokkene), draagt bij aan het verstoren van mogelijke uitreis. Het is één van de verschillende interventies die in samenhang worden gedaan in de lokale casusoverleggen om uitreis tegen te gaan. Per casus wordt bezien of het treffen van een paspoortmaatregel daaraan bij draagt. Wanneer betrokkene een identiteitskaart of paspoort van een tweede nationaliteit heeft, kan het effect van de paspoortmaatregel mogelijk anders uitpakken. Om die reden ben ik bezig met een wetsvoorstel dat het aanvullend mogelijk moet maken om aan een potentiële uitreiziger een uitreisverbod op te leggen. Het staat bestuurders in ons democratische bestel vrij om hier een opvatting over te hebben.
Hoe beoordeelt u deze opvattingen in het licht van de werking van specifiek het vervallen verklaren van het paspoort? Deelt u de mening dat dit een nuttig instrument is omdat iemand niet door heeft dat zijn paspoort vervallen is verklaard, tot het moment van uitreizen?
Wanneer een paspoort wordt gesignaleerd ter vervallen-verklaring of weigering, dan wordt betrokkene in de regel geïnformeerd over de opname van zijn gegevens in het register paspoortsignaleringen, tenzij operationele belangen hieraan in de weg staan. Betrokkene wordt altijd geïnformeerd over het voornemen en besluit tot vervallenverklaring van diens paspoort. Het is immers een besluit van een bestuursorgaan waar bezwaar en beroep tegen open staat voor betrokkene. Het nut van dit instrument zit dus niet – in tegenstelling tot hetgeen in de vraagstelling wordt verondersteld – in de onbekendheid van de betrokkene met de vervallenverklaring van zijn paspoort. Het nut van de (signalering ter) vervallenverklaring van een paspoort moet zoals aangegeven gezien in antwoord op vraag 2 worden in het totaalpakket van alle maatregelen om de dreiging van de jihadistische beweging in Nederland te verminderen.
Welk signaal gaat er richting de samenleving in het geheel alsmede de potentiële jihadstrijders specifiek vanuit dat, wanneer lokaal indicaties bestaan voor uitreizen naar IS-gebied, de uitreis ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden maar lokaal geen gebruik is gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om dit te beletten?
Ik hecht er waarde aan te benadrukken dat het er de lokale én landelijke partners alles aan gelegen is om in het geval van (signalen van) mogelijke uitreis het strafrechtelijk en bestuursrechtelijk instrumentarium ten volste te benutten om uitreis tegen te gaan. Het kabinet is van mening dat personen die met jihadistische intenties willen uitreizen naar Syrië en Irak tegen moeten worden gehouden. In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme zijn diverse maatregelen opgenomen die bijdragen aan het tegenhouden van (potentiële) uitreizigers. Deze maatregelen zien op toepassing van (bestuurlijke) interventies zoals de paspoortmaatregel om eventuele uitreis te verstoren. Het gaat altijd om toepassing van die mix van maatregelen die het meest effectief wordt geacht om de dreiging die van een individu uit (kan) gaan te verminderen. Het betreft altijd maatwerk; betrokken partners stemmen in het lokale multidisciplinaire casusoverleg de meest effectieve interventiestrategie af om eventuele uitreis te voorkomen.
Zijn burgemeesters en gemeenteraden volgens u voldoende geïnformeerd over het wettelijk instrumentarium om uitreizen te voorkomen? Op welke wijze bevordert u dat van deze mogelijkheden ook daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt?
Ja. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) heeft de afgelopen maanden in diverse bestuurlijke bijeenkomsten toelichting gegeven op onder meer de wettelijke mogelijkheden om uitreizen te voorkomen. In aanvulling daarop is via diverse kanalen informatie verstrekt over mogelijke interventies die uitreis kunnen belemmeren, bijvoorbeeld via de VNG, via de Toolbox Extremisme van de NCTV en via de «Handreiking Terrorismebestrijding op Lokaal Niveau» van de NCTV. Tot slot staat de NCTV gemeenten bij ten aanzien van de operationele uitvoering van de paspoortmaatregel.
Kunt u aangeven hoeveel paspoorten in 2014 zijn ingetrokken alsmede ongeldig dan wel vervallen zijn verklaard op lokaal niveau wegens dreigende uitreis naar IS-gebieden?
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft de mogelijkheid tot het signaleren van paspoorten wanneer het gegronde vermoeden bestaat dat betrokkene zal uitreizen naar jihadistisch strijdgebied om zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie. Op mijn verzoek zijn met het oog op interventies rond uitreis momenteel zeventig paspoorten gesignaleerd ter vervallen verklaring. Het is vervolgens aan de bevoegde autoriteiten, zoals aangegeven in de meeste gevallen de burgemeester van de woonplaats van betrokkene, om het besluit tot weigering of vervallen verklaring te nemen.
Kunt u de op internet gepubliceerde lijst met informatie over (mogelijke) jihaduitreizigers per gemeente vanuit rijkswege actualiseren en indien noodzakelijk corrigeren?2
Nee, dit is een overzicht dat door de Telegraaf is opgesteld. Het is niet aan het kabinet om deze informatie te verstrekken.
Waarom houdt u in beantwoording van eerdere vragen vast aan het uitgangspunt dat het niet aan u is om het aantal uitreizigers op lokaal niveau te monitoren en/of de Kamer hierover te informeren? De dreiging die hier van uit gaat blijft toch niet beperkt tot de betreffende gemeente maar geldt toch voor heel Nederland en is daarom toch ook úw verantwoordelijkheid?
Monitoren en het openbaar maken van informatie is niet hetzelfde. De relevante diensten monitoren op landelijk niveau de ontwikkeling van het aantal uitreizigers. Periodiek worden deze landelijke totaalcijfers als richtgetal door de AIVD openbaar gemaakt. Zoals aangegeven is het niet aan het kabinet om over individuele uitreizigers of het aantal uitreizigers per gemeente te communiceren. Dit is de verantwoordelijkheid van elke individuele gemeente. Aan deze taakverdeling houd ik onverkort vast.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden, vóór 25 juni 2015, de datum waarop het Algemeen overleg over terrorismebestrijding gehouden wordt?
Ja.
Het niet vervolgen van Rabobankiers bij de Libor/Euribor-fraude |
|
Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u een opsomming geven van alle transactie-overeenkomsten die onder de global settlement met Rabobank zijn afgesloten?
Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer van 8 november 20131 heeft Rabobank als gevolg van de betrokkenheid bij de manipulatie van LIBOR en EURIBOR een transactie ter hoogte van € 70 miljoen aangeboden gekregen van het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM). Daarnaast zijn schikkingen getroffen met het Amerikaanse Department of Justice (DoJ) ter hoogte van $ 325 miljoen, de Commodity Futures Trading Commission (CFTC; de Amerikaanse toezichthouder op de future- en optiemarkten) ter hoogte van $ 475 miljoen en de Financial Conduct Authority (FCA, de Engelse toezichthouder op het gebied van marktgedrag) ter hoogte van £ 105 miljoen.
Tevens zijn door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Japanse Financial Services Agency (JFSA) herstelmaatregelen opgelegd. Daarnaast heeft Rabobank op aandringen van DNB disciplinaire maatregelen getroffen jegens direct betrokkenen, waaronder beëindiging van arbeidsovereenkomsten en demotie.
De beslissing om medewerkers die nog bij Rabobank werkten niet te vervolgen is een afzonderlijke en eigenstandige beslissing van het Nederlandse OM. Deze beslissing is daarna ter bevestiging vermeld in een met de rechtspersoon Rabobank aangegane vaststellingsovereenkomst en vloeit dus niet daaruit voort. Voor zover het OM bekend, is ook in andere landen geen sprake geweest van een overeenkomst tussen partijen dat personen niet worden vervolgd.
Kunt u voor elk van de transacties aangeven hoe groot het bedrag daarin is en of er in de transactieovereenkomst is overeengekomen dat een groep (voormalige en/of huidige) medewerkers en/of leidinggevenden van de Rabobank niet vervolgd zal worden? Indien een niet vervolging is overeengekomen, kunt u dan per transactie vermelden welke groep niet vervolgd zal worden in dat betreffende land?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het Nederlandse Openbaar Ministerie en/of de Nederlandse regering op enig moment met andere partijen in het buitenland overleg gepleegd over het niet vervolgen? Zo ja, kunt u van dat overleg een beschrijving geven?
Het OM heeft mij meegedeeld dat in het onderzoek naar de Rabobank en haar (al dan niet nog in dienst zijnde) medewerkers contact is geweest tussen verschillende strafrechtelijke autoriteiten, waaronder het Amerikaanse DoJ. Deze overleggen hadden als doel elkaar op de hoogte te houden van de stappen in de onderzoeken en de eventuele vervolging. Iedere partij heeft een autonome beslissing genomen over het al dan niet instellen van vervolging.
Is het u opgevallen dat het hof oordeelt dat de vaststellingsovereenkomst opgevat is als een formeel besluit tot sepot/niet vervolging? Past het in een rechtstaat dat zo’n besluit in een openbaar document genomen wordt en niet in een geheim document en dat dus op grond hiervan de vaststellingsovereenkomst gewoon openbaar gemaakt dient te worden?
In de vaststellingsovereenkomst heeft het OM ter bevestiging de reeds genomen beslissing vermeld om af te zien van nader onderzoek, van het instellen van vervolging of van enige andere wijze van strafrechtelijke afdoening tegen medewerkers die bij Rabobank in dienst bleven, behoudens voor het geval dat het OM over informatie komt te beschikken die het OM ten tijde van ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst niet kende met betrekking tot de rol van de desbetreffende medewerker. Het Hof Den Haag heeft in de procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering in de LIBOR/EURIBOR-zaak geconstateerd dat formele sepotbeslissingen ten aanzien van deze medewerkers ontbreken en dat voornoemde vermelding gelijk kan worden gesteld met een formele beslissing om deze medewerkers niet te vervolgen.2
De beslissing tot niet-vervolgen wordt niet altijd in een formeel document vastgelegd. Dit hangt af van het feit of iemand formeel als verdachte is aangemerkt door inschrijving in de systemen van het OM. Indien iemand formeel als verdachte is aangemerkt, dient het OM een kennisgeving van niet verdere vervolging te versturen. Die kennisgeving wordt enkel aan de verdachte toegezonden. Indien iemand formeel (nog) geen verdachte is en het OM oordeelt dat strafvervolging niet zal plaatsvinden, zoals in onderhavig geval, hoeft geen formele vervolgingsbeslissing te worden genomen en kan een kennisgeving van niet verdere vervolging aan de verdachte uitblijven.
Een document waarin een formele vervolgingsbeslissing is vermeld, wordt ook niet in andere zaken openbaar gemaakt. De beslissing om medewerkers die nog in dienst waren bij de Rabobank niet te vervolgen, is wel in de eerdergenoemde brief aan uw Kamer van 8 november 2013 bekend gemaakt.
Kunt u de schikkingsovereenkomsten onder de global settlement en zeker de Nederlandse schikkingsovereenkomst openbaar maken?
Het gaat bij deze zaak om verschillende, ook buitenlandse, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke autoriteiten met ieder hun eigen (wettelijk) kader voor de mogelijkheden om informatie openbaar te maken. Iedere autoriteit is tot een afzonderlijke afdoening gekomen en beslist afzonderlijk over openbaarmaking.
In het Nederlandse stelsel wordt een vaststellingsovereenkomst niet openbaar gemaakt. Het OM is hierbij namelijk aan geheimhouding gebonden. Ter compensatie van het uitblijven van de openbaarheid die gepaard zou gaan met het aanbrengen van de zaak op zitting, wordt de inhoud en achtergrond van een dergelijke hoge transactie en een beschrijving van de strafbare feiten openbaar gemaakt door middel van een persbericht. Dat is in deze zaak ook gebeurd. Dit beleid is vastgelegd in de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties.
DNB heeft een bericht op haar website opgenomen over het onderzoek dat zij in samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten bij Rabobank heeft gedaan naar manipulatie van LIBOR en EURIBOR.3 Rabobank zelf heeft het onderzoeksrapport van DNB openbaar gemaakt.4
Verder heeft het DoJ de schikking openbaar gemaakt en hebben de Amerikaanse CFTC en de Engelse FCA de door hen getroffen schikkingen met Rabobank gepubliceerd.5 De Japanse toezichthouder, JFSA, heeft een persbericht gewijd aan de aanwijzing die zij aan Rabobank heeft gedaan.6
Klopt het dat het onderzoek is opgestart na een rechtshulpverzoek van het Amerikaanse DOJ in 2012? Bevatte dit rechtshulpverzoek een verzoek om onderzoek te doen alleen naar rechtspersonen of liet het ook de mogelijkheid open om onderzoek te doen naar natuurlijke personen bij de Rabobank?
Zoals in de brief van 8 november 2013 is vermeld, is het Nederlandse onderzoek door het OM gestart naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Amerikaanse DoJ. De inhoud van een rechtshulpverzoek is vertrouwelijk. Wel kan ik mededelen dat er door de Amerikaanse DoJ geen verzoek is gedaan om een afzonderlijk strafrechtelijk onderzoek in te stellen in Nederland. Het OM heeft deze beslissing zelfstandig genomen en heeft de DoJ verzocht de informatie die Nederland voor het rechtshulpverzoek had verzameld, voor een eigen onderzoek in Nederland te mogen gebruiken. Hiervoor heeft DoJ toestemming verleend, waarna het zelfstandige Nederlandse onderzoek is gestart.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, dat op 19 mei 2015 een klacht van klanten van de Rabobank in een artikel 12 strafvorderingsprocedure afgewezen heeft (ECLI:NL:GHDHA:2015:1204)?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat daarin ook is opgenomen dat het openbaar ministerie afziet van nader onderzoek, het instellen van vervolging of enige andere wijze van strafrechtelijke afdoening tegen «huidige medewerkers van Rabobank», en dat de advocaat-generaal in raadkamer toegelicht heeft dat deze toezegging losstaat van de transactie met Rabobank, maar wel is opgenomen in de vaststellingsovereenkomst? (paragraaf 4.7 van de uitspraak)
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u ervan kennisgenomen dat tegen zes voormalige medewerkers van Rabobank in het buitenland strafrechtelijke vervolging ingesteld?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u kennisgenomen van deze passage: «In het Tafelbergdossier komt naar voren dat onderzoek in Nederland is verricht op basis van onderzoeksresultaten die door buitenlandse diensten ter beschikking waren gesteld en dat de onderzoekers in Nederland, te weten DNB- en FIOD-medewerkers hun onderzoekshandelingen niet primair in een strafrechtelijk kader hebben geplaatst. Daarnaast heeft intern Rabobank onderzoek plaatsgevonden. Personen zijn gehoord zonder de cautie dat zij niet tot antwoorden verplicht waren, waarbij ook de status verdachte, getuige, of disciplinair gehoorde in een aantal gevallen onduidelijk is gebleven. Stukken zijn aan het dossier toegevoegd zonder inbeslagname op basis van strafvordering. Bevindingen van buitenlandse onderzoeken zijn aan het dossier toegevoegd, zonder dat duidelijk is of deze onderzoeksresultaten in het kader van een strafvervolging in Nederland zonder meer kunnen worden gebruikt. Vele betrokken en gehoorde personen hebben kennisgenomen van de in de stukken vastgelegde en in verhoren voorgehouden onderzoeksresultaten in binnen- en buitenland.»?
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u van het feit dat bij het onderzoek dat resulteerde in de grootste schikking ooit, waar autoriteiten uit vele landen samenwerkten, waar miljarden dollars en euro’s boete betaald zijn, er gewoon mensen gevrijwaard zijn van vervolging?
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde brief, de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van het lid Tony van Dijck (PVV) van uw Kamer en het algemeen overleg van 13 november 2013 erkend dat sprake was van een zeer ernstige fraude die het vertrouwen in de financiële sector opnieuw had geschaad.7 Juist om die reden is een breed scala aan maatregelen genomen, zoals ook toegelicht aan uw Kamer. Deze variëren van de strafrechtelijke afdoening, herstelmaatregelen en disciplinaire maatregelen tot de in gang gezette aanpassingen van wet- en regelgeving.
Wat betreft de strafrechtelijke afdoening heeft voor het OM een belangrijke rol gespeeld dat internationaal gecoördineerd naar de Rabobank kon worden opgetreden. Naast het transactiebedrag bood de transactie ook de mogelijkheid om bij de bank maatregelen af te dwingen die ervoor zorgen dat de gedragingen in de toekomst niet meer plaatsvinden. Het OM zoekt behalve naar passende afdoeningen ook naar de meest effectieve afdoening voor de samenleving. Het Hof komt tot de conclusie dat de aan de rechtspersoon Rabobank aangeboden transactie een passende afdoening is.
Ten aanzien van de natuurlijke personen die bij de Rabobank in dienst bleven heeft het OM geoordeeld dat vervolging achterwege kon blijven. In de brief van 8 november 2013 is toegelicht op welke gronden het OM tot deze beslissing is gekomen. Het eindoordeel van het Hof in de procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering houdt in dat een bevel tot nader onderzoek ten aanzien van natuurlijke personen die bij de Rabobank in dienst bleven, geen redelijk doel dient. Verder vindt in het buitenland vervolging plaats van voormalig medewerkers van de Rabobank die betrokken waren bij de manipulaties. Ten aanzien van andere oud-medewerkers van de Rabobank zal het Nederlandse OM nog een vervolgingsbeslissing nemen.
Daarnaast zijn beslissingen over het dienstverband van Rabobankmedewerkers een interne aangelegenheid van Rabobank. Rabobank heeft gemeend dat een bepaalde groep medewerkers in dienst kon blijven van de bank. Zoals de Minister van Financiën heeft toegelicht tijdens het algemeen overleg 13 november 2013, gaat het hier om medewerkers die zich niet zelf schuldig hebben gemaakt aan fraude, maar die vanuit hun functie en verantwoordelijkheden hadden moeten weten dat er (pogingen tot) manipulaties werden gedaan en bijgevolg daar tegen op hadden moeten treden. Rabobank heeft daarom, in samenspraak met DNB, disciplinaire maatregelen opgelegd aan deze medewerkers, zoals het intrekken van bonussen, het geven van formele waarschuwingen, demotie en herplaatsing of een combinatie hiervan.
Met dit palet aan maatregelen wordt recht gedaan aan de maatschappelijke verontwaardiging over het handelen van de betreffende (rechts)personen die betrokken waren bij de LIBOR en EURIBOR manipulaties.
Welke maatregelen zijn er genomen door het OM, die ervoor kunnen zorgen dat er een volgende keer wel vervolging zal plaatsvinden van betrokken medewerkers?
Het Nederlandse strafrecht kent geen regels die het OM verplichten vervolging in te stellen. In Nederland wordt het opportuniteitsbeginsel gehanteerd. Er vindt op dit moment vervolging plaats van natuurlijke personen in het buitenland vanwege de LIBOR en EURIBOR manipulaties. Het OM verleent medewerking aan de vervolging van natuurlijke personen door de DoJ, onder andere door getuigen in Nederland te horen in het kader van rechtshulp. Die medewerking past ook in de internationale context die het onderzoek sinds de aanvang heeft gehad, waarbij alle autoriteiten elkaar voortdurend waar mogelijk informatie hebben verstrekt.
Hoe beoordeelt u de rol van toezichthouders als DNB, waarvan het Hof zegt dat het «opmerkelijk traag» heeft gereageerd op alle informatie over (mogelijke) manipulatie van de Liborrente in de pers en van Rabobank zelf?
In de brief van 8 november 2013 is de rol van DNB toegelicht. Nadat uit de signalen van andere autoriteiten duidelijk werd dat het ernst was, heeft DNB medio 2011 besloten een onderzoek in te stellen naar het beleid van Rabobank met betrekking tot haar bijdragen aan LIBOR en EURIBOR. In augustus 2011 is DNB begonnen het onderzoek voor te bereiden en heeft zij gegevens bij de Rabobank opgevraagd. In januari 2012 is het onderzoek formeel gestart. Zoals de Minister van Financiën tijdens het algemeen overleg van 13 november 2013 heeft aangegeven, had daar tijd kunnen worden gewonnen; de start van het onderzoek had sneller gekund.
Welke verbeteringen zijn er bij toezichthouders als DNB genomen, die ervoor zullen zorgen dat men in een volgende casus van informatie over (mogelijke) frauduleuze handelingen bij financiële instellingen wel adequaat reageert?
In navolging van een van de aanbevelingen van de Commissie De Wit heeft DNB een nieuwe toezichtsmethode opgezet. Deze methode heeft een macro-oriëntatie en de focus ligt daarbij op risicogebieden en toezichtthema’s naar aanleiding van analyse van de trends in de sector. Binnen deze toezichtmethodologie zal een onderzoek door een buitenlandse toezichthouder als belangrijk signaal meewegen voor de te stellen toezichtprioriteiten. DNB zal bij de start van een onderzoek door een buitenlandse toezichthouder of autoriteit naar een Nederlandse financiële instelling een expliciete afweging maken of zij zelf tot onderzoek zal overgaan.
Hoe beoordeelt u de rol van de FIOD in deze casus, die er door een slordige omgang met bewijsmateriaal er mede voor heeft gezorgd dat vervolging niet meer kan plaatsvinden?
Het kabinet kan niet treden in het oordeel van een rechter in een individuele zaak. Daardoor kan alleen het volgende worden toegelicht over de van het OM, de FIOD en DNB ontvangen mededelingen over de context en wijze van uitvoering van het onderzoek in de LIBOR/EURIBOR-zaak.
De FIOD en het OM hebben met hun strafrechtelijk optreden gereageerd op de internationale actuele situatie. Er liepen al onderzoeken in andere landen. Parallelle onderzoeken door toezichthouders en strafrechtelijk autoriteiten in een internationale context hebben een eigen dynamiek. Iedere partij – nationaal en internationaal – doet onderzoek volgens zijn eigen regels en met zijn eigen waarborgen. Ieder onderzoek heeft ook zijn eigen te respecteren belang, of dat nu een toezichtsbelang is, het belang van de bank zelf om de zaken intern op orde te krijgen of een strafrechtelijk belang. Al die onderzoeken leveren informatie waarop privacyrechtelijke, toezichtrechtelijke of strafrechtelijke waarborgen van toepassing zijn. Daar hadden en hebben het OM en de FIOD rekening mee te houden en zij hebben mij meegedeeld dat in deze zaak ook te hebben gedaan.
Verder is DNB in de Wet op het financieel toezicht (Wft) aangewezen als toezichthouder op de soliditeit van financiële ondernemingen en de stabiliteit van het financiële stelsel. De taken en verantwoordelijkheden van DNB op dat gebied zijn bestuursrechtelijk van aard. Het onderzoek dat DNB heeft uitgevoerd bij Rabobank is daarom ook in een bestuursrechtelijk kader uitgevoerd met inachtneming van de waarborgen die daaraan zijn verbonden.
Welke maatregelen zijn er genomen door de FIOD om een dergelijke fout in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 15.
Kende u paragraaf 9.3 die voorzag in de belofte van geen strafvervolging toen u instemde met de vaststellingsovereenkomst? Heeft u dus ingestemd met de belofte om bankiers in dienst van de Rabobank niet te vervolgen?
Op grond van de Aanwijzing hoge en bijzondere transacties stemde mijn ambtsvoorganger enkel in met de hoge transactie en niet met de vaststellingsovereenkomst. Een vervolgingsbeslissing is een eigenstandige beslissing van het OM die niet de instemming van de Minister van Veiligheid en Justitie behoeft. Het besluit om medewerkers die nog in dienst waren van de Rabobank niet te vervolgen, is vermeld in de vaststellingsovereenkomst.
Zijn de zes bankiers tegen wie elders vervolging is ingesteld op een andere manier behandeld bij het Nederlandse onderzoek dan de Nederlandse bankiers tegen wie nu geen vervolging is ingesteld?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u het feit dat medewerkers waarover het hof oordeelt: «Zoals hiervoor overwogen treft een aantal destijds en ook nu nog bij Rabobank werkzame medewerkers ernstige en strafrechtelijk relevante verwijten ten aanzien van hun handelen met betrekking tot de submissions. De rechtsorde in het algemeen en de rust en het vertrouwen die voor de financiële markt en alle daar participerenden zo noodzakelijk zijn, zijn door het handelen van deze medewerkers ernstig geschaad. Naar het oordeel van het hof zou daarom een publieke strafvervolging van de feitelijke daders van de Libor en Euribor manipulaties juist zijn geweest. Het zou ook wenselijk zijn geweest dat de strafrechter had kunnen oordelen of de disciplinaire afdoening, die mede is te beschouwen als een interne vorm van ontneming van mogelijk voordeel, als een voldoende bestraffing moet worden beschouwd» nog gewoon in dienst zijn van de Rabobank?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe beoordeelt u het feit dat DNB- en FIOD-medewerkers hun onderzoekshandelingen niet primair in een strafrechtelijk kader hebben geplaatst, wetende dat dit over een fraude gaat met miljardenboetes, wereldwijd, waarin in 2012 de Britten al aangegeven hadden dat zij strafrechtelijk zouden vervolgen?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u nog mogelijkheden om actie te ondernemen nu «De rechtsorde in het algemeen en de rust en het vertrouwen die voor de financiële markt en alle daar participerenden zo noodzakelijk zijn, zijn door het handelen van deze medewerkers ernstig geschaad»? Zo ja, welke actie? Zo nee, wanneer zult u dan ooit actie ondernemen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe beoordeelt u het feit dat een Rabobestuurder in november 2013, dus vlak na de schikking, ontslagen is, bijna € 900.000 meekreeg en door clausule 9.3 aan rechtsvervolging ontkomt?
Het OM heeft geoordeeld dat geen sprake is van strafbaar handelen van de betreffende bestuurder in het LIBOR-dossier. De beslissing om de betreffende bestuurder niet te vervolgen vloeit dus niet voort uit de met de rechtspersoon Rabobank aangegane vaststellingsovereenkomst. Ook het onderzoek van DNB en de onderzoeksbevindingen van andere (buitenlandse) autoriteiten hebben geen aanwijzingen opgeleverd dat de raad van bestuur op de hoogte was van dan wel betrokken was bij (pogingen) tot manipulatie van de LIBOR en EURIBOR contributies. Zo heeft de Minister van Financiën op schriftelijke vragen van het lid Van Dijck (PVV) van uw Kamer geantwoord.8 Tenslotte heeft het Hof in de procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering geoordeeld dat het dossier van het strafrechtelijk onderzoek onvoldoende aanknopingspunten biedt om de toenmalige leden van de raad van bestuur en het topmanagement van de Rabobank een strafrechtelijk verwijt te kunnen maken.
Over de voorwaarden voor het vertrek van betrokkene heeft mijn ambtgenoot van Financiën uw Kamer op 28 januari 2014 geïnformeerd.9 Betrokkene is per 18 november 2013 teruggetreden uit de raad van bestuur vanwege onvoldoende draagvlak voor zijn aanblijven bij de lokale Rabobanken, aldus Rabobank. Zijn vertrek en de condities daarvan zijn vertrek zijn interne aangelegenheden van de Rabobank. Overigens zijn in de sinds 7 februari 2015 in werking getreden Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen de normen ten aanzien van vertrekvergoedingen aangescherpt:10
Is clausule 9.3, die dus bescherming biedt aan bankiers, ook van toepassing in de VS en Groot Brittannië voor dezelfde groep?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 1 en 2. Er is zodoende geen sprake van een clausule waaruit voortvloeit dat bankiers aan rechtsvervolging ontkomen. Het Nederlandse OM kan enkel beslissingen nemen over vervolging in Nederland.
De aankondiging van de stresstest voor pensioenfondsen door EIOPA op 11 mei jongstleden |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de aankondiging van de stresstest voor pensioenfondsen door de European Insurance and Occupational Pensions Authority (EIOPA) op 11 mei jongstleden?1
Ja.
Op basis van welke Europese richtlijn of verordening of welke andere wettelijke basis is EIOPA geautoriseerd om deze stresstest bij pensioenfondsen uit te voeren?
In de Verordening voor de oprichting van EIOPA (nr. 1094/2010) wordt onder andere beschreven welke taken en bevoegdheden EIOPA heeft. Op basis van artikel 21 van deze verordening heeft EIOPA als onafhankelijk Europees toezichthouder de bevoegdheid om EU-brede stresstesten te initiëren en te coördineren om de veerkracht en het systeemrisico van financiële instellingen, waaronder pensioenfondsen, te beoordelen. Daarbij kan EIOPA indien nodig aanbevelingen geven aan de nationale toezichthouders om problemen aan te pakken die aan het licht komen bij een dergelijke stresstest. Het blijft daarmee dus de verantwoordelijkheid van nationale toezichthouders om in te grijpen indien dat noodzakelijk wordt geacht.
Indien EIOPA de stresstest in opdracht van de European Systemic Risk Board (ESRB) uitvoert, kunt u dan precies aangeven, welke opdracht en welk mandaat EIOPA heeft, inclusief de opdracht van ESRB aan EIOPA?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in het aangepast voorstel van de EU-Richtlijn betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen (IORP-richtlijn) de voorschriften van solvabiliteit geschrapt zijn en dat daarmee de noodzaak tot het maken van vergelijkingen van diverse regelingen, regimes en solvabiliteit in de diverse Europese landen ook onder de nieuwe richtlijn onnodig is?
In de huidige IORP-richtlijn (Richtlijn 2003/41/EG) staan enkele artikelen met algemene eisen ten aanzien van de solvabiliteit van pensioenfondsen, bijvoorbeeld ten aanzien van de technische voorzieningen en de financiering daarvan. Deze artikelen zijn destijds door Nederland geïmplementeerd middels het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen. Het voorstel van de Europese Commissie ter herziening van de IORP-richtlijn betreft geen wijzigingen in deze artikelen. De artikelen van de richtlijn die betrekking hebben op de solvabiliteit van pensioenfondsen zullen dus niet gewijzigd worden met de herziening van de IORP-richtlijn.
Wat is de rol van De Nederlandsche Bank (DNB) bij deze test? Kan DNB de uitkomsten inzien en gebruiken bij haar toezicht?
DNB is als lid van EIOPA betrokken bij de stresstest voor pensioenfondsen, zowel ten aanzien van het uitvoeren van de stresstest als ten aanzien van het trekken van conclusies uit de uitkomsten. Bij het uitvoeren van de stresstest heeft DNB een ondersteunende rol richting de deelnemende fondsen, in de zin dat fondsen hun technische vragen over de exercitie aan DNB kunnen voorleggen. DNB beantwoordt deze vragen, met het doel consistentie te stimuleren. De resultaten van de stresstest worden door fondsen bij DNB aangeleverd. DNB beoordeelt deze uitkomsten en stuurt ze door naar EIOPA. Bij de beoordeling door DNB zal onder meer gekeken worden of de uitkomsten in de lijn der verwachting liggen, gegeven wat DNB al weet van het betreffende fonds. DNB heeft ook zitting in de EIOPA werkgroep die de uitkomsten uit alle deelnemende lidstaten met elkaar vergelijkt en het afsluitende rapport opstelt.
Wat kan de noodzaak zijn om een holistic balance sheet benadering te kiezen, nu ook de aangepaste IORP-2 richtlijn deze harmonisatie juist niet bevat? Wordt hier via de achterdeur iets ingevoerd, dat via de voordeur is tegengehouden?
In mei 2013 heeft toenmalig commissaris van de Europese Commissie Barnier aangegeven dat de solvabiliteitseisen geen onderdeel zijn van de huidige herziening van de richtlijn omdat volgens hem hier eerst nader onderzoek naar nodig is. Als onafhankelijke instelling heeft EIOPA het mandaat om de Europese Commissie op dit terrein te adviseren. EIOPA is vanuit dit mandaat verder gegaan met het onderzoeken van de mogelijkheid om een «holistic balance sheet» te gebruiken voor de verdere harmonisering van de solvabiliteitseisen voor pensioenfondsen. Daarover heeft afgelopen najaar een consultatie plaatsgevonden onder belanghebbenden. De reacties vanuit de pensioensector waren overwegend kritisch: veel instanties gaven aan dat de holistic balance sheet niet geschikt is als instrument om kapitaalsvereisten vast te stellen en bovendien geen voorstander te zijn van verdere harmonisatie van kapitaalseisen op Europees niveau. Dit was tevens de positie van de Nederlandse Pensioenfederatie.
Om de effecten van een eventuele harmonisatie van solvabiliteitseisen verder in kaart te brengen is EIOPA, gelijktijdig met de stresstest, gestart met een Quantitative Assesment (kwantitatieve beoordeling). Op basis van de uitkomsten van deze Quantitative Assesment en de reacties op de consultatie zal EIOPA naar verwachting begin volgend jaar advies uitbrengen aan de Europese Commissie over de mogelijkheid voor verdere harmonisering van solvabiliteitseisen voor pensioenfondsen. Het is dan aan de Europese Commissie om het advies te beoordelen. De Europese Commissie heeft benadrukt dat EIOPA op eigen initiatief verder is gegaan met dit onderzoek. Daarbij bevat het Raadscompromis ter herziening van de IORP-richtlijn een evaluatietermijn van zes jaar. Bij een uiteindelijk akkoord op de herziening van de IORP-richtlijn met deze termijn zou er pas zes jaar na het akkoord een nieuw voorstel van de Europese Commissie ten aanzien van solvabiliteitseisen voor pensioenfondsen kunnen komen.
Zijn Nederlandse pensioenfondsen verplicht om mee te werken? Welke sanctie staat op het niet meewerken?
Nederlandse pensioenfondsen zijn niet verplicht om mee te werken.
Wat zeggen de conclusies als uitvoerders niet verplicht zijn mee te werken?
De zeggingskracht van de stresstest is uiteraard mede afhankelijk van de vormgeving van de stresstest en de deelnemende fondsen. Het is niet mogelijk vooraf een inschatting te geven van de mogelijke uitkomsten of de conclusies die daaraan verbonden kunnen worden.
Herinnert u zich dat de regering in 2011 aan de Kamer meedeelde bij de oprichting van EIOPA: «De Europese pensioentoezichthouder, EIOPA, heeft op basis van haar oprichtingsverordening en de Omnibus I richtlijn de bevoegdheid om in een aantal gevallen bindende technische standaarden op te stellen. Hiermee moeten de nationale toezichthouders rekening houden bij het uitoefenen van hun toezicht. Voor de pensioensector is de mogelijkheid om dergelijke standaarden op te stellen beperkt tot het stellen van eisen aan een aantal formulieren die DNB en AFM in hun toezicht gebruiken en de manier waarop informatie door AFM en DNB aan EIOPA wordt verzonden. Ook heeft EIOPA de bevoegdheid om in te grijpen als de AFM of DNB zich niet zouden houden aan EU-regelgeving op het gebied van pensioenen. Tot slot moeten de nationale toezichthouders EIOPA informeren over bepaalde feiten die betrekking kunnen hebben op pensioenfondsen. De toezichthouder moet bijvoorbeeld melden in welke lidstaten een pensioenfonds bij grensoverschrijdende activiteiten werkzaam is en of bepaalde activiteiten van een pensioenfonds door de toezichthouder verboden zijn. Nederlandse pensioenfondsen zullen in de praktijk dus, net als overige sectoren, niet rechtstreeks met de Europese toezichthoudende autoriteiten te maken krijgen.» (Kamerstuk 33 021, nr. 5)?
Ja.
Klopt het dat pensioenfondsen nu wel intensief en rechtstreeks met EIOPA te maken krijgen op terreinen waar dit juist niet zou gebeuren en dat dit deze belofte dus volstrekt leeg was?
Zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 2 en 3 heeft EIOPA de bevoegdheid om via een stresstest de impact van verschillende economische scenario’s op pensioenfondsen na te gaan. Het is echter de taak van de nationale toezichthouder om deze stresstest uit te voeren en eventuele maatregelen aan deze stresstest te verbinden. Voorts blijft de nationale toezichthouder de bevoegde autoriteit om toe te zien op een adequaat solvabiliteitsniveau van pensioenfondsen. Dit wordt onderstreept door het feit dat er ook geen rechtstreeks contact zijn tussen EIOPA en de aan de stresstest deelnemende pensioenfondsen.
Wat gaat er met de uitkomsten gebeuren van de stresstest? Worden deze openbaar gemaakt? Stel dat de uitkomsten negatief zijn, kan EIOPA dan aansprakelijk gesteld worden voor eventuele vervolgschade (denk aan reacties op Europese financiële markten)?
De uitkomsten van de stresstest zullen naar verwachting dit najaar door EIOPA worden gepubliceerd. De uitkomsten zullen geaggregeerd worden op landenniveau. Er is dus geen sprake van dat fondsspecifieke resultaten publiek worden gemaakt. Het is dan ook niet aannemelijk dat er sprake zou zijn van «negatieve uitkomsten» die zouden leiden tot vervolgschade, daar de resultaten op geaggregeerd niveau worden gepubliceerd.
Kunt u gemotiveerd aangeven in hoeverre de stresstest en uitwerking daarvan doorkruist gaat worden door het door de EC gepubliceerde roadbook voor herziening van de financiële toezichthouders in de Europese markt?
De genoemde trajecten doorkruisen elkaar niet. Vorige zomer heeft de Commissie de resultaten van de evaluatie van het Europees Systeem voor Financieel toezicht gepubliceerd. De conclusie van deze evaluatie is dat de Europese toezichthouders intensiever gebruik zouden moeten maken van de instrumenten die hen reeds ter beschikking staan. Nederland steunt deze zienswijze.
Kunt u toelichten of deze vorm van het financieel vergelijken van pensioenfondsen in het belang is van de (Nederlandse) deelnemer? Kunt u aangeven wélk belang EIOPA met deze test bedient?
EIOPA is een Europese onafhankelijke toezichthouder en heeft met de stresstest als doel om de financiële weerbaarheid van pensioenfondsen in kaart te brengen en daarmee bij te dragen aan de financiële stabiliteit. Het is in het belang van deelnemers van pensioenfondsen in alle landen dat er sprake is van een stabiele financiële markt waar pensioenfondsen deel van uit maken.
EIOPA kondigt de stresstest aan als «eerste» stresstest; hoeveel volgen er?
Het is aan EIOPA om te bepalen wanneer er een stresstest uitgevoerd zal worden. Vooralsnog lijkt EIOPA van plan om elke twee jaar een stresstest voor pensioenfondsen uit te voeren.
Ondergaan pensioenstelsels van landen die hun pensioenen op omslagbasis gefinancierd hebben via de staat of die dat met bijvoorbeeld boekreserve stelsels doen, ook een stresstest om te kijken welke gevolgen van deze stelsels ondervinden van stress op financiële markten en bij de overheid of wordt deze stresstest weer eens gereserveerd voor de stelsels die de EU als voorbeeld worden gezien?
EIOPA heeft alleen bevoegdheden ten aanzien van instellingen die onder de IORP-richtlijn vallen en verzekeraars die onder de Solvency-richtlijn vallen. Aangezien boekreserves en omslagstelsels niet onder deze regelingen vallen, is EIOPA niet bevoegd op deze stelsels stresstesten uit te voeren. Bij pensioenen die op omslagbasis gefinancierd zijn is er geen sprake van een vermogen dat aangetast kan worden door ontwikkelingen op financiële markten. Een stresstest zoals uitgevoerd door EIOPA is daarom niet van toepassing op omslaggefinancierde stelsels. Een stelsel wat gefinancierd is op omslagbasis is uiteraard wel kwetsbaar voor bijvoorbeeld de vergrijzing en andere ontwikkelingen die effect hebben op de overheidsfinanciën. Daarom is het goed dat in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact gekeken wordt naar de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en daarmee dus ook de houdbaarheid van omslaggefinancierde pensioenstelsels voor de lange termijn.
Wie draagt de kosten voor het werk dat de stresstest voor pensioenuitvoerders met zich meebrengt?
De pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor de gemaakte kosten. Het is een keuze van de pensioenfondsen zelf om mee te doen aan de stresstest en daarbij de kosten van de stresstest in hun afweging mee te nemen.
De nieuw aangetreden Europese Commissie (EC) heeft in het Werkplan 2015 een aantal kerndoelstellingen geformuleerd, o.a. terugdringen van bureaucratie en het aantal regels2; deelt u de mening dat de stresstest tot meer regels leidt en derhalve haaks staat op de doelstellingen van het Werkplan? Bent u van zins om dit bij uw EC-collega’s aan te kaarten?
Andere landen hebben bedenkingen over deze stress testen; in hoeverre bent u bereid om af te stemmen met deze landen, zoals het Verenigd Koninkrijk en de Bondsrepubliek Duitsland om gezamenlijk op te trekken?
Zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 2 en 3 heeft EIOPA een mandaat om een stresstest uit te voeren. Het doel van EIOPA om beter in kaart te brengen hoe pensioenfondsen als onderdeel van het financiële systeem reageren op financiële schokken, is in het belang van de deelnemer omdat dit kan bijdragen aan de stabiliteit van het financiële systeem. Vanwege de grote verschillen in pensioenstelsels tussen de Europese lidstaten is het moeilijk om via een uniforme methodiek, die niet aansluit bij nationale toezichtkaders, de effecten op de verschillende pensioenfondsen in Europa in beeld te brengen. Zoals aangegeven is het een keuze van pensioenfondsen om mee te doen aan de stresstest en daarbij de kosten in overweging te nemen.
Waar het gaat om het onderzoek naar verdere solvabiliteitseisen voor pensioenfondsen blijf ik kritisch. Om dit standpunt kracht bij te zetten zal ik ook zo veel mogelijk blijven optrekken met andere lidstaten met vergelijkbare pensioenstelsels en belangen richting EIOPA als richting de Europese Commissie.
Overigens heeft EIOPA geen bevoegdheid om nieuwe regels op te leggen. Weliswaar kan EIOPA de Europese Commissie adviseren om met nieuwe regelgeving te komen, maar, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6, het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of een dergelijk advies omgezet wordt in een voorstel voor Europese regelgeving.
Bent u voornemens deze vragen, als u geen antwoord kunt geven, aan de verantwoordelijke EC commissaris voor te leggen?
Zie antwoord vraag 18.
Vindt u zelf dat deze stresstest een adequate wettelijke grondslag heeft en vindt u de stresstest wenselijk en noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 18.
De situatie in Burundi en de inzet van Nederland om escalatie (zoals massamoord en mogelijke genocide) te voorkomen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het dispuut in Burundi over de vraag of een derde termijn voor de zittende president, Pierre Nkurunziza, in strijd is met de Grondwet (in het bijzonder artikel 96) en de Arusha-vredesakkoorden van 2000?1 Bent u er tevens van op de hoogte dat Pierre Nkurunziza zich nu ook formeel kandidaat heeft gesteld voor het presidentschap?
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Constitutionele Hof in Burundi heeft bepaald dat een derde ambtstermijn voor de zittende president, Pierre Nkurunziza, niet in strijd is met Grondwet?2
Heeft u tevens kennisgenomen van het feit dat daags voor deze uitspraak de vicepresident van het Constitutionele Hof, Judge Sylvere Nimpagaritse, Burundi ontvlucht is, en heeft verklaard dat er grote druk is uitgeoefend op, en zelfs doodsbedreigingen zijn geuit aan, de leden van het Hof en dat hij van mening is dat een derde termijn wel degelijk in strijd is met de Grondwet?3
De voorzitter van de Afrikaanse Unie, Mevrouw Dlamini Zuma heeft verklaart: «Other than the Burundi Court, all interpretations of the constitution & Arusha Agreements are clear that there shouldn't be a third term.»4; bent u het met de voorzitter van de Afrikaanse Unie eens dat een derde termijn voor President Nkurunziza wel in strijd is met de Grondwet? Zo niet, kunt u een analyse geven op basis waarvan het wel rechtmatig is?
Bent u het met de voorzitter van de Afrikaanse Unie, mevrouw Zuma, eens dat van eerlijke en vrije verkiezingen nu geen sprake kan zijn?5 Zo niet, waarom niet?
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de International Crisis Group6 om de laatste tranche van de contributie aan de verkiezingen niet uit te keren? Zo niet, waarom blijft de Nederlandse regering de verkiezingen steunen?
In een OpED in de New York Times7, stellen Jean Claude Nkundwa en Jonathan W. Rosen het volgende: «Twenty-one years after the Rwandan genocide, as the United States, the United Nations and other international actors still try to come to terms with their failure to act in the face of horrific violence, they must not underestimate the severity of the crisis that once again is brewing in the region.»; hoe schat de Nederlandse regering de situatie in?
In een opinie stuk schetst Professor Filip Reyntjens vijf scenario’s8 voor Burundi; welk van deze scenario’s lijkt de regering de meest waarschijnlijke en welke contingency planning heeft de Nederlandse regering alleen of in EU-verband ondernomen in het geval dat een ander scenario zich voordoet?
Jan Egeland, voormalig onder-secretaris-generaal van de VN heeft woensdag gezegd dat internationale actie nodig is om een catastrofe te vermijden; aangezien Burundi een van de 15 partnerlanden van Nederland is op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, welke diplomatieke inzet levert Nederland nu om te zorgen dat de situatie niet verder escaleert? Kan deze diplomatieke inzet verhoogd worden en is Nederland van plan op ministerieel niveau een afvaardiging te sturen? Zo niet, waarom niet?
De president van Kenya, Uhuru Kenyatta, stelde op 9 mei jl. »The continued civil unrest in Burundi is not only a threat to the country’s stability but the whole of the East African region.»9; bent u het met hem eens? Zo niet, waarom niet?
Sinds het oplopen van de spanningen zijn 50.000 mensen het land ontvlucht volgens de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR.10; wordt het huidige Nederlandse ontwikkelingsprogramma gewoon voortgezet? Kan een deel van het geld ingezet worden voor noodhulp? Zo niet, waarom niet?
Bent u op de hoogte van rapporten over de distributie van wapens en pogingen om in dit conflict de etnische verschillen te vergroten?11 Hoe schat u deze rapporten in?
Na een bijeenkomst van de VN-Veiligheidsraad heeft de Verenigde Staten gedreigd met visum bans of sancties, tegen diegenen die geweld plannen of daaraan deelnemen12; steunt de Nederlandse regering het dreigen met sancties en zal Nederland zich inzetten om op Europees niveau een sanctieregime op te zetten?
Bent u op de hoogte van een toespraak die President Nkurunziza onlangs gaf aan volgelingen (in Kirundi, en daarom waarschijnlijk niet breed weergegeven in de buitenlandse media) – blijkbaar inclusief Imbonerakure13 – waarin hij zei: «Het noodlottige moment is aangekomen (...) pak de schoffels die we je hebben gegeven, en zorg dat je je dienovereenkomstig georganiseerd.»?14 Hoe interpreteert u deze oproep?
In een artikel in Foreign Policy «Ever Again, We know a lot about genocide. So why do we keep letting it happen?» wordt de pertinente vraag gesteld «Is de internationale gemeenschap klaar om in te grijpen, mocht de situatie in Burundi escaleren?»15; is Nederland betrokken bij planning om in internationaal verband in te grijpen, indien zich er een (pre-)genocidale situatie voordoet?
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Het dreigende gat in de begroting door de snel stijgende verkoop van oa de Volvo XC90 en daarmee een herhaling van het drama eind 2013 met plug in hybrides zoals de Mitsubishi Outlander |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Volvo XC90 T8 Twin Engine nu in de theoretische testen zijn CO2-percentage heeft weten te drukken tot vlak onder de grens van 50 gram/kilometer en dat de bijtelling in 2015 derhalve 7% van de cataloguswaarde bedraagt?1
Ik heb kennisgenomen van dat bericht. Bij de RDW zijn evenwel nog geen typekeuringsgegevens bekend dus ik kan deze vraag verder niet beantwoorden.
Klopt het dat deze auto onder ideale omstandigheden 43 kilometer elektrisch kan rijden en dan hij daarna zijn volle gewicht van 2.750 kilogram voortbeweegt met een benzinemotor?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel belastingsubsidie kost een enkele Volvo XC90 T8 Twin Engine tijdens een leasecontract van vijf jaar in vergelijking met een auto met dezelfde cataloguswaarde en 25% bijtelling? Hoeveel milieuwinst wordt er geboekt voor de deze belastingsubsidie en staat dat in verhouding?
Volgens de prijslijst van Volvo komt de catalogusprijs (inclusief btw en BPM) van de Volvo XC90 T8 Twin Engine AWP Plug-in Hybrid Momentum op € 75.995. Voor een dergelijke auto die in 2015 wordt gekocht bedraagt de bijtelling € 5.320 op jaarbasis. De bijtelling voor een andere auto met eenzelfde catalogusprijs, maar qua CO2-uitstoot vallend in de 25%-categorie, bedraagt € 18.999. Het verschil van € 13.679 leidt tot een jaarlijkse lagere IB-opbrengst van € 6.019, uitgaande van een gemiddeld marginaal IB-tarief van 44%. Over een periode van 5 jaar betekent dit een lagere IB-opbrengst van € 30.095. De derving van de MRB kan op dit moment niet worden vastgesteld omdat de typekeuringsgegevens (waaronder het gewicht) nog niet bekend zijn.
De milieuwinst is niet eenvoudig te kwalificeren. Ten eerste is onhelder met welke auto het genoemde model moet worden vergeleken. Is het alternatief de genoemde auto met dezelfde prijs en een bijtelling in de 25% categorie of een conventionele auto met dezelfde totaalkosten? Ten tweede is de echte milieuwinst alleen te bepalen op basis van het praktijkverbruik, dat wij niet kennen. Daar komt bij dat in de milieuwinst niet het effect van de ontwikkeling van zero-emissie mobiliteit tot uitdrukking komt; een belangrijke systeeminnovatie die van groot belang is voor het uiteindelijk bereiken van de klimaatdoelen uit het Energieakkoord. Mensen vertrouwd maken met elektrisch rijden zorgt voor een betere businesscase voor de opbouw van de laadinfrastructuur, die goede kansen biedt voor de groei van de werkgelegenheid en die de Nederlandse onderhandelingspositie versterkt in het proces om te komen tot aanscherping van de Europese CO2 norm.
Klopt het dat de 7% bijtellingscategorie nu vol zit met grote auto’s, die wanneer ze door hun 30–40 kilometer range zijn, vaak niet zo zuinig rijden zoals: Audi A3 e-tron, BMW i3 Range Extender, BMW i8, Ford C-Max Energi, Mercedes-Benz C 350 Plug-in, Mercedes-Benz C 350 Plug-in Estate, Mitsubishi Outlander PHEV, Opel Ampera, Toyota Prius Plug-in, Volkswagen Golf GTE, Volkswagen Passat GTE Volkswagen Passat Variant GTE, de Volvo V60 Plug-in Hybri en natuurlijk de Volvo XC90 T8 Twin Engine? Zijn er nog andere modellen?
Er zijn mij geen andere modellen bekend in de huidige 7%-bijtellingscategorie dan hierboven opgesomd. In 2014 en in het eerste kwartaal van 2015 zijn er geen andere 7%-bijtellingscategorie modellen verkocht. De aanname dat de genoemde modellen bij volledig elektrisch gebruik een actieradius hebben van 30 tot 40 kilometer klopt echter niet. Zo heeft bijvoorbeeld de BMW i3 Range Extender een actieradius van 160 tot 190 kilometer.
Kunt u voor de periode gelegen tussen januari 2013 en april 2014 aangeven hoeveel auto’s met een theoretisch verbruik tussen de 1 en 50 gram CO2/km per maand geregistreerd worden en hoeveel dat de schatkist kost aan gemiste BPM, MRB en bijtelling (bij een leasecontract van 60 maanden)?
Onderstaande tabel geeft voor de periode 2013 tot en met het 1e kwartaal 2015 het aantal personenauto’s met een CO2-uitstoot van 1 tot 50 gr/km en de daarbij behorende jaarlijkse derving door kortingen op de MRB en de bijtelling. Voor de bijtelling kan de jaarlijkse derving niet met zekerheid worden aangegeven, omdat niet bekend of er zonder die bijtellingskorting gekozen zou zijn voor een auto met een bijtellingspercentage van 14, 20 of 25. Om die reden wordt hier volstaan met het aangeven van de marge waarbinnen de derving ligt.
De derving voor de BPM komt in de tabel niet voor omdat bij de BPM geen sprake is van derving. De lage BPM bij auto’s met een CO2-uitstoot van 1 tot 50 gr/km is inherent aan de tariefstructuur.
Aannames/uitgangspunten bij de berekeningen:
Aantal
19.472
11.766
4.312
Jaarlijkse belastingderving MRB
17 mln.
10 mln.
3 mln.
Jaarlijkse belastingderving bijtelling ten opzichte van 25%
89 mln.
38 mln.
13 mln.
Jaarlijkse belastingderving bijtelling ten opzichte van 14%
50 mln.
15 mln.
5 mln.
De bedragen aan belastingderving die zijn opgenomen voor de bijtelling gelden voor een jaar.
De derving aan MRB (prijspeil 2015) is de jaarlijkse derving alleen voor de groep nieuwverkochte auto’s.
Hoeveel auto’s verwacht u dat er geregistreerd worden in deze categorie tussen 1 mei en 31 december 2015?
De omvang van de jaarlijkse nieuwverkopen is door de Policy Research Corporation en TNO in het rapport «Evaluatie autogerelateerde belastingen 2008–2013 en vooruitblik automarktontwikkelingen tot 2020» (oktober 2014) op basis van het CARbonTAX-model voorspeld. Dat rapport heb ik uw Kamer op 23 oktober 2014 gestuurd.1 Voor het gehele jaar 2015 is een aantal van circa 32.000 nieuwverkopen met een CO2-uitstoot van 1 tot 50 gr/km geraamd. Bij deze raming is geen rekening gehouden met eventuele anticipatie-effecten als gevolg van gewijzigd beleid vanaf 1 januari 2016.
Herinnert u zich de toezegging dat u het gebruik van hybride auto’s in kaart zou brengen?2
Het rapport is nagenoeg gereed en zal door het Formule E-team openbaar worden gemaakt.
Is het hierin aangekondigde onderzoek al af en kunt u dat nu vast met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich dat de Algemene Rekenkamer in 2013 in haar verantwoordingsonderzoek een speciaal thema wijdde aan Fiscale stimulering zuinige auto’s met gederfde inkomsten in 2013: van 1,5 miljard euro en meer dan 5 miljard euro totaal?
Ja.
Herinnert u zich dat drie conclusies van het Rekenkameronderzoek waren:
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich dat u toezegde om alle aanbevelingen van de Rekenkamer op te volgen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u per aanbeveling aangeven hoe die is opgevolgd en waar de relevante informatie gevonden kan worden?
In de Autobrief 2.0 komt het kabinet met voorstellen voor het beleid inzake de autobelastingen voor de periode 2017–2020. De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer zullen bij de vormgeving van nieuwe maatregelen in de Autobrief 2.0 zorgvuldig worden meegenomen. Uitgangspunt hierbij is het komen tot een aanpak waarmee de ambities op het gebied van verduurzaming gehaald worden zonder eenzelfde intensiteit van nationaal fiscaal beleid in de toekomst.
Voor wat betreft de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer over de testmethode merk ik het volgende op. De Europese Unie werkt op dit moment aan het verbeteren van de testprocedures voor meting van het brandstofverbruik. Met de invoering van de nieuwe testmethode zullen de marges in de testmethode voor het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot worden verkleind. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft de Kamer uitgebreid geïnformeerd over dit onderwerp in de notitie «Nieuwe testmethode voor bepaling van brandstofverbruik en CO2-uitstoot van personenauto’s».2 Voor wat betreft de derde aanbeveling van het Rekenkameronderzoek verwijs ik u naar het TNO rapport praktijkverbruik zakelijke auto’s en plug-ins dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op 17 juni 2014 aan uw Kamer heeft gestuurd. Aan deze derde aanbeveling is daarnaast opvolging gegeven door in de inleiding van het Brandstofverbruiksboekje 2015 (blz. 13) de volgende tekst op te nemen:
Het verschil tussen het verbruik in de praktijk en het verbruik tijdens de typekeuringstest is voor het ene model groter dan voor het andere model. In dit boekje wordt een rangschikking van auto’s naar het verbruik volgens de typekeuring gegeven. Doordat het verschil tussen praktijk- en normverbruik voor elke auto’s niet hetzelfde is, kan de rangschikking van auto’s naar het verbruik in de praktijk afwijken van de rangschikking van auto’s naar normverbruik.3
Herinnert u zich dat een verkoophausse van Mitsubishi Outlanders, Volvo V60»s en andere auto’s in de laatste maanden van 2013 de schatkist honderden miljoenen kostten en nauwelijks wat opleverden? Deelt u de mening dat het noodzakelijk is een herhaling van zo’n scenario te voorkomen?
De verkoophausse in 2013 is mij bekend. Over het nemen van maatregelen ter zake van de behandeling van deze voertuigen merk ik het volgende op. Ik heb in het najaar van 2014 de Kamer geïnformeerd over de noodzaak om aanvullende maatregelen voor het jaar 2016 voor de autobelastingen op te nemen. Dat pakket aanvullende maatregelen is, mede geïnspireerd door de voorstellen van de brede coalitie van autobranche (RAI, BOVAG en VNA), Natuur en Milieuorganisaties, VNO-NCW/MKB-Nederland en ANWB, in de derde nota van wijziging op het Belastingplan 2015 opgenomen en tijdens de behandeling van dat Belastingplan uitgebreid met uw Kamer besproken. Voor het doorvoeren van aanvullende maatregelen naast de maatregelen die al zijn genomen, zie ik op dit moment zowel in als buiten uw Kamer weinig draagvlak. Daar komt bij, dat een versnelde invoering van de verhoging van het bijtellingspercentage van 7% naar 15% voor zowel de autobranche als de Belastingdienst op grote praktische bezwaren zou stuiten. Een versnelde invoering van de verhoging van 7% naar 15% per 1 juli 2015 – zoals door de vraagstellers voorgesteld – is om voorgaande redenen dan ook niet aan de orde. In de hiervoor aangehaalde Autobrief 2.0 zal het kabinet komen met voorstellen voor de periode na 2016.
Ziet u in deze ontwikkeling aanleiding om de verhoging van de bijtelling van 7% naar 15% versneld door te voeren op bijvoorbeeld 1 juli 2015 en de meeropbrengst terug te geven in lagere autobelastingen voor alle automobilisten? En zijn er eventueel andere maatregelen die u kunt nemen?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u, gezien de vraag over verantwoording en versnelde verhoging van de bijtelling deze vragen voor verantwoordingsdag beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat medisch specialisten volgens de Belastingdienst nog steeds zelfstandig ondernemers zijn |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Medisch specialist mag van Belastingdienst zelfstandig ondernemer blijven»?1
Ja.
Klopt het dat de medisch specialist ook vanaf 1 januari 2015 zelfstandig ondernemer is volgens de Belastingdienst, ook al heeft de medisch specialist in het nieuwe stelsel geen zelfstandig declaratierecht?
In de brief van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen en de Orde van Medisch Specialisten (inmiddels de Federatie van Medisch Specialisten) van 17 december 2013 is in paragraaf 1 kort gezegd aangegeven dat met name door het vervallen van het zelfstandig declaratierecht van specialisten, het fiscaal ondernemerschap in beginsel komt te vervallen. Namens de Staatssecretaris van Financiën is die lezing per brief van 18 december 2013 bevestigd.2 Vervolgens zijn in eerstgenoemde brief fiscaal transparante en niet-transparante modellen uitgewerkt. Bij de transparante modellen (zoals de maatschap) kan mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan, het fiscaal ondernemerschap behouden blijven. Gegeven het verlies van het zelfstandig declaratierecht moet het ondernemerschap – bij voorbeeld bij zo’n maatschap – dan uit andere factoren blijken. Voor de in de brief beschreven modellen heeft de Belastingdienst op hoofdlijnen de fiscale consequenties vooraf duidelijk gemaakt, zodat specialisten en ziekenhuizen van daaruit hun eigen keuzes konden maken. Zoals de Staatssecretaris van Financiën reeds eerder heeft aangegeven, kan de medisch specialist ook buiten de beschreven modellen in fiscale zin ondernemer blijven indien de medisch specialist het verlies van het zelfstandig declaratierecht compenseert doordat hij andere ondernemersrisico’s gaat lopen. Daarbij kan worden gedacht aan het investeren in bedrijfsmiddelen (apparatuur), het in dienst nemen van personeel of het anderszins lopen van financiële risico’s. Deze risico’s dienen reële en substantiële betekenis te hebben. Dat vloeit ook voort uit de jurisprudentie. Het is aan de professionaliteit van partijen om daar concreet en adequaat invulling aan te geven. Uiteindelijk gaat het om een totaalbeeld van risico’s die gelopen gaan worden. Bij de beoordeling van het ondernemerschap worden alle relevante feiten en omstandigheden in de beschouwing betrokken. Daarbij wegen niet alle aspecten van het ondernemerschap zoals die in de jurisprudentie zijn ontwikkeld even zwaar. Ook als men op één element minder «scoort», kan dat worden gecompenseerd door op een ander element beter te «scoren», zodat het totaalbeeld wat betreft het ondernemerschap per saldo toch positief kan uitvallen. Zie in dat verband onder meer mijn brief aan de Tweede Kamer van 18 december 2013, kenmerk 184690–115598-C2.
Klopt het dat de verplichting voor medisch specialisten om te voldoen aan allerlei constructies, zoals het onderdeel worden van een coöperatie, nu niet langer houdbaar is?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de praktische uitvoerbaarheid van integrale bekostiging van de zorg?
Binnen de medische sector worden verschillende organisatie- en besturingsmodellen gehanteerd. Het gaat daarbij om enerzijds fiscaal transparante en niet-transparante modellen en anderzijds om samenwerkings- en participatiemodellen. Het al dan niet gebruik maken van een coöperatie kan deel uitmaken van de keuze voor een bepaald besturingsmodel waarvoor ziekenhuis en medisch specialisten kiezen. Van een verplichting tot het vormen van een coöperatie is nooit sprake geweest. Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven kan – afhankelijk van de gekozen structuur – worden voldaan aan de criteria van fiscaal ondernemerschap (zoals deze voor iedere ondernemer in Nederland gelden). In de praktijk komt dat er op neer dat specialisten zich op andere wijze moesten organiseren, maar niet uitgesloten is dat zij toch fiscaal ondernemer kunnen blijven of worden door bijvoorbeeld een maatschap op te richten.
Betekent de kwalificatie van de medisch specialist als ondernemer door de Belastingdienst dat het kabinet zijn standpunt heeft gewijzigd of wijkt de Belastingdienst af van het regeringsstandpunt?
Indien sprake is van een gewijzigd regeringsstandpunt waarom heeft de regering het parlement dat niet meegedeeld?
Indien het regeringsstandpunt niet gewijzigd is, hoe is het dan mogelijk dat de Belastingdienst daarvan afwijkt?
Welke kosten brengt het standpunt van de Belastingdienst dat medisch specialisten ondernemer zijn met zich mee voor de overheid?
Zoals hiervoor al is aangegeven, hangt het van de feiten en omstandigheden af of medisch specialisten als ondernemer kunnen worden aangemerkt.
Het is verstandig dat veldpartijen zich goed hebben voorbereid op de invoering van integrale bekostiging. Het was aan de veldpartijen zelf om te beslissen of en zo ja in welke mate zij daarbij de hulp van externe deskundigen inriepen. Het is niet aan mij om te oordelen of het inschakelen van externe deskundigen noodzakelijk was.
Deelt u de mening dat deze wijzigingen in de zorg miljoenen euro's aan adviezen over coöperatiemodellen gekost hebben, terwijl dat fiscaal onnodig was?3
Zie antwoord vraag 7.
Als medisch specialisten toch zelfstandig ondernemers zijn wat is dan nog het nut van de subsidieregeling overgang integrale tarieven medisch specialistische zorg van € 125 miljoen?
De vraagstelling suggereert dat medisch specialisten sowieso fiscaal ondernemer zijn en blijven. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is die suggestie niet juist. Bovendien is het uitgangspunt van het kabinet dat ziekenhuizen en vrijgevestigd medisch specialisten zelf afspraken dienen te maken over de positie van de medisch specialist in het ziekenhuis, op basis van lokale en individuele overwegingen. Loondienst is daarbij één van de opties. Het kabinet acht het van belang dat de verschillende opties allen een reële keuzemogelijkheid zijn voor de betrokken partijen. De subsidieregeling «overgang integrale tarieven medisch specialistische zorg» beoogt om hieraan bij te dragen door de financiële belemmeringen voor overstap naar loondienst voor ziekenhuizen en vrijgevestigde medisch specialisten te verminderen. Daarmee is tevens invulling gegeven aan de afspraak in het «Onderhandelaarsresultaat medisch specialistische zorg 2014 t/m 2017» dat er middelen beschikbaar worden gesteld om de transitie naar integrale bekostiging te faciliteren.
Heeft u kennis genomen van de «joint Communication on an EU Action Plan on Human Rights and Democracy (2015–2019)» die de Europese Commissie op 29 april heeft aangenomen en gepubliceerd?
Ja.
Klopt het dat alleen in de inleiding van dit stuk de richtsnoeren voor vrijheid van godsdienst en levensovertuiging genoemd worden, maar dat er geen concrete maatregelen of beleidsvoornemens daartoe zijn?
Het concept Actieplan, dat opgesteld is door de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO), voorziet inderdaad nog niet in specifieke acties die toezien op de bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Nederland zet zich in voor aanbevelingen op dit terrein.
De Europese Commissie en EDEO stellen dat de EU-inzet voor de bescherming en bevordering van de vrijheid van godsdienst is voorzien in de specifieke EU-richtsnoeren voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Dit bredere concept-Actieplan ziet toe op de implementatie van deze en andere EU-richtsnoeren (actie 30).
Deelt u de opvatting dat er in de wereld een groot probleem is met de vrijheid van godsdienst, die in grote delen van het Midden-Oosten en Noord-Afrika volstrekt niet voorkomt, en dat op bekering en/of afvalligheid zelfs de doodstraf staat in een aantal landen?1
Ja.
Wat is de reden voor het ontbreken van concrete acties op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorziet het kabinet dat er alsnog acties worden opgenomen in het actieplan die concreet de vrijheid van religie en levensovertuiging promoten in het buitenlandsbeleid van de EU en derhalve ook van Nederland?
Nederland heeft in de periode dat de Commissie en EDEO bezig waren met de voorbereidingen van het concept-Actieplan zowel mondeling als schriftelijk duidelijk gemaakt dat de EU-inzet op vrijheid van geloof en levensovertuiging een onmisbaar deel is van het Actieplan. De Europese Commissie en EDEO gaan alle opmerkingen van de lidstaten verwerken in een nieuwe conceptversie van het Actieplan. De tweede conceptversie wordt eind mei met de lidstaten gedeeld.
Zowel in november 2014 als in februari 2015 heeft Nederland voorstellen gedaan voor concrete acties voor de bescherming van geloofsvrijheid. De dag na de publicatie van de mededeling van de Europese Commissie en EDEO heeft Nederland in de EU Raadswerkgroep Mensenrechten (COHOM) direct duidelijk gemaakt dat geloofsvrijheid ten onrechte ontbreekt in de gepresenteerde opzet voor het Actieplan. Nederland werd in COHOM gesteund door een aanzienlijk aantal andere lidstaten met dezelfde overtuiging. Op 30 april 2015 is ook aan de Nederlandse mensenrechtenorganisaties die deel uitmaken van het Breed Mensenrechtenoverleg (BMO) gecommuniceerd dat dit één van de thema’s is waarop Nederland vindt dat het Actieplan ambitieuzer moet zijn.
Nederland heeft vervolgens een aantal concrete voorstellen voor de EU-inzet op vrijheid van geloof en levensovertuiging geformuleerd en heeft een groep like-minded landen om steun voor deze voorstellen verzocht. De voorgestelde acties zijn door Nederland gepresenteerd in COHOM op 8 mei 2015. Veel Europese lidstaten waren het met Nederland eens dat de EU-inzet op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging niet kan ontbreken in een nieuw Actieplan.
Is de Europese Unie bereid om andere landen ook daadwerkelijk aan te spreken op het gebrek aan vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, zeker wanneer andere landen (zoals bijvoorbeeld Saoedi Arabië) wel in Nederland gebruik maken van geloofsvrijheid en zaken financieren, maar in eigen land religieuze minderheden verschrikkelijk behandelen?
Deze landen worden bilateraal en in EU-verband reeds aangesproken op het ontbreken van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. NGOs genieten in de EU vrijheid van meningsuiting zolang zij daarbij binnen de grenzen van de wet opereren.
Bent u bereid voor te stellen dat landen die geen mate van geloofsvrijheid kennen, daarop aangesproken worden en dat in het buitenlandbeleid van de EU het principe van wederkerigheid wordt ingevoerd, zodat onvrije landen geen religieuze NGO’s in de EU financieren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid dit in te brengen, bijvoorbeeld op de vergadering op 8 mei 2015 van de Council Working Group on Human Rights (COHOM) en de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 18 mei 2015?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze gaat u het Nederlandse parlement in staat stellen zich een oordeel te vormen over het uiteindelijke actieplan, en die mee te laten wegen in de besluitvorming?
Conform de standaardprocedure voor een (gezamenlijke) mededeling van de Europese Commissie en EDEO, wordt een fiche Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen opgesteld. Dit fiche wordt begin juni met de Tweede Kamer gedeeld. Ook kan uw Kamer reageren tijdens het Algemeen Overleg ter voorbereiding van de Raad voor Buitenlandse Zaken (RBZ) die het Actieplan en bijbehorende Raadsconclusies zal aannemen. Adoptie van het Actieplan en de Raadsconclusies is voorzien tijdens de RBZ van juli.
De (tussen)uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin zij oordeelt dat een afgekocht pensioen niet in mindering gebracht wordt op de partnertoeslag AOW |
|
Enneüs Heerma (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de (tussen)uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin hij oordeelt dat een afgekocht pensioen niet in mindering gebracht wordt op de partnertoeslag AOW?1
Ik heb kennisgenomen van de negen tussenuitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 19 december jl. De CRvB heeft geoordeeld dat de Sociale verzekeringsbank (SVB) op zich correct heeft gehandeld door een afkoopsom klein pensioen te korten op de AOW-partnertoeslag en de Anw-uitkering, omdat het Algemeen Inkomensbesluit sociale zekerheidswetten (Inkomensbesluit) pensioen aanmerkt als in aanmerking te nemen inkomen. De CRvB heeft vervolgens geoordeeld dat de manier waarop de SVB de afkoopsom klein pensioen heeft gekort in deze specifieke gevallen tot een onredelijk resultaat heeft geleid. De uitspraken van de CRvB laten nog altijd ruimte om de afkoopsom van een klein pensioen op andere wijzen te korten op onder meer de AOW-partnertoeslag en Anw-uitkering (bijvoorbeeld door de korting te spreiden over een langere periode).
Herinnert u zich dat op u 13 februari aan de Kamer geschreven heeft dat korting naar de toekomst toe niet meer zal plaatsvinden?2
In mijn brief van 13 februari jl. heb ik aangegeven dat korting niet in lijn ligt met de bedoeling van het amendement Vermeij c.s.3 Belanghebbenden mogen geen financiële nadelen ondervinden als zij een afkoopsom van een klein pensioen ontvangen. In lijn met die bedoeling ben ik thans bezig het Inkomensbesluit aan te passen en te regelen dat een afkoopsom van een klein pensioen volledig wordt vrijgelaten bij onder meer de partnertoeslag AOW en Anw-uitkering. Omdat de uitspraak van de CRvB de uitvoering noopte tot het aanleggen van een redelijkheidstoets in ieder voorkomend geval dat de afkoopsom van een klein pensioen voor korting in aanmerking komt, gaat de beoogde wijziging in op 1 december 2014, zijnde de eerste dag van de maand waarin de uitspraak van de CRvB plaatsvond.
Heeft u kennisgenomen van de passage in voornoemde uitspraak: «4.4. Zoals de Raad al in een aantal uitspraken (ECLI:NL:CRVB:2003:AF8845, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2458; ECLI:NL:CRvB:2012:BX3329) in het kader van achtereenvolgende bijstandswetten heeft geoordeeld, moet de afkoopsom van een ouderdomspensioen in de zin van de Pensioenwet geacht worden bestemd te zijn voor de periode na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Een pensioen is immers bedoeld als aanvulling op het AOW-pensioen.»?
Ik heb kennis genomen van bovengenoemde passage. Ik lees niet dat het al tien jaar staand beleid is dat een afgekocht pensioen bedoeld is als inkomen na de AOW-leeftijd. In de tussenuitspraak van de CRvB wordt uiteengezet dat de rechtbank de SVB terecht heeft gevolgd in het standpunt dat de afkoopsom aangemerkt moet worden als inkomen in verband met arbeid als bedoeld in de AOW en het Inkomensbesluit AOW 19964 en dat deze inkomsten in beginsel verrekend dienen te worden met de partnertoeslag. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of de verrekening leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. Gesteund door recente ontwikkelingen komt de rechter in de negen tussenuitspraken tot de conclusie dat het volledig toerekenen van een afkoopsom aan een maand gelegen voor het bereiken van de pensioen-leeftijd leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. De CRvB stelt tegelijkertijd vast dat het tot de bevoegdheid van de SVB behoort om te besluiten op welke andere wijze het inkomen kan worden bepaald. Hiermee staat dus niet vast dat het al tien jaar staand beleid is dat een afgekocht pensioen bedoeld is als inkomen na de AOW-leeftijd en als gevolg daarvan niet verrekend zou mogen worden met inkomensafhankelijke uitkeringen zoals de AOW-partnertoeslag. Anders dan de aangehaalde uitspraken over de bijstand laat de rechter namelijk nu in het midden welk vervolg zou moeten worden gegeven aan de uitspraak. De CRvB geeft aan niet zelf in de zaak te zullen voorzien en bevestigt dat het aan de SVB is om te besluiten op welke andere wijze het inkomen wordt bepaald (bijvoorbeeld door de korting te spreiden over een langere periode).
Leest u dat de Centrale Raad eigenlijk zegt dat het al tien jaar staand beleid is dat een afgekocht pensioen bedoeld is als inkomen na de AOW leeftijd?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over deze uitspraak nog steeds de zeer zuinige opmerking op de website heeft staan: «De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 december 2014 uitspraak gedaan over het in mindering brengen van een afkoopsom van een pensioen op de AOW-toeslag. Wij bestuderen de uitspraak momenteel. Zodra we een standpunt hebben bepaald, informeren we u via onze website.»?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de volgende passage op de website, waarbij de SVB aankondigt iedereen die niet tijdig bezwaar en/of beroep heeft aangetekend, onmiddellijk af te wijzen? «In de volgende situatie krijgt u van ons een nabetaling: In de volgende situatie krijgt u géén nabetaling: Verzoeken om alsnog terug te komen op onze beslissing wijzen wij af, omdat u niet in bezwaar of (hoger) beroep bent gegaan. Volgens de wet is de beslissing dan definitief geworden.»3
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel kost het om in beroep te gaan (griffierecht en het inhuren van juridisch advies) en staan die kosten werkelijk in verhouding tot de mogelijke opbrengsten?
Het instellen van beroep kost in beginsel geld. De precieze kosten van beroep zullen echter van geval tot geval verschillen. Het griffierecht voor natuurlijke personen met betrekking tot een uitkeringszaak bedraagt bij de rechtbank € 45,– en bij de CRvB € 167,–. Als het beroep gegrond wordt verklaard moet het bestuursorgaan (SVB of UWV) het betaalde griffierecht terugbetalen.
In het bestuursrecht is geen verplichte procesvertegenwoordiging. Dit betekent dat men geen advocaat hoeft in te schakelen om in bezwaar en beroep te gaan. Mocht men besluiten om juridisch advies in te winnen bij een advocaat dan dient men rekening te houden met het gegeven dat een advocaat zelf zijn tarieven bepaalt. Overigens geldt ook hier dat als een beroep gegrond wordt verklaard er op grond van het Besluit proceskosten bestuurrecht een proceskostenvergoeding plaatsvindt. Wie een laag inkomen heeft, krijgt mogelijk op grond van gesubsidieerde rechtsbijstand een vergoeding voor de kosten van een advocaat toegevoegd.
Welke klachten zou de regering gehad hebben met overbelasting van de rechtspraak indien meer dan 5.000 mensen in beroep gegaan waren bij de rechtbank?
Het recht op toegang tot de rechter is een essentieel onderdeel van de democratische rechtsstaat. De Algemene wet bestuursrecht geeft door middel van algemene regels voor bezwaar en (hoger) beroep handen en voeten aan de rechtsbescherming. Dit is een groot goed. Ondanks dat het niet bekend is welke klachten het kabinet zou hebben gehad met betrekking tot overbelasting van de rechtspraak indien 5.000 mensen in beroep zouden zijn gegaan wil ik wel benadrukken dat klachten over overbelasting van de rechtspraak nooit als rechtvaardiging kunnen dienen om afbreuk te doen aan de rechtsbescherming van de burger.
Overigens is als gevolg van de werkwijze van de uitvoering overbelasting van de rechtspraak nimmer aan de orde geweest. Nadat in maart 2014 een aantal media aandacht besteedt aan de afkoop van een klein pensioen en de gevolgen daarvan voor de partnertoeslag AOW plaatst de SVB op haar website een bericht met informatie. Het advies aan klanten is om in overleg te treden met hun pensioenfonds over het moment van uitbetaling en desnoods in bezwaar te gaan bij de SVB in afwachting van een definitief gerechtelijk oordeel. Vanaf dat moment worden bezwaar- en beroepszaken ook aangehouden in afwachting van een definitief oordeel van de CRvB.
Bent u bereid om eenmalig personen tegemoet te komen wiens pensioen in de afgelopen vijf jaar is afgekocht en die daardoor een korting hebben ondergaan op de AOW partnertoeslag, aangezien
Nee, zoals ik mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven ben ik thans bezig met aanpassing van het Inkomensbesluit omdat gehele of gedeeltelijk korting van de afkoopsom klein pensioen niet in lijn ligt met de bedoeling van het amendement Vermeij c.s. Het betreft een nieuwe regeling die niet geldt voor burgers waarvan het besluit onder een ander geldend recht is vastgesteld en waarbij er inmiddels sprake is van een rechtens onaantastbaar besluit. Het is ongebruikelijk en ongewenst om af te wijken van het beginsel van formele rechtskracht. Het alsnog in behandeling nemen van rechtens onaantastbare besluiten zou ook precedentwerking kunnen hebben voor andere situaties, ook buiten de afkoop van kleine pensioenen.
Indien u niet bereid bent deze personen tegemoet te komen, wilt u hen dan per brief uitleggen dat de pensioenfondsen, de Staatssecretaris van financiën en u elkaar de bal het afgelopen anderhalf jaar veelvuldig hebben toegespeeld en dat zij daardoor in sommige gevallen bijna hun hele pensioenaanspraak die is afgekocht, zijn kwijtgeraakt? Zo nee, aan wie ligt dit dan?
Zie antwoord vraag 9.
De bouw van een moskee in Gouda |
|
Peter Oskam (CDA), Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat de gemeente Gouda al veel langer dan tot dusver bekend was, een megamoskee wilde?1
Ja.
Klopt het dat de burgemeester van Gouda al op 20 september 2013 in een bestuurlijk overleg met moskeebesturen aangegeven heeft dat de PWA-kazerne de meest geschikte locatie was voor het vestigen van een megamoskee?
Ja. In een bestuurlijk overleg met de moskeebesturen is destijds een aantal mogelijk geschikte locaties genoemd, waaronder de PWA-kazerne. Er is toen geconstateerd dat de PWA-kazerne beschikt over een maatschappelijke bestemming en op het eerste gezicht adequate parkeerruimte. Het initiatief voor een mogelijk vervolgtraject lag bij de moskeebesturen.
Klopt het dat er met het Rijksvastgoedbedrijf in het najaar van 2013 al positief verlopen verkennende gesprekken gevoerd zijn en er op 13 november 2013 door het Rijksvastgoedbedrijf een bezichtiging voor de moskeebesturen is georganiseerd op de PWA-kazerne?
In de antwoorden op de vragen van uw Kamer van 13 maart 2015 (Omtzigt, Oskam en Knops) heb ik u aangegeven dat het Kabinet conform de staatkundige inrichting van Nederland geen standpunt heeft ingenomen over deze lokale kwestie. Ook de doorverkoop is dus een aangelegenheid van de gemeente Gouda. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft, onder auspiciën van de gemeente Gouda, vrijblijvende en informatieve gesprekken met verschillende partijen gevoerd. Ook met een vertegenwoordiger van de drie Goudse moskeebesturen.
Was u toen al voorstander van de verkoop van de PWA-kazerne ten behoeve van de vestiging van een megamoskee? In hoeverre heeft u verwachtingen gewekt richting de moskeebesturen en de gemeente Gouda die u nu wilt waarmaken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, indien de gemeente Gouda geen gebruik wil of kan maken van de mogelijkheid tot koop van de PWA-kazerne binnen de door u gestelde termijn, bereid om de kazerne direct aan de moskeebestuur El Wahda te verkopen? Zo ja, realiseert u zich dat u daarmee de omwonenden van de PWA-kazerne en de gemeenteraad in Gouda passeert die in meerderheid tegen de megamoskee zijn?
Nee. Indien de gemeente Gouda afziet van de mogelijkheid tot koop van de PWA-kazerne zal een openbare verkoopprocedure worden gestart.
Waarom was de Minister-President eerst vóór de megamoskee, tijdens het RTL verkiezingsdebat op 5 maart jl. ineens tegen en nu weer vóór?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Klopt het dat de mededeling dat de moskee «substantieel kleiner» zou worden geen betrekking heeft op het Islamitisch centrum als geheel, maar slechts op de omvang van het gebedshuis als onderdeel hiervan? Klopt het dat dit niet betekent dat de gemeente Gouda minder grondoppervlakte aan de moskee doorverkoopt?
De verdeling van de bestaande bebouwing op het complex tussen de drie initiatiefnemers De Ark, El Wahda en Gemiva wijzigt in principe niet. Voor de nieuwbouw van het gebedshuis geldt dat deze verkleind wordt. Voor het islamitisch centrum als geheel (inclusief gebedsruimte) geldt dat het totaal van de aanwezige bezoekers wordt gemaximeerd op een lager aantal dan in eerste instantie werd voorzien. De realisering van een kleinere gebedsruimte betekent niet dat er minder grondoppervlakte wordt verkocht aan El Wahda.
Klopt het dat het principebesluit van het college van B&W, dat realisatie van een megamoskee via toepassing van de ABC-constructie mogelijk moest maken, nog niet van de baan is? Waarom beoordeelt u dit als een «nieuw proces»?2
Het moskeebestuur heeft half maart het aanbod gedaan om de moskee qua omvang substantieel te verkleinen en daarbij (een deel van) de huidige moskeeën in Gouda in gebruik te houden. Twee onafhankelijke procesbegeleiders bekijken in overleg met betrokkenen bekijken of er meer draagvlak gevonden kan worden voor een kleinere moskee, samen met het kinderdagcentrum en de school. Dit is dus een onderdeel van een nieuw, lokaal besluitvormingsproces. De drie initiatiefnemers (De Ark, El Wahda en Gemiva) hebben uitgesproken dit proces te steunen.
Wat is de opdracht, scope, reikwijdte en methodiek van het ingestelde proces? Nemen de door het college van B&W in Gouda aangestelde «onafhankelijke procesbegeleiders» ook de rol van de rijksoverheid mee als verkopende partij?
Het college van burgemeester en wethouders heeft er voor gekozen om zo min mogelijk voor te schrijven en de onafhankelijk procesbegeleiders zelf hun invulling aan het proces te laten geven. Wel is aangegeven dat het proces tijdig moet worden afgerond zodat uiterlijk 8 juli besluitvorming kan plaatsvinden. De procesbegeleiders onderzoeken «of het mogelijk is tot een inpassing van De Ark, Gemiva en El Wahda te komen op het terrein van de PWA-kazerne op een manier die wel op voldoende steun van de wijk kan rekenen en daarmee mogelijkerwijs ook van de raad van Gouda». De uitkomst van het nieuwe proces kan zijn dat «Samen onder één dak» er komt of niet.
In hoeverre is bij de verkoop door het Rijk van het perceel van de PWA Kazerne, waarbij het Rijksvastgoedbedrijf de reallocatieprocedure hanteert, sprake van de hierbij beoogde herbestemming in de publieke sfeer, waarbij het doel is om publieke diensten of taken die met publieke middelen worden bekostigd zo doelmatig mogelijk te realiseren?3
In antwoord op de vragen van uw Kamer van 3 februari 2015 (Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik aangegeven dat het perceel van de PWA-kazerne zal gaan dienen voor de huisvesting van een school voor speciaal onderwijs (De Ark), een islamitisch centrum (El Wahda) en een kinderdagcentrum Gemiva. Bij zowel de huisvesting van een school als een kinderdagcentrum is er sprake van een herbestemming in publieke sfeer die met publieke middelen worden bekostigd.
In hoeverre voldoet een gebedshuis of religieus centrum aan bovengenoemd criterium en valt het binnen de taak van de rijksoverheid om via doorverkoop de vestiging van een gebedshuis te faciliteren, «zo doelmatig mogelijk»? In hoeverre creëert het Rijk hiermee ongelijke kansen ten opzichte van andere (mogelijke) marktpartijen?
Zie de antwoorden op de vragen 3, 4 en 10.
Op welke wijze brengt u in de praktijk dat «we voortdurend de situatie rond die geldstromen in de gaten moeten houden», zoals uw ambtsvoorganger aankondigde, omdat hij de situatie in Gouda een «enorm punt van zorg» achtte?4
De meeste moskeeën in Nederland organiseren zich in de vorm van een stichting of vereniging, net als veel kerken en andere religieuze instellingen. Als een moskee als ANBI (Algemeen Nut Beogende Instelling) is geregistreerd, is zij, net als alle andere religieuze instellingen met ANBI-status, tot 1 januari 2016 vrijgesteld van de verplichting om haar financiële administratie en jaarverslagen openbaar te maken. Daarna zullen zij, net als alle andere ANBI’s, hun jaarrekening, uitgaven- en inkomstenbalans en bijbehorende toelichting online moeten publiceren. Met het ingaan van die verplichting zal de financiële transparantie naar verwachting toenemen.
Het Kabinet is daarnaast gestart om het diplomatieke gesprek waar nodig te intensiveren met landen die aan islamitische instellingen in Nederland schenken, met als doel de transparantie over deze financiële stromen te vergroten. Tevens wordt met gemeenten, lokale partners en gemeenschappen het gesprek aangegaan over de wijze waarop met lokale gemeenschappen optimale transparantie kan worden bereikt ten aanzien van financieringsstromen vanuit het buitenland.
Deelt u het standpunt dat er «geen twijfel zou moeten bestaan» over de herkomst van geld waarmee de moskee in Gouda wordt gefinancierd? Zo nee, waarom niet?
Ja. Door middel van een brief en de beantwoording van verschillende vragen van uw Kamer heb ik u over de kwestie van een nieuw te bouwen moskee in Gouda geïnformeerd. In de brief van 11 februari 2015 (vergaderjaar 2014–2015, 34 000 VI, nr. 65) heb ik u laten weten dat de gemeente Gouda door forensisch accountant PWC onderzoek heeft laten doen naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de moskee. Verder heeft de gemeente zoals gemeld in de brief en verwoord in antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) een adviesaanvraag ingediend bij het Landelijk Bureau Bibob.
In hoeverre acht u het onderzoek naar de herkomst van financiering, dat in de opdracht van het college van B&W in Gouda is gedaan, onafhankelijk en controleerbaar; dit tegen de achtergrond van het feit dat dit college van B&W in Gouda zich politiek al sinds 2013 hard maakt voor realisatie van de megamoskee via de abc-constructie, het feit dat dit onderzoek geheim is en het feit dat de vraagstelling en opdracht niet publiek bekend zijn, ook niet na herhaaldelijke vragen uit de Kamer?
Forensisch accountant PWC is een onafhankelijke partij. Het Landelijk Bureau Bibob is onderdeel van de dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en is voor de inhoud van het gevraagde onderzoek niet gebonden aan lokale politieke besluitvorming.
Bent u alsnog bereid om aan het verzoek5, om na te gaan op welke wijze de gemeente Gouda de financiering van het gebedshuis heeft onderzocht en of dit onderzoek grondig genoeg en deugdelijk is geweest? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit betreft een lokale aangelegenheid.
Wilt u dit volledige onderzoek, in opdracht van het college B&W Gouda, alsnog aan de Kamer verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u alsnog bereid eigenstandig onderzoek te doen naar de financiering van de megamoskee, de mogelijke salafistische invloed uit onvrije landen, de rol van radicale prediker en fondsenwerver Tarik Ibn Ali en diens vermeende banden met jihadisten in Syrië en verboden radicaal-islamitische organisaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
In hoeverre toetst het Landelijk Bureau Bibob (LBB) de herkomst van financiële middelen die worden ingezet voor de bouw en verbouw van de moskee? Op welke wijze zijn de uitkomsten hiervan democratisch controleerbaar, aangezien het college het advies geheim dient te houden gelet op art. 28, tweede lid, van de Wet Bibob, en het college van B&W van Gouda zoals bekend groot voorstander is van de te realiseren megamoskee?
Bij het Landelijk Bureau Bibob (LBB) is advies gevraagd inzake de aankoop van vastgoed, niet over een vergunning voor bouwactiviteiten. Het LBB kan ingevolge de Wet Bibob de rechtspersoon in relatie tot de financiering van de vastgoedtransactie onderzoeken. Op grond van artikel 169 van de Gemeentewet heeft de gemeenteraad recht op alle gevraagde inlichtingen die hij nodig heeft voor de uitoefening van zijn bevoegdheden, tenzij in strijd met het openbaar belang. Indien er geen sprake is van strijd met het openbaar belang kan het college onder omstandigheden, rekening houdend met de vertrouwelijkheid van de informatie, de gemeenteraad van deze gegevens kennis laten nemen. Artikel 169 van de Gemeentewet doorbreekt het gesloten verstrekkingenregime van artikel 28, eerste lid, van de Wet Bibob. De rechtvaardiging voor het feit dat de privacy (het doel van het gesloten verstrekkingenregime en de geheimhoudingsplicht) in een dergelijk geval wordt aangetast, kan worden gevonden in het belang van democratische controle. Het is aan het college van burgemeester en wethouders om te bepalen wat de meest geschikte wijze is voor het delen van deze informatie met de gemeenteraad.
Zal de Rijksvastgoeddienst, voorafgaand aan verkoop, ook de uitkomsten wegen van de uitkomst van het Bibob-onderzoek, aangezien het niet wenselijk is dat het Rijk mogelijk dubieuze gelden aanneemt bij een grondtransactie, ook als dit via een doorverkoopconstructie gebeurt?
Nee. In mijn antwoorden op vragen van uw Kamer van 3 februari 2015 (Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik aangegeven dat in het geval van de PWA-kazerne er sprake is van een verkoop aan een decentrale overheid. Ten aanzien van de doorverkoop van een gedeelte van het PWA-complex geldt dat de gemeente Gouda zelf een Bibob-procedure heeft aangevraagd. Het LBB brengt zijn advies uit aan het college, dat dit advies in de besluitvorming zal betrekken.
Indien de uitkomst van het proces in Gouda zal zijn dat toepassing van de abc-constructie ten behoeve van het PWA terrein niet meer aan de orde is, welke voorwaarden stelt dan de Rijksvastgoeddienst aan verkoop van het PWA terrein? Op welke wijze wordt de hoogste opbrengst nagestreefd? Is het u bekend dat de opbrengst hoger zal liggen, wanneer gewacht zal worden c.q. aangedrongen op wijziging van de bestemming, zodanig dat hier ook woningbouw mogelijk is, zoals in de eerdere Goudse plannen voor een combinatie met seniorenwoningen reeds de bedoeling was?
Indien de gemeente Gouda afziet van de mogelijkheid tot koop van de PWA-kazerne zal een openbare verkoopprocedure worden gestart. Bij de verkoop stelt het Rijksvastgoedbedrijf geen bijzondere eisen aan de verkoop van het PWA-terrein anders dan de gebruikelijke eisen bij verkoop van rijksvastgoed. Het Rijksvastgoedbedrijf bepaalt, voorafgaand aan de verkoop, op welke wijze de gunning aan een kopende partij zal plaatsvinden. Een andere bestemming dan de huidige bestemming kan invloed hebben op de verkoopopbrengst. Zo kan de verwachte verkoopopbrengst bij de bestemming «woningbouw» hoger liggen. Van enig voornemen om de bestemming van de locatie naar een zodanige bestemming te wijzigen is momenteel evenwel geen sprake.
De onderzoeken naar de MH17 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is het memo van de briefing van 14 juli 2014 dat Argos naar buiten gebracht heeft authentiek? Kunt u het memo officieel met de Kamer delen en ook de afgeleide versie die naar een aantal departementen is gegaan?
Het kabinet betreurt dat het verslag van de briefing van 14 juli 2014 in Kiev is uitgelekt. Zoals eerder gesteld, is het kabinet van mening dat verslagen van dergelijke briefings en andere diplomatieke contacten vertrouwelijk moeten kunnen worden geschreven en behandeld, te meer omdat dergelijke verslagen ook de zienswijze van het gastland en van vertegenwoordigers van andere landen kunnen bevatten. Vertrouwelijkheid is cruciaal voor het goed functioneren van het internationale diplomatieke verkeer. Om die reden is de Kamer eerder geïnformeerd dat het verslag zelf niet openbaar gemaakt zou worden en heeft het kabinet in eerdere brieven de strekking ervan gegeven. Om diezelfde reden zal het kabinet ook het document waarmee de essentie van de briefing is gedeeld met andere departementen niet delen. Ongeacht of landen zich nu wel of niet beklagen, dergelijke lekken maken het moeilijker voor Nederlandse diplomaten om vertrouwelijke gesprekken te voeren met internationale gesprekspartners.
Heeft Oekraïne of de VS zich formeel of informeel beklaagd bij Nederland dat dit memo openbaar geworden is?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer heeft de regering dit memo aan de Onderzoeksraad voor de Veiligheid verzonden?
Het memo is op 15 januari 2015 naar de Onderzoeksraad voor de Veiligheid verzonden.
Kunt u de «state letter» van de International Civil Aviation Organization (ICAO) over de Krim uit april 2014 aan de Kamer doen toekomen?
Ja, de state letter is bij deze beantwoording bijgevoegd.1
Kunt u aangeven wie die «state letter» ontvangen heeft in Nederland en welke actie daarop ondernomen is? Kunt u ook specifiek aangeven of er communicatie tussen de overheid en KLM is geweest over deze «state letter» en hoe die communicatie heeft plaatsgevonden?
Via de ICAO state letter zijn op 2 april 2014 de ICAO verdragsstaten en gelieerde Internationale Organisaties geïnformeerd over de situatie in het luchtruim boven de Krim. De gelieerde internationale organisaties zijn onder andere IATA (wereldorganisatie van luchtvaartmaatschappijen), IFALPA (wereldorganisatie voor piloten), ACI (wereldorganisatie van luchthavens), ECAC (European Civil Aviaton Organisation), Eurocontrol, Europese Commissie en het Europees agentschap voor luchtvaartveiligheid (EASA). Met deze state letter informeerde ICAO de gehele civiele luchtvaartsector over de situatie op de Krim, waar meer dan één verkeersleidingsorganisatie de luchtverkeersleiding claimden in het luchtruim (Simferopol FIR). Het betrof hier de Oekraïense en Russische luchtverkeersleidingsorganisaties.
Sinds 2 april 2014 adviseerde Eurocontrol luchtvaartmaatschappijen het luchtruim boven de Krim te mijden en heeft zij gezorgd voor alternatieve capaciteit om vluchten om de Krim heen te leiden. Op 3 april adviseerde EASA in een Safety Information Bulletin de luchtvaartsector om Simferopol FIR te mijden. Omdat de luchtvaartmaatschappijen via deze kanalen al op de hoogte waren gebracht van de situatie in het luchtruim van de Krim, is de state letter niet nogmaals door de overheid onder de aandacht van de Nederlandse maatschappijen gebracht.
Luchtvaartmaatschappijen hebben aangegeven dat zij vanaf 2 april 2014 niet meer over de Krim vliegen. KLM mijdt de Krim al op 1 april 2014, Transavia maakte in 2014 geen gebruik van het Oekraïense luchtruim en ook Arkefly vliegt niet over de Krim op het moment dat onduidelijkheid bestaat over verkeersleiding boven Krim.
Sinds eind september 2014 is het luchtruim boven de Krim middels een NOTAM officieel gesloten.
Kunt u aangeven op welke momenten er tussen januari 2014 en 17 juli 2014 contact is geweest tussen overheidsinstellingen en de KLM (en andere Nederlandse luchtvaartmaatschappijen) over de situatie in het luchtruim in Oekraïne (inclusief de Krim)? Kunt u elk contact, inclusief de aard, specificeren?
Zoals eerder aangegeven in de brief aan uw Kamer van 3 februari (Tweede Kamer 2014–2015 Kamerstuk 33 997, nr 30) is er ten aanzien van de situatie in Oost-Oekraïne geen overleg geweest tussen overheidsinstellingen en luchtvaartmaatschappijen over de veiligheid van het luchtruim boven Oost-Oekraïne. Dit geldt ook voor de Krim. Vanuit de reguliere overleggen heeft uiteraard wel overleg plaatsgevonden met in Nederland geregistreerde luchtvaartmaatschappijen. In alle landen waar Nederlandse ambassades zijn gevestigd en waar het Nederlandse bedrijfsleven is vertegenwoordigd, spreken ambassades en betrokken vertegenwoordigers elkaar uiteraard regelmatig over uiteenlopende onderwerpen.
Kunt u aangeven welke progressie gemaakt is met de website voor het delen van informatie over luchtvaarveiligheid, die de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in februari jl. aankondigde? Welke landen zijn bereid tot het delen van informatie en wanneer zal de site operationeel zijn?
Sinds 2 april 2015 is de ICAO website op proefbasis operationeel. ICAO heeft daartoe haar lidstaten op de hoogte gesteld van de interim- procedures voor het openbaar maken van informatie via de ICAO website. Inmiddels heeft het Verenigd Koninkrijk informatie op de website geplaatst (ten aanzien van Egypte en Irak). Naar verwachting zullen andere lidstaten binnenkort ook informatie op de site zetten.
ICAO heeft lidstaten verzocht uiterlijk 15 december 2015 hun ervaringen met de website kenbaar te maken. Een ICAO werkgroep zal op basis van de ervaringen eventueel aanbevelingen doen aan de ICAO Council in de eerste helft 2016.
In aanvulling op de activiteiten binnen ICAO, is binnen de Europese Unie ook een initiatief gestart dat door de Europese Commissie (EC) is toegelicht tijdens de Transportraad van 13 maart jl. De EC wil een structuur opzetten met als doel meer informatie te delen over het vliegen over conflictgebieden. Een eerste stap is het uitwisselen van informatie tussen lidstaten en het opzetten van een gedeelde methodiek voor risicoanalyses. In dat kader verstuurt EASA sinds kort aan lidstaten een zogenaamde vooraankondiging van safety bulletins die zij van plan is te verstrekken over conflictgebieden (safety bulletins zijn voor EASA één van de reguliere communicatiemiddelen). In deze vooraankondiging wijst EASA op de berichtgeving van andere overheden aan hun eigen luchtvaartmaatschappijen. Deze overheden maken vaak ook op andere wijze hun berichtgeving openbaar; zo publiceert de Amerikaanse luchtvaartautoriteit (FAA) haar berichten ook op haar eigen website.
EASA heeft sindsdien drie vooraankondigingen verstuurd; op 30 maart jl. over Jemen, 1 april jl. over Soedan en Zuid-Soedan en op 7 april jl. over Irak. De definitieve safety bulletins zijn een dag later door EASA openbaar gemaakt op haar website. Omdat deze berichtgeving van EASA afkomstig is, die rechtstreeks met IenM communiceert, heeft IenM deze informatie doorgestuurd aan Nederlandse luchtvaartmaatschappijen ten behoeve van hun risicoanalyse voor een veilige vluchtuitvoering. Dit is in lijn met het eerder met uw Kamer in het AO van 5 februari jl. gedeelde uitgangspunt dat informatie via de zo kort mogelijke lijn met luchtvaartmaatschappijen wordt gedeeld.
Bent u bereid de analyse te geven die de regering gemaakt heeft van de tekortkomingen in het delen van veiligheidsinformatie met luchtvaartmaatschappijen? Zo nee, hoe kan de Kamer dan beoordelen of de voorgestelde verbetermaatregelen effectief zijn?
In het algemeen overleg met uw Kamer op 5 februari jl. hebben we kort gesproken over de analyse die is gemaakt vanuit Nederland in voorbereiding op de Task Force van ICAO. Daar is toen aangegeven dat de Nederlandse luchtvaartpartijen en de verschillende departementen bij de voorbereiding zijn betrokken. Er is geen specifieke analyse gemaakt over het delen van veiligheidsinformatie in Nederland aangezien de Task Force gericht was op mondiale verbeteringen. In dat kader is de inbreng van alle betrokken Nederlandse partijen (luchtvaartpartijen en departementen) gebundeld en mondeling bij de besprekingen van de Task Force ingebracht. De Task Force is in hoog tempo tot concrete voorstellen gekomen om de risico’s van vliegen boven conflictgebieden te verkleinen. De ICAO website is er daar één van. Deze maatregelen moeten leiden tot een verbetering van het mondiale systeem.
Voor eventuele tekortkomingen in het delen van veiligheidsinformatie met luchtvaartmaatschappijen worden de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit het onderzoek naar de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes afgewacht.
Wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie-Sjoerdsma, waarin het kabinet wordt verzocht zo snel mogelijk in overleg te treden met de Nederlandse luchtvaartsector om te komen tot verbeterde informatievergaring en risicoanalyse van vluchten over conflictgebieden en de rol van het kabinet daarin?1
Zoals gemeld in de stand van zaken brief MH17 van 14 april jl. zal vervolgoverleg plaatsvinden met de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers. Het overleg is gepland op 22 april 2015.
In dit overleg wordt verder gesproken over de internationale ontwikkelingen van ICAO en het Europees agentschap voor luchtvaartveiligheid (EASA) enerzijds en anderzijds over het Nederlandse systeem van informatie-uitwisseling en risicoanalyses.
Kunt u aangeven hoe de samenwerking tussen KLM en andere maatschappijen op dit moment verloopt bij het delen van veiligheidsinformatie over conflictgebieden?
De basishouding van luchtvaartmaatschappijen is dat informatie over safety en security gedeeld wordt met elkaar, KLM geeft dit ook aan. Dit onderwerp is een onderdeel van het onderzoek van de OVV naar de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes.
Wordt het verdrag van 28 juli 2014 tussen Nederland en Oekraine erkend en gerespecteerd als basis van het onderzoek door de regio Luhansk en Donesk, die nu sinds Minsk-II – dat ook door Nederland en de VN erkend is als akkoord – effectief de controle hebben over het hele rampgebied?
Expliciete instemming van de separatisten is niet nodig voor de werking van het verdrag. Sinds het ondertekenen van de Minsk-akkoorden in september heeft de bergingsmissie geen belemmering ondervonden van de separatisten voor het uitvoeren van de werkzaamheden in het rampgebied. De contacten met de separatisten verlopen zoals eerder gemeld via de OVSE.
Is het Maleisische onderzoeksteam, dat nu op de rampplek ter plaatse is, daar in het kader van het JIT (Joint Investigation Team)?
Nee. Het bedoelde team is niet op de rampplek in verband met het strafrechtelijk onderzoek, maar vanwege de repatriëringsmissie. Het Maleisische onderzoeksteam maakt onderdeel uit van de internationale bergingsmissie, waar naast Maleisië en Nederland ook Australië aan deelneemt.
Kunt u een inventarisatie geven van de besluitenlijsten van de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb)?
De MCCb MH17 was belast met de coördinatie van intersectorale crisisbeheersing en besluitvorming over de samenhangende aanpak daarvan en is actief geweest in de periode van 17 juli tot 10 september 2014. Van de bijeenkomsten in die periode zijn geen separate besluitenlijsten gemaakt maar wel verslagen opgesteld. Die verslagen zijn staatsgeheim gerubriceerd. Naast besluiten bevatten deze verslagen informatie die raakt aan de veiligheid van de staat en de internationale betrekkingen.
Voor zover de verslagen besluiten bevatten, zijn deze veelal verweven met adviezen en afwegingen om tot die besluiten te komen. Adviezen en afwegingen om tot besluiten te komen kunnen worden aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad. Voor een goede afweging van alle relevante aspecten is een gedachtewisseling in beslotenheid noodzakelijk. Het integraal verstrekken van deze persoonlijke beleidsopvattingen verdraagt zich daarom niet met het goed functioneren van een ministeriële commissie als de MCCb MH17.
Van belang is dat het parlement inzicht krijgt in relevante feiten en argumenten die aan het uiteindelijke besluit ten grondslag liggen. In de verschillende brieven die aan uw Kamer zijn gezonden, inclusief de beantwoording van schriftelijke Kamervragen, zijn deze feiten en argumenten verstrekt.
Tot slot geldt dat het onderzoek door de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) naar de oorzaak van de ramp nog gaande is. De MCCb-verslagen zijn integraal beschikbaar gesteld aan de OVV en zullen worden meegewogen in de eindrapportage waarover uw Kamer in het najaar wordt geïnformeerd.
Bent u bereid alle besluitenlijsten van de MCCb met de Kamer te delen? Zo nee, kunt u dan aangeven welk belang van de staat geschonden zou worden (zoals bedoeld in artikel 68 van de Grondwet) bij het zenden van deze besluitenlijsten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 24 uur voor aanvang van het plenaire debat over MH17 (gepland op 22 april a.s.) te beantwoorden?
Ja
Het verzoek van de Nederlandse regering aan de Europese Commissie om alle documenten en briefwisselingen tussen Nederland en de Europese Commissie over de naheffing van 642 miljoen euro geheim te houden |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over het artikel «Schimmigheid krijgt trekjes van een patroon», waarin u toegeeft dat u zelf de Europese Commissie verzocht heeft om de brief- en mailwisselingen tussen de EU en Nederland over de naheffing geheim te houden? (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1630)
Ja.
Kunt u inzage geven in de relevante correspondentie (e-mail, brieven, gespreksverslagen) over de consultatie over de openbaarmaking van stukken, zoals u die beschreven heeft in het antwoord op vraag 2 en 3 van die eerdere vragen?
De informatievoorziening tussen het Kabinet en parlement wordt beheerst door de passieve inlichtingenplicht van artikel 68 van de Grondwet, de ongeschreven actieve inlichtingenplicht en de vertrouwensregel, niet door de Wob. U kent het standpunt van het Kabinet over openbaarmaking van stukken die onderdeel uitmaken van het diplomatieke verkeer en over correspondentie met de Europese Commissie in het bijzonder, zoals verwoord in de brief van 10 april 2015. De strekking van de door u gevraagde correspondentie is verwoord in de brief van 19 maart 2015.1 Verstrekking van correspondentie met de Europese Commissie zelf achten wij, in lijn met genoemd kabinetsstandpunt, onwenselijk.
Wie heeft het verzoek in de vorige vraag ondertekend?
Correspondentie tussen Nederland en de Europese Commissie over Eurowob-verzoeken verloopt via de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging in Brussel.
Vallen de documenten onder vraag 2 onder de Nederlandse Wet Openbaarheid Bestuur en zou de Nederlandse regering gehouden zijn om die brieven/e-mails/documenten openbaar te maken? Zo nee, onder welke uitzonderingsgrond zouden ze niet openbaar gemaakt hoeven te worden?
De Wob ziet op bij een bestuursorgaan berustende schriftelijke stukken over bestuurlijke aangelegenheden. Op correspondentie tussen Nederland en de Commissie is eveneens de Eurowob van toepassing. De beslistermijn op Wob-verzoeken bedraagt 4 weken. In de brief van 10 april 2015 is aangegeven dat openbaarmaking van diplomatiek verkeer de noodzakelijke vertrouwelijkheid en effectiviteit van het onderhandelingsproces en (de informatie-uitwisseling in) het diplomatieke verkeer kan ondermijnen. Artikel 10, tweede lid, onder a en e, alsmede artikel 11 van de Wob zijn daarbij relevante uitzonderingsgronden.
Herinnert u zich dat u bij de regeling van werkzaamheden van dinsdag 31 maart dit verzoek gedaan is: «Ik zou daarbij ook nog precies de brief willen hebben die Nederland aan de Europese Commissie gestuurd heeft, waarin Nederland minstens acht redenen gegeven heeft waarom de Commissie vooral stukken van Nederland niet openbaar zou mogen maken, dus waarin Nederland aan de Commissie schrijft: verborgen houden, verborgen houden! Ook dat stuk zou ik graag voor woensdag hebben.»?
Zie het antwoord op vraag 4. Verstrekking van correspondentie met de Europese Commissie zelf achten wij, in lijn met het genoemde kabinetsstandpunt, onwenselijk.
Herinnert u zich dat u «vergeten» bent een antwoord te sturen op dit deel van het verzoek, in de brief die woensdag 1 april aan de Kamer gestuurd is?1
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat vraagsteller op 2 april in de eerste termijn van het debat over de staat van de Unie de vraag gesteld heb: «En wil zij de brief die zij als regering aan de Europese Commissie heeft gestuurd om de correspondentie vooral niet openbaar te maken, onmiddellijk – dat is voor de tweede termijn – aan de Kamer sturen»?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat u daar in eerste termijn geen antwoord op gegeven hebt?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat ik in tweede termijn de vraag gesteld heb: «We hebben gevraagd om de brief die de Nederlandse regering aan de Europese Commissie heeft gestuurd, waarin zij vraagt om de documenten die De Telegraaf openbaar wil hebben, niet openbaar te maken. Die brief valt volgens mij gewoon onder de WOB. Die zouden we dus kunnen opwobben. Dan wordt hij openbaar. De eerste vraag is: kan het kabinet die brief nu sturen? Het is de vierde keer dat we dit vragen. Kunnen we in ieder geval antwoord daarop krijgen? Vraag twee is: is die onder de WOB gewoon op te vragen? Als dat zo is, dient die ook aan de Kamer te worden gestuurd, conform het beleid van de regering.»?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat u in tweede termijn ook geen enkel antwoord op deze vraag hebt willen geven?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de drie keer gestelde maar onbeantwoorde vraag nu beantwoorden door deze brief (cq brieven, e-mails) binnen een week aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Indien de vragensteller een WOB-verzoek zou indienen om deze brief (cq brieven, e-mails, gespreksverslagen) openbaar te maken, zou u dan binnen een week een besluit willen nemen op dat verzoek, aangezien u alle eerdere verzoeken vergeten bent te beantwoorden?
Zie het antwoord op vraag 4. In de verhouding met de Kamer is artikel 68 Grondwet het relevante kader en niet de Wob.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De nadelige gevolgen voor kloosterlingen, indien de kostendelersnorm ook voor AOW wordt ingevoerd |
|
Enneüs Heerma (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «kloosters in zorgen», waarin kloosterlingen zich grote zorgen maken over de plannen om een kostendelersnorm in de AOW in te voeren?1
Ja.
Herinnert u zich dat het lid Omtzigt een (helaas niet aangenomen) amendement2 heeft ingediend om de kostendelersnorm niet te laten gelden voor de AOW en al tijdens de wetsbehandeling in de Tweede Kamer ervoor heeft gewaarschuwd dat de kostendelersnorm in de AOW ook grote financiële gevolgen kan hebben voor kloosterlingen?
Zowel bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Twee-woningen-regel in de AOW (33 853) als bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten (33 801) is een amendement3 met bovengenoemde strekking ingediend en verworpen door uw Kamer.
In de wet is voor de toepassing van de kostendelersnorm een aantal uitzonderingen opgenomen. Eén daarvan is de commerciële relatie. Of de uitkering voor kloosterlingen wordt aangepast aan de kostendelersnorm, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Indien sprake is van wonen in groepsverband, waarbij ieder hoofdverblijf heeft in zijn eigen woning of indien leden van een woongroep in één woning wonen en ieder een commercieel contract heeft met de verhuurder, zal volgens de wet de kostendelersnorm niet van toepassing zijn. In andere gevallen zal de kostendelersnorm wel van toepassing zijn.
Wat vindt u van de zorgen van de kloosterlingen? In hoeverre zijn deze zorgen naar uw oordeel gerechtvaardigd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met het onderzoek naar de kostendelersnorm AOW en de gevolgen voor de mantelzorg, dat u naar aanleiding van de kritiek vanuit de Eerste Kamer hebt toegezegd? Wanneer worden de uitkomsten verwacht?
De invoering van de kostendelersnorm in de AOW is uitgesteld tot 1 juli 2016. De komende tijd wordt benut om, zoals ook is toegezegd bij de behandeling van de kostendelersnorm in de Eerste Kamer, te onderzoeken wat de effecten zijn van de kostendelersnorm in de AOW op de mantelzorg. De besluitvorming over de kostendelersnorm in relatie tot de effecten op mantelzorg zal naar verwachting voor de zomer van 2015 naar uw Kamer worden gezonden.
Kunt u nog eens bevestigen dat de uitkomsten van het onderzoek er toe kunnen leiden dat de regering alsnog afziet van de voorgenomen invoering van de kostendelersnorm in de AOW?
In mijn brief van 17 juni jl. (2014-0000087154) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het uitstel van de kostendelersnorm in de AOW en over het onderzoek naar de effecten van de kostendelersnorm in de AOW op de mantelzorg. Mede op basis van de uitkomsten van dit onderzoek bepaal ik mijn standpunt over de kostendelersnorm in de AOW.
Bent u bereid om de uitkomsten van het onderzoek te bespoedigen en zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over het wel of (wat ons betreft) niet invoeren van de kostendelersnorm in de AOW, zodat de kloosterlingen niet langer in onzekerheid leven en weten waar zij aan toe zijn?
Ik begrijp goed dat er sprake kan zijn van onzekerheid bij sommige mensen. Mijn inzet is om de besluitvorming over de kostendelersnorm in de AOW in relatie tot de effecten op mantelzorg voor de zomer van 2015 naar beide Kamers der Staten-Generaal te zenden.
De vervolgings- en berechtingsstrategie van verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 op 17 juli 2014 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw belofte gedaan in de brief van 9 oktober1 dat u voor of omstreeks 28 november 2014 met een brief zou komen over de mogelijkheden voor vervolging en berechting van eventuele verdachten die betrokken zijn bij het neerhalen van vlucht MH17 op 17 juli 2014?
Ja.
Herinnert u zich de motie-Omtzigt van 12 februari 20152 waarin is verzocht om binnen twee maanden een brief met de mogelijkheden tot vervolging en de mate van internationale overeenstemming te ontvangen? Hoe verhouden de uitspraken van de Minister van Veiligheid en Justitie bij Nieuwsuur op 3 april 2015 zich tot het oordeel van het kabinet over de motie-Omtzigt waarin het kabinet juist ontraadde om nu een vervolgingsstrategie te formuleren?
Ja. Het kabinet heeft de motie ontraden, maar tegelijkertijd toegezegd op een later moment een vervolgingsstrategie te zullen formuleren. Het voortijdig naar buiten brengen van vervolgingsstrategieën is niet in het belang van het onderzoek. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft met zijn uitspraken geen vervolgingsstrategie geformuleerd, maar nogmaals het kabinetsstandpunt onderstreept dat er van vervolging en berechting sprake moet zijn.
Herinnert u zich de uitspraak van de ambtsvoorganger van de Minister van Veiligheid en Justitie tijdens het Algemeen overleg van 5 februari 2015 waarin hij zei dat «wanneer het internationale onderzoek dat toelaat, de Kamer alsnog middels een notitie wordt geïnformeerd over de vervolgingsmogelijkheden»? Wanneer kan de Kamer de verzochte en tevens door het kabinet toegezegde notitie over de vervolgingsmogelijkheden tegemoet zien, gelet op de uitspraken van de Minister van Veiligheid en Justitie in Nieuwsuur op 3 april 2015 over de vervolgingsmogelijkheden?
Ja. De ambtsvoorganger van de Minister van VenJ heeft aan de Tweede Kamer een notitie toegezegd over vervolgingsmogelijkheden wanneer het strafrechtelijk onderzoek dat toelaat, en heeft daaraan toegevoegd dat daarvoor nog geen concrete termijn kon worden aangegeven. Het strafrechtelijk onderzoek is in volle gang en het is van het grootste belang dat dit in alle rust kan blijven plaatsvinden, zonder dat het openbaar ministerie voor de voeten wordt gelopen. De gedane toezegging zal gestand worden gedaan op het moment dat dit het strafrechtelijk onderzoek niet kan verstoren. Op welke datum dat zal zijn, zal worden bezien in overleg met het OM en de landen die aan het Joint Investigation team (JIT) deelnemen.
Kunt u naar aanleiding van uitspraken van de Minister van Veiligheid en Justitie in Nieuwsuur op 3 april 2015 aangeven wat voor het kabinet het uitgangspunt is om de daders van het neerhalen van vlucht MH17 ter verantwoording te roepen, zichtbare veroordeling in persoon of desnoods bij verstek? Moet de berechting voor een Nederlandse rechtbank plaatsvinden? Zo ja, welke voorbereidende maatregelen worden daarvoor met de rechterlijke macht getroffen?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat de verantwoordelijken voor de ramp met vlucht MH17 worden vervolgd. Over de wijze waarop dat gebeurt, zal mede in internationaal verband moeten worden gesproken. Het kabinet kan daarover op dit moment geen nadere mededelingen doen en verwijst naar het antwoord op vraag 3.
Hoe verhoudt de uitspraak van de Minister van Veiligheid en Justitie in Nieuwsuur op 3 april jongstleden dat als «zichtbare veroordeling» niet lukt desnoods veroordeling bij verstek moet plaatsvinden, zich tot de uitspraak van internationaalrechtelijk expert en advocaat Gert Jan Knoops in diezelfde uitzending dat «voor internationale misdrijven binnen internationaal recht de regel is dat geen berechting bij verstek plaatsvindt»?
De Minister van VenJ heeft opgemerkt dat een zichtbare vervolging in persoon in het belang is van de nabestaanden. Zoals gezegd staat op dit moment nog niet vast waar en op welke wijze de vervolging zal plaatsvinden. Dat geldt ook voor de vraag voor welke strafbare feiten berechting zal plaatsvinden. Daarnaast worden op voorhand geen opties voor het vormgeven van vervolging en berechting uitgesloten. Bij een internationaal vormgegeven berechting is, zoals de heer Knoops stelt, tot dusver meer gebruikelijk dat de verdachte op zitting aanwezig is. Indien de toepasselijke processuele regels dat toelaten, kan berechting bij verstek echter ook in een dergelijke setting tot de mogelijkheden behoren. Hetzelfde geldt bij een op grond van nationaal strafprocesrecht vormgegeven vervolging of berechting.
Waar baseert de Minister van Veiligheid en Justitie zijn «goede hoop» op dat de verdachten berecht zullen worden, zoals hij te kennen gaf in de uitzending van Nieuwsuur?
In het strafrechtelijk onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17 is een goede internationale samenwerking tot stand gekomen. Alle landen zijn bovendien door middel van de VN Veiligheidsraad-resolutie 2166 opgeroepen om mee te werken aan de vervolging van de daders. Aan het feit dat deze daad zoveel landen heeft geschokt en getroffen, ontleent het kabinet goede hoop dat de verdachten uiteindelijk berecht zullen worden.
Welke inspanningen worden verricht om de verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 in persoon in Nederland te kunnen berechten?
Op dit moment staat nog niet vast waar en op welke wijze de vervolging zal plaatsvinden. Verschillende opties worden onderzocht, waarbij nauwe afstemming met andere betrokken landen nodig zal zijn. Het kabinet blijft internationaal voortdurend aandacht vragen voor het belang van niet alleen de opsporing, maar ook de berechting van de daders.
Welke kansen en obstakels biedt het Europees uitleveringsverdrag voor uitlevering van Russische verdachten naar Nederland?
Zolang het Openbaar Ministerie nog geen verdachten heeft aangewezen, kan het kabinet niet speculeren over de nationaliteit van eventuele verdachten, noch over de kansen en obstakels voor uitlevering naar Nederland.
Wat zijn de belangrijkste obstakels voor het Openbaar Ministerie om de verdachten op te kunnen pakken en in persoon in Nederland te kunnen berechten?
Zoals uit de voorgaande antwoorden volgt, is nog niet bepaald waar en op welke wijze berechting zal moeten plaatsvinden.
Welke voortgang wordt gemaakt met de uitvoering van de motie-Omtzigt3, waarin wordt aangegeven dat geen sprake mag zijn van amnestie en gratie voor de daders van de aanslag op vlucht MH17 op 17 juli 2014 en waarin wordt gevraagd om expliciet van Rusland en Oekraïne garanties te krijgen dat zij niet akkoord gaan met een amnestie? Kunt u uitsluiten dat voor verdachten en daders van de aanslag op de MH17 een beroep zal worden gedaan op de amnestie en pardon-regelingen van Minsk-2?
Zoals wij ook hebben gemeld in de stand van zaken brief MH17 van 14 april 2015, spant Nederland zich in voor een spoedige beantwoording van de vragen die door het lid Omtzigt zijn gesteld aan de Raad van Ministers van de Raad van Europa, conform diens motie van 11 maart 2015.
Onder de omstandigheden zoals die in de brief uiteengezet zijn, meent het kabinet dat de amnestieregeling waarover wordt gesproken in de overeenkomst van Minsk van 12 februari 2015 geen betrekking heeft op de verantwoordelijken voor het neerhalen van vlucht MH17. Uw Kamer is ook per brief geïnformeerd over de garantie van president Porosjenko van Oekraïne en marge van de informele bijeenkomst van de leden van de Europese Raad te Brussel (Kamerstuk 33 997, nr. 35).
Kunt u deze vragen vóór 20 april 2015 beantwoorden, gezien de meermaals door de Kamer gedane verzoeken om kennis te kunnen nemen van de vervolgingsstrategie en de meermaals gedane toezeggingen van de zijde van het kabinet om de Kamer daarover te informeren?
Ja, op 20 april.
De Armeense genocide |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden in het schriftelijk overleg over een gesprek met de Federatie Armeense Organisaties Nederland (FAON), die u op 26 maart aan de Kamer stuurde en waarbij u een aantal vragen niet beantwoord heeft die hieronder herhaald worden?1
Ik herinner mij de antwoorden die ik heb gegeven.
Klopt het dat de Armeense genocide drie keer unaniem erkend is door de «International Association of Genocide Scholars»?
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg van 26 maart, bestaat onder wetenschappers, en instellingen zoals door u aangehaald, een grote mate van consensus over deze gebeurtenissen. De vaststelling of hier in juridische zin sprake is geweest van genocide, is evenwel niet aan het kabinet. Ik herhaal in dit kader graag dat een oordeel van het kabinet over de toepasselijkheid van deze term op dit moment niet zou bijdragen aan de noodzakelijke acceptatie en verwerking van het verleden door beide landen.
Klopt het dat de Armeense genocide onderwezen wordt op het Instituut voor oorlogs-, holocaust en genocidestudies (NIOD) als een van drie genocides, naast de holocaust en de Rwandese genocide?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt het kabinet de opvatting dat er een grote consensus is onder genocide wetenschappers dat er in 1915 een genocide heeft plaats gevonden in het Ottomaanse rijk, waarvan de Armeniërs en ook andere christelijke volken het slachtoffer geworden zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat desgevraagd en na veel aandringen ambtenaren die het gesprek voerden met FAON, de naam van slechts één professor wilden noemen die van mening zou zijn dat er geen sprake was van genocide in 1915, namelijk professor Zürcher.?
Zoals gesteld hierboven en in mijn antwoorden op het Schriftelijk Overleg van 26 maart, bestaat er onder wetenschappers een grote mate van consensus over de gebeurtenissen in 1915. Verder doe ik geen uitspraken over gesprekken die ambtenaren gevoerd hebben met derde partijen.
Klopt het dat het ministerie heeft aangegeven dat professor Zürcher, die recent nog een studium generale gegeven heeft over de Armeense genocide, van mening is dat er onvoldoende onderzoek gedaan is om de historische gebeurtenissen als genocide te duiden?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het ministerie niet in staat was om een enkele andere naam te noemen van een vooraanstaande wetenschapper die van mening is dat er onvoldoende bewijs is om het woord genocide te gebruiken?
Zie antwoord vraag 5.
Gezien het feit dat genocide de zwaarste misdaad is die wij kennen in het Nederlandse en het internationale recht, en Turkije zich in zekere mate zeer verwant voelt aan het Ottomaanse Rijk: is er enig andere misdrijf waarbij een vermeende dader of iemand die zich daar zeer verwant mee voelt, mee mag bepalen of het misdrijf heeft plaatsgevonden en nog wel in goed overleg?
Er is geen sprake van het bepalen of een misdrijf heeft plaatsgevonden, hetgeen aan rechters is, maar van het duiden van historische gebeurtenissen. Verder is en blijft het kabinet van mening dat een oordeel van de zijde van het kabinet over de toepasselijkheid van deze term op dit moment niet zou bijdragen aan de noodzakelijke acceptatie en verwerking van het verleden door beide landen.
Ben u bereid de benaming «Kwestie van de Armeense genocide» niet meer te gebruiken en gewoon het historisch correcte «Armeense genocide» te gebruiken?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen een voor een en vóór woensdag 1 april 9 uur beantwoorden, dus vóór het plenaire debat over het verslag van het eerder genoemde Schriftelijk overleg?
Ja. Gelijkluidende antwoorden op vragen zijn geclusterd.
De komst van een megamoskee in Gouda |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat de Minister-President tijdens het RTL-verkiezingsdebat op 5 maart jl. over de komst van de inmiddels veel besproken «megamoskee» in Gouda heeft gezegd: «Als je ziet in Gouda wat het in die gemeenschap doet, dat daar een moskee van deze omvang wordt gebouwd met zoveel twijfel inderdaad over de financiering dan vind ik het ook naïef, om dat woord opnieuw maar even te gebruiken, als we dat zouden negeren.»?1
Ja.
Verwoordde de Minister-President toen het kabinetsstandpunt? Zo ja, waarom heeft het kabinet inmiddels een draai gemaakt aangezien u eerder geen bezwaren had tegen de megamoskee?
Het kabinet heeft conform de staatkundige inrichting van Nederland geen standpunt ingenomen over deze lokale kwestie. Door middel van een brief en de beantwoording van verschillende vragen van uw Kamer heb ik u over de kwestie van een nieuw te bouwen moskee in Gouda geïnformeerd. In de brief van 11 februari 2015 (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 65) heb ik u laten weten dat de gemeente Gouda door forensisch accountant PWC onderzoek heeft laten doen naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de moskee. Verder heeft de gemeente zoals gemeld in de brief en verwoord in antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) een adviesaanvraag ingediend bij het Landelijk Bureau Bibob. Dit onderzoek is momenteel nog niet afgerond. De resultaten van beide onderzoeken worden gebruikt in het lokale besluitvormingsproces.
Inmiddels heeft het moskeebestuur recent (half maart) het aanbod gedaan om de moskee qua omvang substantieel te verkleinen en daarbij (een deel van) de huidige moskeeën in Gouda in gebruik te houden. Het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft de gemeenteraad daarom voorgesteld de besluitvorming over de kredieten voor de twee andere partners, te weten de school en het kinderdagverblijf, van de agenda te halen. De gemeenteraad heeft hiermee ingestemd. Een onafhankelijke procesbegeleider gaat nu een nieuw proces in met buurtbewoners, om in overleg met betrokkenen meer draagvlak te vinden voor een islamitisch centrum, samen met het kinderdagcentrum en de school, waarbij het gebedshuis zoals gemeld substantieel kleiner wordt. De drie initiatiefnemers, De Ark, El Wahda en Gemiva, hebben uitgesproken dit proces te steunen.
Kunt u bevestigen dat het college van B&W van Gouda het plan voor de oorspronkelijke moskee heeft ingetrokken en nu de alternatieven daarvoor gaat onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u er kennis van genomen dat het moskeebestuur El Wahda voorstelt een kleinere moskee te bouwen en die – net als in het oorspronkelijke plan – te combineren met een school en een kinderdagverblijf en tevens op het terrein van de voormalige Prins Willem-Alexanderkazerne in Gouda komt te staan?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze nieuwe mogelijkheid, gelet op de uitspraak van de Minister-President in het RTL-debat van 5 maart jl. over de megamoskee?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels bereid de verkoop van de voormalige Prins Willem Alexander (PWA) kazerne op te schorten totdat alle feiten en onderzoeken over de financiering bekend en gedeeld zijn met de Kamer?3
In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik reeds aangegeven dat opschorten niet aan de orde is. De huidige stand van zaken is hierboven geschetst; een onafhankelijke procesbegeleider gaat een nieuw proces in met buurtbewoners, met het oog op het verkrijgen van draagvlak. Dit is een onderdeel van het lokale besluitvormingsproces, net zoals het genoemde PWC-onderzoek en het nog lopende Bibob-onderzoek. In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik verder ook al aangegeven dat moslims in Gouda het recht hebben een moskee te bouwen, zolang betrokkenen zich aan de wet houden.
Indien het antwoord op de vorige vraag «nee» blijft, betekent dit dat u zich niet verzet tegen de bouw van een alternatieve moskee, zoals voorgesteld door het moskeebestuur? Hoe verhoudt zich dat tot de uitspraken van de Minister-President?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor dinsdagmiddag 17 maart a.s. om 12:00 uur?
Deze vragen worden zo spoedig mogelijk beantwoord en naar uw Kamer gezonden.
Het artikel "Schimmigheid krijgt trekjes van patroon" |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel: «Schimmigheid krijgt trekjes van patroon»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland na consultaties van de Europese Commissie bezwaar maakte tegen de openbaarmaking van de correspondentie tussen Nederland en de Commissie over o.a. de naheffing?
Nederland is begin 2015 geconsulteerd, zoals bijvoorbeeld ook Eurostat door de Europese Commissie is geconsulteerd. Nederland heeft de Europese Commissie gemeld welke informatie Nederland in het kader van het Wob-verzoek openbaar zou maken. Nederland heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie van het HvJ over de Eurowob en in lijn met de Nederlandse Wob, in eerste instantie de Europese Commissie gevraagd om ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de in enkele e-mails genoemde personen namen (van «non-senior management staff»), telefoonnummers en emailadressen uit deze mails niet openbaar te maken.
Daarnaast heeft Nederland een beroep gedaan op artikel 11 lid 1 van de Wet openbaarheid bestuur. Uit dit artikel volgt dat in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. De betreffende e-mails betreffen persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad en zijn dan ook bij een soortgelijk verzoek tot toegang tot documenten op grond van de Nederlandse Wet openbaarheid bestuur niet openbaar gemaakt met een beroep op genoemd artikel. Het Hof heeft in zaak C-64/05 P, Zweden tegen Commissie, erkent dat de inachtneming van nationale bepalingen die een openbaar of particulier belang beschermen en zich tegen openbaarmaking verzetten, kan worden beschouwd als een algemeen belang dat bescherming verdient in het kader van een van de uitzonderingen van de Eurowob-verordening (overweging2. Nederland heeft in deze ook gewezen op artikel 4 lid 3 van verordening 1049/2001. De betrokken documenten zijn opgesteld voor intern gebruik en bevatten beleidsopvattingen. In dit geval is Nederland van mening dat openbaarmaking van de betrokken documenten repercussies heeft voor toekomstige contacten tussen Nederland en de Europese Commissie en daarmee het besluitvormingsproces over toekomstige aanvullende begrotingen zou ondermijnen. Er is naar mening van Nederland geen hoger belang dat openbaarmaking gebiedt.
De Europese Commissie heeft deze en andere argumenten gewogen en geoordeeld dat de door Nederland aangedragen uitzonderingsgronden betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke beleidsopvattingen van toepassing zijn op het Wob-verzoek. Nu dit uitzonderingsgronden op grond van de Nederlandse Wob betreffen, verwijst de Europese Commissie naar de volgende twee Eurowob-uitzonderingsgronden: bescherming van het financieel en economisch beleid van een lidstaat, en bescherming van het besluitvormingsproces. Bovendien geeft de Europese Commissie aan dat het vrijgeven van informatie hierover de toekomstige samenwerking met de Nederlandse autoriteiten en de andere lidstaten zou ondermijnen. Openbaarmaking van voorlopige data en persoonlijke opvattingen over deze data zou volgens de Europese Commissie onverenigbaar zijn met de vertrouwelijkheid van het besluitvormingsproces en de daaraan gerelateerde onderhandelingen. Dit zou de mogelijkheid van de Commissie om haar taak in het Europese begrotingsproces te vervullen, aanzienlijk verzwakken.
Kunt u aangeven wat de Nederlandse regering aan de Commissie heeft meegedeeld en wanneer?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzage geven in de relevante correspondentie (mail, brieven, gespreksverslagen) over de consultatie over de openbaarmaking van stukken?
De strekking van deze correspondentie is bij vraag 2 en 3 weergegeven.
Bent u bereid om een brief aan de Europese Commissie te schrijven waarin u helder stelt dat er van de kant van de Nederlandse regering geen enkel bezwaar is om onderlinge correspondentie tussen de lidstaat Nederland en de Europese Commissie openbaar te maken, wanneer de Europese Commissie dat wil en zeker in het dossier rond de naheffing? Kunt u deze brief aan de Kamer doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Kunt u deze vragen vóór donderdag 19 maart 2015 om 10.00 uur beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het plenaire debat over het nieuwe eigen middelenbesluit van de Europese Unie?
Ja.
Kinderopvangtoeslag |
|
Enneüs Heerma (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de casus van de heer K. die werkt, een inkomen verdient en wiens vrouw in coma ligt en is opgenomen in een verpleegtehuis?1
Ja.
Is het waar dat de heer K. geen recht heeft op kinderopvangtoeslag via de belastingdienst/toeslagen voor hun drie kinderen?
Ja, dat is waar. Op basis van de informatie die tot mijn beschikking staat, is er geen recht op kinderopvangtoeslag voor de heer K. en zijn 3 kinderen.
Is het waar dat hij wel recht zou hebben op kinderopvangtoeslag indien hij een echtscheiding zou aanvragen van zijn vrouw?
Ingeval sprake is van partners geldt de arbeidseis voor beide partners. Wanneer de heer K. een verzoek om echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed, zou doen zou geen sprake meer zijn van partners. Dan zou de arbeidseis op dat moment alleen voor de heer K. gelden. Ik kan mij voorstellen dat een dergelijk verzoek in dit geval geen wenselijke oplossing is. Juist om in dit soort situaties toch een oplossing te bieden, beschikken gemeenten over de mogelijkheid van ondersteuning van kinderopvang op basis van Sociaal Medische Indicatie (SMI). Voor de heer K. en zijn gezin zou de gemeente, waar het gezin woonachtig is, desgevraagd op zoek moeten gaan naar een oplossing op maat. Ik heb begrepen dat het eerste contact tussen de heer K. en zijn woongemeente om tot een oplossing te komen inmiddels is gelegd.
Is het waar dat de gemeente zelfstandig de voorwaarden voor een sociaal-medische indicatie kan bepalen en dat veel gemeentes vanaf een modaal inkomen geen enkele kinderopvangtoeslag meer geven in die gevallen?
Het klopt dat gemeenten zelfstandig de SMI-voorwaarden kunnen bepalen. Sinds 2005 zijn gemeenten verantwoordelijk voor Sociaal Medische Indicatie (SMI). Veel gemeenten hebben een eigen SMI-regeling opgesteld, soms gebruiken zij daarbij de door de VNG opgestelde voorbeeldverordening. Vooral middelgrote en grote gemeenten kiezen hier vaak voor. Kleine gemeenten met één of enkele SMI-aanvragen per jaar helpen aanvragers met individuele maatwerkoplossingen. Ik heb uw Kamer op 3 juli 2014 geïnformeerd over de huidige stand van zaken van SMI2. De gemeente, waar de heer K. woonachtig is, heeft een SMI-regeling en hanteert de kinderopvangtoeslagtabel uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen en peuterspeelzalen bij de vaststelling of er recht bestaat op SMI. Het hanteren van deze tabel door gemeenten vind ik een goede oplossing, omdat hiermee aansluiting plaatsvindt bij de wijze waarop de hoogte van kinderopvangtoeslag wordt vastgesteld. Zoals ik in de brief van 3 juli 2014 heb aangegeven, vind ik de financiële toegankelijkheid tot SMI een belangrijk aandachtspunt voor gemeenten de komende jaren.
Kunt u aangeven of de heer K. recht heeft op kinderopvangtoeslag en bent u bereid contact met hem op te nemen op hem te vertellen waar hij recht op heeft?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven heeft de heer K. geen recht op kinderopvangtoeslag, op basis van de beschikbare informatie. Er is op 10 maart jl. door een van mijn ambtenaren contact opgenomen met de heer K. In dat telefoongesprek is hem gewezen op de mogelijkheid van ondersteuning via het gemeentelijke SMI-budget. Door ambtenaren van zijn gemeente wordt op dit moment uitgezocht welke mogelijkheden er zijn.
Deelt u de mening dat een persoon, die in coma ligt, niet voor de kinderen kan zorgen?
Ja. Ik vind de situatie voor het gezin van de heer K. zeer verdrietig.
Deelt u de mening dat iemand die een indicatie voor intramurale WLZ heeft en hoogstwaarschijnlijk dus in een verpleeghuis verblijft, niet voor de kinderen kan zorgen?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich dat dit probleem eerder aan de orde gesteld is en erkent u dat er nog steeds geen oplossing is?2
In 2011 heeft uw Kamer dit probleem aan de orde gesteld in een andere casus. In de beantwoording is toen al gewezen op de mogelijkheid van ondersteuning van kinderopvang op basis van sociaal medische indicatie (SMI). Anders dan de leden Heerma en Omtzigt vind ik niet dat er nog steeds geen oplossing is. SMI is een alternatief dat er juist op is gericht ouders die geen recht op kinderopvangtoeslag hebben te ondersteunen, omdat het voor de ontwikkeling van de kinderen en de (tijdelijke) ontlasting van de ouders van belang is dat kinderen naar de kinderopvang gaan.
Bent u bereid om de Wet op de kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen aan te passen zodat een werkende persoon, wiens partner een indicatie tot intramurale WLZ zorg heeft, recht heeft op kinderopvangtoeslag via de belastingdienst/toeslagen?
Nee. Ik acht een aanpassing van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen niet nodig. Ingeval de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen en peuterspeelzalen geen oplossing biedt voor financiële ondersteuning via de kinderopvangtoeslag, bestaat namelijk de mogelijkheid voor ondersteuning met SMI-middelen. Zoals ik in mijn brief van 3 juli 20144 heb aangegeven, zal ik dit jaar en volgend jaar met diverse communicatieactiviteiten samen met gemeenten aandacht besteden aan het vergroten van de bekendheid van het SMI-instrument en de financiële toegankelijkheid ervan.
Het intrekken van de visa van predikers |
|
Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op 3 maart 2015 een brief van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) aan de Kamer stuurde over het intrekken van de visa van predikers die naar Rijswijk zouden komen met als datum 17 februari 2015 en als kenmerk 618399?
Ja.
Waarom heeft deze brief in haar (PDF)eigenschappen een aanmaakdatum van 23 februari 2015 en is hij naar 3 maart 2015 veranderd?
De brief van de NCTV aan het Ministerie van BZ is op 17 februari geschreven, ondertekend en verstuurd naar het Ministerie van BZ. Ten behoeve van de brief die uw Kamer op 3 maart j.l. heeft ontvangen, is op 23 februari een kopie van de verzonden brief gemaakt. De enige aanpassing die op de verzonden brief is gemaakt, is het weglakken van de naam en contactgegevens van de behandelend ambtenaar. Dit is om veiligheidsredenen gebeurd.
Klopt het dat er 02/23/2015 op de brief staat, de Amerikaanse datumaanduiding voor 23 februari 2015?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is deze brief geschreven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze brief kenmerk 618399 heeft, terwijl een brief van 19 februari 2015 van de NCTV aan de Kamer met de antwoorden op de Kamervragen over de vestiging van een megamoskee in Gouda een lager nummer heeft, namelijk 617362?
Het moment waarop een brief voor het eerst wordt aangemaakt in het digitale systeem is bepalend voor het kenmerk dat aan de brief wordt toegekend, niet de datum van verzending. De brief van de NCTV aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken is op 17 februari aangemaakt en van kenmerk voorzien.
Op welk moment is het kenmerk aan de brief toegekend?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat op basis van deze brief de visa van drie predikers zijn ingetrokken op 17 februari 2015, zoals het Ministerie van Buitenlandse Zaken tweette op dezelfde dag?
Ja.
Kunt u precies aangeven op welke wijze de NCTV en het Ministerie van Buitenlandse Zaken gecommuniceerd hebben over de visa voor predikers bij het gala in Rijswijk tussen 1 januari 2015 en 4 maart 2015? Kunt u de memo’s en gespreksnotities in deze aan de Kamer doen toekomen?
Voorafgaand aan het versturen van de brief is er telefonisch contact geweest tussen de NCTV en het Ministerie van BZ. De brief die door de NCTV naar het Ministerie van BZ is verzonden is de enige schriftelijke vastlegging van het contact tussen de NCTV en het Ministerie van BZ.
Op welke datum zijn de drie originele visa afgegeven?
De visa zijn verleend op 14 december 2014, 15 december 2014 en 6 januari 2015.
Klopt het dat de twee visa die door andere Schengenlanden zijn afgegeven niet ingetrokken kunnen worden?
Nederland kan het afgevende land verzoeken een visum in te trekken. Hierbij zullen die landen vragen aan welke van de voorwaarden voor afgifte van het visum niet, of niet meer, wordt voldaan. Dit kan bijvoorbeeld zijn als de betreffende persoon een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid van Nederland danwel van een andere Schengenlidstaat. Het is onder meer aan de lokale driehoek en de AIVD om te bepalen of van een dergelijke situatie sprake is en dat goed te motiveren. Het is en blijft vervolgens aan de lidstaat die het visum heeft af gegeven om te beslissen al dan niet gehoor te geven aan een dergelijk verzoek.
Daarnaast kunnen de bevoegde Nederlandse autoriteiten ook zelf visa intrekken die zijn afgegeven door andere lidstaten. Deze bevoegdheid is bedoeld om lidstaten de mogelijkheid te geven visumhouders die zich aan haar grens melden dan wel reeds op haar grondgebied bevinden de toegang c.q. verder verblijf in de vrije termijn te ontzeggen indien blijkt dat niet meer aan de voorwaarden voor verblijf wordt voldaan. In die gevallen dient Nederland het land van visumafgifte van de intrekking in kennis te stellen.
Om te voorkomen dat ongewenste vreemdelingen naar Nederland danwel een ander Schengenlidstaat afreizen, kan de IND namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, een vreemdeling laten signaleren. Omdat de signalering tot doel heeft bepaalde vreemdelingen uit Nederland te weren, wordt deze opgenomen in het Schengen Informatie Systeem (SIS) voor toegangsweigering. Dit betekent dat de vreemdeling gedurende de signalering geen toegang kan verkrijgen tot de landen binnen het Schengengebied en aan de grens zal worden geweigerd, ook als hij of zij (nog) een geldig visum heeft. Wanneer de betreffende vreemdeling reeds een visum heeft ontvangen van een andere lidstaat zal voor de signalering wel contact moeten worden gezocht met de betreffende lidstaat.
Alle aan het Schengen Acquis verbonden landen hebben op basis van dit verdrag de mogelijkheid om een visum te weigeren als er sprake is van een bedreiging van de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen.
Op welke wijze gaat u met andere Schengenlanden één lijn trekken met betrekking tot het afgeven van visa, zodat predikers die bijvoorbeeld het geweld van ISIS verheerlijken, uit het hele Schengengebied geweerd worden?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer is de database met mensen die hier niet mogen komen op basis van hun radicale prediking klaar voor gebruik?
U refereert waarschijnlijk aan de alerteringslijst die is aangekondigd in de brief van 3 maart jl. De alerteringslijst zal doorlopend worden bijgehouden, aangepast en aangevuld. In die zin is de alerteringslijst nooit af. Een eerste gebruiksklare versie van de alerteringslijst wordt voor 1 april a.s. door de NCTV opgeleverd.
Kunt u deze vragen zeer spoedig beantwoorden?
Ja.
KLM en Air France |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kunt u, in aanvulling op uw brief d.d. 3 maart 20151, alle contracten en vastgelegde afspraken tussen staat en Air France KLM en tussen staat en KLM, sinds de fusie van Air France en KLM, ter inzage naar de Kamer sturen?
Sinds de fusie in 2004 zijn er geen nieuwe afspraken vastgelegd of contracten gesloten, naast het met de genoemde brief van 3 maart jl. meegestuurde memorandum of understanding van 25 mei 2010 inzake verlenging van een deel van de staatsgaranties. Relevant in dit kader is de herbevestiging van een aantal afspraken door de president-directeur van Air France KLM in het overleg dat ik op 12 maart jl. met hem en de president-directeur van KLM heb gevoerd en waarover uw Kamer bij brief van 13 maart jl.2 is geïnformeerd.
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van Air France KLM van 27 januari 2015?2
Ja.
Deelt u de mening dat uit het persbericht opgemaakt kan worden dat het beheer van liquide middelen van zowel KLM als Air France gecentraliseerd is, dat dat beheer onder leiding en toezicht van de Air France KLM holding (in Parijs) wordt uitgevoerd?
De president-directeur van Air France KLM heeft in het bovengenoemde overleg van 12 maart jl. herbevestigd dat KLM een zelfstandig financieel beheer in Amstelveen houdt.
Deelt u de conclusie dat het beheer van de liquide middelen van KLM dus sinds 27 januari 2015 is gecentraliseerd en dat alleen de overdracht van overtollige liquide middelen is uitgezonderd?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar, zoals het persbericht schrijft, dat de Raad van Commissarissen van KLM daarmee heeft ingestemd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe moeten uw antwoorden van 22 januari 2015 op eerdere vragen geduid worden, waarin u schrijft «Een zelfstandige positie van KLM binnen het concern Air France KLM kan niet los worden gezien van een autonome positie van KLM op het gebied van financieel beheer. Dit betekent namelijk dat KLM als zelfstandige luchtvaartmaatschappij kan blijven investeren (zoals ten aanzien van vlootfinanciering) en verantwoordelijk blijft voor haar eigen kasstromen, bankrelaties, beheer van de financiële kaspositie en uitvoering van haar eigen hedging»?3
Het genoemde citaat uit mijn brief van 20 januari jl. is nog steeds actueel en spreekt voor zich.