Het bericht 'Uithuisgeplaatste kinderen overgeleverd aan hardhandige invalkrachten' |
|
Sarah Dobbe |
|
Karremans |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Uithuisgeplaatste kinderen overgeleverd aan hardhandige invalkrachten»?1
Wat ik heb gelezen in het artikel raakt me: kinderen die uithuisgeplaatst zijn horen passende hulp in een veilige omgeving te krijgen. Dat is niet gebeurd en dat is in de eerste plaats heel verdrietig voor deze kinderen en hun ouders. Ik lees ook dat de eigenaar van D3 ingegrepen heeft: de banden met het bemiddelingsbureau zijn doorgesneden, de crisisgroep is gesloten en er zijn nu vooral vaste ervaren medewerkers. Ik hoop dat daarmee een situatie is gecreëerd waarin de kinderen die daar nu verblijven, passende hulp ontvangen. Er loopt momenteel toezicht van de IGJ op de D3 locatie in Hoenderloo. Ik heb van de IGJ vernomen dat hun rapport begin 2025 verschijnt.
Hoe reageert u op de misstanden, zoals onnodige fixaties, ongediplomeerd personeel en onprofessioneel en ongepast gedrag van medewerkers?
Alle jeugdigen die zorg nodig hebben moeten erop kunnen vertrouwen dat ze goede hulp krijgen. Uit de beschreven situatie in het artikel van Follow the Money komt het beeld naar voren dat ongekwalificeerd personeel ingezet zou zijn. Ik keur dit af. De inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen in de open residentiële jeugdhulp is bovendien niet toegestaan. De inzet van geweldsmiddelen zoals beschreven in het artikel mag niet, is niet effectief en kan veel schade aanrichten.
Omdat we zien dat kwaliteitsverbetering een impuls nodig heeft, zijn afspraken gemaakt in de Hervormingsagenda met als doel het borgen van kwaliteit en blijvend leren in het jeugdstelsel. Het is de ambitie dat in 2028 de jeugdhulp kan bouwen op een stevige gezamenlijke structuur en cultuur waarin voortdurend leren en veranderen vanzelfsprekend is; dat van een substantieel deel van de jeugdhulp is vastgesteld wat aantoonbaar werkt en dat dit aantoonbaar in de praktijk wordt toegepast, dat hetgeen aantoonbaar niet werkt, niet meer wordt toegepast; en dat voor belangrijke delen van de jeugdhulp kwaliteitskaders bestaan. Daartoe is de werkorganisatie Kennis en Blijvend Leren (KBL) van en voor professionals opgezet.
Is het toegestaan dat een zorgbedrijf invalkrachten laat aansturen door het uitzendbureau zelf, zonder interne controle?
De jeugdhulpaanbieder is te allen tijde eindverantwoordelijk, ook indien hij gebruik maakt van de diensten van een uitzendbureau. Het is de verantwoordelijkheid van de jeugdhulpaanbieder om ervoor te zorgen dat er voldoende personeel wordt ingezet dat over de juiste diploma’s, expertise en vaardigheden – beschikt. De jeugdhulpaanbieder moet zich er dus van vergewissen of het personeel dat wordt ingezet geschikt is. Ook moet de jeugdhulpaanbieder zorgen voor het kwaliteitsbeleid en interne controles binnen zijn instelling.
Waar is het bedrijf Present Zorg nog meer actief? Wordt daar wel actief toezicht gehouden?
Ik heb geen overzicht van de locaties waar Present Zorg actief is. Het is de verantwoordelijkheid van de jeugdhulpaanbieder om ervoor te zorgen dat voldoende personeel wordt ingezet dat over de juiste diploma’s, expertise en vaardigheden – beschikt. Ook indien sprake is van inhuur van flexibel personeel via een uitzendconstruct dan nog blijft de jeugdhulpaanbieder te allen tijde eindverantwoordelijk voor het leveren van goede zorg. De IGJ heeft geen bevoegdheden om toe te zien op bemiddelings- of uitzendbureaus. De IGJ is bij onderzoek naar vervalste diploma’s afhankelijk van de informatie van de melder en/of betrokken zorgverlener en van andere instanties. Alleen wanneer er aangifte wordt gedaan van fraude kan er opsporing plaatsvinden en kunnen daders vervolgd worden.
Eerder dit jaar hebben de Ministeries van OCW en VWS signalen ontvangen over misstanden in het opleiden in de zorgsector, over onvoldoende opgeleid personeel en fraude bij diverse schakels in de zorgketen, waaronder bij uitzendbureaus werkzaam in de zorg. De IGJ en de Inspectie van het Onderwijs zijn vervolgens een onderzoek gestart. In het onderzoek staat dat de bevoegdheden van toezichthouders niet in alle gevallen toereikend zijn. Op dit moment worden met diverse partijen gesprekken gevoerd over vervolgacties naar aanleiding van het onderzoek. Uw Kamer zal hier dit najaar door de Minister van VWS over worden geïnformeerd.
Zijn andere zorgaanbieders en zorginkopers (zoals gemeenten) gewaarschuwd voor de gang van zaken bij Present Zorg? Zo nee, waarom niet?
Jeugdhulpaanbieders zijn te allen tijde verantwoordelijk voor de eigen bedrijfsvoering en de kwaliteit van de dienstverlening. Zij moeten zorgen voor de kwaliteit van alle diensten en producten die zij inkopen, dus ook van zzp-ers en uitzendkrachten. Mij is niet bekend of zorgaanbieders of gemeenten gewaarschuwd zijn voor de gang van zaken.
Hoe komt het volgens u dat dit soort praktijken voorkomen in de jeugdzorg? Deelt u de analyse dat dit mede veroorzaakt wordt door enerzijds de wildgroei van aanbieders sinds de decentralisatie en de invoering van marktwerking en anderzijds de mogelijkheid om winst te maken in de zorg?
Uw analyse dat het inzetten van (ongekwalificeerde) invalkrachten mede veroorzaakt wordt door de invoering van marktwerking, wildgroei van aanbieders en de mogelijkheid om winst te maken in de jeugdhulp deel ik niet.
Het inzetten van invalkrachten lijkt met name een effect van de krappe arbeidsmarkt. Door marktwerking staat de markt open voor nieuwe aanbieders en concurrentie vanuit de gedachte dat dit leidt tot prikkels tot gewenst gedrag in de zin van onder andere kwaliteit en efficiency. De inzet van invalkrachten in het algemeen heeft geen relatie met de aantallen aanbieders die actief zijn binnen de jeugdhulpsector of het feit dat aanbieders winst kunnen maken. De stijging in het aantal aanbieders sinds de decentralisatie is vooral te zien in het aanbod van lichtere vormen van (ambulante) zorg en minder in het specialistisch aanbod en het type jeugdhulp waar de signalen in het bericht «Uithuisgeplaatste kinderen overgeleverd aan hardhandige invalkrachten» betrekking op hebben.
Het ontslag van het gehele TikTok moderatieteam in Nederland |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «TikTok schrapt honderden banen: wil meer AI inzetten voor contentmoderatie» (11-10-2024)?1
Ja
Heeft u voor of na het ontslag van het complete moderatieteam van TikTok in Nederland contact gehad met een vertegenwoordiger van TikTok over deze ontslagen? Zo ja, wat heeft u besproken? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is contact opgenomen door het Ministerie van BZK met TikTok in Nederland nadat bekend werd dat het contentmoderatieteam daar was ontslagen. TikTok gaf aan dat dit ontslag geen invloed heeft op het totale aantal moderatoren binnen de EU. Het platform heeft ook aangegeven dat er geen grote veranderingen zijn in het aantal moderatoren per taalgroep en dat het niet van plan is het aantal menselijke contentmoderatoren aanzienlijk te verminderen.
Kunt u een inschatting maken van wat het schrappen van het Nederlandse moderatieteam betekent voor de moderatie van Nederlandstalige content op TikTok?
Zoals aangegeven, stelt TikTok dat het ontslag van het moderatieteam in Nederland geen grote impact heeft op het aantal moderatoren per taalgroep. Dit betekent dat er niet aanzienlijk minder Nederlandstalige moderatoren zijn en dat Nederlandse content niet minder gemodereerd wordt. Mocht echter blijken dat TikTok’s informatie onjuist is en er wel beduidend minder Nederlandse moderatoren zijn, waardoor systeemrisico’s toenemen, dan is het aan de Europese Commissie (EC), als toezichthouder, om dit verder te onderzoeken en te evalueren.
Deelt u de mening dat er voor effectieve contentmoderatie niet enkel vertrouwd kan worden op foutgevoelige AI-systemen, maar dat er ook altijd sprake zou moeten zijn van menselijk toezicht dat op de hoogte is van de lokale (Nederlandse) context waarin de content wordt geproduceerd? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de wens om menselijke controle in contentmoderatie. Zoals ook aangegegeven in de Voortgangsbrief Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie is het kabinet van mening dat te veel sociale media platformen hebben nagelaten voldoende investeringen te doen in context-specifieke, talige en culturele menselijke expertise in Nederland. Ik heb dan ook een onderzoek uitgezet naar de beste praktijken in contentmoderatie op zeer grote online platforms en zoekmachines, zodat er geleerd kan worden welke contentmoderatiesystemen het beste werk verrichten. De resultaten van dit onderzoek zullen in het najaar van 2025 beschikbaar zijn en zullen ook met de Europese Commissie gedeeld worden.
Kunt u reflecteren op dit ontslag van het Nederlandse moderatieteam in het kader van artikel 16 van de Digital Services Act (DSA), welke eisen stelt aan het voldoen aan meldings- en actieverplichtingen, en artikel 20 van de DSA, dat platforms verplicht stelt om «gemotiveerde beslissingen» te nemen «onder toezicht van passend gekwalificeerd personeel, en niet uitsluitend op basis van geautomatiseerde middelen»?
Artikel 16 van de DSA gaat over het inrichten van een toegankelijk en gebruiksvriendelijk kennisgevings- en actiemechanisme. Hierin zijn aanbieders van online hostingsdiensten verplicht om gebruikers op de hoogte te stellen wanneer zij voor die verwerking of besluitvorming geautomatiseerde middelen gebruiken. Ook artikel 17 van de DSA geeft aan dat gebruikers geïnformeerd moeten worden als content wordt gemodereerd met geautomatiseerde middelen. De gebruiker heeft vervolgens het recht om daar een klacht over in te dienen, die beslissing voor te leggen aan een externe geschilbeslechtscommissie als die er is, of naar de rechter te gaan. Het kabinet wil burgers beter in staat stellen om hun rechten te halen bij sociale mediaplatformen. Zoals vermeld in de Voortgangsbrief Rijksbrede strategie voor een effectieve aanpak van desinformatie, werkt het Ministerie van BZK daarom aan de verkenning van een meldvoorziening en een onafhankelijk geschillenorgaan, zoals beschreven in artikel 21 van de DSA.
Artikel 20 van de DSA verwijst naar de inrichting van een klachtensysteem. Hierin zijn aanbieders van online diensten verplicht om een doeltreffend intern klachtenafhandelingssysteem in te stellen dat elektronisch en gratis te gebruiken is voor gebruikers. De verwijzing dat aanbieders van onlineplatforms verplicht zijn om genomen besluiten onder toezicht van gekwalificeerd personeel te nemen en niet louter geautomatiseerde middelen in te zetten, verwijst naar de genomen besluiten in een interne klachtenhandelingssysteem en niet in hun inhoudsmoderatie.
Met betrekking tot inhoudsmoderatiebeslissingen, al dan niet geautomatiseerd, zijn de artikelen 42 en 15 relevant. Artikel 42 van de DSA verplicht zeer grote onlineplatforms om rapporten te publiceren met details over hun inhoudsmoderatie-inspanningen. Deze rapporten moeten onder andere aangeven hoeveel personeel ze inzetten per officiële taal van de EU-lidstaten, hun kwalificaties en taalkennis, en hoe goed hun moderatie werkt in elke taal.
Artikel 15 van de DSA verplicht zeer grote onlineplatforms om te rapporteren over hun inhoudsmoderatie. Deze rapporten moeten duidelijk en eenvoudig te begrijpen zijn en informatie bevatten over acties die ze hebben genomen om inhoud te modereren, zoals het gebruik van geautomatiseerde tools. Ze moeten ook details geven over de nauwkeurigheid van deze tools, mogelijke fouten, en welke maatregelen ze hebben genomen om fouten te beperken. De informatie moet ook worden ingedeeld op basis van het type illegale inhoud en de gebruikte moderatiemethode.
Bent u van mening dat het mogelijk is om te voldoen aan de verplichtingen uit artikel 34 en 35 van de DSA om, rekening houdend met specifieke regionale of taalkundige aspecten (ook wanneer deze specifiek zijn voor een lidstaat), systemische risico’s voor platforms als TikTok te identificeren, analyseren en effectief te beperken zonder dat er in Nederland personeel voor contentmoderatie aanwezig is? Kunt u dit toelichten?
Ja, dat is mogelijk en hangt ervan af of TikTok elders voldoende Nederlandstalige moderatoren met kennis van de context in dienst heeft. TikTok dient in transparantieverslagen aan te geven hoeveel personeel ze inzetten per officiële taal van de EU-lidstaten. Hierbij is het belangrijk om erop te wijzen dat de DSA vraagt om een uiteenzetting van de hoeveelheid personeel per officiële taal binnen de EU, ongeacht de locatie van deze contentmoderatoren.
In het meest recente transparantieverslag (januari-juni 2024) vermeldt TikTok 160 Nederlandstalige inhoudsmoderatoren. Als in het volgende transparantieverslag blijkt dat TikTok een significante vermindering van Nederlandstalige contentmoderatoren heeft en dit leidt tot een systeemrisico, kan het bedrijf nog steeds voldoen aan artikel 34 en 35 van de DSA, mits er voldoende mitigerende maatregelen zijn genomen om deze risico’s te beheersen, zoals bijvoorbeeld de aanpassing van inhoudsmoderatieprocedures en daarvoor gebruikte besluitvormingsprocedures of moderatiemiddelen.
Deelt u de mening dat er voldoende lokaal personeel en gekwalificeerd menselijk toezicht nodig is om te voldoen aan artikel 16 van de DSA, met name in het geval van zeer grote onlineplatforms, en artikel 34 van de DSA? Zo nee, waarom niet?
Gelet op voorgaande vragen, bent u van mening dat TikTok blijft voldoen aan de DSA? Zo ja, waarom? Zo nee, kunt u aangeven welke acties u kunt en gaat ondernemen om TikTok wel te laten voldoen aan de DSA?
Het oordeel of TikTok de DSA correct genoeg naleeft is aan de Europese Commissie. De Europese Commissie is namelijk de primaire toezichthouder voor het naleven van de DSA door zeer grote platforms, waaronder TikTok. Sinds de inwerkingtreding van de DSA heeft de EC haar rol als toezichthouder voortvarend opgepakt en wij volgen nauwlettend de ontwikkelingen. Zo startte de Commissie in 2024 twee formele procedures tegen TikTok om te onderzoeken of er sprake is van overtredingen van de DSA.2 Artikelen 74 en 76 van de DSA geven de Commissie een bevoegdheid om een boete of last onder dwangsom op te leggen als er daadwerkelijk sprake is van een overtreding.
De Nederlandse overheid volgt de verdere uitvoering van de DSA en ondersteunt de Commissie waar het kan. Zoals in antwoord vier is aangegeven is er namens het Ministerie van BZK een onderzoek uitgezet, waarin wordt onderzocht welke beste moderatiepraktijken er bestaan bij zeer grote online platformen en zoekmachines. De resultaten hiervan zullen in het najaar van 2025 bekendgemaakt worden.
Is bij u bekend of alle platforms aangemerkt als «Very Large Online Platform» (VLOP) nu (nog) zijn voorzien van een moderatieteam in Nederland? Hoe kunt u verzekeren dat berichtjes op deze platformen blijvend door mensen worden gemodereerd?
Het is publiekelijk beschikbare informatie hoeveel personeel VLOP’s hebben die in het Nederlands modereren. Artikel 42 van de DSA verplicht VLOP’s namelijk om halfjaarlijks transparantieverslagen te publiceren met details over onder andere hun inhoudsmoderatie-inspanningen. Deze rapporten moeten bijvoorbeeld aangeven hoeveel personeel ze inzetten per officiële taal van de EU-lidstaten, hun kwalificaties en taalkennis, en hoe goed hun moderatie werkt in elke taal. Zoals reeds aangegeven had TikTok 160 Nederlandstalige inhoudsmoderatoren in de periode januari-juni 2024. Meta3 dat verantwoordelijk is voor de VLOP’s Instagram en Facebook had in totaal 96 Nederlandstalige moderatoren in de periode van april-september 2024. En X/Twitter had geen enkele Nederlandstalige contentmoderator in de periode van april-september 2024.4 Verder is het niet verplicht om in de transparantieverslagen op te nemen in welke landen de contentmoderatoren gevestigd zijn.
De DSA verbiedt ook niet dat een platform gebruik maakt van geautomatiseerde middelen voor het verrichten van moderatie. Maar als dat gebeurt dan moet het platform dat benoemen in het bericht waarmee ze een gebruiker informeren dat ze diens content hebben gemodereerd (artikel 17). De gebruiker heeft vervolgens het recht om daar een klacht over in te dienen, die beslissing voor te leggen aan een externe geschilbeslechtscommissie als die er is, of naar de rechter te gaan.
Indien een gebrek aan menselijke controle leidt tot dusdanige risico’s dat het een systeemrisico in de zin van artikel 34 DSA vormt, dan moeten zeer grote online platforms en zoekmachines daar mitigerende maatregelen tegen nemen. Zoals bijvoorbeeld de aanpassing van inhoudsmoderatieprocedures en daarvoor gebruikte besluitvormingsprocedures of moderatiemiddelen. Ook de opleiding en lokale deskundigheid van moderatoren behoort hiertoe.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja
Het rapport onderschreven door meer dan 15.000 klimaatwetenschappers die aangeven dat we ons op de rand van een onomkeerbare klimaatramp bevinden |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Bent u bekend met het recente wetenschappelijke rapport «The 2024 state of the climate report: Perilous times on planet Earth» gepubliceerd in BioScience 8 oktober jl.?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de 15.000 wetenschappers dat we ons op de rand van een onomkeerbare klimaatramp bevinden?
Als wetenschappers2 melden dat een onbekende en mogelijk kritische fase van klimaatverandering dreigt, dan moeten we dit signaal zeer serieus nemen. Het rapport bevestigt het belang van het halen van de doelstelling van Parijs – beperking van de mondiale opwarming tot beneden 2 en streven naar 1,5 graden ten opzichte van het pre-industriële niveau – en vast te houden aan de daarop gebaseerde en in de klimaatwet vastgelegde nationale klimaatdoelen.
Hoe kan het dat ondanks zes Intergovernmental Panel on Climate Change-rapporten (IPCC-rapporten), 28 COP-bijeenkomsten, honderden andere rapporten en tienduizenden wetenschappelijke publicaties, de wereld slechts zeer beperkte vooruitgang heeft geboekt op het gebied van het tegengaan van klimaatverandering? Hoe beoordeelt u deze situatie en welke concrete stappen stelt u voor om de effectiviteit van zowel nationaal als internationale klimaatbeleid te verbeteren?
De ramingen van de temperatuurstijging eind deze eeuw zijn op basis van bestaand beleid en de nationale toezeggingen van landen (Nationally Determined Contributions, afgekort NDCs) sinds het afsluiten van de Overeenkomst van Parijs gedaald van meer dan 4 °C naar ca. 2,5–3 °C.3 Als ook de netto-nul plannen van landen worden meegenomen komt de 2 graden al binnen bereik. Dit laat zien dat met klimaatdiplomatie en -beleid resultaten worden bereikt. De vooruitgang die is geboekt met het aanpakken van het klimaatprobleem schiet echter nog tekort om de klimaatdoelen die we internationaal hebben afgesproken te halen, met name om de opwarming tot 1,5 graden te beperken. De redenen daarvoor zijn uiteenlopend: het klimaatprobleem is complex, effectieve aanpak vergt mondiale bijdragen en samenwerking, en dat gaat moeizaam omdat landen verschillende prioriteiten en belangen hebben en omdat klimaatbeleid vraagt om vergaande aanpassingen in onze economieën. Internationaal wordt geprobeerd vooruitgang te boeken door de klimaatonderhandelingen te voeden met de laatste wetenschappelijk inzichten (met name via een zogenaamde Global Stocktake) en vooral via een nieuwe ronde voor aanscherping van de NDCs van landen volgend jaar.
Mondiaal moet de uitstoot van broeikasgassen zo snel mogelijk structureel gaan dalen, waar deze nu nog steeds stijgen. Analyse van de bestaande NDCs door UNEP wijst er op dat de piek in mondiale emissies in de komende jaren al wordt bereikt, maar dat de daling daarna veel te beperkt is om de Parijsdoelen te behalen.4 Nederland en de Europese Unie willen dat alle grote economieën met een hoge uitstoot dit inzicht meenemen in hun nieuwe klimaatplannen. Daarover zijn we al intensief met hen in gesprek. De EU zal ook een nieuwe NDC voor 2035 indienen en een nieuw EU (netto) tussendoel voor 2040 vaststellen zoals de Europese Klimaatwet voorschrijft. Daarmee probeert de EU ook andere landen te bewegen tot meer ambitie. De Nederlandse wettelijke klimaatdoelen zijn al in lijn met bestaande EU en internationale afspraken en de aandacht van het kabinet is vooral gericht op het bereiken daarvan, inclusief het oplossen van knelpunten op weg daar naartoe.
Op welke wijze neemt u het feit dat 25 van de 35 gevolgde «vital signs» op recordniveaus zijn, zorgwekkende en wetenschappelijk onderbouwde signalen, mee in uw huidige beleid?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Welke concrete maatregelen stelt u voor om de ongekende urgentie van de klimaatcrisis te vertalen naar daadkrachtig beleid, bijvoorbeeld het pleiten voor een internationale CO2-heffing (naast een nationale), volop inzetten op energiebesparing en het hervormen van voedselsystemen naar meer plantaardige voeding?
Nederland wil werken aan een mondiale uitvoeringsagenda om de afspraken uit het COP28-besluit over de Global Stocktake te realiseren, in lijn met het bestaande Europese klimaat- en energiekader. Nederland en de EU nemen binnen de onderhandelingen deze uitvoering ter hand door te zorgen dat andere landen de uitkomsten van de Global Stocktake meenemen in hun nieuwe NDC’s. Naast de inzet voor aanscherping van de NDC’s in lijn met de Parijsdoelen, ondersteunt Nederland verschillende internationale afspraken en initiatieven voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd, waaronder:
Tijdens COP28 heeft Nederland een internationale coalitie gelanceerd over fossiele voordelen, de Coalition on Fossil Fuel Incentives and Subsidies (COFFIS). Samen met leden van deze coalitie zal het kabinet tijdens COP29 op een persconferentie uiteenzetten welke stappen er zijn gezet en welke acties gepland staan voor 2025. Om de samenwerking op dit onderwerp te versterken, is het streven om de internationale coalitie jaarlijks uit te breiden met een aantal ambitieuze landen.
Voor een compleet overzicht van internationale initiatieven waar Nederland bij is betrokken verwijs ik u naar de TK brief over de inzet voor COP29.5
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederland zijn verantwoordelijkheid neemt in het beschermen van de huidige en toekomstige generaties?
Nederland levert via de EU zijn bijdrage aan de mondiale aanpak van het klimaatprobleem met het nakomen van de afspraken in de overeenkomst van Parijs en zal dat blijven doen zoals vastgelegd in de nationale en EU klimaatwet. Ook het hoofdlijnenakkoord bevestigt dat de vastgestelde doelen leidend zijn. Daarmee neemt het kabinet die verantwoordelijkheid.
Hoe verhoudt het huidige Nederlandse beleid om te wachten op Europees beleid voor verdere afbouw zich tot de oproep van wetenschappers tot een snelle en sociaal rechtvaardige afbouw van fossiele brandstoffen?
Zoals aangegeven in het Nationaal Programma Energiesysteem streeft Nederland – met het oog op het bereiken van klimaatneutraliteit in 2050 en circulaire economie – naar het zoveel mogelijk afbouwen van het gebruik van fossiele brandstoffen. Nationale maatregelen om het gebruik van fossiele brandstoffen te verminderen zijn reeds genomen, zoals het verbod op koleninzet in elektriciteitscentrales en afschaffen van een aantal fossiele subsidies. Maar in veel gevallen is een Europese en internationale aanpak veel effectiever (of zelfs juridisch noodzakelijk) en leidt deze tot minder weglek van productie en uitstoot naar elders. Het kabinet zet daarom in op aanscherping van bestaande en nieuwe Europese maatregelen om het gebruik van fossiele brandstoffen in de elektriciteitssector, industrie en transport te verminderen. In aanvulling op COFFIS voer ik gesprekken met andere lidstaten en de Europese Commissie over de mogelijkheden voor afbouw van fossiele subsidies in EU verband.
In hoeverre bent u bereid om, gezien de ongekende urgentie die uit dit rapport spreekt, de klimaatdoelstellingen van Nederland aan te scherpen?
Het kabinet houdt vast aan de uitvoering van de bestaande klimaatdoelen. Die klimaatdoelen zijn afgestemd op de 1,5–2 graden uit het Parijs akkoord, en onze inzet is om al het nodige te doen om die doelen te halen.
Hoe beoordeelt u de analyse van de meer dan 15.000 wetenschappers dat onbeperkte groei in een wereld met eindige hulpbronnen een gevaarlijke illusie is en dat zij pleiten voor ingrijpende veranderingen, waaronder het drastisch verminderen van overconsumptie, het hervormen van voedselsystemen richting meer plantaardige voeding, en het omarmen van een economisch kader dat binnen de grenzen van de planeet blijft? Bent u bereid om de voornoemde aanbevelingen op te volgen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De begrensde ecologische ruimte betekent niet dat economische groei zelf zou moeten worden beperkt. Er heeft historisch door technologische ontwikkelingen en regulering al een grote ontkoppeling tussen economische groei en materiaal- en energiegebruik en uitstoot plaatsgevonden. Scenarioanalyses laten zien dat ook in de toekomst mondiale economische groei samen kan gaan met het halen van de mondiale klimaatdoelen. Ten aanzien van consumptie draagt beleid gericht op hergebruik en circulaire productie bij aan het verminderen van het beslag op hulpbronnen. In het nieuwe Klimaatplan zal hier nader aandacht aan worden besteed.
Het bericht ‘Gedrag van PVV-bewindslieden zet de verhoudingen op het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onder hoogspanning’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Chris Jansen (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gedrag van PVV-bewindslieden zet de verhoudingen op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onder hoogspanning»?1
Ja.
Snapt u dat uw optreden ongemak veroorzaakt op uw ministerie? Zo nee, waarom niet?
Uit onze gesprekken met de ambtelijke top hebben wij inzicht gekregen in het ongemak waartoe een en ander (uit het verleden) heeft geleid in het departement. Wij hebben daar begrip voor. Met het oog daarop hebben wij met de ambtelijke top afspraken gemaakt over hoe wij met het departement in gesprek kunnen gaan over de ontstane situatie.
Baart het u ook zorgen dat drie maanden na uw aantreden de ambtelijke leiding op uw ministerie zich genoodzaakt voelt om de ambtelijke organisatie gerust te stellen na een «ongemakkelijke week»? Zo nee, waarom niet?
Zoals is aangegeven in antwoord op vraag 2, hebben wij met de ambtelijke leiding gesprekken gevoerd over hoe om te gaan met de onstane situatie. Wij hechten aan een goede samenwerking tussen de politieke leiding en de ambtelijke organisatie.
Begrijpt u, net als de ambtelijke leiding van uw ministerie, dat veel van uw ambtelijke collega’s zich onveilig voelden bij de uitspraken van de Staatssecretaris op tv over de door de Hoge Raad strafrechtelijk veroordeelde uitspraken over «minder Marokkanen»? Trekt u zich dit ook bijzonder aan? Zo nee, waarom niet?
Wij vinden, samen met de ambtelijke leiding, de (sociale) veiligheid van ambtenaren zeer belangrijk. Op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) is ruimte voor alle ambtenaren die vanuit hun professionaliteit Nederland verder willen brengen, ongeacht de (on)zichtbare verschillen tussen mensen, zoals bijvoorbeeld levensovertuiging, geslacht, religie of afkomst. Het is belangrijk dat ambtenaren zich uit kunnen en durven spreken als zij zich onveilig voelen. Dergelijke signalen nemen wij serieus.
Staat u voor een werkomgeving waarin iedereen zich veilig voelt en op een integere manier kan werken? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de kracht van uw ambtelijke organisatie schuilt in de diversiteit? Zo nee, waarom niet?
Ja, in lijn met de antwoorden 4 en 5 is het belangrijk om te benoemen dat wij blij zijn met alle ambtenaren van IenW en de ondersteuning die zij ons bieden.
Begrijpt u de zorgen op uw ministerie over het feit dat – los van de inhoudelijke koerswijziging – de deur van uw ministerie wagenwijd opengezet wordt voor de machtige lobby van Schiphol en KLM? Zo nee, waarom niet?
Bij besluitvorming vindt altijd een brede belangenafweging plaats. In dat kader worden o.a. gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de luchtvaartsector en met de Maatschappelijke Raad Schiphol (MRS) en de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS).
Kunt u zich voorstellen dat uw handelwijze ook negatieve gevolgen kan hebben voor het vertrouwen van omwonenden van Schiphol in uw ambtenaren die zich jarenlang hebben ingezet voor een zorgvuldige besluitvorming over de toekomst van Schiphol? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de politiek om de koers te bepalen. Dit kabinet zet zich ervoor in om de rechtspositie van de omwonenden van Schiphol te herstellen. Tegelijkertijd hecht het kabinet belang aan de economische betekenis van de luchtvaart en Schiphol voor de Nederlandse economie. Het beleid is gericht op het vinden van de goede balans tussen deze belangen. Voor het doorlopen van een zorgvuldig proces is het belangrijk om alle partijen, waaronder dus ook de omwonenden, mee te nemen in de besluitvorming. Om die reden is de Minister op 8 september en 23 oktober persoonlijk in gesprek gegaan met de MRS.
Wat heeft u gedaan om de zorgen over uw toegankelijkheid voor de lobby van Schiphol en KLM weg te nemen?
Zoals in antwoord 7 al is aangegeven is het, in het kader van de brede belangenafweging, van belang dat met alle stakeholders wordt gesproken. Vertegenwoordigers van Schiphol en KLM behoren daar ook toe.
Kunt u, de Staatssecretaris, zich uw uitspraken tijdens uw eerste termijn bij de begrotingsbehandeling I&W herinneren, waarbij u zei: «Over de interne communicatie in gesprekken op het ministerie doe ik geen uitspraken. Het enige wat ik wel wil opmerken, is dat mij geen signalen bekend zijn dat ik vertrouwen moet terugwinnen»?
Ja.
Klopt het dat er bij het kennismakingsgesprek op 9 juli al zorgen zijn geuit over kwetsende uitspraken die u beiden heeft gedaan?
Tijdens de kennismakingsbijeenkomst op 9 juli is er een kritische vraag gesteld aan de bewindspersonen. Om samen met het ambtelijk apparaat aan de slag te kunnen gaan voor Nederland is het belangrijk om over en weer een vertrouwensband te hebben en daarom is het juist goed dat er vragen gesteld worden.
Hoe kan het dat u, de Staatssecretaris, ondanks de eerder geuite zorgen bij het kennismakingsgesprek, twee maanden later in een uitzending van WNL Goedemorgen Nederland herhaalde achter de «minder-minder»-uitspraak van Geert Wilders te staan?
De Staatssecretaris heeft hier in zijn rol als Staatssecretaris reeds afstand van gedaan.
Kunt u, de Staatssecretaris, zich ook uw uitspraken tijdens uw tweede termijn bij de begrotingsbehandeling I&W herinneren waarbij u zei: «Ik heb begrepen dat er wat onduidelijkheid is over mijn opmerking dat bij mij geen signalen bekend zijn van mensen op het ministerie waarvan ik het vertrouwen moet terugwinnen. Ik heb begrepen dat er mensen zijn die daarover graag met mij willen praten. Dat zeg ik bij dezen toe. Mijn deur staat namelijk altijd open»?
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat er kennelijk in de eerste termijn nog geen signalen bekend waren en dit tijdens de tweede termijn gecorrigeerd moest worden?
De uitspraken van de Staatssecretaris in de eerste termijn lijken zodanig te zijn geïnterpreteerd als dat hij zou stellen dat er nooit een kritische vraag aan hem gesteld zou zijn. Dat beeld is niet terecht (zie antwoord 11) en dat heeft de Staatssecretaris in tweede termijn willen corrigeren.
Hoe vaak hebt u sinds uw aantreden signalen ontvangen dat op uw ministerie zorgen zijn over de verhoudingen tussen u en uw ministerie? En wat hebt u met deze signalen gedaan?
Zoals eerder opgemerkt zijn bij de kennismakingsbijeenkomst op 9 juli vragen gesteld. Zoals hierboven al opgemerkt hebben wij met de ambtelijke top afspraken gemaakt over hoe we hierover met de organisatie in gesprek gaan. Wij hebben er vertrouwen in dat de ambtelijke organisatie en wij elkaar steeds beter begrijpen. Wij waren bijvoorbeeld erg tevreden over de ambtelijke ondersteuning tijdens de begrotingsbehandeling IenW. Natuurlijk kan er weleens sprake zijn van een verschil van inzicht, maar er is altijd ruimte om daar het gesprek over aan te gaan.
Bent u van mening dat de verhoudingen tussen u en uw ambtelijke organisatie verbetering behoeft? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 15 beschreven hebben wij er vertrouwen in dat we goed samen kunnen werken met de ambtelijke organisatie. Zoals in antwoord 14 is aangegeven blijven we in gesprek met de ambtelijke organisatie om dit te waarborgen.
Deelt u de mening dat het slecht is voor het vertrouwen van ambtenaren in de politieke leiding wanneer een bewindspersoon stelt achter uitspraken te blijven staan waarvan de hoogste rechter heeft geoordeeld dat deze strafbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 12 is beschreven is, heeft de Staatssecretaris hier in zijn rol als Staatssecretaris reeds afstand van gedaan.
Wat gaat u concreet doen om de verhoudingen tussen u en uw ambtenaren te verbeteren en het vertrouwen terug te winnen?
In onze eerste maanden in functie zijn er verschillende complexe beleidsdossiers aan bod gekomen en hebben er verschillende debatten plaatsgevonden. De ambtelijke ondersteuning op die dossiers en rondom de debatten is zeer adequaat gebleken. Het is belangrijk dat we met elkaar in gesprek blijven als er zorgen leven. Wij zien de rest van onze ambtsperiode dan ook vol vertrouwen tegemoet.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar voor aanvang van het herfstreces beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Herkent u het beeld dat stokoude, slecht verzekerde olietankers van de Russische schaduwvloot afgelopen half jaar ruim 400 keer langs de Nederlandse kust zijn gepasseerd?1 2
Het Ministerie van IenW houdt het overzicht van het totale aantal passerende zeeschepen binnen de Exclusieve Economische Zone (EEZ) niet actief bij. Dit doen Kustwacht en de Marine wel. Zij houden real-time toezicht op schepen op de Noordzee. Dit geldt ook voor schaduwvlootschepen. Het is onwenselijk dat olietankers zonder verzekering door de Nederlandse EEZ varen. Op grond van internationale regelgeving van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) zijn zeeschepen van vlaggenstaten die IMO-verdragen hebben geratificeerd, verplicht zich te verzekeren. Deze Protection and Indemnity (P&I)-verzekering biedt scheepsbeheerders dekking voor aansprakelijkheid bij schade, zoals schade aan het milieu als gevolg van olieverontreiniging. Binnen de EEZ geldt echter het recht van vrije doorvaart, waardoor er op zee geen mogelijkheden zijn om in te grijpen bij onverzekerde schepen van buitenlandse vlaggenstaten.
Wat is uw reactie op de stelling dat het niet de vraag is of, maar wanneer er een milieuramp zal plaatsvinden, aangezien het hier om veelal oude en slecht onderhouden schepen gaat?
Om naar zee te kunnen vertrekken moeten zeeschepen voldoen aan strenge milieu-, veiligheids- en bemanningseisen. Ook moeten zeeschepen met certificaten kunnen aantonen dat ze volgens internationale vereisten verzekerd zijn. Deze technische en operationele eisen worden door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) vastgesteld en gelden wereldwijd. Zonder internationale veiligheidscertificaten worden schepen aangehouden bij mondiale controles door havenstaten (Port State Control). Schepen mogen na een aanhouding pas weer naar zee vertrekken wanneer het schip aan alle eisen voldoet en de bijbehorende certificaten op orde zijn. Hoewel de wetgeving in reguliere omstandigheden goed functioneert, vraagt omzeiling hiervan door de schaduwvloot om een ander instrumentarium om milieu- en veiligheidsrisico’s te voorkomen. In internationaal verband wordt hier actief naar gezocht. Zo heeft Nederland actief meegewerkt aan de totstandkoming van een IMO resolutie waarin vlaggenstaten en andere maritieme stakeholders worden opgeroepen om maatregelen te nemen om risico’s omtrent de «schaduwvloot» te voorkomen. Daartoe pleit Nederland er in EU-verband, IMO-verband en binnen de overleggremia van Port State Controle regimes voor om extra informatie over risicovolle olietankers te delen en zodoende de inspectielast voor deze schepen mondiaal op te voeren. Daarnaast zorgen overzichten in IMO van schepen die met valse certificaten varen voor de nodige «naming and shaming». Hierbij wordt ook de desbetreffende vlaggenstaat vermeld wiens certificaten vals gebruikt worden. Ook S&P Global, de organisatie die de IMO-nummers aan schepen uitgeeft, houdt een database bij van schepen met valse certificaten die door IMO-lidstaten te raadplegen is. Op deze wijze worden vlaggenstaten gewezen op hun verantwoordelijkheden om verdragsverplichtingen na te komen, om milieu- en veiligheidsrisico's van schaduwvloot schepen te ondervangen.
Ziet u het risico dat dergelijke schepen door Rusland ook gebruikt kunnen worden als wapen, zoals de Rus Vladimir Milov in het artikel claimt?
Zoals in het openbaar jaarverslag van de MIVD staat vermeld, brengt Rusland infrastructuur op de Noordzee heimelijk in kaart en onderneemt het activiteiten die duiden op spionage. Het valt niet uit te sluiten dat deze schaduwvloot ook voor heimelijke doeleinden gebruikt kan worden. Het kabinet vindt daarom dat er extra aandacht moet zijn voor veiligheid van de Noordzee infrastructuur en neemt hiervoor aanvullende maatregelen zoals opgenomen in het Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur.3
Klopt het dat als er een milieuramp plaatsvindt waarbij het betrokken schip slecht verzekerd is en het onduidelijk is wie de eigenaar van het schip is, de kosten daarvan op het bord komen van het land in wiens wateren het ongeluk plaatsvindt?
Scheepvaart is een internationale aangelegenheid en voor ongevallen op zee bestaan verschillende internationale aansprakelijkheidsverdragen. Eén daarvan is het Fondsverdrag 1992 (Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, 1992), op grond waarvan het IOPC Fonds is opgericht (International Oil Pollution Compensation Funds). Nederland is verdragspartij bij het Fondsverdrag 1992. Het IOPC Fonds keert uit wanneer de kosten van schade door een ongeval met olietankschepen de verzekering van de scheepseigenaar overstijgt of de eigenaar van het schip niet kan worden achterhaald. Degenen die schade hebben geleden kunnen aanspraak maken op een betaling door het IOPC Fonds. Dit betekent concreet dat bij het plaatsvinden van een milieuramp in eerste instantie meteen moet worden ingegrepen door het land zelf om de olie op te ruimen en verdere schade en vervuiling te voorkomen. Ook het Europees agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) kan hierin bijstand verlenen. Daarna bestaat de mogelijkheid om deze kosten door middel van schadeclaims te verhalen op het IOPC Fonds. De toename van slecht verzekerde olietankschepen baart de verdragspartijen van het IOPC Fonds, waaronder Nederland, zorgen. Daarom werkt de Algemene Vergadering van het IOPC Fonds aan een resolutie waarin, net zoals in de IMO resolutie benoemd onder vraag 2, alle verdragsstaten worden opgeroepen om risico’s omtrent de «schaduwvloot» te voorkomen en hun verdragsverplichtingen na te komen, om milieu- en veiligheidsrisico's van zeeschepen te ondervangen.
Is er een juridische mogelijkheid om olietankers van slechte staat die gevaarlijk zijn voor mens en milieu en die mogelijk niet of slecht verzekerd zijn te weren uit internationale wateren?
Internationale wateren vallen onder de «volle zee». In het VN Zeerechtverdrag4 is bepaald dat daar de vrijheid van de scheepvaart voorop staat. Geen enkele staat kan rechtsgeldig een deel van de volle zee aan zijn soevereiniteit onderwerpen. Verder heeft iedere staat het recht om schepen onder zijn eigen vlag op de volle zee te laten varen. Ook heeft alleen de vlaggenstaat het recht om strafrechtelijke vervolging in te stellen tegen een kapitein indien er een aanvaring of ander voorval dat verband houdt met de navigatie van het schip, plaatsvindt.
Wel kan er ingegrepen worden zodra het schip een haven aandoet. Zonder internationale veiligheidscertificaten worden schepen aangehouden door de Port State Control. Schepen mogen na een aanhouding pas weer naar zee vertrekken wanneer het schip aan alle eisen voldoet en de bijbehorende certificaten op orde zijn.
Kunt u aangeven hoe effectief volgens u het laatste sanctiepakket is, waarbij 27 individuele schepen op de Europese sanctielijst zijn geplaatst?
Het instellen van sancties heeft verschillende doelen. Ze geven een signaal van afkeuring, maken het moeilijker om ongewenst gedrag door te zetten, stimuleren gedragsverandering, ontmoedigen anderen om hetzelfde gedrag te vertonen en bestendigen de normen van het internationaal recht. Mede op Nederlands initiatief zijn in het veertiende sanctiepakket de mogelijkheden vergroot om schepen toegang tot onze havens en dienstverlening te verbieden.
Het sanctioneren van individuele schepen uit de schaduwvloot is een effectieve maatregel gebleken. De schepen die op de Europese sanctielijst worden geplaatst zien een significante daling in opbrengsten uit de handel in olie. Daarnaast ervaren deze schepen moeilijkheden in het aangaan van samenwerkingen met dienstverleners, zoals ingenieurs.5 Het afschrikkende effect van de sancties zorgt ervoor dat de individuele schepen dagelijkse hinder ervaren.
Het is zaak dat deze lijst met schepen voortdurend geüpdatet wordt, zoals we dit ook met andere sanctielijsten doen. Nederland trekt hierin samen op met de EU-lidstaten, en G7-partners.
Is bij u de lijst bekend van de Kiev School of Economics Institute van alle tankers die zonder adequate verzekering Russische olie vervoeren? Zo ja, kunt u een inschatting geven hoe betrouwbaar deze lijst volgens u is?
Ja, het kabinet is bekend met deze lijst. In de aanpak van de schaduwvloot maakt het kabinet gebruik van onderzoeken van verscheidene experts en staat het ook in nauw contact met experts van Kyiv School of Economics, die belangrijk werk doen bij het in kaart brengen van de schaduwvloot. De onderzoeken van Kyiv School of Economics naar de schaduwvloot zijn naar inschatting van het kabinet professioneel en betrouwbaar en het kabinet maakt er dan ook gebruik van. Desalniettemin is het voor sanctionering van afzonderlijke schepen van belang om onderzoeken van externe experts aan te vullen met eigenstandig onderzoek.
Klopt het dat momenteel wordt gewerkt aan verdere uitbreiding van de lijst van gesanctioneerde schaduwvlootschepen? Zo ja, bent u bereid om te bevorderen dat alle schepen die op de lijst van de Kiev School of Economics Institute staan worden toegevoegd aan deze lijst?
Het kabinet pleit ervoor om de economische druk op Rusland verder op te blijven voeren met aanvullende sancties en aanpak van sanctie-omzeiling. Het is niet in het belang van de Nederlandse onderhandelingsinzet om hier in detailniveau op in te gaan, maar de aanpak van de schaduwvloot door aanvullen van de lijst met schepen is prioriteit van het kabinet, waarbij het zeker gebruik maakt van onderzoeken van experts waaronder die van de Kyiv School of Economics. Wel is het van belang dat voor ieder schip een gedegen bewijspakket wordt samengesteld dat bestaat uit meerdere bronnen opdat sanctionering ook bij de rechter stand kan houden.
Deelt u de observatie dat een groot gedeelte van de olie die door deze schepen vervoerd wordt, geraffineerd wordt in Turkije, waarna het als verwerkte brandstof terug wordt verkocht aan (onder andere) Nederland? Herkent u zich in de observatie dat dit effectief neerkomt op witwassen?3
De EU en G7 hebben de rechtstreekse import van Russische ruwe aardolie en aardolieproducten naar de EU- en G7- lidstaten middels sancties verboden. Daarnaast hebben zij een prijsplafond-mechanisme ingesteld. Russische ruwe aardolie en aardolieproducten kunnen niet meer naar EU- en G7-leden, maar nog wel naar de wereldoliemarkt worden geëxporteerd tegen een gereduceerde prijs (max $ 60/vat ruwe aardolie) met dienstverlening van bedrijven uit EU- en G7-lidstaten. Doel is om Russische inkomsten te raken, terwijl tekorten op de internationale oliemarkt worden voorkomen en een opwaartse druk op de olieprijs wordt gereduceerd. Russische ruwe aardolie en aardolieproducten verhandeld boven het prijsplafond zijn uitgesloten van Westerse dienstverlening. Dit is van invloed op de Russische inkomsten uit olie-export en daarmee de beschikbaarheid van middelen voor de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne zonder de wereldoliemarkt te verstoren.
In het zesde EU sanctiepakket is vastgesteld dat bijvoorbeeld dieselimport met Turkse oorsprong buiten de reikwijdte van de sancties valt. In de productie van deze diesel kan voor een deel gebruik zijn gemaakt van Russische ruwe aardolie. Invoer van aardolieproducten van Turkse oorsprong is op basis van de sanctiemaatregelen tegen Rusland dus niet verboden, ook al zou bij de productie van deze diesel ruwe aardaardolie afkomstig uit Rusland gebruikt worden. De oorsprong van goederen waarvoor sanctiemaatregelen gelden wordt vastgesteld op basis van niet-preferentiële oorsprongsregels zoals vastgelegd in het Douanewetboek van de Unie (Verordening (EU) Nr. 952/2013). De oorsprong van het aardolieproduct hangt onder andere af van de bewerking die de gebruikte ruwe aardolie heeft ondergaan, alsook de relatieve hoeveelheden van ruwe aardolie van verschillende oorsprong die gebruikt zijn in het productieproces.
Deelt u de zorg dat als u noch in staat bent de doorvaart van deze slechte tankers, noch de aankoop van witgewassen Russische brandstof een halt toe te roepen, de huidige sanctiemaatregelen ontoereikend zijn? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken hoe in een 15e sanctieregime aan beide praktijken een einde kan worden gebracht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt nauw samen met internationale partners in de aanpak van de Russische schaduwvloot en andere sancties die het Russische verdienvermogen op mondiale olie- en gasmarkten te ondermijnen. Nationaal wordt daarnaast nauw samengewerkt tussen handhavingsinstanties, waaronder de Douane en de Kustwacht die concrete actie ondernemen. Daarnaast spant het kabinet zich actief in om het onderwerp in IMO-verband op de agenda te houden.
Het ondermijnen van het Russische verdienvermogen en de aanpak van sanctieomzeiling blijft echter een kwestie van lange adem. Omdat Rusland voortdurend nieuwe omzeilingsmogelijkheden ontwikkelt is het van belang dat de sanctiecoalitie blijft innoveren met nieuwe sanctie-instrumenten. Nederland levert hier een zeer actieve bijdrage aan en zal dat ook richting het vijftiende pakket doen. De verdere aanpak van de schaduwvloot en het ondermijnen van Russisch verdienvermogen op mondiale energie- en grondstoffenmarkten zijn hierbij blijvende prioriteit van het kabinet, in uitvoering van de motie Koekkoek en Dassen over een pakket aan maatregelen teneinde de situatie omtrent de Russische schaduwvloot in Zeeland aan te pakken en de motie Klaver, Dassen & Paternotte over in Europees verband pleiten voor beperkende maatregelen wat betreft import uit Rusland in het nucleair domein en van LNG.7 Het is echter niet in het belang van de onderhandelingen en de Nederlandse onderhandelingspositie om verder in detail te gaan over concrete voorstellen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor het tweeminutendebat sancties beantwoorden?
Ja.
Herinnert u zich de motie-Omtzigt c.s. van april 2023, waarmee de Kamer unaniem vroeg om advies over openbaarheid van de stukken over de Bijlmervliegramp?1
Ja, een beleidsreactie met de stand van zaken van de uitvoering van de motie is op 30 september jl. aan de Kamer gestuurd.1
Hoe beoordeelt u het dat u nu eerst twee externe onderzoeken gaat doen naar de mogelijke uitvoering van twee van de vier aanbevelingen?2
Voor aanbeveling 4 van het ACOI wordt een extern onderzoek uitgevoerd. Aanbeveling 3 wordt uitgevoerd door het Ministerie van IenW in afstemming met een aantal organisaties en de Ministeries van OCW, BZK en JenV.
Met aanbeveling 4 adviseert het ACOI om te investeren in de toegankelijkheid van het archief voor betrokkenen en onderzoekers. Bij het beoordelen van de stukken ter uitvoering van aanbeveling 1 en 2 is door IenW een veel uitgebreider overzicht gemaakt van de diverse documenten in verschillende dossiers van het Nationaal Archief. ACOI adviseert het onderzoek ook te richten op meerdere archieven, zoals het Stadsarchief Amsterdam en mogelijk andere. Extern onderzoek is nodig om de relevante archieven in beeld te krijgen. Er is specifieke expertise uit de archiefwereld nodig om te zorgen dat de opvolging van deze aanbeveling werkbaar is voor de verschillende archieven. Daarnaast is die expertise ook nodig om te zorgen dat de uitvoering voorziet in de behoefte van nabestaanden en bewoners. Bij het Ministerie van IenW is deze expertise niet aanwezig.
Wilt u de precieze vraagstelling van die onderzoeken aan de Kamer doen toekomen?
Voor het onderzoek naar aanbeveling 4 zijn door IenW voor inhoudelijke expertise verschillende verkennende overleggen gevoerd met het Ministerie van OCW, het Stadsarchief Amsterdam en een mogelijke uitvoerder om zo snel en zo goed mogelijk de aanbeveling op te volgen. Om te investeren in de toegankelijkheid van de archieven is in lijn met het ACOI-rapport hieruit de volgende vraagstelling geformuleerd: Onderzoek hoe bestaande inventarissen kunnen worden verduidelijkt, of er andere relevante archieven zijn en wat de behoeften zijn van nabestaanden en omwonenden om de toegankelijkheid van het Bijlmervliegramparchief met een (mogelijke online) onderzoeksgids te vergroten.
Het onderzoek naar aanbeveling 3 kent geen vraagstelling voor extern onderzoek, omdat het ministerie dit zelf uitvoert. Hierbij wordt in ieder geval gekeken naar de wettelijke verdeling van de verantwoordelijkheid, de invulling van een balancing test en de mogelijkheid om een generieke beoordeling bij de balancing test toe te passen. Ook wordt gekeken naar het belang van de bescherming van onderzoeksgegevens om de luchtvaartveiligheid te verbeteren. Over de vraag in hoeverre de openbaarmaking van de archiefstukken in lijn is met de internationale (ICAO) regelgeving vindt op 22 oktober een technische briefing plaats met de Kamercommissie van IenW.
Hoeveel gaan die onderzoeken kosten in tijd en in geld?
Het streven is het onderzoek naar aanbeveling 4 in het eerste kwartaal van 2025 gereed te hebben. De kosten hiervoor zijn nog niet definitief bekend.
Het onderzoek naar aanbeveling 3 wordt door het Ministerie van IenW uitgevoerd. Eerder is de Kamer geïnformeerd dat de benodigde inspanning vanuit IenW, de overige betrokken ministeries en het Nationaal Archief groot is. Zie ook de beantwoording op vraag 8.
Deelt u de verbazing over de noodzaak van een advies over de balancing test?
De balancing test wordt sinds 2016 voorgeschreven door Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart. De invulling die het ACOI in aanbeveling 3 wenst voor de balancing test gaat verder dan hoe de balancing test wordt toegepast. Er wordt geen extern onderzoek of advies uitgebracht over (de noodzaak van) de balancing test. Het Ministerie van IenW bestudeert de aanbeveling en weegt in overleg met relevante partijen zorgvuldig de voor- en nadelen af binnen de wettelijke vereisten. Nagestreefd wordt transparant en duidelijk te zijn over onderzoeken in de burgerluchtvaart.
Als dit onderzoek zo noodzakelijk is, waarom is daar niet mee begonnen in de weken nadat het advies van ACOI is uitgekomen maar heeft u eerst maanden gewacht?
Het ACOI is in april 2023 begonnen met haar onderzoek en heeft de resultaten hiervan op 19 april 2024 gepubliceerd. Het ministerie is direct aan de slag gegaan met de opvolging van de aanbeveling. Het ACOI heeft aanbevolen om «zo snel mogelijk» de door haar genoemde dossiers openbaar te maken. Het ACOI stelt verder in haar rapport dat «wanneer de dossiers openbaar zijn gemaakt» (aanbeveling 1) «en vervolgens in de resterende documenten 64 dossiers zoveel mogelijk documenten door het spitsen van dossiers ook openbaar zijn gemaakt» (aanbeveling 2), voor de «uiteindelijke resterende documenten met toepassing van een balancing kan worden vastgesteld of toegang mogelijk is» (aanbeveling 3).
Voor de uitvoering van aanbeveling 1 en 2 zijn alle stukken (circa 1.300) in de dossiers van de Raad van de Luchtvaart inzake de Bijlmervliegramp beoordeeld. Deze inzet was nodig voor de uitvoering van aanbevelingen 3 en 4. De benodigde expertise voor de uitvoering van aanbeveling 1 en 2, is tevens vereist voor de beoordeling van aanbeveling 3. Deze expertise is beperkt voorhanden en kan ook niet worden ingehuurd, waardoor volgordelijkheid in de uitvoering nodig is. De uitgebreidere inventarislijst die is ontstaan bij de uitvoering van aanbeveling 1 en 2, wordt meegenomen in het onderzoek van aanbeveling 4. Dit geldt ook voor inzichten uit intussen gevoerde gesprekken met het Nationaal Archief en het Stadsarchief Amsterdam.
Wilt u behalve alle organisaties die u nu betrokken zijn bij het advies over de balancing test en die waarschijnlijk zullen pleiten voor grote terughoudendheid, ook organisaties op gelijke voet betrekken die pleiten voor openbaarheid, zoals vertegenwoordigers van de nabestaanden en onderzoeksjournalistiek (Nederlandse Vereniging van Journalisten – NVJ)?
Bij het onderzoek naar aanbeveling 3 worden organisaties vanuit hun wettelijke verantwoordelijkheid betrokken, zoals het Ministerie van OCW vanuit haar verantwoordelijkheid voor de Archiefwet en de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) vanuit haar verantwoordelijk voor luchtvaartongevallenonderzoek. De Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers wordt vanuit hun expertise benaderd voor het onderzoek. IenW hecht eraan dat ook de wensen en het perspectief van nabestaanden en bewoners goed wordt meegenomen in de onderzoeken. Binnenkort nemen IenW en het Nationaal Archief deel aan een informatiebijeenkomst voor de bewoners en nabestaanden van de Bijlmervliegramp. Deze bijeenkomst wordt georganiseerd door het Stadsdeel Zuidoost en het ACOI.
Kunt u een tijdlijn – startend bij de eerste Kamervragen die om openbaarheid vroegen – geven wanneer de balancing test klaar is en de stukken openbaar zullen zijn? Vindt u dat redelijk na april 2023?
Voorop gesteld wordt dat een balancing test om inzage te krijgen in vertrouwelijke stukken sinds 2016 mogelijk is en op verzoek wordt uitgevoerd. Waar het hier om gaat is het beoordelen en waar mogelijk uitvoeren van de aanbevelingen van het rapport van het ACOI. Het opstellen van het rapport heeft het ACOI een jaar gekost. Het beoordelen van de stukken dat door het ACOI is gedaan, moet door IenW opnieuw worden uitgevoerd. Dit is nodig omdat IenW verantwoordelijk is voor de inhoud van het archief en vanuit de verantwoordelijkheid dat Nederland voldoet aan verdragsverplichtingen. Dit is gebeurd in nauwe samenwerking met het Nationaal Archief als verantwoordelijke voor het beheer van het archief.
Zoals in antwoord 6 is aangeven, is dit werk geprioriteerd in lijn met de aanbeveling van het ACOI om stukken zo snel mogelijk openbaar te maken. Het onderzoek door IenW met relevante partijen naar aanbeveling 3 wordt naar verwachting in het voorjaar van 2025 afgerond. Hieronder wordt een nadere tijdlijn gegeven.
Op 19 januari 2016, tijdens het vragenuur in de Tweede Kamer, heeft de toenmalige Staatssecretaris van IenM antwoord gegeven aan de Kamerleden Elias (VVD), Monasch (PvdA), Omtzigt en Van Helvert (CDA), op vragen over het archief van de Rijksluchtvaartdienst en de termijn waarin de openbaarheid van ongevalsarchieven wordt beperkt (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 43, item 4). In aanvulling daarop heeft op 25 maart 2016 de Staatssecretaris van IenM antwoord gegeven op schriftelijke vragen van de Kamerleden Omtzigt en Van Helvert, ingezonden op 4 maart 2016 inzake de geheimhouding van de stukken (Zie Handelingen II vergaderjaar 2015/16, nr. 2040).
Op 11 oktober 2022 heeft de vaste commissie voor BZK een burgerbrief ontvangen met een vraag over de openbaarheidsbeperking van het archief van de Bijlmervliegramp. Deze brief is ter beantwoording doorgeleid naar de Minister van IenW die de Kamer op 23 november 2022 heeft geïnformeerd (Kamerstuk 22 861, nr. 37). In reactie daarop heeft de vaste commissie voor BZK op 27 januari 2023 een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van IenW. Bij brief van 22 maart 2023 zijn deze vragen beantwoord (Kamerstuk 22 861, nr. 39).
Tijdens het tweeminutendebat 13 april 2023 «Geheimhouding stukken Bijlmerramp 1992» worden twee moties ingediend. De motie Leijten (Kamerstuk 22 861, nr. 41) wordt verworpen en de (gewijzigde) motie Omtzigt c.s. (Kamerstuk 22 861, nr. 42) wordt aangenomen.
Ter uitvoering van de werkzaamheden van de motie Omtzigt verleent IenW per brief op 18 juli 2023 toestemming aan het ACOI voor de volledige toegang tot de documenten in het archief van de Raad voor de Luchtvaart bij het Nationaal Archief. Op 26 juli 2023 is door IenW op verzoek aan zeven personen van het ACOI toestemming verleend voor het inzien van de stukken waaraan een openbaarheidsbeperking was gesteld met het oog op het belang van de Staat of zijn bondgenoten en op 26 september 2023 op verzoek nog eens aan vier personen van het ACOI. In de maanden augustus t/m november 2023 heeft het ACOI onderzoek gedaan in de archieven van de Raad van de Luchtvaart in het Nationaal Archief. In de maanden december 2023 en januari 2024 zijn gesprekken gevoerd met deskundigen, journalisten, wetenschappers en bewoners en nabestaanden van de slachtoffers van de vliegramp.
Op 15 maart 2024 is het ACOI-conceptrapport ter inzage aangeboden aan IenW voor een feitencheck met het verzoek uiterlijk op 22 maart commentaar te leveren. Verlenging van de inzagetermijn was desgevraagd niet mogelijk. Hierop is door IenW op 22 maart commentaar op hoofdlijnen geleverd vanwege de korte inzagetermijn van 1 week. Op 26 maart kwam het ACOI met een aanvullend voorstel voor het instellen van een commissie voor het uitvoeren van de balancing test (en nog zonder de toevoeging dat de commissie ook voor andere luchtvaartrampen in het archief van de Raad voor de Luchtvaart zou kunnen worden ingezet). Op verzoek van IenW ontvangt het ACOI op 29 maart een geactualiseerd conceptrapport (inclusief bijgewerkte aanbevelingen over de commissie). Tevens dringt IenW erop aan dat de OVV ook inzage krijgt in het conceptrapport, omdat bleek dat de OVV als belangrijke stakeholder niet was geïnterviewd bij het rechtsvergelijkend onderzoek. Het ACOI heeft daarop het conceptrapport op 27 maart verstuurd naar de OVV. Op 8 april stuurt de OVV zijn commentaar aan het ACOI met een afschrift aan de Minister van IenW.
Op 19 april 2024 heeft het ACOI het advies uitgebracht over de mogelijkheden om de openbaarheid van het archief over de vliegramp in de Bijlmermeer te vergroten. In de brief van 22 april jl. informeert de Minister van IenW de Kamer van een beleidsreactie te voorzien (Kamerstuk 22 861, nr. 46).
Over de aanbevelingen in het ACOI-rapport zijn op 24 april jl. Kamervragen gesteld door de leden Omtzigt, Palmen (beiden Nieuw Sociaal Contract), White (GroenLinks-PvdA), Ceder (ChristenUnie), Bamenga (D66), Van der Plas (BBB), Vedder (CDA), Van Nispen (SP), Ergin (DENK), Van Houwelingen (FVD), Stoffer (SGP), Koekkoek (Volt), Eerdmans (JA21), Van der Velde (PVV) en Martens-America (VVD). Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, nr. 2024D20035. Deze vragen zijn op 21 mei jl. door IenW beantwoord.
Na de publicatie van het ACOI-rapport is bij IenW direct capaciteit en budget vrijgemaakt om direct met de aanbevelingen 1, 2 en 4 alsmede (bovenvermelde) Kamervragen aan de slag te gaan. Met OCW is ook bij het Nationaal Archief vanwege de vaste procedures bij inzage van archiefstukken en documenten met openbaarheidsbeperking (vanwege het belang van de Staat of zijn bondgenoten) extra inzet geregeld. De beschikbaarheid van de studiezaal en de toezichthouder waren mede bepalend voor het tempo waarin de 80 inventarisnummers en de inhoud daarvan stuk voor stuk (ca. 1.300) konden worden doorgenomen.
Op 1 mei jl. is gestart met het beoordelen van alle stukken van de Bijlmervliegramp in het archief van de Raad van de Luchtvaart. Dit werk, als ook de beoordeling welke dossiers gesplitst moesten worden, is de hele zomer doorgegaan. In de tweede helft van de zomer is tegelijkertijd gekeken naar de voorbereidende werkzaamheden voor aanbevelingen 3 en 4. Naast het tweewekelijks overleg tussen IenW, OCW en het Nationaal Archief om de werkzaamheden en opstellen van de beleidsreactie te verzorgen, zijn er gesprekken gevoerd met verschillende partijen, waaronder het Stadsarchief Amsterdam, de Onderzoeksraad voor Veiligheid en de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers.
Zoals hierboven vermeld is op 21 mei jl. antwoord gegeven op schriftelijke vragen. Hiervoor was de inbreng van diezelfde personen van IenW die in het Nationaal Archief de werkzaamheden verrichtten essentieel. De expertise die voor de verschillende aanbevelingen nodig is, is beperkt beschikbaar.
Op 28 augustus is het Besluit inzake toestemming tot inzage in archiefstukken met betrekking tot het onderzoek naar het luchtvaartongeval dat op 4 oktober 1992 in de Bijlmermeer plaatsvond, gepubliceerd. Dit besluit is in werking getreden op 9 september 2024 en vanaf 10 september kon in het Nationaal Archief iedereen inzage krijgen in de in het besluit vermelde dossiers.
Op 30 september is de beleidsreactie op het ACOI rapport verstuurd aan de Tweede Kamer.
De uitwerking van de aanbevelingen 2, 3 en 4 lopen onverminderd door.
Welke apparatuur is nodig om de audiodossiers te bestuderen? Welke pogingen zijn het afgelopen jaar gedaan om die banden te bestuderen en de apparatuur te verwerven?
Er zijn drie typen audiovisuele dragers in het archief, die elk hun eigen type apparatuur vereisen: (1) Revox B77 geluidsbanden en Revox B77 Bandrecorder, (2) audiocassettes en cassetterecorder, (3) VHS videobanden en VHS videorecorder.
De cassetterecorder en VHS videorecorder zijn aanwezig bij het Nationaal Archief en gebruikt om de medewerkers van het ACOI en IenW, respectievelijk in oktober 2023 en mei 2024 de audiodossiers te laten beluisteren. De Revox B77 is zeer specialistische apparatuur waar specifieke expertise voor nodig is die niet bij het Nationaal Archief aanwezig is. Voor het instellen en afspelen van de geluidsbanden zijn externe professionals nodig. Het betreft materiaal dat beperkt openbaar is in het belang van de Staat of zijn bondgenoten. Daardoor kon het Nationaal Archief deze geluidsbanden niet met externe professionals delen. Bij het uitvoeren van aanbeveling 1 is gebleken dat magnetische beeld- en geluidsdragers door het afspelen in kwaliteit achteruit gaan. Op verzoek van het Nationaal Archief heeft IenW op 23 september toestemming verleend om alle audiovisuele dragers extern te laten digitaliseren. Hierdoor kunnen de drie geluidsbanden waarvoor de specialistische apparatuur nodig is, vervolgens inhoudelijk worden beoordeeld en de gedigitaliseerde audiocassettes en VHS videobanden kunnen digitaal ter inzage worden gegeven. Op 17 oktober is de digitalisering van alle geluidsbanden aan een externe professionele partij gegund.
Wie hebben er nu toegang tot de vertrouwelijke stukken? Kunt u een uitputtende lijst geven?
De stukken zijn beperkt openbaar in het belang van de staat of bondgenoten en worden beheerd bij het Nationaal Archief. Sinds het Besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 28 augustus 2024 (kenmerk IENW/BSK-2024/227830) hebben alle burgers toegang tot 27 dossiers uit het archief van de Raad voor de Luchtvaart (die nog wel beperkt openbaar zijn). Het Nationaal Archief deelt geen gegevens van personen die inzage hebben gevraagd en/of gekregen in stukken. Dit vanuit privacy/AVG-overwegingen en om burgers, onderzoekers, journalisten in staat te stellen om zo anoniem mogelijk stukken te kunnen raadplegen. Indien gedoeld wordt op medewerkers van het Nationaal Archief kan toegelicht worden dat enkel medewerkers die gescreend zijn toegang hebben tot de stukken. Vanuit veiligheidsoverwegingen wordt niet bekend gemaakt hoeveel en welke medewerkers dit zijn.
Van IenW hebben twee personen permanent toegang tot de stukken en voor de uitvoering van de aanbevelingen nog eens twee personen.
Zoals vermeld onder antwoord 8 is door IenW voor het onderzoek van ACOI op 26 juli 2023 aan zeven personen van het ACOI toestemming verleend voor het inzien van de stukken en op 26 september 2023 nog eens aan vier personen van het ACOI.
Kunt u deze vragen een voor een en voor dinsdag 22 oktober a.s. 10 uur beantwoorden in verband met de technische briefing?
Ja.
Het voornemen van dit kabinet om miljarden subsidie te geven aan Tata Steel |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ines Kostić (PvdD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «In India investeert Tata Steel miljarden zonder overheidssteun»?1
Ja.
Wat vindt u van de constatering dat Tata Steel Nederland sinds de overname van de staalfabriek in IJmuiden geen kapitaalinjectie of investering van het moederbedrijf heeft ontvangen?
De financiering van bedrijven is aan hen, in dit geval aan het bedrijf Tata Steel Nederland (TSN) en het moederbedrijf Tata Steel Limited (TSL). TSN geeft in het FD artikel aan dat er inderdaad geen kapitaalinjectie of lening is ontvangen vanuit het moederbedrijf, maar dat er ook geen dividend is uitgekeerd aan het moederbedrijf. Volgens het FD artikel heeft TSN over het afgelopen decennium jaarlijks gemiddeld € 350 miljoen geïnvesteerd. TSN heeft hierover aanvullend nog aangegeven dat een kapitaalinjectie of investering vanuit het moederbedrijf pas nodig is bij gebrek aan vermogen bij de dochteronderneming, en daarvan was tot dusver geen sprake.
In het kader van de maatwerkafspraken worden onderhandelingen gevoerd met TSN en TSL over de verduurzaming, het verminderen van overlast en het verbeteren van de gezondheid en leefomgeving. Daarbij zullen TSN en TSL allereerst zelf moeten investeren; de overheid overweegt dit te ondersteunen, daar waar dat bovenwettelijk is en past binnen Europese steunkaders.
Waarom bent u bereid als overheid wel miljarden aan subsidie te verstrekken aan Tata Steel IJmuiden terwijl het bedrijf zelf niet wil investeren, ook niet in achterstallig onderhoud, omdat ze het geen goede investering vindt?
In het FD artikel geeft TSN aan dat er het afgelopen decennium jaarlijks gemiddeld € 350 miljoen is geïnvesteerd. Daarnaast heeft TSN mij aanvullend aangegeven onder meer geïnvesteerd te hebben in maatregelen om te verduurzamen en om milieuverbetering te realiseren, zoals het Roadmap+ programma dat in 2025 wordt afgerond.
De primaire beslissing om te investeren in verduurzaming is aan het bedrijf zelf. De staat overweegt met de maatwerkafspraken de verduurzaming en het schoner maken van de staalproductie te ondersteunen, om sneller en meer te doen dan de wet vraagt. Met de maatwerkafspraken kan, mag en wil de staat alleen bovenwettelijke maatregelen ondersteunen. Achterstallig onderhoud hoort daar niet bij.
Wat vindt u van het argument dat Tata Steel Nederland maatwerksubsidie nodig zou hebben om versneld te vergroenen? Bent u op de hoogte dat met de huidige vergroeningsplannen Tata in 2030 maximaal 40% van de CO2 uitstoot reduceert en pas in 2045 klimaatneutraal zal zijn, terwijl onder het EU Emissions Trading System (EU-ETS-systeem) het in 2040 klimaatneutraal moet zijn en bij aankoop van het bedrijf in 2007 al bekend was dat de CO2 uitstoot in 2030 met 43% omlaag zou moeten?
De verduurzaming van de industrie is een grote transitie waar we met elkaar voor staan: om met bedrijven deze transitie te kunnen maken, vindt het kabinet het van belang ambitieuze plannen voor sneller en meer reductie dan volgens de wet verplicht, te ondersteunen. De overheid wil bedrijven graag ondersteunen om hun verduurzamingsopgave in Nederland te realiseren. Zie hiervoor de visie op de maatwerkaanpak van het vorige kabinet van april 20222, welke dit kabinet voortzet. Met de maatwerkafspraken spant het kabinet zich in om TSN zo spoedig mogelijk te laten verduurzamen om op korte termijn extra klimaat- en gezondheidswinst te realiseren.
De inzet is om allereerst een maatwerkafspraak over de eerste fase van de verduurzaming van TSN te maken, waarbij in 2030 tot 5 Mton CO2 per jaar kan worden gereduceerd, zoals afgesproken in de Expression of Principles in 2022. Dit komt inderdaad overeen met een reductie van 40% van de CO2 uitstoot. Bij tijdige beschikbaarheid van voldoende en betaalbare waterstof kan de reductie in fase 1 oplopen tot 45%.
Om volledig klimaatneutraal te worden volgen nog een tweede en derde fase van de verduurzaming. Volgens de plannen van TSN zal de productie rond 2045 klimaatneutraal zijn.3
In het EU ETS worden naar verwachting rond 2040 geen nieuwe emissierechten meer geveild. Dat betekent overigens niet dat er dan geen (bestaande) rechten meer in omloop zijn.
Dit beeld per 2040 betekent dat TSN mogelijk haar plannen voor de laatste stap van haar transitie zal moeten versnellen.
Waarom wilt u subsidie geven voor vergroening waarbij Tata Steel Nederland in 2045 groen staal zou produceren, terwijl het bedrijf in 2040 sowieso CO2 neutraal moet zijn aangezien er dan geen Europese emissierechten meer worden uitgegeven? Waarom geeft u aan dat de subsidie voor een versnelling zou zijn van de verduurzamingsopgave, terwijl die verduurzamingsverplichting er al veel eerder is?
Maatwerkondersteuning is dus nodig om snel stappen te zetten op het gebied van gezondheidswinst en verduurzaming. Zie verder ook het antwoord vraag 4.
Hoe denkt u dat Tata Steel weer een rendabel bedrijf kan worden en geen voortdurende staatssteun nodig heeft? Waar baseert u deze aanname op?
Zoals Wijers/Blom hebben aangegeven in hun rapport is de uitgangspositie van TSN voor de transitie naar groen staal gunstig. De verwachting is dat op termijn de vraag naar staal in Europa licht zal groeien. Ook geven Wijers/Blom aan dat TSN door haar aantrekkelijke ligging de potentie heeft om binnen Europa een sterke concurrentiepositie te veroveren als producent van groen staal4. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 28 maart jl. is het besluit van het kabinet in te zetten op een maatwerkafspraak met TSN met als uitgangspunt levensvatbare, groene en schone staalproductie in de IJmond. Hiervoor is gekozen na een zorgvuldige integrale afweging van de alternatieven vanuit verschillende perspectieven.
Worden de maatwerkafspraken gemaakt met de aanname dat Tata Steel Nederland uiteindelijk op waterstof overgaat en hierop een winstgevend bedrijf bouwt?
De geplande nieuwe installaties zijn technisch uitgerust om op waterstof te kunnen draaien.
Zoals eerder aangegeven5 worden de voorwaarden voor het verlenen van eventuele staatssteun op dit moment nader uitgewerkt. In eerdere goedkeuringsbesluiten van de Europese Commissie ten aanzien van staatssteun voor CO2-emissiereductie van andere staalfabrieken is terug te lezen dat gebruik van waterstof een voorwaarde is.
Over de voorwaarden van een maatwerkafspraak wordt op dit moment onderhandeld en daar kan ik dus in verband met de onderhandelingspositie van de staat en de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie niet verder op ingaan.
Hoe verhoudt deze aanname zich tot de inschattingen van de CEO van ArcelorMittal Europa dat Europese waterstof ook op lange termijn te duur zal zijn voor rendabele productie van groen staal – om concurrerend te zijn moet waterstof 2 euro per kilo kosten2, terwijl De Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) de productiekosten van groen waterstof in Nederland raamt op meer dan 13 euro per kilo, en de goedkoopste schattingen 6 euro per kilo zijn3?
Het kabinet is bekend met de zorgen bij industriële partijen over de nog hoge kosten voor de inzet van groene waterstof bij de productie van staal. In eerdere goedkeuringsbesluiten van de Europese Commissie ten aanzien van staatssteun voor CO2-emissiereductie van andere staalfabrieken is terug te lezen dat gebruik van waterstof een voorwaarde is.
De technologie en markt voor groene waterstof verkeren momenteel nog in een vroege ontwikkelingsfase. De kostendaling van waterstof uit elektrolyse hangt vooral af van de snelheid van wereldwijde uitrol. Naar verwachting zullen schaalvoordelen, standaardisatie, massaproductie en optimalisatie van ketens bijdragen aan lagere kosten, net zoals we dat voor zonne-energie en windenergie hebben gezien.
Om bij te dragen aan deze kostprijsdaling zet het kabinet in op de opschaling van groene waterstof. Dit doet de overheid middels het stimuleren van elektrolyseprojecten en import van groene waterstof, het stimuleren van innovatie en het verlagen van risico’s in de keten. Wereldwijd zitten er veel projecten in de pijplijn om de markt voor groene waterstof op te schalen.
De bereidheid van staalafnemers om een premium te betalen voor «groen staal» is ook een belangrijke factor. Voorlopig is het nog onduidelijk hoe dit marktsegment zich zal ontwikkelen in de komende jaren. Binnen de Europese industrie wordt er gepleit voor «bijmengverplichtingen» voor groen staal om de markt hiervoor op gang te brengen. Deze ontwikkelingen volgt het kabinet met belangstelling.
Bent u voornemens om ook in de toekomst permanent tenminste 1,5 miljard euro per jaar in energiesubsidies te geven aan Tata Steel voor de 6 miljoen ton staalproductie bij Tata IJmuiden om concurrerend te zijn? Zo ja, wordt hier ook rekening mee gehouden in de lange termijn budgetten van dit kabinet? Zo nee, waarom denkt u dan dat er toekomst is voor Tata IJmuiden om in Nederland groen staal te produceren?
Uw aanname van een subsidie van 1,5 miljard euro is niet te herleiden. Zoals aangegeven kan ik niet in het openbaar ingaan op de lopende onderhandelingen en een eventuele bijdrage van de staat. Het kan nooit de intentie zijn om een bedrijf permanent te subsidiëren. Het bedrijf zal zelf substantieel moeten investeren en zal dat alleen doen bij het vooruitzicht van een rendabele toekomst voor groen staal in IJmuiden. Zie verder ook de antwoorden op vragen 6 en 8 over mijn beeld bij de verschillende scenario’s.
Hoe kijkt u naar deze subsidie, die neerkomt op meer dan 160.000 euro per werknemer per jaar, in het licht van het tekort aan technisch geschoolde mensen die nodig zijn voor de energietransitie? Deelt u de mening dat we dit geld en de technisch geschoolde mensen beter kunnen inzetten voor de energietransitie en andere infrastructurele opgaven waar Nederland voor staat, en dat deze mensen dan beter af zouden zijn dan met de totale werknemerskosten van 98.000 euro per werknemer per jaar bij Tata?
Zoals aangegeven in het vorige antwoord is uw aanname van een subsidie van 1,5 miljard euro niet te herleiden. Ook is er geen sprake van een subsidie per werknemer. Een eventuele subsidie dient vooral gewogen te worden aan het belang van snelle gezondheidsverbetering in de IJmond regio, CO2 reductie, milieuwinst, en het belang bij te dragen aan Europese strategische autonomie op het gebied van staalproductie.
Bent u op de hoogte van de constatering in het jaarverslag van Tata Steel Nederland dat de vraag naar staal in Europa vorig jaar met 10% is gedaald en dat daardoor 20% van de hoogovens in Europa momenteel stilstaat en productie met 7% is afgenomen? Bent u tevens op de hoogte van de constatering op de website van Tata Steel dat «er is sprake van aanzienlijke overcapaciteit op de Europese markt»?4
Ja.
Gegeven bovenstaande constatering, deelt u de mening dat Tata Steel IJmuiden niet noodzakelijk is om voldoende staalproductie in Europa te behouden?
Dit voorjaar hebben Wijers/Blom uitgebreid onderzoek gedaan naar het belang van staalproductie bij TSN voor Nederland en Europa. Zij komen tot de conclusie dat staalproductie in IJmuiden van belang is voor Nederland en (de strategische autonomie van) Europa, en dat TSN in IJmuiden goed gepositioneerd is voor duurzame staalproductie. TSN heeft namelijk de op één na grootste geïntegreerde staalproductie site van Europa. TSN produceert met enkele andere staalproducenten hoogwaardig staal dat niet zomaar te vervangen is door ander staal. Zo heeft TSN een Europees marktaandeel van 25% in de verpakkingsstaal, wat hoge kwaliteit staal vraagt.
Daarnaast concluderen Wijers/Blom dat met het kwijtraken van de staalindustrie, ook de toegevoegde waarde, de innovatiekracht en de directe- en indirecte werkgelegenheid verloren gaan.
Gegeven het feit dat we in Nederland geen ijzerertsmijnen hebben en dus sowieso afhankelijk zijn van het buitenland voor onze staalproductie, deelt u de mening dat de autonomie niet wezenlijk verandert als we in Nederland staal in plaats van ijzererts zouden importeren? Zo nee, waarom niet?
De World Steel Organisation9 laat zien dat 54% van de wereldwijde crude steel productie geconcentreerd is in China. Daarnaast zijn ook landen als India, Rusland en Iran grote producenten van staal. Staal is nodig om kritische waardeketens voor de productie van spullen die we elke dag gebruiken en nodig hebben: auto’s, huishoudelijke apparaten, bruggen, spoorrails windmolens, maar ook tanks en wapens die we nodig hebben om ons land te verdedigen in tijden van oorlog.
Wijers/Blom concluderen dan ook dat vanuit het oogpunt van Europese strategische autonomie onverstandig zou zijn om de staalproductie uit Europa te laten verdwijnen. Daarnaast zit de meeste toegevoegde waarde en het onderscheidend vermogen bij staalproductie in de kwaliteit van het productieproces en daarmee eindproductie. Juist voor hoogwaardige staalsoorten wil je dan ook niet afhankelijk zijn van een enkel producerend land.
Wijers/Blom concluderen dat TSN in IJmuiden goed is gepositioneerd voor (duurzame) staalproductie binnen Europa en geven aan dat, mochten we de staalindustrie kwijtraken, ook de toegevoegde waarde, innovatiekracht en directe en indirecte werkgelegenheid verloren gaan. Ook zou dat vrijwel zeker betekenen dat afgeschaalde Europese productie elders op niet duurzame wijze zou worden voortgezet.
Europa is voor de productie van staal grotendeels afhankelijk van de importen van ijzererts uit diverse landen wereldwijd. Daarbij is Australië als grootste producent verantwoordelijk voor ongeveer 30%10 van de productie van ijzererts. Daarnaast zijn er diverse andere landen waar in ijzerertsmijnen ijzererts geproduceerd wordt en die de productie van ijzererts kunnen overnemen mochten er toeleveringsproblemen zijn in een bepaalde regio in de wereld.
Bent u op de hoogte van het feit dat Tata Steel Nederland vorig jaar 743 miljoen euro verlies heeft geleden voor belastingen?
Ja. TSN heeft mij hierover additioneel aangegeven dat het boekjaar (eindigend op 31 maart 2024) afgesloten is met een verlies van 556 mln. euro (743 mln. euro voor belastingen). TSN noemt als oorzaken hiervoor de lage mondiale staalprijzen en de vertraging van onderhoudswerkzaamheden (van met name Hoogoven 6) die de productie en afzet drukten.
Bent u op de hoogte van het feit dat Tata Steel Nederland op 31 maart 2024 (ten tijde van het jaarverslag) nog maar 104 miljoen euro aan banksaldo had, gelijk aan ongeveer 1–2 maanden aan personeelskosten?
In het openbare jaarverslag wordt dit banksaldo inderdaad genoemd.
Wat gebeurt er met de medewerkers van Tata Steel Nederlands als het bedrijf failliet zou gaan?
Inzet van de maatwerkafspraken is het behoud van een levensvatbaar, groen en schoon staalbedrijf in de IJmond met een duurzaam lange termijn verdienmodel.
De overheid gaat niet over een faillissement van het bedrijf. In het geval van een faillissement zijn er verschillende scenario’s denkbaar, daar wil ik niet over speculeren.
Wat gebeurt er met het belastinggeld als Tata Steel Nederland failliet zou gaan nadat het maatwerksubsidie heeft ontvangen?
Zoals eerder benoemd is de inzet van de maatwerkafspraak om een duurzamer staalbedrijf te realiseren en de gezondheidseffecten voor de omgeving te verminderen. Met een eventuele maatwerksubsidie ondersteunt de overheid de verduurzaming van bedrijven. De bedrijven zelf moeten dus ook investeren in verduurzaming.
De verdere inzet van de maatwerkafspraak, inclusief de wijze van het borgen van risico’s zoals faillissementen, is vertrouwelijk. De budgettaire gevolgen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat zijn onder voorbehoud van parlementaire autorisatie van de begroting
Waarom vindt u dat de Nederlandse overheid moet betalen voor de vergroening van een bedrijf dat uit zichzelf dit niet doet ondanks de regelgeving uit Europa waar het zich aan te houden heeft?
Het doel van de maatwerkafspraak is versnelde, verdergaande reductie van CO2 dan wat vanuit Europese regelgeving wordt afgedwongen en verbetering van de leefomgeving rond het bedrijf. Met de maatwerkaanpak willen we additionele CO2 reductie realiseren in 2030. Met de Europese regelgeving wordt er pas vanaf 2040/2045 substantiële reductie geborgd. Zie verder het antwoord op de vragen 1 t/m 4.
Wat vindt u van het feit dat als Tata Steel Nederland winst maakt met dank aan de maatwerksubsidie, dit volledig ten goede komt aan de Indiase miljardairsfamilies Tata en Mistry die naar verluidt meer dan 80% van het bedrijf in handen hebben?
Tata Steel Limited is de eigenaar van Tata Steel Nederland. Tata Steel Limited is een beursgenoteerde onderneming, waarvan ongeveer een derde van de aandelen in handen is van Tata Sons Pvt Ltd en de resterende aandelen in handen zijn van diverse private investeerders. De winsten van Tata Steel Nederland komen dan ook terecht bij een brede groep aandeelhouders en niet alleen bij de families die in de vraag benoemd worden.
Uiteindelijk is het goed voor Nederland als bedrijven hier winst maken: dat garandeert dat medewerkers hun baan kunnen behouden en dat er nieuwe investeringen mogelijk worden. Het zou dan ook goed zijn als TSN, na te hebben geïnvesteerd in verduurzaming en gezondheidsverbetering, winst maakt. In de maatwerkafspraken houd ik rekening met hetgeen waartoe de motie Erkens c.s.11 heeft opgeroepen: het voorkomen van over subsidiëring.
Bent u van plan om Tata Sons in India als eigenaar van Tata IJmuiden een voorziening te laten treffen voor de 12 miljard euro aan vervuiling die in de grond zit volgens Hans Wijers en Frans Blom, wat in lijn zou zijn met het vervuiler betaalt-principe? Hoe denkt u anders het bedrijf of toekomstige eigenaren verantwoordelijk te kunnen houden voor de vervuiling en de sanering daarvan?
In de brief die de voormalig Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan de Kamer gestuurd heeft ten aanzien van de milieuproblematiek bij TSN op 3 april jl.12 komen de volgende punten naar voren:
De inzet van de maatwerkafspraak, inclusief de wijze van het borgen van risico’s zoals de bodemsanering, is vertrouwelijk. De budgettaire gevolgen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat zijn onder voorbehoud van parlementaire autorisatie van de begroting.
Hoe denkt u te voorkomen dat dit dossier niet eindigt zoals het scheepsbouwconcern Rijn-Schelde-Verolme (RSV) waarbij heel veel overheidsgeld wordt verspild en uiteindelijk de werknemers er als nog niet beter van worden maar enkel de aandeelhouders?
Het is belangrijk dat, na de transitie, TSN een levensvatbaar bedrijf is dat op eigen benen kan staan. Wijers/Blom geven in hun rapport aan dat TSN goed gepositioneerd is voor duurzame staalproductie en competitief kan zijn in deze markt. Bij het maken van de maatwerkafspraak met TSN is lange termijn levensvatbaarheid het uitgangspunt, waarop het kabinet zal blijven toetsen.
Bent u bekend met het bericht «Tata Steel krijgt Britse staatssteun van 500 miljoen pond en schrapt 2.500 banen»?5
Ja.
Wat vindt u van het feit dat 30% van de banen bij Tata Steel in Engeland verloren gaat ondanks de kapitaalinjectie vanuit de overheid?
Deze deal is gesloten tussen Tata Steel UK/Tata Steel Limited en de Britse overheid. De details en afwegingen hierbij zijn mij niet bekend en is een zaak tussen deze partijen.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden?
Ja.
Het bericht ’Verbazing over ‘nep-beveiligers’ tijdens pro-Palestina demonstratie’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel |
|
Bent u bekend met het bericht «Verbazing over «nep-beveiligers» tijdens pro-Palestina demonstratie»?1
Ja.
Bent u bekend met het fenomeen van een particuliere «ordedienst» zoals de Protest Alliance Watch (PAW)?
Voor een ordentelijk verloop kan het wenselijk zijn dat de organisatoren van een demonstratie vooraf contact hebben met de gemeente om door te spreken wat de bedoeling is, zodat de gemeente en politie zich daarop kunnen voorbereiden. In dat overleg kunnen ook afspraken worden gemaakt en contactpersonen worden uitgewisseld.
De burgemeester van Leiden heeft in de gemeenteraad laten weten dat de aanwezigheid van personen die binnen de groep enigszins de orde bewaren geen probleem is, mits zij anderen niet belemmeren.2 Een dergelijke groep is dan ook niet ongebruikelijk. Het is aan het lokaal gezag om te beoordelen of een demonstratie plaats kan vinden en hoe deze plaats kan vinden.
Is deze ordedienst te bestempelen als een weerkorps? Is gehandeld in strijd met de Wet op de weerkorpsen?
Het oordeel of bepaald handelen valt onder een strafrechtelijk delict en het oordeel of bepaald handelen nader onderzocht dient te worden is voorbehouden aan het Openbaar Ministier en uiteindelijk aan de rechter. Datzelfde geldt voor de vraag of PAW in strijd heeft gehandeld met het in de Wet op de weerkorpsen neergelegde verbod. Ik treed niet in deze beoordeling.
Welke rechtsvorm heeft PAW? Wie heeft de leiding heeft over PAW?
In het ANBI-register op de website van de Belastingdienst en bij de Kamer van Koophandel zijn geen instellingen vermeld met de naam Protest Alliance Watch (hierna: PAW). PAW betreft een initiatief van Stichting Muslim Rights Watch Nederland.3 MRWN wordt wel vermeld in het ANBI-register op de website van de Belastingdienst, evenals de begindatum van de ANBI-status van deze stichting.
Is bij u bekend in welke landen een vorm van een PAW actief is? Is de werkwijze daar vergelijkbaar?
Nee, dat is mij niet bekend.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar PAW en de resultaten van dat onderzoek met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 3.
Is bij u bekend of de PAW op 7 oktober jongstleden op ieder station waar gedemonstreerd werd aanwezig was? Klopt het dat zij in ieder geval op Leiden Centraal waren? Kunt u aangeven waarom de politie hen niet weggestuurd heeft?
Het is mij niet bekend of PAW op 7 oktober ook bij andere demonstraties aanwezig is geweest. De burgemeester van Leiden heeft in de gemeenteraad laten weten dat de demonstratie is gefaciliteerd met toezicht vanuit de politie en dat de politie vanaf het begin van de demonstratie aanwezig was. De politie heeft laten weten niet te hebben waargenomen dat mensen gedwongen zijn verwijderd. Omdat de aanwezigheid van personen die binnen de groep enigszins de orde bewaren geen probleem is, was er geen aanleiding om deze personen weg te sturen.
Kunt u bevestigen dat de PAW geen bevoegdheden heeft? Kunt u voorts bevestigen dat de politie op geen enkele manier samenwerkt of heeft samengewerkt met PAW?
Ik kan bevestigen dat PAW geen bevoegdheden heeft en ook dat de politie niet samenwerkt met PAW. De overheid is primair verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde. Het staat iedereen vrij om gebruik te maken van het demonstratierecht. Wel is het belangrijk dat dit gebeurt binnen de grenzen van de wet en dat zulks nooit een belemmering mag vormen voor het handhaven van de openbare orde door de politie onder gezag van de burgemeester. Daarnaast benadruk ik dat de belemmering van derden door deelnemers aan een demonstratie, inclusief deelnemers die de taak op zich nemen om de orde te bewaren binnen de groep, een strafbaar feit kan opleveren. Als de rechten van demonstranten door derden worden belemmerd, is het aan de politie om daartegen op te treden.
Waar kan een burger terecht met een klacht over het gedrag van PAW?
De lokale driehoek is verantwoordelijk voor de veiligheid rond demonstraties en acties waarbij de wet wordt overtreden.
Deelt u de mening dat het (oogluikend) toestaan van een dergelijke «ordedienst» bijdraagt aan het verspreiden van onverdraagzaam en anti-integratief gedachtegoed en een directe bedreiging voor onze democratische rechtsstaat is?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de (strafrechtelijke) consequentie voor deelname aan of het lidmaatschap van PAW?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat een organisatie als PAW wordt geweerd uit onze straten?
Zoals blijkt uit bovenstaande antwoorden, is het niet verboden om dergelijke groepen in te zetten tijdens demonstraties. Zoals ook benadrukt in het antwoord op vraag 8, neemt dat niet weg dat de belemmering van derden door deelnemers aan een demonstratie, inclusief deelnemers die de taak op zich nemen om de orde te bewaren binnen de groep, een strafbaar feit kan opleveren. Als de rechten van demonstranten door derden worden belemmerd, is het aan de politie om daartegen op te treden.
Meer in zijn algemeenheid kan ik uw Kamer meegeven dat de veiligheidsconsequenties voor de Joodse gemeenschap bij sit-ins op NS stations een van de onderwerpen is die de Taskforce Bestrijding Antisemitisme ter hand neemt, zoals aangekondigd in de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030.4
Kunt u bevestigen dat er vanuit de rijksoverheid geen subsidies worden verstrekt aan PAW of aan PAW gelieerde organisaties?
Vanuit mijn departement zijn er geen subsidies verstrekt aan PAW dan wel aan Muslim Rights Watch Nederland. Ik heb alleen zicht op subsidies verstrekt vanuit mijn departement.
Kunt u bevestigen dat PAW of een aan PAW gelieerde organisatie geen ANBI-status heeft?
Zie antwoord vraag 4.
Het delen van alternatieve opties voor het uitstellen van de curriculumherziening. |
|
Sandra Beckerman , Doğukan Ergin (DENK), Ilana Rooderkerk (D66), Anita Pijpelink (PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Kunt u de scenarioverkenning ten behoeve van aanpassingen in het proces van de kerndoelenherziening (specifiek: nota #47559751) delen met de Kamer vóór het commissiedebat over de curriculumherziening en het masterplan basisvaardigheden op woensdag 16 oktober 2024? Zo nee, waarom niet?
Bij deze schrijf ik u dat ik niet aan uw verzoek kan voldoen. De genoemde nota is de nota ter ondertekening voor aanlevering van het wetsvoorstel herziening wettelijke grondslagen kerndoelen bij de Raad Sociaal Domein. In lijn met het kabinetsbrede beleid rondom openbaarmaking worden stukken ter voorbereiding van de ministerraad en onderraden in principe niet openbaar gemaakt om de eenheid van kabinetsbeleid te waarborgen. Genoemde nota diende ter voorbereiding van de bespreking in de onderraad en zal ik derhalve dan ook niet openbaar maken.
Kunt u deze vraag vóór woensdag 16 oktober 10:00 beantwoorden?
Ja.
De opvanglocatie in de Expohal in Assen. |
|
Don Ceder (CU) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van de situatie zoals die in Assen is ontstaan?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving.
Past de situatie die in Assen is ontstaan bij uw voornemen om de asielopvang verder te versoberen?
Nee, over de versobering van de opvang wordt uw Kamer op een later moment geïnformeerd.
Kunt u, gezien het feit dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) heeft aangegeven dat opvanglocaties zoals de Expo hal in Assen niet geschikt zijn voor opvang van langer dan twintig dagen en de gemeente Assen stelt dat bijna de helft van de mensen in de hal langer dan de afgesproken tijd in de hal verblijven, bevestigen dat mensen langer dan twintig dagen in de hal verblijven?
Op peildatum 13-11-2025 verbleven 90 van de 473 mensen in de Expohal Assen daar langer dan de norm van 20 dagen. Helaas is de druk op het opvangsysteem al geruime tijd hoog. Door een tekort aan reguliere opvangplekken moet daarom van noodopvang gebruik worden gemaakt. Het COA zet zich in om dit voor kinderen zoveel mogelijk te voorkomen. Waar toch noodzakelijk wordt getracht hen zo snel mogelijk in een regulier AZC te plaatsen. Het COA zet zich in om de kwaliteit van de voorzieningen in noodopvang zoveel mogelijk te borgen, inclusief onderwijs en voorzieningen voor kinderen. Dit is ook afhankelijk van de, door gemeenten, aangeboden locaties. In mijn brief van 4 november jl. kunt u lezen dat het COA in overleg met de bewoners maatregelen heeft getroffen om de situatie in Assen te verbeteren.
Kunt u bevestigen dat het COA heeft aangegeven dat ook gezinnen met kinderen langer in de opvang verblijven dan is afgesproken?
Zie antwoord vraag 3.
Is de Expo hal in Assen volgens u geschikt voor het opvangen van kinderen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u treffen om de afspraken na te komen, zoals overeengekomen in de Bestuursovereenkomst tussen Assen en het COA, dat mensen niet langer dan twintig dagen in de hal verblijven?
Het is in de eerste plaats van belang dat niemand op straat hoeft te slapen. Daarom ben ik de gemeente Assen dankbaar voor het aanbieden van de Expohal als noodopvangplek. Het verblijf op noodopvanglocaties dient zo kort mogelijk te zijn daarom zet ik met instroombeperkende maatregelen in op het verlichten van de druk op het asielsysteem. Ook het bevorderen van de uitstroom van statushouders zal deze druk verlichten. Daartoe worden sobere doorstroomlocaties ingericht. Tot slot zal de implementatie van de uitvoeringsagenda flexibilisering asielketen een stabiliserende werking op het opvanglandschap te hebben. Als gevolg van deze maatregelen zal noodopvang in de toekomst verminderd nodig zijn.
Hoe gaat u voorkomen dat deze afspraken in de toekomst opnieuw niet nagekomen worden?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat een groep alleenstaande minderjarige vreemdelingen al vanaf april in de Expo hal verblijft?
Er verblijven geen alleenstaande minderjarige vreemdelingen in de Expohal. Bij het verschijnen van de berichtgeving verbleven er twee begeleide minderjarige vreemdelingen (bama’s) in de Expohal Assen. Op 18–10 was dit er nog één. Ik zet mij er, met het COA, voor in om kinderen buiten de noodopvang te houden, dat is niet gemakkelijk, maar de inzet blijft erop gericht.
Steun aan het maatschappelijk middenveld wereldwijd |
|
Femke Zeedijk-Raeven (D66), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Bent u bekend met de toenemende druk op het maatschappelijk middenveld (kerken, ngo’s, vakbonden, mensenrechtenverdedigers, etc.) samenhangend met de wereldwijde druk op democratieën, zoals gesignaleerd door onder andere waakhonden als Civicus en Freedom House?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de conclusies van genoemde bronnen dat de maatschappelijke ruimte (civic space) wereldwijd onder zeer grote druk staat? Zo niet, waarom niet?
Ja, die deel ik. Uit monitoring blijkt dat de ruimte voor maatschappelijke organisaties wereldwijd krimpt waardoor zij minder veilig en effectief kunnen opereren.
Onderschrijft u het belang dat maatschappelijke organisaties spelen in onder meer bevordering van leefbaar loon voor fabrieksarbeiders, leefbaar inkomen voor kleinschalige boeren, schoon drinkwater, het tegengaan van kinderarbeid en ontbossing, hulp bij het aanpassen van lokale gemeenschappen aan de gevolgen van klimaatverandering, het opkomen voor vrouwenrechten, en het voorkomen en tegengaan van gewapende conflicten? Zo niet, waarom niet?
Maatschappelijke organisaties spelen door hun brede ervaring en kennis een grote rol in sociaaleconomische ontwikkeling, bijvoorbeeld in het toewerken naar toekomstbestendige, eerlijke en schone waardeketens.
Heeft u kennisgenomen van het belang dat het bedrijfsleven hecht aan ontwikkelingssamenwerking2? Bent u het eens met de stelling van de top van het Nederlandse bedrijfsleven dat de sterke Nederlandse economische positie in tal van ontwikkelingslanden onder druk komt te staan door de grote bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking? Indien niet, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de genoemde artikelen. Het kabinet hecht waarde aan ontwikkelingshulp die ook voordelen biedt aan het Nederlandse bedrijfsleven in opkomende markten. Het kabinet zal dergelijke aspecten ook mee laten wegen bij het formuleren van nieuw relevant beleid.
Bent u bekend met het werk van bedrijven, ngo’s, vakbonden en kennisinstellingen op duurzame handelsketens, via onder meer IDH, IMVO-sectorconvenanten en bilaterale samenwerking tussen bedrijven en ngo’s? Bent u het eens dat ngo’s, vakbonden en kennisinstellingen unieke kennis hebben van de lokale context in productielanden waar veel Nederlandse bedrijven actief zijn? Nu de CSRD (rapportagewetgeving) en de CSDDD (ketenzorgplichtwet) een feit zijn en bedrijven deze wetgeving moeten naleven, ziet u de belangrijke rol van maatschappelijke organisaties en vakbonden in het ondersteunen van bedrijven bij hun ketenzorgplicht?
Ja, ik ben bekend met hun werk. Het is als Nederlands bedrijf van belang om goed zicht te hebben op de waardeketen waarin je actief bent, onder andere voor het naleven van de CSRD en CSDDD. Samenwerking met partijen die kennis hebben van de lokale context kan daarbij zeer behulpzaam zijn. Het kabinet bevordert deze samenwerking door financiering van ketenverduurzamingsprogramma’s met productielanden, zoals van IDH en Fair Wear. Daarnaast faciliteert het kabinet de totstandkoming van sectorale samenwerkingsverbanden, zoals in de sectoren textiel, hernieuwbare energie en natuursteen. Hierin werken bedrijven, NGO’s en vakbonden nauw met elkaar samen om risico’s op het terrein van milieu en mens in toeleveringsketens tot en met productielanden te identificeren en aan te pakken.
Ziet u meerwaarde om het werk en contacten in productielanden en internationale toeleveringsketens van bedrijven via maatschappelijke organisaties en vakbonden te behouden? Zo niet, waarom niet?
Bedrijven zoeken vaak actief samenwerking op met maatschappelijke organisaties en vakbonden in productielanden en internationale toeleveringsketens. Het ligt in de lijn der verwachting dat de CSRD en de CSDDD prikkels bieden voor bedrijven om die contacten te behouden of uit te bouwen.
Bent u bekend met de aangenomen motie Dobbe c.s. (Kamerstuk 36 180, nr. 107), die de regering verzoekt om in het maatschappelijk middenveld te investeren? Bent u derhalve bereid om de bestaande steun van de Nederlandse regering voorcivic space en maatschappelijke organisaties die zich in ontwikkelingslanden inzetten voor ontwikkeling te continueren? Zo niet, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de recent aangenomen motie Dobbe c.s. (Kamerstuk 36 180, nr. 107). Deze gaat over het investeren in het maatschappelijk middenveld ten aanzien van de implementatie van de mondiale gezondheidsstrategie. Over het nieuwe beleid heb ik u geïnformeerd in de Kamerbrief Toekomst samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 600, nr. 13) op 11 november 2024.
Bent u, gelet op de enorme druk opcivic space volgens o.a. Civicus, de VN, de EU, etc. bereid om het Civic Space Fund (CSF) te handhaven? Zo niet, waarom niet?
Over het nieuwe beleid heb ik u geïnformeerd in de Kamerbrief Toekomst samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 600, nr. 13) op 11 november 2024.
Kunt u de antwoorden op deze vragen toesturen binnen drie weken, of ten minste voor de behandeling van de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp?
Helaas heeft de beantwoording van deze vragen vertraging opgelopen vanwege de publicatie van de Kamerbrief Toekomst samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 600, nr. 13) op 11 november 2024.
Het bericht 'Vooral bewoners zorginstellingen slachtoffer van mensenhandel, hulpverleners moeten makkelijker kunnen melden' |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
van Weel , Vicky Maeijer (PVV) |
|
Bent u bekend met het rapport van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM), waarin wordt beschreven dat slachtoffers van seksuele en criminele uitbuiting in de gemeente Groningen vaak geronseld worden bij zorginstellingen en locaties voor begeleid wonen? Wat is uw reactie op deze bevindingen? Bent u in contact met het college van burgemeester en wethouders over deze problematiek?1
Ja, wij zijn bekend met het rapport en de daaruit voortkomende conclusies. Zoals uit het onderzoek naar voren komt, wonen vermoedelijke slachtoffers van criminele en seksuele uitbuiting vaak in een begeleide woonvorm of zijn zij woonachtig in zorginstellingen. Het baart ons zorgen dat op deze plekken kwetsbare personen worden geronseld en vervolgens slachtoffers van mensenhandel worden. Het zijn juist deze plekken waar mensen in een extra kwetsbare positie zich veilig moeten voelen en beschermd dienen te worden tegen dergelijke praktijken. Het is dan ook onacceptabel dat mensenhandelaren misbruik maken van de kwetsbare positie van deze groep.
In januari 2025 vindt een ambtelijk werkbezoek aan de gemeente Groningen plaats. Deze problematiek en de bevindingen van het CKM-rapport zullen voor dit werkbezoek worden geagendeerd.
Deelt u de zorgen dat zorginstellingen en begeleid wonen locaties een kwetsbare omgeving vormen waar mensenhandelaren actief op zoek gaan naar slachtoffers? Welke maatregelen zijn momenteel beschikbaar om uitbuiting van deze kwetsbare groepen te voorkomen en hen te beschermen? Bent u van mening dat deze maatregelen adequaat zijn?
Het ronselen van slachtoffers voor mensenhandel bij zorginstellingen en begeleid wonen locaties is zorgelijk. Kwetsbare mensen die zorg nodig hebben, moeten veilig kunnen verblijven in zorginstellingen en begeleid wonen locaties zonder in aanraking te komen met mensenhandelaren. Het waarborgen van de veiligheid van mensen die in deze instellingen verblijven is van groot belang. Zorginstellingen en begeleid wonen locaties zijn zelf verantwoordelijk voor veiligheidsmaatregelen. Een landelijk overzicht van de getroffen maatregelen is niet beschikbaar, maar een eerste inventarisatie laat zien dat diverse maatregelen mogelijk zijn gericht op de veiligheid van de bewoners, zoals veiligheidsprotocollen, een gecontroleerde toegang, beveiliging op locatie en afspraken met ketenpartners (bijvoorbeeld de wijkagent). Daarnaast is het noodzakelijk dat zorgprofessionals zich bewust zijn van signalen van mensenhandel, deze herkennen en vervolgstappen ondernemen als dat nodig is. Verschillende instellingen zetten in op het (intern) trainen van hun professionals om bewustwording te vergroten. Vanuit het Actieplan Samen tegen mensenhandel versterken we de inzet op het herkennen van signalen en bewustwording. Zo ontwikkelen we onder andere een communicatiestrategie gericht op eerstelijnsprofessionals. Daarbij is ook aandacht voor specifieke (kwetsbare) doelgroepen.
In hoeverre herkent u deze problematiek ook in andere gemeenten? Zijn er landelijke signalen dat slachtoffers van seksuele en criminele uitbuiting op vergelijkbare wijze in zorginstellingen worden geronseld? Bent u bereid dit te inventariseren en zo nodig hierover het gesprek te voeren met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Een eerste algemene uitvraag bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) leert dat er signalen zijn van vergelijkbare situaties elders in het land. Echter, er lijkt vooralsnog geen sprake van een structureel probleem op grote schaal, zo blijkt uit de uitvraag. Daarnaast geeft ook het bureau van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel aan op dit moment geen signalen te hebben ontvangen van dergelijke problematiek. Omdat er wel degelijk signalen zijn van soortgelijke praktijken in andere gemeenten en het van belang is dergelijke misstanden in kaart te brengen, zullen deze signalen in de VNG adviescommissie Zorg, Jeugd en Onderwijs worden geagendeerd. Er zal in gezamenlijkheid worden bezien welke signalen gemeenten hierover opvangen en op welke schaal dit fenomeen zich voordoet.
Bent u bereid een landelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de omvang en aard van het ronselen van slachtoffers van mensenhandel binnen zorginstellingen, en of er landelijke patronen te ontdekken zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, zijn er op dit moment geen signalen van structurele problematiek. Wij zullen wel in breder verband met de VNG in gesprek gaan om te bezien welke signalen gemeenten over dergelijke ronselpraktijken ontvangen en op welke schaal dit fenomeen zich voordoet. Daarom achten wij een landelijk onderzoek op dit moment niet nodig.
Hoe past deze problematiek van het ronselen van kwetsbare personen in zorginstellingen in het kader van het versterkt actieprogramma Samen tegen Mensenhandel? Klopt het dat het programma vooralsnog niet voorziet in specifieke interventies? Ziet u mogelijkheden om binnen het actieprogramma Samen tegen Mensenhandel een bredere preventieve aanpak te ontwikkelen die zich specifiek richt op het beschermen van kwetsbare groepen binnen zorginstellingen en begeleid wonen locaties tegen seksuele en criminele uitbuiting?
De signalen die tot nu toe bekend zijn bij de VNG en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel lijken van lokale aard en er lijkt op dit moment geen sprake van een structurele problematiek. Het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel, op 17 juni jl. met uw Kamer gedeeld, voorziet daarom niet in specifieke interventies gericht op het tegengaan van ronselpraktijken. Daarom is er op dit moment geen aanleiding het Actieplan aan te passen. Dit betekent echter niet dat de acties uit het huidige Actieplan geen bijdrage leveren aan het beschermen van deze kwetsbare groepen.
Actielijn 6 uit het Actieplan, de versterking van de positie van minderjarigen, is volledig gewijd aan een kwetsbare groep waar in het onderzoek naar wordt verwezen. Er wordt door middel van verschillende acties ingezet op onder meer een betere signalering en ondersteuning van minderjarige slachtoffers van mensenhandel en een bredere bewustwording onder eerstelijnsprofessionals die werken met minderjarigen die kwetsbaar zijn voor mensenhandel, zoals minderjarigen met een lichtverstandelijke beperking (LVB), uit de Jeugdzorg of met een asielachtergrond. Deze professionals kunnen door de toegenomen bewustwording een belangrijke rol spelen in het signaleren en daarmee voorkomen van mensenhandel in bijvoorbeeld woongroepen en zorginstellingen. Ook wordt er met verschillende organisaties samengewerkt die ervaring hebben met deze kwetsbare doelgroepen, waaronder het Landelijke Kenniscentrum LVB en Jeugdzorg Nederland.
Daarnaast wordt in Actielijn 1 ingezet op het creëren van brede bewustwording van wat mensenhandel is, zodat het eerder wordt gesignaleerd en kan worden voorkomen. De groep professionals die mensenhandel in hun dagelijks werk kunnen zien, maar waarbij dit niet tot hun dagtaak hoort, is daarvoor een belangrijke doelgroep. Hieronder vallen de zorgprofessionals die werkzaam zijn in zorginstellingen of woongroepen. Als deze groep mensenhandel eerder signaleert, kan tijdig worden ingegrepen en kunnen slachtoffers worden voorkomen.
Ook Actielijn 2, het vergroten van de meldingsbereidheid, kan ervoor zorgen dat slachtoffers beter worden beschermd en/of voorkomen. Informatie over wat mensenhandel is en bij wie de zorgprofessionals die werkzaam zijn op locaties waar kwetsbare groepen wonen, terecht kunnen is van belang om handelingsperspectief te bieden. Zo kunnen zij eerder signalen doorgeven en kan eerder worden ingegrepen.
In hoeverre ziet u een rol voor zorginstellingen en begeleid wonen locaties in het verbeteren van de signalering en melding van mensenhandel? Welke middelen of ondersteuning kunnen zorgprofessionals krijgen om hun rol in het melden van vermoedens van uitbuiting te versterken? Bent u bereid hier ook extra financiële middelen voor te reserveren?
Professionals zijn van groot belang voor de signalering van mensenhandel. Zorgprofessionals behoren tot de groep professionals die mensenhandel kan zien in hun dagelijks werk. Het is daarom van belang dat deze professionals zich bewust zijn van hun rol in de signalering van mensenhandel, de signalen zelf en waar zij deze kunnen melden. Zowel regionale als landelijke organisaties hebben middelen beschikbaar om professionals bewust te maken van signalen van mensenhandel en van de routes die zij bij zulke signalen kunnen volgen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om voorlichtingsbijeenkomsten, trainingen en cursussen. Landelijke organisaties, zoals CoMensha, geven voorlichting aan gemeenteambtenaren, jongerenorganisaties, migrantenorganisaties et cetera. Daarnaast geven bijvoorbeeld het Centrum Kinderhandel en Mensenhandel, Fier, het Rode Kruis, Defence for Children en FairWork voorlichting en training aan verschillende doelgroepen. Het Nederlands Jeugdinstituut stelt handreikingen en tools ter beschikking gericht op signalering onder jongeren. Iedere regio heeft zijn eigen meldroute en in elke regio verschilt de rol van betrokken organisaties. Dat leidt ertoe dat er ook veel regionale organisaties, zoals de zorgcoördinatoren, Veilig Thuis, regionale meldpunten en kenniscentra, professionals bewust maken van signalen en van de routes die zij regionaal kunnen volgen. Verder zijn er landelijke en regionale bewustwordingscampagnes die professionals oproepen tot, en handvatten geven voor het melden van vermoedens van mensenhandel.
Zoals in de beantwoording van vraag 5 opgenomen, wordt binnen de actielijnen 1 en 2 van het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel ingezet op bewustwording, signalering, een centraal informatiepunt en handelingsperspectieven voor professionals. Voor deze versterkte inzet op bewustwording en het melden van signalen zijn reeds middelen beschikbaar vanuit het Actieplan.
Bent u bereid extra maatregelen te nemen om juist de kwetsbare groepen, zoals bijvoorbeeld jongeren met een licht verstandelijke beperking of mensen in een afhankelijke woonsituatie, te beschermen tegen ronselpraktijken in zorginstellingen?
Zoals in antwoord op vraag 6 toegelicht, zijn er op dit moment voldoende maatregelen die een bijdrage kunnen leveren aan het beschermen van deze kwetsbare groepen tegen ronselpraktijken in zorginstellingen.
Welke acties kunnen op korte termijn genomen worden om de samenwerking tussen gemeenten, zorginstellingen en justitiële instanties te verbeteren, zodat ronselpraktijken van mensenhandelaren in zorginstellingen sneller gesignaleerd en aangepakt kunnen worden?
Samenwerking is van belang om misstanden in zorginstellingen en locaties voor begeleid wonen aan te pakken. Daarom wordt er in het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel aandacht besteed aan het verbeteren van de bovenregionale en regionale samenwerking. Door het versterken van de regionale samenwerking tussen ketenregisseur, de aandachtsfunctionaris en de zorgcoördinator ontstaat er meer zicht op slachtoffers van alle vormen van uitbuiting. De regionale samenwerking draagt eveneens bij aan het leggen van verbanden om zo in gezamenlijkheid achter de netwerken van mensenhandelaren aan te gaan. Bij de uitvoering van de acties van deze Actielijn 4 zijn verschillende relevante ketenpartners betrokken. Eventuele structurele problematiek in het ronselen van kwetsbare personen in zorginstellingen kan door middel van samenwerking tussen de betrokken partijen in kaart worden gebracht en aangepakt. Daarnaast is het verbeteren van informatiedeling en gegevensverwerking opgenomen in Actielijn 5 van het Actieplan. Dit richt zich op een rechtmatige en zorgvuldige informatiedeling tussen ketenpartners. Ook bij de uitvoering van deze actielijn zijn relevante ketenpartners vanuit verschillende domeinen betrokken. Het verbeteren van informatiedeling kan fenomenen zoals de beschreven ronselpraktijken sneller in kaart brengen en eventuele slachtoffers helpen of voorkomen.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid te beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Experts waarschuwen: Chinese spionage escaleert en Westen krijgt er geen grip op' |
|
Rosanne Hertzberger (VVD), Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Experts waarschuwen: Chinese spionage escaleert en Westen krijgt er geen grip op1»?
Ja.
Herinnert u zich de recent aangenomen motie van het lid Martens-America c.s. over overleggen met kennisinstellingen, zodat er geen nieuwe PhD-studenten met een CSC-beurs worden toegelaten tot gevoelige onderzoeksgebieden?2
Ja.
Bent u het eens dat dit probleem onze topprioriteit moet hebben? Kunt u het antwoord toelichten?
Het weerbaarder maken van Nederland tegen dreigingen van statelijke actoren is zeker een prioriteit van het kabinet.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de NCTV waarschuwen in hun jaarverslagen en in het Dreigingsbeeld Statelijke actoren 23 al langer voor de risico’s op ongewenste kennis- en technologieoverdracht door verscheidende statelijke actoren binnen kennisinstellingen.
In de aanpak kennisveiligheid4 richt ik mij specifiek op het tegengaan van ongewenste overdracht van kennis en technologie in de academische sector. Het Ministerie van OCW voert hierover regelmatig overleg met de sectoren en vergroot hierbij de bewustwording. Ook kunnen kennisinstellingen contact opnemen met het Loket Kennisveiligheid. Het loket adviseert onder meer over ongewenste kennis- en technologieoverdracht en over de risico’s van bepaalde internationale samenwerkingen. Tot slot werk ik op dit moment aan een wetsvoorstel waarmee een wettelijke screeningsplicht voor onderzoekers en masterstudenten wordt geïntroduceerd daar waar de risico’s voor de nationale veiligheid het grootst zijn.
Het wetsvoorstel uitbreiding strafbaarheid spionageactiviteiten, dat uw Kamer op 14 mei jl. heeft aangenomen, maakt het daarnaast mogelijk om strafrechtelijk op te treden tegen meer vormen van spionage dan nu het geval is.5 Doel van het wetsvoorstel is om onze nationale veiligheid, de veiligheid van personen, vitale infrastructuur en hoogwaardige technologieën beter te kunnen blijven beschermen. Het wetsvoorstel wordt op dit moment behandeld in de Eerste Kamer.
Bent u van plan de brief over dit probleem zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen in plaats van te wachten op het commissiedebat Kennisveiligheid van januari 2025? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Op 25 oktober jl. heb ik uw Kamer middels een voortgangsbrief geïnformeerd over de wijze waarop ik uitvoering heb gegeven aan de motie van het lid Martens-America (VVD) c.s.6 over het beperken van CSC-bursalen op gevoelige onderzoeksgebieden.
In eerdere berichtgeving leek het probleem zich te centreren op technische studies en opleidingen, terwijl nu blijkt dat dit probleem veel breder is. In hoeveel situaties is hier sprake van en wat doet u daar op dit moment aan?
In de aanpak kennisveiligheid richt ik mij op de hele academische sector. Dit betekent dat alhoewel berichtgeving zich vaak concentreert op technische vakgebieden, de aanpak sector-breed is. Mijn ambtsvoorganger heeft in 2022 Nederlandse kennisinstellingen verzocht een kennisveiligheidsopgave te maken en passende maatregelen rondom kennisveiligheid te nemen7. Ik ben met de kennissector in dialoog om een realistisch, effectief en werkbaar kennisveiligheidsbeleid voor zowel overheid als kennisinstellingen te verwezenlijken. Ik kan geen uitspraken doen over hoe vaak spionage bij technische studies voorkomt. Ik wil wel benadrukken dat mijn aanpak erop toegespitst is om spionage en ongewenste kennis- en technologieoverdracht bij kennisinstellingen zoveel mogelijk te voorkomen.
Bent u bekend met de situatie dat Chinese studenten zich inschrijven bij een onderwijsinstelling onder een letterenstudie en snel overschakelen naar een technische studie waar inlichtingen worden verzameld? Kunt u het antwoord toelichten?
Ik ben mij bewust van het risico dat wanneer studenten uit welk land dan ook, mits zij voldoen aan de toelatingseisen, kunnen wisselen van studie. Ik heb de universiteiten hierover geraadpleegd om na te gaan of er indicaties zijn dat dit soort gevallen zich voordoen bij Chinese studenten. Zij geven aan dat het aantal Chinese studenten dat van opleiding verandert zeer beperkt is. Daarnaast is er geen trend aan te wijzen dat Chinese studenten structureel van niet-technische naar technische opleidingen proberen te wisselen.
Ik kan echter niet volledig uitsluiten dat de beschreven situatie ooit voorkomt. Om in de toekomst dit risico te verkleinen ben ik voornemens het wisselen van studie onder de reikwijdte van het wetsvoorstel screening kennisveiligheid te brengen. In de tussentijd vraag ik kennisinstellingen om hierop alert te zijn en bij twijfel contact op te nemen met het Loket Kennisveiligheid.
Treedt u met onderwijsinstellingen hierover op dit moment in contact en wat kunt u er vanuit het ministerie aan doen om onze kennisveiligheid te beschermen tegenover de spionageactiviteiten van China? Kunt u het antwoord toelichten?
Ja, ik bespreek het kennisveiligheidsbeleid op zeer regelmatige basis met bestuurders van kennisinstellingen, zoals tijdens de bestuurlijke dialogen in het voorjaar van 2024 en tijdens gesprekken op ambtelijk niveau. Ik spreek met de bestuurders over alle risico’s omtrent kennisveiligheid zodat de kans op ongewenste kennis- en technologieoverdracht wordt gemitigeerd. Hierbij zijn ook andere departementen en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten betrokken. Tijdens deze gesprekken blijkt dat kennisinstellingen de dreiging serieus nemen, hun kennisveiligheidsbeleid uitvoeren en deze verder ontwikkelen. Ik werk met de kennissector toe naar een brede implementatie van het gebruik van een volwassenheidsmodel, zoals ook voor cybersecurity wordt gedaan. Door middel van het Loket Kennisveiligheid, de Nationale Leidraad Kennisveiligheid en de learning community ondersteun ik kennisinstellingen hierbij nog verder.
Bent u bekend met de samenwerkingen van Wageningen University & Research bij de Autonomous Greenhouse Challenge met het Chinese techbedrijf Tencent?
Ik benadruk dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan van internationale samenwerkingen door kennisinstellingen maatwerk is en bij henzelf ligt. Zij moeten hierbij voldoen aan geldende wet- en regelgeving. Ik verwacht dat kennisinstellingen risico’s in beeld hebben, een zorgvuldige afweging maken en waar nodig maatregelen treffen. Wel ondersteun ik kennisinstellingen bij het maken van deze afweging, bijvoorbeeld door uitvoering te geven aan de motie van de leden Rooderkerk en Paternotte (D66)8 om samen met de kennissector aan een landelijke set uniforme criteria te werken. Deze criteria helpen kennisinstellingen om inschattingen te maken van de risico’s van internationale samenwerkingen.
Ziet u risico’s voor kennisveiligheid in dit type samenwerkingen gezien het belang van AI in tuinbouw en de toegang tot know-how door Chinese bedrijven? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u de Kamer in de tussentijd al meenemen in de nieuwste ontwikkelingen ten behoeve van kennisveiligheid en niet te wachten tot het commissiedebat Kennisveiligheid in januari 2025? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb uw Kamer op 25 oktober jl. hierover geïnformeerd.
PV-panelen en PFAS |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «De Schaduwkant van een zonnepaneel»?1
Ja.
Wat gaat u doen om de productie van Europese zonnepanelen te bevorderen, gezien de dumping van goedkope Chinese panelen in Europa en de Amerikaanse maatregelen?
In juni 2023 is het SolarNL programma goedgekeurd, een Nationaal Groeifondsproject van bijna 900 miljoen euro, waarvan 312 miljoen euro subsidie en 100 miljoen euro lening, voor het stimuleren van een Nederlandse maakindustrie van duurzame en innovatieve zonnepanelen producten (488 miljoen euro volgt via private financiering). Het SolarNL programma ontwikkelt en industrialiseert drie innovatieve zon-PV-technologieën die elk concurrerend zijn op hun respectieve innovatieve markten: hoog-rendements silicium heterojunctie «HJT»-cellen, flexibele perovskiet-folies en op maat gemaakte zonnepanelenproducten voor integratie in gebouwen en automotive toepassingen.
Binnen SolarNL wordt er samengewerkt met partijen uit andere EU-landen. Gezamenlijk geven zij een impuls aan een Nederlandse en Europese maakindustrie voor zonnepanelen. Daarmee dragen zij bij aan de energietransitie én de energieonafhankelijkheid van Nederland en de EU.
Wetgeving vanuit de Europese Unie is van groot belang voor het opbouwen van klimaatneutrale industrieën in Europa en om de Chinese concurrentie het hoofd te kunnen bieden. De aangekondigde Net Zero Industry Act, waarbij er wordt verplicht om minstens 40% lokaal geproduceerde netto-nultechnologieën te produceren, zal een boost geven aan de Nederlandse PV-maakindustrie en de afzetmarkt binnen Europa versterken.
Wat is het huidige percentage zonnepanelen dat geproduceerd is in Nederland, de EU en daarbuiten?
De productiecapaciteit van zon-PV wordt uitgedrukt in Wattpiek (Wp). In 2023 werd ongeveer 400 GWp (400 miljoen Wattpiek) wereldwijd geproduceerd. Hiervan werd meer dan 80% geproduceerd in China. India produceerde ongeveer 5–6% van het totale GWp, de VS ongeveer 3–5% en Europa ongeveer 3–4%. Overige producerende landen zijn Vietnam, Maleisië, Zuid-Korea en Japan. Nederland was verantwoordelijk voor minder dan 1% van de globale productiecapaciteit2.
Van de verschillende stappen van de waardeketen heeft Europa op dit moment de sterkste positie op de productie van modules, met 55 bedrijven die samen 14 GW aan productiecapaciteit hebben. In Nederland wordt op dit moment een kleine hoeveelheid vaak gespecialiseerde producten gemaakt (bijvoorbeeld lichtgewicht, met op maat gemaakte kleuren en patronen, of building integrated). In het SolarNL Groeifondsprogramma werken bedrijven en kenniscentra aan het realiseren of opschalen van productie.
Welke stappen onderneemt u om lokaal geproduceerde zonnepanelen te stimuleren?
De belangrijkste stap die wordt genomen is het goedkeuren en uitvoeren van het Nationaal Groeifondsprogramma SolarNL. Zoals benoemd in vraag 2, stimuleert het Groeifondsprogramma de lokale maakindustrie van duurzame en innovatieve zonnepanelen. Hiermee draagt het programma bij aan de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 en zorgt het voor duurzaam verdienvermogen voor de Nederlandse economie.
Daarnaast wordt verkend welke opties er zijn binnen de rijksoverheid, en daarbuiten, om de vraag naar duurzame zonnepanelen te stimuleren. Zo wordt er gekeken hoe in de subsidies van het Rijk, zoals de SDE++, de keuze voor duurzame zon-PV verder gestimuleerd kan worden, bijvoorbeeld door het opnemen van aanvullende eisen (in Europese context ook wel non-pricing criteria) in aanbestedingen en tenders. Op dit moment vindt onderzoek plaats over de mogelijkheid tot certificering van de CO2 -voetafdruk van zonnepanelen, om meer transparantie te bewerkstelligen en indien mogelijk een eis met maximale voetafdruk op te nemen in de SDE++.
Welke zonnepanelen bevatten PFAS en hoeveel ervan zijn dat?
Een groot aandeel zonnepanelen bevat een PFAS-folie die in het achterblad (ook wel bekend als de «backsheet») van het zonnepaneel is verwerkt. PFAS vergroot de bestendigheid en daarmee de levensduur van het zonnepaneel tegen ultraviolet licht, vocht en andere weersinvloeden. Zonnepaneelproducenten zijn niet verplicht te vermelden op het product welk merk en type backsheet zij gebruiken. Hierdoor en door de diversiteit aan fabrikanten op de markt en grondstoffen die worden gebruikt voor de productie van zonnepanelen, zijn inschattingen over welk type zonnepanelen PFAS bevatten en het aandeel PFAS in zonnepanelen onzeker.
Bestaan er PFAS-vrije zonnepanelen en wat doet u om deze te bevorderen?
Naast dat het aandeel PFAS in zonnepanelen al langzaam wordt teruggebracht door verschillende fabrikanten van backsheets, bestaan ook PFAS-vrije backsheets voor zonnepanelen. Dit betreft veelal PFAS-vrije polymeren of glas. Waar het marktaandeel van PFAS-vrije polymeren in opkomst is, groeit het marktaandeel van glas-glaspanelen sneller. Glas-glaspanelen hebben het voordeel dat deze vaak bifacial zijn waardoor deze zonnestroom opwekken aan beide zijden van het zonnepaneel. Glas-glaspanelen hebben een beperkte meerprijs ten opzichte van conventionele zonnepanelen. We verkennen met betrokken partijen eventuele maatregelen op het gebied van bevordering van PFAS-vrije zonnepanelen.
Overweegt u PFAS-vrije zonnepanelen verplicht te stellen bij overheidsaanbestedingen?
De huidige criteria voor maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI) door overheden bevatten momenteel geen verplichtingen op PFAS-vrije zonnepanelen. Wel is er aandacht voor dit onderwerp in de zogeheten MVI Buyer Group Duurzame Zonnepanelen3. Volgend jaar worden de MVI-criteria weer geactualiseerd en zal het eventueel toevoegen van PFAS-vrije zonnepanelen als criterium kunnen worden bezien. Bij de realisatie van projecten met zonnepanelen door het Rijksvastgoedbedrijf wordt vaak gebruik gemaakt van glas-glaspanelen waar geen PFAS in zit.
Een belangrijke ontwikkeling is de publicatie van het voorstel voor een Europees verbod op PFAS door het European Chemical Agency (ECHA) op 7 februari 2023. Een dergelijk Europees verbod wordt een restrictie genoemd. Momenteel wordt in Europa bezien welke uitzonderingen er op dat verbod moeten komen voor noodzakelijke toepassingen van PFAS. Het initiatief voor de restrictie is genomen door Nederland in samenwerking met Denemarken, Duitsland, Noorwegen en Zweden. Over de wenselijkheid en mogelijkheid van dit voorstel voor een Europees verbod op PFAS zal nader overleg worden gevoerd met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Hoe staat het met de recycling van zonnepanelen in Nederland?
Volgens het Nationaal (W)EEE Register (NWR) is in 2023 1.381 ton ingezameld aan zonnepanelen waarvan 51 ton is gerecycled in Nederland en 1.053 ton in Europa4. Afgedankte zonnepanelen vallen onder de wettelijk verplichte uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) volgens de EU Richtlijn afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (Richtlijn AEEA). Op basis van UPV zijn producenten en importeurs verplicht afgedankte zonnepanelen in te zamelen en correct te verwerken. De producentenorganisatie Stichting OPEN (Organisatie Producentenverantwoordelijkheid E-waste Nederland) voert in opdracht van de producenten en importeurs deze wettelijke UPV-taken collectief uit in Nederland.
Voor de bekostiging van de inzameling en verwerking van afgedankte zonnepanelen moeten producenten en importeurs een afvalbeheerbijdrage betalen aan Stichting OPEN. Vanaf 1 juli 2023 is deze afvalbeheerbijdrage voor zonnepanelen verhoogd naar 4 cent/kg. Met deze afvalbeheerbijdrage kan Stichting OPEN de komende jaren een fonds opbouwen waarmee de benodigde recyclingcapaciteit, die na 2030 een toenemende hoeveelheid afgedankte zonnepanelen moet verwerken, kan worden gerealiseerd. Tevens heeft Stichting OPEN in juni jl. een uitvraag gepubliceerd waarop partijen die voldoende kwalitatieve en kwantitatieve recyclecapaciteit kunnen bieden, hun interesse kenbaar kunnen maken5.
Zijn er volledig recyclebare zonnepanelen en overweegt u een verplichte recyclenorm?
In de Richtlijn AEEA zijn minimale streefcijfers opgenomen voor nuttige toepassing en recycling van de gehele productgroep AEEA. Er zijn dus geen toegesneden waarden opgenomen voor zonnepanelen. In 2026 zal de Europese Commissie een voorstel publiceren voor herziening van de richtlijn, dat biedt een kans om desgewenst toegesneden eisen te stellen op hergebruik, nuttige toepassing en recycling van AEEA en zonnepanelen in het bijzonder.
Middels de uitvoering van het Nationale Programma Circulaire Economie wordt gewerkt aan het bevorderen van circulaire zonnepanelen. Verschillende maatregelen worden uitgevoerd waarbij prioritering wordt gegeven aan maatregelen met de meeste slagkracht op korte termijn, zoals het verkennen van een maximale CO2-voetafdruk voor zonnepanelen. Het is namelijk van groot belang om de transitie naar een circulaire economie in de uitrol van zonnepanelen door te maken.
Het bericht dat de aanpak van witteboordencriminaliteit faalt en is verslechterd de afgelopen jaren |
|
Michiel van Nispen |
|
van Weel |
|
Bent u bekend met het onderzoek van het Financieel Dagblad over de haperende aanpak betreffende witteboordencriminaliteit?1
Ja.
Kunt u reageren op de conclusies dat het aantal verdachten in fraudezaken dat wegkwam zonder straf of boete in de afgelopen tien jaar is verdubbeld, witteboordencriminelen die wel in aanmerking komen voor een straf vaker wegkomen met een taakstraf of boete en een te kleine focus bij Justitie en de politiek op witteboordencriminaliteit?
Het is onduidelijk op welke gegevens de conclusies uit het artikel van het Financieel Dagblad zijn gebaseerd. Witteboordencriminaliteit kent geen duidelijk afgebakende definitie. Op witteboordencriminaliteit vindt dan ook geen afzonderlijke registratie plaats bij het Openbaar Ministerie (OM). Witteboordencriminaliteit zie ik als een verzamelbegrip voor veel verschillende criminaliteitsfenomenen zoals fraude, belastingontduiking, witwassen en corruptie.
Uw Kamer is op 7 december 2023 geïnformeerd over de strafrechtelijke prestaties in de bestrijding van fraude.2 De fraudemonitor ziet op zowel verticale fraude, waarbij de overheid wordt benadeeld, als op horizontale fraude, waarbij burgers en bedrijven worden benadeeld. Uit de Fraudemonitor blijkt dat het aantal bij het OM aangeleverde zaken van horizontale fraude in 2021 en 2022 is gestegen ten opzichte van eerdere jaren. Kijken we terug naar de fraudemonitor over 2015, dan is er bijna sprake van een verdubbeling.3 Nagenoeg alle cijfers (ook het aantal vrijspraken én het aantal strafopleggingen) laten in absolute aantallen toenames zien. Daarbij werden er in 2021 en 2022 meer zaken afgedaan dan dat er instroomden in die jaren. Het aantal OM-strafbeschikkingen is wel iets toegenomen ten opzichte van eerdere jaren. Bij horizontale fraudezaken lag het onvoorwaardelijke sepotpercentage in 2021 respectievelijk 2022 op 45% c.q. 40%. Dit was in 2019 en 2020 respectievelijk 38% en 44%. Het OM merkt in de fraudemonitor op dat de ervaring leert dat bij fraudezaken het sepotpercentage gemiddeld hoger is dan bij commune delicten, omdat het zaken betreft die zich op het grensvlak van een civielrechtelijk geschil en een al dan niet voldoende bewijsbaar strafbaar feit bevinden. Mijns inziens valt dit dus niet te wijten aan een te kleine focus op witteboordencriminaliteit.
Is de aanpak van witteboordencriminaliteit een prioriteit bij uw ministerie en zo ja, waaruit blijkt dit?
Bij het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat witteboordencriminaliteit geen afgebakende definitie kent en een verzamelbegrip is voor verschillende criminaliteitsfenomenen. De rode draad is dat criminelen hun zaken via legale constructies en dienstverleners laten verlopen en dit als een verdienmodel gebruiken. Deze vormen van financieel-economische criminaliteit hebben mijn voortdurende aandacht. Het intensiveren van de aanpak van corruptie en het intensiveren van de anti-witwasaanpak zijn als speerpunten in het regeerprogramma opgenomen. Om zowel ambtelijke als niet-ambtelijke corruptie te bestrijden, komt er een rijksbreed anti-corruptiebeleid in samenhang met het integriteitsbeleid. Daarnaast wordt via bijvoorbeeld het anti-omkopingsverdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en de in ontwikkeling zijnde EU Anti-Corruptierichtlijn ook in internationaal verband gewerkt aan de aanpak van (grensoverschrijdende) corruptie. Over de aanpak van georganiseerde criminaliteit tegen en via bedrijven, evenals de aanpak van criminele geldstromen en verdienmodellen heb ik u in de voortgangsbrief aanpak ondermijning van juni jl. geïnformeerd.4 Dit kabinet intensiveert de anti-witwas aanpak door de grootste witwasrisico’s, zoals ondergronds bankieren, aan te pakken. Het voorkomen van witwassen wordt verder verbeterd door de implementatie en uitvoering van het Europese anti-witwaspakket. Hierin is ook aandacht voor het voorkomen en bestrijden van crimineel handelen van witteboordencriminelen.
Witteboordencriminaliteit is gericht op financieel gewin. Geld is dan ook de spil van deze vormen van criminaliteit. Het OM zet in op het afpakken van crimineel vermogen en het verstoren van criminele verdienmodellen. Het OM heeft hiervoor recent een strategisch programma criminele geldstromen 2024–2028 vastgesteld voor de opsporing en vervolging.5
Om een adequate opsporing en vervolging van onder andere financieel-economische criminaliteit te garanderen, vind ik het van belang dat de gehele opsporingsketen voldoende is toegerust. Er is door het vorige kabinet al veel extra geld geïnvesteerd in de strafrechtketen: circa € 550 miljoen structureel en incidenteel € 450 miljoen ten behoeve van de modernisering van het wetboek van strafvordering. Dit bedrag komt boven op de extra middelen die door voorgaande kabinetten zijn vrijgemaakt voor de politie en zedenwetgeving via de motie Hermans en voor de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Op basis van deze extra investeringen is een belangrijke impuls gegeven aan het functioneren van de organisaties in de strafrechtketen.
Daarnaast investeert het huidige kabinet nog € 300 miljoen extra in nationale veiligheid waarvan een groot deel bestemd is voor de organisaties in de strafrechtketen ten behoeve van o.a. de aanpak van cybercrime en digitale criminaliteit en andere versterkingen van de strafrechtketen. Bij de miljoenennota is daar nog eens € 100 miljoen bovenop gekomen. Naast deze investeringen zijn er de afgelopen jaren extra middelen beschikbaar gesteld aan de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) en de Belastingdienst in de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit en specifiek witwassen. Bij de Voorjaarsnota 2019 is daartoe € 29 miljoen aan de FIOD en de Belastingdienst beschikbaar gesteld.6 De FIOD en de Belastingdienst hebben daarmee capaciteit uitgebreid om fraude, witwassen en georganiseerde ondermijnende criminaliteit en daarmee ook witteboordencriminaliteit aan te pakken.
Hoeveel geld gaat er volgens u om in deze vormen van criminaliteit?
Het exacte bedrag dat wereldwijd of specifiek in Nederland omgaat in fraude, witwassen en corruptie is moeilijk te bepalen. De geregistreerde statistieken geven ons wel een beeld van de omvang, maar er blijft sprake van een dark number.Dit wil zeggen dat naar alle waarschijnlijkheid een aanzienlijk deel van de misdrijven niet wordt ontdekt of gerapporteerd, waardoor de werkelijke omvang moeilijk vast te stellen is. Dit heeft te maken met de verborgen aard van de misdrijven, internationale dimensie, alsook de bereidheid tot aangifte.
Wel zijn er schattingen en onderzoeken die een indicatie geven van de omvang. Uit het jaaroverzicht 2023 van de Financial Intelligence Unit – Nederland (FIU-NL) blijkt dat de door de FIU-NL verdacht verklaarde transacties in 2023 ruim 25 miljard euro bedroeg. FIU-NL registreert bij elk dossier met verdachte transacties dat zij opstelt de criminaliteitsvorm. De meeste dossiers zagen op de mogelijke delictsvormen witwassen, fraude en drugs.7 Ook de afpakresultaten van het OM geven enig inzicht in de geldstromen. De gezamenlijke inspanningen van het OM en ketenpartners resulteerden in 2023 een beslagopbrengst van € 363,5 miljoen.8 Dit is echter niet uit te splitsen naar fenomenen en specifiek witteboordencriminaliteit.
Wat is naar uw schatting de maatschappelijke schade?
In het antwoord op vraag 4 heb ik reeds aangegeven dat er geen volledig beeld is bij de geldstromen die verband houden met witteboordencriminaliteit. Concrete schattingen met betrekking tot de schade die voortkomt uit witteboordencriminaliteit ontbreken en zijn ook lastig te maken gelet op het dark number.
Mijn inschatting is evenwel dat de maatschappelijke schade van witteboordencriminaliteit aanzienlijk is en niet enkel van financiële aard. Witteboordencriminaliteit schaadt het vertrouwen in instellingen en het handelsverkeer. Dit is onwenselijk voor bonafide ondernemers en schaadt de concurrentiepositie van Nederland in de wereld. Daarnaast worden andere (traditionele) vormen van criminaliteit mogelijk gemaakt en gefaciliteerd door het handelen van witteboordencriminelen. Daarmee heeft wittenboordencriminaliteit een ondermijnende werking.
Bent u het met mij eens dat een goede fraude aanpak op witteboordencriminaliteit zichzelf meermaals zal terugverdienen en dat een verslapping van de aanpak de samenleving juist heel veel geld kan kosten?
Ja, ik ben het met u eens dat een goede fraudeaanpak op witteboordencriminaliteit zichzelf terugverdient. Het effectief opsporen en handhaven van (witteboorden)criminaliteit zorgt voor een afschrikwekkende werking en voorkomt financiële en maatschappelijke schade. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van deze vragen is het kabinet zich ervan bewust dat financieel-economische criminaliteit zo veel mogelijk moet worden voorkomen en bestreden.
Is de reden volgens u dat Justitie minder bezig is met deze zaken vanwege capaciteitsproblemen bij de rechtbanken en toegenomen complexiteit van zaken?
Onderzoeken naar witteboordencriminaliteit vergen vaak diepgaand onderzoek en specifieke expertise, en worden gekenmerkt door internationale structuren. Dit maakt de behandeling van deze zaken complex en tijdsintensief. Ook de schaarse capaciteit van de strafrechtketen is een bekend gegeven en dat maakt dat er keuzes gemaakt moeten worden over de inzet van het strafrecht. De complexiteit van zaken en schaarse capaciteit van strafrechtketen zijn dus factoren die worden meegewogen, maar dit is niet anders dan voor veel andere vormen van criminaliteit.
Hoe kan het volgens u dat er vaker een strafbeschikking op wordt gelegd?
Verschillende omstandigheden, zoals de complexiteit en omvang van een strafrechtelijk onderzoek, zijn van invloed op het soort afdoening. Het OM kan besluiten tot de afdoening met een strafbeschikking. De officier kan met de strafbeschikking verschillende soorten straffen opleggen, zoals een geldboete, een taakstraf of een schadevergoeding. Strafbare feiten waarvoor een gevangenisstraf gepast is worden aan de rechter voorgelegd. Het voordeel van toepassing van de strafbeschikking is dat hiermee de rechtspraak wordt ontlast en doorlooptijden worden verkort. De capaciteit van de rechtbanken kan een rol spelen bij de vraag of een strafbeschikking wordt opgelegd. Dit geldt overigens niet alleen bij fraude.
Wat gaat u eraan doen de komende periode om de aanpak van witteboordencriminaliteit weer prioriteit te laten worden?
Zoals eerder toegelicht in de beantwoording van bovenstaande vragen is witteboordencriminaliteit een verzamelbegrip van verschillende strafbare feiten. Verschillende fenomenen zoals witwassen en corruptie vormen, net als de aanpak van criminele geldstromen, een onderdeel van de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit, dat een prioriteit is van het kabinet. De aanpak van deze fenomenen is ook gericht op en behulpzaam bij het voorkomen en bestrijden van crimineel handelen van witteboordencriminelen.
Bent u bekend met het artikel «Kerncentrales zijn veel duurder dan kabinet beweert – en de burger betaalt» van Follow the Money, waaruit blijkt dat de kosten voor de twee door het kabinet geplande kerncentrales van 1600 megawatt niet om en nabij de twintig miljard liggen, maar tussen de 35 en 40 miljard euro kunnen gaan kosten?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Hoe verklaart u het verschil tussen de door het kabinet geraamde kosten voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales en de aanzienlijk hogere kosten zoals berekend door deze experts?
Het kabinet heeft geen kosten geraamd voor de bouw van de kerncentrales, maar heeft geld gereserveerd voor de overheidsbijdrage in de financiering van de totale kosten. Een eerste indicatie van de kosten en planning komt uit de resultaten van de technische haalbaarheidsstudies.2 Deze eerste indicatie zal een zeer ruime bandbreedte omvatten. De resultaten van deze studies worden op dit moment gevalideerd binnen een onafhankelijke review (third-party review) en vervolgens in het voorjaar van 2025 met de Kamer gedeeld.
Het kabinet verwacht volgend jaar een start te maken met de aanbestedingsprocedure. De voorstellen van de technologieleveranciers in de aanbestedingsfase zullen een slag verder gaan en meer helderheid over kosten moeten geven, ook ten aanzien van risico-mitigerende maatregelen tegen kostenoverschrijdingen. De eisen van de aanbesteding zullen ook voorwaarden stellen aan risicomitigatie als onderdeel van de biedingen.
Ten tijde van de uiteindelijke contractonderhandelingen met een voorkeursbieder zal er definitief inzicht zijn in de totale kosten, omdat de kosten per technologieleverancier verschillend zullen zijn, onder andere omdat de omvang van de centrales per technologieleverancier verschillen. Op dat moment worden er ook bindende afspraken gemaakt over mogelijke risico’s en verantwoordelijkheden bij kostenoverschrijdingen.
Hoe verklaart u de grote verschillen tussen de kostenramingen van het kabinet en de ervaringen met kostenoverschrijdingen bij kerncentraleprojecten in Frankrijk, Groot-Brittannië en Finland?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft het kabinet geen kosten geraamd voor de bouw van de kerncentrales, maar heeft het kabinet een reservering gemaakt voor het overheidsdeel in de financiering van deze kosten.
Het kabinet is zich bewust van de significante kostenoverschrijdingen bij de bouw van kerncentrales in andere landen. Het kabinet hecht veel belang aan een goed begrip van de ervaringen in andere landen, zodat de lessen die daar zijn geleerd in Nederland toegepast kunnen worden. De huidige voorbereiding op de bouw, en de uitvoering van technische haalbaarheidsstudies door de technologieleveranciers vroeg in het nieuwbouwtraject, zijn opgezet om in een vroeg stadium meer duidelijkheid te krijgen over de risico’s bij de bouw van kerncentrales in Nederland. Zie ook de beantwoording van Kamervragen van het lid De Groot (D66) over kostenoverschrijdingen bij andere kerncentrale projecten.3
Deelt u de constatering dat u substantiële kostenposten buiten beschouwing heeft gelaten bij het informeren van de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die constatering niet. Besluitvorming over de bouw van de kerncentrales vindt stapsgewijs plaats in de komende jaren. Het parlement wordt daar vanzelfsprekend nauw bij betrokken.
Hoe verhouden de kostenramingen van het kabinet tot het voor kernenergie gereserveerde bedrag in het klimaatfonds?
De uiteindelijke publieke kosten voor de kerncentrales zijn afhankelijk van twee factoren, de totale kosten en de rol van de overheid. Voor de totale kosten zie antwoord op vraag 2. Met betrekking tot de rol van de overheid deelt het kabinet tegelijkertijd met deze beantwoording een brief met de Kamer waarin, onder andere, ingegaan wordt op de resultaten van de marktconsultatie. De marktconsultatie biedt inzicht in de financieringsmogelijkheden voor de bouw van de kerncentrales.
Volgend jaar neemt het kabinet een eerste besluit over de rol van de Nederlandse overheid in de financieringsstructuur voor de nieuwbouw van kernenergie. Hierbij is het ook belangrijk te benadrukken dat de bouwkosten een investering zijn om centrales te realiseren die vele decennia operationeel kunnen zijn om stabiele, CO₂-vrije elektriciteit met lage operationele kosten te leveren.
Kunt u een gedetailleerde uitsplitsing geven van alle verwachte kosten gerelateerd aan de bouw, exploitatie, ontmanteling en afvalverwerking van de twee geplande kerncentrales?
Op dit moment is dat niet mogelijk voor de bouw van de nieuwe kerncentrales in Nederland. Zoals ik in vraag 2 heb aangegeven, zullen er op verschillende momenten in de tijd inzichten beschikbaar zijn voor besluitvorming, waaronder over kosten van de bouw, exploitatie, ontmanteling en afvalverwerking.
Het kabinet zal bij de besluitvorming rondom de bouw van de nieuwe kerncentrales nauw samenwerken met experts en tijdig de Eerste en Tweede Kamer informeren over de opties en te nemen besluiten, zodat over dit onderwerp goed geïnformeerde besluitvorming kan plaatsvinden en er geen onomkeerbare stappen worden gezet zonder betrokkenheid van de Kamer.
Hoe beoordeelt u de stelling in het artikel dat kernenergie per kilowattuur duurder is dan wind- en zonne-energie?
Het klopt dat wind- en zonne-energie op installatie-niveau lagere kosten per kilowattuur kennen. Echter, een directe vergelijking tussen deze technologieën en kernenergie doet geen recht aan de bredere systeemkosten. Wind- en zonne-energie vereisen aanvullende investeringen in elektriciteitsinfrastructuur, zoals het elektriciteitsnet op zee, interconnectie tussen landen, en flexibiliteit zoals, vraagsturing, regelbaar vermogen en opslag. Deze investeringen brengen extra kosten met zich mee die noodzakelijk zijn om de variabiliteit van hernieuwbare energiebronnen op te vangen en vervolgens te transporteren. Deze investeringen zullen naar verwachting voor kerncentrales lager zijn.
Kernenergie kan een stabiele, continue energievoorziening verzorgen die bijdraagt aan de robuustheid van het elektriciteitssysteem en de behoefte aan flexibiliteitsopties verkleint. Daarnaast biedt kernenergie ook diversificatie in het productieaanbod en kent het een andere toeleveringsketen waardoor Nederland minder afhankelijk wordt van individuele technologieën en individuele landen.
Wat was voor u de afweging om wel te willen investeren in kerncentrales, maar te bezuinigen op het ontwikkelen van opslagcapaciteit, terwijl opslagcapaciteit een duurzame oplossing is om pieken op te kunnen vangen?
Dit kabinet investeert nog steeds in de ontwikkeling van batterijen en groene waterstof. De keuze voor kerncentrales maakt deel uit van een bredere strategie om een stabiele en betrouwbare energievoorziening te garanderen. Kernenergie kan een stabiele basislast van CO2-arme elektriciteit leveren, complementair aan andere belangrijke flexibiliteitsopties zoals opslag.
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de totale kosten van kernenergie in vergelijking met duurzame alternatieven? Zo nee, waarom niet?
Er zijn meerdere onafhankelijke onderzoeken uitgevoerd naar de totale kosten van kernenergie in vergelijking met duurzame alternatieven, waaronder een recente update uit mei van dit jaar van een scenariostudie door TNO4. De uitkomsten van deze studies zijn afhankelijk van de specifieke vraag en toegepaste assumpties.
Kosten zijn een belangrijke overweging in de vergelijking met andere alternatieven voor energieproductie, maar ook andere afwegingen spelen een rol in de keuze voor kernenergie in Nederland. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 en 8 kunnen kerncentrales een constante en betrouwbare elektriciteitsvoorziening leveren. Dit is essentieel voor de stabiliteit van het elektriciteitssysteem, met name in aanvulling op variabele bronnen zoals wind- en zonne-energie die niet vanzelfsprekend in de volledige elektriciteitsvraag kunnen voorzien zonder aanvullende flexibiliteitsopties. Daarnaast biedt kernenergie ook diversificatie in het productieaanbod en kent het een andere toeleveringsketen waardoor Nederland minder afhankelijk wordt van individuele technologieën en individuele landen.
Hoe rijmt u de keuze voor dure kernenergie met de doelstelling om de energietransitie kosteneffectief te realiseren?
Het doel van het kabinet is om in het energiesysteem van de toekomst een betaalbaar, betrouwbaar en duurzaam systeem te hebben. Het is daarom belangrijk om niet alleen naar de kosten te kijken, maar ook naar de impact die kernenergie heeft op de andere onderdelen die noodzakelijk zijn voor de energietransitie, zoals een duurzame elektriciteitsmix die zowel robuustheid als stabiliteit op de lange termijn biedt.
Hoewel kernenergie gepaard gaat met hoge initiële investeringen, levert het decennialang stabiele, CO₂-vrije elektriciteit met lage operationele kosten. Kernenergie kan daarmee een betrouwbare basislastcapaciteit bieden, essentieel voor een toekomstbestendig energiesysteem. Diversificatie van energiebronnen is eveneens van belang voor de haalbaarheid van de energietransitie. Door te investeren in een mix van kernenergie, wind, zon en andere technologieën spreiden we risico’s in bronnen en toeleverketens en verminderen we onze afhankelijkheid van import en de volatiliteit van weersafhankelijke bronnen. Dit geeft ons een betere uitgangspositie om de transitie op een kosteneffectieve en robuuste manier te realiseren.
Hoe verwacht u dat het resterende bedrag moet worden gefinancierd?
Tegelijkertijd met deze beantwoording deelt het kabinet een brief met de Kamer waarin ingegaan wordt op de resultaten van de marktconsultatie: een studie naar de financieringsmogelijkheden voor de bouw van de kerncentrales. Volgend jaar neemt het kabinet een eerste besluit over de rol van de Nederlandse overheid in de financieringsstructuur van kernenergie. Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, zal ik zorgen dat over dit onderwerp goed geïnformeerde besluitvorming kan plaatsvinden en er geen onomkeerbare stappen worden gezet zonder betrokkenheid van de Kamer.
Ik wil ook benadrukken dat het besluit komend jaar een eerste positiebepaling van de Nederlandse overheid betreft. Dit is uiteraard van groot belang voor besluitvorming in deze fase, en voor technologieleveranciers in het voorbereiden van hun biedingen voor dit project. Na de selectieprocedure volgen contractonderhandelingen, en dan pas is er een definitief beeld van de financieringsstructuur.
Waarop bent u van plan te bezuinigen als blijkt dat de kerncentrales inderdaad duurder uitvallen dan begroot?
Het kabinet heeft geen kosten begroot voor de bouw van de kerncentrales, maar heeft een reservering gemaakt voor het overheidsdeel in de financiering hiervan. Op dit moment zit het nieuwbouw traject in een fase waarin besluitvorming wordt voorbereid. Uit de aanbesteding volgen de definitieve kostenindicaties van de verschillende marktpartijen voor hun reactorontwerpen, waarop de besluitvorming wordt gebaseerd. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Welke garanties kunt u geven dat de bouw van de kerncentrales niet zal leiden tot enorme kostenoverschrijdingen, zoals bij kerncentraleprojecten in Frankrijk, Groot-Brittannië en Finland?
Garanties over het verloop van de bouw van de kerncentrales zijn niet te geven. Op dit moment wordt besluitvorming over de start van het proces voor selectie van een technologieleverancier voorbereid. Het doel van de huidige voorbereidende stappen is om risico’s zoveel mogelijk te verkleinen en te beheersen. Binnen dit proces zal scherp gekeken worden naar de lessen van technologieleveranciers uit vorige projecten. Onderdeel hiervan zal de risicoverdeling tussen partijen zijn. Het is niet noodzakelijkerwijs het geval dat kostenoverschrijdingen van het bouwproject direct leiden tot verhoogde uitgaven van de Staat. Bij het Olkiluoto 3 project in Finland is bijvoorbeeld een aanzienlijk deel van de extra kosten voor realisatie van de kerncentrale beland bij het bouwconsortium (Areva en Siemens).
Er zijn wel verschillende redenen om te verwachten dat de bouwrisico’s lager liggen bij de plannen voor de Nederlandse nieuwbouw. Er is meer ervaring met de bouw van generatie III+ centrales en de uitdagingen: technische ontwerpen zijn bijvoorbeeld doorontwikkeld door de verschillende technologieleveranciers en aanleverketens zijn opgezet binnen en buiten Europa. De standaardisatie van bouwcomponenten en replicatie van processen biedt voordelen voor nieuwe projecten.
Onderdeel van de voorbereidende stappen die worden gezet naar een selectieprocedure is ook nader inzicht krijgen in de wijze waarop risicoverdeling tussen partijen kan worden vormgegeven, ook tijdens de bouwfase van het project. Deze risicoverdeling is een belangrijk instrument waarmee kostenoverschrijdingen tijdens de bouw niet alleen bij de overheid landen. De wijze waarop kostenoverschrijdingen gefinancierd moeten worden, is ook een belangrijk component bij de totale omvang van de mogelijke kostenoverschrijdingen, als gevolg van bijvoorbeeld de financieringskosten (rente). Het onderzoek naar de kaders van een mogelijke financieringsstructuur binnen de marktconsultatie zal meer inzichten bieden met betrekking tot de financiering voor de bouw van de twee kerncentrales. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Klopt het dat alle risico’s in het geval van kostenoverschrijdingen bij de belastingbetaler liggen en dat die risico’s veel groter zijn dan eerder gedacht? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de huidige voorbereidende stappen is om risico’s zoveel mogelijk te verkleinen en te beheersen, waaronder financiële risico’s. Waar eventuele kostenoverschrijdingen terecht komen hangt af van de risico-allocatie die wordt afgesproken in de onderhandelingen voor het contract voor de bouw tussen de Nederlandse overheid en een technologieleverancier. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 13.
Onderschrijft u dat het alleen op basis van een realistische inschatting van de kosten mogelijk is om een miljardeninvestering zorgvuldig af te wegen? Zo ja, bent u bereid om de plannen voor nieuwe kerncentrales opnieuw af te wegen tegenover investeringen in duurzame energiebronnen? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht veel belang aan een realistische inschatting van de kosten voor de kerncentrales. De kosteninschattingen zullen ook een belangrijk onderdeel zijn van het besluitvormingsproces in de komende jaren. Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zullen de kosteninschattingen gedurende het proces steeds nauwkeuriger worden.
Daarbij is het relevant dat de afweging om te investeren in nieuwe kerncentrales niet alleen in economisch perspectief moet worden geplaatst, zoals ik in het antwoord op vraag 7 en 10 heb aangegeven. De investering in kernenergie, net als de investeringen die het kabinet doet in andere duurzame energiebronnen, worden gedaan om in de toekomst een betaalbaar, betrouwbaar en duurzaam systeem te hebben. Uiteraard zal dit bredere perspectief onderdeel zijn van de besluitvorming bij de investering van nieuwe kerncentrales in Nederland.
Bent u bekend met het recente onderzoek van Profundo «Financing of new nuclear, Governments paying the price?» van 10 oktober jl.,2 waarin een realistische kostenmarge voor kernenergie wordt geschat op 9.665–15.175 euro per kW?
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek.
Hoe beoordeelt u de aanzienlijke discrepantie tussen de kostenramingen van Witteveen+Bos (in opdracht van uw ministerie uitgevoerde scenariostudie kernenergie d.d. 7 september 2022) ad € 4.100–4.600 per kW en de recentere cijfers van Profundo?
De scenariostudie van Witteveen+Bos6 is uitgevoerd in 2022. Sindsdien zijn er voor alle infrastructurele projecten (voor het hele energiesysteem – zowel aan de kant van energieproductie als transport en opslag) grote stijgingen in bouwkosten geweest, door onder andere de hoge inflatie.
De recente update (mei 2024) van een scenariostudie van TNO neemt als uitgangspunt voor de kosten van kerncentrales 7,100 EUR per kilowatt elektrisch (kWe) geïnstalleerd vermogen. Hoewel kerncentrales duurder zijn dan windturbines en zonnepanelen moet het wegvallen van kernenergie in de mix worden opgevangen met meer inzet van flexibiliteitsopties die ook relatief hoge kosten hebben, zoals bijvoorbeeld energieopslag. Het recente bod van het Zuid-Koreaanse KHNP in Tsjechië kwam in de buurt van 8,000 EUR per kilowatt elektrisch (kWe) geïnstalleerd vermogen.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zal de benodigde omvang van de investering voor de bouw van nieuwe kerncentrales en de rol van de overheid hierin, steeds nauwkeuriger worden gedurende het proces dat wordt gevolgd. Hiermee ontstaat dan ook een steeds nauwkeuriger beeld voor de Nederlandse situatie op de specifieke bouwlocatie, ten opzichte van meer generieke studies.
Kunt u toelichten hoe deze nieuwe inzichten de kostenoptimaliteit van kernenergie in het Nederlandse energiesysteem beïnvloeden?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 9 zijn er verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de mogelijke kosten van kernenergie. Ieder onderzoek is afhankelijk van de vraag en toegepaste assumpties, en het is belangrijk om inzichten rondom kosten te blijven monitoren en te evalueren, zodat we een goed begrip krijgen van de kosteneffectiviteit van kernenergie in het energiesysteem. Tegelijkertijd is de afweging breder dan alleen vanuit het perspectief van kosten: de keuze voor kernenergie zorgt juist ook voor een betere uitgangspositie om de transitie richting het toekomstige energiesysteem in Nederland op een kosteneffectieve en robuuste manier te realiseren.
Zie verder het antwoord op vraag 17, recente studies zoals die van TNO werken met aangepaste assumpties voor de kosten van kernenergie.
Heeft u laten berekenen welke gevolgen een langere, meer realistische bouwtijd (zoals genoemd in het onderzoek van Profundo) heeft voor de kosten van de geplande kerncentrales?
Bij de totale kosten voor de bouw van kerncentrales zijn financieringslasten, zoals te betalen rente gedurende de bouw, een belangrijk onderdeel. Bij een langere bouwtijd zullen, als gevolg van hogere financieringslasten, de kosten toenemen. Ook kan inflatie voor hogere kosten zorgen als de bouw langer duurt.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, zal het kabinet gedurende de voorbereidingen van de bouw van de kerncentrales op verschillende momenten meer inzichten krijgen over de kosten en de duur van de bouw van kerncentrales.
De lessen uit de buitenlandse ervaringen worden meegenomen in de Nederlandse benadering voor de bouw van de twee kerncentrales in Nederland. De BCG planningsanalyse van 2022, die destijds met de Kamer is gedeeld (Kamerstuk 32 645, nr. 116), is gebaseerd op een vertaling van ervaringen uit eerdere nieuwbouwprojecten in het buitenland naar de context van het Nederlandse kernenergielandschap. Dit is gedaan door de planning en gerealiseerde tijdlijnen van recente internationale projecten te analyseren. Op die manier zijn redenen voor budget- of planningsoverschrijdingen geïdentificeerd en best practices uiteengezet voor het ondervangen daarvan. Het vroeg in de voorbereiding op de bouw van kerncentrales in Nederland uitvragen van gedetailleerde informatie op basis van de technische haalbaarheidsstudies is een voorbeeld hiervan.
Blijft het energiesysteem volgens u nog steeds kostenoptimaal als de hogere kostenramingen van Profundo en potentieel langere bouwtijden worden meegewogen?
Zie antwoord op vraag 18 en 19.
Bent u zich bewust van het risico op een «sunk cost fallacy» bij de besluitvorming over kernenergie, gezien de reeds gedane investeringen? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat toekomstige beslissingen onevenredig beïnvloed worden door reeds gemaakte kosten, in plaats van zich te baseren op de meest actuele economische vooruitzichten?
Besluitvorming over de bouw van de kerncentrales vindt stapsgewijs plaats in de komende jaren. Het kabinet baseert toekomstige besluitvorming op de meest actuele inzichten, waaronder economische vooruitzichten. De kosten die gemaakt worden tijdens de fase van voorbereiding, voorafgaand aan definitieve besluitvorming en het tekenen van het contract voor de bouw, zijn daarbij relatief klein. De grootste uitgaven zijn pas voorzien tijdens het proces van vergunningverlening en daadwerkelijke bouw van de centrales. Dit maakt het risico op een «sunk cost fallacy» in deze fase van besluitvorming beperkt.
De productiecapaciteit voor munitie en defensiematerieel |
|
Wijen-Nass |
|
Gijs Tuinman (BBB), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Bent u, in het kader van de garantstelling en financiering van startups en andere bedrijven in deze sector, voornemens om bijvoorbeeld ook een (strategisch) aandeel in dit soort bedrijven te nemen? Zo ja, wat is hiervan de status? Zo nee, zou het kabinet kunnen onderzoeken of dit een optie zou kunnen zijn?
In de Kamerbrief «Voortgang Structureel Versterken Europese productie munitie en Defensiematerieel» is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang die Defensie met partners maakt om de financieringspositie van start-ups, scale-ups, het MKB en de gevestigde defensie-industrie te versterken.1 Mocht Defensie overwegen om staatsdeelnemingen in een bedrijf in de sector te nemen, staat daar bijvoorbeeld de Beschermingsvoorziening Economische Veiligheid voor ter beschikking.2 Uw Kamer wordt in Q1 2025 geïnformeerd over hoe Defensie en Economische Zaken (EZ) de strategische positie van de defensie-industrie verder gaan versterken op de lange termijn. Het instrumentarium dat de rijksoverheid daarin voorhanden heeft, waaronder de mogelijkheid van een strategisch aandeel in bedrijven, wordt hierin meegenomen. Ook wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang die Defensie en haar partners hebben geboekt met het recent aangekondigde publiek-private platform Defport.
Bent u bereid contact op te nemen met de Duitse Minister van Economische Zaken om te onderzoeken of een deel van de tekorten aan munitie en defensiematerieel bij deze bedrijven (die te kampen hebben met productie-uitval door de afgenomen vraag) kan worden geproduceerd, om niet alleen de Europese productie snel op te schalen maar ook een economische impuls te geven en daarbij ook Nederlandse bedrijven te betrekken?
Defensie is voortdurend in gesprek met Duitsland over verschillende materieelprojecten, bijvoorbeeld de aanschaf van de Leopard gevechtstanks en de Boxer gevechtsvoertuigen. Het leveren van gevechtskracht voor de krijgsmacht staat hierbij centraal, Defensie staat open voor kansen voor versnelling. De Staatssecretaris heeft regelmatig overleg met zijn Duitse collega over de voortgang van deze materieelprojecten. Daarnaast spreekt de Minister regelmatig met zijn Duitse collega over concrete mogelijkheden om gezamenlijk de Defensieproductie op te schalen, zoals onlangs bij zijn officiële bezoek aan Berlijn en gedurende de Raad Buitenlandse Zaken Defensie in Brussel. In deze gesprekken positioneren wij, in samenwerking met het Ministerie van EZ, actief de Nederlandse (defensie-)industrie. Zo kunnen onze internationale partners rekenen op Nederlandse (technologische) oplossingen en versterken wij de positie van Nederlandse bedrijven in de keten. Wij zoeken zo veel als mogelijk de samenwerking op, maar elk land maakt hier een eigen afweging in, bijvoorbeeld op basis van de militaire behoefte, industriële productiecapaciteit of economische grondslagen. Het is aan Duitsland om te beoordelen of er sprake is van overcapaciteit bij haar nationale (civiele) industrie en zo ja, of men het opportuun acht deze in te zetten voor de opschaling van de defensie-industrie.
Nieuwkomer-dierenartsen |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Rummenie , Nobel |
|
Bent u bekend met het feit dat de Nederlandse Voedsel- en Warenauroteit (NVWA) recent een «instapteam» heeft opgezet waarbij statushouders met een achtergrond als dierenarts binnen de NVWA worden opgeleid tot zij aan de slag kunnen binnen de NVWA?
Ja, hier ben ik mee bekend.
Klopt het dat het instapteam op deze wijze een bijdrage levert aan de personeelstekorten binnen de NVWA?
Ja, het instapteam levert een bijdrage aan de personeelstekorten binnen de NVWA. Van de dertien deelnemers die de intensieve opleiding en stage hebben gevolgd om aan de slag te kunnen binnen de NVWA zijn er inmiddels negen in dienst van de NVWA als Inspecteur-Medewerker Toezicht op de slachthuizen, één is gedetacheerd bij de afdeling Certificeren op Afstand en één loopt stage bij de afdeling Toezichtsontwikkeling en Innovatie.
Erkent u dat het mogelijk is om meer statushouders op deze wijze aan de slag te helpen én meer personeelstekorten op te lossen door beter gebruik te maken van de vaardigheden van theoretisch geschoolde statushouders? Welke inzet pleegt u om meer statushouders met een relevant diploma voor tekortberoepen in hun werkveld aan het werk te krijgen?
Het is zowel voor statushouders zelf als voor de samenleving van belang dat zij zo snel mogelijk instromen op een baan, het liefst een baan die passend is bij eerdere werkervaring en opleidingsachtergrond. Het kabinet zet zich in om de diploma-erkenningsprocedure voor gereglementeerde beroepen waar het kan te vereenvoudigen.
Ook verkent de Staatssecretaris van Participatie & Integratie met sectoren de mogelijkheden voor bredere waardering van vaardigheden van statushouders door werkgevers in plaats van dat enkel wordt gekeken naar hun diploma. Dit is vooral relevant voor beroepen waarvoor geen wettelijke beroepsvereisten zijn.
Gemeenten kunnen statushouders die nog niet direct inzetbaar zijn op een functie ondersteunen bij het vinden van werk via bijvoorbeeld de inzet van leerwerktrajecten, taalondersteuning en begeleiding op de werkvloer. Hiervoor kunnen zij gebruik maken van de sectorale Ontwikkelpaden die sectoren samen met de Ministeries van SZW en OCW ontwikkelen en implementeren. Ontwikkelpaden brengen in beeld welke functies er in een sector zijn en hoe een (beoogd) werknemer kan instromen, zich binnen de sector stapsgewijs via verschillende functies kan ontwikkelen dan wel kan overstappen naar een andere sector. De Ontwikkelpaden bieden mensen ook inzicht welke opleidingen, of delen daarvan, zij kunnen volgen om inzetbaar te worden op een functie. Deze opleidingen kunnen volledig in de praktijk worden gevolgd. Statushouders biedt dit mogelijkheden om snel in te stromen op een baan en tijdens het werk de benodigde opleidingen te halen. Er worden momenteel sectorale Ontwikkelpaden opgezet in onder andere de kinderopvang, zorg en welzijn, groen en de techniek, bouw en energie. Binnenkort wordt uw Kamer hier nader over geïnformeerd.
Klopt het dat de diploma's van dierenartsen van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) of Zwitserland vrijwel nooit zodanig worden erkend dat zij in Nederland aan de slag kunnen? Kan hier iets aan gedaan worden?
Buitenlands gediplomeerde diergeneeskundigen met een diploma van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) of Zwitserland kunnen een aanvraag doen om hun diploma in Nederland te laten erkennen. De beroepskwalificaties van de aanvragers worden op basis van het in het buitenland verkregen diploma, de inhoud en kwaliteit van de gevolgde opleiding en opgedane praktijk- en beroepservaring en eventueel aanvullende opleidingen, cursussen, nascholingen beoordeeld door de Commissie Buitenlands Gediplomeerde Dierenartsen. De CBGD is een onafhankelijk commissie van deskundigen die adviseert aan de Minister van LVVN, welke verantwoordelijk is voor de toelating van diergeneeskundigen tot het Diergeneeskunderegister. Doorslaggevend voor de erkenning is de vakbekwaamheid van de aanvrager, niet diens bevoegdheid in een ander land. De vakbekwaamheid wordt als geheel beoordeeld en bezien in het licht van de Nederlandse eisen. Wanneer de aanvrager over een gelijkwaardig kennis- en vaardighedenniveau beschikt als diergeneeskundigen met een Nederlands diploma, zal de CBGD positief adviseren aan de Minister van LVVN. Hierna kan deze persoon zich laten inschrijven in het Nederlandse Diergeneeskunderegister en zijn zij bevoegd om het beroep uit te oefenen. In 2023 kwamen er bij de commissie 73 aanvragen binnen van buitenlands gediplomeerde dierenartsen. Van deze aanvragen zijn 24 kandidaten automatisch toegelaten tot het Diergeneeskunderegister op basis van hun (door Nederland) geaccrediteerde opleiding. Daarnaast hebben drie personen een positief advies gekregen van de CBGD.
De CBGD betrekt bij haar advies de mogelijkheid om een proeve van bekwaamheid af te leggen. Ook kan voor aanvragers die daar voor in aanmerking komen, geadviseerd worden een remediëringstraject (aanpassingsstage op maat) van maximaal 1 jaar te volgen. Bij het succesvol afronden hiervan, kunnen zij worden geregistreerd in het Diergeneeskunderegister.
Klopt het dat alleen geregistreerde dierenartsen verder kunnen worden opgeleid bij de NVWA en dat het dus niet mogelijk is een gedeeltelijke basisopleiding aan de faculteit te volgen? Zijn er manieren om mogelijk te maken dat iemand met een gedeeltelijke basisopleiding beperkt ingezet kan worden als dierenarts – bijvoorbeeld alleen voor de NVWA? Bent u bereid te onderzoeken of zo'n oplossing een bijdrage kan leveren aan de inzet van statushouders bij de NVWA en dus aan de personeelstekorten?
Het klopt dat alleen in het Diergeneeskunderegister geregistreerde dierenartsen verder kunnen worden opgeleid door de NVWA tot Officiële Dierenarts. Wel is het mogelijk om personen met een dierenartsdiploma van buiten de Europese Unie aan te nemen en op te leiden tot Inspecteur Medewerker Toezicht. Daarmee kunnen zij ook toezicht houden in slachthuizen. Dit is een lager functieniveau dan Officiële Dierenarts.
Het beroep dierenarts is een gereglementeerd beroep. De opleiding, de toegang tot en de uitoefening van het beroep zijn wettelijk geregeld. Alleen toegelaten en in het Diergeneeskunderegister ingeschreven dierenartsen mogen diergeneeskundige handelingen in hun volle omvang verrichten. De Nederlandse masteropleiding Diergeneeskunde leidt studenten op tot dierenartsen met een algemene bevoegdheid. De algemene bevoegdheid heeft als doel om de kwaliteit van diergeneeskundig handelen te borgen en is middels richtlijn 2005/36/EG in alle Europese lidstaten gelijk. Een geclausuleerde bevoegdheid bijvoorbeeld voor specifieke taken bij de NVWA, is dus wettelijk niet mogelijk.
Kunt u zich voorstellen dat het remediëringstraject voor dierenartsen met een buitenlands diploma van de faculteit diergeneeskunde aan de Universiteit Utrecht voor deze groep niet toegankelijk is, gezien de ingangseisen (Nederlands en de Engelse taal op academisch niveau), de kosten van 20.000euro en de onmogelijkheid naast deze studie te werken? Wat ziet u hiervoor als oplossing?1
Ik begrijp dat deze eisen hoog zijn voor statushouders. Ik vind de eisen echter gerechtvaardigd in het licht van de benodigde vaardigheden voor het uitvoeren van diergeneeskundige handelingen en de kosten die gepaard gaan met de opleiding Diergeneeskunde. Het Ministerie van LVVN zet zich in om het beschikbare arbeidspotentieel, ook van personen met een dierenartsdiploma van buiten de EU, zo goed mogelijk te benutten. Wanneer iemand met een buitenlands diploma van buiten de EER of Zwitserland een aanvraag doet tot diplomaerkenning bij de CBGD en de commissie van oordeel is dat er op bepaalde vlakken extra scholing nodig is om aan beroepskwalificaties te voldoen, kan de CBGD adviseren een remediëringstraject te volgen aan de Faculteit Diergeneeskunde. Dit modulaire remediëringstraject is vanaf medio 2024 beschikbaar en wordt per kandidaat individueel ingevuld, op basis van eerder gevolgde opleidingen en werkervaring.
Voor het remediëringstraject van de Faculteit Diergeneeskunde wordt aangesloten bij het reguliere onderwijs van de opleiding Diergeneeskunde. Deze opleiding wordt in het Nederlands aangeboden. Het remediëringstraject bestaat uit een generiek deel van 15 ECTS, gericht op het werken als dierenarts in Nederland en een op maat samengesteld deel van maximaal 45 ECTS. De kosten van het volledige remediëringstraject (60 ECTS) staan in verhouding met het instellingstarief voor de master Diergeneeskunde (€ 26.686 euro per jaar) en het remediëringstraject voor humane zorgverleners. Indien een kandidaat slechts een deel van het remediëringstraject volgt, liggen de kosten lager. Ik ben met de beroepsgroep en de faculteit Diergeneeskunde in gesprek om verdere mogelijkheden te verkennen om het remediëringstraject zo toegankelijk mogelijk te maken.
Bent u bereid meer middelen beschikbaar te stellen voor taalonderwijs op C1-niveau en vaktaal aan nieuwkomer-professionals (uit verschillende sectoren, maar in elk geval voor tekortberoepen)?
Er wordt op verschillende manieren geld geïnvesteerd in het bevorderen van het taalniveau van statushouders. Zo heeft de Staatssecretaris Participatie & Integratie een subsidieregeling voor werkgevers gecreëerd. Met deze subsidieregeling wordt een impuls gegeven om statushouders duurzaam in dienst te nemen. Deze subsidieregeling biedt werkgevers een financiële tegemoetkoming voor de extra begeleiding van statushouders op de werkvloer, gericht op het verkleinen van de taal- en cultuurverschillen. De subsidie kan onder andere ingezet worden voor (vak)taalscholing. Hiermee wordt een significant budget door het kabinet ter beschikking gesteld voor taalonderwijs en vaktaalscholing. Daarnaast dragen werkgevers de verantwoordelijkheid om te investeren in nieuwkomers die zij in dienst hebben genomen.
Gemeenten kunnen de keuze maken om een gedeelte van het re-integratiebudget (Participatiewet) en het volwasseneducatiebudget (Wet Educatie en beroepsonderwijs) te gebruiken voor taalonderwijs of vaktaalscholing van statushouders.
Vanuit de Wet Inburgering 2021 wordt door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan gemeenten middelen ter beschikking gesteld om het taalonderwijs in het inburgeringstraject voor statushouders op B1 niveau vorm te geven.
Bent u bekend met andere «high potential» programma's voor nieuwkomers bij Nederlandse organisaties, zoals dit instapprogramma van de NVWA en bijvoorbeeld het «Nieuwkomers in hun Kracht» programma van het
Ja, hier ben ik mee bekend.
Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) (waar nieuwkomer-zorgprofessionals worden opgeleid)?
Met het plan van aanpak «statushouders aan het werk»2 onderneemt het kabinet gezamenlijk met de taskforce Voor een «Inclusieve arbeidsmarkt»3 activiteiten om de kansen op betaald werk te verbeteren. Hierbij wordt onder andere gericht op het ondersteunen van werkgevers. Zo wordt ook in 2025 en 2026 de subsidieregeling voor werkgevers opengesteld. Dit soort programma’s kunnen hiervoor een subsidieaanvraag indienen. Ook worden voor de werkgevers die subsidie ontvangen bijeenkomsten georganiseerd om ervaringen uit te wisselen. Ook werkgevers die geen subsidie hebben ontvangen, maar wel statushouders in dienst hebben genomen worden voor deze bijeenkomsten uitgenodigd. De opbrengsten van deze bijeenkomsten worden ook gebruikt voor de doorontwikkeling van een pakket van eenvoudige en toepasbare effectieve interventies die werkgevers kunnen inzetten om statushouders te begeleiden op de werkvloer. Met het actief verspreiden van deze effectieve interventies willen wij werkgevers handvatten bieden om (leer)werktrajecten voor statushouders op te zetten.
Daarnaast hebben de NVWA en het UMCG inmiddels contact gelegd en kijken hoe er van elkaar geleerd kan worden.
Is het mogelijk dit soort programma's meer ondersteuning te bieden bij de uitdagingen waar zij mee te maken krijgen? Bent u bereid vanuit de overheid het initiatief te nemen om deze programma's samen te brengen en ze van elkaar te laten leren?
Het Commissiedebat is niet langer gepland op 6 november.
Kunt u deze vragen in elk geval voor het commissiedebat NVWA dat op 6 november 2024 gepland is beantwoorden?
Het bericht ‘Steden klaar met falend lachgasbeleid’ |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Steden klaar met falend lachgasbeleid: binnen twee weken actie, anders rechtszaak»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat sinds de invoering van het verbod op recreatief gebruik van lachgas, de herbruikbare cilinders zijn vervangen door wegwerpexemplaren, wat leidt tot onbeheersbare aantallen lachgascilinders in het huishoudelijk afval?
Deze problematiek is grotendeels te wijten aan de opkomst van niet-hervulbare drukhouders in de loop van 2022. In ons land, maar ook in andere landen waar geen verbod op lachgas geldt, zijn er sindsdien meldingen van ontploffingen in de afvalverwerking door deze niet-hervulbare drukhouders. Het betreft daarom een ontwikkeling die niet direct het gevolg is van het lachgasverbod. Deze ontwikkeling is in 2023 verder tot uiting gekomen. De problematiek in de afvalverwerking wordt veroorzaakt doordat individuen een illegaal product – lachgas voor recreatief gebruik in een drukhouder – in bezit hebben en zich van die drukhouder op een illegale wijze ontdoen. Lachgascilinders zijn, net als andere soorten gasflessen en drukhouders, gevaarlijk afval op grond van de Wet milieubeheer en moeten bij de milieustraat of een andere bevoegde instantie worden ingeleverd.
Bent u op de hoogte van de ernstige veiligheidsrisico’s die ontstaan door de aanwezigheid van lachgascilinders in inzamelvoertuigen en afvalverwerkingsinstallaties, waaronder de explosiegevaarlijke situaties voor medewerkers? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u tot nu toe genomen om deze risico's te verminderen?
Het kabinet is op de hoogte van de berichten over de ontploffingen bij verbrandingsinstallaties en de gevaren en schade die dat met zich meebrengt en neemt deze zeer serieus. De betrokken ministeries werken samen met de afvalsector en medeoverheden aan maatregelen om deze problematiek zoveel mogelijk te mitigeren. Lachgascilinders moeten bij de milieustraat worden ingeleverd. In Nederland is afvalinzameling van huishoudens decentraal belegd. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer (artikelen 10.21 en 10.22) wettelijk verplicht om huishoudelijk afval in te zamelen. Gemeenten moeten op basis van de lokale context zelf keuzes maken hoe zij invulling geven aan deze wettelijke taak. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat ondersteunt gemeenten in het uitvoeren van deze wettelijke taak met kennis en handreikingen. Zo ook binnen dit dossier. Vorig jaar is een toolkit gepubliceerd voor gemeenten en inzamelaars. Deze toolkit bevat communicatiemateriaal, kennis over de geldende wet- en regelgeving en een overzicht van eventuele maatregelen die gemeenten en inzamelaars kunnen nemen. Momenteel wordt de toolkit herzien en uitgebreid. Daarnaast heeft het kabinet € 450.000 uitgetrokken om een pilot te doen met innovatieve technieken om lachgascilinders vroegtijdig te detecteren en/of te verwijderen uit de afvalketen.
Naast deze ondersteuning aan gemeenten is werk gemaakt van communicatie richting de gebruikers van lachgas, bijvoorbeeld via sociale media, waarin wordt gewezen op de gevaren van het gebruik van lachgas én van het onjuist weggooien van de cilinders. De verkoop van lachgas, anders dan voor uitgezonderde toepassingen, is strafbaar gesteld op grond van de Opiumwet. Er kan dus strafrechtelijk tegen worden opgetreden en dat gebeurt ook. In de periode juli 2023 t/m mei 2024 zijn de cijfers over inbeslaggenomen lachgascilinders bekend. De politie heeft in die periode circa 100.000 lachgascilinders in beslag genomen. Onder uitgaande jongeren daalde het gebruik van 35,2% in 2020 naar 15% in 20232. Een groot deel van de jongeren gaf aan dat het ook moeilijker is om aan lachgascilinders te komen. De afname van de populariteit van lachgas is ook zichtbaar in de cijfers van de politie over de incidenten met lachgas. In 2022 ging het om bijna 30.000 incidenten, naar bijna 10.000 incidenten in 2023. In 2024 t/m mei ging het om 3.300 incidenten.
Hopelijk vertalen de afname in het gebruik van lachgas, de handhavingsacties en betere inzameling zich door naar een duidelijke afname van de problematiek in de afvalketen.
In hoeverre erkent u de verantwoordelijkheid van de Staat ten aanzien van de financiële schade die gemeenten en publieke afvalinzamelaars lijden als gevolg van de toename van lachgascilinders in het afval, geschat op 150 miljoen euro per jaar?
De schade die ontstaat door ontploffingen van lachgascilinders in verbrandingsinstallaties, dan wel elders in de afvalverwerkingsketen, is niet het gevolg van de invoering van het verbod op lachgas, maar wordt veroorzaakt doordat individuen handelen in strijd met wet- en regelgeving. Het is op grond van de Opiumwet, behoudens uitzonderingen, illegaal om handelingen te verrichten met lachgas en op grond van de Wet milieubeheer is het verboden om de lachgascilinders achter te laten in de openbare ruimte of te deponeren in het restafval. De Staat is niet aansprakelijk voor het handelen van degenen die illegaal de lachgascilinders bij het restafval of in de openbare ruimte dumpen, waardoor de lachgascilinders in de verbrandingsinstallaties terechtkomen.
Erkent u dat het juist het kabinet was dat met de invoering van het lachgasverbod handelingen in het kader van recreatief gebruik van lachgas in strijd met de wet heeft gebracht, terwijl de toenmalige Staatssecretaris in de Kamerbrief over de beleidsinzet van het kabinet inzake lachgascilinders in de afvalketen d.d. 30 oktober 2023 aangaf dat de schade niet het gevolg is van het lachgasverbod, maar van individuen die in strijd met de wet- en regelgeving handelen? Erkent u hiermee dat het verbod direct heeft geleid tot de huidige problematiek rondom afvalverwerking? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder vraag 2 en 4 is aangegeven, heeft het verbod op lachgas niet direct geleid tot de huidige problematiek rondom afvalverwerking. Deze problematiek wordt veroorzaakt door de opkomst van niet-hervulbare drukhouders in de markt en individuen die zich op illegale wijze van deze niet-hervulbare drukhouders ontdoen. Zoals aangegeven speelt de problematiek ook in landen waar geen lachgasverbod geldt.
Bent u bereid geweest om binnen de door de NVRD gestelde termijn van twee weken met een financiële tegemoetkoming te komen voor gemeenten en publieke afvalinzamelaars? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder vraag 4 is aangegeven, deelt de Staat het standpunt over het beweerdelijk onrechtmatige handelen van de Staat niet en aanvaardt de Staat derhalve ook geen aansprakelijkheid voor schade.
Nu er geen sprake is van gewijzigde feiten of omstandigheden, heeft de Staat geen aanleiding gezien om voormeld standpunt te wijzigen en in een financiële tegemoetkoming, anders dan voormelde bijdrage aan een pilot, voor de afvalsector te voorzien.
Hoe verklaart u dat er bij de totstandkoming van het lachgasverbod onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen voor de afvalverwerking, en wat gaat u doen om dit beleid te herzien of te corrigeren?
Er kan geen twijfel bestaan over het nut en de noodzaak van het lachgasverbod. Lachgas levert een ernstig gevaar op voor de volksgezondheid en de samenleving. Tijdens het wetgevingsproces is de problematiek die de afvalsector momenteel ervaart, zowel door het kabinet als door gemeenten, die hebben opgeroepen tot een verbod op lachgas en in sommige gevallen zelfs vooruitlopend op een landelijk verbod maatregelen tegen lachgasgebruik hebben genomen, inderdaad onvoldoende voorzien. Dat is ook logisch, want bij aanvang van het wetgevingsproces (december 2019) maakten marktpartijen nog gebruik van hervulbare cilinders en hanteerden zij een informeel retoursysteem daarvoor. De overstap van de markt op niet-hervulbare drukhouders en de problematiek die de afvalsector daardoor ondervindt dateert van veel later, ongeveer 2022/2023. In die zin is het goed te verklaren dat bij de totstandkoming van het lachgasverbod onvoldoende rekening werd gehouden met de problematiek voor de afvalverwerkingsbranche, die problematiek was destijds niet voorzienbaar. Dat de problematiek niet voorzienbaar was, blijkt ook uit het feit dat het kabinet in de consultatieronde ook vanuit andere stakeholders en uitvoeringsorganisaties hierover geen signalen heeft ontvangen. Voorgaande doet evenwel niet af aan het feit dat het kabinet door het invoeren van eerdergenoemde maatregelen onder vraag 3 werkt aan vermindering van de problematiek.
Kunt u bevestigen dat u, in uw eerdere rol als wethouder in Rotterdam, zelf een brandbrief stuurde naar de toenmalige Staatssecretaris waarin u pleitte voor financiële compensatie voor gemeenten voor de gevolgen van lachgasgebruik? Kunt u met uw ervaring en kennis van dit dossier zorgen dat gemeenten en het kabinet elkaar beter weten te vinden om uit deze impasse te komen?
Het klopt dat de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport in zijn toenmalige functie als wethouder van Rotterdam een brief over dit onderwerp heeft gestuurd. De belanghebbende gemeenten en het kabinet weten elkaar te vinden over deze problematiek. Helaas is er geen eenvoudige oplossing voorhanden. Zoals reeds toegelicht heeft het kabinet daar waar mogelijk maatregelen getroffen om de problematiek te verminderen.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de uitvoering van het lachgasverbod op een veilige en duurzame manier kan plaatsvinden, zonder dat dit leidt tot onevenredige kosten en veiligheidsrisico's voor gemeenten en publieke afvalinzamelaars?
Zoals onder het antwoord van vraag 3 is aangegeven, voert het kabinet verschillende maatregelen uit om de afvalsector te helpen met de problematiek.
Bent u bereid om op korte termijn aanvullende maatregelen te treffen om de inzameling en verwerking van lachgascilinders te reguleren en zo verdere escalatie van de problematiek te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 omschreven voert het kabinet verschillende maatregelen uit om de afvalsector te helpen met de problematiek. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inzameling van huishoudelijk afval en worden door het Rijk hierin, conform de bestuurlijke bevoegdheidsverdelingen, zo goed mogelijk ondersteund in het uitvoeren van deze wettelijke taak. Het betreft een veelzijdig probleem dat primair vanuit het preventie- en handhavingsdomein moet worden aangepakt. Daar waar dat niet kan moeten laagdrempelige faciliteiten voor inzameling beschikbaar zijn en/of technologische oplossingen die het probleem in de afvalketen kunnen mitigeren. Daarom is geld uitgetrokken voor de pilot met innovatieve technieken en wordt de toolkit herzien zodat gemeenten, inzamelaars en verwerkers doelmatig beleid en investeringen kunnen maken. Parallel daaraan zet het kabinet onverminderd door op voorlichting aan gebruikers en handhaving van het lachgasverbod (zie ook het antwoord op vraag3. Lopende al deze acties overweegt het kabinet geen aanvullende maatregelen om de inzameling verder te reguleren.
De keuzehulp van het ministerie van SZW over schijnzelfstandigheid |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Folkert Idsinga (VVD), Eddy van Hijum (CDA) |
|
De webmodule wordt, ondanks kritiek hierop van de Raad van State, gebruikt in de keuzehulp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW); waarom is gekozen voor het gebruik van de webmodule? Wat is de juridische status van de webmodule in het beoordelen van een arbeidsrelatie? Is de uitkomst van de webmodule juridisch houdbaar in een geschil met de Belastingdienst? Zo niet, welke zekerheid biedt de webmodule zelfstandigen dan?
Mij is geen kritiek van de Raad van State op de webmodule bekend. De Raad van State is eerder wel kritisch geweest op de webmodule in het kader van het wetsvoorstel beschikking geen loonheffingen (ter vervanging van de Verklaring arbeidsrelatie (VAR)). De webmodule die werd voorgesteld, had als doel zekerheid te verstrekken dat voor de specifieke opdracht geen loonheffingen verschuldigd zouden zijn. De belangrijkste kritiek van de Raad van State was destijds dat het onduidelijk was in hoeverre er voldoende zekerheid zou kunnen worden ontleend aan een webmodule, aangezien deze onvoldoende rekening zou kunnen houden met alle feiten en omstandigheden van het individuele geval.
De huidige webmodule is een hulpmiddel bij de beoordeling van arbeidsrelaties. De webmodule is een laagdrempelig instrument voor opdrachtgevers om een indicatie te krijgen of bepaalde werkzaamheden zich ervoor lenen door een zelfstandige te worden gedaan, of dat er gezien de feiten en omstandigheden sprake lijkt van een dienstbetrekking.
Aan deze indicatie kan geen zekerheid worden ontleend. Ten eerste moet in de praktijk daadwerkelijk conform de beantwoording worden gewerkt. Ten tweede kan in een standaard instrument, zoals de webmodule, nooit met alle feiten en omstandigheden rekening worden gehouden. Het is aan opdrachtgevers en opdrachtnemers zelf om een juiste beoordeling te maken. De webmodule kan hierbij behulpzaam zijn. Enerzijds doordat de feiten en omstandigheden worden uitgevraagd die in ieder geval relevant zijn bij de toetsing van een arbeidsrelatie. Anderzijds doordat bij de indicatie de puntenuitslag wordt gegeven en de weging openbaar is zodat inzichtelijk is hoe de arbeidsrelatie op een juiste manier kan worden vormgegeven. Ook zal duidelijk(er) worden dat sommige arbeidsrelaties zich er niet voor lenen om door zelfstandigen te worden gedaan. Omdat de webmodule een hulpmiddel is bij de beoordeling van arbeidsrelaties en er geen zekerheid aan ontleend kan worden, betekent het ook dat de uitkomst van de webmodule juridisch niet houdbaar is in een geschil met de Belastingdienst.
Hoe verhoudt de webmodule zich tot de criteria uit het Deliveroo-arrest die expliciet vermeld dat deze criteria «holistisch» gewogen dienen te worden? Hoe kan een webmodule of een keuzehulp zaken holistisch wegen?
De webmodule vraagt de elementen uit die belangrijk zijn om een arbeidsrelatie te kwalificeren. Daaronder vallen ook de elementen uit het Deliveroo arrest. Hieronder wordt voor de standaard vragenlijst aangegeven welke vragen betrekking hebben op de elementen uit het Deliveroo-arrest
Uit bovenstaand overzicht blijkt dat de webmodule alle elementen uit het Deliveroo-arrest uitvraagt. Echter, doordat de vragen worden gesteld aan de opdrachtgever, worden slechts beperkt vragen gesteld over het ondernemerschap van de werkende buiten de specifieke arbeidsrelatie om. Er zijn prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld in een zaak tussen Uber en FNV. Daarin wordt specifiek gevraagd hoe zwaar het ondernemerschap van de werkende moet meewegen bij de kwalificatie van een arbeidsrelatie. Naar aanleiding van die uitspraak wordt bezien in hoeverre hier meer aandacht voor moet zijn in de webmodule. Tegelijkertijd nemen we feedback op de webmodule altijd ter harte en bekijken we of we de webmodule kunnen verbeteren.
De webmodule stelt een grote diversiteit aan vragen. In de voortgangsbrieven «werken als zelfstandige» van 22 november 2019, 15 juni 2020 en 20 september 20211 is uw Kamer geïnformeerd over de totstandkoming van de webmodule, de testfase, de foutenmarge en de uitkomsten van de pilot. Met de webmodule wordt de holistische weging zo goed mogelijk benaderd. Er wordt echter ook onderkend dat de praktijk dusdanig complex en divers is dat een standaard instrument zoals de webmodule nooit met alle feiten en omstandigheden van het individuele geval rekening kan houden. Aan de webmodule kan daarom ook geen zekerheid worden ontleend. De webmodule geeft een indicatie of bepaalde werkzaamheden zich ervoor lenen door een zelfstandige te worden gedaan, of dat er gezien de feiten en omstandigheden sprake lijkt van een dienstbetrekking.
Hoe verhoudt de webmodule zich tot mogelijk nieuwe interpretatie van deze criteria uit de aanstaande antwoorden op prejudiciële vragen van de Hoge Raad in de zaak tussen Uber en FNV? Zal de webmodule aangepast worden na het antwoord van de Hoge Raad?
Doorlopend wordt bezien in hoeverre de webmodule aangepast moet worden aan de feedback die op de webmodule wordt ontvangen. Ook de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad zal worden verwerkt in de webmodule als de uitkomst van de beslissing niet strookt met de webmodule. De prejudiciële beslissing van de Hoge Raad zal immers bepalen of en zo ja hoe zwaar de criteria van het ondernemerschap van de werkende (buiten de specifieke arbeidsrelatie om) moeten meewegen in de indicatie die de webmodule afgeeft. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Waarom is de webmodule niet beschikbaar voor mensen die werken in een besloten vennootschap?
Een arbeidsovereenkomst kan alleen ontstaan als wordt gecontracteerd met een natuurlijk persoon. In geval een overeenkomst wordt aangegaan met een rechtspersoon, dan wordt een overeenkomst gesloten met het bedrijf en niet met een natuurlijk persoon.
Zoals in de toelichting bij de webmodule is aangegeven, is het echter niet zo dat er geen sprake kan zijn van schijnzelfstandigheid als een werkende zijn arbeid via een rechtspersoon verhuurt. Er kan namelijk een arbeidsovereenkomst ontstaan als de rechtspersoon geen realiteitswaarde heeft («wezen gaat voor schijn»). Bijvoorbeeld, wanneer een rechtspersoon alleen is opgericht om persoonlijke aansprakelijkheid te voorkomen, of om te zorgen dat opdrachtgevers geen loonheffingen hoeven af te dragen. In dit soort gevallen wordt er «door de rechtspersoon heen gekeken». Er ontstaat dan een arbeidsrelatie met de persoon die de opdracht uitvoert. Een voorbeeld uit de jurisprudentie is de uitkomst van de rechtszaak tussen Stichting Pensioenfonds PGGM en Stichting Thuiszorg Rotterdam. Ondanks het contracteren via een BV oordeelde de Hoge Raad dat sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen Stichting Thuiszorg Rotterdam en haar directeur.2
Om de realiteitswaarde van een rechtspersoon te kunnen beoordelen, is een uitgebreid onderzoek nodig naar de rechtspersoonsvorm en de werkzaamheden van degene die wordt ingehuurd. Daar is de webmodule niet geschikt voor. Daarom kan de webmodule bij inhuur van een rechtspersoon niet gebruikt worden.
Klopt het dat de Belastingdienst zelf de webmoduleniet gebruikt om arbeidsrelaties te beoordelen? Hebben het Ministerie van SZW en de Belastingdienst dezelfde opvatting over de status van de webmodule? Welke Rijksdiensten gebruiken de webmodule wel?
Het Ministerie van SZW en de Belastingdienst als uitvoerder hebben dezelfde opvatting over de status van de webmodule. De webmodule is ontwikkeld in een ambtelijke werkgroep waarin beide organisaties en ook het UWV en Financiën vertegenwoordigd waren. Ook de doorontwikkeling en aanpassing aan nieuwe wet- en regelgeving dan wel jurisprudentie wordt gezamenlijk opgepakt.
Het Rijk vindt het belangrijk dat schijnzelfstandigheid wordt tegengegaan. Hiertoe is de eerste stap om van elke (lopende dan wel nieuwe) inhuuropdracht de kans op schijnzelfstandigheid in beeld te brengen. Het is aan de diverse Rijksdiensten zelf om te bepalen of zij hiervoor de webmodule gebruiken. De webmodule is een hulpmiddel bij het kwalificeren van arbeidsrelaties, maar het is ook mogelijk dit op andere manieren te doen. In geval er bij een inhuuropdracht sprake is van (een kans op) schijnzelfstandigheid dient vervolgens bekeken te worden hoe de arbeidsrelatie moet worden aangepast (anders vormgeven van de wijze waarop de opdracht wordt uitgevoerd dan wel een ander type contract aangaan). Mede naar aanleiding van de motie Boon wordt gekeken naar mogelijkheden om de aanpak van schijnzelfstandigheid nog steviger bij de verschillende Rijksdiensten onder de aandacht te brengen. In het Bewindspersonenoverleg tussen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Minister van Binnenlandse Zaken is afgesproken toe te werken naar een rijkscirculaire om schijnzelfstandigheid binnen de Rijksdiensten zo snel als mogelijk af te bouwen. Naast de extra bestuurlijke aandacht wordt binnen de Rijksbrede bedrijfsvoering gewerkt aan verdere kennisdeling en monitoring op de aanpak van schijnzelfstandigheid.
De Belastingdienst als werkgever/belastingplichtige heeft al jaren een beoordelings- en besluitvormingsproces ingericht voor elke inhuursituatie en voor elke verlengingssituatie van een zelfstandige. Een toets op mogelijke schijnzelfstandigheid is integraal onderdeel van het inhuurproces en omvat onder meer procesinstructies en ook een gedetailleerd afwegingskader «risico op schijnzelfstandigheid» en wordt volledig toegespitst op de betreffende specifieke inhuursituatie. De vragen in dat afwegingskader zijn een afgeleide van de vragen uit de webmodule. Bij zowel het afwegingskader als de webmodule wordt gekeken naar alle feiten en omstandigheden van het geval (holistische benadering) en worden deze tegen elkaar afgewogen. Controles op en documentatie van deze beoordeling op mogelijke schijnzelfstandigheid maken integraal onderdeel uit van het inhuurproces. Inhuur vindt plaats via brokers en kan zowel zelfstandigen als niet-zelfstandigen betreffen.
Waarom is gekozen voor het hanteren van zowel de webmodule als de ondernemerscheck?
De reden is dat de ondernemerscheck en de webmodule niet hetzelfde doel hebben. De ondernemerscheck is bedoeld voor de ondernemer om na te gaan of hij aan alle voorwaarden voldoet om ondernemer te zijn voor de inkomstenbelasting. De webmodule is bedoeld voor opdrachtgevers om na te gaan of een opdracht kan worden uitgevoerd buiten dienstbetrekking of dat er sprake moet zijn van een arbeidsovereenkomst. Het gaat daarbij om de beoordeling van een specifieke arbeidsrelatie. Het is mogelijk dat een ondernemer voor de inkomstenbelasting ondernemer is maar daarnaast voor een specifieke opdracht bij een opdrachtgever in loondienst is.
Klopt het dat het mogelijk is dat de webmodule en de ondernemerscheck tegenstrijdige antwoorden over de arbeidsrelatie kunnen geven? Zo ja, waarom is dit mogelijk? En welk antwoord is dan leidend in de beoordeling van de arbeidsrelatie?
Nee, dat klopt feitelijk niet. Zoals onder vraag 6 aangegeven, geeft de ondernemerscheck geen antwoord over een specifieke arbeidsrelatie. Alleen de webmodule geeft een indicatie over een specifieke arbeidsrelatie.
Het kan wel zo zijn dat uit de ondernemerscheck komt dat iemand kwalificeert als zelfstandig ondernemer, terwijl de webmodule oordeelt dat als deze persoon wordt ingehuurd voor een specifieke opdracht er sprake lijkt van een dienstbetrekking. Dat is kort samengevat het geval als in de specifieke opdracht sprake is van arbeid, loon en werken in dienst van een ander. Als voorbeeld kan worden gedacht aan een zelfstandig schilder die daarnaast als docent werkt op een middelbare school. De schilder kan weliswaar kwalificeren als ondernemer volgens de ondernemerscheck, maar in de relatie met de middelbare school kan sprake zijn van een dienstbetrekking. Ook kan het zo zijn dat deze zelfstandige schilder zich laat inhuren door een schildersbedrijf, maar dat er bij deze specifieke opdracht duidelijk sprake is van het werken in dienst van het schildersbedrijf. Ook in dat geval is er sprake van een arbeidsovereenkomst tussen de schilder en het schildersbedrijf. In dat geval is de indicatie van de webmodule leidend als het gaat om de kwalificatie van de specifieke arbeidsrelatie.
Dit laat onverlet dat de werkende gezien alle andere opdrachten die worden uitgevoerd ook kan kwalificeren als zelfstandig ondernemer. In 2022 combineerde 6,4% van de werknemers hun werknemersbaan met werk als zelfstandige.3
Vindt u het verstandig om in de keuzehulp voorbeelden te gebruiken uit de conceptwet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR)? In hoeverre biedt dit gebruikers van de keuzehulp rechtszekerheid? Gebruikt de Belastingdienst in de handhaving van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) ook de conceptwet VBAR?
De conceptwet Vbar betreft een verduidelijking van wet- en regelgeving en jurisprudentie. De voorbeelden die worden gebruikt, vragen derhalve een soortgelijke beoordeling op dit moment als na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Vbar. Het aantal voorbeelden in de communicatie zal bovendien de komende tijd worden aangevuld, om zoveel mogelijk sectoren en beroepsgroepen te bedienen. De Belastingdienst handhaaft op basis van de huidige wet- en regelgeving en houdt geen rekening met toekomstige wetsvoorstellen.
Zoals duidelijk vermeld bij de keuzehulp, biedt deze geen zekerheid. Het geeft een globale inschatting en kan door partijen gebruikt worden om het gesprek aan te gaan over het juiste contract.
In het kopje «Het juiste contract bij werken met bemiddelingsbureaus of detachering» staat dat het relevant is of het bureau een actieve rol speelt in de werving en selectie; kunt u bevestigen of dit echt relevant is? Of is het met name relevant met wie de zelfstandige een contract heeft? Vindt u dit kopje helder, of kan er verwarring ontstaan door deze bepaling?
De tekst onder het kopje «Het juiste contract bij werken met bemiddelingsbureaus of detachering» heeft voor verwarring gezorgd. Bij de vraag of sprake is van werken onder het gezag van het bureau is mede relevant of het bureau actief betrokken is bij werving en selectie en niet enkel partijen samenbrengt (zie bijvoorbeeld de discussie over het platform Helpling in de rechtspraak). Tegelijkertijd kan bij de beoordeling ook de vraag met wie de zelfstandige een contract heeft van belang zijn. We zullen dit verhelderen op de website.
Bent u in gesprek met vertegenwoordigers van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) om een duidelijke publiekscampagne en keuzehulp te creëren en deze ook gaandeweg te verbeteren om duidelijkheid voor zzp’ers te scheppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke signalen over de webmodule ontvangt u van hen? Zo ja, met welke organisaties spreekt u dan en op welke frequentie?
Wij zijn in gesprek met diverse branches, sectoren, met vertegenwoordigers van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en met zzp’ers om hen zoveel mogelijk te ondersteunen bij de beoordeling van arbeidsrelaties. Feedback op de publiekscommunicatie, de keuzehulp en de webmodule nemen we daarbij ter harte.
Ten aanzien van de webmodule is de voornaamste kritiek dat de kenmerken van het ondernemerschap van de werkende buiten de specifieke arbeidsrelatie onvoldoende worden uitgevraagd (zie ook het antwoord op vraag 2). Verder vindt een deel van de gebruikers de invultijd te lang.
Een ander punt van kritiek op de webmodule is dat het aandeel dat na volledige beantwoording van de vragen de indicatie krijgt dat geen oordeel gegeven kan worden te groot is. Dit aandeel is sinds de introductie van de webmodule redelijk stabiel en ligt rond de 30%. Het gaat daarbij om situaties waarin de antwoorden zowel wijzen op elementen van werken in dienstbetrekking als wel op elementen van werken als zelfstandige.
Uit de feedback van gebruikers van de webmodule blijkt echter ook dat een groot deel tevreden is over (het gebruik van) de webmodule. Van de gebruikers die de enquêtevragen hebben ingevuld geeft circa 85% een voldoende (6 of hoger). De helft hiervan geeft de webmodule een 8 of hoger.