Loodvergiftiging van kinderen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een op de drie kinderen in de wereld loodvergiftiging heeft?1
Ja.
Is het waar dat in Nederland 60 duizend kinderen loodvergiftiging hebben opgelopen? Wat zijn daarvan de oorzaken? Welke rol spelen loden leidingen hierin?
Het aantal van 60 duizend kinderen wordt gerapporteerd in het UNICEF/Pure Earth rapport dat is verschenen op 30 juli 20202 (exacte aantal 58.886 zoals opgegeven in de Annex bij dat rapport). Bij deze kinderen zou het loodgehalte in het bloed ≥50 μg/liter zijn. In het rapport is niet gemeld dat 7.600 kinderen meer dan 10 microgram lood in het bloed hebben, maar 10 μg/deciliter ofwel 100 μg/liter.
De herkomst van deze getallen is onduidelijk. De in het rapport genoemde website ghdx.healthdata.org levert een verwijzing op naar een internationaal onderzoek uit 1967.3 Het is bekend dat in die periode de concentraties lood in bloed veel hoger waren dan tegenwoordig omdat destijds lood veel meer werd toegepast (onder andere in loden waterleidingen en als antiklopmiddel in benzine).
De meest recente Nederlandse metingen van lood in het bloed van kinderen komen volgens de informatie van het RIVM uit het jaar 2005.4 Dit onderzoek werd uitgevoerd in de binnenstad van Rotterdam en liet een gemiddelde concentratie zien van 18,1 μg/liter (range 5–103 μg/liter). In eerder onderzoek uit de jaren negentig van de vorige eeuw in de binnensteden van Amsterdam en Rotterdam was het gemiddelde 64 μg/liter.5 Dit illustreert de dalende trend in loodconcentraties in bloed sinds de introductie van beperkende maatregelen in de toepassing van lood. De grootste winst is behaald door de stopzetting van het gebruik van lood in benzine. Ook het verbod op het gebruik van loden drinkwaterleidingen in 1960 heeft een belangrijke bijdrage geleverd. Naast blootstelling via nog steeds aanwezige loden drinkwaterleidingen vindt blootstelling plaats via onder andere voedsel en bodem.
Klopt het dat 7.600 kinderen meer dan 10 microgram lood in het bloed hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Beseft u dat kinderen ernstig ziek kunnen worden van lood in het bloed, dat IQ’s kunnen dalen, schoolprestaties kunnen afnemen en ernstige fysieke klachten kunnen ontstaan?
De schadelijke effecten van lood zijn beschreven in tal van wetenschappelijke publicaties en rapporten. Internationale organisaties zoals de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) en EFSA (European Food Safety Authority) hebben de gezondheidseffecten geëvalueerd en hebben gezondheidskundige normen voor de inname van lood afgeleid. Het RIVM heeft adviezen uitgebracht over de gevolgen voor de gezondheid van het voorkomen van lood in voedsel, drinkwater, bodem en consumentenproducten. Zoals al sinds lang duidelijk is, is het gevoeligste effect door lood neurologisch van aard en zijn daarvoor kinderen een speciaal gevoelige groep omdat hun zenuwstelsel nog in ontwikkeling is. In het signaleringsadvies van de Gezondheidsraad «Loodinname via kraanwater» is dit eveneens samengevat.6
Waarom duurt het zo lang voordat u eindelijk ingrijpt en de loden leidingen verbiedt?
Op 2 juli 2020 heb ik samen met mijn collega’s van Infrastructuur en Waterstaat en voor Medische Zorg en Sport uw Kamer een brief gestuurd over de acties ten aanzien van lood in drinkwater.7 In deze brief is aangegeven dat voor een verbod op loden leidingen in het Bouwbesluit om een aantal redenen niet is gekozen. In de jaarlijkse rapportage over de ontwikkelingen en de voortgang van saneringen zal de voortgang van de maatregelen worden gevolgd. In de brief heb ik aangegeven dat mocht uit die rapportage blijken dat men onvoldoende uit de voeten kan met het bestaande en nog te ontwikkelen instrumentarium, ik zal bezien of het zinvol is om alsnog een verbod op loden leidingen voor alle woningeigenaren in te stellen.
Bent u bereid te komen met een wettelijke verplichting om op korte termijn alle loden leidingen in Nederland te verbieden?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer kunnen ouders en kinderen ervan uitgaan dat water uit de kraan weer voor iedereen veilig te drinken is?
Woningen die zijn gebouwd voor 1960 kunnen loden leidingen bevatten. Het wordt aangeraden om alle loden waterleidingen te (laten) vervangen. Zolang de leidingen niet zijn vervangen adviseert de Gezondheidsraad aan bewoners om voor zwangeren, flesgevoede kinderen en jonge kinderen tot een jaar of zeven flessenwater te gebruiken. Bij nieuwbouwwoningen adviseert de Gezondheidsraad dat jonge gezinnen gedurende de eerste maanden na installatie de kraan steeds na enkele uren stilstand doorspoelen voorafgaand aan consumptie. Bij twijfel over de aanwezigheid van lood in het drinkwater raadt zij aan om metingen te doen.
De wegverzakking in Kerkrade |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Woningen in Kerkrade ontruimd na wegverzakking»?1
Ja, ik ken het bericht.
Kunt u toelichten hoe de verzakking door een mijnschacht heeft kunnen plaatsvinden wanneer er juist onderzoek werd gedaan naar oude mijnschachten?
Ik begin mijn antwoord met een toelichting op het lopende onderzoek naar historische schachten en daarna zal ik ingaan op de recente wegverzakking.
In de periode van 2014 tot 2016 heeft een consortium van bedrijven en kennisinstellingen in mijn opdracht onderzoek gedaan naar de aard, omvang en risico’s van de na-ijlende effecten van de voormalige steenkolenwinning in Zuid-Limburg. Op 15 december 2016 is uw Kamer per brief2 geïnformeerd over de resultaten van dit onderzoek en de maatregelen die naar aanleiding hiervan zijn afgesproken met de regio. Het onderzoek en het pakket van maatregelen is vervolgens op 15 februari 2017 met uw Kamer besproken.
De voormalige steenkolenwinning in Zuid-Limburg kent twee perioden. Beginnend bij de historische steenkolenwinning, die loopt van de allereerste winning (meerdere eeuwen geleden) tot aan het einde van de negentiende eeuw. De tweede periode wordt de industriële steenkolenwinning genoemd en betreft de periode vanaf het einde van de negentiende eeuw tot aan de sluiting van de laatste mijn in 1974. Tijdens de industriële periode is op grote schaal steenkool gewonnen en zijn de ondergrondse werken zorgvuldig in mijnkaarten vastgelegd. Dit was echter anders tijdens de historische steenkolenwinning. De historische winningen en schachten brengen tot op de dag van vandaag specifieke risico’s met zich mee, omdat in veel gevallen niet bekend is waar de schachten exact liggen en op welke wijze de schachten destijds zijn achtergelaten.
Tijdens het bovengenoemde onderzoek zijn, met behulp van mijnkaarten en archiefstukken, 59 historische schachten in kaart gebracht. Deze liggen allemaal in de gemeente Kerkrade. De door onderzoekers gebruikte oude mijnkaarten en overzichten met de coördinaten van de historische schachten zijn echter niet altijd betrouwbaar en nauwkeurig. Het is in bepaalde gevallen ook niet zeker of een bepaalde historische schacht ook daadwerkelijk bestaat. Naar aanleiding van het onderzoek is met de regio afgesproken dat een programma wordt opgezet om de exacte locatie van deze schachten nauwkeurig te bepalen. Nadat de locatie is vastgesteld, kan het saneren van de schacht van start gaan. Hierbij geldt dat de sanering van de desbetreffende historische schacht een uitvoerbare en proportionele maatregel moet zijn die nodig is om de veiligheid van de leefomgeving te waarborgen. Met de regio is afgesproken dat het lokaliseren van de historische schachten en de sanering daarvan wordt uitgevoerd door de gemeente Kerkrade. Mijn ministerie voorziet in de financiering van dit programma.
Op dit moment zijn 18 historische schachten gelokaliseerd. Hiervan zijn tot op heden drie schachten gesaneerd, twee schachten worden op dit moment gesaneerd en spoedig zal men starten met de sanering van de schacht die mogelijk aanleiding heeft gegeven tot de recente wegverzakking in de Franciscanerstraat (Kerkrade).
Het onderzoek naar historische mijnschachten bestaat uit twee stappen. In de eerste stap wordt met behulp van lichte apparatuur tot 5 meter onder het maaiveld gezocht naar kenmerkende afwijkingen van de natuurlijke bodemopbouw. Daar waar een schacht is aangelegd, is de natuurlijke bodemopbouw verstoord. Indien een dergelijke verstoring wordt aangetroffen dan wordt ter plaatse dieper, tot circa 10 meter onder maaiveld, de bodemopbouw bekeken op afwijkingen. Als vervolgens blijkt dat het aangetroffen bodemmateriaal bijmenging vertoont van niet-natuurlijk voorkomend materiaal, maar bijvoorbeeld stukjes steenkool, kolengruis, hout, puin of andere specifieke bijmenging bevat, dan is het aannemelijk dat dit de historische mijnschacht in kwestie is.
In de tweede stap wordt met een grotere boorstelling de gelokaliseerde schacht schuin aangeboord op grotere diepte (ca. 40 meter onder maaiveld). Aan de hand van deze boring wordt onderzocht of en met welk materiaal de historische schacht is opgevuld. Ook wordt aan de hand van de boring de feitelijke afmeting van de schacht bepaald.
In mei 2020 is een historische schacht nabij de Franciscanerstraat in Kerkrade gelokaliseerd. Het betreft de historische schacht genaamd DOM-37. Op 22 juli 2020 zijn ter plaatse twee schuine boringen verricht tot een diepte van respectievelijk 39 en 54 meter. Daarbij is het materiaal uit de schacht verzameld en ook de afmeting ervan bepaald. Nadat deze boringen zijn uitgevoerd en voldoende informatie hadden opgeleverd, is de boorstelling ingepakt en stond deze klaar voor vertrek. De volgende ochtend trof men echter de verzakking in het wegdek aan. De verzakking heeft zich in de avond of nacht na afloop van de boorwerkzaamheden gemanifesteerd. Het is mogelijk dat de boorwerkzaamheden van invloed zijn geweest op de stabiliteit van de schacht en dat dat aanleiding is geweest tot het ontstaan van de verzakking.
Tijdens het aanboren van de reeds 18 gelokaliseerde historische schachten heeft zich dat niet eerder voorgedaan. Men is wel bekend met kleine zettingen tijdens de sanering van historische schachten. Mogelijk wordt tijdens het saneren van de DOM-37 schacht en wegverzakking informatie verkregen waaruit de oorzaak van de verzakking kan worden bepaald.
Welke voorzorgsmaatregelen zijn er getroffen om het verdere onderzoek en het stutten van de mijnschacht veilig uit te voeren? Waren deze voorzorgsmaatregelen voldoende om de betrokkenen te behoeden voor onveilige situaties? Zo ja, kunt u uitleggen waarom een bouwvakker gewond is geraakt toen een kraan in het verder ingezakte gat is gegleden?2
Het betreft hier twee gebeurtenissen die ter plaatse zijn voorgevallen. De eerste gebeurtenis is het ontstaan van de verzakking. Kort na deze verzakking is de grond provisorisch gestabiliseerd met cement-emulsie. De tweede gebeurtenis is dat een paar dagen later, op het moment dat een boorstelling in gereedheid werd gebracht om te beginnen met het saneren van de schacht, de boorstelling door een ondeugdelijke constructie in de bestaande verzakking is geschoven.
Om het saneren veilig te kunnen uitvoeren wordt de boorstelling boven de schacht geplaatst op een zogenoemde «veiligheidsbühne». Dit is een metalen/houten constructie die ervoor dient te zorgen dat, mocht een schacht gaan verzakken, de boorstelling op zijn plek blijft. In dit geval is de veiligheidsbühne tijdens het plaatsen van de boorstelling boven de bestaande verzakking bezweken. De boorinstallatie schoof daarbij in de verzakking waarbij één boormedewerker gewond is geraakt. De provisorisch gestabiliseerde grond in de verzakking bleek gelukkig voldoende draagkracht te hebben. De verzakking boven de schacht is daarbij niet dieper geworden. De Inspectie SZW heeft in afstemming met SodM onderzoek verricht. Op grond van de Arbowet is de werkgever verplicht te zorgen voor veilige en gezonde werkomstandigheden. De Inspectie SZW houdt toezicht op de Arbowet. Dit doet zij risicogericht en programmatisch.
Op welke manier wordt momenteel voorkomen dat er meer gewonden vallen en schade wordt aangericht op de plek van de wegverzakking?
Op grond van de Arbowet is de werkgever verplicht om de risico’s te inventariseren en bijbehorende maatregelen te treffen. De Inspectie SZW houdt toezicht op de Arbowet.
Wat betekent de instorting van deze mijnschacht voor het beleid aangaande soortgelijke historische en instabiele mijnschachten in regio? Ziet u hierin een rol voor de rijksoverheid?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik het bestaande beleid toegelicht. Dit beleid is in overeenstemming met de aanbevelingen van het destijds uitgevoerde onderzoek2. Conform het opgezette programma zoekt de gemeente Kerkrade naar de historische schachten en worden deze gesaneerd. Ik voorzie in de financiering daarvan. Voor zover bekend, zijn er geen instabiele schachten in Zuid-Limburg. Indien een instabiele schacht wordt aangetroffen dan zal deze met voorrang worden gesaneerd.
Met de gemeente Kerkrade is afgesproken om na de sanering van de DOM-37-schacht met de betrokken partijen te overleggen of deze gebeurtenis aanleiding geeft tot aanpassingen in het programma. Tijdens dit overleg zal besproken worden op welke wijze bij het lokaliseren en saneren van schachten de mijnbouwkundige risico’s vooraf beter in kaart gebracht kunnen worden zodat de veiligheid geborgd kan worden. SodM adviseert mij hierbij over de mijnbouwkundige aspecten.
Ik ben met SodM in overleg over de nazorg aangaande de voormalige mijnbouw in Nederland. SodM heeft aangegeven mij hierover voor het einde van het jaar te adviseren.
Hoe worden de circa 80 personen die hun huis uit moesten opgevangen, mocht het onderzoek nog langer voortduren? Is het buurthuis een houdbare oplossing of moet er naar andere plekken worden gezocht?
Er is geen sprake meer van opvang van personen in een buurthuis. Dit heeft enkel plaatsgevonden gedurende korte tijd na het ontstaan van de verzakking. Op dit moment is één woning in de straat gesloten. Deze woning is op dit moment en was ten tijde van de verzakking niet bewoond.
Hoe en binnen welk tijdsbestek wordt de financiële schade van de omwonenden gecompenseerd?
Voor zover er redelijkerwijs sprake is van geleden financiële schade door omwonenden zal deze in afstemming tussen betrokken overheden worden afgehandeld.
De problemen in de kermisbranche en dat er ondanks de versoepelingen veel kermissen niet doorgaan |
|
Thierry Aartsen (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoeveel kermissen stonden er na de versoepelingen per 1 juli 2020, het moment waarop het kabinet het organiseren van een kermis binnen de geldende coronaregels weer toe heeft gestaan, gepland en hoeveel daarvan hebben er wel en hoeveel hebben er geen doorgang kunnen vinden door het verlenen en/ of weigeren van een vergunning door het lokale bestuur?
Contacten met de sector geeft het beeld dat na 1 juli iets minder dan de helft van de kermissen doorgang heeft kunnen of zal vinden. U vindt de door de sector bijgehouden cijfers op de website kermis.nu. Dit zijn overigens geen officiële cijfers.
Heeft het kabinet een beeld van de economische schade bij de vele duizenden familiebedrijven in de kermisbranche door het geen doorgang laten vinden van kermissen door gemeenten terwijl dit wel is toegestaan en op een coronaveilige manier mogelijk is?
De economische schade is afhankelijk van een aantal factoren zoals: het aantal kermissen dat doorgang kan vinden, de omvang van de kermissen, het aantal bezoekers dat op een verantwoorde manier is te ontvangen en het gedrag van de bezoekers. In juli heeft het grootste gedeelte van de kermissen geen doorgang kunnen vinden. Tot nu toe zien we dat er in augustus substantieel meer kermissen, al dan niet in aangepaste vorm, kunnen doorgaan. De brancheorganisaties geven aan dat de gemiddelde omzet in een normaal hoogseizoen 24 mln. euro per maand is. Midden in het seizoen is het lastig te voorspellen hoe de resultaten uiteindelijk voor dit seizoen zullen zijn.
Heeft het kabinet een beeld van de afwegingen waarop lokale besturen besluiten om geen vergunning af te geven voor het organiseren van kermissen?
Er zijn diverse redenen mogelijk waarom een lokaal bestuur kan besluiten geen vergunning te verlenen. Cruciaal is dat er een geschikte locatie is voor de kermis. Door de 1,5-meterregel hebben kermissen vaak meer ruimte nodig. Gemeenten moeten daarbij belangen afwegen rond crowdmanagement omdat ook andere getroffen sectoren als horeca en ondernemers in de binnensteden/dorpskernen een beroep doen op die schaarse ruimte.
Andere redenen kunnen zijn: onvoldoende tijd om plannen van (kermis)organisatie goed te kunnen beoordelen, te weinig tijd voor (kermis)organisatie om plannen in te dienen, onvoldoende zicht op financiële haalbaarheid van de kermis en ten slotte het ontbreken van toezicht- en handhavingsmogelijkheden.
Zijn er andere voorbeelden te vinden in het land dan bijvoorbeeld de Tilburgse kermis waar een «coronaproof» kermis is georganiseerd? Wat is het actuele beeld van eventuele besmettingen die daar hebben plaatsgevonden?
Ja, inmiddels zijn er in het land tientallen kermissen georganiseerd.
Van ongeveer vijftien positief geteste personen is bekend dat zij op de Tilburgse kermis zijn geweest. Een deel van deze personen had al lichte klachten voor het bezoek. De schatting is dat zo’n vijf personen besmet zijn tijdens het bezoek aan de Tilburgse kermis.
Wat is de opvatting van het kabinet over de reeds georganiseerde kermissen? Kan het kabinet aangeven of zij de reeds georganiseerde kermissen als veilig beschouwen?
De vergunningverlening van een kermis is een lokale aangelegenheid en de evaluatie is dat in eerste instantie ook.
Is er een overleg tussen gemeenten over het veilig organiseren van een «coronaproof» kermis?
Ja. Er zijn reguliere gemeentelijke netwerken over het organiseren van evenementen (waaronder kermissen). Ook binnen de eigen Veiligheidsregio is er op grond van huidige crisisstructuur afstemmingsoverleg.
Er is daarnaast aanvullend op een bestaand afwegingskader in samenspraak met gemeenten en aantal Veiligheidsregio’s een specifieke Coronahandreiking opgesteld voor de toetsing van evenementen.
De kermissector is ten slotte ook betrokken bij de expertgroep maaksamenruimte.nl, gericht op het ondersteunen van gemeenten en andere overheden bij de opgave hoe uitvoering te kunnen geven aan 1,5-metermaatregel binnen de openbare ruimte.
Is het kabinet bereid om gemeenten op te roepen om de reeds geplande kermissen doorgang te laten vinden en te zoeken naar mogelijkheden hoe kermissen op een veilige manier plaats kunnen vinden? Zo nee, waarom niet?
Het valt onder de wettelijke bevoegdheid van de gemeenten om vergunningen voor evenementen, waaronder kermissen, te verlenen. Dit doen ze in samenspraak met de Veiligheidsregio.
De VNG heeft eerder in een ledenbrief gemeenten opgeroepen aandacht te hebben voor deze sector en suggesties gedaan aan gemeenten voor tegemoetkoming van ondernemers waaronder ook de kermissector.
Is het kabinet bereid om gemeenten waar nodig te ondersteunen met kennis, expertise en ervaring over het veilig organiseren van een «coronaproof» kermis? Zo nee, waarom niet?
De kermissector heeft een kermisprotocol vastgesteld. De rijksoverheid en de VNG namens de gemeenten hebben hierin meegedacht over wijze van het veilig organiseren van kermissen.
Daarnaast zijn er allerlei handreikingen (zie onder 6). Verder werken Rijk en VNG samen in het platform maaksamenruimte.nl om gemeenten en andere overheden te ondersteunen bij de opgave hoe uitvoering te kunnen geven aan de 1,5-metermaatregel binnen de openbare ruimte. Gemeenten moeten daarbij een afweging maken tussen een veelheid aan lokale belangen (openbare orde en veiligheid, gezondheid, economische impact, uitvoerbaarheid enz.). Uiteindelijk blijft de toetsing een aangelegenheid van de specifieke gemeente.
De nieuwe vertragingen van de versterking |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van nieuwe vertragingen binnen de versterkingsoperatie in het aardbevingsgebied die als gevolg heeft dat dat mensen nog langer in onzekerheid zitten en in een onveilig huis wonen? Wat is daarop uw reactie?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) rapporteert via het dashboard over de voortgang van de versterkingsoperatie. Op de website van NCG zijn de cijfers tot en met 31 juli 2020 te zien. Er is met name bij opnames een achterstand opgelopen. NCG doet er alles aan om die in te halen en de bestuurlijk afgesproken doelstellingen te behalen. Tegelijkertijd moeten we onderkennen dat de maatregelen in verband met corona voor vertraging heeft gezorgd. Halverwege maart zijn de opnames stilgelegd. In april heeft NCG alternatieve wijze van opnames getest, met inachtneming van de RIVM-richtlijnen. In mei is in grotere schaal weer begonnen met opnames. Wel blijven er adressen waarvan de bewoner/eigenaar aangeeft vanwege de coronamaatregelen op dit moment niet verder te willen of te kunnen in het traject. Op 31 juli 2020 betrof dit 188 adressen waarvan de bewoners/eigenaren hebben aangegeven het traject vanwege de coronamaatregelen te willen uitstellen.
Het beleid ten aanzien van de versterking is niet aangepast. Wel wordt versnelling in de aanpak aangebracht met het versnellingspakket (TK 2019–2020, 33 529, nr. 718). Het pakket bestaat uit acties en maatregelen die te relateren zijn aan drie hoofdthema’s: versnelling versterkingsoperatie, vergroten regie gemeenten en verbeteren bewonersperspectief.
Waar is deze vertraging precies ontstaan? Zijn er bijvoorbeeld bepaalde batches waar vertraging is opgetreden? Onder welke gemeenten vallen deze? Is het beleid ten aanzien van de versterking aangepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat weet u van vertragingen binnen batch 1467 en binnen Ten Post?
Bij het merendeel van de woningen in Ten Post is geen sprake van vertraging. Bij één project (29 eigenaren) wordt enige vertraging voorzien. De geselecteerde aannemer heeft een voorlopig ontwerp gemaakt. Bij dit voorlopig ontwerp hoort een begroting die – voordat verder gegaan kan worden – goedgekeurd moet worden door NCG. NCG heeft inmiddels de begroting van de aannemer ontvangen en beoordeelt deze op dit moment. Als gevolg hiervan kan de aannemer na de bouwvakvakantie met de eigenaren in gesprek over het voorlopig ontwerp.
Batch 1.467 omvat meerdere projecten in het aardbevingsgebied. Bij het merendeel is geen sprake van vertraging. In Appingedam zijn de versterkingsadviezen ontvangen en gedeeld met de bewoners. De bewoners waren niet akkoord met de voorgestelde versterking. Hierop is onderzocht of het mogelijk was om voor alle woningen in het gebied Plan Zuid te kiezen voor sloop-nieuwbouw. Verder heeft de keuze voor een aannemer meer tijd in beslag genomen. De gemetselde woningen fase 1 worden in het najaar opgeleverd en fase 2 start met uithuizen na de zomer. Voor de vliesgevel woningen zijn in augustus bewonersbijeenkomsten en starten bewonersgesprekken.
Wat is de reden van de vertraging in Ten Post?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) niet betaalt? Zo ja, waar ligt dat aan? Wat gaat u daar aan doen?
NCG heeft zich als uitvoeringsorganisatie te houden aan de wet- en regelgeving en betaalt binnen die kaders uit. In het kader van rechtmatigheid worden nota’s gecontroleerd. Wanneer blijkt dat zaken niet in overeenstemming zijn met de afspraken kan zich vertraging in de betaling voordoen.
Klopt het dat de onderhandelingen met de aannemer(s) niet rond zijn? Zo ja, waar ligt dat aan? Wat gaat u hier aan doen? Bent u bereid hier volledig transparant in te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor elk project dat NCG in opdracht heeft of neemt voert NCG onderhandelingen met aannemer(s) over onder andere prijsniveaus en constructieve methodieken. Over de inhoud van deze onderhandelingen doet NCG geen uitspraak in verband met bedrijfsgevoelige informatie en het feit dat een uitspraak hierover de onderhandelingen kan beïnvloeden.
Kunt u in een grafiek of tijdlijn uiteen zetten hoe de planning per batch was, hoe de uitvoering nu loopt en hoe de verwachting voor de toekomst is? Zo nee, waarom niet?
Het versterken van panden is maatwerk. Hoewel panden in één batch kunnen zitten, betekent dit niet dat alle panden in de batch dezelfde mate van versterking nodig hebben. Wat er moet gebeuren is afhankelijk van de opname en beoordeling. Daarnaast kunnen eigenaren vragen om bepaalde zaken mee te nemen of bezwaar maken tegen de voorgestelde aanpassingen. Hierdoor kan geen planning per batch worden gemaakt.
Onderdeel van het versnellingspakket is dat er een Meerjaren Versterkingsplan (MJVP) wordt gemaakt. Het MJVP moet op basis van de lokale plannen van gemeenten een overkoepelend meerjarig overzicht geven van de versterkingsopgave. Op dit moment wordt door NCG onderzocht of hier ook, aan de hand van scenario’s, een raming kan worden gegeven voor de gehele operatie.
Bent u op de hoogte van de vertraging van versterking aan de Kollerijweg in Woltersum?1 Wat is daarop uw reactie?
Conform de toezegging van de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft NCG 20 woningen in Woltersum met voorrang opgepakt. Door NCG is de opdracht gegeven aan ingenieursbureaus om deze woningen als eerst te beoordelen. NCG heeft de bewoners/eigenaren van deze 20 adressen in november 2019 laten weten dat naar verwachting het versterkingsadvies voor hun woning voor de zomer van 2020 beschikbaar zou zijn. De eigenaren van de «vier-op-een rijwoningen» hebben regelmatig contact met een medewerker van NCG. De medewerker heeft hierbij aangegeven dat voor de zomer waarschijnlijk in de zomer zou worden. Eén eigenaar heeft op 24 juli 2020 een e-mailbericht gestuurd naar NCG en gevraagd naar de stand van zaken over het versterkingsadvies. Op basis van een interne planning is aan deze eigenaar per e-mail op 27 juli 2020 geantwoord dat het versterkingsadvies in het vierde kwartaal 2020 of het eerste kwartaal 2021 beschikbaar zou komen. Deze informatie van 27 juli 2020 bleek niet juist te zijn. In de planning is per ongeluk bij deze adressen een foutieve periode ingevoerd. De bewoners/eigenaren van de vier adressen zijn hierover op 30 juli jl. per brief geïnformeerd door NCG. De versterkingsadviezen voor Kollerijweg 8 en 10 zijn ontvangen en worden in de laatste week van augustus met de eigenaren besproken. De versterkingsadviezen voor Kollerijweg 4 en 6 zijn inmiddels door de NCG ontvangen. Deze versterkingsadviezen zijn op 17 augustus met de eigenaren besproken.
Ik vind het belangrijk dat bewoners/eigenaren duidelijkheid hebben over hun versterkingsopgave. Naar aanleiding van de open brief heeft NCG direct actie genomen om betreffende eigenaren- per brief te informeren. Dit gaat NCG ook doen ten aanzien van de overige 16 bewoners die de toezegging hebben gekregen dat ze voor de zomer 2020 een versterkingsadvies zouden ontvangen.
Hoe verklaart u dat hier zonder opgaaf van reden de versterking wordt uitgesteld? Welke rol spelen het ministerie, de gemeente en de NCG hierin?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op de open brief van deze gedupeerden?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u er van dat vorig jaar de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) deze groep mensen heeft beloofd voorrang te zullen krijgen van de NCG, zoals de briefschrijvers benoemen? Hoe gaat u deze mensen een oplossing te bieden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel klankbordgroepen voor de versterking zijn er? Wanneer en met welk doel zijn deze opgericht? Wat is de status hiervan? Wie zitten in die klankbordgroepen? Welke procedure is er gevolgd bij de samenstelling van deze groepen? Dragen deze bij aan het herstel van vertrouwen bij gedupeerden? Zo ja, hoe dan?
In het aardbevingsgebied zijn meerdere klankbordgroepen en dorpstafels actief: onder andere in Loppersum, Appingedam, Midden-Groningen en Groningen. Het initiatief voor dergelijke groepen ligt vooral bij burgers en gemeenten. Op verzoek van de gemeenten sluit NCG in sommige gevallen aan.
Het Versterkingspunt Groningen heeft een klankbordgroep voor de Nije Buurt in Ten Post (specifiek voor de Jan Zijlstraat). Deze klankbordgroep heeft maandelijks een overleg, het meest recente overleg was op 27 juli jl. Deelnemers zijn 4 bewoners en 2 projectleiders. Doel van het overleg is om te bespreken welke wensen bewoners hebben en wat NCG kan betekenen. Ook worden algemene zaken besproken rondom de nieuwe woningen.
Klopt het dat bewoners die lid zijn van een klankbordgroep hun buren moeten informeren over de versterking en vertragingen in deze trajecten? Zo ja, waarom moeten buren elkaar informeren en worden niet alle bewoners tegelijk geïnformeerd? Wat denkt u dat de gevolgen van kunnen zijn van buren die elkaar informeren?
NCG informeert alle eigenaren in een bepaald project via nieuwsbrieven, bijeenkomsten, brieven, e-mails en via individuele contacten met de bewonersbegeleider over wat er gaat gebeuren in de versterkingsopgave. Dit is niet aan de leden van de klankbordgroep.
Bewoners die deelnemen in de klankbordgroep kunnen hun buren informeren over datgene wat besproken is tijdens de klankbordgroep. Deze leden zijn voor de buren het aanspreekpunt om in de klankbordgroep wensen en eventuele problemen van eigenaren aan te kaarten.
Hoe verloopt de communicatie tussen de NCG en inwoners van het aardbevingsgebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bewoner centraal is het belangrijkste uitgangspunt van NCG. De communicatie naar eigenaren/bewoners is maatwerk en gebeurt in samenwerking met de gemeente. We kiezen voor een persoonlijke benadering: één-op-één gesprekken aan de keukentafel, maar ook bijeenkomsten met de inwoners van een straat of wijk. De bewonersbegeleider heeft het directe persoonlijke contact met de eigenaar/bewoner. Wanneer bewoners vragen hebben kan altijd contact worden gezocht via het algemene nummer van de NCG.
Wat zegt u tegen mensen die al jaren het onderhoud aan hun huis uitstellen omdat bewonerbegeleiders zeggen dat ze snel naar een wisselwoning zullen gaan terwijl dat steeds niet gebeurt? Vindt u het terecht dat ze nu opnieuw weer zo lang moeten wachten? Wat gaat u hier aan doen?
Het proces van de versterking is als volgt. Aan de eigenaren wordt verteld dat na een opname een beoordeling nodig is om vast te stellen of de woning wel/niet voldoet aan de veiligheidsnorm. Deze beoordeling kost tijd. Als de beoordeling beschikbaar is en de woning voldoet niet aan de norm, dan wordt uitleg gegeven over maatregelen die nodig zijn. Afhankelijk van de benodigde maatregelen moet een eigenaar tijdelijk uit zijn woning. In het geval van sloop-nieuwbouw is duidelijk dat de eigenaar zijn woning voor langere tijd moet verlaten. Om een nieuwe woning te kunnen bouwen moeten diverse stappen doorlopen worden: van een schetsontwerp via een voorlopig ontwerp naar uiteindelijk een definitief ontwerp. Wanneer eigenaren het definitieve ontwerp hebben goedgekeurd, tekenen de eigenaren en NCG een vaststellingsovereenkomst. Dan is ook duidelijk wanneer de eigenaren verhuizen naar tijdelijke huisvesting en de sloop van de huidige woningen start.
Begrijpt u dat het leven van deze mensen stilstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp goed dat bewoners willen weten waar zij aan toe zijn. Dit inzicht willen we bewoners zo snel mogelijk bieden. Dat is de reden dat in het bestuurlijk overleg van 23 januari jl. het Versnellingspakket is overeengekomen. In het Versnellingspakket staat onder meer een aantal maatregelen waarmee de versterkingsopgave wordt versneld zoals bijvoorbeeld de praktijkvariant, de typologieaanpak en de bouwimpuls (Zie Kamerstuk 33 529, nr. 718). Naast de versnelling worden bewoners door deze maatregelen centraal gesteld in de versterkingsopgave door ze beter te betrekken.
Begrijpt u dat steeds meer mensen verder vastlopen omdat keer op keer beloftes worden gebroken? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe gaat u gedupeerden tegemoet komen nu deze vertraging opnieuw tot uitstel en dus tot stress leidt?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe staat het met de belofte van de Minister van EZK uit 2018 dat het zijn hoogste prioriteit heeft stress en onzekerheid zo snel mogelijk weg te nemen? Welke acties zijn daaruit voortgekomen?
Regio en Rijk geven gezamenlijk prioriteit aan het organiseren van sociale en emotionele ondersteuning. De aardbevingsgemeenten hebben middelen gekregen om extra capaciteit in te zetten voor de sociale en emotionele ondersteuning van inwoners. De kosten (5,4 miljoen euro voor een periode van twee jaar) zijn 50/50 verdeeld tussen het Nationaal Programma Groningen en het Rijk. Hiervan zijn bijvoorbeeld aardbevingscoaches aangesteld in sommige gemeenten. Daarnaast zijn sinds 2019, naast de reguliere zorg, geestelijk verzorgers beschikbaar in het aardbevingsgebied om mensen thuis op te zoeken. Geestelijk verzorgers luisteren naar de verhalen van mensen en zijn geschoold om hen te begeleiden en ondersteunen bij gevoelens van onmacht, stress, levensvragen etc. Op 4 februari 2020 heeft de Minister van VWS uw Kamer geïnformeerd over de voorlopige uitvoering van de motie Dik-Faber (Kamerstuk 33 529, nr. 721). Het Ministerie van VWS is samen met de ministeries van BZK en EZK in overleg getreden met de partijen die zijn betrokken bij het leveren van geestelijke verzorging in het aardbevingsgebied om te bezien hoe kan worden bijgedragen aan het opvangen van de behoefte aan geestelijke zorg in het aardbevingsgebied en hoe dit kan worden vormgegeven. Naast de in de motie genoemde partijen zijn daarbij ook de partijen uitgenodigd die betrokken zijn bij de uitvoering van de subsidie voor geestelijke verzorging thuis.
Gelooft u dat mensen met gezondheidsproblemen als gevolg van de manier waarop de Staat met hen omgaat, automatisch genezen door de gaskraan verder dicht te draaien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen gaan op verschillende manieren om met aanhoudende onzekerheid en stress. Niet bij iedereen zullen klachten vanzelf verdwijnen op het moment dat de gaskraan dicht gaat en de aardbevingen stoppen. Het is belangrijk dat mensen de hulp en de zorg krijgen die bij hen past om gezondheidsklachten te verminderen en te voorkomen. Mensen die door de aardbevingen zijn getroffen en kampen met stress of andere gezondheidsklachten als gevolg van de aardbevingen kunnen via de huisarts passende zorg krijgen. Daarnaast is de GGD verantwoordelijk voor de publieke gezondheid in de regio.
Welke maatregelen denkt u dat er extra nodig zijn voor volledig herstel van gezondheid en vertrouwen?
We monitoren de uitwerking van de maatregelen die in gang zijn gezet, zo nodig kan bezien worden of extra maatregelen nodig zijn.
Welke prioriteit hebben de gezondheidsproblemen van deze mensen voor u? Waar blijkt dat uit? Welke stap extra gaat u voor deze gedupeerden zetten?
Zie het antwoord op vraag 18 en vraag 20.
Hoe staat het met de uitvoering van het plan van aanpak uit 2018 van de GGD dat zorgt voor een samenhangend hulpaanbod door verschillende betrokken organisaties, zoals de Minister van EZK in 2018 aangaf in zijn beantwoording?2 Hoe wordt hier uitvoering aan gegeven? Zijn er al positieve resultaten te melden? Zo nee, waar ligt dit aan?
In 2019 en 2020 zetten de aardbevingsgemeenten zich samen in om emotionele en sociale ondersteuning te bieden aan hun inwoners. Denk bijvoorbeeld aan het aanstellen van een aardbevingscoach, het inhuren van geestelijk verzorgers of uitbreiding van het sociaal team. GGD Groningen ondersteunt gemeenten in de hele provincie met het delen van kennis, het volgen van de ontwikkelingen en de evaluatie. Ook wordt ingezet op het trainen van diverse professionals in de aardbevingsgemeenten. Er wordt onder andere getraind op het herkennen van de problematiek achter de voordeur en het ervoor zorgen dat mensen voor zichzelf opkomen en zo nodig hulp durven te vragen. Door problemen beter en eerder te herkennen kan een zorgaanvraag zoveel mogelijk worden voorkomen. In het najaar zal de Minister van VWS een voortgangsbrief sturen.
Hoe zorgt u ervoor dat gedupeerden in het aardbevingsgebied niet nog zieker worden?
Het kabinet erkent de zorgen in Groningen en pakt het probleem bij de kern aan door de gaswinning uit het Groningenveld versneld af te bouwen. Hiermee neemt het kabinet de oorzaak van de bevingen weg en zullen de aardbevingen en de hieraan gerelateerde klachten op termijn afnemen. Daarnaast zet het kabinet zich maximaal in voor duidelijkheid voor bewoners over de versterking van hun woningen en een soepele en snelle schadeafwikkeling.
In de tweede plaats moet goede zorg voorkomen dat mensen zieker worden. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Wilt u deze vragen separaat beantwoorden voor het einde van het zomerreces van 2020?
Waar mogelijk zijn de vragen separaat beantwoord.
Genoegdoening voor atoomklokkenluider Frits Veerman |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek door het Huis voor klokkenluiders naar de bejegening van atoomklokkenluider Frits Veerman?1
Ik heb kennis genomen van de bevindingen van het Huis voor klokkenluiders in het onderzoeksrapport van 7 juli 2020. Het Huis acht het aannemelijk dat het melden van een vermoeden van een misstand door de heer Veerman de oorzaak is geweest van het wijzigen van zijn werkzaamheden en het daaropvolgende ontslag.
Deze benadeling heeft plaatsgevonden door de voormalig werkgever van de heer Veerman. Het onderzoek van het Huis voor klokkenluiders heeft geen betrekking op gedragingen van de overheid.
Bent u bereid om een onderzoek te laten doen naar de bejegening van deze klokkenluider door overheden en overheidsorganisaties?
Over gedragingen van de overheid, met name de rol van de BVD, heeft de heer Veerman zich in augustus 1983 al beklaagd bij de Nationale ombudsman. Deze heeft in oktober 1986 na onderzoek een rapport uitgebracht. De ombudsman concludeerde dat geen sprake was van niet-behoorlijke gedragingen van de BVD.
In januari 2006 is tijdens het debat over de affaire rondom de Pakistaanse atoomgeleerde Khan aan mijn ambtsvoorganger gevraagd nog eens serieus naar de zaak van de heer Veerman te kijken, omdat hem onrecht zou zijn aangedaan.2 In reactie daarop heeft de Minister aangegeven geen reden te zien nogmaals onderzoek in te stellen naar de zaak van de heer Veerman, aangezien de Nationale ombudsman zich al over de zaak heeft gebogen en ook de rechter zich al heeft uitgesproken over de inzage van gegevens.3 Het rapport van het Huis voor klokkenluiders heeft geen betrekking op gedragingen van overheidsorganisaties en vormt dus geen aanleiding om de zaak nu anders te beoordelen.
Ik ben bereid een gesprek te arrangeren met de heer Veerman om te bezien of er in dit kader concrete gedragingen zijn geweest van overheidsorganisaties jegens zijn persoon die hem hebben benadeeld, die in het verleden nog niet zijn onderzocht en die alsnog aanleiding geven tot onderzoek. Op de uitkomst van dat gesprek kan ik uiteraard niet vooruitlopen.
Bent u bereid met Frits Veerman in contact te treden om te bespreken hoe deze klokkenluider genoegdoening kan worden gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Een gemeentelijk onderscheiding voor Jack Bogers |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Jack Bogers krijgt verguld Wagenings erezilver»?1
Ja.
Acht u het onderscheiden van Bogers, die Volkert van der Graaf assisteerde door het laten verdwijnen van bewijsmateriaal, in lijn met de waardigheid van het openbaar bestuur in Nederland?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor het landelijke decoratiestelsel waaronder onder meer de Koninklijke onderscheidingen vallen.
Gemeenten kunnen hiernaast zelf onderscheidingen instellen voor burgers die iets voor de gemeente hebben betekend. Veel Nederlandse gemeenten kennen dan ook gemeentelijke onderscheidingen en daarmee een eigen vorm van waardering van burgers. Dat kan gaan om bijvoorbeeld een stadsspeld, erepenning, gemeentepenning, vrijwilligerspenning of het ereburgerschap. Gemeenten bepalen ook zelf de eigen criteria voor het verlenen van een onderscheiding.
Deze gemeentelijke onderscheidingen staan los van Koninklijke onderscheidingen en vallen niet onder het landelijke decoratiestelsel. Het gaat om een gemeentelijk initiatief waarbij lokale afwegingen worden gemaakt. Hierom zie ik geen aanleiding de gemeente Wageningen hierop aan te spreken.
Ziet u de onderscheiding als een vorm van eerherstel van deze terroristenvriend?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de gemeente Wageningen hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Stijgende energierekeningen en vaste lasten door warmtepompen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Woede om hoge energienota met warmtepomp: «We voelen ons beduveld»»?1
Ja.
Kunt u zich herinneren hoe vaak u hebt beloofd dat de energietransitie – waaronder het aardgasvrij maken van woningen – zou leiden tot lagere energielasten? Staat u nog steeds achter uw woorden?
De energietransitie moet voor iedereen betaalbaar zijn. Dat is en blijft het uitgangspunt voor het kabinet. De maatregelen in het Klimaatakkoord zijn erop gericht dat voor steeds meer huishoudens binnen bereik te brengen. In mijn brief van 17 december 2019 (Kamerstukken II 2019/2020, 32 847, nr. 585) heb ik toegelicht dat hier veel voor nodig is: de kosten van verduurzamingsmaatregelen moeten omlaag door innovatie en opschaling, de inrichting van de energiebelasting moet de omschakeling naar duurzame warmteopties gaan ondersteunen, subsidiemogelijkheden zijn nodig om investeringen aantrekkelijk en rendabel te maken en er is aantrekkelijke financiering nodig. Veel van deze maatregelen zijn inmiddels in gang gezet.
Specifiek voor de huursector heb ik in mijn brief van 22 februari 2019 (Kamerstuk 32 847, nr. 470) aangegeven, dat het kabinet het Sociaal Huurakkoord ondersteunt. De partijen in dit akkoord hebben een systematiek afgesproken gebaseerd op energielabelstappen waarbij de gemiddelde besparing op de energielasten, de mogelijke huuraanpassing overtreft, zodat huurders er gemiddeld niet op achteruit gaan.
Hoe is het dan mogelijk dat bewoners van de Haagse wijk Transvaal worden geconfronteerd met stijgende energierekeningen, nadat zij zijn aangesloten op een collectieve warmte- en koudeopslag, omdat dat goed zou zijn voor het klimaat en de portemonnee?
Ik kan niet ingaan op dit specifieke geval, aangezien de kwestie wordt voorgelegd aan de geschillencommissie.
Deelt u de mening dat bewoners, die de door u zo bejubelde energietransitie moeten ondergaan, keihard voor de gek worden gehouden met een hoop blabla over «haalbaarheid en betaalbaarheid»? Deelt u de conclusie dat het effect van uw beleid op het klimaat totaal te verwaarlozen is, terwijl de gevolgen voor de portemonnee rampzalig zijn?
Nee, die mening deel ik niet. Het kabinet heeft verschillende maatregelen in uitvoering om de energietransitie haalbaar en betaalbaar te maken, zoals het Warmtefonds voor aantrekkelijke financiering en subsidieregelingen voor isolatie en andere verduurzamingsmaatregelen voor bewoners. Ik deel de conclusie daarom niet.
Bent u ervan op de hoogte dat ruim 650.000 huishoudens hun energierekening niet of nauwelijks meer kunnen betalen? Deelt u de conclusie van onderzoeksbureau Ecorys dat deze groep «energiearme» huishoudens de komende tien jaar verder zal toenemen, naar 1,5 miljoen huishoudens in 2030, als direct gevolg van uw besluit om alle woningen van het gas af te halen?2
Het Ecorys-rapport dateert van februari 2019 en komt op basis van een aantal veronderstellingen tot de conclusie dat de groep energiearme huishoudens zal groeien naar 1,5 mln. in 2030. Als onderdeel van het Klimaatakkoord zijn belastingmaatregelen aangekondigd ten gunste van huishoudens. Deze maatregelen zijn in de studie van Ecorys nog niet meegenomen. Juist door deze maatregelen profiteren huishoudens met een lager inkomen relatief het meest en, zoals ook aangegeven in de conclusies van het Ecorys-rapport, zal het aantal energiearme huishoudens dan naar verwachting lager zal uitvallen.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Uit het rapport van het PBL»Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent.
Aangezien het rapport begin 2019 is gepubliceerd, is een aantal veronderstellingen inmiddels achterhaald, met name de veronderstelde stijging van de gasbelasting met 20 cent. Dit neemt niet weg dat de betaalbaarheid van de energierekening en de verduurzamingsmaatregelen een belangrijk aandachtspunt is, vandaar dat hier veel aandacht aan wordt besteed in de uitvoering van de energietransitie, zoals hierboven aangegeven.
Hoewel het kabinet het belastingdeel van de energierekening kan beïnvloeden, is de ontwikkeling van de totale energierekening ook afhankelijk van de marktprijzen van elektriciteit en gas én de transporttarieven. Het kabinet heeft geen invloed op de marktprijzen en kan dus ook geen beloftes doen over de ontwikkeling van de totale energierekening. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de mening dat uw klimaat- en energiebeleid voor onder andere warmtebedrijven niets anders is dan een verdienmodel, maar dat huishoudens hierdoor in de energie-armoede worden gestort?
Het klimaat- en energiebeleid voeren we uit om de hoeveelheid CO2 te reduceren overeenkomstig met het Klimaatakkoord van Parijs. Geleidelijk overstappen van fossiele naar duurzame energie is daarvoor nodig. Om de overgang naar andere energiebronnen zoals warmtepompen haalbaar en betaalbaar te houden, neemt het Kabinet verschillende maatregelen zoals het Warmtefonds en het verlenen van subsidies (onder andere de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE), de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH) en de Subsidieregeling Renovatieversneller). Het gaat hier dus niet om een verdienmodel voor warmtebedrijven.
Hoe kunt u met droge ogen blijven volhouden dat de energietransitie voor iedereen «haalbaar en betaalbaar» zou zijn? Bent u ertoe bereid het schrappen van de gasaansluitplicht terug te draaien, de energierekening – na jaren van verhogingen – echt fors te verlagen en direct te stoppen met het obsessieve aardgasvrij maken van woningen?
Voor het kabinet blijft het doel om de uitstoot van CO2 fors te reduceren voorop staan. Geleidelijk overstappen van fossiele naar duurzame energie is daarvoor nodig. Voor nieuwbouw zijn er verschillende goede alternatieven voor aardgas. Vandaar dat daar de aansluitplicht op het aardgasnet is geschrapt. Het kabinet vindt het ook belangrijk dat de energietransitie betaalbaar blijft. Daarom heeft het kabinet in 2020 onder meer de belasting op energie verlaagd.
De oproep van de Burgemeester van Loppersum voor een andere aanpak voor de versterkingsoperatie in Groningen. |
|
Agnes Mulder (CDA), Matthijs Sienot (D66), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «burgemeester Loppersum wil effectievere aanpak tegen aardbevingen: «We kunnen niet doorgaan op deze manier»?1
Ja.
Deelt u de mening dat we elke kans op versnelling moeten grijpen zodra deze zich voordoet? Wat wordt tot nu toe al gedaan aan het wegnemen van de belemmeringen die de burgemeester noemt?
Ja. Het is onze inzet om de uitvoering van de versterkingsoperatie te versnellen en te vereenvoudigen waar dat mogelijk is, zonder dat dit ten koste gaat van de noodzakelijke zorgvuldigheid en betrokkenheid van de bewoner. De bestuurders in de regio en wij hebben daartoe op 23 januari jl. een pakket versnellingsmaatregelen vastgesteld (Kamerstuk 33 529, nr. 718). Uiteraard zijn en blijven wij samen met de regio zoeken naar aanvullende mogelijkheden voor verbetering en versnelling.
In welke mate denkt u dat de suggestie van de burgemeester van Loppersum voor een crisisteam daadwerkelijk kan leiden tot versnelling van de versterkingsoperatie?
Ik heb naar aanleiding van de oproep van de burgemeester van Loppersum contact met hem opgenomen. Ik deel zijn zorgen over de aanleiding voor zijn oproep en ik heb ook begrip voor zijn positie. Deze zomer vinden vervolggesprekken met de burgemeester en de gemeente plaats over de door de burgemeester gesignaleerde belemmeringen.
In welke mate denkt u dat het instellen van een spoedwet kan leiden tot versnelling? Welke juridische, bestuurlijke en bureaucratische belemmeringen zou deze kunnen wegnemen die nu een voortvarende aanpak in de weg staan? In hoeverre wordt hiervoor nu al aan oplossingen gewerkt?
In het belang van de inwoners van Groningen heeft de wetgeving over de versterkingsoperatie voor het kabinet hoge prioriteit. Hier wordt dan ook, mede op verzoek van uw Kamer, met spoed aan gewerkt. Daarbij dient ook de benodigde zorgvuldigheid te worden betracht. Het kabinet heeft op 22 mei 2020 het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) over het wetsvoorstel versterking gebouwen Groningen ontvangen. Zoals de Minister van EZK heeft toegelicht in het Algemeen Overleg Mijnbouw/ Groningen van 24 juni jl. raakt het advies van de Afdeling aan de afspraken die met regionale bestuurders zijn gemaakt en is om die reden onderwerp van de gesprekken met de bestuurders deze zomer.
Het wetsvoorstel is bedoeld om de bestaande afspraken en werkwijze juridisch goed te verankeren. Het wetsvoorstel is daarmee van groot belang voor een goede en zorgvuldige uitvoering van de versterkingsoperatie en zal zo spoedig mogelijk worden ingediend bij Uw Kamer. De versterking zelf hoeft hierop niet te wachten en waar mogelijk blijven we zoeken naar mogelijkheden om te versnellen.
In hoeverre bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de burgemeester van Loppersum om een crisisteam in te stellen? Staat deze oplossing ook op de agenda bij de gesprekken met de regio?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 ben ik in gesprek met de burgemeester van Loppersum over de belemmeringen die hij ziet, en de aangedragen suggesties voor verbetering.
Daarnaast zijn wij in overleg met de regionale bestuurders in het gebied over de versterkingsaanpak, gericht op het zo snel mogelijk bereiken van de veiligheid en duidelijkheid waar de inwoners van Groningen behoefte aan hebben. De inbreng van de burgemeester van Loppersum maakt onderdeel uit van deze gesprekken. Conform onze toezegging in het Algemeen Overleg Mijnbouw/Groningen van 24 juni jl. informeren wij uw Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten.
In hoeverre bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de burgemeester van Loppersum om een spoedwet in te stellen die juridische, bestuurlijke en bureaucratische belemmeringen wegneemt en toewerkt naar oplossingsgerichte maatregelen? Staat deze oplossing ook op de agenda bij de gesprekken met de regio?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 zijn de suggesties voor verbetering van de burgemeester van Loppersum en onderdelen van het advies van de Afdeling inzake het wetsvoorstel versterken gebouwen Groningen onderwerp van gesprek in de overleggen die wij deze zomer voeren met de regionale bestuurders.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De drie aardbevingen in Groningen de afgelopen week. |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de drie aardbevingen die deze week in Groningen plaatsvonden?1
Groningen is in korte tijd drie keer opgeschrikt door een aardbeving. De aardbevingen zijn de reden dat het kabinet de gaswinning zo snel mogelijk wil stoppen, volgens de huidige planning zal dat medio 2022 zijn. Daarmee vermindert de kans op zware bevingen, maar is de onrust in de ondergrond niet voorbij. Het blijft belangrijk om bodembeweging te monitoren en schades voortvarend af te handelen. Daarnaast is een snelle uitvoering van de versterkingsoperatie van groot belang. Ook blijft het nodig om te investeren in de toekomst van Groningen en de Groningers. Hiervoor blijft het kabinet zich inzetten.
Kunt u aangeven waarom u nog steeds geen enkele inhoudelijke reactie hebt gegeven op deze voor veel Groningers zeer aangrijpende gebeurtenissen?
Uiteraard hebben wij direct contact gehad met het lokale gezag, dat op zijn beurt het contact met bewoners heeft onderhouden. Kort na de bevingen hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik via onder meer sociale media ons medeleven overgebracht. Via diverse kanalen is aan bewoners duidelijk gemaakt dat zij terecht kunnen bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) voor het melden van schade en mogelijk Acuut Onveilige Situaties. Het IMG heeft besloten ook op zondag zijn telefoonlijn te openen, zodat bewoners schade konden melden en eventueel hun verhaal kwijt konden.
Klopt het dat er in 2020 nu al meer seismische energie uit aardbevingen met een magnitude onder de 3.0 is vrijgekomen dan in heel 2019?
De seismiciteit in Groningen wordt doorlopend gemonitord aan de hand van een protocol dat is vastgelegd in de mijnbouwregeling waarbij ingegaan wordt op het aantal aardbevingen, de magnitude van de bevingen en de aardbevingsdichtheid. Seismische energie is niet één van de parameters die wordt gemeten en gemonitord. Op advies van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) wordt wel gekeken naar het aantal aardbevingen en de lokale aardbevingsdichtheid (Kamerstuk 33 529, nr. 676 en Kamerstuk 34 957, nr. 53). Daarin worden ook aardbevingen met een magnitude boven 3.0 meegenomen en eveneens aardbevingen met een relatief lage magnitude, waarvan de bijdrage aan de totale seismische energie verwaarloosbaar is. Het is in 2020 nog niet voorgekomen dat een grenswaarde van deze parameters is overschreden. Evenmin heeft in 2020 een aardbeving plaatsgevonden waarmee de grenswaarden voor magnitude of maximale bodembeweging zijn overschreden. Mocht met een toekomstige aardbeving wel een grenswaarde worden overschreden dan is NAM verplicht een analyse te maken. SodM zal hierop toezien en mij op basis van de analyse nader adviseren.
Welke consequenties heeft het voor uw beleid dat het vrijkomen van seismische energie nog steeds groot blijkt?
De afgelopen jaren is de gaswinning sterk afgenomen door de reeds getroffen maatregelen. De definitieve beëindiging van de winning is in zicht. Met het beëindigen van de winning neem ik de oorzaak van de aardbevingen weg. Daarnaast wordt voortdurend gezocht naar mogelijkheden om de gaswinning verder te verlagen, ook als de actuele situatie ten aanzien van seismiciteit daar geen directe aanleiding toe geeft. SodM, KNMI en andere experts geven aan dat de seismiciteit door de afbouw van de winning is afgenomen en uiteindelijk zal verdwijnen na beëindiging van de winning. Dat neemt niet weg dat na de beëindiging van de gaswinning nog aardbevingen zullen plaatsvinden en de seismiciteit niet direct zal stoppen. Daarom blijft een adequate schadeafhandeling nu en ook in de toekomst van groot belang, evenals een goedlopende versterkingsoperatie. Ook op dit punt is de inzet van het kabinet onverminderd.
Bent u op de hoogte van het feit dat er nu al ruim 600 schademeldingen zijn gedaan naar aanleiding van de aardbeving bij Loppersum en dit aantal nog verder zal oplopen?2 Heeft u kennis van het feit dat in de week voor deze aardbeving er bijna twee keer zoveel (1077) schademeldingen zijn gedaan dan dat er schades zijn afgehandeld (539)?3 Is u bekend dat de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (nu opgegaan in het Instituut Mijnbouwschade Groningen) een recordaantal van ruim 25.000 niet afgehandelde schades heeft openstaan? Wat gaat u doen nu er opnieuw een grote achterstand ontstaat in het afhandelen van schades en gedupeerden lang moeten wachten?
Ik ben op de hoogte van het aantal schademeldingen dat binnenkomt bij het IMG. Om de vertraging zo veel mogelijk te beperken, werkt het IMG aan de verdere ontwikkeling van digitale schadeopnames en aanvullende maatregelen. Het is hierbij voor een bewoner met name van belang te weten wanneer zijn of haar melding afgehandeld kan zijn, niet hoeveel meldingen er wekelijks binnenkomen of afgehandeld worden. Het IMG kijkt daarom naar de doorlooptijd van meldingen. Het is de ambitie van het IMG en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat om reguliere schadedossiers binnen een half jaar te behandelen. Van de laatste 2.500 besluiten was 63% van de meldingen niet ouder dan een half jaar. Op dit moment is slechts 8% van alle lopende meldingen ouder dan een jaar. Het IMG spant zich in om het percentage meldingen dat binnen een half jaar afgehandeld wordt te verhogen door meer opnames te plannen. De afgelopen weken zijn er ruim 1.000 opnames ingepland. Deze opschaling zal de komende periode verder doorgevoerd worden. Het IMG is een zelfstandig bestuursorgaan en bepaalt zijn eigen werkwijze voor de afhandeling van schademeldingen. Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid volg ik dit op de voet.
Bent u bekend met het feit dat twee woningen dreigden in te storten door de aardbeving met het epicentrum bij Loppersum deze week? Is het u bekend dat deze woningen zich op respectievelijk 20 en 40 km van het epicentrum bevinden?4 Welke consequenties heeft het optreden van (ernstige) schade in zo’n groot gebied voor uw beleid?
Er zijn in de week van de 3 opeenvolgende aardbevingen in totaal 15 meldingen van acuut onveilige situaties (AOS) gedaan. Het IMG heeft hier, zoals hun werkwijze voorschrijft, binnen 48 uur een expert naar deze meldingen gestuurd. Ik ben bekend met het feit dat er bij 2 van deze meldingen inderdaad sprake was van een acuut onveilige situatie. Er zijn direct maatregelen getroffen om deze gebouwen zo spoedig mogelijk veilig te stellen.
Een bewoner doet een AOS-melding als hij of zij zich zorgen maakt over zijn of haar veiligheid. Vervolgens wordt er gecontroleerd of er daadwerkelijk sprake is van een acuut onveilige situatie.
Het optreden van een beving kan, ook in een groter gebied, reden zijn voor een bewoner om een Acuut Onveilige Situatie (AOS) te melden. Vervolgens wordt er binnen 48 uur gecontroleerd of er daadwerkelijk sprake is van een AOS. De oorzaak van een AOS kan gelegen zijn in de gaswinning, maar bijvoorbeeld ook in de staat van onderhoud van het huis. Bij de behandeling van een AOS wordt, ongeacht de oorzaak, per situatie bepaald of het nodig is om de situatie veilig te stellen en worden de eventueel noodzakelijke maateregelen toegepast. Het dichtdraaien van de gaskraan en het hiermee bij de oorzaak aanpakken van de gevolgen van de gaswinning, leidt ertoe dat de veiligheidssituatie in het gebied naar de toekomst toe verbetert.
Ontstaan er nog steeds achterstanden vanwege de coronamaatregelen? Waarom krijgt het Instituut Mijnbouwschade Groningen langer de tijd vanwege coronamaatregelen, maar krijgen gedupeerden die bezwaar willen maken dat niet? Kunt u zich voorstellen dat dit gedupeerden in problemen brengt? Zo ja, wat wilt u hieraan doen?
Vóór corona werd het merendeel van de meldingen bij het IMG binnen een half jaar afgehandeld. Door de coronamaatregelen is er, ondanks de inspanningen en creatieve oplossingen van het IMG, onvermijdelijke vertraging ontstaan in de schade-opnames. Het is nog niet mogelijk om met zekerheid te zeggen welke vertraging optreedt als gevolg van de coronacrisis. Om de vertraging zo veel mogelijk te beperken, werkt het IMG aan de verdere ontwikkeling van digitale schadeopnames en andere aanvullende maatregelen.
De termijn om bezwaar te maken voor bewoners is volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Het IMG is gebonden aan de termijnen zoals beschreven in de Awb. Het IMG zoekt echter naar zo veel coulance als binnen de wettelijke kaders mogelijk is. Zo kunnen bewoners voor wie het niet mogelijk is om binnen de gestelde termijn een volledig bezwaarschrift in te dienen een zogenaamd pro forma bezwaar aantekenen. De bewoner heeft op deze manier meer tijd voor de indiening van het volledige bezwaarschrift.
Welke stappen heeft u inmiddels gezet om de vastgelopen versterking op gang te krijgen, aangezien in de eerste drie maanden van dit jaar slechts elf onveilige woningen werden versterkt? Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Beckerman/Moorlag (Kamerstuk 35 328, nr. 10) en de aangenomen motie-Beckerman (Kamerstuk 33 529, nr. 746), waarin u wordt opgedragen alle gedupeerden in 2020 duidelijkheid te geven of hun woning in aanmerking komt voor versterking en wanneer?
Uw Kamer is geïnformeerd over het Versnellingspakket met maatregelen om de versterkingsoperatie te versnellen, zoals de praktijkaanpak, de Bouwimpuls en de typologiebenadering (Kamerstuk 33 529, nr. 718). In het Notaoverleg Mijnbouw/Groningen van 27 mei jl. heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties reeds toegelicht er naar te streven om inwoners zo snel mogelijk te laten weten of versterking van hun huis nodig is, en dat met dat doel de aantallen uitgevoerde opnames en beoordelingen fors zijn opgeschroefd. Daarbij is de verwachting dat het binnenkort te sluiten Bouwakkoord ook in de uitvoering zal brengen. In dit overleg heeft zij tevens aangegeven dat, naast tempo, zorgvuldigheid van groot belang is, vooral voor de bewoners over wiens huis en veiligheid het gaat. Tegen deze achtergrond is de verwachting dat het niet zal lukken om naar de letter te voldoen aan het verzoek in deze motie.
Bij de opnames in het kader van de versterkingsoperatie zijn de coronamaatregelen een vertragende factor geweest. Inmiddels is weer op grote schaal gestart met het uitvoeren van opnames binnen de mogelijkheden van de geldende coronamaatregelen, uiteraard indien de bewoner/eigenaar daarmee instemt. In de praktijk blijkt dat ongeveer de helft van de bewoners hieraan wil meewerken. Naar verwachting zal dit aantal in de loop van de tijd toenemen.
Bent u, gezien de recente aardbevingen, nog steeds van plan een nieuwe versterkingsnorm in te voeren gebaseerd op de aanname dat het aantal aardbevingen zal afnemen? Zo ja waarom, zo nee waarom niet? Bent u inmiddels wel bereid de norm pas in te voeren wanneer de Kamer hierover heeft kunnen debatteren?
Zoals toegelicht in de brief over toepassing van de Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) van 30 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 795) hebben wij op advies van de Mijnraad en SodM met de regionale bestuurders afgesproken steeds de meest actuele norm te hanteren bij de beoordeling van de veiligheid van gebouwen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 ziet SodM geen aanleiding te adviseren om de beoogde toepassing van de nieuwste NPR-versie te heroverwegen. De Nationaal Coördinator Groningen treft samen met ingenieursbureaus voorbereidingen zodat vanaf 1 september 2020 gerekend kan worden met de nieuwe update van de NPR, waar dit uitvoeringstechnisch en zonder veel tijdverlies redelijkerwijs kan. Parallel hieraan brengen wij samen met de regio in kaart waar mogelijk ongewenste breuklijnen ontstaan om hierover nadere afspraken te maken in het kader van clustering en maatwerk.
Hoe verloopt het overleg met de regio over de versterkingsoperatie? Welke afspraken zijn gemaakt? Over welke aspecten moet nog overeenstemming worden bereikt?
Zoals besproken in het Algemeen Overleg Mijnbouw/Groningen van 24 juni jl. zijn wij in overleg met de regionale bestuurders over de versterkingsaanpak, gericht op het zo snel mogelijk bereiken van de veiligheid en duidelijkheid waar de inwoners van Groningen behoefte aan hebben en over de toepassing van maatwerk en clustering in de uitvoering van de versterkingsoperatie om ongewenste verschillen en breuklijnen binnen wijken en buurten zoveel mogelijk te voorkomen. Conform onze toezegging zullen wij uw Kamer na het zomerreces informeren over de uitkomsten.
Hoe reageert u op de in een rapport van de Rijksuniversiteit Groningen getrokken conclusie dat de overheid meer schade heeft aangericht dan de aardbevingen zelf?5
Uw vraag refereert aan het gespreksverslag «Critical Review #5; over de benutting van kennis in de versterking» dat ik op 26 juni aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 33 529, nr. 787). Tijdens de review is onder meer aandacht geweest voor de gevolgen die het beleid van de overheid ten aanzien van het veilig maken van Groningen heeft gehad. De door u aangehaalde stelling is echter geen gezamenlijke conclusie, maar een uitspraak die op enig moment in de discussie door een deelnemer is gedaan, en ter illustratie wordt geciteerd in het gespreksverslag.
Dit neemt niet weg dat wij – zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 – in overleg zijn met de bestuurders in de regio onder meer gericht op het zo snel mogelijk bereiken van de veiligheid en duidelijkheid waar de inwoners van Groningen behoefte aan hebben.
Kunt u gedetailleerd aangeven welke stappen u gedurende het zomerreces van de Kamer gaat zetten om tot een oplossing te komen voor de vastgelopen versterkingsoperatie?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 zijn wij op dit moment in overleg met bestuurders in de regio om tot aanvullende afspraken te komen over onder meer de uitvoering van de versterkingsoperatie. Wij informeren uw Kamer zo snel mogelijk over de uitkomsten.
Kunt u deze vragen één voor één en op zo'n kort mogelijke termijn, doch tenminste binnen één week, beantwoorden?
Als gevolg van de interdepartementale afstemming is het helaas niet mogelijk gebleken om binnen een week de benodigde informatie in te winnen voor zorgvuldige beantwoording van uw vragen.
Het bericht dat veel gemeenten de regels overtreden |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er gemeenten zijn die zich niet aan de regels houden om de mogelijkheid van het gratis huwelijk voor iedere inwoner open te stellen?1
Ik ben bekend met het nieuwsbericht, maar kan daarin geen onderbouwing vinden voor deze stelling.
Deelt u de mening dat gemeenten deze mogelijkheid altijd aan moeten bieden, zodat ook mensen met minder geld kunnen trouwen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Wet rechten burgerlijke stand stelt een minimum voor het aantal mogelijkheden dat wekelijks moet worden geboden voor een gratis huwelijksvoltrekking. De wet maakt daarin geen onderscheid tussen verschillende inkomensgroepen. Wel kan in de gemeente worden bepaald wanneer deze mogelijkheid in de week wordt geboden. Dat de vraag naar gratis huwelijksvoltrekkingen daarbij niet altijd aansluit op de aangeboden mogelijkheden per week, geeft op zichzelf geen blijk van het overtreden van de wet.
Heeft u in beeld welke gemeenten de regels hieromtrent overtreden?
Hoewel ik bekend ben met de nieuwsberichten die hierover in het verleden zijn verschenen, zie ik op dit moment geen reden nadrukkelijk op zoek te gaan naar gemeenten die de mogelijkheid van een gratis huwelijksvoltrekking niet of onvoldoende bieden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze gemeenten de mogelijkheid voor een gratis huwelijk mogelijk maken?
Gemeenten dienen zich te houden aan de wet. Het feit dat ook de in het nieuwsbericht aangehaalde gemeente een eerder beleidsvoornemen is teruggedraaid, sterkt mij in de overtuiging dat gemeenten dat ook doen. Het enkele feit dat er nu en dan beleidsvoornemens worden geopperd die bij uitvoering in strijd zouden kunnen zijn met de wet, geven voor mij, noch de provincies, aanknopingspunten om in te grijpen.
NEMA (National Emission Model for Agriculture) en AERIUS Calculator |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat doet u concreet en op korte termijn om de spanning die er is tussen ecologie en economie (strijd om de ruimte) in ons dichtbevolkte land te verminderen?
In mijn brieven d.d. 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) over de structurele aanpak en de reactie op het eindadvies van het Adviescollege Stikstofproblematiek d.d. 17 juni 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 89) ga ik uitgebreid in op de concrete stappen die het kabinet zet in de aanpak van de stikstofproblematiek. Het kabinet is ervan overtuigd dat met zijn inzet en resultaatsverplichting een goede balans is gevonden in de weging van de maatschappelijke, economische en natuurbelangen. De structurele aanpak van het kabinet bestaat uit een omvangrijk pakket aan maatregelen gericht op vermindering van uitstoot en neerslag van stikstof en verbetering van de natuur in Natura 2000-gebieden. Daarmee wordt het beter mogelijk om (toekomstige) maatschappelijke en economische activiteiten mogelijk te maken.
Wat zijn de gevolgen op korte en langere termijn van het feit dat het rekeninstrument AERIUS Calculator voor vergunningverlening leidt tot schijnzekerheid, onvoldoende robuust en daarmee niet doelgeschikt is, er ongelijke behandeling plaatsvindt tussen verschillende sectoren en er voor wegen een afkapgrens van 5 kilometer wordt gehanteerd en voor bijvoorbeeld landbouw niet?
AERIUS Calculator is het best beschikbare instrument voor het doorrekenen van projecten op hun effecten op stikstofdepositie. Dit wordt algemeen onderkend in de jurisprudentie. Ik vind het van belang dat bevoegde gezagen bij hun vergunningverlening uitgaan van de best beschikbare methode en dat is AERIUS Calculator. Het huidige systeem, inclusief het gebruik van AERIUS Calculator, blijft dan ook de basis voor vergunningverlening.
Gaat u op korte termijn het AERIUS-rekensysteem (Calculator) aanpassen en een andere manier van berekenen hanteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit concreet voor de vergunningverlening?
AERIUS Calculator wordt continu doorontwikkeld op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Daarbij wordt onder meer gebruik gemaakt van de adviezen van het Adviescollege Meten en Berekenen. Hiervoor heb ik overigens al de nodige actie in gang gezet. Het kabinet onderzoekt in samenwerking met het Rijksinstituut Voor Milieu (RIVM) of aan de hand van eenduidige criteria een wetenschappelijk onderbouwde afstandsgrens dan wel depositiewaarde voor verschillende emissiebronnen vast te stellen is en welke implicaties dit met zich meebrengt. De resultaten daarvan zullen daarnaast juridisch en ecologisch getoetst worden.
Verder zal ik ook onderzoeken naar het aggregeren van rekenresultaten, onder meer naar habitattype zoals het adviescollege heeft geadviseerd, laten uitvoeren.
Vindt u het verdedigbaar dat in AERIUS bij vergunningverlening voor de aanleg van een weg een ander rekensysteem, namelijk Standaardrekenmethode 2 (SRM-2), wordt gehanteerd dan voor de aanleg van een stal, waarvoor het Operationele Prioritaire Stoffen model (OPS) wordt gehanteerd? Bent u voornemens voor verkeer en landbouw hetzelfde model te gaan gebruiken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer? Wat zijn de voor- en nadelen van SRM-2 en OPS bij het huidige gebruik?
Standaard rekenmethode 2 (SRM2) is specifiek ontwikkeld voor wegverkeer en houdt in tegenstelling tot OPS ook rekening met geluidschermen en de hoogteligging van wegen. Dat maakt SRM2 beter geschikt voor projectspecifieke berekeningen van wegverkeer dan OPS. SRM2 is gevalideerd in windtunnel- en veldexperimenten. Wegverkeer op dezelfde manier doorrekenen als andere emissiebronnen zorgt voor minder nauwkeurige resultaten en meer onzekerheden. SRM2 wordt overigens gebruikt voor álle projecten met een verkeersaantrekkende werking, ook binnen de woningbouw, industrie en landbouw.
Zoals gezegd onderzoekt het kabinet samen met het RIVM of aan de hand van eenduidige criteria een wetenschappelijk onderbouwde afstandsgrens dan wel depositiewaarde voor verschillende emissiebronnen vast te stellen is. Ik verwacht uw Kamer voor de zomer van volgend jaar te kunnen informeren over de resultaten van het onderzoek.
Kunt u inhoudelijk ingaan op hetgeen gesteld wordt in het artikel «Verbreden snelwegen kan ondanks stikstofcrisis doorgaan dankzij «rekentruc» kabinet»?1
Het artikel van EenVandaag heeft betrekking op de toepassing van verschillende rekenmethoden voor verschillende emissiebronnen. Hier verwijs ik ook naar het antwoord op vraag 4. In het kader van toestemmingbesluiten, zoals natuurvergunningen voor woningbouw en tracébesluiten, wordt gerekend met AERIUS Calculator. Gebruik van dit rekeninstrument is voorgeschreven in de Regeling natuurbescherming. Voor wegverkeer rekent AERIUS Calculator met een implementatie van Standaardrekenmethode 2 (SRM2). De implementatie van SRM2 in AERIUS hanteert een maximale rekenafstand van 5 kilometer tot de weg, omdat berekende bijdragen van wegverkeer op enkele kilometers van de weg niet meer betekenisvol zijn te herleiden tot een individueel project.
Bij de berekening van de landelijke effecten van de snelheidsverlaging en de bijdrage van wegverkeer aan de totale landelijke deposities wordt wel landsdekkend (dus ook verder dan 5 km) gerekend. Dat is mogelijk, omdat de bijdragen dan niet herleidbaar hoeven te zijn tot een specifiek project/traject.
Dat betekent niet dat er voorbij 5 kilometer geen sprake kan zijn van stikstofdepositie als gevolg van de verkeersaantrekkende werking (van een wegproject, woningbouwplan of enig ander project). Stikstofemissies kunnen zich tot honderden kilometers en verder verspreiden voordat ze op het oppervlak neerslaan. Een relatief groot deel van de emissies verspreidt zich tot ver van de bron. Echter, de logaritmische toename van het oppervlak waarover de emissies zich verspreiden zorgt ervoor dat de depositiebijdrage per hectare buiten 5 kilometer een fractie is van wat binnen 5 kilometer per hectare neerslaat2.
Ik wil hiermee benadrukken dat bijdragen op meer dan 5 kilometer afstand niet buiten beeld zijn. In de jaarlijkse monitoring van de totale stikstofdepositie worden alle emissiebronnen, dus ook wegverkeer (inclusief autonome ontwikkelingen en extra verkeer als gevolg van projecten als woningbouw, landbouw en industrie), landsdekkend doorgerekend met OPS. Dat is mogelijk, omdat de bijdragen bij landsdekkende doorrekeningen niet herleidbaar hoeven te zijn tot een specifiek project of wegtraject. Tegenover deze diffuse deken van bijdragen van wegverkeer staan generieke bronmaatregelen die in de achterliggende decennia hebben gezorgd voor een sterke afname van de stikstofemissies door wegverkeer. En ook tussen 2018 en 2030 voorziet PBL een daling van de totale NOx emissies door wegverkeer met ruim 50%.
Wat betekent het voor de invoering van de voermaatregel in de melkveehouderij als de depositie niet op een hexagoon maar op een cluster van hexagonen, ingedeeld naar habitattype, berekend wordt? Kunt u dit met voorbeelden verduidelijken?
Het kabinet heeft afgezien van de invoering van de tijdelijke voermaatregel in de melkveehouderij. Er is nog niet voorzien hoe de structurele voermaatregel vormgegeven wordt en of deze daadwerkelijk op hexagoonniveau doorgerekend zal moeten worden.
Kunt u aangegeven hoe en wanneer er gewerkt gaat worden met een modelensemble en deze met metingen beter wordt gevalideerd? Gaat u hierbij satellietmetingen betrekken?
Voor het terugdringen van wetenschappelijke onzekerheden in het systeem van meten en berekenen van stikstof onderken ik de waarde van zowel het gebruik van een modelensemble als satellietmetingen. Op dit moment wordt een samenhangend kennisprogramma stikstof opgezet, waarin wetenschappelijke vragen rond monitoring, onderbouwing van huidig en toekomstig beleid, ontwerp en gebruik van meetnetten en verbeteringen van modellen in samenhang zullen worden onderzocht. Het gebruik van een modelensemble en satellietmetingen maken hier onderdeel van uit. Het RIVM werkt overigens al samen met het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) en de Nederlandse organisatie voor toegepast onderzoek (TNO) om de waarnemingen van satellieten te benutten. Dit krijgt in het kennisprogramma een vervolg.
Wanneer wordt het landelijke meetnet uitgebreid met meer stations in landbouwgebieden? Wordt er dan ook gedetailleerder gemeten? Wanneer kunnen we de eerste resultaten verwachten?
Dit jaar worden twee extra meetpunten voor droge depositie gerealiseerd. Ik zal het RIVM (en andere kennisinstellingen) binnenkort opdracht geven het meetnet verder uit te breiden, ook met meer stations in landbouwgebieden. Deze meetpunten worden naar verwachting, afhankelijk van de aanlevering van apparatuur, in 2021 operationeel. De verder uitbreidingen worden onderdeel van het bestaande meetnet en zullen de onzekerheden van de modelberekeningen verder verkleinen.
Heeft u emissiemetingen beschikbaar of gaat u emissiemetingen verrichten aan nieuwe toedieningstechnieken, zoals het met water verdunnen van mest en nieuwe mestproducten uit mestvergisting en/of mineralenconcentraten?
Wat betreft bemestingstechnieken loopt dit jaar in opdracht van het Ministerie van LNV een onderzoek naar de ammoniakemissie van de zodenbemester, wanneer de drijfmest die hiermee wordt uitgereden wordt verdund met water. Ook zal de komende jaren een innovatieprogramma gaan lopen voor nieuwe, emissiearme, bemestingstechnieken, waarbij uiteraard ook de emissie zal worden onderzocht.
Gaat u het aantal reguliere voertuigen waarvan de emissie in de praktijk gemeten wordt sterk verhogen? Zo ja, per wanneer gaat dit van start? Zo nee, waarom niet?
Het aantal emissiemetingen aan voertuigen blijft op het niveau van de afgelopen jaren. Dit aantal is voldoende om een representatief beeld te krijgen van het emissieniveau van voertuigen, waaronder de praktijkuitstoot van stikstofoxide door dieselauto’s. De door TNO uitgevoerde metingen vormden de afgelopen jaren de basis om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de praktijkemissies van voertuigen en voor het opstellen van emissiefactoren voor modellen die luchtkwaliteit en stikstofdepositie kunnen vaststellen. Het meten van voertuigemissies in de praktijk is ook van belang voor het opsporen en voorkomen van emissiefraude.
Hoeveel vergunning zijn er daadwerkelijk afgegeven na de uitspraak van de Raad van State waarin het Programma Aanpak Stikstof (PAS) als basis voor vergunningverlening is vernietigd (graag uitgesplitst in woning- en utiliteitsbouw en grond-, weg- en waterbouw (GWW) verleende vergunningen)?
Er is geen actueel overzicht van definitief verleende vergunningen sinds de uitspraak van de Raad van State waarin het PAS als basis voor vergunningverlening is vernietigd. Op dit moment worden alleen de aanvragen die gebruik willen maken van ruimte uit het Stikstofregistratiesysteem (SSRS) op een eenduidige wijze landelijk geregistreerd. Voor andere aanvragen (bijvoorbeeld aanvragen waarbij gebruik gemaakt wordt van in- of extern salderen) hebben bevoegde gezagen elk hun eigen zaaksysteem.
Hoeveel vergunningen zijn er daadwerkelijk afgegeven als direct gevolg van de snelheid verlagende maatregelen voor auto’s?2
Tot op heden zijn nog geen vergunningen afgegeven direct als gevolg van de snelheidverlagende maatregelen. Wel worden in de komende weken ontwerpbesluiten genomen voor woningbouw op grond van deze maatregelen. De besluiten zullen vanaf dat moment, indien er geen zienswijzen worden ingediend, leiden tot de eerste vergunningen.
Hoe gaat u, gelet op uw voornemen te komen met een drempelwaarde voor de tijdelijke deposities in de bouw, op korte termijn een oplossing bieden voor de gebruikersfase van bouwprojecten?
Indien bouwprojecten leiden tot stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase, kan een vergunning worden verleend indien aantasting van de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden kan worden uitgesloten. Dit kan onder meer op basis van een ecologische beoordeling. Het SSRS biedt depositieruimte voor vergunningverlening aan woningbouwprojecten en 7 MIRT-projecten, zowel voor de tijdelijke deposities van de bouwfase alsook voor de gebruiksfase. Tot slot kunnen bouwprojecten met een dwingende reden van groot openbaar belang en zonder alternatieven met minder schadelijke gevolgen voor Natura 2000, doorgang vinden met behulp van een ADC-toets waarbij compenserende maatregelen getroffen dienen te worden.
Hoeveel woningen denkt u te kunnen faciliteren met de voorgenomen drempelwaarde? Wat zijn de alternatieven op korte termijn voor vergunningverlening met betrekking tot de woning- en utiliteitsbouw- en infravergunningen als de voorgenomen drempelwaarde onverhoopt niet lukt?
In het huidige wetsvoorstel is voor activiteiten met tijdelijke emissies in de bouwsector een partiële vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht opgenomen die het mogelijk maakt om de emissies uit de bouw-, sloop- en aanlegfase buiten beschouwing te laten. Het kabinet volgt hiermee de aanbeveling van het Adviescollege Stikstofproblematiek. Als gevolg van de verwachte depositie die de gebruiksfase van het project veroorzaakt of als gevolg van andere significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied (zoals ernstige verstoring van diersoorten of geluidshinder) kan nog wel een vergunning op basis van de wet natuurbescherming nodig zijn. Dit stimuleert het bouwen van uitstootvrije bouwwerken, zoals schone energieprojecten of emissieloze en energie neutrale woonwijken. Het precieze aantal woningen en overige bouwwerken dat op grond van het wetsvoorstel voor wat betreft de stikstofuitstoot geen vergunning meer nodig heeft is daarom afhankelijk van de uitstoot in de gebruiksfase.
De ontwikkelingen rondom het coronavirus |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom zijn de landelijke vrijheidsbeperkingen – die noodzakelijk waren om het coronavirus onder controle te krijgen en het gebrek aan IC-capaciteit te voorkomen – naar uw oordeel nog steeds noodzakelijk?
Een flink deel van de maatregelen die het kabinet in het voorjaar heeft getroffen, zijn na 1 juni versoepeld. De verspreiding van het virus in Nederland was op dat moment zodanig dat de zorgsector de behandeling van coronapatiënten en de reguliere zorg weer kon combineren. De maatregelen die nog in stand werden gehouden, achtte het kabinet nodig om het risico op een nieuwe grote toename van besmettingen te beperken. Inmiddels ziet het kabinet een toename van het aantal besmettingen en wordt doorlopend bekeken of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Hoe beoordeelt u de waarschuwing – Verkorte Brandbrief Corona Maatregelen – uit de medische wereld dat het langer in stand houden van de huidige vrijheidsbeperkingen meer kwaad dan goed doet?1
In de brief geven de schrijvers het signaal af dat voortgang op dezelfde voet meer schade dan goed zou kunnen doen. Dat is een waardevol signaal en het kabinet waardeert het zeer dat de schrijvers de moeite hebben genomen om dat signaal te expliciteren en publiceren.
De brief gaat uit van de onterechte veronderstelling dat het kabinet met de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm covid-19), die sinds 13 juli jl. als wetsvoorstel bij uw Kamer aanhangig is (Kamerstuk 35 526, nrs. 1–3), allerlei maatregelen wettelijk wil vastleggen. Dat is echter niet de bedoeling van het kabinet en ook nooit geweest. Het doel van de Twm covid-19 is om een betere democratische legitimatie te creëren voor het nemen van maatregelen en waarborgen te bieden voor de bescherming van grondrechten. Het wetsvoorstel maakt het nemen van maatregelen onder bepaalde voorwaarden mogelijk, maar de daadwerkelijke activering van de maatregelen wordt steeds bepaald aan de hand van de actuele situatie en een afweging van verschillende belangen.
Hoe meet u of de vrijheidsbeperkingen succesvol zijn? Houdt u daarbij ook rekening met schade op het gebied van het psychosociale domein, economische schade en schade aan de reguliere gezondheidszorg?
Het RIVM, de GGD’en en het Outbreak Management Team (OMT) volgen de verspreiding van het virus in Nederland en in de rest van de wereld. Bij de beoordeling of de getroffen maatregelen effectief zijn kijkt het RIVM onder andere naar het aantal vastgestelde besmettingen, het aantal patiënten in ziekenhuizen, de aanwezigheid van virusdeeltjes in het riool en de snelheid en de wijze van de verspreiding. Met behulp van modellering worden vergelijkingen gemaakt van verschillende maatregelen en hun verwachte effectiviteit. Daarnaast voert het RIVM onderzoeken uit naar de gevolgen van het virus en de maatregelen voor de gezondheid.
Het OMT geeft een advies aan de rijksoverheid over de maatregelen die het nodig acht voor de beheersing en bestrijding van het virus. Daarbij kijkt het OMT naar verschillende mogelijke maatregelen en probeert het een maatregelenpakket samen te stellen dat proportioneel en subsidiair is: stevig genoeg om de verspreiding van het virus te beheersen, maar niet zwaarder of ingrijpender dan nodig. De afweging of de maatregelen die het OMT voorstelt worden uitgevoerd, is vervolgens aan het kabinet. Het kabinet betrekt bij het opstellen en afwegen van nieuwe maatregelen voor de bestrijding van covid-19 niet alleen de gevolgen van de maatregelen op de verspreiding van het virus, maar ook de maatschappelijke en economische gevolgen van de maatregelen. Allen zo kunnen passende en proportionele maatregelen worden getroffen. Om voldoende fundament onder de factoren te krijgen, voert het kabinet gesprekken met verschillende planbureaus (CPB, PBL, SCP) en het RIVM. Als het kabinet beoordeelt dat maatregelen erg ingrijpend zijn, overlegt het kabinet met betrokkenen en deskundigen of andere dan wel aanvullende maatregelen mogelijk zijn die minder belastend zijn voor de samenleving en neemt het eventueel compenserende maatregelen, zoals economische regelingen.
Hoe beoordeelt u de aanpak van het coronavirus in het licht van het hernieuwde gezondheidsbegrip, inhoudende dat gezondheid niet slechts «de afwezigheid van ziekte» betekent maar «het vermogen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van de sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het leven»?
Het kabinet ziet het, ook binnen de opvattingen over positieve gezondheid waar u aan refereert, als een belangrijke taak van de overheid om Nederlandse burgers te beschermen tegen gezondheidsdreigingen waar ze zelf beperkt invloed op kunnen uitoefenen. Waar mogelijk adviseert het kabinet mensen over de instrumenten die zij zelf kunnen inzetten om zichzelf beter te beschermen (zoals regelmatig handen wassen, afstand houden en drukte vermijden) en daarnaast neemt het kabinet maatregelen die mensen zelf niet kunnen nemen of waarvoor overheidsregulering aangewezen is (zoals testen, bron- en contactonderzoek, reguleren van samenkomsten). In een aantal gevallen beperken deze maatregelen de eigen regie van mensen en de mogelijkheden om zelf keuzes te maken over de risico’s die zij willen nemen en de waarde die zij hechten aan aspecten van hun leven en hun individuele gezondheid. Bij een uitbraak van een infectieziekte zoals covid-19 kunnen die individuele keuzes echter ook risico’s veroorzaken voor de gezondheid van andere mensen. Het kabinet vindt het daarom terecht om in deze situatie de keuzevrijheid van mensen te beperken met het oog op het bewaken van de collectieve gezondheid. Een zorgvuldige afweging tussen individueel en gemeenschappelijk belang is daarbij vanzelfsprekend. Het kabinet vindt het daarbij heel belangrijk dat het Nederlanders meeneemt in de overwegingen en de argumenten die ten grondslag liggen aan het beleid.
Heeft u zicht op mensen die door verlies van onderneming of werkloosheid lichamelijke en psychische problematiek ontwikkelen? Hoeveel mensen, uitgesplitst naar categorie, in deze kwetsbare groep plegen zelfmoord, komen in armoede terecht of krijgen een burnout? Welke maatregelen neemt u om deze problematiek te mitigeren?2
Er zijn geen kwantitatieve gegevens bekend over het aantal mensen dat door verlies van onderneming of werkloosheid lichamelijke en psychische problematiek ontwikkelt of in armoede terecht komt. Hier bestaat geen registratie van.
Het kabinet monitort de sociaaleconomische en maatschappelijke gevolgen van de crisis via uiteenlopende kanalen. De risico’s en gevolgen voor kwetsbare groepen zoals mensen met een lichamelijke of psychische arbeidsbeperking en mensen in armoede of met een laag inkomen hebben daarbij nadrukkelijk de aandacht. Het kabinet volgt de komende tijd ontwikkelingen in de situatie van bestaande kwetsbare groepen en mensen die door bedrijfsbeëindiging, faillissement of ontslag geraakt worden.
Het kabinet heeft de afgelopen maanden maatregelen genomen om het verlies van baan en onderneming zoveel mogelijk te voorkomen. Met de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) komt het kabinet werkgevers tegemoet in de loonkosten, zodat zoveel mogelijk werkgelegenheid kan worden behouden. De Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) richt zich op zelfstandig ondernemers die geraakt zijn door de coronacrisis. De financiële ondersteuning vergroot de mogelijkheid om de onderneming voort te zetten.
Ook zet het kabinet zich samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties in om te voorkomen dat mensen die het financieel moeilijk hebben verder in de problemen komen als gevolg van de coronacrisis. De Kamer is over bestaande en nieuwe maatregelen geïnformeerd via een afschrift van de brief aan de Armoedecoalitie en via de brief over de invulling van de motie Nijboer c.s. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op het terrein van armoede nauwlettend volgen in overleg met betrokken partijen zoals VNG en Divosa. Het kabinet heeft op 28 augustus bekend gemaakt de NOW en de Tozo te verlengen en extra middelen vrij te maken voor onder meer begeleiding van werk(loosheid) naar werk en de aanpak van armoede en problematische schulden. Dit wordt nader toegelicht in de Kamerbief Steun- en herstelpakket.
Heeft u onderzocht wat een verplichting om anderhalve meter afstand van elkaar te houden betekent voor het geluksgevoel van mensen? Zo nee, kunt u daar een beredeneerde en onderbouwde inschatting van geven?
Nee, dit hebben wij niet onderzocht. Wij kunnen geen beredeneerde en onderbouwde inschatting geven wat het anderhalve meter afstand van elkaar houden betekent voor het geluksgevoel van mensen. Voor sommige mensen zal dit een aanzienlijk effect op het geluksgevoel hebben en voor anderen in het geheel niet.
Bent u bekend met de VN-inschatting in het rapport «Estimates of the impact of COVID-19 on global poverty» dat armoede een setback krijgt van 30 jaar, in sommige gevallen 20% welvaartscontractie en ruim een half miljard mensen onder de armoedegrens brengt? Bent u van mening dat welvaart een belangrijke factor is om mensen in leven te houden? Zo ja, hoe waardeert u onze welvaart ten opzichte van het instandhouden van de coronamaatregelen?3
Ja, we zijn bekend met het genoemde VN-rapport wat overigens over wereldwijde armoede gaat en niet over armoede specifiek in Nederland. Als kabinet streven wij een brede welvaart na. Brede welvaart gaat over meer dan alleen inkomen. Het gaat ook over het welzijn van mensen. Gezondheid is daar een belangrijk onderdeel van. De coronamaatregelen waren en zijn nodig om het virus onder controle te houden. Het onder controle houden van het virus is van groot belang, ook economisch gezien. Het CPB verwacht in het geval van een tweede golf en nieuwe grootschalige contactbeperkingen een sterke krimp die langer aanhoudt. De werkloosheid loopt in dat scenario op tot 10% in 2021. Het is evident dat we dit scenario moeten voorkomen en dat daarom het volgen van de gezondheidsmaatregelen zo belangrijk is. Het is dus ook voor de economie en het voorkomen van armoede zaak om de verspreiding van het virus zoveel mogelijk te beperken. Bovendien heeft het kabinet voorzien in een breed pakket aan steunmaatregelen met als doel het zoveel mogelijk beperken van de economische en sociale gevolgen.
Heeft u overwogen om de landelijke vrijheidsbeperkingen in te trekken en over te gaan tot een strikt regionale aanpak, inhoudende dat slechts in regio’s waar het virus weer opduikt tijdelijk passende maatregelen worden genomen? Zo nee, waarom niet?
De uitbraak van het coronavirus heeft wereldwijd geleid tot het nemen van maatregelen. Er zijn verschillende landelijke, noodzakelijke maatregelen genomen om de verspreiding van corona maximaal te controleren om daarmee kwetsbaren in de samenleving te beschermen en overbelasting van de zorg, inclusief de IC-capaciteit, te voorkomen. Bij de maatregelen is ook sprake geweest van een regionale aanpak, bijvoorbeeld in het voorjaar ten aanzien van vakantiewoningen in Twente en Zeeland. Ook kan de voorzitter van de veiligheidsregio – binnen de geldende wetgeving en opdrachten van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) – specifieke maatregelen nemen. Deze maatregelen hebben ertoe bijdragen dat het aantal besmettingen in enkele maanden sterk is teruggelopen en we nu in een nieuwe fase zitten. De afgelopen tijd is gewerkt aan systemen om vroegsignalering van het virus mogelijk te maken. Dankzij het werk van onder meer de GGD’en, het RIVM, de veiligheidsregio’s en de testbereidheid van inwoners met klachten, weten we sneller of en waar het virus ergens oplaait. GGD’en en veiligheidsregio’s reageren vervolgens direct en nemen indien nodig passende maatregelen op lokaal niveau. Denk daarbij aan het uitvoeren van bron- en contactonderzoek om verdere verspreiding te voorkomen en mensen met een besmetting dringend adviseren om in zelfquarantaine te gaan. Zo voorkomen we de verdere verspreiding van corona als het ergens oplaait. Afhankelijk van de verdere ontwikkeling hiervan kunnen aanvullende maatregelen worden opgeschaald naar het regionale of landelijke niveau of weer worden afgeschaald.
Bent u het ermee eens dat beleid zoveel mogelijk door lagere overheden moet worden bepaald en uitgevoerd? Zo ja, waarom bepaalt u dan landelijk beleid in plaats van het aan de regio’s over te laten?
De rijksoverheid en de decentrale overheden trekken op dit punt samen op. Waarbij het adagium is: lokaal waar het kan, landelijk waar het moet. Provincie- en gemeentebesturen zijn bevoegd tot regeling en bestuur inzake hun huishouding. In verband met infectieziektebestrijding bepaalt artikel 7, eerste lid, van de Wpg dat de Minister van VWS leiding geeft aan de bestrijding van een grote en gevaarlijke epidemie als de onderhavige. Hij kan de voorzitter van de veiligheidsregio opdragen hoe de bestrijding ter hand te nemen die daarvoor zijn bevoegdheden op grond van artikel 39 Wet veiligheidsregio’s (Wvr) inzet. De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben diverse mogelijkheden om eigenstandig passende en proportionele maatregelen te treffen waardoor regionaal of lokaal maatwerk mogelijk is. In het kader van de aanpak van de uitbraak van het coronavirus maken gemeenten bijvoorbeeld afspraken met lokale ondernemers over crowd control in binnensteden, worden vergunningen afgegeven voor bepaalde activiteiten en hebben verschillende overheden ook steunpakketten aangekondigd voor hun eigen gemeenschap. Er is doorlopend overleg tussen het Rijk en decentrale overheden over het geldende beleid rond het coronavirus, waarbij het Veiligheidsberaad zowel bij reguliere als incidentele overleggen vertegenwoordigd is.
Op basis waarvan stelt Hubert Bruls, voorzitter van het Veiligheidsberaad, op dinsdag 7 juli dat er geen crisisdraaiboek is omdat «deze crisis zodanig is dat geen draaiboek daar op voorbereid is»? Wat zijn de gronden waarop wordt gesteld dat een regionale lockdown moeilijk of zelfs niet mogelijk is?4
Op mijn verzoek heeft de heer Bruls de volgende toelichting gegeven: «De coronacrisis is uniek in zijn schaal, complexiteit en duur waardoor hier geen op maat gemaakt draaiboek voor kan zijn. Daartegenover staat dat nationale en regionale overheden zich wel degelijk voorbereiden op het voorkomen, beheersen en bestrijden van crises, waaronder ook infectieziekten. De GGD'en beschikken in dit kader over diverse draaiboeken en protocollen. Het bron- en contactonderzoek is hier een voorbeeld van.
Een regionale lockdown is in theorie mogelijk. Dit is echter een vrij rigoureuze maatregel en hoeft niet noodzakelijk te zijn als tijdig wordt gereageerd op signalen. De veiligheidsregio's zijn erop gericht dit zoveel mogelijk te voorkomen. Een recent voorbeeld daarvan is het afsluiten van een slachthuis met als doel om nieuwe besmettingen te voorkomen. Een regionale lockdown roept diverse effecten op die moeten worden meegewogen bij het besluit hiertoe. Denk daarbij aan de lokale economische situatie, maar ook de invloed ervan op de rest van Nederland. Om dit goed te kunnen doen moet je daarom op landelijk niveau afspraken maken.»
Kunt u bewijzen dat het houden van anderhalve meter afstand de kans op besmetting met het coronavirus noemenswaardig beperkt? Zo ja, bent u bereid het bewijs waar u zich op baseert openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Het leveren van ondubbelzinnig wetenschappelijk bewijs is voor veel maatregelen in de publieke gezondheid zeer complex. Als dergelijk bewijs wel beschikbaar komt, delen we dat graag met u, dat is in de wetenschappelijke wereld overigens ook goed gebruik. Het OMT heeft echter een aantal sterke aanwijzingen dat afstand houden heel goed werkt om de verspreiding van het virus tegen te gaan. Het kabinet ziet ook dat deskundigen wereldwijd, inclusief de Wereldgezondheidsorganisatie, overtuigd zijn van het belang en de effectiviteit van «social distancing», waaronder het handhaven van fysieke onderlinge afstand.
COVID-19 wordt met name verspreid via grotere druppels (druppelinfectie) waarvan bekend is dat zij over het algemeen niet verder dan ongeveer anderhalve meter in de lucht zweven alvorens op de grond te vallen. Omdat niet iedereen met een meetlint op zak loopt, adviseren we om twee armlengtes aan te houden, dat is een praktische richtlijn die ongeveer op anderhalve meter komt. In Nederlandse ziekenhuizen wordt in richtlijnen voor het behandelen van besmette patiënten sinds jaar en dag anderhalve meter als afstand gehanteerd waarover druppels met ziekteverwekkers zich kunnen verspreiden.
Hoe verklaart u dat de wereldwijde massademonstraties, waaronder in Nederland, waarbij grote groepen mensen lange tijd dicht op elkaar stonden in de buitenlucht, nergens tot een noemenswaardig aantal nieuwe besmettingen heeft geleid?
Of demonstraties nergens tot noemenswaardige nieuwe besmettingen hebben geleid, is ons niet bekend. Gelukkig wordt bij veel demonstraties voldoende afstand bewaard tussen de demonstranten. Ook rekenen we erop dat demonstranten conform de door het kabinet uitgedragen boodschap thuis zijn gebleven indien zij symptomen van het coronavirus hadden. Op deze manier wordt het risico van overdracht verder verkleind. Het recht op demonstratie is een grondrecht. Wij vinden het dan ook belangrijk dat dit grondrecht uitgevoerd kan worden. Dit moet echter wel op een veilige manier gebeuren, met inachtneming van de maatregelen tegen verspreiding van het coronavirus.
Waarom wordt het risico op coronabesmettingen nog ingezet als zwaarwegend argument bij het al dan niet verbieden van evenementen in de buitenlucht, zoals bijvoorbeeld bij de verboden demonstratie van Viruswaanzin d.d. 21 juni jl.?
Vooropstaat dat de bevoegdheid om een demonstratie te verbieden bij de burgemeester ligt of – in geval van een bovenlokale crisis – bij de voorzitter van de veiligheidsregio, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad (Wet openbare manifestaties en artikel 39 e.v. Wvr). Het houden van anderhalve meter afstand is één van de belangrijkste maatregelen die getroffen zijn om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Als we dit gezamenlijk volhouden, zowel binnen als buiten, wordt het risico op overdracht aanzienlijk beperkt. Dit geldt dus ook voor evenementen en demonstraties in de buitenlucht. Een grootschalige demonstratie kent veel deelnemers die uit het hele land kunnen komen. Dit brengt dus ook het risico met zich mee dat het virus zich onder veel mensen kan verspreiden. Vooraf dient voldoende duidelijk te zijn of het aantal te verwachten deelnemers past op de beschikbare locatie, zodat deelnemers in staat blijven anderhalve meter afstand tot een ander te bewaren. Dit is verder een afweging van het decentrale bestuur.
Houdt u er rekening mee dat het coronavirus zich mogelijk voornamelijk verspreidt via aerosolen in plaats van via grote druppels?
Volgens het RIVM zijn grote druppels de belangrijkste verspreidingsroute van het coronavirus. Het is op dit moment onduidelijk of aerogene verspreiding een relevante rol speelt bij de verspreiding van het virus. Het RIVM geeft aan dat het beeld van de verspreiding van het coronavirus hetzelfde is als dat van andere virussen die zich via grote druppels verspreiden, en niet zoals virussen die zich voornamelijk verspreiden via aerosolen, zoals bijvoorbeeld de mazelen. De duidelijkste aanwijzing hiervoor is het reproductiegetal. Voor het coronavirus ligt het reproductiegetal, zonder het treffen van maatregelen, op basis van huidige inzichten tussen de 2 en 4. Ziekten die zich via fijne kleine druppeltjes verspreiden en lang in de lucht blijven «hangen» hebben een hoger reproductiegetal, zo is bijvoorbeeld het reproductiegetal van mazelen 17.
In welke mate zouden de huidige coronaregels wijzigen, indien u er op enig moment van overtuigd raakt dat het coronavirus zich voornamelijk verspreidt via aerosolen in plaats van via grote druppels?
Het is niet op voorhand te zeggen hoe de huidige maatregelen zouden wijzigen op het moment dat we tot nieuwe inzichten komen met betrekking tot de verspreidingsroute van het coronavirus. Dit is afhankelijk van de op dat moment geldende epidemiologische situatie en de specifieke nieuwe inzichten. Zoals omschreven in vraag 14 geeft het RIVM aan dat de belangrijkste verspreidingsroute grote druppels zijn.
Klopt het dat bij besmetting via grote druppels vooral sociale afstand een mitigerend effect heeft? Klopt het dat bij besmetting via aerosolen vooral ventilatie en zonlicht een mitigerend effect hebben?
Ventilatie en zonlicht kunnen een rol spelen bij de verspreiding van een virus via aerosolen. Hoe groot deze rol is, is afhankelijk van een heleboel factoren zoals de kenmerken van het specifieke virus, de virusload, de temperatuur, de hoeveelheid mensen bij elkaar in een ruimte, de verblijfsduur in deze ruimte, welke activiteiten zij ondernemen etc. en het is niet op voorhand te zeggen of ventilatie en zonlicht de belangrijkste mitigerende effecten hebben bij besmetting via aerosolen.
Bent u het eens met de stelling dat het verbieden van evenementen zowel werkt bij besmetting via grote druppels als via aerosolen? Zo ja, waarom stelde het OMT dan op 25 mei jl. dat de anderhalvemeterregel geen effect zou hebben gehad bij aerogene verspreiding, terwijl er ook andere maatregelen zijn genomen, zoals het verbieden van evenementen? Hoe bepaalt u welke maatregelen welk effect hebben gehad?5
Het verbieden van evenementen is een maatregel om grootschalige transmissie tussen mensen te voorkomen. Hierbij wordt transmissie via druppels, zowel via contact als via aerosolen voorkomen, doordat er minder mensen in grote aantallen bij elkaar komen onder andere op plekken waar er geen anderhalve meter afstand gehouden kan worden.
Het OMT-advies van 25 mei jl. is gegeven in het kader van transmissie in sportscholen/fitnesscentra en binnensport. Bij evenementen spelen verschillende andere factoren een mogelijke rol in de transmissie, bijvoorbeeld crowding (veel mensen die dicht bij elkaar staan), eventueel alcoholgebruik, onvoldoende hygiëne, direct contact en meezingen bij concerten.
Een zuivere evaluatie of meting van de effectiviteit van een individuele maatregel is in de praktijk lastig, gezien de complexiteit door andere factoren en maatregelen die tegelijkertijd van kracht zijn. Aan de hand van modelering en observationele studies kan evenwel de effectiviteit van een maatregel worden geschat. Hierbij worden bijvoorbeeld de meest recente (internationale) wetenschappelijke inzichten, kennis van de eigenschappen van het virus en de epidemiologische situatie in Nederland meegenomen. Het effect van het opheffen van een maatregel op de epidemie wordt daarnaast ook meegenomen in de schatting van de effectiviteit.
Bent u bekend met de richtlijnen van het RIVM over influenza, waarin wordt gesteld dat bij besmetting van de lagere luchtwegen via aerosolen een honderdmaal lagere besmettingsdosis nodig is dan via grote druppels? Ziet u relevante parallellen tussen de wijze waarop corona en influenza zich verspreiden?6
Wij zijn bekend met de richtlijnen van het RIVM over influenza.
De minimale besmettingsdosis van het coronavirus is nog niet bekend. Ook de rol van aerosolen in de transmissie van het virus is nog onbekend, maar het lijkt een minder belangrijke verspreidingsroute, zoals aangegeven in antwoord op vraag 14.
In de bijlage bij de LCI-richtlijn COVID19 (versie 28 juli 2020) waarin een inhoudelijke onderbouwing wordt gegeven van de mogelijke rol van aerogene verspreiding van SARS-CoV-2 bij mens-tot-menstransmissie en de bijdrage van ventilatiesystemen stelt het RIVM:
«...dat op basis van de huidige inzichten onduidelijk is of aerogene transmissie een rol speelt in de verspreiding van SARS-CoV-2. Een uitzondering vormen aerosolvormende handelingen in de zorg, waar aanvullende maatregelen worden geadviseerd. Verschillende studies gebaseerd op epidemiologisch, virologisch en modelleringsonderzoeken waaruit deze inzichten naar voren komen, worden hieronder beschreven.
Het RIVM-CIb heeft van GGD’en geen signaal ontvangen dat er aerogene transmissie heeft plaatsgevonden. In Nederland zijn wel enkele COVID-19-clusters gerapporteerd waarbij aerogene transmissie als mogelijk route wordt genoemd, maar hier is nog geen onderzoek over gepubliceerd. Dit betreft met name uitbraken bij koren, waarover apart zal worden geadviseerd. Ook een repoductiegetal van 2–4 lijkt niet te wijzen op aerogene verspreiding en op een wezenlijke bijdrage aan de directe mens-op-menstransmissie van SARS-CoV-2 (ECDC rapid risk assessment 23 april 2020).»
Erkent u dat bij buitenactiviteiten een sterk gereduceerd risico op coronabesmetting bestaat?
Theoretisch gezien zou geconcludeerd kunnen worden dat er bij buitenactiviteiten een sterk gereduceerde kans is op besmetting. Op dit moment is er daar echter geen wetenschappelijk bewijs voor.
Bent u bekend met de superspreading database van Koen Swinkels? Deelt u zijn bevinding dat besmettingen vooral plaatsvonden in min of meer afgesloten ruimtes, zonder voldoende toevoer van frisse lucht? Zo ja, onderschrijft u het belang van goede ventilatie? Wat is uw mening over het Deltaplan Ventilatie van Maurice de Hond?7
Wij zijn bekend met de database van de heer Swinkels. Uit de gegevens in zijn database blijkt vooralsnog dat de meeste superspreading events zich binnen afspeelden. De heer Swinkels plaatst tegelijkertijd ook een aantal belangrijke kanttekeningen bij deze conclusie.
Zo heeft het virus zich voor het eerst gemanifesteerd tijdens het griepseizoen, een seizoen waarin mensen veel tijd binnen doorbrengen. Daarnaast is het virus pas zeven maanden bekend waardoor er nog onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om te concluderen dat besmetting buiten het griepseizoen en buitenshuis minder vaak voorkomt. Bovendien acht de heer Swinkels het aannemelijk dat andere oorzaken die de kans op een besmetting verhogen niet of onvoldoende zijn onderzocht.
Verder hebben wij kennis genomen van het idee voor een Deltaplan Ventilatie zoals door de heer De Hond wordt voorgesteld. Wij hebben het RIVM een aantal vragen gesteld over de relatie tussen ventilatie en de verspreiding van covid-19. Het RIVM concludeert dat goed ventileren noodzakelijk is voor een gezond en prettig binnenklimaat. Het helpt ook om de overdracht van ziekteverwekkers die luchtweginfecties veroorzaken, zoals het coronavirus, te voorkomen.
Het RIVM geeft aan dat het vooralsnog geen aanwijzingen ziet dat de huidige eisen voor ventilatie in bestaande bouw en nieuwbouw uit het Bouwbesluit 2012 aangepast zouden moeten worden. Daarnaast gelden er uit voorzorg specifieke adviezen op het gebied van ventilatie en verkoeling. Deze informatie is te vinden op de website van het RIVM en op rijksoverheid.nl. Een Deltaplan, zoals de heer De Hond voorstelt, achten wij op dit moment nog niet nodig.
Hoeveel procent van de mensen die de afgelopen maand getest zijn, zijn besmet? Hoeveel personen per miljoen inwoners zijn er besmet? Bent u van mening dat Nederland op dit moment een zeer veilig risicoprofiel heeft? Zo ja, hoe beïnvloedt dit verlichting van de coronamaatregelen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen vier weken hebben de GGD’en 459.037 testen afgenomen. Hiervan zijn er 13.583 mensen positief getest (2,96%). Dat is een duidelijke stijging ten opzichte van de maand ervoor. Toen zijn 362.094 mensen getest, waarvan 3.072 positief (0,85%). Ook de R-waarde is gestegen en sinds enige tijd boven de 1. Deze toename is reden tot zorg en een verlichting van de maatregelen past vooralsnog niet bij deze ontwikkeling. Daarom is het belangrijk dat iedereen zich goed aan de gedragsmaatregelen houdt, zodat wij het virus samen onder controle kunnen houden.
Bent u van mening dat er reëel besmettingsgevaar is door het aanraken van oppervlaktes? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, hoe beïnvloedt dat de aanpassing van de coronamaatregelen en wanneer wordt het advies van het RIVM op de nieuwe inzichten aangepast?
Het RIVM acht de kans klein dat het coronavirus zich verspreidt via oppervlakten. In het laboratorium is weliswaar aangetoond dat dit kan, maar dat was bij ideale omstandigheden die zelden zullen voorkomen. Daarom blijft het advies de kans zo klein mogelijk te houden, bijvoorbeeld door regelmatig de handen te wassen met zeep en zo min mogelijk het gezicht aan te raken met de handen.
Tot wanneer is het naar uw oordeel noodzakelijk dat mensen verplicht anderhalve meter afstand van elkaar houden?
Het houden van een veilige afstand blijft een belangrijke (te overwegen) maatregel zo lang het risico op een grote uitbraak van covid-19 in Nederland niet op een minder ingrijpende manier voldoende kan worden beperkt.
Houdt u er rekening mee dat er nooit groepsimmuniteit wordt bereikt, bijvoorbeeld omdat er geen vaccin wordt ontdekt, of het virus steeds verandert?
Ja, hier houden wij rekening mee. Er wordt mede daarom ook fors geïnvesteerd in de ontwikkeling van geneesmiddelen tegen covid-19. Overigens zijn er tot op heden geen aanwijzingen dat er geen effectief en veilig vaccin zal worden ontdekt.
Waarom heeft het RIVM het streven naar groepsimmuniteit geadviseerd aan de regering terwijl op 1 april jl. het RIVM aangaf nog onderzoek te doen naar de werking groepsimmuniteit? Was voldoende bekend wat de effecten van deze strategie zouden zijn, voordat het advies werd gegeven? Zo nee, waarom is het advies gegeven?
In de technische briefing van 18 maart jl. is door professor Van Dissel over groepsimmuniteit gesproken. Er is echter over groepsimmuniteit gesproken als neveneffect van maatregelen, niet als een doel op zich. Dit werd in deze briefing door professor Van Dissel nog extra benadrukt. Er is daarom nooit het advies gegeven om te streven naar groepsimmuniteit. Het onderzoek waar u op doelt betreft waarschijnlijk de PIENTER-Corona studie waar met name gekeken wordt hoe het nieuwe coronavirus zich verspreidt onder de Nederlandse bevolking (leeftijdsgroepen, type klachten etc.). Een van de doelen van deze studie is ook om inzicht te verkrijgen in de prevalentie (percentage aantal mensen dat ziek is of is geweest) van waaruit een schatting gemaakt zou kunnen worden over de groepsimmuniteit. Deze data geven inzicht in de verdere verspreiding van het virus.
Waarom sprak de Minister-President zich op 16 maart jl. tijdens zijn toespraak uit ten faveure van groepsimmuniteit?
De Minister-President heeft in zijn toespraak van 16 maart jl. geschetst, dat er drie scenario’s zijn hoe de corona-epidemie aangepakt kan worden. In het eerste scenario laten we het virus ongecontroleerd gaan. Dat kan de zorgcapaciteit niet aan en leidt tot veel doden aan covid-19. Een andere keuze was een volledige lockdown tot er een vaccin of geneesmiddel is. Dat kan een tijd duren. Een langdurige lockdown is niet wenselijk en acceptabel. Het kabinet heeft gekozen voor het scenario van maximaal controleren. «Maximaal controleren» betekent volgens het kabinet dat het virus zal blijven rondgaan onder de bevolking, maar dat nieuwe, grotere uitbraken worden ingedamd op het moment dat die de kop opsteken. Het doel daarbij is om de kwetsbaren te beschermen en te zorgen dat de zorg het aankan. Naarmate het virus langer onder ons is, zullen meer mensen immuun worden en bouw je een vorm van groepsimmuniteit op. Dat is dus een bijeffect van het gekozen scenario, zeker geen doel van het kabinet op zich.
Wordt er ook specifiek preventiebeleid gevoerd om onze samenleving beter weerbaar te maken tegen het coronavirus? Zo ja, hoe ziet dat beleid eruit? Zo nee, waarom niet?
Het meest specifieke preventiebeleid waar we in investeren, is de ontwikkeling van een vaccin. Verder werkt de Minister van VWS samen met de brancheverenigingen in de langdurige zorg aan werkwijzen en richtlijnen om kwetsbare mensen in instellingen voor langdurige zorg beter en gerichter te kunnen beschermen. Tot slot kunnen wij voor de langere termijn ook nog wijzen op de maatregelen die het kabinet al in gang heeft gezet in het kader van het Preventieakkoord om een gezondere levensstijl te bevorderen. Deskundigen verwachten dat algemene preventiemaatregelen die de gezondheid van de Nederlandse bevolking vergroten, ertoe kunnen leiden dat minder besmette personen ernstig ziek worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het terugdringen van obesitas en alcoholgebruik.
Erkent u dat bewegen belangrijk is voor ouderen en voor mensen met onderliggend lijden? Bent u bekend met het fenomeen «deconditioning syndrome», waarin mensen door psychisch of fysiek trauma stoppen met bewegen? Ziet u een relatie tussen de coronacrisis en «deconditioning syndrome»? Zo ja, voorziet u dat extra maatregelen nodig zijn om de kwetsbare groep weer aan het bewegen te krijgen?8
Wij onderkennen dat voldoende bewegen belangrijk is voor ouderen en voor mensen met onderliggend lijden. Bewegen is van belang voor de vitaliteit en fitheid van alle mensen en bevordert de gezondheid. Het «deconditioning syndrome» beschrijft een vicieuze cirkel waarbij een periode van inactiviteit leidt tot terugval van de algemene conditie, verlies van spiermassa en functionele achteruitgang. Dat verhoogt vervolgens weer de drempel om meer te gaan bewegen. In hoeverre er een relatie is met de coronacrisis kunnen wij niet zeggen, maar het is wel bekend dat mensen over het algemeen minder zijn gaan bewegen in deze periode. Het lijkt ons dan ook van belang dat hulpverleners in de ouderenzorg hier alert op zijn en hier rekening mee houden bij het aanbieden van beweegprogramma’s. In zijn algemeenheid zien we dat de dagbestedingsprogramma’s voor cliënten in de langdurige zorg weer op gang komen. Daar hoort ook gepast bewegen bij, zoals het maken van een wandeling. We willen in zijn algemeenheid de komende jaren meer gaan inzetten op de vitaliteit van alle Nederlanders, onder andere met beweegprogramma’s vanuit gemeenten, zorgaanbieders en buurtsportcoaches. Daar komt bij dat we interdepartementaal een werkgroep starten om een routekaart bewegen op te stellen, voor elke levensfase dus ook voor de ouderen, om het percentage Nederlanders dat aan de beweegnorm voldoet te laten stijgen.
Erkent u dat Jacco Wallinga, hoofd computermodellen van het RIVM, een verkeerde aanname heeft gedaan in het programma voor het berekenen van de effecten van corona op Nederland? Wat was de invloed van deze fout op beleid? Heeft u daarop moeten corrigeren? Waaruit bestonden de correcties?9
In uw vraag wordt waarschijnlijk gerefereerd naar het aantal dagen dat een patiënt gemiddeld op de intensive care zou liggen. Dat bleek in Nederland 23 dagen, een langere opnameduur dan in eerste instantie gedacht op basis van buitenlandse – met name Chinese – ervaringen. De modellen van het RIVM worden op basis van de beschikbare informatie gemaakt waarin de wetenschappers trachten de complexe werkelijkheid zo precies mogelijk weer te geven en op basis hiervan te adviseren welke maatregelen wel of niet effectief zijn. Op basis van het voortschrijdend inzicht en nieuw beschikbare wetenschappelijke literatuur, onder meer over het verloop van de ziekte en ervaringen in Europa en Nederland zelf, kunnen modellen worden aangepast. Dat is hier ook gebeurd. De aanpassing heeft geen consequenties gehad op het beleid.
Bent u bekend met de melding van viroloog Christian Drosten d.d. 24 april jl. dat het RIVM gebruik heeft gemaakt van statistisch insignificante data? Erkent u dat het geval is geweest? Welke maatregelen zijn genomen om dit te corrigeren?
Wij vermoeden dat u doelt op een deel van het interview van de heer Drosten op de Duitse televisie op 24 april jl. Deze opmerkingen zijn weinig specifiek. Ik begrijp dat het zou gaan om data die door hem nagerekend zouden zijn, die destijds gedeeltelijke schoolopening mogelijk zouden moeten maken en waarover hij waarschuwt dat ze niet significant zouden zijn.
Het is ons niet duidelijk waar het hier precies over gaat, ook wordt nergens duidelijk dat het om modellering gaat. De term statistische significantie slaat op een nulhypothese die getoetst wordt, niet op de data die gebruikt wordt in de toets. Er kan dus in deze context geen sprake zijn van statistisch insignificante data. Als een wetenschapper een belangrijke fout in de Nederlandse berekeningen meent te hebben gevonden, dan is het RIVM gaarne bereid om hierover via de gebruikelijke kanalen met de wetenschapper van gedachten te wisselen en eventueel tot correctie over te gaan.
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur waar kritiek wordt geuit op de wijze waarop Minister-President Rutte een-op-een het advies van het OMT overneemt? Is het advies van het OMT voldoende kritisch bekeken? In welke mate zijn andere belangen dan de volksgezondheid gewogen?
Het is ons niet duidelijk op welke uitzending van Nieuwsuur u precies doelt, maar het kritiekpunt dat het kabinet onvoldoende rekening zou houden met andere belangen dan volksgezondheid hebben wij eerder gehoord en daar hebben de Minister-President en de Minister van VWS ook al eerder vragen over beantwoord in plenaire debatten in de Tweede Kamer.
Zoals de Minister van VWS ook heeft toegelicht in zijn brief van 21 juli jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 463) maakt het kabinet gebruik van meer adviseurs en deskundigen dan alleen het OMT10. De adviezen van het OMT zijn steeds besproken in een Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) met vertegenwoordigers van een aantal uitvoerende en bestuurlijke organisaties. Vervolgens zijn op basis van de adviezen van het OMT en het BAO beleidsvoorstellen gemaakt die zijn besproken in de nationale crisisorganisatie, waarin een brede vertegenwoordiging van departementen en enkele vertegenwoordigers van de veiligheidsregio’s zijn opgenomen. De uiteindelijke besluitvorming heeft plaatsgevonden in de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing. Alle departementen hebben gedurende de uitbraak contacten onderhouden met deskundigen en belangenbehartigers op hun terrein. Het kabinet betrekt bij het opstellen en afwegen van nieuwe maatregelen voor de bestrijding van covid-19 niet alleen de gevolgen van de maatregelen op de verspreiding van het virus, maar ook de maatschappelijke en economische gevolgen van de maatregelen. Allen zo kunnen passende en proportionele maatregelen worden getroffen. Om voldoende fundament onder de factoren te krijgen, voert het kabinet gesprekken met verschillende planbureaus (CPB, PBL, SCP) en het RIVM. Tot slot wijzen wij erop dat het kabinet zijn maatregelen in eerste instantie wekelijks en later periodiek heeft besproken met uw Kamer.
Bent u bekend met de uitlating van Gowri Gopalakhrisna, doctor in de epidemiologie aan het VUmc, d.d. 25 april jl. dat het OMT zijn adviezen niet onderbouwt? Bent u het eens met haar dat de adviezen een magere wetenschappelijke onderbouwing hebben?
De uitlatingen dat het OMT zijn adviezen onvoldoende zou onderbouwen, zijn ons bekend. Een belangrijke reden waarom de Nederlandse overheid een advies aan het OMT vraagt, is dat er bij de uitbraak van een nieuwe ziekte, zoals covid-19, nog onvoldoende wetenschappelijk onderbouwde richtlijnen zijn om het overheidsbeleid (volledig) vorm te kunnen geven. Het doel van het OMT is om met de beschikbare wetenschappelijke kennis aangevuld met beoordelingen van de ter zake meest deskundige experts een zo goed mogelijk advies te geven over de aanpak van deze specifieke infectieziekte-uitbraak. Het kabinet is daarom van mening dat de kwalificatie «magere wetenschappelijke onderbouwing» niet terecht is.
Bent u bekend met de uitspraak van Eric-Jan Wagenmakers, professor methodologie aan de UvA, d.d. 25 april jl. dat wetenschappers informatie aandragen en dat politiek de beslissing dient te nemen? Bent u het met deze uitspraak eens? Zo ja, hoe is dit geborgd in de werkrelatie tussen OMT en regering?
Het kabinet is het daar grotendeels mee eens, zij het dat het OMT geen wetenschappelijke organisatie is, maar een expertteam dat met gebruikmaking van zijn wetenschappelijke kennis en ervaring deskundigenadviezen geeft aan de overheid over de aanpak van de uitbraak. Voor de vraag over de werkrelatie verwijzen wij graag naar het antwoord op vraag 31.
Is de primaire doelstelling nog steeds om de ic-capaciteit niet over te belasten, het zogenaamde «flatten the curve», zoals het RIVM aangaf in haar video van 6 april jl.? Zo ja, waarom – gegeven dat er voldoende ic-capaciteit is – worden de maatregelen niet versneld afgebouwd? Zo nee, wat zijn de aanvullende doelstellingen van de coronamaatregelen?
Zoals in diverse brieven aangegeven, is de doelstelling van het kabinet om de verspreiding van corona maximaal te controleren om daarmee kwetsbaren in de samenleving te beschermen en overbelasting van de zorg, inclusief de IC-capaciteit, te voorkomen. Alle maatregelen en versoepelingen zijn gericht op het maximaal controleren van de verspreiding van corona, met oog voor zo min mogelijk beperking voor betrokkenen.
Erkent u dat Nederland effectiever de coronacrisis had kunnen aanpakken als begin februari verschillende scenario's geprepareerd waren?
Bij de start van de uitbraak heeft het kabinet op basis van de toen beschikbare informatie, kennis en adviezen getracht de juiste maatregelen te treffen. De Minister van VWS rapporteert over de geleerde lessen aan uw Kamer met de brief die u heden heeft ontvangen. Daarnaast is de Onderzoeksraad voor Veiligheid een onderzoek gestart naar de aanpak van de Coronacrisis door de Nederlandse overheid en andere betrokken partijen.
Bent u bekend met het bericht dat Nederland op 7 februari jl. een Boeing met mondkapjes naar China heeft gestuurd? Bent u van mening dat deze schaarse middelen ook zouden zijn verstrekt als men twee weken eerder op de hoogte was van de ernst van de situatie?
Ja. Het transport naar China in februari betrof een humanitaire vlucht die hulpgoederen kwam ophalen die door de Chinese ambassade en bedrijven waren ingezameld en gefinancierd voor het in die periode zwaar getroffen Wuhan. Op verzoek van de Chinese autoriteiten heeft Nederland – zoals te doen gebruikelijk bij humanitaire vluchten en uit solidariteit met de bevolking van Wuhan – gefaciliteerd in het voorzien van landingsrechten voor dit toestel. Het kabinet heeft niet in natura bijgedragen aan de bestrijding van Covid-19 in China. Er was in februari nog geen sprake van schaarste in deze middelen. In de EU zijn er pas op 14 maart beperkingen gesteld aan het uitvoeren van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Bent u van mening dat het carnaval in de besmettingshaard Noord-Brabant doorgang had gevonden als de coronacrisis al twee weken eerder serieus was genomen? Zou u het carnaval typeren als een super spreading event?
Bij de start van de uitbraak heeft het kabinet op basis van de toen beschikbare informatie, kennis en adviezen getracht de juiste maatregelen te treffen. Hoewel carnaval als geheel niet als superspreading event getypeerd kan worden geldt dit in sommige dorpen of steden wel.
Hoe dodelijk is het coronavirus? Is het coronavirus minder dodelijk gebleken dan oorspronkelijk gedacht?
Het is bij verschillende epidemieën met nieuwe ziekten zo dat in eerste instantie vooral de meest ernstige ziektebeelden opvallen en worden geregistreerd. Dat leidt in eerste instantie altijd tot een overschatting van de ernst van de ziekte. Als er in de loop van de epidemie meer gegevens bekend worden, ook over de lichtere infecties onder de bevolking, moet dit cijfer over het algemeen naar beneden worden bijgesteld. Bij covid-19 is dit ook het geval. De gevonden letaliteit is sterk afhankelijk van verschillende factoren, zoals het testbeleid, de kwaliteit van medische zorg en de aanwezigheid van risicogroepen in de bevolking. De schattingen variëren momenteel tussen 0,5 en 1% van de patiënten. De letaliteit van de ziekte zou zonder de genomen maatregelen veel hoger zijn geweest. Zonder deze maatregelen zouden zorgverleners tijdens de eerste golf nog meer patiënten dan nu het geval was te verwerken hebben gehad en zouden nog meer slachtoffers zijn gevallen. Daarmee zou ook de langdurige ziektelast onder personen die het coronavirus hebben gehad, veel groter zijn geweest.
Gegeven dat u op 25 juni jl. COVID-19 heeft vastgesteld op een Infection Fatality Risk (IFR) van 0,32, en dus minder dodelijk is dan eerder werd gedacht, waarom staat het virus dan nog op Groep A van de Wet Publieke Gezondheid (waarvoor de meest vergaande dwingende maatregelen kunnen worden opgelegd)?
De Infection Fatality Rate is niet de enige factor die wordt meegewogen bij het bepalen welke ziekten tot groep A gerekend moeten worden. Het gaat om een algehele beoordeling van de dreiging en het risico voor de samenleving. Daarbij kijkt het kabinet bijvoorbeeld ook naar de wijze en snelheid van besmetting, de weerstand in de samenleving en de beschikbaarheid van een effectieve geneeskundige behandeling.
Kunt u aangeven op welke lijst van de Wet Publieke Gezondheid het Influenzavirus staat? Wat rechtvaardigt het verschil met corona?
De bekende humane influenzavirussen staan niet in de Wpg genoemd als meldingsplichtige ziekten, tenzij er sprake is van een uitbraak binnen een instelling. Een humane infectie ten gevolge van een dierlijk influenzavirus is wel een meldingsplichtige ziekte, gecategoriseerd in groep B1. Daarmee wordt het op basis van de Wpg mogelijk een epidemie te bestrijden die veroorzaakt wordt door een zoönotisch nieuw subtype humaan influenzavirus waarbij ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat.
Het coronavirus en het influenzavirus zijn twee verschillende soorten virussen. Alhoewel er enkele overeenkomsten zijn tussen deze twee virussen, zoals de manier waarop deze virussen zich verspreiden (via druppels) en het feit dat sommige klachten van covid-19 overeenkomen met griepverschijnselen, zijn er ook verschillen, onder andere het verloop van de infecties die zij veroorzaken. Het influenzavirus veroorzaakt de griep. In de meeste gevallen heeft de griep een onschuldig beloop, soms is er grotere kans op ernstige klachten en kan er iemand aan overlijden. covid-19 verloopt soms met alleen milde klachten die lijken op griepverschijnselen, maar in andere gevallen veroorzaakt covid-19 ook klachten die we niet zien bij de griep. Het gaat hierbij ook om ernstige klachten waarbij de longen en andere organen en de bloedvaten schade oplopen. Daarnaast is de letaliteit hoger dan bij de gewone seizoensinfluenza. Er is nog geen effectief vaccin om te beschermen tegen covid-19. Ook is het internationaal gezien van belang dat covid-19 in Nederland behoort tot groep A meldingsplichtige ziekten, omdat we daarmee aansluiten bij de Europese en internationale meldingsplicht.
Bent u bekend met het gegeven dat in 2019 Sars-CoV-2 een nieuw virus zou zijn? Bent u ermee bekend dat tijdens ontwikkeling van het vaccin bleek dat het virus grote overeenkomsten vertoonde met Sars-1 uit 2002 en andere typische seizoensgebonden virussen? Acht u het denkbaar dat COVID-19 ook grote overeenkomsten met influenza vertoont?
Ja, we zijn bekend met het gegeven dat het SARS-CoV-2 virus een nieuw humaan coronavirus is. SARS-CoV-2 is genetisch het meest verwant aan het SARS-coronavirus uit 2002. Deze overeenkomst is al snel aan het licht gekomen, vandaar ook de naam van SARS-CoV-2. Maar, deze genetische overeenkomst wil niet zeggen dat covid-19 dezelfde ziekte is als SARS. De epidemiologische karakteristieken zijn verschillend en voor een deel nog niet geheel begrepen. Zie voor het overige ook het antwoord op vraag 40.
Hoeveel van alle «coronadoden» zijn overleden aan corona en hoeveel met corona?
Het is niet goed mogelijk om een uitspraak te doen hoeveel mensen aan corona zijn overleden. Met betrekking tot het aantal doden met corona, zijn tot en met 25 augustus 10:00 uur in Nederland in totaal 6207 mensen overleden waarvan bevestigd was dat zij geïnfecteerd waren door het coronavirus volgens het RIVM. Naar verwachting is het werkelijke aantal mensen dat is overleden aan corona hoger, omdat niet bij alle overledenen de doodsoorzaak wordt onderzocht, zodat zeker in het begin van de epidemie de infectie bij veel overledenen niet is vastgesteld of bevestigd. Verder zijn de statistieken in dezen afhankelijk van wat de individuele arts invult op het overlijdensformulier en kan er sprake zijn van een complex van factoren waaraan iemand overlijdt en de interpretatie van de individuele arts hiervan.
Wat is de gemiddelde leeftijd van coronadoden? Zou u zeggen dat patiënten in een bepaalde leeftijdscategorie een hoger risico lopen dan andere patiënten?
Leeftijd is een belangrijke risicofactor. Gemiddeld is de helft van de opgenomen patiënten 68 jaar of ouder, van de overleden patiënten was de helft 83 jaar of ouder. De helft van de gemelde patiënten is echter jonger dan 53, bij deze groep is er ook sprake van sterfte en aanzienlijke ziektelast. Er zijn ook andere factoren die risicoverhogend zijn, zoals overgewicht. Daarom spreken we over kwetsbare personen. Overigens kunnen ook niet-kwetsbare personen ernstig ziek worden of sterven aan het virus.
Bij hoeveel procent van de overledenen jonger dan 70 jaar is sprake van onderliggend lijden, zoals cardiovasculair lijden, diabetes mellitus of chronische longaandoening? Zou u zeggen dat coronadoden jonger dan 70 jaar doorgaans last hebben van onderliggend lijden?
69,4% van de overleden covid-19-patiënten jonger dan 70 jaar had een onderliggende aandoening. Het werkelijke aantal overleden covid-19-patiënten (jonger dan 70 jaar) is hoger dan het aantal overleden patiënten gemeld in de rapportages, omdat niet alle personen met covid-19 worden getest.
Hoeveel procent van de coronapatiënten heeft ernstige symptomen? Gegeven dat coronadoden vooral voorkomen bij hoge leeftijden en patiënten met onderliggend lijden en gegeven dat de bulk van de patiënten zeer milde symptomen heeft, zou u, als u dit eerder had geweten, gekozen hebben voor een ander pakket coronamaatregelen? Zo ja, welke?
Het is moeilijk om een precies antwoord te geven op deze vraag omdat dit sterk afhankelijk is van het testbeleid. Bij een laagdrempelig testbeleid (zoals nu in vergelijking met het begin van de epidemie) daalt het percentage mensen met ernstige symptomen ten opzichte van het aantal positief geteste mensen (want meer mensen laten zich testen). Het was vrij snel helder dat de ernstige beelden zich voordeden bij kwetsbare personen. Het beleid is er vanaf het begin op gericht geweest deze groep te beschermen en ervoor te zorgen dat de zorg niet overbelast raakt.
Zoals genoemd in ons antwoord op vraag 43, kunnen ook jonge mensen, zonder onderliggend lijden, ziek worden. Omdat het om grote aantallen mensen gaat, is de maatschappelijke impact groot. We hebben in het begin het beleid gebaseerd op de situatie en ervaring in andere landen en daarna ook in Nederland en de maatregelen aangepast afhankelijk van de situatie op dat moment.
Heeft u overwogen om specifiek de risicogroep in bescherming te nemen, zodat de rest van de maatschappij minimale last ondervindt van de coronamaatregelen, wellicht gecombineerd met het tegengaan van super spreading evenementen? Overweegt u alsnog deze maatregelen in te voeren?
Nee. Het is bekend dat het coronavirus onder met name jongeren in de meeste gevallen een mild verloop kent, maar jongeren raken wel besmet. Een deel van de groep kan hierbij ook flink ziek worden of langdurig klachten aan overhouden. Zij kunnen het virus overdragen aan vrienden, familieleden of collega’s. Deze personen kunnen op hun beurt tot risicogroepen behoren.
We verslaan het virus alleen als we dit samen doen. Het is dus ook van belang dat we ons allemaal aan de maatregelen houden. Hierdoor bescherm je niet alleen jezelf, maar ook de kwetsbare personen van onze samenleving en voorkomen we dat we opnieuw tot generiek ingrijpende maatregelen moeten besluiten met alle economische en sociale nadelen van dien, voor een ieder.
Bent u bekend met de uitdrukking «De verpleeghuizen zijn het putje van de coronacrisis», van advocaat Liesbeth Zegveld d.d. 25 juni jl. op Radio 1? Waren er naar uw mening voldoende beschermende maatregelen voor mensen in de verpleeghuizen? Is er tijdig ingegrepen? Zo ja, waarop baseert u dat tijdig ingrijpen heeft plaatsgevonden?10
Het beschermen van kwetsbare mensen, waaronder ouderen, zijn steeds onderdeel geweest van onze strategie. Het verbieden van bezoek was een noodzakelijk en ingrijpende maatregel met dat doel.
Specifiek ten aanzien van de persoonlijke beschermingsmiddelen geldt dat de verdeling in eerste instantie geschiedde op basis van het feit dat de (eerste) Covid-19-patiënten vooral in de acute zorg terechtkwamen en als gevolg daarvan de tekorten aan persoonlijke beschermingsmiddelen zich daar als eerste uitten. Een deel van de middelen was ook toen al beschikbaar voor andere sectoren dan de acute zorg, zoals de langdurige zorg en voor noodsituaties. Al gauw bleek dat deze insteek niet meer paste. Steeds meer instellingen in de langdurige zorg kregen te maken met bewoners met (verdenking van) Covid-19. Zij gingen over op isoleren of inrichten van aparte cohortafdelingen, waar deze bewoners behandeld konden worden en waar het zorgpersoneel gebruikmaakte van persoonlijke beschermingsmiddelen. Sinds 13 april jl. is er een aangepast verdeelmodel van kracht. Dit verdeelmodel is niet gebaseerd op een verdeling op basis van zorgsectoren, maar gaat, net als de richtlijnen, uit van het besmettingsrisico dat zorgverleners lopen bij verschillende handelingen. Uitgangspunt is dat waar dezelfde risico’s zijn, ook dezelfde bescherming nodig is en beschikbaar moet zijn. Sindsdien gaat (meer dan) de helft van de persoonlijke beschermingsmiddelen naar de langdurige zorg.
Bent u bekend met het bericht van RTL d.d. 25 april jl. dat veel mondkapjes niet de verpleeghuizen en de thuiszorg bereikten? Is een deel van de schaarste van mondkapjes te herleiden naar het nieuw in het leven geroepen, net één maand oude Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH), een organisatie die nog in de vormende fase zat? Vindt u het achteraf verstandig om midden in een crisis een nieuw instituut in het leven te roepen dat zijn weg nog moet vinden?11
De zorgaanbieders konden via de reguliere leveranciers niet altijd voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen ontvangen in verband met een wereldwijde groeiende schaarste. De zorgaanbieders konden vanaf 28 februari jl. terecht bij het betreffende Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ), dat een onderlinge verdeling van de beschikbare voorraden maakte op basis van de behoefte. Dit gold ook voor de partijen in de langdurige zorg. Desondanks ontving het Ministerie van VWS berichten dat er tekorten waren. Vanaf dat moment heeft dat ministerie de regionale inkopers geholpen met de centrale inkoop in van persoonlijke beschermingsmiddelen. Deze werkwijze is geformaliseerd met de oprichting van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen op 23 maart jl. Bij de sterk toenemende schaarste waren reguliere inkoopkanalen voor individuele zorgaanbieders onvoldoende, was een samenwerking met het ROAZ in de regio vaak ontoereikend en bleek regie op nationale schaal noodzakelijk. Het LCH is voor iedere zorgaanbieder toegankelijk om persoonlijke beschermingsmiddelen in te kopen als de reguliere inkoop niet voldoet. Het LCH houdt vraag en aanbod bij en bouwt een ijzeren voorraad op. Het is zeker verstandig en noodzakelijk geweest om dit instituut in het leven te roepen.
In hoeverre heeft de schaarste aan mondkapjes in de thuiszorg en verpleeghuizen bijgedragen aan de verspreiding van het coronavirus onder de kwetsbare groepen?
Er zijn veel factoren die een rol kunnen spelen bij de verspreiding van het virus in verpleeghuizen. Het is dus lastig om precies aan te geven wat de oorzaak is van de verspreiding van het virus in verpleeghuizen en welke factoren er in welke mate aan hebben bij gedragen.
Gegeven uw kennis van de risicogroepen, hoe zou u met een nieuwe uitbraak omgaan met beschermend materiaal voor thuiszorg en verpleeghuizen?
Met de oprichting van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) is er op nationaal niveau regie op de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen. Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen die zij bij hun eigen reguliere leveranciers kunnen inkopen. Op het moment dat deze leveranciers de gevraagde producten niet meer kunnen leveren, kan de zorgaanbieder terecht bij het LCH. Het LCH houdt de vraag en het aanbod van persoonlijke beschermingsmiddelen bij, slaat een reserve op en daar waar tekorten ontstaan, wordt direct actie ondernomen om deze tekorten zo snel mogelijk aan te vullen. Bij nieuwe oplevingen, kunnen de zorgaanbieders, indien de eigen leveranciers niet meer kunnen leveren, direct terecht bij het LCH.
Bent u bekend met het bericht van de Volkskrant d.d. 16 april jl. dat het aantal sterfgevallen in de verpleeghuizen ongekend hoog was? Was, gezien de concentratie van mensen uit de risicogroep in verpleeghuizen, sprake van een ongekend hoog risico? Hadden bij een andere aanpak veel van deze coronadoden voorkomen kunnen worden? Zou u nu kiezen voor een andere coronastrategie in verpleeghuizen?12
Wij vinden dat de zorginstellingen hun taken met zeer veel verantwoordelijkheid hebben opgepakt en adequaat hebben gereageerd daar waar een besmetting in een zorginstelling bekend werd. Kwetsbare mensen, en met name ouderen in verpleeghuizen lopen een hoger risico lopen op een ernstig beloop van de ziekte. Het is achteraf moeilijk te zeggen of een andere aanpak minder sterfgevallen zou hebben veroorzaakt. Wel is duidelijk geworden dat het bezoekverbod, hoe ingrijpend deze ook was, heeft bijgedragen aan een vermindering van het aantal besmettingen in verpleeghuizen.
Daarbij is relevant dat we allemaal hebben geleerd van deze periode en zoals de Minister van VWS in zijn brief van 16 juli jl. (TK 2019–2020, 25 295, nr. 461) «lessen verpleeghuizen met het oog op een eventuele tweede golf» aan uw Kamer heeft vermeld, is samen met onafhankelijk experts, cliëntenorganisaties, beroepsorganisaties en brancheorganisaties een aantal geleerde lessen geformuleerd, waar we met elkaar lering uit trekken. De Minister van VWS heeft met deze organisaties afgesproken de komende periode een en ander gezamenlijk verder uit te werken.
Bent u het ermee eens dat de verpleeghuizen te lang zijn dichtgebleven? Is er naar uw mening maatwerk geleverd in de verpleeghuizen? Wat vindt u ervan dat mensen niet naar buiten mochten? Wat vindt u van de situatie dat mensen die overlijden geen bezoek mochten ontvangen?
De bezoekmaatregel zoals deze is ingegaan op 20 maart jl. was een ingrijpende maatregel voor bewoners, verwanten en zorgverleners. Er zijn door zorgaanbieders alternatieven ontwikkeld zodat bewoners en verwanten elkaar toch konden zien en spreken. Dat neemt niet weg dat de bezoekregeling bewoners en hun naasten zwaar op de proef heeft gesteld en onmiskenbaar ten koste is gegaan van de kwaliteit van leven. Deze maatregel was echter nodig om de kwetsbare bewoners van verpleeghuizen en hun zorgverleners tegen het virus te beschermen. Er was daarbij ruimte om van de bezoekregeling af te wijken in de stervensfase. Zodra het aantal besmettingen in verpleeghuizen daartoe mogelijkheden bood, is begonnen met het behoedzaam openstellen van de verpleeghuizen voor bezoek. Met het oog op de veiligheid van bewoners en personeel heeft dit op een gecontroleerde en gefaseerde wijze plaatsgevonden.
Bent u bekend met het frauduleuze en teruggetrokken onderzoek in de Lancet over dat Hydroxychloriquine (HCQ) niet zou werken? Bent u bekend met de Ford studie die juist heeft onderzocht dat er wel een positief effect is? Erkent u dat het gerechtvaardigd is om meer onderzoek naar HCQ te plegen? Erkent u dat u te snel HCQ heeft weggezet als kwakzalverij?
Ja, wij zijn bekend met zowel de bedoelde studie in de Lancet als de studie naar het gebruik van hydroxychloroquine (HCQ) bij Covid-19 zoals gepubliceerd door het Henry Ford Health System. Wereldwijd zijn er vele studies (gedaan) naar het gebruik van HCQ bij Covid-19, recentelijk ook in Nederland14. Op basis van dit brede palet aan studies is op dit moment de wetenschappelijke conclusie dat behandeling met HCQ bij Covid-19 geen therapeutische meerwaarde heeft. Het is aan de deskundigen om te bepalen of de Ford-studie aanleiding geeft voor herziening van deze conclusie.
De door de Minister van VWS gegeven kwalificatie «kwakzalverij» ten aanzien van een motie die opriep tot vrijgeven van HCQ bij Covid-19 in de eerste lijn heeft hij in eerdere beantwoording15 nader uiteengezet. Overigens geven ook de onderzoekers van de Ford-studie nadrukkelijk aan dat HCQ wat hen betreft bij COVID-19 slechts bij patiënten in het ziekenhuis en binnen een onderzoeksprotocol gebruikt zou moeten worden.
Wat is het percentage positieven dat een PCR coronatest kan constateren bij besmette patiënten? Wat is het percentage negatieven dat een PCR coronatest kan constateren bij niet-besmette patiënten? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de PCR-coronatest?
Met covid-19 besmette patiënten kunnen in 95% van de gevallen met een PCR-coronatest worden geconstateerd. Dit noemen we de testsensitiviteit. Patiënten die niet besmet zijn met covid-19, hebben in 99% van de gevallen een negatieve PCR-coronatest uitslag. Dit wordt de specificiteit genoemd. Hiermee is de PCR-coronatest zeer effectief, of met andere woorden de PCR-test heeft een zeer goede positief en negatief voorspellende waarde. De effectiviteit van de PCR-test hangt niet alleen af van de sensitiviteit en specificiteit, maar is in hoge mate afhankelijk van het hele voortraject, met name de tijd tussen het moment van monsterafname en het begin van de klachten, de wijze van afname van het monster bij de patiënt en de vervoers- en bewaarcondities van het monster. Bij te vroege of te late afname kan er te weinig virus aanwezig zijn voor een positieve testuitslag. Het vervoer moet binnen 24 uur plaatsvinden en bewaren langer dan 24 uur moet gekoeld gebeuren.
Acht u het mogelijk voor een coronapatiënt om besmet te zijn zonder symptomen? Acht u asymptomatische besmetting van het coronavirus mogelijk?
Een besmetting wil zeggen dat iemand met het virus in aanraking komt; dit leidt niet in alle gevallen tot een infectie (ziekte). Iemand kan echter ook een infectie met het coronavirus (SARS-CoV-2) doormaken zonder dat hij of zij subjectieve of objectiveerbare symptomen krijgt. We spreken dan over een asymptomatische infectie. Ook krijgt een deel van de mensen die een infectie met het virus doormaken, alleen lichte ziekteverschijnselen. Doorgaans gebruiken we de term patiënt voor mensen die ziekteklachten en/of een medische behandeling nodig hebben. Mensen die wel geïnfecteerd zijn maar geen ziekteverschijnselen hebben, noemen we voor de tijd dat het virus bij hen aantoonbaar is doorgaans dragers van het virus. Het is mogelijk dat mensen die alleen drager zijn van het virus ook andere mensen besmetten. Op dit moment is het beeld van de deskundigen dat de belangrijkste besmettingsroute van het virus via druppels gaat die vrijkomen bij hoesten en niezen. Dat betekent dat mensen die ziekteverschijnselen hebben waarbij druppels vrijkomen, het grootste risico zijn voor verspreiding van het virus.
Is het mogelijk dat de PCR coronatest op dood virusmateriaal positief kan aanslaan? Acht u het denkbaar dat de PCR test besmettingen kan constateren bij patiënten die de ziekte lang geleden gehad hebben? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan voor het testbeleid, nu dat het coronavirus al meer dan vier maanden in omloop is?
In het algemeen worden virussen niet als levende organismen beschouwd. Dit heeft te maken met het gegeven dat virussen niet zelfstandig kunnen vermeerderen; ze hebben hiervoor levende gastheercellen nodig. Een term die wel van toepassing is, is infectieusiteit. Deze term geeft aan of virus een infectie kan veroorzaken, gegeven de juiste omstandigheden. Het is in sommige gevallen aangetoond dat de PCR-test de aanwezigheid van virus kan constateren bij personen die de ziekte zes tot acht weken ervoor hebben doorgemaakt. Het is echter meestal niet mogelijk bij deze personen infectieusiteit van het virus bevattend materiaal aan te tonen. Dit heeft op dit moment geen consequenties voor het testbeleid, aangezien we nog te weinig kennis hebben over deze virusinfectie om een goed gefundeerde afkapwaarde voor de PCR-test met betrekking tot infectieusiteit te definiëren.
Hoeveel reguliere medische behandelingen zijn er uitgesteld gedurende de coronacrisis? Hoeveel daarvan hebben inmiddels plaatsgevonden?
De recentste rapportage van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) van 21 juli jl. (https://puc.overheid.nl/nza/doc/PUC_316708_22/1/) wijst uit dat het in de medisch-specialistische zorg gaat om ruim 791.000 minder verwijzingen in de eerste zes maanden van dit jaar ten opzichte van vorig jaar. Momenteel is het wekelijks aantal verwijzingen van de huisarts naar het ziekenhuis weer terug op het niveau van vorig jaar. Naar schatting zit het aantal patiënten in behandeling in 2020 op ruim 90% van wat we zouden verwachten op basis van het aantal van vorig jaar.
Heeft u onderzocht van hoeveel mensen met een medische aandoening, niet zijnde corona, de situatie is verslechterd door uitstel van reguliere zorg gedurende de coronacrisis? Zo ja, wat zijn de uitkomsten daarvan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Het RIVM kijkt in opdracht van het Ministerie van VWS naar de indirecte effecten van covid-19 op zorg en gezondheid. Het gaat dan om de effecten van maatregelen die bijdragen aan de bestrijding van de epidemie en het ontlasten van ziekenhuizen en zorgprofessionals, zoals het afschalen van de reguliere zorg. Het RIVM is momenteel bezig met het in kaart brengen van deze indirecte effecten en maakt zowel een inventarisatie van de omvang van uitgestelde, afgeschaalde, vermeden of niet gegeven zorg als een inschatting van de gezondheidseffecten hiervan.
Kunt u aangeven in welke mate cliënten in de gehandicaptenzorg zonder dagbesteding zitten? In welke mate vereenzamen ouderen in verpleeghuizen? In welke mate raken hulpverleners getraumatiseerd? Wat zijn de maatregelen die worden genomen om wantoestanden te mitigeren?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) signaleerde op 26 juni jl. dat zorgaanbieders in de gehandicaptenzorg hard werken aan het opstarten van de dagbesteding. Vanwege de aanpassingen die zorgaanbieders moeten doorvoeren om besmetting met covid-19 te voorkomen, lukt teruggaan naar 100 procent van de dagbesteding voorlopig nog niet. Zorgaanbieders zijn in overleg gegaan met de cliënten en hun begeleiders/verwanten om te beoordelen in hoeverre er een alternatief geboden kan worden ter vervanging van de dagbesteding.
Berichten dat ouderen in verpleeghuizen vereenzamen door de inzet van de bezoekregeling hebben ons zeker bereikt. Zie antwoord op vraag 52, zorgaanbieders en verwanten zijn zelf gaan nadenken en met creatieve oplossingen gekomen.
Bij een mogelijke tweede golf zal er zoveel mogelijke ruimte zijn voor lokaal en regionaal maatwerk, waardoor het aantal bewoners van zorginstellingen dat te maken krijgt met beperkingen van bezoek of dagbesteding zo klein mogelijk blijft.
De zorgverleners hebben zich de afgelopen periode zo goed mogelijk ingezet, terwijl de psychische belasting groot kon zijn. In aanvulling op hetgeen werkgevers zelf organiseerden, zijn twee initiatieven gestart om de mentale gezondheid en veerkracht van zorgprofessionals te ondersteunen. «Sterk in je werk» is er voor laagdrempelige ondersteuning. Voor de meer complexe hulpvragen, zoals traumaverwerking en PTSS-klachten is er het contactpunt «Psychosociale ondersteuning voor zorgprofessionals» van ARQ IVP.
Had de overstroming van ziekenhuizen met coronapatiënten, waardoor de reguliere zorg moest worden uitgesteld, voorkomen kunnen worden indien er eerder een lockdown was afgekondigd?
Het kabinet had ook graag willen voorkomen dat zoveel mensen ziek werden waardoor ziekenhuizen hun capaciteit anders moesten inzetten. Of het kabinet dat had kunnen bereiken door eerder maatregelen te treffen, is echter niet met zekerheid vast te stellen. Bij de start van de uitbraak heeft het kabinet op basis van de toen beschikbare informatie, kennis en adviezen getracht de juiste maatregelen te treffen. Het kabinet heeft direct nadat de ernst van de uitbraak helder werd actie ondernomen.
Hoe kunt u verklaren dat de heer Gommers zich op 26 maart jl. onder druk gezet voelde om te beloven dat er voor het einde van de week 1.600 ic-bedden beschikbaar zouden zijn? Was u er op dat moment van op de hoogte dat de heer Gommers niet wist hoeveel bedden er beschikbaar zouden zijn en daar ook geen invloed op had? Hoe beoordeelt u het dat Gommers uiteindelijk heeft gezegd dat het aantal van 1.600 gehaald zou worden, louter en alleen omdat «dat zo ongelooflijk belangrijk voor De Jonge is»?
In die periode van de crisis was er bijna dagelijks contact met de heer Gommers, als voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Intensive Care (NVIC), onder meer over het aantal bezette en beschikbare IC-bedden. Medewerkers van het Ministerie van VWS waren in die tijd samen met de NVIC, de ziekenhuizen, met hulp van medewerkers van het Ministerie van Defensie, inkopers en producenten van onder andere beademingsapparatuur en andere betrokkenen met man en macht bezig om zoveel mogelijk IC-plekken te realiseren.
De heer Gommers sprak in die periode ook tijdens de technische briefings over dit onderwerp met de Tweede Kamer en had op 25 maart jl. in een technische briefing aan de Kamer aangegeven dat op 1 april mogelijk 1.100 Coronapatiënten op de IC liggen en ook nog 500 zonder Corona. Hij heeft tijdens de briefing ook aangegeven dat de benodigde 1.600 IC-bedden er toen nog niet waren, maar dat er allerlei maatregelen werden getroffen om de volgende week de 1.600 IC-bedden te hebben.
In het debat, de dag erna, wilde de Kamer expliciet van de Minister van VWS horen of er op 1 april de benodigde 1.600 plekken zouden zijn of niet. Tijdens het debat is, zoals dat regelmatig gebeurt voorafgaand of tijdens debatten, contact gezocht met deskundigen. Wij hechten er immers zeer aan om het beleid te baseren op hun kennis en ervaring. Het deskundigenoordeel is dan heel belangrijk. De heer Gommers is daarom gebeld met de vraag of het realiseren van 1.600 IC-bedden haalbaar zou zijn voor 1 april. Hij heeft toen telefonisch aangegeven dat per 1 april opgeschaald kon worden naar 1.600 IC-bedden en daarna is het tekstbericht dat met de Minister zou worden gedeeld met de heer Gommers afgestemd. Vervolgens is de informatie nog tijdens het debat door de Minister aan de Kamer meegedeeld.
Het is dankzij heel veel inzet van alle betrokkenen – die van de zorgprofessionals op de IC’s voorop – dat per 31 maart de 1.600 IC-bedden ook daadwerkelijk waren gerealiseerd. Daar is het kabinet ook de heer Gommers en de ziekenhuizen zeer erkentelijk voor.
Welke grondrechten zijn beperkt door de noodverordeningen die op 26 maart jl. in werking traden?
De getroffen maatregelen in de noodverordeningen van 26 maart 2020 die noodzakelijk waren voor de bestrijding van de crisis hebben (mogelijk) een beperkend effect gehad op met name het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, de vrijheid van onderwijs, de vrije arbeidskeuze, het eigendomsrecht, de vrijheid van ondernemerschap en de bewegingsvrijheid. Of en in hoeverre uiteindelijk sprake is (geweest) van een beperking is afhankelijk van het specifieke grondrecht en de concrete situatie.
In welke mate is het toegestaan om grondrechten te beperken middels noodverordeningen?
De noodverordeningen vormen een voor de ontstane crisissituatie belangrijk en noodzakelijk juridisch kader. Grondslag voor het vaststellen van de noodverordeningen is artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s in combinatie met artikel 176 van de Gemeentewet. Voor zover voorschriften in een noodverordening een inperking vormen op grondrechten en mensenrechten moeten deze voorschriften passen binnen de beperkingssystematiek van de Grondwet, het EVRM, het EU-recht en ander internationaal recht. In welke mate het is toegestaan om grondrechten te beperken is in beginsel afhankelijk van het betreffende grondrecht en waar dit is vastgelegd. Ook geldt dat in een rechtsstaat noodverordeningen niet al te lang kunnen duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van een ieder. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft in een voorlichting van 25 mei jl. over de grondwettelijke aspecten van de (voor)genomen crisismaatregelen overwogen dat het verdedigbaar is dat in een acute, concrete en levensbedreigende situatie – zoals het plotseling uitbreken van het coronavirus – de beperking van grondrechten gedurende een korte periode op een globalere wettelijke grondslag kan berusten dan de Grondwet normaliter vereist. Daarbij speelt volgens de Raad van State een rol dat de overheid in deze situatie onmiskenbaar een, ook uit mensenrechtenverdragen voortvloeiende, verplichting heeft om het recht op leven te beschermen.
Heeft u op enig moment overwogen om de uitzonderingstoestand, bedoeld in artikel 103 van de Grondwet, af te kondigen? Waarom heeft u hier uiteindelijk niet voor gekozen?
Nee. Zoals op 15 april jl. is geantwoord, is het afkondigen van een noodtoestand een zeer vergaande maatregel die, sinds de totstandkoming van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden nog niet is ingezet.16 Het inzetten van noodbevoegdheden moet zijn ingegeven door de constatering dat reguliere bevoegdheden ontoereikend zijn om de crisis te beheersen. Het reguliere instrumentarium dat ons op grond van de Wet publieke gezondheid ter beschikking staat, bleek in de eerste fase van de bestrijding van deze crisis echter voldoende om de noodzakelijke maatregelen te treffen, waardoor het afkondigen van een noodtoestand niet noodzakelijk werd geacht.
Voor de volgende fase van de bestrijding van de epidemie van het virus biedt het ingediende voorstel voor de Twm covid-19 een solide basis voor de maatregelen die in de komende periode noodzakelijk kunnen zijn. Het wetsvoorstel is ingegeven vanuit de overtuiging dat voor een langere periode, een specifieke juridische en democratisch beter gelegitimeerde grondslag nodig is. In de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel wordt ten slotte ook gereleveerd dat de activering van het staatsnoodrecht het maatwerk dat met dat wetsvoorstel wordt beoogd, niet mogelijk maakt.17
Bent u bekend met de oproep van advocaten om in beroep te gaan tegen de coronaboetes, zoals gerapporteerd door Trouw op 22 mei jl.? Deelt u hun mening dat er sprake is van willekeur? Deelt u hun overtuiging dat de boetes te hoog zijn? Zijn er al plannen om de boetes te seponeren?
De oproep is ons bekend. Naar aanleiding van het betreffende bericht in Trouw zijn door de leden Van Dam (CDA) en Groothuizen (D66) Kamervragen gesteld, die op 13 juli jl. zijn beantwoord18. Het Openbaar Ministerie heeft voor de strafrechtelijke handhaving van de noodverordeningen een landelijk geldend beleidskader opgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten voor de handhaving vastgelegd, daarin neemt het waarschuwen voordat verbaliserend wordt opgetreden ook een belangrijke rol inneemt. Ook hebben de voorzitters van de veiligheidsregio’s een Handreiking handhavingsstrategie opgesteld ter bevordering van eenduidigheid in de bestuursrechtelijke aanpak en handhaving van de coronamaatregelen. Dit beoogt willekeur en rechtsongelijkheid te voorkomen. Het OM beoordeelt alle door politie en buitengewone opsporingsambtenaren uitgeschreven processen-verbaal en weegt in elk individueel geval zorgvuldig of de zich voorgedane situatie aanleiding geeft tot het opleggen van een boete vanwege overtreding van de noodmaatregelen. Voorafgaand aan het opleggen van een boete wordt vastgesteld of er een strafbaar feit is gepleegd en wordt de schuld vastgesteld. Indien de betrokkene het niet eens is met de uitgevaardigde strafbeschikking of de hoogte van de geldboete, kan men verzet aantekenen bij de kantonrechter. Dit kan dus ook indien men de rechtsgeldigheid van de strafbeschikking in twijfel trekt. Vervolgens is het eerst aan de officier van justitie en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of de strafbeschikking rechtmatig is opgelegd, waarbij rekening zal worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
Wordt bij handhaving van de coronaboetes ook de aantekening op het justitiële document gehandhaafd? Vindt u deze strafmaat proportioneel ten opzichte van de overtreding? Zo nee, wat gaat u doen om te voorkomen dat mensen voor langere tijd juridisch getekend zijn?
Het Openbaar Ministerie bepaalt – al dan niet na verzet – of er (gegronde) redenen zijn een opgelegde coronaboete te handhaven dan wel te verminderen dan wel de zaak te seponeren. Ingeval het OM niet seponeert en ook de rechter niet tot een vrijspraak overgaat, blijft de aantekening van deze overtreding in de justitiële documentatie gehandhaafd. Deze aantekening in de justitiële documentatie verdwijnt na 5 jaar.
Er is bewust gekozen voor een systeem waarbij overtreding van de coronamaatregelen strafrechtelijk kan worden gesanctioneerd. Daarbij is onder meer aangesloten bij het boetetarief dat geldt voor verstoring van de openbare orde door samenscholing. Het gaat om gedragingen die het risico op besmetting met het besmettelijke coronavirus verhogen, hetgeen niet getolereerd kan worden. Wanneer een dergelijke overtreding wordt afgedaan met een geldboete (of strafbeschikking) van 100 euro of meer, vindt registratie in de justitiële documentatie plaats. Het kabinet heeft voor het overtreden van de coronamaatregelen geen uitzondering willen maken, omdat een uitzonderingspositie niet past in de doelstelling en systematiek van de huidige regelgeving. Dit zou leiden tot ongelijkheid ten aanzien van andere overtredingen en daarmee overtreders. Voor een goede strafrechtspleging is het bovendien van belang dat er – zeker in geval van recidive – een zo compleet mogelijke registratie is van de strafrechtelijke antecedenten.
Het OM hanteert voor boetes die voor overtreding van de maatregelen aan minderjarigen worden opgelegd een bedrag van 95 euro. Deze worden dus niet geregistreerd in de justitiële documentatie.
Voor de verstrekking van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) betekent dit het volgende. Bij de aanvraag van een VOG kijkt de dienst Justis of ten aanzien van de aanvrager voor de functie relevante antecedenten geregistreerd staan in diens justitiële documentatie. Gelet op de bijzondere omstandigheden waarin de maatregelen zijn getroffen is het beleid van Justis bij de VOG-screening dat één enkele opgelegde coronaboete wegens verstoring van de openbare orde door samenscholing geen reden isom de VOG te weigeren. Dit is expliciet in het beleid van de Dienst Justis neergelegd. Voor meer informatie omtrent deze materie verwijzen wij u graag naar de brief die de Minister van JenV mede namens de Minister voor Rechtsbescherming over dit onderwerp uw Kamer heeft gestuurd in reactie op de motie-Azarkan c.s.19
Overigens wijzen wij u wat betreft de toekomst nog op de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Twm covid-19, dat bij uw Kamer aanhangig is. Hierin staat dat de regering aanleiding ziet om dit beleid verder aan te scherpen gelet op de bijzondere omstandigheden waarin de daar voorgestelde maatregelen worden getroffen en het tijdelijke karakter van deze wet. Het beleid van Justis zal ook dan zijn dat één geldboete die zijn opgelegd wegens overtreding van de in die wet strafbaar gestelde feiten waarop een lagere straf is gesteld (de veiligeafstandsnorm en het groepsvormingsverbod) niet kan leiden tot een weigering van een VOG. Dit kan alleen anders zijn voor bepaalde functies op het terrein van de opsporing en handhaving, zoals buitengewoon opsporingsambtenaren, medewerkers van het openbaar ministerie en personeel van de dienst Justitiële Inrichtingen.20
Wat is uw mening over de familieleden in Dordrecht die buiten met zijn vieren een gebakje aten en ieder een coronaboete kregen van 390 euro? Bent u van mening dat deze mensen een aantekening op hun strafblad verdienen?
Bent u bekend met het feit dat Black Lives Matter (BLM) demonstranten, waaronder burgemeester Halsema, op 1 juni jl. geen anderhalve meter aanhielden, zoals RTL berichtte op 2 juni? Bent u van mening dat deze mensen een coronaboete hadden moeten krijgen? Bent u van mening dat deze mensen een aantekening op hun strafblad verdienen?
Wat vindt u van de handhaving van de coronamaatregelen door de BOA's in Amsterdam? Bent u van mening dat hun burgemeester de autoriteit van de BOA's met haar optreden heeft aangetast? Zo nee, waarom denkt u dat dat geen invloed heeft gehad?
Keuzes en afspraken, ook ten behoeve van de inzet, ten aanzien van BOA’s worden lokaal gemaakt. Een burgemeester c.q. voorzitter van de veiligheidsregio legt in voorkomend geval verantwoording af aan de gemeenteraad op de wijze in de Gemeentewet c.q. de Wvr voorzien. Het is niet aan het kabinet om hierin te treden.
Hoe beschouwt u de zachte handhaving van coronamaatregelen tijdens BLM-demonstraties tegenover de strikte handhaving – tot aan verboden toe – bij demonstraties van Viruswaanzin en boeren?
Zoals aangegeven in antwoord op uw vragen van 24 juni jl. maakt het lokale gezag een inschatting van een (voorgenomen) demonstratie of manifestatie. Het lokale gezag dient zich altijd actief op te stellen om demonstreren te faciliteren, zodat het demonstratierecht zo goed mogelijk kan worden uitgeoefend. Het zal er bij iedere demonstratie van afhangen hoe een situatie zich ontwikkelt en hoe het lokale gezag de bevoegdheden – gelet ook op de vastgestelde tolerantiegrenzen – gebruikt. Juist de afwegingen die per afzonderlijke demonstratie moeten worden gemaakt maken dat situaties verschillen en niet goed met elkaar te vergelijken zijn.
Bent u bekend met het sluiten van een mondkapjeswinkel in Amsterdam medio mei, zoals bevraagd door FvD-raadslid Kevin Kreuger? Vindt u het terecht dat deze ondernemer zijn winkel moest sluiten? Zo ja, op welke gronden? Hoe rijmt u de keiharde aanpak van deze ondernemer met de milde handhaving van de coronamaatregelen tijdens de BLM-demonstratie op Tweede Pinksterdag?13
Dit besluit van NVWA staat los van de handhaving van de coronamaatregelen tijdens de BLM-demonstratie. Wij verwijzen naar het antwoord op vraag 70.
Erkent u dat de anderhalvemeterregel een forse inperking van de demonstratievrijheid betekent, terwijl demonstraties waarbij die regel niet werd nageleefd niet aantoonbaar tot extra besmettingen hebben geleid? Zo ja, bent u bereid de anderhalvemeterregel ten minste voor demonstraties in de buitenlucht af te schaffen?
Ook onder de huidige omstandigheden blijft het gewoon mogelijk om te demonstreren. Daarbij dient wel de anderhalvemeter maatregel in acht te worden genomen. De demonstratievrijheid reikt niet zover dat de afstandseis als een beperking van dit grondrecht moet worden opgevat. Een redelijke uitoefening van het demonstratierecht blijft immers gewoon mogelijk. Gelet ook op de antwoorden op de overige vragen zie ik geen reden om de anderhalvemeter maatregel voor demonstraties af te schaffen.
Wat is de reden dat BLM wel mag demonstreren, terwijl demonstraties tegen de anderhalvemetersamenleving stelselmatig dit recht ontzegd worden?
Van een stelselmatige ontzegging van demonstraties tegen de anderhalvemetersamenleving is geen sprake. Zie over de te maken afwegingen het antwoord op vraag 70.
Erkent u dat de anderhalvemetermaatregelen vrijheidsbeperkend zijn? Hoe weegt u dit verlies tegen de baten van de anderhalvemetermaatregelen? Wat zijn de criteria wanneer vrijheid zwaarder gaat wegen dan de volksgezondheidszorgen?
Het kabinet erkent dat de maatregel om een veilige afstand te bewaren kan raken aan de persoonlijke levenssfeer, waardoor het denkbaar is dat mensen tijdelijk niet in alle opzichten het leven kunnen leiden dat zij voor de uitbraak van de epidemie gewend waren. Over het algemeen blijkt uit onderzoeken wel dat mensen bereid zijn om beperkingen te accepteren als dat het risico op besmettingen verkleint. Het kabinet laat regelmatig onderzoeken hoe in de samenleving gedacht wordt over de maatregelen en gebruikt die informatie, naast bijvoorbeeld de debatten in de Tweede Kamer, om te beoordelen of er voldoende draagvlak is voor de maatregelen. Het RIVM publiceert de onderzoeksresultaten op de website: https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/onderzoek/gedrag.
Waarom acht u het nog steeds noodzakelijk om telecomdata te verzamelen om het coronavirus te bestrijden? Hoe kunt u volhouden dat de meerwaarde hiervan in verhouding staat tot de grove inbreuk op de privacy van alle Nederlanders?
De context van het wetsvoorstel tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met covid-19 om tijdelijk tellingen per uur, per gemeente, van het aantal aanwezige telefoons aan het CBS ten behoeve van het RIVM te verstrekken is een pandemie van een nieuw virus, waarbij infectie kan leiden tot een omvangrijke zorgvraag die de beschikbare zorgcapaciteit te boven kan gaan, en waarbij zowel de infectie en de bestrijding van de pandemie alle inwoners van Nederland diep raakt. Een epidemie van een infectieziekte verloopt per definitie sterk geclusterd. Dat wil zeggen dat het aantal nieuwe gevallen per dag stijgt en daalt met een golfbeweging, en dat het aantal nieuwe gevallen naar locatie zich concentreert op plekken met een hoge intensiteit omgeven door een gebied met lagere intensiteit. Om een risico in te schatten van het aantal nieuwe infecties op een bepaalde plaats op een bepaalde tijd is het nodig om te weten hoe veel mensen zich op deze plaats bevinden en hoeveel tijd zij eerder door brachten in een gebied met een hoog risico op besmetting. Deze gegevens zijn daarom noodzakelijk om het virus te kunnen bestrijd
Realiseert u zich dat uit telecomdata herleidbaar is wie, waar en wanneer aanwezig is, dag en nacht? Erkent u dat dergelijke informatie voor tal van (kwaadwillende) partijen buitengewoon waardevol is? Hoe beoordeelt u de waarschuwing van de Autoriteit Persoonsgegevens, inhoudende dat het risico bestaat dat dergelijke gegevens herleidbaar zijn tot individuen?
Het wetsvoorstel schrijft uitsluitend voor om de tellingen (totaalaantal telefoons, per uur en per gemeente, uitgesplitst naar afgeleide herkomst (gemeente of land(engroep)) door te geven aan het CBS ten behoeve van het RIVM, er worden geen verkeersgegevens verstrekt. Zoals in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met covid-19 (onder het kopje «Te verstrekken informatie») uitgebreid is toegelicht, komt de regering tot de conclusie dat de gegevens die aan het RIVM worden verstrekt niet herleidbaar zijn tot individuele personen, en dus als anonieme gegevens moeten worden beschouwd. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft deze conclusie nadrukkelijk onderschreven in haar advies over het wetsvoorstel.
Hoe beoordeelt u het dat diverse commerciële partijen zich inmiddels inlaten met temperatuurmetingen en gezondheidschecks van medewerkers, bezoekers of klanten?
In welke mate kunnen commerciële partijen medewerkers, bezoekers of klanten verplichten om een gezondheidscheck of temperatuurmeting te ondergaan, of een mondmasker te dragen?
Kunt u garanderen dat het gebruik van een corona-app op geen enkel moment verplicht zal worden en dat personen die ervoor kiezen de app niet te gebruiken, op geen enkele wijze benadeeld worden in hun rechtspositie?
Het uitgangspunt is dat het gebruik van de notificatieapp te allen tijde vrijwillig is, zoals ook wordt gewaarborgd door de in het conceptwetsvoorstel opgenomen antimisbruikbepaling. Met het oog op onverhoopte overtredingen daarvan zal voor burgers een meldpunt worden ingericht bij de IGJ.
Kunt u garanderen dat een eventueel vaccin tegen corona op geen enkel moment verplicht zal worden en dat personen die ervoor kiezen zich niet te laten vaccineren, op geen enkele wijze benadeeld worden in hun rechtspositie?
Het kabinet is niet voornemens om vaccinatie verplicht te stellen. Dat geldt op dit moment ook niet voor andere vaccinaties die vanuit de rijksoverheid worden aangeboden.
Hoe beoordeelt u de mededeling van de Europese Commissie, inhoudende dat er actie ondernomen wordt tegen zogenaamde «desinformatie» omtrent corona?
Op 10 juni jl. is uw Kamer via een Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC) fiche geïnformeerd over het kabinetsstandpunt omtrent de mededeling van de Europese Commissie «Desinformatie in verband met covid-19 aanpakken: feiten onderscheiden van fictie».23 Het kabinet onderschrijft de inzet van de Commissie op dit gebied en verwelkomt de nadruk die de Commissie legt op het waarborgen van rechtsstatelijke waarden, ook in tijden van crisis.
Erkent u dat ook officiële gezondheidsadviezen onjuiste informatie kunnen bevatten?
Ja.
Hoe beoordeelt u de volgende uitlatingen van het RIVM in het licht van de bestrijding van desinformatie?14
Onder desinformatie verstaat het kabinet het doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden van misleidende informatie, met het doel om schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de open economie of nationale veiligheid. Door de intentie om schade aan de belangen van de samenleving te berokkenen, onderscheidt het zich van misinformatie, satire of parodie. Desinformatie hoeft niet altijd onjuiste informatie te bevatten. Het kan een combinatie zijn van feitelijke, onjuiste of deels onjuiste informatie, maar altijd met de intentie om te misleiden en te schaden.
De uitlatingen van het RIVM kunnen niet als desinformatie betiteld worden. Het betreft immers uitlatingen van het RIVM op basis van de informatie die op dat moment bekend was. Later werd een en ander op grond van nieuwe informatie en voortschrijdend inzicht bijgesteld. Er is geen sprake van doelbewuste misleiding door het RIVM. Het RIVM heeft altijd advies gegeven op basis van de informatie die op dat moment bekend was. De adviezen waren altijd in lijn met de WHO-adviezen van dat moment.
Erkent u dat het bestrijden van «desinformatie» over corona, die afwijkt van de officiële gezondheidsadviezen, het grote gevaar met zich brengt dat eventuele fouten in de officiële informatie niet aan het licht komen?
Nee, dat erkennen wij niet. Officiële, door de overheid verspreide informatie is er niet op gericht te misleiden, zoals dat bij desinformatie wel het geval is. Het bestrijden van misleiding heeft niet tot gevolg dat eventuele fouten in de officiële informatie niet aan het licht komen. Het kabinet stelt bij de aanpak van desinformatie het waarborgen van grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting centraal. Het blijft daarbij ook altijd aan burgers zelf om informatie, ook die van de overheid, op waarde te schatten.
Zou de omvang van de vrijheid van meningsuiting naar uw oordeel door nationale overheden of door de Europese Unie moeten worden vastgesteld?
De omvang van de vrijheid van meningsuiting is vastgesteld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 van het EVRM, artikel 11 van het EU-Handvest van de grondrechten en de jurisprudentie die deze artikelen verdere inkleuring geeft. Bij het aanpakken van desinformatie is het kabinet van mening dat het juridisch verbieden van bepaalde informatie, alleen op de grond dat de informatie onjuist of misleidend is, zonder aanvullende eisen, zoals het schaden van iemands reputatie of de rechten van een ander, moeilijk te rijmen valt met het recht op vrijheid van meningsuiting. Een algemeen verbod op de verspreiding van desinformatie of niet-objectieve informatie is niet verenigbaar met de internationale normen voor beperkingen van de vrijheid van meningsuiting. Dit onderstrepen de juristen van het Instituut voor Informatierecht (IViR) van de Universiteit van Amsterdam in hun rapport over het huidige juridisch kader voor de verspreiding van desinformatie.25 Een dergelijk recht voor de overheid of de EU-instellingen om desinformatie te verwijderen, louter gebaseerd op de grond dat de informatie onjuist of misleidend is, bestaat dus niet. Dergelijke voorstellen zullen rechterlijke toetsing naar verwachting niet doorstaan.
Ook de Europese Commissie benadrukt in haar Actieplan tegen desinformatie en in haar recente mededeling over het aanpakken van desinformatie in verband met covid-19 de vrijheid van meningsuiting en het pluralistische democratische debat als kernwaarden26. Daarnaast onderkent de Commissie, net als de Nederlandse overheid, dat het adresseren van desinformatie een gezamenlijke inspanning vraagt van alle betrokken actoren, zoals internetdiensten, maatschappelijke organisaties, wetenschap, media en politieke partijen.
Bent u bereid zich te verzetten tegen alle maatregelen uit de EU die onze vrijheid van meningsuiting verder beperken?
Zie antwoord vraag 85.
Hoe hoog is de economische schade, die het gevolg is van de coronacrisis tot dusver? Hoe hoog zal die schade naar uw verwachting nog oplopen?
Tot dusver zijn de gerealiseerde groeicijfers van de eerste twee kwartalen van 2020 bekend. Het bruto binnenlands product is volgens het CBS in het eerste kwartaal met 1,5% gekrompen ten opzichte van het vierde kwartaal in 2019. In het tweede kwartaal is de economie met 8,5% gekrompen ten opzichte van het eerste kwartaal. Het CPB gaat er in hun basisraming vanuit dat de zwaarste klap in het tweede kwartaal achter ons ligt. Het CPB verwacht dat het bruto binnenlands product in 2020 in totaal met 5,1% krimpt maar dat de economie in 2021 gedeeltelijk herstelt met een economische groei van 3,2%.
Hoe veel ondernemers zijn er als gevolg van de coronacrisis failliet gegaan? Hoe veel faillissementen verwacht u dat nog zullen volgen?
Een wijze om hier inzicht in te krijgen, is door het aantal faillissementen in 2020 te vergelijken met het aantal faillissementen in 2019. Een groter aantal faillissementen zou kunnen samenhangen met Corona. Vooralsnog is er echter geen versnelling zichtbaar in de statistieken. In de eerste tweeëndertig weken van 2020 gingen 2.225 bedrijven (inclusief eenmanszaken) failliet, 81 minder dan in dezelfde periode van 2019. De onzekerheden over toekomstige ontwikkelingen rond het virus zijn te groot om een verwachting te geven van het aantal faillissementen in de toekomst.
Hoeveel Nederlanders zijn werkloos geworden als gevolg van de coronacrisis? Hoeveel werklozen verwacht u dat nog zullen volgen?
Het CBS publiceert maandelijks cijfers rondom de werkloze beroepsbevolking. De werkloze beroepsbevolking is gestegen van 273.000 mensen in maart naar 419.000 mensen in juli, een toename van 146.000 mensen.27 Van februari op maart is de werkloze beroepsbevolking stabiel gebleven. Het werkloosheidspercentage is gestegen van 2,9% in maart naar 4,5% in juli.
Op basis van de augustusraming van het CPB kan worden verwacht dat de werkloosheid fors zal oplopen.28 In de basisraming gaat het CPB ervan uit dat er geen grootschalige nieuwe contactbeperkingen nodig zijn, en dat het steunbeleid niet wordt gecontinueerd in oktober. In dit basisscenario neemt de werkloosheid in 2020 toe tot 4,4% van de beroepsbevolking. Hoewel er in 2021 volgens de basisraming al sprake is van economisch herstel, ijlen de gevolgen voor de werkloosheid na. In 2021 loopt de werkloosheid verder op naar 6,5%. De werkloosheidscijfers zijn ten opzichte van de CPB-basisraming van juni neerwaarts bijgesteld.
De basisraming is door het CPB aangevuld met een scenario waarin een tweede coronagolf plaatsvindt. In dit scenario gaat het CPB uit van een nieuwe coronagolf in 2020, die zal leiden tot substantiële herinvoering van contactbeperkende maatregelen en tot meer voorzichtigheid bij consumenten en bedrijven. In het tweede-golfscenario neemt de werkloosheid in 2020 toe tot 4,8% van de beroepsbevolking. In 2021 loopt de werkloosheid verder op naar 10%.
De Eerste en Tweede Kamer worden periodiek geïnformeerd over het beeld van de arbeidsmarkt en het beroep op het noodpakket via de monitoringsbrief. De meest recente monitoringsbrief is op 9 juli jl. naar de Kamer verstuurd.29
Heeft u goed zicht op de «verborgen werkloosheid» zoals Nieuwsuur op 14 mei jl. aansnijdt?
De uitzending van Nieuwsuur van 14 mei jl. bespreekt de daling van het aantal gewerkte uren op basis van de publicatie van het CPB.30 Op 5 juni jl. heeft het CBS cijfers gepubliceerd over het aantal gewerkte uren.31 In de tweede editie van de monitoringsbrief (5 juni jl.)32 is op deze onderzoeken ingegaan. Verder is in de eerste editie van de monitoringsbrief (1 mei jl.)33 al gerefereerd aan een vergelijkbaar onderzoek waaruit eerder al de daling van het aantal gewerkte uren blijkt.
Het CBS rapporteert over het aantal gewerkte uren in de kwartaalcijfers.
Welke maatregelen neemt u om deze verborgen werkloosheid goed in kaart te brengen, bijvoorbeeld de daling van het aantal gewerkte uren in een werkweek? Hoe rapporteert u over het verschil tussen open en verborgen werkloosheid?
Het CBS rapporteert elk kwartaal over het aantal gewerkte uren. Het CBS raamt dat het aantal gewerkte uren in het tweede kwartaal van 2020 6,1% lager ligt dan in het eerste kwartaal van 2020. Het aantal gewerkte uren is een van de indicatoren die wordt meegenomen bij het beeld van de arbeidsmarkt in de monitoringsbrief. In deze monitoringsbrief is er ook aandacht voor het aantal bereikte werknemers door de NOW.
Hoeveel geld heeft de Nederlandse belastingbetaler al moeten betalen voor het in stand houden van bedrijven die getroffen zijn door de coronacrisis? Wat is uw raming van de kosten die nog gaan volgen?
Sinds de uitbraak van de coronacrisis heeft het kabinet verschillende fiscale en niet-fiscale steunmaatregelen getroffen om de gevolgen van de recessie voor burgers en bedrijven zoveel mogelijk te beperken. In de brief Update overheidsfinanciën van 26 juni jl. is aangegeven dat de uitgavenmaatregelen optellen tot 36,4 miljard euro en de beleidsmatige inkomstenmaatregelen tot 4,4 miljard euro.34 Het actuele beeld van de budgettaire effecten van de coronamaatregelen is te vinden in de coronamonitor: https://www.rijksfinancien.nl/overheidsfinancien-coronatijd.
De kosten voor deze steunmaatregelen worden niet gefinancierd door belastingen te verhogen, maar door de schuld te laten oplopen. Dit kunnen we dragen door de schuldafbouw die de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. Zo kan ook het mechanisme van automatische stabilisatie zijn werk doen. Over het vervolgproces en de mogelijke opvolging van het huidige steunpakket heeft het kabinet op 10 juli jl. een brief aan de Kamer gestuurd.35
Bent u bekend met de stelling van econoom Mathijs Bouman bij het NOS journaal d.d. 2 april jl., dat een langdurige recessie zelfs tot een hoger sterftecijfer kan leiden dan de coronadoden? Bent u het daarmee eens? Zo ja, hoe maakt u de afwegingen tussen de coronamaatregelen en de secundaire gevolgen? Zo nee, waar baseert u dat op?
Wij zijn bekend met de volgende stelling van de heer Bouman bij Nieuwsuur d.d. 2 april jl.:«Bij een echte diepe recessie, als de economie echt helemaal onderuitgaat en er eigenlijk geen geld meer voor wat dan ook is, dan wordt er ook altijd hard bezuinigd op gezondheidszorg en andere zaken die de gezondheid en het levensgeluk beïnvloeden. In een langdurige, diepe depressie, als rijke landen echt arm zouden worden door deze ellende, zou het kunnen dat we terugvallen en juist méér sterfte krijgen dan als we geen maatregelen hadden genomen.».
Wij zien echter geen tegenstelling tussen het nemen van maatregelen om het coronavirus in te dammen en het voorkomen van een diepe recessie zoals de heer Bouman schetst. Als het coronavirus ongeremd en lang rondwaart, versterkt dit de diepte en duur van een recessie. De maatregelen die het kabinet neemt, zijn allereerst bedoeld om mensen met een kwetsbare gezondheid te beschermen en te zorgen dat de zorg niet overbelast raakt, maar zijn ook van belang om een langdurige recessie te voorkomen.
Welke fouten heeft u tot dusver gemaakt inzake de aanpak van het coronavirus? Welke lessen heeft u hieruit getrokken?
De Minister van VWS rapporteert over de geleerde lessen aan uw Kamer met de brief die u heden ontvangt. Daarnaast is de Onderzoeksraad voor Veiligheid een onderzoek gestart naar de aanpak van de Coronacrisis door de Nederlandse overheid en andere betrokken partijen.
De status en rol van de IHRA-definitie bij de strafrechtelijke beoordeling of uitlatingen discriminatoir zijn |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich de passage over «toepassen IHRA-definitie» (IHRA: International Holocaust Remembrance Alliance) in uw brief «Kabinetsaanpak van discriminatie» (TK 30 950 nr. 185), met daarin de volgende uitspraak: «Dit betekent dat overeenkomst met de lijst met uitingen en gedragingen nimmer automatisch kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een strafbare discriminatoire/antisemitische uiting of gedraging»?1
Ja. Uw citaat en de bronverwijzing zijn correct weergegeven. De door de IHRA geformuleerde werkdefinitie van antisemitisme omvat een juridisch niet-bindende definitie.
Of een uiting of een handeling een strafbaar feit is betreft een juridische beoordeling, waarbij wordt getoetst aan het Wetboek van Strafrecht en relevante jurisprudentie.
Doelt het kabinet met «de lijst met uitingen en gedragingen» op de «hedendaagse voorbeelden van antisemitisme», die aan de IHRA-definitie zijn verbonden?2 Zo neen, waar doelt het kabinet met deze formulering op? Zo ja, beschouwt en behandelt het kabinet deze voorbeelden als integraal onderdeel van de IHRA-definitie?
Ten aanzien van de eerste vraag: Ja. De IHRA illustreert haar werkdefinitie met een niet-limitatieve lijst van voorbeelden van verschijningsvormen van antisemitisme:
«
Oproepen tot, bijdragen aan of het rechtvaardigen van het doden van of schade toebrengen aan Joden in naam van een radicale ideologie of een extremistische opvatting van religie.
Leugenachtige, ontmenselijkende, demoniserende of stereotiepe opmerkingen maken over Joden als zodanig of over de macht van de Joden als collectief geheel. Hierbij gaat het onder meer – maar niet uitsluitend – over de mythe van een wereldwijde Joodse samenzwering of de mythe dat Joden de media, de economie, regeringen of andere maatschappelijke instellingen controleren.
Joden als volk ervan beschuldigen verantwoordelijk te zijn voor reële of ingebeelde vergrijpen die zijn gepleegd door één enkel Joods individu of één enkele Joodse groep, of zelfs voor daden die zijn gepleegd door niet-Joden.
Ontkenning van het feit, de omvang, de mechanismen (bv. de gaskamers) of de doelmatigheid van de genocide op het Joodse volk door het nationaalsocialistische Duitsland en zijn aanhangers en medeplichtigen tijdens de Tweede Wereldoorlog (de Holocaust).
De Joden als volk of Israël als staat ervan beschuldigen de Holocaust te hebben verzonnen of te overdrijven.
Joodse burgers ervan beschuldigen zich loyaler op te stellen ten aanzien van Israël of de vermeende prioriteiten van de Joden wereldwijd, dan ten aanzien van de belangen van hun eigen natie.
Het Joodse volk het recht op zelfbeschikking ontzeggen, bv. door te beweren dat het bestaan van de Staat Israël is ingegeven door racistische overwegingen.
Met twee maten meten, in die zin dat van de Staat Israël een bepaald gedrag wordt geëist dat niet van andere democratische naties wordt verwacht of verlangd.
De symbolen en de beeldtaal gebruiken die bij het klassieke antisemitisme horen (bv. de bewering dat Jezus werd vermoord door de Joden of het bloedsprookje) om Israël of de Israëli’s te typeren.
Het huidige beleid van Israël vergelijken met het beleid van de nazi’s.
De Joden collectief verantwoordelijk stellen voor de daden van de Staat Israël.
»
Deze voorbeelden zijn opgenomen om de IHRA te ondersteunen («to guide IHRA in its work»). De voorbeelden zijn, net als de IHRA-definitie zelf, niet juridisch bindend, maar een hulpmiddel om antisemitisme te herkennen en registreren.
Met betrekking tot de vraag of het kabinet deze voorbeelden als integraal onderdeel van de IHRA-definitie beschouwt, merk ik op dat dit niet het geval is. Het kabinet beschouwt de elementen die worden genoemd in de niet-limitatieve lijst van de IHRA als voorbeelden die, afhankelijk van het kader waarin ze worden toegepast, in meer of mindere mate behulpzaam zouden kunnen zijn om alert te zijn op feiten en omstandigheden die een indicatie zouden kunnen vormen voor discriminerende uitingen of delicten met een discriminatie-aspect. Daarbij dient opgemerkt te worden dat een aantal voorbeelden dat de IHRA aandraagt, zoals kritiek op staten maar ook politieke discussies, in beginsel beschermd worden door de vrijheid van meningsuiting.
Kunt u bevestigen dat er in de strafrechtpraktijk in Nederland een eenduidig en toereikend juridisch toetsingskader bestaat dat bepalend is voor de strafrechtelijke beoordeling of uitlatingen discriminatoir zijn en dat dit kader gebaseerd is op bestaande jurisprudentie, waaronder relevante jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM)?
Ja, dat kan ik bevestigen.
Zo ja, kunt u bevestigen dat de IHRA-definitie op geen enkele wijze door het Openbaar Ministerie en/of de rechter wordt betrokken en/of meegewogen in deze strafrechtelijke beoordeling? Zo nee, wilt u toelichten op welke wijze de IHRA-definitie door het Openbaar Ministerie en/of de rechter wordt betrokken en/of meegewogen in de strafrechtelijke beoordeling of uitlatingen discriminatoir zijn?
Gedragingen die overeenkomen met bepaalde voorbeelden van de niet-limitatieve lijst van de IHRA, kunnen voor politie, OM en de rechter behulpzaam zijn om alert te zijn op feiten en omstandigheden die een indicatie zouden kunnen vormen van discriminerende uitingen of delicten met een discriminatie-aspect. Indien sprake is van een mogelijk discriminatie-aspect kan dat voor de politie bijvoorbeeld leiden tot een besluit tot nader onderzoek in een bepaalde zaak, of het stellen van aanvullende vragen aan een verdachte. Indien sprake is van een strafbaar feit, kan de officier van justitie besluiten de verdachte te vervolgen. De officier dient in het geval van een commuun delict met een discriminatieaspect (een zogenoemd codis-feit) het discriminatieaspect te benadrukken in het requisitoir en een hogere straf te eisen. De rechter kan dit aspect meewegen in de uiteindelijke strafoplegging.
Of een uiting of handeling een strafbaar feit is betreft een juridische beoordeling waarbij wordt getoetst aan het Wetboek van Strafrecht en relevante jurisprudentie. Een uiting of handeling wordt daarbij beoordeeld in het geheel van feiten en omstandigheden en in de context waarin deze is gedaan.
Overeenkomst met de lijst met uitingen en gedragingen zal nimmer automatisch leiden tot de conclusie dat sprake is van een strafbare discriminatoire/antisemitische uiting of gedraging.
Herinnert u zich de volgende uitspraak in de passage «toepassen IHRA-definitie» in genoemde brief: «Vanuit dit uitgangspunt zijn anti-discriminatievoorzieningen, de korpsleiding van de politie en het Parket-Generaal van het openbaar ministerie in het bezit gesteld van de IHRA-werkdefinitie, zodat zij daarmee in de uitoefening van hun taken hun voordeel kunnen doen»? Zo ja:
Ja. Uw citaat en de bronverwijzing zijn correct weergegeven. De werkdefinitie met toelichting, zoals die is te vinden op de website van de IHRA, is gedeeld met discriminatie.nl (de koepelorganisaties van antidiscriminatievoorzieningen), met de Korpsleiding van de politie en met het Parket-Generaal van het OM. De werkdefinitie kan gebruikt worden als mogelijke signalering voor discriminatie. Zoals ik uiteen heb gezet in de beantwoording van vraag 4 leidt dit niet tot een andere weging van het bepalen of een bepaalde uiting of gedraging als strafbaar moet worden beschouwd, dan wel aanleiding vormt om een hogere straf te eisen. Dit betreft een strafrechtelijke juridische beoordeling.
Herinnert u zich de volgende uitspraak in de passage «toepassen IHRA-definitie» in genoemde brief: «Het hanteren van de werkdefinitie verandert niets aan het wettige en beleidsmatige beoordelingskader om een uiting of gedraging als discriminatoir en/of als strafbaar te bestempelen»? Zo ja:
Ja. Uw citaat en de bronverwijzing zijn correct weergegeven.
Zoals ik reeds uiteen heb gezet in de beantwoording op de vragen 4 en 5 zal de werkdefinitie niets veranderen aan het beoordelingskader of sprake is van een strafbaar feit zoals dat voortvloeit uit de wet en de jurisprudentie («wettige beoordelingskader») en de beleidsregels van het OM zoals bijvoorbeeld de Aanwijzing Discriminatie («beleidsmatige beoordelingskader»).
De IHRA-werkdefinitie kan op onderdelen behulpzaam zijn voor politie, OM en rechter om alert te zijn op feiten en omstandigheden die een indicatie kunnen vormen voor discriminerende uitingen of delicten met een discriminatie-aspect.
Heeft het kabinet kennisgenomen van de recente uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak «Baldassi et Autres c. France»?3 Is staand kabinetsbeleid ten aanzien van de «'Boycot, Desinvesteringen en Sancties – beweging» (de BDS-beweging) in overeenstemming met deze uitspraak? Zal deze uitspraak voor het kabinet richtinggevend zijn bij toekomstige beleidsvorming en beoordelingen of uitlatingen discriminatoir zijn?
Ja, deze uitspraak is mij bekend.
Ten aanzien van antisemitisme en andere vormen van discriminatie staat het beleid van het OM – dat deels in samenspraak met mijn departement tot stand komt, maar waarbij uiteindelijk het College van Procureurs-Generaal de doorslaggevende stem heeft – beschreven in de Aanwijzing Discriminatie. Daarin staat onder andere dat vervolging in beeld komt wanneer uitingen als strafbaar gezien kunnen worden, ook na weging van het recht op vrijheid van meningsuiting, de godsdienstvrijheid en de vrijheid van artistieke expressie. Deze Aanwijzing is voor het laatst geactualiseerd in 2019.
Het kabinet treedt niet in individuele zaken. OM en rechter wegen jurisprudentie – ook die van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – mee in de beoordeling van strafbaarheid.
Hoe beoordeelt het kabinet dat de Israëlische regering de IHRA-definitie instrumentaliseert en inzet om de BDS-beweging voor Palestijnse rechten categorisch als antisemitisch te bestempelen?4
De IHRA heeft de definitie van antisemitisme aangenomen als interne werkdefinitie, en het kabinet hecht er aan om de definitie ook als zodanig te beschouwen.
Zoals ik reeds naar voren heb gebracht in het antwoord op vraag 2, worden publieke discussies over politiek en kritiek op staten in beginsel beschermd door de vrijheid van meningsuiting. Het is steeds aan OM en in het dienovereenkomstige geval de rechter om aan de hand van de wet en de jurisprudentie te bepalen waar de grens ligt tussen strafbare uitingen en uitingen die geschaard dienen te worden onder de vrijheid van meningsuiting.
In de brief van 6 juli 20205 is het kabinet ingegaan op de uitvoering van de motie Karabulut. Hierin staat ook het beleidsstandpunt van het kabinet ten aanzien van Israël weergegeven.
Deelt het kabinet de mening dat de Israëlische organisatie «The International Legal Forum» (ILF) de aard en status van de IHRA-definitie onjuist weergeeft, wanneer zij daarover zegt: «For the first time in history, there is a legal definition of antisemitism»?5 Hoe beoordeelt het kabinet de campagne die ILF wereldwijd heeft gelanceerd om de IHRA-definitie in wetgeving op te laten nemen en zodoende juridische status te geven?6
De IHRA heeft de definitie van antisemitisme aangenomen als interne werkdefinitie, en het kabinet hecht er aan om de definitie ook als zodanig te beschouwen. Het staat organisaties uiteraard vrij om ervoor te pleiten om de definitie op te nemen in nationale of EU-wetgeving. Het kabinet is daar in het geval van Nederland of van de EU geen voorstander van.
Deelt het kabinet de zorgen over het feit dat de IHRA-definitie steeds vaker door organisaties als de Non-governmental Organization Monitor (NGO Monitor) en het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) wordt ingezet om personen en groepen, die binnen de vrijheid van meningsuiting kritiek op de staat Israël uiten, te stigmatiseren als zijnde antisemitisch?7 Zo neen, waarom niet?
Nee, het kabinet heeft daar geen zorgen over. In een gezonde democratie is altijd plaats voor organisaties die het belang van een bepaalde groep bepleiten, uiteraard voor zover die belangenbehartiging zich afspeelt binnen de grenzen van de wet. De vraag waar de grens van de vrijheid van meningsuiting ligt is op diverse vlakken een zeer actueel politiek debat, waarbij het kabinet eraan hecht dat er ruimte bestaat om tegengestelde meningen voor het voetlicht te brengen.
Is het kabinet op de hoogte van incidenten waarbij de IHRA-definitie is ingezet om de Europese Unie, het Hof van Justitie van de Europese Unie en voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Koenders van antisemitisme te betichten, op grond van de beschuldiging dat Israël zou zijn blootgesteld aan «dubbele maatstaven», hetgeen één van de «hedendaagse voorbeelden van antisemitisme» is die aan de IHRA-definitie zijn verbonden?8 Hoe beoordeelt het kabinet deze en soortgelijke beschuldigingen?
Het kabinet is van mening dat in een volwassen democratie ruimte moet zijn voor het debat over de reikwijdte van het begrip antisemitisme. Het debat dient daarbij plaats te vinden on beslecht te worden op grond van inhoudelijke argumenten. Ten overvloede merkt het kabinet op dat ons rechtsstelsel, waar het voeren van debat in ruime mate wordt beschermd door de vrijheid van meningsuiting, ook goede rechtsbescherming kent in geval van het zonder goede juridische gronden openbaar beschuldigen van mensen, nu dit strafbare feiten kan opleveren zoals smaad of belediging.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dat heb ik bij deze gedaan.
De gevaarlijke situaties als gevolg van ‘boerenprotesten’ |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de verschillende berichten over de recente boerenprotesten, waaronder «Landbouwprotest – Boeren met trekkers blokkeren urenlang A1»1 en «Jongen (17) opgepakt voor poging tot doodslag om inrijden op marechaussees»?2
Ja.
Hoeveel tractoren hebben sinds donderdag 1 juli jl. blokkades veroorzaakt bij snelwegen, vliegvelden en bedrijven?
Hierover zijn geen cijfers beschikbaar.
Hoeveel bestuurders hebben een boete gekregen? Zijn er aanhoudingen verricht? Zo ja, hoeveel en voor welk vergrijp?
Met betrekking tot de bovengenoemde stremming op de A1 is één boete opgelegd voor bellen achter het stuur. Er zijn geen aanhoudingen verricht. Uit de systemen valt niet te herleiden hoeveel aanhoudingen in totaliteit hebben plaatsgevonden en hoeveel boetes zijn opgelegd bij blokkades bij boerenprotesten sinds 1 juli 2020.
Benadrukt wordt echter dat de politie wel degelijk optreedt tegen demonstrerende boeren die zich schuldig maken aan strafbare gedragingen, waaronder het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994.
Waarom worden tractoren niet direct van de snelweg afgeleid, eventueel op straffe van aanhouding?
De wijze waarop wordt opgetreden is afhankelijk van de concrete situatie en de afspraken die daarover voorafgaand in de lokale driehoek op basis van het grondwettelijke demonstratierecht en de geldende wettelijke kaders zijn gemaakt. Zie ook de beantwoording van de volgende vragen.
Wat vindt u ervan dat boeren snelwegen, vliegvelden en distributiecentra blokkeren met hun trekkers?
Het grondrecht op demonstreren is in Nederland een groot goed. Het is van wezenlijk belang dat de overheid dit recht beschermt en respecteert. Of blokkadeacties onder de bescherming van het demonstratierecht vallen, hangt af van de specifieke situatie en is primair ter beoordeling aan het lokale gezag. Acties waarbij de gemeenschappelijke meningsuiting op de achtergrond raakt en waarbij andere elementen (gaan) overheersen, bijvoorbeeld acties die het karakter hebben van dwangmaatregelen tegen de overheid of tegen derden zijn geen (beschermde) demonstraties in de zin van de Wet openbare manifestaties (Wom). Dat kan aan de orde zijn bij blokkades van wegen. Voor zover wel sprake is van een demonstratie in de zin van de Wom geldt dat dit geen ongelimiteerd recht is. Op grond van de Wom kan het demonstratierecht door het bevoegde – lokale – gezag worden beperkt ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden of in het belang van het verkeer of ter bescherming van de gezondheid. De aard en schaal van demonstraties kan wel (enige) overlast veroorzaken, bijvoorbeeld voor het verkeer of van economische activiteiten. Maar het demonstratierecht is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten, zoals overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Het is aan het bevoegde gezag om binnen deze kaders en de (vooraf) vastgestelde tolerantiegrenzen te bepalen hoeveel ruimte er aan demonstranten wordt gelaten. Dit vergt maatwerk en een inschatting door het gezag en de politie op basis van hun kennis van de lokale situatie.
Klopt het dat de politie niet heeft ingegrepen toen demonstranten op vrijdag 3 juli jl.urenlang de A1 blokkeerden? Welke afweging is hieraan door de politie en door Rijkswaterstaat voorafgegaan?
De politie heeft, in overleg met het bevoegd gezag, bij deze onaangekondigde actie prioriteit gelegd bij het beëindigen van de stremming en het waarborgen van de verkeersveiligheid. In deze situatie is gehandeld in lijn met de toen geldende, en met het bevoegd gezag afgestemde, beleidsuitgangspunten.
Welke risico’s voor de verkeersveiligheid zijn er door deze situatie ontstaan?
Door de blokkade en de beperkte doorstroming van het verkeer is filevorming en beperkte doorstroming ontstaan. Door het beëindigen van die stremming zijn verdere risico’s op verkeersveiligheid voorkomen.
Bent u bereid de handelingskaders te delen op basis waarvan in deze situatie een risico inschatting is gemaakt? Kunt u daarbij ook delen welke tolerantiegrenzen hier van toepassing waren?
Zoals eerder vermeld kan bij vooraf aangemelde demonstraties op grond van de WOM het demonstratierecht door het bevoegde – (boven)lokale – gezag worden beperkt ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden of in het belang van het verkeer of ter bescherming van de gezondheid. Bij (onaangekondigde) demonstraties kan het bevoegde – (boven)lokale – gezag aanwijzingen geven of de demonstratie (terstond) beëindigen wanneer de vermelde belangen dat vereisen. De toepassing van tolerantiegrenzen kan gelet op de specifieke lokale en regionale omstandigheden per situatie verschillen.
Hoe had voorkomen kunnen worden dat de trekkers de snelweg opgingen en de ingang van Eindhoven Airport en andere locaties konden bereiken? Waarom is dat niet gebeurd? Bieden de afgekondigde maatregelen in Groningen, Friesland en Drenthe nu voldoende grond om direct handhavend op te treden?
Informatie over een aanstaande protestactie, waarbij trekkers de ingang van Eindhoven Airport wilden bereiken, was van tevoren niet bekend bij de politie en (eventuele) maatregelen tegen deze actie konden derhalve niet tijdig worden genomen.
De actievoerders hebben, zowel voorafgaand aan de actie, als na hun vertrek, geen gebruik gemaakt van snelwegen.
Het verbod op demonstraties met landbouwvoertuigen, dat op 7 juli 2020 voor de duur van een week door de voorzitters van de veiligheidsregio’s van Groningen, Friesland en Drenthe is ingesteld, is niet verlengd. Ook wanneer een dergelijk verbod van toepassing is, wordt gehandeld naar bevind van zaken in lijn met door bevoegd gezag vastgestelde beleidsuitgangspunten.
In hoeverre deelt u de mening van deskundigen die stellen dat de boerenprotesten een gevaar vormen voor het recht op demonstreren?3
Het vertrekpunt bij demonstraties is en blijft dat de overheid dit recht zoveel mogelijk dient te respecteren en beschermen. Als demonstranten zich (bij herhaling) niet houden aan de regels, kan dit bij latere demonstraties wel een rol spelen bij de ruimte die door het lokale gezag aan deze demonstranten wordt gelaten. In zoverre kunnen grensoverschrijdende acties tijdens de boerenprotesten wel van invloed zijn op hun (toekomstige) mogelijkheden tot uitoefening van het demonstratierecht.
In hoeverre bedreigt de manier van actie voeren, waarbij tractoren als dwangmiddel worden ingezet, het geweldsmonopolie van de staat?
Het geweldsmonopolie van de overheid is niet in het geding. Het aanwenden van geweld is alleen toegestaan door daartoe aangewezen ambtenaren. Van belang is dat boeren het recht hebben om te demonstreren. Voor zover daarbij de grenzen van het toelaatbare worden overschreden, wordt daarop in beginsel gehandhaafd, zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat bij sommige inwoners leeft dat bij demonstraties met twee maten wordt gemeten? Waarom was het bij de klimaatprotesten in Amsterdam bijvoorbeeld wel mogelijk demonstranten aan te houden of te verplaatsen en bij de boerenprotesten niet?4
Het kabinet herkent zich niet in het beeld dat sprake is van rechtsongelijkheid bij de wijze waarop is opgetreden bij de acties van boeren- en klimaatdemonstranten, omdat de verschillende situaties zich niet laten vergelijken. Het (boven)lokaal gezag maakt afwegingen op basis van de lokale situatie. Verwezen wordt naar de brief van 5 november 2019 aan de Kamer over het handhaven van de rechtsorde tijdens acties door boeren- en klimaatdemonstranten.5
Het bericht ‘Woningbouwrel met Ouderkerk’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woningbouwrel met Ouderkerk»?1
Ja.
Is het juist het dat de gemeente Amsterdam zich te houden heeft aan het beleid van Ouder-Amstel bij woningbouwprojecten op het grondgebied van Ouder-Amstel, ook al is de gemeente Amsterdam grondeigenaar?
Daar de in het artikel genoemde woningbouwlocatie («De Nieuwe Kern») in de gemeente Ouder-Amstel ligt, is het aan de gemeenteraad van Ouder-Amstel om een bestemmingsplan vast te stellen.
De gemeente Amsterdam heeft zich als grondeigenaar in het gebied te houden aan de regels die in het betreffende bestemmingsplan zijn opgenomen.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de gemeente Amsterdam haar eigen woningbouwbeleid aan andere gemeenten opdringt?
De gemeente Amsterdam kan als grondeigenaar voorwaarden opleggen aan marktpartijen aan wie zij grond uitgeeft. Bijvoorbeeld t.a.v. woningbouwcategorieën, zolang deze voorwaarden niet strijdig zijn met het bestemmingsplan of andere wet- en regelgeving. De rol van de gemeente Amsterdam verschilt in dezen niet van die van een private grondeigenaar.
De gemeenteraad van Ouder-Amstel stelt het bestemmingsplan vast en kan op die manier haar eigen woningbouwbeleid gestalte geven in «De Nieuwe Kern». Ontwikkelingen in «De Nieuwe Kern» zullen moeten voldoen aan de in het bestemmingsplan opgenomen regels. Er is geen sprake van het opdringen van eigen woningbouwbeleid aan de gemeente Ouder-Amstel door de gemeente Amsterdam.
Deelt u de mening dat de gemeente Amsterdam hiermee de lokale democratie van de gemeente Ouder-Amstel aantast?
Nee, deze mening deel ik niet. De gemeente Amsterdam vervult bij de ontwikkeling van «De Nieuwe Kern» alleen de rol van grondeigenaar. In die rol beschikt de gemeente Amsterdam over dezelfde privaatrechtelijke instrumenten als een private grondeigenaar.
De gemeente Ouder-Amstel heeft diverse publiekrechtelijke instrumenten ter beschikking om woningbouwontwikkelingen in de gemeente te sturen. Het voornaamste instrument is hierbij het bestemmingsplan, dat wordt vastgesteld door de gemeenteraad van Ouder-Amstel.
Hoeveel gemeenten kopen grond buiten hun eigen stadsgrenzen voor woningbouw?
Hiervan zijn geen cijfers beschikbaar. Het is overigens geenszins mijn indruk dat dit op grote schaal gebeurt.
Bent u van mening dat het grondbedrijf van Amsterdam zich gedraagt als een projectontwikkelaar door grond buiten Amsterdam te kopen voor woningbouw? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, wat is het verschil?
De gemeente Amsterdam beoefent veelal een actieve grondpolitiek. Dit houdt onder meer in dat zij grond verwerft, deze tot ontwikkeling brengt door deze bouwrijp te maken en deze grond in erfpacht uitgeeft aan marktpartijen die hier vastgoed op ontwikkelen.
In dit geval bezit de gemeente Amsterdam ook grond buiten de eigen gemeentegrens. Het gaat hierbij overigens om grond die de gemeente al lang in bezit heeft. De grond is dan ook niet verworven met het oog op de woningbouwontwikkelingen in «De Nieuwe Kern».
Het is niet vreemd dat de gemeente Amsterdam dezelfde erfpachtvoorwaarden hanteert ten aanzien van woningbouwcategorieën voor haar grond, onafhankelijk of die grond nu binnen of buiten de eigen gemeentegrenzen ligt. Bij de uitgifte van grond is de gemeente Amsterdam wel gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Is het opkopen van grond door een gemeente in een buurgemeente geëigend op basis van de Wet Ruimtelijke Ordening? Zo ja, op basis van welk(e) artikel(en)?
De Wet Ruimtelijke Ordening bevat geen artikelen die ingaan op het kopen van grond door gemeenten buiten de gemeentegrenzen.
Hoe verhoudt het aankopen van grond door gemeenten buiten hun jurisdictie zich tot geldende staatssteun en mededingingsregels? Welke beperkingen gelden hierbij en in hoeverre zijn deze beperkingen hier (mogelijk) van toepassing?
Als de gemeente Amsterdam zich op grondmarkt begeeft, is zij een marktpartij en gedraagt zich dan ook als zodanig. Ook als marktpartij zal de gemeente zich zowel bij het aan- als verkopen van grond zal moeten houden aan staatsteunregels.
Bent u bereid om in uw periodieke gesprekken met de regio Amsterdam, aan te geven dat het onwenselijk is als gemeenten op elkaars grondgebied beleid maken?
Zoals eerder in deze beantwoording gesteld, hebben de gemeenten Amsterdam en Ouder-Amstel ieder hun eigen rol bij de ontwikkeling van «De Nieuwe Kern»: de gemeente Amsterdam als grondeigenaar en de gemeente Ouder-Amstel als bevoegd gezag voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Beide hebben zij hun eigen respectievelijk privaat- en publiekrechtelijke instrumentarium.
Er is geen sprake van dat de gemeente Amsterdam buiten haar bevoegdheden treedt. Ik zie dan ook geen reden om de gemeente Amsterdam hierop aan te spreken.
Huisbazen die weigeren loden leidingen te vervangen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Naar de rechter om loden leidingen: onze huisbaas vond het maar een hype»?1
Ja.
Deelt u de mening dat verhuurders en de overheid verantwoordelijk zijn voor veilig en schoon drinkwater, en dat huurders niet voor de kosten zouden moeten opdraaien?
In verhuursituaties is de verhuurder verantwoordelijk voor een veilige en hygiënische drinkwaterinstallatie. Huurders horen niet op te draaien voor de kosten van werkzaamheden aan die waterinstallatie die nodig zijn om de waterkwaliteit te waarborgen.
Wat vindt u ervan dat huisbazen niet bereid blijken de leidingen te vervangen?
Ik vind het jammer dat niet alle verhuurders in eerste instantie bereid zijn loden leidingen te vervangen, en dat het dus in sommige gevallen nodig is dat huurders zich tot de Huurcommissie of rechter wenden om dit te bewerkstelligen.
Vindt u het redelijk dat mensen hun recht op schoon en veilig drinkwater in de rechtszaal moeten halen? Erkent u dat veel huurders niet de tijd of middelen hebben om op deze wijze schoon en veilig drinkwater af te dwingen?
Zoals ik ook eerder in antwoorden op vragen heb aangegeven dient een verhuurder gebreken te herstellen2. Een te hoog loodgehalte van het drinkwater is door de Huurcommissie in het Gebrekenboek aangewezen als gebrek. Wanneer er sprake is van loden leidingen kan een huurder zijn verhuurder hier dus op aanspreken. Indien de verhuurder weigert maatregelen te nemen kan de huurder zijn zaak voorleggen aan de Huurcommissie of zo nodig de rechter, en daarbij indien nodig gebruik maken van de hulp en expertise van gemeentelijke huurteams. De procedure bij de Huurcommissie is bovendien een laagdrempelige procedure.
Gelukkig zijn de meeste verhuurders zonder meer bereid loden leidingen te vervangen en willen zij ook actief bijdragen aan het opsporen er van.
Wat vindt u ervan dat huurders noodgedwongen zelf de kosten van vervanging betalen, uit zorgen over de gezondheid van hun kinderen?
Als gezegd hoort de verhuurder maatregelen te nemen en de kosten daarvoor te dragen.
Wat is uw reactie op de brief van de gemeenten Amsterdam, Rotterdam en Den Haag en hun pleidooi voor een verbod op loden leidingen?
In plaats van de Beleidsnota Drinkwater heb ik u conform toezeggingen op 2 juli 2020 samen met mijn collega’s van Infrastructuur en Waterstaat en voor Medische Zorg en Sport een brief gestuurd over de acties ten aanzien van lood in drinkwater. In deze brief is ingegaan op de meldingsplicht bij verkoop en verhuur en op de mogelijkheid van een verbod op loden leidingen voor bestaande bouw. In de brief is ook ingegaan op de brief van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag en om een aantal redenen aangegeven dat voor een verbod op loden leidingen in het Bouwbesluit niet is gekozen. In de jaarlijkse rapportage over de ontwikkelingen en de voortgang van saneringen zal de voortgang van de maatregelen worden gevolgd. In de brief heb ik aangegeven dat mocht uit die rapportage blijken dat men onvoldoende uit de voeten kan met het bestaande en nog te ontwikkelen instrumentarium, ik zal bezien of het zinvol is om alsnog een verbod op loden leidingen voor alle woningeigenaren in te stellen.
Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van uw onderzoeken naar de meldplicht en een verbod op verhuur van woningen met loden leidingen tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer wordt de Beleidsnota Drinkwater – waarin u samen met uw collega van Infrastruur en Water nieuwe acties uitwerkt – aan de Kamer gezonden?
Zie antwoord vraag 6.
Onder verwijzing naar uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen2, welke initiatieven hebben de GGD’en inmiddels ondernomen om te zorgen dat het drinkwater van scholen en kinderdagverblijven inmiddels veilig is? Deelt u de mening dat dit voor het einde van de zomervakantie gegarandeerd moet zijn?
Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat de gebouweigenaren primair verantwoordelijk zijn voor veilig drinkwater op scholen en kinderdagverblijven en niet de GGD’en. GGD’en kunnen wel een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren ervan. En dit doen zij ook. In bovengenoemde Kamerbrief worden de acties beschreven die de GGD’en al hebben ondernomen. Ik ga met GGD GHOR Nederland en de VNG in gesprek over welke aanvullende acties mogelijk en nodig zijn. Ik houd u daarvan op de hoogte. Deze zullen niet voor het einde van de zomervakantie zijn afgerond.
Heeft u bij gemeenten aangedrongen op een grondig onderzoek naar de aanwezigheid van lood in drinkwater van gemeentelijk bezit en andere openbare gebouwen? Zo ja, wat is daarvan de uitkomst? Zo nee, wanneer gaat u dat wel doen?
In de brief is aangegeven dat op mijn verzoek de VNG alle gemeenten zal stimuleren om het eigen bezit te onderzoeken en waar nodig
te saneren.
Wanneer gaat u mensen actief voorlichten over de mogelijke aanwezigheid van loden leidingen en de gevolgen van lood in drinkwater?
In de brief is aangegeven dat eigenaren en bewoners van panden van voor 1960 zullen worden geïnformeerd over de gezondheidsrisico's van lood in kraanwater en het bijbehorende handelingsperspectief.
Onder verwijzing naar uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen3, erkent u dat met het bezorgen van water uit flessen of pakken extra kosten gemoeid zijn? Vindt u het redelijk dat huurders opdraaien voor de kosten van een alternatieve watervoorziening?
Zoals eerder aangegeven: hoewel de verhuurder hier formeel niet toe is verplicht acht ik het zeer wenselijk dat de verhuurder de huurder faciliteert bij het drinken van ander water, bijvoorbeeld door het installeren van een tijdelijk tappunt na de meter. Een alternatieve watervoorziening moet sowieso hooguit een tijdelijke voorziening zijn, in afwachting van sanering van de leidingen.
Onder verwijzing naar uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen4, heeft u er bij verhuurders op aangedrongen dat zij voorzien in een alternatieve, tijdelijke watervoorziening? Zo ja, wat is daarvan de uitkomst? Zo nee, wanneer gaat u dit wel doen?
Zie antwoord vraag 12.
Indien verhuurders in onvoldoende mate hun verantwoordelijkheid nemen om te voorzien in alternatieve watervoorzieningen, gaat u dit alsnog afdwingen? Zo nee, waarom niet?
Een verhuurder dient een gebrek binnen 6 weken na melding te herstellen. Doet hij dit niet, dan kan een huurder naar de Huurcommissie. De Huurcommissie zal bij de beoordeling van de huurverlaging mogelijk het nemen van tijdelijke maatregelen door de verhuurder betrekken. De Huurcommissie onderzoekt momenteel zowel de in de brief van 2 juli voorgestelde wijziging van het Gebrekenboek als de manier waarop loodzaken het beste kunnen worden afgedaan.
De projecten 'Heft in Eigen Hand' en 'Eigen Initiatief' |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat meerdere bewoners in het aardbevingsgebied die in 2016 zijn gestart met de projecten «Heft in Eigen Hand» en «Eigen Initiatief», waarbij zij zelf de regie zouden hebben om hun huis veilig te maken, vastlopen vanwege verschillende oorzaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het programma Heft in Eigen Hand/Eigen Initiatief (hierna: Heft/EI) stelt de NCG bewoners in de gelegenheid als particulier opdrachtgever de versterkingsmaatregelen en eventuele andere verbouwingen aan hun huis of gebouw zelf uit te laten voeren. Daarmee hebben zij zelf de regie over de versterking. De bewoner kiest zelf de aannemer en wordt gedurende het traject geadviseerd door een bouwbegeleider vanuit de NCG. Tijdens het proces wordt in bouwteamverband gewerkt. In zo’n bouwteam zit naast de aannemer en de bouwbegeleider ook een constructeur.
Het programma kent een aantal complexe projecten met hele specifieke vraagstukken. Binnen de kaders en mogelijkheden van het programma wordt intensief gewerkt aan een uitkomst die voor de bewoner passend is. Het uitgangspunt is altijd een veilige woning. Een sloop-nieuwbouwsituatie of vertrek naar een ander adres is daarbij in sommige situaties mogelijk.
Er wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de wensen en behoeften van de bewoners. In de meeste gevallen lukt het om hier overeenstemming over te bereiken. Bij de adressen waar dat niet direct lukt, wordt bekeken hoe tot een oplossing kan worden gekomen. Het klopt dat er met een aantal bewoners nog gesprekken lopen. Het beeld dat er adressen zijn waar de versterking vastloopt herken ik niet.
Kunt u in een overzicht weergeven wat de stand van zaken is van de deelnemers in deze projecten? In welk stadium bevinden zij zich? Hoeveel mensen wonen inmiddels in een veilig huis? Hoeveel mensen zitten momenteel in een andere woning, omdat hun huis nu wordt versterkt? Hoeveel mensen zijn vastgelopen? Om welke redenen?
In het programma Heft/EI zitten 272 adressen. Deze adressen hebben op vijf adressen na een opname en beoordeling gehad. Op dit moment is voor 26 adressen het hele proces afgerond, wat betekent dat de bewoners van die adressen inmiddels een woning op norm hebben. Voor 62 adressen is reeds tijdelijke huisvesting geregeld. Deze adressen zijn in uitvoering. De overige adressen zijn in overleg met de bewoner in voorbereiding op uitvoering.
Welke regels en instructies hebben bouwbegeleiders, architecten en constructeurs meegekregen bij aanvang van deze projecten? Hoe vaak zijn die veranderd in de afgelopen jaren? Hoe komt het dat bewoners steeds te maken krijgen met verschillende regels? Waarom zijn de kaders en regels niet helder en transparant en worden deze niet met de bewoners op papier gedeeld?
De bouwbegeleiders, architecten en constructeurs werken volgens de kaders versterken. Deze kaders zijn van toepassing op de hele versterkingsopgave. Daarnaast heeft Heft/EI nog een aantal specifieke kaders die voortvloeien uit toezeggingen aan de bewoners hierover bij de start van het programma. Dit ziet bijvoorbeeld op de te hanteren NPR.
De overgang van de versterkingsopgave van de private organisatie CVW naar de publieke NCG heeft ertoe geleid dat een aantal aanpassingen in het administratieve proces zijn doorgevoerd, aangezien de publieke organisatie aan andere regels en processen is gehouden dan een private partij. Dat heeft begin dit jaar in ca. 15 à 20 dossiers tot vertraging geleid. Waar die vertraging voor bewoners tot budgettaire problemen dreigde, is gewerkt met voorschotten en garantstellingen door de NCG. Inmiddels is het publieke proces ingeregeld. Tijdens de overgang zijn de inhoudelijke kaders niet aangepast.
Welke achtergrond hebben bouwbegeleiders? Zijn allen in het bezit van voldoende kennis om bewoners goed bij te staan? Zijn zij onafhankelijk? Voor wie zouden zij zich moeten inzetten? Voor de bewoners of de veroorzakers/betalende partij? Kunt u uitleggen waarom bewoners het gevoel krijgen dat sommige aannemers en bouwbegeleiders elkaar goed kennen? Waarom lijkt het soms dat er onderlinge afspraken worden gemaakt?
De bouwbegeleiders hebben een bouwkundige opleiding en veel praktijkervaring met het begeleiden van particuliere bewoners in bouwprojecten. Door hun ervaring kennen zij de bouwwereld in het Noorden goed. De opdracht van de bouwbegeleiders is de deelnemende bewoners bij te staan, inhoudelijk te adviseren en in de uitvoering te begeleiden. Daarnaast is hun opdracht de kaders versterken adequaat toe te passen.
De bouwbegeleiders zijn sinds 1 januari jl. contractueel verbonden met de NCG. Voor die tijd waren zij contractueel verbonden met de NAM. Sinds de start van het programma in 2017 worden de bouwbegeleiders functioneel door de NCG aangestuurd. De bouwbegeleiders hebben geen zakelijke verbindingen met betrokken marktpartijen in het project. De bouwbegeleider is er voor de bewoner.
Begrijpt u dat bewoners het vertrouwen kwijt raken wanneer bouwbegeleiders of de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) dingen zeggen als «Dit is het voorstel: Take it or leave it», «Jullie zijn te persoonlijk betrokken, gelukkig vliegen wij het rationeel aan», «Regel maar vast een extra ton bij de bank, je krijgt tenslotte een nieuw huis» of «Als je geen eigen bijdrage van een ton levert, krijg je een kleiner huis»?
Het is de taak van de bouwbegeleider om bewoners de kaders die bij Heft/EI van toepassing zijn goed uit te leggen, en daarbij aan te geven waar mogelijkheden liggen en ook wat niet mogelijk is. Uiteraard met begrip voor de situatie en standpunt van de bewoner. Ik herken de geciteerde uitspraken en toonzetting daarvan dan ook niet als de manier waarop de NCG en bouwbegeleiders bewoners tegemoet treden.
Wel kan ik mij goed voorstellen dat het voor bewoners teleurstellend is als blijkt dat hun wensen niet zijn in te passen binnen de kaders versterken. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, wordt in die gevallen bekeken hoe tot een oplossing kan worden gekomen.
Hoeveel bouwbegeleiders zijn er die geen contractverlenging krijgen omdat zij niet bereid zijn mee te werken aan het uitwringen van bouwbudgetten? Hoeveel van deze bouwbegeleiders hebben aangegeven dat zij het gevoel hebben gedupeerden in de steek te laten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn op dit moment tien bouwbegeleiders werkzaam in het programma Heft/EI. Eén van hen neemt binnenkort afscheid van de NCG om redenen die losstaan van het project. De in uw vraag besloten suggestie dat sprake zou zijn van het «uitwringen van bouwbudgetten» herken ik niet.
Deelt u de mening dat alle gedupeerden recht hebben om terug te krijgen wat ze hadden? Wat vindt u ervan dat mensen het gevoel hebben dat naarmate de jaren vorderen, zij steeds minder krijgen? Wat gaat u eraan doen om te zorgen dat mensen ook krijgen wat ze hadden?
Eén van de uitgangspunten bij Heft/EI is dat bewoners terugkrijgen wat ze hadden. Dit uitgangspunt is en blijft ongewijzigd. Ik hecht daar waarde aan.
Hoe loopt het proces van de berekening van de bouwkosten? Waarop worden de kosten gebaseerd? Wie maakt die berekening? Wordt er door verschillende aannemers een berekening gemaakt, dus is er sprake van marktwerking? Klopt het dat de aannemer die de versterkingskosten berekent, ook automatisch de opdracht gegund krijgt? Kunt u uw antwoord toe lichten?
De bewoner kiest binnen Heft/EI zelf de aannemer. De bouwbegeleider adviseert daarin. Nadat een aannemer is gekozen, wordt in een bouwteamverband gewerkt. In het bouwteam zit ook een constructeur die de versterkingsmaatregelen heeft bepaald conform de NPR. De gekozen aannemer stelt een uitgebreide, open begroting op. Die begroting wordt in eerste instantie door de bouwbegeleider getoetst. De NCG toetst de begroting op juistheid en marktconformiteit. Als de begroting akkoord is bevonden, kan de gekozen aannemer het werk uitvoeren.
Wat gebeurt er met de kosten die inmiddels steeds hoger worden, simpelweg omdat de berekening van een tijd geleden is en alles duurder is geworden?
Budgetberekeningen die al enige tijd geleden zijn gemaakt worden geïndexeerd. Hierin zit geen risico voor de bewoner.
Klopt het dat mensen vanuit de NCG opdracht krijgen hun verhaal niet te delen? Dus dat zij hun verhaal geheim moeten houden? Waarom is dat?
De NCG werkt niet met geheimhoudingsverklaringen. Het staat deelnemende bewoners vrij om hun verhaal te doen.
Klopt het dat de NCG opdracht heeft gekregen van het ministerie om heel scherp te calculeren? En dat bijgebouwen niet mogen worden versterkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de versterkingsopgave worden reële en marktconforme budgetten vastgesteld, waarbij ook ruimte is voor onvoorziene posten. De wijze van calculatie en beoordeling is niet gewijzigd. Uit een interne toetsing door de NCG blijkt dat gedurende de laatste jaren werkenderweg kleine interpretatieverschillen zijn ontstaan bij toepassing van de kaders door de bouwbegeleiders. Door de kaders en uitgangspunten voor Heft/EI nogmaals vast te stellen, borgt de NCG dat deze kaders intern en extern uniform worden toegepast.
Vrijstaande schuren zonder agrarische bestemming worden niet automatisch meegenomen in de versterkingsoperatie. Omdat dit in de vigerende kaders van Heft/EI voorheen niet helder was vastgelegd, heeft de NCG in 2018 ingestemd met een expliciet verzoek van deelnemers om een vrijstaande schuur wel mee te nemen.
Klopt het dat het budget voor deelnemers van deze projecten voor het betrekken van een tijdelijke woonruimte, meer dan gehalveerd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 1 juli jl. geldt een uniforme regeling tijdelijke huisvesting. Voorheen gold bij Heft/EI een werkafspraak dat bewoners zelf tijdelijke huisvesting dienden te regelen. De werkelijke kosten hiervan werden dan op declaratiebasis vergoed, tot een maximum van € 750,– per week.
De huidige uniforme regeling is opgesteld voor alle bewoners die in de versterkingsopgave te maken krijgen met tijdelijke huisvesting en dit zelf regelen. Deze nieuwe regeling werkt met een lumpsum vergoeding van € 1.400,– per maand, ongeacht of deze kosten zijn gemaakt. Maatwerk voor specifieke omstandigheden blijft mogelijk. In de nieuwe situatie blijft voor bewoners die deelnemen aan het programma Heft/EI gelden dat zij zelf tijdelijke huisvesting organiseren. Lukt hen dat niet, dan kunnen zij in de nieuwe regeling gebruikmaken van speciaal gebouwde wisselwoningen. Eerder gedane toezeggingen binnen Heft/EI worden gestand gedaan.
Wat gebeurt er met een project als de aannemer failliet gaat? Hoe worden gedupeerden dan verder geholpen?
Als een aannemer failliet gaat, heeft de NCG de taak en verantwoordelijkheid om zo snel mogelijk afspraken te maken met een vervangende aannemer die het project vervolgens conform de gemaakte afspraken afrondt. Eventuele financiële risico’s zijn niet voor de bewoner.
Is er een verzekering die ervoor zorgt dat een woning altijd afgebouwd wordt, zodat men niet tussen wal en schip raakt? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te zorgen dat dergelijke regeling er wel komt?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat het enige eigen initiatief dat bewoners hebben, het zoeken naar een wisselwoning is omdat zij geen gebruik mogen maken van speciaal gebouwde (leegstaande) wisselwoningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelnemers aan het programma Heft/EI zijn op meerdere onderdelen van de versterkingsopgave aan zet. Zie de antwoorden op de vragen 8 en 12.
Waar kunnen deelnemers van Heft in Eigen Hand en Eigen Initiatief hun klachten kwijt? Wanneer zij nergens terecht kunnen, bent u bereid dat te initiëren?
Het programma Heft/EI is gebaseerd op een intensieve relatie tussen de bewoner en de bouwbegeleider. Bewoners die onvoldoende gehoor krijgen bij de bouwbegeleider, kunnen contact opnemen met de programmaleider Heft/EI. De programmaleider nodigt de betreffende bewoners dan uit voor een gesprek om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Bewoners kunnen daarnaast altijd met hun klacht terecht bij de Onafhankelijke Raadsman.
Bent u bereid met de bewoners en betrokken instanties in gesprek te gaan en deze zomer te zorgen dat er een oplossing komt?
Om uitvoering te geven aan de motie-Beckerman c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 33 529, nr. 776) is de NCG in gesprek met deelnemers van Heft/EI, om te kijken waar knelpunten zijn en wat eventueel nodig is voor een passende oplossing. Vanuit mijn ministerie wordt op ambtelijk niveau bij dit gesprek aangesloten. Ik informeer uw Kamer zo snel mogelijk over de uitvoering van deze motie.
De gevolgen voor huurders tijdens en na gedwongen verhuizing |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u aangeven wie er precies in aanmerking komt voor de compensatie van verhuiskosten, voor mensen die gedwongen moeten verhuizen omdat hun onveilige huis versterkt moet worden, en wie niet?1
Deze zomer is er gewerkt aan zowel een set afspraken om vergoedingen voor huurders en eigenaren in de versterkingsopgave die vanuit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is zoveel als mogelijk gelijk te trekken. Daarnaast zet ik in op een eenmalige tegemoetkoming voor huurders die reeds in een wisselwoning hebben gezeten of op dit moment zitten en niet met de bovengenoemde voorstellen zijn geholpen. In mijn Kamerbrief «HEFT/EI en vergoedingen voor huurder van 7 september 2020 staat opgenomen hoe de afspraken en de regeling worden vormgegeven. Het voornemen is om de afspraken die toezien op het zoveel als mogelijk gelijktrekken van vergoedingen voor eigenaren en huurders in de versterkingsopgave alsmede de tegemoetkomingsregeling per 1 oktober aanstaande in te laten gaan.
Op welke termijn wordt er invulling gegeven aan genoemde voorstellen voor een rechtvaardige verhuiskostenvergoeding? Bent u bereid een uiterste datum te noemen van bijvoorbeeld 1 oktober 2020? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat de regeling gelden met terugwerkende kracht? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat ook deze bewoners worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u er aan doen om te voorkomen dat het nodig is dat mensen naar de rechter moeten stappen om zo hun verhuiskostenvergoeding te bevechten, zoals nu het geval is in Appingedam? Wie draait er op voor de kosten die daar gemaakt worden?
Zoals vermeld in Kamerbrief (Kamerstuk 33 529, nr. 716) vind ik het van belang dat een gang naar de rechter wordt voorkomen. De afspraken die worden gemaakt om vergoedingen voor huurders en eigenaren in de versterkingsopgave die vanuit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is zoveel als mogelijk gelijk te trekken beogen juist dergelijke geschillen te voorkomen.
Weet u dat het binnenklimaat van de inmiddels versterkte en verduurzaamde huurwoningen in bijvoorbeeld Middelstum en Loppersum, als te warm, benauwd en vochtig wordt bestempeld door meerdere huurders? Wat is daarop uw reactie?
Navraag bij de corporaties die deze woningen in beheer hebben leert dat bij sterk geïsoleerde woningen (nul op de meter) dit soort klachten (te warm, benauwd en vochtig) incidenteel voorkomen. De woningen zijn zo goed geïsoleerd dat dit een andere benadering qua stoken en ventileren vergt. Als dat niet gebeurt dan kan het snel te warm of te vochtig worden omdat de lucht niet weg kan via kieren en gaten. Door middel van coaching van een energiecoach en/of begeleiding vanuit de woningcorporatie leren bewoners hiermee om te gaan. In een incidenteel geval is in overleg met de bewoner gezocht naar een andere woning.
Te warm, benauwd en vochtig zijn klachten die vaker voorkomen bij sterk geïsoleerde woningen. Dat zien we landelijk terug en staat los van de versterking van de woningen.
Bent u op de hoogte van de gezondheidsklachten van veel mensen als gevolg van dat binnenklimaat? Wat is daarop uw reactie?
Navraag bij de KR8-corporaties leert dat één bewoner zich bij hun heeft gemeld met zware klachten. Uit meting van de woning is gebleken dat de klachten niet gerelateerd kunnen worden aan de kwaliteit van de woning. Zoals ik in het vorige antwoord aangaf wordt er veel aandacht besteed aan het leren omgaan met het binnenklimaat in de nieuwe woningen.
Is er inmiddels onderzoek geweest naar de verhouding gezondheidsklachten en verduurzaamde woningen? Zo ja, wat zijn de uitkomsten daarvan? Zo nee, bent u bereid zo’n onderzoek in te stellen? Wilt u dat baseren op het onderzoek waar GGD-Groningen inmiddels mee gestart is?
Ik heb bij de GGD Groningen navraag gedaan naar het in deze vraag genoemde onderzoek. De GGD Groningen heeft mij gemeld dat er geen onderzoek is gestart. Voor wat betreft de gesignaleerde problemen en mogelijke oplossingen daarvoor verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 5 en 6. Voorts heeft de Gezondheidsraad op 14 juli 2020 een advies uitgebracht «Gezonde energietransitie in de gebouwde omgeving». De Gezondheidsraad schetst in dit advies mogelijkheden om de positieve gezondheidseffecten van de energietransitie in de gebouwde omgeving uit te breiden en de onbedoelde negatieve gezondheidseffecten te beperken. Het kabinet zal dit najaar op het advies van de Gezondheidsraad reageren.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat deze mensen zo snel mogelijk in een gezonde woning leven?
Zie antwoord vraag 7.
Het achterblijven van de bouwambitie in Almere |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de afspraken die gemaakt zijn in het Integraal Afspraken Kader (IAK) Almere en in de uitvoeringsovereenkomst over de bouwambitie en financiële ondersteuning vanuit het Rijk?1 2
Ja, deze afspraken zijn mij bekend.
De meeste recente gezamenlijke afspraken tussen rijk, regio en Almere zijn gemaakt in het kader van de Bestuursovereenkomst RRAAM (Rijksregioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer) en de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0, die in 2013 zijn getekend. Met deze overeenkomsten geven Rijk en regio gezamenlijk uitwerking aan de uitvoering van de in de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer neergelegde visie. In de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 is het IAK komen te vervallen (Algemene bepaling 1.2)3. Er is een afspraak gemaakt om gerekend vanaf 2010 60.000 woningen te bouwen. In het licht van de effecten van de crises is toen afgesproken de bouw organisch te laten verlopen. Er is geen termijn verbonden aan de realisering van deze woningen.
Hoe beoordeelt u de ambitie van Almere om tot 2030 maximaal 25.000 extra woningen te realiseren, terwijl met het Rijk is afgesproken om in de periode vanaf 2010 60.000 woningen te bouwen?
Van de 60.000 te bouwen woningen vanaf 2010 die in de afspraken zijn opgenomen zijn er inmiddels ca. 12.000 gerealiseerd. In de woonvisie Almere «Thuis in Almere» die in 2020 is vastgesteld, is de ambitie opgenomen om ca. 25.000 woningen te bouwen in de periode 2020–2030. Deze 25.000 woningen zijn een onderdeel van de 60.000 te bouwen woningen zoals afgesproken in 2013. Bij realisering van deze ambitie zullen derhalve in Almere in een tijdsbestek van 20 jaar (tussen 2010–2030) in totaal 37.000 woningen gerealiseerd zijn. Het bouwen van 25.000 woningen in de periode 2020–2030 is 2,5 x de productie in de periode 2010–2020 voor Almere. Dit is te beschouwen als een aanzienlijke versnelling. De plancapaciteit is daarmee voor handen. Momenteel wordt in Almere gewerkt aan een programma om deze versnellingsopgave te realiseren. Het betreft de uitvoering van onder meer vastgestelde plannen en plannen in voorbereiding tot 2030.
Voor de locaties die na 2030 zijn gepland onderzoeken we waar versnelling mogelijk is. Het streven om de potentiele mogelijkheden voor woningbouw in Flevoland te maximaliseren is verwoord in de brief «Betreft woningbouw Almere en Flevoland» die op 5 november 2020 aan de Tweede Kamer is gestuurd4. De brief haalt aan dat er in Zuidelijke Flevoland vanaf 2020 tot 2050 65.000–75.000 woningen (Almere Stad, Oosterwold, Almere Pampus) gerealiseerd zouden kunnen worden. De woningbouwopgave in Almere is onderdeel van de integrale verstedelijkingsstrategie van de Metropoolregio Amsterdam (MRA). In het BO MIRT 2020 heb ik nadere afspraken gemaakt om te verkennen hoe de woningbouw in Almere Centrum en Almere Pampus versneld kan worden. Als bouwsteen daarvoor werken het rijk, diverse regionale partijen en Almere aan het Handelingsperspectief MRA Oost. Dit handelingsperspectief gaat leiden tot een actualisering van de visie, strategie en uitvoering van RRAAM.
Welke consequenties heeft dit voor de gemaakte afspraken met het Rijk betreffende extra investeringen in ruil voor een hoge bouwambitie?
De eerdere gemaakte afspraken in 2013 zijn nog steeds van toepassing en nieuwe inzichten kunnen leiden tot aanvullingen daarop. Zo wordt op dit moment op basis van de afspraken die zijn gemaakt in het BO MIRT van november 2020 onder andere onderzocht welke investeringen en maatregelen nodig zijn om de hoge bouwambitie te realiseren.
Van belang is te constateren dat de doorgroei van Almere niet alleen een kwestie is van het bouwen van woningen. De afspraken die zijn gemaakt in het kader van RRAAM spreken van een drievoudige schaalsprong op het vlak van verstedelijking, ecologie en bereikbaarheid. Almere heeft inmiddels een samenleving van 220.000 inwoners. Doorgroei vergt afspraken die leiden tot de groei van het aantal banen (en een goede woon-werkbalans), de doorontwikkeling van het stadshart en een versterking van het voorzieningenniveau zoals op het vlak van onderwijs en cultuur.
Vindt u ook dat in tijden van woningnood voldaan moet worden aan eerder gemaakte afspraken rondom de bouw van woningen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Almere voldoet met zijn inspanningen aan de eerder gemaakte afspraken. Almere heeft met de ambitie van de woonvisie voor de periode 2020–2030 zelf het initiatief genomen om de woningbouw te versnellen om het woningtekort te lenigen. Met de vaststelling van de Visie Almere Centraal in 2020 is het voornemen 5.000 woningen in het stadshart te realiseren. Het betreft een deel van de woningen die zijn opgenomen in de ambitie in de periode 2020- 2030. Inmiddels wordt onderzocht of het mogelijk is het potentieel in het stadshart van Almere te vergroten in de jaren daarna. Dit is een onderdeel van het eerdergenoemde Handelingsperspectief MRA Oostflank waaraan verschillende overheden, waaronder het rijk en de gemeente Almere, in samenwerken. Dit sluit aan op het besluit dat is genomen tijdens het BO Leefomgeving 2020 in het kader van de polycentrische ontwikkeling van de MRA, namelijk de inzet op het versterken van de stadsharten van 7 steden, waaronder Almere.
Ook wordt momenteel door rijk en regio onderzocht wat de mogelijkheden zijn om de ontwikkeling van grote woningbouwlocaties te versnellen. Dit betreft in Almere de ontwikkellocatie Almere Pampus zoals de brief over Woningbouw Almere en Flevoland van 5 november 2020 vermeldt. De ontwikkeling van Pampus, inclusief een goede bereikbaarheid van dit gebied, is onderdeel van het MIRT-onderzoek Amsterdam Bay Area. Rijk en regio hebben in het BO MIRT van november 2020 het rapport «Naar een ontwikkelstrategie voor Amsterdam Bay Area» met daarin de (tussen)resultaten en conclusies van het MIRT-onderzoek vastgesteld en afspraken gemaakt het MIRT-onderzoek voort te zetten.5 Het MIRT onderzoek heeft tot inzicht geleid dat er op Pampus tussen de 25.000–35.000 woningen kunnen worden gebouwd. Bij de in het onderzoek onderzochte programma’s voor wonen en werken (ca. 100.000 woningen en 40.000 arbeidsplaatsen) vormt de IJmeerverbinding in de vorm van een light railverbinding een kansrijke oplossing om bij te dragen aan de hoofdopgaven van het programma SBaB en aan de verstedelijkingsopgave in de Oostflank van de MRA.
Momenteel wordt gewerkt aan een vervolg van het MIRT-onderzoek Amsterdam Bay Area, wat tot verdere besluitvorming moet leiden in 2021.
Welke stappen bent u bereid te zetten om de betreffende regio aan te sporen de bouwambitie te verhogen? Zijn daar financiële consequenties aan verbonden?
In de brief over Woningbouw Almere en Flevoland van 5 november 2020 zijn al aanzetten gegeven om tot een grotere bouwambitie te komen. De brief geeft aan dat woningbehoefte niet alleen in aantallen is uit te drukken, maar ook in kwaliteit van woning en leefomgeving in relatie tot aanwezigheid van voorzieningen en werkgelegenheid. De integrale aanpak met het oog op kwaliteit, leefbaarheid en duurzaamheid vormt daarbij het uitgangspunt. Een goede bereikbaarheid is daarbij ook een belangrijke conditie. Hier zijn financiële consequenties aan verbonden. Zoals mag blijken uit de beantwoording van de voorgaande vragen worden er al vele stappen ondernomen om de bouwambitie te verhogen en te versnellen.
Tijdens het bestuurlijk overleg met de regio op 18 november 2020 hebben we nadrukkelijk gesproken over de mogelijkheden voor versnelling van de woningbouwopgave en de vervolgstappen om tot realisatie te komen. Daarnaast verwacht ik meer duidelijkheid over uitwerking van de versnellingslocaties in het tweede kwartaal van 2021. Op dat moment weten we wat er nodig is om de woningen op zo kort mogelijke termijn te realiseren.
Verhuurwebsites die illegale kosten rekenen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Consumentenbond: Pas op voor misleiding en verboden kosten op verhuursites»?1
Ja.
Deelt u de mening dat huurders beschermd moeten worden tegen misleiding en verboden bemiddelingskosten, omdat zij door de woningnood vaak wanhopig zijn?
Ja. Daarom staat de wet- en regelgeving misleiding niet toe evenals het bij de huurder in rekening brengen van bemiddelingskosten als de bemiddelaar in opdracht van de woningverhuurder bemiddelt. Huurders kunnen ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten van verhuurbemiddelaars terugvorderen.
Van ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten kan melding worden gemaakt via het consumentenloket van de ACM, www.consuwijzer.nl. Indien de ACM veel meldingen ontvangt kan zij beslissen tot onderzoek naar de betreffende bemiddelaar(s) over te gaan. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Is het toegestaan om de valse indruk te wekken dat een site een uniek aanbod aanbiedt? Zo ja, vindt u dat wenselijk? Zo nee, gaat u optreden?
Uiteraard vind ik misleidend aanbod van te huur aangeboden woningen of de indruk wekken uniek woningaanbod te hebben, onwenselijk. Dit kan worden gekwalificeerd als een misleidende handelspraktijk. De wet bepaalt dat een handelspraktijk misleidend is indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, al dan niet door de algemene presentatie van de informatie, zoals ten aanzien van de voornaamste kenmerken van het product, bijvoorbeeld de beschikbaarheid2.
Van misleidende handelspraktijken kan melding worden gemaakt via de consumentenwebsite van de ACM, www.consuwijzer.nl. Als aan de hand van die meldingen blijkt dat mogelijk sprake is van stelselmatige misleidende handelspraktijken, kan de ACM beslissen tot onderzoek over te gaan.
Is het toegestaan om zonder toestemming van verhuurder of makelaar te adverteren voor huurwoningen op een website? Zo ja, vindt u dat wenselijk? Zo nee, gaat u optreden?
Bemiddeling of te huur aanbieden zonder opdracht daartoe is niet toegestaan.
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven kan van misleidende handelspraktijken melding worden gemaakt via het consumentenloket van de ACM, www.consuwijzer.nl. Indien de ACM veel meldingen ontvangt kan zij beslissen tot onderzoek over te gaan.
Bij het op een website te huur aanbieden van woningen die via een ander (verhuurbemiddelaar of eigenaar) te huur zijn aangeboden, kan daarnaast mogelijk sprake zijn van inbreuk op intellectuele eigendomsrechten. Bij het te huur aanbieden van woningen die in het geheel niet te huur zijn, kan sprake zijn van valsheid in geschrifte of van inbreuk op het eigendomsrecht. In dit laatste geval kan de rechthebbende via de civiele rechter verdere verkoop en verspreiding van zijn werk en/of het te huur aanbieden van zijn eigendom verbieden en/of een vergoeding vragen voor de geleden schade.
In geval van valsheid in geschrifte of auteursrechtinbreuk kan aangifte worden gedaan. Bij valsheid in geschrifte of als er sprake is van bedrijfsmatige, grootschalige inbreuken van het auteursrecht waarmee een maatschappelijk belang is gemoeid, kan het Openbaar Ministerie tot strafrechtelijke vervolging overgaan. Over het algemeen worden de makers van auteursrechtelijk beschermd werk en hun rechtverkrijgenden geacht zelf via de civiele rechter hun rechten te handhaven.
Bestempelt u de zogenaamde betaalmuur of het lidmaatschapsgeld als «verboden bemiddelingskosten», omdat die alleen bij de verhuurder in rekening mogen worden gebracht? Zo ja, gaat u optreden? Zo nee, deelt u de mening dat dergelijke kosten wel verboden zouden moeten worden?
De wet bepaalt dat er geen bemiddelingskosten – onder welke benaming dan ook – bij de huurder in rekening mogen worden gebracht, als de bemiddelaar voor de woningverhuurder bemiddelt3. Indien er sprake is van tweezijdige bemiddeling door een verhuurbemiddelaar, vallen inschrijvingskosten onder bemiddelingskosten en mogen deze dus niet worden gerekend aan een consument-huurder. De ACM heeft vorig jaar een last onder dwangsom opgelegd aan huurbemiddelaars wegens (onder meer) het vragen van inschrijvingskosten voor een website4.
Huurders kunnen de ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten van de bemiddelaar terugvorderen, via de rechter als de bemiddelaar niet in der minne terugbetaalt. Op de site van de Woonbond, van de ACM en NVM staan voorbeeldbrieven voor het terugvorderen van bemiddelingskosten. Op de site van NVM staat ook een voorbeelddagvaarding.
Huurders en woningzoekenden die ten onrechte bemiddelingskosten hebben moeten betalen, kunnen daarvan ook melding maken op ACM ConsuWijzer (www.consuwijzer.nl), het consumentenloket van de ACM. Als aan de hand van die meldingen blijkt dat mogelijk sprake is van stelselmatige overtreding van het verbod op onterechte bemiddelingskosten, kan de ACM onderzoek doen naar de betreffende bemiddelaar(s).