De behandeling van aangiften van zedenmisdrijven door de politie |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kruisgrijper»?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over aangiftes door slachtoffers van seksueel misbruik?2
Ja.
Is de behandeling van de zaak van de journaliste van het Dagblad van het Noorden conform de daarvoor geldende «Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik» verlopen? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke punten niet?
De behandeling van de zaak van de journaliste is conform de genoemde aanwijzing verlopen, met uitzondering van het opnemen van de aangifte. Het informatief gesprek en een eventuele aangifte worden normaliter altijd uitgevoerd door twee zedenrechercheurs, waarvan minimaal één daartoe speciaal opgeleide en gecertificeerde zedenrechercheur. In het geval van de journaliste is de aangifte, in overleg tussen de politie en het OM, omwille van de tijd opgenomen door een bevoegd zedenrechercheur en een recherchekundige uit het Team Zeden in plaats van door twee zedenrechercheurs (waarvan één bevoegd).
Deelt u de mening dat slachtoffers van zedenmisdrijven vaak kwetsbaar zijn en dat deze slachtoffers juist daarom terughoudend zijn bij het doen van een melding of aangifte? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat indien een slachtoffer contact met de politie zoekt de keuze voor het al dan niet doen van aangifte enkel bij het slachtoffer zelf moet liggen en dat de politie daarin hooguit een voorlichtende rol zou moeten hebben? Zo nee, waarom niet?
Ik deel beide meningen. Ik verwijs verder naar het antwoord op vragen 1 en 2 van de leden Van Ark en Tellegen over de berichten «Aangifte doen na aanranding zo makkelijk nog niet» en «Onbegrip over verplichte bedenktijd bij aangifte aanranding» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3270).
Worden meldingen en aangiften van zedenmisdrijven altijd door politiefunctionarissen die daarvoor een speciale opleiding hebben gevolgd, opgenomen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot de hierboven genoemde Aanwijzing en de Aanwijzing slachtofferzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Is er in Nederland recentelijk onderzoek gedaan naar hoe slachtoffers van seksueel geweld het contact met actoren in de justitiële keten waaronder de politie ervaren? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan? Zo nee, acht u het wenselijk om een dergelijk onderzoek te entameren en zo ja, wanneer gaat u dat doen?
Iin 2010 is onderzoek gedaan naar secundaire victimisatie van slachtoffers (als getuigen) in het strafproces3. Doel van dit onderzoek was een verkenning van de vraag op welke wijze politie, OM en rechterlijke macht met slachtoffers in hun positie als getuigen omgaan, meer in het bijzonder of er regelmatig sprake lijkt te zijn van verergering van het leed of de schade van het slachtoffer door of in de context van het getuigenverhoor.
In het onderzoeksrapport, dat mijn ambtsvoorganger op 18 mei 2010 heeft aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 32 123 VI, nr. 102), worden vier factoren genoemd die bescherming bieden tegen secundaire victimisatie in het strafproces: voorspelbaarheid, controle, veiligheid en rechtvaardigheid. Hoe hoger het strafproces hierop «scoort», hoe kleiner de kans op secundaire victimisatie. Op al deze vier punten helpt het voeren van het informatieve gesprek.
In 2014 is opnieuw onderzoek verricht naar secundaire victimisatie4. Daaruit is gebleken dat Nederland verschillende maatregelen kent ter voorkoming van secundaire victimisatie en herhaald slachtofferschap en dat er ook regelingen zijn specifiek voor kwetsbare personen, zoals voor slachtoffers van seksueel geweld. Praktijkdeskundigen signaleren nauwelijks hiaten in het stelsel van maatregelen. Wel zien zij enkele knelpunten in de uitvoering: er is enige spanning tussen de wensen van de belangenbehartigers van slachtoffers en de (wettelijke en praktische) mogelijkheden van de betreffende overheidsorganisatie. De rechten en plichten van het slachtoffer worden begrensd door de rechten en plichten van de verdachte en de praktische mogelijkheden van de betreffende organisaties.
Daarnaast is er in 2013 een onderzoek gedaan in het kader van de centra seksueel geweld5. De werkwijze van deze Centra zorgt ervoor dat forensische, medische en psychologische hulp gecoördineerd wordt aangeboden aan het slachtoffer, waardoor de kans op herhaling van procedures en vragen wordt verkleind. Hiermee wordt ook het risico op secundaire victimisatie van het slachtoffer verkleind. Op dit moment wordt in samenwerking met het Ministerie van VWS en de VNG gewerkt aan de bestuurlijke inbedding van deze Centra in de tweede fase van het project Veilig Thuis. In deze tweede fase staat de vorming van multidisciplinaire centra centraal, waarbij ook andere slachtoffers van geweld in de acute fase worden opgevangen.
Ik zie geen aanleiding voor aanvullend onderzoek.
De mogelijke vervolging in Oostenrijk van een Nederlandse parlementariër |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oostenrijks onderzoek naar Wilders wegens opruiing»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een buitenlands Openbaar Ministerie overweegt een Nederlandse parlementariër om zijn politieke mening te vervolgen?
Beoordeling van strafbaarheid van handelingen die zich hebben voorgedaan in een ander land is in eerste instantie aan de autoriteiten van dat land voorbehouden. Het is aan het Openbaar Ministerie in Oostenrijk om te bezien of er naar Oostenrijks recht een grond is om tot vervolging over te gaan. Het is vervolgens aan de Oostenrijkse rechter om dit aan de Oostenrijkse wet te toetsen. Het kabinet gaat ervan uit dat de Oostenrijkse (rechterlijke) autoriteiten een weloverwogen beslissing zullen nemen met inachtneming van de ook door Oostenrijk aanvaarde grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting.
Zo ja, bent u bereid contact op te nemen met uw Oostenrijkse ambtsgenoot om het ongenoegen van de Nederlandse regering over te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de vrijheid van meningsuiting in Nederland te verruimen en ons initiatiefwetsvoorstel te steunen om de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht aan te passen2?
Het kabinet zal, zoals te doen gebruikelijk, bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het genoemde initiatiefvoorstel in het parlement een standpunt ten aanzien van dat voorstel bepalen.
De zaak van R. van der D. (vervolgvragen) |
|
Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u als antwoord op de vraag «Sinds wanneer bent u ervan op de hoogte dat het enige DNA materiaal op een van de drie slachtoffers al in 2006 gematched is met het DNA materiaal van een Brit die in Groot-Brittannië een levenslange straf uitzit voor moord?» antwoordde: «In mei 2015 heeft Stichting PrisonLaw het Ministerie van Buitenlandse Zaken op de hoogte gebracht dat er 100% zekerheid bestaat over deze DNA-match.»?1
Ja.
Klopt het dat u opdracht gaf tot een vertrouwensrapport (het rapport-Grimbrere) over deze zaak en dat rapport in januari 2010 ontving?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom weigerde u om dat rapport vertrouwelijk ter inzage te geven aan de leden van de Tweede Kamer?
Tot het inschakelen van een vertrouwensadvocaat kan worden beslist als het Ministerie van Buitenlandse Zaken de behoefte heeft aan nader advies over de gevolgde rechtsgang. De reden voor het inzetten van een vertrouwensadvocaat in de zaak van de heer Van der D. was om een appreciatie te krijgen hoe de rechtsgang in deze is verlopen. De heer van der D. is op de hoogte gebracht van de inhoud van het vertrouwensrapport. Het vertrouwensrapport bevat bijzondere persoonsgegevens (daar wordt onder verstaan: gezondheid en strafrechtelijke gegevens) zoals bedoeld in paragraaf 2, hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, die eraan in de weg staan om die informatie te delen. Het wel of niet openbaar maken is een keuze van de heer Van der D. zelf.
Wat was de precieze reden dat u opdracht gaf dit vertrouwensrapport op te stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat onder conclusies in het Grimbrere-rapport staat: «Toen het vonnis al onherroepelijk was en de beroepen (en het gratieverzoek en verzoek tot herziening) van de heer van der D. waren afgewezen, ontving het Juzgado de Instrucción no 3 van Fuengirola op 23 maart 2007 een rapport van het hoofd van het CBWA van het hoofdbureau van het gerechtelijk laboratorium. Hierin wordt gesteld dat inzake het forensisch rapport over biologische sporen met betrekking tot de aanranding van Asunción [C], waarin aangegeven wordt dat er een DNA-profiel is gevonden van een onbekende man, er belang bij is om een vergelijkend DNA-onderzoek te doen met het DNA van een Britse man, MARK PHILIP DIXIE, die volgens Interpol in Engeland vastzit voor een soortgelijk misdrijf. In dit rapport wordt verder beweerd dat het genetische profiel van de kam overeenkomt met dat van de genoemde Britse man, en daarom wordt er aan de rechtbank gevraagd om door middel van een vergelijking van het DNA- monster van MARK PHILIPS DXIE en van de bij Asuación [C] (slachtoffer van verkrachting) gevonden sporen deze overeenkomst te bevestigen."?
Ja, dit klopt. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft mede naar aanleiding hiervan de heer Van der D. geadviseerd dit met zijn advocaat te bespreken.
Klopt het dat de eind-aanbevelingen in het rapport-Grimbere luiden:
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dus dat u in 2010 en wellicht daarvóór al op de hoogte was van de DNA-match met de veroordeelde Britse moordenaar Mark Dixie?
Vanaf het begin bestonden er bij de advocaten van de heer Van der D. twijfels over het DNA-materiaal en de DNA-match. Deze twijfels zijn regelmatig aan de orde geweest in gesprekken tussen de ambassade en de advocaten. Er bestond echter geen zekerheid over. In mei 2015 heeft de Stichting PrisonLaw het Ministerie van Buitenlandse Zaken op de hoogte gebracht dat er zekerheid was over de DNA-match. Deze match moest echter nog worden geverifieerd en bevestigd door de Spaanse forensische politie om daadwerkelijk in de herzieningszaak te kunnen worden ingebracht. Vanuit de Nederlandse Ambassade in Madrid is bij herhaling aangedrongen op een voortvarende opvolging hiervan. Aan deze voortvarende opvolging hecht ik veel belang. Er is geen aanleiding mijn antwoord van 16 juli te herzien.
Kunt u precies aangeven op welke wijze u de afgelopen 8 jaar informatie ontvangen heeft over de DNA-match?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het antwoord2 dat u op 16 juli gaf, namelijk dat u in mei 2015 op de hoogte gebracht bent van de DNA-match, accuraat en volledig? Of wilt u dit antwoord bij nader inzien nog herzien?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het rapport zeer zware kritiek bevat op de verdediging van de heer Van der D. en de kwaliteit van de verzoekschriften die na het vonnis zijn ingediend?
Zie ook antwoord op vragen 3 en 4.
Het doel van het rapport was niet om inzicht te krijgen op de (kwaliteit van de) verdediging van de heer van der D. De ambassade heeft op 15 april 2010 het rapport per brief aan de heer Van der D. aangeboden en hem geadviseerd over vervolgstappen. Hij is er daarbij op gewezen dat hij zelf moest bepalen welke stappen hij in de strafzaak nog verder wenste te maken. Ook is hem aangeraden duidelijke afspraken met zijn advocaat te maken.
Is er onderzoek gedaan naar de advocaten die destijds deze zaak hebben behartigt en welke resultaten zijn hier uitgekomen?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat het rapport daarna aan de heer Van der D. en zijn verdediging is gegeven? Is de ambassade daarbij aanwezig geweest en heeft zij ondersteuning geboden bij de uitvoering van de aanbevelingen?
Zie antwoord vraag 10.
Welke acties heeft de Nederlandse regering ondernomen om te bevorderen dat er tussen 2007 (of 2010) en vandaag een officiele, in Spanje rechtsgeldige DNA-vergelijking gedaan is tussen het DNA gevonden op het lichaam van het slachtoffer en het DNA van de heer Mark Dixie?
Ik heb recent mijn Spaanse ambtgenoot om voortvarende behandeling verzocht. De Nederlandse ambassadeur in Madrid heeft hierover navraag gedaan bij de Directeur-Generaal van de Nationale politie in Spanje. Vanaf het moment dat twijfel ontstond over het DNA heeft de ambassade voortdurend navraag gedaan naar de stand van zaken bij de advocaat van de heer Van der D. Ook is er meermaals navraag gedaan naar de stand van zaken met betrekking tot het rechtshulpverzoek van Spanje aan het VK voor het verkrijgen van het DNA-materiaal. Het nieuwe DNA-materiaal is op 30 juli 2015 door de rechtbank in Fuengirola ontvangen en door de Spaanse forensische politie geverifieerd, waardoor het kan worden ingebracht bij een eventuele herzieningszaak. De Spaanse nationale politie heeft alle medewerking toegezegd voor een snelle afhandeling van de DNA-vergelijking. De Spaanse nationale politie heeft ook aangegeven volledige medewerking aan de Nederlandse ambassade te geven. De ambassade blijft de voortgang uiteraard nauwgezet volgen.
Hoe beoordeelt u het feit dat er nog steeds geen officieel Spaans testresultaat is van de vergelijking, terwijl dat er wel in Engeland en Nederland is?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe gaat u eraan bijdragen dat die DNA-vergelijking zo spoedig mogelijk eindelijk plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke dagen is de heer Van der D. fysiek bezocht door (vertegenwoordigers van) de Nederlandse ambassade in 2012, 2013, 2014 en 2015?
Medewerkers van de ambassade en het honorair consulaat in Palma de Mallorca hebben de heer Van der D. gemiddeld twee keer per jaar bezocht. Ook vindt er regelmatig telefonisch contact tussen hem en de ambassade plaats. Daarnaast is hij in overleg met de ambassade regelmatig bezocht door de vrijwilliger van de Reclassering Nederland. Naast deze bezoeken kreeg de heer van der D. ook regelmatig bezoek van geestelijke verzorgers. Op 5 augustus 2015 heeft de plaatsvervangend ambassadeur een bezoek gebracht aan de heer Van der D.
De ambassade zal natuurlijk tijdens zijn detentie consulaire bijstand aan de heer Van der D. blijven verlenen.
Bent u ervan op de hoogte dat de heer Van der D. niet in staat is om een goed advocatenteam in te huren om zelf alles aan te vechten?
De heer van der D. heeft in onze contacten met hem (laatstelijk tijdens het bezoek op 5 augustus 2015) vertrouwen uitgesproken in de Spaanse advocaat die met zijn strafzaak en herziening daarvan is belast. Daarnaast stelt hij de inspanningen van de Stichting PrisonLaw op prijs. Stichting PrisonLaw ontvangt subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Welke stappen en voorbereidingen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat de heer Van der D., na zijn vrijlating, weer kan resocialiseren en kan terugkeren in de Nederlandse maatschappij?
Dit is aan de heer van der D. zelf waarbij hij hulp van de Reclassering kan krijgen. De heer Van der D. wordt bezocht door een vrijwilliger van de Reclassering Nederland, ter voorbereiding van een mogelijke terugkeer naar Nederland. Reclassering Nederland ontvangt subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om dit desgewenst op te kunnen pakken.
Herinnert u zich dat u geantwoord heeft: «Nederland treedt in principe niet in de rechtsgang van een ander land, als het gaat om de totstandkoming van een rechterlijk oordeel over de schuldvraag en de bepaling van de strafmaat.» (antwoord 8 op de eerdere Kamervragen)?
Ja.
Kunt u aangeven hoe vaak en in welke zaken Nederland in het afgelopen half jaar een oordeel heeft gegeven over de totstandkoming van een rechterlijk oordeel over de schuldvraag of de bepaling van de strafmaat in een ander land en waarom het in elk van die gevallen wel mogelijk was een oordeel te geven of de autoriteiten aan te spreken?
Over de schuldvraag of strafmaat opgelegd aan Nederlanders in het buitenland wordt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen uitspraak gedaan, dat is aan de buitenlandse rechter. Alleen in zaken waar sprake is van oplegging van de doodstraf worden autoriteiten door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangesproken over de totstandkoming van een rechterlijk oordeel en de strafmaat. Indien het Ministerie van Buitenlandse Zaken twijfels heeft over het verloop van een rechtsgang van een Nederlander in het buitenland kan worden beslist tot het inschakelen van een vertrouwensadvocaat om advies te vragen over de gevolgde rechtsgang. Indien het advies telt dat de rechtsgang niet goed is verlopen, dan kan het ministerie besluiten dit aan te kaarten bij de autoriteiten. Dit staat los van het gegeven dat ik het zeer zou betreuren indien de heer Van der D. of andere gedetineerden in Nederland en het buitenland onschuldig zouden zijn, maar toch veroordeeld en gedetineerd. Om die reden zet ik mij ook in om snel duidelijkheid in de zaak van de heer van der D. te kunnen krijgen.
Bent u in het bezit van een kopie van de onafhankelijke DNA-rapportage, de getuigenverklaring/schuldbekentenis van de heer Dixie, en twee andere getuigenverklaringen? Heeft u deze bewijsstukken overhandigd aan de Spaanse autoriteiten?
Het ministerie is in het bezit van kopieën van de documenten genoemd bij vraag 21. Het is aan de advocaat van de heer Van der D. om deze documenten beschikbaar te stellen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan dit niet doen omdat het ministerie geen partij is en geen contact kan onderhouden met de onafhankelijke rechterlijke macht in Spanje over deze zaak. Dat zou als inmenging in de rechtsgang kunnen worden ervaren en mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de zaak van Van der D.
Wel heeft de Nederlandse ambassade in Madrid navraag gedaan bij de Spaanse autoriteiten over het bewijsmateriaal en heeft de Spaanse autoriteiten verzocht om een spoedige afhandeling van de DNA-vergelijking zodat deze in de herzieningszaak kan worden ingebracht. De Nederlandse ambassade zal over de voortgang hiervan in contact blijven met de Spaanse autoriteiten.
Welke actie heeft u ondernomen met deze bewijsstukken en gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 21.
De berichten ‘Politieleiding te vaag over gebruik geweld’ en ‘Bond: schietende agent moet standaard verdachte zijn |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er onduidelijkheid bestaat bij de politieagenten over wanneer zij volgens de ambtsinstructie geweld mogen gebruiken en welke gevolgen dit voor hen kan hebben? Zo ja, wat kan daaraan gedaan worden en bent u voornemens hier verandering in aan te brengen?1 2
In artikel 7, eerste lid, van de Politiewet 2012 is bepaald dat een ambtenaar van politie bevoegd is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. De uitoefening van deze bevoegdheden dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn. Voor het gebruik van bepaalde geweldsmiddelen, zoals voor het vuurwapen, zijn regels vastgesteld in de Ambtsinstructie3. In de opleiding en bij de training van politieambtenaren wordt veel aandacht besteed aan de vraag wanneer gebruik mag worden gemaakt van geweld en welke vorm van geweld in een bepaalde situatie gerechtvaardigd is. Politieambtenaren die geweld hebben gebruikt moeten dit altijd melden zodat dit kan worden beoordeeld aan de hand van de criteria uit de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie. Indien het geweldsgebruik (ernstig) letsel of de dood tot gevolg heeft dan kan dit er toe leiden dat de politieambtenaar hier over verantwoording over moet afleggen aan de rechter. In de opleiding voor politieambtenaren wordt hier ook de nodig aandacht aan besteed.
In 2013 is het traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politieambtenaar in gang gezet4. De stelselherziening ziet op het hele proces van het melden, registeren en beoordelen van geweld, alsmede op nazorg, juridische bijstand en een leertraject voor politieambtenaren. Een onderdeel van dit traject is dat, mede op basis van recente jurisprudentie, wordt bezien of de huidige Ambtsinstructies nog voldoende actueel zijn. Ook wordt gekeken naar het kader dat de politie zelf gebruikt om de geweldsaanwending te beoordelen. Een ander belangrijk punt van aandacht is de juridische positie van de politieambtenaar die geweld heeft gebruikt. Er zijn meer beroepsgroepen waar mensen in de uitoefening van hun functie in juridische zin moord of doodslag kunnen plegen, zoals artsen en militairen. Centrale vraag is daarbij steeds of uitvoering van de opgedragen taken heeft plaatsgevonden in lijn met de voor die beroepsgroep geldende gedragsregels. Uitgangspunt bij de Stelselherziening is dat in die situatie het handelen van de betrokken persoon zo veel mogelijk buiten het reguliere strafrecht wordt beoordeeld. Op korte termijn – en in ieder geval voor de behandeling van de begroting van mijn ministerie voor het jaar 2016 – zal ik uw Kamer informeren over mijn voornemens hieromtrent.
Vindt u het juist dat politieagenten die bij de uitoefening van hun beroep geweld gebruiken volgens het reguliere strafrecht berecht worden?
Zie antwoord vraag 1.
Beschrijft de ambtsinstructie de uiterste grenzen van artikel 7, eerste en derde lid, van de Politiewet 2012? Zo ja, klopt het dat een agent die geweld gebruikt buiten de grenzen van de ambtsinstructie niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is en zich dus niet kan beroepen op de uitvoering van een wettelijke taak? Zo nee, is het mogelijk dat een agent die zich niet houdt aan de ambtsinstructie, maar geweld gebruikt, zich nog steeds kan beroepen op de rechtvaardigingsgrond «uitvoering van een wettelijke taak»?
Voor de geweldsmiddelen waarover in de Ambtsinstructie regels zijn gesteld omtrent het gebruik ervan, gelden die regels als uiterste grens. Dit is in de Ambtsinstructie tot uitdrukking gebracht door het gebruik van de zinsnede «slechts geoorloofd». De Ambtsinstructie kent daarnaast nog andere regels die in acht dienen te worden genomen, zoals het geven van een waarschuwing alvorens pepperspray te gebruiken.
Niet iedere overschrijding van de Ambtsinstructie hoeft te leiden tot de conclusie dat er geen sprake (meer) is van de rechtmatige uitoefening van de bediening of van uitvoering van een wettelijke taak. De beoordeling van de vraag naar de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond is in hoge mate afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, met dien verstande dat de voorschriften van de Ambtsinstructie uiteraard leidend zullen zijn voor de waardering van het gedrag. Over hoe ernstig verschillende overschrijdingen van de Ambtsinstructie moeten worden genomen, kunnen geen algemene uitspraken worden gedaan. Het is aan de rechter om te beoordelen of het aangewende geweld redelijk of begrijpelijk is. Ik heb geen overzicht van casussen waarin deze situatie aan de orde was.
Welke situaties zijn u bekend waarin het aanwenden of gebruiken van geweld redelijk of begrijpelijk is, maar dat geweld wel buiten de grenzen van de ambtsinstructie valt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat agenten soms in een flits moeten besluiten om geweld te gebruiken? Zo ja, zijn de formuleringen in de ambtsinstructie voldoende op dat soort situaties afgestemd?
Deze onderwerpen en voorstellen zullen aan de orde komen in het kader van de in mijn antwoord op vragen 1 en 2 genoemde stelselherziening geweldsaanwending politieambtenaar, waarover ik uw Kamer op korte termijn – en in ieder geval voor de behandeling van de begroting van mijn ministerie voor het jaar 2016 – nader zal informeren.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om binnen de politie – net als dit bijvoorbeeld het geval is binnen de zorg – te werken met intern tuchtrecht? Denkt u over een daarbij horend stelsel van disciplinaire straffen voor agenten die nu voor zulke fouten strafrechtelijk vervolgd worden?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u aan tegen het opnemen van een aparte strafuitsluitingsgrond of strafbaarstelling voor politieagenten die geweld hebben gebruikt tijdens de uitoefening van hun taak?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over het voorstel om politieagenten die hun dienstwapen gebruikt hebben standaard als verdachte te kwalificeren om zo de rechtsbescherming van de agent te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om een aparte rechtbank of aparte kamer in een rechtbank in te richten die gespecialiseerd is in politiezaken?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Pleidooi voor instellen speciaal tuchtrecht voor politie-agenten” |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de wens van de politiebonden en van het advies van verschillende deskundigen op het terrein van de politie, om een speciaal tuchtrecht voor politiefunctionarissen in te richten, gelijk aan het tuchtrecht voor militairen?1
Ja.
Wilt u onderzoeken of een dergelijk tuchtrecht meerwaarde kan hebben en wat hiervan de voor- en nadelen zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer hierover informeren voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016?
In 2013 is het traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politieambtenaar in gang gezet2. De stelselherziening ziet op het hele proces van het melden, registeren en beoordelen van geweld, alsmede op nazorg, juridische bijstand en een leertraject voor politieambtenaren. In dit traject wordt onder andere gekeken naar het kader dat de politie zelf gebruikt om de geweldsaanwending te beoordelen, alsmede naar de juridische positie van de politieambtenaar die geweld heeft gebruikt. Er zijn meer beroepsgroepen waar mensen in de uitoefening van hun functie in juridische zin moord of doodslag kunnen plegen, zoals artsen en militairen. Centrale vraag is daarbij steeds of uitvoering van de opgedragen taken heeft plaatsgevonden in lijn met de voor die beroepsgroep geldende gedragsregels. Uitgangspunt bij de Stelselherziening is dat in die situatie het handelen van de betrokken persoon zo veel mogelijk buiten het reguliere strafrecht wordt beoordeeld. Op korte termijn – en in ieder geval voor de behandeling van de begroting van mijn ministerie voor het jaar 2016 – zal ik uw Kamer informeren over mijn voornemens hieromtrent.
De peperdure vliegtrips van de politietop |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Peperdure vliegtrips politietop»1?
Ja.
Klopt het dat de nationale politie vorig jaar 50.000 euro uitgaf aan luxe reizen en dat het in 2013 om 35.000 euro ging?
De genoemde bedragen betreffen de uitgaven aan businessclass vliegreizen voor de top 61 van de Nationale Politie.
Deelt u de mening dat er zo zuinig mogelijk omgegaan dient te worden met gemeenschapsgeld? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat extra geld is besteed aan onnodig businessclass reizen terwijl dat ook aan het vangen van boeven besteed had kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Dienstreizen naar het buitenland staan in alle gevallen in het teken van de bestrijding van criminaliteit, kennisuitwisseling en het versterken van de samenwerking met andere landen.
In het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie is opgenomen dat bij vliegreizen binnen Europa in economy class gereisd wordt en buiten Europa in businessclass. De politie handelt conform dit besluit.
Begin juni 2015 ben ik met de politievakorganisaties overeen gekomen het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie te wijzigen, als onderdeel van een breder pakket aan (rechtspositionele) maatregelen, waaronder een salarisverhoging van 0,8% per 1 januari 2015. Door deze wijziging is businessclass reizen bij vliegreizen buiten Europa niet langer een recht. In uitzonderingsgevallen kan het bevoegd gezag besluiten dat er toch businessclass gereisd wordt. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de betreffende regelgeving. Deze wijziging heeft overigens geen verband met het geciteerde bericht van 24 juli 2015.
Klopt het dat de nationale politie heeft besloten het vliegen per businessclass aan banden te leggen en dat daar nu een aanpassing van een wetsartikel voor in de maak is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, waarom is dit nooit eerder door de nationale politie, althans degenen die de declaraties indienen of behandelen, geconstateerd? Worden dit soort verspillingen van gemeenschapsgeld altijd pas aan banden gelegd op het moment dat het openbaar wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat bij congressen en andere dergelijke activiteiten altijd gekeken moet worden of het wel noodzakelijk is om deze bij te wonen en zo ja, of dit eventueel op een andere manier kan, bijvoorbeeld via videoconferentie? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder gemeld in antwoord op de Kamervragen van de leden Bontes en Van Klaveren op 21 januari 2013 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1074), is voor de politietop het Beleidskader arbeidsvoorwaarden politietop inclusief een gedragscode Buitenlandse Dienstreizen van toepassing. Deze gedragscode is met de start van de Nationale Politie opgesteld om een verantwoord buitenlands reisgedrag te waarborgen. In deze code staan zaken als de omvang van het gezelschap en de doelmatigheid van de reis (die altijd door het bevoegd gezag moet worden getoetst, vooraf en na afloop van de reis). Voorts worden buitenlandse dienstreizen – inclusief reizen aangaande congressen – regelmatig in overleggen tussen mijn ministerie en de politie tegen het licht gehouden en beoordeeld op criteria zoals nut, noodzaak, inhoud, risico’s en het vereiste niveau van deelname van Nederlandse zijde.
Bent u bereid om naast het betreffende wetsartikel daarom ook het doel van de reizen kritisch tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de Turkse autoriteiten de verzoeken om rechtshulp inzake de kwestie Demmink niet hebben gehonoreerd. |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek naar Demmink stuit op verzet Turkse justitie?»1
Ja.
Waarom hebben de Turkse autoriteiten de Nederlandse verzoeken om rechtshulp niet gehonoreerd en willen zij niet meewerken aan het strafrechtelijk onderzoek naar oud-topambtenaar Demmink?
De mogelijkheid tot uitvoering van de Nederlandse rechtshulpverzoeken wordt in Turkije nog bestudeerd. De Turkse autoriteiten hebben eerder laten weten dat in Turkije een onherroepelijke sepotbeslissing is genomen ten aanzien van het feitencomplex waarop het Nederlandse onderzoek ziet. Medewerking aan Nederlandse rechtshulpverzoeken zou dientengevolge strijdig kunnen zijn met het «ne bis in idem»-beginsel, dat – kort gezegd – inhoudt dat een verdachte niet tweemaal in verband met hetzelfde feit mag worden vervolgd.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse rechtshulpverzoeken om bepaalde onderzoekshandelingen in Turkije te laten uitvoeren, zoals het horen van getuigen,door Turkije de afgelopen tien jaar zijn geweigerd?
Nederland en Turkije werken intensief samen op strafrechtelijk gebied. Over en weer worden honderden verzoeken op jaarbasis gedaan. Daarbij komt het ook voor dat verzoeken niet kunnen worden uitgevoerd omdat er een (juridisch) beletsel is. Gelet op de omvang van de samenwerking beschik ik niet over het exacte aantal niet-ingewilligde verzoeken van de afgelopen tien jaar. Omgekeerd komt het ook voor dat Nederland een Turks rechtshulpverzoek op juridische gronden niet kan uitvoeren. Dit is niet ongebruikelijk in internationaal rechtshulpverkeer. In het algemeen kan ik zeggen dat de samenwerking constructief is.
Klopt het dat dit nagenoeg nooit voorkomt? Zo ja, waarom nu wel?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u bereid u extra in te spannen teneinde de Turkse autoriteiten te bewegen mee te werken, zodat wordt voorkomen dat het strafrechtelijk onderzoek naar de heer Demmink helemaal vastloopt?
De rechter-commissaris bij de rechtbank Den Haag en het Openbaar Ministerie hebben zich maximaal ingespannen om uitvoering te verkrijgen van de indiende rechtshulpverzoeken.
Daarnaast heeft mijn ministerie tot op heden alles daartoe in het werk gesteld. Ik heb op 30 juli jl. tijdens een persoonlijk telefonisch onderhoud met mijn Turkse ambtgenoot de zaak besproken en het belang van uitvoering van de rechtshulpverzoeken toegelicht. Dit was een vruchtbaar gesprek. De juridische mogelijkheden om rechtshulp te verlenen worden thans nog onderzocht door de Turkse autoriteiten.
Deelt u de mening dat deze berichten wederom laten zien dat er een sfeer van schimmigheid hangt rondom de kwestie Demmink en het seksueel misbruik van minderjarige jongens door hooggeplaatste overheidsfunctionarissen?
Deze mening deel ik niet.
De gevangenisstraf voor een optredende agent |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Toch cel voor schietende agent»1?
Ja.
Hoe duidt u de veroordeling van de agent die een verdachte wilde arresteren van een ramkraak, die ook nog eens inreed op agenten en bovendien een jaar gevangenisstraf tegoed had?
Zowel het Openbaar Ministerie als de hoofdagent hebben aangekondigd hoger beroep aan te tekenen op het bedoelde vonnis. Omdat de zaak onder de rechter is, past het mij niet hierover uitspraken te doen.
In hoeverre begrijpt u dat het straffen van agenten die optreden tegen criminelen, de moraal bij de politie ondermijnt en zelfs kan leiden tot terughoudendheid bij politie-optredens?
Ik begrijp dat het politieagenten raakt wanneer een collega veroordeeld wordt voor het toepassen van geweld. Politiemensen moeten hun werk vaak verrichten onder moeilijke omstandigheden en in gevaarlijke situaties. Waar burgers dat in het algemeen mogen vermijden, wordt van de politie juist verwacht dat zij gevaarlijke situaties tegemoet treedt. Ik begrijp daarom dat het vonnis bij politiemensen heftige emoties heeft losgemaakt. Agenten kunnen en moeten echter gewoon hun werk blijven doen, inclusief het gebruik van geweld indien dit noodzakelijk is.
In alle gevallen waarin geweldsaanwending door de politie ernstige gevolgen heeft veroorzaakt moet onderzoek plaatsvinden naar de toedracht van het voorval.2 Omdat de wens bestaat om bij een dergelijk onderzoek meer recht te doen aan de juridische status van politieagenten, loopt er momenteel een traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politie (Kamerstuk 29 628, nr. 400). Daarbij wordt gekeken welke verbeteringen mogelijk zijn in het gehele proces van het melden, registreren en beoordelen van geweld: de juridische status, de juridische bijstand alsmede de nazorg en opleiding van politieambtenaren. Na de zomer zal ik uw Kamer nader informeren over deze stelselherziening.
Ziet u in dat het veroordelen van de betreffende agent tot een gevangenisstraf en zelfs het betalen van een schadevergoeding, niet strookt met het rechtsgevoel van velen in ons land?
Zie antwoord vraag 2.
De omstandigheden bij het Europese Octrooibureau in Rijswijk en de inzet van Nederland |
|
Paul Ulenbelt , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Waarom heeft de Nederlandse vertegenwoordiger in juni 2013 in de Beheersraad van het Europese Octrooibureau destijds de regels gesteund om het stakingsrecht te beperken? Waarom heeft Nederland hiermee ingestemd?
Het besluit dat door de Beheersraad in juni 2013 unaniem werd genomen, regelt «strikes and unauthorized absence», ter aanvulling van de «Service Regulations» (interne regels) die binnen het Europees Octrooibureau (EOB) gelden. Voordien was het stakingsrecht bij het EOB formeel niet geregeld. Het ontbreken van interne regels leidde binnen het EOB tot gebruikmaking van het stakingsmiddel op grote schaal, waardoor het normaal en efficiënt functioneren van het EOB werd bedreigd. In het besluit van juni 2013, dat per 1 juli 2013 van kracht werd, wordt het fundamentele recht om te staken expliciet erkend. Tegelijkertijd zijn nu de voorwaarden waaronder gestaakt mag worden gepositiveerd. De regels die in 2013 van kracht werden zijn gemodelleerd naar internationale standaarden, waaronder de normen en de jurisprudentie van het Administrative Tribunal van de International Labour Organisation (ILOAT). Mede onder verwijzing naar het hervormingsbeleid van het EOB en van de Beheersraad, om de organisatie te moderniseren en meer in overeenstemming te brengen met de regels die ook buiten het EOB al langer bestaan, is (ook) door de Nederlandse vertegenwoordiger ingestemd met het besluit van juni 2013.
Waarom heeft de Nederlandse vertegenwoordiger in maart 2015 in de Beheersraad van het Europese Octrooibureau ingestemd met de wijzigingen van de regels die betrekking hebben op gezondheid en invaliditeit, die ook beperkingen ten aanzien van de bewegingsvrijheid en artsenkeuze met zich meebrengen, waar veel kritiek op is?
De nieuwe regeling binnen het EOB voor ziekteverlof en invaliditeit is onderdeel van het beleid gericht op hervorming en modernisering van het EOB. De regeling is anders dan de oude regeling mede gericht op re-integratie van de werknemer, in diens eigen belang alsook in het belang van het EOB. Het oude systeem leidde tot bovenmatig gebruik van de riante ziekte- en invaliditeitsregelingen. Werknemers kwamen relatief gemakkelijk in de ziekte- en invaliditeitsregeling terecht, sommigen al op heel jonge leeftijd. Het EOB kon zich deze situatie, zowel uit oogpunt van verstandig personeelsbeleid alsook financieel niet langer veroorloven, zo vindt de Beheersraad. Nederland heeft zich positief-kritisch opgesteld in de Beheersraad, om ervoor te zorgen dat ook de werknemersbelangen goed worden meegenomen. Begrijpelijk is immers dat werknemers van het EOB vrezen dat de nieuwe regeling in individuele gevallen mogelijk niet goed zal uitpakken. Met het oog daarop heeft Nederland in de Beheersraad aangegeven dat de praktische implementatie van de nieuwe regeling binnen het EOB met zorg moet gebeuren, dat de Beheersraad via rapportages geïnformeerd moet blijven over de toepassing van het nieuwe regime en dat een revisieclausule ingebouwd zou moeten worden. Het EOB heeft zich bereid getoond tot dit alles; het nieuwe regime zal daartoe jaarlijks in de Beheersraad worden geëvalueerd. Tegen deze achtergrond is (ook) door de Nederlandse vertegenwoordiger uiteindelijk ingestemd met het besluit.
Heeft de Nederlandse vertegenwoordiger hierbij steeds gehandeld naar de Nederlandse normen en maatstaven? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat bovenstaande genoemde regels, waar Nederland dus steeds mee heeft ingestemd, hiermee in overeenstemming zijn?
Ja. De Europese Octrooiorganisatie (EOO) als internationale organisatie moet worden hervormd en moet meer in de pas lopen met de normen en maatstaven die op nationaal niveau al veel langer bestaan. In die zin ging het met het besluit van juni 2013 om een inhaalslag. Zie hierboven ook het antwoord op vraag 2.
Aan wie legt deze Nederlandse vertegenwoordiger verantwoording af? Met wie wordt het stemgedrag vooraf afgestemd en overlegd? Is bijvoorbeeld het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken als er gestemd moet worden over regels die betrekking hebben op gezondheid? Zo niet, waarom niet?
De Nederlandse vertegenwoordiger legt verantwoording af aan de bewindslieden van het Ministerie van Economische Zaken. Met andere ministeries is contact als dat nodig is.
Is het waar dat Nederland het Europees Octrooibureau steunt om in cassatie te gaan tegen de voor het Europees Octrooibureau negatieve uitspraak van het Gerechtshof, anders dan in antwoorden op eerdere vragen gemeld?1 Zo ja, waarom? Waarom heeft Nederland zich hier niet tegen uitgesproken? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De Nederlandse Staat heeft op 22 mei zijn incidentele conclusie tot voeging ingediend bij de Hoge Raad. De reden hiervoor is dat de uitspraak van het Gerechtshof in Den Haag op het punt van de aan de EOO toe te kennen immuniteit van jurisdictie en executie te weinig rekening houdt met enerzijds de internationaalrechtelijke verplichtingen die voortvloeien uit het Protocol inzake Privileges en Immuniteiten van de EOO en anderzijds het speciale karakter van de EOO, die niet alleen in Nederland maar ook in andere staten gevestigd is. De Staat heeft zich derhalve gevoegd op:
Op de Staat rust de plicht de naleving van internationaal recht in Nederland te waarborgen. Schending van internationaal recht door de Staat en zijn organen leidt tot internationale aansprakelijkheid van Nederland. Dit betekent dat de Staat de naleving van de aan de EOO toekomende immuniteiten moet waarborgen. Ook moet Nederland ervoor zorgen dat zijn rechters zich geen rechtsmacht toe-eigenen die zij niet hebben onder internationaal recht. In het onderhavige geval betekent dit dat de Nederlandse rechter geen uitspraak mag doen over een organisatie over welke hij op grond van immuniteiten geen rechtsmacht heeft. Daarnaast is de Nederlandse rechter niet bevoegd binnen de rechtsmacht van andere staten. De uitspraak van het Gerechtshof in Den Haag is echter gericht tegen de EOO als geheel, inclusief haar vestigingen in andere staten. Voor Nederland als gastland van de EOO, en vele andere internationale organisaties, vormt de internationaalrechtelijke verplichting tot het waarborgen van immuniteit voldoende belang tot voeging aan de zijde van deze internationale organisatie in deze zaak.
Is het waar dat de Arbeidsinspectie geweigerd wordt en dus niet kan inspecteren bij het Europees Octrooibureau, en dat het de Arbeidsinspectie zelfs niet is toegestaan om inspectiewerkzaamheden uit te oefenen ten aanzien van Nederlandse werknemers van een Nederlands schoonmaakbedrijf? Hoe is gewaarborgd dat de arbeidsomstandigheden volgens de regels worden nageleefd en dat inspecties mogelijk zijn? Welke rol kunt u hierin spelen?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op Kamervragen van de leden Kerstens en Maij (PvdA) over arbeidsomstandigheden bij het Europees Octrooibureau (ingezonden 14 augustus 2014, kenmerk 2014Z12450) ten aanzien van de vraag over de onschendbaarheid van het terrein van de EOO die een arbeidsinspectie zonder instemming van de EOO niet toestaat, en het antwoord van de Staatssecretaris van Economische Zaken op Kamervragen van de leden Tanamal en Kerstens (beiden PvdA) over misstanden bij de Europese Octrooiorganisatie (ingezonden 17 juni 2015, kenmerk 2015Z11521) ten aanzien van de manier waarop Nederland in de Beheersraad van de EOO deze organisatie heeft aangesproken op de ontstane situatie.
Aan welke privacy-regels is het Europees Octrooibureau gebonden? Is dat alleen Europees recht of gelden ook nationale (Nederlandse) privacyregels? Welke privacy-toezichthouder houdt hier toezicht op?
Artikel 20 van het Protocol Inzake Privileges en Immuniteiten van de EOO bepaalt dat de organisatie zal samenwerken met de zetelstaat om de naleving van, onder andere, regelgeving op het gebied van gezondheid, arbeidsomstandigheden en andere soortgelijke nationale wetgeving te faciliteren. Onder dat laatste valt ook regelgeving ten aanzien van privacy. Op grond van de immuniteit van jurisdictie en executie die de EOO toekomt, heeft Nederland geen handhavende bevoegdheden en is er dus ook geen (Nederlandse) toezichthouder op de naleving van privacyregels door de EOO.
Deelt u de mening dat er op Nederland als gastland van het Europees Octrooibureau in Rijswijk een speciale verantwoordelijkheid rust om te interveniëren en er voor te zorgen dat de fundamentele rechten worden gewaarborgd en de regels met betrekking tot arbeidsomstandigheden worden nageleefd?
Nederland is een lidstaat van de EOO. In die hoedanigheid heeft Nederland dezelfde verantwoordelijkheden ten aanzien van het functioneren van de organisatie als alle andere 37 lidstaten. Het EOB is niet alleen in Nederland gevestigd maar ook in andere Europese staten. Het naleven van fundamentele rechten en regels met betrekking tot arbeidsomstandigheden, voor zover van toepassing op de EOO, is van belang voor alle vestigingen van de EOO en gaat, naast de lidstaten in welke de organisatie gevestigd is, evenzeer de andere lidstaten aan. Dit laat onverlet dat Nederland zich in de Beheersraad ingezet heeft en inzet voor verbetering van de situatie en, via een sociale dialoog, het herstellen van de arbeidsrelaties binnen het EOB.
Nu u eerder heeft geantwoord dat het mogelijk is voor lidstaten van Internationale Organisaties en zetelstaten om in dialoog of via de Beheersraad problemen ten aanzien van naleving van regels aan de orde te stellen, en nu u heeft toegezegd dit ook te gaan doen, en zowel via de Beheersraad als in dialoog met het Europees Octrooibureau aan te dringen op een oplossing van het conflict tussen werknemers en het management, wat heeft dit precies opgeleverd?2
Op aandringen van de lidstaten van de EOO is er een dialoog op gang gebracht tussen het management van het EOB (onderdeel van de EOO) en de vakbonden. Doel daarvan was en is om in een dialoog tussen beide partijen te komen tot een betere onderlinge verstandhouding als voorwaarde voor een door personeel en management gedragen verbetering.
Deze dialoog verloopt moeizaam en heeft nog niet geleid tot concrete resultaten. Ook geven berichten in de media over de slechte verhoudingen reden tot zorg. Er is dus alle reden om de vinger goed aan de pols te over de «social dialogue». De Nederlandse delegatie in de Beheersraad onderhoudt daartoe zowel in als en marge van vergaderingen nauwe contacten met het management van het EOB en met andere landen. Als echter blijkt dat interventie door een derde, bijvoorbeeld via mediation, inderdaad wenselijk wordt, dan wil ik mij daar graag, in samenspraak met andere landen, voor inzetten.
Denkt u dat het voldoende is om «zorgen te uiten» over het sociale klimaat en de wederzijdse verharding in de verhouding tussen het topmanagement en het personeel, waarna er een «sociale dialoog» is gestart? Hoe en door wie wordt dit alles in de gaten gehouden? Welke bijdrage kunt u, al dan niet via de vertegenwoordiger, leveren om er voor te zorgen dat dit tot goede resultaten zal leiden waardoor fundamentele rechten worden gewaarborgd?3
Zie ook het antwoord op vraag 9. De Beheersraad neemt een actieve houding aan en heeft mede onder invloed van Nederland duidelijk stelling genomen. Dit alles wordt in de gaten gehouden door en via de Nederlandse vertegenwoordiging in de Beheersraad, waar nodig in en na overleg met andere ministeries.
De Beheersraad, als hoogste lichaam van de EOO, is het forum waarin de lidstaten met de leiding van het EOB discussiëren over het te voeren (toekomstige) beleid en besluiten nemen ter zake. In dit kader wordt natuurlijk ook indringend gesproken over de arbeidsomstandigheden bij het EOB. De Beheersraad kent 38 leden, die ieder één stem hebben. Besluiten worden bij gewone of gekwalificeerde meerderheid genomen.
Het gebrekkige toezicht en de handhavingsaanpak bij zwanendriften |
|
Eric Smaling , Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag op 11 juli 2015 waaruit blijkt dat de politie nauwelijks handhavend optreedt tegen zwanendrifters?
Ja.
Vindt u de werkwijze van de in de uitzending getoonde zwanendrifter een vorm van dierenmishandeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is er dan sprake van een strafbaar feit?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 7 van de Kamervragen van het lid Van Dekken (2015Z14074).
Wat is uw reactie op de aantijging, gedaan in de uitzending, dat de politie niet afkomt op meldingen en burgers ontraadt om aangifte te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de aantijging dat de zwanendrifters niet strafrechtelijk vervolgd worden, maar dat de melder zich moet verantwoorden en het risico loopt strafrechtelijk vervolgd te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de politie voor handhaving verwijst naar de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA), maar dat het NVWA noodnummer regelmatig niet bereikbaar is en dat NVWA-inspecteurs buiten werktijden niet direct ter plaatse kunnen komen? Hoe bent u van plan een betere afstemming tussen de politie en NVWA te realiseren zodat er adequaat kan worden gereageerd op meldingen?
Er is reeds sprake van een goede afstemming tussen de politie en de NVWA. Beide diensten hebben hun eigen bereikbaarheid georganiseerd en geborgd en zijn voldoende bekend met elkaars bereikbaarheidsprocedures. De NVWA is 24 uur per dag telefonisch bereikbaar via haar centrale meldnummer. Meldingen bij de NVWA over zwanendriften worden doorgeleid naar de medewerkers in het veld. Zij zijn indien nodig ook buiten kantoortijden beschikbaar. Met de politie, en overigens ook met gemeenten in het Groene Hart, vindt continu overleg plaats over samenwerking en/of assistentie bij de handhaving op dit gebied. Het is gezien de grootte van het gebied en de aard van de werkzaamheden echter niet eenvoudig voor zowel de politie als de NVWA om zwanendrifters te allen tijde actief aan te treffen en hen op heterdaad te betrappen wanneer zij strafbare feiten plegen.
Deelt u de mening dat de NVWA onvoldoende capaciteit heeft en het noodzakelijk is dat ook de politie de benodigde kennis en instructies verkrijgt en zo bij heterdaad situaties kan optreden? Zo ja, bent u bereid de capaciteit bij de NVWA uit te breiden en de kennis bij de politie te vergroten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. De inzet van de NVWA is op dit moment ruim voldoende. Het toezicht is zo geregeld dat de NVWA binnen afzienbare tijd aanwezig kan zijn om de nodige kennis en expertise te leveren bij heterdaadsituaties die door de politie worden vastgesteld. Ook bij de politie is voldoende kennis en ervaring aanwezig om overtredingen vast te stellen en daartegen op te treden. Er is geen sprake van een gebrekkige handhavingsaanpak. De NVWA is sinds de start van het broedseizoen 2015 begonnen met controles in het buitengebied. Tot nu toe zijn op basis van die controles door RVO.nl 142 dieren bestuursrechtelijk in bewaring genomen bij 2 zwanendrifters en 2 afnemers. Voorts heeft de NVWA recent een last onder dwangsom van € 3.500 verbeurd verklaard bij een zwanendrifter voor het eigenhandig leewieken van 7 knobbelzwanen.
Hoe bent u van plan om op korte termijn het gebrekkige toezicht en de handhavingsaanpak voor zwanendriften te verbeteren en te zorgen dat melders beschermd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er een onmiddellijk verbod dient te komen op het zwanendriften? Kunt u zo spoedig mogelijk een voorstel voor een verbod naar de Kamer sturen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
In haar brief van 1 mei 20151 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken aangekondigd de wettelijke mogelijkheden te bezien om het zwanendriften te verbieden. Over de uitkomst zal zij u in het najaar informeren.
De subsidieregeling beveiliging agrarische bedrijven |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat u een subsidieregeling hebt ingesteld teneinde agrarische ondernemers te stimuleren te investeren in de beveiliging van hun bedrijf?
Er is een eenmalige subsidie toegekend aan de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO Nederland) voor een project dat is gericht op de bewustwording van risico’s op slachtofferschap van criminaliteit bij agrarische ondernemers. Onderdeel van de uitvoering kan, indien van toepassing en ter beoordeling aan LTO Nederland, een tegemoetkoming in de kosten zijn voor te nemen beveiligingsmaatregelen bij (maximaal 1.000) agrarische bedrijven.
Klopt het dat er bij deze subsidieregeling slechts sprake is van één geselecteerde leverancier? Zijn er voorwaarden waar een leverancier aan moet voldoen teneinde in aanmerking te komen voor deze subsidie?
In de subsidieaanvraag heeft de brancheorganisatie LTO Nederland op basis van een enquête onder de leden onderbouwd welke specifieke veiligheidsproblematiek geldt voor de land- en tuinbouwsector. Uit de enquête, die is beantwoord door 700 leden, blijkt ook de behoefte aan veiligheidsmaatregelen. Op basis van die behoefte hebben LTO Nederland en LTO Ledenvoordeel voorlichtingsmateriaal ontwikkeld en een zestal producten geselecteerd die een oplossing bieden voor de problemen. Dit betreft de volgende producten: opritverklikkers, camerabeveiligingssysteem, pinautomaten, hang- en sluitwerk, dieseltankbeveiliging en GPS voertuig volgsysteem. Deze producten worden ieder door een andere leverancier aangeboden. De keuze voor de leveranciers is door LTO Nederland gemaakt.
Deelt u de mening dat een subsidie ten gunste van één bedrijf nadelige economische effecten heeft voor overige bedrijven die gelijksoortige producten en/of diensten aanbieden?
Nee. Zoals ik hiervoor heb aangegeven heb ik een subsidie verstrekt aan de brancheorganisatie. Deze heeft, na raadpleging van haar leden, voor bepaalde producten en leveranciers gekozen. Voorwaarde om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen is het laten uitvoeren van een veiligheidsscan, waarvan een advies door een veiligheidsadviseur deel uitmaakt. Deze scan, die vooralsnog gratis wordt uitgevoerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), kan ook los van het LTO-project door ondernemers worden aangevraagd. Uiteraard staat het ondernemers vrij het advies al dan niet op te volgen en/of voor andere dan de door LTO Nederland geselecteerde producten te kiezen. Voor de goede orde merk ik op dat het LTO-project zich ook richt op niet-leden van LTO Nederland.
Deelt u de mening dat de keuze het subsidiebedrag slechts aan één leverancier toe te kennen de concurrentiepositie van overige leveranciers negatief beïnvloedt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u voorts de mening dat de keuze het subsidiebedrag slechts aan één leverancier toe te kennen de vrij keuze van consumenten negatief beïnvloedt?
Zie antwoord vraag 3.
De voortgang van het centraal aandeelhoudersregister voor besloten- en (niet-beursgenoteerde) naamloze vennootschappen |
|
Ed Groot (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) naar aanleiding van uw brief van 7 juli jl.1 over de ontstane verdere vertraging en de dreigende kostenoverschrijding bij de instelling van het centraal aandeelhoudersregister (CAHR)?2
Ja.
Deelt u de mening dat het CAHR er zo spoedig mogelijk moet komen, in het belang van de voorkoming en de bestrijding van fraude en andere vormen van misbruik van rechtspersonen?
Het belang van beschikbare, actuele informatie over aandeelhouders voor controle toezicht en opsporing is door het kabinet bevestigd (TK 2012/13, 32 608, nr. 4). De betrokken bewindspersonen onderschrijven het belang om snel duidelijk te maken hoe dat het beste kan worden gerealiseerd.
Kunt u een schatting geven van de kostenoverschrijding die dreigt bij instelling van een CAHR bij beheer door de Kamers van Koophandel?
Dat is op dit moment nog niet mogelijk. Het technisch ontwerp van het centraal aandeelhoudersregister wordt getoetst op meerwaarde voor gebruikers en op uitvoerbaarheid en financierbaarheid. Het betreft een complexe aanpassing van ICT-systemen, zowel aan de zijde van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie als van de Kamer van Koophandel. Een mogelijke kostenoverschrijding kan niet eenzijdig worden toegerekend aan de Kamer van Koophandel.
Bent u bereid te onderzoeken of het in bovenvermeld nieuwsbericht genoemde alternatieve CAHR van de KNB, dat is gebaseerd op het Centraal Digitaal Repertorium, een reële mogelijkheid is het CAHR alsnog zo spoedig mogelijk van de grond te krijgen?
Uw Kamer is geïnformeerd dat uitvoering wordt gegeven aan het besluit dat de Kamer van Koophandel is aangewezen als beheerder van het centraal aandeelhoudersregister (TK 2013/14, 32 608, nr. 5). Ik heb u bericht dat daartoe een ontwerp is opgesteld, in nauwe samenwerking met de Kamer van Koophandel en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Dit zal eerst worden beoordeeld; andere stappen zijn op dit moment nog niet aan de orde.
Klopt het dat de KNB bij de stuurgroep CAHR en in een gesprek met u heeft aangegeven het CAHR tegen fors lagere kosten en binnen het huidige investeringsbudget te kunnen realiseren? Wat was uw reactie daarop?
Het is mij bekend dat de KNB nadenkt over een alternatief. Voor mijn reactie verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken of het alternatief van de KNB tevens kan dienen als betrouwbare basis voor het Ultimate Beneficial Owner(UBO)-register?
Het onderzoek hoe het register voor uiteindelijk belanghebbenden het beste vorm kan krijgen is onlangs gestart. De Minister van Financiën heeft het voortouw bij de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn.
De instelling van een CAHR is door uw ambtsvoorganger toegezegd naar aanleiding van een initiatiefnota van het lid/de leden....in 20113; deelt u de mening dat de instelling van een CAHR en in het verlengde daarvan een UBO register al veel te lang heeft geduurd en dat nu knopen moeten worden doorgehakt? Wanneer valt de definitieve besluitvorming te verwachten?
Het belang van betrouwbare aandeelhoudersinformatie voor controle, toezicht en opsporing onderschrijf ik en ik heb begrip voor teleurstelling over het feit dat besluitvorming is uitgesteld. Over de reden van het uitstel heb ik u geïnformeerd (TK 2015/16, 32 608, nr. 7) dat na een grondige inventarisatie een scherper beeld is ontstaan van de omvang en complexiteit die gemoeid is met het realiseren van een centraal aandeelhoudersregister. Om inhoudelijk te kunnen beoordelen in welke uitwerking het centraal aandeelhoudersregister meerwaarde voor de gebruikers biedt, is meer onderzoek en dus tijd gemoeid. Daarnaast is het van belang dat de samenhang met een register voor uiteindelijk belanghebbenden kan worden bepaald. Mijn inschatting is dat dit najaar nadere besluitvorming kan plaatsvinden.
De arrestatie van Carvajal en dreigende inval van Venezuela op Aruba |
|
Wassila Hachchi (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Bijna oorlog met Venezuela» en «De oorlogsschepen rukten al op naar de Arubaanse kust»?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichten.
Klopt het dat Minister-President Rutte zich heeft laten ontvallen «We kunnen godverdomme geen crisis in een crisis hebben»? Zo nee, wat waren dan zijn woorden?
De kwestie is intern besproken tussen de direct betrokken leden van het kabinet. Over exacte bewoordingen doet het kabinet geen uitspraken.
Heeft het voorkomen van een diplomatieke crisis tijdens het oplossen van een andere crisis, zoals de uitspraak van de Minister-President aangeeft, voorop gestaan tijdens het afwikkelen van de zaak Carvajal? Stond deze benadering en houding van het zo snel mogelijk wegwerken van deze crisis rondom Carvajal in zulke mate bovenaan prioriteitenlijst dat het recht geobstrueerd mocht worden?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft zich uitsluitend gebaseerd op verplichtingen die voortvloeien uit bepalingen van internationaal recht (het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963). Na juridisch onderzoek is door de Minister van Buitenlandse Zaken de conclusie getrokken dat de heer Carvajal Barrios immuniteit genoot. Op grond van die immuniteit is de heer Carvajal Barrios vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Heeft de Arubaanse kustwacht op 27 juli 2014 wel of geen alarm geslagen over vier Venezolaanse oorlogsschepen die de kust naderden? Indien wel, wat heeft u met deze melding gedaan?
De Kustwacht in het Caribisch Gebied en de Marine houden in het kader van hun taakuitvoering in het Caribisch gebied de scheepsbewegingen rond de eilanden nauwlettend in de gaten. De Kustwacht heeft zondag 27 juli 2014 voor de kust van Aruba en Curaçao, buiten de territoriale wateren, Venezolaanse marineschepen gesignaleerd. De eenheden waren, door Venezolaanse territoriale wateren, in transit van Maracaibo naar hun thuishaven Puerto Cabello. Na onderzoek bleek dit een gangbare route.
Klopt het dat er sprake was van een militaire dreiging vanuit Venezuela, gezien het feit dat er verschillende Venezolaanse marineschepen richting Aruba voeren? Zo ja, kunt u toelichten waarom u een jaar geleden in antwoord op vragen van de leden Sjoerdsma en Hachchi schreef dat er geen militaire bedreigingen zijn geuit?2
Er zijn geen militaire bedreigingen geuit.
Klopt het dat de Venezolaanse marineschepen zich bevonden binnen de territoriale wateren van Aruba? Zo nee, hoe ver bevonden zij zich buiten deze wateren?
De Venezolaanse marineschepen bevonden zich in Venezolaanse territoriale wateren.
Klopt de berichtgeving dat Venezuela heeft gedreigd met «verregaande diplomatieke en economische sancties»? Zo ja, welke sancties precies betroffen dit? Heeft dit dreigement een rol gespeeld in uw besluit om Carvajal weer heel snel vrij te laten?
Venezuela heeft geprotesteerd tegen de arrestatie van de heer Carvajal Barrios en heeft aangegeven dat sprake was van inbreuk op internationaal recht. Zoals gesteld in antwoord 3 heeft de regering zich uitsluitend gebaseerd op verplichtingen die voortvloeien uit bepalingen van internationaal recht (het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963). De vrijlating van de heer Carvajal Barrios door de autoriteiten van Aruba is gebaseerd op de conclusie van juridisch onderzoek naar de immuniteit van betrokkene.
Kunt u toelichten waarom er eerst op «hoog ambtelijk niveau» is aangegeven dat Carvajal «geen enkele (diplomatieke) immuniteit» genoot, en later werd besloten dat dit toch het geval was?
Er is één formele conclusie over de immuniteit van de heer Carvajal Barrios getrokken en deze is door de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken officieel gecommuniceerd aan de autoriteiten van Aruba.
Had het feit dat Venezuela de procedure met betrekking tot het verzoek tot aanstelling van Carvajal als consul-generaal incorrect heeft gevolgd, niet moeten leiden tot uitleg dat Carvajal geen diplomatieke immuniteit genoot? Zo nee, is er precedent voor de uitleg dat Carvajal toch diplomatieke immuniteit genoot, ondanks het feit dat hij niet was aangesteld als consul-generaal?
De Venezolaanse regering meende dat de nota waarin de heer Carvajal Barrios werd aangewezen als consul-generaal op Aruba via de juiste weg was ingediend. Ingevolge artikel 13 van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963 kan het hoofd van een consulaire post, in afwachting van de verlening van het exequatur, voorlopig tot de uitoefening van zijn werkzaamheden worden toegelaten. In dat geval geniet die persoon de immuniteiten die het verdrag aan consuls-generaal toekent. Zoals gesteld in de beantwoording van Kamervragen van Sjoerdsma en Hachchi (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2686) is de Minister van Buitenlandse Zaken na juridische duiding van de feitelijke situatie tot de conclusie gekomen dat Venezuela er, onder de omstandigheden van dat geval, op mocht vertrouwen dat de heer Carvajal Barrios voorlopig tot de werkzaamheden van consul-generaal was toegelaten. Hij genoot derhalve de immuniteiten die voortvloeien uit de functie van consul-generaal. Het komt zeer regelmatig voor dat een consul-generaal in afwachting van verlening van het exequatur al met zijn werkzaamheden aanvangt, en dat hij dan de immuniteiten geniet die het verdrag aan consuls-generaal toekent.
Kunt u volledig, exact en helder toelichten wat, volgens u, de gang van zaken en de beweegredenen zijn geweest om Carvajal eerst te arresteren, enkele dagen later tot het besluit te komen dat hij toch diplomatieke immuniteit genoot, op basis van welke gronden dit besluit tot stand kwam, en uw besluit om Carvajal weer vrij te laten? Kunt u daarbij ook ingaan op de vraag of het klopt het dat het besluit vanuit Aruba om de heer Carvajal te arresteren, evenals de verlenging van zijn aanhouding, is afgestemd met de bevoegde instanties in Nederland? Kunt u tevens een tijdlijn schetsen van wanneer u op de hoogte was van de arrestatie van Carvajal, wanneer u besloot dat hij toch diplomatieke immuniteit genoot, en wanneer u vervolgens besloot hem vrij te laten?
De heer Carvajal Barrios is op 23 juli 2014, op basis van een verzoek om voorlopige aanhouding van de Verenigde Staten, aangehouden door de autoriteiten van Aruba. Rechtshandhaving is een autonome bevoegdheid van het land Aruba. Diplomatieke en consulaire relaties, inclusief immuniteit, zijn bevoegdheden van het Koninkrijk. Alleen de Minister van Buitenlandse Zaken is bevoegd daarover een beslissing te nemen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd na aanhouding van de heer Carvajal Barrios op de hoogte gesteld van de situatie. Op basis van juridisch onderzoek heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 27 juli geconcludeerd dat de heer Carvajal Barrios immuniteit genoot op grond van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963. Dit is door de regering aan de Arubaanse autoriteiten gecommuniceerd. Daarnaast is aan Venezuela aangegeven dat de heer Carvajal Barrios persona non grata werd verklaard. Op grond van zijn immuniteit is de heer Carvajal Barrios op 27 juli vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Kunt u volledig, exact en helder toelichten wat er precies is gebeurd met Carvajal, nadat deze werd opgepakt en er een uitleveringsverzoek kwam van de Verenigde Staten?
Zie antwoord op vraag 10. De regering heeft geen uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten ontvangen.
Is de heer Carvajal nog steeds persona non grata in het Koninkrijk der Nederlanden?
Ja.
Hoe verhoudt de diplomatieke immuniteit van de heer Carvajal zich tot het feit dat hij persona non grata is verklaard voor en door het Koninkrijk der Nederlanden? Op welke rechtsbasis is dit verenigbaar met elkaar?
De heer Carvajal Barrios genoot op grond van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963 de immuniteit van een consul-generaal tot het moment dat hij het grondgebied van het Koninkrijk had verlaten. Op grond van artikel 23 van hetzelfde Verdrag mag het Koninkrijk te allen tijden de zendstaat ervan in kennis stellen dat een consulaire ambtenaar persona non grata is.
Vindt u het slim, verstandig en te rechtvaardigen dat u hebt besloten Carvajal vrij te laten, gezien de diverse beschuldigingen die over hem zijn geuit inzake drugshandel en criminaliteit, én het feit dat de Verenigde Staten om zijn uitlevering verzocht vanwege deze drugshandel?
Het Koninkrijk dient zich aan internationale rechten en verplichtingen te houden, inclusief het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963. Op grond van zijn immuniteit is de heer Carvajal Barrios op 27 juli vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Heeft het vrijlaten van Carvajal enige invloed gehad op de betrekkingen tussen Nederland en de Verenigde Staten, dan wel Aruba en de Verenigde Staten? Zo ja, welke?
Nee.
Bent u nog steeds van mening dat er geen aanleiding is voor verdere acties om de dreiging uit Venezuela het hoofd te bieden, zoals u vorig jaar antwoordde op eerdere vragen?3
Ja.
In hoeverre wordt de relatie tussen Nederland en Venezuela gedomineerd door handelsbelangen, in het bijzonder de belangen van Shell? Heeft u voldoende oog voor de mensenrechtenschendingen, de corruptie, het oppakken van oppositieleden, het ondermijnen van de democratie door president Maduro, de mensenhandel en de drugssmokkel?
In de bilaterale relatie met Venezuela zijn zowel politieke, mensenrechten- en handelselementen van belang.
Hoe vaak heeft u sinds het voorval met de heer Carvajal gesproken met uw Venezolaanse ambtgenoot, dan wel andere vertegenwoordigers van de Venezolaanse regering? Hoe vaak heeft u daarbij dit voorval ter sprake gebracht en uw ongenoegen geuit over de gang van zaken, en wat was daarop de reactie van Venezuela?
Na het verlaten van Aruba door de heer Carvajal Barrios, beschouwt de regering dit als een bilaterale zaak tussen de Verenigde Staten en Venezuela. Met Venezuela is gesproken over de te volgen procedures rondom aanmelding van consuls-generaal en de bevoegheidsverdeling binnen het Koninkrijk met betrekking tot het diplomatieke verkeer.
Kunt u zo vriendelijk zijn om al deze vragen afzonderlijk van elkaar te beantwoorden?
Ja.
De uitzending van EenVandaag over zwanendrifters |
|
Dion Graus (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u het het onderdeel «Zwanendrifters: politie grijpt nauwelijks in» van het programma EenVandaag gezien?1
Ja.
Wat vindt u van het optreden, dan wel het achterwege blijven daarvan, van de politie?
Geweldsdelicten vallen onder de noemer High Impact Crimes. Wanneer mensen aangifte willen doen van bedreiging of mishandeling, dan wordt dit door de politie opgenomen. Dit is ook gebeurd en er zijn meerdere processen-verbaal ingediend bij het OM. Ook de aangifte van de dierenarts is opgenomen, onderzocht en doorgegeven aan het OM. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 7 van de Kamervragen van het lid Van Dekken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3173).
Deelt u de mening dat het volstrekt onbegrijpelijk is dat de politie niet optreedt tegen de verbale bedreiging van de betreffende dierenarts en de omwonenden die de zwanendrifters verzoeken zich niet te begeven op hun terrein? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Valt mishandeling onder de noemer High Impact Crime en is de bestrijding daarvan een topprioriteit van het kabinet? Deelt u de mening dat het dan ook volstrekt onbegrijpelijk is dat de politie niet optreedt tegen de mishandeling van de dierenarts en zelfs haar aangifte daartoe niet meteen opneemt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen teneinde ervoor te zorgen dat de betreffende dierenarts en de omwonenden niets meer te vrezen hebben van die criminele zwanendrifters die zich buiten de grenzen van de wetgeving en van de aan hen verstrekte vergunning begeven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 7 van de Kamervragen van het lid Van Dekken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3173).
Wat gaat u doen teneinde de dierenmishandeling door deze lieden te stoppen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat de dierenpolitie weer ingevoerd dient te worden, aangezien dat veel beter is dan slechts een algemene taakstelling waarmee er niet voldoende mankracht en deskundigheid is om adequaat tegen dergelijke dierenbeulen op te treden? Zo nee, waarom niet?
Conform de wens van uw Kamer (motie Berndsen-Kuiken)2, wordt de functie van dierenpolitie ingevuld als taakaccent, zodat de agenten tevens behouden blijven voor het overige politiewerk. Zoals de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie onder meer heeft aangegeven tijdens het AO huiselijk geweld en dierenwelzijn van 16 oktober 2014, voorziet het inrichtingsplan van de politie in 180 taakaccenthouders aan het einde van de personele reorganisatie en waren er destijds al 160 taakaccenthouders. Mijns inziens zorgt dit voor voldoende mankracht en deskundigheid om adequaat op te treden tegen dierenmishandeling.
Het bericht ‘Oproep tot ‘jihadbendes’ in Europa |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Oproep tot «jihadbendes» in Europa»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de oproepen aan moslims om zich te bewapenen, banden van politiewagens lek te steken, de politie te bekogelen met stenen, te infiltreren in criminele bendes, juweliers te overvallen, pinautomaten op te blazen, creditcards te stelen, zelfmoordbomvesten te maken, kinderen te recruteren en militaire jihadbendes te vormen, om daarmee een machtsfactor van betekenis in het Westen te vormen?
Het kabinet neemt de dreiging die van het gewelddadig jihadisme uitgaat uiterst serieus. Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme beschrijft de brede aanpak hiervan, waarbij zowel de harde kern van extremisten wordt bestreden, als de verspreiding van het gewelddadige gedachtengoed wordt tegengegaan, door een strafrechtelijke en/of bestuurlijke aanpak. Bij de bestrijding van de gewelddadige jihadistische beweging in Nederland is het zaak om nieuwe aanwas van deze beweging te voorkomen door het tegengaan van radicalisering en het wegnemen van de voedingsbodem.
De woordvoerder van de NCTV heeft gereageerd op de in het artikel genoemde geschriften en deze als «jihadistische propaganda» gekwalificeerd. Er is momenteel geen aanleiding om de reactie van de NCTV-woordvoerder te herzien.
Deelt u de mening dat we in Nederland met de grote invloed van de islam een megaprobleem hebben, of ziet u de islam nog steeds als verrijking?
De islam kent in Nederland dezelfde nationale en internationale mensenrechtelijke bescherming als andere godsdiensten of levensovertuigingen. Op grond van artikel 6 van de Grondwet heeft een ieder het recht om zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Het recht op de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging is ook vastgelegd in artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.
Neemt u, gezien de door u erkende invloed die internet heeft op de radicalisering van moslims, de in het artikel genoemde geschriften wèl serieus, in tegenstelling tot de woordvoerder van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Groeit door dit soort publicaties bij u eindelijk het inzicht dat Nederland gedeïslamiseerd dient te worden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel ‘De 7 plagen van het ministerie van Veiligheid & Justitie’ |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «De 7 plagen van het Ministerie van Veiligheid & Justitie» waarin is beschreven wat er aan de hand is op dit grote departement waar het de afgelopen tijd vaak ernstig mis ging?1
Ik heb kennisgenomen van het betreffende artikel en constateer dat het artikel feiten met meningen vermengt, waardoor een onjuist beeld ontstaat van de werkelijkheid (zie ook het antwoord op vraag2. Over de genoemde zaken die in de inleiding van het artikel worden genoemd onder de noemer «reeks incidenten» is uw Kamer eerder per separate brief geïnformeerd en kortheidshalve verwijs ik daarnaar voor mijn reactie.3
Staan er volgens u feiten in dit artikel beschreven die niet juist zijn? Zo ja, welke en waarom zijn deze feiten volgens u onjuist?
Ja, het artikel vermengt feiten met meningen. Ik herken mij bijvoorbeeld niet in de bewering in het artikel dat problemen «taboe» zijn of dat we in een «vijandige omgeving» opereren dan wel last hebben van «vijanddenken». Ook de bewering dat er sprake is van een «bewuste verdoezeling» van de hoogte van het bedrag van de ontnemingsschikking met Cees H. is voorbarig. De Commissie Oosting onderzoekt momenteel deze kwestie en zal hierover helderheid gaan verstrekken. Ook de aan mijn voorganger toegeschreven «obsessieve» kordaatheid is een mening en geen feit.
Herkent u zich geheel of enigszins in de oorzaken die in het artikel genoemd worden voor de problemen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zoals desinteresse voor bedrijfsvoering, fixatie op incidentenmanagement en defensief handelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In plaats van desinteresse heeft mijn departement de afgelopen jaren juist veel aandacht besteed om de bedrijfsvoering op orde te krijgen. Zo is bijvoorbeeld het financieel beheer, na de invoering van het financieel informatiesysteem Leonardo, op orde gebracht. Deze verbeteringen worden ook onderkend door de Auditdienst Rijk die in haar auditrapport 2014 in de inleiding schrijft: «de centrale boodschap van dit rapport is dat het departement in 2014 stappen heeft gezet en resultaten heeft bereikt in de verdere uniformering van de departementale bedrijfsvoering. Deze zijn zichtbaar over het gehele spectrum van de bedrijfsvoering».
Zoals is beschreven in het artikel heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie inderdaad relatief veel te maken met incidenten die gemanaged moeten worden. Ik zou dat echter geen fixatie op incidentenmanagement willen noemen. Ook herken ik mij niet in het beeld dat er op het departement sprake is van defensief handelen. Het departement streeft er naar zo open en transparant mogelijk te opereren. Tegelijkertijd functioneert het departement in een omgeving waarin bij uitstek het zorgvuldig omgaan met informatie geboden is.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat uit gesprekken met direct betrokkenen en interne documenten het beeld oprijst van een departement dat vóór alles gericht is op behoud van imago, dat alles wat misgaat moet worden geneutraliseerd, dat het managen van de beeldvorming veel tijd en energie kost die niet besteed kan worden aan de publieke taak en dat problemen taboe zijn en daarom vooruitgeschoven in plaats van opgelost worden?
Het beeld dat volgens het artikel oprijst, strookt in het geheel niet met mijn ervaringen die ik tot nu toe heb opgedaan op het departement van Veiligheid en Justitie. Er wordt hard gewerkt aan de taken waarvoor Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is. Daarbij merk ik op dat de genoemde bronnen – de opgevoerde betrokkenen – zich niet bij mij hebben gemeld.
Wat is uw reactie op de stelling dat de rechtvaardigheid en de zorgvuldigheid op het departement te vaak opgeofferd zijn aan het uitstralen van veiligheid en feilloosheid, hetgeen minder ruimte betekent voor reflectie en balans in het uitvoeren van justitieel beleid?
Deze stelling onderschrijf ik niet. De thema’s veiligheid en rechtsstaat horen nadrukkelijk bij elkaar. Van oudsher is bescherming van mensen tegen criminaliteit en andere aantastingen van hun veiligheid een kerntaak van de overheid. Die bescherming moet plaatsvinden op een manier die zorgvuldig, correct en rechtvaardig is. Veiligheid en Justitie bewaakt de balans tussen deze belangen. We werken met succes aan o.a. het terugdringen van de criminaliteit. Tegelijkertijd werken we aan onderhoud, modernisering en versterking van de rechtsstaat, opdat deze beter kan voldoen aan de hoge eisen die de samenleving stelt. Het komt nu vooral aan op uitvoering en implementatie van datgene wat beleidsmatig de afgelopen jaren in gang is gezet. Hierbij wordt terdege rekening gehouden met het absorptievermogen in de uitvoering. Dit zal goed worden gemonitord.
Is de enorme organisatie van bijna 100.000 mensen naar uw mening nog goed bestuurbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het departement van Veiligheid en Justitie is goed bestuurbaar merk ik uit mijn ervaring als Minister. Juist de combinatie veiligheid en justitie vult elkaar goed aan. Dat neemt niet weg dat er in mijn organisatie veel gebeurt dat individuele personen raakt en de gemoederen in de samenleving danig bezig houdt. Niet voor niets staat bij mijn departement de zin «recht raakt mensen» centraal. De roering die dit soms, ook in de publiciteit, met zich meebrengt moet echter niet verward worden met onbestuurbaarheid. Daarvan is geen sprake.
Wat is uw reactie op de stelling dat er eigenlijk niet genoeg geld is voor alle taken die het ministerie op zich neemt, waardoor niemand zijn werk echt naar believen kan uitvoeren?
Het Kabinet heeft een aantal keuzes gemaakt in het op orde brengen van de Rijksbegroting. Dit betekent ook dat in de VenJ-begroting scherpe keuzes gemaakt zijn. Voor de onderbouwing van de keuzes die hierin gemaakt zijn, verwijs ik naar de VenJ-begroting 2016.
Zou de bewering kunnen kloppen dat sluimerende, langlopende problemen in de bedrijfsvoering die niet direct het imago van de bewindspersonen bedreigen niet tijdig de ambtelijke top bereiken, mede omdat de afstand tussen de werkvloer en de ambtelijke top in zo’n grote organisatie groot is en omdat in de kring rond de Minister de dagelijkse waan overheerst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze denkt u dit tegen te kunnen gaan?
Nee, indien er problemen zijn in de bedrijfsvoering bereiken die wel degelijk de ambtelijke top en wordt er actie ondernomen. Dit blijkt ook uit het rapport van de Algemene Rekenkamer uit mei 2015, waarin de Rekenkamer concludeert dat het financieel systeem en de administratie in 2014 duidelijk is verbeterd ten opzichte van de jaren daarvoor. De Rekenkamer constateert ook dat het aantal foutieve boekingscoderingen in het systeem aanzienlijk is afgenomen en dat het ministerie in 2014 voldoet aan de rijksbrede norm dat 90% van alle facturen op tijd moet zijn betaald (in 2013 werd dat percentage nog niet gehaald).
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De opvang van geradicaliseerde meisjes en jongens in jeugdzorginstellingen |
|
Brigitte van der Burg (VVD), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoeveel minderjarigen inmiddels zijn onderschept met plannen om af te reizen naar Syrië of Irak, uitgesplitst naar meisjes en jongens? Kunt u ook aangeven hoeveel minderjarige meisjes en hoeveel jongens zijn teruggekeerd zijn uit Syrië of Irak?
Tot en met 1 juli 2015 zijn circa 200 Nederlanders met jihadistische intenties uitgereisd naar Syrië of Irak met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie in de strijdgebieden aldaar. Van deze groep zijn er circa 35 naar Nederland teruggekeerd en circa 37 gesneuveld. Dat betekent dat er op dit moment nog circa 130 Nederlanders met jihadistische intenties in Syrië of Irak verblijven. Over individuele gevallen of verdere uitsplitsing doet het kabinet geen mededelingen. In de periode februari 2013 tot 24 juni 2015 zijn bij de Raad voor de Kinderbescherming 49 unieke aan jihadisme gerelateerde kindzaken in onderzoek genomen. Het ging om 32 kinderen in gezinsverband en om 17 individuele minderjarige potentiële vertrekkers.
Waar vindt opvang van deze jongeren na onderschepping of terugkeer plaats indien er geen sprake is van een strafrechtelijke traject? Klopt het dat deze opvang plaatsvindt in reguliere jeugdzorginstellingen?
Het klopt dat deze opvang plaats kan vinden in reguliere jeugdhulpinstellingen. Dit gebeurt als de gemeentelijk georganiseerde toegang (wijkteam of ander toegangsorgaan) jeugdhulp inschakelt.
Acht u het wenselijk dat geradicaliseerde jongeren vermengd worden met de reguliere populatie van jeugdzorginstellingen zonder dat ze eerst gederadicaliseerd zijn? Ziet u hierbij geen risico op overdracht van radicale denkbeelden? Hoe groot acht u het risico op overdracht en waarop baseert u dat?
Er is op dit moment geen gescheiden opvang voor geradicaliseerde jongeren. Mij zijn geen signalen bekend dat daar binnen de jeugdhulp behoefte aan is. Instellingen voor jeugd- en opvoedhulp bieden een pedagogisch leefklimaat. Bepalende aspecten daarvoor zijn de relatie tussen de groepsopvoeder en de jongere, de opvoeding en verzorging, en de bejegening, de behandeling en sfeer in de groep. Het risico van overdracht van radicale denkbeelden bestaat, maar is beheersbaar. Op dit moment vindt de opvang en behandeling plaats binnen reguliere programma’s en waar nodig betrekken de instellingen kennis en kunde van buiten. De Raad voor de Kinderbescherming, die voor deze jongeren vaak de instantie is die de machtiging aanvraagt, is voortdurend in gesprek met de jeugdhulp om te bezien wat de beste aanpak is voor deze jongeren binnen de jeugdhulp.
Bent u voornemens om gescheiden opvang in te richten voor geradicaliseerde jongeren? Zo ja, waar en aan welke voorwaarden moet dit voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke beschikbare trajecten zijn er voor deradicalisering? Welke beschikbare trajecten worden ingezet en met welke frequentie?
Hoe worden deze trajecten gefinancierd? Ten laste van welke begroting komen deze gelden?
Kunt u uitspraken doen over de effectiviteit van deze deradicaliseringstrajecten? Zo nee, op welke termijn kunt u dit wel? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Voor welke doelgroepen worden deze trajecten ingezet en welke organisaties kunnen er een beroep op doen?
Het bericht ‘Terrorist sprak in moskee’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft het openbaar ministerie (OM) inmiddels kunnen identificeren of de gesignaleerde man die tweemaal een lezing verzorgde in de Al Houda moskee in Geleen, inderdaad Abdallah Ouaboer uit Maaseik betreft?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de wenselijkheid en toelaatbaarheid van het optreden van deze veroordeelde terrorist in een moskee op Nederlands grondgebied? Deelt u de mening dat haatpredikers geweerd moeten worden uit gebedshuizen, conform uw eigen actieplan jihadisme?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft uit de media vernomen dat de heer Abdallah Ouaboer in de Al Houda moskee te Sittard aanwezig zou zijn geweest. De politie heeft de door de media beschikbaar gestelde beelden geanalyseerd. Uit die analyse is gebleken dat niet vastgesteld kan worden dat de persoon die hierop zichtbaar is Ouaboer betreft. Nu op grond van het politieonderzoek geen aanwijzingen naar voren kwamen voor strafbare feiten is er geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Ten aanzien van de heer Fouad el Bouch (ook Abu Hafs genoemd) heeft het OM eveneens uit de media vernomen dat hij in de Al Houda moskee te Sittard-Geleen aanwezig zou zijn geweest. Nu er op grond van politie-informatie geen aanwijzingen naar voren kwamen voor strafbare feiten, is geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
In algemene zin wil ik hier aan toevoegen dat iemand die in het verleden is veroordeeld en daarna zijn straf heeft uitgezeten, geen rechten kan worden ontzegd. Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand na zijn veroordeling en het voldoen aan zijn straf opnieuw activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties, zoals de AIVD, de politie of het OM.
Met betrekking tot de wenselijkheid en toelaatbaarheid van deze optredens en het weren van extremistische predikers is het kabinet helder. De vrijheden van godsdienst, meningsuiting en vereniging zijn essentieel voor onze democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Maar deze vrijheden zijn niet onbeperkt. Zij vinden hun grens als de vrijheden van anderen in het gedrang komen, als mensen aanzetten tot haat of geweld of als de veiligheid in het geding komt. Oproepen tot een gewapende strijd, geweld of haatzaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten, of het verkondigen van een anti-integratieve en/of antidemocratische boodschap, kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Het kabinet is daarom van mening dat het niet acceptabel is als moskeebesturen sprekers uitnodigen met onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen. In de afgelopen periode is de dialoog over wat acceptabel is en wat niet, beter op gang gekomen en dit heeft geleid tot een bewustere houding van veel moskeebesturen bij het uitnodigen van sprekers.
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft het kabinet gesteld radicalisering te willen tegengaan door verspreiders van jihadistische propaganda aan te pakken en te verstoren. In de lokale driehoek maakt de burgemeester, samen met de politie en het OM, de afweging of er sprake is van mogelijke lokale maatschappelijke onrust en/of (potentiële) lokale openbare orde verstoringen, en vervolgens of er op basis daarvan maatregelen genomen moeten worden. Sprekers of predikers die rechtmatig in het Schengengebied verblijven, worden daartoe beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, eventueel via strafrechtelijke weg. Daarnaast wordt vanuit dit Actieprogramma ingezet op het stimuleren van debat in de samenleving en gemeenten kunnen vanuit het Actieprogramma ondersteuning krijgen in het opbouwen maatschappelijke netwerken en bij het aangaan van dat maatschappelijke debat en dialoog met moskeebesturen. Wanneer er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties.
Heeft het OM ook contact opgenomen met mensen die Ouaboer persoonlijk in de moskee hebben gezien om meer informatie voor deze identificatie te vergaren alsmede meer te weten te komen over het optreden van Ouaboer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het OM de beschikbare beelden geanalyseerd van de betreffende lezingen? Kunt u de strekking daarvan weergeven, alsmede aangeven of de inhoud ervan het OM aanleiding geeft tot het instellen van strafrechtelijke vervolging?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of deze prediker de afgelopen twee jaar ook in andere moskeeën in Nederland lezingen heeft gegeven?
Op dit moment is bij mij geen informatie bekend over lezingen in andere moskeeën door deze personen.
Heeft het OM contact opgenomen met het moskeebestuur om het optreden van Ouaboer nader te bespreken? Heeft het Contactorgaan Moslims & Overheid (CMO) contact opgenomen met het moskeebestuur om deze lezingen aan de orde te stellen?
Het OM heeft geen contact opgenomen met het moskeebestuur. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 11. Of het CMO in deze aangelegenheid contact heeft gehad met desbetreffende moskeebestuur is mij niet bekend.
Heeft er voorafgaand aan de lezingen contact plaatsgevonden tussen de burgemeester, politie en het OM over het optreden van Ouaboer? Zo ja, wanneer en wat is hieruit voortgekomen? Is het waar dat de burgemeester van Geleen niet, dan wel verkeerd, is geïnformeerd door de politie en het OM voorafgaand aan de lezingen en dat het OM en de politie niet op de hoogte waren wie deze spreker was?
Het OM en politie hebben in beide gevallen via de media vernomen van de vermeende aanwezigheid van deze personen in de Al Houda moskee te Sittard-Geleen. Ik zal echter niet nader ingaan op de mate en wijze waarop informatie is gedeeld tussen betrokken instanties.
Heeft er voorafgaand aan de lezingen informatie-uitwisseling tussen de politie, het OM en/of lokaal bestuur met de Belgische en/of andere buitenlandse autoriteiten plaatsgevonden? Zo ja, wat is hieruit voortgekomen aangezien de lezingen toch doorgang hebben gevonden? Zo nee, waarom niet en hoe valt dit te plaatsen in het kader van het actieplan Jihadisme, waarin ook de grensoverschrijdende aanpak een belangrijke rol speelt?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u inzicht verschaffen over de wijze waarop de financiering van de Al Houda moskee en haar activiteiten plaatsvindt? Heeft u signalen dat ook bij deze moskee sprake is en/of was van sponsorwerving door radicale haatpredikers?
Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten, zoals fondsenwerving ten behoeve van strafbare feiten, ontplooit of zal ontplooien die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties, zoals de AIVD, de politie of het OM. Indien er in specifieke gevallen ernstige vermoedens rijzen van beïnvloeding middels buitenlandse financiering, die raakt aan de democratische rechtsorde dan wel de nationale veiligheid, hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de taak om die beïnvloeding te onderzoeken. Over individuele gevallen kan de AIVD in het openbaar echter geen uitspraken doen. Bij mij is op dit moment geen informatie bekend over de wijze waarop de Al Houda moskee haar activiteiten financiert. Ook zijn bij mij geen signalen bekend dat bij deze moskee sprake is en of was van sponsorwerving door extremistische predikers.
Is het waar dat in de Al Houda in april jl. ook de omstreden prediker Fouad el Bouch gesproken heeft?2
Bij de gemeente Sittard-Geleen zijn in april 2015 signalen binnen gekomen dat in moskee Al Houda Fouad el Bouch (ook Abu Hafs genoemd) zou komen spreken. De gemeente en haar partners hebben deze signalen onderzocht. Op basis van informatie van de politie en het OM is destijds besloten niet strafrechtelijk in te grijpen. Wel is deze situatie door de burgemeester aangegrepen om, nogmaals bij het bestuur van de Al Houda moskee, aan te geven dat onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen geen plek verdienen in de gemeente Sittard-Geleen. Het moskeebestuur heeft in dat gesprek aangegeven die stelling te onderschrijven.
Wat is de rol van het CMO bij de wijze waarop het moskeebestuur van Al Houda omgaat met het uitnodigen van sprekers en financiering van haar activiteiten?
In het algemeen adviseert het CMO desgevraagd moskeebesturen over gastsprekers die zij willen uitnodigen. Ook kan het CMO in het voor- en natraject een faciliterende rol spelen in het contact tussen gemeenten en moskeebesturen/islamitische organisaties.
Kunt u de vragen 1 en 4 tot en met 8 ook beantwoorden met betrekking tot het optreden van Fouad el Bouch in de Al Houda moskee?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Voormalig Paleis van Justitie in handen omstreden vastgoedman’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Voormalig Paleis van Justitie in handen omstreden vastgoedman»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de directeur-eigenaar van projectontwikkelaar M7 zonder problemen de Bibob-toetsing heeft doorstaan teneinde het voormalig paleis van justitie in Amsterdam namens M7 te kunnen overnemen van het Rijk?
Ja.
Hoe beoordeelt u deze voorgenomen verkoop en Bibob-toetsing in het licht van de opmerking van uw voorganger dat bij schikkingen in fraudezaken met vastgoed sprake is van een publieke schuldbekentenis?2
Ik sluit mij aan bij het gegeven antwoord van mijn ambtsvoorganger op een gelijkluidende vraag van het Tweede Kamer lid Gesthuizen (Kamervragen 2011Z08779, vraag 3), nl. een transactie heeft in gevallen als deze het praktische gevolg, dat de transactie wordt vermeld op het strafblad van betrokkene.
Op welke wijze is in deze Bibob-toetsing een afweging gemaakt tussen het justitieel verleden van de betrokkene, meer specifiek de getroffen schikking met het openbaar ministerie (OM), en het belang van integer zaken doen vanuit overheidszijde?
Op de gegevens, verkregen krachtens de Wet Bibob en daarop te baseren advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) berust gelet op art. 28, tweede lid, van de Wet Bibob een geheimhoudingsplicht. Ik kan derhalve niet op de specifieke inhoud van het Bibob-advies ingaan. In algemene zin kan ik wel aangeven dat eventuele verdenkingen die met een transactie zijn afgedaan bij beoordelingen op grond van de Wet Bibob worden betrokken.
Wat kunt u in het algemeen zeggen over de wijze waarop het justitieel verleden, meer specifiek de getroffen schikking met het OM, wordt meegewogen in de Bibob-toetsing?
Het Landelijk Bureau Bibob bevraagt tijdens zijn onderzoek uiteraard informatiebronnen bij onder meer het Openbaar Ministerie, de Politie en de Belastingdienst. Het Landelijk Bureau Bibob betrekt tevens eventuele antecedenten van financiers en zakelijke samenwerkingsverbanden bij het uit te brengen advies aan het Rijksvastgoedbedrijf. In algemene zin kan ik aangeven dat verdenkingen die met een transactie zijn afgedaan bij beoordelingen op grond van de Wet Bibob betrokken worden. Als er sprake is van een transactie is in beginsel sprake van – in Bibob-termen – een «ernstig vermoeden» ten aanzien van het feit waarvoor een schikking is getroffen. Dit «ernstige vermoeden» kan worden betrokken bij de beoordeling van het gevaar. Dit leidt niet per definitie tot de conclusie dat er sprake is van een «ernstig gevaar». Op grond van de Wet Bibob zijn namelijk bijvoorbeeld ook het aantal van de (vermoedelijk) gepleegde strafbare feiten en de grootte van het daarmee verkregen voordeel van belang.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de verkoop van het voormalig paleis van justitie in Amsterdam aan M7 en de ontwikkeling van een hotel op deze locatie?
De verkoop is volledig afgehandeld. De verkoopopbrengst voor de Staat is € 61.320.755,00. M7 Development BV heeft het object inmiddels doorverkocht aan CTF Amsterdam BV, een dochteronderneming van CTF Coöperatief UA voor hetzelfde bedrag. De doorverkoop heeft plaats gevonden op basis van de procedure die aan uw Kamer is medegedeeld in antwoord op de vragen van het lid De Vries van 6 juli 2015.
De procedure Ruimtelijke Ordening ten aanzien van de verdere ontwikkeling van een hotel op deze locatie moet door de nieuwe eigenaar nog worden opgestart. Deze procedure valt onder de publiekrechtelijke verantwoordelijkheid van de gemeente Amsterdam.
Klopt het dat de gemeente Amsterdam opnieuw een Bibob-toets zal uitvoeren indien er een (nieuwe) aanvraag komt van M7?
Of de gemeente Amsterdam een Bibob-toets zal uitvoeren is mij niet bekend. De gemeente Amsterdam kan op grond van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht een Bibob advies bij het Landelijk Bureau Bibob aanvragen.
Is het volgens u denkbaar en/of gewenst dat deze Bibob-toets anders uitvalt ten aanzien van de eerdere beoordeling van het justitieel verleden van de directeur-eigenaar van projectontwikkelaar M7?
Voor de beantwoording van de vraag of een andere uitkomst bij de Bibob-toets voor een andere beslissing wenselijk is, is het nodig om op de specifieke inhoud van deze zaak in te gaan. Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 4 is aangegeven staat de geheimhoudingsplicht dit niet toe. Ik acht het daarnaast gezien het hiervoor vermelde bestuurlijk niet gepast om uitspraken te doen over de afweging van de gemeente Amsterdam dan wel over de uitkomst van individuele zaken.
Wat is uw reactie op het bericht dat het openbaar ministerie (OM) al in 2004 wist dat de eerder veroordeelde Hunnik de Hilversumse platenbaas Van der Laar niet gedood kon hebben, maar dat deze ontlastende informatie jarenlang niet is gedeeld met de veroordeelde, ondanks herhaalde verzoeken hiertoe?1
De Hoge Raad heeft op 26 mei 2015 de herzieningsaanvraag toegewezen en bepaald dat het gerechtshof Den Haag de zaak opnieuw moet behandelen. Nu de zaak onder de rechter is, past het mij niet een oordeel te geven op de gang van zaken en het onderzoek.
Is het waar dat de reden voor de weigering het ontlastende rapport te verstrekken was dat de veroordeelde werd gezien als derde en dat de privacy van anderen (de mogelijke daders) gewaarborgd moest worden? Hoe beoordeelt u dit? Was geen andere oplossing denkbaar geweest om er voor te zorgen dat ontlastende informatie, die van belang kon zijn voor een herzieningsverzoek en het zuiveren van de naam, de (mogelijk ten onrechte) veroordeelde wel zou bereiken?
Nee, dat is niet waar. Het betreffende rapport is in 2004 in opdracht van het arrondissementsparket opgemaakt en bestaat uit informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid uit 2002 en een analyse van de reeds bekende informatie uit het procesdossier. Dit rapport behoorde niet tot het procesdossier, omdat het pas na het onherroepelijk worden van de veroordeling in 1994 is opgesteld.
In de periode van 2006 tot en met 2011 heeft de veroordeelde (eerst alleen, later met zijn raadsman) enkele verzoeken om inzage in zijn gegevens gedaan bij het ressortsparket. De veroordeelde heeft toen inzage gehad in het procesdossier dat zich bij het ressortsparket bevond. Bij het ressortsparket was het bestaan van de het rapport niet bekend. Er is toentertijd ook geen overleg geweest tussen het ressortsparket en het arrondissementsparket. Eerst in 2012 is het rapport bij het procesdossier gevoegd. Daarom is pas in 2012 inzage in dit rapport gegeven aan de veroordeelde.
Hoe kan het dat het OM dit rapport ook niet heeft gedeeld met de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS) die gerechtelijke dwalingen onderzoekt, waardoor de zaak al jaren geleden heropend had kunnen worden?
Hoewel in 2006 door het arrondissementsparket is geoordeeld dat de zaak mogelijk zou moeten worden voorgelegd aan de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS), is dat nooit gedaan. Dit is voor het Openbaar Ministerie (OM) aanleiding geweest om tegelijk met het onderzoek naar het daderschap in deze zaak ook te kijken naar de gang van zaken rond het niet voorleggen van de zaak en het rapport aan de CEAS. In dit kader heeft er archiefonderzoek bij het OM plaatsgevonden en is er gesproken met de toenmalig betrokken medewerkers van het OM. Dit heeft echter niet tot duidelijkheid geleid over de reden waarom de zaak niet is voorgelegd aan de CEAS. Het is inderdaad onbevredigend dat niet meer kan worden achterhaald waarom dit niet is gebeurd.
Deelt u de mening dat het onbevredigend is dat volgens het OM niet meer te achterhalen is waarom dit is gegaan zoals het is gegaan?2
Zie antwoord vraag 3.
Is nader onderzoek mogelijk en kansrijk om op te helderen waarom dit is gebeurd, wie hiertoe heeft besloten en waarom? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn reeds maatregelen genomen om te voorkomen dat dit in de toekomst nog eens op deze wijze kan gebeuren? Zo ja, welke? Zo nee, welke maatregelen moeten er nog genomen worden?
Met de inwerkingtreding van de Wet herziening ten voordele per 1 oktober 2012 is de CEAS opgeheven. De taken van de CEAS zijn overgedragen aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Een veroordeelde kan bij de procureur-generaal ter voorbereiding van zijn herzieningsaanvraag een verzoek indienen tot nader onderzoek naar bepaalde feiten. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek tot nader onderzoek kan – of in bepaalde gevallen moet – de procureur-generaal advies vragen aan de adviescommissie afgesloten strafzaken. Deze adviescommissie is vergelijkbaar met de voormalige toegangscommissie van de CEAS. De adviescommissie is niet alleen bevoegd om kennis te nemen van alle stukken die verband houden met de strafzaak, maar ook om deskundigen en bij de strafzaak betrokken medewerkers van de politie en het OM te horen.
Welke waarborgen zijn er inmiddels om er voor te zorgen dat dergelijke (ontlastende) informatie niet meer zal worden achtergehouden voor de veroordeelde, zijn advocaat en de CEAS?
Zie antwoord vraag 6.