De gevolgen van het Coronavirus |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wordt nu al gestart met de opschaling tot 2000 IC bedden? Zo ja hoe? Zo nee, op welk moment wordt daarmee begonnen?
In mijn brief van 25 maart jl. en in het Kamerdebat van 26 maart jl. heb ik uitgebreid toegelicht hoe de opschaling van de IC-bedden plaatsvindt, welke prognoses ik momenteel hanteer en hoe ik mij inspan om de IC-capaciteit in Nederland te vergroten. Ik verwijs u kortheidshalve daarnaar.
Is opschalen tot 2000 IC bedden voldoende? Wanneer is daar duidelijkheid over?
Zie antwoord vraag 1.
Is verdere opschaling dan tot 2000 IC bedden mogelijk en welke voorbereidingen worden daar nu al voor getroffen? Is er een scenario voor 3000 IC bedden en, zo ja, worden daar al voorbereidingen voor getroffen en wanneer wordt dat ingezet?
Zie antwoord vraag 1.
Wie inventariseert de alternatieven die worden aangedragen om zorgcapaciteit te vergroten? Is hier landelijke regie op (inzet geneeskundestudenten, coassistenten, verpleegkundigen)?
Zorginstellingen zijn zelf hard bezig om de zorgcapaciteit te vergroten. Dit doen ze binnen de organisatie door goed gebruik te maken van wat iedereen kan. Denk bijvoorbeeld aan de inzet van coassistenten onder supervisie van een specialist. Daarnaast is er een groot aanbod van mensen die willen helpen. Dat is echt hartverwarmend. De verschillende initiatieven die hiervoor de afgelopen dagen zijn gelanceerd bundelen hun krachten en worden via een gezamenlijke database gekoppeld aan de vraag van zorgorganisaties. Op www.extrahandenvoordezorg.nl kunnen gepensioneerde of andere professionals die niet meer in de zorg werken zich aanmelden als ze tijdelijk terug zouden willen keren. Ook zorg- en welzijnsorganisaties die door de coronacrisis staan te springen om extra medewerkers kunnen hier terecht. Het platform is een breed samenwerkingsverband van brancheorganisaties, vakbonden, regionale werkgeversorganisaties, beroepsverenigingen, private initiatieven en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Via de centrale database die nu geopend is wordt vraag en aanbod zo goed als mogelijk gematcht. Een team in de regio zorgt ervoor dat mensen terecht komen op de plekken waar ze het hardst nodig zijn en ze het meest kunnen betekenen. Hierbij wordt uiteraard ook gelet op het besmettingsrisico dat mensen van buiten de organisatie met zich mee kunnen brengen.
Vindt u de huidige maatregelen om verspreiding te voorkomen voldoende, wanneer bijvoorbeeld de Algemene Nederlandse Kappers Organisatie (ANKO) haar leden aanraadt gewoon open te blijven en alle kappersbehandelingen uit te voeren? Hoe rijmt u dit met het advies van RIVM en kabinet om tenminste 1.5 meter afstand te houden? Klopt het dat het Ministerie van VWS, zoals op de ANKO website staat, heeft aangegeven dat klachtenvrije klanten welkom zouden moeten zijn?
Zoals ik in mijn brief van 25 maart jl. heb aangegeven, wordt het uitoefenen van alle vormen van contactberoepen, waaronder kappers, tot en met 6 april verboden.
Heeft u kennisgenomen van de dringende oproep van belangenvereniging Per Saldo om maatregelen te treffen voor budgethouders die zich nu vanwege het coronavirus geconfronteerd zien met problemen wat betreft de continuïteit van hun zorg en/of ondersteuning? Kunt u zich de zorgen van budgethouders voorstellen?
Ja, daar heb ik kennis van genomen. Ik ben mij erg bewust van de situatie waarin de budgethouders zich bevinden.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat de zorg en/of ondersteuning van budgethouders ondanks de huidige situatie zo ongestoord mogelijk kan worden gecontinueerd?
Ik vind het belangrijk dat de zorg in Nederland zoveel mogelijk wordt gecontinueerd. Ook voor budgethouders geldt dat zij zoveel mogelijk de zorg moeten krijgen die zij nodig hebben. De budgethouder treedt in eerste instantie in contact met zijn of haar zorgverlener om hierover afspraken te maken. Indien de budgethouder niet binnen zijn budgetafspraken kan maken met zijn/haar zorgverlener, neemt de budgethouder contact op met de budgetverstrekker. De budgetverstrekker heeft de verantwoordelijkheid om de budgethouder hierin te ondersteunen.
Bent u van mening dat net zoals dat het geval is bij gecontracteerde zorgaanbieders ook vanuit een persoonsgebonden budget (pgb)gefinancierde zorg en/of ondersteuning moet worden doorbetaald als deze zorg en/of ondersteuning (tijdelijk) niet geleverd kan worden als gevolg van de maatregelen vanwege het coronavirus?
Zorgaanbieders die zorg leveren gefinancierd met pgb’s hebben een belangrijke positie in het zorglandschap en worden ook getroffen door de huidige crisis en de getroffen maatregelen. Het uitgangspunt dat de continuïteit van zorg voor zorgorganisaties en zorgprofessionals op korte en langere termijn in acht moet worden genomen, geldt ook voor de pgb–zorgaanbieders. Als er sprake is van een arbeidsovereenkomst ondersteunt de SVB de budgethouder financieel bij zijn werkgeverstaken. Als in geval van ziekte geen arbeid kan worden verricht zal de SVB uit de collectieve middelen de verschuldigde vergoeding betalen (loondoorbetaling bij ziekte, maar ook ziekte van de werkgever). Voor zzp’ers zijn de maatregelen vanuit SZW leidend. Voor de langdurige zorg en het sociaal domein geldt ten aanzien van het pgb dat voor de overige contractvormen afspraken worden gemaakt met gemeenten en zorgkantoren.
Voor wat betreft zorg die gefinancierd wordt met een zvw-pgb, ben ik nog in gesprek met verzekeraars.
Bent u bereid het mogelijk te (laten) maken dat budgethouders die nu niet naar de dagbesteding kunnen, de daarvoor bedoelde middelen kunnen inzetten voor individuele zorg en/of ondersteuning thuis, als ook dat eventuele extra kosten vanwege het moeten inzetten van duurdere zorg en ondersteuning worden vergoed?
Het bieden van passende zorg en ondersteuning geldt ook in situaties zoals het wegvallen van dagbesteding. Dit betekent dat zo veel mogelijk een andere, vervangende invulling van de zorg en ondersteuning dient te worden gezocht, ook als daar meerkosten aan verbonden zijn. Het uitgangspunt is dat de aanbieder of zorgverlener samen met de cliënt en zijn/haar omgeving vaststelt of een alternatief voor de dagbesteding noodzakelijk is en als dat zo is, hoe dit alternatief wordt ingezet. Voor het organiseren van een alternatief moet contact worden opgenomen met de verstrekker. De continuïteit van deze alternatieve dienstverlening zal niet worden beperkt door een gebrek aan financiële middelen.
Bent u bereid tijdelijk zorg en/of ondersteuning te betalen waarvoor nog geen zorgovereenkomst is gesloten nu deze onder de huidige omstandigheden soms op zeer korte termijn moet worden georganiseerd, als ook deze achteraf niet terug te vorderen?
Ik ben in overleg met de verstrekkers en de SVB over de mogelijkheden om een tijdelijk proces in te richten waarbij snelheid en beperkte administratieve lasten de uitgangspunten zijn.
Bent u bereid om tijdelijk de zogenaamde «40-uursnorm» buiten werking te laten nu dat in voorkomende gevallen noodzakelijk is om de benodigde continuïteit van zorg en/of ondersteuning te borgen?
Deze zogenaamde 40-uursnorm kennen we binnen de WLZ (geregeld in de Regeling Langdurige Zorg) en in de Zvw (afspraak in de bestuurlijke afspraken en opgenomen in de reglementen van verzekeraars). Bij gemeenten komt het voor dat er een maximaal aantal uren is vastgelegd voor informele zorg. Ik verken of het mogelijk en wenselijk is om de 40-uursnorm in de Wlz en Zvw, in bepaalde situaties tijdelijk buiten beschouwing te laten. Daarbij geldt wat mij betreft dat continuïteit van zorg uitgangspunt is, maar ook dat overbelasting van zorgverleners voorkomen moet worden.
Bent u van mening dat ook pgb-houders moeten kunnen beschikken over beschermende materialen voor hun zorgverleners (zodat zij minder risico lopen besmet te raken) en dat zij daar aanspraak op moeten kunnen maken?
Recent is voor zorgmedewerkers een richtlijn «Persoonlijke beschermingsmaatregelen buiten het ziekenhuis» opgesteld. Daarin staat in welke situaties zorgverleners beschermingsmaatregelen moeten nemen. Deze richtlijn is ook van toepassing voor zorgverleners die zorg verlenen gefinancierd met een pgb. Op dit moment is er schaarste aan PBM en wordt er hard gewerkt om dit probleem op te lossen. Tot die tijd vindt de distributie van schaarse middelen plaats via regionale contactpersonen die hierbij de prioriteiten bepalen en waar nodig een noodpakket leveren. Regionale contactpersonen (ROAZ) voor de aanvraag en distributie van PBM weten dat ook zorgverleners van budgethouders behoefte hebben aan PBM. Ik ben in overleg met Per Saldo om de verzoeken van deze zorgverleners te bundelen.
Bent u bereid direct naturazorg beschikbaar te stellen voor budgethouders die als gevolg van de coronacrisis zelf (tijdelijk) geen zorg en/of ondersteuning kunnen organiseren, zodat zorg en/of ondersteuning worden gecontinueerd?
Zorgcontinuïteit staat voorop. Als de noodzakelijke zorg en ondersteuning wegvalt, moet er een alternatief worden gevonden. In het geval budgethouders het zelf niet georganiseerd krijgen, nemen zij contact op met hun verstrekker of verzekeraar om de mogelijkheden te bespreken. Deze kan hen zo nodig verder op weg helpen naar naturazorg.
Kent u het bericht «Oproep tot onmiddellijke vrijlating van vreemdelingen i.v.m. het coronavirus»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in het geval van het ontbreken van zicht op terugkeer, in combinatie met het criterium «geen gevaar voor de samenleving» er nog onvoldoende juridische basis is om de desbetreffende vreemdelingen in detentie te houden? Zo ja, waarom en om hoeveel vreemdelingen gaat het naar schatting? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat niet het voornemen om ongeacht de onderliggende zaak, de vreemdelingenbewaring in alle zaken op te heffen. Hier past een individuele beoordeling. In een aantal gevallen is de vreemdelingenbewaring inmiddels opgeheven omdat in het concrete geval feitelijke uitreismogelijkheden binnen een redelijke termijn ontbreken. Bij brief van 20 maart heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer bericht dat tot en met 6 april 2020 geen asielzoekers in het kader van de Dublinverordening worden overdragen. Als een uitwerking hiervan zijn de bewaringsmaatregelen opgeheven van ongeveer 70 vreemdelingen die onder de Dublinverordening vallen.
In sommige gevallen is terugkeer en het voorbereiden daarvan echter nog wel mogelijk. De maatregelen gericht tegen de verspreiding van het virus zijn naar hun aard tijdelijk. In sommige gevallen is het redelijk en proportioneel om de bewaring nog te laten voortduren. Zeker in die gevallen waarin het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit nog loopt – vaak doordat de vreemdeling niet zijn (volledige) medewerking heeft verleend – is verwijdering op dit moment hoe dan ook nog feitelijk niet aan de orde en is voortduring van de bewaring dus gelegen in het voorduren van het identiteitsonderzoek. Met name ten aanzien van vreemdelingen met een NV-, 1F- of VRIS-label en overlastgevers geldt dat er een zwaarwegend maatschappelijk belang is om de bewaring niet vroegtijdig op te heffen, ondanks de aanwezige (tijdelijke) uitzettingsbeletselen. Dit kan evenzeer gelden in situaties waarin de vreemdeling bijvoorbeeld in detentie een (herhaald) beschermingsverzoek indient terwijl het vermoeden bestaat dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of de uitvoering daarvan te verijdelen. In die gevallen zal het beschermingsverzoek zo veel mogelijk in bewaring worden behandeld.
Op 25 maart bevonden zich circa 360 personen in vreemdelingenwaring.
Zitten er momenteel gezinnen met kinderen in de gesloten gezinsvoorziening? Zo ja, ligt het dan in de rede om deze gezinnen, gelet op de huidige situatie, naar een normale opvanglocatie over te plaatsen?
Er zitten op dit moment geen gezinnen met kinderen in vreemdelingenbewaring.
Kunt u aangeven in welke mate het in detentie houden van deze vreemdelingen het risico op verspreiding van het coronavirus binnen het detentiecentrum vergroot?
De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft maatregelen getroffen om de verspreiding van het virus te beperken. Er is goede monitoring van de gezondheid, en toegang tot medische voorzieningen om verspreiding, als deze zich zou voordoen, te beperken. Binnen de inrichting bestaan daarvoor duidelijke handvatten.
Wat zijn de gezondheids- en andere risico’s indien vreemdelingen waarbij geen zicht op terugkeer bestaat, vrijgelaten zouden worden?
Over de gezondheids- en andere risico’s zijn in zijn algemeenheid geen uitspraken te doen. Dat is voor een vreemdeling die niet meer in bewaring zit zijn eigen verantwoordelijkheid, net als dat voor iedere Nederlander is.
Welke maatregelen zijn er om vrijgelaten vreemdelingen toch onder toezicht te laten staan en bieden die maatregelen een alternatief voor detentie?
Uw Kamer is bij diverse gelegenheden geïnformeerd over de mogelijke alternatieve toezicht maatregelen voor bewaring. Voor al deze maatregelen geldt dat een vreemdeling bereid dient te zijn om mee te werken aan het toezicht. Als een alternatief voor bewaring effectief kan worden toegepast, wordt daaraan toepassing gegeven. De afweging of een alternatief mogelijk is én of een dergelijk middel effectief is, zal in het individuele geval gemaakt worden door de politie en de DT&V.
Klopt het dat, doordat uitzendkrachten in fase A geen directe werkgever hebben, zij nu niet opgeroepen worden en daardoor geen inkomen hebben? Hoe zit dit met werknemers die een nulurencontract hebben en niet opgeroepen worden? Weet u hoeveel uitzendkrachten bij het wegvallen van hun inkomen niet in aanmerking komen voor een WW-uitkering?
Werkgevers met substantieel omzetverlies worden door de nieuwe tegemoetkomingsregeling gecompenseerd in hun loonkosten. De NOW-regeling geldt ook voor uitzendkrachten, met of zonder uitzendbeding. De uitzendwerkgever kan via de NOW een tegemoetkoming aanvragen en wordt gecompenseerd voor de loonkosten voor mensen die hij nog in dienst heeft. Voor uitzendwerkgevers gelden dezelfde voorwaarden als voor reguliere werkgevers. Als de uitzendkracht door de opdrachtgever is «teruggestuurd» en het uitzendbeding is ingeroepen, kan het uitzendbureau de uitzendkracht een tijdelijk contract voor de duur van de tegemoetkoming aanbieden. Het kabinet roept werkgevers dan ook op om werknemers zoveel mogelijk in dienst te houden voor de uren die zij werkten. Werknemers die toch hun baan verliezen kunnen gebruik maken van reeds bestaande vangnetten zoals de WW of de bijstand.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat werkgevers, als zij gebruik maken van de tegemoetkomingsregeling, alle werknemers, dus inclusief uitzendkrachten en mensen met een nulurencontract, in dienst houden, zodat zij zodoende hun inkomen kunnen behouden?
Zie antwoord vraag 20.
Bent u bereid om via een appèl aan werkgevers hen op te roepen al hun werknemers te behouden indien zij gebruik maken van de tegemoetkomingsregeling?
Zie antwoord vraag 20.
Bent u het ermee eens dat een uitkering op bijstandsniveau voor veel zelfstandigen niet voldoende is om op basisniveau te kunnen blijven functioneren? Waarom is niet gekozen voor een uitkering voor zelfstandigen op basis van het wettelijk minimumloon?
De regeling voor zelfstandigen is aanzienlijk versoepeld ten opzichte van het Bbz doordat er geen sprake is van een partner- of vermogenstoets of toets op levensvatbaarheid. Hierdoor wordt de tijdelijke regeling beschikbaar voor veel meer mensen. Dat neemt niet weg dat de regeling alleen bedoeld is voor mensen die in hoge financiële nood verkeren, zoals past bij het karakter van een vangnetuitkering. De regeling vindt zijn juridische grondslag in de Participatiewet. Dat betekent dat niet afgeweken kan worden van de geldende bijstandsnormen. Wanneer de nieuwe regeling afwijkende normbedragen toepast, heeft dit ook gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Met een inkomen ter hoogte van het sociaal minimum hebben mensen voldoende inkomen om te voorzien in de noodzakelijke middelen van bestaan. Het is niet aan de orde om de ondersteuning uit de nieuwe regeling te verhogen naar het WML-niveau.
Bent u ermee bekend dat beveiligers op Schiphol zich grote zorgen maken over hun werkomstandigheden vanwege het ontbreken van veilige en hygiënische werkomstandigheden? Bent u bereid om met Schiphol in gesprek te gaan om de werkomstandigheden van beveiligers te verbeteren?
Ik ben bekend met de signalen over de beveiligers op Schiphol die gezondheidsklachten hebben – koorts, neusverkouden en/of hoesten – waarvan sommige werkgevers eisen dat zij toch op het werk komen. Ik wil benadrukken dat dat absoluut niet de bedoeling is. Mensen met koorts moeten thuisblijven, ongeacht waar ze werken. Dat is echt de enige manier waarop we dit virus kunnen bestrijden. Werkgevers hebben altijd de verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor de gezondheid van hun medewerkers, ook in deze situatie. Mochten werkgevers hulp nodig hebben bij het nemen van passende maatregelen op de werkvloer, dan is generieke informatie over het omgaan met het Coronavirus op de werkplek te vinden op de website van het RIVM, Arboportaal.nl en op rijksoverheid.nl. Werkgevers zullen met behulp van hun bedrijfsarts of andere arbokerndeskundigen een vertaalslag moeten maken naar de concrete werksituatie en de risico’s die zich daarbij voordoen. Ik doe daarom een moreel appel op alle werkgevers om deze verantwoordelijkheid te nemen. Mocht dat niet het geval zijn, kan een werknemer zich tot een vakbond of ondernemingsraad wenden. Zij kunnen desgewenst een klacht indienen bij de Inspectie SZW.
Bent u van mening dat ouders, vanwege het sluiten van de scholen, genoeg ruimte en begrip behoren te krijgen van hun werkgever aangaande hun werktijden en werkzaamheden? Wat vindt u ervan dat organisaties werknemers maar een beperkt aantal dagen calamiteitenverlof verlenen? Bent u bereid om het aantal dagen calamiteitenverlof uit te breiden, zodat ouders met kinderen daadwerkelijk een goede combinatie tussen werk en zorg kunnen vinden?
Het kabinet is volledig doordrongen van de moeilijke periode waar we nu in zitten. Om ouders met cruciale beroepen te ondersteunen is er voor gekozen om opvang in het primair onderwijs en in de kinderopvang mogelijk te maken voor de desbetreffende kinderen, zodat deze ouders kunnen blijven werken. Deze opvang is zonder extra kosten beschikbaar. In het algemeen is het belangrijk dat alle partijen zich coulant opstellen en begrip en bereidheid tonen om gezamenlijk tot een oplossing te komen.
Wat vindt u ervan dat werknemers, bijvoorbeeld in de schoonmaaksector, nu gedwongen worden om verlof op te nemen vanwege het tekort aan werk?
Voor alle sectoren, en dus ook de schoonmaaksector, geldt dat werkgevers met een substantieel omzetverlies aanspraak kunnen maken op de nieuwe tegemoetkomingsregeling. Het is als gevolg hiervan niet nodig om werknemers verlofdagen op te laten nemen.
Mocht het nodig zijn dat de overheid bijspringt om deze bedrijven overeind te houden, bent u dan bereid om dit gepaard te laten gaan met stringente voorwaarden voor een redding (i.e. haircuts op obligaties, volledige terugbetaling met rente)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het van groot belang om de nadelige financiële en economische effecten van het coronavirus in de komende periode zoveel mogelijk te beperken en heeft daarbij ook oog voor de meer kwetsbare groepen in de samenleving. Het kabinet heeft een breed pakket aan fiscale en andere maatregelen aangekondigd die bedrijven indirect en direct ondersteunen; zie de kamerbrief van 17 maart over het noodpakket banen en economie. Daarnaast worden financiële markten ondersteund met noodingrepen van de Europese Centrale Bank. Deze maatregelen zullen indirect ook verlichting brengen aan bedrijven. Mocht het nodig zijn om – naast dit pakket van maatregelen – individuele bedrijven, bijvoorbeeld in de zorg, met specifieke maatregelen te ondersteunen – mede ter waarborging van bepaalde publieke belangen – dan zal er te allen tijde verstandig moeten worden omgegaan met de voorwaarden waaronder dat gebeurt.
Bent u het ermee eens dat door de waardedaling op de beurs essentiële bedrijven in Nederland (bijvoorbeeld PostNL) ten prooi kunnen vallen aan vijandige overnames? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te nemen die dienen ter bescherming van deze vitale bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Zowel in binnen- als buitenland ondervinden ondernemingen de effecten van het coronavirus. Dit heeft niet alleen een impact op de aandelenkoersen, maar ook op de bereidheid tot het aangaan van, doorgaans risicovolle, fusies en overnames. De waardedaling op de beurs door de coronacrisis leidt daarmee niet per definitie tot een toename van vijandige overnames van Nederlandse ondernemingen, al is dit ook niet uit te sluiten. Er ligt momenteel in uw Kamer het Wetsvoorstel Bedenktijd door het bestuur van een beursvennootschap voor, die aanvullende bescherming kan bieden in het geval van een vijandige overname. Uw Kamer heeft daar recentelijk het verslag over uitgebracht (Kamerstukken II 2019/20, 35 367, nr. 5). Daarnaast zijn veel beursgenoteerde ondernemingen in Nederland reeds beschermd tegen vijandige overnames.
Daar waar het gaat om Nederlandse vitale processen, wordt het grootste deel van de vitale processen reeds beschermd doordat ze (grotendeels) in handen zijn van overheden of al voorzien zijn van sectorale investeringstoetsing. In aanvulling daarop wordt momenteel gewerkt aan het wetsvoorstel Ongewenste Zeggenschap Telecommunicatie (WOZT) waarvoor uw Kamer op 21 januari 2020 een tweede nota van wijziging heeft ontvangen (Kamerstuk 35 153, nr. 9).
Daarnaast werkt het Kabinet momenteel aan de uitwerking van wetgeving ten aanzien van een stelsel van investeringstoetsing. Hierover is uw Kamer geïnformeerd bij brief van Investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid van 11 november 2019, (Kamerstuk 30 821, nr. 97). De vitale infrastructuur en bedrijven die werken met technologie die raakt aan de nationale veiligheid, vallen in het toetsingsbereik.
Tot slot houdt juist in deze bijzondere situatie de regering de vinger aan de pols bij marktontwikkelingen en zal daar gepast op reageren voor zover daar risico’s voor de Nederlandse publieke belangen door ontstaan.
Het rapport van de Noordelijke Rekenkamer ‘Herverdeling onder Hoogspanning, een onderzoek naar de verdeling naar de kosten en baten rondom wind- en zonneparken’ |
|
Sandra Beckerman , Agnes Mulder (CDA), William Moorlag (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Herverdeling onder Hoogspanning, een onderzoek naar de verdeling van kosten en baten rondom wind- en zonneparken, provincie Groningen» van de Noordelijke Rekenkamer?1
Ja.
Deelt u de mening dat bovenwettelijke compensatie van omwonenden bij de aanleg van wind- of zonneparken nodig kan zijn om de aanleg van die parken mogelijk te maken? Zo ja, hebben de provincies op dit moment de bevoegdheid om die compensatie af te dwingen en waarop is die bevoegdheid dan gebaseerd? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens om de wet- of regelgeving zodanig aan te passen dat provincies die bevoegdheid wel krijgen?
In het Klimaatakkoord wordt de mogelijkheid om de lokale omgeving financieel te laten meedelen in energieprojecten gezien als een cruciaal onderdeel om de energietransitie te laten slagen. Door afspraken te maken over financiële participatie aan de start van een project en een project samen met de omgeving vorm te geven, kan worden bijgedragen aan draagvlak en een eerlijke verdeling van lusten en lasten. Er zijn verschillende vormen van financiële participatie mogelijk, zoals mede-eigenaarschap, een omwonendenregeling en een omgevingsfonds. In het Klimaatakkoord is ook afgesproken dat de initiatiefnemer van een energieproject deze verschillende vormen bespreekt met omgevingspartijen. Welke vorm of vormen van financiële participatie uiteindelijk afgesproken worden, is afhankelijk van de wensen van de omgeving en mogelijkheden van het project.
Binnen interbestuurlijk verband wordt momenteel in kaart gebracht welke juridische mogelijkheden/bevoegdheden decentrale overheden hebben om eisen te stellen aan financiële participatie. De zorg die de Noordelijke Rekenkamer hierover uitspreekt, wordt hier uiteraard in betrokken. Ik verwacht uw Kamer hierover, en over eventuele vervolgstappen, na de zomer van 2020 te informeren.
Deelt u de opvatting, verwoord onder conclusie 14, dat provincies bij de planvorming en realisatie van wind- en zonneparken nauwelijks bevoegdheden hebben om af te dwingen dat de initiatiefnemers van die parken financiële compensatie aan omwonenden moeten geven dan wel omwonenden moeten laten participeren in hun park? Zo nee, waarom niet en welke bevoegdheden hebben provincies dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet uit te leggen valt waarom omwonenden voor het ene project meer compensatie ontvangen dan omwonenden bij een gelijkaardig ander project en dat daardoor het draagvlak voor de aanleg van wind- en zonneparken geschaad kan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in mijn beantwoording van Kamervragen van 14 februari 2020 heb aangegeven zijn er diverse manieren waarop de omgeving kan meeprofiteren van hernieuwbare energieprojecten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1779). In het Klimaatakkoord is afgesproken dat er wordt gestreefd naar 50% lokaal eigendom bij hernieuwbare energieprojecten. Het gaat daarbij om mee-investeren en de risico’s dragen, en dus ook aanspraak kunnen maken op opbrengsten. Maar er zijn ook andere vormen van financiële participatie, zoals een omgevingsfonds en obligaties. Welke keuzes daarin worden gemaakt, wordt bepaald in gesprek met de omgeving in het participatieproces en het lokaal bevoegd gezag. De mogelijkheden hangen ook af van de kenmerken van het project; het ene project levert bijvoorbeeld meer op dan het andere. Er is sprake van maatwerk en de mate en wijze waarop omwonenden kunnen meeprofiteren kan daarom verschillen per project en per gebied.
Ik ben daarom geen voorstander van eenduidige wettelijke normen ten aanzien van financiële participatie op landelijk niveau. Wel is het van belang dat bij energieprojecten het bevoegd gezag voldoende juridische mogelijkheden heeft om vooraf eenduidige kaders te kunnen vaststellen ten aanzien van financiële participatie.
Voor wat betreft schade ontstaan door ruimtelijke ontwikkelingen bestaat er de planschaderegeling. Dit is een wettelijk vastgesteld instrument om tegemoet te komen aan schade ontstaan door ruimtelijke ontwikkelingen. Deze planschaderegeling gaat om aantoonbare schade en is iets anders dan de vormen van financiële participatie waarover hierboven gesproken wordt.
Deelt u de mening dat er eenduidige wettelijke normen voor compensatie en financiële participatie van omwonenden moeten komen zodat de aard en omvang van dergelijke compensatie niet langer afhankelijk is van onzekere factoren, zoals de onderhandelingsvaardigheid van omwonenden of de bereidheid van initiatiefnemers om op eisen van omwonenden in te gaan? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u voor die wetgeving zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u schetsen hoe op nationaal niveau het beleid in Denemarken is vormgegeven met betrekking tot specifieke wettelijke regelingen voor compensatie en financiële participatie die van toepassing zijn bij windparken? Welke lessen kunnen daaruit worden getrokken?
De manier waarop omringende landen zoals Denemarken omgaan met compensatie en participatie bij duurzame energieprojecten verschilt. Eerder heb ik uw Kamer in mijn beantwoording van Kamervragen van 11 november 2019 laten weten dat in het kader van het Klimaatakkoord in kaart wordt gebracht op welke manier andere landen, waaronder Denemarken, omgaan met participatie bij duurzame energieprojecten (Kamerstuk 2019D51941). Ik verwacht uw Kamer hier voor de zomer over te informeren.
Het bericht ‘Ontsnapt plantje zorgt voor bouwput in Terschellingse duinen’ en de bestrijding van invasieve exoten |
|
William Moorlag (PvdA), Arne Weverling (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ontsnapt plantje zorgt voor bouwput in Terschellingse duinen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de verspreiding van de watercrassula de unieke natuur op Terschelling ernstig bedreigt? Wat zijn de gevolgen van watercrassula op natuurgebieden zoals op Terschelling?
De uitbreiding van watercrassula is een probleem voor de natuur op Terschelling. De watercrassula is een invasieve soort. Dat betekent dat de soort zich snel verspreidt én een geduchte concurrent is van (onder andere) beschermde inheemse soorten en ecosystemen. Overheersing door watercrassula kan er toe leiden dat bijvoorbeeld beschermde vegetatie van duinvalleien, zoals op Terschelling, verdwijnt. Het in stand houden van de Natura 2000-doelen van de natte duinvalleien komt hiermee in gevaar. Dit is een vorm van verslechtering die in Natura 2000-gebieden krachtens de Habitatrichtlijn (artikel 6, tweede lid) moet worden voorkomen. Als de verslechtering al is opgetreden, moeten de natuurwaarden weer hersteld worden.
Kunt u aangeven hoeveel geld tot dusver door provinciale overheden is uitgegeven aan de bestrijding van de watercrassula? In hoeverre heeft het Rijk bijgedragen aan de bestrijding van dit plantje op Terschelling, financieel of anderszins?
Watercrassula vormt met name in natte natuurgebieden op zandgronden een probleem. In 2018 en 2019 hebben de provincies Friesland, Drenthe, Gelderland, Utrecht, Noord-Holland, Noord-Brabant en Limburg in totaal € 4.320.000 uitgegeven aan bestrijdingsmaatregelen. Daarbij moet worden opgemerkt dat het om een beperkt aantal gebieden met relatief hoge kosten per gebied gaat. Terschelling vormt daarbinnen een uitschieter: de provincie Friesland heeft € 3.370.000 bijgedragen aan een project van € 5 miljoen. Overige bijdragen kwamen van Staatsbosbeheer, de gemeente Terschelling en Europa (€ 1 miljoen uit het derde plattelandsontwikkelingsprogramma, POP3).
Voor 2020 zijn maatregelen voorzien in tenminste Noord-Holland, Zeeland en Noord-Brabant, waarbij Noord-Holland en Zeeland voorzien samen minimaal € 450.000 te zullen moeten besteden. Waarschijnlijk zijn ook in Friesland, Drenthe, Gelderland en Utrecht aanvullende maatregelen nodig. Met bestrijdingsmaatregelen in Friesland zal naar verwachting een bedrag van € 2 miljoen gemoeid zijn, dat waarschijnlijk voor twee derde voor rekening van de provincie zal komen.
Kunt u aangeven hoe de financiële verantwoordelijkheid bij een geval van grote verspreiding van een invasieve exoot in een bepaald gebied verdeeld is tussen het Rijk enerzijds en provincie anderzijds?
In het Natuurpact zijn afspraken gemaakt over de financiële verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en provincies. Herstelmaatregelen in het kader van Natura 2000 vallen onder de verantwoordelijkheid van provincies. Vanuit deze verantwoordelijkheid is de bestrijding van watercrassula op Terschelling door de provincie Friesland opgepakt.
Over de Europese Exotenverordening zijn aanvullende afspraken gemaakt en deze zijn bij de implementatie van de Wet natuurbescherming in 2018 meegenomen. Het financiële kader hiervoor is ook het Natuurpact. Deze afspraken gaan over de maatregelen voor zover die volgen uit de verplichtingen van het Europees exotenbeleid, dat wil zeggen de bestrijding van soorten die op de Europese Unielijst voor zorgwekkende invasieve uitheemse soorten staan (verder; Unielijst). Overigens staat watercrassula niet op deze Unielijst.
Hoe kan watercrassula worden bestreden? Wat zijn de ervaringen met de bestrijding van watercrassula? Wat zijn de best practices? In hoeverre is er nog sprake van beperkende regelgeving om watercrassula goed te kunnen bestrijden?
De bestrijding van watercrassula is erg moeilijk. De plant verspreidt zich zeer gemakkelijk via kleine plantdeeltjes, worteltjes en zaad en kan ook na verwijdering gemakkelijk teruggroeien en onbewust door mens of dier worden verspreid. Door verschillende partijen in het veld wordt gezocht naar effectieve methoden die proportioneel en acceptabel zijn qua kosten en nevenschade. Een dergelijke methode is momenteel nog niet gevonden.
Er wordt nog veel onderzoek gedaan en het weerbaar maken van het ecosysteem lijkt de beste perspectieven te bieden. In het geval van watercrassula betekent dit het verwijderen van de toplaag van de bodem en direct daarna het aanbrengen van inheems plantmateriaal. In Gelderland, Noord-Brabant en Overijssel wordt volgens deze methode in een aantal pilots gewerkt en een LIFE-subsidie is aangevraagd voor een grootschaliger aanpak in Noord-Brabant en Zeeland. Tevens heeft Stichting Bargerveen in opdracht van de provincie Gelderland een brochure2 uitgebracht over watercrassula en de bestrijding er van.
Gezien bovenstaande lijkt er geen sprake te zijn van beperkende wetgeving. Het spreekt voor zich dat partijen zich ook bij bestrijdingswerkzaamheden moeten houden aan geldende wet- en regelgeving.
Bent u bekend met verspreiding van de watercrassula buiten Terschelling?
Ja, watercrassula zorgt op meer plekken in Nederland voor overlast en schade. Naast de bedreiging voor de inheemse natuur zorgen deze en andere woekerende planten er ook voor dat watergangen dichtgroeien. Dit is van invloed op de waterkwaliteit (doelen Kaderrichtlijn Water) en de waterveiligheid. De waterschappen verwijderen deze waterplanten daarom met beheersmaatregelen (zoals extra maaien van de watergang of toepassen van heet water) om doorstroming veilig te stellen.
Kunt u aangeven of er sprake is van een toename van de verspreiding van invasieve exotische flora in Nederland?
Het aantal en de verspreiding van invasieve uitheemse soorten neemt toe. Dit is in de huidige tijd van globalisering, hoge bevolkingsdichtheid en hoge mobiliteit evident. Daarbij versterkt klimaatverandering het probleem omdat veel invasieve uitheemse soorten goed gedijen bij warmere temperaturen. Sommige invasieve uitheemse soorten gedijen daarnaast goed bij hoge stikstofconcentraties.
Als dreiging voor de natuur zijn «invasieve exoten» eind vorige eeuw door de Convention on Biological Diversity op de beleidsagenda geplaatst. In de laatste jaren heeft het Europees exotenbeleid een sterke ontwikkeling doorgemaakt. In 2015 is de Europese exotenverordening 1143/2014 van kracht geworden, de bijbehorende Unielijst van invasieve exoten is in 2016 van kracht geworden en in 2017 en 2019 uitgebreid. In Nederland is dit geïmplementeerd in wetgeving, vergunningverlening en handhaving. Er wordt steeds meer inzet op invasieve exoten gepleegd en onderzoek naar gedaan. De problematiek omtrent invasieve exoten raakt als onderwerp bij een steeds breder publiek bekend. Juist omdat er tegenwoordig veel aandacht voor is, worden meer invasieve uitheemse soorten opgemerkt dan voorheen.
Vindt u dat de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen verschillende overheden en instanties met betrekking tot de bestrijding van invasieve exoten succesvol verloopt?
Er zijn goede contacten tussen Rijk, provincies, waterschappen en andere instanties. Eenieder werkt vanuit eigen rol en verantwoordelijkheid aan de bestrijding van invasieve exoten. Informatie wordt gedeeld en er wordt goed samengewerkt.
De samenwerking tussen Rijk en provincies op invasieve uitheemse soorten heeft specifiek vorm gekregen sinds 2015 toen de Europese Exotenverordening tot stand kwam en bij de implementatie van de verordening een nieuwe taakverdeling is gemaakt binnen Nederland. Vanaf 2018 is de verantwoordelijkheid voor de bestrijding- en beheersmaatregelen van een groot aantal Unielijstsoorten overgedragen aan de provincies. Sindsdien is de samenwerking tussen Rijk en provincies op dit terrein intensiever geworden. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4.
Ik streef er naar om dit jaar, 5 jaar na de totstandkoming van de Exotenverordening, de wijze waarop het Nederlandse systeem functioneert te evalueren om eventuele hiaten in onze aanpak te signaleren. De problematiek rondom watercrassula maakt duidelijk dat er op korte termijn nog vervolgstappen te zetten zijn. Ik zal voor deze specifieke problematiek een overleg organiseren. In het kader van deze evaluatie zal ik de problematiek rondom de watercrassula als casus laten meenemen.
Bent u van mening dat een onafhankelijk kennisplatform, waarin kennis over de methoden van bestrijding van invasieve exoten op één plek wordt verzameld, bij zou kunnen dragen aan deze samenwerking en uitwisseling?
Ik beaam dat kennisdeling kan bijdragen aan samenwerking. Echter, het oprichten van een (nieuw) centraal kennisplatform waarin alle kennis over methoden van bestrijding van alle invasieve uitheemse soorten bijeenkomt, is in mijn optiek niet de optimale manier om tot betere samenwerking en uitwisseling van kennis te komen. Momenteel bestaat reeds een aantal samenwerkingsverbanden waar kennis over bepaalde soortgroepen samenkomt en waar verschillende partijen samenwerken. In het geval van watercrassula is al veel kennis en ervaring geconcentreerd bij het Nederlands Expertise Centrum Exoten (NEC-E) en Stichting Bargerveen.
De problematiek en bestrijding van invasieve exoten verschilt sterk per soort(-groep) en gaat vaak ook verschillende (netwerken van) organisaties aan die op heel verschillende terreinen actief zijn. Het is niet verstandig om kennis geforceerd op één plaats te centraliseren. Daarmee kan goed werk en commitment verloren gaan. De problematiek rond invasieve uitheemse soorten vraagt niet om een centralistische overheid, maar om een responsieve, participerende overheid die samenwerkt met andere partijen.
Ik wil die plekken waar de kennis, ervaring en energie nu al zit tot hun recht laten komen en de samenwerking versterken. Dan heb ik het over instituten en netwerken die ieder vanuit eigen verantwoordelijkheid kennis vergaren en uitwisselen, zoals:
Bureau Risicobeoordeling van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
de IPO-werkgroep Natuurwetgeving en diens taakgroep invasieve exoten in het bijzonder
de werkgroep plaagsoorten van de Waterschappen
Nederlands Expertise Centrum Exoten
Soortenorganisaties en andere experts, instituten, consultants etc.
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft regelmatig strategisch overleg met de vertegenwoordigers van deze organisaties. Tevens is er het voornemen om met de belangrijkste partijen die betrokken zijn bij de uitvoering een landelijk overleg op te zetten.
Kunt u deze vragen vóór het eerstvolgende algemene overleg Natuur (8 april 2020) beantwoorden?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De economische gevolgen van het Corona virus |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de maatregelen die de Duitse regering neemt om de negatieve gevolgen van het coronavirus voor de economie te beperken?1
Ja, wij zijn bekend met de maatregelen die de Duitse regering neemt.
Kunt u een analyse sturen van de gevolgen van het coronavirus op de korte en middellange termijn voor de Nederlandse economie?
Het kabinet houdt de economische ontwikkelingen vanzelfsprekend nauwlettend in de gaten. Het zijn roerige tijden en de ontwikkelingen volgen elkaar snel op. Gegeven deze hoge mate van onzekerheid, en het feit dat de impact van het coronavirus op de Nederlandse economie van een veelvoud van factoren afhangt, waaronder vraag- en aanbodfactoren, is het lastig om een robuuste inschatting te maken van de precieze economische gevolgen op de korte en middellange termijn. Het kabinet houdt rekening met majeure vraag- en aanbodeffecten op korte termijn. De effecten op de middellange termijn hangen samen met de mogelijkheden om het virus in te dammen. Op donderdag 26 maart publiceert het CPB verschillende scenario’s voor de gevolgen van de coronacrisis op de Nederlandse economie en overheidsfinanciën.
Wie heeft er vanuit het kabinet de leiding in de bestrijding van de negatieve economische gevolgen van het coronavirus op de economie?
De financiële, budgettaire en economische gevolgen van het coronavirus op de Nederlandse, Europese en mondiale economie zijn veelomvattend en raken niet alleen aan de beleidsterreinen van de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën, maar hebben betrekking op de gehele rijksoverheid. Het kabinet trekt eendrachtig en gezamenlijk op in de bestrijding van de gevolgen van het coronavirus. De reguliere verdeling van verantwoordelijkheden tussen de verschillende departementen blijft daarbij het uitgangspunt.
Op welke manier kunnen de negatieve effecten van het coronavirus in deze omstandigheden zo goed mogelijk worden opgevangen, aangezien dit voor zowel vraag- als aanboduitval zorgt?
Het coronavirus heeft gevolgen voor zowel de aanbod- als de vraagzijde van de economie. Aan de aanbodzijde kunnen door de lange, mondiaal georganiseerde toeleveringsketens ondernemers in de problemen raken als er bijvoorbeeld sprake is van vertraging in de toelevering van grondstoffen of halffabricaten. Tegelijkertijd kan er een effect optreden aan de vraagzijde van de economie, als gevolg van bijvoorbeeld groeiende onzekerheid, volatiliteit op financiële markten, reisrestricties en economische problemen in andere delen van de wereld. De mogelijkheden om de economische vraag te stimuleren worden op korte termijn bovendien beperkt door en zijn ondergeschikt aan de noodzakelijke maatregelen die zijn genomen om verspreiding van het virus in te dammen. Het kabinet heeft in deze uitzonderlijke situatie met het pakket maatregelen dat is aangekondigd in de Kamerbrieven van 12 en 17 maart jongstleden de prioriteit gegeven aan het behoud van banen en inkomen en het beperken van onnodige faillissementen van Nederlandse bedrijven als gevolg van de crisis.2 Het kabinet heeft vertrouwen in deze maatregelen. Echter, ook met deze maatregelen is de verwachting dat de economische gevolgen merkbaar zullen zijn. Het kabinet houdt de situatie nauwlettend in de gaten en zal noodzakelijke en passende vervolgmaatregelen treffen indoen de situatie daartoe noopt.
Bent u bereid te kijken of de huidige werktijdverkortingsregeling voldoet in het licht van de huidige omstandigheden? In hoeverre is uitbreiding van de regeling nodig, overweegt u een vorm van deeltijd-WW in te voeren?
Het kabinet vindt het van belang dat alle bedrijven die getroffen worden door de gevolgen van de uitbraak van het coronavirus en aan alle voorwaarden voldoen, in aanmerking kunnen komen voor werktijdverkorting. De bestaande werktijdsverkortingsregeling was niet berekend op het ongekende grote beroep dat op de regeling gedaan werd. De regeling is daarom ingetrokken, en is vervangen door de nieuwe tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkbehoud (NOW). De nieuwe regeling wordt uitgevoerd door UWV en stelt in staat om sneller aan meer aanvragen te voldoen dan bij de werktijdsverkortingsregeling het geval was. Werkgevers kunnen een aanvraag indienen voor een ruime tegemoetkoming in de loonkosten en hiervoor van UWV een voorschot ontvangen. Hiermee kunnen zij werknemers met een vast en met een flexibel contract gewoon doorbetalen.
In hoeverre bent u bereid de ruimte op de begroting en de staatsbalans te gebruiken om negatieve economische gevolgen van het coronavirus te beperken in het licht van dat in de afgelopen jaren de staatsschuld in zeer hoog tempo is afgelost?
De Nederlandse overheidsfinanciën staan er goed voor, mede door de inspanningen van dit kabinet en het vorige kabinet om de overheidsschuld van Nederland terug te dringen na de kredietcrisis en de daaropvolgende Europese schuldencrisis. Dit betekent dat nu alle maatregelen die nodig zijn kunnen worden genomen. Het kabinet hanteert daarbij geen limiet. De Nederlandse begrotingssystematiek is gericht op het automatisch stabiliseren van de economie, zodat er bij economische tegenslag niet hoeft te worden bezuinigd omwille van de overheidsfinanciën. Daarnaast heeft het kabinet, in anticipatie van de economische gevolgen van het coronavirus, een massief en breed pakket aangekondigd die een budgettair beslag kennen. De budgettaire gevolgen van deze maatregelen zijn in incidentele suppletoire begrotingswetten aan uw Kamer voorgelegd. Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwlettend en is daarbij voortdurend in gesprek met werkgevers- en werknemersorganisaties, bedrijven en financiers om de noodzakelijke aanpassingen te kunnen doen als de situatie daarom vraagt.
Wat zijn de gevolgen van de slechte beursresultaten voor pensioenfondsen? Overweegt u maatregelen om de directe gevolgen hiervan te beperken, totdat we weten in hoeverre het een tijdelijke dip betreft?
De dekkingsgraden van Nederlandse pensioenfondsen zijn sterk afhankelijk van de economische ontwikkelingen in de wereld. De beurzen krijgen nu een flinke klap te verduren en dat heeft gevolgen voor de financiële positie van pensioenfondsen. Het kabinet houdt de situatie dan ook goed in de gaten en staat nauw in contact met betrokken partijen over ontwikkelingen in de sector. Tegelijkertijd is nog onzeker in hoeverre effecten blijvend zijn. De situatie op financiële markten is nu nog erg volatiel. Pensioenfondsen worden vanzelfsprekend niet op basis van ontwikkelingen op korte termijn afgerekend, maar zoals gebruikelijk wordt de stand eind december opgemaakt.
Overweegt u maatregelen om de vraagzijde in de economie te stimuleren, bijvoorbeeld met een koopkrachtimpuls voor alle Nederlanders?
Het kabinet heeft een noodpakket met maatregelen aangekondigd in de Kamerbrieven van 12 en 17 maart die zijn gericht op behoud van banen, inkomen en het beperken van onnodige faillissementen van Nederlandse bedrijven als gevolg van het coronavirus. Om de vraagzijde te stimuleren wordt, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 17 maart, daarnaast gebruik gemaakt van automatische stabilisatoren in de Nederlandse begroting.3 Het kenmerk van automatische stabilisatie is dat het onmiddellijk en vanzelf gebeurt: het is niet nodig om bijvoorbeeld een wet aan te passen, een nieuwe begroting aan te nemen of een investeringsproject aan te besteden. Het is daarmee tijdig en trefzeker, en daarnaast ook tijdelijk: als de economie weer hersteld is, hoeven maatregelen niet te worden stopgezet of teruggedraaid.
Wanneer verwacht u eindelijk de eerste uitgaven te doen uit het groots aangekondigde «WopkeWiebes» investeringsfonds?
Op dit moment is het kabinet volop bezig met het bestrijden van de effecten en gevolgen van het coronavirus. Daar gaat nu alle aandacht naar toe.
Deelt u de analyse dat het instrumentarium van de Europese Centrale Bank (ECB) al volop in gebruik is, dus dat overheden nu aan zet zijn om een recessie zo veel als mogelijk af te wenden en de eventuele effecten te beperken?
Zoals aangegeven in de kabinetsbrief van 17 maart jongstleden is de uitbraak van het coronavirus mondiaal en zijn de economische effecten van de uitbraak dat ook. Het mitigeren van deze effecten vereist internationale samenwerking en coördinatie. Het kabinet hecht sterk aan samenwerking binnen de verschillende internationale gremia waarin dit wordt besproken. De afgelopen weken zijn in Europees verband verschillende maatregelen genomen. De ECB neemt in onafhankelijkheid beleidsmaatregelen om haar mandaat van prijsstabiliteit te bewerkstelligen.
De ECB richt zich daarbij op het behoud van ruime financiële condities om de risico’s voor prijsstabiliteit te beperken. De ECB stelt extra liquiditeit beschikbaar aan banken en koopt overheids- en bedrijfsobligaties aan. Ruime financiële omstandigheden en liquiditeit dragen eraan bij dat bedrijven over voldoende financiering beschikken tijdens de crisis. Overheden nemen gerichte maatregelen om de economie te ondersteunen. Sommige van deze maatregelen, zoals het verstrekken van kredietgaranties, versterken het effect van de beleidsmaatregelen van de ECB. Dergelijke garanties vergroten de kans dat banken de extra liquiditeit door zetten naar bedrijven in de huidige onzekerheid. Overheden nemen daarnaast maatregelen om de vaste kosten van bedrijven te reduceren en om inkomens van werknemers en zelfstandigen te ondersteunen. Deze maatregelen dragen bij aan het beperken van de effecten van het coronavirus.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen voor als de bouw (verder) stilvalt? Bent u bereid grootschalige investeringen in openbaar vervoer, energienetten en andere infrastructuur naar voren te halen?
De bouw is voor de Nederlandse economie een zeer belangrijke sector. Daarom heeft het Rijk nauw contact met de sector om signalen van vertraging vroeg op te vangen en gezamenlijk in te zetten op de voortgang van de bouwproductie in de komende weken en maanden, zodat de woningbouw en de verduurzaming van bestaande woningen verder kan. Het kabinet organiseert op korte termijn een overleg met betrokkenen om te bepalen welke acties nodig zijn om de continuïteit van het bouwproces, opdrachtgeverschap en vergunningverlening te borgen. Het naar voren halen van projecten zal ook onderdeel zijn van de gesprekken. Er komt een protocol om veilig en gezond door te werken. Ook brengt het kabinet in beeld welke wettelijke veranderingen op de sector afkomen, waar nog knelpunten zitten en hoe daarmee moet worden omgegaan. Met het Rijksvastgoedbedrijf, Rijkswaterstaat en I&W wordt gekeken hoe publiek opdrachtgeverschap zoveel mogelijk kan worden voortgezet en waar mogelijk projecten naar voren gehaald kunnen worden. Daarbij zal ook bij medeoverheden aandacht gevraagd worden voor continuering van besluitvormingsprocessen en vergunningprocedures. Verder kan de bouw gebruik maken van de aangekondigde generieke maatregelen, zoals de nieuwe Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW) verruiming en versoepeling van de BMKB en de GO-regeling voor bankgaranties. Voor meer details wordt doorverwezen naar de Minister van Milieu en Wonen en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Ten aanzien van energienetten geldt dat investeringen in principe worden gedaan door desbetreffende bedrijven zelf, waaronder de netbeheerders voor elektriciteit en gas, en warmtebedrijven voor wat betreft warmtenetten. In het kader van de energietransitie valt te verwachten dat de komende jaren aanzienlijke investeringen zullen moeten worden gedaan. In navolging van het Klimaatakkoord werkt het kabinet onverminderd door aan een voorspoedige energietransitie, waar deze investeringen noodzakelijk en ondersteunend voor zijn. Evenwel is het zo dat de focus van onder andere de netbeheerders voor elektriciteit en gas momenteel is gericht op het verzekeren van de continuïteit van dienstverlening. In deze tijd is het nodig en noodzakelijk dat enkel hier de focus op ligt.
Wat zijn de effecten voor kleine zelfstandige ondernemers en het mkb? Welke maatregelen bent u bereid te nemen om voor hen de pijn te verzachten?
In de brief die het Kabinet op 17 maart jongstleden aan uw Kamer heeft gestuurd zijn diverse maatregelen aangekondigd en beschreven.4 Kleine zelfstandige ondernemers en het mkb die in de problemen komen als gevolg van het corona-virus en de brede economische effecten ervan. Onderstaand wordt kort ingegaan op een aantal maatregelen die zelfstandige ondernemers en het mkb helpt deze uitzonderlijke crisis het hoofd te bieden. Voor meer detail wordt verwezen naar de Kamerbrief.
Het kabinet zet in op versoepeling en verruiming van de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB), zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 12 maart jongstleden.5 Met de BMKB staat de overheid voor een deel borg voor bedrijven die een lening willen afsluiten, maar aan de betrokken financier niet genoeg zekerheid kunnen bieden. Bedrijven die worden geraakt door de economische gevolgen van het coronavirus en daardoor in liquidtietsproblemen komen, kunnen tijdelijk rekenen op extra gunstige voorwaarden onder de BMKB.
Voorts komt het kabinet met een tijdelijke voorziening voor ondernemers. Door de maatregelen van het Rijk om de verspreiding van het corona-virus te beteugelen derven veel zelfstandigen, zoals in de culturele sector en de horeca, noodgedwongen inkomsten. Het kabinet wil ook deze groep ondersteunen, zodat zij daarna hun bedrijf kunnen voortzetten. Het kabinet komt daarom met een tijdelijke voorziening voor drie maanden die zo snel mogelijk ingaat. Zelfstandige ondernemers met financiële problemen kunnen een beroep doen op deze voorziening, die uitgevoerd wordt door gemeenten.
Ook heeft het kabinet een aantal fiscale maatregelen aangekondigd. In de eerste plaats zal de Belastingdienst bijzonder uitstel van betaling verlenen aan alle ondernemers die door de coronacrisis in liquiditeitsproblemen zijn gekomen of zullen komen. Dit is een tijdelijke regeling. Ondernemers kunnen met een brief uitstel van betaling van inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, omzetbelasting en loonbelasting aanvragen bij de Belastingdienst. Vanaf het moment dat de ondernemer zich meldt, wordt de inning van deze soorten belastingschulden direct stopgezet. Dat betekent dat de ondernemer feitelijk meteen uitstel van betaling krijgt. Voor uitstel langer dan drie maanden is aanvullende informatie nodig om te beoordelen of de financiële problemen hoofdzakelijk zijn veroorzaakt door de coronacrisis. De ondernemer kan de eerste drie maanden gebruiken om deze informatie te verstrekken. Het kabinet onderzoekt nu welke informatie nodig is en hoe deze zo eenvoudig mogelijk kan worden aangeleverd. Het doel daarbij is de administratieve lasten voor ondernemers zo veel mogelijk te beperken.
Daarnaast verlaagt het kabinet de invorderingsrente vanaf 23 maart 2020 tijdelijk van 4% naar 0,01%. Hierdoor wordt het makkelijker voor ondernemers om uitstel van betaling aan te vragen. Deze verlaging geldt voor alle rijksbelastingen en geldt voor zowel ondernemers als particulieren. Om ondernemers tegemoet te komen zal het kabinet het percentage van de belastingrente ook tijdelijk verlagen naar 0,01%. Belastingrente wordt normaal gesproken gerekend als een aanslag te laat kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld omdat de aangifte niet op tijd of niet voor het juiste bedrag wordt ingediend bij de Belastingdienst. Deze tijdelijke verlaging gaat in vanaf het moment dat dit uitvoeringstechnisch mogelijk is. Dit betekent dat voor alle belastingen, behalve voor de inkomstenbelasting, de tijdelijke verlaging van het tarief ingaat vanaf 1 juni 2020. Voor de inkomstenbelasting gaat dit in vanaf 1 juli 2020.Tot slot kunnen ondernemers die een lagere winst verwachten door de coronacrisis een verzoek indienen tot verlaging van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting. Daardoor gaan ondernemers meteen minder belasting betalen. Als het bedrag van de nieuwe voorlopige aanslag lager is dan de belasting die de ondernemer in de eerste maanden van dit jaar al heeft betaald, krijgt de ondernemer het verschil uitbetaald.
Als noodvoorziening op de overige maatregelen komt het kabinet met een noodloket voor de tegemoetkoming in de vorm van een gift voor de eerste nood bij ondernemers die direct zijn getroffen door overheidsmaatregelen ter bestrijding van de coronacrisis en die hun omzet daardoor geheel of grotendeels zien verdwijnen.
In aanvulling op bovenstaande maatregelen heeft 19 maart jongstleden een gesprek plaatsgevonden tussen de Minister van Financiën en ABN AMRO, ING, Rabobank, Triodos en de Volksbank, en de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), over de gevolgen van het coronavirus voor de financiële sector en de reële economie. In het gesprek lichtten de banken hun regeling toe die is bedoeld om met name kleinere, in de aard gezonde, ondernemingen, door deze crisis te helpen. De vijf banken hebben hiertoe afgesproken dat deze ondernemingen zes maanden uitstel van de aflossingsverplichtingen kunnen krijgen. Voor meer informatie over het gesprek wordt verwezen naar het verslag dat aan uw Kamer is verzonden.6
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat door het (verder) stilvallen van de bouw de woningnood nog verder toeneemt?
Het op peil houden van de bouwproductie heeft prioriteit. Het tekort aan woningen is met 3,8% hoog. Iedere terugval, ook een tijdelijke, in de productie zal op de middellange termijn leiden tot een nog grotere bouwopgave. Juist daarom houdt het Rijk nauw contact met de sector om meteen actie te nemen wanneer er signalen zijn dat zaken vertragen. Op zeer korte termijn zal de Minister van Milieu en Wonen in een bestuurlijk overleg met sectorpartijen verder over spreken. Intussen lopen er al diverse acties met stakeholders, die bij zullen dragen aan het op peil houden van de bouwproductie. Zo werken Rijk en regio in de woondeals intensief samen aan de versnelling van geplande bouwprojecten en uitbreiding van de plancapaciteit. De financiële impuls van € 1 miljard voor de woningbouw die het kabinet afgelopen najaar beschikbaar heeft gesteld en de heffingsvermindering in de Verhuurderheffing (€ 100 miljoen jaarlijks) voor nieuwbouw zullen zal bijdragen aan de realisatie van tienduizenden extra woningen. Omdat er nog steeds een extra stap nodig is van alle partijen, heeft de Minister van Milieu en Wonen recent met gedeputeerden van twaalf provincies om tafel gezeten, naar aanleiding van de nieuwe bevolkingsprognose en de verwachte terugval van de bouwproductie. Daar is afgesproken dat Rijk en provincies in kaart gaan brengen hoe de bouwopgave er op regionaal niveau uitziet, en wat nodig is om de benodigde bouwplannen te realiseren.
Bent u bereid de Kamer mogelijke investerings- en stimuleringsmaatregelenpakketten te doen toekomen? Welke scenario’s heeft u daarvoor voorbereid?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwlettend. Er is nu een noodpakket met maatregelen ter ondersteuning van de economie en banen gecommuniceerd. Hierin zitten ook diverse maatregelen die de vraagzijde van de economie ondersteunen. Het kabinet heeft vertrouwen in deze maatregelen. Dit laat onverlet dat de ontwikkelingen elkaar snel opvolgen. Zoals aangegeven is het hierdoor niet mogelijk om nu een robuuste economische inschatting te maken van de effecten op de korte termijn. Op donderdag 26 maart publiceert het CPB verschillende scenario’s voor de gevolgen van de coronacrisis op de Nederlandse economie en overheidsfinanciën. Als de situatie zich voordoet dat meer maatregelen nodig zijn uw Kamer daar vanzelfsprekend direct van op de hoogte worden gesteld.
Wat vindt u van de maatregelen van de Duitse regering en de Italiaanse regering? welke maatregelen worden er elders in Europa genomen?
Landen in Europa en de rest van de wereld nemen maatregelen om de economische impact van het coronavirus te mitigeren. Het kabinet monitort nauwgezet de maatregelen die andere landen nemen. Informatie en ideeën over maatregelen worden uitgewisseld uit via gremia zoals de Eurogroep, maar ook op ambtelijk niveau is er dagelijks contact. De maatregelen van Duitsland en Italië zijn grotendeels in lijn met wat Nederland doet en zijn met name gericht op het behoud van banen en inkomens en het ondersteunen van bedrijven en ondernemers, zoals door tegemoetkoming in de loonkosten, versoepelde belastingregels en extra kredietmogelijkheden. Daarbij geldt dat Nederland met name werk gerelateerde vangnetten al standaard heeft geregeld, terwijl dat voor verschillende andere Europese landen niet geldt. Ook heeft Nederland in vergelijking met veel andere landen een goede buffer om deze maatregelen te financieren en de economische schok op te vangen. Het kabinet zal de ontwikkelingen in andere landen goed blijven monitoren en waar nodig lering trekken uit maatregelen die elders worden getroffen.
Bent u bereid voor 1 april met stimuleringsvoorstellen te komen?
Het kabinet heeft, zoals bovenstaande al meermaals benoemd, op 17 maart een pakket aan maatregelen gepresenteerd. Het kabinet heeft vertrouwen in deze maatregelen. Tegelijkertijd laten de economische gevolgen zich slecht inschatten omdat de ontwikkelingen zich snel opstapelen. Het kabinet monitort de Nederlandse economie, financiële markten en internationale ontwikkelingen nauwlettend. De overheidsfinanciën staan er goed voor en het kabinet is bereid die maatregelen te treffen die nodig zijn om de economische gevolgen van het coronavirus het hoofd te bieden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat over de noodzakelijke maatregelen om de economische gevolgen van het coronavirus?
Het is niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor het debat.
Stikstofemissie ten gevolge van houtstook |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de brief van Mobilisation for the Environment (MOB) met als kenmerk «Toename van stikstofemissie en/of depositie als gevolg van massaal stoken op hout/biomassa ongewenst en onnodig» en het bijbehorende persbericht?1
Ja.
Voldoet de emissienormering voor NOx en stof in het Activiteitenbesluit voor alle biomassacentrales aan de Europese regelgeving dienaangaande? Zo ja, welke regels gelden er? Zo nee, aan welke regels of normering voldoet de Nederlandse normering niet en wat kunnen de gevolgen zijn van dit niet voldoen aan de regels?
De emissiegrenswaarden in het Activiteitenbesluit (Abm) voor NOx en stof voldoen ruimschoots aan de eisen die de richtlijnen voor Middelgrote stookinstallaties (MCPD, PbEU 2015/2193) en grote stookinstallaties (IED, PbEU 2010/75/EU en de BBT-conclusies (EU) 2017/1442) daaraan stellen. Zie overzicht in onderstaande tabel.
Vermogen
MCPD/IED
BBT-bandbreedte1
Emissiegrenswaarde Abm
Stof
<1 MW
geen
nvt
40
1–5 MW
20
nvt
20
5–50 MW
20
nvt
5
50–100
221
2–10
5,51
100–300
221
2–10
5,51
>300
221
2–10
5,51
NOx
<1 MW
geen
nvt
300
1–5 MW
300
nvt
275
5–50 MW
300
nvt
145
50–100 MW
2751
120–200
1101
100–300 MW
2201
100–200
1101
>300 MW
1501
65–150
1101
Uitgedrukt als daggemiddelde emissiegrenswaarden/emissieconcentraties
Deelt u de mening van MOB dat «de emissienormen in het Activiteitenbesluit voor NOx en stof van alle biomassacentrales zwaar gedateerd [zijn] en evenmin [voldoen] aan de wettelijke eis tot toepassing van ten minste Best Beschikbare Technieken»? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze emissienormen binnen afzienbare termijn worden aangescherpt? Zo nee, waarom niet?2
Die mening deel ik niet. Het Activiteitenbesluit milieubeheer4 (Abm) bevat vanaf 1 januari 2013 de emissiegrenswaarden NOx en stof (zie tabel bij vraag 2) voor de middelgrote stookinstallaties (tot 50 MW). Deze gelden als de strengste in Europa. In het kader van het Schone Lucht Akkoord laat ik TNO onderzoek doen naar de mogelijkheden van aanscherping van deze emissiegrenswaarden (zie huidige emissiegrenswaarden Abm in de tabel bij vraag 2).
Voor stookinstallaties onder de 50MW geldt de emissiegrenswaarde van het Abm. Voor grote stookinstallaties (vanaf 50MW) geldt ook de emissiegrenswaarde van het Abm, maar maakt het bevoegd gezag daarnaast een BBT-afweging (Beste Beschikbare Techniek). Daarbij wordt gekeken of het in een concreet geval mogelijk is om een lagere grens voor uitstoot voor NOx en stof vast te stellen dan het Abm voorschrijft. Daarbij wordt als range gehanteerd de scherpe kant van de Europese verplichting (de bodem van de BBT-range) en de emissiegrenswaarde in het Abm als maximumwaarde. In zeer uitzonderlijke gevallen wordt soms ook gekozen voor een emissie-eis in de vergunning die strenger is dan de scherpe kant van de BBT-range als bijvoorbeeld de locatie van de centrale vraagt om extra maatregelen.
Deelt u de mening van MOB dat de emissie voor biomassa-installaties zonder technische problemen en tegen relatief bescheiden extra kosten substantieel kan worden teruggebracht? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Dit is afhankelijk van de situatie. In het bovengenoemde TNO-onderzoek wordt ook gekeken naar de kosten van eventuele aanscherpingen. Daarnaast stimuleert het kabinet fiscale innovatie met de fiscale regelingen VAMIL en MIA. In deze regelingen worden marktintroductie en marktverbreding van milieutechnologie fiscaal gestimuleerd. Hieronder vallen bijvoorbeeld investeringen in stof- en NOx-reductietechnologie.
Bent u bereid, in dat kader, in overleg met de medeoverheden, actief te bevorderen dat het verplicht stellen van de Best Beschikbare Technieken in de vergunningverlening en de handhaving als regel wordt toegepast? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil ook niet dat er meer uitgestoten wordt dan noodzakelijk. Daarom ben ik bezig met een samenhangende aanpak in het kader van het Schone Lucht Akkoord. Dit is een bestuursakkoord tussen Rijk, provincies en gemeenten en bevat een samenhangend pakket voor een groot aantal sectoren. Doel is de uitstoot van schadelijke stoffen verder te verminderen. Zo zetten provincies en gemeenten zich in om scherp te vergunnen, op basis van Best Beschikbare Techniek, en het vergunningenbestand tijdig te actualiseren. Het Rijk ondersteunt hierbij met kennis en capaciteit.
BBT is reeds onderdeel van vergunningverlening. Zie ook hetgeen ik in vraag 3 heb vermeld over de BBT-afweging.
Deelt u de mening dat er met de huidige normering onnodig hoge stikstofemissie en -depositie plaatsvindt en dat deze bovendien de gezondheid van mensen kan aantasten? Zo ja, wat gaat u doen om deze emissies terug te brengen en te vermijden dat mensen gezondheidsklachten ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
De mogelijke aanscherpingen die TNO momenteel onderzoekt richten zich op verdere verbetering van de luchtkwaliteit. Het bevoegd gezag kan eventueel extra eisen stellen in verband met depositie op gevoelige gebieden. Dat behoeft een lokale afweging.
Deelt u de opvatting dat het, mede gelet op het groeiende verzet tegen de toepassing van biomassa als energiebron, gewenst is alles in het werk te stellen om de uitstoot van schadelijke stoffen te verminderen? Zo ja, bent u bereid om daar een samenhangende aanpak voor te ontwikkelen en de Kamer over de inhoud van die aanpak en de voortgang te informeren? Zo nee, waarom niet?
In het Schone Lucht Akkoord heb ik met de andere overheden samenhangende afspraken gemaakt over het realiseren van scherpere eisen in vergunningen en een betere handhaving om bij te dragen aan de luchtkwaliteit. In het SLA is daarnaast ook aangegeven dat gekeken wordt naar modernisering van de regelgeving, bijvoorbeeld door het verlagen van de vermogensgrens van 15MW voor een vergunningplicht bij biomassa stook.
De plannen voor 'grootste windpark ter wereld' boven Eemshaven |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Plannen voor «grootste windpark ter wereld» boven Eemshaven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in het bericht genoemde initiatief substantieel kan bijdragen aan de realisering van de doelstellingen van het Klimaatakkoord? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het Klimaatakkoord is een gezamenlijke opgave. Ik juich het toe dat de initiatiefnemers plannen maken die kunnen bijdragen aan het realiseren van het Klimaatakkoord.
Zoals afgesproken in het klimaatakkoord wordt wind op zee gezien als belangrijke klimaatneutrale energiebron voor de toekomst. Groene waterstof heeft veel potentie als energiedrager van duurzame energie. Ik zie dan ook potentie in dit soort projecten. Voor een project als dit is het noodzakelijk nieuwe gebieden voor wind op zee aan te wijzen. Het kabinet wijst deze gebieden aan via het Programma Noordzee. Bij de afwegingen rondom de aanwijzing van nieuwe gebieden zal ook de productie van waterstof en ontsluiting daarvan worden meegenomen.
Dit project bevindt zich momenteel nog in de absolute beginfase. De haalbaarheidsstudies moeten worden uitgevoerd en de investeringsbeslissing dient nog te worden genomen. Het is in mijn ogen daarom te vroeg om iets te zeggen over de (economische) effecten die het project kan hebben.
Deelt u de mening dat dit initiatief een belangrijke katalysator kan worden voor de grootschalige productie van waterstof wat Nederland een koploper van de waterstofeconomie kan maken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het initiatief tevens de potentie in zich heeft op de economische structuur van Noord-Nederland aanzienlijk te versterken?
Zie antwoord vraag 2.
Staat u al in contact met de initiatiefnemers van dit project? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en gaat u alsnog contact opnemen?
Ik sta met veel partijen met ideeën en projecten in contact. Zo ook met de partijen achter dit idee.
Wat kan de Nederlandse overheid bijdragen aan de definitieve totstandkoming van dit project? Hoe gaat u daar zorg voor dragen?
Het is nog te vroeg om daar iets over te kunnen zeggen. Het project zelf is immers nog niet veel meer dan een idee waarvoor de haalbaarheidsstudie nog uitgevoerd moet worden. Hoe de eventuele bijdrage van de Nederlandse overheid aan dit project in de toekomst eruit zal zien, hangt af van de verdere uitwerking. Als er verder uitgewerkte plannen liggen, zal ik deze bestuderen en beoordelen of een verdere bijdrage van de overheid gepast is en hoe deze vorm krijgt.
Onbegrijpelijk hoge rekeningen bij blokverwarming |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u de uitzending van Radar over hoge rekeningen bij blokverwarming?1
Ja.
Welke gevolgen heeft de recente wijziging van de Warmtewet voor eigenaar-bewoners die gebruik maken van blokverwarming? Met welke argumenten is ervoor gekozen om Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) niet langer toegang te verschaffen tot een geschillencommissie?
In blokverwarmingssituaties zijn het vaak verhuurders of Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) die warmte doorleveren van externe warmteleveranciers. Ook kan worden gedacht aan een appartementencomplex dat een gasgestookte ketel in de kelder van het gebouw heeft staan waarmee warmte wordt opgewekt die vervolgens geleverd wordt aan de bewoners van het gebouw.
Bij de evaluatie van de Warmtewet in 2015 hebben zowel verhuurders als VvE’s aangegeven dat zij als gevolg van de Warmtewet geconfronteerd worden met hoge en disproportionele administratieve lasten en extra kosten. Ook gaven zij aan dat zij in het geval van doorlevering zelf niet altijd de bescherming van de Warmtewet genieten (omdat die beperkt was tot verbruikers met een aansluiting van maximaal 100 kilowatt). De warmtelevering door verhuurders aan huurders wordt reeds door het huurrecht gereguleerd. Daarbij worden huurders door het huurrecht op een gelijkwaardige wijze beschermd. Verbruikers die warmte afnemen van een VvE waarvan zij, als eigenaar van een woon- of bedrijfsruimte in een gebouw, lid zijn, gaven aan dat zij de Warmtewet ervaren als overbodige bescherming tegen zichzelf.
Om die reden is de reikwijdte van de Warmtewet aangepast en is de levering door een leverancier die tevens optreedt als verhuurder of VvE’s uitgezonderd van de Warmtewet (met uitzondering van de bepalingen omtrent meetverplichtingen).
Daarnaast is door de recente wijziging van de Warmtewet de bescherming van verhuurders en VvE’s die warmte van een externe warmteleverancier doorleveren aan respectievelijk hun huurders en hun leden gelijkgetrokken met de bescherming voor kleinverbruikers. Huurders en leden van een VvE worden op die manier indirect beschermd. Een VvE die warmte van een externe warmteleverancier doorlevert aan haar leden kan bij een conflict met die externe warmteleverancier daardoor ook aankloppen bij een geschillencommissie (artikel 3b van de Warmtewet).
Voor de leden van een VvE die warmte (door)geleverd krijgen van hun VvE, geldt dat zij als lid van de vereniging van eigenaren, op grond van de regelgeving omtrent verenigingen van eigenaren in het Burgerlijk Wetboek (Boek 5, Titel 9, Afdeling 2, van het BW), inspraak hebben in beslissingen over de wijze waarop het gebouw verwarmd wordt en de voorwaarden waaronder dat gebeurt, waaronder de kosten die daarvoor in rekening worden gebracht. Daarnaast genieten individuele eigenaren waarborgen vanuit Boek 5 van het BW en staat hen de weg naar de burgerlijke rechter open. Het is dus niet nodig om hiervoor de weg naar een geschillencommissie open te stellen.
In paragraaf 4.1 van de memorie van toelichting bij de wijziging van de Warmtewet (Kamerstuk 34 723, nr. 3) over de reikwijdte van de wet worden de wijzigingen nader toegelicht.
Vindt u het acceptabel dat eigenaar-bewoners hoge kosten moeten maken om warmtemeters te laten controleren door de leverancier? Zou het niet beter zijn als zij hiervoor een onafhankelijk instituut kunnen inschakelen?
Een warmtemeter is een meetinstrument in de zin van de Metrologiewet. De Metrologiewet borgt de werking van het meetinstrument door eisen aan het instrument te stellen. De eisen aan warmtemeters sluiten volledig aan bij de Europese richtlijn inzake meetinstrumenten (2014/32EU). Er mogen geen andere metrologische eisen gesteld worden dan in die richtlijn zijn opgenomen. De Metrologiewet zegt niets over de kosten die in rekening gebracht mogen worden voor een controle van een meetinstrument. In de energiesector is het gangbaar dat de toedeling van de kosten van deze controle plaatsvindt op basis van de conclusie van de controle. Er zijn twee onafhankelijke bedrijven in Nederland gevestigd die een controle aan een warmtemeter kunnen uitvoeren.
De uitzending van Radar gaat in op warmtekostenverdelers die op de radiator zijn geplaatst. Dit is geen meetinstrument in de zin van de Metrologiewet. Er worden geen eisen aan gesteld. Op grond van de Warmtewet (artikel 8a, achtste lid) kan een verbruiker een leverancier verzoeken de werking van de warmtekostenverdeler te laten controleren door een onafhankelijke deskundige. Deze bepaling is in 2014 bij amendement van Jan Vos (PvdA) aan de oorspronkelijke wet toegevoegd (Kamerstuk 32 839, nr. 21). In het hiervoor genoemde bij amendement toegevoegde lid is bepaald dat de toedeling van de kosten van deze controle plaats vindt op basis van de conclusie van het onderzoek. Dat betekent dat de kosten voor rekening van de leveranciers komen als bij de controle blijkt dat de warmtekostenverdeler niet goed werkt. Omgekeerd komen de kosten van de controle voor rekening van de verbruiker als blijkt dat de warmtekostenverdeler wel goed werkt.
Op basis van de Warmtewet wordt voor de kosten van het meten zelf jaarlijks een maximumprijs vastgesteld door ACM. Deze bepaling geldt niet voor huurders die warmte geleverd krijgen door hun verhuurder en leden van een VvE die warmte geleverd krijgen door hun VvE. Het antwoord op vraag 2 licht deze uitzondering nader toe. Verhuurders en VVE’s kunnen deze maximumprijs op basis van de Warmtewet wel als richtlijn nemen voor het vaststellen van de meetkosten.
Op welke wijze kunnen eigenaar-bewoners hun recht halen indien zij van mening zijn dat hun energierekening bij blokverwarming buitensporig hoog is? Acht u deze procedures redelijk, bijvoorbeeld in gemengde complexen waar woningcorporaties een grote stem hebben in de VvE?
Wanneer (een of meerdere) individuele eigenaren in een VvE het niet eens zijn met de voorwaarden waaronder de warmte geleverd wordt, zoals de kosten, kunnen zij dit aan de orde stellen bij de VvE. Daarnaast genieten ze waarborgen vanuit Boek 5 van het BW en staat hen de weg naar de burgerlijke rechter open.
Deze procedure acht ik redelijk. Er zijn geen wezenlijke verschillen tussen enerzijds complexen met uitsluitend eigenaar-bewoners en anderzijds gemengde complexen waar woningcorporaties een grote stem hebben in de VvE. Woningcorporaties kunnen door hun huurders worden aangesproken op grond van de huurregelgeving. Bij een buitensporig hoge energierekening kan dit leiden tot een procedure bij de huurcommissie. De huurcommissie heeft dan de mogelijkheid om de door de huurders betaalde kosten terug te brengen op grond van de redelijkheid. Ook woningcorporaties hebben daardoor een zelfstandig belang dat de energierekening niet buitensporig hoog wordt.
Het gebruik van warmtenetten |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Hoe verklaart u het verschil in kosten per hoeveelheid geleverde energie tussen stadsverwarming en verwarming op basis van aardgas?
De huidige maximumtarieven voor warmte zijn nog grotendeels gebaseerd op het uitgangspunt van de gasreferentie. ACM stelt maximumtarieven vast voor de volgende onderdelen:
het vastrecht voor warmte (gebaseerd op de gasreferentie)
het variabele tarief voor warmte (gebaseerd op de gasreferentie)
de meetkosten (gebaseerd op de meetkosten bij gas)
de huurkosten voor de afleverset (gebaseerd op werkelijke kosten)
de kosten van de eenmalige fysieke aansluiting op een warmtenet (gebaseerd op werkelijke kosten)
de kosten van afsluiting van een warmtenet (gebaseerd op de werkelijke kosten)
Hiermee wordt voor de belangrijkste tariefcomponenten bereikt dat verbruikers op basis van het maximumtarief gemiddeld gesproken niet meer betalen dan een verbruiker van aardgas.
Het hanteren van de gasreferentie zorgt er dus voor dat er gemiddeld geen kostenverschil is. Er kunnen op individuele basis wel verschillen zijn. De verklaring van die verschillen is situatie specifiek. Zo wordt voor de gasreferentie bijvoorbeeld uitgegaan van de gewogen gemiddelde vaste en variabele tarieven van de tien grootste Nederlandse gasleveranciers. Voor een individuele verbruiker van aardgas geldt het tarief van zijn leveranciers en dit kan lager of hoger liggen dan het gemiddelde waar de gasreferentie vanuit gaat. Daarnaast zijn de kosten van verschillende woningen (waarvan de een op gas en de ander op warmte) niet makkelijk met elkaar te vergelijken. De energiekosten zijn namelijk afhankelijk van de specifieke situatie en de kenmerken van de woning, zoals vloeroppervlak, onderhoudsstaat, type woning, aantal buitenzijden, type verwarming, etc.
Welke juridische en technische belemmeringen ondervinden mensen als zij hun aansluiting op het warmtenet willen opzeggen, bijvoorbeeld omdat zij gebruik willen maken van zonnepanelen of warmtepompen? Welke wetgeving raakt aan het opzeggen van het contract?
Er zijn twee aspecten te onderscheiden bij het beëindigen van de warmtelevering: de fysieke ontkoppeling van de aansluiting (afsluiting) en de beëindiging van de leveringsovereenkomst.
In de Warmtewet is bepaald dat de leverancier op verzoek van de afnemer kan afsluiten. De afnemer kan altijd om zo’n afsluiting verzoeken. De kosten die voor het afsluiten in rekening worden gebracht mogen de feitelijk gemaakte kosten niet overstijgen. Met ingang van 2020 wordt het maximumtarief voor de fysieke afsluiting door ACM gebaseerd op de gemiddelde werkelijke kosten bij warmte.
Op grond van algemeen consumentenrecht kunnen afnemers in algemene zin hun leveringsovereenkomst beëindigen, als het een overeenkomst voor onbepaalde tijd betreft. Een overeenkomst voor bepaalde tijd kan slechts in uitzonderlijke situaties worden opgezegd. Dit is in het Burgerlijk Wetboek geregeld. In de Warmtewet is ook een tweetal uitzonderingen opgenomen op de regel dat een afnemer altijd zijn leveringsovereenkomst moet kunnen beëindigen. De eerste uitzondering doet zich voor wanneer het technisch niet mogelijk is om de levering van warmte in zijn geheel te beëindigen. De tweede doet zich voor wanneer beëindiging van de leveringsovereenkomst leidt tot «aanzienlijk nadeel» voor een andere gebruiker.
In het geval van tussentijdse beëindiging van een contract met een bepaalde looptijd is het toegestaan om een opzegvergoeding in rekening te brengen. Als gevolg van artikel 6:230m van het Burgerlijk Wetboek bevat een overeenkomst de voorwaarden voor opschorting of beëindiging daarvan. Hieronder valt ook de vermelding van de opzegvergoeding.
Met deze bescherming bestaat er een goede balans tussen de belangen van afnemers en leveranciers. Ook doet het recht aan de grote diversiteit aan gevallen die dit betreft. Afnemers kunnen hun contract opzeggen en betalen een tarief gerelateerd aan de werkelijke kosten. Via de opzegvergoeding worden de investeringsrisico’s van leveranciers beschermd. Paragraaf 4.5 van de memorie van toelichting bij de wijziging van de Warmtewet (Kamerstuk 34 723, nr. 3) gaat hier nader op in.
Klopt het dat de prijs van stadsverwarming is gekoppeld aan de prijs van aardgas? Op welke wijze betrekt u dit gegeven bij de uitvoering van de motie Asscher c.s.1 die verzoekt te voorkomen dat mensen met warmtenet erop achteruitgaan als gevolg van veranderingen in de energiebelasting?
Ja, de tarieven voor de levering van warmte zijn gebaseerd op de gasreferentie en daarmee gekoppeld aan de prijs van aardgas. In mijn voortgangsbrief over Warmtewet 2 heb ik geconcludeerd dat de huidige tariefsystematiek op basis van een gasreferentie op de lange termijn niet houdbaar is (Kamerstuk 32 813, nr. 372). In mijn brief over de warmtetarieven in 2020 en de tariefregulering in Warmtewet 2 heb ik toegelicht welke uitgangspunten ik voorzie voor de nieuwe tariefregulering (Kamerstuk 30 196, nr. 704). Ook heb ik in deze brief aangekondigd additionele bepalingen van artikel 7 van de Warmtewet inwerking te laten treden waardoor ACM aanvullende bevoegdheden krijgt om – op termijn – indien nodig de tariefstelling van warmtebedrijven te beperken als blijkt dat de rendementen van warmtebedrijven te hoog zijn.
Naast de tariefregulering voor warmte wordt in lijn met de motie Asscher voor de uitwerking van het Klimaatakkoord ook aan andere instrumenten gewerkt. In de Kamerbrief over de uitwerking van het Klimaatakkoord voor de Gebouwde Omgeving (Kamerstuk 32 813, nr. 437) is aangegeven dat het streven is dat de woonlasten van de huurder bij verduurzamingsmaatregelen niet toenemen. In de Kamerbrief over financiering en ontzorging van woningeigenaren (Kamerstuk 32 847, nr. 585) wordt nader ingegaan op de financiering van de verduurzamingsopgave en de ontzorging van woningeigenaren.
Kunt u inzichtelijk maken welk deel van de kosten van warmtenetten bestaat uit vaste kosten en welk deel uit variabele kosten? Kunt u daarbij tevens aangeven hoe dit in verhouding staat tot andere vormen van verwarming?
De maximumtarieven uit de Warmtewet bestaan uit een aantal onderdelen. In onderstaande tabel zijn de maximum warmtetarieven weergegeven die ACM voor 2020 heeft vastgesteld. Het maximale leveringstarief voor warmte bestaat uit drie gebruiksonafhankelijke componenten (vast bedrag per jaar, meetkosten en huur afleverset) en een gebruiksafhankelijk tarief per geleverde gigajoule (GJ).
Bij aardgas zijn de gebruiksonafhankelijke componenten het vastrecht, de meetkosten en de vaste kosten van de CV-ketel (afschrijving en onderhoud) en is het gebruiksafhankelijke deel het tarief per geleverde m3 aardgas.
Door de toepassing van de gasreferentie zijn de totale maximale gebruiksonafhankelijke kosten bij warmte gelijk aan de gemiddelde totale gebruiksonafhankelijke kosten bij aardgas en zijn de maximale gebruiksafhankelijke kosten bij warmte gelijk aan de gemiddelde gebruiksafhankelijke kosten bij aardgas. De verhouding tussen de vaste en variabele lasten bij warmte en bij aardgas zijn dus gelijk en dat betekent dat de verhouding bij warmte dus een vergelijkbare impact heeft op kosteneffectiviteit van energiebesparende maatregelen als bij gas.
Prijs (euro incl. btw)
Vast bedrag per jaar
469,17 (ruimteverwarming + warm tapwater)
234,58 (alleen ruimteverwarming)
261,03 (lauw water)
234,58 (alleen warm tapwater)
236,80 (koude/koeling in warmte/koudeopslagsysteem)
Meettarief per jaar
26,63
Huurkosten standaard individuele afleverset voor ruimteverwarming en warm tapwater (CW klasse 4)
126,19
Variabel tarief per GJ
26,06
Welke invloed heeft de verhouding tussen vaste en variabele kosten van warmtenetten op de kosteneffectiviteit van energiebesparende maatregelen in vergelijking met andere energiebronnen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom wordt voor stadswarmte met verschillende temperaturen dezelfde prijs gehanteerd?
Met de meest recente wijziging van de Warmtewet is de mogelijkheid geïntroduceerd om de maximumprijs verschillend vast te stellen voor verschillende categorieën aflevertemperaturen. In de tabel bij het antwoord op vraag 4 en 5 is te zien wat dit betekent voor de maximumtarieven in 2020. Met het differentiëren van de maximumprijs op basis van aflevertemperaturen wordt beoogd recht te doen aan de extra kosten die een verbruiker zelf moet maken om de door de leverancier geleverde warmte op te waarderen tot een voor de verbruiker bruikbare temperatuur voor ruimteverwarming of de verwarming van tapwater.
Formule 1 wil coureurs door zeehondenreservaat laten pendelen |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Formule 1 wil coureurs door zeehondenreservaat laten pendelen»?1
Ja.
Welke negatieve gevolgen heeft het laten pendelen van auto’s op het strand en welke gevolgen heeft dit voor het natuurreservaat Noordvoort en het aangrenzende Natura 2000-gebied?
De Formule 1 gaat 3 mei 2020 in verband met het Coronavirus niet door en wordt tot nader order uitgesteld. Ook heeft de organisator bekendgemaakt dat de Formule 1-teams tijdens de Grand Prix niet over het strand van Noordwijk naar het circuit in Zandvoort gaan rijden. Er zijn daarom geen negatieve gevolgen te verwachten.
Deelt u de mening dat het ongewenst is om met een colonne auto’s door een kwetsbaar natuurgebied te rijden waar vogels en jonge zeehonden juist rust zoeken?
Ja.
Is het toegestaan dat de gemeente Noordwijk dit via een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) wilt regelen? Zo nee, bent u bereid de gemeente Noordwijk hierop aan te spreken?
Ja. Eind oktober 2019 hebben de gemeente Noordwijk en Zandvoort gelijktijdig een ontheffingsaanvraag aangaande de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) ontvangen voor rijden over het strand. De wet Natuurbescherming waarborgt dat de natuur geen schade ondervindt. Voor het onderdeel natuur zijn de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland bevoegd gezag.
Hoe kan het zo zijn dat het college van Noordwijk afwijkt van het eerder door de politie opgestelde mobiliteitsplan?
In het mobiliteitsplan staat dat de F1-teams gebruikmakend van helikopters zouden worden vervoerd. Later bleek het nodig te zijn om een plan b over het strand te hebben, voor het geval er geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van de helikopter-mogelijkheden. Vandaar dat de gemeente Noordwijk en Zandvoort een ontheffingsaanvraag hebben verleend voor rijden over het strand.
Deelt u de mening dat het juist extra risicovol is om tijdens de meivakantie, met mooi weer wanneer veel mensen aanwezig zijn op het strand, of vanwege het aanwezige drijfzand, met een colonne auto’s over het strand te gaan rijden en leidt deze bijzondere manier van transporteren, zeker als de anonimiteit van de coureurs zo van belang is, niet tot extra risicovolle situaties? In hoeverre is dit plan afgestemd met de veiligheidsdiensten?
Zoals ik heb benoemd in het antwoord op vraag 2, zijn de genoemde risico’s er niet.
Waarom is het überhaupt noodzakelijk om F1-teams over het strand te laten pendelen, terwijl bijvoorbeeld het Nederlands Elftal bij drukte ook gewoon een bus neemt?
Reden voor de organisatie om de strandroute uit te werken was om alle opties open te houden om het circuit te bereiken, ook bij omstandigheden dat andere routes geen oplossing zouden bieden.
Bent u bekend met het feit dat het containerschip OOCL Rauma vijf containers heeft verloren boven Ameland?1
Ja, dit is mij bekend. Het aantal verloren containers is inmiddels bijgesteld naar 7.
Welke maatregelen heeft u, of de Kustwacht genomen, om deze containers zo snel mogelijk te bergen? Is al bekend wat er in de containers zit en of dit gevaar kan opleveren voor het Waddengebied?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven of er schade is aan de natuur of op één van de eilanden? Gaat u de eventuele schade verhalen op de reder?
Om te beginnen refereer ik aan mijn brief aan uw Kamer van 21 februari jl. waarin ik informatie verschaf over het voorval met de OOCL Rauma en welke acties ik naar aanleiding daarvan heb ondernomen.
Uit ladingdocumenten die door de eigenaar van de OOCL Rauma zijn aangeleverd is bekend dat de zeven verloren containers gevuld waren met de volgende lading: drie met papier en karton, twee met melkpoeder en twee met machineonderdelen voor papiermachines.
De eigenaar van de OOCL Rauma is door mij op grond van de «Wet bestrijding maritieme ongevallen» verantwoordelijk gesteld voor de onmiddellijke opsporing en verwijdering van de 7 containers en de daaruit afkomstige zaken. De eigenaar heeft onmiddellijk een berger ingeschakeld. Er zijn inmiddels ladingresten opgeruimd maar de bergingsoperatie is nog gaande.
Als de scheepseigenaar niet aan zijn verplichting tot opsporing en ruiming voldoet dan zullen die taken door Rijkswaterstaat worden overgenomen en zullen de kosten daarvan op de scheepseigenaar worden verhaald.
Direct na het incident is een onderzoek opgestart om het gevaar van de lading voor verkeer, mens en milieu te duiden. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat de lading zorgt voor gevaren op lange of korte termijn.
Hoe kan het zijn dat de OOCL Rauma nu, tijdens de storm Ciara, en al eerder grote containerschepen, met Zoe-achtige afmetingen, de ondiepe route pal boven de Waddeneilanden nemen?2
Allereerst refereer ik aan mijn brief aan uw Kamer van 31 oktober jl. (Kamerstuk 29 684, nr. 190) over de acties die ik heb ondernomen naar aanleiding van de tussentijdse waarschuwing van de OVV, ten aanzien van het risico van contact of bijna-contact met de zeebodem voor schepen met afmetingen vergelijkbaar met die van MSC Zoe bij bepaalde wind- en golfcondities.
De Kustwacht geeft sindsdien bij een golfhoogte van meer dan 5 meter proactief waarschuwingen aan grote containerschepen (langer dan 300 meter en breder dan 40 meter) met het advies om de zuidelijke route te mijden en in plaats daarvan de noordelijke route te nemen. Daarnaast staat deze waarschuwing permanent aangetekend in de zeekaart.
De OOCL Rauma is kleiner dan 300 meter en heeft daarom geen waarschuwing ontvangen van de Nederlandse Kustwacht.
Naar aanleiding van contact met Duitsland hierover heeft Duitsland te kennen gegeven schepen niet actief te waarschuwen zoals de Kustwacht dit wel doet, maar eerst de uitkomst van onderzoeken af te wachten alvorens concrete maatregelen te overwegen. De schepen die de verkeersbaan van oost naar west varen, zoals de OOCL Rauma in dit geval, kiezen al in Duitsland hun vaarroute en ontvangen daar dus geen actieve waarschuwing.
De waarschuwingen die de Nederlandse Kustwacht geeft blijken in de praktijk goed te worden opgevolgd. Het enkele grote containerschip dat tijdens de storm Ciara het advies niet heeft opgevolgd en toch de zuidelijke route heeft genomen, heeft dit gedaan na uitvoerig overleg met de loods, en met de inschatting dat de weersomstandigheden in de zuidelijke route gunstiger waren dan in de noordelijke route.
Het is uiteindelijk aan de kapitein van het schip zelf om, alles afwegende, dit advies wel of niet op te volgen. De keuze voor de route is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de kapitein.
Bent u het eens dat het ongewenst is dat containerschepen, zeker tijdens een zware storm, nog steeds deze ondiepe vaarroute kunnen nemen? Hoe kan het gebeuren, na de ramp met de MSC Zoe, dat zo’n groot en zwaar beladen containerschip deze ondiepe route kan nemen?
Het schip dat tijdens de storm Ciara het advies niet heeft opgevolgd en toch de zuidelijke route heeft genomen, heeft dit gedaan na uitvoerig overleg met de loods zoals hierboven vermeld.
Overigens waren de golfhoogtes op de zuidelijke route niet extreem (ca. 3 meter, dus onder de Kustwacht-norm), aangezien de wind toen zuidwest was, en je daar dan in relatief rustig water vaart.
Hoe staat het met de uitvoering van de eerder aangenomen Gewijzigde motie van het lid Van der Graaf c.s. over als noodmaatregel een permanente afsluiting van de zuidelijke vaarroute boven de Waddeneilanden (Kamerstuk 31 409, nr. 265)?2
Ik refereer aan mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 29 684, nr.200), waarin ik invulling geef aan de genoemde motie.
De conclusie daarin is dat ik een permanente afsluiting van de zuidelijke vaarroute niet unilateraal kan opleggen. Als Nederland deze route of daaraan verbonden voorwaarden wil veranderen, moet het daartoe een voorstel doen bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) in overleg met Duitsland.
Heeft u inmiddels al met Duitsland contact gehad om een voorstel in te dienen bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO)? Zo ja, wanneer verwacht u hier een reactie op? Zo nee, waarom heeft u dit nog niet gedaan?
Er is regelmatig contact met Duitsland over de routes boven de Wadden.
Zodra het OVV-rapport gereed is, zal ik bezien welke vervolgstappen wenselijk en mogelijk zijn om de veiligheid van de scheepvaart, en daarmee die van de Waddeneilanden verder te borgen.
Op korte termijn zal ik contact opnemen met mijn Duitse ambtgenoot om met hem af te spreken dat na het gereedkomen van de belangrijkste onderzoeken Nederland en Duitsland gezamenlijke vervolgacties richting IMO zullen bespreken.
Wat vindt u ervan dat de kapitein van het containerschip het «dringende advies» van de Kustwacht in de wind heeft geslagen? Welke maatregelen, behalve adviseren, kan de Kustwacht nemen om een containerschip een andere vaarroute te laten nemen? Bent u bereid om, zeker bij een zware storm, te komen tot een verbod op het gebruik van de zuidelijke route?
Het schip dat tijdens de storm Ciara het advies niet heeft opgevolgd heeft dit gedaan na uitvoerig overleg met de loods, en met de inschatting dat de weersomstandigheden in de zuidelijke route gunstiger waren dan in de noordelijke route.
Daarnaast kan ik een permanente afsluiting van de zuidelijke vaarroute niet unilateraal opleggen, maar moet daarvoor een voorstel worden ingediend bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) in overleg met Duitsland.
Wat gaat u verder ondernemen om ervoor te zorgen dat de bewoners van de Waddeneilanden er zeker van kunnen zijn dat containerschepen op een veilige afstand van hun eiland blijven varen?
In 2002 werd op voorstel van Nederland, Duitsland en Denemarken de Waddenzee door IMO als Particular Sensitive Sea Area aangewezen, op basis van de toen aanwezige navigatiemaatregelen, zoals VTS, loodsdienst, markering, SAR diensten, noodsleephulp, maar ook routeringsmaatregelen, waarvan de zuidelijke route boven de Wadden deel uitmaakt. Deze werden als voldoende beschouwd om schepen met gevaarlijke en verontreinigende goederen op voldoende afstand van de Waddenzeekust te houden.
Ik ben in afwachting van de uitkomsten van het OVV-onderzoek. Als het rapport daartoe aanleiding geeft, zal ik bezien welke vervolgstappen wenselijk en mogelijk zijn. Als op basis van het OVV-rapport wijziging van de routeringsmaatregelen noodzakelijk is, dan zal ik in overleg met Duitsland een voorstel doen aan IMO tot aanpassing van de route.
De compensatieregeling voor omwonenden van de windparken N33 en Oostermoer |
|
Agnes Mulder (CDA), Sandra Beckerman , William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat de actuele stand van zaken is omtrent de toegezegde compensatie voor de waardedaling van woningen rondom de windparken N33 en Oostermoer?
De betrokken overheden hebben geen compensatie voor waardedaling toegezegd. Zij hebben toegezegd de leefbaarheid in het gebied te versterken. Omwonenden van windparken kunnen wel een aanvraag indienen om beroep te doen op de planschaderegeling. De planschaderegeling is een wettelijk vastgesteld instrument om tegemoet te komen aan schade ontstaan door bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder de plaatsing van windturbines. Dit verzoek voor tegemoetkoming van planschade kan worden ingediend via de gemeente. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) behandelt planschadeverzoeken voor projecten die onder de Rijkscoördinatieregeling vallen. Er zal hierbij altijd een onafhankelijke planschadedeskundige worden ingeschakeld om de aanvraag te beoordelen.
Daarnaast zijn in het gebied van windpark De Drentse Monden en Oostermoer, onder regie van provincie Drenthe, verschillende stappen genomen om een gebiedsfonds vorm te geven. Het gebiedsfonds is geen compensatie voor individuele schadegevallen, maar heeft als doel om de leefbaarheid in het gebied te versterken en te komen tot een meer evenwichtige lusten- en lastenverdeling. In de gemeente Aa en Hunze is een omgevingsadviesraad ingesteld. In deze raad zijn bewoners uit het gebied in gesprek met de initiatiefnemers van het windpark, provincie Drenthe en de gemeente Aa en Hunze over de besteding van het gebiedsfonds. In de gemeente Borger-Odoorn worden nog gesprekken gevoerd om de stap naar een omgevingsadviesraad te zetten.
De provincie Drenthe heeft mij, mede namens gemeenten Aa en Hunze en Borger-Odoorn, verzocht om ook een bedrag beschikbaar te stellen voor het gebiedsfonds van windpark De Drentse Monden en Oostermoer. Omdat de komst van het windpark tot grote onrust bij bewoners heeft geleid, is bij wijze van uitzondering een Rijksbijdrage van 2,1 miljoen euro beschikbaar gesteld aan het gebiedsfonds van het windpark, gelijk aan de provinciale bijdrage (Kamerstuk 33 612, nr. 72). De bijdrage is bedoeld voor de versterking van de structuur van het gebied waarin het windpark zich bevindt. Het is aan omwonenden om te bepalen waaraan deze bijdrage besteed gaat worden.
De provincie Groningen en de gemeenten Midden-Groningen, Veendam en Oldambt zijn met omwonenden en initiatiefnemers nog in gesprek over het vormen van een gebiedsfonds naar aanleiding van windpark N33. Eerder heb ik aangegeven dat ik, vanwege de vergelijkbare omstandigheden als bij windpark De Drentse Monden en Oostermoer, ook voor windpark N33 bereid ben om te onderzoeken op welke manier het rijk kan bijdragen aan het versterken van de leefbaarheid van het gebied (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3865). Een verzoek van de Groningse overheden voor een bijdrage aan het gebiedsfonds van windpark N33 zal op eenzelfde manier worden afgewogen als het Drentse verzoek voor het windpark De Drentse Monden en Oostermoer.
Alle windparken, ook die tot stand komen onder de Rijkscoördinatieregeling, moeten voldoen aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. In de milieueffectrapportage zijn daarom de mogelijke effecten van de windparken N33 en De Drentse Monden en Oostermoer beoordeeld aan de hand van de wettelijke normen die hiervoor gelden. De Raad van State heeft de plannen en de procedures getoetst aan de wettelijke vereisten en heeft geconcludeerd dat de plannen voldoen aan de vereisten van een goede ruimtelijke ordening. Ik zie daarom geen aanleiding voor het toezeggen van directe compensatie van omwonenden van deze windparken, zoals ik ook in een eerdere beantwoording op Kamervragen van het lid Beckerman heb aangegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3865).
Kunt u verder toelichten hoe de compensatieregeling uitgevoerd gaat worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat het aantal woningen is dat in waarde is gedaald en wat de waardedaling van deze woningen is?
Ik heb geen overzicht van het aantal woningen in de gebieden van de windparken N33 en De Drentse Monden en Oostermoer dat in waarde is gedaald en wat de waardedaling van deze woningen is. Op basis van ingediende verzoeken op basis van de planschaderegeling (art. 6.1. Wro) wordt op individueel niveau de tegemoetkoming in de planschade vastgesteld. Bij windpark De Drentse Monden en Oostermoer zijn er tot nu toe meer dan 120 planschadeaanvragen ingediend. Hiervan zijn zeven verzoeken inmiddels afgehandeld. De overige verzoeken zijn nog in behandeling. Bij windpark N33 zijn er inmiddels twee verzoeken ingediend. Deze verzoeken worden momenteel beoordeeld.
Aanvragen voor planschade kunnen worden ingediend tot vijf jaar na het onherroepelijk worden van het plan. Dit betekent dat aanvragen voor planschade van windpark De Drentse Monden en Oostermoer tot en met 20 februari 2023 kunnen worden ingediend. Voor windpark N33 kunnen aanvragen voor planschade tot en met 28 mei 2024 worden ingediend.
Niet alle aanvragen voor planschade zullen leiden tot een tegemoetkoming in de planschade. Om in aanmerking te komen voor tegemoetkoming in de planschade, dient de bewoner op de peildatum eigenaar te zijn van de woning. Een andere mogelijkheid is dat de vermogensschade (waardedaling) lager is dan het normaal maatschappelijk risico.
Worden al deze huishoudens gecompenseerd? Zo ja, voor welke bedragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u bereid te zoeken naar een oplossing voor gedupeerden die wel te maken hebben met waardedaling van hun woning, maar die (nog) niet gecompenseerd zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de vaststelling dat door de steeds groter wordende turbines de waardedaling ook steeds groter wordt, zoals blijkt uit het onderzoek «Windturbines, zonneparken en woningprijzen» van de Vrije Universiteit en Universiteit van Amsterdam?1 In hoeverre speelt dit een rol bij het aanbieden van een eerlijke compensatie?
Allereerst geven de onderzoekers aan dat een bredere vergelijking tussen effecten van ruimtelijke ingrepen op de woningwaarde duidelijker zou kunnen maken wat de kosten en baten zijn met betrekking tot het ruimtegebruik in Nederland. Het is inderdaad een gegeven dat ruimtelijke ontwikkelingen kunnen leiden tot achterblijvende waardeontwikkeling. Of het nu gaat om de bouw van een school, een intensieve veehouderij of een rondweg: ruimtelijke ontwikkelingen kunnen gepaard gaan met een waardedaling of waardestijging van omliggende woningen. Realisatie van de energiedoelstellingen wordt nagestreefd binnen de context van een dichtbevolkte en complexe ruimtelijke omgeving, waarbinnen tal van (maatschappelijke) functies dienen te worden gecombineerd. De planschaderegeling biedt hier een antwoord op, waarbij er sprake is van een normaal maatschappelijk risico.
Ten tweede bevelen de onderzoekers aan om de waardederving als gevolg van windmolens mee te nemen in de afweging om hogere turbines te plaatsen. Dit gebeurt in de regionale energiestrategieën. Hoewel uit het onderzoek blijkt dat hogere turbines kunnen leiden tot negatievere woningwaardeontwikkeling, leveren hogere turbines (met langere wieken) beduidend meer energie dan lagere turbines omdat zij exponentieel meer wind vangen. Zo dragen zij meer bij aan de doelstelling 35 TWh duurzaam opgewekt op land in 2030 uit het Klimaatakkoord en zijn er in totaal minder windturbines nodig. Het in het onderzoek gevonden resultaat dat een tweede of meerdere turbines in de regel geen extra significant effect hebben op woningwaarde, pleit daarnaast voor de clustering van windturbines. Dit sluit aan bij de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) waarin de voorkeur wordt gegeven aan grootschalige clustering van de productie van duurzame energie. Daarnaast is het op projectniveau aan een windontwikkelaar om een afweging te maken tussen de kostenefficiëntie van hoge turbines en de naar verwachting uit te keren planschade.
In mijn brief van 17 december 2019 (Kamerstuk 33 612, nr. 71) heb ik aangegeven dat we werken aan collectieve klimaatdoelen waar iedereen baat bij heeft, maar dat mensen op individueel niveau last kunnen ervaren van de maatregelen die we moeten nemen. Dit geldt voor alle situaties waarbij zich als gevolg van ruimtelijke ingrepen een negatieve waardeontwikkeling voordoet. Daarom is er het wettelijk vastgelegde recht op planschade.
In het rapport wordt, ten derde, aanbevolen nader onderzoek te doen naar de effecten van zonneparken. Momenteel is het aantal transacties in de nabijheid van zonneparken te beperkt om sterke conclusies te trekken. Ik zal daarom nader onderzoek laten doen naar de effecten van zonneparken op de waardeontwikkeling van huizen wanneer er voldoende transacties hebben plaatsgevonden.
Ten slotte wordt in het rapport aangegeven dat het rapport een belangrijke input en richting kan vormen voor een deskundige om de (hoogte van de) planschade te bepalen bij de komst van windturbines of zonneparken. Ik ben het eens met deze aanbeveling. Het rapport komt echter niet in de plaats van een beoordeling door een planschadedeskundige van een individuele aanvraag voor planschadevergoeding. Planschade zal altijd op individueel niveau moeten worden vastgesteld.
Hoe gaat u invulling geven aan de aanbevelingen die uit bovengenoemd onderzoek naar voren komen?
Zie antwoord vraag 6.
Gevaarlijke honden |
|
William Moorlag (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Marcouch mag bijtgrage Arnhemse hond Tinus niet laten inslapen»?1
Ja.
Welke mogelijkheden zijn er in wet- en regelgeving voor een burgemeester of andere publieke functionaris om de dreiging die er van een gevaarlijke hond uitgaat, ongedaan te maken?
Het krantenartikel dat aanleiding geeft tot deze vragen, gaat over een besluit van de burgemeester van Arnhem. Het gaat om een lopende zaak, waarin de rechter een voorlopig oordeel heeft gegeven en waarin nog verder kan worden geprocedeerd.2
In het algemeen is het voor een burgemeester in de eerste plaats mogelijk om bevelen te geven als de openbare orde in de gemeente op het spel staat of kan komen te staan. Ook als dit gebeurt door een gevaarlijke hond. Die mogelijkheid staat in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet en past bij de openbare orderol van burgemeesters. Binnen de grenzen van de wet bepaalt een burgemeester zelf hoe hij die bevoegdheid invult. In de tweede plaats kan een gemeenteraad in de algemene plaatselijke verordening (APV) specifieke bevoegdheden geven aan het college van burgemeester en wethouders of aan de burgemeester. In de model-APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gaat het dan om aanlijn- en muilkorfgeboden en om andere voorzieningen. Het hangt van de lokale APV af of die bevoegdheden er zijn en hoe zij eruitzien. Ten slotte kan een gemeentebestuur regels handhaven met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. Met een dergelijke last kan (herhaling van) een overtreding worden voorkomen. Dit staat in de artikelen 5:2 en 5:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met bestuursdwang kan een gevaarlijke hond eventueel ook in beslag worden genomen. Bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat de eigenaar een aanlijn- of muilkorfgebod niet (opnieuw) overtreedt.
In sommige gevallen kan sprake zijn van strafbare feiten gepleegd met een gevaarlijke hond. Op grond van onder meer artikel 94 Wetboek van Strafvordering en artikel 36c Wetboek van Strafrecht kunnen dan door politie en Openbaar Ministerie maatregelen genomen worden. Zo kan bijvoorbeeld een hond in beslag genomen worden als het vrije bezit van de hond in het algemeen gevaarlijk is.
Zijn er bevoegdheden op grond waarvan een burgemeester in dit soort situaties een hond definitief van de eigenaar mag afnemen dan wel laten inslapen? Zo ja, welke bevoegdheden zijn dat?
Een gemeentebestuur kan een hond laten inslapen, als het heeft besloten om die hond met bestuursdwang in beslag te nemen en als teruggave (na verloop van tijd), verkoop en gratis overdracht niet mogelijk zijn. Dit is dan op zich geen bestuursrechtelijk besluit, maar een feitelijke beslissing na beslag, die volgt uit de artikelen 5:29, derde lid, en 5:30 Awb. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wijst daar ook op.3 Uit de wetsgeschiedenis van deze bepalingen blijkt onder meer dat dit bij dieren in het uiterste geval gebeurt, met inachtneming van de normale beginselen van zorgvuldigheid, evenredigheid en subsidiariteit.4 Indien wordt overgegaan tot euthanasie, is van belang dat in artikel 1.10 Besluit houders van dieren de gevallen zijn aangewezen waarin (in aanvulling op het doden van dieren voor de bedrijfsmatige productie van dierlijke producten) het doden van een dier niet is verboden. Hierin staat onder meer dat honden mogen worden gedood ter beëindiging of voorkoming van onmiddellijk gevaar voor mens of dier of vanwege niet te corrigeren gevaarlijke gedragskenmerken.
Acht u de bestaande bevoegdheden van een burgemeester om de dreiging van een gevaarlijke hond weg te nemen afdoende? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, welke bevoegdheden zou een burgemeester er dan bij moeten krijgen en hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ja, de burgemeester kan immers optreden om de openbare orde te handhaven en dat is zijn wettelijke taak. Bovendien heeft het gemeentebestuur (meestal: het college van burgemeester en wethouders) bevoegdheden op grond van de APV en om regels te handhaven als die (dreigen te) worden overtreden. Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat als een hond meermalen onschuldige omstanders aangevallen of verwond heeft, er dan een wettelijke grond moet komen waarop verboden kan worden dat die eigenaar honden mag houden? Zo ja, wanneer komt er een wettelijk houdverbod voor dergelijke eigenaren? Zo nee, waarom niet?
Een houdverbod is op dit moment al mogelijk als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling. Wanneer het houdverbod in deze vorm wordt overtreden, moet de veroordeelde het voorwaardelijke deel van de straf alsnog ondergaan. In aanvulling hierop wordt in samenwerking met de Minister van Justitie en Veiligheid een wetsvoorstel voorbereid waarmee een houdverbod als zelfstandige maatregel wordt geïntroduceerd. Hierdoor kan een houdverbod niet alleen bij een voorwaardelijke, maar tevens bij een onvoorwaardelijke veroordeling worden opgelegd. Om de effectiviteit van de maatregel te vergroten kan de rechter daarnaast bevelen dat de maatregel direct uitvoerbaar is en wordt overtreding van de maatregel strafbaar gesteld.
Het ondersteunen van lokale initiatieven voor duurzame energie |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «De molen, daar hoor je niks meer van...»1 en «Dorpsmolen Reduzum mogelijk alsnog van de baan»?2
Ja.
Deelt u de mening dat onder andere vanwege het verkrijgen van draagvlak voor de energietransitie lokale duurzaamheidsinitiatieven van de bevolking zelf van groot belang zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Zie ook mijn brieven van 29 juni 2019 en 20 juni 2019 met respectievelijk mijn reactie op SGP-manifest «De burger aangesloten» (Kamerstuk 32 813, nr. 343) en de aanbieding van de verkenning van het toekomstpotentieel burgerenergie initiatieven (Kamerstuk 32 813, nr. 338). Daarom ondersteun ik ook lokale initiatieven voor de energietransitie met verschillende subsidie-instrumenten, zoals de ISDE, de SDE+ en de postcoderoosregeling.
Deelt u de mening dat aanvragers van dergelijke lokale initiatieven niet altijd over voldoende expertise beschikken om (tijdig) aan de formaliteiten voor het aanvragen van SDE+ te kunnen voldoen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor kleinschalige spelers in de energietransitie, zoals lokale energiecoöperaties en verenigingen, kan de aanvraag van een SDE+-subsidie inderdaad een grotere uitdaging zijn dan voor grote bedrijven. Daarom is de tendersystematiek van de SDE+ zo ingestoken dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), die de aanvragen behandelt, na indiening van de aanvraag nog contact kan opnemen met de aanvrager indien er onjuiste of incomplete informatie is verstuurd. De aanvrager kan dan de benodigde informatie opsturen en alsnog meedoen met de openstellingsronde. Dit kan niet in een open tender, maar wel in de systematiek van de SDE+, waarbij gerangschikt wordt op volgorde van binnenkomst.
Deelt u de mening dat relatief kleine fouten bij die aanvraag niet tot onevenredig grote gevolgen, waaronder het weigeren van die subsidie, zouden mogen leiden? Zo ja, bent u bereid een hardheidsclausule van die strekking in de regelgeving op te nemen, of een wijziging die aanvragers in de gelegenheid stelt betrekkelijk geringe gebreken in de aanvragen te herstellen? Zo nee, waarom niet?
De tendersystematiek van de SDE+ is zo ontworpen dat fouten bij een aanvraag kunnen worden gerectificeerd door de aanvrager. Aanvragers hebben dus al de gelegenheid om gebreken in de aanvraag te herstellen. Het gevolg van deze systematiek is wel dat ik op volgorde van binnenkomst moet rangschikken. De dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften geldt als datum van ontvangst.
Dit zijn duidelijke spelregels waarbij voldoende ruimte wordt gegeven aan de aanvragers om kleine fouten te herstellen. Indien de fouten niet op tijd kunnen worden hersteld, kan de aanvrager meedoen met de volgende openstellingsronde.
Acht u het wenselijk dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) bij aanvragen van kleinschalige lokale initiatieven anderszins op enigerlei wijze behulpzaam kan zijn bij de formaliteiten rondom die aanvraag? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
RVO.nl doet er alles aan om de aanvragers zo goed mogelijk te helpen. Zo worden er informatiebijeenkomsten georganiseerd en kunnen geïnteresseerden contact opnemen met RVO.nl als ze vragen hebben. Ook kunnen aanvragers al ruim voordat de ronde begint hun aanvraag online voorbereiden, zodat ze alleen nog maar op de knop «indienen» hoeven te drukken zodra de ronde start.
Kunt u bovenstaande vragen voor het volgende algemeen overleg Klimaat en energie van 12 februari aanstaande beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het stoppen met zoutwinning in de Waddenzee |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Zoutwinning Werelderfgoed Waddenzee moet meteen stoppen»1 en kent u het rapport «Zoutwinning Waddenzee»?2
Ja, ik ben bekend met zowel het bericht als met het advies van de Auditcommissie.
Is het waar dat de genoemde MER-commissie van mening is dat uit de nulmeting blijkt dat de bruikbaarheid van een deel van de metingen nog onvoldoende is om alle effecten van mijnbouw op de natuur in en onder de Waddenzee goed te kunnen monitoren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ja, dat is waar. Ik stuur uw Kamer separaat een brief over het advies van de Auditcommissie over de nulmeting.
Deelt u de mening dat er geen enkel risico mag worden genomen dat het Werelderfgoed Waddenzee schade kan ondervinden vanwege zoutwinningsactiviteiten? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat daarom zoutwinning ongewenst is en dat alle voorbereidende activiteiten daartoe onmiddellijk gestopt moeten worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee, ik deel die mening niet. De Waddenzee is door Unesco aangewezen als werelderfgoed en is tevens een Natura 2000-gebied. Voor economische activiteiten inclusief zoutwinning in dit gebied is het leidend principe dat er geen schade aan de natuur mag optreden.
De kaders hiervoor zijn vastgelegd in de Mijnbouwwet, de Wet natuurbescherming en de Structuurvisie Waddenzee. Voor de zoutwinning is onder meer geregeld dat «hand aan de kraan» wordt toegepast en dat er monitoring plaatsvindt welke jaarlijks door de Auditcommissie zoutwinning Waddenzee wordt beoordeeld.
Voor de zoutwinning is een monitoringsplan opgesteld inclusief nulmetingen. Het doel van deze nulmetingen is om te toetsen of de monitoring op een volledige en juiste manier uitgevoerd kan worden en daarmee bruikbaar is om een goede invulling te geven aan het «hand aan de kraan»-principe. In dit stadium kan er nog van tekortkomingen in de monitoring worden geleerd, omdat er nog geen zout wordt gewonnen en er daardoor nog geen morfologische effecten kunnen optreden.
De Auditcommissie stelt dat er nog voldoende tijd is om voorafgaand aan de winning verder proef te draaien met het gehele monitoringsprogramma en om de benodigde verbeteringen daarin te verwerken.
Eind februari 2020 heb ik van Frisia een herziene versie van de nulmeting 2018 ontvangen, waarin de adviezen van de auditcommissie zijn verwerkt. Ik zal deze herziene versie ter advies voorleggen aan de auditcommissie.
Ik zie nu geen aanleiding voor verdere maatregelen. Het staat Frisia vrij om op eigen risico voorbereidende activiteiten (zoals boren) uit te voeren, indien de vergunningen daarvoor op orde zijn. Voor de winning geldt dat deze pas kan plaatsvinden als het monitoringsplan inclusief nulmeting op orde is. Ik zal daar samen met mijn collega van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op toezien.
Kunnen bovenstaande vragen worden beantwoord voor het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van 6 februari 2020?
Dit is helaas niet gelukt vanwege de benodigde interdepartementale afstemming.
Het doorfokken van honden |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het rapport «Epilepsie bij de Nova Scotia Duck Tolling Retriever» dat in opdracht van de Stichting Dier&Recht is gemaakt en op 28 januari 2020 is aangeboden aan de vaste Tweede Kamercommissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit?1
Ja.
Deelt u de mening dat de beschreven wijze van fokken van deze honden, kortweg Tollers genoemd, met een aanmerkelijke aanleg voor epilepsie – vergelijkbaar met het eerder verschenen rapport over epilepsie bij de Sint Bernards – onnodig dierenleed en leed bij houders van deze honden veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
De beschreven wijze van fokken is vergelijkbaar met het eerder verschenen rapport over epilepsie bij de sint-bernards. Zoals ik ook al op vragen over de sint-bernardhonden (Aanhangsel Handelingen 2018–2019, nr. 2884) heb aangegeven, is epilepsie een nare aandoening die zoveel mogelijk voorkomen dient te worden door juist fokbeleid.
Bent u ervan op de hoogte dat de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland en de Hollandsche Sint-Bernard Club nog steeds geen fokbeleid hebben opgesteld waarbij aangewezen dragers zijn uitgesloten van de fokkerij, ondanks dat zij beloofden dit met spoed te doen? Wat is uw oordeel hierover en gaat u actie ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben ervan op de hoogte dat er nog steeds geen fokbeleid is voor erfelijke epilepsie. Ik heb hierover contact gehad met de Raad van Beheer.
De Raad van Beheer heeft in november 2019 een beleidslijn uitgestippeld hoe erfelijke epilepsie aan te pakken. De Raad wil afspraken maken met rasverenigingen over het melden van dragers van erfelijke epilepsie aan de Raad.
Registratie van en inzage in de lijders en dragers van epilepsie is een essentiële voorwaarde om de erfelijke epilepsie bij honden aan te pakken. De Raad komt later dit jaar met een fokbeleid om erfelijke epilepsie terug te dringen. Het is wel van belang dat de Raad nu snel stappen zet en ik verwacht dat op korte termijn concrete afspraken worden gemaakt met fokkers van sint-bernardhonden en toller retrievers.
Kunt u verklaren waarom adviezen, zoals verwoord in de rapporten over de Toller en de Sint Bernard en adviezen die specialisten bij herhaling aan de Raad van Beheer hebben gegeven om bewuster te fokken en niet te fokken met dieren die lijder of drager zijn van epilepsie, niet worden opgevolgd? Gaat u hierop actie ondernemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er een open database moet komen waarin alle nakomelingen van rashonden met epilepsie terug te vinden zijn, zodat fokkers te allen tijde op de hoogte zijn van wat er in hun lijnen gefokt is en waarmee onjuiste fokpraktijken kunnen worden getraceerd? Zo nee, waarom niet?
Fokkers moeten zorgen voor gezonde nakomelingen. In het geval van honden met erfelijke epilepsie is een database met lijders, dragers en alle naaste verwanten een goede stap. Het is aan de sector om zo’n database in te richten. Zo’n database kan alleen goed functioneren als fokkers eerlijk aangeven of bij hun fokdieren erfelijke epilepsie voorkomt. Nu al kan melding plaatsvinden via dierenartsen die erfelijke epilepsie vast kunnen leggen in PETscan. PETscan is een programma dat speciaal ontwikkeld is als meldpunt voor ziekten bij honden en katten. De meeste praktijkmanagementsystemen voor dierenartsen hebben PETscan geïmplementeerd. Het ExpertiseCentrum Genetica Gezelschapsdieren (ECGG) gaat na hoe de gegevens over erfelijke epilepsie uit PETscan gebruikt kunnen worden in de fokkerij. Samen met meldingen van fokkerijverenigingen kan zo belangrijke data over erfelijke epilepsie verzameld worden.
Bent u bereid de landelijke fokkersverenigingen en de Raad van Beheer te bewegen tot een beter fokbeleid en betere fokpraktijken? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Houders zijn zelf verantwoordelijk voor het fokken van gezonde dieren. De overheid kan dit ondersteunen. Zo heb ik eerder bijgedragen aan het tot stand komen van het meldingsprogramma PETscan.
Fokkers moeten zoveel als mogelijk voorkomen dat bepaalde kenmerken of aandoeningen worden doorgegeven aan het nageslacht. Ik verwacht van fokkers dat zij die middelen die hiervoor tot hun beschikking staan gebruiken. Dit kan een DNA-test zijn, maar ook het volgen van het advies van specialisten.
Deelt u de mening dat genoemde fokpraktijken met dragers van ziekten zoals epilepsie in strijd zijn met het verbod op het fokken van gezelschapsdieren met ernstige erfelijke afwijkingen en ziekten zoals bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, onder a, van het Besluit Houders van dieren? Zo ja, wat is er mogelijk om dit verbod te handhaven en gaat dat ook gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het bewust fokken met dragers van erfelijke ziekten zoals epilepsie is een overtreding van art 3.4 van het Besluit houders van dieren. Op basis van meldingen voert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controles uit. De fokker moet dan aantonen dat er voldoende is gedaan om het doorgeven van epilepsie te voorkomen. Als een overtreding van art. 3.4 wordt geconstateerd, wordt een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete opgelegd.
Een veerdienst tussen de eilanden Terschelling en Vlieland |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het initiatief van scholen en ondernemers op Terschelling en Vlieland om een veerdienst tussen beide eilanden te onderzoeken?1
Ja.
Ziet u ook heel veel voordelen, zoals een flinke reductie van de reistijd, voor de bewoners als er een veerdienst komt tussen Terschelling en Vlieland?
In het artikel over het initiatief voor een veerdienst tussen Vlieland en Terschelling wordt een reistijdreductie geschetst van ca. 70 minuten. In plaats van ca. anderhalf uur via het vasteland zijn passagiers met een rechtstreekse veerdienst ca. 20 minuten onderweg. Ik kan mij voorstellen dat de bewoners en de regio hier voordelen in zien.
Bent u tevens ook van mening dat deze verbinding bijdraagt aan toegang tot voorzieningen en daarmee de leefbaarheid op de Waddeneilanden Terschelling en Vlieland vergroot?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u daarom bereid om met gemeenten en provincie in overleg te treden om deze verbinding tot stand te brengen?
Het initiatief voor een veerdienst tussen Terschelling en Vlieland lijkt positief te worden ontvangen door gemeenten en ondernemers op de eilanden. Deze partijen onderzoeken momenteel de haalbaarheid. Ik heb hier geen rol in. Als concessieverlener van de concessie Waddenveren West ben ik verantwoordelijk voor het personenvervoer dat wordt verricht op de verbinding tussen Terschelling of Vlieland en het vasteland. De concessiehouder is de Terschellinger Stoombootmaatschappij (TSM). Overigens onderhoudt de TSM, naast de verbindingen met het vasteland, periodiek ook een verbinding tussen Terschelling en Vlieland.
Welke andere mogelijkheden heeft u om ervoor te zorgen dat deze directe veerdienst wordt gerealiseerd? Bent u bijvoorbeeld ook bereid om als consessieverlener hierover afspraken te maken met de huidige consessiehouder? En bent u tevens bereid om dit als voorwaarde mee te laten nemen bij een nieuwe consessie of bij overgang van de consessie naar provincies?
Zie antwoord vraag 4.
Korten op de bijstand vanwege zonnepanelen |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Klopt het dat opbrengsten van zonnepanelen volgens de Participatiewet onderdeel zijn van het middelenbegrip (artikel 31)?
In de Participatiewet worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen tot de middelen gerekend waarover de belanghebbende beschikt of redelijkerwijs kan beschikken1. In de Participatiewet is een aantal specifieke vermogens- en inkomensbestanddelen hiervan uitgezonderd2. Tevens wordt in de Participatiewet geëxpliciteerd wat – voor zover het de in aanmerking te nemen middelen betreft – onder inkomen wordt verstaan, dan wel «naar aard» met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomt3. De opbrengsten van zonnepanelen in het kader van privégebruik van de belanghebbende leveren primair een besparing op van het energiegebruik, en komen daarom »naar aard» niet overeen met het in artikel 32 van de Participatiewet bedoelde inkomen. De bedoelde opbrengsten hebben dan ook géén invloed op de vaststelling van het recht op en de hoogte van de bijstand.
Of en zo ja, in welke mate en bij welke gemeenten er bij de beoordeling van het recht op bijstand wél rekening wordt gehouden met de opbrengst van zonnepanelen is bij het Ministerie van SZW niet bekend.
Zou dit kunnen betekenen dat als je een bijstandsuitkering ontvangt, je zonnepanelen hebt en daarvoor een vergoeding van de energiemaatschappij ontvangt, je gekort kan worden op de bijstandsuitkering? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en in welke gemeenten is dit het geval?
Zie antwoord vraag 1.
Geldt dit middelenbegrip eventueel ook voor andere uitkeringen?
Het genieten van voordeel uit het hebben van zonnepanelen voor eigen gebruik is niet aan te merken als inkomen in de zin van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) en leidt daarmee niet tot het verrekenen van inkomsten met de uitkering bij de werknemersverzekeringen en andere sociale voorzieningen.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat mensen met een bijstandsuitkering die duurzaam willen zijn of gewoonweg minder kosten willen hebben, worden afgestraft door het plaatsen van zonnepanelen doordat zij mogelijk een korting op hun bijstandsuitkering kunnen verwachten?
Zoals in antwoord 1, 2 en 3 is aangegeven, is een korting op de bijstand, de uitkering bij de werknemersverzekeringen en andere sociale voorzieningen, in verband met de opbrengst van zonnepanelen voor privégebruik, niet aan de orde.
Bent u ook bevreesd dat door het risico van korten op de bijstandsuitkering, het voor veel mensen geen stimulans is om de stap naar een duurzamer leven te starten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het aan gemeenten zelf om hier een afweging te maken om iemand te korten op de bijstandsuitkering? Kan het dus voorkomen dat in de ene gemeente er wel wordt gekort en de andere niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het wenselijker is als opbrengsten vanuit zelf opgebrachte, duurzaam opgewekte energiebronnen überhaupt niet gekort kunnen worden op een uitkering? Bent u bereid om opbrengsten vanuit zelf opgebrachte, duurzame opgewekte energiebronnen toe te staan naast de bijstandsuitkering? Welke maatregelen gaat u hiervoor nemen?
Zie antwoord vraag 4.
De verzekering van zonnepanelen |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Aanleg van zonnedaken stokt door stijgende verzekeringspremies»?1 2
Ja.
In hoeverre wordt de aanleg van zonnepanelen op dit moment belemmerd omdat er vanwege hoge verzekeringspremies afgezien wordt van het aanleggen van zonnepanelen?
Ik heb geen informatie over in hoeverre de hoogte van verzekeringspremies belemmerend werkt op de aanleg van zonnepanelen. Op basis van de berekeningen voor de basisbedragen voor de SDE+ door PBL maak ik wel op dat de verzekering van panelen slechts een klein, maar niet te verwaarlozen, onderdeel van de totale kostprijs uitmaakt. Ik vind het daarom niet aannemelijk dat de uitrol van duurzame energie door stijgende verzekeringspremies sterk zal achterblijven. Ik vind het wel wenselijk dat de verzekeringspremies in verhouding tot de risico’s en de schadelast staan.
Wat is de stand van zaken van het overleg tussen verzekeraars, marktpartijen en eigenaren van zonnepanelen waarvan u in uw vorige antwoorden gewag maakte?
Het overleg met marktpartijen en verzekeraars is lopende en constructief volgens de betrokken partijen.
Deelt u de mening dat indien er door deze private partijen op korte termijn geen oplossing wordt gevonden voor het probleem van de verzekering van zonnepanelen, dat u dan vanwege het publieke belang van een duurzame energievoorziening wel een rol zou moeten gaan spelen? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf weggelegd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op dit moment voorzie ik geen grotere rol voor de overheid bij het overleg tussen markt en verzekeraars en andere betrokkenen aangezien het overleg constructief verloopt.
Is het waar dat er meer brandschade ontstaat ten gevolge van het verkeerd aanleggen van zonnepanelen? Zo ja, wat is de omvang van deze schade?
Het klopt dat het verkeerd aanleggen van zonnepanelen kan leiden tot brand. TNO heeft in opdracht van RVO hier een inventarisatie naar gedaan, ik ben hierop in gegaan in mijn Kamerbrief van 15 mei 2019 (Kamerstuk 32 757, nr. 152). De precieze omvang van de totale schade ten gevolge van het verkeerd aanleggen van zonnepanelen is mij niet bekend, wel weten we dat deze beperkt is ten opzichte van het grote aantal geïnstalleerde zonnepanelen.
Welke wet- en regelgeving geldt er om ervoor te zorgen dat zonnepanelen goed worden aangelegd? Hoe wordt deze gehandhaafd?
Op gebouwniveau stelt het Bouwbesluit eisen aan de elektrische voorziening van gebouwen, die ook gelden voor de installatie van zonnepanelen. De installatienorm NEN 1010 is hierbij van toepassing. Verder bevat het Bouwbesluit een algemene eis dat het gebruik van installaties (zoals zonnepanelen) geen brandgevaar mogen veroorzaken. Hieraan dient altijd voldaan te worden. Het is primair aan bouwers, installateurs en/of eigenarengebruikers van gebouwen om er voor te zorgen dat hier ook in de praktijk aan wordt voldaan. Het toezicht hierop ligt bij gemeenten.
Is deze wet- en regelgeving afdoende om brandschade te voorkomen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de meldingen van meer brandschade? Zo nee, hoe gaat u zorgen voor aanscherping van deze wet- en regelgeving en de handhaving daarvan?
Helaas is het niet haalbaar om alle branden te voorkomen. Hoewel elke brand met een zonnepaneel op een dak van een woning zorgelijk is, kan tevens worden vastgesteld dat mede door de in Nederland geldende eisen het aantal branden bij daken met zonnepanelen zeer beperkt is. Naar aanleiding van mijn Kamerbrief van 15 mei 2019 is het gesprek met de NEN gestart om de geldende normen tegen het licht te houden. Dit heeft ertoe geleid dat NEN in 2020 een project start om haar NEN-normen te bezien op de brandveilige toepassing van zonnepanelen op gebouwen. Ook is de sector afgelopen jaar gestart met een uitgebreide voorlichtingscampagne onder installateurs, brandbestrijders en vergunningverleners.
Acht u een handreiking voor regio’s en gemeenten waarmee gestuurd kan worden op de locatiekeuze en inpassing van zon-initiatieven (zonneladder) nuttig en nodig om ervoor te gaan zorgen dat het plaatsen van zonnepanelen op daken bevorderd gaat worden zonder dat verzekering daarin een belemmering vormt? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Met de voorkeursvolgorde zon heeft het Rijk nadrukkelijk aangegeven de ruimte voor de opwek van zonne-energie in de eerste plaats te zien op daken en onbenutte terreinen. De regionale partners geven hier in de RES verder vorm aan en motiveren hun keuzes en het gebruik van de voorkeursvolgorde. Ook vanuit de regio horen we de wens om bij de allocatie van zon projecten eerste naar de daken te kijken. We denken dat deze voorkeursvolgorde en de instrumenten die gemeentes zowel ruimtelijk als binnen het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) hebben hier voldoende voor zijn.
Het dreigend verlies van banen bij Sandd |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Honderden ontslagen bij Sandd-franchiseondernemer Herling Strijdhorst in Zwaag»?1 2
Ja.
Is het waar dat Sandd in Nederland de contracten met alle franchiseondernemers stopt en dat daarmee door heel Nederland duizenden banen verloren gaan? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Mij is bekend dat Sandd heeft aangegeven dat er vanaf een moment in het eerste kwartaal van 2020 geen volume meer beschikbaar zal zijn voor de Sandd franchiseformule. Het Sandd-netwerk wordt geïntegreerd in het netwerk van PostNL en houdt daarmee op te bestaan.
Dit kan er inderdaad toe leiden dat een aanzienlijk deel van de werkgelegenheid op het gebied van postbezorging bij deze bedrijven verdwijnt. In een rapport opgesteld door Ecorys (dat bij de aanvraag voor een vergunning op basis van artikel 47 van de Mededingingswet is gevoegd), is onder meer aangegeven dat er in totaal circa 4000 mensen bij deze franchisenemers werkzaam zijn. PostNL heeft aangegeven graag in gesprek te willen met individuele franchisenemers om te bezien of er in hun bezorggebieden mogelijkheden zijn om vervangend werk te vinden. De ruimte die daarvoor bestaat verschilt per regio/bezorggebied.
Had u voorzien, toen u toestemming voor de fusie van Sandd met PostNL gaf, dat ten gevolge van die fusie veel banen bij franchisenemers verloren zouden gaan? Zo ja, hoe groot schatte u dat banenverlies in? Zo nee, zou dit banenverlies een rol hebben gespeeld bij de voorwaarden waaronder de toestemming werd verleend en op welke manier? En kunt u alsnog die voorwaarden aanpassen?
Bij de aanvraag van PostNL voor een vergunning voor de overname van Sandd is aangegeven dat er in totaal circa 4000 mensen bij franchisenemers van Sandd werkzaam zijn en dat een deel hiervan werkzaamheden verricht voor Sandd. Tevens is aangegeven dat de consolidatie een negatief effect kan hebben op de werkgelegenheid voor deze groep.
Daarbij dient te worden aangetekend dat in de situatie waarin Sandd zelfstandig was blijven bestaan, het ook onzeker was of er voor mensen die bij deze franchisenemers werken (als werknemer of als zzp’er) een baan bij deze bedrijven zou zijn geweest, vanwege de voortdurende krimp van het postvolume. In het genoemde rapport van Ecorys is aangegeven dat Sandd verwachtte per 1 januari 2022 geen gebruik meer te maken van franchisenemers en dat het ook in dat scenario nog onzeker was of een positief bedrijfsresultaat kon worden behaald door Sandd.
De overname van Sandd door PostNL dient met behoud van zoveel mogelijk banen gepaard te gaan. Aan de vergunning voor de overname heb ik dan ook een voorschrift verbonden dat PostNL zich moet houden aan toezeggingen aan de ondernemingsraden van Sandd op het gebied van de bescherming van werkenden. Daarnaast waardeer ik de inspanningen van PostNL om ook postbezorgers van franchisenemers zo mogelijk aan werk te helpen. Tegelijkertijd is van belang dat efficiëntievoordelen als gevolg van de overname kunnen worden behaald, waardoor ook in een sterk krimpende markt een kwalitatief hoogwaardige en betaalbare postbezorging kan worden geborgd. Een deel van deze efficiëntievoordelen zal helaas bestaan uit besparingen op arbeidsinzet. Ik ben dan ook niet voornemens om de voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan de vergunning op basis van artikel 47 aan te passen.
Deelt u de mening dat franchiseondernemers die een lopend contract met Sandd hebben en hun personeel dat al jaren de post bezorgt, niet op deze korte termijn zomaar aan de kant gezet mogen worden? Zo ja, waarom en wat kunt u hierin betekenen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet treden in de contractuele relatie tussen Sandd en de franchisenemers. Ik vind het wel van groot belang dat de mensen die bij deze bedrijven werken zo snel mogelijk elders aan de slag kunnen wanneer zij zonder werk komen te zitten. Zoals tevens in eerdere antwoorden aangegeven, begrijp ik dat PostNL bereid is om samen met de franchisenemers te bezien of er voor deze postbezorgers mogelijkheden zijn om vervangend werk te vinden binnen PostNL of daarbuiten. Ik moedig PostNL en franchisenemers aan om deze gesprekken daadwerkelijk op korte termijn en op constructieve wijze te voeren. Wat dat precies betekent voor het personeel van deze franchisenemers zal van geval tot geval bekeken moeten worden.
Welke juridische bescherming genieten franchiseondernemers indien de franchisegevende onderneming een fusie aangaat of overgenomen wordt?
Het staat marktpartijen vrij om commerciële keuzes te maken om op te treden als franchisegever of franchisenemer. Het is niet aan mij om te treden in individuele contracten tussen Sandd en deze franchisenemers. In contractuele afspraken kunnen eventueel specifieke risico’s, zoals rondom een overname, worden geadresseerd. Los daarvan geldt er geen specifieke aanvullende juridische bescherming voor franchisenemers, zoals in dit geval voor de franchisenemers van Sandd, ingeval van een fusie of overname. Bij een eventueel geschil is het aan de civiele rechter om daarover te oordelen.
Hoe gaat u uw invloed aanwenden om ontslagen te voorkomen?
Zoals tevens in het antwoord op andere vragen aangegeven vind ik het van groot belang dat de postbezorgers bij de franchisenemers van Sandd die zonder werk komen te zitten zo snel mogelijk elders aan de slag kunnen. PostNL heeft aangegeven graag het gesprek aan te gaan met de franchisenemers over vervangend werk binnen PostNL of daarbuiten. Ik zal PostNL en de franchisenemers aansporen op korte termijn en op constructieve wijze dit gesprek te voeren, in het belang van de mensen die deze franchiseorganisaties werken.
Het bericht dat er gebrek aan ruimte in de ondergrond is voor het aansluiten van wind- en zonneparken |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Te weinig plek in de ondergrond voor aansluitkabels zon en wind»?1
Ja.
Is het waar dat vanwege een gebrek aan ruimte in de grond voor kabels er, naast de bekende problemen ten aanzien van de transportcapaciteit, de komende jaren een probleem ontstaat om duurzame energieprojecten aan te sluiten? Zo ja, hoe lang kent u het probleem al en wat wordt er gedaan om het op te lossen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het is waar dat er afhankelijk van de lokale situatie schaarste kan ontstaan aan ruimte in de ondergrond voor kabels. Dit probleem is echter niet nieuw en is een onderdeel van de uitbreidingsopgave in de energie infrastructuur die nodig is om de energietransitie te faciliteren. Zowel de groei van economische activiteiten als van hernieuwbare elektriciteit zoals zon en wind, zijn redenen om de elektriciteitsvoorziening uit te breiden. Afhankelijk van de lokale situatie kan de ruimtelijke component uitdagend zijn en vergt het vroegtijdig overleg tussen decentrale overheden en netbeheerders in het komen tot de juiste vergunningen.
Daarnaast biedt cable pooling, via de AMvB Crisis- en Herstelwet, lokaal de mogelijkheid om meerdere duurzame opwekkers op één kabel aan te sluiten waardoor minder kabels nodig zijn en de beperkte ruimte in de ondergrond optimaal kan worden benut.
Wat is de aard en de omvang van de problemen met het vinden van ruimte in de ondergrond voor kabels om duurzame energieprojecten aan te sluiten?
De aard en omvang van de problematiek is niet generiek te duiden, gezien het feit dat deze per elektriciteitsstation en omgeving daarvan varieert. Zo verschilt de ondergrond van een elektriciteitsstation bij een havengebied van een gebied buiten de gebouwde omgeving.
De ruimtelijke component, zowel bovengronds als ondergronds, is een relevante factor bij netuitbreidingen, afhankelijk van de lokale omstandigheden. Elektriciteitsstations zijn historisch geplaatst nabij een woonwijk of industrieterrein, met het daarbij behorende transformatorvermogen en op locaties waar voldoende ruimte aanwezig was voor kabeltracés.
De afgelopen decennia is er gebouwd rondom die locaties en tegelijkertijd is de hoeveelheid transformatorvermogen binnen stations verhoogd. Dit maakt dat het vinden van nieuwe kabeltracés voor een bestaand station een uitdaging kan zijn. Het kunnen aanleggen van voldoende kabeltracés is daarnaast een van de criteria voor het bepalen van de locatie van nieuwe stations.
Deelt u de mening van de genoemde netwerkstrateeg dat het probleem bij overheden en ontwikkelaars onvoldoende bekend is? Zo ja, wat gaat u doen om het probleem onder de aandacht te laten brengen?
Ik deel deze mening niet, omdat dit afhankelijk is van de lokale omstandigheden. Dit vraagstuk heeft een integrale blik nodig ten aanzien van ruimtelijke inpassing van zowel opwek, als afname en distributienetten. Er is voor decentrale overheden hier een belangrijke rol weggelegd in de (RESsen). De RESsen zijn erop gericht de inpassing van de energietransitie in de leefomgeving op een samenhangende manier vorm te geven, met betrokkenheid van alle belanghebbende partijen en burgers. Provincies en gemeenten, daarbij ondersteund door netbeheerders, hebben het voortouw voor het maken van deze regionale energiestrategieën en zullen er voor zorgen dat de resultaten worden geborgd in hun omgevingsvisies en omgevingsplannen. Omdat de netbeheerders bij alle RESsen aan tafel zitten, is het mogelijk om dergelijke problematiek direct in te brengen bij de ruimtelijke inpassing van duurzame opwek. Ik blijf ook in gesprek met de netbeheerders om alle uitdagingen binnen de uitbreidingsopgave gezamenlijk onder de aandacht te houden om de energietransitie te kunnen faciliteren.