Het reizen met en het verkrijgen van een Digitale Corona Certificaat (DCC) |
|
Wieke Paulusma (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Kuipers |
|
Klopt het dat voor kinderen tussen de leeftijd van vijftien en achttien jaar, voor het reizen naar Oostenrijk dezelfde regels gelden als voor volwassenen?
Ja.
Welke mogelijkheden hebben deze kinderen om alsnog Oostenrijk in te reizen als hun termijn voor de laatste vaccinatie is verlopen? Met name omdat een boosterprik voor kinderen jonger dan achttien jaar nog niet is goedgekeurd?
Jongeren kunnen nog steeds naar Oostenrijk afreizen. De strengere maatregelen betreffen toegang tot nationale faciliteiten, zoals bijvoorbeeld de horeca. Door de recente versoepelingen in Oostenrijk hebben jongeren tussen de 15 en 18 jaar veelal de mogelijkheid zich te laten testen voor toegang.
Klopt het dat deze inreisregels anders zijn dan de Europese afspraken rondom het verkrijgen van het Digitale Corona Certificaat (DCC), omdat een DCC alleen geldt voor volwassenen?
In Europa is afgesproken dat een DCC moet worden afgegeven voor negatieve tests, positieve tests en vaccinaties. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over inreisregels. De Europese afspraken met betrekking tot inreizen zijn inderdaad anders dan de nationale toegangseisen van Oostenrijk. Het gaat hier om de eisen die Oostenrijk stelt voor nationale toegang tot bepaalde faciliteiten. Nationaal mogen lidstaten zelf de eisen aan het coronabewijs voor nationale toegang bepalen.
Wat vindt u van de beslissing van Duitsland om een booster na een Janssen vaccin niet meer te accepteren binnen hun 2G-beleid? Hoe strookt dit met het onderzoek dat mRNA-vaccins na Janssen vaccin juist effectief is? Kunt u hierover in contact treden met uw Duitse ambtgenoot omdat dit het reizen in Duitsland voor veel Nederlanders aanzienlijk lastiger maakt?1,2
Het staat lidstaten vrij om eisen te stellen aan het nationaal gebruik van het DCC. We zien dat meerdere lidstaten 1 dosis Janssen en een booster niet meer als geboosterd zien. Een derde vaccinatie is nu nog niet mogelijk in Nederland voor de mensen die het Janssen vaccin hebben gekregen. Momenteel bezie ik welke oplossing mogelijk is voor deze groep.
Ik begrijp dat de beslissing van Duitsland lastig is voor Nederlanders, vooral voor de Nederlanders in de grensregio’s. Na overleg met Noordrijn-Westfalen hebben zij mij laten weten de regels voor Nederlanders tijdelijk te versoepelen.
Welke mogelijkheden hebben mensen in het geval dat zij in het buitenland (al dan niet binnen Europa) positief getest zijn op corona (en aldaar ook een bewijs van hebben) om vervolgens in Nederland een coronatoegangsbewijs (en DCC) aan te vragen?
Het is niet mogelijk om in Nederland een herstelbewijs uit te geven na een positieve test in het buitenland. De EU Verordening schrijft voor dat (enkel) de lidstaat waarin getest is, verantwoordelijk is voor de uitgifte van een herstelbewijs in een DCC. Het DCC dat uitgegeven wordt door het EU-land kan in Nederland ook gebruikt worden als coronatoegangsbewijs en is 180 dagen geldig. Na een positieve test in een land buiten de EU dat ook niet aangesloten is op het DCC-systeem, zijn er geen mogelijkheden om deze test als basis voor een CTB/DCC te gebruiken. Nederland heeft hiertoe besloten omdat de authenticiteit van een testcertificaat van buiten de EU met onvoldoende zekerheid beoordeeld kan worden.
Kunnen mensen die in het buitenland positief zijn getest op corona vervolgens in Nederland binnen drie maanden een boosterprik halen? Zo nee, hoe kunnen zij in dit geval dan een DCC of coronatoegangsbewijs aanvragen zonder dat die verloopt?
Het RIVM geeft in de LCI Richtlijn COVID-19 vaccinatie aan dat een boostervaccinatie minimaal drie maanden na een doorgemaakte SARS-CoV-2-besmetting gegeven moet worden. Dit is in lijn met een statement van de EMA samen met ECDC. Een termijn korter dan drie maanden zorgt voor onvoldoende immuunrespons om het immuunsysteem een oppepper te geven en daarmee voldoende bescherming te genereren. Om die reden is het niet mogelijk om binnen drie maanden een boostprik te halen.
De EU Verordening schrijft voor dat (enkel) de lidstaat waarin getest is, verantwoordelijk is voor de uitgifte van een herstelbewijs in een DCC. Het DCC dat uitgegeven wordt door het EU-land kan in Nederland ook gebruikt worden als coronatoegangsbewijs en is 180 dagen geldig. Zonder een DCC als gevolg van een positieve test is het in sommige gevallen dus mogelijk dat een DCC tijdelijk vervalt. Dit gaat dan enkel om Nederlanders die tussen de 6e en 9e maand buiten Europa een positieve testuitslag ontvangen.
Klopt het dat in andere Europese landen, zoals Duitsland, het wel mogelijk is om een DCC aan te vragen in het geval dat men in het buitenland positief is getest op corona? Zo ja, waarom is dit niet in Nederland mogelijk?
Dit klopt inderdaad. In Nederland is dit niet mogelijk, omdat het standpunt van Nederland is dat de juridische grondslag hiervoor ontbreekt. De uitgifte van een DCC na een positieve test is (enkel) de verantwoordelijkheid van de lidstaat waarin is getest (zie ook antwoord 5).
Daarnaast is het zo dat het DCC dat uitgegeven wordt door het EU-land waar de positieve test is afgegeven, in Nederland ook gebruikt kan worden als coronatoegangsbewijs.
Waarom is het nog steeds niet mogelijk om een DCC aan te vragen in Nederland in het geval dat je elders in de EU volledig gevaccineerd bent of in het geval dat je de tweede prik in een EU-land hebt gekregen? Tegen welke problemen loopt de Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) (of het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)) aan? Wanneer is dit wel mogelijk?3
De EU Verordening schrijft voor dat (enkel) het land dat de vaccinatie zet, verantwoordelijk is voor de uitgifte van het DCC. DCC’s die uitgegeven zijn in het buitenland, zijn in Nederland ook te gebruiken als Coronatoegangsbewijs (CTB) als deze voldoen aan de juiste voorwaarden. Op dit moment worden in het kader van de voorgenomen verlenging van de EU verordening in Europees verband oplossingen verkend om dit probleem op te lossen.
Burgers die na (volledige) vaccinatie in een ander EU-land een booster in Nederland hebben ontvangen, kunnen bij de aangewezen GGD-regio’s Utrecht, Rotterdam en Groningen het DCC van de Nederlandse booster om laten zetten naar de correcte notering.
Hoe kan men een Nederlands coronatoegangsbewijs (CTB) of het Europese DCC verkrijgen in het geval dat zij hun derde (booster) prik in een land binnen de EU hebben verkregen, bijvoorbeeld in Duitsland? Indien dit niet mogelijk is, wanneer is dit wel mogelijk?
Zie het antwoord op vraag 8.
Zijn voorts alle scenario’s voor het verkrijgen van een CTB of DCC, in het geval dat iemand volledig of deels is gevaccineerd in het buitenland, opgelost?
Zoals in de antwoorden op vraag 8 en 9 te lezen is, is nog niet voor elke situatie een oplossing gevonden.
Wat is de status voor het verkrijgen van een CTB voor volledig gevaccineerde mensen die uit het buitenland tijdelijk Nederland bezoeken, bijvoorbeeld familie of toeristen? Moeten zij zich nog steeds laten testen bij een Nederlandse teststraat om zo het CTB te krijgen? Wanneer is het wel mogelijk voor hun om een CTB te verkrijgen?
In de brief aan uw Kamer van 14 januari 20214 heb ik het CTB kort verblijf toegelicht voor gevaccineerde personen uit derde landen die kort verblijven in Nederland. In de kern komt het er op neer dat deze personen zolang de inzet van CTB 3G toegepast wordt een CTB met een geldigheid van twee weken kunnen verkrijgen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Therapeutisch gebruik van psychedelica zoals psilocybine, mdma en ketamine |
|
Sjoerd Warmerdam (D66), Joost Sneller (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht van 16 januari jl. «Keta kan «revolutionair» middel zijn tegen depressie, maar er zijn ook zorgen»1 en het manifest «Therapeutisch gebruik van psychedelica – een pleidooi voor centrale aansturing»?2
Ja.
Herkent u dat er in Nederland 300.000 tot 450.000 patiënten zijn met een therapieresistente psychiatrische stoornis?
Bent u het ermee eens dat onderzoek nodig is naar effectieve therapieën om deze doelgroep te helpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit onderzoek te bevorderen?
Ja, hiermee ben ik het eens. Wetenschappelijk onderzoek naar nieuwe interventies en de toepasbaarheid daarvan voor de geestelijke gezondheidszorg is van groot belang. Alleen bewezen effectieve zorg kan namelijk onderdeel zijn van het basispakket. De bewijsvoering is gebaseerd op wetenschappelijke literatuur die ten grondslag ligt aan de beschrijving van zorg in kwaliteitsstandaarden. Om goed en structureel onderzoek te doen en de opgedane kennis te implementeren heb ik tot 2026 35 miljoen euro ter beschikking gesteld voor het Onderzoeksprogramma ggz dat loopt via ZonMw. Het Onderzoeksprogramma ggz sluit aan bij het Bestuurlijk akkoord ggz 2019–2022 en bij een groot deel van de onderwerpen uit de aangedragen onderzoeksagenda’s van ggz-partijen. Het richt zich daarom de komende jaren op klinisch toegepast onderzoek en vraagstukken uit de praktijk. Daarnaast worden grotere, multidisciplinaire onderzoeken gestimuleerd.
Bent u het ermee eens dat er hoopgevende resultaten zijn in het therapeutisch gebruik van psychedelica zoals psilocybine, mdma en ketamine? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te nemen of heeft u reeds ondernomen om deze resultaten vervolg te geven?
Het is mij bekend dat verschillende onderzoeken naar het therapeutisch gebruik van psychedelica gunstige resultaten laten zien, zoals bijvoorbeeld onderzoek naar MDMA bij posttraumatische stressstoornis (PTSS). De meeste van deze middelen bevinden zich nog in de onderzoeksfase. Het beoordelen van de studieresultaten is niet aan mij.
Verdere stappen om vervolg te geven aan deze onderzoeksresultaten zijn aan de veldpartijen. Dit betreft onder andere het doen van het benodigde onderzoek, het doorlopen van het registratietraject om het middel goedgekeurd te krijgen, en het opstellen van richtlijnen en protocollen voor toepassing van de behandeling.
Er komt een Staatscommissie die de status van XTC (MDMA) in het kader van de volksgezondheid onderzoekt en advies uitbrengt over de voor- en nadelen van medicinaal gebruik, met inbegrip van een analyse vanuit verschillende disciplines van risico’s voor de gezondheid, preventie en de Europese context en relevante verdragen. In het tweede kwartaal van dit jaar zal ik uw Kamer informeren over de voortgang van de inrichting van de Staatscommissie.
Kunt u aangeven hoe Nederland het voorbeeld kan volgen van de versnelde toelating door de Amerikaanse FDA (breakthrough therapy status) van psychedelica voor therapieresistente depressies, suïcidaliteit en posttraumatische stressstoornis (PTSS)? Tegen welke knelpunten loopt Nederland aan en welke stappen zijn nodig om deze knelpunten te overkomen?
Veelbelovende behandelingen kunnen bij de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) breakthrough therapy status krijgen, waarbij de FDA hulp en advies biedt om dergelijke producten te ontwikkelen (zoals gebeurt met psilocybine bij ernstige depressie en MDMA bij PTSS). In de EU en in Nederland kunnen partijen in een vroegtijdig stadium wetenschappelijk en regulatoir advies vragen aan het Europees Medicijnagentschap (EMA) of het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) over de stappen die noodzakelijk zijn om een handelsvergunning voor een product te krijgen en over mogelijke versnelling van het proces van ontwikkeling tot geneesmiddel.
Knelpunten in het ontwikkelingsproces kunnen zitten in beperkte financiële mogelijkheden dergelijk klinisch onderzoek te doen en in de doorontwikkeling tot een volwaardig (geregistreerd) product voor de patiënt. Hier speelt ook mee dat deze psychedelica zelf veelal niet patenteerbaar zijn en in die zin niet binnen het standaard ontwikkel- en verdienmodel passen. De mogelijk hoge kosten voor de therapeutische behandeling met deze middelen (door het totaal aantal uren die de therapeuten maken bij de behandelsessies) kunnen ook een knelpunt zijn voor opname in het basispakket. Wat betreft het beschikbaar maken van een behandeling voor patiënten is ook de beoordeling voor vergoeding door de zorgverzekeraars van belang. Hierover kunnen partijen in gesprek met bijvoorbeeld het Zorginstituut of de zorgverzekeraars.
Het platform Future Affordable and Sustainable Therapies (www.FAST.nl) wordt in Nederland opgezet als expertise centrum dat hulp kan gaan bieden in de ontwikkeling van toekomstige behandelingen. Bovendien helpt FAST met coördineren van publieke investeringen op dit terrein.
Met de oprichting van FAST wordt in Nederland een belangrijke impuls gegeven om knelpunten te identificeren en oplossingsrichtingen te ontwikkelen.
In Nederland staan deze psychedelica, met uitzondering van ketamine, op de lijsten van de Opiumwet. In Nederland is het feit dat deze stoffen onder de Opiumwet vallen – in tegenstelling tot veel andere landen – geen belemmering om er onderzoek naar te doen. Voor onderzoek moet wel een ontheffing worden aangevraagd.
Herkent u het feit dat zonder centrale aansturing op implementatie en onderzoek naar therapeutisch gebruik van psychedelica er risico’s ontstaan, zoals zelfstandig experimenteren door patiënten of commerciële exploitatie waarbij het patiëntenbelang niet voorop staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u om deze risico’s te mijden?
Ja, die risico’s zie ik ook. Daarom is het goed dat veldpartijen, zowel uit het onderzoeksveld, als bijvoorbeeld GGZ-instellingen, nu initiatief nemen tot samenwerking. Zoals zij ook zelf stellen in het manifest «Therapeutisch gebruik van psychedelica», kunnen zij een kader ontwikkelen voor deze nieuwe vorm van behandeling, onder andere door middel van goede richtlijnen, standaarden en protocollen. Daarnaast kunnen er door de samenwerkende partners centrale afspraken gemaakt worden over opleiding van therapeuten. Door op deze zorgvuldige manier een kader te ontwikkelen met oog voor beschikbaarheid, betaalbaarheid en doelmatigheid van de behandeling, en onder bewaking van de kwaliteit, blijven de belangen van deze kwetsbare doelgroep zoveel mogelijk gewaarborgd.
Daarnaast is het van belang dat het risico van zelfstandig experimenteren door patiënten wordt tegengegaan door middel van voorlichting. Over de risico’s van het gebruik van MDMA en psychedelica is veel informatie te vinden, bijvoorbeeld op de website of via de infolijn van drugsinfo.nl.
Kunt u aangeven welke stappen u van plan bent om te nemen of reeds heeft genomen om centrale aansturing op implementatie en onderzoek naar therapeutisch gebruik van psychedelica te garanderen?
Ik acht het van belang dat onderzoek naar het therapeutisch gebruik van psychedelica en implementatie op de meest zorgvuldige manier gebeuren, waarbij het doel is om voor deze kwetsbare doelgroep van EPA-patiënten nieuwe behandelingen te bieden die effectief, toegankelijk en betaalbaar zijn. Centrale aansturing op onderzoek en implementatie is aan de medische beroepsgroepen om vorm te geven. Daarnaast loopt bij ZonMw een aantal onderzoeken (zie antwoord op vraag 8). Ik ben bereid hierbij een faciliterende en adviserende rol te spelen. Vanuit mijn ministerie hebben hiervoor reeds oriënterende gesprekken plaatsgevonden met onderzoekers en GGZ-organisaties.
Kunt u een overzicht geven van onderzoeken naar therapeutisch gebruik van psychedelica zoals psilocybine, mdma en ketamine die met (behulp van) rijksfinanciering plaatsvinden? Kunt u aangeven op welke manier u voortgang en implementatie van deze onderzoeken monitort?
Ik kan u rapporteren over de volgende onderzoeken die lopen bij ZonMw:
Voortgang en implementatie van deze onderzoeken wordt gemonitord vanuit ZonMw. Daarnaast is er vanuit de IGJ (en Farmatec) zicht op welke partijen onderzoek doen waarbij een ontheffing is aangevraagd.
Hoe reflecteert u op de kans die Nederland kan pakken om voorloper te zijn in onderzoek naar en implementatie van therapeutisch gebruik van psychedelica in de geestelijke gezondheidszorg? Kunt u aangeven welke plannen u heeft om deze kans te pakken?
Voor mij staat voorop dat deze en andere potentiële innovatieve behandelingen op een veilige manier bereikbaar worden voor de doelgroep. Nederland is een van de landen die vooroplopen met onderzoek naar psychedelica in de geestelijke gezondheidszorg. Ook kan Nederland een voortrekkersrol spelen op het gebied van het ontwikkelen van de juiste kaders, het beperken van risico’s en het vormgeven van opleidingen voor therapeuten. Ik ben er voorstander van dat de kennis die de veldpartijen opdoen op deze terreinen, gedeeld wordt met andere landen. Nederland kan in Europees en internationaal verband aanjager zijn van samenwerking op dit terrein. Nederland kan daarnaast aandacht vragen voor het wegnemen van barrières voor het doen van onderzoek. In het kader van de Commissie voor verdovende middelen (CND) van de Verenigde Naties blijf ik pleiten voor het wegnemen van belemmeringen voor therapeutisch gebruik en het doen van onderzoek naar middelen die op de lijsten van de drugsverdragen van de Verenigde Naties staan.
De Molukse KNIL-militairen die begin jaren ’50 naar Nederland zijn gehaald |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Paul Blokhuis (CU) |
|
Heeft u in beeld hoeveel van de mensen die vanaf 1951 naar Nederland zijn gehaald op dit moment nog leven?
De data van de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen (SAIP) geven een indicatie. Uit het laatst beschikbare jaarverslag van de SAIP blijkt dat eind 2020 nog 414 zogeheten «Rietveld-uitkeringen voor Molukkers» werden uitgekeerd.1 Deze uitkering wordt jaarlijks verstrekt aan: «de groep personen die door de zorg van de Nederlandse regering in 1951 of 1952 in groepsverband naar Nederland zijn overgebracht, hetzij uit eigen hoofde, hetzij als echtgenoot of echtgenote van een andere uitkeringsgerechtigde», en die «nadien vielen onder de zorg van het Commissariaat Ambonezenzorg».2 Een beter totaal beeld is er niet. Afzonderlijke Nederlandse gemeenten zouden mogelijk uit hun basisadministratie kunnen herleiden of zij nog in leven zijnde inwoners hebben die in 1951 van de Molukken naar Nederland zijn gekomen.
Deelt u de mening dat wij de geschiedenis van deze mensen levend moeten houden en met elkaar moeten blijven herinneren en delen wat deze mensen en hun kinderen hebben mee moeten maken?
Ja, deze mening deel ik.
Het is belangrijk dat we de geschiedenis van de Molukse gemeenschap levend houden en erkennen. Het kabinet geeft daarom invulling aan de collectieve erkenning voor hetgeen in voormalig Nederlands-Indië heeft plaatsgevonden en van wat de Indische en Molukse gemeenschap daar en bij aankomst in Nederland hebben moeten ondergaan. Onderdeel van deze collectieve erkenning zijn onder andere de realisering van de pleisterplaats Sophiahof (daarin huist ook het Moluks Historisch Museum), het herdenken en herinneren en het aanbieden cultuurspecifieke en context gebonden zorg. Om deze erkenning van een extra impuls te voorzien heeft de rijksoverheid in 2020 ruim € 20 miljoen extra vrijgemaakt.3 Hiervan is onder meer een commissie ingesteld die nagaat hoe de kennis over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië kan worden vergroot. Het gehele projectplan is op 25 oktober 2021 met uw Kamer gedeeld.4 In de eerste reactie na de presentatie van het onderzoeksprogramma «Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1945–1950» op 17 februari 2022 sprak ook de Minister-President zijn begrip uit voor hetgeen de eerste generatie Molukkers heeft moeten doorstaan als gevolg van de koloniale oorlog: «(...) het verhaal van de dekolonisatie is levende geschiedenis, die pijnlijk de herinneringen bovenbrengt en emotie oproept. (...) Voor sommigen geldt dat heel direct. (.) Ook voor de eerste generatie Molukkers die in 1951 voet aan wal zette in ons land.» Ook maakte de Minister-President namens het kabinet excuses aan iedereen in ons land die met de gevolgen van de koloniale oorlog in Indonesië heeft moeten leven, vaak tot de dag van vandaag.
Heeft u in beeld waar de mensen die in 1951 naar Nederland zijn gehaald en reeds zijn overleden begraven liggen?
Het is niet in beeld bij de rijksoverheid waar de mensen die in 1951 naar Nederland zijn gehaald en reeds zijn overleden, begraven liggen (zie verder het antwoord op vraag 1). Wat betreft de grafrechten, dit is een aangelegenheid van de begraafplaatsen zelf. De inhoud en omvang van grafrechten – en dus ook de verlenging daarvan – verschillen dan ook per locatie en zijn geen zaak voor de rijksoverheid.
Wat vindt u ervan dat bij een deel van deze graven de grafrechten nu al verlengd moeten worden? Heeft u in beeld hoe vaak dat voorkomt en in de komende jaren voor zal komen, en wat de gemiddelde kosten zijn die hiermee zijn gemoeid?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn op dit moment de criteria om een begraafplaats aan te merken als militaire begraafplaats? Wat betekent dit voor de grafrechten?
Er is onderscheid tussen een militaire begraafplaats en een veteranenbegraafplaats. Een militaire begraafplaats is een begraafplaats ter nagedachtenis aan en als eerbetoon voor slachtoffers die omgekomen zijn tijdens een oorlog of missie. Een militaire begraafplaats bevat derhalve oorlogsgraven. Dat kunnen overigens ook burgeroorlogsslachtoffers zijn. Voor het onderhoud en de grafrechten draagt het rijk verantwoordelijkheid. Het onderhoud van de ongeveer 50.000 Nederlandse oorlogsgraven gebeurt door de Oorlogsgravenstichting (OGS) in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK). Bij een graf van een veteraan draagt het rijk geen verantwoordelijkheid voor het onderhoud en de grafrechten. KNIL-veteranen die niet in een oorlogssituatie zijn overleden, komen daarmee niet in een militair graf. De grafrechten blijven dan ook een particuliere aangelegenheid en kostenpost. Net als bij andere veteranen die niet in een oorlogssituatie zijn gestorven.
Wat de morele betekenis voor de Molukse gemeenschap zou kunnen zijn, als de graven worden aangemerkt als veteranen-begraafplaats, is mij niet bekend. Er is sinds november 2020 één Nationale Veteranenbegraafplaats in Loenen. Veteranen die dat willen, kunnen daar worden begraven, bijgezet of uitgestrooid. Dat geldt ook voor een eventuele levenspartner van de veteraan.
Wat zou het voor de Molukse KNIL-militairen en hun gezinsleden kunnen betekenen om de plek waar zij begraven liggen aan te duiden als veteranenbegraafplaats?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het in stand houden van de graven en het herdenken van deze KNIL-militairen en hun familie een plek in de subsidieregeling Collectieve erkenning van Indisch Moluks Nederland (CEWIN)?
Nee, dat heeft het niet. Het gaat in deze regeling wat betreft subsidiabele activiteiten om scholing en educatie, museale- en kennis en culturele activiteiten zoals het ontwikkelen van lesmateriaal voor een school, het opstellen van een tentoonstelling in een museum of culturele activiteiten zoals een dansvoorstelling. Activiteiten die zich richten op herdenken, komen op grond van artikel 2, tweede lid, onder a van de regeling niet voor subsidie in aanmerking.
Heeft u een beeld van de omstandigheden in de «woonoorden» die begin jaren «50 zijn aangewezen en hoeveel kinderen daar zijn overleden?
In 1957 deed Staatscommissie Verwey-Jonker onderzoek naar Molukse woonomstandigheden: «Ambonezen in Nederland». Mede naar aanleiding van het rapport van de Commissie waarin geconcludeerd werd dat de woonoorden niet geschikt waren voor een langdurig verblijf, is gestart met de bouw van Molukse wijken. In de afgelopen jaren is een aantal onderzoeken gepubliceerd over de geschiedenis en de positie van de Molukkers in Nederland. Bijvoorbeeld de studie die in 2006 in opdracht van toenmalige Minister voor grootstedelijk beleid en integratie Van Boxtel is verricht.5
De sterftecijfers uit het registratiesysteem van het Commissariaat Ambonezenzorg (CAZ), destijds verantwoordelijk voor de huisvesting en verblijf van de Molukkers, zijn onvolledig. Wel kan hieruit worden afgeleid dat 517 mensen in de periode 1951–1970 zijn overleden, maar de uitsplitsing naar leeftijd is niet bekend.6
Bent u bereid om onderzoek te laten doen naar de leefomstandigheden in de «woonoorden» en het overlijden van deze kinderen, om deze geschiedenis ook goed vast te leggen nu er nog enige mensen leven die het zelf hebben meegemaakt?
Mijn beleid op het gebied van de collectieve erkenning van de Indische en Molukse gemeenschap is er mede op gericht de geschiedenis van de Molukse gemeenschap in Nederland en het Molukse erfgoed zichtbaarder te maken en te verankeren in de Nederlandse samenleving. Indien daar behoefte aan is kunnen via de CEWIN-subsidieregeling aanvragen worden ingediend die zich richten op het verrichten van (wetenschappelijk)onderzoek en het vastleggen van deze kennis in publicaties.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om de graven van deze kinderen te behouden en daar bijvoorbeeld een herdenkingsplek van te maken om ons te blijven herinneren aan wat zich in de «woonoorden» heeft afgespeeld?
Nederland kent een herdenkingscultuur waarbij de behoeften en wensen vanuit de samenleving leidend zijn. De rijksoverheid past hier bescheidenheid en volgzaamheid. Er zijn vanuit lokale initiatieven al verschillende monumenten opgericht ter herinnering aan de voormalige woonoorden. Het staat uiteraard mensen en organisaties vrij om, binnen de grenzen van de wet, invulling te geven aan hun eigen behoefte tot herdenking.
Werkenden en studenten met long-covid. |
|
Wieke Paulusma (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ingrid van Engelshoven (D66), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vaak is werk een medicijn»?1
Ja.
Deelt u het belang van werk en aan het werk kunnen blijven voor mensen met een chronische aandoening?
Als de belastbaarheid van de persoon met een chronische aandoening in balans is met de belasting die het werk vraagt, draagt werk positief bij aan de mentale en fysieke gezondheid en op het algehele welbevinden van mensen. Werk geeft structuur, leidt tot sociale contacten, en draagt daarmee bij aan de sociale status. Met het hebben van werk wordt ook zingeving ervaren, omdat een bijdrage wordt geleverd aan de samenleving.
Wat vindt u van het idee om binnen de Zorgverzekeringswet ook bedrijfsartsen aan te bieden voor zzp’ers en freelancers?
De bedrijfsgeneeskundige zorg is de verantwoordelijkheid van de werkgever. Zelfstandigen zonder personeel en freelancers zijn niet gerelateerd aan een bedrijf en dus verantwoordelijk voor hun eigen gezond- en veiligheid.
Niettemin is arbocuratieve zorg, waarbij expertises uit de curatieve zorg en bedrijfsgezondheidszorg samenwerken bij de diagnosestelling en/of behandeling, van belang voor een kwalitatief goede zorg. Het draagt bij aan de gezondheid van werkenden, aan het voorkomen van uitval en aan een spoedige re-integratie. Partijen in de zorg, waaronder de KNMG en adviesorganen waaronder de sociaaleconomische Raad (SER) hebben hier in het verleden ook al op gewezen.
Daarmee is het onderwerp niet nieuw, maar is er ook nog een weg te gaan. Zo heeft het Ministerie van SZW in de afgelopen jaren de ontwikkeling van multidisciplinaire richtlijnen ondersteund waardoor de factor arbeid inmiddels in vele richtlijnen is opgenomen. Momenteel wordt in een aantal zorginstellingen arbocuratieve zorg geboden door structurele betrokkenheid van de bedrijfsarts, omdat men daar de meerwaarde van heeft ervaren. Deze zorg wordt met eigen middelen van de instelling gefinancierd, want deze zorg is uitgesloten van de Zorgverzekeringswet.
Deze ontwikkeling is ook specifiek voor zelfstandigen van belang. Panteia heeft verschillende beleidsopties in kaart gebracht om de arbozorg te verbeteren.2 Deze opties zijn een koppeling aan een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen of een stelsel voor alle werkenden, naast ontschotting van de reguliere zorg en bedrijfsgeneeskundige zorg. Dit om ervoor te zorgen dat zelfstandigen met (beginnende) gezondheidsklachten die verband houden met het werk, net als werknemers, advies en zorg kunnen krijgen van een arts met specifieke kennis over arbeid en gezondheid. Daarnaast is de toegankelijkheid van de arbeidsgerelateerde zorg voor alle werkenden als belangrijk thema benoemd in de concept Arbovisie 2040. De SER is gevraagd hierover advies uit te brengen. Dit advies wordt voor de zomer verwacht. Daarna zal de Arbovisie 2040 worden vastgesteld en worden de verschillende thema’s met alle betrokkenen nader uitgewerkt.
Erkent u dat als we niet goed acteren op de klachten bij long-covid dit ook permanente schade met zich mee kan brengen en dus een nieuwe vorm van een chronische aandoening?
Er is nog veel onbekend over Long COVID. Dat geldt ook voor hoe lang patiënten klachten kunnen houden en of er een behandeling is die tot volledig herstel kan leiden. Er wordt daarom onderzoek gedaan naar zowel de aard en omvang van de langdurige klachten als effectieve herstelzorg. In hoeverre Long COVID een blijvende/chronische ziekte is, is op dit moment nog niet te zeggen. Naar verwachting zal de Gezondheidsraad in het eerste kwartaal van 2022 op eigen initiatief met een advies komen over Long COVID. De Gezondheidsraad zal onder andere ingaan op de definitie (of afbakening) van het ziektebeeld Long COVID op basis van de huidige stand van de wetenschap.
Heeft u zicht op hoeveel werkenden en studenten nu al te maken hebben met long-covid klachten en hoeveel van hen daardoor niet goed kunnen werken of studeren?
Ten aanzien van werkenden is er nog geen goed beeld van de omvang van het aantal Long COVID-patiënten. Ik verwijs u kortheidshalve naar de eerdere beantwoording van vragen van uw kamer van 7 december 20214, waarin hierop nader is ingegaan. Het betreft de beantwoording van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), mede namens de voormalig Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op de vragen van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van de voormalig Minister van VWS van 20 september 2021 inzake de Reactie op verzoek commissie over petitie «oproep om erkenning, gecoördineerd onderzoek en behandeling langdurige COVID» en over het tienpuntenplan Long COVID.
Over het aantal studenten dat te maken heeft met Long COVID-klachten zijn geen exacte cijfers bekend. Het Long COVID-onderzoek van het RIVM is op dit moment gericht op jongeren vanaf 16 jaar en volwassenen. Het is te verwachten dat de uitkomsten van dit lopende onderzoek over de aanwezigheid van Long COVID onder jongeren van 16 tot ongeveer 25 jaar, een indicatie zijn voor het beeld onder studenten in het mbo en hoger onderwijs.
Gaat het programma COVID-19 en werk meer zicht brengen op het aantal mensen dat minder kan werken door long-covid?2
Zie antwoord vraag 5.
Wat is op dit moment het beleid van universiteiten om om te gaan met studenten met long-covid?
Studenten die kampen met Long COVID klachten vallen op dit moment onder het algemene beleid ten behoeve van studenten met (langdurige) ziektes die de studievoortgang belemmeren. Hoger onderwijsinstellingen bieden maatwerk aan studenten met een ondersteuningsbehoefte. Studenten die kampen met ziekte kunnen bijvoorbeeld financiële ondersteuning bij studievertraging aanvragen bij hun instelling (Profileringsfonds).
Heeft u het idee dat bij bedrijfsartsen en werkgevers duidelijk is wat het belang is van het goed omgaan met long-covid klachten om mensen aan het werk te houden?
Vanwege de uiteenlopende gezondheidsklachten van Long COVID is er nog vaak onduidelijkheid bij werkgevers over hoe om te gaan met werkenden met deze aandoening. Bij bedrijfsartsen neemt de kennis over de behandeling van werkenden met Long COVID steeds meer toe. Nationaal en internationaal wordt veel onderzoek uitgevoerd naar Long COVID op grond waarvan C-Support handreikingen opstelde voor zorgverleners. Voor wat betreft Long COVID toegespitst op werkenden, is in de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer melding gemaakt van lopend onderzoek door Centrum Werk Gezondheid.5 Eind vorig jaar zijn ook de handreikingen «COVID-19 en werk» definitief vormgegeven door Centrum Werk Gezondheid. Het betreffen handreikingen voor werknemers, zelfstandig werkenden, werkgevers en zorgprofessionals gericht op aan het werk kunnen blijven met langdurige coronaklachten. Deze handreikingen zijn gepubliceerd op www.werkcovid19.nl en www.werkenchronischziek.nl. Hieraan hebben ook bijgedragen de werkgroep Chronisch Zieke Werkenden, ervaringsdeskundigen, werkgevers, HR-functionarissen en professionals die de concept handreikingen al kenden of er al gebruik van maakten.
Aan de nieuwe handreikingen wordt breed bekendheid gegeven onder alle betrokkenen, op social media en in de nieuwsflitsen van COVID-19 en werk, Fit for Work en Centrum Werk Gezondheid die eind verleden jaar ook al zijn gepubliceerd. Ook via www.Arboportaal.nl wordt hier verdere bekendheid aan gegeven (https://www.arboportaal.nl/actueel/nieuws/2022/01/11/handreikingen-werken-met-langdurige-coronaklachten).
Welke goede voorbeelden ziet u van werkgevers om om te gaan met long-covid?
In de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer6 wordt verwezen naar een lopend onderzoek door Centrum Werk Gezondheid. Onderdeel van dat onderzoek is het in kaart brengen van factoren die van grote invloed zijn op het proces van werkbehoud en werkhervatting bij langdurige coronaklachten, zowel in belemmerende als bevorderende zin. Daarbij wordt het gehele proces in de vorm van «patient journeys» in kaart gebracht waarin niet alleen het zorgtraject, maar ook de afgelegde weg in het bedrijf, in ogenschouw wordt genomen. Eerste resultaten leveren al een aantal voorbeelden op waardoor werknemers zich gesteund voelen in hun situatie. Bijvoorbeeld door het toewijzen van een «buddy», een collega die het werk tijdelijk kan opvangen als de medewerker het op dat moment niet aan kan; door het aanpassen van het werk aan de mogelijkheden die iemand op een bepaald moment heeft (maatwerk); en door de tijd die een werknemer besteedt aan zorgafspraken, revalidatietraject en reistijd als werktijd te bestempelen of door financieel bij te dragen aan zorg en revalidatie.
Klopt het dat de instroom in de WIA-uitkeringen begin dit jaar veel hoger zijn dan verwacht, en dat het UWV moeite heeft deze instroom te verklaren?3
De WIA instroom is in de eerste acht maanden van 2021 inderdaad gestegen, met 11,4% (na correctie van de extra WIA-voorschotten 7,6%) ten opzichte van de vergelijkbare periode in 2020. Voor een deel is deze stijging te verklaren.
Er zijn aanwijsbare, structurele oorzaken die zorgen voor een toename van de WIA-instroom, te weten de ontwikkeling van het aantal verzekerden voor de WIA door de conjunctuur (toename van het aantal verzekerden) en de verhoging van de pensioenleeftijd naar 66 jaar en 4 maanden in 2019. Beiden werken met een vertraging van twee jaar door in de WIA-instroom en dat effect zien we dus nu. Een andere oorzaak is het structureel stijgende aantal heropende uitkeringen (WIA-uitkeringen die eerder om uiteenlopende redenen beëindigd zijn en die heropend worden als er bijvoorbeeld een terugval is in de gezondheid of als een sanctie wordt beëindigd). Door de toename in het aantal uitkeringen, is er ook een toename in het aantal beëindigingen en daarmee het aantal uitkeringen dat heropend kan worden.
Naast deze structurele oorzaken, is er een effect merkbaar van de coronacrisis op het uitvoeringsproces van UWV. Als gevolg van de coronamaatregelen werden sociaal-medische beoordelingen uitgesteld waarbij face-to-face contact of lichamelijk onderzoek nodig is. Daardoor konden meer WIA-aanvragen niet voor het einde van de wachttijd worden afgerond. De aanvrager krijgt dan een voorschot aangeboden. Zo’n voorschotbetaling wordt geteld als een nieuwe uitkering. Als er dus meer voorschotten zijn, is er ook meer instroom. Verstrekte voorschotten die niet leiden tot een definitieve WIA-uitkering worden niet met terugwerkende kracht uit de instroomcijfers gefilterd. Wel stromen zij ook relatief snel weer uit, waardoor zij maar een zeer beperkte invloed hebben op de hoogte van het lopende bestand. Belangrijk om op te merken is wel dat de verstrekte voorschotten, ook al worden deze niet met terugwerkende gefilterd uit de instroomcijfers, niet worden doorgerekend in de gedifferentieerde premie voor werkgevers.
De structurele oorzaken en de doorwerking van corona in de voorschotten, verklaren de toename in de instroom in 2021 voor ongeveer de helft. Het UWV onderzoekt hoe de overige toename in de instroom verklaard kan worden.
Heeft u een beeld van hoeveel mensen die nu de WIA instromen langdurige klachten hebben als gevolg van long-covid?
Op dit moment zijn nog geen cijfers over de WIA-instroom in verband met Long COVID bekend. Pas na twee jaar ziekte komt men in aanmerking voor een WIA-uitkering, en in maart/april 2022 heerst de pandemie twee jaar. Daarom is pas vanaf maart/april 2022 WIA-instroom te verwachten die uitsluitend het gevolg is van Long COVID. Sinds april 2020 heeft UWV een algemene diagnosecode voor Covid-19 in de registratiesystemen aangebracht. Daarnaast heeft UWV per 1 januari 2022 ook een diagnosecode specifiek voor Long COVID, te gebruiken bij alle komende WIA-claimbeoordelingen.
Wel zien we al langere tijd op kleine schaal instroom met Covid-19 als bijkomende diagnose. Naar schatting stroomden er in 2021 ongeveer 500 mensen de WIA in, (mede) in verband met Covid-19 (zie ook het antwoord op vraag 12). Ook Covid-19 als hoofddiagnose komt voor, het zal dan echter gaan om Covid-19 volgend op een reeds gedane ziekmelding vanwege een andere diagnose.
Met betrekking tot instroom in de Ziektewet op basis van Covid-19 kan gezegd worden dat er in 2021 38.500 ziekmeldingen zijn gedaan. Het betreft de door klant zelf opgegeven ziekteoorzaak, niet een door de verzekeringsarts vastgestelde diagnose. Deze ziekmeldingen zijn inclusief quarantaine wegens een besmetting van naasten. Van deze 38.500 duurt ongeveer 20% langer dan 4 weken, naar de eigen inschatting van de klant. Voor zover deze klanten niet binnen 2 jaar herstellen van Covid-19 zouden zij in de loop van 2023 een WIA-aanvraag kunnen doen.
Bent u bereid om door UWV nader te laten onderzoeken of de hogere instroom door long-covid kan komen?
Op dit moment is niet zeker of het onverklaarde deel van de hogere instroom samenhangt met corona. Het zou kunnen dat er een groep mensen is die vanwege andere oorzaken al langdurig ziek waren en door corona toegenomen arbeidsongeschikt zijn geworden of langduriger arbeidsongeschikt bleven door uitstel van behandelingen, waardoor ze in 2021 een WIA-uitkering aanvroegen. Het is ook denkbaar dat door de beperkende maatregelen als gevolg van corona de re-integratiemogelijkheden van langdurig zieken zijn bemoeilijkt, waardoor meer mensen een WIA-uitkering aanvragen.
UWV onderzoekt de oorzaken en de samenhang met Covid-19. Eerste voorlopige resultaten, op basis van nu beschikbare informatie, lijken uit te wijzen dat de invloed van Covid-19 als ziektebeeld op de instroom in de WIA nog beperkt is. Naar schatting stroomden er in 2021 ongeveer 500 mensen de WIA in, (mede) in verband met Covid-19. Het beeld van de beperkte invloed van Covid-19 kan echter veranderen op het moment dat de instroom van personen die met de diagnosecode specifiek voor Long COVID worden geregistreerd, zichtbaar wordt in de cijfers. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11, wordt deze eventuele instroom zichtbaar vanaf maart/april 2022.
UWV streeft ernaar de resultaten van het onderzoek naar de hogere instroom in de WIA in juni 2022 te kunnen opleveren.
Klopt het dat mensen met long-covid op dit moment maximaal voor een jaar paramedische herstelzorg vergoed krijgen?
Het klopt dat mensen maximaal één jaar (tweemaal zes maanden) gebruik kunnen maken van paramedische herstelzorg, mits zij aan de voorwaarden voldoen. Paramedische herstelzorg is tijdelijk (tot 1 augustus 2022) en onder voorwaarden toegelaten tot het basispakket. Paramedische herstelzorg is bedoeld voor de fase van herstel direct volgend op het doormaken van een besmetting met COVID-19. Deze herstelzorg kan bestaan uit fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie, diëtetiek en logopedie. De huisarts of medisch specialist geeft een verwijzing voor paramedische herstelzorg als hij vaststelt dat een patiënt deze zorg nodig heeft. Voor paramedische herstelzorg geldt dat er een periode van maximaal zes maanden mag zitten tussen het einde van het acute infectiestadium van de COVID-19 en het moment van verwijzing. Na verwijzing moet de eerste behandelsessie binnen één maand plaatsvinden. Het is per patiënt verschillend hoeveel zorg er nodig is. Sommige patiënten hebben aan enkele ondersteunende behandelsessies voldoende. Andere patiënten hebben een behandelprogramma van enkele maanden nodig. De maximale periode van behandeling is zes maanden. Een tweede behandeltermijn is alleen aangewezen in het uitzonderlijke geval dat wordt vastgesteld dat er na de eerste behandelperiode van zes maanden sprake is van specifieke lange termijnschade na COVID-19 of als de huisarts of medisch specialist constateert dat er sprake is geweest van een onvolledig of inadequaat behandeltraject gedurende de eerste behandelperiode. De verwijzer (specialist of huisarts) moet bij een verwijzing voor een tweede behandelperiode de verwachting hebben dat de behandeling verder herstel van deze klachten bevordert.
Heeft u al enige onderbouwing over of dit jaar voldoende is om goed te herstellen?
Omdat het nog niet bekend is of en onder welke omstandigheden paramedische zorg effectief is bij herstel volgend op COVID-19, is paramedische herstelzorg tijdelijk en onder voorwaarden toegelaten tot het basispakket. Deze voorwaardelijke toelating gaat gepaard met onderzoek naar de effecten van deze zorg. Een belangrijke voorwaarde om van deze zorg gebruik te kunnen maken, is de bereidheid van patiënten om mee te doen aan onderzoek naar het effect van de herstelzorg. Naar verwachting komen de eerste uitkomsten van dit onderzoek eind 2022 beschikbaar.
Bent u bereid om de vergoeding van de paramedische herstelzorg ook per patiënt te verlengen voor zolang deze nodig is en daarbij te onderzoeken wat het effect van deze zorg is op het herstel?
Ik ben niet voornemens de maximale behandeltermijn van tweemaal zes maanden te verlengen. Het valt niet uit te sluiten dat mensen na een tweede behandeltermijn nog altijd klachten hebben. Dit betekent niet dat deze mensen dan ook nog steeds paramedische zorg nodig hebben. Patiënten krijgen gedurende de eerste twee behandelperiodes handvatten om zelf met de (resterende) klachten om te gaan. Tevens worden er verscheidende onderzoeken gedaan naar effectieve herstelzorg. Op initiatief van de Federatie Medisch specialisten, het Nederlands Huisartsen Genootschap en de Long Alliantie Nederland en in samenwerking met relevante (para)medische beroepsgroepen en patiëntenorganisaties wordt op dit moment gewerkt aan een multidisciplinaire richtlijn COVID-19 nazorg.
Klopt het dat de nieuwe eerstelijns «Richtlijn voor het behandelen van covid-patiënten» in januari gereed is?
Zoals reeds toegelicht in de beantwoording van het schriftelijk overleg Long COVID op 7 december jl.8 heb ik van ZonMw vernomen dat de publicatie van de multidisciplinaire richtlijn in het voorjaar van 2022 verwacht wordt.
Medicinale cannabis en ontoereikend beleid op maatschappelijk behoefte |
|
Joost Sneller (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Paul Blokhuis (CU) |
|
Herkent u ook dat verschillende soorten hennep diverse gezondheidseffecten en gezondheidswinst kan opleveren voor patiënten die kampen met ernstige ziekteverschijnselen?
Medicinale cannabis, waaronder cannabisolie, kan werkzaam zijn bij verschillende gezondheidsklachten en aandoeningen1, 2.
Bent u ermee bekend dat ziekteverschijnselen als misselijkheid en braken alleen met bepaalde soorten cannabis kan worden beperkt en deze variëteiten niet door Bedocran in opdracht van Bureau voor Medicinale Cannabis (BMC) worden geproduceerd?1
Het komt helaas voor dat patiënten met specifieke ziekteverschijnselen niet uitkomen met een beschikbaar geneesmiddel. Het is belangrijk om dit te bespreken met de behandelaar. Als het, zoals in het geval waaraan wordt gerefereerd in deze vraag, gaat om medicinale cannabis, kan hierover tevens contact worden opgenomen met het BMC. Dit is ook door mijn voorganger aangegeven in eerdere antwoorden op Kamervragen over medicinale cannabis4. Op grond van dergelijke signalen heeft BMC de afgelopen jaren het aantal beschikbare cannabis variëteiten uitgebreid van twee naar vijf. Verder verwacht BMC met de momenteel lopende Europese aanbesteding van twee telers toekomstig het aantal variëteiten verder uit te kunnen breiden.
Daarnaast zal uit meer wetenschappelijk onderzoek moeten blijken welke variëteiten cannabis voor welke symptomen werkzaam zijn. In opdracht van VWS lopen bij ZonMw op dit moment twee onderzoeksprogramma’s om verder wetenschappelijk onderzoek te faciliteren. Eén van deze programma’s heeft in 2020 geleid tot subsidiering van onderzoek van het LUMC in samenwerking met het CHDR (Centre for Humand Drug Research) naar de meerwaarde van medicinale cannabis in de behandeling van (neuropathische) pijn5.
Kunt u aangeven of en zo ja hoe, het BMC voorziet in de behoeften van patiënten met ernstige ziekteverschijnselen die baat hebben bij het gebruik van medicinale cannabis? Zo nee, waarom niet?
BMC draagt op meerdere vlakken bij aan het voorzien in de behoeften van patiënten met uiteenlopende, waaronder ernstige, ziekteverschijnselen die baat hebben bij het gebruik van medicinale cannabis. Het bureau zorgt ervoor dat medicinale cannabis beschikbaar is via apotheken en faciliteert wetenschappelijk onderzoek naar de geneeskundige toepassing van cannabis. Ook voorziet het BMC patiënten en professionals, zowel proactief als op verzoek, van informatie over medicinale cannabis. Daarnaast is het BMC altijd bereid om het gesprek aan te gaan met patiënten en patiëntenverenigingen over de behoeften ten aanzien van het aanbod zoals dat nu beschikbaar is via apotheken.
Bent u het ermee eens dat andere producenten van cannabis voor medische doeleinden wel in deze variëteiten en behoeften kunnen voorzien, mits een ontheffing wordt verleend?
Ik kan niet uitsluiten dat cannabis variëteiten van andere telers een andere werking hebben dan de momenteel beschikbare medicinale cannabis. Teelt van medicinale cannabis voor verstrekking via apotheken gebeurt uitsluitend in opdracht van BMC. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik de momenteel lopende Europese aanbesteding van twee telers genoemd. Verwachting is dat met twee telers het aantal beschikbare variëteiten uitgebreid kan worden.
Kunt u aangeven of u bereid bent ontheffing te verlenen voor andere producenten van medicinale cannabis? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 4.
Kunt u aangeven waarom slechts één op de veertien mensen die cannabis voor medische doeleinden gebruiken, cannabis aanschaft via de apotheker of arts?2
Het Trimbos Instituut heeft mij laten weten dat het een onderzoek gaat doen om meer inzicht te krijgen in de behoefte van patiënten die cannabis voor medicinale doeleinden gebruiken. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Bent u het eens dat informatie, voorlichting en beleid omtrent medicinale cannabis ontoereikend is? Zo nee, waarom niet?
Naast de inzet van het BMC om medicinale cannabis beschikbaar te maken voor patiënten en voor onderzoek naar de werking ervan, is de afgelopen 20 jaar ook ingezet op het geven van voorlichting en het verstrekken van informatie over medicinale cannabis. Een mooi en actueel voorbeeld is de gezamenlijke ontwikkeling van een kijksluiter door het BMC en het Instituut Medicinale Cannabis.
Omdat de belangstelling voor medicinale cannabis de afgelopen jaren sterk is toegenomen, zowel nationaal als internationaal, wordt momenteel samen met het BMC gewerkt aan toekomstbestendig beleid op dit terrein. In de door Berenschot uitgevoerde evaluatie van het medicinale cannabisbeleid zijn hiervoor enkele aanbevelingen gedaan7. Uw Kamer wordt voor de zomer nader geïnformeerd over de vervolgstappen naar aanleiding van deze evaluatie.
Bent u het eens dat gebrek aan informatie, voorlichting en beleid omtrent het gebruik van cannabis met medische doeleinden gevaarlijk kan zijn voor patiënten? Zo nee, waarom niet?
Juiste en volledige informatieverstrekking en voorlichting is cruciaal voor elk geneesmiddel, ook voor medicinale cannabis. Omdat medicinale cannabis alleen op recept verkrijgbaar is bij de apotheek, kan hierin worden voorzien door de behandelend arts en de apotheek. Het is daarom belangrijk dat patiënten die cannabis voor medicinale doeleinden willen gebruiken, dit eerst bespreken met hun (huis)arts.
Kunt u aangeven waarom er verschillend beleid is tussen gemeenten met betrekking tot de thuiskweek voor eigen gebruik van cannabis met medische doeleinden?
Thuisteelt is niet toegestaan. Ongeacht of men cannabis teelt voor recreatief gebruik of voor medicinale doeleinden is het telen van cannabis bij wet verboden. Dit geldt ook voor het telen van vijf planten of minder. De prioriteit die aan handhaving wordt gegeven is aan het lokale gezag. Dit betekent dat er verschil kan bestaan in hoe gemeenten hiermee omgaan.
Zo is bijvoorbeeld in de gemeente Tilburg door de lokale driehoek besloten dat onder strikte voorwaarden afgezien kan worden van handhaving bij thuisteelt van vijf planten of minder. Het is aan de burgemeester van Tilburg om beleid op te stellen voor de inzet van zijn bestuurlijk instrumentarium en daarbij alle belangen af te wegen. En het is aan de lokale driehoek om te bepalen waar handhavingscapaciteit op wordt ingezet.
Bent u bekend met de gevaren die dreigen voor patiënten die zelf cannabis kweken voor medische doeleinden voor individueel gebruik, denk aan uithuisplaatsing (van kinderen)?
Ja. Dat thuisteelt van cannabis verboden is, heeft een goede reden. Voor de teler en de buurt waarin wordt geteeld bestaat het potentiële gevaar voor onder andere brand, wateroverlast, grondwaterverontreiniging, stankoverlast, diefstal van stroom en schade aan woningen. Daarom kan er ook strafrechtelijk, bestuursrechtelijk en civielrechtelijk worden opgetreden tegen thuistelers door respectievelijk het OM, een burgemeester en verhuurders.
In het verlengde van mijn antwoord op vraag 8, wil ik hier nog graag aan toevoegen dat ook gezondheidsrisico’s gepaard kunnen gaan met het gebruik van niet-medicinale cannabis voor medicinaal gebruik. Thuis geteelde of in de coffeeshop gekochte cannabis heeft over het algemeen geen gestandaardiseerde en geanalyseerde kwaliteit. Dat betekent dat inhoudsstoffen per plan en per oogst verschillen en daardoor niet gedoseerd kunnen worden, zoals het geval is bij een geneesmiddel. Daar komt bij dat veelal gebruik wordt gemaakt van schadelijke stoffen, zoals pesticides. Ook wordt thuis geteelde of in de coffeeshop geteelde cannabis niet gecontroleerd op schimmels.
Kunt u reflecteren op de proportionaliteit van dergelijke gevaren voor patiënten die cannabis kweken voor medische doeleinden voor individueel gebruik?
Het telen van cannabis, ongeacht met welk doel dit wordt gedaan, is verboden in Nederland. Het OM kan ertoe besluiten over te gaan tot strafrechtelijke vervolging, hoewel de prioriteit voor het OM ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt (zie art 3.2.1. Aanwijzing Opiumwet). Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik. Daarnaast heeft de burgemeester op basis van artikel 13b Opiumwet de bevoegdheid maatregelen te treffen wanneer er in woningen of lokalen of op een daarbij behorend erf drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn, of wanneer voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het bereiden of telen van drugs. Met inachtneming van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit kan burgemeester een waarschuwing geven, een last onder dwangsom opleggen of een pand of bijbehorend erf sluiten met toepassing van bestuursdwang. Ten slotte kan een verhuurder pogen om het huurcontract te beëindigen via het civielrecht of door buitengerechtelijke ontbinding. Laatstgenoemde is alleen bij bepaalde omstandigheden mogelijk.
Kunt u aangeven of u bereid bent patiënten die baat hebben bij het gebruik van medicinale cannabis individuele ontheffing te verlenen voor het kweken voor eigen gebruik? Zo nee, waarom niet?
Aan ontheffing verlening voor de teelt van medicinale cannabis zijn strikte voorwaarden verbonden. Iedereen die in aanmerking wil komen voor een opiumwetontheffing zal aan deze voorwaarden moeten voldoen. Aan deze voorwaarden kan niet worden voldaan in het geval van thuisteelt voor medicinaal gebruik.
De laatste stand van zaken in de aanpak tegen zorgverleners die corona ontkennen, bagatelliseren, nepnieuws verspreiden of bewust medicatie/behandelingen voorschrijven die wetenschappelijk bewezen ineffectief zijn |
|
Attje Kuiken (PvdA), Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u het recente bericht van de Stichting Artsen Covid Collectief die oproept om terughoudend te zijn met vaccineren van zwangere vrouwen?1
De mRNA-vaccins zijn inmiddels op grote groepen zwangere vrouwen getest en zijn door het EMA veilig bevonden voor deze groep. Ook de Gezondheidsraad adviseert mRNA vaccins aan te bieden aan zwangere vrouwen. Recent is aangetoond dat het coronavirus ook de placenta kan binnendringen en kan leiden tot ernstige ontstekingen en verdikkingen. Dit kan resulteren in een placenta die niet meer werkt. Dit kan levensbedreigend zijn voor het ongeboren kind. Daarom is het van groot belang dat zwangere vrouwen zich wél laten vaccineren. Vrouwen die zwanger zijn hebben een drie keer hogere kans om door besmetting met het coronavirus op de intensive care te belanden en aan de beademing te moeten dan vrouwen uit dezelfde leeftijdsgroep die niet zwanger zijn. Daarnaast hebben ze een 1,7 keer hogere kans op overlijden vergeleken met niet-zwangere vrouwen van dezelfde leeftijd. Door het ontraden van vaccinatie voor zwangere vrouwen brengt Stichting Artsen Covid Collectief zowel aanstaande moeders als hun ongeboren kinderen in gevaar.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot adviezen van Bijwerkingencentrum Lareb en het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG), Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM), Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Vereniging voor Hygiëne & Infectiepreventie in de Gezondheidszorg (VHIG) die met «nadruk adviseert om alle zwangere vrouwen, ongeacht de termijn van de zwangerschap, en vrouwen in het kraambed zich te laten vaccineren omdat zij per definitie tot een risicogroep behoren»?2, 3
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u, en is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), van mening dat het advies van de Stichting Artsen Covid Collectief, dat dus gegeven wordt door artsen, in strijd is met het Standpunt van de NVOG en dat terughoudendheid in vaccineren bij zwangeren juist tot ernstige en vermijdbare gezondheidsschade kan leiden? Zo ja, hoe strookt dit met de artseneed waarin staat: «Ik zal aan de patiënt geen schade doen. Ik luister en zal hem goed inlichten»?
Het «Standpunt Vaccinatie tegen COVID-19 rondom kinderwens, zwangerschap en kraambed» van onder meer de NVOG, KNOV, NVK en het RIVM, is duidelijk en beschrijft het nut en de noodzaak van het vaccineren van zwangeren, vrouwen met een kinderwens en vrouwen die borstvoeding geven. Het advies van de Stichting Artsen Collectief is, zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb beschreven, met dit standpunt in strijd. Zorgverleners zoals gynaecologen, (huis-)artsen en verloskundigen zijn belangrijk bij het juist informeren en het adviseren van deze groep mensen. De IGJ gaat ervan uit dat zorgverleners daarbij het genoemde Standpunt uitdragen.
Wat is de juridische status van dit standpunt van de NVOG in het tuchtrecht voor artsen?
De algemene tuchtnormen uit de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), waaraan de tuchtrechter in een tuchtrechtelijke procedure het handelen en/of nalaten van een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar toetst, zijn in de wet in globale termen geformuleerd. Deze tuchtnormen worden nader ingevuld aan de hand van protocollen, richtlijnen en gedragsregels van de desbetreffende beroepsgroep. De NVOG is de wetenschappelijke beroepsvereniging voor gynaecologen. Het standpunt van de NVOG over vaccinatie tegen COVID-19 rondom kinderwens, zwangerschap en kraambed, is daarnaast tot stand gekomen in samenwerking met diverse andere beroepsverenigingen zoals genoemd in vraag 2. De tuchtrechter zal dan ook in een mogelijke tuchtrechtelijke procedure over deze materie onder meer toetsen aan het standpunt van de NVOG.
Welle andere stichtingen of organisaties, naast de Stichting Artsen Covid Collectief, zijn nog actief die vertegenwoordigd worden door zorgverleners en in disproportionele mate communiceren tegen de adviezen van wetenschappelijke verenigingen in? Zo ja, welke?
Er zijn verschillende organisaties die in meer of mindere mate «anti-geluiden» laten horen. Deze organisaties zijn bij mij bekend en de content die zij plaatsen wordt in de gaten gehouden. Ik zie geen noodzaak deze organisaties expliciet bij naam te benoemen.
Wat is de laatste stand van zaken van de IGJ ten aanzien van het aantal aanwijzingen, bevelen, boetes of voorlegde zaken bij de tuchtrechter sinds het laatste bericht op 31 augustus jl.? Kunt u per type maatregel aangeven hoeveel er zijn uitgedeeld?4
Zoals ik heb geantwoord op eerdere vragen van uw Kamer5, heeft de IGJ individuele artsen waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. De IGJ heeft de indruk dat de betreffende artsen zich hierna terughoudender hebben opgesteld en dat is ook wat de IGJ beoogt. Op het moment dat er opnieuw meldingen of signalen komen dat deze artsen weer hebben gehandeld in strijd met de richtlijnen van hun eigen beroepsgroep of desinformatie verspreiden, kan dat voor de IGJ aanleiding zijn voor verdere actie.
Na het nieuwsbericht van 31 augustus 20216 heeft de IGJ nog enkele meldingen ontvangen, waarop zorgverleners zo nodig zijn aangesproken. Naast de opgelegde boete heeft IGJ een tuchtzaak in voorbereiding. Verder zijn er nog geen andere bestuursrechtelijke maatregelen aan BIG-geregistreerde zorgverleners opgelegd. De IGJ heeft overigens wel boetes opgelegd voor het aanprijzen van behandelingen voor het voorkomen en/of genezen van COVID-19, maar dat betrof in die gevallen geen BIG-geregistreerde zorgverleners.
Waarom is er sinds 31 augustus jl. geen nieuw bericht van de Inspectie meer gekomen over het aantal zaken richting zorgverleners die onjuiste informatie verspreiden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde zorgverleners die desinformatie willens en wetens blijven verstrekken als uiteindelijke sanctie geschrapt moeten kunnen worden? Is dit als eens gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Dit is ter beoordeling van de tuchtrechter. De tuchtrechter heeft de mogelijkheid om, als een tuchtklacht gegrond wordt bevonden, de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register op te leggen. De tuchtrechter heeft echter ook de mogelijkheid om andere, minder ingrijpende maatregelen op te leggen. Het is aan de tuchtrechter om in individuele gevallen te bepalen welke maatregel passend is. De maatregel van doorhaling van de BIG-registratie is in een dergelijke situatie nog niet eerder opgelegd. Daar kunnen verschillende redenen voor zijn, zoals dat in een dergelijke zaak (nog) geen tuchtklacht is ingediend of dat een dergelijke tuchtzaak nog in behandeling is.
In hoeverre is berisping mogelijk als zorgverleners mensen bewust van zorg afhouden? Hoe verhoudt dit zich tot de eed: «Ik zal aan de patiënt geen schade doen. Ik luister en zal hem goed inlichten»? Zijn daar eerder sancties voor opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Als de tuchtrechter een tuchtklacht gegrond verklaart, dan is het aan de tuchtrechter om op grond van de feiten en omstandigheden te bepalen welke maatregel passend is. Het tuchtrecht is van toepassing op alle BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren, ongeacht of zij een medische eed hebben afgelegd. Voor het overtreden van normen waarbij de beroepsbeoefenaar aan de patiënt schade heeft toegebracht en/of waarbij hij de patiënt niet goed heeft voorgelicht zijn over de jaren in diverse tuchtzaken maatregelen opgelegd.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en ieder afzonderlijk beantwoorden?
Zie hierboven.
De maatschappelijke behoefte van verkoop van cannabisolie als medicijn |
|
Wieke Paulusma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Geen straf voor verkoop illegale wietolie» en «Geen straf voor wietoliehandelaar Rinus Beintema, rechter legt bal bij de politiek», en de uitspraak van de rechtbank Overijssel met betrekking tot Stichting Suver Nuver?1, 2
Ja.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak van de rechtbank Overijssel?
De rechtbank Overijssel heeft geoordeeld dat de stichting Suver Nuver en haar 54-jarige bestuurder de Opium- en Geneesmiddelenwet hebben overtreden, maar legt hen geen straf op omdat dit niets toevoegt volgens de rechter. De rechtbank volstaat in dit geval met de signalering richting de politiek dat de gedragingen strafbaar zijn.
Herkent u dat cannabisolie als pijnbestrijder, slaapmiddel, eetlustopwekker of middel tegen epilepsie wordt gebruikt door patiënten met verschillende ziekten waaronder kanker, reuma of de ziekte van Chron?
Medicinale cannabis, waaronder cannabisolie, kan werkzaam zijn bij verschillende gezondheidsklachten en aandoeningen3 , 4.
Herkent u, net als de rechtbank Overijssel, dat er een maatschappelijke behoefte is aan cannabisolie als medicijn voor (chronisch) zieke patiënten?
Uit de Berenschot evaluatie van het Bureau voor Medicinale Cannabis (BMC), waarvan de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport het rapport met uw Kamer heeft gedeeld op 2 juli jl.5, is onder andere naar voren gekomen dat de behoefte van patiënten voor wat betreft het gebruik van medicinale cannabis onvoldoende in kaart is gebracht. De meest recente Nationale Drugs Monitor van het Trimbos Instituut, door mij gedeeld met uw Kamer op 9 maart jl.6, laat zien dat het merendeel van de cannabisgebruikers die dit gebruiken om medicinale redenen, dit doet zonder doktersrecept. Samen met het Bureau voor Medicinale Cannabis en het Trimbos Instituut wordt daarom momenteel gewerkt aan een onderzoek om hier meer inzicht in te krijgen. De verwachting is dat het onderzoek in het eerste kwartaal van 2022 van start kan gaan. Uw Kamer zal worden geïnformeerd over de voortgang hiervan.
Wat vindt u ervan dat ruim 15.000 (chronisch) zieke patiënten baat hebben bij het medicinaal gebruik van cannabisolie, maar daarvoor nu zijn aangewezen op de illegale koop van het product cannabisolie via stichting Suver Nuver?
Medicinale cannabis, waaronder cannabisolie, is legaal op doktersrecept verkrijgbaar via de apotheek. De door de apotheek verstrekte medicinale cannabis is van zeer hoge en constante kwaliteit. Het is onbekend wat de kwaliteit is van de medicinale cannabisolie die door Suver Nuver verstrekt wordt. Wat de reden is dat mensen die cannabis medicinaal gebruiken toch illegale cannabis(olie) kopen waarvan de kwaliteit niet gecontroleerd wordt in een laboratorium is niet bekend. Hopelijk geeft het onderzoek (zie mijn antwoord op vraag 4) meer inzicht in de beweegredenen van mensen om cannabis en cannabisolie via andere kanalen te kopen of waarom men ervoor kiest het zelf te telen.
Kun u aangeven waarom de bestuurder van Suver Nuver wordt belemmerd in het onderzoek laten doen naar de samenstelling van het product cannabisolie?
Voor onderzoek met een opiaat, en dus ook met cannabis, is een ontheffing op grond van de Opiumwet vereist. Een aanvraag voor een ontheffing op grond van de Opiumwet kan alleen worden toegewezen als deze aan alle vereisten van de Opiumwet voldoet. Aanvragen voor een ontheffing voor onderzoek met cannabis voor geneeskundige toepassing worden beoordeeld door BMC. BMC heeft in 2019 geconcludeerd dat de aanvraag van Suver Nuver niet voldeed aan de wettelijke vereisten.
Kunt u aangeven of, en zo ja welke stappen u voornemens bent te nemen om belemmeringen op te heffen in onderzoek naar de werkzaamheid en samenstelling van cannabisolie? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek naar de geneeskundige werking van medicinale cannabis, waaronder cannabisolie, is zeer belangrijk om de beschikbaarheid van medicinale cannabis te kunnen blijven waarborgen. Daarom lopen via ZonMw inmiddels twee onderzoeksprogramma’s, waarvan het eerste in 2020 heeft geleid tot toewijzing van subsidie aan een onderzoek van het LUMC en het Centre for Human Drug Research (CHDR) naar het pijnstillende effect van medicinale cannabis bij patiënten met zenuwpijn7.
Het tweede onderzoeksprogramma heeft als doel om onderzoek te stimuleren naar de effectiviteit van medicinale cannabis in de behandeling van therapieresistente epilepsie bij kinderen8.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, is het doen van onderzoek naar de werking van medicinale cannabis mogelijk als wordt voldaan aan de wettelijke vereisten. Aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie van BMC wordt bekeken in hoeverre beleidsmatige en, indien noodzakelijk, wettelijke wijzigingen nodig zijn om de beschikbaarheid van medicinale cannabis voor onder andere onderzoek te optimaliseren.
Kunt u aangeven of, en zo ja wat u gaat doen met het signaal dat wordt afgegeven door de rechtbank Overijssel aan de politiek met betrekking tot het beschikbaar stellen en uit de illegaliteit halen van cannabisolie? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik naar mijn antwoorden op de eerdere vragen.
De afschaling van reguliere zorg en de extra wachttijdproblematiek |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Aukje de Vries (VVD), Attje Kuiken (PvdA), Mirjam Bikker (CU), Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht van 15 november jl.: «Kuipers: winst covidzorg kleiner dan schade voor reguliere patiënten» en de recente berichten van ziekenhuizen dat reguliere zorg verder moet worden afgeschaald?1
Ja.
Wat zijn de laatste signalen van de Nederlandse Zorgautoriteit en de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd? Is er verbetering opgetreden na hun laatste brief van 5 november jl?2
Het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) geeft aan dat, sinds de brief van de toezichthouders van 5 november jl., de COVID-druk op de IC steeds gelijkmatiger kan worden verdeeld tussen de regio’s, gewogen naar de afgesproken fair share.
Bent u bereid, naast de spreiding van coronapatiënten, ook regie te nemen op een evenredige en eerlijke afschaling van reguliere zorg in Nederland zodat voorkomen wordt dat in het ene ziekenhuis meer zorg wordt afgeschaald dan in het andere ziekenhuis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft u daaraan uitvoering?
Voor het afschalen van de reguliere zorg zijn landelijke afspraken gemaakt. Deze zijn vastgelegd in het «Tijdelijk beleidskader voor het waarborgen acute zorg in de COVID-19 pandemie»3 en in het Opschalingsplan COVID-19 van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ)4. Op 19 november 2021 is een aanvulling op dit tijdelijk beleidskader aan uw Kamer gestuurd, waarin aanvullend is afgesproken dat binnen elke regio bij het spreiden van COVID-patiënten rekening wordt gehouden met het borgen van IC-afhankelijke kritiek planbare zorg5. Het doel van deze afspraken is een evenwichtige spreiding van COVID-patiënten, zodat ook de druk op de reguliere zorg overal in Nederland vergelijkbaar is.
Op 26 november 2021 heb ik op verzoek van het LNAZ bekrachtigd dat fase 2d van het opschalingsplan van kracht is. Dat betekent dat de planbare zorg in alle ziekenhuizen in Nederland wordt gestopt. Dat is zorg met «enig/geen risico op gezondheidsschade» bij uitstel langer dan 6 weken, zoals heupoperaties of sterilisaties. Ook zal, indien nodig, de kritiek planbare zorg (verder) af worden geschaald waar dit verantwoord is. Dat is zorg met een «aanmerkelijk risico op permanente gezondheidsschade dan wel verlies van levensjaren» als het langer dan 6 weken wordt uitgesteld, zoals hartoperaties of grote oncologische operaties. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zien er op toe dat de afspraken worden nagekomen.
Bemerkt u dat ziekenhuizen, net als tijdens de coronacrisis in het voorjaar van 2020, bereid zijn om reguliere zorg zo eerlijk als mogelijk af te schalen en te verdelen? Zo ja, waar blijkt dat uit, is dit te kwantificeren? Zo nee, welke individuele belangen spelen er bij ziekenhuizen?
Het is natuurlijk een vervelende situatie voor ziekenhuizen om de planbare zorg opnieuw af te schalen. Geen enkele arts wil een patiënt moeten afbellen omdat er geen plek is. De ziekenhuizen hebben dan ook geprobeerd om de reguliere planbare zorg zo lang mogelijk door te laten gaan, naast het bieden van de zorg voor COVID-patiënten. De les uit de eerste golf in het voorjaar van 2020 was ook, dat alle partijen er met elkaar voor moesten zorgen dat de reguliere zorg zo lang mogelijk doorgang zou vinden en dat er afspraken nodig waren over welke zorg er eerst moest worden afgeschaald. Dit alles om blijvende gezondheidsschade en verlies van levensjaren zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom is in het najaar van 2020 ook het tijdelijk beleidskader opgesteld, dat op 19 november jl. nog is aangevuld. De NZa gaf op 25 november jl. aan dat alle ziekenhuizen in Nederland de planbare zorg gedeeltelijk of helemaal hebben moeten afschalen.6 De NZa blijft de afschaling van de zorg monitoren en publiceert daar wekelijks over in de «Informatiekaart Druk op de Zorg».
Klopt het beeld dat zelfstandige behandelklinieken (ZBC’s) niet maximaal benut worden om uitgestelde reguliere zorg van ziekenhuizen over te nemen? Zo ja, wat gaat u doen om deze capaciteit in te zetten? Zo nee, kunt u kwantificeren waaruit dat blijkt?
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten samenwerken om de capaciteit die er is, optimaal beschikbaar te maken. Dit hebben partijen ook met elkaar afgesproken in het kader passende inhaalzorg. De NZa ziet er op toe dat het kader wordt uitgevoerd.
In 2020 bedroeg het aandeel van de zorg van zbc’s ruim 5%7 van de totale medisch-specialistische zorg in Nederland. Uit de monitor «Toegankelijkheid van zorg» van de NZa blijkt de zelfstandige klinieken inmiddels meer zorg leveren dan voor de coronacrisis en de verwijzingen naar deze klinieken zijn gestegen8. Van de operaties die tijdens de coronacrisis in de ziekenhuizen zijn uitgesteld, is circa 10% inmiddels in een zbc ingehaald. Een groter deel van alle patiënten die verwezen worden door de huisarts voor medisch specialistische zorg wordt nu verwezen naar zelfstandige klinieken.
Ik ben bekend met de signalen van zbc’s dat ze onvoldoende een rol zouden spelen bij de afspraken over de inhaalzorg. De NZa doet naar aanleiding van deze signalen een uitvraag bij de zorgverzekeraars over de manier waarop zorg bij de zelfstandige klinieken wordt ingekocht. Ik beschik nog niet over de resultaten. Ik merk wel alvast op dat zbc’s voor een groot aantal specialismen voornamelijk planbare zorg leveren en dat de (inhaal)zorgvraag niet altijd aansluit bij het aanbod van klinieken. Ook zijn er mensen die liever willen wachten op hun eigen dokter. De planbare zorg is immers over het algemeen niet urgent.
Hoe zet u zich actief in om wederom meer gebruik te gaan maken van digitale zorg nu reguliere zorg weer wordt afgeschaald en digitale zorg de wachtlijst ook kan verkleinen?
Het Ministerie van VWS moedigt zorgaanbieders aan om zo veel mogelijk gebruik te maken van alle mogelijkheden om digitale zorg te verlenen. Digitale zorg biedt veel waardevolle veilige en efficiënte mogelijkheden die nog beter benut kunnen worden. Tijdens de eerste golf van de coronacrisis werd een digitale versnelling gecreëerd om goede zorg te blijven verlenen. VWS heeft in het najaar van 2020 partijen in de ziekenhuiszorg via verschillende kanalen opgeroepen tot een extra intensivering van hun inzet op dit terrein. Dit werd de versnellingsimpuls genoemd. Ik verwijs hierbij naar mijn brief van 25 oktober 20219 waarin ik uitgebreid inga op de ontwikkelingen en acties rondom digitale en hybride zorg.
Hoe beoordeelt u het bericht van 16 november jl: «Hartpatiënten UMCG mogelijk snel geopereerd in Duisburg»?3
Het is mooi dat het UMCG Groningen proactief de samenwerking heeft opgezocht met ziekenhuizen in Duitsland om er zo voor te zorgen dat ook patiënten die niet in aanmerking komen voor een (spoed)operatie in Nederland sneller geholpen kunnen worden. Veel ziekenhuizen (met name in de grensstreek) hebben lang bestaande samenwerkingsrelaties met ziekenhuizen in Duitsland of België.
Is er bij het telkens uitstellen van (reguliere) kritiek planbare zorg of electieve zorg ook sprake van het overschrijden van de treeknorm als het aantal weken van uitstel de treeknorm overschrijdt?
De Treeknormen zijn afspraken die aangeven wat de maximaal aanvaardbare wachttijd is voor patiënten. Op dit moment wordt juist van ziekenhuizen en zelfstandige behandelcentra gevraagd om hun reguliere zorg (verder) af te schalen. De Treeknorm wordt op dat moment dan ook niet gehaald.
Klopt het dat indien verzekeraars niet kunnen voldoen aan hun zorgplicht, in dit geval het niet halen van de treeknorm bij kritieke of electieve planbare zorg, dat zij operaties elders in Europa dienen te vergoeden? Zo ja, welke belemmeringen zijn er volgens u voorts om reguliere zorg ook in het buitenland te laten doen?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht wat inhoudt dat zij voor verzekerden met een naturapolis moeten zorgen dat zij tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgen. Bij een restitutiepolis betreft de zorgplicht de vergoeding van de kosten van zorg die de verzekerde nodig heeft en waar hij wettelijk aanspraak op heeft, en zorgbemiddeling als de verzekerde daarom verzoekt.
Zorgverzekeraars wijzen zorgaanbieders erop dat als zij een verzekerde niet (tijdig) in zorg kunnen nemen, zij de verzekerde doorverwijzen naar de zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling. Ook informeren zij hun verzekerden over de mogelijkheid van zorgbemiddeling. Als de verzekerde daarom vraagt dan bemiddelt de zorgverzekeraar hen naar een zorgaanbieder die de zorg tijdig levert, voldoende bereikbaar is en kwalitatief goede zorg levert.
In het geval dat de cliënt naar een zorgaanbieder wil in het buitenland en die aanbieder de zorg binnen de gewenste tijd kan bieden, is (gedeeltelijke) vergoeding van die zorg in beginsel mogelijk.
Het gaat dan om geplande zorg waarvoor in bepaalde gevallen, maar niet altijd, voorafgaande toestemming van de zorgverzekeraar nodig is. Het is raadzaam dat verzekerden altijd vooraf contact opnemen met hun zorgverzekeraars om te weten of en zo ja, welke vergoeding aan de orde is. Ook is van belang dat zorgverzekeraars hun verzekerden erop wijzen dat er problemen kunnen ontstaan als een verzekerde in Nederland vervolgzorg nodig heeft nadat die in het buitenland behandeld is geweest. Omdat in Nederland de reguliere zorg afgeschaald wordt is er namelijk een gerede kans dat eventuele vervolgzorg voorlopig niet geleverd kan worden.
De cliënt doet er goed aan om zich bij de zorgverzekeraar te laten informeren over de toepasselijke polisvoorwaarden en EU-regelgeving, zodat hij niet voor (financiële) verrassingen komt te staan. Ter voorbereiding op dit gesprek kan de cliënt alle relevante informatie vinden op de website van het Nationaal Contactpunt grensoverschrijdende zorg.11 De NZa ziet er op toe dat zorgverzekeraars aan de zorgplicht voldoen.
Bent u bekend met het artikel van vrijdag 12 november jl: «De wachtlijsten voor ziekenhuizen in Groningen en Drenthe groeien hard. Hoe vind ik als patiënt de kortste wachttijd. Dit moet je weten»?4
Ja.
Worden patiënten beter en actiever benaderd voor wachtlijstbemiddeling en hun mogelijkheid om zorg in het buitenland, in een zelfstandig behandelkliniek of in een ander ziekenhuis te krijgen nu er meer reguliere zorg wordt afgeschaald?
Het Ministerie van VWS heeft met de NZa, de Patiëntenfederatie en andere partijen communicatiemateriaal opgesteld gericht op patiënten, waarin onder andere de mogelijkheid tot zorgbemiddeling via de zorgverzekeraar wordt toegelicht. Dit communicatiemateriaal wordt geactualiseerd en eind november opnieuw breed met veldpartijen gedeeld. Zorgaanbieders kunnen met deze materialen patiënten informeren.
Wat is de status van het actueler maken van de wachtlijstinformatie, een belofte die werd gedaan door Nederlandse Zorgautoriteit en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen naar aanleiding van het bericht van het programma «Kassa»?5
De NZa heeft mij laten weten dat de wachttijden nu vaker vernieuwd worden op de site van Zorgkaart Nederland. Eerst was dit eens in de twee weken, nu is dat twee keer per week. Daarnaast bekijkt de NZa de mogelijkheid om op korte termijn real time de wachttijden door te kunnen geven.
Welke stappen worden er gezet om de wachtlijstgegevens op de complete doorlooptijd te baseren in plaats van op wachttijd tot diagnose of eerste afspraak in de polikliniek?
Als een methode gebruikt wordt om de gehele doorlooptijd te gebruiken, gebeurt dit achteraf. Dat betekent dat de wachttijden minder actueel zijn dan de methode die nu gebruikt wordt en dat is onwenselijk.
Bent u het ermee eens dat patiënten een afweging moeten kunnen maken tussen fysieke reistijd en wachttijd, met andere woorden: eerder zorg verder weg, of later zorg dichtbij? Zo nee, waarom niet?
Het is altijd een afweging van de patiënt zelf waar hij of zij uiteindelijk behandeld wil worden als het planbare zorg betreft. Dat is nu niet anders.
Bent u bereid om stappen te ondernemen om landelijke weergave van de wachttijden ook op ziekenhuischeck.nl te bewerkstelligen zodat mensen, net als bij zorgkaartnederland.nl, beter een afweging kunnen? Zo nee, waarom niet?
Dit is al mogelijk. Op de website van de NZa staat software (API) waar partijen op kunnen aansluiten om zelf de wachttijden te ontsluiten.14 Volgens de NZa is Ziekenhuischeck van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen ook van plan dit te doen.
Bent u ook bereid om in deze weergave van beschikbaarheid ook de beschikbaarheid van ZBC's mee te nemen? Zo ja, bent u ook bereid hierover het gesprek met de zorgverzekeraars, als inkoper van zorg, aan te gaan? Zo nee, waarom niet?
De NZa vindt het met mij belangrijk dat een volledig overzicht van de wachttijden beschikbaar komt. Daarom staan ook alle zorgaanbieders, zowel zelfstandige klinieken als ziekenhuizen, op Zorgkaart Nederland. De gegevens die de NZa beschikbaar stelt gaan over beide typen instelling, en is dus ook te gebruiken door ziekenhuischeck.nl.
Kunt u deze vragen, gezien de snelheid waarmee reguliere zorg nu wordt afgeschaald, zo spoedig als mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Dure betalingsregeling van Infomedics maakt de tandarts onbetaalbaar’ |
|
Hülya Kat (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het RTL-bericht «Dure betalingsregeling van Infomedics maakt de tandarts onbetaalbaar» van 13 november 2021?1
Ja.
Wat vindt u van «factoring» waarbij zowel de tandarts als de patiënt een bedrag betalen aan het facturenbureau?
Bij factoring draagt een ondernemer (in dit geval de tandarts) de facturatie en het debiteurenrisico over aan een gespecialiseerd bedrijf, de factoringmaatschappij. In ruil voor een vergoeding aan dit bedrijf ontvangt de ondernemer direct zijn geld.
De patiënt betaalt incassokosten als de factuur te laat wordt betaald. In die situatie gelden de procedure en de incassokosten, zoals opgenomen in de Wet Incassokosten. In de onderhavige casus kan een iemand ook direct kiezen voor een betalingsregeling. Hiervoor rekent Infomedics servicekosten.
Het staat een ondernemer, en dus ook een tandarts, vrij om gebruik te maken van deze dienstverlening. De voordelen ervan worden ook genoemd in de kabinetsbrief van 25 november 2019.2 Schuldeisers hebben er baat bij dat vorderingen door geregistreerde incassodienstverleners op een economische renderende wijze worden verhandeld en dat deze op een innovatieve, doelmatige en klantvriendelijke wijze worden geïnd. Zo geeft de mogelijkheid om vorderingen (gedeeltelijk) te verkopen een zorgverlener de gelegenheid zich volledig te richten op zijn of haar werk in de zorg en kan dus efficiënt zijn.
Voor wat betreft de kosten voor de patiënt is het goed om te noemen dat het een doel is van dit kabinet om incassokosten zoveel mogelijk te voorkomen en snel te acteren bij beginnende betalingsachterstanden. Dat doet het kabinet samen met gemeenten, publieke en private (incasso)partijen.
Bent u het ermee eens dat de in rekening gebrachte kosten een behoorlijke extra last kunnen zijn voor mensen met een kleine portemonnee?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat er extra kosten in rekening worden gebracht bij een betalingsregeling voor noodzakelijke zorguitgaven, zoals de tandarts?
Ja, ik ben het ermee eens dat excessieve (incasso)kosten voor mensen met een kleine portemonnee dienen te worden voorkomen. Tegelijk bestaat het dilemma waar de operationele kosten voor deze dienstverlening dan moeten vallen. Het is daarom zoeken naar een balans en mogelijkheden om deze kosten zoveel mogelijk te voorkomen.
Infomedics, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT) en de NVVK hebben laten weten dat zij ieder vanuit hun eigen rol willen meedenken over concrete en uitvoerbare oplossingen in het belang van de financieel kwetsbare patiënt. De betrokken departementen gaan hierover met deze partijen in gesprek.
Bent u het ermee eens dat hier geen sprake is van reguliere incassokosten, omdat het niet gaat om mensen die te laat of niet betalen?
Ja, in beginsel betreft dit inderdaad geen reguliere incassokosten. Dat zijn redelijke kosten die schuldeisers in rekening mogen brengen zonder een gerechtelijke procedure als mensen niet of te laat betalen.
Uit de casus maak ik op dat Infomedics ervoor kiest om niet af te wachten of mensen (op tijd) de factuur in een keer zullen betalen en de kosten die zij daarvoor maximaal in rekening mogen brengen – te weten 40 euro – aanwendt ter dekking van operationele kosten voor het aanbieden en uitvoeren van een betalingsregeling. Mensen krijgen de mogelijkheid om de factuur in maximaal 8 delen te betalen, waarbij per termijn € 5,– servicekosten wordt gerekend.
Infomedics laat weten dat bij een betalingsachterstand de procedure en kosten, zoals opgenomen in de Wet Incassokosten, worden gevolgd, en in dat geval de servicekosten komen te vervallen.
Bent u van mening dat deze zorgverleners ook gebruik zouden moeten maken van het solidariteitsbeginsel, zoals gebruikelijk is bij zorgverzekeraars?
Zorgverzekeraars hebben de keuze gemaakt om geen kosten in rekening te brengen aan hun klanten voor het treffen van een betalingsregeling. Dit kost zorgverzekeraars extra geld aan beheerskosten, maar daar staan weer extra inkomsten tegenover, omdat klanten in de gelegenheid worden gesteld om makkelijker aan hun financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Het incassopercentage is dus hoger. Private partijen maken daarin hun eigen afweging op basis van de kosten die zij maken (deze kosten kunnen verschillen), de mate waarin de kosten kunnen worden doorgerekend aan andere klanten. Daarnaast maken private partijen een keuze hoe zij willen omgaan met sociaal incasseren.
In het kader van de Brede Schuldenaanpak heeft dit kabinet schuldeisers gestimuleerd om individueel en samen, net als bij toepassing van het solidariteitsbeginsel, te werken aan een incassobeleid dat meer rekening houdt met financieel kwetsbare mensen. Ook Infomedics heeft laten weten haar incassobeleid op dit punt te willen herbezien.
Zijn er bij u meer praktijken in de zorg bekend waarbij kosten van facturering, niet zijnde incassokosten, worden doorberekend aan klanten?
Ik heb geen zicht op het dienstenaanbod van dit soort bedrijven.
Bent u van mening dat de doorverkoop van facturen of schulden een «moral hazard» met zich mee kan brengen?
Er is een duidelijke algemene regeling inzake de overdracht van vorderingen in het Burgerlijk Wetboek (BW) opgenomen. Het kabinet heeft in een brief van november 2019 aangegeven het doorverkopen van private vorderingen niet tegen te willen gaan. Dat zou betekenen dat bedrijven die niet de tijd en de expertise hebben om (soms moeilijk te innen) vorderingen te incasseren, geen vorderingen meer kunnen verkopen aan een incassobedrijf (dat de vorderingen vervolgens int voor zichzelf).3 De kern van het probleem ligt hier niet in het doorverkopen zelf, maar in de handelwijze van een deel van de incassobranche. Met het wetsvoorstel Wet Kwaliteit Incassodienstverlening4 dat momenteel ter behandeling in Uw Kamer ligt, wordt de incassobranche gereguleerd. Het wetsvoorstel stelt kwaliteitsnormen aan de incassodienstverlening inclusief de dienstverlening die gericht is op de inning van opgekochte vorderingen. Ook gaat een registratieplicht voor incassodienstverleners gelden en worden zij onderworpen aan toezicht.
Wat zijn de voor- en nadelen van een verbod op het in rekening brengen van kosten bij een betalingsregeling voor noodzakelijke zorguitgaven?
Het in beeld brengen van de voor- en nadelen van een verbod op het in rekening brengen van kosten bij een betalingsregeling voor noodzakelijke zorguitgaven, vraagt om een zorgvuldige analyse. Ik acht een dergelijke analyse niet aan de orde, omdat dit kabinet geen verbod overweegt. Het kabinet heeft wel als doel gesteld om incassokosten zoveel mogelijk te voorkomen en snel te acteren bij beginnende betalingsachterstanden. Dat doet het kabinet samen met gemeenten, publieke en private (incasso)partijen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Armoede- en Schulden van 15 december 2021?
Ja.
De voortgang in de inhaalzorg |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u een globaal beeld geven van de onderlinge verschillen tussen ziekenhuizen als het aankomt op het tijdig verlenen van inhaalzorg of zijn deze wachttijden voor alle ziekenhuizen min of meer gelijk?1
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geeft in de «Monitor Toegankelijkheid van Zorg» inzicht in de wachttijden per regio.2 Daarin is te zien dat de wachttijden verschillen per behandeling en per regio. Dat was ook voor de COVID-19 crisis al het geval. Voor meer inzicht in de onderlinge verschillen in wachttijden bij ziekenhuizen verwijs ik u naar www.zorgkaartnederland.nl/wachttijden.
Hoeveel operaties de komende tijd ingehaald worden, moet blijken uit de ontwikkeling de zogenoemde werkvoorraad die ziekenhuizen inzichtelijk moeten maken en de productie van ziekenhuizen en klinieken. Deze cijfers over de werkvoorraad in de NZa-monitor zijn op dit moment nog gebaseerd op gegevens van ongeveer 40% (academische) ziekenhuizen. Deze cijfers moeten dan ook met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, ook omdat de NZa grote verschillen ziet tussen ziekenhuizen. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars krijgen steeds beter zicht op de stijging van de werkvoorraad als gevolg van de coronapandemie. De NZa zal dit beeld in de maandelijkse monitor steeds verder verfijnen.
Kunt u uiteenzetten welk percentage van de geleverde zorg in Universitair Medische Centra (UMC’s) niet verplaatsbaar is naar andere zorgverleners?
Voor hoogcomplexe medisch specialistische zorg (msz) kunnen patiënten terecht in umc’s, voor minder complexe medisch specialistische zorg in de andere ziekenhuizen. Wanneer deze zorg overgedragen wordt, kunnen umc’s zich richten op de behandeling van andere patiënten met zeer specialistische aandoeningen. Het is daarom van belang dat umc’s zich richten op de taken waar zij echt meerwaarde scheppen, namelijk op de complexe derdelijnszorg (last resort functie). En dat umc’s zich inspannen om patiënten die geen complexe zorg nodig hebben, te verwijzen naar een ander (algemeen) ziekenhuis. Dit geldt ook voor de rol bij umc’s bij inhaalzorg. Over welk deel van de zorg door umc’s niet kan worden overgedragen aan andere ziekenhuizen is geen percentage bekend.
In 2019 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de motie van mevrouw van den Berg (CDA) die verzoekt om de Kamer jaarlijks te informeren over de uitkomsten van de monitoring met betrekking tot de verwijzing van basiszorgpatiënten in een umc naar een ander (algemeen) ziekenhuis. Ik heb de NZa gevraagd om dit op te pakken. De eerste monitor heeft uw Kamer begin oktober 2020 ontvangen3. Op basis van deze eerste monitor, een nulmeting, ziet de NZa mogelijkheden tot verbetering van de patiëntenstromen binnen umc’s. De NZa nodigt alle betrokken partijen uit om onder andere kritisch te kijken naar de oncologische zorg, diabeteszorg, korte consulten en SEH-zorg. De NZa is samen met de umc’s bezig om de monitor verder te ontwikkelen. De monitor zal, in het licht van de maatschappelijke opgaven van umc’s, een belangrijk aandachtspunt blijven in de overleggen tussen VWS en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).
Kunt uiteenzetten welke stappen er worden gezet om de druk op UMC’s te verlichten zodat deze zich volledig kunnen richten op zorg die niet elders kan worden geleverd, zoals hoog-specialistische zorg?
In het hoofdlijnakkoord medisch-specialistische zorg 2019 t/m 2022 zijn afspraken gemaakt over onder andere de juiste zorg op de juiste plek. De beweging naar juiste zorg op de juiste plek heeft ook als effect het verplaatsen van zorg (dichter) bij mensen thuis als dat kan, dan wel verder weg (geconcentreerd) als het omwille van de kwaliteit en doelmatigheid moet. Om partijen hierin te ondersteunen zijn transformatiegelden beschikbaar gesteld.
Specifiek ten aanzien van inhaalzorg zijn afspraken gemaakt in het «Kader passende inhaalzorg msz» (hierna «Kader inhaalzorg»). Het doel van deze afspraken is om de uitgestelde zorg zo snel mogelijk in te halen en daarbij regionale verschillen in toegankelijkheid te minimaliseren.4 Een belangrijke afspraak in dat kader is om COVID-19 patiënten te blijven spreiden, zowel landelijk als binnen de regio’s. Daarvoor is er continue monitoring op verschillende niveaus. Deze afspraken zien ook op de zorg die in de umc’s geleverd moet worden.
Daarnaast hebben alle ziekenhuizen, dus ook de umc’s, plannen gemaakt voor het uitvoeren van inhaalzorg en voorgelegd aan de zorgverzekeraar. Eind september was 90% van deze plannen goedgekeurd door de zorgverzekeraars. De zorgverzekeraars hebben op basis van deze plannen knelpunten geïdentificeerd en zijn deze aan het oplossen in samenwerking met partijen in de regio. Daarvoor is door de zorgverzekeraars in elke regio een regio-overleg gevoerd met ziekenhuizen/umc’s, zelfstandige behandelcentra (zbc’s) en ketenpartners. In het Kader inhaalzorg is immers afgesproken dat er (boven)regionaal afspraken gemaakt kunnen worden over zo efficiënt en effectief mogelijk benutten van de beschikbare zorgcapaciteit.
Kunt u uiteenzetten welke factor de «onbekende patiënten» spelen in de strategie voor de inhaalzorg?2
De aanpak rondom inhaalzorg en het Kader inhaalzorg richten zich op «bekende patiënten», dus mensen die al in behandeling waren of een verwijzing naar de medisch-specialistische zorg hadden, maar die niet geholpen konden worden vanwege de COVID-19 pandemie.
Tijdens de corona-pandemie heb ik – samen met andere betrokken partijen – mensen altijd opgeroepen om zich met klachten bij hun huisarts of behandelaar te melden. Helaas is het beeld, op basis van de cijfers van de NZa, dat met name tijdens de eerste golf de verwijzingen vanuit de huisartsen naar de medisch-specialistische zorg zijn achtergebleven in vergelijking met voorgaande jaren. Dat kan betekenen dat er toen mensen zijn geweest die de afweging hebben gemaakt om op dat moment niet naar hun (huis)arts te gaan. Het is niet goed mogelijk om nu een inschatting te maken van deze groep en welke zorgvraag daar nu nog ligt. Mogelijk zijn deze mensen inmiddels op een andere manier geholpen of zijn klachten vanzelf over gegaan.
Uit de monitor van de NZa blijkt dat het aantal verwijzingen naar de medisch specialistische zorg zich sinds de zomer van 2020 weer ontwikkeld heeft naar ongeveer het normale niveau. Er is dus geen sprake geweest van een inhaalslag rond niet-gedane verwijzingen en er zijn op dit moment geen signalen dat die zich alsnog zou gaan voordoen. Uiteraard zijn de (huis)artsen alert op eventuele nieuwe ontwikkelingen die met deze «onbekende» groep patiënten te maken zouden kunnen hebben.
Bent u bekend met het bericht «154 COVID-patiënten op de IC, 321 in de kliniek; geen COVID-patiënten verplaatst» van 28 september jongstleden?3
Ja.
Hoe verhoudt het uitblijven van bovenregionale verplaatsingen zich tot de constatering dat bij enkele ziekenhuizen de wachttijden disproportioneel hoog zijn ten opzichte van andere ziekenhuizen?
In het Kader inhaalzorg is over het spreiden van COVID-19 patiënten opgenomen: «Om landelijk een gelijke uitgangssituatie te realiseren voor het inhalen van reguliere zorg is het noodzakelijk dat regio’s een gelijke inspanning blijven leveren bij het leveren van de zorg aan COVID-19 patiënten. Regionale verschillen qua COVID-druk worden op deze wijze beperkt, waardoor alle regio’s kunnen starten met het inhalen van zorg.» Daarom is afgesproken dat het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) zijn functie behoudt (incl. doorzettingsmacht) in de spreiding van COVID-19 patiënten om zo landelijk een gelijk speelveld te creëren voor opschaling. Het spreiden van COVID-19 patiënten is dus niet direct gekoppeld aan de wachttijden in een ziekenhuis. Op het moment dat de aantallen COVID-19 patiënten laag zijn of redelijk verspreid over de regio’s, is het niet nodig om patiënten te verplaatsen om dit gelijke speelveld voor opschaling te realiseren.
Is een bredere inzet van (boven)regionale verspreiding van COVID-patiënten nog wenselijk om de wachtlijsten bij ziekenhuizen terug te dringen? Zo ja, hoe wordt hier op gestuurd? Zo nee, waarom niet?
De insteek van het Kader inhaalzorg zoals beschreven in het antwoord op vraag 6 blijft van kracht. Het is aan het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) en de Regionale Overleggen Acute Zorgketen (ROAZ’en) om met het LCPS invulling te geven aan deze afspraak in het kader.
Kunt u uiteenzetten hoe de (boven)regionale verspreiding van inhaalzorgpatiënten er momenteel uitziet? Welke rol spelen de zorgverzekeraar en zorgverleners en over wat voor aantallen gaat het? Ziet u mogelijkheden tot verbetering van de communicatie tussen zorgverzekeraar, zorgverlener en patiënt?
Het Kader inhaalzorg bevat geen afspraken over het spreiden van non-COVID patiënten. Patiënten hebben wel zelf de keuze om op een andere plek te worden geholpen. Patiënten die wachten op een behandeling die eerder door COVID-19 drukte is uitgesteld, worden door hun zorgverlener geïnformeerd wanneer ze aan de beurt zijn. De zorgverlener zal ook de mogelijkheid tot zorgbemiddeling via de zorgverzekeraar toelichten of kan iemand naar een andere zorginstelling verwijzen als iemand elders sneller wil worden geholpen. Dat is ook zo afgesproken in het Kader inhaalzorg.
Het overstappen naar een andere behandelaar is de keus van een patiënt. Het zal per geval verschillen of iemand liever langer wacht en bij de eigen behandelaar blijft of elders sneller aan de beurt is. Zorgverzekeraars geven aan dat zij elke week 450 succesvolle bemiddelingen verzorgen. Ziekenhuizen proberen momenteel (onder andere door patiënten te bellen) een beeld te krijgen voor hoeveel patiënten het mogelijk is om elders behandeld te worden en zo de inhaalzorg in de regio te spreiden. De zorgverzekeraars zien dat, als er spreiding van patiënten plaatsvindt, dit vaak binnen de regio gebeurt. Naast reguliere zorgbemiddeling zetten zorgverzekeraars en zorgverleners ook in op regio-overleggen (waarin alle zorgaanbieders en verzekeraars in de regio oplossingen zoeken), actuele inzichten in data, intervisie op landelijk niveau onder verzekeraars en het delen van best-practices.
Ik vind het belangrijk dat patiënten die wachten op een behandeling, weten waar zij aan toe zijn. Ik ben daarom blij dat de NZa samen met Patiëntenfederatie Nederland, Zorgverzekeraars Nederland, Federatie Medisch Specialisten, LHV (Landelijke Huisartsen Vereniging), MIND, V&VN (beroepsvereniging voor verpleegkundigen en verzorgenden), NFU, ZKN (Zelfstandige Klinieken Nederland), NVZ (Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen) en VWS een handreiking heeft ontwikkeld die alle partijen kan ondersteunen bij de communicatie over inhaalzorg. Deze handreiking is in september bij zorgverleners onder de aandacht gebracht, om te stimuleren dat patiënten zo goed mogelijk worden geïnformeerd. De zorgverzekeraars besteden ook extra aandacht aan de mogelijkheid tot zorgbemiddeling. Op de website www.zorgkaartnederland.nl kunnen patiënten de wachttijden inzien van ziekenhuizen en klinieken.
Is een bredere inzet van (boven)regionale verplaatsingen van inhaalzorg-patiënten mogelijk om de wachtlijsten bij ziekenhuizen terug te dringen? Zo ja, hoe gaat u hier op sturen komende periode? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor een bredere inzet op het bovenregionaal verplaatsen van patiënten. Zoals in het antwoord op vraag 8 beschreven, hebben patiënten mogelijkheden om eventueel elders sneller te worden geholpen. Het is uiteraard wel van belang dat wordt gezocht naar oplossingen voor knelpunten in de inhaalzorg, bijvoorbeeld bij bepaalde diagnoses en behandelingen. Hiervoor zijn de zorgverzekeraars aan de slag, samen met de ziekenhuizen/umc’s, vertegenwoordiger van zbc’s en ketenpartners. De NZa monitort maandelijks hoe het gaat met de toegankelijk van de zorg, inclusief de inhaalzorg.
In hoeverre kunnen uitplaatsingen van COVID-patiënten naar Noordrijn-Westfalen bijdragen aan het terugdringen van de wachtlijsten voor de inhaalzorg in het oosten des lands?
De afspraken tussen Nederland en Duitsland over COVID-19 voorzien in het gebruik van elkaars IC-bedden in gevallen van nood. Dit betekent dat, op het moment dat in Nederland wordt opgeschaald richting de 1.350 IC-bedden en deze capaciteit onvoldoende dreigt te worden, Nederland in overleg zal treden over het sturen van IC-behoeftige patiënten naar Duitsland. In deze fase zal in Nederland parallel ook noodgedwongen worden ingezet op afschalen van non-COVID zorg. Dit is dus geen oplossing voor het terugdringen van wachtlijsten voor inhaalzorg. In de grensregio’s zijn er (vaak al langer bestaande) reguliere afspraken over samenwerking over de grenzen heen. Hier kan uiteraard wel gebruik van worden gemaakt.
Kunt u bij benadering uiteenzetten bij hoeveel mensen afgelopen periode klachten vanzelf zijn overgegaan waardoor een behandeling niet meer nodig was?
De gegevens over inhaalzorg in de monitor Toegankelijkheid van zorg» van de NZa richten zich op («bekende») patiënten die bij de medisch specialistische zorg in beeld zijn, bijvoorbeeld omdat zij zijn verwezen of in behandeling zijn. Over («onbekende») mensen met klachten die niet in beeld zijn bij de medisch specialistische zorg, kan ik op basis van de data van de NZa geen uitspraken doen.
De NZa heeft becijferd dat er sinds de start van de pandemie ongeveer 380–420 duizend minder operaties zijn uitgevoerd in vergelijking met voorgaande jaren. De NZa schat dat voor ongeveer 45–55% van deze operaties geen inhaalzorgvraag aan de orde is. Bijvoorbeeld omdat de klacht niet heeft kunnen ontstaan (denk aan minder luchtweginfecties vanwege de afstandsmaatregelen en minder verkeers- en sportongevallen), in de tussentijd verdwenen is of omdat er is gekozen voor een andere behandeling (denk aan zorg op afstand of zorg geleverd door een andere zorgprofessional zoals de huisarts). Het is voor de NZa niet mogelijk om hier nadere duiding aan te geven. De NZa ziet bijvoorbeeld dat er veel minder patiënten zijn geholpen in verband met infecties aan de bovenste luchtwegen en het middenoor, maar het is niet bekend in hoeverre dit komt doordat er (als gevolg van de coronamaatregelen) minder infecties optraden en in hoeverre infecties zijn overgegaan voordat een ingreep kon plaatsvinden.
Is nader te specificeren hoeveel operaties niet ingehaald hoefden te worden doordat klachten zijn overgegaan, aangezien de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) schat dat 45–55% van de totaal uitgestelde operaties niet ingehaald hoeft te worden?4
Zoals in het antwoord op vraag 11 beschreven, is het niet mogelijk om op basis van de beschikbare gegevens een onderscheid te maken tussen klachten die niet zijn ontstaan en klachten die vanzelf zijn overgegaan. Het is dus niet mogelijk om een nadere specificatie te geven van het aantal operaties dat niet ingehaald hoefde te worden doordat klachten zijn overgegaan.
Wordt binnen de aanpak van inhaalzorg rekening gehouden met de mogelijkheid dat nog meer zorgvraag verdwijnt, bijvoorbeeld omdat klachten afnemen? Met andere woorden: is alle uitgestelde zorg ook zinnige zorg? Is er een schatting te maken hoeveel van de 180–200 duizend operaties uiteindelijk ook alsnog niet hoeft te worden ingehaald?5
Bij de berekening van de 180–200 duizend heeft de NZa al ingeschat dat bepaalde zorgvragen niet noodzakelijkerwijs ingehaald hoeven te worden. Het plaatsen van trommelvliesbuisjes en het knippen van keelamandelen zijn hiervan een voorbeeld.
Welke rol spelen de eerstelijnszorg en zelfstandige behandelcentra (ZBC’s) momenteel in het terugdringen van de wachtlijsten voor de inhaalzorg?
Patiënten die wachten op een behandeling zullen soms terugvallen op de eerste lijn. Het is daarom van groot belang dat ook bijvoorbeeld huisartsen goed op de hoogte zijn van afspraken in hun regio over inhaalzorg, wachttijden en de mogelijkheid tot zorgbemiddeling. De handreiking voor zorgverleners die ik in het antwoord op vraag 8 benoem, is daarom ook gericht op huisartsen en in overleg met de LHV opgesteld.
Zbc’s leveren een bijdrage aan het verminderen van wachttijden als gevolg van de COVID-19 pandemie. De NZa ziet dat de zbc’s in 2020 aanvankelijk ook flink hebben afgeschaald, maar dat zij in de loop van dat jaar de productie hebben verhoogd. Het precieze aandeel van zbc’s in de inhaalzorg is nog niet bekend, omdat er minder actuele productiedata beschikbaar is van zbc’s.
Bent u van mening dat de eerstelijnszorg en ZBC’s momenteel effectief genoeg worden ingezet voor de inhaalzorg? Zo ja, wat is uw reactie op het artikel in Zorgvisie waarin ZBC’s spreken van een «niet constructieve sfeer»? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?6
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten samenwerken om de capaciteit die er is, optimaal beschikbaar te maken. Dit hebben partijen ook met elkaar afgesproken in het Kader inhaalzorg. We zien dat zbc’s hun productie hebben verhoogd en daarmee een bijdrage leveren aan het leveren van inhaalzorg. Ik heb ook begrepen dat patiënten en hun verwijzers de weg naar de zbc’s ook steeds beter weten te vinden. De NZa ziet erop toe dat het Kader inhaalzorg goed wordt uitgevoerd.
Welke lessen heeft u getrokken met betrekking tot De Juiste Zorg op de Juiste Plek die nu worden toegepast op de inhaalzorg?
Van belang is dat de zorg toegankelijk moet blijven voor mensen die dat nodig hebben. Een belangrijke les is dat digitale zorg kan hier een behulpzame bijdrage aan leveren. Wat we hebben gezien is dat tijdens de crisis vaker werd ingezet op vormen van digitale en/of hybride zorg om mensen zorg thuis of dichtbij te bieden. En dat die vormen van zorg over het algemeen ook positief door patiënten werden gewaardeerd, zoals beeldschermzorg en vormen van telemonitoring of telebegeleiding van mensen met chronische ziekten. Tegelijkertijd blijkt ook dat lang niet alle organisaties van die mogelijkheden gebruik hebben gemaakt en dat een aantal organisaties deze mogelijkheden van digitale/hybride zorg ook weer afschalen.
Samen met veldpartijen en NZa, Zorginstituut Nederland, Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd, ZonMw kijken we hoe we kunnen doorpakken met de inzet van digitale/hybride zorg. Binnenkort informeer ik de Tweede Kamer (in reactie op de motie van lid de Vries) nader over de versnellingsimpuls die op initiatief van VWS is ingezet en de initiatieven van de betrokken partijen.
In hoeverre kan een brede inzet op De Juiste Zorg op de Juiste Plek leiden tot een lagere druk op zorgpersoneel en lagere wachttijden voor inhaalzorgpatiënten?
Met de coronacrisis is het belang van de Juiste Zorg op de Juiste Plek nog duidelijker geworden. En ondanks de lastige omstandigheden heeft de crisis ook een impuls gegeven aan ontwikkelingen en initiatieven die nauw aansluiten bij de bedoeling en geest van de beweging. Zaken die voorheen lastig te organiseren leken, zijn in een stroomversnelling geraakt. Bij veldpartijen signaleer ik een gezamenlijk gedeeld gevoel van urgentie om hiermee aan de slag te gaan. Ik heb uw Kamer op 18 oktober jl.10 een voortgangsbrief over de Juiste Zorg op de Juiste Plek gestuurd.
Er is op het gebied van landelijke en regionale coördinatie al veel gewonnen in de afgelopen periode. De beweging die is ingezet op domeinoverstijgende en gestroomlijnde samenwerking in de regio moet daarom met kracht worden doorgezet. Goede afstemming en focus in besluitvormingsprocessen helpen onnodige administratieve lasten te voorkomen en bij het gericht sturen op capaciteitsmanagement.
De coronacrisis bleek een impuls voor het versneld toepassen van innovaties. In korte tijd werden grote stappen gezet om digitale zorg voor zoveel mogelijk patiënten mogelijk te maken. Innovaties voor communicatie als beeldbellen en medisch-inhoudelijke digitale toepassingen (bijvoorbeeld apps voor triage) kunnen helpen bij het zo efficiënt en effectief mogelijk inrichten van zorgprocessen en zorgcapaciteit vrij te spelen. Digitale en/of hybride zorg is daarbij nooit een doel op zich. Het streven is om deze vorm van zorg altijd beschikbaar te hebben opdat de patiënt daar indien gewenst, in overleg met de zorgaanbieder, gebruik van kan maken: «dichtbij en digitaal als het kan, fysiek als het moet».
In het Kader inhaalzorg hebben partijen met elkaar afgesproken dat ziekenhuizen, klinieken en zorgverzekeraars ervoor zorgen dat het uitvoeren van de inhaalzorg in lijn gebeurt met de principes van De Juiste Zorg op de Juiste Plek, passende zorg en met de doelen uit het Hoofdlijnenakkoord. De afspraak is ook dat in de Plannen Inhaalzorg van de ziekenhuizen wordt ingezet op het creëren van ruimte en capaciteit via bovengenoemde principes.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk, en uiterlijk de week voor de begrotingsbehandeling voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport beantwoorden?
Uw Kamer ontvangt deze antwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling VWS. Voor het beantwoorden van deze vragen was het nodig om af te stemmen met andere partijen, daarom is het niet gelukt om de antwoorden de week voorafgaand aan de begrotingsbehandeling te verzenden.
In Nederland geboren Molukkers die stateloos zijn |
|
Jasper van Dijk , Wieke Paulusma (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u op dit moment in beeld hoeveel in Nederland geboren Molukkers eigenlijk stateloos zijn en alleen een paspoort of identiteitskaart hebben op basis van de Faciliteitenwet? Zo nee, bent u dan bereid dit wel in beeld te brengen?1
In totaal zijn er op dit moment 850 mensen die onder de Wet betreffende de positie van Molukkers vallen, die in Nederland geboren zijn en die een paspoort of een identiteitskaart bezitten. Van deze groep is veruit het grootste deel geboren voor 1989.
Dit houdt verband met het feit dat de derde generatie door opvolgende geboorte in Nederland van rechtswege het Nederlanderschap verkrijgt.
Kunt u aangeven hoeveel mensen die onder de Faciliteitenwet vielen in de afgelopen jaren gebruik hebben gemaakt van de optie om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen?
Minimaal 450 mensen, die voordien gebruik maakten van de Wet betreffende de positie van Molukkers, hebben door de jaren heen het Nederlanderschap verkregen. Hierbij kan niet worden nagegaan of zij gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om te opteren voor de Nederlandse nationaliteit of dat zij het Nederlanderschap via naturalisatie hebben verkregen. Een kanttekening hierbij is dat het werkelijk aantal hoger kan zijn, vanwege de wijze waarop in het verleden historische gegevens werden verwerkt in de bevolkingsadministratie.
Kunt u precies aangeven hoe dit proces verloopt en wat de ervaringen zijn van mensen die eerst onder de Faciliteitenwet vielen en het Nederlanderschap hebben verkregen?
Het Nederlanderschap kan worden verkregen van rechtswege, door optie, dat wil zeggen door het afleggen van een eigen Verklaring bij de burgemeester, en door verlening door de Koning als onderdeel van een naturalisatieprocedure op verzoek van betrokkene. Hoe betrokkenen het verschil tussen de rechtspositie onder de Wet betreffende de positie van Molukkers en die van het Nederlanderschap, die is gelegen in het Kiesrecht voor de provinciale staten en de Tweede Kamer en het Unieburgerschap, ervaren is mij niet bekend. Ik merk hierbij op dat het destijds een bewuste keuze is geweest van betrokkenen om af te zien van de Nederlandse nationaliteit waarna de Wet betreffende de positie van Molukkers is gecreëerd als oplossing tegen staatloosheid.
Wat gebeurt er precies als iemand uit de groep die onder de Faciliteitenwet valt een nieuw reisdocument aanvraagt en wordt iemand dan ook aangeboden om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen?
Het proces voor aanvraag en uitgifte van een reisdocument van iemand die onder de Wet betreffende de positie van Molukkers valt, komt overeen met het reguliere aanvraagproces. Personen die onder de Wet betreffende de positie van Molukkers vallen kunnen verzoeken om een zgn. «faciliteitenpaspoort», dat niet het Nederlanderschap vermeldt, maar ook om een Nederlands paspoort of een Nederlandse identiteitskaart. Met dit laatste wordt voorkomen dat betrokkenen problemen krijgen met reizen omdat andere landen mogelijk onbekend zijn met het begrip «behandeld als Nederlander» en hen voor wat betreft het kunnen reizen dan niet als Nederlander beschouwen.
Herkent u de signalen dat een aantal gemeenten niet bekend is met de procedure?
Nee, dit signaal herken ik niet. Gemeenten zijn bekend met de uitvoering van beide processen; van de uitgifte van de diverse reisdocumenten, van de verkrijging van het Nederlanderschap door optie en naturalisatie en van de hieraan verbonden voorwaarden en legestarieven.
De gemeente handelt op verzoek van de burger en niet op eigen initiatief. In de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, die gemeenten gebruiken, wordt de bijzondere positie van Molukkers toegelicht.
De optieprocedure is laagdrempelig en eenvoudig. Betrokkene legt in persoon een Verklaring af waarmee hij aangeeft te willen opteren voor de Nederlandse nationaliteit. De burgemeester bevestigt deze Verklaring. Ook de naturalisatieprocedure is laagdrempelig, de gemeente stelt met betrokkene het dossier bij de aanvraag samen en vervolgens toetst de IND de aanvraag en bereidt het koninklijk besluit voor. Het naturalisatieproces kan een aantal maanden duren omdat er meerdere instanties bij betrokken zijn.
Voor personen die onder deze Faciliteitenwet vallen zijn overigens geen kosten verbonden aan optie of naturalisatie, ook zijn de voorwaarden van toelating en inburgering niet van toepassing.
Zijn er mogelijkheden om de procedure verder te vergemakkelijken en de bekendheid ook onder gemeenteambtenaren verder te vergroten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat alleen het feit dat zij geen oproep krijgen voor de Tweede Kamer- of Provinciale Statenverkiezingen voor een groot deel van deze groep waarschijnlijk onvoldoende duidelijk maakt dat zij geen Nederlandse nationaliteit bezitten?
Ik kan mij voorstellen dat het verwarrend is om wel in aanmerking te komen voor Nederlandse reisdocumenten en desondanks geen Nederlander te zijn. Ik wil er echter op wijzen dat het gebruik maken van de mogelijkheid om gelijkgesteld te worden aan Nederlanders zonder de Nederlandse nationaliteit te willen verwerven, waaraan de uitsluiting van een deel van het kiesrecht is verbonden, is gestoeld op een bewuste keuze van de eerste generatie Molukkers in Nederland.
Wat kunnen de andere gevolgen zijn van het wel hebben van een identiteitskaart of paspoort, maar niet bezitten van de Nederlandse nationaliteit voor deze groep mensen?
Deze groep wordt op basis van de Wet betreffende de positie van Molukkers gelijk behandeld als Nederlanders, ook voor wat betreft het reizen. De uitzondering hierop is dat de groep is uitgesloten van het kiesrecht en de verkiesbaarheid voor de verkiezingen van de leden van de Staten-Generaal, van provinciale staten en het Europees parlement. (art 4. Wet betreffende de positie van Molukkers en artikel 20, eerste lid aanhef en onder b, van het Verdrag betreffende de werking van de EU).
Deelt u de mening dat het wijzen op de mogelijkheid tot het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit en het daardoor kunnen deelnemen aan bepaalde verkiezingen niet de persoonlijke beleving van de Molukse identiteit binnen de desbetreffende gemeenschap hoeft te schaden?
Dit is een afweging die alleen door betrokkene zelf gemaakt kan worden. Nogmaals wil ik erop wijzen dat deze wet is gecreëerd als oplossing voor een groep die destijds bewust af heeft gezien van het Nederlanderschap. In dat licht past de overheid terughoudendheid bij het actief wijzen op de mogelijkheden van het Nederlanderschap.2
Bent u bereid om, in tegenstelling tot eerder beleid, toch deze mensen individueel en actief te informeren over de mogelijkheid die zij hebben om de Nederlandse Nationaliteit te verkrijgen en daarmee bijvoorbeeld deel te nemen aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer en de provinciale staten?
Ik ben uiteraard bereid hierover in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de Molukse gemeenschap. Overigens ben ik van mening dat de informatievoorziening over het kunnen verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit en de daaraan verbonden rechten, alsmede het proces voor het kunnen verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit laagdrempelig is ingericht bij de gemeenten. Gemeenten verwijzen voor de specifieke situatie van Molukkers (zoals het niet hoeven te voldoen aan de voorwaarden van toelating en inburgering en een vrijstelling van leges) vaak door naar de website van de IND. Op deze website zijn de specifieke uitzonderingen voor Molukkers die Nederlander willen worden verduidelijkt. Daarnaast zal een webpagina specifiek voor Molukkers beschikbaar komen.
Het faillissement van de ggz-instelling voor transgenderzorg ‘Stepwork’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Lisa van Ginneken (D66), Wieke Paulusma (D66), Corinne Ellemeet (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat ggz-instelling Stepwork, een van de grootste ggz-instellingen binnen de transgenderzorgsector, failliet is?1
Stepwork Transgenderzorg (hierna: Stepwork), een ggz-aanbieder voor transgenderzorg, is op 21 september jl. failliet verklaard. Dit is met name ingrijpend voor die mensen die hier onder behandeling zijn of op de wachtlijst staan. Het faillissement heeft vragen opgeroepen met betrekking tot de consequenties van het faillissement voor hun behandeling of hun positie op de wachtlijst.
Wat voor mij voorop staat in dit proces, is de continuïteit van zorg en goede communicatie naar de betrokkenen.
De curator heeft er, met ondersteuning van zorgverzekeraars Zilveren Kruis en VGZ, voor gezorgd dat de afspraken die circa 85 patiënten in oktober met Stepwork hadden, door konden gaan. Daarnaast hebben de curator en zorgverzekeraars gezocht naar oplossingen voor de langere termijn, zoals de mogelijkheid van een overname.
Per 1 november jl. heeft Genderhealthcare B.V. (hierna: Genderhealthcare) ggz-aanbieder Stepwork overgenomen. De zorg voor alle patiënten van Stepwork en de mensen die bij Stepwork op de wachtlijst staan wordt, indien deze mensen hiermee akkoord gaan, door de curator overgedragen aan Genderhealthcare. Genderhealthcare wil ook behandelaren van Stepwork in dienst nemen. De curator heeft hierover inmiddels contact opgenomen met de patiënten en wachtenden en zij hebben ook informatie van Genderhealthcare ontvangen.
Verzekerden die vragen hebben kunnen ook altijd contact opnemen met de afdeling Zorgbemiddeling van hun zorgverzekeraar (het telefoonnummer van elke zorgverzekeraar is te vinden op www.mijnzorgverzekeraar.nl).
Ik ben, met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), blij dat continuïteit van zorg is gerealiseerd. De IGJ en NZa zullen vanuit hun rol als toezichthouders de voortgang en kwaliteit van zorg monitoren.
Welke invloed heeft dit faillissement op de wachttijden in de transgenderzorg?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, wordt de zorg voor alle patiënten van Stepwork en de mensen die bij Stepwork op de wachtlijst staan (indien deze mensen hiermee akkoord gaan) door de curator overgedragen aan Genderhealthcare. De patiënten die al onder behandeling waren bij Stepwork hebben inmiddels ook van Genderhealthcare gehoord in welke periode
(afhankelijk van in welke fase van de behandeling zij zich bevonden) zij een eerste afspraak zullen hebben. Het faillissement van Stepwork zal, door de daaropvolgende overname, per saldo dan ook geen tot nauwelijks effect hebben op de wachttijden voor transgenderzorg.
Denkt u dat met het wegvallen van deze zorg het recht van transgenderpersonen tot toegang tot transgenderzorg in voldoende mate gewaarborgd blijft?
Gelet op de overname van Stepwork door Genderhealthcare is er geen sprake van het wegvallen van zorg.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is als door dit faillissement de wachtlijsten voor transgenderzorg nog verder toenemen? Indien dit het geval is, hoe gaat u zich inspannen om een verdere groei van de wachtlijsten te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van de berichtgeving dat het niet bekend is bij instanties hoeveel patiënten er bij Stepwork onder behandeling waren en dat het momenteel onbekend is hoeveel wachtenden er waren bij Stepwork? Wanneer is dit wel bekend en is het tot die tijd mogelijk een inschatting te maken van de omvang van dit aantal?2
Het meest actuele beeld is dat er 347 mensen in behandeling waren bij Stepwork en 430 mensen op de wachtlijst stonden. Het is helaas nog niet 100% duidelijk of deze patiënten nog actief in behandeling zijn, en of de wachtenden nog actief wachtend waren voor Stepwork, of bijvoorbeeld reeds elders een plek hadden gevonden. Dit heeft te maken met de administratie van Stepwork. Om meer zekerheid te krijgen over deze aantallen, heeft de curator alle patiënten via e-mail benaderd met de vraag in welke fase van behandeling zij zijn, dan wel of zij nog actief wachtende zijn. Op basis van de reacties kan het overzicht compleet worden gemaakt.
Hoe gaat u voor de groep patiënten en wachtenden van Stepwork een alternatieve passende zorgverlener vinden, om zo verdere vertraging en uitstel van noodzakelijke zorg voor deze specifieke groep te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wordt er gesproken over een mogelijke overname van Stepwork? Waarom is dit wel, dan wel niet, een realistisch scenario?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat had u meer kunnen doen om het faillissement van Stepwork te voorkomen, zeker na de veelvoudige signalen van onder andere de twee rapporten van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) uit 2019 en 2020?3 4
In dit kader merk ik in de eerste plaats graag op dat de inspanningen van het Ministerie van VWS op het gebied van de transgenderzorg groter zijn dan bij de meeste andere typen zorg. Dit omdat er grote vraagstukken liggen, met name rondom de wachttijden. Daarom hebben het Ministerie van VWS en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) samen een kwartiermaker aangesteld, die samen met betrokken partijen alles in het werk stelt om de wachttijden terug te dringen en beweging in de transgenderzorg te bewerkstelligen.
Het beleid van VWS ten aanzien van zorginstellingen in financiële problemen is uiteengezet in de Kamerbrief van 11 oktober 2019 (Kamerstuk 32 620, nr. 235). Dit beleid is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten, en niet op continuïteit van individuele instellingen. In ons stelsel hebben zorgverzekeraars zorgplicht. Op het moment dat een aanbieder wegvalt, moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat zijn verzekerden ergens anders terecht kunnen. Om niet overvallen te worden door een plotseling ongecontroleerd faillissement, is het systeem van vroegsignalering van financiële problemen bij zorgaanbieders versterkt. Zorgverzekeraars maken eerder melding van mogelijke risico’s voor de continuïteit van zorg bij de NZa (die toezicht houdt op de zorgplicht van zorgverzekeraars) en gaan met de NZa in gesprek over de maatregelen die ze treffen om aan hun zorgplicht te kunnen blijven voldoen. In dat kader is er de afgelopen periode veelvuldig contact geweest tussen VWS, IGJ en NZa en tussen zorgverzekeraars, NZa en IGJ over Stepwork. Die contacten waren (en zijn) gericht op de continuïteit van zorg voor de patiënten en de mensen op de wachtlijst.
Het feit dat het beleid van VWS is gericht op continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten, en niet op continuïteit van individuele instellingen, neemt overigens niet weg dat ook de toenmalige Ministers voor Medische Zorg en Sport en ik ons de afgelopen jaren zorgen hebben gemaakt over de situatie bij Stepwork en meer dan te doen gebruikelijk actie hebben ondernomen om deze situatie te verbeteren. Dit in het belang van de continuïteit van zorg voor de patiënten van en mensen op de wachtlijst bij Stepwork, mede gelet op de lange wachttijden in de transgenderzorg en ook het feit dat Stepwork op dat moment hoog scoorde qua patiënttevredenheid (zie onder meer het onderzoek van de kwartiermaker, Transvisie en een aantal wetenschappers, naar ervaringen en behoeften van transgenders in de zorg, Kamerstuk 31 016, nr. 257).
Zoals u weet kan VWS in zijn algemeenheid geen uitspraken doen over zorgaanbieders die in (financiële) problemen verkeren. Dit omdat elke (communicatie-)uiting hierover naar buiten ervoor kan zorgen dat de oplossingen voor herstel verder uit zicht raken. Nu het faillissement van Stepwork Transgenderzorg een feit is, is de situatie wat dat betreft veranderd.
Op hoofdlijnen zijn de inspanningen van het Ministerie van VWS met betrekking tot het verbeteren van de situatie bij Stepwork en de continuïteit van zorg voor de patiënten en wachtenden van Stepwork als volgt samen te vatten:
Eind 2019 kwam het Ministerie van VWS ter ore dat het bestuur van Stepwork overwoog te stoppen met het aanbieden van transgenderzorg. In gesprekken die hierop volgden heeft het bestuur van Stepwork aangegeven dat het hulp zou willen krijgen om «de basis op orde te krijgen» en om de contractering met de zorgverzekeraars te regelen. Daarop hebben het Ministerie van VWS en ZN gezamenlijk een aanvullende opdracht aan de kwartiermaker transgenderzorg verstrekt om Stepwork bij te staan in de periode van eind december 2019 tot maart 2020. Doel hiervan was dat Stepwork in deze periode een grote stap zou zetten om aan de basisvoorwaarden (onder andere met betrekking tot de governance van de organisatie) te gaan voldoen om verder te kunnen met het bieden van transgenderzorg in een decentraal netwerk en dat netwerk verder te kunnen uitbouwen en versterken (waarbij alle verantwoordelijkheid uiteraard bij Stepwork bleef liggen). Ondanks het goede werk dat de kwartiermaker hier heeft verricht is Stepwork er helaas niet in geslaagd om aan deze basisvoorwaarden te voldoen.
Daarnaast heeft de IGJ de afgelopen jaren, zoals u ook aangaf, verschillende keren onderzoek gedaan bij Stepwork. De twee onderzoeken van de IGJ uit 2019 en 2020 hebben beide geleid tot de formulering van verbetermaatregelen gericht aan Stepwork, en in mei 2020 is een aanwijzing opgelegd die nodig was om Stepwork de meest kwetsbare aspecten op orde te laten brengen. Ook op dit moment is de inspectie actief met betrekking tot de situatie van Stepwork. Zo rondt de IGJ nog een toezichtstraject af bij deze aanbieder. De uitkomsten hiervan worden openbaar wanneer de wettelijke termijnen voor openbaarmaking zijn verstreken.
Verder hebben er in de periode november 2019 tot heden vele overleggen over de situatie bij Stepwork plaatsgevonden tussen (in wisselende samenstellingen) het Ministerie van VWS, de kwartiermaker transgenderzorg, de grote zorgverzekeraars, de toezichthouders IGJ en NZa, en het bestuur van Stepwork. Vanaf het moment dat duidelijk werd dat het risico van een faillissement van Stepwork aanwezig was, hebben de gesprekken met name tot doel gehad dat in geval van een faillissement de continuïteit van zorg voor de patiënten en wachtenden van Stepwork zou zijn geborgd.
In de brief die de Minister van VWS binnenkort naar uw Kamer stuurt over de transgenderzorg, zal hij hier nader op ingaan.
Bent u het eens met de stelling dat door het wegvallen van de zorg die Stepwork levert, het verplicht uitgebreid psychologische onderzoek voorafgaand aan de lichamelijke zorg een nog grotere «bottleneck» zal vormen voor de transgenderzorg in Nederland?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vind u van de oproep die gedaan is door patiënten afgelopen zomer om de rol van de psycholoog in de transgenderzorg sterk te verkleinen?5
Het standpunt van de voorstanders van de invoering van een triagesysteem is dat een triagesysteem ervoor kan zorgen dat voor een deel van de transgender personen het traject van indicatiestelling kan worden ingekort, en dat dit betekent dat de bestaande capaciteit efficiënter kan worden ingezet met een positief effect op de wachttijden tot gevolg. Of dit inderdaad het geval is kan ik niet beoordelen; ook omdat het niet aan mij is om mij erover uit te spreken wat kwalitatief goede transgenderzorg is (en of een dergelijk triagesysteem daaraan bijdraagt).
Omdat vragen over de rol van de psycholoog bij de indicatiestelling voor somatische zorg en over andere onderwerpen die betrekking hebben op de kwaliteit van transgenderzorg het Ministerie van VWS, onder meer via uw Kamer, al eerder hebben bereikt, heeft de Minister van VWS zoals u weet ZonMw gevraagd om een voorstel uit te werken voor een proces van evaluatie van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. Hij heeft daarbij specifiek gevraagd aandacht te besteden aan onder meer de ontwikkelingen en mogelijkheden met betrekking tot depathologisering van genderincongruentie. Hij heeft ZonMw gevraagd om na te gaan of de kwaliteitsstandaard actueel is op dit punt. Is er sprake van voortschrijdend inzicht en zo ja, zou de kwaliteitsstandaard op dit punt moeten worden aangepast? Daarbij heeft hij aangegeven dat er onder meer vragen worden gesteld over nut en noodzaak van deze psychische evaluatie; de duur van het evaluatietraject; mogelijkheden om meer te differentiëren tussen transgenderpersonen die een uitgebreider evaluatietraject nodig hebben en degenen waarbij men mogelijk met een kortere evaluatie zou kunnen volstaan; en eventueel het invoeren van triagecriteria. Daarbij heeft hij verwezen naar de motie-Bergkamp over dit onderwerp (Kamerstuk 31 016, nr. 337).
De Minister van VWS zal uw Kamer binnenkort nader informeren over de stand van zaken van dit traject.
Wat zou het effect zijn op de wachtlijsten van het niet langer verplichten van een uitgebreid psychologisch onderzoek, maar in plaats daarvan te werken met een triage-systeem, zoals dit al in veel andere landen is?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is het verplichte uitgebreide psychologische onderzoek af te schaffen en te laten vervangen voor een triage-systeem om zo het acuut ontstane «bottleneck»-probleem op te lossen, ook in het licht van de aangenomen motie van het lid Bergkamp van 25 februari 2021?6
Zie antwoord vraag 10.
Het WRR-rapport: Kiezen voor houdbare zorg |
|
Wieke Paulusma (D66), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u het eens met de stelling in het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) «Kiezen voor houdbare zorg»1 dat moeilijke politieke keuzes moeten worden gemaakt om de zorg van goede kwaliteit, toegankelijk en betaalbaar te houden?
Ja, met een blik op de toekomst zullen scherpe politieke keuzes gemaakt moeten worden voor de houdbaarheid van de zorg. Daarnaast is er ruimte om in te zetten op doelmatigheid en het aantrekken van personeel.
Welke aanbevelingen in het rapport kunnen wat u betreft direct worden gestart, zogenoemde «quick wins«, ook in een demissionaire fase van het kabinet? Welke aanbevelingen zijn volgens u aan een volgend kabinet?
In het verlengde van het antwoord op vraag 1, zou men niet moeten denken in termen van «quick wins». Het is aan een volgend kabinet om daar keuzes in te maken en inhoudelijk te reageren op de aanbevelingen van de WRR. Het is niet opportuun daar nu al op vooruit te lopen.
Welke concrete beleidsopties zijn er om de samenleving voor te bereiden op de schaarste in de zorg en de noodzaak tot keuzes, zie aanbeveling 1 van het WRR-rapport? Is een dergelijke inventarisatie reeds gemaakt? Zo nee, bent u bereid die te maken?
De afgelopen jaren zijn reeds belangrijke stappen gezet met het inzetten van de beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek. In de discussienota Zorg voor de Toekomst worden verschillende knelpunten en beleidsopties beschreven die van belang zijn om de noodzakelijke veranderingen verder te brengen. Ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het Zorginstituut Nederland (ZiNL) beschrijven in hun rapport over Passende Zorg verschillende beleidsopties om partijen in de zorg te ondersteunen bij de noodzakelijke transformatie om de zorg toekomstbestendig te maken. In het verlengde daarvan zijn er een dialoog- en discussienota Ouderenzorg geschreven en is er een ambtelijke verkenning geweest van beleidsopties, zijnde de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen (BMH).
Welke invloed heeft dit rapport op de meerdere visies die het (demissionaire) kabinet de afgelopen periode heeft gepresenteerd en de akkoorden die zijn gesloten, zoals de houtskoolschets acute zorg, het discussiestuk «zorg voor de toekomst», een aangekondigde ggz-visie, het toekomstscenario kind- en gezindsbescherming, afspraken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de jeugdzorg en bestuurlijke afspraken over de wachttijden in de ggz? Zijn er nieuwe inzichten in het WRR-rapport die tegen deze visies en akkoorden ingaan?
Op dit moment constateer ik vooral grote overeenstemming in de probleembeschrijving en de noodzaak van een samenhangend pakket aan maatregelen gericht op de transformatie van de zorg, om de zorg op termijn toegankelijk, organiseerbaar en kwalitatief hoogstaand te houden. Over de vraag hoe die transformatie in de gezondheidszorg gerealiseerd moet worden bestaan verschillende ideeën. Het is aan een volgend kabinet om daar keuzes in te maken en inhoudelijk te reageren op de aanbevelingen van de WRR.
Hoe kijkt u aan tegen de aanbeveling van de WRR om een breed burgerforum te houden om zo bij te dragen aan de moeilijke keuzes en prioriteiten in de zorg?
Het is aan een volgend kabinet om inhoudelijk te reageren op de aanbevelingen van de WRR over het versterken van de burgerparticipatie. Het is niet opportuun daar nu, op onderdelen, al op vooruit te lopen.
Bent u bereid om het Burgerforum dat is gehouden door het RadboudUMC en de Erasums Universiteit in 2017 te herhalen omdat volgens de WRR nu duidelijkere keuzes met legitimiteit moeten worden gemaakt? Zo ja, wanneer kunt u die laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het is aan een volgend kabinet om inhoudelijk te reageren op de aanbevelingen van de WRR over het versterken van de burgerparticipatie. Het is niet opportuun daar nu, op onderdelen, al op vooruit te lopen.
Zijn er in het verleden eerder burgerfora op nationaal niveau geweest ten aanzien van keuzes in de zorg? Zo ja, kunt u deze opsommen?
Het is mij bekend dat er eerder burgerfora hebben plaatsgevonden. Het is aan het volgende kabinet om inhoudelijk te reageren op de aanbevelingen van de WRR. Deze vraag naar de ervaringen met eerdere burgerfora zal daarbij worden meegenomen.
Hoe kijkt u tegen de constatering van de WRR aan dat Nederland relatief weinig zorgpersoneel uit het buitenland heeft? Wat is uw reactie op de acties van landen als Duitsland2 en Frankrijk3 die juist vanwege corona naar het buitenland zijn gaan kijken om personeel te werven?
Het demissionair kabinet voert geen specifiek beleid in het werven van buitenlands zorgpersoneel. Wel staat het zorginstellingen vrij om buitenlandse zorgverleners in dienst te nemen, mits zij voldoen aan de Nederlandse kwaliteitsstandaarden, zoals vastgelegd in de wet BIG, en de overige voorwaarden van de toelatingsprocedure. In het jaar 2020 hebben zorgverleners uit 96 landen een aanvraag ingediend om in Nederland te mogen werken. Uit landen van elk continent heeft VWS aanvragen ontvangen. Schaarste van zorgpersoneel is een herkenbaar probleem in andere Europese landen. Het is aan het volgende kabinet om inhoudelijk te reageren op deze aanbevelingen van de WRR over het arbeidsmarktbeleid.
Bent u, gezien het huidige tekort aan zorgpersoneel dat zeer acuut is, bereid om de aanbevelingen van de WRR ten aanzien van buitenlands zorgpersoneel over te nemen? Hoe is dit te realiseren?
Het is aan het volgende kabinet om inhoudelijk te reageren op deze aanbevelingen van de WRR over het arbeidsmarktbeleid. Het is niet opportuun daar nu, op onderdelen, al op vooruit te lopen.
Welke overeenstemmingen en verschillen ziet u, ten aanzien van de arbeidsmarkt in de zorg, tussen dit WRR-rapport en het SER-rapport «Aan de slag voor de zorg»?
Op dit moment constateer ik vooral grote overeenstemming in de probleembeschrijving en de noodzaak om met een samenhangend pakket aan maatregelen het tekort aan zorgprofessionals te verlichten. Het SER-advies richt zich daarbij op een pakket om het werken in de zorg aantrekkelijk te houden waar de WRR fundamenteler kijkt naar het functioneren van de arbeidsmarkt. Het is aan het volgende kabinet om inhoudelijk te reageren op de specifieke aanbevelingen van de WRR en de SER.
Bent u bereid om de aanbevelingen van de WRR ten aanzien van preventie, alvorens een nieuw debat over leefstijlpreventie wordt gehouden, naast het preventieakkoord te laten leggen om zo te kijken in hoeverre deze met elkaar overeenkomen?
Het is aan het volgende kabinet om inhoudelijk te reageren op de aanbevelingen van de WRR over preventie. Deze vraag naar de samenhang met het preventieakkoord zal daarbij worden meegenomen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling in de Kamer van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2022?
Ja.
Artsen die corona ontkennen, bagatelliseren, nepnieuws verspreiden of alternatieve behandelingen aanbieden |
|
Wieke Paulusma (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u van de groep stichting Artsen voor Waarheid en dat hun advocaat stelt dat de Minister-President «een oorlogscrimineel» is die «de doodstraf verdient»?1
De uitspraken die in het interview worden gedaan vind ik afschuwelijk.
Wat vindt u van de groep stichting Artsen Covid Collectief die onder andere advertenties en berichtgeving plaatst over het gevaar van het vaccineren van kinderen tegen het coronavirus? Hoe strookt dit met de wetenschappelijk onderbouwde aanbeveling van de Gezondheidsraad om kinderen van twaalf jaar en ouder wel te vaccineren?2 3
Ik vind zulke advertenties zeer onverantwoord. Het advies van de Gezondheidsraad is wat mij betreft volkomen helder (https://www.gezondheidsraad.nl/documenten/adviezen/2021/06/29/vaccinatie-van-adolescenten-tegen-covid-19). Jongeren kunnen (langdurig) klachten ondervinden als gevolg van COVID-19. Ook zij moeten daarom in de gelegenheid worden gesteld zich middels een vaccinatie hiertegen te beschermen en moeten daarover op een juiste en feitelijke wijze worden geïnformeerd. De Inspectie Gezondheid en Jeugd (IGJ) treedt op tegen artsen die dit belemmeren. Echter, voor de IGJ is een collectief geen aanspreekpunt. Daarentegen heeft de IGJ individuele artsen waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. Daarbij ging het om activiteiten waarbij ouders zijn benaderd met informatie die verwarring veroorzaakte en afweken van de geldende standaarden en professionele richtlijnen voor artsen. In het antwoord op vraag 10 staat welke overige stappen de IGJ heeft genomen richting artsen die evident onjuiste informatie hebben verspreid.
Klopt het dat de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bedoeld is om patiënten te beschermen tegen «ondeskundig» en «onzorgvuldig» handelen van zorgverleners?4
De Wet BIG beoogt een zo veel mogelijk uniforme regeling te geven voor alle daarvoor in aanmerking komende beroepen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, om zo de kwaliteit van de beroepsuitoefening te bewaken en te bevorderen en het publiek te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen (MvT, Kamerstuk 19 522, nr. 3, p. 2.
Mogen dergelijke stichtingen het woord «arts» in hun naam hebben omdat volgens de Wet BIG «arts» een beschermde titel is en men zich alleen arts mag noemen indien zij zich houden aan alle verantwoordelijkheden die komen met deze titel, waaronder de geldende richtlijnen van de beroepsgroep zelf? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Als een dergelijke stichting het woord «artsen» in haar naam gebruikt, dan moeten aan die stichting ook daadwerkelijk artsen zijn verbonden. Ook betekent dit dat als iemand die geen arts is namens een dergelijke stichting optreedt, het voldoende duidelijk moet zijn dat hij geen arts is. De artsen verbonden aan de stichting kunnen tuchtrechtelijk en bestuursrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor informatie die zij verspreiden. Zie het antwoord op vraag 6 voor wat daaraan gedaan kan worden.
Wat vindt u van BIG-geregistreerde artsen die nepnieuws verkondigen over het coronavirus, de coronavaccins of bewezen niet-effectieve behandelingen voorschrijven om corona te behandelen of te voorkomen?
Artsen genieten een hoog vertrouwen bij burgers met betrekking tot medische onderwerpen en ik vind het belangrijk dat dat in de toekomst ook zo blijft. Daarnaast vind ik dat artsen, net als andere beroepsvormen, zich dienen te houden aan wetgeving, beroepsnormen en -richtlijnen. Daarom vind ik het onverantwoordelijk en een risico voor de volksgezondheid als artsen doelbewust desinformatie verspreiden over het coronavirus of de vaccins. Ik heb de IGJ gevraagd veel aandacht te geven aan de signalering en waar nodig maatregelen te treffen (zie ook het antwoord op vraag5. Het voorschrijven van medicatie die niet bewezen effectief is (of niet geregistreerd voor een bepaald doel), is strafbaar op grond van de Geneesmiddelenwet. De mogelijkheid van off label gebruik van een geneesmiddel vraagt het doorlopen van zorgvuldige stappen waarvoor diverse beroepsgroepen richtlijnen hebben opgesteld.
Wat vindt u ervan dat van alle 200 meldingen er een keer een boete is gegeven en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) geen enkele keer naar de tuchtrechter is gegaan?5
De 200 meldingen bevatten een grote diversiteit aan corona-gerelateerde onderwerpen. Het overgrote deel van deze meldingen is niet «tucht- of boete-waardig». Slechts in een enkele situatie is sprake van een mogelijke overtreding van de tucht- en/of boete normen. Bij de beantwoording van de vraag of dit daadwerkelijk aan de orde is, spelen twee dilemma’s een rol. Het eerste dilemma betreft de vraag wanneer sprake is van vrijheid van meningsuiting of van het «tuchtrechtelijk verwijtbaar» verspreiden van desinformatie door BIG-geregistreerde zorgverleners (die de gezondheid van patiënten/burgers kan schaden). Het tweede dilemma betreft de vraag of sprake is van het gemotiveerd afwijken van geldende richtlijnen, wat uiteraard is «toegestaan», dan wel dusdanig gehandeld wordt in afwijking van de richtlijnen dat dit handelen niet meer gekenmerkt kan worden als verantwoord «medisch/geneeskundig handelen». Een zorgverlener betracht op dat moment immers niet de zorgvuldigheid zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts verwacht mag worden. Dit kan consequenties hebben voor de registratie in het BIG-register van de betreffende arts. Doorhalen van de BIG-registratie is de zwaarste maatregel die de tuchtrechter kan opleggen en betekent dat de arts zijn of haar beroep niet meer mag uitoefenen.
Daarnaast is de IGJ primair gericht op het verbeteren of laten stoppen van een ongewenste of onverantwoorde situatie. Het inzetten van een tuchtprocedure of een boete is een langdurige kwestie die niet altijd tot dat doel zal leiden. Echter, het verkrijgen van jurisprudentie ten aanzien van principiële aangelegenheden/vragen in deze ongewone corona-omstandigheden is van groot belang. Dat is de reden waarom momenteel, gezien de genoemde dilemma’s, met grote zorgvuldigheid een tuchtklacht wordt voorbereid.
Welke drempel moeten artsen die bewust nepnieuws verspreiden over het coronavirus, over de coronavaccins of bewezen niet-effectieve behandelingen voorschrijven, overschrijden om tuchtrechtelijk, of zelfs strafrechtelijk, vervolgd te worden? Kunt u hiervan een voorbeeld geven?
De tuchtrechter toetst aan de eerste en tweede tuchtnorm. De eerste tuchtnorm heeft betrekking op tekortschieten ten opzichte van een patiënt of diens betrekking (bijvoorbeeld directe familie). De tweede tuchtnorm betreft gedragingen die niet door de eerste norm worden bestreken, maar in strijd zijn met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. De tuchtrechter kan openbare uitlatingen van een arts toetsen aan de tweede tuchtnorm. Dat is in het verleden bijvoorbeeld gebeurd toen een arts-epidemioloog een kritisch artikel had geschreven in de medische vakliteratuur over het door psychiaters voorschrijven van een bepaald geneesmiddel aan volwassenen met ADHD (RTG Zwolle 19 februari 2016, ECLI:NL:TGZRZWO:2016:23). In dat geval legde de tuchtrechter geen maatregel op omdat de arts-epidemioloog «in tuchtrechtelijke zin niet over de grens van vrijheid van meningsuiting is heen gegaan die hem in het debat over genoemd onderwerp toekomt». Ook oordeelde de tuchtrechter dat de grenzen van vrijheid van meningsuiting ruim zijn en uitspraken mogen leiden tot «enige onrust en onzekerheid bij patiënten».
Hoe worden patiënten op de hoogte gebracht van het feit dat zij een melding kunnen doen bij de IGJ als zij zorgverleners tegenkomen die bijvoorbeeld het coronavirus ontkennen?
De IGJ heeft een speciale pagina over desinformatie door artsen en andere zorgverleners op haar website staan: Desinformatie coronavirus | Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (igj.nl). Onderdeel daarvan is een «knop» om melden (desnoods anoniem) bij het Landelijk Meldpunt Zorg gemakkelijk te maken. Bij communicatie vanuit de rijksoverheid over desinformatie door artsen en andere zorgverleners wordt deze link ook uitgedragen.
Kunt u opsommen wat u sinds het begin van de coronacrisis heeft gedaan in strijd tegen het verspreiden van nepnieuws door artsen als het gaat over het coronavirus of de vaccins daartegen?
In de vaccinatiecampagne is het van groot belang om mensen transparant en toegankelijk van informatie te voorzien, maar ook om desinformatie tegen te gaan. Daarom monitoren we welke desinformatie-onderwerpen er spelen, ook bij artsen, en stellen alle feitelijke informatie beschikbaar op Vaccineren tegen corona: laat u informeren | Vaccinatie tegen het coronavirus | Rijksoverheid.nl. We vullen deze pagina aan op basis van signalen uit de samenleving en de onderwerpen die opduiken in desinformatie. Soms kiezen we voor het ontkrachten van desinformatie, maar meestal kiezen we ervoor de juiste informatie tegenover bestaande desinformatie te stellen.
Om mensen zo goed mogelijk te informeren over de feiten van vaccinatie, wordt in de communicatie regelmatig gebruik gemaakt van experts, zoals artsen. Het Ministerie van VWS publiceert blogs op Weblogs over coronavaccinatie | Vaccinatie tegen het coronavirus | Rijksoverheid.nl. We ontkrachten desinformatie door experts aan het woord te laten over diverse onderwerpen, zoals zwangerschap, bijwerkingen en veiligheid. Daarnaast werkt VWS samen met de «Denktank desinformatie». De Denktank omvat een groep van experts die reageren met name op berichten over vaccineren; ze houden elkaar op de hoogte en sturen berichten door en doen dit naar eigen inzicht, op eigen initiatief en via eigen kanalen. VWS fungeert als contactpunt om signalen door te zetten en eventueel andere betrokken partijen te informeren. Ook acteren we op actuele signalen, bijvoorbeeld op rijksoverheid.nl en via social media. In mijn brief aan de Eerste Kamer op 17 augustus 20217 heb ik de brede aanpak van desinformatie rondom COVID-19 en vaccinatie uiteengezet. Waaronder verschillende sporen die gebruikt worden zoals monitoren, informeren, reageren en het creëren van bewustzijn.
Welke andere stappen kunt u en gaat u in de toekomst nemen richting artsen die nepnieuws verkondigen over het coronavirus of de vaccins daartegen, te meer omdat artsen in de maatschappij veel aanzien hebben en dankzij hun titel als zeer betrouwbaar overkomen?
Zoals eerder aangegeven kan de IGJ stappen ondernemen richting artsen die desinformatie verspreiden en afwijken van de normen en richtlijnen van hun eigen beroepsgroep. Hierover ben ik met de IGJ in gesprek geweest en ik moedig dit ook zeker aan. De IGJ heeft de afgelopen maanden ongeveer vijftig keer een corrigerende brief gestuurd naar artsen die evident onjuiste informatie gaven over het coronavirus of vaccinaties aan hun patiënten of via sociale media. Ook schreef de IGJ zo’n tien keer dat een sanctie – zelfs via het tuchtrecht – kan volgen als de arts zou doorgaan met het verspreiden van zulke onjuiste informatie. Het ging daarbij onder andere om het betwisten van algemeen aanvaarde wetenschappelijke informatie, het propageren van behandelingen die niet bewezen effectief zijn en het afwijken van de professionele standaard of het actief ontraden van vaccinaties. Op korte termijn wordt bekeken of er nog meer mogelijkheden zijn voor de IGJ om in crisistijd op te treden tegen artsen die desinformatie verspreiden.
Zwaargewonde slachtoffers die niet in het juiste ziekenhuis terecht komen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel in het AD en het onderzoek dat zij zelf gedaan hebben met de conclusie «Een op de drie mensen die bij een ongeluk zwaargewond raakt, komt niet in het juiste ziekenhuis terecht»?1
Ja.
Deelt u de zorgen die in het artikel genoemd worden als het gaat om de selectie die plaatsvindt waardoor veel zwaargewonde patiënten niet op de juiste plek terecht komen – te weten een level 3 traumacentrum?
Uit de praktijk en literatuuronderzoek is gebleken dat het herstel en de overleving van patiënten uit de (kleine) groep van multi-traumapatiënten beter is, als deze worden opgevangen in speciaal hiervoor ingerichte ziekenhuizen. Dit is destijds mede de reden geweest voor het inrichten van de elf traumacentra in Nederland. Deze centra hebben de opdracht gekregen op de traumazorg te leveren, coördineren en verbeteren. Het kabinet vindt het belangrijk dat de traumazorg op de juiste plek wordt verleend.
Hoe wordt er geborgd dat Juiste Zorg op de Juiste plek ook bij specialistische spoedzorg van toepassing is?
Op tal van fronten wordt gewerkt aan verbetering van de traumazorg. In de (acute) zorg wordt gewerkt met triage protocollen. Op traumapatiënten is onder andere het Landelijk Protocol Ambulancezorg van toepassing. Dit protocol vormt een leidraad vormt voor de beoordeling van de patiënt. Met behulp van dit protocol beoordelen de centralisten de situatie van patiënten zo goed mogelijk. Helaas is er geen garantie dat de patiënt direct op de juiste plaats terecht komt. De ernst van het letsel kan vaak pas in een later stadium worden bepaald. De instabiliteit van de patiënt, de afstand en de rijtijd naar een traumacentrum of de capaciteit van het traumacentrum of de ambulancedienst bij grootschalige incidenten kunnen een rol spelen bij de keuze om de patiënt naar een bepaald ziekenhuis te brengen. Dit is een probleem dat wereldwijd gezien wordt en niet uniek is voor Nederland. Sinds enkele jaren is er veel onderzoek gedaan om te achterhalen waar de knelpunten zitten en hoe de zorg verbeterd kan worden.
In tal van onderzoeken wordt gekeken naar de specifieke kenmerken die aanwijzingen zouden kunnen bevatten voor verborgen ernstig letsel. Er wordt veel gedaan aan scholing, zo wordt in alle trauma regio’s op zogenaamde keten avonden structureel onderwijs gegeven aan betrokken zorgverleners over tal van onderwerpen waaronder optimalisering van de triage.
Daarnaast is er een app in ontwikkeling die het proces van triage ter plaatse van het ongeval moet ondersteunen. Inmiddels wordt, ondersteund door een ZonMW subsidie, deze app in een aantal ambulanceregio’s geëvalueerd en worden de resultaten op korte termijn verwacht.
In het Kwaliteitskader Ambulancezorg is een nog verder te ontwikkelen signaal opgenomen «multitraumapatiënten naar de juiste zorgplek». Meten, evalueren en verbeteren staat hierbij centraal. Informatie uitwisseling tussen ketenpartners is hiervoor van belang, bijvoorbeeld inzicht in actueel beschikbare capaciteit, maar ook terugkoppeling vanuit het ziekenhuis naar de ambulancedienst. Voor dit laatste biedt de Wet ambulancezorgvoorzieningen een wettelijke basis. In het kader van het programma «Met spoed beschikbaar» wordt gewerkt aan de uitwisseling van gegevens binnen de spoedeisende zorg. Ook wordt de registratie van tijdsgerelateerde aandoeningen (waaronder multi-trauma) verbeterd. Over deze en andere acties uit het Actieplan Ambulancezorg zult u in het najaar worden geïnformeerd.
Is het extra zorgelijk dat met name vrouwen van deze onjuiste selectie schade ondervinden? Zo ja, wat is daarvoor de verklaring?
Het is voor elke patiënt van even groot belang dat zij of hij de juiste zorg op de juiste plaats krijgt. Ouderen, en met name oudere vrouwen, hebben brozere botten en bijkomende ziekten, die andere klachten kunnen maskeren. Daarbij geldt dat vrouwen in de oudere leeftijd categorie oververtegenwoordigd zijn en derhalve ook een grote groep vormen onder zwaargewonden.
Uit het artikel in Injury2, waar het artikel in het AD mede op gebaseerd is, blijkt dat de ondertriage inwendig borst- en buikletsel betreft en daarmee ook inderdaad oudere vrouwen.
Deelt u de oproep van specialisten dat met name bij oudere vrouwen de inschatting van de ernst van verwondingen beter moet? Zo ja, welke acties gaat u hierop ondernemen?
Het kabinet is van mening dat alle ernstig gewonde multi-trauma patiënten zo snel mogelijk de juiste zorg moeten krijgen. In het antwoord op vraag 3 staat aangegeven wat er al gebeurt. VWS zal met het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ, dit netwerk coördineert landelijk de traumazorg), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Ambulancezorg Nederland (AZN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bespreken welke verdere verbeteringen zij gaan aanbrengen in de zorg voor ernstig verwonde patiënten.
Bent u bekend met het besluit van wijlen van Minister Els Borst die al in 1999 besloot dat ernstige ongevalspatienten naar traumacentra zouden moeten in plaats van regionale ziekenhuizen?
Ja, bij dit besluit van 1999 heeft VWS de regionale traumacentra aangewezen om te voorzien in de trauma opvang van de ernstig gewonde multi-trauma patiënten.
Deze centra hebben daarbij de opdracht gekregen om trauma opvang te organiseren en te verbeteren.
Wat vindt u van de opmerking van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) dat dit nog steeds niet van de grond komt en dat het echt te zot voor woorden is dat we, 22 jaar na de oprichting van de traumacentra, nog steeds niet in staat zijn om 90 procent van de patiënten naar een ziekenhuis te brengen waar ze toegerust zijn op de ernst van hun verwondingen?
Het is aan de traumacentra om goede traumazorg te leveren en in de regio afspraken te maken over zorg aan ongevalspatiënten. Het is ernstig dat de norm van 90% nog niet wordt gerealiseerd. VWS gaat dan ook met het LNAZ, de NVZ, AZN en ZN daarover in gesprek.
Wat gaat u doen met deze oproep, ook in het licht dat zes centra de norm van 240 zwaargewonde patiënten per jaar niet halen?
In 2019 voldeden 6 traumacentra aan de norm van minimaal 240 traumapatiënten3. Het beleid is erop gericht om 90% van de zwaargewonde patiënten te behandelen in een traumacentrum. Als deze 90% wordt gehaald, kan ook de behandelnorm van 240 patiënten per traumacentrum gehaald worden. VWS zal met LNAZ, NVZ, AZN en ZN bespreken wat zij gaan doen om deze norm te realiseren, zowel op landelijk niveau als regionaal.
Welke stappen gaat u zetten naar aanleiding van het voorstel van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) en de spoedeisende hulpartsen om de traumazorg in Nederland nog meer te concentreren omdat uit onderzoek is gebleken dat er dan betere resultaten worden behaald?
Besluitvorming over de inrichting van het acute zorglandschap is aan een volgend Kabinet.
Wat is volgens u het termijn waarop dit kan worden gerealiseerd?
Er is op dit moment geen zicht op op welke termijn de norm van 90% kan worden gerealiseerd, dit wordt besproken met de genoemde partijen.
Welke acties verwacht u van zorgverzekeraars omdat zij verantwoordelijk zijn om kwalitatief goede zorg in te kopen voor patiënten?
Van de zorgverzekeraars wordt verwacht dat zij bij hun zorginkoop ook de juiste zorg op de juiste plek voor de zwaargewonde patiënten betrekken. Dit wordt ook met hen besproken.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Onderzoek: Sekseverschil blijft bij onderzoek naar corona vaak onderbelicht’ |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht Onderzoek: Sekseverschil blijft bij onderzoek naar corona vaak onderbelicht»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de onderzoeker dat er meer aandacht moet worden besteed aan sekseverschillen in klinische studies naar COVID-19?
De studie heeft gebruik gemaakt van de informatie die openbaar beschikbaar is op clinicaltrials.gov. Deze informatie is vaak incompleet en wordt pas verlaat bijgewerkt. Zo is van slechts een zeer klein aantal studies een statistisch analyseplan te vinden. Daarom vind ik het lastig conclusies te verbinden aan de analyse die is gedaan in deze studie.
Bent u het er mee eens dat het openbaar maken van de data al kan helpen om de sekseverschillen te bestuderen?
Ja ik ben het ermee eens dat openbaarheid van data kan helpen. Daarom worden voor geneesmiddelen, waarvoor in Europa een handelsvergunning is verleend, de studiedata gepubliceerd op de klinische data website van de het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA).2 EMA is momenteel bezig met een uitbreiding van deze data website. In de volgende fase zullen ook individuele patiënten data (geanonimiseerd) gepubliceerd worden.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat meer data openbaar wordt gemaakt en bent u bereid ook die stappen te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het er mee eens dat geneesmiddelenautoriteiten EMA en de FDA, zoals ook in het artikel worden beschreven, verder zullen moeten gaan dan alleen aanbevelingen opstellen om met sekseverschillen om te gaan?
Het zijn niet alleen aanbevelingen. In de richtlijn voor geneesmiddelonderzoek en -beoordeling is beschreven hoe effecten van geneesmiddelen in relevante subgroepen moeten worden geëvalueerd. Naast sekse zijn er namelijk ook andere belangrijke variabelen waarvoor effectverschillen worden bekeken. Denk bijvoorbeeld aan leeftijd, ras of onderliggende aandoeningen. Indien klinische relevante verschillen worden gevonden in deze analyses, leidt dit tot aangepaste (doseer)adviezen in, of waarschuwingen bij, het bedoelde gebruik van een geneesmiddel zoals beschreven in de productinformatie.
Bent u ervan op de hoogte dat Long COVID, in tegenstelling tot de acute klachten die bij covid horen, vaker tot klachten leidt bij vrouwen?2
Ik herken het signaal dat de klachten horend bij Long COVID mogelijk vaker bij vrouwen voorkomen. De populatie die bij acute klachten als gevolg van COVID-19 in het ziekenhuis werd opgenomen, bestond voor een belangrijk deel uit (oudere) mannen met onderliggend lijden. Echter blijkt dat ook patiënten die thuis een COVID-19 besmetting hebben doorgemaakt te maken kunnen krijgen met Long COVID, waaronder mogelijk meer vrouwen en jongeren. Ik vind het belangrijk dat er verder onderzoek wordt gedaan naar deze bevindingen zodat hiermee in beleid, praktijk en onderwijs rekening kan worden gehouden. Zo doet het RIVM onderzoek naar hoeveel mensen met Corona op langere termijn nog klachten hebben, wat deze klachten precies zijn en hoe ernstig ze zijn4. Ook wordt vanuit het RIVM onderzocht of voorspeld kan worden welke mensen langdurig klachten houden en welke mensen juist niet.
Deelt u de opvatting dat het in dat licht nog zorgelijker is dat artsen niet altijd de klachten van vrouwen even serieus nemen als klachten van mannen, zoals professor Oertelt-Prigione stelt, maar ook eerder uit onderzoeken is gebleken?3
Ik vind het belangrijk dat artsen te allen tijde klachten van patiënten serieus nemen, dat geldt uiteraard ook voor klachten als gevolg van Long COVID. Ik heb echter geen signalen dat artsen in Nederland de klachten als gevolg van Long COVID niet serieus nemen.
Long COVID heeft de aandacht van onder andere de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG). Zowel de FMS6 als de NHG7 hebben kennisagenda’s voor Long COVID ontwikkeld. Op 1 juli 2020 is door beroepsgroepen de handreiking «Behandeling en begeleiding van post-COVID-19 patiënten» opgesteld. In deze handreiking staan aanbevelingen voor zorgverleners over hoe zij zorg kunnen verlenen aan de patiëntengroep die klachten en beperkingen heeft overgehouden aan een COVID-19 infectie. Vorig jaar is door verschillende beroepsgroepen aangegeven dat er rekening moet worden gehouden met nieuwe feiten en inzichten. Daarom stel ik, via ZonMw, gelden beschikbaar voor de doorontwikkeling van een multidisciplinaire integrale richtlijn COVID-19 nazorg, in samenwerking met (para)medische beroepsgroepen en patiëntenvertegenwoordiging.
Hoe kan verder worden bevorderd dat vrouwen met Long COVID klachten wel hulp zoeken, ook als zij daar niet toe geneigd zijn door de verwachte reactie van een arts?
Ik vind het belangrijk dat patiënten met klachten bij de huisarts terecht kunnen. Zo kunnen huisartsen tijdig advies geven of patiënten verwijzen voor verdere hulp. Samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) wil ik patiënten met aanhoudende klachten oproepen om zich bij hun huisarts te melden. De huisarts kijkt samen met de patiënt welke klachten er zijn. Op Thuisarts.nl kunnen patiënten terecht voor informatie rondom COVID-19 en aanhoudende klachten.
Daarnaast heb ik opdracht gegeven tot de oprichting van C-support om Covid-19-patiënten die langer dan 3 maanden klachten houden te informeren, te adviseren en te ondersteunen. C-support ondersteunt patiënten met COVID-19 en (medische) professionals met aandacht op de nazorg. Zij hanteert een integrale aanpak op het medische domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho)sociale domein. Samen met de patiënten zoekt C-support naar een passende oplossing, bijvoorbeeld door te helpen de weg te vinden in het reguliere zorgaanbod.
Wordt er op dit moment bij de behandeling van Long COVID klachten voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen mannen en vrouwen?
Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de aard, omvang en duur van aanhoudende klachten na COVID-19, de onderliggende pathofysiologie en risicofactoren voor het ontwikkelen van deze symptomen als ook inzicht in de behandeling, namelijk de herstel- en nazorg, die patiënten met deze aanhoudende klachten hebben ontvangen. Dit onderzoek richt zich op zowel lichamelijk, cognitief, mentaal als op het algemeen welbevinden/kwaliteit van leven.
De onderzoeken naar aanhoudende klachten en ontvangen herstel- en nazorg maakt zo veel mogelijk gebruik van lopend onderzoek en cohorten. In de onderzoeken is aandacht voor de verschillende risicopopulaties, waaronder vrouwen. Ook wordt er vanuit onderzoek gekeken naar de doorlopen zorgpaden van patiënten met aanhoudende klachten. Vanuit de doorontwikkeling van de multidisciplinaire richtlijn COVID-19 nazorg wordt gekeken naar integrale herstel- en nazorg, zoals energiemanagement, mogelijkheid van medicamenteuze behandelopties en cognitieve revalidatie. Het is van belang om per patiënt(groep) te beoordelen wat het beste behandeltraject is, waarbij rekening dient te worden gehouden met de eigenschappen en voorkeuren van de individuele patiënt. Ik blijf met ZonMw continu in gesprek over noodzakelijk onderzoek voor effectieve herstelzorg naar Long COVID. Over de verdere acties en inzet omtrent Long COVID heb ik u recent geïnformeerd in een kamerbrief8.
Het initiatief van een aantal ziekenhuizen in de strijd tegen geneesmiddelkaping |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwe initiatief van samenwerkende ziekenhuizen met de bereidingsapotheek A15 om de strijd tegen geneesmiddelkaping aan te gaan?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de noodzaak van dit initiatief voor het betaalbaar houden van geneesmiddelen?
Ik waardeer initiatieven die daar aan kunnen bijdragen. De beschikbaarheid van medische producten, waaronder geneesmiddelen, tegen aanvaardbare kosten, is van belang zodat de Nederlandse patiënt de zorg kan ontvangen die nodig is.
Wat vindt u ervan dat bij een aantal bereidingen commerciële partijen de prijs omhoog drijven door de middelen te laten registreren?
In Nederland komen geneesmiddelen als hoofdregel met een handelsvergunning (registratie) op de markt.2 Onderzoek naar de mogelijke toepassing van een bestaand geneesmiddel bij een nieuwe indicatie wordt drug rediscovery of drug repurposing genoemd. Drug repurposing duurt vaak minder lang dan de ontwikkeling van een heel nieuw geneesmiddel, omdat er al veel bekend is over het geneesmiddel. De toepassing kan daardoor relatief snel de patiënt bereiken en relatief goedkoop zijn. Drug repurposing waarbij een apotheekbereiding wordt geregistreerd vind ik een goede ontwikkeling. Maar tegelijkertijd zie ik ook specifieke casussen waarbij drug repurposing leidt tot ongewenst gedrag van fabrikanten. Denk bijvoorbeeld aan de casus mexiletine (Namuscla), waarbij de fabrikant het geneesmiddel registreert voor een al bekende toepassing in de praktijk en na registratie een verveelvoudiging van de prijs vraagt. Dit is ongewenst. Daarom heb ik Namuscla niet opgenomen in het basispakket.3 Op Europees niveau zet ik me daarom mede hierom in voor aanpassing van de weesgeneesmiddelenverordening.
Klopt het dat aan het Nationaal Farmaceutisch Kennis-, Ontwikkel- en Opleidingscentrum (NFKOO) een subsidie is verstrekt met hetzelfde doel?
Het klopt dat het NFKOO een subsidie heeft gekregen met deels eenzelfde doelstelling als het nieuwe initiatief van de samenwerkende universitair medische centra met de bereidingsapotheek A15, namelijk het verwerven van kennis over het hele proces van onderzoek tot en met de registratie en productie van geneesmiddelen. Deze subsidie past binnen mijn beleid om in te zetten op kennisontwikkeling rondom academic-driven pharma, het behouden en uitbouwen van kennis in kennisinstellingen over therapieontwikkeling, registratie van medicijnen en lokale productie.4 Deze subsidie sluit daarmee aan bij de ambities zoals ik deze lees van de samenwerkende universitair medische centra en de bereidingsapotheek A15 om deze kennis in te zeten voor kostenbeheersing in de zorg.
Het Nationaal Farmaceutisch Kennis-, ontwikkel- en opleidingscentrum (NFKOO) werkt momenteel onder andere aan expertiseopbouw voor dossiers door registratie van drie geneesmiddelen, ontwikkeling van 3D-print technologie ten bate van geneesmiddelenproductie en kwaliteitscontrole en productie van generieke producten. VWS heeft in gesprekken in het kader van de voortgang van de subsidieverlening bij het NFKOO het genoemde initiatief onder de aandacht gebracht. Hieruit bleek dat het NFKOO intensief bij het initiatief betrokken is en een samenwerking tussen beiden was gestart. Bij bereidingsapotheek A15 en de betrokken partners ontbrak de expertise om een registratiedossier op te bouwen. Binnen de kaders van de subsidie die door VWS is verstrekt, gaat NFKOO samenwerken met bereidingsapotheek A15 en partners door de hiervoor benodigde expertise aan te leveren. De samenwerking heeft inmiddels ook verder vorm gekregen doordat een product is geselecteerd dat vanuit bereidingsapotheek A15 wordt gemaakt en het risico loopt «gekaapt» te worden.
Welke partijen zitten er precies in het NFKOO en waarom is er voor gekozen alleen aan deze partijen met dat doel subsidie te verstrekken?
De Stichting Nationaal Farmaceutisch Kennis-, Ontwikkel- en Opleidingscentrum is in de zomer van 2020 opgericht door het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), de Nederlandse Organisatie voor Toegepast-natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) en het Leiden Bio Science Park (LBSP). Het LUMC en het LBSP werkten al geruime tijd aan de opbouw van een dergelijk kenniscentrum met nationale ambitie. Zoals bij vraag 4 beantwoord, past deze subsidie bij mijn beleid om in te zetten op kennisontwikkeling rondom academic-driven pharma.
Is het NFKOO wat u betreft een nationaal dekkend centrum?
Ja, aan de Stichting is bij de subsidieverlening als een van de voorwaarden gesteld dat het een nationaal karakter dient te krijgen en dient daartoe samenwerking en afstemming te zoeken met kennisinstellingen zoals in de subsidievoorwaarden is gesteld. NFKOO werkt hiertoe, op nationaal niveau, aan strategische kennisallianties met universitair medische centra en relevante initiatieven.
Bent u bereid om met het A15 initiatief in gesprek te gaan en te kijken waarbij zij hulp kunnen gebruiken om de strijd tegen geneesmiddelkaping aan te gaan?
In het voorjaar is al gesproken met een van de initiatiefnemers van de bereidingsapotheek A15. Daarbij is ook gewezen op het NFKOO en de kennis die daar wordt samengebracht. Overigens wil ik opmerken dat bereidingsapotheek A15 vergelijkbare activiteiten ontplooit als reeds bestaande bedrijven die zowel apotheekbereidingen en geregistreerde geneesmiddelen produceren, zoals bijvoorbeeld ACE Pharmaceuticals en Tiofarma. Daarnaast bestaat er ook het initiatief Medicijn voor Maatschappij5, een platform voor duurzame en betaalbare beschikbaarheid van medicijnen voor zeldzame ziekten. Binnen Medicijn voor Maatschappij worden ook projecten uitgevoerd om specifieke medicijnen voor patiënten langdurig beschikbaar te maken.
Welke drempels zou het A15 initiatief tegenaan kunnen lopen bij het registreren van commercieel niet-verkrijgbare geneesmiddelen?
Voor het ontwikkelen en registreren van geneesmiddelen is het nodig dat informatie beschikbaar is over de te nemen stappen en over expertise, researchinfrastructuur en financieringsmogelijkheden en partijen waarmee samengewerkt kan worden. Het ontbreken van de juiste kennis kan een drempel zijn voor de registratie van commercieel nog niet-verkrijgbare geneesmiddelen. Recent heeft de voormalig Minister van Medische Zorg en Sport samen met de Staatssecretaris van EZK een kamerbrief met de reactie op het FAST rapport geschreven. Daarin hebben we gemeld dat bij de opstart van FAST hiertoe een loket zal worden ingericht. Via dit loket zal ook informatie beschikbaar zijn van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, o.a. over het Advies op Maat wat is bedoeld voor start-ups, kleine ondernemingen en academische groepen.6
Wat vindt u ervan dat de de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd direct aan heeft gegeven de voorkeur te geven aan commerciële partijen? Vindt u dat niet in strijd met de doelstelling van het beheersbaar houden van de zorgkosten?2
In het toezicht op de bereiding van geneesmiddelen door apotheken (magistrale bereidingen) hanteert de IGJ de uitgangpunten van de Geneesmiddelenwet en heeft de IGJ geen voorkeur voor commerciële of niet commerciële initiatieven. Bij magistrale bereiding wordt toezicht gehouden op de kwaliteit en hanteert de IGJ uitsluitend kwaliteitsrichtlijnen zoals gemeld op de IGJ-website.8
In de Kamerbrief van 8 april 20199 heeft mijn voorganger meer duidelijkheid gegeven over de wijze waarop deze magistrale bereidingen binnen de bestaande wettelijke kaders kunnen plaatsvinden in Nederland. Van deze magistrale bereidingen moeten de zogenoemde «doorgeleverde bereidingen» onderscheiden worden; dat zijn magistrale bereidingen die worden doorgeleverd aan andere apotheken. Deze doorgeleverde bereidingen zijn in beginsel niet toegestaan indien er geregistreerde producten in de handel zijn. Hiervoor geldt een aparte circulaire van de IGJ waarin de voorwaarden zijn vastgelegd.10
Op welke manier wordt het initiatief van A15 betrokken bij het Future Affordable and Sustainable Therapies (FAST) programma om regulatoire knelpunten van therapieontwikkeling vanuit alle partijen (publiek en privaat) in beeld te brengen?
De inhaalzorg in de curatieve zorg |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u inzicht geven in de samenstelling en omvang van de «inhaalzorg»? Voor welke specialismen en aandoeningen is de nood het hoogst?
Op 26 mei heb ik uw Kamer geïnformeerd over het kader passende inhaalzorg medisch specialistische zorg (msz). Onderdeel hiervan is dat ziekenhuizen (zowel reguliere ziekenhuizen als umc’s) in kaart brengen hoeveel zorg ingehaald moet worden en hoe ze dat gaan doen. Afgelopen weken hebben ziekenhuizen plannen hiervoor opgesteld en met zorgverzekeraars besproken. De zorgverzekeraars zijn deze plannen momenteel met de ziekenhuizen aan het aanvullen en aanscherpen, zodat er inzicht komt in de totale geschatte omvang van de inhaalzorg en de mogelijkheid om deze in 2021 op te pakken. Half juli kan naar verwachting het inzicht worden gegeven door zorgverzekeraars en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) over de omvang van de inhaalzorg per specialisme.
Ik wil benadrukken dat een randvoorwaarde voor het inhalen van zorg is dat zorgprofessionals kunnen herstellen van de periode waarin zij onder moeilijke omstandigheden hun werk hebben verricht. Dit vraagt om zorgvuldige afwegingen bij het opschalen van zorg, met zeggenschap van zorgprofessionals en aandacht voor hun herstelbehoefte.
Is de huidige wachtlijst voor inhaalzorg ook de actuele, of staan er wellicht ook nog patiënten op die ondertussen elders geholpen zijn, geen zorg meer nodig hebben of zorg via de eerste lijn kunnen krijgen?
De NZa monitort sinds het begin van de crisis de toegankelijkheid van zorg en blijft dit ook doen. Wachttijdinformatie wordt continu door zorgaanbieders aangeleverd bij de NZa via het Zorgbeeldportaal en is daarmee actueel naar de laatst beschikbare data. Deze informatie gaat over patiënten die nog geholpen moeten worden. Patiënten die elders geholpen zijn, geen zorg meer nodig hebben of zorg via de eerste lijn kunnen krijgen, zijn geen onderdeel van deze cijfers.
Kunt u stap voor stap aangeven hoe het plannen van inhaalzorg in zijn werk gaat vanaf het moment dat een patiënt zijn arts belt en zijn of haar wensen geeft voor het plannen van de inhaalzorg, ofwel in het eigen ziekenhuis, ofwel in de regio?
In het kader passende inhaalzorg msz hebben partijen afgesproken dat zorgprofessionals de patiënt actief zullen informeren over de wachttijd voor de behandeling en actief zullen wijzen op de mogelijkheid om de behandeling elders wellicht sneller te krijgen. Voor zorgaanbieders is een informatiekaart ontwikkeld om hen te ondersteunen in de communicatie met patiënten over inhaalzorg. Zorgverleners kunnen patiënten daarbij verwijzen naar de zorgverzekeraar voor bemiddeling. Een patiënt kan vervolgens contact opnemen met zijn/haar zorgverzekeraar om de mogelijke opties te bespreken. Het is uiteraard aan de patiënt om te beslissen of hij of zij daar gebruik van wil maken.
Wel benadruk ik dat bij de uitvoering van inhaalzorg rekening gehouden moet worden met de beschikbaarheid van voldoende personeel en er gebruik wordt gemaakt van zorgclassificaties voor de prioritering van inhaalzorg. Deze randvoorwaarden zijn allen beschreven in het kader passende inhaalzorg msz.
Wie neemt voor de patiënt de leiding in de verspreiding en bemiddeling van zijn of haar inhaalzorg in een regio?
Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor zorgbemiddeling. In het kader inhaalzorg is afgesproken dat zij heldere communicatie verstrekken over de mogelijkheden hiervan voor patiënten. Daarmee hebben zorgverzekeraars een belangrijke regionale coördinatierol in het borgen van de toegankelijkheid van inhaalzorg. Echter, het is de patiënt die bepaalt (samen met zijn/haar zorgprofessional) of hij/zij eerder geholpen wenst te worden en daarvoor bereid is naar een andere (soms verder weg gelegen) zorgaanbieder te gaan, of liever wat langer wacht en daarmee in de buurt of bij de vertrouwde zorgverlener geholpen kan worden.
Hoe worden patiënten actief geïnformeerd over de planning voor inhaalzorg en de mogelijkheden die zij hebben om zelf de keuze te maken om elders (sneller) te worden geholpen?
Zorgverleners informeren patiënten actief over wachttijden voor behandelingen binnen de eigen instelling en de mogelijkheid van zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars hebben, zoals al aangegeven bij vraag 4, hun communicatie hierop ingericht. Daarnaast is al verschillend communicatiemateriaal ontwikkeld, zoals de informatiekaart waarnaar ik verwijs in vraag 3. Ook wordt er in een werkgroep bestaande uit de Patiëntenfederatie, Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), NZa en VWS momenteel communicatiemateriaal ontwikkeld om de patiënt te informeren over de mogelijkheden betreft inhaalzorg.
Wordt er gedaan aan verwachtingenmanagement richting patiënten over hoe lang gemiddeld de wachttijd is in Nederland voor hun geplande behandeling, met name omdat het doel is om in Nederland een zo eerlijk mogelijke verdeling te hebben van behandelcapaciteit?
Ja. Dit zit enerzijds in heldere communicatieverstrekking, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4 en 5. Anderzijds zit dit in monitoring (die openbaar is) om zo goed mogelijk inzicht te krijgen wat het actuele beeld is. Beide aspecten zijn onderdeel van het kader passende inhaalzorg msz.
Verwijzen ziekenhuizen patiënten direct door naar zorgverzekeraars of verwijzen zorgaanbieders direct door naar andere zorgaanbieders in de regio?
In het kader is afgesproken dat ziekenhuizen patiënten actief verwijzen naar hun zorgverzekeraar. Het is wel mogelijk dat een zorgverlener een patiënt naar een andere zorgaanbieder verwijst, maar een zorgverlener weet niet hoe een patiënt is verzekerd en of de patiënt de zorg bij de verwezen aanbieder volledig vergoed krijgt. Daarom is afgesproken dat de patiënt naar de verzekeraar wordt verwezen.
Wat gebeurt er als er geen overeenstemming is binnen het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) over het oplossen van de gesignaleerde knelpunten binnen het spreiden van herstelzorg?
Het ROAZ kan als overlegorgaan dienen om knelpunten te zien en te bespreken en oplossingen te genereren. Echter, het blijft aan het ziekenhuis en de zorgverzekeraar om concrete afspraken te maken over de mogelijkheden voor inhaalzorg. Daarnaast signaleert de NZa samen met betrokken partijen knelpunten in de toegang tot (reguliere) zorg en de vervolgzorg. Indien nodig zorgt de NZa samen met betrokken partijen voor een oplossing.
Wat gebeurt er als er in een regio of landelijk als de planning van de inhaalzorg achterblijft? Wie heeft dan doorzettingsmacht?
De NZa blijft de ontwikkelingen rondom inhaalzorg en breed de toegankelijkheid van zorg monitoren en voert hier ook periodiek overleg over met partijen. Wanneer geconstateerd wordt dat de planning achterblijft, zal dit in het overleg dat ik op regelmatige basis met de zorgpartijen heb, worden besproken. Inhaalzorg is namelijk een gezamenlijke opdracht, waarbij elke partij zijn rol pakt en verantwoordelijkheid neemt om inhaalzorg passend en snel te kunnen verlenen. Daar waar knelpunten ontstaan, wordt gezamenlijk gezocht naar maatwerkoplossingen.
De NZa houdt daarnaast toezicht op zorgverzekeraars op de wijze waarop zij invulling geven aan hun zorgplicht. Daarbij heeft de NZa onder andere oog voor de wijze waarop de zorgverzekeraars hun verzekerden informeren over hun rol als bemiddelaar en hoe zij dit daadwerkelijk uitvoeren en de wijze waarop zorgverzekeraars bijdragen aan het terugdringen van de wachttijden.
Wat is de positie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) binnen het plan voor de inhaalzorg en de spreiding van patiënten in een regio tussen ziekenhuizen en zelfstandige behandelklinieken? Wat is het gevolg indien deze negatief is?
De ACM hanteert als uitgangspunt dat de concurrentieregels veel ruimte bieden voor samenwerking, zolang de samenwerking in het belang van de patiënt is. De concurrentieregels staan afspraken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars over inhaalzorg dan ook niet in de weg. Een patiënt kan er immers mee gebaat zijn om voor niet-spoedeisende inhaalzorg naar een andere zorgaanbieder bemiddeld te worden als hij daarmee sneller wordt geholpen. Daarbij is het voor de ACM wel van belang dat de betrokken partijen transparant zijn over de keuzemogelijkheden voor patiënten. En dat beslissingen over doorverwijzingen samen met patiënten genomen worden. Als een patiënt de voorkeur heeft voor een bepaalde zorgaanbieder, bijvoorbeeld omdat die dichterbij is of omdat de patiënt daar reeds bekend is, dan kan de patiënt niet gedwongen worden naar een andere zorgaanbieder te gaan. Kortom, de patiënt behoudt zijn keuzevrijheid. De patiënt zal in voorkomende gevallen dan wel een langere wachttijd bij de zorgaanbieder van zijn voorkeur moeten accepteren. De ACM waakt er ook voor dat de samenwerkende partijen niet andere aanbieders, zoals ZBC’s, uitsluiten van de afspraken rond inhaalzorg. Het is van belang dat alle beschikbare capaciteit zo goed mogelijk gebruikt wordt.
Zijn er zorgen onder zorgaanbieders en zorgverzekeraars over de positie van de ACM bij het plan van inhaalzorg?
Ik heb geen signalen ontvangen van zorgaanbieders of zorgverzekeraars dat de positie van de ACM in de weg zit bij het plan van inhaalzorg. De ACM heeft gedurende de hele coronacrisis constructief meegedacht over de mogelijkheden om de zorg in Nederland zo goed mogelijk in te richten tijdens de pandemie.
Is en wordt er tijdens deze pandemie ook onderzoek gedaan naar gepast gebruik van zorg, met andere woorden dat inzichtelijk wordt gemaakt of er ook momenten zijn geweest dat het uitstellen van zorg juist niet tot gezondheidsschade of juist tot verbetering van de situatie van de patiënt heeft geleid, bijvoorbeeld bij klachten aan het bewegingsapparaat? Zo ja, kunt u dit verder toelichten? Zo nee, bent u bereid dit onderzoek te initiëren?
Ik ben niet bekend met onderzoeken over of uit- of afstel van zorg tot verbetering heeft geleid. Met de beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek en passende zorg wordt gezamenlijk door het veld en VWS al langere tijd gewerkt om de patiënt voorop te stellen in zijn/haar zorgbehoefte en daarmee juiste zorg op de juiste plek te leveren. Door de verschillende trajecten die hierop lopen, waaronder een evaluatietraject, vind ik het niet nodig om aanvullend onderzoek te initiëren.
Is en wordt er tijdens deze pandemie ook onderzoek gedaan of zorg uitstellen in het ziekenhuis, waardoor behandeling in de eerste lijn noodzakelijk was, juist leidt tot betere kwaliteit? Zo ja, kunt u dit verder toelichten? Zo nee, bent u bereid dit onderzoek te initiëren?
Vanuit het Ministerie van VWS is er geen verzoek richting een dergelijk onderzoek gedaan. De juiste zorg op de juiste plek krijgen is een beweging die al langer gaande is en wellicht door de coronacrisis is versneld. Er lopen al verschillende trajecten hierop, waaronder een evaluatietraject. Ik vind het dan ook niet nodig om nu een nieuw onderzoek te initiëren.
In hoeverre wordt het opstarten van inhaalzorg gebruikt om de juiste zorg op de juiste plek te stimuleren?
In het kader passende inhaalzorg msz is dit expliciet opgenomen onder de eerste randvoorwaarden. Bij het uitvoeren van de inhaalzorg zorgen ziekenhuizen, klinieken en zorgverzekeraars ervoor dat dit in lijn is met de principes van De Juiste Zorg op de Juiste Plek en passende zorg. De crisis heeft voor patiënten, zorginstellingen en zorgverzekeraars allerlei vernieuwingen met zich meegebracht. Ziekenhuizen nemen de geleerde lessen uit de crisis mee, bijvoorbeeld rond de inzet van digitale of hybride zorg en over de samenwerking met bijvoorbeeld huisartsen, zelfstandige klinieken en de VVT-sector.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk, en uiterlijk de week voor het commissiedebat Medisch specialistische zorg/ziekenhuiszorg op 5 juli 2021, beantwoorden?
De vragen zijn ieder afzonderlijk beantwoord en de deadline is hierbij ook gehaald.
Het bericht dat onderzoekers met het Zorginstituut een rekenmodel hebben ontwikkeld voor reële prijzen voor oude medicijnen die opnieuw op de markt komen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat onderzoekers van het Amsterdam UMC met het Zorginstituut Nederland een rekenmodel hebben ontwikkeld om reële prijzen te kunnen berekenen voor oude medicijnen die opnieuw op de markt komen als «weesgeneesmiddel» tegen een zeldzame ziekte?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als farmaceuten de prijs voor oude medicijnen drastisch verhogen als zij die opnieuw lanceren als weesgeneesmiddel?
Ja, die mening deel ik. Het naar de markt brengen van bestaande behandelingen tegen veel hogere prijzen zonder onderbouwing keur ik af.
De status van weesgeneesmiddel betekent dat fabrikanten gedurende een bepaalde periode marktexclusiviteit kunnen genieten. Er is vaak een goede reden voor de marktexclusiviteit van tien jaar zoals die nu in de Weesgeneesmiddelen-verordening staat, een medicijn maken voor een kleine groep patiënten moet terugverdiend kunnen worden. Maar deze regels zijn niet bedoeld om lange tijd excessief hoge prijzen in rekening te kunnen brengen voor geneesmiddelen die al jaren bekend zijn. Op dit moment wordt de Europese weesgeneesmiddelen-wetgeving herzien. Nederland en België hebben hierop samen een zienswijze ingediend. Daarin heb ik aangegeven voorstander te zijn van een aanscherping om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen. Ik ben hier dieper op ingegaan in de «Feedback on the Inception impact assessment of revision of the EU regulations on medicines for children and rare diseases», die ik afgelopen januari naar uw Kamer heb gestuurd2.
Kunt u een overzicht geven van de meest exorbitante prijsverhogingen die zich de voorbije jaren in Nederland hebben voorgedaan bij de herintroductie van geneesmiddelen als weesgeneesmiddel?
Er bestaat hiervan op dit moment geen volledig overzicht. Eerder hebben we deze situatie gezien bij de registratie van het weesgeneesmiddel CDCA (chenodeoxycholzuur) bij de behandeling van de ziekte cerebrotendineuze xanthomatose (CTX). Het Zorginstituut is momenteel aan het verkennen of het haalbaar is om in een vroeg stadium dit soort ontwikkelingen te signaleren.
Bent u het eens met het Zorginstituut dat het ontwikkelde rekenmodel zeer bruikbaar kan zijn, omdat het een accurate berekening kan maken van de ontwikkelkosten, grondstofprijzen, productiekosten en een redelijke winstmarge?
Het rekenmodel kan voor dit soort geneesmiddelen nuttig zijn, waarbij sprake is van een oud medicijn dat opnieuw op de markt komt voor eenzelfde of een nieuwe indicatie. Omdat het ontwikkeltraject niet uitgebreid is en de kosten relatief eenvoudig te schatten zijn is het mogelijk een dergelijk model te hanteren. Zo’n rekensom kan vervolgens als «benchmark» fungeren in de discussies met de fabrikant over wat een reële prijs zou zijn.
Verwacht u dat het Zorginstituut dit model de komende jaren voor meer of zelfs alle weesgeneesmiddelen kan gaan hanteren? Zo niet, welke beren ziet u op de weg?
Deze werkwijze zal waarschijnlijk niet voor alle weesgeneesmiddelen ingezet kunnen worden. Het gaat zoals gezegd in dit verband specifiek om de (wees)geneesmiddelen die al eerder en langer beschikbaar waren en waarbij een relatief kort en eenvoudig ontwikkel- en registratieproces heeft plaats gevonden. Het Zorginstituut vindt drastische prijsverhoging voor deze oude medicijnen ongewenst en denkt dat de kostprijsbenadering voor deze middelen redelijk is. Wanneer er voldoende informatie beschikbaar is kan op deze manier een redelijk prijsbereik of referentieprijs geschat worden. Dit prijsbereik kan helpen om te duiden of de gevraagde prijs door de firma in verhouding staat tot de gemaakte kosten en genomen risico’s.
Bent u bereid het Zorginstituut te vragen dit model ook toe te passen voor een scan op weesgeneesmiddelen die al vergoed worden, en indien nodig de uitkomst als vertrekpunt te gebruiken voor nieuwe onderhandelingen gericht op eerlijkere prijzen?
Zoals genoemd is dit model vooral toepasbaar voor oude geneesmiddelen die opnieuw op de markt worden gebracht. Zoals vermeld onder het antwoord op vraag 3 is het Zorginstituut aan het verkennen hoe nieuwe soortgelijke gevallen vroegtijdig gesignaleerd kunnen worden. Dat steun ik omdat die informatie een zorgvuldige afweging van het vergoedingsbesluit mogelijk maakt. Dit model nu toepassen op reeds vergoede geneesmiddelen die al aan patiënten worden voorgeschreven acht ik minder nuttig en opportuun. Het is bekend dat de prijs van bestaande weesgeneesmiddelen niet altijd vanzelf daalt wanneer deze aan het einde van de periode van marktexclusiviteit komt. Door de onderzoekers van het Amsterdam UMC en Zorginstituut Nederland wordt dit fenomeen nader onderzocht.
Ziet u in dit model ook kansen om via lagere prijzen tot lagere eigen bijdragen voor patiënten te komen?
Ik zie dit verband niet zo omdat de (wees)geneesmiddelen waarvoor dit rekenmodel bruikbaar kan zijn doorgaans geen eigen bijdrage kennen. Eigen bijdragen kunnen alleen gelden voor geneesmiddelen in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) die geclusterd zijn met andere, onderling vervangbare geneesmiddelen. Het type geneesmiddelen waarvoor dit model wordt toegepast en die worden geregistreerd als weesgeneesmiddel zijn doorgaans niet onderling vervangbaar en hebben daarom geen eigen bijdrage.
Hoe verhoudt dit prijsmodel, gebaseerd op kosten plus winstmarge, zich volgens u tot een prijsmodel gebaseerd op de meerwaarde voor de patiënt ten opzichte van bestaande behandelingen? Ziet u de twee goed samengaan, naast elkaar bestaan of heeft u een uitgesproken voorkeur voor één van beide?
Dit prijsmodel is niet bedoeld als vervanging van de prijsbepaling op basis van de meerwaarde van een geneesmiddel voor patiënt en maatschappij. Het Zorginstituut heeft aangegeven dat het deze «value based»-benadering zal blijven toepassen. De «cost based»-benadering wordt door het Zorginstituut gezien als bruikbaar voor een beperkt deel van de geneesmiddelen. In het argumentenkader dat de adviescommissie pakket (ACP) hanteert zal hier nader op worden ingegaan. De publicatie van dit argumentenkader maakt deel uit van het toekomstbestendig pakketbeheer van het Zorginstituut en wordt later in het jaar verwacht.
Het bericht dat het Zorginstituut Nederland adviseert om een nieuw medicijn tegen taaislijmziekte niet op te nemen in het basispakket vanwege de te hoge prijs van farmaceut Vertex |
|
Attje Kuiken (PvdA), Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het Zorginstituut Nederland adviseert om een nieuw medicijn tegen taaislijmziekte niet toe te laten tot het basispakket vanwege de te hoge prijs die farmaceut Vertex vraagt?1
Ja. Ik wil daarbij wel opmerken dat het Zorginstituut mij heeft geadviseerd om het geneesmiddel niet op te nemen in het basispakket tenzij er wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, waaronder een prijsreductie en het maken van gepast gebruik afspraken.
Kunt u een overzicht geven van de wijze waarop andere landen nu omgaan met het medicijn Kaftrio?
In het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Denemarken, Ierland en Oostenrijk wordt Kaftrio vergoed en zijn er vertrouwelijke afspraken gemaakt over de prijs die voor het geneesmiddel wordt betaald.
Ik heb inmiddels een aantal keer met mijn Beneluxa-partners onderhandeld over geneesmiddelenprijzen, er lopen ook nieuwe trajecten. In 2017 heeft mijn voorganger samen met België onderhandeld over de prijs van de voorloper van Kaftrio, Orkambi, een geneesmiddel van dezelfde leverancier. Deze gezamenlijke onderhandelingen konden destijds niet succesvol worden afgerond. Nederland heeft kort daarna (eind 2017) alsnog een akkoord bereikt over Orkambi. Hoewel er veelvuldig contact met Europese landen is over Kaftrio en de andere geneesmiddelen van Vertex acht ik het niet opportuun om gezamenlijk op te trekken in een onderhandeling over Kaftrio. Dit heeft enerzijds te maken met de grote verschillen die er zijn tussen landen: In België is nog geen advies uitgebracht over de vergoeding van Kaftrio, terwijl er in andere landen, zoals Ierland en Denemarken, ten tijde van de onderhandelingen over Orkambi al is voorzien in afspraken voor Kaftrio voorafgaand aan een Europese goedkeuring. Anderzijds is gezamenlijk onderhandelen complex omdat de reeds gemaakte afspraken over Orkambi en Symkevi vertrouwelijk zijn.
Hoe kunt en wilt u gaan samenwerken met andere Europese landen in de onderhandeling met Vertex om tot een lagere medicijnprijs te komen, zoals het Zorginstituut adviseert?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het medicijn Kaftrio bestaat uit een combinatie van drie bestanddelen die al in andere medicijnen van farmaceut Vertex tegen taaislijmziekte zitten (Symkevi, Orkambi en Kalydeco)? Zo ja, bent u voornemens nieuwe prijsafspraken te maken over al deze zogeheten CFTR-modulatoren, zoals ook het Zorginstituut adviseert?
Kaftrio bevat de bestanddelen elexacaftor, tezacaftor en ivacaftor. Symkevi bevat de bestanddelen tezacaftor en ivacaftor, Orkambi bevat lumacaftor en ivacaftor en Kalydeco bevat ivacaftor. Kaftrio bevat dus een nieuw bestanddeel (elexacaftor) dat niet in de andere drie medicijnen aanwezig is.
In dit stadium kan ik nog niet zeggen of er nieuwe prijsafspraken voor de reeds beschikbare CFTR modulatoren gemaakt zullen worden.
Deelt u de stelling van het Zorginstituut dat Kaftrio een doorontwikkelde variant is van het middel Symkevi en veel van de ontwikkel- en onderzoekskosten dus al gemaakt zijn? Zo ja, hoe zwaar weegt u dit mee in de onderhandelingen?
Het is mogelijk dat een deel van de onderzoekskosten van Kaftrio reeds gemaakt zijn voor de ontwikkeling van de reeds beschikbare geneesmiddelen van de fabrikant. Ik zal hier in mijn onderhandelingen met de fabrikant naar vragen.
Deelt u de mening dat veel duidelijker moet zijn welke prijs nationaal en internationaal voor medicijnen betaald wordt en hoe deze prijs gerechtvaardigd is? Op welke wijze wilt u de komende jaren meer transparantie van medicijnfabrikanten afdwingen?
Ik vind het ook belangrijk dat er meer inzicht komt in de prijzen die in andere landen worden betaald. Nederland was de afgelopen jaren koploper in de discussie over een Europese farmaceutische agenda. Nederland agendeert al jaren het belang van prijstransparantie en het delen van kennis en expertise om tot gezamenlijke pakketbeoordelingen te komen.
Voor de landen in het Beneluxa Initiatief (België, Nederland, Luxemburg, Oostenrijk en Ierland) is grotere transparantie een belangrijke factor in het waarborgen van toegang tot en betaalbaarheid van geneesmiddelen. Het onderwerp staat inmiddels op de agenda van het Beneluxa Initiatief en de deelnemende landen verwelkomen bredere, internationale samenwerking op dit vlak.
Daarnaast is inzicht nodig in de opbouw en rechtvaardiging van prijzen van geneesmiddelen om het vergoeden van geneesmiddelen uit collectieve middelen te kunnen verantwoorden en om steeds weer een afweging te kunnen maken over de aanvaardbaarheid van prijzen van individuele geneesmiddelen. Daarom vraag ik aan fabrikanten waarmee ik onderhandel om de vraagprijs nader te onderbouwen. Dit heeft in de afgelopen jaren meer inzicht opgeleverd, maar nog lang niet voldoende. Het gaat dan niet alleen om inzicht in investeringen in onderzoek, maar ook om inzicht in de kapitaalkosten. Met het lopende onderzoek naar het financiële ecosysteem van geneesmiddelenontwikkeling, wil ik meer inzicht krijgen in de financiële transacties rondom innovatieve geneesmiddelenontwikkeling die de prijs uiteindelijk mede bepalen2.
Hoe staat het met de voornemens om vaker in Europees verband te onderhandelen en zo een vuist tegen grote farmaceuten te kunnen maken? Welke concrete acties heeft u daartoe ondernomen en gaat u nog ondernemen?
Welke wettelijke en beleidsmatige instrumenten ziet u nog als opties om exorbitante prijzen van medicijnen aan banden te leggen, te meer nu er steeds meer nieuwe dure medicijnen op de markt komen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de «Voortgangsbrief algemeen geneesmiddelenbeleid 2021» waarin ik uiteen heb gezet welke maatregelen ik de afgelopen periode heb genomen om de prijzen en uitgaven aan (dure) geneesmiddelen te beheersen en welke uitdagingen er nog voor ons liggen3.