Het aan de grond houden van Duitse NH90 helikopters door toedoen van technische gebreken |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Bundeswehr: Neuer Marinehubschrauber darft nicht über Meer fliegen»?1
Ja.
Hebt u naar aanleiding van dit bericht contact gezocht met uw Duitse collega? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd?
Naar aanleiding van het bericht heeft Defensie contact gehad met de Duitse defensieorganisatie. Het Duitse ministerie heeft uitleg gegeven over de situatie en de in het artikel gehanteerde term «Flugleistungsklasse 3». Dit is een Duitse categorie waarmee beperkingen aan het helikoptergebruik worden opgelegd. Uitgangspunt bij Flugleistungsklasse 3 is dat de helikopter na een motorstoring niet verder mag vliegen, maar slechts een gecontroleerde (nood) landing mag maken. Vanwege deze beperking is een deel van het luchtruim, boven zee en bewoond gebied, niet toegankelijk.
Deze situatie is het gevolg van een tegenstelling tussen de ontwerp en kwalificatie-eisen en de specifiek Duitse luchtvaartregelgeving. Er ligt geen technisch gebrek aan ten grondslag.
Gelden de in het artikel genoemde beperkingen over vliegen over zee en over dichtbebouwde gebieden ook voor de Nederlandse variant van de NH-90? Welke consequenties hebben deze nieuw bevonden beperkingen voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90?
Nederland is zelf verantwoordelijk voor de certificering van militaire luchtvaartuigen. De Nederlandse luchtvaartwet, in combinatie met de militaire certificering, levert geen beperking op. De Nederlandse NH-90 is gekwalificeerd volgens de Amerikaanse Federal Aviation Requirements en is geautoriseerd voor de uitvoering van missies zoals start- en landingsprocedures op helikopterplatforms in dichtbevolkte gebieden en SAR-operaties boven zee.
Gelden de in het artikel genoemde «lastige omgevingsomstandigheden», waardoor de Duitse variant van de NH90 niet boven de Noordzee mag vliegen, ook voor het deel van het Nederlandse luchtruim boven de Noordzee? Welke consequenties hebben deze «omgevingsomstandigheden» voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de constatering van deze nieuwe gebreken van de Duitse variant van de NH90 gevolgen voor de levering van de zeven resterende Nederlandse NH90’s?
Nee, er is immers geen sprake van een technisch gebrek, maar een beperking vanwege de regelgeving.
Zijn de twee van de zeven nog te leveren Nederlandse NH90’s, die begin 2015 zouden worden geleverd, intussen geleverd? Zo nee, wanneer zal dit plaatsvinden?
Ja.
In hoeverre houden de nieuw aan het licht gekomen gebreken van de Duitse variant van de NH90 verband met de gebreken van de Nederlandse NH90 die werden geconstateerd tijdens de antipiraterij missie in de Golf van Aden?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 5.
Hebt u naar aanleiding van de nieuwe gevonden gebreken in Duitsland advies ingewonnen bij de Nederlandse Militaire Luchtvaart Autoriteit over eventuele gevolgen voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90? Zo ja, wat heeft dit advies opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse Militaire Luchtvaart Autoriteit bevestigt dat de geschetste situatie niet van toepassing is op de Nederlandse NH-90. Zie ook het antwoord op vraag 3.
De stijging van waterschapslasten ten gevolge van het hoogwaterbeschermingsprogramma |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw toezegging in het debat over de wijziging van de Waterwet van 5 april 2013 dat de verschuiving van kosten voor waterveiligheid van het Rijk naar de waterschappen niet afgewenteld zou worden op de burger?
Zoals ik in het debat over hoogwaterbescherming van 3 april 20131 heb aangegeven is in het Bestuursakkoord Water (BAW) met alle partijen (Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven) afgesproken om gezamenlijk in de periode 2010–2020 een doelmatigheidswinst na te streven die geleidelijk oploopt tot jaarlijks 750 miljoen euro in 2020. Met de doelmatigheidswinst wordt de kostenstijging beperkt en wordt ervoor gezorgd dat de lokale lasten van burgers en bedrijven gematigd stijgen. Uit de monitorings- resultaten blijkt dat de uitvoering van die afspraken goed op koers ligt.
Hoe verhoudt die toezegging zich tot de onderstaande verklaringen van onder andere de volgende waterschappen waarin de stijging van de waterschapsheffing mede verklaard wordt uit de kostenverschuiving? «Voorheen nam het rijk de volledige financiering van dit programma voor haar rekening, maar vanwege de enorme opgave wordt 50% van de kosten voortaan gefinancierd door de waterschappen zelf. Dit zorgt dus voor een stijging van de lasten.» (Waterschap Rivierenland)1
De verklaringen van de waterschappen passen in het bij antwoord 1 genoemde beeld. De overname door de waterschappen van een deel van de financiering van de uitgaven voor waterveiligheid (inclusief van de muskus- en beverrattenbestrijding) zorgt voor een kostenverhoging voor de waterschappen van uiteindelijk € 206 miljoen (prijspeil 2010). In het BAW hebben de waterschappen met de andere partijen afgesproken om juist gezien deze kostenverhogingen een doelmatigheidswinst na te streven om de kostenstijging te beperken en er voor zorgen dat de lokale lasten van burgers en bedrijven gematigd stijgen.
De waterschappen streven naar besparingen ter grootte van € 325 miljoen, met name in de waterketen, zodat de extra kosten voor waterveiligheid daarmee worden gecompenseerd. Zoals ik in Water in Beeld 20135 aan uw Kamer heb gerapporteerd, was de feitelijke ontwikkeling van de belastingopbrengst van de waterschappen in de periode t/m 2013 gematigder dan wat werd verwacht bij het voorbereiden van het BAW. De waterschappen liggen dus op koers om de doelstelling van het BAW te realiseren. Ook het eindrapport «Waterketen 2020: slim, betaalbaar en robuust» van de Visitatiecommissie Waterketen6 die de voortgang van de afspraken uit het BAW heeft geïnventariseerd en beoordeeld concludeert dat de afgesproken doelen in 2020 haalbaar zijn en dat het afgesproken bedrag tijdig kan worden gehaald.
Hoe wordt in elk van de waterschappen invulling gegeven aan het verwerken van de toegenomen uitgaven ten gevolge van de verschuiving van de kosten voor het hoogwaterbeschermingsprogramma? Indien u dat niet kunt specifiëren, hoe heeft u dan kunnen toezeggen dat de kosten niet op de burger afgewenteld zouden worden?
Omdat niet alle waterschappen dezelfde mogelijkheden hebben om besparingen te realiseren, betreft het bereiken van een gematigde lastenontwikkeling, zoals vermeld in het BAW, een collectieve afspraak met de gezamenlijke waterschappen. Er is dus geen sprake van een afspraak die op individueel niveau met ieder waterschap afzonderlijk is gemaakt. In lijn hiermee vindt ook de monitoring van de afspraak op collectief niveau plaats. Over deze monitoring wordt jaarlijks in Water in Beeld verslag gedaan. Water in Beeld geeft aan dat de waterschappen besparingen realiseren door interne doelmatigheidstrajecten en intensievere samenwerking met elkaar en met de andere BAW-partijen met als doel de kostenstijging te beperken en dat de lokale lasten van burgers en bedrijven gematigd stijgen.
Op welke wijze wordt deze stijging van de waterschapslasten via het Rijk aan de burger teruggeven om zodoende uw toezegging na te leven?
Ik verwijs hiervoor naar de voorgaande beantwoording van de vragen 1 en 2.
Gebruik van chroomverf bij Defensie |
|
Jasper van Dijk , Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Hoe kan het dat er ook in 2008 nog steeds onveilig werd gewerkt met de giftige chroomverf bij Defensie?1
Defensie streeft ernaar chroomvrij te werken, tenzij de fabrikant het gebruik van chroomhoudendeverf voorschrijft vanwege bijvoorbeeld de (vlieg)veiligheid.
Zoals ik ook heb gemeld in mijn brief van 18 september jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 4), zijn bij Defensie sinds 2001 maatregelen omtrent het werken met chroomhoudende verf verder verscherpt om te voldoen aan de normen. Zo zijn, waar mogelijk, chromaatvrije verfsystemen ingevoerd. Ook wordt het schuren en slijpen aan voertuigen, waarop mogelijk chroomhoudende verf is aangebracht, beperkt tot het hoogstnoodzakelijke. Bij het bewerken van (oudere) voertuigen waarop mogelijk chroomhoudende verven zijn aangebracht, zijn persoonlijke beschermingsmiddelen in combinatie met ruimtelijke afzuiging en bronafzuiging verplicht.
Ondanks de aanscherpingen van de regelgeving en aanpassingen van de werkwijze blijven nieuwe voorvallen mogelijk. Dat kan niet op voorhand volledig worden uitgesloten. Belangrijk is om in dat geval meteen het werk neer te leggen en adequate maatregelen te treffen alvorens het werk te hervatten.
Kunt u in het licht van deze nieuwe onthullingen concreet aangeven wat de betekenis en waarde is van de eerder gedane uitspraak dat de maatregelen zijn verscherpt sinds 2001?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat, ondanks dat het probleem en het gevaar van werken met chroomverf bekend is, hier niet naar wordt gehandeld en persoonlijke beschermingsmiddelen niet beschikbaar zijn, zoals medewerkers aangeven?3
Nee, zie ook antwoord op de vragen 1, 2, 4 en 8. In het specifieke geval waaraan u refereert, is gebleken dat de desbetreffende medewerker niet volledig op de hoogte was van de vernieuwde aanvraagprocedures. Hierdoor verkeerde hij in de veronderstelling dat er geen persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig waren. In het gesprek met de medewerker is de procedure opgehelderd en bij de medewerker is inmiddels bekend dat er voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen op zijn werklocatie aanwezig zijn.
Wat is de reden dat er ook nu geen nieuwe voorvallen zijn uit te sluiten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven, gezien de gebeurtenissen in Mali waar onderhoud plaatsvond aan een Apache en personeel is blootgesteld aan deze giftige stof, op welke wijze het gevaar van werken met chroomverf aan het personeel, dat nu met deze verf werkt, wordt gecommuniceerd?
Op werkplekken waar gewerkt wordt met chroomhoudende verf, is het personeel voorgelicht over de van toepassing zijnde werkinstructies, inclusief het gebruik van beheersmaatregelen zoals luchtafzuiging, hygiënevoorschriften en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. In werkbesprekingen en in het werkoverleg met het personeel, wordt gesproken over de risico’s die verband houden met het werken met chroomhoudende verf. Het management dient daarnaast zorg te dragen voor en toezicht te houden op juiste uitvoering van de werkzaamheden, inclusief het gebruik van de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen in beheerste omstandigheden (bijvoorbeeld met afzuiging en adembescherming).
Het gebruik van chroomhoudende verf bij vliegtuigen of onderdelen hiervan komt ook civiel nog steeds voor. Bij onderhoudswerkzaamheden hieraan moet worden verondersteld dat gewerkt wordt met chroomhoudende verf, tenzij het nadrukkelijk en consistent niet zo is. Daarom gaan vliegtuigschilders en plaatwerkers, die als specialist zijn opgeleid, er altijd van uit dat sprake is van chroomhoudende verf bij het verrichten van bijvoorbeeld schuurwerkzaamheden.
Het werken met gevaarlijke stoffen, waaronder chromaten, maakt al deel uit van de basisopleiding van het onderhoudspersoneel. In Mali was het verrichten van verf- en schuurwerkzaamheden niet een hoofdtaak, zoals gebruikelijk in Nederland, maar een neventaak. Daarbij gingen betrokkenen er niet van uit dat gewerkt werd met chroomhoudende verf. Voor dit personeel wordt nu aanvullend een aparte taaktraining verzorgd. Instructie over het werken met (mogelijk) chroomhoudende verf en de te nemen beschermende maatregelen, is een verplicht onderdeel van deze taaktraining.
Ook wordt ter verhoging van het veiligheidsbewustzijn op het gebied van gevaarlijke stoffen (waaronder chroomhoudende verf) en bedrijfsrisico’s onderzocht of een periodieke opfrissing van de in de basisopleiding verstrekte informatie wenselijk is. Overigens moet worden voorkomen dat er een algemeen beeld ontstaat dat het gevaarlijk is om aan vliegtuigen te werken. Het gaat erom dat men bij het uitvoeren van werkzaamheden, zoals schuren en verven, de juiste voorzorgsmaatregelen treft voor zichzelf en voor de omgeving.
In aanvulling op genoemde maatregelen in de lijn, organiseert Defensie ook voorlichtingsbijeenkomsten voor zowel het huidige als voormalig defensiepersoneel. Defensie zal in de tweede helft van dit jaar een nieuwe reeks voorlichtingsbijeenkomsten organiseren.
Welke maatregelen en voorlichtingsactiviteiten zijn er, naar aanleiding van de onthullingen over de fouten in het verleden over werken met chroomverf, genomen ten aanzien van de plekken waar nu nog steeds wordt gewerkt met deze verf?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat, indien blijkt dat ook nu nog steeds niet de juiste voorzorgsmaatregelen zijn genomen op plekken waar met chroomverf wordt gewerkt, het werk per direct stil wordt gelegd? Hoe vaak en waar heeft zich dit al voorgedaan?
Ja, dit klopt. Dit is ook gedaan in 2008 op Maritiem Vliegkamp De Kooy en recent nog in Mali. Op dit moment zijn mij geen andere recente gevallen bekend.
Kunt u toezeggen dat vanaf nu veilig wordt gewerkt met chroomverf? Zo nee, wilt u het gebruik van chroomverf dan stopzetten in verband met de enorme risico's?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de enquête door (oud-)werknemers zelf naar de gezondheidsschade door het werken met chroomverf?4 Bent u bereid deze enquête en de resultaten daarvan te betrekken bij de verdere onderzoeken naar het werken met chroomverf?
Ja, hiermee ben ik bekend. Ik waardeer het initiatief. De enquête is gehouden onder collega’s en hiermee zijn verdere zorgen van (oud-)defensiemedewerkers naar voren gekomen. Dit is waardevolle informatie die reeds ter beschikking is gesteld aan het RIVM om te betrekken in het lopende onderzoek.
Het dreigingsniveau in Mali |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Dreigingsniveau rond Nederlandse militairen in Mali verhoogd»?1
De dreiging van Improvised Explosive Devices (IED’s) voor de stad Gao is in december jl. verhoogd van matig naar significant. De algemene dreigingsniveau’s voor de stad en de regio Gao blijven significant. De recente incidenten, die waren gericht tegen MINUSMA-militairen of doelwitten in Gao, passen vooralsnog in dit dreigingsbeeld. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er een specifieke directe dreiging bestaat tegen Nederlandse militairen in Mali.
Zijn de Nederlandse militairen in Mali voldoende uitgerust om stand te bieden tegen deze verhoogde dreiging?
De veiligheid van de Nederlandse militairen in Mali heeft voortdurend de aandacht. Naar aanleiding van het verhoogde dreigingsniveau zijn aanvullende maatregelen genomen. Het gaat hierbij om maatregelen ter beveiliging van kamp Castor en maatregelen als Nederlandse militairen zich buiten het kamp begeven.
Wat is uw reactie op de MNLA die nu excuses en schadevergoeding eisen voor de beschieting van een voertuig door een Nederlandse Apache-helikopter?2 Gaat u een onderzoek instellen naar het voorval?
De VN volgen de gebruikelijke procedures voor het onderzoeken van het gebruik van geweld door VN-troepen. Aangezien MINUSMA in dit geval uit zelfverdediging handelde, ziet de missie – zonder daarbij vooruit te willen lopen op de uitkomst van het onderzoek – geen aanleiding om excuses en schadevergoeding aan te bieden aan de MNLA.
Wat is uw reactie op het feit dat de MNLA de samenwerking met Minusma heeft opgeschort naar aanleiding van de beschieting door de Nederlandse Apache-helikopters?
Na de inzet van de Nederlandse Apache-helikopters door MINUSMA op 20 januari bij Tabankort, verklaarden lokale vertegenwoordigers van de MNLA dat deze groepering de samenwerking met MINUSMA tot nader order zou opschorten. De leiding van MINUSMA heeft direct daarna contact opgenomen met de MNLA om de situatie onder controle te brengen. Dit overleg verliep constructief, met als resultaat dat de politieke leiding van de MNLA in Algiers een verklaring uitgaf met de boodschap dat de MNLA gecommitteerd blijft aan het onderhandelingsproces. Op dit moment neemt MNLA in Algiers deel aan de besprekingen over Noord-Mali.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat de MNLA weer gaat samenwerken met Minusma en deelneemt aan de vredesbesprekingen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op het feit dat er twee burgers zijn omgekomen bij protesten in Gao?3 Bent u bereid er bij de VN op aan te dringen een onderzoek in te stellen naar dit voorval, teneinde vast te stellen hoe de burgers zijn omgekomen?
Op 27 januari escaleerde een demonstratie bij het VN-sectorhoofdkwartier Oost in Gao. Demonstranten gooiden met stenen en molotovcocktails naar het VN-kamp. In de daarop volgende situatie verloren enkele burgers het leven en vielen gewonden. De VN laten momenteel onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar deze gebeurtenissen. MINUSMA heeft geassisteerd bij het vervoer van de gewonden en nauw samengewerkt met de Malinese autoriteiten en lokale leiders om de situatie te stabiliseren. Op 29 januari jl. heeft de Malinese president een bezoek afgelegd aan Gao, waarbij hij het belang van de samenwerking met MINUSMA benadrukte.
Klopt het dat Minusma voornemens is een bufferzone in te stellen in Noord-Mali, beheerst door Minusma? Zo ja, is Minusma dan nog in staat neutraal op te treden?4
Er wordt geen bufferzone ingesteld in Noord-Mali. MINUSMA werkt aan andere oplossingen om de betrokken partijen het staakt-het-vuren te laten respecteren.
Is het in Mali nog mogelijk voor Nederlandse militairen om gedegen inlichtingen te verzamelen, nu het geweld oplaait?
Het is voor de Nederlandse eenheden nog steeds goed mogelijk om inlichtingen te verzamelen. De luchtdreiging voor de Nederlandse helikopters is niet gewijzigd. Verplaatsingen op de grond kosten vanwege de verhoogde IED-dreiging meer tijd, maar zijn nog wel mogelijk. Niettemin zijn de Nederlandse eenheden voldoende uitgerust om hun taken te blijven uitvoeren.
Is het in Mali nog mogelijk politieke verzoening te bewerkstelligen, nu het geweld oplaait?
De situatie in Noord-Mali is zeer complex. Het verzoeningsproces zal een lange adem vergen en de uitkomst is onzeker. Desalniettemin is een breed gedragen politiek akkoord de enige weg tot een duurzame oplossing voor het conflict. De onderhandelingen in Algiers zijn op 16 februari formeel hervat.
Het is echter belangrijk om te benadrukken dat de onderhandelingen slechts een eerste stap zijn in het vredesproces in Mali. Op de lange termijn zal ook moeten worden gewerkt aan de verzoening tussen de partijen op lokaal niveau. Dit is een boodschap die Nederland in de verschillende fora dan ook consequent uitdraagt.
Het bericht ‘De vulkaan van Saba kan bezig zijn te ontwaken’ |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «De vulkaan van Saba kan bezig zijn te ontwaken»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de gouverneur van Saba over het dreigende gevaar van vulkanische verschijnselen op Saba?
De gezaghebber op Saba is opperbevelhebber in geval van (natuur) rampen en is net als mijn collega-bewindspersonen van IenM, VenJ, Defensie en ikzelf, logischerwijs bezorgd over de hypothetische mogelijkheid van een vulkaanuitbarsting.
Bent u van mening dat het van groot belang is dat mogelijke risico’s tijdig in beeld zijn?
Ja.
Vindt u het zorgelijk dat de seismograaf op Saba al geruime tijd buiten werking is?
De seismometer op Saba is sinds 2006 in werking. Het is echter mogelijk dat door stroomuitval of problemen met de internetverbinding geen meetgegevens naar het KNMI en regionale seismologische centra gezonden kunnen worden. In de zomer van 2014 was dit het geval van 3 tot 21 juni en van 3 tot 16 augustus. Sinds 2006 is 75% van de meetgegevens ook daadwerkelijk op het KNMI aangekomen en gedistribueerd aan lokale seismologische centra.
Voor een goede monitoring zijn continue meetgegevens van belang, stabiliteit in de verbinding en stroomvoorziening is daarvoor essentieel. Maatregelen zullen genomen worden om de beschikbaarheid van de meetgegevens te verhogen.
Wat heeft u tot nu toe gedaan aan het ontbreken van een werkende seismograaf?
Het KNMI controleert dagelijks of de meetgegevens in De Bilt binnenkomen. Is dat niet het geval dan wordt direct actie ondernomen. De uitvoer ter plaatse kan echter tijd in beslag nemen. Stroom- of internetuitval kan oorzaak van een storing zijn.
Kunt u aangeven op welk moment het monitoringsysteem op Saba volledig zal werken?
Op dit moment werkt de seismometer die op Saba is geplaatst. Er worden juni 2015 twee extra seismografen geplaatst. Dit najaar wordt ook een GPS-installatie geplaatst. Met GPS wordt het eventueel opzwellen van de vulkaan gemeten.
Hoe gaat u er voor zorgen dat ook de andere natuurlijke risico’s («combinatie van zeer steile, instabiele hellingen en regelmatig terugkerende stromen en slagregens») op het eiland beter gemonitord worden?
De natuurlijke risico’s die u noemt zijn ten dele te monitoren. Uitgebreide GPS metingen op meerdere plaatsen kunnen hierbij van dienst zijn. De huidige inspanningen zijn erop gericht vulkanische activiteit te monitoren. Daarnaast wordt er zoveel als mogelijk, bijvoorbeeld bij de aanleg van wegen, rekening gehouden met deze risico’s. Overigens zijn ongeacht de mate en aard van de monitoring, door de feitelijke geografische en natuurlijke kenmerken van het eiland, dergelijke risico’s nooit helemaal uit te sluiten.
Welk departement in Nederland is eindverantwoordelijk om de veiligheid op Saba te waarborgen?
Op basis van de Veiligheidswet BES (artikel 53 lid2 heeft de gezaghebber (vergelijkbaar met een burgemeester van een gemeente) het opperbevel in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Degenen die aan de bestrijding van een ramp deelnemen, staan onder zijn bevel. Net als voor andere (natuur)rampen, zoals een orkaan, is een rampenplan van toepassing. Bij een boveneilandelijke3 ramp of crisis krijgt de Rijksvertegenwoordiger een coördinerende rol, maar de gezaghebber blijft het opperbevel voeren. Ook ziet de Rijksvertegenwoordiger erop toe dat de rampenplannen actueel zijn en aan de wettelijke eisen voldoen. Vanuit het rijk heeft de Inspectie Veiligheid en Jusititie een toezichthoudende rol ten aanzien van de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Caribisch Nederland.
Op welke manier verloopt de communicatie tussen de verschillende betrokken departementen, en tussen het eilandsbestuur van Saba en Nederland, over de veiligheid op Saba?
Onder leiding van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is er tussen de verschillende departementen op ambtelijk niveau structureel overleg over de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Caribisch Nederland. Ook zijn er de nodige contacten met de Rijksvertegenwoordiger, gezaghebber, eilandsecretaris en de beleidsmedewerker Openbare Orde en Veiligheid op Saba. Tevens vindt jaarlijks tijdens de CN-week4 tussen de betrokken departementen, gezaghebbers en eilandsecretarissen communicatie plaats over de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Caribisch Nederland.
Op welke manier wordt er bij de aanleg van infrastructuur op Saba rekening gehouden met het vulkaangevaar?
Wanneer de infrastructuur wordt aangepast wordt er zoveel als mogelijk rekening gehouden met de plaatselijke omstandigheden. Zo worden er aanpassingen verricht aan de veiligheid op en rond de wegen, zijn er specifieke bouwvoorschriften en worden er op bepaalde plaatsen op het eiland geen bouwactiviteiten toegestaan.
Wat is het veiligheidsprotocol voor mogelijk vulkaangevaar?
Zodra er melding wordt gemaakt door het KNMI van toenemende vulkanische activiteit komt het eilandelijk beleidsteam bij elkaar. Aangezien dit een boveneilandelijke situatie betreft, wordt er opgeschaald naar het niveau van de Rijksvertegenwoordiger. De gezaghebber, tevens Opperbevelhebber, informeert de Rijksvertegenwoordiger. De gebruikelijke draaiboeken worden dan opgepakt en in werking gesteld. De Rijksvertegenwoordiger heeft in dit soort gevallen direct contact met betrokken ministeries in Nederland.
Hoe wordt het veiligheidsprotocol up-to-date gehouden?
Dit is wettelijk vastgelegd in de Veiligheidswet BES art 42, 43 & 44. Hierin is geregeld dat de rampenplannen minimaal elke 4 jaar geactualiseerd dienen te worden. Het rampen- en crisisplan wordt tussentijds geactualiseerd, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Op welke manier worden de veiligheidsprotocollen in de praktijk getest?
In 2014 is op Saba in het voor- en najaar geoefend. In maart 2014 is door de Inspectie Veiligheid en Justitie in het kader van de nulmeting «organisatie rampenbestrijding Saba» een alarmerings- en opkomstoefening gehouden. In november 2014 is op Saba door het Openbaar Lichaam een trainingsweek georganiseerd, waarin deelprocessen zijn uitgewerkt en de daarbij verantwoordelijke groepen van Emergency Support Functions (ESF) zijn benoemd. Deze processen zijn vervolgens door middel van twee operationele scenario’s (een verkeersongeval en een ontploffing) beoefend. In mei 2015 staat een volgende trainingsweek gepland. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de structuur binnen de rampenorganisatie en de bijbehorende deelprocessen.
Hoe is de communicatie tussen betrokken hulpdiensten zoals brandweer, ambulance en politie geregeld?
De hulpdiensten communiceren binnen de eigen kolom met een radiocommunicatie systeem Chuchubi, een vergelijkbaar systeem met het in Nederland gebruikte C 2000 systeem. Voorts kan iedere hulpdienst op ieder eiland communiceren met de meldkamer op Bonaire met de Chuchubi.
In geval van calamiteiten komen de lokale leidinggevenden van de hulpdiensten fysiek bij elkaar, samen met de gezaghebber, waarbij de afstemming en coördinatie ter plekke plaatsvindt. Daarnaast hebben de lokale leidinggevenden van de hulpdiensten maandelijks onderling overleg.
Is het duidelijk wie de verantwoordelijkheid heeft indien er sprake is van acuut gevaar?
Ja, op basis van de Veiligheidswet BES is duidelijk wie de verantwoordelijkheid heeft indien er sprake is van acuut gevaar. Zie daarvoor het antwoord op vraag 8.
Wanneer wordt er bij een dreigende vulkaanuitbarsting een evacuatieplan ingezet?
Als er een aannemelijk gevaar voor de gezondheid van de bewoners is, wordt tot evacuatie overgegaan.
Op welke manier wordt de evacuatie geregeld?
Hiervoor zijn afspraken gemaakt tussen de verschillende betrokken partijen en afhankelijk van de actuele situatie worden er dan maatwerk afspraken gemaakt. Veelal zal er sprake zijn van extra bijstand waarop en beroep wordt gedaan op aanwezigheid van Defensie en Kustwacht CARIB op Sint Maarten en Curaçao.
Hoeveel tijd kost het om, in het geval van acute veiligheidsrisico’s, steun naar Saba te sturen?
Er geldt geen normering ten aanzien van de opkomsttijden van bijstandseenheden.
Uiteraard komen eenheden zo snel mogelijk ter plaatse als operationeel uitvoerbaar is. Al naar gelang de aard van het veiligheidsrisico zal er in eerste instantie bijstand worden verleend door in het Caribisch gebied of in de regio beschikbare capaciteiten, zowel vanuit Caribisch Nederland, Sint Maarten als overige omliggende landen. De coördinatie van de bijstand en het aanvragen ervan, vindt plaats door de Rijksvertegenwoordiger5. Indien het een evacuatie betreft zullen in eerste instantie de organisaties die beschikken over varend en vliegend materieel waaronder Defensie en de Kustwacht CARIB, worden benaderd als ook private bedrijven. Een eerste snelle reactie met klein materieel is mogelijk binnen enkele uren. Als de in het Caribisch gebied aanwezige middelen ontoereikend zijn, zal de Rijksvertegenwoordiger opschalen naar Nederland. Gelet op het feit dat bijstandseenheden uit Europees Nederland zullen moeten worden gealarmeerd, gemobiliseerd, naar het gebied zullen moeten worden getransporteerd en daar weer dienen te worden ontplooid, dient als uitgangspunt te worden gehanteerd dat het naar verwachting zeker 24 à 48 uur kan duren alvorens de eerste bijstandseenheden ten behoeve van het ondersteunen van evacuaties ter plaatse zijn.
Heeft Nederland samenwerkingsverbanden in de regio die sneller ter plaatse kunnen zijn om steun te bieden?
Er zijn geen formele samenwerkingsverbanden. Wel bestaan goede contacten tussen de Nederlandse en Franse Defensie in het Caribisch gebied. Tijdens de Hurricane Exercise (HUREX) juni 2015 op Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius gaat de Nederlandse Defensie samen met de Franse Defensie oefenen. Tevens zullen dan de mogelijkheden voor evacuatie worden bekeken, zoals het inwinnen van informatie over plaatsen waar de bevolking kan verzamelen voor een evacuatie en plaatsen waar schepen en helikopters kunnen (aan)landen om de evacuatie daadwerkelijk uit te voeren.
Bewerkte testresultaten van de F-35 |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «F-35 Program Massages Flight Test Results»?1
Ja.
Klopt het dat verbetering in de testresultaten van het F-35 programma vooral komt door een andere manier van tellen en verwerken van resultaten?
Het bericht verwijst naar een passage in het jaarlijkse rapport van de Director Operational Test & Evaluation (DOT&E) van het Pentagon over de voortgang van alle grote wapenprogramma’s, waaronder de F-35. Het rapport verscheen op 20 januari jl. Het deel over het F-35 programma beslaat 34 pagina’s en gaat onder meer in op de voortgang van het vliegtestprogramma, het grondtestprogramma, de tests op het gebied van integratie van wapens en de kwetsbaarheid voor vijandelijke projectielen, de operationele bruikbaarheid. Het sluit af met aanbevelingen.
In de paragraaf over de operationele bruikbaarheid (Engels: operational suitability), gaat de DOT&E in op de beschikbaarheid (availability) van toestellen en de bedrijfszekerheid (reliability). Hij beschrijft dat de beschikbaarheid van toestellen nog achterblijft bij de doelstelling, maar dat deze de laatste maanden wel een stijgende lijn laat zien. Ten aanzien van de bedrijfszekerheid bevat het rapport een beschrijving van vier parameters die de bedrijfszekerheid uitdrukken. Voor deze vier parameters bevat het rapport tabellen met de huidige waarden, de waarden van één jaar geleden, en de streefwaarde. Hieruit blijkt dat de bedrijfszekerheid een verbetering vertoont ten opzichte van één jaar geleden.
De parameter die de sterkste verbetering toont, is de Mean Flight Hours Between Failure – Design Controllable (MFHBF_DC). Nu al wordt 95 tot 150 procent van de streefwaarde behaald. De DOT&E beschrijft welke oorzaken hieraan mogelijk ten grondslag liggen. Hij wijst erop dat een deel van de verbetering van deze parameter kan worden toegeschreven aan de manier waarop het F-35 programma storingen telt en verwerkt. Hij wijst er verder op dat de verbetering ook kan worden verklaard door een werkelijke toename van de bedrijfszekerheid, betere training van het onderhoudspersoneel of een onjuiste categorisering in het verleden. In welke mate ieder van deze aspecten bijdraagt aan het verbeterde resultaat, maakt het rapport niet duidelijk. Het F-35 Joint Program Office heeft de F-35 partnerlanden vooraf geïnformeerd over de publicatie van het rapport. Daarbij is geen informatie verstrekt over de inhoud van het rapport en ook niet over de verbetering van deze parameter.
Overigens gaat het er uiteindelijk om of een toestel beschikbaar is om te vliegen. Dat wordt met een andere parameter gemeten, namelijk de Aircraft Availability ofwel de gemiddelde beschikbaarheid van toestellen. Deze is sinds oktober jl. sterk verbeterd en ligt nu boven de 50 procent. Uiteindelijk moet deze parameter boven de 80 procent uitkomen.
Zo ja, is er dan wel sprake van een verbetering?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte gebracht van deze zogenaamde verbetering van de testresultaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u het niet nodig geacht dit met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de testresultaten niet anders zouden zijn geteld en verwerkt, wat is dan de werkelijke vooruitgang?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er problemen zijn met het onzichtbaar maken (stealth) van de F-35? Zo ja, wat is daarvoor de oplossing?
Er is geen sprake van problemen met de stealth eigenschappen van het toestel. Het rapport wijst er slechts op dat de stealth coating in het algemeen pas na 48 uur voldoende uitgehard is. Alternatieve middelen die al na twaalf uur voldoende zijn uitgehard, zijn intussen beschikbaar. Toepassing van deze alternatieve middelen zorgt voor een kortere reparatietijd van de toestellen.
Verstekelingen op het Nederlands ebolahulpschip |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verstekelingen op Nederlands ebolahulpschip»?1
Ja.
Welke consequenties verbindt u aan dit voorval voor de beveiliging op de Karel Doorman?
Het interne onderzoek over de verstekelingen die werden aangetroffen aan boord van het Joint Support Ship (JSS) Karel Doorman is inmiddels voltooid. Daarin wordt geconcludeerd dat het schip in haar huidige configuratie, ondanks verscherpte havenbewaking, enige ruimte laat voor indringers om zich ongemerkt toegang tot het schip te verschaffen. De punten die indringers hiervoor zouden kunnen benutten, zoals de dekken van de reddingsboten aan boord, zijn inmiddels geïdentificeerd. Momenteel wordt onderzocht welke maatregelen moeten worden getroffen om soortgelijke situaties in de toekomst te voorkomen.
Bent u bereid de uitkomsten van het in gang gezette onderzoek, naar hoe dit heeft kunnen gebeuren, met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gebeurt er met de verstekelingen wanneer de Karel Doorman in Nederland aankomt?
Het JSS Karel Doorman is op 24 januari 2015 in Den Helder aangekomen. Grensbewakingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee hebben de verstekelingen aan boord de toegang tot Nederland geweigerd. De verstekelingen hebben daarop gemeld in Nederland asiel te willen aanvragen. Conform de procedures in de Vreemdelingenwetgeving heeft de Koninklijke Marechaussee hen, na een intake voor de asielprocedure, overgedragen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voor de verdere behandeling van de asielprocedure.
Kunt u uitsluiten dat de verstekelingen besmet zijn met ebola?
Ja. De verstekelingen zijn direct na de ontdekking medisch onderzocht en tijdens de reis voortdurend gemonitord.
Kunt u uitsluiten dat de Nederlandse bemanning door de verstekelingen besmet is met ebola?
Ja. Aangezien de verstekelingen niet besmet waren, vormden zij geen besmettingsgevaar voor de bemanning.
De Isla raffinaderij in verhouding tot internationale milieuverdragen |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe verhoudt de stellingname van de regering dat de milieuvervuiling en CO2-uitstoot van de Isla raffinaderij een puur Curaçaose aangelegenheid is, zich tot de internationale verplichtingen die in verdragen zoals het Montreal protocol en het biodiversiteitsverdrag voor het hele Koninkrijk der Nederlanden zijn aangegaan?
Het Montreal Protocol en het biodiversiteitsverdrag gelden beide voor het gehele Koninkrijk. Curaçao heeft medegelding gewenst en heeft hiervoor ook de nodige uitvoeringswetgeving ingevoerd. Echter binnen het Koninkrijk is elk land zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van het milieubeleid. Zo betekent dit voor Curaçao dat het als autonoom land een eigen verantwoordelijkheid heeft om te zorgen dat de interne wetgeving conform die beide verdragen blijven, om die wetgeving uit te voeren en de verdragsverplichtingen na te leven.
In de 5e nationale rapportage over het Nederlandse biodiversiteitsbeleid wordt wel ingegaan op Curaçao, maar wordt met geen woord gerept over de Isla raffinaderij; waarom komt de Isla raffinaderij niet in deze rapportage voor, terwijl het toch een van de grootste problemen voor het behoud van biodiversiteit op en in de buurt van het eiland is?
In de CBD rapportage is het effect van de olieraffinaderij niet ter sprake gekomen. De focus van de CBD-rapportage is het zogenaamde «groene» milieu, dus natuur en biodiversiteit. Hoewel niet ontkend kan worden dat de raffinaderij ook effect kan hebben op het groene milieu is er voor gekozen dat niet in deze rapportage mee te nemen. Er zijn weinig gegevens bekend over de effecten van de raffinaderij op het groene milieu.
Sommige internationale verdragen op het gebied van milieu, klimaat en natuur, zoals het bovengenoemde Montreal protocol en het biodiversiteitsverdrag, gelden voor het hele Koninkrijk, maar andere verdragen, zoals bijvoorbeeld het Kyoto protocol, zijn alleen van toepassing op het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden; kunt u aangeven waarom die verdragen niet voor het hele Koninkrijk gelden, en of de Isla raffinaderij daar een rol bij speelt?
Wanneer een verdrag ter parlementaire goedkeuring wordt overgelegd, wordt in de goedkeuringsstukken per land aangegeven of medegelding door de regering van dat land wenselijk wordt geacht. Uit de goedkeuringsstukken bij een verdrag blijkt dus voor welke delen van het Koninkrijk dat verdrag op enig tijdstip zal gaan gelden. Na goedkeuring door het parlement wordt in de akte van ratificatie aangegeven welke delen binnen het Koninkrijk aan het verdrag worden gebonden. Binding aan een verdrag is pas mogelijk als ook de benodigde uitvoeringswetgeving gereed is. Het opstellen van deze uitvoeringswetgeving is een aangelegenheid van het land zelf.
Het is dus mogelijk dat het ene verdrag, zoals het Montreal Protocol, geldt voor alle delen van het Koninkrijk, en dat het andere verdrag, zoals het Kyoto Protocol, alleen geldt voor het Europese deel van het Koninkrijk.
Hoewel het Kyoto Protocol is goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk en regeringen van de overzeese landen inmiddels hebben laten weten medegelding van het Protocol voor hun onderscheiden landen te wensen, kan het Protocol nog niet voor de overzeese landen worden geratificeerd omdat de uitvoeringswetgeving aldaar nog niet gereed is.
Op dit moment bent u bezig met de voorbereidende onderhandelingen voor een nieuw internationaal klimaatverdrag; zullen de verplichtingen die te zijner tijd worden aangegaan in deze onderhandelingen voor het hele Koninkrijk der Nederlanden gelden, of alleen voor het Europese deel, en waarom?
Aan de regeringen van de landen zal te zijner tijd de vraag worden voorgelegd of zij medegelding van het verdrag voor hun respectieve landen wensen.
De Isla raffinaderij in relatie tot de EU-sancties |
|
Wassila Hachchi (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Venezuela buys 2 Russian crude cargoes for Curaçao refinery-sources» d.d. 17 oktober 2014?1
Ja.
Bent u van mening dat de verwerking van aardolie uit Rusland, in de door de Venezolaanse PDVSA geëxploiteerde Isla raffinaderij op Curaçao, in overeenstemming is met de EU-sancties jegens de Russische federatie?
De energiesancties jegens Rusland betreffen een exportverbod van bepaalde apparatuur, technologie en diensten voor diepwater olie-exploratie en -productie, Arctische olie-exploratie en -productie en schalieolieprojecten in Rusland. Er is geen importverbod van kracht. Verwerking van aardolie uit Rusland valt buiten de reikwijdte van de EU-sancties jegens Rusland.
Zijn er andere samenwerkingsverbanden tussen de Isla raffinaderij op Curaçao en Russische bedrijven bij u bekend die op gespannen voet staan met de EU-sancties jegens de Russische federatie, en zo ja, welke?
Het Kabinet heeft geen informatie over economische samenwerkingsverbanden tussen de Isla raffinaderij op Curaçao en Russische bedrijven. Dergelijke samenwerking behoort tot de autonome bevoegdheid van Curaçao. Indien van bedrijvigheid sprake is die op gespannen voet staat met de EU-sancties jegens Rusland, komt het Koninkrijksbelang in het geding en dient het Ministerie van Buitenlandse Zaken hierover te worden geïnformeerd. Tot nu toe heeft het Kabinet geen signalen in deze richting ontvangen.
De sanctiewet is onlangs door de Staten van Curaçao verworpen, waardoor Curaçao, tot de tijd dat de Rijksanctiewet in werking treedt, de juridische ruimte heeft genomen om zelf te beslissen bij welke EU-sancties zij zich wel of niet zal aansluiten; heeft de Curaçaose regering zich naar uw mening bereid getoond om zich wel bij de EU-sancties richting de Russische federatie aan te sluiten en ervoor te zorgen dat bedrijven op Curaçao, met de Isla raffinaderij in het bijzonder, in lijn met die EU-sancties handelen?
Alle informatie over EU-sancties ten aanzien van de Russische Federatie wordt direct met de drie Caribische landen van het Koninkrijk gedeeld, ook met Curaçao. Er is uitgebreide kennisoverdracht geweest over EU-sancties en de sanctiesystematiek. Daarnaast heeft Nederland de Caribische landen van het Koninkrijk expertise aangeboden voor het implementeren van EU- en VN-sancties. Zolang er in Curaçao geen Sanctielandsverordening is aangenomen die automatische overname van EU-sancties regelt, is de Rijkssanctiewet het aangewezen instrument om automatische overname van EU-sancties te bewerkstelligen. De Rijkssanctiewet ligt momenteel voor aan uw Kamer.
Op welke manier spreekt u de Curaçaose regering aan op de politiek-morele verplichting dat bedrijven op Curaçao, waaronder de Isla raffinaderij, zich ook houden aan de EU-sancties jegens de Russische federatie?
Het principe van eenheid van buitenlands beleid is essentieel in de relatie tussen de landen van het Koninkrijk en de positie van het Koninkrijk naar buiten toe. Zowel op politiek als op ambtelijk niveau is herhaaldelijk gewezen op het belang van automatische overname van EU-sancties om de eenheid van buitenlands beleid te garanderen. Omdat het handelen van de Isla raffinaderij niet ingaat tegen de EU-sancties is er in dit specifieke geval geen aanleiding om de regering van Curaçao aan te spreken op een politiek-morele verplichting.
Posthume rehabilitatie van drie KNIL-vliegers |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zaak rondom drie jonge KNIL-vliegers (E. de Lyon, W. Burck en H. Kelder) die in Colombo in het najaar van 1943 veroordeeld werden, op verdenking van sabotage, hulp aan de Japanners en desertie?
Ja.
Klopt het dat deze vliegers jarenlange veroordelingen kregen om een voorbeeld te stellen aan de collega’s en zo de discipline op vliegbasis Acherfield te verbeteren?
Nee, het klopt niet dat de veroordeling van de drie vliegers direct in verband kan worden gebracht met de discipline op de vliegbasis Archerfield nabij Brisbane. Het squadron waartoe de drie vliegers behoorden, is gedurende de Tweede Wereldoorlog vanaf meerdere vliegbases actief geweest. Tijdens de arrestatie van drie vliegers was dit squadron gehuisvest in Canberra. Het kan zijn dat deze arrestatie naar de collega’s van dit squadron een voorbeeldwerking heeft gehad, die mogelijk zijn weerslag heeft gehad op de discipline binnen deze eenheid.
Of bij het vaststellen van de strafmaat door de Zeekrijgsraad rekening is gehouden met «het stellen van een voorbeeld», is nu niet meer te achterhalen. Hoewel de drie vliegers werden veroordeeld tot zware straffen, kregen zij geen van allen de zwaarste straf opgelegd, namelijk de doodstraf. Tegen één van de drie vliegers was deze straf wel geëist. In oorlogstijd konden militairen voor dergelijke misdrijven worden veroordeeld tot de doodstraf.
Na de oorlog kregen de drie vliegers, onder handhaving van de vonnissen, strafvermindering door een gratiebesluit van de Minister van Justitie. Eind april 1950 werden de drie vrijgelaten.
Deelt u de mening dat het stellen van een voorbeeld om het moreel te verhogen niet de grondslag mag vormen voor een jarenlange of zelfs levenslange veroordeling? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat u in oktober 2013 op het verzoek tot rehabilitatie aangaf niet de bevoegdheid te hebben om de rechterlijke toetsing opnieuw te beoordelen? Wat waren de uitkomsten van deze rechterlijke toetsing? Wat deed u besluiten hier geen nader onderzoek op te verrichten?
Door het Comité Last Post Nederland 1940–1945 is mede namens de nabestaanden in 2011 en 2012 een verzoek tot rehabilitatie ingediend. Feit is dat dat de drie vliegers in 1950 een gratieverzoek hebben ingediend, waarover toen positief is beschikt. Met deze gratieverlening werd aan alle drie strafvermindering toegekend en kwamen zij voorwaardelijk vrij. Hiermee is toen al in zeer belangrijke mate aan hun belangen tegemoet gekomen. Het vonnis bleef in deze procedure echter ongewijzigd. Er zijn voor zover bekend door betrokken vliegers zelf later geen juridische acties meer ondernomen om dit vonnis te laten herzien.
Met inachtneming van de historische context waarbinnen de arrestatie, het proces en de veroordeling van de vliegers plaatsvond, zie ik mij alles overwegende dan ook genoodzaakt te blijven bij de eerdere afwijzing van het verzoek tot rehabilitatie.
Deelt u de mening, dat voortschrijdende inzichten deze zaak tot een andere uitkomst kunnen brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid opnieuw nader historisch onderzoek te verrichten naar deze zaak van de drie KNIL-vliegers, en afhankelijk daarvan opnieuw te beoordelen of rehabilitatie al dan niet gewenst is? Zo nee, waarom niet?
De zaak van de drie vliegers is in de loop der jaren reeds diverse malen onderwerp van historisch onderzoek geweest. Dit onderzoek heeft geleid tot verschillende publicaties. In de loop der jaren is een gedeelte van het relevante bronnenmateriaal (archiefbescheiden) echter verloren gegaan. Het verkrijgen van nadere inzichten in deze zaak is daardoor onwaarschijnlijk.
Achterblijvende resultaten om meer vrouwen te betrekken bij militaire vredesmissies |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Op welke wijze gaf u op 31 oktober 2014 aandacht aan het nieuws dat het bijna 15 jaar geleden is dat de Verenigde Naties de internationale gemeenschap opriep om meer vrouwen te betrekken bij vredesmissies vanwege het strategisch belang van vrouwen bij VN-vredesmissies?
Op 28 oktober jl. werd het jaarlijkse open debat van de VNVR over Vrouwen, Vrede, en Veiligheid gehouden. Nederland legde een verklaring af en benadrukte het belang van een actieve rol voor vrouwen bij vredes- en wederopbouwprocessen. Nederland draagt ook bij met civiele expertise, financiering en substantiële input aan de voor oktober 2015 voorziene VN High Level Review over VNVR resolutie 1325. Nederland organiseert in februari 2015 een internationale conferentie over deze resolutie, in het bijzonder over de participatie van vrouwen in de veiligheidssector en in vredesopbouw. Deze conferentie zal gecombineerd worden met een regionale conferentie over vredesoperaties voor potentiële Europese troepenleveranciers voor VN vredesmissies, zoals aangekondigd tijdens de AVVN Peacekeeping Summit. Verder zal Nederland capaciteitsopbouw ondersteunen voor vrouwelijke militairen uit troepen leverende landen met het oog op toename van vrouwelijke militaire deelname aan vredesmissies (in VN-verband). Ook blijft Nederland civiele gender-experts beschikbaar stellen voor inzet in multilaterale missies.
Bent u ervan op de hoogte dat de representatie van Nederlandse vrouwen in het totale aantal VN-vredesmissies slechts 8 procent bedraagt?1 2 Zo ja, wat vindt u van dit percentage en het gegeven dat Afrikaanse landen zoals Zuid-Afrika en Zimbabwe het aanzienlijk beter doen dan Nederland waar het gaat om participatie van vrouwen in de krijgsmacht?
Ja. Defensie hanteert kwaliteit als primair criterium bij de aanname van nieuw personeel. Sekse speelt in dit proces geen rol. Binnen Defensie is negen procent van de militairen vrouw. Van het burgerpersoneel dat werkzaam is binnen Defensie is 24 procent vrouw (cijfers van eind 2013). In 2013 was van het aantal uitgezonden militairen acht procent vrouw. Dit percentage komt dus globaal overeen met het percentage vrouwelijke militairen binnen de Nederlandse krijgsmacht en reflecteert dus het aandeel vrouwen dat werkzaam is in de organisatie.
Het kabinet acht gender een onmisbare component in militaire operaties, omdat het Defensie operationeel versterkt. De focus ligt op de operationele relevantie; het inzetten op vrouwelijke deelname binnen een crisisbeheersingsoperatie is – conform VNVR resolutie 1325 – één van de componenten. Daarnaast dient het missiepersoneel zich bewust te zijn van de gender dimensie in operaties en die te integreren in hun werk. Verder kijkt Defensie naar wat nodig is aan personele specialisaties (kwaliteit) in de diverse fasen van een operatie. Het is mogelijk dat in sommige fasen gemengde compositie (mannen en vrouwen) van groter belang is dan in andere fasen.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar de oorzaken van de exclusiviteit van vrouwen binnen de Nederlandse krijgsmacht en de VN-vredesmissies?
Nader onderzoek achten wij nu niet opportuun. Het uitgangspunt van het ministerie van Defensie blijft dat kwaliteit voorop staat, ook bezien vanuit een genderperspectief. Het behalen van de opdracht is leidend (wat is er nodig voor de missie?) en daartoe worden mannen en vrouwen ingezet op taken die het best aansluiten op hun persoonlijke kwaliteiten.
Deelt u de mening dat Nederland de ambitie moet hebben om tot één van de best presterende landen ter wereld te behoren wat betreft genderneutraliteit in de krijgsmacht en de VN-missies? Zo ja, hoe geeft u vorm aan die ambitie?
Ja. Het zijn of worden van één van de best presterende landen ter wereld wat betreft gender in de krijgsmacht, past in de algehele ambitie van Defensie. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Wat mag in 2015, het laatste jaar van het huidige Nationaal actieplan ter uitvoering van resolutie 1325, concreet van u worden verwacht om meer vrouwen betrokken te krijgen bij militaire vredesmissies? Welke (extra) maatregelen neemt u om die ambitie te realiseren?
Zie ook het antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 4. De volgende onderwerpen maken deel uit van de agenda voor de toekomst van het personeelsbeleid. Zo is gerichte aandacht voor werving en behoud van mannen, vrouwen, allochtonen en oudere medewerkers een relevante factor. Dit impliceert meer aandacht voor bewustwording van diversiteit en de voordelen van diversiteit voor Defensie. Verder is het voor een breed inzetbare krijgsmacht ook van belang om flexibel te kunnen inspelen op veranderlijke kwalitatieve en kwantitatieve behoeften, bijvoorbeeld door de inzet van reservisten. In het verleden is een aantal maatregelen om arbeid en zorg te combineren reeds ingevoerd (bijvoorbeeld een financiële tegemoetkoming voor kinderopvang wanneer een van de ouders wordt uitgezonden). De bestaande voorzieningen «arbeid en zorg» in relatie tot de uitzending van vrouwelijke militairen blijken adequaat. Ook blijft Nederland civiele gender-experts beschikbaar stellen voor inzet in multilaterale missies.
Dient het Nationaal Actieplan ter uitvoering van resolutie 1325, welke in 2015 afloopt, te worden herzien en vernieuwd? Zo ja, kunt u uiteenzetten of dit actieplan zal worden aangescherpt op de punten van genderneutraliteit en de promotie en vermeerdering van vrouwelijke vredeshandhavers?3
De implementatie van VNVR resolutie 1325 is en blijft een prioriteit in het Nederlandse buitenlandbeleid. Het Nationaal Actieplan 1325 II (NAP 1325) is hier leidend in. Zoals eerder aangekondigd, zal Nederland in februari 2015 een internationale conferentie organiseren over VNVR resolutie 1325. Hierbij zal er ruim aandacht zijn voor het huidige NAP 1325 II. De uitkomsten van de Nederlandse conferentie, de evaluatie van het NAP 1325 en de VN High Level Review in oktober 2015, zullen als richtlijn dienen voor de formulering van het nieuwe beleid.
Het wapenembargo tegen Rusland, de Franse Mistraldeal en samenwerking tussen Europese wapenleveranciers en Russische strijdkrachten |
|
Wassila Hachchi (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het bericht «First Mistral Helicopter Carrier to Enter Russian Navy in 2014: Official» waarin Rusland beweert dat het eerste Mistral vliegdekschip nog in 2014 aan de Russen zal worden geleverd?1 Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het in de zomer afgekondigde wapenembargo waarna de Franse President aangaf de twee Mistrals voorlopig niet te zullen leveren?2 Zo nee, kan met zekerheid worden gesteld dat de Fransen de levering van de Mistrals niet zullen laten plaatsvinden zolang het embargo tegen Rusland van kracht is?
Het kabinet heeft kennis genomen van deze persberichten. Uiteindelijk is het aan de Franse regering om te besluiten of en wanneer het bewuste schip aan Rusland afgeleverd wordt, maar het kabinet deelt de huidige Franse opvatting dat de omstandigheden er nu niet naar zijn om tot levering van de schepen over te gaan.
Het wapenembargo tegen Rusland is niet-bindend voor contracten van voor 1 augustus 2014. Frankrijk is voor deze transactie dus niet gebonden aan dit wapenembargo. Dat laat onverlet dat de Franse regering tot de conclusie kan komen dat de levering geen doorgang kan vinden.
In hoeverre zijn de Fransen op basis van het wapenembargo tegen Rusland gebonden aan bevriezing van de Mistraldeal met de Rusland?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u tevens kennisgenomen van het bericht «European arms manufacturers interested in close cooperation with Russia»?3 Zo ja, hoe past samenwerking tussen Europese wapenleveranciers en de Russische strijdkrachten in het Europese wapenembargo tegen Rusland?
Ja, de uitspraken in dit bericht van de Russische nieuwsorganisatie TASS zijn gedaan door de heer Sergey Ladygin, plaatsvervangend directeur-generaal Rosoboronexport, een Russisch staatsbedrijf verantwoordelijk voor de export van militaire goederen van Russische makelij.
Het wapenembargo tegen Rusland kent een aanzienlijke reikwijdte. Het verbiedt de verkoop, levering, overbrenging of uitvoer van militaire goederen aan Rusland. Het verbiedt ook technische bijstand, tussenhandelsdiensten of andere diensten die verband houden met militaire activiteiten en militaire goederen alsook de financiering en financiële bijstand hiervan. Europese bedrijven zijn zich zeer bewust van de beperkingen die voortvloeien uit het embargo.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het wapenembargo tegen de Russen zowel wat betreft de looptijd als wat betreft de naleving?
Het besluit betreffende beperkende maatregelen, inclusief het wapenembargo, naar aanleiding van acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren, zoals aangenomen door de Raad van de Europese Unie op 31 juli 2014 (Besluit 2014/512/GBVB) en beschreven in de Kamerbrief van 6 augustus 2014 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 902) is van toepassing tot en met 31 juli 2015.
Dit besluit wordt voortdurend geëvalueerd. Bij de aankondiging van het meest recente sanctiepakket op 12 september jl. beklemtoonde de voorzitter van de Europese Raad Van Rompuy dat het pakket schaalbaar en omkeerbaar is, afhankelijk van de situatie ter plaatse. Meest recentelijk besprak de Europese Raad (ER) van 23 en 24 oktober 2014 de situatie in Oekraïne. De ER zag toen geen reden voor het aanpassen van het geldende sanctieregime, maar zal dit voortdurend blijven toetsen aan de ontwikkelingen.
Handhaving van het EU-wapenembargo is de competentie van individuele EU-lidstaten. Het kabinet heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat andere EU-lidstaten zich niet houden aan het wapenembargo tegen Rusland.
Welke Europese leveringen aan Rusland van boven de 1 miljoen euro vinden alsnog plaats nu het wapenembargo tegen Rusland geen terugwerkende kracht heeft?4
Het kabinet heeft geen inzicht in leveringen van boven de 1 miljoen euro vanuit EU-lidstaten op basis van voor 1 augustus 2014 gesloten contracten.
Gaat u zich in Europees verband hard maken om het afgekondigde Europese wapenembargo streng na te leven en te monitoren? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
De implementatie van alle genomen maatregelen, inclusief het wapenembargo, is regelmatig onderwerp van gesprek in Brussel. Nederland zet zich actief in voor een effectieve naleving van het wapenembargo en andere maatregelen, onder andere door uitvoeringsproblemen aan de orde te stellen.
Het artikel ‘Gemalen kunnen veel energie besparen’ |
|
Wassila Hachchi (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gemalen kunnen veel energie besparen»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de genoemde onderzoeken?
Beide rapporten2 laten besparingsmogelijkheden zien voor poldergemalen. Een gemaal bij waterschap Rivierenland zou 20% besparingen kunnen opleveren. Bij de gemalen bij het waterschap Zuiderzeeland is een besparing van 8–10% mogelijk. Het anders inregelen kan leiden tot energiebesparing en daarmee tot een verlaging van de kosten.
In de onderzoeken wordt benadrukt dat nader onderzoek noodzakelijk is, omdat onder meer de onderzoeksperiode beperkt is.
De resultaten zijn aansprekend. Nadere onderzoeksresultaten zie ik graag tegemoet.
Kan met de voorgestelde energiebesparende maatregelen het doel van 30% energie-efficiënter en zuiniger werken bij de gemalen in 2020 worden bereikt? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn samen met de waterschappen om de tafel te gaan zitten om met een concreet plan te komen om deze maatregelen door te voeren? Zo nee, zijn daar meer maatregelen voor nodig?
Ik ben daar zeker toe bereid.
Sinds 2008 zijn alle waterschappen voor het zuiveringbeheer toegetreden tot het energieconvenant «Meerjarenafspraak energie-efficiency 2001–2020». Vanuit de Unie van Waterschappen is voorgesteld om ook bemaling van de waterschappen hierin mee te nemen. De gehele bedrijfsvoering van de waterschappen wordt hierdoor in de convenantaanpak meegenomen. Bemaling maakt ongeveer 10 procent van het energiegebruik binnen de waterschappen uit. Met de Unie van Waterschappen zal ik het gesprek aangaan om te onderzoeken in hoeverre bemaling hieraan kan worden toegevoegd.
Deelt u de mening dat de voorgestelde energiebesparende maatregelen voor waterschappen het energieverbruik voor verscheidene gemalen kan reduceren met 20%?
De onderzoeken geven aanleiding tot nader onderzoek en vervolgoverleg, echter zijn de huidige onderzoeken te beperkt geweest om deze vraag te kunnen beantwoorden. Daarnaast is de onderzoeksperiode bij de gemalen beperkt geweest.
Weet u wat de totale kosten en baten zouden zijn het doorvoeren van de voorgestelde maatregelen? Zo niet, bent u bereid dit te laten doorrekenen?
De huidige onderzoeken hadden een beperkte opzet. De eerste bevindingen zijn echter interessant.
Kunt u toelichten wie er zullen profiteren en wie de kosten moeten dekken indien er energiebesparende maatregelen voor de gemalen worden toepast en energienota’s voor de Nederlandse gemalen en waterschappen lager zullen zijn?
De duurzame investeringen die waterschappen doen, verdienen zich doorgaans in 7 – 10 jaar terug. De voordelen vertalen zich in de belastingtarieven van de waterschappen.
Mogelijke fraude bij de productie van de motor van de F-35 |
|
Wassila Hachchi (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Jet-engine maker Pratt & Whitney accuses titanium supplier of fraud»?1
Het F-35 Joint Program Office (JPO) heeft Defensie op de hoogte gesteld. Signalen in het kwaliteitscontrolesysteem van motorfabrikant Pratt & Whitney hebben het vermoeden gewekt dat er sprake kan zijn van fraude in de titaniumvoorziening door een onderleverancier. Pratt & Whitney heeft vervolgens het vermoeden gemeld aan de Amerikaanse autoriteiten die een onderzoek hebben ingesteld. Pratt & Whitney heeft zelf ook een onderzoek ingesteld en vervangt de onderdelen die van dat titanium zijn gemaakt.
Kunt u bevestigen dat er in de motor van de F-35 illegaal verkregen titanium uit Rusland is verwerkt?
Ik kan daarover op dit moment geen uitspraken doen omdat de Amerikaanse autoriteiten onderzoek doen. Pratt & Whitney heeft de onderdelen waarin het titanium is verwerkt intussen geïdentificeerd. Deze worden vervangen.
Heeft u reeds contact gezocht met Lockheed Martin en/of met de betrokken Amerikaanse overheidsinstanties om te verifiëren of er wel of niet illegaal verkregen titanium uit Rusland is verwerkt in de motor van de F-35? Zo ja, wat heeft dat opgeleverd? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Het JPO heeft Defensie geïnformeerd en zal haar van nadere ontwikkelingen op de hoogte houden.
Gezien het feit dat de oorsprong van de onderdelen van de motor van de F-35 ter discussie staat en er melding wordt gemaakt van eventuele fraude, kunt u uitsluiten dat er wordt gefraudeerd in de ontwikkeling, testfase, productie en levering van (onderdelen van) de F-35?
Bij de productie van vliegtuigen zijn altijd kwaliteitscontrolesystemen van kracht die tot doel hebben de veiligheid te waarborgen. Voor de F-35 is dat niet anders. In dit geval heeft het kwaliteitscontrolesysteem van motorfabrikant Pratt & Whitney de mogelijke fraude in de titaniumvoorziening door een onderleverancier aan het licht gebracht. Zolang naar deze zaak nog onderzoek wordt verricht, kan ik niets uitsluiten. Pratt & Whitney neemt de zaak hoog op, maar heeft vastgesteld dat de veiligheid niet in het geding is geweest.
Kunt u uitsluiten dat de veiligheid van de F-35 in het geding komt door het mogelijk gebruik van grondstoffen waarvan zowel de kwaliteit als de oorsprong ter discussie staan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid u er voor in te zetten om te voorkomen dat de F-35 wordt geproduceerd met grondstoffen waarvan de kwaliteit en oorsprong ter discussie staan? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft het belang hiervan reeds bij het JPO aan de orde gesteld. De leveranciers, primair verantwoordelijk, en het JPO tonen die bereidheid eveneens. Dit blijkt uit het onderzoek dat wordt uitgevoerd en ook de vervanging van desbetreffende onderdelen door Pratt & Whitney.
Welke actie gaat u ondernemen om er voor te zorgen dat de productie van de F-35 op legale en veilige wijze zal plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van de rechtszaak tegen A&P Alloys?
Ja, ik zal de Kamer daarover informeren.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ziek personeelslid vliegbasis Twenthe kreeg 100.000 euro schadevergoeding»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Klopt het dat de schadevergoeding aan de betreffende zieke werknemer is uitgekeerd na een juridische strijd van 14 jaar, onder de voorwaarde dat zou worden afgezien van verdere juridische stappen?
Deze oud-medewerker heeft, naast de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, inderdaad een schadevergoeding van € 100.000 ontvangen vanwege verrichte werkzaamheden waarbij chromaten en organische oplosmiddelen werden gebruikt en nagelaten werd afdoende veiligheidsmaatregelen te nemen.
De aansprakelijkstelling is op 10 mei 1999 ingediend en op 31 januari 2000 aangevuld. Defensie heeft de aansprakelijkheid op 6 december 2001 erkend. Daarna is overleg gevoerd over de aard en omvang van de schade. Aangezien er geen sprake was van een medische eindsituatie, zijn er diverse medische rapportages tot stand gekomen om inzichtelijk te krijgen wat nu de daadwerkelijke omvang van de schade was. Uiteindelijk zijn partijen vanaf oktober 2006 meer gericht gaan overleggen over een «regeling in der minne». Dit heeft op 1 december 2008 geleid tot een vaststellingsovereenkomst tussen beide partijen. De medische onzekerheid is er debet aan geweest dat het zo lang heeft geduurd voordat partijen tot elkaar zijn gekomen. Tot eind 2007 is betrokkene bij Defensie in dienst gebleven en in de tussenliggende periode zijn verschillende voorschotten op schadevergoeding verstrekt.
In de vaststellingsovereenkomst is zoals te doen gebruikelijk overeengekomen dat partijen «hun bestaande of mogelijke toekomstige geschillen beëindigen». Met klem neem ik afstand van de in het mediabericht gewekte suggestie dat betrokkene een zwijgplicht is opgelegd.
Hebben u en uw voorgangers al eerder/vaker schadevergoedingen uitgekeerd aan werknemers die claimden ziek te zijn geworden van het werken met verf dat het bestanddeel chroom 6 bevat? Zo ja, in hoeveel gevallen en wanneer?
Bij het Dienstencentrum Juridische Dienstverlening is zowel in de lopende zaken als in de archieven nagegaan in welke zaken Defensie aansprakelijk is gesteld voor een aandoening die veroorzaakt wordt door chroom VI. Tot voor kort werden zaken niet op de term chroom VI of chroomhoudende verf geregistreerd. Daarom is gezocht op OPS/CTE, beter bekend als schildersziekte. Uit het systeem, dat terug gaat tot (de lopende zaken in) 2004, kwamen veertien zaken naar voren.
In deze dossiers wordt gesteld dat de (oud-)medewerkers hebben gewerkt met bepaalde (oplos)middelen, waardoor de aandoening is ontstaan. Het aansprakelijkheidsonderzoek is gericht op de blootstelling aan de bestanddelen/oplosmiddelen in het algemeen en niet specifiek op chromaten en de eventuele gevolgen daarvan. In zes van de veertien zaken wordt op enig moment tevens melding gemaakt van chromaten, waaronder chroom VI. In vijf van de zes zaken heeft Defensie de aansprakelijkheid erkend. Dit vond plaats tussen 1999 en 2011. Bij geen van deze gevallen is aansprakelijkheid voor gezondheidsschade ten gevolge van enkel één bestanddeel in verf of andere (vloei)stoffen waarmee is gewerkt, dus ook niet enkel voor chroom VI. In één geval is een causaal verband betwist en is de zaak tot op heden aangehouden. Een schikking is gebruikelijk als niet uit te sluiten is dat er geen causaal verband is tussen de blootstelling aan bestanddelen/oplosmiddelen en de gezondheidsschade. Beide partijen hebben dan belang bij een schikking om zo langdurige juridische procedures te voorkomen.
Het is niet uit te sluiten dat er verder in het verleden nog zaken zijn behandeld waarin personeel is blootgesteld aan chroom VI. Ook is niet uit te sluiten dat er zaken niet in het systeem zijn teruggevonden, omdat tot voor kort niet op de term chroom VI of chroomhoudende verf werd geregistreerd.
Waarom heeft u het niet nodig geacht de Kamer te informeren dat er reeds schadevergoedingen zijn uitgekeerd vanwege gezondheidsklachten?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3, zijn er geen gevallen bekend van schadevergoeding specifiek in relatie tot het gebruik van chroom VI.
Waarom heeft de (kennelijke) erkenning van gezondheidsschade via een schadevergoeding niet eerder geleid tot een uitgebreid onderzoek onder alle medewerkers?
Individuele gevallen van erkenning van gezondheidsschade leiden niet automatisch tot een uitgebreid onderzoek onder alle medewerkers. In dit specifieke geval was er al eerder uitgebreid onderzoek gedaan. Daarover is de Kamer in 1998 (Kamerstuk 26 200 X, nr. 5) en 2001 (Kamerstuk 28 000 X, nr. 18) geïnformeerd.
Ook het betrokken luchtmachtpersoneel is hierover geïnformeerd. Er is een telefonisch meldpunt bij de Arbodienst ingesteld waar personeel dat in de loop der jaren met chromaatstof in aanraking is geweest, zich kon laten registreren. Ook stelde Defensie de medewerkers in de gelegenheid zich te wenden tot de arbocoördinatoren en de bedrijfsartsen van de onderdelen.
Bent u bereid om alsnog een breed en onafhankelijk onderzoek te starten onder alle medewerkers van Defensie die kampen met of vrezen voor gezondheidsklachten als gevolg van blootstelling aan chroom 6?
Ja. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 18 september jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 4), heb ik inmiddels besloten het onderzoek uit te breiden naar alle defensielocaties waar met chroomhoudende verven of primers werd of wordt gewerkt. Defensie heeft hiertoe onafhankelijke instanties ingeschakeld om het onderzoek uit te voeren. Dit betreft de GGD voor het onderzoek naar de huidige veiligheid en het RIVM voor het historisch onderzoek.
Het bericht “Nederland weigert eigen tolk asiel” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nederland weigert eigen tolk asiel»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Klopt het dat Abdul Ghafoor Ahmadzai tolk is geweest in Nederlandse dienst in Uruzgan?
Betrokkene heeft voor de Nederlandse militaire missie in Uruzgan tolkwerkzaamheden verricht. Het is Nederlands beleid om tolken die werkzaam zijn voor een militaire missie, niet in beeld te brengen. Indien betrokkene tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden door de BBC herkenbaar in beeld is gebracht, is dat ongelukkig.
Wat is uw reactie op het feit dat Ahmadzai tijdens zijn werkzaamheden in Uruzgan in een BBC reportage herkenbaar in beeld is gebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de asielaanvraag van Ahmadzai in Noorwegen is afgewezen? Betekent dit dat hij bij terugkeer naar Noorwegen zal worden uitgezet naar Afghanistan?
Als uw Kamer bekend, ben ik terughoudend met het verstrekken van informatie over een individuele zaak. In deze situatie heeft betrokkene er zelf voor gekozen om zijn verhaal te doen in de krant. In dit specifieke geval verwijs ik uw Kamer naar de rechterlijke uitspraak van 6 augustus jl. die bij het krantenartikel was gevoegd. Hierin onderschrijft de rechter het standpunt van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat Noorwegen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Betrokkene heeft zijn volledige asielrelaas kunnen vertellen aan de Noorse autoriteiten. Daarnaast mag er volgens de rechter op worden vertrouwd dat de Noorse autoriteiten op basis van het volledige asielrelaas van betrokkene hebben beoordeeld of hij gevaar loopt bij terugkeer naar Afghanistan. Dat betrokkene niet voor Noorwegen tolkwerkzaamheden heeft verricht, doet geen afbreuk aan het vertrouwen dat in de Noorse autoriteiten mag worden gesteld. Het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden zoals dat geldt voor Nederland, vormen immers ook voor Noorwegen het primaire toetsingskader voor de beoordeling van de asielaanvraag.
Noorwegen is na de beoordeling van de asielaanvraag tot de conclusie gekomen dat er geen gronden zijn om aan te nemen dat betrokkene te vrezen heeft voor vervolging of onmenselijke behandeling. Na het doorlopen van een volledige asielprocedure in Noorwegen van 2011 tot eind 2013, heeft betrokkene nog een asielverzoek ingediend in Duitsland. In derde instantie heeft betrokkene zich voor bescherming tot Nederland gewend. Er waren in dit geval voor Nederland geen bijzondere individuele omstandigheden die noopten om – in afwijking van de hoofdregel van de Dublinverordening – de verantwoordelijkheid voor de asielbeoordeling over te nemen en de beoordeling van het volledige asielrelaas door de Noorse autoriteiten, over te doen. Het enkele feit dat iemand een beperkte periode voor een Nederlandse missie heeft gewerkt, is onvoldoende om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielaanvraag over te nemen. Gezien het vorenstaande mag er immers vanuit worden gegaan dat Nederland na een inhoudelijke beoordeling tot een zelfde uitkomst zou zijn gekomen als Noorwegen.
Hoe verhoudt uw uitspraak «Mensen die in levensgevaar verkeren omdat zij voor de Nederlandse missie gewerkt hebben, moeten op steun kunnen rekenen»2 zich tot het feit dat de asielaanvraag van Ahmadzai is afgewezen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is er in het geval van Ahmadzai niet voor gekozen een uitzondering te maken op de Dublinverordening op basis van «bijzondere, individuele omstandigheden»?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u geactualiseerde informatie verschaffen over hoe het staat met de afhandeling van de bredere problematiek inzake Afghaanse tolken?3
De Minister van Defensie heeft in haar brief4 van 2 juni jl. laten weten individuele gesprekken te voeren met een groep van 25 tolken Afghaans, die als Nederlands militair zijn ingezet tijdens de ISAF-missie en aan deze missie gezondheidsklachten hebben overgehouden. Met al deze tolken is inmiddels individueel gesproken. Mede op grond van deze gesprekken is het Ministerie van Defensie in juli 2014 gestart met herstelbetalingen aan deze tolken. De laatste betalingen zijn voor eind oktober 2014 voorzien. Deze herstelbetalingen houden verband met de geconstateerde rechtspositionele tekortkomingen zoals beschreven in de brief5 van de Minister van Defensie van 20 juni jl. Het Ministerie van Defensie blijft in gesprek met deze tolken en werkt aan oplossingen voor de gezondheidsklachten die spelen bij deze groep. Voor de behandeling van de gezondheidsklachten worden de tolken intensief begeleid door het Dienstencentrum Re-integratie en het ABP.
Als een lokale Afghaanse tolk die voor een Nederlandse missie werkte, om die reden, een beroep doet op asielbescherming door Nederland, geldt het kader zoals beschreven in de antwoorden van 24 juni 2013 van de ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken op de Kamervragen waaraan u refereert in vraag 5 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2681).
Het uitgangspunt van het Nederlandse asielbeleid is dat er geen asielverzoek op de diplomatieke post kan worden ingediend. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de vreemdeling zich in een acute noodsituatie bevindt en banden met Nederland heeft, kan in het land van herkomst bij de Nederlandse autoriteiten om asielbescherming in Nederland worden gevraagd. Vanuit een verantwoordelijkheid jegens deze lokale Afghaanse tolken, is daarom een afspraak gemaakt tussen de betrokken ministeries voor de behandeling van individuele verzoeken om asielbescherming van deze groep. Ambtelijke vertegenwoordigers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) of van Defensie kunnen een asielverzoek van een lokale Afghaanse tolk per brief voorleggen aan de IND. In deze brief wordt onder meer ingegaan op de werkzaamheden van betrokkene, de problemen en dreiging waar hij mee te maken heeft, tegen de achtergrond van de actuele situatie in Afghanistan. Indien de IND op basis hiervan besluit dat er voldoende grond is om een asielaanvraag in behandeling te nemen, verleent BZ een inreisvisum. Betrokkene kan vervolgens een asielaanvraag in Nederland indienen. Het gaat hierbij niet om een collectieve regeling, de asielaanvragen worden op individuele basis beoordeeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat Ahmadzai naar Noorwegen wordt uitgezet?
De overdracht naar Noorwegen heeft nog niet plaatsgevonden.
Het bericht dat de beoogde Venezolaanse consul generaal voor Aruba, Hugo Carvajal, is vrijgelaten |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Aruba ontsnapt aan Venezolaanse inval»?1
Ik heb van het bericht kennis genomen.
Klopt het dat de Arubaanse kustwacht zondag 27 juli jl. alarm heeft geslagen over vier Venezolaanse oorlogsschepen die de kust naderden en dat er dreigementen zijn geuit vanuit Venezuela?2
De Kustwacht in het Caribisch Gebied heeft zondag 27 juli jl. voor de kust van Curaçao en Aruba, buiten de territoriale wateren, Venezolaanse marineschepen gesignaleerd. De eenheden waren in transit van Maracaibo naar hun thuishaven Porte Cabello. Dit is een gangbare route. Er zijn geen militaire bedreigingen geuit.
Hoe beoordeelt u in dit verband de uitspraak van de Venezolaanse president Nicolas Maduro: «We hadden een plan klaarliggen dat de spanning in Latijns-Amerika zou laten escaleren» en «niets te schuwen» om Hugo Carvajal vrij te krijgen?3
Ik heb van deze uitspraak uit de media kennis genomen.
Is met het besluit om Hugo Carvajal diplomatieke immuniteit te verlenen een regionaal conflict voorkomen?
Op grond van internationaal recht (Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963) geniet de heer Carvajal Barrios immuniteit. De conclusie over de immuniteit van de heer Carvajal Barrios is uitsluitend hierop gebaseerd in het licht van de feitelijke omstandigheden en de daaruit voortvloeiende internationale rechten en verplichtingen.
Klopt het dat via artikel 11 van de Venezolaanse grondwet inzake het grondgebied van Venezuela een verwijzing naar de exclusieve economische zone is opgenomen waarop, onder het geldend internationaal recht, aanspraak kan worden gemaakt tot maximaal 200 zeemijlen uit de kust?4
Het Koninkrijk en Venezuela hebben de zeegrenzen vastgesteld in een verdrag (Grensverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Venezuela van 31 maart 1978). Deze zeegrenzen vormen de grenzen van de territoriale zeeën, de continentale platten, de exclusieve economische zones of enige andere zeegebieden met inbegrip van de daaronder gelegen zeebodem en ondergrond die de partijen, in overeenstemming met het internationale recht, hebben ingesteld of zouden kunnen instellen. Deze regeling heeft voorrang op het nationaal recht van zowel het Koninkrijk als Venezuela.
In hoeverre vormt deze aanspraak een bedreiging voor de soevereiniteit van het Koninkrijk der Nederlanden, gezien het feit dat het grondgebied van zowel Aruba, Bonaire als Curaçao binnen die exclusieve economische zone vallen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke acties onderneemt u om de mogelijke dreiging vanuit Venezuela voor het Koninkrijk der Nederland het hoofd te bieden?
Er is geen aanleiding voor acties.
In hoeverre heeft de mogelijke dreiging vanuit Venezuela voor het Koninkrijk der Nederlanden een rol gespeeld bij het besluit om Hugo Carvajal diplomatieke immuniteit te verlenen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de reden dat u heeft besloten Hugo Carvajal diplomatieke immuniteit te verlenen? Heeft u bij dit besluit eerdere uitspraken van de rechter op Aruba meegewogen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het besluit om Hugo Carvajal diplomatieke immuniteit te verlenen zich tot uw eerdere uitspraken dat een verzoek tot goedkeuring niet aan de orde is?5
In antwoord op de vragen van de leden De Roon en Helder (PVV) over de benoeming van de Venezolaanse Consul in Aruba (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1215) heb ik aangegeven dat op dat moment een verzoek van Venezuela om een nieuwe Venezolaanse consul-generaal op Aruba te plaatsen niet aan de orde was. Via de geëigende diplomatieke kanalen (ambassade van het Koninkrijk te Caracas of diplomatieke vertegenwoordiging te Den Haag) was geen verzoek ontvangen.
In dezelfde periode heeft de Directie Buitenlandse Betrekkingen van Aruba een nota ontvangen van Venezuela waarin de heer Carvajal Barrios wordt aangewezen als consul-generaal van de Bolivariaanse Republiek Venezuela op Aruba. Vanwege deze onvolkomenheid in de betrachte procedure is deze nota niet aangemerkt als een benoemingsbrevet of soortgelijke akte als bedoeld in artikel 11 van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963. Na juridische duiding van de feitelijke situatie en de nota op 27 juli 2014 ben ik tot de conclusie gekomen dat Venezuela er, onder deze omstandigheden, op mocht vertrouwen dat de heer Carvajal Barrios voorlopig, in afwachting van de verlening of de weigering van het exequatur, tot de werkzaamheden van consul-generaal was toegelaten. Hij genoot derhalve de immuniteiten die voortvloeien uit de functie van consul-generaal.
In hoeverre is uw besluit om Hugo Carvajal diplomatieke immuniteit te verlenen afgestemd met de bevoegde instanties van de Verenigde Staten?
Het betreft een autonoom besluit van mij dat niet is afgestemd met de VS.
In hoeverre hebben economische belangen voor Nederland een rol gespeeld bij het besluit om Hugo Carvajal diplomatieke immuniteit te verlenen, gezien het feit dat diverse Nederlandse bedrijven in Venezuela actief zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat voor het verlenen van diplomatieke immuniteit op basis van artikel 13 van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen het noodzakelijk is dat er een aanvraag ligt voor goedkeuring van een nieuwe consul-generaal en dat expliciet goedkeuring gegeven moet worden aan de nieuwe consul-generaal om, in afwachting van de verlening van de exequatur, over te gaan tot uitoefening van zijn werkzaamheden?
Op grond van artikel 13 van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963 kan, in afwachting van de verlening (of weigering) van het exequatur, het hoofd van een consulaire post voorlopig tot de uitoefening van zijn werkzaamheden worden toegelaten. In dit geval zijn de bepalingen van dit verdrag van toepassing. In een nota van het consulaat-generaal van de Bolivariaanse Republiek Venezuela op Aruba aan de Directie Buitenlandse Betrekkingen van Aruba, aldaar ontvangen op 12 februari 2014, is de heer Carvajal Barrios aangewezen als consul-generaal van de Bolivariaanse Republiek Venezuela op Aruba. Deze nota is niet via de geëigende diplomatieke kanalen ontvangen. Vanwege deze onvolkomenheid in de betrachte procedure is deze nota niet aangemerkt als een benoemingsbrevet of soortgelijke akte als bedoeld in artikel 11 van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963. Artikel 13 van het verdrag vereist echter niet dat er voor de voorlopige toelating van hoofden van consulaire posten expliciet goedkeuring dient te worden gegeven. Na juridische duiding van de feitelijke situatie en de nota op 27 juli 2014 ben ik tot de conclusie gekomen dat Venezuela er op mocht vertrouwen dat de heer Carvajal Barrios voorlopig, in afwachting van de verlening of de weigering van het exequatur, tot de werkzaamheden van consul-generaal was toegelaten. Hij genoot derhalve de immuniteiten die voortvloeien uit de functie van consul-generaal.
Kunt u precies aangeven wanneer de aanvraag is binnengekomen van Venezuela voor een nieuwe consul-generaal op Aruba en wanneer de aanvraag is goedgekeurd?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u toelichten waaruit blijkt dat Hugo Carvajal, in afwachting van de verlening van de exequatur, was toegelaten tot de uitoefening van zijn werkzaamheden? Is er schriftelijk bewijs van de toelating?
Zie antwoord vraag 13.
Op basis van welke informatie en met welke redenen heeft u Hugo Carvajal persona non grata verklaard?
Op grond van artikel 23 van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963 mag het Koninkrijk te allen tijde de zendstaat ervan in kennis stellen dat een consulaire ambtenaar persona non grata is. In artikel 23, vierde lid, van het verdrag is bepaald dat het Koninkrijk niet verplicht is redenen te verschaffen voor het verklaren tot persona non grata. In dit geval zijn er ook geen redenen gegeven aan de zendstaat.
Klopt het dat met het tot persona non grata verklaren van Hugo Carvajal ook het verlenen van de exequatur is afgewezen? Zo ja, in hoeverre is artikel 13 dan van toepassing in deze kwestie?
Door het nemen van de beslissing om de heer Carvajal Barrios persona non grata te verklaren is duidelijk dat hij niet langer welkom is in het Koninkrijk en het Koninkrijk hem dus nimmer een exequatur zal verlenen. De heer Carvajal Barrios genoot op grond van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963 de immuniteit van een consul-generaal tot het moment dat hij het grondgebied van het Koninkrijk had verlaten.
Het bericht: ‘Aruba boos over trage benoeming Raad van State’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Wassila Hachchi (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herkent u het bericht: «Aruba boos over trage benoeming Raad van State»?1
Ja.
Waarom is de vertegenwoordiging van Aruba in de Raad van State nog niet tot stand gekomen, terwijl het land daar zo zeer aan hecht? Klopt het dat de benoeming afgelopen vrijdag door de Ministerraad zou worden goedgekeurd maar dat de benoeming alsnog van de agenda is afgevoerd? Zo ja, wat was daarvan de reden?
Krachtens artikel 26 van het Reglement van orde voor de Ministerraad bestaat ten aanzien van hetgeen ter vergadering wordt besproken of geschiedt, een geheimhoudingsplicht.
Dit geldt ook voor voordrachten voor benoemingen waarmee de (Rijks)Ministerraad moet instemmen. In casu betreft het een voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot benoeming als staatsraad. Deze benoeming geschiedt op grond van artikel 13 van het Statuut voor het Koninkrijk in overeenstemming met de regering van Aruba. Dat betekent dus dat de Minister van BZK een voordracht moet doen waar de regering van Aruba het mee eens is; het betekent niet dat de voorkeur van de Arubaanse regering direct of automatisch tot benoeming moet leiden. Op het moment dat er benoeming heeft plaatsgevonden in de (Rijks)Ministerraad wordt daar mededeling over gedaan.
Wanneer verwacht u dat Aruba wel weer zal zijn vertegenwoordigd in de Raad van State?
Zie antwoord vraag 2.
De onduidelijke antwoorden van de regering inzake de hongerstaking van de minister-president van Aruba |
|
Wassila Hachchi (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA), Sybrand van Haersma Buma (CDA), Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u nader aangeven wat u precies heeft gedaan om te voorkomen dat het conflict met Aruba is gaan escaleren?1
Het kabinet heeft altijd de inzet gehad tot gezamenlijke afspraken te komen opdat er voor het land Aruba een realistische begroting 2014 zou kunnen worden vastgesteld. Zie beantwoording eerdere vragen voor een uitgebreid feitenrelaas.
Op 3 juli zijn met de Minister-President van Aruba afspraken gemaakt, neergelegd in een gezamenlijke persverklaring over het uitvoeren van een onafhankelijk onderzoek door het secretariaat van het College Financieel Toezicht (Cft). In die verklaring is onder punt 3 het volgende opgenomen: «Op verzoek van Aruba en Nederland wordt dit onderzoek uitgevoerd in de vorm van een onafhankelijk secretariaatsrapport van een team bestaande uit deskundigen met ervaring in met overeenkomstige taken belaste organen in Koninkrijksverband».
Er is maar één met overeenkomstige taken belast orgaan in Koninkrijksverband, dus de tekst is op zich al helder. Uit de communicatie tussen de regering van Aruba en de Nederlandse regering was bovendien helder dat de tekst duidde op een team bestaande uit deskundigen van het Cft. Met het oog op het proces van het vinden van een acute oplossing, acht ik het niet dienstig die communicatie nu publiek te maken. Ik ben desgevraagd bereid om dit vertrouwelijk met uw Kamer te delen.
Heeft u met Minister-President Eman expliciet afgesproken dat het College financieel toezicht (Cft) het onderzoek zou uitvoeren? Kunt u notulen, of andere documenten die dit ophelderen, eventueel vertrouwelijk, aan de Kamer ter kennis brengen? Deelt u de mening dat de formulering uit de persverklaring de mogelijkheid openlaat dat anderen dan de huidige leden van het Cft met het onderzoek belast zouden worden?
Zie antwoord vraag 1.
Welke oplossing voor de ontstane situatie heeft u nu voor ogen en welke acties gaat u ondernemen om die oplossing te bereiken?
Het is in het belang van de bevolking van Aruba én van het Koninkrijk dat het onderzoek ingevolge het koninklijk besluit wordt afgerond, opdat kan worden zeker gesteld dat Aruba niet afkoerst op een onhoudbare situatie. Binnen zes weken zal het definitieve eindrapport verschijnen. Dat bevat in ieder geval: de uiteenzetting of de ramingen in de begroting realistisch zijn; de meerjarige gevolgen van de begroting voor het begrotings- of financieringstekort respectievelijk -overschot en de staatsschuld; en de cijfermatige weergave van de verhouding van deze meerjarige tekorten respectievelijk overschotten en de staatsschuld ten opzichte van in het Koninkrijk en internationaal gehanteerde criteria van houdbare overheidsfinanciën en terugbetalingscapaciteit. Dit onafhankelijke onderzoek kan ook de tijdige totstandkoming van de begroting 2015 en de meerjarenraming bevorderen.
Gezien de acute situatie heb ik nu aan de gouverneur in zijn rol als opdrachtgever gevraagd of de onderzoekers zouden kunnen komen met een zeer snel tussenrapport, een quick scan. Ik verwacht die binnen enkele dagen. Er is intensief contact met de gouverneur; het proces is verder niet gediend met nadere mededelingen.
Hoe denkt u erover om een mediator in deze situatie in te schakelen, met bestuurlijke ervaring met Aruba, maar met voldoende distantie van de huidige kwestie en de dagelijkse politiek, gezien de impasse die lijkt te zijn ontstaan tussen Aruba en Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de Raad van State, als onafhankelijke deskundige partij, te vragen om een uitspraak te doen over de rechtmatigheid van de besluitvorming van de Rijksministerraad en daarmee, of er in lijn met het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden is gehandeld, nu er op dit moment kennelijk een verschil van mening bestaat tussen de Arubaanse regering en de Nederlandse regering ten aanzien van de vraag of door de Rijksministerraad rechtmatig gehandeld is in deze zaak?
Neen. Het koninklijk besluit is op rechtmatige wijze tot stand gekomen. Zie ook eerder gegeven antwoorden van dinsdag 15 juli 2015, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2540.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het voornemen van de marineleiding om tweedehands helikopters aan te schaffen |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Wassila Hachchi (D66), Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Marineleiding wil ruilheli’s kopen»?1
De kop boven het bericht is niet juist. De uitspraken in De Telegraaf van 11 juli jl. zijn gedaan door de voorzitter van de Koninklijke Vereniging van Marineofficieren. Hij maakt geen deel uit van de marineleiding. De marineleiding heeft geen uitspraken gedaan over de aanschaf van helikopters.
Klopt dit bericht? Is de marine inderdaad voornemens tweedehands helikopters aan te schaffen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre past het voornemen van de marineleiding binnen de oplossing voor het probleem van een structureel tekort aan helikoptercapaciteit?
Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 27 juni jl. over de voortgang van het NH-90 project (Kamerstuk 2014Z12237), worden compenserende maatregelen uitgewerkt om het capaciteitstekort te verminderen dat door de corrosie- en slijtageproblematiek op korte tot middellange termijn wordt veroorzaakt. Daarbij wordt op de eerste plaats gedacht aan het langer aanhouden van de eigen Cougar-helikopters en bijvoorbeeld de inzet van helikopters van andere landen als boordhelikopter vanaf Nederlandse schepen.
Is het voornemen van de marineleiding kabinetsbeleid?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
Is de aanschaf van tweedehands helikopters het plan B voor de helikoptercapaciteit van de krijgsmacht, indien zal blijken dat de laatste zeven Nederlandse NH90-helikopters niet worden afgenomen?
Zoals ik heb gemeld in het algemeen overleg over de NH-90 op 2 juli jl., is alles erop gericht om de huidige problemen samen met NAHEMA en de fabrikant op te lossen.
Met welke middelen wordt de aanschaf van deze tweedehands helikopters gefinancierd?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
In hoeverre is de aanschaf van tweedehands helikopters een oplossing voor het probleem van de opleiding van vliegers?
De aanschaf van tweedehands helikopters is geen oplossing voor de opleiding van vliegers. De vliegers worden opgeleid voor een specifiek helikoptertype. Zij moeten bevoegd raken en blijven om op een bepaald luchtvaartuig te mogen vliegen en dat is niet mogelijk met een vervangend type.
Kunt u inzichtelijk maken welke risico’s er zijn verbonden aan de aanschaf van tweedehands helikopters en welke maatregelen daarom worden genomen?
Er is geen sprake van de aanschaf van een ander helikoptertype.