Het bericht 'Klikken over uitkeringsfraude? Dat kan in steeds meer gemeenten, maar ook kritiek neemt toe' |
|
Michiel van Nispen , Bart van Kent |
|
Nobel , van Weel |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag waarin de kliklijn voor uitkeringsfraude van verschillende gemeenten centraal staat?1
We hebben in Nederland een goed vangnet van sociale zekerheden. Daar kan iedereen op rekenen. We moeten mensen met vertrouwen tegemoet treden: ervan uitgaan dat mensen een uitkering aanvragen omdat zij die nodig hebben. Tegelijk blijven we alert op misbruik en treden we er passend tegen op. Handhaving is daarbij een kerntaak die van belang is voor het maatschappelijk draagvlak van de sociale zekerheid.
Gemeenten mogen deels hun eigen handhavingsbeleid invullen. Zij bepalen dus zelf of een meldpunt wenselijk is en beoordelen ook zelf of het een doelmatig instrument is. Ik moedig het oprichten van meldpunten door gemeenten niet actief aan, maar zie wel dat gemeenten er veel belangrijke signalen uit kunnen halen, net als uit meldingen van bijvoorbeeld het Inlichtingenbureau.
Het kan gebeuren dat melding binnenkomt over iemand terwijl deze niets verkeerds heeft gedaan. Als diegene te maken krijgt met een onderzoek, kan dat als vervelend ervaren worden. Het is belangrijk om te benadrukken dat gemeenten na een melding bezien of de melding onderzoekswaardig is. Als dit het geval is, start de gemeente een onderzoek op, waarbij er altijd een mogelijkheid is voor hoor- en wederhoor. Uit dit onderzoek blijkt vervolgens of er sprake is van een overtreding. Zo ja, dan zal de gemeente beoordelen of sprake is van een vergissing of van daadwerkelijk misbruik en of er wel of geen sanctie volgt. Natuurlijk kan uiteindelijk ook blijken dat er niets aan de hand is geweest. Dan volgen uiteraard geen maatregelen voor de betrokkene. Mocht de gemeente constateren dat er wel sprake is van een overtreding en overgaan tot het wel opleggen van een sanctie, dan geldt al op grond van de huidige wet- en regelgeving dat er rechtswaarborgen in acht moeten worden genomen. De in ontwikkeling zijnde handhavingsregelgeving gaat daarbij nog meer mogelijkheden bieden om passend met nog meer oog voor de mens te reageren op overtredingen.
Welke andere vergelijkbare meldpunten zijn er binnen overheids- en gemeentelijke instanties? Is daar sprake van vergelijkbare kritiek en negatieve effecten?
Een meldpunt dient als middel om informatie te stroomlijnen voor een bestuursorgaan. Ieder bestuursorgaan heeft de wettelijke plicht om bereikbaar te zijn voor vragen van mensen. Het kan dan handig zijn voor bestuursorganen om, door middel van dergelijke meldpunten, de informatiestromen zoveel mogelijk gericht binnen te laten komen.
Door dit te centraliseren is de ervaring dat informatie betrouwbaarder is, bijvoorbeeld omdat er een standaardformulier ingevuld moet worden. UWV, SVB en gemeenten geven aan dat iedere melding die via een meldpunt binnenkomt zorgvuldig wordt geverifieerd alvorens er een inhoudelijk onderzoek plaatsvindt. Niet iedere melding wordt onderzoekswaardig bevonden. Vervolgens wordt afgewogen welke toezichtsbevoegdheden toegepast worden in een bepaalde situatie, waarbij de privacy van de betrokkene wordt afgewogen.
Binnen overheids- en gemeentelijke instanties zijn er talloze vergelijkbare meldpunten. Meld Misdaad Anoniem is één van de bekendste meldpunten van de overheid. Daarnaast heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) een meldpunt voor mensen om te melden dat werkgevers zich niet aan wet- en regelgeving houden op het gebied van veiligheid en goed werkgeverschap. De Belastingdienst heeft een meldpunt voor vermoedens van belastingmisbruik en/oneigenlijk gebruik en de FIOD voor vermoedens van financiële misbruik en/of oneigenlijk gebruik. Ter voorkoming en bestrijding van ondermijnende criminaliteit hebben het Ministerie van J&V en de politie een campagne over alert zijn op georganiseerde criminaliteit.2 Gemeenten kennen velerlei meldpunten, bijvoorbeeld voor geluidsoverlast, overlast van bedrijven, woonoverlast, discriminatie, ongediertebestrijding, zorgwekkend gedrag en onrechtmatigheden met uitkeringen.
Specifiek op het gebied van uitkeringen heeft UWV een Centraal Meldpunt Fraude waar melding kan worden gedaan van een vermoeden van misbruik door personen of organisaties. Meldingen die UWV op deze manier ontvangt, bevatten informatie over mogelijke overtredingen die via andere controles onopgemerkt zouden blijven en zijn daarom een belangrijke aanvulling. De SVB geeft aan dat zij de meeste signalen van mogelijke onregelmatigheden zelf genereert. Een beperkter aantal signalen komt binnen via het eigen meldpunt of wordt gedeeld door andere overheidsinstanties. Ook wordt nadrukkelijk ingezet op preventie en vereenvoudiging van regelgeving om onrechtmatigheden in de eerste plaats te voorkomen of zoveel als mogelijk te minimaliseren.
Er is bij mijn weten geen brede ervaring dat het hebben van een meldpunt de werking heeft dat mensen elkaar met meer wantrouwen of minder vertrouwen tegemoet treden. In de praktijk lijkt het er niet op dat mensen actief op zoek gaan naar signalen van misbruik en/of oneigenlijk gebruik, omdat zij weten van het bestaan van een meldpunt. Mensen zoeken waarschijnlijk pas naar een meldpunt als zij signalen van misbruik zien in hun omgeving.
Hoe weegt u dit in het licht van eerdere uitspraken van Beate Volker, hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, die aangaf dat kliklijnen verwoestend zijn voor het sociale vertrouwen van een samenleving?2
Vanuit de praktijk is er geen aanleiding om aan te nemen dat het gebruik van of instellen van een meldpunt op dit gebied leidt tot meer wantrouwen of vermindering van vertrouwen in de samenleving. Meldpunten voor burgers zijn bedoeld om mogelijke onrechtmatigheden te kunnen melden. Als iemand zich aan de regels houdt, dan verwacht diegene ook dat medeburgers dat doen. Dit vormt een belangrijk onderdeel voor het draagvlak van de sociale zekerheid.
Hierdoor zorgen we ervoor dat iedereen die dat daadwerkelijk nodig heeft een beroep kan doen op de sociale zekerheid.
Wat is volgens de meest recente wetenschappelijke inzichten de geschatte omvang van de verschillende vormen van horizontale en verticale fraude, waaronder in ieder geval zorgfraude, belastingfraude, faillissementsfraude en uitkeringsfraude?
Elke bewindspersoon kan opdracht geven tot onderzoek naar specifieke fraudefenomenen. Ik beschik niet over een overzicht van recent onderzoek. Er is ook geen eenduidig beeld te geven van de omvang van horizontale en verticale fraude. Het betreft een verzamelterm voor vele fraudevormen. Het zicht op de aard en omvang verschilt sterk per vorm. Doordat de meting van de omvang van fraudefenomenen afhankelijk is van de gebruikte onderzoeksmethoden en gehanteerde definities, lopen de schattingen sterk uiteen. Deze schattingen zijn vaak ook niet actueel. Bovendien wordt niet alle criminaliteit geregistreerd en is een (onbekend) deel van de gepleegde delicten verborgen. Zo zijn bijvoorbeeld over de omvang van verticale fraude, waar de overheid wordt benadeeld, minder gegevens bekend omdat de overheid vaak niet weet dat zij slachtoffer is.
Wetenschappelijk onderzoek dat door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum op aanvraag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt uitgevoerd, wordt openbaar en is raadpleegbaar. Dit geldt bijvoorbeeld voor het onderzoek naar veelplegers van faillissementsfraude dat in 2021 aan uw Kamer is aangeboden. In dit onderzoek wordt ingegaan op enkele schattingen in de wetenschappelijke literatuur voor frauduleuze faillissementen.4 De schattingen lopen uiteen van 10% tot 33%.
Daarnaast werd uw Kamer op 7 december 2023 door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd over de strafrechtelijke prestaties in de bestrijding van fraude over 2021 en 2022.5 Deze tweejaarlijkse fraudemonitor van het Openbaar Ministerie bevat informatie over het aantal verdachten en de instroom en uitstroom van strafzaken van zowel verticale fraude, waarbij de overheid wordt benadeeld, als horizontale fraude, waarbij burgers en bedrijven worden benadeeld.
Wat zijn de kosten van de fraudebestrijding, onderscheiden naar deze zelfde verschillende typen (horizontale en verticale) fraude? Hoe verhoudt dit zich volgens u tot elkaar, is dit in balans?
Fraudebestrijding is geen verdienmodel (en daarmee staat de afweging kosten versus opbrengsten dus ook niet bovenaan). In algemene zin kent het wettelijk kader geen definitie van «fraude» in de sociale zekerheid, en wordt dus niet bijgehouden of geregistreerd of en zo ja, om welk type fraude het gaat.
Gemeenten ontvangen via de algemene uitkering van het Gemeentefonds middelen die zij kunnen inzetten voor handhaving. Deze middelen zijn vrij besteedbaar en worden niet apart geoormerkt. Het is derhalve niet inzichtelijk welke kosten er gepaard gaan met de handhaving door gemeenten.
Wat zijn de geschatte kosten van fraudeonderzoeken voortkomend uit meldpunten, zoals kliklijnen, en wat levert het uiteindelijk op?
De kosten die gemoeid zijn bij onderzoeken naar overtredingen worden niet apart inzichtelijk gemaakt door gemeenten.
Factoren die van invloed zijn op de kosten zijn o.a. het type signaal dat binnenkomt via het meldpunt en de mate van detail in een signaal.
We hebben in Nederland een goed vangnet voor mensen die het (tijdelijk) moeilijk hebben. Dit vangnet betalen we gezamenlijk. We hebben daarbij afspraken gemaakt onder welke omstandigheden en in welke gevallen mensen hier een beroep op kunnen doen. Handhaving in de sociale zekerheid gaat over het zekerstellen dat die afspraken worden nagekomen. Meldpunten voor burgers zijn bedoeld om mogelijke onrechtmatigheden te kunnen melden. Als iemand zich aan de regels houdt, dan verwacht diegene ook dat medeburgers dat doen. Dit vormt een belangrijk onderdeel voor het draagvlak van de sociale zekerheid. Hierdoor zorgen we ervoor dat iedereen die dat daadwerkelijk nodig heeft een beroep kan doen op de sociale zekerheid.
Op welke manier bent u van plan het tegengaan van onterechte fraudevervolgingen op te nemen in het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid?
Het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid gaat niet over (het al dan niet inzetten van) onderzoeksbevoegdheden en het constateren van overtredingen. Met het wetsvoorstel regelen de Minister van SZW en ik nadrukkelijker dat een sanctie enkel en alleen volgt als de overtreding ernstig genoeg is. Een bestuursorgaan moet de aard en ernst van de overtreding, de verwijtbaarheid van de betrokkene en de eigen rol in het ontstaan van de onrechtmatigheid uitdrukkelijk meewegen in de motivering van het sanctiebesluit. Het onderzoek naar een overtreding is dus geen onderdeel van het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid, maar vormt wel een belangrijke schakel in het proces van handhaving en sanctieoplegging. In het onderzoek kan namelijk worden vastgesteld wat er precies is voorgevallen. Daarom is het ook in het bijzonder van belang dat mensen in deze fase gehoord worden.
Mijn beeld is dat sociale rechercheurs en andere opsporingsambtenaren zeer consciëntieus omgaan met hun bevoegdheden in het opsporingsonderzoek. Zij vragen zich regelmatig af of bepaalde stappen gerechtvaardigd zijn of een te zware inbreuk vormen op de privacy. Zij moeten daarbij ook aan veel waarborgen voldoen. Zo is bijvoorbeeld stelselmatige observatie geen toegestaan opsporingsmiddel in de sociale zekerheid, waar dat in strafrechtelijke onderzoeken wel een mogelijkheid is. De wetgever heeft hier dus al blijk gegeven van een bepaalde afweging van zwaarte van de overtreding: hoe zwaarder een potentiële overtreding, hoe meer bevoegdheden opsporingsambtenaren hebben.
Hoe gaat u de negatieve (mentale) effecten van burgers bij onterechte fraudemeldingen via het meldpunt oplossen zoals omschreven door hulpverlener Martine Marijt?
Het kan gebeuren dat over iemand melding gemaakt wordt, die niets verkeerds heeft gedaan. Als diegene te maken krijgt met een onderzoek, kan dat als vervelend ervaren worden. Het is belangrijk om te benadrukken dat gemeenten na een melding bezien of de melding onderzoekswaardig is. Als dit het geval is, start de gemeente een onderzoek op, waarbij indien mogelijk informatie uit meerdere bronnen wordt gebruikt en er altijd een mogelijkheid is voor hoor- en wederhoor. Uit dit onderzoek blijkt vervolgens of er sprake is van een vergissing of van daadwerkelijk misbruik en of er wel of geen sanctie volgt. Natuurlijk kan uiteindelijk ook blijken dat er niets aan de hand is geweest.
Dan volgen uiteraard geen maatregelen voor de betrokkene. Ons uitkerings- en handhavingssysteem voorziet daarbij in voldoende waarborgen dat iemands rechten in acht worden genomen.
Deelt u de constatering van EenVandaag dat de meeste fraudeopsporingen niet via het meldpunt worden verricht, maar via verschillende instanties? Bent u het eens dat hierdoor de meldpunten overbodig zijn en voornamelijk maatschappelijke schade toedienen aan de samenleving?
Er zijn veel verschillende aanleidingen voor handhavingsonderzoeken. Een melding vanuit de samenleving is een ingang, maar ook meldingen vanuit andere organisaties of informatie vanuit de organisatie zelf. Signalen uit de organisatie kunnen bijvoorbeeld komen van dossierhouders, handhavingsmedewerkers, een gepland heronderzoek of er kan sprake zijn van datagedreven meldingen. Ook kan een onderzoek volgen op een melding van een betrokkene zelf, dat er iets in diens situatie gewijzigd is.
De diversiteit aan bronnen in algemene zin is noodzakelijk voor een deugdelijk en effectief handhavingsbeleid. Door verschillende ingangen te hebben van informatie, wordt voorkomen dat er tunnelvisie ontstaat, waardoor alleen nog bepaalde mensen of groepen van mensen onderzocht worden. De verschillende typen signalen zorgen ervoor dat er geen blinde vlekken ontstaan en dat handhaving breed over de populatie plaatsvindt. Ik ben het daarom niet eens met de aanname dat meldpunten overbodig zijn.
Bent u van mening dat het afschaffen van zulke meldpunten de enige manier is om deze schade te beperken zonder impact te hebben op fraudebestrijding op Rijksniveau?
Zoals ik hierboven al heb aangegeven, mogen gemeenten deels hun eigen handhavingsbeleid invullen. Zij beoordelen daarbij zelf of meldpunten doeltreffend zijn. Er blijkt dat gemeenten er veel belangrijke signalen uit kunnen halen, net als uit meldingen van bijvoorbeeld het Inlichtingenbureau. Ik ben dan ook niet van mening dat meldpunten afgeschaft moeten worden.
Onderschrijft u de stelling van wethouder Tim Versnel dat geld verdienen niet het doel is van fraudebestrijding? Zo ja, waartoe dient een gemeentelijk meldpunt dan wel?
Ja, ik onderschrijf de stelling van wethouder Versnel. Geld verdienen is geen doel in de handhaving van de sociale zekerheid. In Nederland hebben we een goed vangnet voor mensen die het (tijdelijk) moeilijk hebben.
Dit vangnet betalen we gezamenlijk. We hebben daarbij afspraken gemaakt onder welke omstandigheden en in welke gevallen mensen hier een beroep op kunnen doen. Handhaving in de sociale zekerheid gaat over het zekerstellen dat die afspraken worden nagekomen. Hierdoor zorgen we ervoor dat iedereen die dat daadwerkelijk nodig heeft een beroep kan doen op de sociale zekerheid.
Bent u het eens met raadslid Thomas van Halm die stelt dat een anonieme kliklijn wantrouwen en verdeeldheid in de samenleving bevordert en de gemeentelijke instanties die zich bezighouden met fraudebestrijding ondermijnt?
Nee. Ik deel het idee dat meldpunten zorgen voor verdeeldheid in de samenleving niet. Meldpunten bieden burgers de mogelijkheid om mogelijke onrechtmatigheden te kunnen melden. Ze hebben dus een belangrijke functie. Overheden moeten die signalen vervolgens zorgvuldig beoordelen en bezien of een vervolgonderzoek wenselijk is. Als dit het geval is, starten overheden een onderzoek op, waarbij er waarborgen zijn dat iemands rechten in acht worden genomen.
Bent u bereid, gezien de schadelijke maatschappelijke gevolgen, een verbod in te voeren op deze kliklijnen?
Nee, daar ben ik niet toe bereid, gemeenten zijn bevoegd deels hun eigen handhavingsbeleid in te vullen. Zij bepalen dus zelf of een meldpunt wenselijk is en beoordelen ook zelf of het een doelmatig instrument is. Ik moedig het oprichten van meldpunten door gemeenten niet actief aan, maar zie wel dat gemeenten er veel belangrijke signalen uit kunnen halen, net als uit meldingen van bijvoorbeeld het Inlichtingenbureau. Ik ga dus geen verbod invoeren op de meldpunten.
(eenvandaag.avrotros.nl/item/klikken-over-uitkeringsfraude-dat-kan-in-steeds-meer-gemeenten-maar-ookkritiek-neemt-toe/).
(www.bnr.nl/nieuws/binnenland/10461024/aantal-kliklijnen-bijstandsfraude-neemt-verder-toe).
De omgang met een informant van de politie |
|
Ingrid Michon (VVD), Koops , Michiel van Nispen |
|
van Weel |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het NRC-artikel «Hoe het geheime leven van een politie-informant zich tegen hem keerde»?1
Ik heb kennis genomen van de inhoud in dit artikel. Zie verder het antwoord op de vragen hieronder.
Kunt u bevestigen dat een man die al jarenlang informatie verschaft aan de politie op enig moment wordt opgepakt, van de politie moet blijven zwijgen, zich niet tegen de aanklacht heeft kunnen verdedigen en zelfs maandenlang in detentie terecht komt?
Als Minister ga ik niet in op individuele zaken en op zaken die zien op de vraag of personen als informant voor politie en justitie werken of in het verleden hebben gewerkt. Ik vind het tegelijkertijd belangrijk om toe te lichten waarom ook de politie en het OM hier geen nadere mededelingen over kunnen doen.
De systematiek volgens welke het Team Criminele inlichtingen (hierna: TCI) werkt, valt of staat met een van de belangrijkste uitgangspunten ervan, namelijk dat de identiteit van een door TCI gerunde politie-informant in beginsel altijd afgeschermd blijft. Alleen een zogenoemde CI-officier van justitie heeft de bevoegdheid om in zeer uitzonderlijke gevallen een afweging te maken om de informantenstatus te bevestigen of te ontkennen, bijvoorbeeld als daarmee andere levens kunnen worden gered of de integriteit van de opsporing ernstig in het geding is. Dat identiteiten van informanten te allen tijde dienen te worden afgeschermd is ook goed te begrijpen gelet op het feit dat zij informatie verzamelen over personen die zich vaak in hun nabije omgeving bevinden. Een bevestiging vanuit politie of justitie van de informantenstatus van deze personen kan henzelf in groot gevaar brengen doordat ze als verrader worden beschouwd.
Het gegeven dat een bepaalde persoon zélf met zijn verhaal naar buiten treedt en zich – al dan niet terecht – bekendmaakt als een politie-informant, maakt het bovenstaande niet anders. Potentiële informanten kunnen worden afgeschrikt om in de toekomst hun diensten aan TCI te verlenen als zij in dergelijke individuele casussen zien dat er door druk vanuit mediaberichtgeving, toch een informantenstatus van een persoon wordt bevestigd. Hiermee zou een belangrijk onderdeel in de informatievoorziening van de politie tegen de zware criminaliteit in het gedrang kunnen komen.
Op de vragen 3, 4 en 5 zal ik – gelet op de verwijzing naar de individuele casus – dan ook geen antwoord geven. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 7 die algemeen van aard zijn en op de regels zien rondom informanten en het plegen van strafbare feiten.
Klopt het dat deze man in een brief van het Openbaar Ministerie wordt omschreven als «een belangrijke anonieme informant die met grote risico’s voor zichzelf een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit», dat eveneens in deze brief staat dat als hij in de strafzaak tegen hem wél over zijn rol als informant had kunnen vertellen, duidelijk was geworden dat hij «geen dader was maar slachtoffer» en dat hij in dat geval «vrijwel zeker» was vrijgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat deze persoon als gevolg van zijn detentie, die gelet op het gestelde in de vorige vraag gerelateerd is aan zijn hulp aan politie en justitie, na zijn vrijlating worstelt met het leven omdat tijdens detentie zijn bedrijf failliet is gegaan, hij door financiële problemen op straat belandt en Posttraumatische-stressstoornis (PTSS) is vastgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kan er volgens u aan gedaan worden om deze man, meer dan tot nu toe gedaan is, zijn schade te vergoeden voor de tijd in detentie en de gerelateerde schade? Kunt u toezeggen dat u zich inspant er op een nette manier uit te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de opmerking van hoogleraar strafrecht Brinkhoff, die stelt dat deze zaak duidelijk maakt dat er een gat in de wet zit omdat er niks geregeld is voor informanten die zich vanwege hun precaire positie niet kunnen verdedigen op het moment dat ze, al dan niet terecht, beschuldigd worden van een strafbaar feit?
Meer in het algemeen geldt dat de inzet van informanten die ten behoeve van het TCI informatie verzamelen, aan regels is gebonden. Het is zowel een verantwoordelijkheid voor de politie en het OM als voor de informant zelf om binnen deze regels te opereren. De regels worden met een informant besproken vóórdat deze als informant bij het TCI wordt ingeschreven. Deze regels betreffen niet alleen een verantwoordelijkheid aan beide zijden over de afscherming van de identiteit van de informant, maar ook over het plegen van strafbare feiten. Een informant mag geen strafbare feiten plegen. Ofwel, alle door een informant gepleegde strafbare feiten zijn voor eigen rekening en risico.
Zoals in het antwoord op vraag 2 geformuleerd kan – bij uitsluiting – een CI-officier van justitie beslissen dat in zeer uitzonderlijke gevallen wordt bevestigd of ontkend of iemand een informant is. Wat dit betreft zie ik dan ook geen lacune in de wet.
Bent u bereid te onderzoeken hoe deze lacune kan worden gedicht om de rechtspositie van informanten te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Nieuw boek Joran van der Sloot op plek 30 in bestseller 60' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
van Weel |
|
|
Bent u bekend met het nieuws dat het nieuwe boek «De eigen waarheid van Joran van der Sloot: Dagboek van een vrouwenmoordenaar» van Joran van der Sloot op plek 30 in de bestseller 60 staat?1
Ja.
Heeft u zicht op de openstaande schadevergoedingen die Joran van der Sloot nog moet betalen aan slachtoffers en nabestaanden? Zo ja, wat is de hoogte van dit bedrag en betreft het hier ook Nederlandse slachtoffers en nabestaanden?
Nee, daar heb ik geen zicht op. Zoals u bekend, kan ik niet ingaan op individuele zaken. Daarnaast betreft het veroordelingen in verschillende andere landen, waarbij Nederland geen betrokkenheid heeft of zicht op heeft.
Deelt u de mening dat iedere euro die Joran van der Sloot verdient direct naar schadevergoedingen voor slachtoffers en nabestaanden moet gaan? Zo ja, hoe gaat u hierop toezien?
Strafzaken, veroordelingen en de tenuitvoerlegging van beslissingen in het buitenland vinden plaats volgens de wet- en regelgeving van het betreffende land. Ik kan niet treden in de rechtsmacht van een ander land. De Nederlandse Staat heeft bij de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in beginsel geen rol.
Vindt u dat de Nederlandse staat nog een rol moet hebben bij het betalen van openstaande schadevergoedingen van Nederlandse gedetineerden, ondanks dat zij hun delicten en gevangenisstraffen in het buitenland hebben gepleegd en uit moeten zitten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met uw internationale collega’s, bijvoorbeeld Peru waar van der Sloot nu gevangen zit, in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat nabestaanden en slachtoffers conform de toegewezen schadevergoeding zo snel mogelijk hun rechtmatige geld ontvangen?
Alhoewel ik het belangrijk vind dat nabestaanden en slachtoffers hun toegewezen schadevergoeding ontvangen, kan ik niet treden in de rechtsmacht van een ander land. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Het bericht ‘OM vervolgt niemand na aangifte om mishandeling NS-conducteur’ |
|
Hidde Heutink (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
van Weel , Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «OM vervolgt niemand na aangifte om mishandeling NS-conducteur»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het niet aan slachtoffers van geweld uit te leggen valt dat er na zo’n zwaar incident niet tot vervolging wordt overgegaan?
Het OM (Openbaar Ministerie) kan alleen tot vervolging overgaan als er voldoende bewijs is dat er een strafbaar feit is gepleegd. Het OM heeft laten weten dat er in deze zaak onvoldoende bewijs was. De officier van justitie heeft dit in een gesprek met aangeefster en een vertegenwoordiger van NS toegelicht. Het past mij niet om een oordeel te vellen over een beslissing van het OM in een specifiek onderzoek.
Wordt aan geweldplegers in het OV, ongeacht of zij strafrechtelijk vervolgd kunnen worden of niet, hoe dan ook een reisverbod opgelegd? Zo ja, hoe gaat dit in zijn werk? Zo nee, waarom niet?
Het opleggen van een reisverbod staat los van eventuele strafrechtelijke vervolging. Bij veel soorten delicten is er sprake van zowel een «reis- en/of verblijfsverbod» als een aangifte met als gevolg mogelijke strafrechtelijke vervolging. Een vervoerder kan – naast de situaties met geweld tegen personeel – ook een reis- of verblijfsverbod opleggen wanneer sprake is van structurele overlast of bij veelvuldig reizen zonder geldig vervoersbewijs. Voor het opleggen van reis- of verblijfsverboden geldt de eis dat het verbod in enige vorm wordt beperkt in tijd, omvang of plaats. Hiertoe is een leidraad opgesteld door het OM in samenspraak met vervoerders en de politie waarin delicten met bijbehorende strafmaten staan beschreven.2 Vervoerders leggen conform de leidraad verboden op aan gewelds- en/of overlastgevers. Indien het verbod overtreden wordt kunnen OV-boa’s de persoon in kwestie staande houden en deze overdragen aan de politie. Het overtreden van reis- of verblijfsverboden kan vervolgens leiden tot strafrechtelijke vervolging.
Hoe denkt u overlast en agressie in het openbaar vervoer te kunnen stoppen nu blijkt dat daders gewoon hun gang kunnen gaan en niet eens vervolgd worden?
Medewerkers in het OV zijn essentieel voor het goed functioneren van onze samenleving. Daarom vallen ze onder de groep van werknemers met een «veilige publieke taak». Als werknemers in deze beroepsgroepen slachtoffer worden van delicten als mishandeling, bedreiging, belediging, doxing en openlijke geweldpleging, raakt dat niet alleen het individu, maar onze samenleving als geheel. Daarom is de afgelopen decennia vanuit de Rijksoverheid en vanuit werkgevers specifiek beleid ontwikkeld met als doel om werknemers met een publieke taak veilig te laten werken. Dit brede overheidsbeleid ziet onder andere op het voorkomen van agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak, het versterken van de weerbaarheid van deze beroepsgroepen en de strafrechtelijke vervolging van de geweldpleger als belangrijk sluitstuk.
Het beleid van het OM voor de strafrechtelijke vervolging van geweld of agressie tegen werknemers met een publieke taak is vastgelegd in de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen. In deze aanwijzing staat opgenomen dat het uitgangspunt is dat de sanctie in de richtlijn van een specifiek delict (zoals mishandeling) met 200% wordt verhoogd, wanneer het delict is gepleegd tegen een werknemer met een publieke taak.
Daarnaast is een repressieve aanpak van geweld en agressie nodig. Dit is onder andere vormgegeven door middel van de Eenduidig Landelijke Afspraken (ELA). ELA is een set afspraken tussen de politie en het OM, om te komen tot een eenduidige, effectieve en snelle afhandeling van agressie- en geweldszaken tegen werknemers met een publieke taak.
Het beeld dat daders van overlast, agressie of vernielingen hun gang kunnen gaan in het OV deel ik daarom niet. In al deze situaties wordt waar mogelijk door de OV-sector aangifte gedaan en komt het vaak voor dat de schade wordt verhaald op de daders. Daarnaast leidt aangifte in veel gevallen wel tot een veroordeling. De OV-sector heeft daarnaast verschillende instrumenten om overlast en agressie tegen te gaan. Het grootste deel van de overlast in het OV heeft betalingsproblematiek als aanleiding. In dat kader hebben de incheckpoortjes op de stations een goede preventieve werking. Daarnaast hebben vervoersbedrijven buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) in dienst met een geweldsbevoegdheid en handboeien. Deze specialistische medewerkers met een handhavingstaak dragen veelal bodycams wat enerzijds een preventieve werking kan hebben tegen agressiviteit en anderzijds een aangifte voorziet van extra bewijsmateriaal. Verdere veiligheidsinstrumenten zijn onder andere agressietrainingen voor personeel, reis- en verblijfsverboden en de live monitoring van camera’s. Daarnaast wordt lokaal waar nodig nauw samengewerkt tussen vervoerders en politie.
Het beeld is dat de OV-sector door zijn inzet veel onveilige of onwenselijke situaties weet te voorkomen of daar op adequate wijze op weet te reageren. Omdat de veiligheidssituatie in het openbaar vervoer blijft veranderen, zal de OV-sector moeten blijven variëren in zijn aanpak. Daarnaast voert het Ministerie van IenW doorlopend gesprekken met de OV-sector, de veiligheidspartners en het Ministerie van JenV om de ontwikkelingen te volgen en waar nodig en mogelijk extra veiligheidsinstrumenten te realiseren. Zo wordt door de ministeries momenteel gewerkt aan de zelfstandige toegang tot de pasfoto’s uit het rijbewijzenregister voor (OV-)boa’s. Met dit instrument kunnen boa’s eigenstandiger optreden, waardoor minder vaak een beroep op de politie wordt gedaan. De OV-boa’s hebben naar verwachting volgend jaar toegang tot dit register.3
Uw Kamer is op 11 februari jl. per brief door mij geïnformeerd over deze andere maatregelen om het OV veiliger te maken.4
Daarnaast worden door IenW periodieke overleggen georganiseerd binnen het kader van het Landelijk convenant sociale veiligheid in het OV waarin IenW, JenV, de OV-sector en de veiligheidspartners met elkaar in gesprek gaan over actualiteiten en maatregelen.
Kunt u aangeven wat er sinds dit incident interdepartementaal gedaan is om het geweld in het OV terug te dringen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen teneinde reizigers en personeel beter te beschermen heeft NS genomen sinds deze mishandeling in april 2024?
NS heeft op 5 maart 2025 het jaarverslag gepubliceerd.5 In dit jaarverslag noemt de vervoerder verschillende maatregelen die in 2024 zijn genomen. NS laat weten dat de maatregelen om de sociale veiligheid te verbeteren zich vooral richten op stations en trajecten met relatief veel meldingen en incidenten. Zo heeft NS in 2024 op die plekken ingezet op onder andere extra medewerkers van veiligheid en service (boa’s) en veiligheidsacties met beveiliging – soms met honden – op stations en in treinen. In het jaarverslag laat NS ook weten dat de bodycam pilot van afgelopen zomer positief is geëvalueerd en momenteel de mogelijkheid om hoofdconducteurs uit te rusten met bodycams verder wordt onderzocht. NS laat weten daarnaast ook andere extra maatregelen en acties te hebben genomen. Zo is er op station Utrecht Centraal en op Rotterdam Centraal als pilot een interventiemedewerker onbegrepen gedrag begonnen. Ook is er door de vervoerder een pilot gestart met een operationeel en regionaal coördinator Veiligheid & Service. NS concludeert verder dat de #wijstaanstil-actie effectief was in het aandacht vragen voor het maatschappelijke probleem van agressie in het openbaar vervoer. Ik hecht eraan om te benadrukken dat NS naast deze individuele activiteiten ook zeer betrokken is in de landelijke samenwerking met sector- en veiligheidspartijen. Binnen deze samenwerking wordt gezamenlijk gewerkt aan het verbeteren van de veiligheid in het OV. Nadere toelichting daarop is gegeven in de brief van 11 februari jl.6 Voor wat betreft de jaarverantwoording van NS zal deze – zoals gebruikelijk – in het voorjaar per brief aan uw Kamer worden aangeboden voorzien van een reactie en duiding.
Kunt u aangeven of, indien het bewijs voor mishandeling niet rond te krijgen is, het OM niet kan vervolgen voor minder zware delictsomschrijvingen, zoals openbare geweldpleging, verstoring van de openbare orde etc.?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan om extra veiligheidsmaatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat toekomstige mishandelingen in de trein geseponeerd worden vanwege een gebrek aan bewijs? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
De OV-sector zet uiteraard bij voorkeur in op preventieve maatregelen. Denk aan fysieke maatregelen als het plaatsen van poortjes, het plaatsen van camera’s, het optimaliseren van zichtlijnen, verbeteren van verlichting, extra groenvoorziening en andere belevingsaspecten. Daarnaast werkt de OV-sector aan het vergroten van de betaalmoraal onder reizigers7, het data-gestuurd inzetten van veiligheidspersoneel daar waar dat nodig is en de inzet van bodycams. In de brief van 11 februari jl. worden diverse korte en lange termijn maatregelen genoemd om overlast en geweld in het OV tegen te gaan.
In het antwoord op vraag 4 en 5 is toegelicht hoe er wordt gewerkt aan de toegang tot het rijbewijzenregister. Door camerabewaking kan bewijsmateriaal bij aangiftes worden verkregen. ProRail laat weten dat er in Nederland op 105 van de 400 stations zo’n 6.500 camera’s aanwezig zijn. Sommige winkels en servicebalies hebben daarnaast ook zelf nog camera’s. Afhankelijk van de situatie wordt er in sommige gevallen voor gekozen om tijdelijke camera’s te plaatsen. De ontwikkelingen in het openbaar vervoer worden voortdurend gevolgd en samen met vervoerders en ProRail wordt daarbij ook gekeken naar het plaatsen van extra’s camera’s. Het liefst hebben we elke centimeter van een station in beeld, maar daarbij moet ook rekening gehouden worden met de kans op een incident en de financiële mogelijkheden. In de brief van 11 februari jl. aan de Kamer is toegelicht dat ProRail een subsidie ontvangt voor extra camera’s en maatwerkmaatregelen voor de 58 stations die op sociale veiligheid onvoldoende scoren.8 Het is van belang dat een deel van deze slecht scorende stations beter in beeld wordt gebracht. Deze maatregel moet in de eerste plaats een preventief effect hebben, maar de beelden kunnen ook gebruikt worden bij strafrechtelijke vervolging.
Bent u het eens met de stelling dat nu, wegens het gebrek bewijsmateriaal, het OM tandeloos blijkt, de tijd van afwachten en onderzoeken voorbij is en dat NS en de ministeries per direct met aanvullende maatregelen moeten komen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan het dat er geen camerabeelden zijn van het incident, terwijl er al voldoende mogelijkheden zijn, zoals het op vrijwillige basis uitrusten van het personeel met een bodycam?
NS heeft in meer dan 80 procent van de treinen camera's. Bij een deel daarvan kan de vervoerder live meekijken via de meldkamer. NS laat weten dat van het incident van vorig jaar helaas geen beelden in de trein beschikbaar zijn omdat dit plaatsvond in één van de oudere treinen waar nog geen camera's aanwezig waren.
Alle nieuwe treinen en treinen die worden gereviseerd worden voorzien van camerabewaking en zo werkt het bedrijf er dus naartoe om in alle treinen camera's te hebben. Verder dragen alle NS-boa’s al bodycams. Over de uitrol van bodycams voor ander personeel zal NS naar verwachting medio 2025 een besluit nemen.
Draagt iedere werknemer van NS, die dat vrijwillig wil, al een bodycam? Zo nee, waarom moet dat zo lang duren en wanneer is deze uitrol volledig?
Zoals hierboven vermeld dragen alle NS-boa’s al een bodycam. NS heeft het afgelopen jaar een proef gedraaid. Een half jaar lang droegen 100 hoofdconducteurs en 20 collega’s van Service Stations een bodycam op hun uniform. De proef is door de vervoerder positief ervaren. NS werkt nu aan de voorbereidingen om tot een definitief besluit te komen. De brede uitrol van de bodycams vergt een flinke investering. Het Ministerie van IenW is daarover in gesprek met NS.
Politie inzet tijdens NAVO Top in Den Haag tussen 24-26 juni |
|
Wijen-Nass |
|
van Weel |
|
De NAVO-top zal een zeer grote druk leggen op het Nederlandse politieapparaat; hoe zorgt u ervoor dat de handhaving van de openbare orde op andere plaatsen en in alle regio’s van het land gewaarborgd is?
Een waardig, gastvrij, veilig en ongestoord verloop van de NAVO-top vraagt om forse inzet van de politie. Ook verlenen Defensie, waaronder de Koninklijke Marechaussee, en omliggende landen bijstand aan de politie.
Gedurende de NAVO-top zal het reguliere politiewerk doorgang vinden. Wanneer dat nodig is, zullen eenheden onderling bijstand verlenen.
Worden hiervoor andere middelen en mensen ingezet, zo ja welke, zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het zonde zou zijn als lokale (jaarlijkse) events in Nederland zelf hierdoor geen doorgang zouden kunnen vinden door een gebrek aan politie- en veiligheidsmensen?
Ik snap de teleurstelling als evenementen waar mensen lang naar hebben uitgekeken niet doorgaan. Echter, de NAVO-top is een duurzame investering in onze eigen veiligheid, vrede en brede welvaart. Daarom vind ik het een goede zaak dat Nederland de NAVO-top organiseert.
Dit de eerste keer in 76 jaar dat Nederland de NAVO-top organiseert. Door toppen in verschillende landen te organiseren, werken de bondgenoten gezamenlijk aan deze duurzame investering. Als trouwe bondgenoot vindt het kabinet het belangrijk dat Nederland een bijdrage levert.
De NAVO-top vraagt om een grote politie-inzet en heeft daarom gevolgen voor de beschikbare politiecapaciteit voor evenementen. Het lokaal gezag bepaalt mede op basis van de beschikbare politiecapaciteit welke evenementen rondom de NAVO-top doorgang kunnen vinden.
Wat kunt u hen als alternatief bieden om dit toch te laten doorgaan?
De bevoegdheid om te beslissen over de doorgang van evenementen ligt bij het lokaal gezag. Hierbij houdt het lokaal gezag rekening met de benodigde en de beschikbare politiecapaciteit. Wanneer er te weinig politiecapaciteit is, kan een evenement door aanpassingen mogelijk evengoed doorgang vinden met minder politie-inzet.
Is het u bekend dat veel van dit soort events afhankelijk zijn van sponsoren en dat er lopende contracten zijn waarbij het niet kunnen doorgaan van dergelijke events contractbreuk betekent en schade oplevert?
Lokaal en regionaal vinden gesprekken plaats over wat de verminderde beschikbaarheid van politie betekent voor specifieke evenementen. Daarbij vindt ook afstemming plaats met andere betrokken partijen waaronder sponsoren. Ik vertrouw erop dat zij in gezamenlijkheid tot een oplossing komen waarin zo veel mogelijk aan alle belangen recht wordt gedaan.
Wie is volgens u voor deze schade aansprakelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Is er een andere oplossing mogelijk om deze schade te voorkomen en wellicht meer mensen in te zetten van marechaussee en defensie zodat de politie haar reguliere taken in de rest van het land ongestoord kan blijven uitoefenen?
Voor een veilig, waardig, ongestoord en gastvrij verloop van de top werken politie en Defensie intensief samen. Hierbij leveren eenheden van Defensie en specifiek de Koninklijke Marechaussee, naast inzet op de eigen reguliere taken, ook (militaire) bijstand, assistentie en ondersteuning aan de politie. Door het leveren van mensen, middelen en unieke capaciteiten wordt de politie in aanzienlijke mate ontlast.
Het bericht ‘Klap in het gezicht van winkelier Mia: dief gaat na greep uit kluis vrijuit, ‘want al eerder gestraft’ |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Klap in het gezicht van winkelier Mia: dief gaat na greep uit kluis vrijuit, «want al eerder gestraft»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een veelpleger van diefstal, na het stelen van 4.200 euro uit de kluis van een Etos-winkel, niet vervolgd wordt, omdat hij al voor een ander vergrijp is gestraft?
Het is verschrikkelijk wanneer je als winkelier bestolen wordt. Als de zaak vervolgens wordt geseponeerd, dan kan ik het mij goed voorstellen dat dit bij het slachtoffer, in dit geval de winkelier uit Deurne, tot een gevoel van teleurstelling leidt. Het is echter niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid, maar aan het Openbaar Ministerie (OM) om vervolgingsbeslissingen te nemen en aldus te bepalen welke strafbare feiten het voor de strafrechter wil brengen. Het OM weegt daarbij verschillende belangen af. Ik kan mij daar niet in mengen.
Het OM heeft mij in algemene zin als volgt geïnformeerd. De situatie kan zich voordoen dat een verdachte wordt veroordeeld en bestraft voor strafbare feiten en dat daarna een verdenking blijkt van een strafbaar feit dat is gepleegd vóór de genoemde veroordeling. Gelijktijdige berechting was dan mogelijk geweest, maar heeft niet plaatsgevonden. Indien het strafbare feit van eerdere datum alsnog voor de strafrechter wordt gebracht, moet de strafrechter daar in de strafoplegging rekening mee houden. Dit staat in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Deze omstandigheid kan door het OM worden meegewogen bij het nemen van een vervolgingsbeslissing voor het eerdere feit. Indien het OM in een dergelijke situatie tot de conclusie komt dat de strafoplegging door de strafrechter waarschijnlijk niet wezenlijk anders zou zijn geweest indien dit strafbare feit wel was meegenomen bij de eerdere berechting, wordt een nieuwe strafvervolging niet kansrijk geacht.
Kunt u uitleggen hoe en waarom het Openbaar Ministerie (OM) tot deze beslissing is gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een veelpleger, in plaats van coulance te krijgen van het OM, juist harder bestraft moet worden?
Het is aan het OM om vervolgingsbeslissingen te nemen en aldus te bepalen welke strafbare feiten het voor de strafrechter brengt. Indien een zaak voor de strafrechter wordt gebracht, is het aan de strafrechter om eventueel een straf op te leggen. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om een oordeel te geven over (vervolgingsbeslissingen in) individuele zaken. Ik beschik daarnaast niet over dergelijke cijfers.
Kunt u aangeven of het vaker voorkomt dat het OM een zaak seponeert omdat een verdachte een veelpleger is of al vervolgd wordt voor andere misdrijven? Kunt u daarbij cijfers geven van dit jaar en de afgelopen vijf jaar?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het vertrouwen in de rechtsstaat juist door dit soort beslissingen van het OM afbrokkelt en tegelijkertijd de aangiftebereidheid ernstig aantast?
Het is aan het OM om vervolgingsbeslissingen te nemen en deze te motiveren. Een gedegen motivering kan het begrip voor een beslissing om al dan niet te vervolgen vergroten. Het kan zijn dat de officier van justitie besluit om de zaak niet te vervolgen, terwijl belanghebbenden vinden dat de zaak voor de rechter moet worden gebracht. In dat geval kunnen direct belanghebbenden een bijzondere klachtprocedure starten op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering en de zaak rechtstreeks aan een gerechtshof voorleggen.
Kunt u aangeven hoe de eigenaar van de Etos-winkel haar gestolen 4.200 euro nu kan terugkrijgen?
In algemene zin kan ik zeggen dat de mogelijkheid bestaat een procedure op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering te starten, waarmee de mogelijkheid tot voeging in het strafproces als benadeelde partij kan ontstaan. Daarnaast kunnen er bijvoorbeeld mogelijkheden bestaan om schade te verhalen bij een verzekeringsmaatschappij of via een civiele procedure. Er bestaan naar mijn oordeel op dit moment voldoende mogelijkheden om geleden schade te kunnen verhalen op plegers van strafbare feiten.
Deelt u de mening dat de geleden schade te allen tijde op de daders moet kunnen worden verhaald? Zo ja, wat moet er gebeuren om dit in de toekomst mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen voor het eind van volgende week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State naar de media zijn gelekt |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Schoof , van Weel , Marjolein Faber (PVV), Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State naar de media zijn gelekt?1
Ik heb ervan kennisgenomen dat in de media berichten zijn verschenen over de veronderstelde strekking van de adviezen.
Klopt het dat het zeer uitzonderlijk is dat adviezen van de Afdeling advisering uitlekken voordat ze formeel openbaar worden gemaakt? Zo nee, welke voorbeelden kent u?
Blijkens het artikel zouden er (mondelinge) mededelingen zijn gedaan over het dictum en onderdelen van het advies. Dat is voor zover mij bekend niet gebruikelijk.
Klopt het dat alleen het betrokken ministerie c.q. de betrokken ministeries de stukken van de Afdeling advisering heeft/hebben ontvangen?
Dat is mij niet bekend. Mij is bekend dat de beide adviezen op donderdag 6 februari door de Afdeling advisering van de Raad van State aan het Ministerie van Asiel en Migratie zijn verstuurd. Vervolgens zijn zij door de Afdeling advisering conform de wettelijke plicht daartoe openbaar gemaakt, zoals gebruikelijk door publicatie op de website van de Raad van State. Dat gebeurde op maandag 10 februari 2025.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk en strafbaar is dat adviezen van de Afdeling advisering uitlekken? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onwenselijk wanneer mededelingen worden gedaan over adviezen van de Raad van State, voordat deze openbaar zijn gemaakt door de Raad van State. Het is niet aan mij te kwalificeren of in een dergelijk geval sprake is van strafbaar handelen.
Gaat u aangifte doen van het lekken van deze stukken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Daarvoor heb ik thans onvoldoende aanknopingspunten.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk 13 februari beantwoorden?
Dit is ondanks de inspanningen helaas niet gelukt.
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoeveel geld er de komende jaren zal worden besteed aan diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid?1
Er zijn twee uitvoeringsorganisaties gelieerd aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) bevraagd. Dit gaat om de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). De twee gevraagde organisaties verschillen wat betreft rechtsvorm en relatie/verantwoordelijkheid naar het Ministerie van OCW. Daarnaast wordt er gevraagd naar de Nationale Publieke Omroep (NPO), maar dat is geen uitvoeringsorganisatie van het ministerie.
DUO is een agentschap. Dat betekent dat DUO een verzelfstandigd onderdeel is van het ministerie. OCW heeft geen specifiek diversiteits- of genderbeleid. Wel is er de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme, om inclusie op de werkvloer te bevorderen. Dit is algemeen OCW beleid en daarmee ook leidend voor DUO. De antwoorden over DUO komen daarom grotendeels overeen met de antwoorden op soortgelijke Kamervragen die in oktober 2024 naar uw Kamer zijn gezonden.2 De ambities uit de eerdergenoemde agenda werken door in alle bedrijfsvoeringaspecten van OCW, waardoor het niet mogelijk is er een bedrag aan te koppelen.
NWO is een zelfstandig bestuursorgaan dat wettelijke taken uitvoert. De organisatie heeft een beleidsplan Diversiteit, Inclusie en Gelijkwaardigheid (DIG). NWO werkt in dit plan aan drie ambities:4 NWO streeft ernaar dat het personeelsbestand een representatieve afspiegeling is van de samenleving,5 NWO werkt aan een veilige werkomgeving, waarin iedere medewerker zichzelf kan zijn en gelijkwaardig wordt behandeld,6 NWO wil ervoor zorgen dat de nodige ambities en activiteiten goed geborgd worden in beleid, processen en structuren. Binnen haar budget van 1,5 miljard euro, stelt NWO 10.000 euro per jaar beschikbaar voor de uitvoering van dit beleid.
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoe het diversiteits-, gender- en inclusiebeleid de komende jaren wordt vormgegeven? Bent u voornemens dit beleid binnen uw uitvoeringsorganisatie(s) te intensiveren of af te bouwen?
DUO volgt het beleid dat voortkomt uit de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme. Er zijn geen plannen om het beleid te intensiveren of af te bouwen.
Het beleidsplan wordt op dit moment geëvalueerd, waarna wordt besloten op welke manier het beleid na 2025 wordt voortgezet.
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) inzichtelijk maken welke diversiteits-, gender-, en inclusiecursussen er worden aangeboden?
Medewerkers van DUO kunnen gebruikmaken van het Rijksbrede opleidingsaanbod op het gebied van inclusie. OCW heeft geen eigen aanbod als het aankomt op diversiteit, gender en inclusie.
NWO biedt een training aan die leidinggevenden kan helpen bij meer objectief en competentiegericht werven en selecteren.
Is er de afgelopen jaren op uw uitvoeringsorganisatie(s) sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten, omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn?
Nee.
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken in hoeverre uw uitvoeringsorganisatie(s) een gender-en diversiteitsquotum hanteert voor uw personeel?
DUO en NWO hanteren het wettelijke quotum voor de banenafspraak.7
Op welke manier wordt het succes van het diversiteits-, gender- en inclusiebeleid binnen uw uitvoeringsorganisatie(s) gemeten? Welke criteria of key performance indicators (KPI’s) hanteert u om het beleid te beoordelen?
DUO hanteert de Rijksbrede streefcijfers op diversiteit, zoals die worden gerapporteerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. Daarnaast zijn inclusie en sociale veiligheid een vast onderdeel van de vragen die tweejaarlijks terugkomen in het Medewerkersonderzoek (MO).
Medewerkers worden halfjaarlijks (in de periode tussen november 2022 en november 2024) in het medewerker-tevredenheidsonderzoek gevraagd in hoeverre zij het eens zijn met de stelling dat de aandacht voor diversiteit in de werkomgeving bijdraagt aan het succes van de organisatie.
Kunt u inzichtelijk maken welke externe organisaties of consultants zijn ingehuurd om uw uitvoeringsorganisatie(s) te adviseren over diversiteits-, gender- en inclusiebeleid? Wat waren de kosten en uitkomsten van deze adviezen?
De OCW-agenda tegen discriminatie en racisme is algemeen OCW beleid en is ook leidend voor DUO. Voor het antwoord op deze vraag refereer ik daarom naar de eerdere antwoorden op de soortgelijke Kamervragen die in oktober 2024 naar uw Kamer zijn gezonden.8
De organisatie «Onbeperkt aan de Slag» heeft een toegankelijkheidsonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek kostte eenmalig 1.500 euro en leverde een rapportage op met verbeterpunten die zijn gebruikt om de NWO-panden toegankelijker te maken voor mensen met een fysieke beperking.
De organisatie Connectify heeft NWO geadviseerd over het werving- en selectieproces. Het resultaat daarvan is de training voor leidinggevenden die hen in staat stelt een werkwijze toe te passen die leidt tot het objectief en competentiegericht selecteren van de meest geschikte kandidaat voor een functie. Dit kostte ongeveer 15.000 euro.
Zou u de beantwoording per uitvoeringsinstantie afzonderlijk kunnen aanleveren?
Ja.
Hakenkruizen en antisemitisme op UWC |
|
Chris Stoffer (SGP), Claudia van Zanten (BBB) |
|
Mariëlle Paul (VVD), van Weel |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hakenkruizen en antisemitisme op UWC»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Kunt u de in het artikel beschreven incidenten, zoals het schilderen van hakenkruizen en het dwingen van een zesjarig meisje tot bepaalde handelingen, bevestigen?
In betreffend artikel (en andere publicaties) wordt een aantal incidenten genoemd. Hierover is navraag gedaan bij het bevoegd gezag. Daarbij is per incident de feitelijke situatie en hoe daarop gehandeld is, beschreven. De school heeft sinds 2022 zes meldingen ontvangen van hakenkruizen die zijn aangetroffen. Daarnaast hebben ongewenste situaties plaatsgevonden rondom een gastlezing en e-mails van en tussen medeleerlingen. Er hebben zich geen incidenten voorgedaan waar leerlingen jonger dan 11 jaar bij betrokken waren.
Hoe beoordeelt u het feit dat Joodse ouders bij de directie van het United World Colleges (UWC) aan de bel hebben getrokken omdat ze het niet meer veilig vinden hun kinderen naar de internationale school te sturen?
Ik vind het verschrikkelijk dat Joodse ouders en leerlingen zich onveilig voelen op de school. Dit is zorgwekkend en onderstreept het belang van een veilige leeromgeving. Scholen hebben ook een wettelijke zorgplicht voor de veiligheid van leerlingen. Er is in het onderwijs geen enkele plek voor antisemitisme of welke andere vorm van discriminatie ook. Pesten, bedreigen of buitensluiten op grond van afkomst of andere identiteitskenmerken is volstrekt onacceptabel. Daarom is het essentieel dat de school direct en adequaat optreedt wanneer dit voorkomt en dat de inspectie hier toezicht op houdt.
Het UWC Maastricht heeft benadrukt dat antisemitisme en racisme absoluut onaanvaardbaar zijn en dat elk gemeld incident zorgvuldig onderzocht wordt. De inspectie heeft direct contact opgenomen met het betrokken bestuur en is van oordeel dat het bestuur en de school de situatie zeer serieus oppakken.
Deelt u onze mening dat het onacceptabel is dat een gastspreker tijdens een bijeenkomst in het bijzijn van personeel antisemitische uitspraken doet? Welke verantwoordelijkheid heeft het bevoegd gezag hierin volgens u?
Ja. Antisemitische uitspraken, waar of door wie ook gedaan, zijn onacceptabel. Onderwijsinstellingen hebben de primaire verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilige leer- en werkomgeving. Dit betekent dat zij grenzen moeten stellen en bewaken. Zowel binnen het kader van de wet (zoals vastgelegd in de Grondwet en het strafrecht), als in het belang van de veiligheid van de leerlingen en studenten en het personeel.
De school erkent dat de gastspreker zich tijdens de betreffende gastles negatief heeft uitgelaten over de staat Israël. Dit was aanleiding voor de school om na afloop gesprekken hierover te voeren met zowel Joodse ouders van leerlingen als met de docenten. Dit heeft ertoe geleid dat er inmiddels een protocol is opgesteld voor gastsprekers. Dat laat zien dat de school direct actie ondernomen heeft. De inspectie heeft aan mij bevestigd dat de veiligheidsprotocollen zijn aangescherpt. Met het opgestelde protocol voor gastsprekers ga ik ervan uit dat in het vervolg een veilige leeromgeving tijdens gastlessen gewaarborgd kan worden.
Kunt u bevestigen dat er door het Committee of The Islamic Society of UWC Maastricht een mail is verstuurd aan de leerlingen van de school, die het officiële standpunt over de oorlog zou moeten weergeven? Wat vindt u ervan dat leerlingen op deze manier worden benaderd?
Eind januari 2025 hebben enkele leerlingen, verenigd in de «Islamic Society of UWC Maastricht», een e-mail gestuurd naar medeleerlingen in de leeftijdscategorie tussen de 15 en 18 jaar. De school heeft gesproken met betrokken leerlingen en bezorgde ouders. Hierbij heeft de school een duidelijke grens getrokken dat groepsmailaccounts van de school niet gebruikt dienen te worden voor politieke discussies, maar dat debatten in het klaslokaal gevoerd dienen te worden onder begeleiding van docenten.
Naar aanleiding van dit incident heeft de school een e-mailetiquette ingevoerd met striktere regels en betere monitoring. Daarnaast wordt er extra aandacht besteed aan het voeren van verbindende gesprekken onder leiding van de docenten, om zo een veilige en constructieve dialoog te waarborgen.
Is bij het bevoegd gezag een adequate registratie van incidenten aanwezig ter uitwerking van de zorg voor leerlingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre blijkt daaruit dat al langere tijd sprake is van pesten en antisemitisme?
De school houdt een registratie bij van alle incidenten. Sinds 2022 zijn er acht incidenten geweest die raken aan antisemitisme. De inspectie heeft vastgesteld dat de school een structurele aanpak van het antisemitisme- en algemeen veiligheidsbeleid hanteert.
Hoe beoordeelt de Inspectie van het Onderwijs de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen van het United World College in Maastricht, en hoe vaak heeft de onderwijsinspectie contact gehad met het UWC?
UWC Maastricht wordt eens in de vijf jaar geaccrediteerd door de Council of International Schools en het International Baccalaureate, waarbij wordt voldaan aan de strenge normen die voor internationale scholen gelden. De meest recente accreditatie is in 2023 succesvol afgerond.
Daarnaast valt het UWC Maastricht onder het reguliere toezicht van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). In 2023 heeft de inspectie een vierjaarlijks bestuursonderzoek gedaan bij Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs (LVO), het bestuur van de vo-poot van UWC. In 2024 volgde een vierjaarlijks bestuursonderzoek bij MosaLira, het bestuur van de po-poot van UWC, waarbij ook verificatieactiviteiten op de school zelf zijn uitgevoerd. Eerder, in 2022, is UWC bevraagd in het kader van een themaonderzoek.
Mede op basis van deze onderzoeken en andere contacten met de betrokken besturen – ook recent, naar aanleiding van het bericht waar betreffende Kamervragen over zijn gesteld – is de inspectie van oordeel dat de besturen hun zaken op orde hebben en over een actief veiligheidsbeleid beschikken. Dit beeld wordt bevestigd door interne audits die laten zien dat besturen en scholen actief werken aan goed onderwijs en een veilige leeromgeving.
Kunt u aangeven hoe de school de verantwoordelijkheid voor de sociale veiligheid van leerlingen invult? Welke maatregelen zijn ondernomen bij misstanden?
Net als iedere andere onderwijsinstelling heeft het UWC Maastricht een wettelijke zorgplicht voor de veiligheid op school. De inspectie houdt hier toezicht op. Zij constateert dat de school een proactief veiligheidsbeleid voert met onder andere gedrags- en veiligheidsprotocollen. Daarnaast heeft de school aanvullende zaken geregeld, zoals duidelijke gedragsrichtlijnen, regelmatige training voor medewerkers, vastgelegde meldingskanalen en een uitgebreid mentor- en welzijnsprogramma. Deze structuren zorgen ervoor dat leerlingen de nodige ondersteuning krijgen en dat eventuele zorgen op een adequate manier worden aangepakt. Wanneer er incidenten plaatsvinden, voert de school grondige onderzoeken uit. Indien nodig kunnen disciplinaire maatregelen worden genomen in overeenstemming met het geldende schoolbeleid.
Zoals benoemd bij de beantwoording van vraag 4 en 5, heeft de school naar aanleiding van de incidenten specifieke maatregelen genomen en bestaande protocollen aangescherpt.
Hoe beoordeelt u het feit dat ouders van Joodse leerlingen spreken van een jarenlang, groeiend antisemitisme op het UWC Maastricht? Welke verantwoordelijkheid heeft de overheid in deze situaties?
Onderwijsinstellingen zijn primair verantwoordelijk voor een veilige leer- en werkomgeving. Wat de overheidsrol betreft, houdt de inspectie toezicht op dit handelen. Tot op heden heeft de inspectie geen eerdere signalen van antisemitisme op het UWC ontvangen. Bij signalen over de veiligheid op een school, zoals hier het geval is, neemt de inspectie doorgaans contact op met het betrokken bestuur om te kunnen komen tot een eerste duiding. Dat is hier ook gebeurd. De inspectie is van oordeel dat het bestuur en de school de situatie zeer serieus oppakken. De school hanteert een proactief veiligheidsbeleid, er zijn gesprekken met leerlingen, ouders en leraren, de veiligheidsprotocollen zijn aangescherpt, er is een conflictenmodule gestart en er is externe deskundigheid ingeschakeld.
Hebben de problemen er inmiddels toe geleid dat leerlingen daadwerkelijk verzuimen vanwege het onveilige schoolklimaat? Zo ja, om hoeveel leerlingen gaat het en welke inspanningen zijn verricht om dit te kunnen beëindigen?
UWC hanteert een strikt aanwezigheids- en afwezigheidssysteem. Er zijn geen meldingen van absentie vanwege een vermeend onveilig schoolklimaat.
Bent u bereid in contact te treden met de school en waar nodig ondersteuning aan te bieden om deze problematiek aan te pakken? Zo ja, op welke manier?
Bij signalen over de veiligheid op een school, zoals hier het geval is, neemt de inspectie doorgaans contact op met het betrokken bestuur om te kunnen komen tot een eerste duiding. Dat is hier ook gebeurd. De inspectie ziet op dit moment geen reden voor vervolgstappen. Wel is de inspectie uiteraard alert op eventuele nieuwe signalen. Indien nodig kan mijn ministerie de school in contact brengen met organisaties, zoals Stichting School & Veiligheid, die de school desgewenst kunnen ondersteunen.
Welke maatregelen uit de vorig jaar gepresenteerde Strategie Bestrijding Antisemitisme kunnen worden ingezet om de ontstane situatie op het UWC Maastricht aan te pakken?
Allereerst ondersteunt de handreiking «omgaan met antisemitische incidenten op scholen», ontwikkeld door het Ministerie van OCW in samenwerking met de NCAB en het CIDI, de school bij het herkennen van, omgaan met en melden van antisemitische incidenten.2
Daarnaast omvat de kabinetsbrede strategie een hoofdstuk «onderwijs en preventie» en «wegnemen van voedingsbodem voor antisemitisme».3 Het UWC Maastricht geeft aan actief bij te dragen aan het vergroten van kennis over het Joodse leven en de Joodse geschiedenis. Door leerlingen met diverse achtergronden samen te brengen en hen de ruimte te geven om hun persoonlijke verhalen, overtuigingen en tradities te delen, faciliteert de school wederzijds begrip en de interculturele en interreligieuze dialoog. Een concreet voorbeeld hiervan is het samen vieren van Chanoeka met leerlingen van diverse achtergronden. Ook organiseert de school lessen over en bezoeken aan gedenktekens en authentieke locaties.
Ter ondersteuning van leraren bij invulling van de burgerschapsopdracht volgen alle leraren van het UWC Maastricht trainingen voor het voeren van gesprekken over maatschappelijk gevoelige thema’s in de klas. Tevens is er een uitgebreid programma waarin mentoren zich met hun leerlingen richten op onderwerpen zoals relaties, omgaan met conflict en het voeren van dialogen op respectvolle wijze.
Volgens de inspectie handelt de school, op basis van recent contact, in lijn met de nationale actiepunten om antisemitisme in het onderwijs en/of onder jongeren te bestrijden en een cultuur van respect en diversiteit te bevorderen.
Tot slot verwijs ik naar de oprichting van de Taskforce Bestrijding Antisemitisme. Deze Taskforce gaat het komend jaar op hoog niveau aan de slag met het doen van gerichte voorstellen voor maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden. Hier valt ook de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten en het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten onder.
Het bericht ‘Politie en defensie worstelen met 'soevereine' collega's die overheid niet erkennen’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Ruben Brekelmans (VVD), van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie en defensie worstelen met «soevereine» collega’s die overheid niet erkennen»1? Wat is uw reactie op het bericht?
Ja. Als Ministers van Justitie en Veiligheid en Defensie nemen we het signaal van de Politie, Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) zeer serieus en houden we de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten.
Wanneer soevereinen die bij de Rijksoverheid werkzaam zouden zijn zich niet meer aan geldende wet- en regelgeving houden en/of wanneer er structureel feitelijk onjuiste informatie wordt verspreid, wordt het vertrouwen in de overheid aangetast. Hiermee wordt de legitimiteit van overheidsorganisaties ondermijnd.
Bij hoeveel Politiemedewerkers en Defensiemedewerkers zijn signalen bekend dat zij zich in enige mate «soeverein gedachtegoed» aanhangen of zich verwant voelen met «soevereinen»? Hoeveel daarvan zijn geplaatst op een vertrouwensfunctie in de zin van de Wet Veiligheidsonderzoeken?
Bij de politie zijn, sinds 2023, vijf politiemedewerkers bekend die uiting hebben gegeven aan het soevereine gedachtegoed. Na een intern onderzoek is bij twee van deze politiemedewerkers vastgesteld dat er geen sprake is van plichtsverzuim. Het onderzoek naar de andere drie politiemedewerkers loopt nog. In het algemeen kan niet worden ingegaan op het screeningsniveau van deze betreffende politiemedewerkers.
De MIVD heeft in 2024 onderkend dat enkele defensiemedewerkers dit gedachtegoed aanhangen. De MIVD gaat gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding, niet in op haar bronnen, het actuele kennisniveau en/of de modus operandi van de dienst. Daarom doet de MIVD geen specifieke uitspraken over de hoeveelheid, aard en ontwikkeling van bepaalde onderzoeken dan wel individuele casuïstiek.
Deelt u het standpunt dat er geen plaats is bij de Politie en Defensie voor medewerkers die het gezag van de overheid cq de wetten niet erkennen en in strijd handelen met de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Het zich «soeverein verklaren» kan erop wijzen dat deze medewerker de overtuiging heeft dat de Nederlandse wet- en regelgeving niet geldig is. Deze overtuiging is zeer onwenselijk bij ambtenaren die juist Nederland als democratische rechtsstaat dienen, haar beschermen en naar burgers toe vertegenwoordigen. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat overheidsinstanties hun taken naar behoren en met respect voor de geldende wet- en regelgeving uitvoeren. Wanneer een medewerker vervolgens daadwerkelijk handelt vanuit het soeverein of anti-institutioneel gedachtegoed en zich niet als een goed ambtenaar gedraagt, wordt dit problematisch. Hetzelfde geldt wanneer een medewerker dergelijk gedachtegoed actief naar buiten uitdraagt en daarmee zijn functioneren of het functioneren van de overheidsinstantie belemmert. Dergelijk gedrag kan ernstige afbreuk doen aan het vertrouwen in de overheid en tevens de democratische rechtsorde. Dit geldt zeker voor organisaties als de politie en Defensie, waar het beschermen van burgers, de (internationale) rechtsorde en de rechtsstaat, alsook rechtshandhaving en het verlenen van hulp tot de kerntaken behoren. Het uitdragen van en handelen naar soeverein of anti-institutioneel gedachtegoed en het werken bij de Rijksoverheid, meer in het bijzonder bij politie en Defensie, staan in de basis dan ook op gespannen voet met elkaar.
Op grond van de Ambtenarenwet moeten rijksambtenaren hun uit de wet en uit de functie voorvloeiende verplichtingen vervullen en zich als een goed ambtenaar gedragen (artikel 6, eerste lid Ambtenarenwet 2017). Ook mogen zij geen uitingen doen waardoor een goede vervulling van de functie of het goede functioneren van de openbare dienst niet langer in redelijkheid is verzekerd (artikel 10 Ambtenarenwet 2017). Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient elke rijksambtenaar zich te houden aan de Gedragscode Integriteit Rijk. Bovendien legt de rijksambtenaar bij indiensttreding de eed of belofte af. Wanneer een ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen handelt, treedt de werkgever hiertegen op. BZK
Voor politiemedewerkers zijn de beginselen van een goed politieambtenaar vervat in de beroepscode die zij krijgen uitgereikt bij het afleggen van de eed of belofte. De Minister van Justitie en Veiligheid steunt het feit dat de korpsleiding de signalen serieus neemt en onderzoek instelt bij een vermoeden van plichtverzuim van politiemedewerkers die zich soeverein verklaren.
Dit plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift, als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Daar waar wordt gehandeld in strijd met die verplichtingen, kunnen leidinggevenden op basis van artikel 76 en artikel 77 Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) disciplinaire maatregelen opleggen.
Defensiemedewerkers die, met een verklaring van geen bezwaar (VGB), werkzaam zijn op een vertrouwensfunctie, moeten de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk volbrengen, waaronder het in de ambtseed beloofde, respecteren van de democratische rechtsorde. Ook is het binnen Defensie mogelijk om rechtspositionele maatregelen te treffen, op basis van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR) en het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie (BARD). Wanneer defensiemedewerkers gedrag vertonen dat niet verenigbaar is met hun functie zullen leidinggevenden hierop actie ondernemen. Indien de MIVD aanleiding ziet, zoals vermeld in het antwoord op vraag 6, kan de Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) worden ingetrokken. Ook kan de MIVD een ambtsbericht uitbrengen met betrekking tot de defensiemedewerker. Een ambtsbericht is een waarschuwing aan de reguliere Defensieorganisatie dat er binnen de organisatie een groot risico bestaat, waarop actie dient te worden genomen.
Deelt u de mening dat een medewerker van de Politie of Defensie die zich «soeverein verklaart» een groot risico vormt voor een goede taakuitoefening en het aanzien schaadt van de organisatie? Welke arbeidsrechtelijke consequenties (kunnen) worden getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Waar kunnen Politiemedewerkers en Defensiemedewerkers terecht als zij zorgen hebben over collega’s die mogelijk soeverein gedachtegoed aanhangen en gedrag zien bij hen dat indruist tegen de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Als werkgever van de politie vind ik als Minister van Justitie en Veiligheid het belangrijk dat politiemedewerkers op een laagdrempelige wijze meldingen kunnen doen. Voor politiemedewerkers geldt dat zij allereerst het gesprek met de direct leidinggevende aangaan in het geval zij vragen of zorgen hebben omtrent een mogelijke misstand. Daarnaast kent de politieorganisatie ook andere loketten waartoe politiemedewerkers zich kunnen wenden, zoals de vertrouwenspersoon, de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), het klokkenluidersmeldpunt politie (KMP) of de Ombudsfunctionaris politie. Hierbij fungeert het Sociaal Loket als voorportaal om vragen of meldingen van mogelijke misstanden door te geleiden naar het juiste loket. Politiemedewerkers kunnen zich ook rechtstreeks bij een loket melden.
Ook vindt Defensie het belangrijk dat defensiemedewerkers weten hoe en waar zij meldingen kunnen doen wanneer zij zich zorgen maken over mogelijk soeverein gedachtengoed bij collega’s. Dit kan bij vermoedens van integriteitsschendingen, misstanden of (beveiligings)incidenten. Defensiemedewerkers kunnen eerst bij hun leidinggevende terecht, die een speciale verantwoordelijkheid heeft om ongewenst gedrag tegen te gaan en als voorbeeld te fungeren. Bij een melding worden leidinggevenden ondersteund door het Centrum Organisatie Integriteit Defensie (COID). Na een melding, bijvoorbeeld via e-mail, telefoon of een digitaal formulier, komt het COID zo snel mogelijk in actie om de situatie te beoordelen en advies te geven. Meldingen kunnen ook via het onafhankelijk ingerichte Meldpunt Integriteit Defensie (MID) worden gedaan, dat direct onder de Secretaris-Generaal valt. Indien nodig kan een melding bij de Unit Veiligheidsonderzoeken (UVO) van de AIVD of de MIVD worden gedaan, of kan de Koninklijke Marechaussee worden ingeschakeld.
Onder welke omstandigheden kunnen signalen van het aanhangen van anti-institutioneel gedachtegoed of soeverein gedachtegoed aanleiding zijn om een hernieuwd onderzoek in te stellen op grond van de Wet Veiligheidsonderzoeken?
Per 1 januari 2023 is de Wijzigingswet Politiewet 2012, de Wet op de medische keuringen en het Besluit screening ambtenaren van politie en politie-externen van kracht. Het doel van deze wetten is de kans op integriteitsschendingen te verminderen door middel van het screeningsbeleid. Iedereen die bij of voor de politie gaat werken krijgt vóór de aanstelling een initieel screeningsonderzoek. Hierbij gelden dezelfde regels voor zowel politiemedewerkers als externen die voor de politie gaan werken. In de wet is opgenomen dat, afhankelijk van het type screening, na vijf of acht jaar een periodiek herhaalonderzoek wordt uitgevoerd. Daarnaast is er een wettelijk vastgelegde meldplicht, waardoor politiemedewerkers veranderingen in hun persoonlijke situatie, zoals financiële problemen, dienen te melden bij hun leidinggevende. Bij veranderingen in de persoonlijke situatie van een politiemedewerker kan ook een incidenteel hernieuwd onderzoek plaatsvinden. Ook vindt er continue controle plaats op wijzigingen in het strafregister in relatie tot politiemedewerkers. De wijzigingen die verband houden met een misdrijf worden automatisch doorgegeven aan de politie. Deze aanpassingen van wetten zorgt ervoor dat de screening niet langer een eenmalige controle is voor de start van het politiewerk, maar dat de betrouwbaarheid en integriteit van politiemedewerkers ook tijdens hun werkzaamheden voortdurend wordt gecontroleerd.
Indien er sprake is van een (mogelijk) vermoeden van plichtsverzuim, kan een leidinggevende melding maken bij Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Vervolgens wordt de opvolging van de melding bepaald, namelijk het al dan niet instellen van een oriënterend-, disciplinair- of lijnonderzoek, een andere afdoening, of doorgeleiding naar het OM. VIK start alleen een onderzoek in opdracht van het bevoegd gezag.
Het overgrote deel van de defensiemedewerkers vervult een vertrouwensfunctie en ondergaat daarom een veiligheidsonderzoek. Dit omvat een zorgvuldig onderzoek door de UVO, een gezamenlijke eenheid van de AIVD en MIVD. Waarna een VGB wordt afgegeven of geweigerd. Vertrouwensfuncties zijn belangrijke functies, omdat personen in die functies over de mogelijkheid beschikken om de nationale veiligheid en die van de krijgsmacht te schaden. Om die reden moet gewaarborgd worden dat de persoon in deze positie de uit de vertrouwensfunctie voorvloeiende verplichtingen getrouw zal blijven vervullen. Wanneer er feiten en omstandigheden zijn die aanleiding vormen tot zorg over deze waarborging, is dit reden voor een hernieuwd veiligheidsonderzoek, op grond van artikel 9 van de Wet veiligheidsonderzoeken, waarna, indien nodig, de VGB ingetrokken kan worden. Dit betekent dat de medewerker niet langer deze functie of andere vertrouwensfunctie kan vervullen, hetgeen aanleiding geeft tot herplaatsing of ontslag.
Deelt u het standpunt dat er geen plaats is bij de Rijksoverheid voor medewerkers die het gezag van de overheid cq de wetten niet erkennen en in strijd handelen met de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke taken en verantwoordelijkheden hebben de Ministers van BZK, SZW, J&V en Defensie bij de aanpak van anti-institutioneel gedachtegoed?
Zoals het artikel aangaf wees de MIVD in haar jaarverslag van 2023 al op de dreiging die anti-institutioneel extremisme kan vormen voor de krijgsmacht. Defensie wil risico’s van gezagsondermijnende en anderszins onwenselijke activiteiten, vanuit welke achtergrond dan ook, tegengaan. Hiervoor bestaat een stelsel van beveiligings- en rechtspositionele maatregelen gericht op het weren van personen die een risico vormen voor de nationale veiligheid of de veiligheid van de krijgsmacht. Maatregelen die defensie hiertoe neemt zijn in het antwoord op vraag 5 en 6 beschreven.
De Minister van Justitie en Veiligheid gaat over de aanpak van strafbare feiten en het tegengaan van extremistische uitwassen. De bestaande aanpak op extremisme is toepasbaar op alle vormen van extremisme, zo ook anti-institutioneel extremisme. Hierbij wordt onder andere ingezet op het vergroten van kennis en bewustwording over mogelijke signalen en het bieden van handelingsperspectief. Zo zijn er diverse kennisproducten ontwikkeld, zoals de gezamenlijke publicatie van de AIVD, de politie en de NCTV «Met de rug naar de samenleving – Een analyse van de soevereinenbeweging in Nederland» en het «Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland», waar in een apart hoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkeling van het anti-institutionele gedachtegoed binnen Nederland2. Daarnaast faciliteren de NCTV en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties trainingen voor lokale professionals en bestuurders bij het Rijksopleidingsinstituut tegengaan radicalisering over anti-institutioneel extremisme en gesprekstechnieken. Daarnaast gaat aandacht uit naar het regionaal overstijgend uitwisselen van uitdagingen en good practices.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) heeft de coördinerende verantwoordelijkheid voor de rijksdienst en stelt vanuit die verantwoordelijkheid kaders en richtlijnen voor de rijksdienst, zoals de Gedragscode Integriteit Rijk en de Gids Ambtelijk Vakmanschap. Het is aan de individuele werkgevers binnen de rijksdienst om dit te implementeren en, voor zover van toepassing, hierop te handhaven. Daarnaast heeft de Minister van BZK een bredere, overkoepelende verantwoordelijkheid voor de integriteit van het openbaar bestuur.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft afspraken gemaakt met de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) om samen te werken op het thema anti-institutionele tendensen (inclusief soevereinen). Doel is om met name het lokaal bestuur te ondersteunen bij het opzetten van een preventieve benadering waarin aandacht is voor de perspectieven van mensen die wantrouwen ontwikkelen richting de overheid. Vanuit BZK is er een handelingskader opgesteld voor gemeenten waarin ook aandacht is voor het omgaan met escalatie en geweld, ook wanneer de agressie afkomstig is van soevereinen.
De ESS gaat daarnaast expertise en advisering aanbieden aan gemeenten en professionals. Ook zal ESS onder andere kennis- en netwerkbijeenkomsten organiseren met gemeenten en professionals en wordt er een handreiking uitgebracht om te ondersteunen bij het herkennen van en het omgaan met anti-institutionele tendensen. Verder investeert de ESS in netwerken rondom dit thema. Hierbij zet de ESS onder andere in op een versterking van de verbinding van overheden met mensen die zich aangetrokken voelen tot het anti-institutioneel gedachtegoed.
Welke Minister is eindverantwoordelijk voor het ontwikkelen van beleid bij het signaleren, tegengaan en opvolgen van anti-institutioneel gedachtegoed bij medewerkers?
De Ministers dragen gezamenlijk de verantwoordelijkheid. Dit omvat het vergroten van de meldingsbereidheid, het informeren en opleiden van ambtenaren over hun rol in de rechtsstaat en samenleving, en, in gevallen van strafbare feiten, het doen van aangifte.
Is er voldoende strafrechtelijk instrumentarium beschikbaar om aanbieders van «soevereinverklaringen» te vervolgen en te berechten, bijvoorbeeld op basis van oplichting? Heeft er een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden of loopt er een dergelijk onderzoek naar een medewerker die zich soeverein verklaarde?
Of het aanbieden van een soevereinverklaring kan worden gezien als oplichting is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Zo moet de aanbieder het oogmerk hebben om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De opsporing en vervolging is aan het Openbaar Ministerie.
De komst van omstreden predikers naar de Ramadan Expo in de Jaarbeurs |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Ingrid Michon (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV), van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat op de Ramadan Expo, 22-23 februari in de Jaarbeurs Utrecht drie omstreden buitenlandse predikers zijn uitgenodigd, waaronder Ali Hammuda, Mohammed Hijab en Abu Bakr Zoud, die in het verleden antisemitische, homofobe en extremistische uitspraken hebben gedaan?
Ja.
Klopt het dat Stichting Dawah Groep samen met Moslim Jongeren Almere, de Hadiethshop en Stichting Rizq de organisatoren zijn van dit evenement? Heeft u zicht op de activiteiten van deze organisaties en hun banden met extremistische netwerken?
Volgens berichtgeving van de Stichting Dawah groep zijn de organisatoren van de Ramadan Expo in de Jaarbeurs de Stichting Dawah-Groep, HadiethShop en MJA.
Organisaties zijn zelf verantwoordelijkheid voor de inhoud van hun activiteiten en kunnen deze vrijelijk organiseren binnen de daarvoor bestaande wet- en regelgeving. In beginsel vindt er dan ook geen toezicht plaats op organisaties tenzij er daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld bij overtreding van de wet.
Welke juridische mogelijkheden heeft u om deze predikers uit Nederland te weren of, indien ze al op Nederlands grondgebied zijn, hen uit te zetten?
Voor alle vreemdelingen geldt dat, als zij naar Nederland willen komen, zij moeten voldoen aan de toegangsvoorwaarden, ongeacht of personen visumplichtig zijn of niet. Hierin speelt de Schengengrenscode een belangrijke rol. Zo kunnen visum- of grensautoriteiten vreemdelingen weren als zij niet voldoen aan de eisen voor doel, duur of middelen ten aanzien van hun bezoek aan Nederland. Lidstaten kunnen vreemdelingen ook weigeren als zij een dreiging vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid van Nederland. Indien de vreemdeling een bedreiging voor de openbare orde of nationale veiligheid vormt is het mogelijk om de betrokkene ongewenst te verklaren en/of te signaleren in het Schengeninformatiesysteem (SIS III). De toegangsvoorwaarden gelden ook in de periode dat vreemdelingen op Nederlands grondgebied verblijven. Indien zij hier niet meer aan voldoen, dienen zij Nederland te verlaten. Als zij weigeren om Nederland zelfstandig te verlaten, kan het gevolg zijn dat zij gedwongen worden uitgezet.
Kunt u aangeven of de drie predikers een visum hebben aangevraagd of reeds hebben verkregen voor hun komst naar Nederland? Bent u bereid deze personen een visum te weigeren?
Het kabinet is er alles aan gelegen om personen die naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden, te weren. De vrijheid van meningsuiting is een groot goed. Hierin mag het ook best schuren, maar wel binnen de democratische waarden die we met elkaar hebben afgesproken. De drie sprekers die zijn uitgenodigd voor het evenement hebben in het verleden verwerpelijke uitspraken gedaan, waaronder over homoseksualiteit, geslachtsgemeenschap met minderjarigen en het bagatelliseren en vergoelijken van daden van terrorisme. Dit kan bijdragen aan een klimaat van haat, vijandigheid en het vergoelijken van geweld, waar in Nederland geen plek voor is. Dit heeft ertoe geleid dat de Minister van Asiel en Migratie, in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid, op 19 februari 2025 besloten heeft om de drie sprekers uit Nederland te weren door hen te signaleren in het Schengeninformatiesysteem. Hiermee is tevens invulling gegeven aan de motie van de leden Eerdmans (JA21) en Rajkowski (VVD).1 Op 20 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter deze besluiten geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met als gevolg dat de signaleringen in het Schengeninformatiesysteem verwijderd zijn en personen Nederland in kunnen reizen.
Gelet op de verwerpelijke uitspraken van deze omstreden sprekers, die bij kunnen dragen aan een klimaat van haat en vijandigheid, is het teleurstellend dat deze sprekers naar Nederland hebben kunnen afreizen en een podium hebben gekregen. Voor haatzaaien en het vergoelijken van geweld is in Nederland geen plek. Het lokaal bevoegd gezag heeft aangegeven uiteraard alert te zijn op ongeregeldheden rondom het evenement. Indien blijkt dat er mogelijk strafbare uitlatingen zijn gedaan, kan het Openbaar Ministerie besluiten om hen te vervolgen.
Bent u bereid te bezien of genoemde predikers door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ongewenst kunnen worden verklaard?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de uitspraken van deze predikers een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het totaal onacceptabel is als haatpredikers als Ali Hammuda, Mohammed Hijab en Abu Bakr Zoud de mogelijkheid krijgen om naar Nederland te komen om te spreken op een groot publiek evenement? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kan de gemeente Utrecht doen om te voorkomen dat extremistische predikers op een publiek evenement in een gemeentelijke instelling als de Jaarbeurs een platform krijgen?
Ik heb kennisgenomen van de brief van burgemeester en wethouders van Utrecht welke zij aan de gemeenteraad hebben gestuurd over de samenwerking met de Stichting Dawah Groep. Ik deel de zorgen die zij daarin uiten. Het is verwerpelijk dat omstreden sprekers herhaaldelijk een podium wordt geboden. De burgemeester is verantwoordelijk voor handhaving van de openbare orde en zal binnen de lokale driehoek in dat kader een beoordeling maken. Het vooraf verbieden is alleen mogelijk als sprake is van een concrete en ernstige bedreiging van de openbare orde. Het lokaal bestuur maakt daarin een eigen afweging.
De gemeente Utrecht heeft in oktober 2024 de samenwerking met Stichting Dawah Groep beëindigd wegens herhaalde uitnodigingen van omstreden sprekers; bent u het ermee eens dat deze stichting zich herhaaldelijk niet houdt aan de gemaakte afspraken en hoe kan hiertegen worden opgetreden?
Zie antwoord vraag 8.
Welke juridische en bestuurlijke maatregelen kunnen worden genomen tegen organisaties zoals Stichting Dawah Groep die herhaaldelijk extremistische sprekers uitnodigen, ondanks waarschuwingen van de overheid en de gemeente?
Zie antwoord vraag 8.
Wat doet u om te voorkomen dat anti-integratieve en haatzaaiende boodschappen worden verspreid via religieuze evenementen? Bent u bereid de regels rondom visumverstrekking voor dit soort sprekers aan te scherpen?
De EU-regelgeving rondom kort verblijf visumverlening biedt nu reeds alle ruimte om visumaanvragen af te wijzen als een aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde of binnenlandse veiligheid van EU-landen. In het kader van visumverlening wordt interdepartementaal nauw samengewerkt om te achterhalen of voorgenomen activiteiten van visumplichtige sprekers een bedreiging van de openbare orde of binnenlandse veiligheid met zich meebrengen.
Kunt u garanderen dat de veiligheid en openbare orde in Utrecht gewaarborgd blijven tijdens dit evenement en dat er geen sprake zal zijn van haatzaaiende toespraken? Kunt u garanderen dat er wordt ingegrepen en het evenement wordt beëindigd zodra er haatzaaiende toespraken plaatsvinden?
Het lokaal bestuur is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en maakt daarin een eigen afweging. Zij hebben aangegeven uiteraard alert te zijn op ongeregeldheden rondom het evenement. Het Openbaar Ministerie kan, indien blijkt dat er mogelijk strafbare uitlatingen zijn gedaan, besluiten om sprekers te vervolgen die dergelijke boodschappen uiten.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, in ieder geval voor aanvang van het evenement?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Ongehoord Nederland zoekt man of vrouw, ’geen X’, OM doet onderzoek naar discriminatie’ |
|
Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Martine van der Velde (PVV) |
|
van Weel , Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht inzake het onderzoek van het Openbaar Ministerie naar Ongehoord Nederland vanwege «man/vrouw, geen X» in vacaturetekst voor hoofdredacteur?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Vindt u het niet vreemd dat, terwijl het OM zegt geen tijd te hebben om vervolging in te stellen van de XR-snelwegblokkeerders en dat zij vrijwel alle Jodenjagers in Amsterdam vrijuit laat gaan, het OM zich wel bezig denkt te moeten houden met onderzoek naar omroep ON! omwille van een vacature invulling?
Het Openbaar Ministerie stelt op eigen gezag en op basis van kenbare uitgangspunten strafrechtelijke onderzoeken in. Ik heb geen reden om er aan te twijfelen dat het Openbaar Ministerie in dit geval daarvan af zou wijken.
Erkent u dat er biologisch gezien slechts twee geslachten zijn, namelijk man en vrouw?
Nee, er is sprake van seksediversiteit. De meeste mensen in Nederland hebben geslachtskenmerken die vallen binnen de normatieve definitie van een mannelijk of vrouwelijk lichaam. Er zijn ook intersekse personen. Dat zijn mensen die biologisch gezien geboren worden met een lichaam dat niet past binnen de heersende definities van mannelijk of vrouwelijk lichaam.
Deelt u de mening dat de Omroep Ongehoord Nederland over haar eigen HR-selectie gaat?
Ja, alle omroepen gaan over hun eigen personeelsbeleid. Daarbij hebben zij zich, net als iedereen, te houden aan de regels die onder andere op het gebied van gelijke behandeling gelden.
Welke maatregelen gaat u nemen om de prioriteiten van het OM op orde te krijgen om Nederland daadwerkelijk veilig te maken?
Zoals afgeleid mag worden uit mijn antwoord op vraag 2 zie ik naar aanleiding van deze zaak geen aanleiding om maatregelen te nemen die het Openbaar Ministerie betreffen.
Kunt u deze vragen voor het eind van volgende week beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
De oproep van het Openbaar Ministerie om de wetgeving tegen corruptie te verbeteren |
|
Michiel van Nispen |
|
van Weel |
|
Wat is uw reactie op de oproep en de waarschuwing van het Openbaar Ministerie en de Rijksrecherche dat de Nederlandse wet te weinig mogelijkheden biedt om ambtenaren te vervolgen wegens beweerde corruptie?1
Het strafrechtelijk kader voor de aanpak van corruptie wordt regelmatig door Nederland en internationale anti-corruptiegremia geëvalueerd. Uit het rechtsstaatrapport 2024 van de Europese Commissie volgt bijvoorbeeld dat Nederland in algemene zin over een robuust strafrechtelijk kader voor het bestrijden van corruptiedelicten beschikt.2 Ook de OESO Working Group on Bribery (WGB) en de Group of States Against Corruption van de Raad van Europa (GRECO) zijn van mening dat de strafbaarstellingen die Nederland voor corruptie hanteert naar behoren werken.3
Buiten dergelijke gremia om overlegt mijn ministerie regelmatig met het Openbaar Ministerie (OM) en de Rijksrecherche, onder andere over de huidige anti-corruptiewetgeving. Ik heb vanuit het OM en de Rijksrecherche geen bestuurlijk signaal ontvangen, zoals genoemd in het nieuwsbericht. Het OM kijkt intern wel naar de huidige wet- en regelgeving en de vraag of die volstaan. Mocht ik op basis hiervan een advies van het OM krijgen dan ga ik dat te zijner tijd beoordelen. Ik heb dus op dit moment niet het beeld dat de huidige wetgeving onvoldoende mogelijkheden biedt om ambtenaren te vervolgen voor corruptie.
Ziet u het ook als een lacune dat het OM nu niet kan vervolgen als er onvoldoende bewijs te leveren is dat in ruil voor een gift directe en concrete tegenprestaties zijn geleverd, waardoor het te moeilijk is om corruptie te bewijzen?
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet vereist dat er een direct verband bestaat tussen de aangenomen gift enerzijds en een concrete tegenprestatie anderzijds. Van omkoping kan ook sprake zijn als het doel van de giften is om een voorkeursbehandeling te krijgen, zonder dat deze reeds is ontvangen (HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8318; HR 20 juni 2006, NJ 2006, 380). Verder zijn ook omkoping van een tussenpersoon en poging tot omkoping strafbaar gesteld. Het is aan de rechter om te beoordelen of in een individuele zaak (poging tot) omkoping bewezen kan worden verklaard.
Ik zie die lacune dus niet.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van lector weerbare democratie Willeke Slingerland dat het nu onduidelijk is wanneer corruptie strafbaar is, omdat het bewijs van een tastbare, directe tegenprestatie en kwade opzet een te klassieke benadering van corruptie is, maar in de praktijk giften zelden direct verzilverd worden, omdat het veel meer gaat om een kluwen aan «loyaliteiten en voorkeursbehandelingen binnen een netwerk op de lange termijn»?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is strafrechtelijk geen direct verband vereist tussen de aangenomen gift en een tegenprestatie. Verder geldt dat het geen vereiste is dat een gift daadwerkelijk wordt verzilverd: het beloven of toezeggen van een gift met het oogmerk om de ambtenaar te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten is al strafbaar. Dit betekent dat het toezeggen van een gift om een voorkeursbehandeling te verkrijgen onder de strafbaarstelling van omkoping valt. Ook omkoping via één of meer tussenpersonen (binnen een netwerk) valt binnen het bereik van de strafbaarstelling. Daarmee is de strafbaarstelling mijns inziens voldoende duidelijk.
Het klopt wel dat het in de praktijk lastig kan zijn om omkoping te bewijzen. Betrokkenen hebben er belang bij hun handelingen heimelijk te verrichten. Hierdoor kan het lastig zijn om aan te tonen dat een gift is toegezegd met het doel om een ander iets te laten doen (actieve omkoping) of dat de ander moest vermoeden dat een belofte werd gedaan met het doel om hem tot een bepaalde tegenprestatie te bewegen (passieve omkoping). Deze complexe bewijskwesties zijn onlosmakelijk verbonden met de aard van het omkopingsdelict. Of er in een concreet geval voldoende wettig bewijs voor omkoping is, staat ter beoordeling van de rechter.
Klopt het dat Nederland het enige Europese land is waar «handel in invloed», onrechtmatig voordeel via netwerken, niet strafbaar is?
Diverse media hebben bericht dat Nederland het enige Europese land is dat ongeoorloofde beïnvloeding niet strafbaar zou hebben gesteld. Dit moet worden genuanceerd. Ik ben bekend met de uitspraak van de Europese Commissie dat 23 van de 25 Europese lidstaten in mei 2023 ongeoorloofde beïnvloeding (of: handel in invloed) separaat strafbaar hebben gesteld. De Europese Commissie maakte hierbij echter de belangrijke kanttekening dat de definities van deze strafbaarstelling soms sterk afwijken van de definitie zoals gehanteerd in artikel 18 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen Corruptie en dat sommige lidstaten de strafbaarstelling slechts gedeeltelijk hebben overgenomen in hun nationale wetgeving.4 Wat de huidige Nederlandse wetgeving betreft, is juist dat er geen afzonderlijke bepaling bestaat waarin specifiek ongeoorloofde beïnvloeding strafbaar is gesteld. Dat wil echter niet zeggen dat het onrechtmatig bevoordelen van partijen niet bestraft kan worden, gelet op de ruime omkopingsbepalingen die het Nederlandse strafrecht kent. Zie daarvoor ook mijn antwoorden op vragen 2 en 3.
Wat is de status van de EU-richtlijn hierover, waar aan gewerkt zou worden? Hoe lang duurt het naar verwachting nog voor deze richtlijn tot stand zal zijn gekomen en gereed is voor implementatie? Welke standpunt neemt Nederland op dit onderwerp in in de Europese onderhandelingen hierover?
Op dit moment wordt in triloog-vorm tussen de Europese Commissie, het Europees parlement en de lidstaten (Raad van Ministers) overlegd over een herziening van de EU-Richtlijn over de bestrijding van corruptie. De trilogen zijn op 28 januari jl. van start gegaan. Het is nog niet mogelijk om te zeggen wanneer de trilogen zullen zijn afgerond en het nationale implementatietraject kan starten. Nederland heeft met de raadspositie over de Richtlijn ingestemd. In de raadspositie is een strafbaarstelling van ongeoorloofde beïnvloeding opgenomen. Deze raadspositie vormt voor de lidstaten het uitgangspunt bij aanvang van de trilogen. Voor de inzet van Nederland in de Raad verwijs ik u naar het BNC-fiche en de reactie op de op basis hiervan door uw Kamer gestelde vragen.5
Heeft het overleg hierover tussen uw ministerie en het OM reeds plaatsgevonden? Bent u bereid de Kamer daarover op hoofdlijnen een terugkoppeling te geven?
Mijn ministerie heeft naar aanleiding van de berichtgeving in onder meer het Financieel Dagblad contact gehad met het Openbaar Ministerie. Er is vanuit het Openbaar Ministerie en de Rijksrecherche geen bestuurlijk signaal afgegeven. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Bent u van plan de anti-corruptiewetgeving op dit punt te bezien en met voorstellen te komen om de lacune te dichten zodat corruptie beter aangepakt kan worden?
De aanpak van corruptie is een prioriteit van het kabinet. Het adequaat bestraffen van corruptie vormt hier onderdeel van. De Europese anti-corruptierichtlijn is hierin een belangrijke ontwikkeling en bevat diverse preventieve verplichtingen voor lidstaten en diverse strafbepalingen, waaronder ongeoorloofde beïnvloeding. Na afronding van de trilogen zal worden bekeken of ter implementatie van de vastgestelde richtlijn wijzigingen van de nationale strafwetgeving noodzakelijk zijn en zal, als dat het geval is, daartoe een wetsvoorstel in procedure worden gebracht.
De column 'Afgeslacht om die achterlijke reden: Eer' |
|
Wijen-Nass , Claudia van Zanten (BBB) |
|
van Weel , Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de column van Lale Gül in De Telegraaf van zaterdag 1 februari 2025: Afgeslacht om die achterlijke reden: Eer?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de gedachtegang en het wereldbeeld van de daders uit het bovenstaande artikel?
Deze gedachtegang en dit wereldbeeld zijn absoluut onacceptabel en passen niet bij de normen en waarden die wij als samenleving met elkaar delen. In Nederland heeft iedere burger het recht op zelfbeschikking: het recht op eigen keuzes en zelfstandigheid. Ook heeft ieder mens het recht op leven, veiligheid, vrijheid, gelijkheid en een menswaardig bestaan, vrij van onderdrukking en geweld. Deze fundamentele rechten vormen de basis voor een rechtvaardige en vreedzame samenleving. Wie deze rechten met geweld of dwang ontneemt, kan dan ook een passende straf verwachten.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering er alles aan dient te doen om denkbeelden zoals deze uit de Nederlandse samenleving te werken? Zo ja, wat kunt en gaat u hieraan doen?
Ja, het kabinet deelt de mening dat een effectieve aanpak van eergerelateerd geweld, waaronder eerwraak, een brede strategie vergt die zich niet alleen richt op repressie, maar ook op de grondoorzaken van deze vorm van geweld.
Daarom neemt het kabinet naast repressieve maatregelen, zoals toepassing van het strafrecht, ook preventieve maatregelen om deze vorm van schadelijke praktijken te voorkomen. Schadelijke praktijken komen met name voor in gesloten patriarchale gemeenschappen met sterk hiërarchische structuren en traditionele rolopvattingen over man en vrouw. Binnen deze gesloten gemeenschappen kan een inperking van het zelfbeschikkingsrecht tot uiting komen in schadelijke praktijken zoals eergerelateerd geweld. Het kabinet zet daarom via emancipatiebeleid, het Meerjarenplan Zelfbeschikking2 en de Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving3 in op een «verandering van binnenuit», onder meer door samen te werken met sleutelpersonen en organisaties uit deze gesloten gemeenschappen4..Zo betreft de Alliantie Verandering van binnenuit een samenwerkingsverband tussen verschillende Christelijke- en migrantenorganisaties, en is het Fonds Zelfbeschikking bij het Oranjefonds ingesteld waaruit onder andere stichting Oy Vey zich inzet voor inclusie van lhbtiq+ Joden in de Joodse gemeenschappen zelf in Nederland en stichting Himilo zich richt op mannen/vaders binnen de Arabischsprekende migranten en vluchtelingen, omdat zij van grote invloed zijn op (het gebrek aan) zelfbeschikking van vrouwen en meisjes.
Ook wordt middels de aanpak van schadelijke praktijken, onderdeel van de bredere aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling, ingezet op vroegtijdige signalering en een goede en snelle samenwerking tussen betrokken organisaties wanneer nodig.
Verder wil ik benadrukken dat wanneer we spreken over femicide, gendergerelateerde moord en doodslag van vrouwen en meisjes, we ook spreken over eerwraak. Geen enkele vrouw of meisje mag slachtoffer worden van moord of doodslag, om welke reden dan ook. Met het plan van aanpak «Stop Femicide!»5 zet het kabinet zich in voor een gerichte aanpak die zowel de oorzaken van dit geweld aanpakt als stevige maatregelen treft om daders te vervolgen. Voor de zomer van 2025 informeren wij uw Kamer over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!» en van de bredere aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, inclusief schadelijke praktijken.
Bent u bereid om mogelijkheden te zoeken om het Nederlanderschap in te trekken bij misdaden gepleegd met een eerwraakmotief?
Uit het Europees Verdrag Inzake Nationaliteit (EVN) en de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) volgt dat het Nederlanderschap alleen kan worden ingetrokken als sprake is van misdrijven die zich richten tegen de essentiële belangen van ons land. Het kabinet onderzoekt zoals opgenomen in het regeerprogramma of het mogelijk is om de gronden voor het intrekken van het Nederlanderschap uit te breiden naar andere ernstige misdrijven, binnen de grenzen van het EVN. Intrekking van de Nederlandse nationaliteit is alleen mogelijk bij personen die naast de Nederlandse nog een andere nationaliteit hebben.
Het bericht dat criminele ronselaars hun slag slaan op scholen |
|
Songül Mutluer (PvdA), Anita Pijpelink (PvdA) |
|
van Weel , Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Een op de zeven jongeren benaderd voor verboden klussen» van het AD van 18 januari jl.?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat het aantal jongeren dat wordt benaderd voor criminele activiteiten via scholen is toegenomen?
De school is vergelijkbaar met de samenleving in het klein. Zoals aangegeven in de brief van 27 juni jl. over Veiligheid op scholen komt de verharding in de maatschappij in toenemende mate ook de school binnen.2 Wat er op straat gebeurt, zien we terug in scholen. Dat betekent ook dat er sprake kan zijn van criminele activiteiten, zoals ronseling. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal jongeren dat wordt benaderd door criminelen.
Door de toenemende aandacht voor georganiseerde en ondermijnende jeugdcriminaliteit krijgen we een steeds beter beeld van de problematiek, waaronder het ronselen van jongeren op scholen. Dit verbeterde inzicht in de problematiek stelt gemeenten en partners in staat steeds gerichtere interventies toe te passen. Daardoor is school en veiligheid binnen de preventieve aanpak Preventie met Gezag een belangrijk onderwerp geworden. Om een nog beter beeld te krijgen van de problematiek van ronselaars heb ik het Centrum van Kinder- en Mensenhandel verzocht om een onderzoek uit te voeren naar de modus operandi van criminelen die (online) ronselen. Juist omdat wat er in de samenleving gebeurt ook de school binnen kan komen is het een taak van het kabinet en de maatschappij om ervoor te zorgen dat we scholen waar mogelijk beschermen tegen deze ongewenste ontwikkelingen. Daar zet het kabinet zich voor in.
Kunt u aangeven of er bepaalde gemeenten, specifieke regio's of schooltypen zijn waar dit probleem prominenter speelt? Zo ja, kunt u dat duiden? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Er wordt niet geregistreerd of ronselen prominenter speelt in specifieke gemeenten, specifieke regio’s of schoolsoorten. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, heb ik het Centrum van Kinder- en Mensenhandel verzocht om een onderzoek uit te voeren naar de modus operandi van de criminelen die (online) ronselen. De politie ziet in het algemeen dat het ronselen van mensen met specifieke kennis en kunde vaker voorkomt. Hoe vaak dit precies is, is niet bekend. Criminelen zoeken connecties in verschillende sectoren om daar werkzaamheden aan uit te besteden die ze zelf niet willen of niet kunnen uitvoeren. Dat doen ze via allerlei netwerken en contacten. Het kan dan gaan om financiële of juridische ondersteuning of bijvoorbeeld het leveren van fysieke middelen, zoals voertuigen of locaties. Deze facilitators spelen een cruciale rol door diensten te verlenen die criminele activiteiten mogelijk maken.
Hoe worden docenten en schoolpersoneel getraind om signalen van ronseling te herkennen en adequaat te handelen? En wordt dit standaard meegenomen in de opleidingen en trainingen? Waarom niet? Vindt u dat wel wenselijk?
Criminele ronselaars, ondermijnende (jeugd)criminaliteit, wapenbezit, agressie en geweld, huiselijk geweld, seksueel geweld, radicalisering, extremisme, et cetera; het onderwijs wordt geconfronteerd met allerlei maatschappelijke misstanden die helaas in onze samenleving plaatsvinden. Het is vooral belangrijk dat docenten en schoolpersoneel gevoelig zijn voor het herkennen van zorgwekkend en risicogedrag in het algemeen en dat de onderwijsinstellingen daarmee weten om te gaan.
Daarnaast is het belangrijk dat leerlingen weten wat ze concreet kunnen doen als ze geconfronteerd worden met ronseling. Leerlingen en studenten kunnen dit melden bij de onderwijsinstelling zelf, bijvoorbeeld via een vertrouwenspersoon, melden bij de politie of anoniem melden via Meld Misdaad Anoniem. Schoolbesturen kunnen daarnaast aangifte doen, ook namens een leerling.
Ook komt de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs. Hiermee beoogt het kabinet de verantwoordelijkheid van scholen in het funderend onderwijs voor de veiligheid op school uit te breiden. Zo wordt er onder andere een meldplicht (bij de Inspectie van het Onderwijs) voor ernstige veiligheidsincidenten geïntroduceerd. De beoogde inwerkingtreding is 1 augustus 2026.
Daarnaast moedigt het kabinet het doen van aangifte aan. Want elke aangifte is van belang. Schoolbesturen kunnen ook namens een leerling aangifte doen. Daarnaast kan iedereen in en om het onderwijs contact opnemen met de vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs.
Tot slot zijn er meerdere interventies beschikbaar die kunnen worden ingezet voor het vergroten van de kennis en de handelingsbekwaamheid van docenten en ander onderwijspersoneel. Deze interventies zijn niet standaard opgenomen binnen opleidingen van docenten. Scholen kunnen in de na- en bijscholing aandacht te besteden aan veiligheid. Stichting School en Veiligheid ondersteunt scholen, door ervaring, kennis en het geven van handelingsperspectieven te delen over het voorkomen van ronselen van leerlingen en criminele uitbuiting.
Welke maatregelen bestaan er om te voorkomen dat jongeren op scholen worden geronseld voor criminele doeleinden? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van die maatregelen in het licht van bovengenoemde stijging?
Schoolbesturen hebben een wettelijke zorgplicht voor veiligheid op school. Dat betekent concreet dat scholen specifiek veiligheidsbeleid moeten maken. Daarin is het met name van belang om in te zetten op signalering van zorgwekkend gedrag. Scholen kunnen hier bijvoorbeeld het «Niet pluis» instrument van School & Veiligheid voor inzetten. Het is bekend dat scholen waar een sterk pedagogisch klimaat aanwezig is, waarin duidelijke (gedrags)normen gelden en gehandhaafd worden, bijdragen aan leerprestaties van leerlingen. Daarmee is het aannemelijk dat leerlingen ook minder snel toegeven aan criminele verleidingen of in ieder geval goed in beeld zijn als dit dreigt te gebeuren. Zie verder ook het antwoord op vraag 4.
Worden scholen op dit moment landelijk ondersteund in het herkennen en aanpakken van ronselpraktijken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet investeert fors in het programma Preventie met Gezag (PmG). Dit programma heeft als doel om te voorkomen dat jongeren in aanraking komen met, afglijden of doorgroeien in de criminaliteit door perspectief te bieden en grenzen te stellen. Gemeenten hebben de regie over de lokale aanpak om zo goed mogelijk aan te sluiten op specifieke problematiek in hun meest kwetsbare wijken. De veiligheid in en om scholen is hierin een belangrijk thema. Meerdere gemeenten werken met een «Veilig in en om school»- aanpak, waarbij afspraken worden gemaakt met lokale partners over samenwerking bij veiligheidsvraagstukken en daarmee een sterk en effectief netwerk kunnen vormen. Samen met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is een lerend netwerk opgericht voor onder andere scholen en gemeenten, waar ervaring, kennis en handelingsperspectieven worden gedeeld over het ronselen van hun leerlingen en criminele uitbuiting. Ook onderzoekt stichting School en Veiligheid op welke wijze het ondersteuningsaanbod beter kan aansluiten op vraagstukken die met geweld en criminaliteit te maken hebben. PmG is een lerende aanpak, waarbij het streven is om de geleerde lessen te delen met de rest van Nederland.
Jongeren die geronseld worden voor de criminaliteit en/of slachtoffer zijn van criminele uitbuiting kunnen zich wenden tot het online hulpportaal «Keerpunt». Keerpunt is ontwikkeld door onderdelen van Fier en het Centrum tegen Kinder- en Mensenhandel, Spine en Chat met Fier met financiële middelen van het PmG. Keerpunt biedt een veilige en laagdrempelige plek, waar zij vertrouwelijk kunnen praten over hun situatie in de beveiligde chatomgeving van Chat met Fier. Online interventies worden ingezet waaronder het verschaffen van de benodigde informatie, advies, hulp en bescherming. Waar kan worden deze jongeren ook begeleid naar passende hulporganisaties of opsporingsinstanties in de regio. Keerpunt doet aan Proactieve online outreach op social media waarbij actief (potentiële) slachtoffers worden benaderd. Daarnaast is het een kennisportaal over criminele uitbuiting waar slachtoffers, hun naasten en professionals terecht kunnen voor informatie.
Deelt u de mening dat er een landelijke aanpak tegen het ronselen van jongeren op scholen moet komen waarbij de best practices van de Preventie met gezag-programma’s in meegenomen worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het Programma Preventie met Gezag (PmG) investeert met focus op de jongeren (en gezinnen) in kwetsbare posities. Vanuit PmG worden de, in nauwe samenwerking met de wetenschap, geleerde lessen over het tegengaan van bijvoorbeeld ronselpraktijken van jongeren gedeeld met de rest van Nederland. Naast de investeringen in school en veiligheid is het ook cruciaal om hulp te bieden aan jongeren die slachtoffer van ronselen zijn geweest. Daarom investeer ik de komende 2,5 jaar in de verdere ontwikkeling van het online hulpplatform «Keerpunt». Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten na te gaan of en hoe op scholen waar de problematiek speelt vaker en gerichter jongerenwerkers kunnen worden gestationeerd om jeugdigen te ondersteunen, juist omdat dit nu niet altijd gebeurt?
Op steeds meer scholen wordt jongerenwerk ingezet of wordt nauw met jongerenwerk samengewerkt en dat is een positieve ontwikkeling. Ook Sociaal Werk Nederland, Stichting School & Veiligheid en het kabinet onderschrijven het belang van een goed functionerend netwerk van school, politie, jeugdwerk, gemeenten en zorgprofessionals.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft in januari jl. een Wegwijzer samenwerking sociaal-veiligheidsdomein in gemeenten gepubliceerd.3 Deze wegwijzer is in opdracht van de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en van Justitie en Veiligheid gemaakt door de VNG. Het biedt concrete aanknopingspunten voor samenwerking en laat zien wat er mogelijk is in deze samenwerking. Ook in deze wegwijzer is aandacht voor het jongerenwerk en hoe de professionals binnen het zorg- en veiligheidsdomein vroegtijdige signalen van (ondermijnende) criminaliteit.
Het bericht dat krakers zich een bewoond appartement in Amsterdam hebben toegeëigend. |
|
Ralf Dekker (FVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat 28 januari j.l. in De Telegraaf verscheen betreffende één of meerdere krakers die zich de woning van Paul Berden (22) hebben toegeëigend, nadat hij enkele dagen afwezig is geweest van zijn studentenwoning in Amsterdam?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u ermee bekend dat Paul Berden al een aantal dagen machteloos staat tegenover de krakers, die zijn sloten hebben vervangen en ter provocatie zelfs een anarchistische krakersvlag uit het raam hebben gehangen?
Deelt u de opvatting dat er een ongekend gevaarlijk precedent wordt geschapen door deze zaak niet met spoed, dezelfde dag nog, af te handelen, de woning te ontruimen en de krakers gepast te straffen?
Kunt u toezeggen dat de krakers nog deze week verwijderd worden uit het pand zodat de rechtmatige bewoner er weer kan intrekken? Zo nee, waarom niet?
Is het gebruikelijk dat er meerdere dagen voorbijgaan voordat woningen worden ontruimd en de krakers worden gestraft in dergelijke gevallen – ook wanneer huurder en verhuurder tijdig aan de bel trekken met het huurcontract (e.a. bewijs) ter verificatie van eigendom? Zo ja, deelt de Minister de opvatting dat in het geval van Paul Berden en in soortgelijke gevallen sneller moet worden opgetreden, mede zodat het geen precedent schept voor krakers die hetzelfde van plan zijn als deze kraker(s)? Zo nee, hoe komt het dat het in dit geval zo lang duurt voordat deze jongen terug in zijn woning kan en de krakers worden gestraft en eventuele schade aan de woning of inboedel kan worden verhaald door de huurder en/of de verhuurder van de woning?
Komt Paul Berden niet het woonrecht toe? Zo ja, waarom wordt er dan niet voortvarender opgetreden tegen de krakers die zijn thuis zijn binnengedrongen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk, in ieder geval voor het einde van deze week, beantwoorden?
Een afzonderlijke beantwoording van de vragen is achterhaald nu het betreffende pand reeds ontruimd was op het moment dat de vragen ingediend zijn. Het is mij helaas niet gelukt om de vragen binnen de door u gestelde termijn te beantwoorden.
Het bericht dat er wolven in Nederland verdwijnen en dat experts aanwijzingen voor stroperij zien. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie , van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat een kwart van de geregistreerde wolvenpopulatie in Nederland zonder natuurlijke verklaring is verdwenen?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat het een taak van de overheid is om elke (beschermde) diersoort te beschermen tegen illegale praktijken zoals stroperij?
Ik keur stroperij ten zeerste af en zet me in voor de bescherming van de natuur en de daarin levende soorten. Het tegengaan van stroperij is onderdeel van het toezicht op faunabeleid. Dit is een provinciale taak. Daarnaast maak ik mij ook ernstige zorgen over de incidenten met wolven en de overlast en angst die burgers en boeren ervaren door de aanwezigheid van de wolf. Ik leef met hen mee en werk aan passende maatregelen om wolvenaanvallen op mensen, huisdieren en vee te voorkomen en om in die gevallen dat desondanks toch aanvallen plaatsvinden, effectief te kunnen optreden. Deze acties staan verwoord in de Landelijke Aanpak Wolven (Kamerstuk 33 576, nr. 405).
Welke concrete stappen gaat u ondernemen en wanneer om vast te stellen of de genoemde verdwijningen van wolven het gevolg zijn van illegale praktijken zoals stroperij?
Stroperij is een bekend fenomeen dat van tijd tot tijd op verschillende locaties de kop op steekt. Na het ontvangen van meldingen over stroperij start de politie na analyse van de informatie een onderzoek. Prioritering van de inzet van de politie wordt bepaald in de lokale driehoek. Indien extra inzet van de politie op dit terrein gewenst is, kan dit in de driehoek tussen burgemeester, politiechef en officier van justitie besproken worden.
Deelt u de mening dat het feit dat sommige mensen openlijk vieren en aanmoedigen dat wolven worden gedood bijdraagt aan ophitsing en de kans verhoogt dat mensen op jacht gaan naar wolven? Zo nee, waarop baseert u zich dan?
Het staat eenieder vrij om zich te uiten over wolven. Er zijn mij geen gevallen bekend waarin de meningsuiting van een persoon heeft geleid tot het doden van een wolf.
Kunt u een overzicht geven van het aantal preventieve maatregelen dat is genomen tegen stroperij, waaronder specifiek op de Veluwe en in Zeeland, gezien daar opvallend veel wolven lijken te verdwijnen?
Uit navraag bij BIJ12 is niet gebleken dat er sprake is van een opvallende situatie rond verdwenen wolven. BIJ12 monitort de Nederlandse wolvenpopulatie, maar telt niet alle individuele wolven in Nederland. Er is dus altijd fluctuatie in het aantal gemonitorde dieren. BIJ12 heeft aangegeven dat zij de beweringen over illegale wolvenstroperij niet herkennen. Wolven kunnen om meerdere redenen van de radar verdwijnen. Bijvoorbeeld doordat ze over de grens naar andere landen trekken of doordat ze zich schuilhouden en daardoor niet zichtbaar zijn voor mensen. Ook zijn er bij de politie geen concrete meldingen van stroperij van wolven bekend. Ik zie dan ook geen aanleiding voor het nemen van preventieve maatregelen. Voor de handelwijze bij gevallen van stroperij verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 3.
Welke maatregelen gaat u vragen van Nationaal Park De Hoge Veluwe, gezien het feit dat er daar opvallend veel wolven lijken te verdwijnen? Welke maatregelen gaat Nationaal Park De Hoge Veluwe treffen om de wolf te beschermen?
Met betrekking tot de stelling over het verdwijnen van wolven, verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5. Voor het beschermen van wolven binnen nationale parken zijn provincies het bevoegd gezag. Ik zal om die reden geen maatregelen vragen aan Nationaal Park De Hoge Veluwe.
Wat is uw reactie op het feit dat mensen, waaronder wildlife-crime specialist Pauline Verheij, zich zorgen maken over de rol van jagers in de stroperij in Nederland en daarbuiten?
Ik heb geen aanwijzingen om deze zorgen te delen. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Hoe beoordeelt u het feit dat sommige ecologen niet met naam in de krant willen uit angst voor de gevolgen van hun uitspraken over hun bevindingen?
Ik vind het spijtig dat gevoelens van angst bij sommigen aanwezig zijn. Vrijheid van meningsuiting is een groot goed en het moet een ieder vrij staan zich te uiten over wolven in Nederland.
Welke stappen gaan de Staatssecretaris en Minister zetten om ervoor te zorgen dat ecologen zich veilig voelen om hun werk te kunnen doen en te delen?
De Minister van Justitie en Veiligheid en ik vinden het belangrijk dat ecologen zich veilig voelen om hun werk te doen. De werkgever heeft een belangrijke rol in het bieden van veiligheid voor hun medewerkers. De primaire verantwoordelijkheid voor preventie en nazorg ligt bij de werkgevers. Ook kan de werknemer elke vorm van agressie en geweld altijd melden bij de eigen werkgever en dient de werkgever de juiste expertise in huis te hebben om hier een goede opvolging aan te geven en de juiste ondersteuning te bieden.
Als ecologen te maken hebben met onveiligheid bijvoorbeeld door intimidatie, bedreiging, doxing of mishandeling, kan ook melding of aangifte worden gedaan bij de politie. Tussen de politie en het Openbaar Ministerie zijn afspraken gemaakt als het gaat om de opsporing en vervolging van geweld en agressie tegen mensen met een publieke taak, de Eenduidig Landelijke Afspraken. Ook wetenschappers vallen onder deze groep. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie specifiek beleid voor de strafrechtelijke vervolging van geweld of agressie tegen werknemers met een publieke taak. Dit is vastgelegd in de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen. Een vertrekpunt in deze aanwijzing is dat de sanctie in de richtlijn van een specifiek delict (zoals mishandeling) met 200% wordt verhoogd, wanneer het delict is gepleegd tegen een werknemer met een publieke taak.
Welke stappen gaat u concreet zetten om stroperij te voorkomen en wanneer?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe kan volgens u de overheid haar rol als hoeder van de rechtsstaat versterken door samen te werken met lokale gemeenschappen, natuurorganisaties en internationale partners om signalen van stroperij tijdig te detecteren en te voorkomen?
De politie werkt op basis van feiten en omstandigheden. Zij ontvangt informatie van groene boa’s, wildbeheereenheden en betrokken burgers. Observaties van betrokken burgers zijn essentieel in de meeste politieonderzoeken. Met andere historische gegevens uit politiesystemen draagt het bij tot daderindicatie. Daar waar landelijke betekenisvolle fenomenen ontstaan, zal de politie hierin acteren. Weging van het politiewerk vindt altijd plaats in afstemming en in overleg met het bevoegde gezag. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Welke boodschap geeft u af, en wat doet het met het vertrouwen in de overheid, als de burgers de indruk krijgen dat illegale praktijken, zoals stroperij, niet effectief worden aangepakt?
In het geval van geconstateerde stroperij treedt de politie op. Er zijn op dit moment geen concrete meldingen van stroperij van wolven en ik zie dan ook geen reden voor een gebrek aan vertrouwen in de overheid. Ik neem ook afstand van de suggestie dat de overheid niet effectief inzet pleegt op het tegengaan en voorkomen van stropen.
Het onbetrouwbare algoritme dat jongeren als crimineel bestempelt |
|
Songül Mutluer (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onbetrouwbaar algoritme bestempelt jongeren als toekomstig crimineel» (Follow the Money, 20 januari)?1
Ja.
Kunt u volledig uitleggen wat het doel en de functie is van het Preselect Recidive-algoritme? Hoe hangt dit samen met andere risicotaxatie-instrumenten?
Met het risicotaxatie-instrument Preselect Recidive wordt van jongeren die door de politie als verdachte worden verhoord een eerste inschatting gemaakt van het risico op herhaling. Deze inschatting wordt gemaakt met behulp van een wetenschappelijk gevalideerd analysemodel met informatie die bekend is bij de politie. In dit model zitten variabelen als eerdere politiecontacten, gepleegde delict(en) en leeftijd en geslacht van de jongere. De uitkomst van de Preselect Recidive wordt gebruikt bij de afweging in het zogenaamde afstemmingsoverleg «ZSM» ten aanzien van de vraag of verdere risicotaxatie voor de jongere noodzakelijk is. Er is bij de toepassing van de Preselect Recidive dus altijd sprake van een besluit door mensen, niet door een algoritme, waarbij ook andere informatie over de jongere wordt gebruikt. In het artikel van Follow the Money wordt de indruk gewekt dat de uitkomst van dit instrument bepalend is voor het vervolgtraject van een jeugdige verdachte. Dit is niet het geval. Het instrument wordt meegewogen bij de vraag of verdere risicotaxatie voor de jongere nodig is.
Voor een verdere toelichting op het doel en de functie van risicotaxatie-instrumenten in het algemeen en van de Preselect Recidive in het bijzonder, verwijs ik naar de brief van 6 maart 2025, waarin ik op verzoek van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid een reactie heb gegeven op het artikel van Follow the Money.In het antwoord op vraag 3 ga ik in op andere risicotaxatie-instrumenten en de samenhang met de Preselect Recidive.
Welke soortgelijke instrumenten worden ook ingezet in de jeugdstrafrechtketen? Kunt u toelichten welke rol deze spelen, de relevante documentatie delen, en de systemen opnemen in het Algoritmeregister?
Diverse risicotaxatie-instrumenten uit de jeugdstrafrechtketen zijn gebundeld in het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ). Het gaat daarbij, naast de Preselect Recidive, om de volgende instrumenten:
Een uitgebreide omschrijving van de inhoud en werking van de verschillende instrumenten is te vinden in de Handleiding LIJ (zie bijlage 1).
Een van de doelstellingen van het LIJ als geheel is informatiedeling en een eenduidige werkwijze van ketenpartners. Ketenpartners bouwen waar mogelijk voort op informatie die al eerder in de keten verzameld is. Dit scheelt tijd en voorkomt dat jongeren en ouders steeds weer dezelfde vragen moeten beantwoorden.
Er zijn Rijksbrede afspraken om eind 2025 ten minste alle hoog risico AI-systemen in het Algoritmeregister te publiceren. Ik wil transparant zijn over de risicotaxatie-instrumenten uit de jeugdstrafrechtketen en deze in het Algoritmeregister publiceren. De Ritax, het meest uitgebreide instrument uit het LIJ, is in 2023 door de Raad voor de Kinderbescherming opgenomen in het Algoritmeregister. Deze publicatie wordt voor eind 2025 aangevuld met de aanvullende Module Zorg. De Politie voert de Preselect Recidive in 2025 op in het Algoritmeregister. Voor Halt-SI wordt door JenV, in samenwerking met Halt, bezien of dit een hoog risico of impactvol algoritme betreft. Indien dit het geval is worden met Halt afspraken gemaakt over opname in het Algoritmeregister in 2025.
Hoe worden het Dynamisch Risico Profiel (DRP) en het Algemeen Recidive Risico (ARR) berekend? Welke rol spelen deze profielen in het jeugdrecht?
Het ARR is de uitkomst van het instrument Preselect Recidive. Het ARR geeft de geschatte kans dat een jongere opnieuw met politie en justitie in aanraking komt vanwege het plegen van een delict. Voor het vaststellen van het ARR («laag», «midden» of «hoog») wordt gebruik gemaakt van statische (onveranderbare) risicofactoren. De variabelen uit het model zijn te vinden in hoofdstuk 3 van de Handleiding LIJ, deze wordt voor de volledigheid meegezonden (zie bijlage 1).
Het ARR wordt gebruikt bij de afweging in het zogenaamde afstemmingsoverleg ZSM ten aanzien van de vraag of verdere risicotaxatie voor de jongere noodzakelijk is. Naast het gepleegde delict en het ARR wordt hierbij ook gebruik gemaakt van andere informatie over de jongere die op dat moment bij de ketenpartners bekend is. Het ARR is daarmee altijd ondersteunend aan menselijke besluitvorming. De rol van de Preselect Recidive en het ARR in de jeugdstrafrechtketen wordt toegelicht in de beantwoording van vraag 17, in de genoemde brief van 6 maart 2025 en de Handleiding LIJ (bijlage 1).
Het DRP is de uitkomst van de Ritax en wordt berekend door een optelsom van risico- en beschermende factoren van een jongere, gemeten op negen (leef)domeinen, zoals gezin, geestelijke gezondheid en agressie. Ieder domein kent diverse items, waarbij de professional vraagt naar onderwerpen zoals «Ernst/heftigheid van conflicten tussen gezinsleden», «Stemming» en «Meldingen van gewelddadig gedrag». De totaalscores per domein (domeinscore) worden berekend door de scores van de verschillende items uit de betreffende domeinen bij elkaar op te tellen. Het DRP vormt samen met het ARR een indicator om toe te leiden naar passende interventies die door de Raad voor de Kinderbescherming of de Jeugdreclassering worden geadviseerd aan OM, de rechter en/of ten behoeve van het plan van aanpak voor toezicht en begeleiding van de Jeugdreclassering.
Voor een verdere uitleg over de berekening van het DRP verwijs ik u naar de Handleiding LIJ die voor de volledigheid wordt meegezonden (bijlage 1). De rol van de Ritax en het DRP in de jeugdstrafrechtketen wordt toegelicht onder vraag 3.
Klopt het dat u overwogen hebt Preselect uit werking te nemen? Waarom heeft het gebruik van het algoritme toch doorgang gevonden? Geldt dit ook voor soortgelijke instrumenten?
Ten tijde van oplevering van het meeste recente validatieonderzoek (2023), is met ketenpartners besproken of het instrument nog voldoende betrouwbaar was voor toepassing in de praktijk. Destijds is geconcludeerd dat dit het geval was. Wel werd van belang geacht dat doorontwikkeling zo snel mogelijk plaatsvindt vanwege een afname in de voorspelkracht (zie vraag 27 voor een toelichting op het doorontwikkeltraject van de Preselect Recidive). Voor deze afweging is onder meer gekeken naar de impact op de jeugdstrafrechtketen, en daarmee de jongeren, indien het instrument tijdelijk niet meer gebruikt wordt en het voldoen aan de geldende wet- en regelgeving rondom toepassing van dergelijke instrumenten. Ook de afgenomen voorspelkracht van het instrument is meegewogen. Aangezien deze nog steeds acceptabel is volgens internationale standaarden, is geoordeeld dat het instrument nog steeds van meerwaarde is voor de praktijk (zie toelichting in de alinea hieronder over het gestructureerd professioneel oordeel).
In de eerder genoemde brief van 6 maart 2025 beschrijf ik daarnaast dat de huidige versie van Preselect Recidive grotendeels voldoet aan de vijf voorwaarden zoals gesteld door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en hierdoor nog op een verantwoorde wijze kan worden gebruikt tot de nieuwe versie wordt ingevoerd. In de afweging om de Preselect Recidive te blijven gebruiken wordt ook de waarde van dit instrument voor de praktijk meegenomen. Uit onderzoek blijkt namelijk dat een voorspelling op basis van een gestructureerd professioneel oordeel (een combinatie van de professionele blik en een instrument) beter is dan een voorspelling op basis van een ongestructureerde klinische blik (zie vraag 17). Zonder een instrument ontstaat er een risico op tunnelvisie, waarmee de rechtsgelijkheid in het geding komt.
Voor de overige instrumenten van het LIJ wordt ook periodiek een validatieonderzoek uitgevoerd. Indien de resultaten van deze onderzoeken hier aanleiding toe geven, of wijzigingen in wet- en regelgeving, worden de instrumenten herzien.
Waaruit blijkt dat Preselect voldoet aan wetenschappelijke normen en betrouwbaar genoeg is om gebruikt te worden in besluitvorming die kwetsbare jongeren aangaat?
Wetenschappelijke normen voor risicotaxatie-instrumenten kunnen betrekking hebben op: (a) theoretische onderbouwing, (b) betrouwbaarheid en (c) de predictieve validiteit.
Kunt u alle documentatie over de ontwikkeling, technische werking en toepassing van dit algoritme delen met de Kamer?
Ik verwijs naar de Handleiding LIJ in bijlage 1. Hierin staat de ontwikkeling/opbouw, werking en toepassing van het algoritme beschreven (hoofdstuk 1 en 3).
Daarnaast verwijs ik naar diverse publicaties van Van der Put (Universiteit van Amsterdam). In deze publicaties staat de (statistische) ontwikkeling van de Preselect Recidive uitgewerkt:
Is er een Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd voor het gebruik van Preselect? Wat waren de resultaten van deze PIA en is daar opvolging aan gegeven? Wanneer is voor het laatst een PIA uitgevoerd op Preselect en wanneer is de eerstvolgende PIA voorzien?
In 2025 wordt een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB/DPIA) uitgevoerd, als onderdeel van het implementatieproces van de herziene Preselect Recidive. Zie ook het antwoord op vraag 27 voor een toelichting op de herziening van de Preselect Recidive. Eerder is nog geen (D)PIA uitgevoerd voor de Preselect Recidive. De risicotaxatie-instrumenten die de politie gebruikt zijn ten tijde van ingebruikname getoetst in het kader van de toen geldende wettelijke privacykaders. De Preselect Recidive dateert uit 2013. Een (D)PIA, sinds 2018 verplicht, wordt door politie uitgevoerd in geval van de ingebruikname van een nieuw of vernieuwd instrument. De politie heeft in 2023 wel een toets gedaan op de kwaliteit van bronnen die gebruikt worden voor hun risicotaxatie-instrumenten in brede zin. Hier kwamen geen onregelmatigheden uit naar voren die aanleiding gaven tot aanpassing van de Preselect Recidive.
Welke instanties maken gebruik van Preselect? Kunt u per instantie uitleggen met welk doel het algoritme wordt toegepast?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 en de genoemde brief van 6 maart 2025.
Hoe zorgt u ervoor dat instanties die Preselect momenteel gebruiken om voorspellende lijsten met verdachte jongeren op te stellen, deze werkwijze zo snel mogelijk stopzetten?
Preselect Recidive is ontwikkeld om in te schatten of aanvullende risicotaxatie nodig is voor een jeugdige verdachte in het strafrecht. De Preselect Recidive mag uitsluitend gebruikt worden op het ZSM-overleg en niet voor andere doeleinden. Waar eerder in de praktijk is gesignaleerd dat risicotaxatie-instrumenten of scores werden hergebruikt of toegepast in niet daarvoor bedoelde processen, zijn door de politie maatregelen genomen om dit te stoppen. Met politie worden periodiek overleggen gevoerd over onder andere de juiste toepassing van de Preselect Recidive.
Is er één standaard vastgesteld voor het verantwoorde gebruik van Preselect? Zo ja, kunt u deze delen? Zo niet, kunt u deze zo snel mogelijk ontwikkelen?
Ja, er is één standaard vastgesteld voor het verantwoorde gebruik van de Preselect Recidive. Ik verwijs u naar de Handleiding LIJ (bijlage 1) voor een gedetailleerde beschrijving.
Op basis van welke factoren berekent Preselect een score voor jongeren? Kunt u een lijst maken van alle bronnen die het algoritme raadpleegt?
De Preselect Recidive wordt gevuld op basis van het landelijke bedrijfsprocessensysteem van de Politie (BVI). Hieruit wordt informatie gehaald zoals het totaal aantal incidenten waarbij de jongere de rol van verdachte heeft, de leeftijd van de jongere ten tijde van het eerste delict en het totaal aantal incidenten waarbij de jongere de rol van betrokkene heeft. Voor een volledig overzicht verwijs ik u naar hoofdstuk 3 van de Handleiding LIJ.
Worden registraties van verdenkingen die nooit zijn bewezen of hebben geleid tot vrijspraak ook meegerekend in de risicoscore van een jongere?
Bij een sepot onterecht verdachte of vrijspraak wordt de registratie niet meer meegerekend in de risicoscore van de jongere. Tevens worden registraties die ouder zijn dan vijf jaar verwijderd (conform artikel 8, zesde lid Wet politiegegevens) en hierdoor niet meegenomen in de berekening.
Hoe voorkomt u dat er ongelijke behandeling plaatsvindt bij hetzelfde misdrijf door het gebruik van het algoritme?
Met de Preselect Recidive wordt op basis van een wetenschappelijk getoetst en genormeerd model een inschatting gemaakt of verdere risicotaxatie noodzakelijk is bij de jeugdige verdachte. Deze inschatting wordt gemaakt op basis van diverse factoren uit het politieregistratiesysteem (zie hoofdstuk 3 van de Handleiding LIJ voor de lijst met variabelen). Bij jongeren die eenzelfde delict plegen, maar op andere variabelen die voorspellend zijn voor recidive anders scoren (bijvoorbeeld het aantal eerdere registraties van de betreffende jongere in de rol van verdachte), volgt mogelijk een andere uitkomst van de Preselect Recidive. Hierbij is er geen sprake van een ongelijke behandeling ten nadele van de jongere, maar van een afweging over de meest passende interventie om het risico op recidive te beperken. De afweging over het vervolg en het advies van de Preselect Recidive hierbij is maatwerk, de uitkomst van het instrument is ondersteunend aan menselijke beoordeling. Bovendien versterkt juist de combinatie van de professionele blik en een objectief gestructureerd instrument een uniforme werkwijze en daarmee gelijkere bejegening. De toepassing van een instrument verkleint de kans dat het eigen interpretatiekader van professionals een (grote) rol speelt in het besluit over het vervolgtraject van de jeugdige verdachte.
Vindt u het terecht dat variabelen als «omstander» of «huisgenoot» als risicofactor kunnen worden beschouwd in het Preselect-algoritme? Zo ja, kunt u aangeven hoe u dat relateert aan het concept «afgeleide schuld»?
Als een ARR-score wordt opgesteld, dan is de jongere inmiddels zelf in de rol van verdachte bekend bij politie. De Preselect Recidive wordt dus alleen afgenomen als een jeugdige zelf verdacht wordt van een strafbaar feit. Daarnaast weten we uit de wetenschappelijke literatuur dat blootstelling aan crimineel gedrag dan wel (ervaren) druk om mee te participeren risicofactoren zijn voor recidive. Dat blijkt ook uit onderzoeken uitgevoerd op politiegegevens. In het huidige model zijn deze variabelen (aantal registraties rol betrokken («omstander») en aantal registraties medebewoners rol verdachte («huisgenoot»)) opgenomen.
Voor de instrumenten van het LIJ wordt daarbij altijd kritisch gekeken naar de samenstelling van de instrumenten. Indien blijkt dat variabelen uit het model achterwege gelaten kunnen of moeten worden dan gebeurt dit ook. Voor alle variabelen uit het model wordt dit heroverwogen in de doorontwikkeling van de Preselect Recidive. Daarbij wordt ook afgewogen of er belangrijke informatie wordt gemist voor een passende behandeling.8
Het concept afgeleide schuld9 speelt hier geen rol: de Preselect Recidive geeft een advies over de noodzaak van aanvullende risicotaxatie en niet over schuldbepaling dan wel de benodigde strafmaat. Bovendien spelen variabelen als «omstander» of «huisgenoot» pas een rol als de jongere zelf wordt verdacht van een strafbaar feit en de Preselect Recidive wordt toegepast.
Op welke data is Preselect getraind? Is deze data zuiver en voldoende representatief? Is er gecontroleerd voor (onbewuste en/of systematische) vooroordelen in de trainingsdata?
De Preselect Recidive maakt gebruik van statische (onveranderbare) risicofactoren. Bij het bepalen van deze factoren is gebruik gemaakt van twee (willekeurige) steekproeven in de data, waarbij de ene steekproef is gebruikt om Preselect Recidive op te ontwikkelen en de andere steekproef om deze te valideren.10 Deze data zijn afkomstig uit het landelijke bedrijfsprocessensysteem van de politie (BVI).
De kwaliteit van een dataset is altijd afhankelijk van de kwaliteit van ingevoerde data. Dat is voor de Preselect Recidive niet anders dan voor andere instrumenten. Pakkans en prevalentie van de doelgroep spelen ook een rol bij de representativiteit van de data. Daarom worden instrumenten van het LIJ periodiek geëvalueerd en ook tussentijds wordt continue afgewogen of er voldoende gerechtvaardigd belang en empirische onderbouwing is van het model.
Deelt u de zorgen dat een algoritme in grote mate sturend kan zijn voor de betrokken (politie)medewerker die een casus beoordeelt? Hoe wordt waardevolle menselijke tussenkomst gegarandeerd?
Ik begrijp de zorg want het instrument geeft inderdaad mede richting aan het besluit, maar met betekenisvolle menselijke tussenkomst en het gebruik van diverse informatiebronnen ondervangen we dat er automatische en eenzijdige besluitvorming plaatsvindt. Dat gebeurt als volgt.
Betekenisvolle menselijke tussenkomst is een essentieel onderdeel in de opvolging van de Preselect Recidive. De inschatting van laag, midden of hoog risico (het ARR) is een van de informatiebronnen waar de het afstemmingsoverleg ZSM gebruik van maakt. In dit overleg wordt met de diverse betrokken professionals door het Openbaar Ministerie op basis van deze verschillende informatiebronnen besloten welk vervolg de jeugdige verdachte krijgt. Uit onderzoek blijkt dat een voorspelling op basis van een gestructureerd professioneel oordeel (een combinatie van de professionele blik en een instrument) beter is dan een voorspelling op basis van een ongestructureerde klinische blik.11 Daarmee is de combinatie die op het ZSM-overleg wordt gehanteerd, namelijk een professioneel oordeel aangevuld met de analyse door een instrument, een meer betrouwbare manier waarop een besluit genomen kan worden dan uitsluitend op basis van het oordeel van de professional.
Met welke regelmaat wordt de werking en het gebruik van Preselect onafhankelijk doorgelicht? Kunt u alle bij u bekende onderzoeken naar dit algoritme delen met de Kamer?
De doelstelling van het LIJ is om instrumenten eens in de vijf jaar te valideren. Deze termijn biedt de mogelijkheid om tot voldoende respondenten (jongeren) te komen waarbij het instrument is afgenomen, om vervolgens valide uitspraken te kunnen doen. Ook wordt hiermee aangesloten bij de termijn van drie tot vijf jaar voor recidivemetingen, zoals gehanteerd door het WODC en/of het CBS. Daarnaast worden alle instrumenten of aanpassingen daaraan steeds voorgelegd aan een onafhankelijke toetsingscommissie. Voor de Preselect Recidive heeft dit langer geduurd, vanwege vertraging in het leveren van de benodigde data. Zie onder vraag 7 welke documenten ik hierover met u deel.
Wat is het percentage valspositieven dat Preselect oplevert? Hoe vaak komt het voor dat een jongere ten onrechte een te hoge of lage score wordt toebedeeld?
Het bepalen van valspositieven of -negatieven is complex, omdat:
De score wordt altijd bezien in het geheel van andere beschikbare informatie en heeft geen één-op-één-relatie met de gekozen interventie. Aan de Preselect Recidive score is geen direct gevolg gekoppeld; zie ook het antwoord op vraag 17.
Waarom staat het algoritme niet opgenomen in het Algoritmeregister? Kunt u alsnog het algoritme zo snel als mogelijk volledig transparant in het Algoritmeregister opnemen?
In 2025 registreert de politie het algoritme van de Preselect Recidive in het Algoritmeregister.
Gaat u ouders, jongeren en jeugdrechtadvocaten voortaan altijd informeren als en hoe Preselect is toegepast in de besluitvorming? Op welke termijn en op welke manier gaat u dit doen?
Ja, dat zal ik in 2025 doorvoeren voor alle jongeren bij wie de Preselect Recidive wordt afgenomen. Nu gebeurt dat al bij een deel van de jongeren, namelijk bij de jongeren voor wie de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek doet. Ik wil voor deze ontwikkeling aanhaken bij al bestaande voorzieningen om jongeren, ouder(s)/verzorger(s) en andere betrokken zo laagdrempelig mogelijk te informeren.
Bent u bereid om een inschatting te (laten) maken of jongeren onrechtmatig of incorrect zijn geprofileerd door het gebruik van Preselect? Kunt u de eventuele gevolgen die dit heeft gehad ook inschatten?
Door voor de instrumenten uit het LIJ periodiek te toetsen of aanpassing nodig is, breng ik in kaart of de instrumenten werken zoals beoogd en voldoen aan wet- en regelgeving. In het IAMA dat uitgevoerd wordt voor de herziene Preselect Recidive is bovendien specifiek aandacht voor het naleven van de grondrechten en daarmee onder andere het risico op profilering bij de inzet van algoritmes. Waar nodig stuur ik bij. Het is echter inherent aan risicotaxatie-instrumenten dat deze geen perfecte schatting geven. De Preselect Recidive wordt daarom nooit gebruikt als automatische doorverwijzing, maar er is altijd sprake van betekenisvolle menselijke tussenkomst. Bovendien kan er op verschillende momenten in de jeugdstrafrechtketen bijgestuurd worden indien het ingezette traject toch te zwaar of te licht blijkt.12 Hiermee wordt ook voorzien in bijsturing op casusniveau. Een inschatting geven is daarnaast complex, omdat de Preselect Recidive in de besluitvorming niet de enige factor is die wordt meegewogen.
Gaat u jongeren, ouders en jeugdrechtadvocaten in staat stellen om bezwaar te maken als zij vermoeden dat het algoritme heeft geleid tot een verkeerde uitkomst?
Zoals ook is toegelicht in het antwoord op vraag 17, liggen verschillende informatiebronnen ten grondslag aan de beslissing welk vervolg een jeugdige verdachte krijgt. Er is dus geen besluitvorming op basis van enkel de uitkomst van de Preselect Recidive. Ik zie daarom geen aanleiding om het bezwaar maken tegen een beslissing vanwege de uitkomst van de Preselect Recidive mogelijk te maken.
Deelt u de conclusie van de vier wetenschappers van de Radboud Universiteit dat «de voorspellende waarde van Preselect beperkt [is] en voor jongeren riskante gevolgen [kan] hebben»?
De voorspellende waarde van Preselect is vergelijkbaar met instrumenten die wereldwijd worden toegepast om recidive te voorspellen; zie ook het antwoord op vraag 6. Omdat de voorspellende waarde nooit perfect is, is de uitkomst van het instrument nooit leidend. Preselect Recidive wordt gebruikt om te adviseren of aanvullende risicotaxatie nodig is. Daarmee deel ik de conclusie niet dat dit riskante gevolgen kan hebben voor een jeugdige verdachte, maar juist helpt te komen tot een goed passende interventie.
Kunt u het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam uit 2023, waaruit naar eigen zeggen blijkt dat de voorspellende waarde van Preselect laag is, delen met de Kamer?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 7 voor de gevraagde publicatie.
Hoe is er opvolging gegeven om de tekortkomingen die de Algemene Rekenkamer in 2022 constateerde bij de inzet van algoritmes in het jeugdrecht? Zijn alle aanbevelingen geïmplementeerd?2 3
Voor het antwoord op de vraag verwijs ik u naar het «Verantwoordingsonderzoek 2023 Ministerie van Justitie en Veiligheid» van de Algemene Rekenkamer.15 Hieruit is gebleken dat de aanbevelingen naar tevredenheid van de Algemene Rekenkamer zijn opgevolgd en dat het aandachtspunt16 dat de Algemene Rekenkamer meegaf, is komen te vervallen. De aanbevelingen en vereisten die hieruit naar voren kwamen, worden nu standaard meegenomen in de ontwikkeling rondom alle instrumenten van het LIJ waaronder de Preselect Recidive.
Op welke manier wordt Preselect nu doorontwikkeld? Kunt u de Kamer blijvend informeren over het gebruik en de doorontwikkeling van het algoritme?
Voor de Preselect Recidive is het meest recente valideringsonderzoek in 2023 uitgevoerd. Met dit onderzoek is getoetst of het instrument nog werkt zoals beoogd. Hieruit bleek dat een aanpassing van het model zoals ontwikkeld in 2013 noodzakelijk was, vooral op de volgende punten:
Vervolgens heeft de Universiteit van Amsterdam in opdracht van mijn ministerie in 2024 een vervolgonderzoek uitgevoerd naar de benodigde aanpassingen. Dit onderzoek dient als uitgangspunt voor de verbeteringen die in 2025 worden doorgevoerd, zoals hierboven genoemd. Daartoe behoort het aanscherpen van de bestaande kwaliteitscyclus, zoals de standaard periodieke evaluaties, het uitvoeren van een Data protection impact assessment (DPIA) en een Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes (IAMA), het herinrichten van taken en verantwoordelijkheden en het verbeteren van de informatievoorziening aan jongeren, ouder(s)/verzorger(s). Over de voortgang van de doorontwikkeling zal ik de Kamer in de tweede helft van 2025 informeren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Met bovenstaande beantwoording verwacht ik aan uw verzoek te hebben voldaan.
Bezoeken van De Eritrese ambassadeur voor de Europese Unie en de Benelux-landen aan Nederlandse steden |
|
Sarah Dobbe , Michiel van Nispen |
|
van Weel , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving uit de Eritrese staatskrantHaddas Eritreavan 20 december 2024 over het bezoek van de heer Negassie Kassa, de Eritrese ambassadeur voor de Europese Unie en de Benelux-landen, aan de steden Amersfoort en Amsterdam tussen 1 en 5 december 2024?
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze bezoeken hebben plaatsgevonden?
Ja.
Zijn er, gezien eerdere ongeregeldheden rondom bijeenkomsten met Eritrese functionarissen en de gemeenschap, overleggen geweest met de lokale veiligheidsdriehoek over deze bijeenkomsten? Zo ja, kunt u eventuele maatregelen en overwegingen met ons delen? Zo nee, waarom niet?
Het is in beginsel aan gemeenten zelf om op basis van beschikbare informatie een inschatting te maken van welke maatregelen al dan niet nodig zijn, bijvoorbeeld om ongeregeldheden te voorkomen. Gemeente Amersfoort en gemeente Amsterdam hebben aangegeven dat zij niet op voorhand op de hoogte waren van de bijeenkomsten en dat hier dus ook niet binnen de lokale veiligheidsdriehoek over is gesproken. Daar waar we vanuit de Rijksoverheid op voorhand relevante informatie beschikbaar hebben of zorgelijke ontwikkelingen zien, bijvoorbeeld vanuit contact met gemeenschappen, wordt dit uiteraard met gemeenten gedeeld.
Klopt het datHaddas Eritreade bezoekers van deze bijeenkomsten aanduidt als «Vierde Front» en dat ze daarmee worden beschreven als verlengstuk van de Eritrese regering en het Eritrese leger? Zo ja, hoe beoordeelt u die omschrijving?
Het is bekend dat de Eritrese regering als doel heeft de banden met haar gemeenschap in het buitenland te onderhouden en politieke invloed uit te oefenen, mede vanwege financieel-economisch belangen. In 2017 introduceerde de Eritrese president Isaias Afwerki het overheidssysteem van de Four Defiance Fronts. De eerste drie fronten verwijzen naar drie economische en militaire zones binnen Eritrea. Het vierde front beschrijft de diaspora als een strategisch verlengstuk van de staat.
De Eritrese gemeenschappen in het buitenland worden door het regime gezien als een cruciaal onderdeel van de nationale ontwikkeling met het potentieel om financieel en economisch bij te dragen aan hun land van herkomst. Een voorbeeld hiervan is de inning van diasporabelasting. Op zichzelf is deze praktijk niet onrechtmatig, maar wel verboden wanneer het gepaard gaat met fraude, dwang, afpersing en andere strafbare feiten, of wanneer het in strijd is met het op het op Eritrea van toepassing zijnde sanctieregime.
Hoe verhouden deze handelingen van de Eritrese ambassadeur zich tot het sinds 2018 geldende beleid tegen Ongewenste Buitenlandse Inmenging (OBI)?
Er zijn ons geen signalen bekend dat de handelingen van de Eritrese ambassadeur onrechtmatig zijn. Mocht dit wel het geval zijn, dan schroomt het kabinet niet om stevig in te grijpen, zowel voor als achter de schermen.
Een voorbeeld hiervan is de maatregel uit 2017, waarbij de Tijdelijk Zaakgelastigde van het Eritrese ambassadekantoor in Den Haag persona non grata werd verklaard na berichten over het innen van diasporabelasting onder dwang. Ook in 2020 werd een lokale medewerker van hetzelfde ambassadekantoor weggestuurd, omdat hij zich voordeed als consul en geld inzamelde. Uw Kamer is destijds over deze zaken geïnformeerd.
Na de ongeregeldheden op 17 februari 2024 in Den Haag waarbij 29 politieagenten gewond raakten, hebben er meerdere gesprekken met de Eritrese ambassadeur plaatsgevonden. Tijdens deze gesprekken is benadrukt dat van de ambassadeur wordt verwacht geweld expliciet af te keuren en actief bij te dragen aan de-escalatie en dialoog binnen de gemeenschap.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spreekt de betrokken autoriteiten direct aan zodra zij signalen ontvangt van onwenselijke beïnvloeding of wanneer ongeregeldheden zich voordoen.
Bent u bereid de Eritrese ambassadeur aan te spreken op deze acties, die alles weghebben van Buitenlandse inmenging in een Nederlandse gemeenschap?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘‘Shit, kan ik nog terug?’ Chemiestudent Marieke werd twee keer geronseld voor drugslab’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
van Weel , Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Shit, kan ik nog terug?» Chemiestudent Marieke werd twee keer geronseld voor drugslab»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Zijn er signalen bekend bij hoger onderwijsinstellingen of de politie over scheikundestudenten of studenten met laboratoriumkennis die worden benaderd door drugscriminelen? Zo ja, wat zijn die signalen?
De politie ziet dat het ronselen van mensen met specifieke kennis en kunde vaker voorkomt. Hoe vaak dit precies is, is niet bekend. Criminelen zoeken connecties in verschillende sectoren om daar werkzaamheden aan uit te besteden die ze zelf niet willen of niet kunnen uitvoeren. Dat doen ze via allerlei netwerken en contacten. Het kan dan gaan om, zoals in dit geval, iemand met een scheikundige achtergrond, maar ook om financiële of juridische ondersteuning of bijvoorbeeld transport of het leveren van fysieke middelen, zoals voertuigen of locaties. Deze facilitators spelen een cruciale rol door diensten te verlenen die criminele activiteiten mogelijk maken. Ze zijn zich soms niet bewust van hun betrokkenheid bij criminaliteit en soms werken zij doelbewust samen met criminelen.
Worden studenten met specifieke kennis die van pas kan komen voor drugscriminelen op een manier weerbaar gemaakt tegen het ronselen en het onder druk gezet worden door criminelen?
Onderwijsinstellingen hebben een belangrijke verantwoordelijkheid om te zorgen voor een veilige leer- en werkomgeving en hier richten zij hun veiligheidsbeleid op in. Het hoort niet de primaire taak van docenten en onderwijspersoneel om specifieke misstanden zoals de benadering van studenten door drugscriminelen aan te pakken. Wel is het belangrijk dat docenten en medewerkers gevoelig zijn voor het herkennen van zorgwekkend en risicogedrag van hun studenten en dat onderwijsinstellingen daarmee weten om te gaan en weten naar wie ze kunnen verwijzen. Het borgen van een veilige leer- en werkomgeving is daarbij niet enkel een taak van docenten en medewerkers, maar van alle bij de instellingen betrokken partijen in het zorg-, sociaal en veiligheidsdomein.
In situaties waar (signalen van) het ronselen van studenten of leerlingen voor criminele activiteiten voorkomt, kan training van docenten en onderwijspersoneel over de gevaren en gevolgen van ronselen onderdeel zijn van het veiligheidsbeleid van de onderwijsinstelling. Zo is in het landelijke opleidingsprofiel voor «Applied Science» van de hbo-opleidingen chemische technologie expliciet aandacht opgenomen voor moreel verantwoord handelen om hen bewust te maken van hun eigen verantwoordelijkheid bij het toepassen van hun vakkennis in de praktijk.2
Daarnaast is het belangrijk dat leerlingen en studenten weten wat ze concreet kunnen doen als hen dit overkomt, namelijk een melding maken bij de onderwijsinstelling zelf, bijvoorbeeld via een vertrouwenspersoon, studiebegeleider of veiligheidsfunctionaris, of bij de politie of bij Meld Misdaad Anoniem. Onderwijsbesturen kunnen daarnaast aangifte doen wanneer zij criminelen zien ronselen op hun onderwijsterrein. Het kabinet moedigt dit aan, omdat elke aangifte van belang is.
Kunnen studenten die worden benaderd door criminelen op een anonieme manier hier melding van doen bij de onderwijsinstellingen of de politie? Zo ja, is dit de afgelopen jaren ook gebeurd?
Ja, studenten kunnen altijd een anonieme melding maken via Meld Misdaad Anoniem als zijzelf worden benaderd of als zij iets in de omgeving zien. Meld Misdaad Anoniem staat los van de politie en geeft informatie alleen door als dit op geen enkele manier naar de melder te herleiden is.
Daarnaast investeert dit kabinet ook in het programma Preventie met Gezag dat op dit moment in 47 gemeenten inzet op het voorkomen van dat jongeren in aanraking komen met (georganiseerde en ondermijnende) criminaliteit, daarin afglijden of doorgroeien.3 De georganiseerde criminaliteit kan uiteraard alleen bestaan als er voldoende «personeel» beschikbaar is. Hiertoe maken criminelen graag misbruik van jongeren in een kwetsbare positie. Om de aantrekkingskracht van het snelle geld en het aflossen van (criminele) schulden tegen te gaan, zetten wij in op het vergroten van de weerbaarheid van deze jongeren, hun ouders en hun sociale leefomgeving.
Het is van belang dat ook studenten de juiste hulp en informatie krijgen wanneer zij worden geronseld en zij hulp zoeken. Daarom investeert het programma Preventie met Gezag de komende 2,5 jaar in het Centrum tegen Kinder- en Mensenhandel en Fier voor de verdere ontwikkeling van de anonieme online hulpportaal «Keerpunt» voor jongeren in heel Nederland die geronseld worden voor de criminaliteit en slachtoffer zijn van criminele uitbuiting, hun ouders en professionals. Het doel van deze anonieme online hulplijn is dat slachtoffers (jongeren, ouders en hun sociale omgeving) laagdrempelig en veilig kunnen chatten met hulpverleners van Chat met Fier. Indien nodig worden de slachtoffers begeleid naar de regionale hulpverlening en/of opsporingsdiensten. Keerpunt doet aan proactieve online outreach op social media waarbij actief (potentiële) slachtoffers worden benaderd. Daarnaast is het een kennisportaal over criminele uitbuiting waar slachtoffers, hun naasten en professionals terecht kunnen voor informatie. Keerpunt heeft tot nu toe geen specifieke casus gehad waarbij duidelijk werd dat het ging om een student met specifieke kennis, al kan daaruit niet geconcludeerd worden dat het niet voorkomt, omdat de hulplijn anoniem is.
Zijn criminelen die studenten actief benaderen om mee te werken aan drugscriminaliteit op een manier strafbaar en zo ja, op welke grond?
Criminelen zijn strafbaar als zij studenten actief benaderen om mee te werken aan de drugscriminaliteit als wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) stelt. Hiervoor moet worden voldaan aan het eerste lid, subleden 2 en 4 Sr uit het betreffende artikel.
Voor sublid 2 betekent dit dat bewezen dient te worden dat de verdachte een handeling heeft verricht met het oogmerk van uitbuiting. Een handeling kan bijvoorbeeld het werven of huisvesten van iemand zijn terwijl het oogmerk van uitbuiting afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Hierbij wordt gekeken naar de aard en de duur van de verrichte activiteit, de beperkingen voor het slachtoffer en het economisch voordeel dat hiermee door de verdachte is behaald. Het toetsen van deze elementen is vaste rechtspraak van de Hoge Raad.
Ten aanzien van sublid 4 geldt dat iemand, in aanvulling op het voorgaande, door een zogeheten middel is bewogen zich voor het strafbare activiteiten beschikbaar te stellen. Onder een middel kan worden verstaan (het dreigen met) geweld, het misbruik maken van een kwetsbare positie of van een overwichtssituatie.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat studenten met laboratoriumkennis in een fuik van drugscriminaliteit belanden door de belofte van criminelen om snel veel geld te kunnen verdienen?
Naast de bij vraag vier genoemde inzet zet het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met middelen uit het programma Preventie met Gezag de komende vier jaar in op het vergroten van de weerbaarheid van de gemeenschappen in de meest kwetsbare wijken. Het programma ondersteunt gemeenten bij het leggen van verbinding met gemeenschappen waar zich problemen met ondermijnende criminaliteit voordoen, zodat zij gezamenlijk een bijdrage kunnen leveren aan de preventie van ondermijnende criminaliteit. In dit programma is ook oog voor de rol die de scholen spelen in de gemeenschappen in de wijken. Vanwege de sterke pedagogische driehoek die bestaat tussen de scholen, de ouders en de buurt. Met de samenwerking tussen alle volwassen opvoeders die – in geval van zorgen om kinderen en jongeren – snel kunnen schakelen, kan doortastend gehandeld worden bij zorgen om jongeren. SZW zet hier onder andere op in door het organiseren van regelmatige gesprekken tussen ouders, docenten en een wijkagent en het burgerschapsprogramma Vreedzame Wijk.
Zijn de onderwijsinstellingen alert op de risico’s rondom het ronselen van studenten met specifieke kennis door drugscriminelen? Zo ja, op welke manier wordt hiernaar gehandeld?
De universiteiten en hogescholen geven aan zich bewust te zijn van de risico’s en houden het onderwerp nauwlettend in de gaten. Zij hebben geen specifieke informatiepunten voor alleen dit thema, maar de risico’s worden op verschillende manieren bij studenten onder de aandacht gebracht, bijvoorbeeld via studieverenigingen, studieadviseurs of in ethiek- en veiligheidsvakken.
Vanuit de subsidie die de Minister van OCW verstrekt aan het Platform TerInfo wordt ook gewerkt aan het ontwikkelen van een handreiking voor docenten over criminele ondermijning die gratis en online beschikbaar zal zijn. Deze handreiking voor docenten is onder andere bedoeld voor nadere duiding van wat ondermijning inhoudt, wat de individuele, strafrechtelijke en maatschappelijke gevolgen zijn van ondermijning en wat jongeren tegen ondermijning kunnen doen.
Hoeveel onderwijsinstellingen maken gebruik van voorlichtingslessen om jongeren op het rechte pad te houden en te waarschuwen voor het ronselen door criminelen?
Het is niet bekend hoeveel onderwijsinstellingen gebruik maken van voorlichtingslessen. Het is daarbij wel van belang om te melden dat voorlichting op zichzelf geen effectief middel is om de weerbaarheid van studenten tegen ondermijning te vergroten. Het Landelijk Kwaliteitskader Effectieve Jeugdinterventies4 geeft aan dat universele voorlichtings- en educatieprogramma’s die als doel hebben jongeren bewust te maken van de gevaren van criminaliteit op het eerste oog sympathiek lijken en de veronderstelde effecten worden vaak als vanzelfsprekend gezien, maar in de criminologie hebben ze dikwijls geen positieve reputatie. Soms kan voorlichting de kans op delinquentie zelfs verhogen. Het programma Preventie met Gezag zet daarom in op het benutten en ontwikkelen van kansrijke5 en bewezen effectieve interventies die zich richten op jongeren in kwetsbare posities. Daarbij is Preventie met Gezag een lerende aanpak, waarbij de partners leren in welke lokale context en omstandigheden, welke specifieke interventie het meest effectief is om te voorkomen dat jongeren afglijden in de (ondermijnende en georganiseerde jeugd)criminaliteit.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met onderwijsinstellingen om bewustwording van deze risico’s te creëren bij zowel de instellingen zelf als bij de studenten?
De afgelopen jaren is een sterke, brede aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit gebouwd. Op verschillende fronten zijn de organisaties met een rol in het voorkomen en bestrijden van deze soort criminaliteit versterkt. We sluiten het net rond criminelen door ze van alle kanten te bestrijden. Dit is echter een taak die niet alleen uitgevoerd kan worden door gemeenten en justitiële en andere landelijke, regionale en lokale organisaties. Hier ligt een rol voor iedereen in de samenleving: zo moeten bedrijven zichzelf beschermen tegen criminele inmenging, de overheid moet alert zijn op corruptie en iedereen moet zich bewust zijn van hoe ondermijnende criminaliteit zich dicht bij huis kan manifesteren. Dat geldt ook voor onderwijsinstellingen vanuit hun zorg voor een veilige leer- en werkomgeving. Daarom is mijn ministerie continu in gesprek met verschillende partijen om het bewustzijn over deze ernstige problematiek en de mogelijke risico’s te vergroten. Om het maatschappij-brede bewustzijn en gesprek hierover te stimuleren is begin januari de publiekscampagne «Houd misdaad uit je buurt» gelanceerd op tv en online. Dit initiatief is bedoeld om het bewustzijn van de Nederlanders te vergroten over (vormen van) georganiseerde ondermijnende criminaliteit in de buurt van burgers, zodat zij de signalen oppikken, dit melden en hun eigen buurten en wijken veiliger houden/worden.
Deelt u de mening dat een informatiepunt over de risico’s en gevaren van drugscriminaliteit bij specifieke studies behulpzaam zou zijn om studenten te wijzen op de gevaren en risico’s van drugsgebruik en -criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, wordt vanuit het programma Preventie met Gezag de komende 2,5 jaar geïnvesteerd in het Centrum tegen Kinder- en Mensenhandel en Fier voor de verdere ontwikkeling van de anonieme online hulpportaal «Keerpunt» voor jongeren in heel Nederland die slachtoffer zijn van criminele uitbuiting, hun ouders en professionals. Mede In het licht van bovengenoemde maatregelen zie ik daarom in een aanvullend informatiepunt specifiek voor studenten geen toegevoegde waarde.