Het artikel ‘Mensensmokkel via zee goudmijn’ |
|
Dral , Queeny Rajkowski (VVD) |
|
van Weel , Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u bekend met bovenvermeld artikel?1
Onderschrijft u de conclusie van het Openbaar Ministerie (OM) dat criminele netwerken Nederland als «hub» gebruiken bij de voorbereidingshandelingen van mensensmokkel naar Groot-Brittannië? Zo ja, kunt u hier meer informatie over delen, zoals kenmerken van de slachtoffers en modus operandi? Zo nee, waarom niet?
Heeft u (voldoende) zicht op de criminele organisaties die hierbij betrokken zijn? Zo nee, welke aanpak volgt u om dit zicht snel te vergroten?
Volgens het OM is het essentieel om de betrokken criminele organisaties in een vroeg stadium in de gaten te krijgen; heeft u er vertrouwen in dat dit op korte termijn succesvol zal gebeuren? Zo ja, welke stappen worden daartoe ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Het OM, samen met de Koninklijke Marechaussee en de Britse National Crime Agency, vragen aandacht bij de maritieme sector om verdacht gedrag van handelaren te melden; hoeveel meldingen zijn er de afgelopen weken gedaan en hoe is daarop geageerd? Hoe verhoudt de hoeveelheid meldingen die de afgelopen weken zijn gedaan zich met de hoeveelheid in de afgelopen jaren? Hoeveel migranten betrof het en uit welke landen komen de migranten? Hoe vindt u dat deze meldingen op dit moment worden opgevolgd en zijn er nog andere mogelijke acties om mensensmokkelaars te stoppen?
Welke concrete acties zijn er volgens u ondernomen c.q. in voorbereiding om promotie voor de overtocht vanuit Frankrijk naar Engeland op sociale media door mensensmokkelaars tegen te gaan?
Welke urgentie heeft de aanpak van voorbereidingshandelingen in Nederland voor u, mede gegeven het feit dat er dit jaar volgens de Verenigde Naties al 70 mensen de oversteek vanuit Frankrijk naar Engeland niet hebben overleefd?
Herkent u het beeld dat met name Vietnamese meiden de route via Europa volgen als asielzoeker om vervolgens in landen als Groot-Brittannië slachtoffer te worden van mensenhandelaren? Zo ja, om welke aantallen gaat het?
Indien het antwoord op vraag 8 ja is: herkent u het beeld dat deze Vietnamese meiden ook via Nederland doorreizen naar Groot-Brittannië? Zo ja, om welke aantallen gaat het?
Bent u het met de stelling eens dat minderjarige vrouwelijke vluchtelingen extra moeten worden beschermd vanwege een extra groot risico op uitbuiting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke extra stappen bent u bereid om te zetten om deze meiden te beschermen zodra ze in Nederland zijn?
Vergunningverlening aan escortbureaus |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
van Weel |
|
Kent u het bericht «Berucht escortbureau Nirvana kreeg vergunning ondanks voor mensenhandel veroordeelde oprichter»?1
Ja.
Deelt u de mening dat veroordelingen voor mensenhandel in Nederland dan wel in een ander land moeten kunnen meewegen bij de beoordeling of een aanvraag voor een vergunning voor een escortbureau moet worden gehonoreerd? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Uit onderzoek blijkt dat in zo goed als alle gemeenten seksbedrijven en escortbureaus vergunningplichtig zijn (respectievelijk 98,5 procent en 86,6 procent van de gemeenten).2 Gemeenten kunnen zelf bepalen, op basis van de openbare orde en veiligheid en bestemmingsplannen, welke eisen zij stellen aan seksbedrijven en escortbureaus bij een vergunningsaanvraag.
De praktijk leert dat gemeenten vaak in hun beleid opnemen dat bij een vergunningaanvraag van dergelijke bedrijven een toets op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) wordt uitgevoerd. De Wet Bibob biedt de mogelijkheid om een vergunning te weigeren of in te trekken. Dat kan als uit het Bibob-onderzoek blijkt dat er een risico op misbruik van de vergunning bestaat, oftewel een ernstig gevaar dat de vergunning wordt gebruikt om strafbare feiten mee te plegen om crimineel voordeel mee te gebruiken. Het gevaar moet blijken uit feiten en omstandigheden die op zijn minst doen vermoeden dat de aanvrager of houder van de vergunning strafbare feiten heeft gepleegd. Ook informatie over zakelijke relaties wordt meegenomen. Veroordelingen voor mensenhandel of feiten en omstandigheden die doen vermoeden dat iemand zich schuldig maakt aan mensenhandel zijn bij dit type vergunningen in principe altijd relevant. Dit geldt ook voor veroordelingen in het buitenland.
Op welke wijze worden buitenlandse veroordelingen meegewogen bij de aanvraag van vergunningen waarvoor een Bibob-toets wordt gevraagd? Hoe worden deze veroordelingen gedeeld met de Nederlandse autoriteiten die betrokken zijn bij een Bibob-toets?
Informatie over buitenlandse veroordelingen kan worden meegewogen bij een Bibob-toets. Op dit moment bestaat de mogelijkheid om buitenlandse informatie op te vragen alleen voor het Landelijk Bureau Bibob (LBB). Dit betekent dat een gemeente na het afronden van het eigen onderzoek aanleiding moet hebben om een adviesaanvraag te doen bij het LBB, bijvoorbeeld omdat een subject in het onderzoek in het buitenland heeft gewoond of een niet-Nederlandse nationaliteit heeft en er aanwijzingen zijn dat het betreffende subject in relatie staat tot strafbare feiten. Het LBB kan door tussenkomst van de officier van justitie de bevoegde buitenlandse autoriteiten verzoeken om strafrechtelijke gegevens over subjecten in het onderzoek te verstrekken.
In uw Kamer ligt momenteel een wijziging van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) voor, zodat het LBB ook het Europees strafregisterinformatiesysteem (ECRIS) en ECRIS TCN (Third Country National) kan raadplegen. ECRIS is een decentraal informatiesysteem voor de wederzijdse doorgifte van informatie over veroordelingen tussen de autoriteiten van de lidstaten van de EU. ECRIS TCN is een informatiesysteem om vast te stellen welke lidstaten over informatie over veroordelingen van burgers van derde landen beschikken. Gemeenten zullen met de wijziging van de Wjsg zelf geen toegang krijgen tot deze systemen en zullen dus altijd naar het LBB moeten voor een advies waarin het LBB eventuele internationale informatie kan betrekken.
Op welke wijze kan informatie over een vergunningaanvraag voor een seksbedrijf in de ene gemeente bekend worden bij een andere gemeente dan wel meegenomen worden in een Bibob-toets?
Er zijn verschillende manieren waarop gemeenten onder de Wet Bibob informatie met elkaar kunnen delen. Allereerst kan een gemeente het Bibob-register raadplegen. In het Bibob-register staan subjecten geregistreerd die in de afgelopen vijf jaar hebben bijgedragen aan een gevaarsconclusie van het LBB of van een gemeente. Als een gemeente vermoedt dat een vergunningaanvrager zich vanwege een Bibob-toets heeft teruggetrokken uit de procedure dan moet dit ook worden geregistreerd. Daarnaast kunnen gemeenten elkaar tippen als zij over informatie beschikken die erop duidt dat een subject in relatie staat tot strafbare feiten, en dat dit subject een vergunning heeft of -aanvraag wil doen.
Een hit in het Bibob-register of een ontvangen tip kunnen aanleiding zijn om een Bibob-onderzoek te starten, waarbij de beschikbare Bibob-informatie ook kan worden opgevraagd bij de gemeente die het eerdere onderzoek heeft gedaan.
Was tijdens de vergunningsaanvraag voor de in bericht genoemde escortbedrijf bekend dat er sprake was van een eerdere veroordeling wegens mensenhandel? Zo ja, waarom was dat geen weigeringsgrond voor de vergunningverlening? Zo nee, hoe komt het dat dat niet bekend was?
De gemeente Tilburg heeft aangegeven dat het op basis van het eigen beleid een Bibob-onderzoek heeft uitgevoerd bij de vergunningaanvraag, maar dat daarbij geen informatie naar voren is gekomen om de vergunning te weigeren. Evenmin was er aanleiding om een adviesaanvraag bij het LBB te doen. Wel wordt relevante, nu beschikbare informatie, meegenomen in een eventueel vervolgtraject. In dat kader verwijs ik naar de beantwoording van raadvragen over dit onderwerp door de burgemeester van Tilburg van 18 november 2024.3
Deelt u de mening van de Vereniging Exploitanten Relaxbedrijven (VER) dat het in het bericht genoemde escortbureau niet meer actief zou mogen zijn in de escortbranche? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het verlenen van vergunningen aan seksbedrijven betreft een lokale aangelegenheid. Het past mij niet om in te gaan op een specifieke casus.
Het bericht ‘ME’ers zijn uitputting nabij na verboden demonstraties: ’Echt bijna op’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
van Weel |
|
Bent u bekend met het bericht «ME’ers zijn uitputting nabij na verboden demonstraties: «Echt bijna op»»?1
Hoe vaak is de Mobiele Eenheid (ME) ingezet rondom de onrust, rellen en demonstraties in Amsterdam in de week van en na de voetbalwedstrijd van Ajax tegen Maccabi Tel Aviv FC, onder andere toen de noodverordening van kracht was?
Verwacht u dat het verbale en non-verbale geweld tegen de ME en politie tijdens demonstraties en rellen invloed heeft op de fysieke en psychische gesteldheid van de agenten?
Is er nazorg geregeld voor de agenten die te maken hebben gehad met extreem geweld tijdens de (verboden) demonstraties en wanordelijkheden van deze en vorige week? Zo ja, op welke manier?
Deelt u de mening dat het enorm frustrerend en verwerpelijk is dat er toch wordt gedemonstreerd terwijl een noodverordening van kracht is, waarbij zelfs ME moet worden ingezet en politieagenten geen tijd meer hebben voor hun reguliere politietaken?
Wat vindt u van de uitspraak dat «demonstranten de rechtsstaat ondermijnen» vanwege het negeren van de noodverordening?
Wat is de reden dat, ondanks de noodverordening in Amsterdam, toch een demonstratie is toegelaten?
Wat betekent deze onrust en de (terecht) grootschalige inzet van de politie voor de politiekracht die nodig is voor de NAVO-top in juni 2025? En wat betekent dit voor de verlofdagen van de agenten die zijn ingetrokken?
Verwacht u dat er voldoende agenten op de been kunnen worden gebracht in de maanden voor, tijdens en na de NAVO-top?
Kunt u een inschatting geven hoeveel politieagenten niet hun reguliere taken kunnen oppakken vanwege de NAVO-top, maar ingezet worden in en rondom Den Haag?
Heeft dit directe en aantoonbare gevolgen voor de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de politie in andere delen van Nederland? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het niet naleven van de Wet politiegegevens |
|
Ismail El Abassi (DENK), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
van Weel , Zsolt Szabó (VVD), Judith Uitermark (NSC) |
|
Bent u bekend met het bericht «De politie bewaart alles, altijd, van iedereen. Dat is in strijd met de wet» (Follow the Money, 16 oktober)?
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het bericht van Follow the Money beschrijft de situatie waarover uw Kamer per brief is geïnformeerd in februari 2019.1
Klopt het dat de Wet politiegegevens (Wpg) sinds de inwerkingtreding niet wordt nageleefd? Vanaf wanneer is dit het geval?
Mijn ambtsvoorgangers hebben reeds benadrukt dat zij belang hechten aan een zorgvuldige naleving van de Wpg.2 Ik sluit mij daarbij aan.
De Wpg is in 2008 inwerking getreden. Uit de eerste externe privacy audit, daterend uit 2015, is gebleken dat de politie op essentiële punten nog in onvoldoende mate aan de eisen van de Wpg voldoet. Mijn toenmalige ambtsvoorganger heeft uw Kamer daarvan destijds op de hoogte gesteld.3 Daarbij heeft hij aangegeven het van belang te achten dat de politie de regels uit de Wpg naleeft. Uit de eerste evaluatie van de Wpg in 2013 werd duidelijk dat de Wpg, de politiepraktijk en de huidige-ICT ondersteuning niet goed op elkaar aansluiten. De latere audits van de Wpg zijn in 2020 en 2023 aan uw Kamer aangeboden4. Uit deze audits blijkt dat de politie weliswaar nog steeds niet op alle punten compliant is aan de vereisten uit de Wpg, maar in dit opzicht wel voortgang boekt. Mijn ambtsvoorgangers hebben daarin een moeizame, maar stijgende lijn gezien. Wetgeving, praktijk en ICT sluiten steeds beter, maar op onderdelen nog onvoldoende op elkaar aan.
Ik hecht er aan te benadrukken dat er een verschil is tussen niet compliant zijn aan de Wpg en een bewust besluit van de korpschef, gesteund door mijn ambtsvoorganger, om een specifieke bepaling in de Wpg niet na te leven. Een bewust besluit tot niet naleven geldt alleen voor de vernietigingstermijn in artikel 14, met het oog op het gebruik van die gegevens voor cold cases en de vaststelling van PTSS. Daarbij zijn alleen zogeheten poortwachters geautoriseerd om politiegegevens in te zien die conform de Wpg verwijderd zijn.
Hiertoe is besloten met het oog op een voorgenomen herziening van de Wet politiegegevens, waarvan destijds sprake was.5 Bij de start van het vorige kabinet in 2022 zijn echter geen financiële middelen beschikbaar gesteld voor de realisatie en implementatie van een brede, integrale gegevenswet voor het politie- en justitiedomein. Hierbij was eveneens een overweging dat het realiseren en implementeren van een nieuw wettelijk kader op dat moment te veel zou vragen van de veranderkracht van alle betrokken taakorganisaties. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd in januari 2022.6 Van een integrale herziening van de Wpg en Wjsg is daarmee afgezien, maar er is wel ingezet op enkele noodzakelijke aanpassingen. Het daartoe strekkende wetsvoorstel zal in de eerste helft van 2025 in consultatie worden gegeven. Indien wordt vastgesteld dat daartoe juridische mogelijkheden bestaan, zal het wetsvoorstel ook voorzien in een aanpassing van artikel 14 van de Wpg (waarin de termijn voor het bewaren van verwijderde gegevens is geregeld).
Vindt u het acceptabel dat de politie niet aan de wet voldoet? Welke gevolgen heeft dit voor de betrouwbaarheid van dit instituut en de overheid?
Zie antwoord vraag 3.
Mag alle informatie die de politie verzamelt nu oneindig lang bewaard worden omdat het ooit in een cold case onderzoek relevant kan zijn?
Artikel 14 van de Wpg geeft aan dat verwijderde gegevens voor een periode van vijf jaar mogen worden bewaard ten behoeve van (onder andere) het gebruik in cold cases. Na ommekomst van deze termijn moeten deze gegevens definitief worden vernietigd. De korpschef heeft in 2019 aangegeven een pas op de plaats te willen maken met het definitief vernietigen van deze gegevens, juist vanwege de mogelijke bruikbaarheid daarvan in cold cases. Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven de korpschef in dit besluit te steunen. Zoals ik heb aangegeven in het vragenuur op 22 oktober jl., heb ik de Raad van State om een voorlichting gevraagd over de juridische aspecten van het langer bewaren van bepaalde politiegegevens ten behoeve van het oplossen van nog niet opgeloste ernstige misdrijven, in het licht van Europeesrechtelijke en Grondwettelijke eisen. Indien uit de voorlichting van de Raad van State zou blijken dat er juridische mogelijkheden zijn voor het verruimen van de bewaartermijn van bepaalde politiegegevens met het oog op het oplossen van oude zaken, dan zal ik zo snel mogelijk een daartoe strekkend wetsvoorstel voorbereiden.
Hoe komt het dat er niet kan worden voldaan aan de bewaartermijn uit de Wpg, maar wel aan de wettelijke termijnen die volgen uit de Gemeentewet en het Wetboek van Strafverordening?
Het is in 2019 een bewuste keuze geweest van de korpschef om de gestelde termijn in artikel 14 niet na te leven. De bewuste keuze van de korpschef om de wet niet na te leven en de steun van de Minister daarbij is een uitzondering. Dat betekent niet dat de korpschef daarom alle wettelijke voorschriften kan negeren. Er is dan ook bewust gekozen om termijnen uit andere wetten (zoals de Gemeentewet en het Wetboek van Strafvordering) wel te blijven hanteren.
Welke gegevens bewaart de politie langer dan wettelijk toegestaan? Welke gegevens vernietigt zij wel tijdig, zijn de systemen zodanig ingericht dat dit automatisch gebeurt?
In 2019 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de gegevens die niet vernietigd gaan worden. Voor een schets van de ontwikkeling van de benodigde software voor het vernietigen van die gegevens verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 44.
De korpschef vernietigt wel die gegevens waarvan in de Gemeentewet (waaronder camerabeelden) en het Wetboek van Strafvordering (waaronder bijvoorbeeld geheimhoudersinformatie) bepalingen zijn opgenomen ter vernietiging. De keuze van de korpschef om op een specifiek onderdeel de wet niet na te leven is een bijzonderheid. Dat betekent niet dat de korpschef daarbij andere wettelijke bepalingen naast zich neer kan leggen. De gegevens waarop andere wettelijke bepalingen op het gebied van bewaartermijnen rusten, worden daarom vernietigd.
Hoe vaak zijn oude gegevens, die nog geen onderdeel zijn van een opsporingsdossier, geraadpleegd in een cold case? Heeft dit het onderzoek verder gebracht? Kunt u onderbouwen dat de inbreuk op privacy proportioneel is aan wat het oplevert?
Een cijfermatige onderbouwing van het aantal cold cases waarin oude gegevens een rol hebben gespeeld, ontbreekt. Wel zijn er zaken bekend waarin verwijderde gegevens een belangrijke rol hebben gespeeld.
Wat betreft de proportionaliteit (de noodzaak en de evenredigheid) van de inbreuk door het bewaren van verwijderde gegevens heb ik de Raad van State gevraagd om een voorlichting. Indien uit de voorlichting van de Raad van State zou blijken dat er juridische mogelijkheden zijn voor het aanpassen van de bewaartermijn van bepaalde politiegegevens met het oog op het oplossen van oude zaken, dan zal ik zo snel mogelijk een daartoe strekkend wetsvoorstel voorbereiden.
Voor welke doeleinden mag de politie de Wpg op dit moment naast zich neer leggen? Heeft u of uw voorganger voor elk afzonderlijk doel expliciet toestemming gegeven?
Artikel 14 (het niet vernietigen van verwijderde gegevens) is de enige bepaling in de Wpg die de korpschef bewust naast zich neer legt. De politie toetst overeenkomstig art. 33 Wpg de naleving van de Wpg met behulp van (externe) auditrapporten. Door de audits in de tijd te plaatsen en de resultaten uit 2015, 2020 en 20232 te vergelijken, blijkt dat in de naleving van de vereisten uit de Wpg voortgang wordt geboekt. Ik benadruk dat mijn ambtsvoorganger in 20193 op het punt van het vernietigen van de betreffende politiegegevens zijn steun uitgesproken heeft voor het besluit van de korpschef als verwerkingsverantwoordelijke om bepaalde politiegegevens niet te vernietigen in afwachting van een wetswijziging.
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de gegevens waarvan de termijn in artikel 14 is verstreken, dus die gegevens waarvan de korpschef in 2019 heeft besloten niet tot vernietiging over te gaan, alleen in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking in cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Wat is het doel van de Wpg? Kunt u onderbouwen hoe dat doel wordt bereikt als de politie de wet met uw goedkeuring naast zich neerlegt? Was de Wpg niet juist bedoeld om de regels voor gegevensverwerking te verruimen onder de voorwaarde dat de bewaartermijn ook wordt aangescherpt?
Het doel van de Wpg is het bereiken van een goede balans tussen enerzijds de taakuitvoering door de politie en anderzijds het respecteren en beschermen van de grondwettelijk geborgde persoonlijke levenssfeer van de burger. Het gaat hier om een delicate balans tussen twee ogenschijnlijk conflicterende belangen. Ogenschijnlijk, want uiteindelijk is de burger gebaat bij een effectief functionerende politie als randvoorwaarde voor een veilige en ordelijke samenleving waarin de burger zijn vrijheden ook daadwerkelijk kan genieten. Uiteraard is het essentieel dat de politie opereert binnen de wettelijke kaders, en dus ook met inachtneming van de wettelijke termijnen waarbinnen politiegegevens mogen worden verwerkt en daarna moeten worden verwijderd en uiteindelijk vernietigd. Met name de wettelijke bewaartermijn is echter al kort na inwerkingtreding van de Wpg onderwerp van aandacht geworden. Dat werd manifest bij de evaluatie van de Wpg in 2013.7 Eén van de aanbevelingen in het evaluatierapport luidde dat onderzocht dient te worden of voor bepaalde categorieën van politiegegevens de bewaartermijn kan worden verruimd. Mede in dat licht heeft de korpschef besloten om terughoudend te zijn met het definitief vernietigen van politiegegevens, vooral met het oog op de mogelijke betekenis daarvan bij het oplossen van cold case zaken. In 2019 heeft mijn toenmalige ambtsvoorganger uw Kamer daarover geïnformeerd.
Wat is volgens u de reden dat de Wpg nog altijd niet wordt nageleefd?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 3 en 4.
Op welke termijn gaat u de Wpg herzien? Hoe verzekert u dat de belangen van opsporing en privacy zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen? Welke vragen heeft u hierover voorgelegd aan de Raad van State?1
In 2014 heeft mijn ambtsvoorganger naar aanleiding van de evaluaties van de Wpg en Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Hierna: Wjsg) een integrale herziening van die wetten aangekondigd.8 Deze herziening moest echter worden uitgesteld in het licht van de totstandkoming en implementatie van nieuwe regelgeving van de EU, te weten de Algemene Verordening Gegevensbescherming en EU richtlijn 2016/680 voor de gegevensverwerking in het politie- en justitiedomein. Nadien is een verkenning uitgevoerd in samenwerking met vertegenwoordigers van de uitvoering. De resultaten van deze verkenning zijn in 2020 met uw Kamer gedeeld door de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming.9 In deze verkenning zijn de termijnen voor het bewaren van gegevens ten behoeve van het gebruik in cold cases en de systematiek daaromheen expliciet als op te lossen knelpunt benoemd.
Bij de start van het vorige kabinet in 2022 zijn geen financiële middelen beschikbaar gesteld voor de realisatie en implementatie van een brede, integrale gegevenswet voor het politie- en justitiedomein. Hierbij was eveneens een overweging dat het realiseren en implementeren van een nieuw wettelijk kader veel vraagt van de veranderkracht van alle betrokken taakorganisaties. Met de inzet die de uitvoering van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering al van alle strafrechtketenpartners vergde, was er een reëel risico dat de taakorganisaties met een nieuwe integrale gegevenswet zouden worden overvraagd. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd in januari 2022.10 Van een integrale herziening van de Wpg en Wjsg is dus afgezien, maar is wel ingezet op enkele noodzakelijke aanpassingen. Het daartoe strekkende wetsvoorstel zal in de eerste helft van 2025 in consultatie worden gegeven. Indien wordt vastgesteld dat daartoe juridische mogelijkheden bestaan, zal het wetsvoorstel ook voorzien in een aanpassing van artikel 14 van de Wpg (waarin de termijn voor het bewaren van verwijderde gegevens is geregeld).
Bij een zorgvuldige weging van de belangen van opsporing en privacy hoort een zorgvuldige juridische weging van de eisen, gesteld in de EU-gegevensbeschermingsregelgeving, de Grondwet en het EVRM. In het kader van een zorgvuldige afweging heb ik de Raad van State verzocht om een voorlichting hierover. Aan de Raad van State is in dit licht de vraag voorgelegd naar de juridische mogelijkheden voor het bewaren van bepaalde politiegegevens ten behoeve van het oplossen van nog niet opgeloste ernstige misdrijven gelet op Europeesrechtelijke en Grondwettelijke eisen.
Wat gaat u tot die tijd doen om ervoor te zorgen dat de politie de wet volgt? Gaat u de politie tot die tijd toestaan de wet te blijven negeren? Zo ja, op welke grondslag?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 3 en 4.
In 2019 heeft de korpschef, met redenen omkleed, besloten om artikel 14 van de Wpg (het vernietigen van verwijderde gegevens) bewust niet na te leven. Mijn ambtsvoorganger heeft, als politiek verantwoordelijke voor de politie, de korpschef in dat besluit gesteund en heeft die steun openbaar gemaakt middels een brief aan uw Kamer. Deze situatie duurt tot op heden voort. Aan de hand van de aan de Raad van State gevraagde voorlichting zal een beslissing worden genomen over de juridische mogelijkheden voor een verlenging van de wettelijke bewaartermijn. Indien die mogelijkheden er zijn, kan een wijziging van de Wpg op dit punt worden meegenomen in het in het antwoord op vraag 12 genoemde wetsvoorstel.
Kunt u de meest actuele beleidslijn en Data Protection Impact Assessment (DPIA) over het verwerken van onrechtmatig bewaarde gegevens door de politie met de Kamer delen?
Er is geen vastgestelde beleidslijn of specifiek DPIA over het verwerken van onrechtmatig bewaarde gegevens door de politie. DPIA's worden uitgevoerd op een proces of systeem op het moment dat een verwerking, in het bijzonder een verwerking waarbij nieuwe technologieën worden gebruikt, gelet op de aard, de omvang, de context of doelen ervan, waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen oplevert. Er is om deze reden geen DPIA op één specifieke verwerking zoals de verwerking van onrechtmatig bewaarde gegevens door de politie in het kader van een specifieke zaak.
Mag de politie onrechtmatig bewaarde gegevens aandragen als geldig bewijsmateriaal? Is dit juridisch houdbaar en wenselijk?
De vraag welke juridische consequenties het heeft als de politie/het OM de voornoemde gegevens in een strafzaak aandraagt als bewijsmateriaal, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Het is in beginsel aan de korpschef als verwerkingsverantwoordelijke en aan de officier van justitie als gezag om deze beslissing te nemen. Bij het schenden van strafvorderlijke voorschriften of rechtsbeginselen (bijv. recht op een eerlijk proces) is het aan de rechter om hier eventuele rechtsgevolgen aan te verbinden.
Kunt u uitleggen op welke manier al die oude politiegegevens worden bewaard? Aan welke veiligheidseisen moet de opslag voldoen?
Alleen een zogeheten poortwachter is geautoriseerd om politiegegevens in te zien die conform de Wpg verwijderd zijn. De rol van poortwachter is niet specifiek benoemd in de Wpg, maar is door de politie ontwikkeld om invulling te kunnen geven aan art. 14 Wpg en gegevens zo nodig alsnog toegankelijk te maken ten behoeve van de verantwoording van verrichtingen, de behandeling van klachten en hernieuwde verwerking. Elke eenheid heeft een beperkt aantal poortwachters aangewezen. De politie heeft aan de rol van poortwachter verschillende voorwaarden verbonden, dit komt voort uit de zorgplicht die de organisatie heeft voor de rechtmatige omgang met politiegegevens. De poortwachter speelt een belangrijke rol bij de beoordeling of, onder welke voorwaarden en hoe politiegegevens, die zich in de bewaartermijn vinden, weer beschikbaar kunnen komen voor operationele verwerkingsdoelen. De poortwachter moet dan ook beschikken over de juiste kennis om deze rol te kunnen vervullen. De poortwachter vervult deze rol voor alle artikel 14 gegevens. Voor die artikel 14 gegevens waarvan de bewaartermijn reeds is verstreken heeft de korpschef kenbaar gemaakt dat deze gegevens enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Ook voor de verwijderde politiegegevens geldt dat de politie passende technische en organisatorische maatregelen treft om een beveiligingsniveau te waarborgen dat op het risico is afgestemd, op een zodanige manier dat de politiegegevens beschermd zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen opzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging. De politie sluit daarbij zoveel mogelijk aan bij de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) en neemt waar nodig strengere maatregelen. Het bewaren van de gegevens vergroot de kans op een hack of lek niet. Grotere hoeveelheden gegevens zouden wel tot een bredere impact kunnen leiden.
Vergroot het niet vernietigen van politiegegevens de kans dat deze door een hack of een lek massaal op straat belanden? Is er onderzoek gedaan naar de mogelijke risico’s voor burgers door de huidige praktijk?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u de relevante ambtelijke adviezen en contacten tussen betrokken ministeries die hebben geleid tot het gedoogbesluit van februari 2019 en het in stand houden / uitbreiden daarvan zo volledig mogelijk delen met de Kamer?
Er is geen sprake van een gedoogbesluit. De korpschef heeft besloten in afwachting van een wijziging van de bewaartermijnen in de Wpg niet over te gaan tot vernietiging van de betreffende gegevens. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer per brief op de hoogte gebracht van zijn steun voor dit besluit en de redenen daartoe. Ik verwijs u kortheidshalve naar deze brief.11
De korpschef is verwerkingsverantwoordelijke waar het gaat om de verwerking van politiegegevens door de politie. Ik ben als Minister van Justitie en Veiligheid beleidsverantwoordelijke voor de Wpg. Mijn ambtsvoorganger heeft in die hoedanigheid zijn steun uitgesproken voor het besluit van de korpschef. Daarmee is geen sprake van een kabinetsbesluit dat noodzaakt tot afstemming met andere departementen.
Welke ministeries zijn betrokken geweest bij het maken van dit besluit? Vanuit welke belangen hebben zij het besluit om de wet niet na te leven gewogen? Welke zorgen zijn destijds tussen ministeries geuit?
Zie antwoord vraag 18.
Heeft u sinds 2018 contact gehad met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) over het niet naleven van de Wpg door de politie?
De Autoriteit Persoonsgegevens is een onafhankelijke toezichthouder, die toezicht houdt op de naleving van de eisen in de Wpg door de politie. Ik heb daarin als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol. Het past mij als Minister dan ook niet om een onafhankelijke toezichthouder te verzoeken om diens toezichthoudende rol al dan niet in te vullen. Er is regelmatig contact tussen de Autoriteit Persoonsgegevens, mijn departement en de politie.
Daarbij zijn de audit rapporten over de naleving van de Wpg, zoals ik die in 2015, 2020 en 2023 gedeeld heb met uw Kamer, ook door de politie naar de Autoriteit Persoonsgegevens gezonden.
Bent u bereid de AP te vragen om zo snel als mogelijk de huidige praktijk te onderzoeken? Waarom is dit nog niet eerder gebeurd?
Zie antwoord vraag 20.
Wanneer is de naleving van de Wpg door de politie het laatst onder de loep genomen, zoals de kritische audit door KPMG eind 2023?2 Is het meerjarig verbeterplan, opgesteld na een slopend advies van een externe audit in 2015,3 nu volledig uitgevoerd? Zo nee, wanneer wél?
Het Besluit politiegegevens schrijft voor dat de Wpg elke vier jaar een audit laat uitvoeren door een externe auditor. Direct na het verschijnen van het externe auditrapport, eind 2015, was duidelijk dat er nog veel tekortkomingen in de naleving van de Wpg waren. De Minister heeft destijds geconstateerd dat het eerder geschetste beeld van een «worstelende praktijk» bij de naleving van de Wpg is bevestigd, dat vanwege de reorganisatie nog onvoldoende centrale regie op het onderwerp was geweest en dat het mede daardoor nog niet was gelukt de juiste organisatorische en technische randvoorwaarden te creëren. De korpschef heeft in maart 2016 een verbeterplan opgeleverd aan de hand waarvan een verbeterprogramma is opgestart. Dit programma is in 2020 afgerond en heeft op een aantal thema’s tot verbeterde resultaten geleid.
De audit van KPMG uit het jaar 2023 is de meest recent uitgevoerde audit door een externe auditor en toont de meest recente stand van zaken. Door middel van een hercontrole zal beoordeeld worden of de maatregelen uit het verbeterrapport inmiddels zijn opgevolgd.
Bent u tevens bekend met de inhoud van de stukken die de onderzoeksjournalisten hebben opgevraagd met de Wet open overheid?4
De stukken waarnaar u verwijst betreffen in algemene zin politie-interne stukken. Ik ben bekend met de stukken in zoverre dat ik de middels het Woo-verzoek opgevraagde stukken heb geraadpleegd waar dit voor de beantwoording van deze Kamervragen benodigd is.
Kunt u reageren op de maatschappelijke vraagstukken geopperd in memo 017 uit 2016, namelijk: «Staat het met waarborgen omkleed bewaren en doorzoekbaar houden van informatie in verhouding tot het beoogde doel?»
Het signaleren van risico’s, het wegen van belangen en de inschatting of de in te zetten middelen in verhouding staan tot het te bereiken resultaat past bij een gedegen voorbereiding van besluitvorming.
Wat is uw reactie op de vraag: «Vinden wij als samenleving de relatieve inbreuk op de privacy van burgers, omdat gegevens niet geschoond worden maar in systemen opgeslagen blijven, ernstiger dan het niet meer kunnen oplossen van een levensdelict?»
Het evenwicht tussen het belang van de privacy van burgers enerzijds en het belang van een effectieve opsporing anderzijds is een maatschappelijk én een (complex) juridisch vraagstuk. Het belang van het oplossen van een cold case zit zowel in de rechtvaardigheidsbeleving (misdrijven moeten worden opgelost) als in het gunnen van helderheid aan de nabestaande over wat destijds hun naaste is overkomen, ook na vele jaren. Anderzijds worden in de Grondwet, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het EU-recht randvoorwaarden gesteld aan de gegevensverwerking door bevoegde autoriteiten in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Ik heb vanwege de complexiteit van dit vraagstuk de Raad van State gevraagd om een voorlichting. De voorlichting van de Raad van State zal ik betrekken bij mijn afweging over de verlenging van de termijn voor het vernietigen van verwijderde gegevens. Indien uit de voorlichting van de Raad van State zou blijken dat er juridische mogelijkheden zijn voor het verruimen van de bewaartermijn van bepaalde politiegegevens met het oog op het oplossen van oude zaken, dan zal ik zo snel mogelijk een daartoe strekkend wetsvoorstel voorbereiden.
Wat is uw reactie op de vraag: «Wat betekent het niet verjaren van zaken daadwerkelijk als onontbeerlijke informatie wel verjaart?»
Zie antwoord vraag 25.
Wat is uw reactie op de vraag: «Welke gegevens vinden wij zo belangrijk dat ze bewaard en doorzoekbaar moeten blijven? Zijn er ook gegevens die wel mogen worden vernietigd en zo ja, welke dan?»
Zie antwoord vraag 25.
Is het per ministerieel besluit opschorten van (onderdelen van) de Wpg, zoals aangehaald in memo 020, ooit overwogen door uw voorgangers? Zo ja, waarom is er toch gekozen om het niet naleven te gedogen?
De Wpg kent geen grondslag om de bewaartermijn voor verwijderde gegevens, genoemd in artikel 14, aan te passen middels gedelegeerde regelgeving. Dit vergt een wetswijziging. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 is de lengte van de wettelijke bewaartermijn al een punt van aandacht sinds inwerkingtreding van de Wpg. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Wat is uw reactie op het signaal dat de bewaartermijnen van het Wpg ook de aanpak van zware criminaliteit belemmert, zoals gesteld in memo 027? Bij welke vormen van zware criminaliteit is het gedoogd om onrechtmatig bewaarde gegevens te verwerken? Worden verouderde gegevens momenteel voor dit doel gebruikt?
Verwijderde gegevens worden alleen ter beschikking gesteld voor hernieuwde verwerking voor die doelen die zijn genoemd in artikel 14 van de Wpg.
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de gegevens waarvan de termijn in artikel 14 is verstreken, dus die gegevens waarvan de korpschef in 2019 heeft besloten niet tot vernietiging over te gaan, alleen in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking in cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Wat is het verschil tussen cold cases en «andere onopgeloste zaken» zoals aangehaald in memo 027? Worden verouderde gegevens momenteel voor andere onopgeloste zaken gebruikt?
Het gesprek dat tussen mijn departement en vertegenwoordigers van de politie heeft plaatsgevonden ging over «oude zaken». Daarmee wordt gedoeld op cold cases, maar ook op bijvoorbeeld langdurige vermissingen en de identificatie van onbekende doden. De term «cold cases» heeft dus feitelijk betrekking op een beperkte categorie onopgehelderde misdrijven, maar wordt in de praktijk regelmatig gebruikt om een breder spectrum van oude zaken aan te duiden. Indien uit de voorlichting van de Raad van State zou blijken dat er juridische mogelijkheden zijn voor het aanpassen van de bewaartermijnen van bepaalde politiegegevens met het oog op het oplossen van oude zaken, gelet op Europeesrechtelijke en grondwettelijke eisen, dan zal ik in een daartoe strekkend wetsvoorstel precies neerleggen voor welke doelen de langer bewaarde gegevens mogen worden verwerkt.
Klopt het beeld uit memo 029, waarin staat dat de korpschef eindverantwoordelijk is voor rechtmatige en zorgvuldige gegevensverwerking? Welke rol heeft u dan?
De korpschef is als verwerkingsverantwoordelijke verantwoordelijk voor de verwerking van politiegegevens door de politie. De Minister van Justitie en Veiligheid is politiek verantwoordelijk voor de politie en tevens beleidsverantwoordelijk voor de Wpg.
Is er bij de huidige praktijk sprake van rechtmatige en zorgvuldige gegevensverwerking?
Rechtmatige en zorgvuldige gegevensverwerking zijn belangrijke voorschriften uit de Wpg. Voor de naleving van de Wpg door de politie verwijs ik u naar het antwoord op vragen 3 en 4.
Klopt het dat het vernietigingsscript in de BVH nooit daadwerkelijk is ontwikkeld of in gebruik is genomen, zoals wordt gesteld in memo 043?5 Wat was er mis met het script waardoor dit niet gebeurd is?
Bij een evaluatie van de Wpg in 2014 bleek dat de bewaartermijnen niet goed werden nageleefd. Naar aanleiding van een daaropvolgende audit besloot de korpsleiding tot de opmaak van een meerjarig verbeterplan. Een onderdeel van dit plan was het instellen van een vernietigingsscript per 1 januari 2019. Er is destijds dus een begin gemaakt met de ontwikkeling van dit script, maar het is nog niet gereed om in gebruik te nemen en moet nog verder getest worden. Het middels een dergelijk vernietigingsscript vernietigen van gegevens is immers een onomkeerbare stap. Door het besluit van de korpschef om gegevens niet te vernietigen in afwachting van een wijziging van de Wpg op dit punt is het script nooit tot in productie doorontwikkeld.
Hoe kan het dat in memo 020 wordt gesteld dat het aanzetten van het vernietigingsscript een onomkeerbare stap is, als er geen (bruikbaar) script blijkt te zijn? Wanneer was het bij uw voorganger bekend dat er nooit een (bruikbaar) script is geweest?
Zie antwoord vraag 33.
Heeft het niet op orde hebben van de benodigde software een rol gespeeld bij uw besluit om het niet naleven van de Wpg te gedogen? Zo ja, in hoeverre was dit voor uw voorganger doorslaggevend?
De redenen die mijn ambtsvoorganger had om de korpschef te steunen in zijn besluit om de oude gegevens niet te vernietigen zijn beschreven in de brief die daarover in 2019 naar uw Kamer is gestuurd. Dat had te maken met de bewaartermijn voor oude gegevens ten behoeve van het onderzoek naar cold cases, die als te kort werd ervaren. De korpschef wilde geen onomkeerbare stappen nemen door de gegevens te vernietigen in afwachting van de toen aangekondigde wijziging van de wet.
Klopt het dat de politie toestemming heeft gevraagd om tot de herziening van de Wpg «wat dan ook» voor data niet te vernietigen, zoals gesteld in memo 050? Wat is de precieze reikwijdte van het gedoogbesluit van uw voorganger en is dit nog steeds van kracht?
Er is geen sprake van een gedoogbesluit, zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 18. Het besluit dat de korpschef in 2019 nam, betrof het niet vernietigen van oude gegevens omdat deze bruikbaar kunnen zijn in cold cases. Mijn ambtsvoorganger heeft hem daarin gesteund. Het gaat dan om verwijderde gegevens, conform artikel 14 van de Wpg. De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat deze gegevens enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Voor welke «zwaarwegend[e] doel[en]» moesten volgens uw voorganger gegevens langer bewaard kunnen worden, zoals gesteld in memo 051? Deelt u deze opvatting?
Voor de als voorbeeld genoemde doelen verwijs ik u naar de desbetreffende brief die mijn ambtsvoorganger naar uw Kamer stuurde.10 Ik sluit mij aan bij de noodzaak een bewaartermijn vast te stellen waarin een nieuwe balans wordt gevonden tussen de taakuitvoering door de politie en anderzijds het respecteren en beschermen van de grondwettelijk geborgde persoonlijke levenssfeer van de burger. Daartoe heb ik de Raad van State gevraagd om een voorlichting over de juridische voorwaarden aan het verlengen van de termijn voor het bewaren van verwijderde gegevens. De voorlichting van de Raad neem ik mee in mijn afweging over het (eventueel) verlengen van de huidig gestelde bewaartermijn in artikel 14 van de Wpg.
Is de enige logische conclusie bij de constatering uit memo 051 dat «op voorhand niet te beoordelen [is] welke informatie belangrijk is of zal zijn,» dat álle politiegegevens voor altijd dienen te worden opgeslagen?
Zie antwoord vraag 37.
Hoe reageert u op de constatering uit memo 071, waarin mailcontact erkent dat openheid over de gedoogconstructie kan leiden tot een onderzoek van de AP met een boete en slechte pers als gevolg? Zijn de gevolgen voor burgers ook in acht genomen?
In deze situatie is er sprake van twee waardes die tegenover elkaar staan, namelijk het fundamentele recht op de bescherming van de privacy en het rechtstatelijke belang bij een effectieve opsporing en vervolging. Zoals ik die heb omschreven in beantwoording op deze vragen heeft het evenwicht tussen deze twee waardes gevolgen voor burgers, die baat hebben bij zowel het oplossen van cold cases als bij een zorgvuldige omgang met gegevens.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft een onafhankelijke toezichthoudende taak op de verwerking van politiegegevens onder de Wpg. De Autoriteit Persoonsgegevens besluit zelf of zij aanleiding ziet om onderzoek te doen. Daarin heb ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol. Een onderzoek door de Autoriteit Persoonsgegevens kan ingegeven zijn door meldingen, maar ook door openbaar beschikbare informatie. Zoals vermeld in reactie op vragen 20 en 21 is er regelmatig contact tussen mijn departement, de Autoriteit Persoonsgegevens en de politie en zijn de auditrapporten over de naleving van de Wpg, zoals die in 2015, 2020 en 2023 gedeeld zijn met uw Kamer, ook door de politie naar de Autoriteit Persoonsgegevens gezonden.
Was uw ambtsvoorganger destijds bekend met de zorgen over een onderzoek van de AP? Hebben deze zorgen enigszins een rol gespeeld in de afweging die uw voorganger heeft gemaakt? Kunt u dat hard maken?
Zie antwoord vraag 39.
Waarom heeft uw voorganger er niet voor gekozen om de AP juist tijdig te betrekken bij de besluitvorming over het niet naleven van de wet en het ontwikkelen van intern beleid?
Zie antwoord vraag 39.
Kunt u een uitleg geven over hoe het verwijderingsscript, aangehaald in memo 080, te werk gaat? Wat betekent het «schonen» van gegevens in technische zin?
Een verwijderingsscript zorgt ervoor dat de gegevens die op grond van art. 8 van de Wpg in de Basisvoorziening Handhaving (BVH) worden verwerkt niet meer toegankelijk zijn voor operationele doeleinden. In technische zin zijn ze dus «afgeschermd». De verwijderde gegevens zijn alleen toegankelijk voor een beperkt aantal geautoriseerde politieambtenaren, zogeheten poortwachters.
Wat is het technische verschil tussen het verwijderen en vernietigen van gegevens? Kunnen verwijderde en / of vernietigde gegevens nog worden opgeroepen op een later tijdstip? Zit er verschil tussen gegevens onder artikel 8, 9 en 10 van de Wpg?
Drie verwerkingsdoelen in de Wpg (zijnde: de dagelijkse politietaak, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval en het inzicht in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde) kennen weliswaar afwijkende verwijderingstermijnen, maar er zit met betrekking tot het principe van verwijderen en vernietigen geen verschil tussen de drie voornoemde doelen.
Kunt u een tijdlijn schetsen van de ontwikkeling en het gebruik van de benodigde software die gegevens had moeten vernietigen? Tot welk stadium is een dergelijk systeem ooit uitgewerkt?
Zie antwoord vraag 33.
Wat bedoelde uw voorganger in de Kamerbrief van 5 februari 2019 met: «Op dit moment is het beter om deze onvolkomenheid in de naleving van de wet te accepteren»?6 Is het niet passender om te spreken van het niet naleven van de wet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5.
Heeft uw voorganger destijds voorwaarden gesteld aan het gedogen van deze werkwijze? Zijn de precieze afspraken en / of toezeggingen rondom deze gedoogconstructie (intern) vastgelegd door de politie of uw ministerie? Zo ja, kunt u deze doen toekomen aan de Kamer?
Er is geen sprake van een gedoogconstructie zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 18. Mijn ambtsvoorganger heeft de korpschef gesteund in diens besluit om oude gegevens niet te vernietigen. De korpschef heeft daarbij maatregelen getroffen om gegevens die conform de wet vernietigd hadden moeten worden af te schermen van andere gegevens. De toegang tot de afgeschermde data is beperkt tot het strikt noodzakelijke. De korpschef heeft daartoe een beperkt aantal zogenoemde poortwachters aangewezen. Alleen deze poortwachters hebben, in opdracht van het gezag, toegang tot deze afgeschermde politiegegevens. Deze maatregelen zijn vermeld in de communicatie over dit besluit met uw Kamer.17
Op welke wijze heeft u vanaf 2019 toezicht gehouden op het bewaren, verwijderen en vernietigen van politiegegevens ouder dan 10 jaar? Is er sprake van onafhankelijk toezicht?
Ik ben als Minister van Justitie en Veiligheid niet verantwoordelijk voor het houden van toezicht op het bewaren, verwijderen en vernietigen van politiegegevens ouder dan 10 jaar bij de politie. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft een onafhankelijke toezichthoudende taak op de verwerking van politiegegevens onder de Wpg. Ik verwijs u naar de beantwoording van eerdere vragen over het toezicht door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Heeft uw voorganger toezeggingen gedaan of bepaalde verwachtingen geschept bij de politie over de termijn waarop een herziening van de Wpg gereed zou zijn? Om welke reden is de herziening enige tijd uitgesteld?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 12.
Klopt de conclusie uit de audit dat de politie door ICT-problemen niet in staat was om op tijd de wet na te leven, of is het een bewuste keuze geweest van de korpschef?7
Voor wat betreft het besluit van de korpschef om verwijderde gegevens na ommekomst van de termijn van vijf jaar niet te vernietigen, klopt deze conclusie niet. Het niet verwijderen was een bewuste keuze van de korpschef, gesteund door mijn ambtsvoorganger. In betreffende audit rapport is beschreven dat de politie beschikt over een retentiebeleid waarin de maximale bewaartermijnen zijn uitgewerkt en handvatten zijn beschreven om te borgen dat persoonsgegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor het te bereiken doel. Voor de ontwikkeling van het vernietigingsscript en de samenhang met het verbeterprogramma verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen 33, 34 en 44. Het niet-naleven van de vernietigingstermijn was daarmee een bewuste keuze van de korpschef, gesteund door mijn ambtsvoorganger.
Welke maatregelen zijn er genomen om toegang tot niet vernietigde gegevens te beperken tot het strikt noodzakelijke, zoals volgens memo 094 in een interne notitie wordt vermeld?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 16 en 17.
Wie hebben er toegang tot de onrechtmatig bewaarde gegevens? Hoe wordt er gecontroleerd en gehandhaafd dat men hier zo min mogelijk gebruik van maakt?
Zie antwoord vraag 50.
Wordt er middels «logging» bijgehouden wie er oude gegevens verwerken en wanneer? Waarom is er wel / niet besloten om deze maatregel te nemen? Is dit het geval bij alle gegevensverwerking door de politie?
Van alle gegevensverwerkingen bij de politie wordt middels logging bijgehouden wie gegevens verwerkt en wanneer, ook bij verwijderde gegevens.
Welke gegevens mag de Gegevensautoriteit volgens de korpsleiding niet vernietigen, zoals ook gevraagd wordt in memo 097 en 098? Is dit kader uiteindelijk verschaft aan de Gegevensautoriteit?
Het niet naleven van de termijnen voor vernietiging van de gegevens (met uitzondering van die gegevens zoals toegelicht in mijn antwoorden op vraag 6 en 7) was een bewust besluit van de korpschef, gesteund door mijn ambtsvoorganger. De Gegevensautoriteit van de politie heeft vervolgens een beleidslijn opgesteld die invulling geeft aan dat besluit. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft geen rol in het opstellen van die beleidslijn. Ik zie geen aanleiding hierom te vragen gezien de lopende voorlichting bij de Raad van State.
Heeft u kennis van de interne notitie waarnaar wordt verwezen in memo's 106, 111 en 113? Zo ja, wat is de strekking hiervan en hoe is uw ministerie betrokken geweest bij de totstandkoming hiervan? Kunt u de notitie delen met de Kamer?
De notitie waarnaar u verwijst betreft een politiedocument. De politie is zelf verantwoordelijk voor het behandelen van een Woo-verzoek en het beoordelen en openbaar maken van stukken die onder de reikwijdte van het verzoek vallen.
Welke status heeft de notitie uit memo 114? Is uw ministerie betrokken geweest bij het opstellen?
De notitie waar u naar verwijst betreft een politiedocument dat bedoeld is voor interne besluitvorming.
Kunt u los reageren op de volgende zorgen geuit in memo 114, zijnde: 1) het niet naleven van een wettelijke verplichting tast de betrouwbaarheid en legitimiteit van de politie ernstig aan; 2) de AP kan aanleiding zien om onderzoek te doen naar het op grote schaal niet-naleven van de Wpg en kunnen handhaven; 3) werkwijze zal bij audits en inspecties op het gebied van de Wpg en de Archiefwet 1995 tot negatieve conclusies leiden.
Ik verwijs u naar respectievelijk mijn reacties op vragen 3 en 4, 20 en 21 en 39 tot en met 41.
Is de beleidslijn die geschetst wordt in memo 114 alleen van toepassing op cold cases, of ook voor andere «zwaarwegend[e] doel[en]» zoals geschreven in de Kamerbrief van 4 februari 2019, en omvat dit ook herzieningsonderzoeken en PTSS-onderzoek?
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat deze gegevens enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
De korpschef heeft als werkgever een bijzondere zorgplicht met betrekking tot de psycho-sociale arbeidsbelasting. Zeker bij de uitvoering van politiewerkzaamheden kan langdurige blootstelling aan bepaalde incidenten leiden tot PTSS. Vaak overstijgt de termijn tussen incident en het moment waarop een potentieel PTSS slachtoffer zich als zodanig meldt de verwijderingstermijn voor politiegegevens in artikel 8 van de Wpg (5 jaar). Ter bescherming van de persoon in kwestie ligt het onderzoek naar de incidenten bij de korpschef. Het Besluit politiegegevens bevat de mogelijkheid om operationele (nog niet verwijderde) gegevens bij het onderzoek te betrekken. De korpschef gebruikt verwijderde gegevens vanaf het begin ook voor PTSS onderzoek bij collega’s. Daarbij moet gerealiseerd worden dat het hierbij te doen is om de betrokkenheid van collega’s bij bepaalde impactvolle incidenten. Het gaat daarbij om geanonimiseerde informatie, de persoonsgegevens van betrokken burgers zijn immers niet relevant voor de behandeling van het PTSS onderzoek.
Ik neem de verwerking van verwijderde gegevens mee in een aanpassing van de Wpg. De wijze waarop het gebruik van gegevens ten behoeve van PTSS in een aangepast artikel 14 vorm krijgt, kan ik pas beoordelen na ontvangst van de voorlichting die ik aan de Raad van State gevraagd heb. De juridische vraagstukken over het bewaren van grote hoeveelheden gegevens en de Europeesrechtelijke en grondwettelijke eisen daaraan zijn immers gelijk aan de vraagstukken op dit gebied rondom cold cases.
Wie zijn de poortwachters? Onder welke voorwaarden verlenen zij toegang tot verwijderde gegevens en wie houdt hier toezicht op?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 16.
Hoe reageert u op de bevinding in memo 114 dat verzoeken van individuele betrokkenen om gegevens te vernietigen wél worden gehonoreerd? Zijn deze gegevens dan niet mogelijk doorslaggevend in cold cases?
Conform artikel 28, tweede lid, van de Wpg heeft een betrokkene het recht op vernietiging van de hem betreffende politiegegevens indien de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Van dit recht kan slechts worden afgeweken wanneer de juistheid of onjuistheid van de informatie niet kan worden geverifieerd of wanneer de gegevens moeten worden bewaard als bewijsmateriaal. In individuele gevallen als deze berust de verantwoordelijkheid bij de politie om te kunnen aantonen dat de specifieke informatie die het betreft moet worden bewaard als bewijsmateriaal. Het aantonen van dit verband is in een individuele casus complex, omdat het onmogelijk is om op voorhand te zeggen of de gegevens relevante informatie bevatten waarmee een specifieke cold case kan worden opgelost.
Vindt u het acceptabel dat de wet slechts wordt nageleefd als betrokkenen zelf de moeite doen om zich op hun rechten te beroepen? Is het de taak van burgers om het naleven van de wet individueel af te dwingen?
Uiteraard dient de politie zich uit eigen beweging te houden aan de wet. Burgers mogen erop vertrouwen dat dat gebeurt. Slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan het verdedigbaar zijn dat een wettelijke norm tijdelijk niet wordt nageleefd. Dat heeft mijn voorganger in zijn brief aan uw Kamer in februari 2019 onderbouwd.19
Worden burgers op de hoogte gebracht dat hun gegevens worden verzameld en mogelijk voor onbeperkte termijn worden bewaard?
De politie informeert burgers in algemene zin op grond van artikel 24 van de Wpg over onder andere de verwerkingsverantwoordelijke, verwerkingsdoelen en rechten van betrokkenen. Dit doet de politie op haar website. Daarnaast worden burgers in voorkomende gevallen geïnformeerd over bijvoorbeeld de rechtsgrond of bewaartermijn van een verwerking. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een burger optreedt als getuige of slachtoffer is. De burger heeft op grond van artikel 25 Wpg te allen tijde het recht op inzage in de hem of haar betreffende persoonsgegevens in bezit van de politie.
Vindt u het belangrijk dat het beleid en de werkprocessen van de politie in opzet voldoen aan de Wpg, ook als deze in feite niet wordt uitgevoerd, zoals erkend in memo 114? Wekt dit niet de indruk bij audits, inspecties en onderzoeken dat er wordt voldaan aan de wet terwijl dit feitelijk niet zo is?
Ik vind het belangrijk dat de werkprocessen binnen de politie voldoen aan de daaraan gestelde eisen in de Wpg. De auditsystematiek is daarbij zodanig dat door de auditor getoetst wordt of de politie in opzet, bestaan en werking op adequate wijze invulling geeft aan de bepalingen bij of krachtens de Wpg. Ik verwijs u naar de auditrapporten die met uw Kamer zijn gedeeld.20
Hoe reageert u op de waarschuwing over «function creep» zoals beschreven in memo 114, waarin staat dat gegevens enkel mogen worden gebruikt voor cold cases? Is er sprake geweest van function creep door niet vernietigde gegevens ook te betrekken bij onderzoek naar Posttraumatische stressstoornis (PTSS), herzieningsonderzoeken en het gebruik bij zware misdaad niet uit te sluiten?
Naleving van de vereisten uit de Wpg is een verantwoordelijkheid van de verwerkingsverantwoordelijke. De politie heeft een systeem van intern en extern toezicht opgezet om te toetsen of voorwaarden zijn getroffen om de naleving van de Wpg periodiek te toetsen. Dit gebeurt op basis van de Regeling periodieke audit politiegegevens. Op deze manier wordt getoetst of de voorwaarden uit de Wpg worden nageleefd. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens als onafhankelijk toezichthouder bevoegd om toezicht te houden op de naleving van de Wpg.
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de gegevens waarvan de termijn in artikel 14 is verstreken, dus die gegevens waarvan de korpschef in 2019 heeft besloten niet tot vernietiging over te gaan, alleen in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking in cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Kunt u met alle zekerheid zeggen dat onrechtmatig bewaarde gegevens in geen enkel geval gebruikt zijn voor data-analyse, het trainen van AI-systemen, uitwisseling met partners in de keten, of voor screeningsdoeleinden? Welke waarborgen zijn er ingesteld om dit te voorkomen? Als dit wel is gebeurd, kunt u dan duidelijk maken voor precies welke doeleinden deze gegevens zijn gebruikt?
De doelen voor welke verwijderde gegevens voor hernieuwde verwerking in aanmerking komen, zijn opgesomd in artikel 14 van de Wpg. Daarnaast heeft de korpschef kenbaar gemaakt dat de artikel 14 gegevens waarvan de bewaartermijn is verstreken enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS.De politie heeft waarborgen ingericht rond het ter beschikking stellen voor hernieuwde verwerking van verwijderde gegevens. Dat betreft het afschermen van de verwijderde gegevens van de overige gegevensverzamelingen, het instellen van poortwachters en de toestemming van het gezag alvorens hernieuwde verwerking plaatsvindt. Daarnaast kan de Autoriteit Persoonsgegevens handhavend optreden bij normafwijkend handelen.
Klopt de stelling in memo 114 dat er destijds (november 2020) eerste verkenningen zijn geweest over de herziening van de Wpg? Wat waren de uitkomsten van deze verkenningen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 12.
Is er inmiddels een definitieve beleidslijn over hoe om te gaan met het vernietigen van politiegegevens, wat volgens memo 124 in juni 2021 nog altijd niet het geval was? Heeft uw ministerie hier om gevraagd? Zo niet, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 53.
Kunt u uitleg geven over het lopende traject om de poortwachter organisatie beter in te richten, waar naar wordt verwezen in memo 137? Welke problemen waren er en zijn deze onderhand weggenomen?
De huidige werkwijze is in 2018 tot stand gekomen, deze wordt door de korpschef geactualiseerd.
Vanaf wanneer is het gedoogbeleid zodanig verbreed dat ook PTSS-onderzoek bij collega's hieronder is komen te vallen, zoals benoemd in memo 137? Is hier toestemming van de Minister voor gevraagd / vereist?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 57.
Kunt u de nadere uitwerking van de beleidslijn waar memo 139 naar verwijst aan de Kamer doen toekomen?
De korpschef heeft mij gemeld dat de Gegevensautoriteit na het besluit van de korpschef om verwijderde gegevens niet te vernietigen, gesteund door mijn ambtsvoorganger, destijds in afwachting van een herziening van de Wpg, een beleidslijn heeft opgesteld over hoe om te gaan met de gegevens die vernietigd hadden moeten worden. Enkele van de door u gestelde vragen raken de inhoud van deze beleidslijn. Daarvoor verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 6, 7, 29, 46, 53, 57 en 66. Wat betreft de getroffen waarborgen met betrekking tot de verwijderde gegevens verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 17.
Is er nog altijd geen beleidslijn vastgesteld over de waarborgen die nodig zijn om zorgvuldig met verwijderde politiegegevens te werken, zoals gevraagd in memo 139?
Zie antwoord vraag 69.
Is het nu gedoogd om onrechtmatig bewaarde politiegegevens voor herzieningsonderzoeken te gebruiken, zoals opgenomen in memo 139? Bent u of is uw voorganger gevraagd om toestemming voor dit gebruik, of valt dit ook onder het staande gedoogbeleid?
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de artikel 14 gegevens waarvan de bewaartermijn is verstreken enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS. Ik heb als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol in het verlenen van toestemming om politiegegevens al dan niet voor herzieningsonderzoeken te gebruiken. De officier van justitie toetst of gegevens voor hernieuwde verwerking in aanmerking komen. De rechter doet in de betreffende zaak een uitspraak of de gegevens al dan niet rechtmatig voor het betreffende onderzoek zijn verwerkt.
Welke lessen trekt u uit het proces rondom de Wpg? Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat de politie jarenlang de wet niet naleeft?
Allereerst wil ik benadrukken dat de politie de Wpg op veel vlakken naleeft en dat de auditrapporten hierin een stijgende lijn laten zien. De auditrapporten laten echter ook zien dat er sprake was en is van knelpunten. Mijn ambtsvoorgangers hebben in 2014, 2015, 2019, 2020 en 2023 in openheid met uw Kamer gecommuniceerd over de naleving van de Wpg en de uitdagingen die zich daarbij voordeden en voordoen. Ik acht het van belang dat wetgeving aansluit op de uitvoeringspraktijk en recht doet aan de verschillende maatschappelijke waarden die een rol spelen. Daarnaast kan dit vraagstuk niet los gezien worden van de in 2019 voorgenomen herziening van de Wpg. Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 12.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Waar het de kwaliteit van de beantwoording ten goede komt zijn deze vragen tezamen behandeld.
Het landelijk kwaliteitskader in relatie tot Preventie met gezag |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Weel |
|
Hoe is het Landelijk kwaliteitskader effectieve jeugdinterventies voor preventie van jeugdcriminaliteit tot stand gekomen? Zijn gemeenten daar voldoende in meegenomen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet en kunt u alsnog met gemeenten in overleg treden over de invulling en uitwerking van het kwaliteitskader en wetenschappelijke en praktijk- en ervaringskennis vertalen naar beleid?
In zijn initiatiefnota «Opvoeden die handel» stelde het voormalig lid Verkuijlen (VVD) voor een pragmatisch kwaliteitskader te ontwikkelen met als referentie erkende bewezen effectieve programma’s. Dit voorstel is door het kabinet omarmd.
Ter uitvoering van dit voorstel zijn twee hoogleraren en voormalig voorzitters van de Erkenningscommissie Justitiële Interventies van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi)1 gevraagd te komen tot dit Landelijk Kwaliteitskader. Het Landelijk Kwaliteitskader Effectieve Jeugdinterventies voor Preventie van Jeugdcriminaliteit, «Wat werkt laten werken» is op 5 juni jl. aan uw Kamer gestuurd.2 De opdracht aan deze wetenschappers is in de inleiding van het rapport vermeld. De opdracht bestaat uit twee fases: 1) het opstellen van een onafhankelijk wetenschappelijk rapport en; 2) de ontwikkeling van een tool voor gemeenten waarmee ze de wetenschappelijke kennis kunnen vertalen naar de praktijk.
In fase één hebben de wetenschappers het onafhankelijke wetenschappelijke rapport opgesteld. Het Kwaliteitskader is gebaseerd op bestaande wetenschappelijke inzichten en onderzoek, zoals bijvoorbeeld toegepast bij de certificering van interventies door het Nederlands Jeugdinstituut, met aanvullend metaonderzoek door de wetenschappers. Het Kwaliteitskader geeft aan wat werkt en wat niet werkt. Dat is belangrijk met het oog op de jongeren en hun gezin in een kwetsbare positie. We weten inmiddels dat het niet is «baat het niet, dan schaadt het niet», maar dat ongewenst gedrag kan worden versterkt door de inzet van ineffectieve interventies of de verkeerde inzet van effectieve interventies.
Het Kwaliteitskader is geen eenmalig, statisch rapport, maar zal in de loop van de tijd aanpassing verdienen in vervolg op ervaringen en nadere wetenschappelijke inzichten.
Bij wetenschappelijke rapporten zoals deze zijn de wetenschappers verantwoordelijk voor de inhoud van het rapport. Het is vervolgens aan mijn ministerie, gemeenten en andere partners om na publicatie met de inhoud daarvan aan de slag te gaan, bijvoorbeeld binnen de lerende aanpak van Preventie met Gezag (PmG). Daarnaast bestond er al voordat het rapport gereed was veel aandacht vanuit de journalistiek voor het verschijnen en de inhoud daarvan, wat spoedige publicatie nodig maakte. Meteen na openbaarmaking hebben de PmG-gemeenten het rapport ontvangen en heeft mijn ministerie een gesprek gefaciliteerd met de wetenschappers over het Kwaliteitskader.
In fase twee reflecteren we samen met gemeenten op het gebruik van het Kwaliteitskader en wordt er in gezamenlijkheid een tool ontwikkeld waarmee de theoretische inzichten naar de praktijk worden vertaald. Hiervoor is recent een werkgroep opgestart met vertegenwoordigers vanuit PmG-gemeenten, waarmee zij meteen vanaf het begin betrokken zijn. De inzet van deze werkgroep is mede gericht op afstemming over de uitvoering van de op 20 juni jl. door het lid Mutluer ingediende motie over nader onderzoek naar de tot op heden ingezette interventies binnen PmG.3
Ook wordt de werkgroep met PmG-gemeenten nauw betrokken bij de implementatie van het Kwaliteitskader binnen PmG.
Het Kwaliteitskader richt zich namelijk louter op gedragsinterventies4 die jeugdcriminaliteit terugdringen, terwijl binnen PmG ook andere maatregelen van belang zijn. Hierbij valt te denken aan preventieve interventies die zowel jongeren als volwassenen weerbaar maken tegen (de georganiseerde) criminaliteit, bestuurlijke maatregelen en justitiële maatregelen.
Er worden op dit moment bijeenkomsten in het land voor (meerdere) PmG-gemeenten georganiseerd. Dit is om met elkaar beter inzicht te krijgen in de betekenis van het Kwaliteitskader en mede ter voorbereiding van de ontwikkeling van de tool. Tijdens deze bijeenkomsten kunnen gemeenten direct met de wetenschappers het gesprek voeren over de toepassing van het Kwaliteitskader.
Binnen de lerende aanpak van PmG reflecteren we samen met gemeenten op de inzet van het kader en daarmee werken we op de lange termijn samen aan de wetenschappelijke basis van de aanpak. Alle partners binnen PmG zijn gemotiveerd de aanpak te doen slagen en erkennen het belang van een zorgvuldige en effectieve inzet voor jongeren en hun gezinnen. Dit is een lang en structureel proces waar we de aankomende jaren bij blijven faciliteren. Veel PmG-gemeenten werken zelf direct samen met een universiteit of hogeschool aan hun aanpak. Dit kunnen ze doen met de toegekende middelen. Daarnaast ligt er inmiddels een aanbod voor academische ondersteuning aan deze gemeenten.
Klopt het dat in het landelijk kwaliteitskader waarden als jongerenparticipatie ondergeschikt zijn aan risicotaxatie-instrumenten? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, waarom niet?
De hoogleraren die het rapport hebben opgesteld zijn verantwoordelijk voor de inhoud van het Landelijk kwaliteitskader. Zoals bij het antwoord op vraag 1 toegelicht richt het kader zich op preventieve gedragsinterventies ten behoeve van jeugdcriminaliteit. Jongerenparticipatie is geen gedragsinterventie en daarom geen onderdeel van het kwaliteitskader.
Is het waar dat mede naar aanleiding van het landelijk kwaliteitskader programma’s nu worden stopgezet (zoals jongerenrechtbank, buurtrechtbank en school&veilig) omdat ze te weinig «bewezen effectief» zouden zijn? Zo nee, waar blijkt dat uit? Zo ja, waarom worden die programma’s stopgezet? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Gemeenten hebben de regie over hun eigen lokale aanpak PmG. Wanneer blijkt dat interventies bewezen ineffectief zijn dan is het aan hen deze te stoppen om zo de doelgroep geen verdere schade toe te brengen. Het Kwaliteitskader is een instrument dat hierbij kan ondersteunen. Zoals ook in de aanbiedingsbrief van het Kwaliteitskader aan uw Kamer is vermeld, mogen de richtlijnen uit het Kwaliteitskader niet vrijblijvend zijn, maar moeten ze worden gebruikt om de interventies gefinancierd vanuit PmG nader te onderzoeken, bij te stellen of te stoppen.5 In vervolg op voornoemde motie van het lid Mutluer, zal ik hier in de volgende PmG-voortgangsrapportage nader op ingaan.
De wijkrechtspraak en veiligheid in en om de school zijn niet stop gezet. Voor zover bekend is de jongerenrechtbank ook niet stop gezet.
Deze programma’s zijn gebaseerd op bekende risico- en beschermende factoren en werkzame bestanddelen. Voor de wijkrechtspraak verricht het WODC een meerjarig evaluatieonderzoek. Ten aanzien van veiligheid in en om de school zal onderzoek worden gedaan en wordt gekeken naar de werkzame bestanddelen, mede gefinancierd vanuit de aanpak van high impact crimes en de lerende aanpak PmG. Hier ben ik zeer content mee. Ten aanzien van de jongerenrechtbank verwijs ik naar de Verzamelbrief justitiële jeugd van 27 juni jl., waarin apart is ingegaan op de jongerenrechtbank.6
Is het waar dat de in de vorige vraag genoemde programma’s op inzichten uit de wetenschap zijn gebaseerd en/of zelf onderzoek laten meelopen om de effectiviteit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de aanname dat de woorden «bewezen effectief» nu te nauw geïnterpreteerd worden terwijl het kwaliteitskader eerder als een leidraad voor gemeenten zou moeten gelden om beter te kunnen kiezen uit bewezen effectieve interventies en om het onnodig gebruik van initiatieven die niet bewezen effectief zijn te voorkomen? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze aanname niet. Zoals in de antwoorden hierboven uitgelegd is het Kwaliteitskader bedoeld om te voorkomen dat onnodig ineffectieve interventies worden ingezet bij een kwetsbare doelgroep, die schade kunnen veroorzaken. Tevens is het aan gemeenten zelf om deze interventies stop te zetten. Ik onderschrijf de stelling dat het Kwaliteitskader een belangrijke leidraad zou moeten zijn voor gemeenten om beter te kunnen kiezen uit bewezen effectieve interventies. Zoals hiervoor aangegeven mogen de richtlijnen uit het Kwaliteitskader niet vrijblijvend zijn.
Daarnaast formuleert het kader richtlijnen en handvatten die mijn ministerie, gemeenten en andere organisaties kunnen gebruiken bij het verder vormgeven van hun preventieve aanpak tegen jeugdcriminaliteit. Zo kunnen erkende interventies gebruikt worden, waar dat passend is, bijvoorbeeld via de inzet van de gedragsinterventie «Alleen jij bepaalt wie je bent». Ten slotte vind ik het belangrijk dat gemeenten nieuwe kansrijke en effectieve interventies ontwikkelen voor problematiek waar momenteel nog geen interventie/maatregel beschikbaar is. Juist omdat er nog maar weinig bewezen effectieve interventies beschikbaar zijn. Het Kwaliteitskader is hierbij een waardevol hulpmiddel en geen doel op zich.
Op welke wijze houdt het kwaliteitskader nu rekening met de mogelijkheid dat gemeenten de ruimte nodig hebben voor het inzetten van interventies die passen bij de specifieke lokale behoeften?
Gemeenten ontwikkelen zelf op basis van de lokale problematiek en doelgroep hun brede aanpak Preventie met Gezag. Het Kwaliteitskader geeft gemeenten handvatten voor wat er inmiddels bewezen wel en niet werkt als het gaat over preventieve gedragsinterventies voor jeugdcriminaliteit. Wij stimuleren de inzet van bestaande bewezen effectieve interventies. Het ontwikkelen van een nieuwe interventie kost immers ook veel inzet van gemeenten en wetenschap.
Vanuit de wetenschap weten we welke werkzame bestanddelen bepaalde interventies moeten bevatten om de effectiviteit te vergroten, zoals een bepaald niveau van expertise en inzet op risico- en beschermende factoren. Deze handvatten zijn opgenomen in het Kwaliteitskader. Dat laat nog veel ruimte voor gemeenten voor een passende inzet op de eigen lokale doelgroep en voorkomt dat er onnodige schade wordt berokkend, temeer omdat er beperkt bewezen effectieve interventies voor de verschillende doelgroepen beschikbaar zijn.
Op welke wijze biedt het kwaliteitskader de ruimte voor het gebruiken van nieuwe wetenschappelijke onderbouwde interventies die nodig zijn en ontwikkeld moeten worden om te voorkomen dat jongeren de criminaliteit ingaan?
Binnen het programma Preventie met Gezag worden allerlei nieuwe interventies ontwikkeld. Dit wordt binnen het programma PmG ondersteund en gefaciliteerd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de criminele familieaanpak en de doorontwikkeling van aanpakken met het oog op de veiligheid in en om de school. Binnen de lerende aanpak worden hieromtrent lerende netwerken georganiseerd samen met gemeenten en de wetenschap.
Zoals in mijn beantwoording op vragen 1 en 5 vermeld, verdient het Kwaliteitskader in de loop van de tijd aanpassing op basis van onderzoek. Ook dit vindt onder andere plaats binnen de lerende aanpak PmG. Het gaat erom dat we doen wat nodig is voor deze doelgroep en daarvoor is (door)ontwikkeling van interventies en maatregelen met gemeenten, de wetenschap en andere partners nodig. Mijn ministerie is hierover met gemeenten en de wetenschap in gesprek.
Deelt u de mening dat door de huidige steeds kortdurende financiering van Preventie met Gezag-projecten er geen solide basisfinanciering tot stand komt? Zo ja, welke gevolgen gaat u hieraan verbinden? Zo nee, waarom niet?
Vanaf het begin van het programma Preventie met Gezag is duidelijk aan de 27 gemeenten met de domeinoverstijgende aanpak en de justitiepartners gecommuniceerd dat de middelen voor Preventie met Gezag structureel zijn. Voor de eerste periode tot half 2026 zijn de budgetten aan gemeenten toegekend. Dit staat zowel in de beschikkingen, als in communicatie aan uw Kamer vermeld. Vanaf 2025 wordt samen met de gemeenten, partners en de wetenschap gekeken naar de wijze van voortzetting van het programma in 2026. Op grond daarvan is herijking en bijstelling mogelijk zodat voor 2026 en verder het programma effectiever en doelmatiger wordt.
Sinds juli jl. zijn er twintig gemeenten toegevoegd aan het programma met de incidentele preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit. Voor een periode van maximaal drie jaar ontvangen deze gemeenten middelen tot maximaal half 2027. Bij aanvang is een gestelde voorwaarde vanuit Preventie met Gezag dat de aanpak, inclusief de werkwijze en interventies, wordt verankerd in een structurele gemeentelijke aanpak.
Het bericht ‘Minister begaat enorme flater: hij beweert dat moord op Utrechtse Sjaak in 1995 is opgelost, maar dat is niet zo’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
van Weel |
|
Hoe kijkt u terug op uw beantwoording tijdens het Vragenuur van 22 oktober 2024 omtrent de moordzaak van Sjaak Gerwig?
Het was een goed debat waarin alle aspecten en zienswijzen op het behandelde vraagstuk aan bod zijn gekomen. In het debat heb ik tot mijn spijt een ongelukkige verspreking gedaan.
Erkent u dat de Kamer onjuist is geïnformeerd door te stellen dat de moordzaak opgelost zou zijn?
Tijdens het vragenuur op 22 oktober jl. heb ik naar aanleiding van een vraag van Kamerlid Ergin een toelichting gegeven op de wijze waarop de politie omgaat met de bewaartermijn voor verwijderde politiegegevens. Om de Kamer een beeld te geven van de waarde van het gebruik van oude gegevens heb ik in mijn opening twee casussen daarvoor als voorbeeld gebruikt. De eerste zaak betreft de zaak van de moord op een Poolse vrouw. Deze zaak is opgelost. De andere zaak die ik tijdens het mondeling vragenuur besprak is die van de moord op Sjaak Gerwig. Per abuis heb ik genoemd dat beide zaken waren opgelost. Voor de zaak Sjaak Gerwig is dat helaas niet het geval.
Wat betreft het einde van de zaak had ik mijn woorden zorgvuldiger moeten kiezen. De zaak is niet afgerond. Dit is anders dan ik in het debat suggereerde.
Deelt u de mening dat het enorm onzorgvuldig is om een onopgeloste moordzaak voor te doen alsof deze opgelost zou zijn?
Deze mening deel ik.
Wat is de status van de coldcase van Sjaak Gerwig?
De zaak is tot op heden niet opgelost.
Neemt u de woorden «Deze informatie is uiteindelijk cruciaal geweest om de getuigenverklaring te ondersteunen en deze moordzaak rond te maken. Daarmee is dus een moordzaak opgelost en zijn nabestaanden uit de onzekerheid geholpen.» terug?
Ja. Overigens kan ik wel bevestigen dat in deze zaak het gebruik van oude gegevens heeft geleid tot nieuwe inzichten, zoals ik uw Kamer heb willen schetsen.
Bent u bereid om uw excuses over te brengen aan de nabestaanden van Sjaak Gerwig door onjuiste informatie de wereld in te slingeren? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat mijn verspreking tijdens het debat de nabestaanden van Sjaak Gerwig heeft geraakt en dat betreur ik. Daarom heb ik contact opgenomen met de nabestaanden om mijn excuses aan te bieden en mijn medeleven aan hen te betuigen. Ik kan mij voorstellen dat de jarenlange onzekerheid voor hen moeilijk is en ik hoop op een oplossing van deze zaak.
Bent u zich ervan bewust dat u de nabestaanden van Sjaak Gerwig enorm veel pijn heeft bezorgd door te beweren dat ze uit de onzekerheid zouden zijn geholpen, terwijl zij sinds 1995 iedere dag opstaan in onzekerheid?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om contact te zoeken met de nabestaanden van Sjaak Gerwig over de ontstane situatie? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u meer nauwkeurigheid betrachten in de beantwoording van politieke vragen waarbij u gevoelige informatie van levende dan wel overleden personen gebruikt? Is het een idee dat u dit in het vervolg niet meer doet?
Ik hecht eraan uw Kamer juist te informeren en zal mij daarvoor blijven inspannen.
Het bericht dat gemeenten nauwelijks van elkaar leren over nieuwjaarsgeweld |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Michiel van Nispen |
|
van Weel , Judith Uitermark (NSC) |
|
Wat is uw reactie op het bericht en het onderzoek van Omroep Gelderland dat gemeentes nauwelijks van elkaar lijken te leren als het gaat om nieuwjaarsgeweld?1
Op verschillende manieren wordt wel degelijk kennis en ervaring tussen gemeenten uitgewisseld. Zo heeft de VNG een netwerk- en kennisfunctie en adviseert zij gemeenten elk jaar bij de voorbereidingen van de jaarwisseling. Daarnaast heeft de VNG een kenniskring nieuwjaarsgeweld opgericht. Hierin worden ervaring gedeeld tussen gemeenten, vanuit het openbare orde en veiligheid perspectief.
Ook heb ik in het Strategisch Beraad Veiligheid met burgemeesters over de voorbereidingen van de jaarwisseling gesproken. Dit doe ik ook na afloop van de jaarwisseling om te reflecteren op het verloop van de jaarwisseling en ervaringen met elkaar uit te wisselen.
Er zijn nog meer gremia waar de jaarwisseling en de voorbereiding hieromtrent terugkerend op de agenda komt en kennisuitwisseling plaatsvindt, zoals in het G40 overleg of op niveau van de veiligheidsregio in het ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust. Een ander voorbeeld is het regionaal integraal veiligheidsoverleg, vertegenwoordigd door gemeenten, het OM en de politie. In het overleg worden actuele veiligheidsvraagstukken besproken, waaronder ook de jaarwisseling. Tijdens dit overleg worden beleid, werkprocessen en aanpakken geëvalueerd en met elkaar gedeeld. De gemeenten zijn actief bezig met het uitwisselen van de stand van zaken naar aanloop van de jaarwisseling.
Deelt u de mening dat het juist heel zinvol kan zijn als gemeenten, zeker op plaatsen waar het ieder jaar fout gaat, veel beter dan nu en structureel van elkaar zouden leren over een effectieve aanpak ter voorkoming van geweld en wanordelijkheden in de nacht van oud en nieuw, zoals de Onderzoeksraad voor Veiligheid al in 2017 aanraadde?
Het uitwisselen van kennis en ervaring tussen gemeenten met het doel om van elkaar te leren is zeker zinvol. Dat doen gemeenten naar mijn weten zeker ook al, zoals ook hierboven toegelicht. Daarbij geldt natuurlijk wel dat de aanpak die binnen de ene gemeente werkt, niet vanzelfsprekend ook werkt voor de andere gemeente. Het is van belang om altijd de lokale context in acht te nemen.
Welke rol ziet u hier voor zichzelf?
Het voorbereiden van de jaarwisseling is een lokale bevoegdheid en verloopt via de lokale driehoek. Hier ga ik als Minister niet over. In aanloop naar de jaarwisseling wordt jaarlijks ook in het Strategisch Beraad Veiligheid met burgemeesters gesproken over het verloop van de voorbereidingen, zo ook dit jaar. Daarnaast wordt vanuit de Taskforce Onze Hulpverleners Veilig aandacht gevraagd voor agressie en geweld tegen hulpverleners: «Hulpverleners zijn er voor jou. Wat als ze niet zouden komen?» Ook wordt er vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat elk jaar een voorlichtingscampagne over het veilig gebruik van vuurwerk georganiseerd.
Op internationaal niveau zet ik mij in voor de aanpak van de illegale handel van vuurwerk. Hierin trek ik nauw op met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en Frankrijk. Gezamenlijk pleiten wij voor onder meer een verbod op de productie van F4 vuurwerk, het maximaliseren van de hoeveelheid toegestaan kruit en/of flitspoeder en de invoering van de pyro-pass binnen de EU.
Wat gaat u concreet betekenen om gemeenten hierbij te helpen zodat er een landelijke uitwisseling van succesvolle en effectieve aanpakken ter voorkoming van verstoringen van het oud en nieuw-feest ontstaat en dit ook (al dan niet jaarlijks) onder de aandacht kan worden gebracht?
Zie het antwoord op vraag 3.
Antisemitische incidenten |
|
Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Schoof , van Weel |
|
Hoeveel antisemitische incidenten zijn er gemeld in 2022, 2023 en 2024?1
De gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen ontvingen in 2023 154 meldingen over antisemitisme, ten opzichte van 69 meldingen in 2022. De politie registreerde in 2023 880 gevallen van antisemitisme, tegen 549 in 2022. Daarbinnen nam het aantal gevallen van antisemitisme waarbij sprake was van geweld of bedreiging toe. In 2023 registreerde de politie 43 gevallen van gewelddadig antisemitisme, tegen 28 in 2022. In 80 van de door de politie geregistreerde gevallen ging het antisemitisme gepaard met bedreiging, tegen 54 in 2022.
In het jaar 2022 stroomde bij het Openbaar Ministerie (OM) in totaal 94 feiten binnen waarbij de discriminatiegrond «antisemitisme» werd geregistreerd. Dit betrof 61 specifieke discriminatiefeiten (artikel 137c t/m 137g en 429quater Sr) en 33 commune delicten met een discriminatieaspect. In het jaar 2023 stroomde bij het OM in totaal 181 feiten binnen waarbij de discriminatiegrond «antisemitisme» werd geregistreerd. Dit betrof 122 specifieke discriminatiefeiten (artikel 137c t/m 137g en 429quater Sr) en 59 commune delicten met een discriminatieaspect. Deze stijging ten opzichte van 2022 kan worden verklaard door het grote aantal ingestroomde voetbalzaken, waarbij door verdachten antisemitische leuzen werden geroepen en/of via internet werden verspreid.
Meld.Online Discriminatie ontving in 2023 in totaal meer meldingen dan in 2022 mede door inzet van een campagne om meer bekendheid te verkrijgen over het meldpunt. 114 meldingen betroffen antisemitisme, tegen 16 het jaar ervoor. Dat is 24% van het totaal aantal meldingen bij dit meldpunt.
Daarnaast publiceerde het CIDI op 9 april jl. de Monitor Antisemitische Incidenten 2023. Uit de Monitor 2023 blijkt dat het aantal meldingen, vergeleken met het voorgaande jaar, toenam van 155 naar 379 gemelde incidenten (toename van 245%). Hierbij is gebruikgemaakt van de IHRA-werkdefinitie van antisemitisme.
Voor 2024 zijn er nog geen cijfers. Deze worden in de loop van 2025 naar de Kamer gestuurd.
Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen dat in 2022, 2023 en 2024 veroordeeld is wegens antisemitisme?2
Uit de cijfers van het OM komt naar voren dat 87% van de specifieke discriminatiefeiten die in 2023 aan de rechtbank werden voorgelegd door het OM tot een rechterlijke veroordeling hebben geleid. Dit gaat om 80 specifieke discriminatiefeiten. In 2023 is daarnaast voor 45 specifieke discriminatiefeiten een strafbeschikking uitgevaardigd door het OM. Wanneer het gaat om commune feiten met een discriminatieaspect is in 2023 63 keer een strafbeschikking uitgevaardigd door het OM.
Voor de commune feiten met een discriminatieaspect geldt dat van de 119 feiten die in 2023 instroomden bij het OM en waar hetzelfde jaar een rechterlijke uitspraak volgde, 106 feiten tot een veroordeling leidde. Hierbij kan op basis van de OM-cijfers niet worden afgeleid of de rechtbank ook aannemelijk vond dat er sprake was van een discriminatieaspect, maar heeft de rechter in ieder geval het commune delict bewezenverklaard.
Voor 2024 zijn er nog geen cijfers. Deze worden in de loop van 2025 naar de Kamer gestuurd.
Door de strafrechter in eerste aanleg zijn, in zaken waarin één of meerdere feiten waren voorzien van de maatschappelijke classificatie «discriminatie antisemitisme», in 2022 30 zaken, in 2023 45 zaken en in 2024 t/m september 35 zaken geweest waar één of meerdere feiten bewezen zijn verklaard. Dit kan gaan om allerlei soorten feiten waarbij het OM oordeelde dat sprake was van een antisemitische achtergrond. De rechter heeft niet geoordeeld over de vraag of dit echt zo was. Het initiatiefwetsvoorstel dat bij uw Kamer in behandeling is en een wettelijke strafverzwaringsgrond introduceert bij een discriminatoir aspect, zorgt ervoor dat de rechter zich expliciet moet uitspreken of het discriminatieaspect bewezenverklaard kan worden en dat dit ook zo geregistreerd kan worden.
Kunt u aangeven hoe hoog de straffen zijn die in die gevallen zijn opgelegd door de rechter of door de officier van justitie (strafbeschikking)?3
De straffen in deze zaken worden niet opgelegd puur vanwege het antisemitisme, maar voor een ander delict dat wordt gepleegd (zoals bijvoorbeeld mishandeling of vernieling) met een antisemitisch oogmerk of aspect. Gezien de zeer uiteenlopende delicten, is voor een gedegen zinvol antwoord op deze vraag apart onderzoek nodig.
Leidt een veroordeling vanwege antisemitisme tot het niet afgeven van bepaalde categorieën Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG’s)? Zo ja, kunt u aangeven bij welke veroordelingen welke VOG’s voor hoe lang niet worden afgegeven?
Elke VOG-beoordeling is maatwerk. Dit maakt het niet mogelijk om op voorhand aan te geven in welke gevallen een veroordeling vanwege antisemitisme leidt tot het weigeren van een VOG.
Justis is de screeningsautoriteit die verantwoordelijk is voor de beoordeling van VOG-aanvragen. Bij de VOG-screening beoordeelt Justis of het justitiële verleden van de aanvrager, indien herhaald, een belemmering vormt voor de functie of het doel waarvoor de VOG wordt aangevraagd (het zogeheten objectieve criterium). Hierbij wordt bezien of er een relatie bestaat tussen de aangetroffen feiten en de functie waarvoor de VOG wordt aangevraagd. In elke functie kan namelijk sprake zijn van een ander risico, waarbij andere delicten relevant worden geacht. Vervolgens bekijkt Justis het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van de VOG (het subjectieve criterium). Om te beoordelen of het belang van de aanvrager zwaarder weegt dan het risico voor de samenleving, worden de omstandigheden van het geval betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. Dat zijn in ieder geval de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Daarbij is nog van belang dat bij de VOG-beoordeling een terugkijktermijn wordt toegepast in het licht waarvan de belangenafweging plaatsvindt. De standaard terugkijktermijn is vier jaren voor volwassen en voor personen jongeren dan 23 twee jaren. Hierop geldt een aantal uitzonderingen, die zijn opgenomen in de beleidsregels.4
Leidt een veroordeling voor antisemitisme tot intrekken van de VOG van taxichauffeurs, die immers permanent gescreend worden? Zo ja, onder welke omstandigheden en zo nee, waarom niet?
Om als taxichauffeur werkzaam te kunnen zijn, dient men te beschikken over een zogenaamde chauffeurskaart. Eén van de voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor een chauffeurskaart is het hebben van een VOG. Nadat taxichauffeurs een VOG hebben gekregen worden zij continue gescreend. Bij de beoordeling van deze VOG-aanvraag kijkt Justis naar meerdere risico’s, waaronder geweldsdelicten of delicten die hiermee verband houden zoals veroordelingen vanwege antisemitisme. Omdat elke VOG-aanvraag maatwerk is en afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, kan niet op voorhand worden aangegeven in welke gevallen een veroordeling vanwege antisemitisme leidt tot het weigeren van een VOG.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden vóór 13 november 2024, 10 uur?
Ja.
Het bericht ‘Criminelen ontdekken een nieuwe oplichtingstruc: phishing via QR-codes’ |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
van Weel |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Criminelen ontdekken een nieuwe oplichtingstruc: phishing via QR-codes»?1
Ja.
Heeft u een beeld van de mate waarin phishing via QR-codes in Nederland plaatsvindt op dit moment?
Betrouwbare schattingen van de mate waarin phishing via QR-codes plaatsvindt zijn moeilijk te maken omdat deze gevallen niet apart worden geregistreerd door de politie of de Fraudehelpdesk.
De Fraudehelpdesk heeft tot op heden nog geen meldingen ontvangen over fraude door middel van QR-codes bij laadpalen, parkeerautomaten of restaurants, zoals genoemd in het artikel. De politie heeft het beeld dat de vormen van oplichting met QR-codes genoemd in het nieuwsbericht nog nauwelijks voorkomen in Nederland.
Misbruik van QR-codes in e-mails komt de politie wel vaker tegen. Het gaat hierbij vooral om bankhelpdeskfraude en andere vormen van fraude met bankgegevens, beleggingsfraude en creditcardfraude. Phishing (per e-mail of per post), telefonische fraude en online op handelssites waarbij de (ver)koper een QR-code moet scannen om de betaling te bevestigen, zijn de meest voorkomende fraudevormen waar QR-codes bij betrokken zijn. De Fraudehelpdesk ontving in 2024 ongeveer 20 meldingen van phishing met QR-codes, waarbij de schade geschat wordt op ongeveer € 160.000. Daarnaast ontvangt de Fraudehelpdesk jaarlijks ongeveer 600.000 e-mails via de geautomatiseerde e-mailcheck. De schatting van de Fraudehelpdesk is dat ongeveer 20% tot 25% van de ingestuurde valse mails een QR-code bevat. Het aantal registraties waarin sprake is van phishing via QR-codes per mail lijkt gestegen.
Heeft u een beeld sinds wanneer deze modus operandi door criminelen toegepast wordt?
De Fraudehelpdesk is sinds 2018 bekend met phishing via QR-codes. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft deze vorm van oplichting voor het eerst genoemd in de Fraudemonitor 2019 en 2020.2
Hoeveel gevallen van phishing via QR-codes zijn er het afgelopen jaar bij de politie gemeld?
De politie houdt geen aparte registraties bij van het aantal gevallen van phishing via QR-codes.
Besteedt de politie aandacht aan deze nieuwe vorm van oplichting? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Als er een aangifte van deze nieuwe vorm van oplichting wordt gedaan, wordt de zaak in behandeling genomen en geprioriteerd conform de daarvoor geldende kaders. De politie probeert altijd alert te zijn op nieuwe fenomenen.
Welke uitdagingen en belemmeringen ondervinden de politie en het Openbaar Ministerie (OM) bij de opsporing en vervolging van criminelen die deze vorm van oplichting inzetten?
Gedigitaliseerde criminaliteit in het algemeen heeft het vermogen om snel te veranderen en heeft vaak een internationale component. Een ander onderscheidend kenmerk is dat personen die zich bezighouden met deze vormen van criminaliteit zoveel mogelijk uit het zicht van de opsporing proberen te blijven door hun identiteit af te schermen.
Daarnaast is er sprake van een hefboomeffect waarmee een crimineel in korte tijd veel slachtoffers kan maken. De vrij openlijke handel in buitgemaakte gegevens op sociale media faciliteert deze online criminaliteit. Verder vloeit geld steeds vaker naar buitenlandse rekeningen waardoor interveniëren moeilijker wordt.
Welke maatregelen treft u om burgers te informeren over de risico’s van phishing via QR-codes?
Er worden vanuit verschillende publieke en private organisaties campagnes gevoerd gericht op de preventie van gedigitaliseerde criminaliteit als geheel en om te informeren over de risico’s van phishing met behulp van QR-codes. Het kabinet investeert in het vergroten van de digitale weerbaarheid van burgers en bedrijven en steunt voorlichtingscampagnes, die al dan niet in samenwerking met (private) partijen worden vormgegeven. Zo publiceert de Fraudehelpdesk op haar site dagelijks een selectie van de naar hen doorgestuurde valse e-mails, ook die met een QR-code. Bedrijven van wie de naam wordt misbruikt in de mails die door de Fraudehelpdesk worden gepubliceerd, worden hiervan op de hoogte gesteld. Op de website en op sociale media worden tevens regelmatig waarschuwingen voor nieuwe of toenemende fraudevormen gepubliceerd.
Daarnaast worden er op initiatief van de politie, de banken, de Fraudehelpdesk, veiliginternetten.nl, de Betaalvereniging Nederland, het Digital Trustcenter en de Consumentenbond ook regelmatig campagnes georganiseerd om burgers en bedrijven weerbaarder te maken tegen deze vorm van gedigitaliseerde criminaliteit. In oktober 2024 is de Nationale Cursus Digitale Weerbaarheid met financiële steun van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) gelanceerd. In de cursus is een module opgenomen over phishing, waarin phishing door middel van QR-codes ook aan bod komt. De website voorkomfraude.nl van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de initiatieven vanuit de integrale aanpak van online fraude spelen een belangrijke rol in het versterken van de digitale weerbaarheid van kwetsbare groepen. Gelet op de steeds veranderende modus operandi, zijn deze initiatieven blijvend van belang.
Heeft u contact met bedrijven wiens QR-codes door criminelen gespoofd worden en bent u in gesprek met deze bedrijven om fraude zoveel mogelijk tegen te gaan?
Voor een gerichte en effectieve aanpak is het van groot belang dat bedrijven aangifte doen indien ze te maken krijgen met spoofing. Ze kunnen hier melding van doen bij de politie of dit (anoniem) melden bij Meld Misdaad Anoniem.
Mijn beleid is gericht op het bevorderen van weerbaarheid en op preventie. Het doel hiervan is om zoveel mogelijk schade en slachtoffers aan de voorkant te voorkomen.
Daarom faciliteer ik de voorlichting rondom deze vorm van criminaliteit door de mogelijkheden waarmee criminelen fraude kunnen plegen onder de aandacht te brengen bij zowel burgers als bedrijven. Vanuit mijn ministerie en de Rijksoverheid in den brede zijn er diverse activiteiten en trajecten om de (cyber-)weerbaarheid van zowel burgers als bedrijven te verhogen. Binnen de integrale aanpak van cybercrime worden ook door de deelnemende partners trends en fenomenen met elkaar uitgewisseld en waar nodig worden deze gedeeld met de getroffen branches. De strafrechtelijke aanpak van fraude is belegd bij opsporings- en vervolgingsinstanties.
Anticipeert u op nieuwe vormen van oplichting waarbij digitale technologieën worden ingezet? Zo ja, welke zijn dit?
Digitale technologieën worden vandaag de dag helaas veelvuldig ingezet door criminelen om strafbare feiten mee te plegen. In een steeds meer gedigitaliseerde maatschappij kan dus ook niet worden uitgesloten dat er (nieuwe) digitale technologieën worden ingezet voor criminele doeleinden zoals oplichting.
Daarom is het groot van belang om continu te anticiperen op nieuwe vormen van fraude. De Financial Intelligence Unit – Nederland (FIU-NL), het Financial Advanced Cyber Team (FACT) van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en de Electronic Crimes Task Force (ECTF) zetten zich onder andere in om deze nieuwe fraudefenomenen op te sporen. Van welke aard nieuwe criminaliteitsvormen zullen zijn en welke werkwijze hiermee gepaard gaat, is niet altijd van tevoren te voorspellen. Op 23 mei jl. is uw Kamer bijvoorbeeld door de Minister van Financiën geïnformeerd over de mogelijkheden tot fraude met betaalproducten met behulp van deepfakes/kunstmatige intelligentie.3 Deze nieuwe vormen hebben dan ook de aandacht van het kabinet.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het schenden van het verschoningsrecht door het OM |
|
Michiel van Nispen , Sandra Palmen (NSC) |
|
van Weel |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «OM betaalt miljoenen in schikking met vermogensbeheerder en Stibbe» en het persbericht «Beëindiging van procedures over het verschoningsrecht door overeenkomst tussen Openbaar Ministerie, Stibbe en vermogensbeheerder»?1 2
Ja.
Zou u een volledige lijst kunnen geven van alle fouten die die door het OM zijn gemaakt, met daarbij een toelichting hoe deze fouten tot stand zijn gekomen?
De genoemde (civiele) schikking komt voort uit een strafrechtelijk onderzoek (Castor) van enkele jaren geleden dat zich richtte tegen een vermogensbeheerder. In die tijd bestond in de praktijk nog veel onduidelijkheid over hoe de filtering van geheimhoudersgegevens uit gegevensbestanden die door het Openbaar Minister (OM) zijn gevorderd bij een derde (te weten een hostingsbedrijf) moest plaatsvinden en wat de rollen en verantwoordelijkheden van het OM, de rechter-commissaris, de opsporingsdiensten en de advocatuur waren. Een op deze situatie toegesneden wettelijke regeling ontbrak.
In 2015 heeft het OM in dit onderzoek Castor op rechtmatige wijze – met toepassing van zijn opsporingsbevoegdheden – een grote hoeveelheid data verkregen van een e-mailprovider, waaronder e-mailberichten van verdachten. Tussen deze e-mailberichten bleek zich ook correspondentie tussen verdachte(n) en advocaten te bevinden, welke correspondentie bij het opsporingsteam terecht is gekomen. Dit had achteraf gezien niet gemoeten; de correspondentie had vernietigd moeten worden. Het OM erkent dat hier sprake is van een vormverzuim.
Het bovenstaande nam niet weg dat tussen het OM en de advocaten van de verdachte een verschil van mening bestond over de onderliggende vraag, namelijk hoe moet worden gehandeld als het vermoeden bestaat dat tussen de rechtmatig door het OM gevorderde gegevens zich materiaal bevindt dat valt onder het verschoningsrecht van de advocaat. In het bijzonder speelde de vraag of in dat geval het filteren van dit materiaal onder verantwoordelijkheid van het OM kon plaatsvinden, of dat dit door of in opdracht van de rechter-commissaris moest gebeuren. Om helderheid te verkrijgen over het geldende recht, de posities en verantwoordelijkheden van betrokken partijen en daarmee inzicht te krijgen in de juiste belangenafwegingen die daarbij moeten worden gemaakt, zijn in de strafzaak Castor prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft deze vragen in zijn beslissing van 12 maart 2024 beantwoord. De Hoge Raad constateert dat sprake is van een wettelijke leemte wat betreft de bescherming van het verschoningsrecht als het OM van een aanbieder van een communicatiedienst (zoals een hostingbedrijf) gegevens vordert en daaraan onderzoek laat doen. De Hoge Raad heeft, in afwachting van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, enkele uitgangspunten geformuleerd voor de te volgen procedure als er gegevens worden gevorderd van een aanbieder van een communicatiedienst en er aanwijzingen zijn dat daartussen verschoningsgerechtigd materiaal zit. In deze uitgangspunten krijgt de rechter-commissaris een grotere rol dan in het huidige Wetboek van Strafvordering voorzien. De Hoge Raad formuleert in zijn beslissing uitgangspunten voor de te volgen procedure bij filtering en vernietiging van gegevens en gaat in op de vraag of deze filtering door of onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie dan wel de rechter-commissaris moet worden verricht, welke eisen daarbij gelden en in hoeverre hierbij een rol toekomt aan de verschoningsgerechtigde.
Daarmee heeft de Hoge Raad een leemte in het huidige Wetboek van Strafvordering opgevuld. De grotere rol voor de rechter-commissaris is voor wat betreft het nieuwe Wetboek van Strafvordering al voorzien in Boek 2, Hoofdstuk 7 (Titel 7.5). Daarnaast wordt door het OM in aanvulling op de beslissing van de Hoge Raad voorzien in een Aanwijzing professioneel verschoningsrecht. Zie daarover het antwoord op vraag 4.
Welke lering is er door het OM, uw ministerie of de landsadvocaat getrokken? Hoe gaan uw ministerie, het OM of de landsadvocaat voorkomen dat deze fouten nogmaals worden gemaakt?
Het OM mag gegevens afkomstig van geheimhouders die tevens onder het verschoningsrecht vallen, niet in een strafrechtelijk onderzoek gebruiken. Het OM houdt hier rekening mee bij de inzet van opsporingsmiddelen en zou deze gegevens het liefst ook niet krijgen. In de praktijk blijkt echter dat het steeds moeilijker wordt om geheimhoudersinformatie op eenvoudige wijze buiten de deur te houden. In strafrechtelijke onderzoeken wordt in toenemende mate rechtmatig beslag gelegd op grote hoeveelheden digitale gegevens. Het kan daarbij onder meer gaan om gegevensdragers zoals een mobiele telefoon, een laptop of tablet, een computer of een usb-stick. Maar ook om gegevens die bij een derde worden gevorderd, zoals een e-mailbox of gegevens in een cloud. Het komt geregeld voor dat een verdachte of een geheimhouder (bijvoorbeeld een advocaat) aangeeft dat hier geheimhoudersgegevens tussen zitten. Vaak is daarbij niet duidelijk waar die gegevens zich bevinden en om hoeveel gegevens het gaat.
Het OM heeft medio 2023 een signaal aan mijn ministerie afgegeven dat door de onduidelijkheden rond het omgaan met het verschoningsrecht, diverse strafzaken grote vertragingen hadden opgelopen of zelfs stil waren komen te liggen. Vanwege verouderde wetgeving, aangescherpte criteria uit de jurisprudentie en technische beperkingen, meende het OM dat sprake was van een problematiek die niet alleen door het OM opgelost kon worden, maar waarin de hele strafrechtketen een verantwoordelijkheid heeft. Naar aanleiding hiervan is een ketenproject in gang gezet. Aan dit ketenproject nemen deel: het OM, de rechtspraak, de Nederlandse Orde van Advocaten, de politie, de bijzondere opsporingsdiensten, de Koninklijke marechaussee en de Rijksrecherche. Het doel van het ketenproject is om gezamenlijk praktische werkwijzen te ontwikkelen die niet alleen juridisch houdbaar zijn maar ook technisch uitvoerbaar. Een van de deelprojecten van het ketenproject is het opstellen van een werkproces voor OM en opsporing. In dat kader werkt het OM aan een nieuwe Aanwijzing waarborgen professioneel verschoningsrecht, die naar verwachting op korte termijn in werking treedt en daarna in de Staatscourant gepubliceerd zal worden. De richtinggevende uitspraak van de Hoge Raad van 12 maart 2024 in antwoord op de prejudiciële vragen die door het Hof Den Bosch waren gesteld, heeft tot uitgangspunt voor deze Aanwijzing gediend.
Welke werkafspraken en procedures zijn er gemaakt die ervoor moeten zorgen dat het verschoningsrecht door de Staat gewaarborgd blijft?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol heeft de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken gespeeld bij de totstandkoming van de schikking in de Castor-zaak?
De landsadvocaat of diens kantoor heeft geen bijstand verleend met betrekking tot de totstandkoming van de schikking.
Hoe reflecteert u op de procesopstelling van het OM? In de Castor-zaak moesten er meer dan 20 rechtszaken gevoerd worden om de waarheid boven water te krijgen en is het OM uiteindelijk diep door het stof gegaan. Bovendien is gebleken dat het OM zeer terughoudend was met het geven van volledige en waarachtige informatie.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, bestond tussen het OM en de advocaten van de verdachte een verschil van mening over de vraag hoe moet worden gehandeld als het vermoeden bestaat dat tussen rechtmatig door het OM gevorderde gegevens zich materiaal bevindt dat valt onder het verschoningsrecht van de advocaat. Naar aanleiding van de omgang met dergelijke gegevens in de zaak Castor zijn door de verdachte en advocaten diverse civielrechtelijke procedures gestart, die veelal ook weer hebben geleid tot hoger beroep en cassatie aangezien het een fundamenteel vraagstuk betrof met verstrekkende implicaties voor onderzoeken in strafzaken waarbij zich deze problematiek voordoet. Door de beantwoording van prejudiciële vragen door de Hoge Raad is helderheid verkregen over het geldende recht, de posities en verantwoordelijkheden over en weer van betrokken partijen en is inzicht verkregen in de juiste belangenafwegingen die daarbij moeten worden gemaakt.
Past deze proceshouding van het OM bij de maatschappelijke en morele normen die de overheid in acht behoort te nemen, zeker in relatie tot haar burgers?
Het OM verschilde met eisers van mening over het wettelijk regime dat moest worden gehanteerd met betrekking tot de wijze waarop gewaarborgd moest worden dat verschoningsgerechtigde informatie niet wordt gebruikt voor opsporing in geval van vordering van gegevens bij anderen dan de verdachte(n). In de aangespannen rechtszaken heeft het OM zijn standpunt verdedigd waarbij voor het OM de bredere belangen voor opsporing en vervolging binnen de samenleving leidend waren. Strafrechtelijke onderzoeken liepen ernstige vertraging op door onduidelijkheden rond het verschoningsrecht of dreigden zelfs te moeten worden gestaakt. Met het oordeel van de Hoge Raad naar aanleiding van gestelde prejudiciële vragen waarbij de Hoge Raad een aantal vuistregels heeft geformuleerd voor de te volgen procedure, is daarover duidelijkheid verschaft.
Wat is de rol geweest van de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken bij de totstandkoming of bevordering van deze procesopstelling? En hoe beoordeelt u deze rol?
In civielrechtelijke gerechtelijke procedures wordt het OM in beginsel juridisch bijgestaan en vertegenwoordigd door de landsadvocaat. Onderdeel van die bijstand is advisering over de te voeren processtrategie. De beslissing welke strategie uiteindelijk wordt gevolgd, wordt genomen door het OM. Dat is ook in de civielrechtelijke procedures die zijn gevoerd naar aanleiding van de Castor-zaak het geval geweest.
Had volgens u het OM niet eerder en ruiterlijker inzicht moeten verschaffen in de wijze waarop het OM inbreuk maakte op het verschoningsrecht?
Zoals in het antwoord op vraag 7 ook aangegeven, heeft het OM in de aangespannen rechtszaken zijn standpunt verdedigd waarbij voor het OM de bredere belangen voor opsporing en vervolging binnen de samenleving leidend waren. Strafrechtelijke onderzoeken liepen ernstige vertraging op door onduidelijkheden rond het verschoningsrecht of dreigden zelfs te moeten worden gestaakt. Met het oordeel van de Hoge Raad – naar aanleiding van gestelde prejudiciële vragen – dat de wet leemtes bevat met betrekking tot de bescherming van het verschoningsrecht bij het vorderen van grote hoeveelheden gegevens, en de vuistregels die de Hoge Raad heeft geformuleerd voor de te volgen procedure, is daarover duidelijkheid verschaft.
In afwachting van het nieuwe Wetboek van Strafvordering geven deze vuistregels handvatten om op een zorgvuldige wijze met het verschoningsrecht om te gaan in geval van het vorderen van grote hoeveelheden gegevens.
Het OM zal daarnaast een reflectie uitvoeren met betrekking tot de gang van zaken in en rond het strafrechtelijk onderzoek Castor om uit deze zaak lering te trekken.
Hoe vindt u dat de overheid bij soortgelijke kwesties waarin er onwettig gehandeld wordt jegens Nederlandse burgers, zich moet opstellen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe kijkt u naar de beslissing van de rechter-commissaris van afgelopen donderdag inzake de mondkapjesaffaire waaruit is gebleken dat het OM andermaal mogelijk het verschoningsrecht heeft geschonden?3
Het OM heeft op 21 november 2024 bekend gemaakt dat de verdachten in deze zaak zijn gedagvaard. Inmiddels heeft op 19 december 2024 een openbare regiezitting plaats gevonden bij de rechtbank Rotterdam. Het past mij niet als Minister om nader op deze zaak in te gaan nu deze zaak onder de rechter is. Eventuele vraagstukken rond het verschoningsrecht kunnen onder leiding van de rechter verder worden geadresseerd.
Zijn bij de mondkapjes-kwestie de «goede en toekomstbestendige procedures en werkafspraken» leidend geweest en nagekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Welke rol heeft de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken gespeeld in deze kwestie over de mondkapjesaffaire?
De Landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken heeft geen rol gespeeld in het strafrechtelijk onderzoek naar de Stichting Hulptroepen alliantie en de betrokken natuurlijke personen.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven waarom u, in antwoord op eerdere Kamervragen, zonder onderbouwing, aangeeft dat de landsadvocaat naar eer en geweten heeft gehandeld? Kunt u toelichten hoe u tot dit oordeel bent gekomen en op welke feiten u dit baseert? Kunt u daarbij ook aangeven op welke onderdelen u kritisch bent over het handelen van de landsadvocaat?
Ik heb in mijn eerdere beantwoording naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van discipline aangegeven dat ik uit deze zaak niet de indruk heb gekregen dat de landsadvocaat niet naar eer en geweten handelde of bewust een beroepsnorm heeft overtreden.
De klachten in de tuchtprocedure zagen op het verkeerd voorlichten van de rechter, het beïnvloeden van getuigen, het onjuist adviseren van de cliënt en het ten onrechte kennisnemen van verschoningsgerechtigde informatie. De Raad komt tot het oordeel dat de klachten ongegrond of niet-ontvankelijk zijn, met uitzondering van een klachtonderdeel dat zag op het bewaren van (verschoningsgerechtigde) informatie in het advocatendossier. Op het laatste punt komt de Raad tot de conclusie dat een beroepsnorm is overtreden.
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording aan uw Kamer schreef, heeft deze zaak geïllustreerd dat de beoordeling of bepaalde stukken onder het verschoningsrecht vallen soms weerbarstig is en ook door diverse rechters en andere juridische professionals verschillend wordt beoordeeld en leidt tot verschillende uitkomsten. Het feit dat er uiteindelijk een rechter een finaal oordeel velt over de status van bepaalde stukken, geeft weliswaar een definitieve juridische status aan die stukken, maar betekent niet dat degenen die daarover voordien een ander oordeel hadden niet naar eer en geweten hebben gehandeld.
Ten aanzien van de beroepsnorm die is overtreden heeft de Raad van discipline geoordeeld dat de landsadvocaat gedurende een periode van ongeveer drie maanden onder het verschoningsrecht vallende e-mails uit het vertrouwelijke advocatendossier ten onrechte heeft bewaard. Zoals de landsadvocaat aan mij schreef, moest hij, nadat de raadkamer – in afwijking van een eerdere beslissing van de rechter-commissaris – in oktober 2018 onherroepelijk oordeelde dat de betreffende informatie toch verschoningsgerechtigd was, als behandelend advocaat een afweging maken tussen vernietiging enerzijds en zijn bewaar- en verantwoordingsplicht anderzijds. De landsadvocaat heeft toen gekozen voor het laatste. De Raad heeft met de uitspraak duidelijkheid verschaft door te oordelen dat het belang van het verschoningsrecht zwaarder weegt en de e-mails na de uitspraak van de raadkamer vernietigd hadden moeten worden.
Over de wijze van omgang met informatie wanneer een definitief rechterlijk oordeel is geveld dat deze onder het verschoningsrecht valt, is nu duidelijkheid gekomen. De landsadvocaat heeft aangegeven daar vanzelfsprekend in voorkomende gevallen in de toekomst naar te zullen handelen.
In uw antwoorden op de eerdere Kamervragen geeft u aan dat de tuchtrechter slechts de lichtste tuchtstraf heeft opgelegd aan de landsadvocaat. Kunt u aangeven waarom dit gegeven relevant is voor uw oordeel dat de landsadvocaat naar eer en geweten heeft gehandeld en op welke feiten u dit baseert? Was er aanleiding voor u om tot een andere conclusie te komen als er een zwaardere tuchtstraf was opgelegd door de tuchtrechter?
Zoals ik hiervoor heb beschreven, waren de klachten in de tuchtprocedure ernstig. De Raad van discipline verklaarde het klachtonderdeel dat zag op het bewaren van (verschoningsgerechtigde) informatie in het advocatendossier gegrond. De Raad kwam tot de conclusie dat een beroepsnorm was overtreden, maar legde de lichtste maatregel op. De Raad vond een waarschuwing passend vanwege de relatief korte periode dat de landsadvocaat de e-mails ten onrechte onder zich heeft gehad (oktober 2018–15 januari 2019) en het tijdsverloop tot het indienen van de klacht.
Ik zie in de uitspraak van de Raad op de klachten en de reactie van de landsadvocaat daarop geen aanleiding om te veronderstellen dat er door de landsadvocaat in deze kwestie niet naar eer en geweten is gehandeld of dat er bewust een beroepsnorm zou zijn overtreden.
In uw antwoorden op de eerdere Kamervragen geeft u aan dat de landsadvocaat met zijn brief van 9 september 2024 niet als doel had om reflectie te tonen. Is de landsadvocaat nog wel voornemens, ook richting de Kamer, om te reflecteren op zijn handelen en aan te geven welke fouten hij heeft gemaakt? Zo ja, wanneer komt deze reflectie? Zo nee, waarom niet?
Het overgrote deel van de klachten is door de Raad van discipline afgewezen. Wel heeft de Raad geoordeeld dat de landsadvocaat gedurende een periode van ongeveer drie maanden onder het verschoningsrecht vallende e-mails uit het vertrouwelijke advocatendossier had moeten verwijderen. Zoals ik hierboven heb beschreven, heeft de landsadvocaat mijn departement bericht dat hij een belangenafweging heeft gemaakt die de Raad uiteindelijk anders liet uitvallen. Over de wijze van omgang met informatie wanneer een definitief rechterlijk oordeel is geveld dat deze onder het verschoningsrecht valt, is met de uitspraak van de Raad van discipline duidelijkheid gekomen. De landsadvocaat heeft aangegeven daar vanzelfsprekend in een voorkomend geval in de toekomst naar te zullen handelen.
In de tuchtuitspraak merken de tuchtrechters op dat door de landsadvocaat en diens collega onjuiste feiten zijn gesteld (rov. 10.1.5). De raad oordeelt dat deze gedraging onvoldoende verwijtbaar is, mede omdat de landsadvocaat in beginsel mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal van de cliënt, in dit het geval het OM. Hoe kan het gebeuren dat het OM ofwel de landsadvocaat onjuiste feiten hebben gesteld in deze procedure en daarmee verkeerde inzichten hebben verschaft aan rechters en de wederpartij?
Dit aspect zal worden meegenomen in de eerder genoemde reflectie die het OM zal uitvoeren met betrekking tot de gang van zaken in en rond het strafrechtelijk onderzoek Castor.
Op basis van welke informatie heeft de landsadvocaat overwogen om deze onjuiste stelling toch in het geding te brengen?
Ten tijde van het inbrengen van de in vraag 17 bedoelde feiten ging de landsadvocaat uit van de juistheid van de ingebrachte feiten en mocht hij daar ook van uitgaan.
Wilt u deze vragen afzonderlijk, met onderbouwing, beantwoorden?
Ik heb geprobeerd dit zo veel mogelijk te doen.
Procesafspraken met grote criminelen |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
van Weel |
|
Bent u bekend met de berichten, zowel in de media als van de rechtspraak zelf, over de gemaakte procesafspraken met Gregory F., Boris P. en Edin G.?
Wat vindt u ervan dat grote internationale drugshandelaren in plaats van de maximale gevangenisstraf van 12 jaar, nu 9 jaar (Gregory F.), 8 jaar (Boris P.) en 7 jaar (Edin G.) opgelegd hebben gekregen?
Wat vindt u ervan dat met drie belangrijke contacten van het crimineel samenwerkingsverband van Ridouan Taghi procesafspraken zijn gemaakt?
Wat vindt u ervan dat zowel Boris P. en Edin G. een «boete» hebben moeten betalen van respectievelijk 200.000 euro en 1 miljoen euro?
In hoeverre herkent u dat de schijn ontstaat dat grote internationale drugshandelaren een lagere gevangenisstraf kunnen «kopen» omdat zij bij uitstek over meer dan genoeg geld beschikken?
Vindt u het wenselijk dat internationale drugshandelaren een kortere straf zullen uitzitten, terwijl bij het maken van procesafspraken zij de ten laste gelegde feiten niet hoeven te bekennen en ook geen relevante informatie aan de opsporing hoeven te verschaffen?
Wat vindt u ervan dat internationale drugshandelaren een beduidend kortere gevangenisstraf krijgen door het maken van procesafspraken, terwijl het kabinet een wetsvoorstel in consultatie heeft gebracht waarmee de maximale gevangenisstraf op de in- en uitvoer van harddrugs verhoogd wordt naar 16 jaar gevangenisstraf?
In hoeverre zou tijdwinst een rol moeten spelen in strafaken waarin voldoende PGP-bewijs voorhanden is?
Vindt u dat het risico op voortgezet crimineel handelen altijd een onderdeel zou moeten zijn bij de beoordeling of procesafspraken gemaakt kunnen worden?
Zijn procesafspraken met grote criminelen zoals internationale drugshandelaren volgens u gepast? Zo ja, op welke wijze worden procesafspraken met grote criminelen zoals internationale drugshandelaren wettelijk ingekaderd? Zo nee, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat procesafspraken voorlopig niet meer op deze manier gemaakt worden?
Bent u bekend met de berichten over zware criminelen die de zorgsector binnendringen, zoals beschreven in de artikelen van RTL Nieuws en NRC?1 2
Welke concrete stappen onderneemt u momenteel om te voorkomen dat zware criminelen toegang krijgen tot de zorgsector?
Hoe werkt u samen met de verschillende zorginstellingen om de screening en beveiliging van personeel te verbeteren?
Hoe zorgt u ervoor dat informatie over criminele activiteiten binnen de zorgsector snel en effectief wordt gedeeld tussen zorginstellingen en opsporingsdiensten?
Welke stappen worden er ondernomen om ervoor te zorgen dat criminele elementen die al in de zorgsector werkzaam zijn, snel worden geïdentificeerd en verwijderd?
Bent u bereid om wet- en regelgeving aan te passen om de screening en beveiliging in de zorgsector te versterken? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hier concrete voorstellen voor verwachten?
Bent u bereid het onderzoek van politie midden-Nederland met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Hoe werkt u samen met Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) om de controle van diploma's en certificaten te verbeteren en te intensiveren?
Wat doet u om malafide uitzendbureaus, die personeel leveren aan zorginstellingen, op te sporen en te sluiten?
De eisen ten aanzien van de kleurenblindheid bij de politie |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Weel |
|
Kent u de «Eisen politie voor ogen, oren en medicijngebruik»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gezien de behoefte aan politiepersoneel dat de toelatingseisen ten aanzien van het onderscheiden van kleuren niet onnodig streng moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
In het kader van goed werkgeverschap en de veiligheid en bescherming van een politiemedewerker zijn aanstellingseisen vastgelegd. Gedurende de selectieprocedure wordt getoetst of kandidaten voldoen aan deze eisen, waaronder medische eisen. Eén van deze medische eisen is dat een kandidaat kleuren kan zien en onderscheiden. De (medische) eisen waaraan kandidaten moeten voldoen, verschillen per type aanstelling.
Het onderscheiden van kleuren is voor politiemedewerkers met executief werk van belang. Deze eis is voor politiemedewerkers met een generiek executieve aanstelling daarom vastgelegd in de Regeling aanstellingseisen politie 2023. De reden hiervoor is de noodzaak van correcte waarnemingen bij incidenten en het voorkomen van veiligheidsrisico’s. Correcte waarneming is bijvoorbeeld nodig voor het opstellen van een proces verbaal of een getuigenis. Waarnemingen zoals welke kleur jas de verdachte aan had en in welke kleur auto de verdachte wegreed zijn hierbij van belang. Bovendien kan onvoldoende kleur onderscheidend vermogen van een medewerker invloed hebben op de reactiesnelheid die vereist is in het politiewerk. Het gevolg kan zijn dat in een situatie te laat wordt gereageerd of een inschattingsfout wordt gemaakt. Dit kan leiden tot veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor betrokkene of derden.
Voor politiemedewerkers met een executieve specifieke aanstelling (ESI) is de functie, met de daarbij behorende werkzaamheden, bepalend of kleuren zien en onderscheiden een vereiste is2.
Voor politiemedewerkers met een niet-executieve functie geldt de aanstellingseis van kleur onderscheidend vermogen niet, tenzij in uitzonderlijke gevallen aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid zijn gesteld.
Deelt u de mening dat veruit de meeste taken van de politie uitgevoerd kunnen worden zonder dat daarbij het onderscheiden van kleuren nodig is? Zo nee, welke specifieke taken kunnen niet zonder het kunnen onderscheiden van kleuren worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke hulpmiddelen zoals apps en speciale brillen zijn er beschikbaar bij het ondersteuning bieden in situaties waarin kleurenonderscheiding bij de politie wel relevant is?
Bij het testen van het kleuronderscheidingsvermogen van een kandidaat is het gebruik van hulpmiddelen, zoals brillen met gekleurde glazen, niet toegestaan. Dit is gebruikelijk bij medische keuringen voor veiligheidsfuncties. De werking van hulpmiddelen bij kleurenblindheid is niet wetenschappelijk bewezen.
Deelt u de mening dat bij het afgeven van signalementen niet alleen het kunnen onderscheiden van kleuren van belang is maar dat een breed scala aan kenmerken waaronder lichaamsbouw, kledingstijl en gezichtskenmerken daarbij minstens zo relevant is? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Voor een goed signalement zijn meerdere aspecten van belang. Het kunnen onderscheiden van kleuren is daarbij een belangrijk aspect.
Deelt u de mening dat aangezien agenten in teamverband werken een agent zonder kleurenblindheid desnoods een kleurenblinde collega kan aanvullen? Zo nee, waarom niet?
Voor executieve politiemedewerkers is het van belang om kleuren te kunnen zien en te onderscheiden. Gezien de aard van het executieve politiewerk is afhankelijkheid van een collega voor het zien en herkennen van kleuren onwenselijk, omdat het politiewerk niet altijd samen met een collega plaatsvindt. Zo kunnen politiemedewerkers in de situatie komen waarbij zij van elkaar worden gescheiden en goede waarneming van belang is.
Kunt u in overleg met de politieorganisatie treden om de nu geldende eisen ten aanzien van het onderscheiden van kleuren niet meer absoluut doorslaggevend te laten zijn bij het werven van nieuw personeel en ook kleurenblinde sollicitanten in aanmerking te laten komen en daarbij meer ruimte mogelijk te maken voor individuele beoordelingen en praktische aanpassingen? Zo ja, op welke termijn gaat u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
De politie is gestart met een herijking van de aanstellingseisen. Dit traject zit in de oriëntatiefase. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van externe wetenschappelijke expertise. Deze herijking heeft onder andere als doel om zoveel mogelijk kandidaten in de gelegenheid te stellen als executief politiemedewerker bij de politie te kunnen werken, mits de kandidaat voldoet aan de benodigde (medische) eisen die het politiewerk vraagt. Of de eisen ten aanzien van het zien en herkennen van kleuren op basis van deze herijking kunnen worden aangepast is nu nog onbekend.
Kunt u tevens in overleg met de politieorganisatie inventariseren of er ten aanzien van de medische toelatingseisen mogelijk meer maatwerk kan worden toegelaten zodat er meer ruimte ontstaat voor het aannemen van nieuw personeel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Evangelist op station Maastricht met machtsvertoon staande gehouden: «Intimiderende en dreigende sfeer»»?1
Voor de regering staat voorop dat iedereen in Nederland de vrijheid heeft om zijn of haar geloof te belijden. Dat grondrecht staat niet ter discussie.
De politie is ter plaatse geweest naar aanleiding van een melding van overlast door de Nederlandse Spoorwegen (NS). Het optreden van de politie is op basis van de kennis van de lokale situatie en onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Een melding van overlast kan in het algemeen worden gezien als handhaving van de openbare orde wat onderdeel is van de politietaak.
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op individuele zaken. De inzet van politie is een lokale aangelegenheid. Ik verwijs uw Kamer dan ook naar de beantwoording van vragen van de gemeenteraad van Maastricht door de burgemeester2.
Kunt u bevestigen dat de politie ter plaatse is geweest? Op welke manier heeft de politie vervolgens opgetreden? Kunt u aangeven om welke reden de politie op deze wijze ingegrepen heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat het zingen van christelijke liederen bij een stationspiano een geheel onschuldige activiteit betreft, wat de verbazing over handhavend ingrijpen door de politie voedt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat het handhavend optreden van de politie bij het zingen van liederen bij stationspiano’s zich slecht verhoudt tot de schaars beschikbare handhavingscapaciteit? Deelt u de mening dat de politie haar tijd beter kan besteden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke manier het ingrijpen van de politie bij het zingen van christelijke liederen zich verhoudt tot de vrijheid van godsdienst?
Zonder diep in te gaan op deze individuele zaak kan ik uw Kamer laten weten dat ik van de burgemeester heb begrepen dat er door de politie geen beperkingen zijn opgelegd aan het samenkomen van de groep. De groep is vrijwillig vertrokken en er is geen sprake geweest van het aantasten van de vrijheid van godsdienst.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Ceder, Grinwis en Bikker?2 Deelt u nog steeds de mening dat het uitdelen van folders met een christelijke boodschap op stations verboden kan worden met een beroep op huisregels? Erkent u dat dit voorbijgaat aan de vrijheid van godsdienst?
Ja, deze antwoorden zijn mij bekend. Ten aanzien van de huisregels op stations kan het uitdelen van folders onder omstandigheden worden verboden. Dit gaat niet per definitie voorbij aan de vrijheid van godsdienst, maar bij het opstellen en het toepassen van de huisregels dient er wel rekening gehouden te worden met de bescherming van de grondrechten. Een verbod op het uitdelen van folders dient bijvoorbeeld af te worden gewogen tegen de bescherming van de godsdienstvrijheid en de vrijheid van meningsuiting.
In ieder geval mag de inhoud van een folder in geen geval een rol spelen bij een verbod op het uitdelen daarvan en mag een verbod het uitoefenen van een grondrecht niet illusoir maken. Het is in voorkomend geval aan de rechter om te beoordelen of een verbod proportioneel is.
Deelt u de mening dat de Nederlandse Spoorwegen (NS) te strikt handelen bij evangeliserende activiteiten op stations, waardoor de vrijheid van godsdienst zelfs in het gedrang zou kunnen komen? Deelt u de mening dat de NS hier meer ontspannen mee zouden moeten omspringen?
Zowel de gebeurtenissen op het station Maastricht als die in 2023 op het station Utrecht Centraal, waar in de vraagstelling op wordt gedoeld, zijn in goede orde verlopen en in beide gevallen hebben betrokkenen vrijwillig ervoor gekozen om te stoppen met hun activiteiten. Daarbij is wel een beroep gedaan op de inzet van de politie.
Binnen de stations zijn de NS en ProRail als beheerder bevoegd om huisregels op te stellen. Deze regels dragen bij aan schone, prettige en veilige stationsgebouwen. Een van deze huisregels is dat er schriftelijk toestemming nodig is voor het maken van reclame en het verspreiden van teksten bij het organiseren van een evenement op het station. Voor de activiteiten op station Maastricht op 1 november jl. was voorafgaand geen toestemming gevraagd.
Daarnaast verbiedt artikel 72 van de Wet Personenvervoer 2000 (WP2000) een ieder die zich zodanig gedraagt dat de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang wordt of kan worden verstoord en is een ieder op basis van artikel 73 verplicht de aanwijzingen van de vervoerder op te volgen. De huisregels voor stations en de daaropvolgende handhaving komen daarmee voort uit de wettelijke verplichtingen. Bij een orde verstorende gebeurtenis speelt het onderwerp van de verstoring geen rol en gelden de algemene regels voor alle gebruikers van een station.
De NS handelt bij iedere ordeverstoring op gelijke wijze op basis van de geldende huisregels. Op dit moment zie ik daarom geen reden om met de NS in gesprek te gaan over de huisregels of de handhaving hiervan op stations.
Meer in zijn algemeenheid kan ik uw Kamer meegeven dat de Taskforce Bestrijding Antisemitisme ook gaat kijken naar veiligheidsconsequenties bij sit ins op NS-stations, zoals aangekondigd in de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030.4
Bent u bereid om in gesprek te treden met de NS over het harde ingrijpen bij evangelisatieactiviteiten, zoals we vorige week en vorig jaar hebben kunnen zien? Bent u bereid de NS te wijzen op het grote belang van de vrijheid van godsdienst en de zorgvuldigheid waarmee de vrijheid van godsdienst benaderd moet worden? Bent u bereid afspraken met de NS te maken over hoe (niet) op te treden bij evangelisatieactiviteiten op stations, teneinde hier meer ontspannen mee om te gaan? Kunt u de Kamer inlichten over de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Toenemende discriminatie tegen moslims |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
van Weel , Nobel , Judith Uitermark (NSC) |
|
Kent u het bericht dat volgens onderzoek van het Bureau van de Europese Unie voor de Grondrechten discriminatie tegen moslims is toegenomen en dat 55 procent van de ondervraagde Nederlandse moslims zegt discriminatie te hebben ervaren?1 Zo ja, wat vindt u van het bericht dat dit Nederlandse cijfer hoger is dan het Europese gemiddelde en dat het in 2016 nog ging om 39 procent?
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek «Een moslim zijn in de EU» dat door het EU-grondrechtenagentschap in oktober 2024 is gepubliceerd. Het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt bevestigt het beeld dat uit onze onderzoeken naar voren komt.2 In het onderzoek van het EU-grondrechtenagentschap gaf 55 procent van de moslims in Nederland aan de afgelopen vijf jaar met discriminatie te maken te hebben gehad. Dit is hoger dan het Europese gemiddelde van 47 procent. In 2016 was dat Europese cijfer nog 39 procent. Ik vind dat een onwenselijke ontwikkeling waar ik mij bovendien zorgen over maak.
In het eerste kwartaal van 2025 zal de Staatssecretaris Participatie en Integratie aan de Tweede Kamer het Nationale Onderzoek naar Moslimdiscriminatie toesturen. Op grond van de uitkomsten van het onderzoek wordt bezien welke specifieke maatregelen aanvullend getroffen kunnen worden om moslimdiscriminatie te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat volgens sociologen de kansenongelijkheid op langere termijn toeneemt door veelvoorkomende discriminatie op scholen en dat er een causaal verband bestaat tussen discriminatie op school en leerprestaties?
Ik vind dat een verontrustende conclusie, die onze aandacht vraagt.
Discriminatie heeft verschillende negatieve effecten. Het kan ertoe leiden dat mensen zich terugtrekken uit het maatschappelijk leven en zich niet meer thuis voelen in Nederland. Discriminatie heeft ook een negatief effect op welzijn en zorgt voor een afnemend vertrouwen in instituties en de samenleving. Specifiek geven jongeren aan dat zij vaker depressieve klachten hebben en zich terugtrekken van sociale activiteiten zoals school en werk als gevolg van (online) discriminatie. Discriminatie heeft dan ook vergaande gevolgen voor het individu, de omgeving én de samenleving als geheel. Om die reden zet dit kabinet dan ook stevig in op het bestrijden van discriminatie.
Scholen in het funderend onderwijs hebben een zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van leerlingen. Die zorgplicht breidt de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uit met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs. Hierin wordt onder andere geregeld dat alle leerlingen in staat worden gesteld om bevraagd te worden op de (ervaren) veiligheid, en worden er ook meer verdiepende vragen gesteld, waaronder over discriminatie. Daarnaast wordt zowel in het mbo als in het hbo en wo- in onderlinge afstemming en samenwerking – ingezet op een stevige aanpak van discriminatie. Deze aanpak wordt geborgd middels het Stagepact mbo 2023–20273, het manifest tegen stagediscriminatie in het hoger onderwijs4 en de integrale aanpak sociale veiligheid in het hoger onderwijs en wetenschap5.
Wat vindt u van de constatering van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme dat het Nederlandse antidiscriminatiebeleid nog niet goed vorm en inhoud heeft gekregen? Deelt u de opvatting van de Nationaal Coördinator dat er «tot de dag van vandaag» geen goede aanpak van discriminatie is? Zo nee, waarom niet?
Antidiscriminatiebeleid is onderwerp van constante zorg. Er zijn veel inspanningen verricht door de gehele Rijksoverheid om discriminatiebeleid goed vorm en inhoud te geven teneinde discriminatie te voorkomen en aan te pakken. Wel is de aanpak versnipperd. De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) heeft een belangrijke sleutel in handen om met de samenleving, partijen en organisaties, NGO’s en de Rijksoverheid de aanpak van discriminatie te versterken. Zoals bleek uit de evaluatie die ik op 29 oktober jl. naar uw Kamer heb gestuurd6, draagt de NCDR bij aan de versterking van een gecoördineerde aanpak van discriminatie. Ook zal de versterking van het antidiscriminatievoorzieningen stelsel met een stevige centrale organisatie, die rechtstreeks wordt gefinancierd vanuit het Rijk7, bijdragen aan een gecoördineerde aanpak van discriminatie.
Dat neemt niet weg dat we er echt nog niet zijn. De aanpak van discriminatie is een kwestie van lange adem, ook omdat de samenleving zelf steeds aan veranderingen onderhevig is en om beleidsaanpassingen vraagt. Rapporten, zoals dat van het EU-grondrechtenagentschap, maar ook het onderzoek naar ervaren discriminatie van het SCP, illustreren dat discriminatie en racisme nog steeds onderdeel zijn van onze maatschappij en we nog veel verbeterslagen moeten maken. Om deze verbeterslagen te maken is het belangrijk dat de aanpak van discriminatie in samenwerking tussen de NCDR en alle departementen wordt geformuleerd.
Kunt u voorzien in een compleet overzicht wie op welk terrein verantwoordelijk is voor het voorkomen en bestrijden van discriminatie, welke (beleids)instrumenten daarvoor worden gehanteerd en welke effecten dit tot nu toe heeft gesorteerd?
Voor een overzicht van de rijksbrede aanpak van discriminatie verwijs ik u naar de Nationale Programma’s tegen Discriminatie en Racisme, waarin deze aanpak samenkomt. Deze programma’s worden opgesteld en gepubliceerd in samenwerking met de NCDR. We werken nu aan een derde programma, waaraan ook een meerjarenagenda wordt toegevoegd. Bovendien wordt er in het nationaal programma ook aandacht besteed aan de voortgang en het monitoren van het beleid. Gezien het grote aantal thema’s waarop de kabinetsaanpak van discriminatie betrekking heeft, wordt uw Kamer, in aanvulling op de nationale programma’s, ook op deelonderwerpen geïnformeerd over maatregelen die worden genomen en de effecten van beleid.
Wat de taakverdeling op dit dossier betreft, kan ik u het volgende melden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is coördinerend bewindspersoon voor de aanpak van discriminatie. Vanwege mijn coördinerende rol valt zowel de NCDR als de Staatscommissie tegen discriminatie en racisme onder mijn ministeriële verantwoordelijkheid. Daarnaast ben ik verantwoordelijk voor artikel 1 van de Grondwet, de Algemene wet gelijke behandeling, de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen, de landelijke rapportage van meldcijfers en de aanpak van discriminatie in Caribisch Nederland. Daarnaast heeft BZK taken m.b.t. de aanpak van discriminatie vanuit de directies Ambtenaar en Organisatie, Digitale Overheid en het programmateam slavernijverleden.
Naast BZK werken Ministers en Staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Justitie en Veiligheid (JenV) aan de aanpak van discriminatie. De Staatssecretaris Participatie en Integratie is verantwoordelijk voor het voorkomen en aanpakken van racisme en discriminatie op basis van herkomst, huidskleur of religie (o.a. moslimdiscriminatie, antizwart-racisme, Roma en Sinti, anti Aziatisch racisme). Daarnaast is de Minister van SZW verantwoordelijk voor arbeidsmarktdiscriminatie en het tegengaan van discriminatie op de werkvloer. De Minister van JenV is verantwoordelijk voor de strafrechtelijke aanpak van discriminatie en de taakuitvoering van de politie en het OM. Ook valt de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van JenV. De Minister en Staatssecretaris van OCW zijn verantwoordelijk voor de aanpak van discriminatie en racisme in het onderwijs en overige OCW-beleidsterreinen, zoals opgenomen in de OCW-brede agenda tegen discriminatie en racisme. Daarnaast is de Staatssecretaris verantwoordelijk voor het emancipatiebeleid dat zich met name richt op gelijke kansen en rechten voor vrouwen en LHBTIQ+ personen. De Minister van VRO is verantwoordelijk voor de aanpak van woondiscriminatie, toegankelijk bouwen en het woonwagenbeleid. Ten slotte zijn discriminatie in de zorg en sport en de rechten van mensen met een beperking belegd bij de Minister van VWS.
Wat vindt u van de voorstellen van de Nationaal Coördinator om trainingen in organisaties voor de bewustwording van racisme en discriminatie te verplichten, inclusiviteit als competentie in functioneringsgesprekken voor te schrijven en verbreding van het curriculum op scholen te faciliteren?
Op 27 maart 2024 is het wetsvoorstel Toezicht Gelijke Kansen bij Werving en Selectie verworpen in de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel zou werkgevers en intermediairs verplichten om beleid te hebben voor het tegengaan van discriminatie in o.a. de werving en selectie. Hierbij was bewust gekozen om geen specifieke instrumenten te verplichten, maar om de werkgever de vrijheid te bieden om op basis van de stand van de wetenschap, praktijktesten en goede ervaringen, een invulling te geven aan het beleid. Deze lijn wordt nog steeds gevolgd. Het is belangrijk dat werkgevers goed geëquipeerd worden om gelijke kansen te bieden bij het wervings- en selectiebeleid. In de werkagenda Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt (VIA) werkt de Staatssecretaris Participatie en Integratie daarom samen met werkgevers aan de (door)ontwikkeling van effectieve interventies in de in- en doorstroom en de talentontwikkeling van werknemers, de actieve ondersteuning van bedrijven en het uitdragen van de opgedane inzichten op het gebied van objectieve werving en selectie. Daarnaast is de Staatssecretaris onder andere met de AWVN, SER Diversiteit in Bedrijf en VNO-NCW/MKB Nederland in gesprek over de opschaling van interventies met betrekking tot objectieve werving en selectie in de instroom bij met name het midden- en kleinbedrijf. Dit krijgt een plek in de Ontwikkelagenda Gelijke kansen, die naar verwachting begin volgend jaar gelanceerd wordt.
Welke andere maatregelen neemt u zich voor om het voorkomen en bestrijden van discriminatie te versterken?
De maatregelen op de aanpak discriminatie en racisme zullen worden opgenomen in het derde Nationale Programma tegen Discriminatie en Racisme, dat momenteel in samenwerking met de NCDR wordt opgesteld. Ik verwacht het programma komend voorjaar met uw Kamer te kunnen delen. Nadere maatregelen tegen discriminatie van moslims moeten blijken uit het Nationale onderzoek Moslimdiscriminatie. De uitkomsten van het onderzoek worden in het eerste kwartaal van 2025 aan uw Kamer toegestuurd.
De berichten dat criminelen op grote schaal actief zijn in de zorg |
|
Sarah Dobbe |
|
van Weel , Fleur Agema (PVV), Eppo Bruins (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Onderwijsminister waarschuwt opleidingen voor fraude met zorgcertificaten»?1
Wat is uw reactie op het bericht ««Drugshandelaren en plofkrakers op grote schaal» actief in de zorg, kwetsbare patiënten in gevaar»?2
Hoe kan het dat er van de 100 meldingen van diplomafraude die in 2023 door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) werden gedaan, geen enkele is opgepakt door de politie?
Hoe kan het dat er van de 900 risicomeldingen die in twee jaar tijd door de Kamer van Koophandel (KvK) werden gedaan, geen enkele heeft geleid tot vervolging?
Bent u van plan om ervoor te zorgen dat de meldingen die worden gedaan van (mogelijke) zorgfraude daadwerkelijk worden opgepakt door de verantwoordelijke instanties en hier voldoende capaciteit voor vrij te maken?
Beseft u dat het afbraakbeleid dat de afgelopen jaren op de zorg is gevoerd, via bezuinigingen, marktwerking en achtergebleven lonen en zeggenschap voor zorgverleners, de zorg tot een ideale prooi voor criminelen maakt, doordat zij misbruik kunnen maken van personeelstekorten en een enorm gebrek aan effectief toezicht op een zeer complex zorgsysteem? Zo ja, bent u bereid om te stoppen met dit afbraakbeleid?
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat mensen die afhankelijk zijn van zorg niet langer ten prooi vallen aan zorgcowboys?
De aanbesteding van rechtsbijstand aan Nederlandse ter doodveroordeelden |
|
Ulysse Ellian (VVD), Jan Paternotte (D66) |
|
van Weel , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Klopt het dat een aanbestedingsprocedure heeft plaatsgevonden ten behoeve van de bijstand aan Nederlanders die in het buitenland ter dood zijn veroordeeld of zouden kunnen worden?
Ja. Net als in 2020 is een meervoudige onderhandse aanbestedingsprocedure gevolgd.
Waarom zijn deze diensten met hetzelfde soort werk in diverse «lots» opgeknipt? Waren deze diensten eerder ook in diverse percelen opgeknipt?
Bij de meervoudige onderhandse aanbesteding in 2020 zijn meerdere Nederlandse partijen benaderd. Destijds heeft slechts één partij zich ingeschreven. Bij de nieuwe aanbesteding is ervoor gekozen de werkzaamheden te verdelen over drie percelen, zodat meer partijen, nationaal en internationaal, gecontracteerd konden worden. Het doel hiervan was meer expertise en ervaring ten gunste van de juridische bijstand van de Nederlandse gedetineerden te kunnen inzetten. Daarnaast biedt het contracteren van meerdere partijen de mogelijkheid dat partijen elkaar kunnen vervangen bijv. in geval van belangenconflict of benodigde flexibele capaciteit. Verder komt dit tegemoet aan de wens juridische bijstand niet alleen in individuele zaken in te zetten, maar ook beleidsmatig deze expertise te versterken ten behoeve van het afschaffen van de doodstraf wereldwijd.
Welke rol speelt de aantoonbare ervaring met bijstand aan Nederlandse gedetineerden die een organisatie wel of niet heeft en specifiek in de landen Indonesië en Iran?
Voor de aanbesteding is gezocht naar partijen met kennis, ervaring en een netwerk op het gebied van internationaal strafrecht en specifiek doodstrafzaken. Dit omvat ervaring met alle landen wereldwijd waar de doodstraf bestaat.
Waarom kan de uitkomst van deze aanbestedingsprocedure zijn dat een Engelse organisatie Nederlandse ter dood veroordeelden in het buitenland gaat bijstaan?
Zoals bij vraag 2 aangegeven was bij de meervoudige onderhandse aanbestedingsprocedure in 2020 weinig respons. Daarom zijn bij deze aanbesteding bewust ook potentiële buitenlandse partijen met ervaring in het bijstaan van gedetineerden uit meerdere landen uitgenodigd een offerte in te dienen.
Van belang is dat bij doodstrafzaken per definitie juridische bijstand moet worden geboden in niet-Nederlandse rechtsstelsels. Specifieke kennis, ervaring en een netwerk met betrekking tot dat lokale rechtsgebied en een goede communicatielijn in het betreffende detentieland, hebben voorop gestaan bij deze aanbesteding. Een lokale advocaat in het buitenland is cruciaal: deze advocaat moet goed kunnen communiceren met de lokale autoriteiten en organisaties. De Nederlandse taal is vooral relevant in de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland (en hun thuisfront) op andere vlakken zoals consulaire bijstand, resocialisatie en zorg. Deze begeleiding wordt door consulair medewerkers van Buitenlandse Zaken en Nederlands sprekende subsidiepartners gedaan. In het bijzonder bij zaken met een risico op doodstraf wordt door consulair medewerkers een vinger aan de pols gehouden.
Waarom zou het in het belang van een Nederlandse ter dood veroordeelde in het buitenland zijn dat hij of zij wordt bijgestaan door mensen die geen Nederlands spreken, geen Nederlands netwerk hebben en het Nederlandse rechtssysteem niet kennen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke (ervarings-)deskundigen op het gebied van de doodstraf zijn betrokken geweest bij de samenstelling van de aanbestedingsprocedure?
Een team van ervaren consulaire beleidsmedewerkers en inkoopspecialisten is betrokken geweest bij de aanbestedingsprocedure. Buitenlandse Zaken heeft jarenlange ervaring op het gebied van het geven van consulaire bijstand. Ook heeft een marktverkenning naar Nederlandse en buitenlandse partijen die ervaring hebben met het bijstaan van buitenlandse gedetineerden bij doodstrafzaken plaatsgevonden en zijn partnerlanden benaderd voor uitwisseling van inzet, ervaring en strategie.
Vindt u het belangrijk dat Nederlandse ter dood veroordeelden in het buitenland juist worden bijgestaan door een organisatie met mensen die Nederlands spreken? Zo ja of nee, waarom?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om zorg te dragen dat Nederlanders in het buitenland die ter dood worden veroordeeld, worden bijgestaan door een Nederlandse organisatie? Zo ja of nee, waarom?
Zie antwoord vraag 4.
De beantwoording van eerdere schriftelijke vragen over het risico op vrouwelijke genitale verminking en het aanzetten daartoe in een religieuze context |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Nobel , van Weel |
|
Is bekend of het Openbaar Ministerie (OM) in cassatie is gegaan of zal gaan bij de Hoge Raad in deze zaak? Zo ja, kunt u een stand van zaken over de zaak geven?1
Het Openbaar Ministerie (OM) is niet in cassatie gegaan.
Is het OM sinds de Kamervragen van 20 april 2023 vaker tot vervolging overgegaan in zaken waar sprake is van oproeping tot vrouwelijke genitale verminking? Zo ja, is er door rechters overgegaan tot veroordeling?
Het OM is sinds 20 april 2023 niet vaker tot vervolging gegaan in zaken waarin vermoedens bestonden van oproeping tot vrouwelijke genitale verminking.
Acht u het kansrijk om, bij het uitwerken van een juridisch houdbare definitie van problematisch gedrag, ook het oproepen of aanzetten tot ernstige aantastingen van zelfbeschikking (zoals vrouwelijke genitale verminking) te definiëren als een overtreding waar bestuursrechtelijk tegen opgetreden kan worden?
Het kabinet heeft in het regeerprogramma aangekondigd werk te maken van een verkenning naar mogelijkheden om tegenwicht te bieden aan de ondermijnende invloeden van een kleine groep die zich niet houdt aan de regels van de democratische rechtsstaat met intolerante of onverdraagzame gedragingen of anderen daartoe aanzet. De Staatssecretaris Participatie en Integratie heeft tijdens het Wetgevingsoverleg Integratie en Maatschappelijke Samenhang op 25 november jl. toegezegd met de Kamer op zoek te gaan naar mogelijkheden om voor specifieke gedragingen te komen tot specifieke juridische definities. Dit punt kan daarin meelopen.
Zijn de indicatoren die worden genoemd in antwoord op vraag 12 vorig jaar gedeeld met de Koninkijke Marechaussee (KMar)? Zo ja, heeft dit geleid tot meer aanhoudingen op Schiphol? Zijn deze indicatoren al geëvalueerd? Zo niet, waarom zijn deze niet gedeeld met de KMar? Worden deze indicatoren ook dit jaar weer gebruikt?
Ja, deze signalen zijn in de zomer van 2023 gedeeld met de Koninklijke Marechaussee (KMAR). Het onderkennen van signalen van vrouwelijke genitale verminking wordt middels een e-learning meegenomen in de basisopleiding van de grenswachters. In de uitvoeringspraktijk is een handelingskader vrouwelijke genitale verminking beschikbaar die de grenswachters van de KMAR kunnen gebruiken indien zij hierop stuiten. Tot op heden zijn er nog geen incidenten geregistreerd die terug zijn te leiden naar het voorkomen van vrouwelijke genitale verminking. Bij incidenten die zijn gerelateerd aan vrouwelijke genitale verminking wordt contact gelegd met Veilig Thuis. Mogelijk dat zij wel benaderd zijn voor advies, maar dit is niet af te leiden uit registraties in de operationele systemen van de KMAR. Tot op heden heeft er nog geen evaluatie plaatsgevonden.
Monitort uw ministerie online activiteiten rondom vrouwelijke genitale verminking? Denk aan het oproepen tot, of het faciliteren van verminking? Zo ja, kunt u iets delen over de aard en omvang van deze activiteiten? Zo nee, bent u bereid dit te gaan monitoren en hier op te handhaven indien u oproepen tot verminking constateert?
Het aanzetten tot of het faciliteren van vrouwelijke genitale verminking, zowel online als offline, is strafbaar. Bij vermoedens hiervan kan aangifte worden gedaan bij de politie. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid monitort online activiteiten met betrekking tot genitale verminking echter niet actief. De verantwoordelijkheden voor het monitoren en handhaven liggen respectievelijk bij de hosting servicediensten (zoals facebook en google) en de politie. Personen die dergelijke activiteiten online tegenkomen, kunnen dit melden bij de hosting servicediensten. Op basis van artikel 16 van de Digital Services Act (DSA) zijn aanbieders van hostingdiensten verplicht mechanismen in te richten waarmee personen en entiteiten melding kunnen maken van inhoud die zij als illegaal beschouwen. De politie neemt uiteraard actie wanneer zij meldingen of signalen ontvangt over oproepen tot vrouwelijke genitale verminking.
Bestaan er toegankelijke en veilige meldpunten waar mensen die oproepen tot vrouwelijke genitale verminking constateren deze kunnen melden?
Wij adviseren oproepen tot strafbare feiten, waaronder vrouwelijke genitale verminking, te melden bij de politie. Dit stelt de politie in staat om onderzoek te doen en zo nodig in te grijpen. Wanneer dergelijke oproepen online op een platform verschijnen, kan de melding ook direct bij het betreffende platform worden gedaan.
Tevens kan er bij vermoedens van een (potentieel) slachtoffer van genitale verminking advies worden gevraagd of melding worden gedaan bij Veilig Thuis. Veilig Thuis is het Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en kindermishandeling. Zij geven advies en ondersteuning of doen onderzoek bij meldingen van (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling, waaronder genitale verminking.
Veilig Thuis is 24/7 telefonisch bereikbaar via een gratis nummer (0800-2000) en is via de website tussen 9 en 17 ook bereikbaar via de chat. Advies vragen kan anoniem, Veilig Thuis denkt dan mee wat er mogelijk aan de hand is en wat nodige vervolgstappen zijn.
Momenteel werken we samen met de gemeenten en Veilig Thuis aan het vergroten van de laagdrempeligheid en toegankelijkheid van Veilig Thuis2. Hierover wordt uw Kamer in februari 2025 en in de voortgangsrapportage van het plan van aanpak «Stop Femicide» voor de zomer van 2025 geïnformeerd.
In 2021 en 2022 hebben er gerichte communicatie-acties plaatsgevonden via onder andere posters op Schiphol, klopt het dat in 2023 en 2024 deze posters niet meer op Schiphol hingen. Zo ja, waarom niet meer? Hangen de posters op dit moment op Schiphol? Is de effectiviteit van de posters geëvalueerd?
In 2021 zijn in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en (VWS) gedurende een maand posters op Schiphol geplaatst ter voorkoming van vrouwelijke genitale verminking. Het effect van deze campagne is niet geëvalueerd. Vanuit het ministerie is ook opdracht gegeven aan Pharos om een campagne te ontwikkelen op social media over vrouwelijke genitale verminking, eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en achterlating. Deze campagne, #rechtopnee, is gericht op jongeren van 15 tot 25 jaar en de professionals die met hen werken. De campagne is in januari 2023 gelanceerd. Deze campagne is wel geëvalueerd en bleek zeer succesvol. Over een periode van ongeveer 6 maanden zijn meer dan 3.2 miljoen mensen bereikt. Ruim 16.000 jongeren hebben doorgeklikt naar de website. Dit is exclusief organische bezoekers (bezoekers via onbetaalde zoekresultaten) aan de website (rechtopnee.nl). Gezien het succes van de campagne is vanuit VWS ingezet op verlenging van deze campagne. De campagne is verder uitgebreid en de boodschap die erachter schuil gaat is verstevigd en verdiept. Ook is er een 5e thema aan toegevoegd, namelijk huwelijkse gevangenschap.
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis zou, volgens de antwoorden op vraag 13, worden voorzien van een update in 2023. Is dit gebeurd? Zo ja, kan de nieuwe versie met de Kamer worden gedeeld? Zo niet, waarom niet?
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis is inderdaad voorzien van een update. Voor de nieuwe versie is zowel de vormgeving als de teksten aangepast zodat de boodschap van de verklaring beter overkomt. De verklaring is beschikbaar in acht talen. De verklaringen zijn te downloaden via meerdere websites, waaronder de website van Pharos.3
Zijn er cijfers bekend hoeveel gemeenten het gratis materiaal, waarin ook informatie over vrouwelijke genitale verminking is opgenomen, hebben opgevraagd? Zo ja, om hoeveel gemeenten gaat het? Zo niet, waarom wordt dit niet bijgehouden?
Nee, die cijfers zijn niet bekend. De verklaringen zijn door iedereen digitaal te downloaden en door organisaties in gedrukte vorm te bestellen bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Vanuit het Ministerie van VWS zijn de gedrukte versies met name verspreid onder uitvoeringsorganisaties binnen de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). Recent zijn ruim 32.000 exemplaren verspreid. Het is niet mogelijk om het aantal exemplaren bij te houden dat via downloads wordt verspreid.
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis is bestemd voor ouders afkomstig uit risicolanden die van plan zijn om op vakantie te gaan naar hun land van herkomst. Jeugdgezondheidszorg professionals kunnen de verklaring meegeven aan deze ouders, zodat zij hun familieleden kunnen informeren over de consequenties en strafbaarheid van meisjesbesnijdenis.
Het is belangrijk dat familieleden in het land van herkomst goed geïnformeerd zijn over de consequenties van een besnijdenis van het meisje en ook over de strafbaarheid daarvan. In gesprekken tussen professionals en ouders uit risicolanden over vrouwelijke genitale verminking, komt regelmatig de sterke invloed van de familie aan de orde. Ouders geven aan hun dochters niet te willen laten besnijden, maar de familie in het land van herkomst kan daar anders over denken. Op het moment dat een meisje, bijvoorbeeld in de zomervakantie, de familie daar bezoekt, ontstaat er een risico.
Hoe staat met het vervolg op de actieagenda schadelijke praktijken zoals wordt toegezegd in de beantwoording op vraag 19?
De Kamer heeft 14 september 2023 een Kamerbrief ontvangen waarin de resultaten van en het vervolg op de Actieagenda Schadelijke Praktijken is opgenomen. In deze brief zijn vervolgacties opgenomen, aansluitend op de actieagenda. Dit betreft onder andere inzet op bewustwording, bijvoorbeeld door het actualiseren van de verklaring vrouwelijke genitale verminking («Verklaring tegen meisjesbesnijdenis») en het vervolg van de voorlichtingscampagne «Recht op nee».
Naast bewustwording, komt de inzet op deskundigheidsbevordering bij professionals aan bod. Vanuit de brede aanpak van gendergerelateerd geweld wordt een strategie ontwikkeld voor de deskundigheidsbevordering van professionals in het veld. Kennis(behoud) over eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking en achterlating wordt daarin meegenomen. Het is van belang dat professionals signalen van een onveilige situatie, zoals in het geval van eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking of achterlating, kunnen herkennen en weten waar zij terecht kunnen voor advies of melden. De verantwoordelijkheid om als zorg- en onderwijsprofessional stappen te zetten bij vermoedens van één van deze geweldsvormen is vastgelegd in het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. In verschillende handreikingen staat het stappenplan van de meldcode voor professionals nader uitgelegd. Advies inwinnen kan professionals helpen bij het bepalen van de te zetten stappen in geval van vermoedens van eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking of meisjesbesnijdenis.
In 2024 is in opdracht van de ministeries van VWS en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een onderzoek uitgevoerd naar de uitvoerbaarheid, risico’s en meerwaarde van een adviesplicht voor zorg- en onderwijsprofessionals, gericht op eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking en achterlating. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. De Kamer wordt in 2025 geïnformeerd over de onderzoeksbevindingen en de opvolging daarvan.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor 1 december 2024?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het ‘EU Internet Forum’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
van Weel |
|
Staat de regering via het «EU Internet Forum» in contact met socialemediabedrijven?
Het EUIF fungeert als samenwerkingsplatform voor EU-lidstaten, de brede internetindustrie – waaronder sociale mediabedrijven –, NGO’s en andere partners om de uitdagingen van kwaadwillende en illegale online-content te bespreken en aan te pakken. Het EUIF doet dit door middel van het verzamelen en delen van best practices en kennis van deelnemers over alle vormen van kwaadwillende en illegale online-content, en het organiseren van expertsessies op sub-onderwerpen. Nederlandse ambtenaren nemen geregeld deel aan deze bijeenkomsten. Jaarlijks organiseert de Commissie ook een ministeriële vergadering.
Wat voor soort vragen/verzoeken verstuurt de Nederlandse regering (eventueel) naar socialemediabedrijven via het «EU Internet Forum»? Kunt u een paar voorbeelden van dit soort vragen/verzoeken geven?
De regering stuurt geen vragen/verzoeken naar socialemediabedrijven via het EUIF, dat is niet de opzet van het forum. De organisatie van het EUIF (waarvoor de Europese Commissie verantwoordelijk is) dient als vragende/verzoekende partij richting alle deelnemers, waaronder de regering en socialemediabedrijven. Een aantal voorbeelden hiervan zijn vragenlijsten over beleid ter bestrijding van online terrorismecontent of kindermisbruikmateriaal, of online terminologie voor narcotica. Het delen van informatie is op vrijwillige basis voor de deelnemers. Het EUIF verzamelt en deelt dit via o.a. workshops, informatiepakketten en meldpunten. Vragen ter verduidelijking of ter opvolging worden afgehandeld door het EUIF.
Kan de Kamer over het afgelopen jaar de correspondentie ontvangen tussen de Nederlandse regering en socialemediabedrijven die is verlopen via het «EU Internet Forum»?
Zoals vermeld vindt er geen correspondentie plaats tussen de Nederlandse regering en socialemediabedrijven via het EUIF. Er wordt alleen kennis en informatie gedeeld die het EUIF vrijblijvend beschikbaar stelt.
Kan de Kamer de lijst met «Violent Right-Wing Extremism (VRWE)»-groepen ontvangen die het «EU Internet Forum» heeft opgesteld?
Het betreft een beveiligde website waarvan het eigenaarschap bij de Commissie ligt. Het is niet aan het kabinet om documenten van het EUIF openbaar te maken die ook informatie van andere lidstaten bevatten. Documenten kunt u opvragen via het documentportaal op de website van de Europese Commissie.
Kunt u de bovenstaande vragen binnen drie weken beantwoorden?
De beantwoording heeft helaas enkele dagen langer in beslag genomen.
De inzet van digitale surveillance bij demonstraties |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Judith Uitermark (NSC), van Weel |
|
Bent u bekend met het rapport van Amnesty International, getiteld «In beeld bij de politie: Camerasurveillance bij vreedzaam protest in Nederland»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat vreedzame demonstranten onderworpen zijn aan vormen van digitale surveillance zoals bijvoorbeeld, doch niet uitsluitend, drones, videosurveillancewagens of andere camera- en geluidsopnametechnologie? Zo ja, bij welke demonstraties is dit gebeurd? Kunt u per demonstratie aangeven wie daartoe de opdracht heeft gegeven, wat het doel was van de inzet, wat er met de opnames is gebeurd, hoe lang de opnames bewaard worden of bewaard zijn gebleven en of aan de hand van de opnames persoonsgegevens zijn verwerkt? Indien u niet over deze informatie beschikt, bent u dan bereid om navraag te doen bij gemeenten, teneinde deze informatie te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn demonstraties waarbij de politie gebruik maakt van verschillende vormen van cameratoezicht. De politie maakt geen geluidsopnamen tijdens demonstraties. Ik beschik niet over een overzicht van demonstraties waarbij de politie camera’s heeft ingezet.
Voorafgaand aan een demonstratie wordt binnen de lokale driehoek een risicoafweging gemaakt op basis waarvan de politie-inzet wordt bepaald. Daarin wordt onder andere gekeken naar de complexiteit van een demonstratie en het risico op ongeregeldheden.
Onderdeel van die afweging is dat er geen onnodige inbreuk op de privacy van burgers wordt gemaakt en dat de veiligheid van demonstranten en omstanders wordt gewaarborgd. Cameratoezicht wordt ingezet om voldoende zicht te hebben op de demonstratie om zo te kunnen zorgen voor een ordelijk en veilig verloop ervan. Denk aan het voorkomen van onveilige (verkeers)situaties en het tijdig in kunnen grijpen als een groep/groepen de demonstratie willen verstoren. De inzet van camera’s is zeker niet standaard en vindt bij een klein deel van alle demonstraties plaats. Eventuele camerabeelden worden verwerkt conform de bepalingen in de Wet politiegegevens.
Ik ben niet bereid om de detailinformatie waar u naar vraagt op te vragen bij gemeenten. Desgewenst wordt over cameratoezicht door het lokale gezag verantwoording afgelegd in de betreffende gemeenteraad.
Wordt de identiteit van deelnemers aan demonstraties geregistreerd? Zo ja, worden deze gegevens ook gekoppeld aan andere databases van de politie of andere (overheids)organisaties? Zijn de door de politie verzamelde data ook gedeeld met inlichtingendiensten of andere (overheids)organisaties? Kunt u deze vraag zo specifiek mogelijk beantwoorden?
Nee. Politiemedewerkers zijn bevoegd tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak. Dat houdt in dat sprake dient te zijn van een concrete aanleiding en een afweging in afstemming met het bevoegd gezag. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan dreigende wanordelijkheden waarbij de inzet van politie gericht is op de-escalatie.
Hoe beoordeelt u de conclusie van Amnesty International dat het gebruik van digitale surveillance door de politie in strijd is met fundamentele grondrechten zoals het recht op privacy en het demonstratierecht?
Mijn reactie op de aanbevelingen van Amnesty International volgt in het eerstvolgende halfjaarbericht politie van december 2024.
Op basis van welke wettelijke grondslag wordt digitale surveillance tijdens demonstraties ingezet? Erkent u dat artikel 3 van de Politiewet niet volstaat, omdat bevoegdheden die inbreuk maken op grondrechten een specifieke wettelijke grondslag vereisen?2
Als er op de locatie al gemeentelijke camera’s hangen (artikel 151c Gemeentewet), dan zal de politie die gebruiken. Als de situatie om extra camera’s vraagt, dan geschiedt dat op geond van artikel 3 Politiewet 2012. Deze grondslag volstaat als er een concrete aanleiding is voor die inzet, er niet meer dan een geringe inbreuk wordt gemaakt op het grondrecht van bescherming van de persoonlijke levenssfeer en die inzet kortstondig en incidenteel van aard is
Erkent u dat voor burgers voldoende duidelijk moet zijn in welke gevallen en met welk doel zij gemonitord kunnen worden? Vindt u dat de huidige wet- en regelgeving rondom het gebruik van digitale surveillance tijdens demonstraties voldoende duidelijk is? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, bent u voornemens om hier verduidelijking in te brengen?
Deze vraag sluit aan bij de aanbevelingen van Amnesty over het reguleren van de inzet van camera’s en over publieke verantwoording en transparantie. Mijn reactie op de aanbevelingen van Amnesty International volgt in het eerstvolgende halfjaarbericht politie van december 2024.
Hoe beoordeelt u het oordeel van Amnesty International dat het gebruik van digitale surveillance een afschrikwekkend effect heeft, waardoor burgers worden ontmoedigd om deel te nemen aan vreedzame demonstraties uit vrees voor monitoring en mogelijke negatieve gevolgen? Deelt u de zorg dat dit een ontoelaatbare inperking is van het demonstratierecht? Zo nee, waarom niet?
In het eerstvolgende halfjaarbericht politie van december 2024 ga ik nader in op het rapport van Amnesty International.
Kunt u toezeggen dat alle data die (onrechtmatig) zijn verzameld tijdens demonstraties, onmiddellijk worden vernietigd en niet verder worden gebruikt? Kunt u, indien dit al is gebeurd, aangeven wanneer en op welke wijze dit heeft plaatsgevonden?
Er is geen indicatie van onrechtmatig verzamelde data bij demonstraties. De gegevens die de politie verzamelt voor de handhaving van de openbare orde kunnen worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak. Afgeleid van artikel 151c Gemeentewet bewaart de politie camerabeelden standaard 28 dagen. Beelden waarop een strafbaar feit zichtbaar is, mogen langer worden bewaard. De bewaartermijnen die daarvoor gelden staan in de Wet politiegegevens.
Bent u bereid om het gebruik van alle vormen van digitale surveillance door de politie in de context van vreedzame demonstraties te heroverwegen, gezien de substantiële risico’s voor het recht op privacy, het afschrikwekkende effect op demonstranten en het demonstratierecht? Zo nee, waarom niet?
Gelet op die potentiële inbreuk wordt de inzet van dergelijke technologieën goed overwogen. Voorafgaand aan een demonstratie wordt in de lokale driehoek een risicoafweging gemaakt op basis waarvan de politie-inzet wordt bepaald. Cameratoezicht kan daar onderdeel van zijn wanneer dit noodzakelijk is voor een ordelijk en veilig verloop van een demonstratie. De inzet van camera’s is zeker niet standaard en vindt bij een klein deel van alle demonstraties plaats.
In het eerstvolgende halfjaarbericht politie van december 2024 ga ik nader in op het rapport van Amnesty International.
Bent u bereid om alle burgers die hebben deelgenomen aan demonstraties, waarvan persoonsgegevens zijn verwerkt, daarover te informeren? Kunt u, indien dit al is gebeurd, aangeven wanneer en op welke wijze dit heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Iedere burger heeft het recht op inzage in de persoonsgegevens die de politie over hem of haar verwerkt. De betrokkene kan daartoe een schriftelijk verzoek indienen op basis van artikel 25 van de Wet politiegegevens.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.