Faillissementen van energiebedrijven |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «In problemen verkerende energieleverancier Welkom Energie failliet verklaard»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat er meer energiebedrijven om kunnen gaan vallen?
Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer consumenten worden geconfronteerd met het faillissement van hun huidige energieleverancier waardoor zij te maken krijgen met hoge(re) voorschotbedragen. Het is helaas mogelijk dat er meer energiebedrijven failliet zouden kunnen gaan. De huidige situatie op de energiemarkt is uitzonderlijk. De prijzen op de energiemarkt zijn de afgelopen maanden flink gestegen. Stijgende energieprijzen kunnen gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering van energieleveranciers. Van enkele energieleveranciers is de vergunning inmiddels door de ACM ingetrokken, met de kanttekening dat de stijging van de energieprijzen niet altijd de enige reden is.
De ACM controleert of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden dit jaar al in september, maar ook doorlopend o.b.v. signalen en risico georiënteerd toezicht. De ACM kijkt daarbij een jaar vooruit. De ACM kan vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid van gegevens geen informatie verstrekken of er meer energieleveranciers in acute financiële problemen verkeren.
Wat gaat u doen voor de klanten van Welkom Energie?
De klanten van Welkom Energie worden plotseling geconfronteerd met een hogere energierekening en een nieuwe leverancier. De huidige ontwikkelingen op de energiemarkt uiten zich helaas in stijgende energietarieven. Ook voor (nieuwe) klanten bij Eneco is het maandbedrag hoger, aangezien Eneco in oktober tegen de hogere prijzen energie voor de nieuwe klanten heeft moeten inkopen. Dat vind ik heel erg vervelend voor de klanten van Welkom Energie. In de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) heb ik uiteengezet waarom de precieze omvang van de hogere kosten voor de consumenten van Welkom Energie verschilt per individuele klant en niet algemeen vast te stellen is. Indien de wens zou zijn om consumenten van Welkom Energie precies te compenseren voor de hogere kosten die zij hebben vanwege de verplichte overstap naar Eneco, een compensatie die niet meer en niet minder is dan de hogere kosten van de consument in kwestie, dan zou dit een individuele beoordeling vragen van elk contract van elk van de 90.000 consumenten in kwestie. Deze beoordeling zou veel tijd kosten en zou kosten voor het beoordelen met zich meebrengen, met als gevolg dat ook de klanten van Welkom Energie maanden of jaren zouden moeten wachten op enige compensatie. Dat is niet in het belang van de consument en juist daarom heeft het kabinet gekozen voor de generieke en snelle ingreep op de energierekening door het verlagen van de belastingen voor iedereen.
De verlaging van de belastingen op de energierekening, helpt de gedupeerden van Welkom Energie op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening. De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari 2022 in, maar Eneco heeft de verlaging al doorberekend in de voorschotten die deze klanten betalen. Daarmee wordt niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, maar het is wel een substantiële compensatie.
Klopt het dat consumenten meestal achteraan in de rij van schuldeisers staan bij een faillissement van een energiebedrijf?
Bij een faillissement van een energiebedrijf gelden dezelfde regels als bij een faillissement van elk ander bedrijf, zoals bepaald in het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet. De volgorde van uitbetaling van vorderingen aan schuldeisers is wettelijk bepaald. Het uitgangspunt in het Burgerlijk Wetboek (BW) is de «paritas creditorum». Dat betekent dat alle schuldeisers in beginsel hetzelfde recht hebben op een gelijke vergoeding uit de netto opbrengst van de boedel, naar evenredigheid van hun vordering, tenzij de wet iets anders heeft geregeld, bijvoorbeeld door een bepaalde schuld voorrang te geven.
Een consument is volgens de wet een «concurrent schuldeiser».
Concurrente schuldeisers worden uitbetaald nadat onder meer de boedelvorderingen (bv. salariskosten van curator, taxatiekosten), zekerheidsgerechtigde schuldeisers (pand- en hypotheekhouders) en vorderingen van schuldeisers met preferente vorderingen zoals de Belastingdienst zijn betaald. Consumenten krijgen betaald naar verhouding van de omvang van hun openstaande vordering bij hun failliete leverancier. Deze systematiek geldt niet alleen bij het faillissement van een energieleverancier, deze systematiek geldt breed voor alle faillissementen in Nederland. Dit veranderen zou een forse wijziging van het systeem en een aantal wetten eisen, onder anderede Faillissementswet, het Burgerlijk Wetboek en de Invorderingswet.
Om op de korte termijn een verschil te maken voor consumenten, zie ik meer mogelijkheden bij het specifieke wettelijke kader voor toezicht op energieleveranciers. Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de markt ben ik in gesprek met ACM en leveranciers om te kijken of het wettelijk kader voor toezicht van ACM robuust genoeg is. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij hogere marktprijzen te kunnen garanderen.
Ik wil onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om hier nadere eisen aan te stellen en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Daarbij moet ook onderzocht worden wat de gevolgen zouden kunnen zijn op de prijsvorming en op de mogelijkheid voor nieuwe leveranciers om tot de markt toe te treden. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Ik zal dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren. Zie hierover ook het antwoord op vraag 7 en 11.
Erkent u dat consumenten in de problemen kunnen komen door het faillissement van Welkom Energie? Kent u bijvoorbeeld het verhaal van de in het artikel genoemde gedupeerde E.O., die zegt: «Van de eindafrekening wilde ik de Kerstdagen betalen en dingen [...] kopen. Ik ben ziek en heb weinig geld.»? Kent u tevens het verhaal van de eveneens in het artikel geciteerde gedupeerde A.B., die de verwarming maar drie keer per dag een uurtje aan zet en zegt: «Ik ga naar verwachting minstens het dubbele betalen. Ik heb dat geld simpelweg niet.»?2
Ja, ik vind dit vanzelfsprekend erg vervelend voor de klanten van Welkom Energie. Ik ben me er van bewust dat een faillissement nadelige financiële gevolgen heeft voor de klanten. Zo verwachten klanten bijvoorbeeld een cash-back bonus aan het einde van het jaar en rekenden op dit geld. Omdat bij het faillissement van een energiebedrijf dezelfde regels gelden als bij de faillissement van elk ander bedrijf, is er nog geen duidelijkheid over te veel betaalde voorschotten of de cash-back bonus. Dat wordt pas bekend nadat het faillissement afgewikkeld is. Dit creëert een uitermate lastige situatie voor deze klanten. De precieze gevolgen verschillen per klant, hier ga ik bij het antwoord op vragen 6 en 11 verder op in.
Een ander nadelig financieel gevolg is dat de klanten van Welkom Energie geconfronteerd worden met een hogere energierekening bij de nieuwe energieleverancier. In de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) heb ik uiteengezet waarom de precieze omvang van de hogere kosten voor de consumenten van Welkom Energie verschilt per individuele klant en niet algemeen vast te stellen is.
De verlaging van de belastingen op de energierekening die het kabinet recent heeft aangekondigd, helpt de gedupeerden van Welkom Energie op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening. De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari in, maar Eneco heeft de verlaging al doorberekend in de voorschotten die deze klanten betalen. Daarmee wordt uiteraard niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, ook niet voor de klanten van Welkom Energie, maar het is wel een substantiële compensatie.
Ook heeft het kabinet 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
Hoe gaat u zorgen dat deze consumenten hun voorschotten en andere bedragen die zij tegoed hadden, terugkrijgen? Hoe gaat u zorgen dat zij niet de hoofdprijs hoeven te betalen voor een nieuw contract?
De hoogte van betaalde voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom en het verbruik van elektriciteit en gas is per consument verschillend. Het gaat hierbij immers om een individuele (privaatrechtelijke) overeenkomst tussen de energieleverancier en de afnemer. Afhankelijk van de hoogte van betaalde termijnbedragen, een eventuele waarborgsom, de hoogte van het verbruik, het moment van de jaarafrekening en het moment van het faillissement is het mogelijk dat de consument meer heeft betaald dan voor het verbruik benodigd zou zijn geweest. Er is dus geen voorbeeldsituatie te omschrijven die van toepassing is op alle consumenten wiens leverancier failliet gaat. Meerdere variabelen zijn hierop van invloed en daarom zullen er bij faillissementen altijd consumenten zijn die financieel verlies lijden en er zullen altijd consumenten zijn die minder financieel verlies lijden
Het is uiteindelijk de curator die bepaalt hoe de financiële afhandeling wordt gedaan op basis van de Faillissementswet. Uit het eerste verslag van de curator blijkt dat hij bezig is met het in kaart brengen van de verschillende schulden en baten.3Zoals in het antwoord op vraag 4 is toegelicht, zijn consumenten concurrente schuldeisers die worden uitbetaald na diverse andere groepen zoals zekerheidsgerechtigde schuldeisers (pand- en hypotheekhouders). Wanneer de vordering van deze andere groepen uitbetaald zijn, beziet de curator of er nog financiële middelen in de boedel zijn. Zo ja, dan worden consumenten betaald naar verhouding van de omvang van hun openstaande vordering bij hun failliete leverancier. Pas op dat moment is duidelijk of, en zo ja hoeveel, consumenten terugkrijgen. Dit geldt voor alle faillissementen en volgt uit de werking van de Faillissementswet.
De consumenten van Welkom Energie zijn overgenomen door Eneco en krijgen te maken met hogere kosten door de gestegen gasprijzen. Consumenten kunnen op grond van de wet ook na een verplichte leverancierswissel altijd overstappen naar een andere leverancier. In de huidige markt liggen de prijzen hoger dan het oorspronkelijke contract dat deze klanten hadden met Welkom Energie. Zoals in mijn brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) is aangegeven, verschillen de exacte financiële gevolgen per klant. Indien het kabinet er voor zou kiezen om iedere klant van Welkom Energie extra te compenseren, dat roept dat tevens de vraag op of niet alle huishoudens in Nederland een individuele, op maat gesneden compensatie zouden moeten kunnen krijgen. Daar heeft het kabinet niet voor gekozen, omdat een dergelijke maatvoering – in ieder geval op korte termijn – niet uitvoerbaar is. Als dergelijke maatwerk uitvoerbaar zou zijn, zou het maanden of jaren kosten voor consumenten deze compensatie zouden ontvangen. De energierekening stijgt voor de meeste consumenten deze winter en een dergelijke individuele compensatie zou te laat komen. Gezien de urgentie van de situatie heeft het kabinet erop ingezet om snel een generieke verlaging van de energierekening te realiseren.
De casus van Welkom Energie laat zien dat individuele compensatie zeer ingewikkeld is en veel tijd zou kosten, met als gevolg dat ook de klanten van Welkom Energie maanden of jaren zouden moeten wachten op enige compensatie. Dat is niet in het belang van de consument en juist daarom heeft het kabinet gekozen voor de generieke en snelle ingreep op de energierekening door het verlagen van de belastingen voor iedereen.
Heeft u de motie-Beckerman c.s. over strengere eisen aan energieleveranciers (Kamerstuk 30 196, nr. 658) uitgevoerd?3
Deze motie wordt uitgevoerd bij het opstellen van het wetsvoorstel voor de Energiewet. Dit wetsvoorstel ligt momenteel voor bij betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en zal na advisering door de Raad van State in 2022 naar uw Kamer worden gestuurd. Bij het opstellen van het wetsvoorstel is tevens de toezegging meegenomen om samen met de ACM te bekijken of de voorwaarden waaronder energieleveranciers hun vergunning krijgen moeten worden aangescherpt en te bekijken of er meer controle moet worden uitgeoefend.5
In het traject voor de nieuwe Energiewet is met onder andere brancheorganisaties en ACM gesproken. Ook is het onderwerp consumentenbescherming aan bod gekomen tijdens de (publieke) bijeenkomsten die over de Energiewet de afgelopen jaren zijn georganiseerd, zowel in de fase van voorbereiding van de wet als in de zomer van 2021 na afloop van de consultatieperiode.
Op basis hiervan stelt het wetsvoorstel ten aanzien van de inhoud en toezicht op de vergunning een aantal aanpassingen voor. Conform bestaande regels moeten energieleveranciers, om een vergunning te krijgen (en te houden), bij de ACM aan kunnen tonen dat zij beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten om daadwerkelijk energie te kunnen leveren aan eindafnemers met een kleine aansluiting. In aanvulling op deze bestaande eisen worden in het wetsvoorstel de volgende extra maatregelen voorgesteld.
Leveranciers zullen bij de aanvraag (en periodiek na afgifte) van een vergunning een Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG) moeten overleggen. De eis voor het overleggen van een VOG zal in lagere regelgeving worden opgenomen en verder worden uitgewerkt. Hierbij moet gedacht worden aan de vaststelling van termijnen waarbinnen de VOG zal moeten worden overlegd, en consequenties van het niet kunnen overleggen van een VOG. Op deze wijze wordt een toets(moment) uitgevoerd dat zorgt voor een grotere betrouwbaarheid en integriteit van energieleveranciers. Ze moeten niet alleen hun taken goed (kunnen) uitvoeren, maar als leverancier van nutsvoorzieningen ook in algemene zin integer zijn. Bovendien leidt een VOG screening tot bescherming van de afnemers, omdat beter geborgd is dat zij beleverd worden door betrouwbare leveranciers.
Ten tweede biedt het wetsvoorstel de ACM de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van de wet Bevordering Integriteits Beoordelingen door het Openbaar Bestuur (wet Bibob). De Wet Bibob maakt het mogelijk dat de integriteit van de aanvrager van een vergunning wordt getoetst. Het doel is daarmee ook de integriteit van het toetsende bestuursorgaan, in dit geval de ACM, te beschermen, door te voorkomen dat vergunningen worden verleend aan niet betrouwbare en/of niet integere partijen. Ook kunnen al afgegeven vergunningen worden ingetrokken. Hiermee wordt voorkomen dat de ACM ongewild criminele activiteiten faciliteert.
Verder wordt voorgesteld te expliciteren dat de vergunninghouder aan de bij de vergunningaanvraag gestelde eisen moet blijven voldoen. In het wetsvoorstel is daartoe een bepaling opgenomen dat een leverancier om een vergunning te krijgen en behouden, moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten alsmede voldoende deskundigheid voor een goede uitvoering van zijn taak. Dit is nu niet als zodanig expliciet in de wet opgenomen.
Nieuw opgenomen is de kwaliteit van voldoende deskundigheid. Deze moet borgen dat leveranciers met voldoende kennis van zaken actief zijn op de markt. In lagere regelgeving zal hier nadere uitwerking aan worden gegeven.
In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om bij lagere regelgeving nadere uitwerking te geven aan de genoemde kwaliteiten. Wijzigingen in één of meer van deze kwaliteiten kunnen er toe leiden dat niet meer voldaan wordt aan de vergunningseisen. Voor de verdere invulling hiervan zal lagere regelgeving een plicht gaan bevatten om wijzigingen in bepaalde aspecten van die kwaliteiten te melden. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om bij grote organisatorische of financiële veranderingen. Een dergelijke meldplicht was niet eerder expliciet bepaald, wel was dit door de wetgever beoogd en als zodanig door de ACM in de vergunningseisen opgenomen.6 Naast deze meldplicht zal in lagere regelgeving worden bepaald dat bij de vergunningsaanvraag een accountantsverklaring (controle verklaring) overlegd moet worden en dit na vergunningverlening dit jaarlijks te herhalen.
Deze periode van hoge prijzen voor gas en elektriciteit vormt een grote opgave voor alle leveranciers en voor het systeem van Nederland. We zien dat meerdere energieleveranciers failliet zijn gegaan en dat dit grote nadelige gevolgen voor consumenten heeft. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4, vind ik het dan ook belangrijk – gezien de faillissementen dit jaar en de nadelige financiële gevolgen voor consumenten – om nader te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren, in aanvulling op de uitkomsten van het bovenstaande onderzoek. Als aangekondigd, zal ik dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Op basis van bovenstaande heb ik invulling gegeven aan de motie Beckerman c.s. over strengere eisen aan energieleveranciers.7
Heeft u het verzoek uit het dictum van deze motie, namelijk het vooropstellen van de bescherming van consumenten, inmiddels opgevolgd?
Bij de uitwerking van de aangescherpte eisen en toezichtmogelijkheden zoals beschreven in vraag 7, is het belang van consumentenbescherming primair. De aangescherpte eisen zorgen ervoor dat consumenten worden beleverd door leveranciers die aan strengere eisen zijn onderworpen en die ook gedurende de looptijd van de leveringsvergunning aan meer verplichtingen moeten voldoen. Hiermee wordt de consument beter beschermd.
Heeft u het in de motie verzochte onderzoek, naar de vraag of en hoe strengere eisen kunnen worden gesteld aan energieleveranciers, uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies? Wat heeft u hiermee gedaan?
Bij het opstellen van het wetsvoorstel voor de Energiewet is een intern onderzoek gedaan. Hiertoe is op verschillende momenten gesproken met onder andere diverse brancheorganisaties en de ACM. Ook bij de fysieke en online bijeenkomsten over de Energiewet die publiek toegankelijk waren, kwam het onderwerp consumentenbescherming en strenger toezicht aan bod. Als conclusie is besloten om in de nieuwe Energiewet een aantal aanpassingen te doen en extra eisen te stellen, die omschreven zijn in het antwoord op vraag 7. Zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 7, wil ik onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen.
Heeft u het in de motie verzochte onderzoek, naar de vraag hoe faillissementen kunnen worden voorkomen, uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies? Wat heeft u hiermee gedaan?
De energiebedrijven zijn in Nederland actief op een vrije markt, waarin zij onderling met elkaar concurreren. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toetreding en uittreding van energiebedrijven, waarbij de uittreding onder meer veroorzaakt kan worden door een faillissement.
ACM controleert of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden dit jaar al in september, en kijkt daarbij een jaar vooruit. Door het gehele jaar heen voert ACM risico georiënteerd toezicht. Zo kijkt de ACM bijvoorbeeld met de coronacrisis en nu de hoge gasprijzen in hoeverre dergelijke crises invloed hebben op de betrouwbaarheid van de levering door de bedrijven. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Als ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming te treden en zich in het uiterste geval voor te bereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers. Het behoort niet tot de taak van ACM om faillissementen te voorkomen en dit ligt ook niet binnen de mogelijkheden van ACM. De taak van ACM is om de leveringszekerheid te borgen, met andere woorden om te zorgen dat consumenten niet zonder elektriciteit en gas komen te zitten.
Wel is bij het opstellen van de nieuwe Energiewet gekeken op welke wijze strengere eisen gesteld kunnen worden aan leveranciers en op welke wijze het handhavingsinstrumentarium kan worden uitgebreid. Deze maatregelen zorgen ervoor dat het (financiële) toezicht op en eisen aan energieleveranciers worden verscherpt. In het antwoord op vraag 7 ben ik hier nader op ingegaan. Zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 7, wil ik onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen.
Heeft u het in de motie verzochte onderzoek, naar de vraag hoe gedupeerden kunnen worden geholpen, uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies? Wat heeft u hiermee gedaan?
Dit onderdeel van de motie is tevens meegenomen bij het opstellen van de Energiewet. Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, is het in een vrije markt mogelijk dat partijen toe- en uittreden, dit laatste kan het gevolg zijn van faillissementen van bedrijven. Wel is het, met de al aangekondigde strengere regels voor leveranciers en toezicht hierop, de bedoeling dat leveranciers financieel stabiel en betrouwbaar zijn. Bij het opstellen van de Energiewet is, naast aanscherping van de eisen aan energieleveranciers, ook gekeken hoe eventuele gedupeerden van een faillissement van een energieleverancier geholpen zouden kunnen worden.
Hieronder licht ik de verschillende facetten toe waardoor een consument gedupeerd kan raken bij een faillissement. Niet elk facet zal zich bij elke consument voordoen. Hoe groot de financiële gevolgen van elk facet zijn, verschilt per geval. Bij elk van deze facetten heb ik onderzocht of de eventuele gedupeerden van een faillissement bij dit facet geholpen zouden kunnen worden en of de eventuele nadelige financiële gevolgen verminderd of weggenomen zouden kunnen worden.
Allereerst kunnen gedupeerden van een faillissement nadeel ondervinden als zij hun teveel betaalde voorschot na afronding van het faillissement uiteindelijk niet terugkrijgen. De hoogte van het bedrag is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de maand waarin het faillissement plaatsvindt, het moment waarop de jaarafrekening wordt opgemaakt, de hoogte van het maandelijkse voorschotbedrag. Ik heb onderzocht of het afschaffen van het systeem van maandelijkse voorschotbedragen een goede oplossing zou zijn. Mijn conclusie is dat dit meer nadelen dan voordelen met zich meebrengt. Als consumenten achteraf per maand moeten gaan betalen voor het daadwerkelijke energieverbruik, zullen zij in de zomer weliswaar lage kosten hebben, maar in de winter geconfronteerd worden met hoge kosten, die zij op dat moment wellicht niet op kunnen brengen. Dat zou dus flinke nadelen voor consumenten met zich meebrengen. Kortom, ik houd vast aan het maandelijkse voorschotbedrag vanwege de voordelen voor de consument, waaronder de financiële zekerheid van een vast bedrag per maand.
Verder kunnen consumenten bij een faillissement nadeel ondervinden door het niet ontvangen van een afgesproken cash back bonus die consumenten aan het einde van hun vaste termijn contract verrekend zouden krijgen met hun jaarafrekening. Het betreft hier een commerciële afspraak tussen twee partijen. Het gaat mij te ver om regels te verbinden aan commerciële acties van een energieleverancier. Wel vind ik het belangrijk dat consumenten van eventuele risico’s omtrent de ontvangst van een cash back bonus bij faillissement, op de hoogte is. In de lagere regelgeving voor de Energiewet over pre contractuele informatie zullen hier eisen aangesteld worden.
Ten derde kunnen consumenten hun eventueel betaalde waarborgsom kwijt zijn bij een faillissement van hun leverancier. De waarborgsom is bedoeld om de leverancier te voorzien in een garantie in geval van wanbetaling van de maandelijkse voorschotten. Wanneer de consument van leverancier verandert krijgt hij dit geld terug wanneer zijn rekeningen betaald zijn. Bij een faillissement komen de waarborgsommen in de failliete boedel en is de kans dat de consument dit bedrag in de praktijk nog helemaal terugkrijgt niet groot. Bij het opstellen van het wetsvoorstel voor de Energiewet is ambtelijk verkend wat de mogelijkheden zijn om de waarborgsommen uit de eventuele boedel van faillissement te houden door het geld op een aparte derdenrekening te plaatsen en/of de waarborgsom in hoogte te beperken. Bij nadere analyse bleek dat de kosten van het extern plaatsen of beheren van de waarborgsommen veel hoger zouden zijn dan de hoogte van de te beheren waarborgsommen en dat dit dus geen goede oplossing is. Voor wat betreft de hoogte van de waarborgsom werd wel een mogelijkheid tot verbetering gezien. Conform de huidige voorwaarden die leveranciers hanteren, geldt een maximumhoogte van 6 maal het voorschotbedrag. Geconcludeerd is dat een waarborgsom van ten hoogste 4 maal het voorschotbedrag afdoende moet zijn om de eventuele geleden schade van de leverancier als gevolg van wantbetaling, te dekken. In lagere regelgeving in de Energiewet zal de maximumhoogte van viermaal het voorschotbedrag worden opgenomen.
Tenslotte kunnen consumenten bij faillissement van hun leverancier nadeel ondervinden doordat zij hun elektriciteitsafname van het net niet meer volledig kunnen salderen met de door henzelf opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld met zonnepanelen. Saldering wordt toegepast over het totale verbruik van de jaar- of eindafrekening. Het is voor de consument voordelig dat dit op deze wijze gebeurt, omdat over het algemeen in de zomer meer elektriciteit op het net wordt ingevoed dan afgenomen en dit in de winter juist precies andersom is en het daardoor gunstig is een en ander tegen elkaar weg te kunnen strepen in de jaarfactuur. De consument heeft vooral te maken met een nadeel als hij op het moment dat het faillissement plaatsvindt meer elektriciteit van het net heeft afgenomen dan hij heeft kunnen invoeden. Door het faillissement van de energieleverancier is het voor de consument niet meer mogelijk dit verbruik nog te salderen met latere invoeding op het net, wat zonder faillissement wel had gekund doordat het contractjaar in dat geval zou zijn doorgelopen.
Ik heb de motie Beckerman c.s. uitgevoerd door in 2019 en 2020 onderzoek te doen naar de verschillende facetten waardoor een consument gedupeerd kan raken bij een faillissement. Bij elk van deze facetten heb ik onderzocht of de eventuele gedupeerden van een faillissement bij dit facet geholpen zouden kunnen worden en of de eventuele nadelige financiële gevolgen verminderd of weggenomen zouden kunnen worden. De uitkomsten van dit onderzoek heb ik betrokken bij het opstellen van het wetsvoorstel voor de Energiewet, zo wil ik in de lagere regelgeving bij de Energiewet de waarborgsom die leveranciers vragen beperken tot maximaal vier maal het voorschotbedrag.
Zoals aangekondigd in het antwoord op vraag 4 en 7, wil ik onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren, in aanvulling op de uitkomsten van het bovenstaande onderzoek.
Bent u het eens met de uitspraak van Martien Visser, lector Energietransitie van de Hanzehogeschool, dat de controle op de energiemarkt slecht is? Kunt u dit antwoord toelichten?4
Energie is een belangrijke basisbehoefte en is het een publiek belang om te zorgen dat de leveringszekerheid geborgd blijft, dat wil zeggen dat consumenten niet zonder elektriciteit of gas komen te zitten als zij (al dan niet gedwongen door faillissement) van leverancier wisselen. Daarom worden consumenten voor energie extra beschermd door wet- en regelgeving en daarom heeft ACM een toezichthoudende rol. ACM houdt toezicht op energieleveranciers die leveren aan huishoudens en klein zakelijke afnemers. Leveranciers moeten beschikken over een vergunning die zij aanvragen bij ACM. ACM toetst of de leverancier de consument goed kan bedienen: de leverancier moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten. ACM toetst of de leverancier op een betrouwbare wijze en onder redelijke tarieven en voorwaarden energie kan leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers.
In mijn brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) heb ik aangegeven op welke wijze ACM nu financieel toezicht houdt op leveranciers. Ook heb ik uw Kamer aangegeven te werken aan een aangescherpt wettelijk kader voor het toezicht door ACM en scherpere eisen aan energieleveranciers. Deze maatregelen zijn opgenomen in het wetsvoorstel voor de Energiewet dat thans voorligt bij de betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en dat in 2022 naar uw Kamer wordt gestuurd.
Deelt u de opvatting van de Consumentenbond dat er cowboys op de markt zitten, die consumenten in gevaar brengen? Wat gaat u doen met hun aanbeveling om de Autoriteit Consument en Markt meer bevoegdheden te geven om deze bedrijven te controleren?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag, worden consumenten voor energie in de vrije markt extra beschermd door wet- en regelgeving en daarom heeft ACM een toezichthoudende rol. ACM toets of de leverancier de consument goed kan bedienen: de leverancier moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten om op een betrouwbare wijze en onder redelijke tarieven en voorwaarden energie te kunnen leveren aan huishoudens. Met deze eisen is bedoeld te voorkomen dat bedrijven zich te lichtvaardig aanmelden voor deze taak en bijvoorbeeld onvoldoende kennis hebben van de energiemarkt. In het wetsvoorstel voor de Energiewet zijn scherpere eisen aan en strenger toezicht op leveranciers door ACM opgenomen. Zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 7, wil ik onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen. In de antwoorden op de vragen 7 en 13 ben ik hierop uitgebreid ingegaan.
Bent u inmiddels bereid te komen tot een waarborgfonds zodat consumenten hun geld terug kunnen krijgen bij een faillissement?
Een waarborgfonds heeft voordelen en nadelen. Het belangrijkste voordeel van een waarborgfonds is dat consumenten zekerheid hebben dat zij voorschotten terugkrijgen die zij aan hun energieleveranciers betaald hebben die failliet gaan. Naast dit voordeel zie ik ook de volgende risico’s en bezwaren.
Allereerst de hoge kosten. Het fonds moet van grote omvang zijn als het alle financiële gevolgen van huishoudens bij het omvallen van ook grote leveranciers zou moeten dekken. De vraag is dan ook door wie dit fonds financieel gevuld zou moeten worden. Indien het fonds wordt gefinancierd door de sector, is het onvermijdelijk dat die kosten uiteindelijk worden neergelegd bij de huishoudens en de energierekening nog verder zal stijgen. Een garantie is niet gratis.
Ten tweede kan er risicoverplaatsing optreden. Als het fonds alleen door de sector wordt gefinancierd, draagt de gehele sector het financiële risico van commerciële partijen die risicovol gedrag vertonen op de markt. Hierdoor worden betrouwbare energieleveranciers als het ware «beboet» voor faillissementen van energieleveranciers die risicovol gedrag vertonen dan wel hebben vertoond. Dit kan er toe leiden dat energieleveranciers die risicovol gedrag vertonen, risicovol gedrag blijven vertonen, omdat zij zelf de negatieve gevolgen niet zullen ondervinden. Aan een waarborgfonds kleven dus niet alleen voordelen, maar ook de nodige risico’s en negatieve gevolgen voor consumenten en de sector. Niettemin vind ik het van belang, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 11, dat het kabinet blijft zoeken naar mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Daar neem ik de vraag mee of er een uitvoerbare en doelmatige uitwerking van een fonds mogelijk is.
Voor hoeveel andere energiebedrijven is de financiële situatie onzeker? Kunt u via de Autoriteit Consument en Markt een overzicht geven van de financiële situatie en de mogelijke gevaren voor energiebedrijven?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 aangaf, kan de ACM, gezien het bedrijfsvertrouwelijke karakter, geen informatie delen die zij ontvangt in het kader van haar toezicht op de financiële positie van energieleveranciers.
Kunt u consumenten vooraf waarschuwen over de financiële situatie van energiebedrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit gaan doen?
Het inzicht dat de ACM verkrijgt bij de controle van de financiële positie van leveranciers heeft een signalerende functie. De ACM kan hierdoor een vinger aan de pols houden bij leveranciers waarbij mogelijk de leveringszekerheid in het geding komt. Bij voorkeur vindt een leverancier, indien nodig, zelf een passende marktoplossing voor de verbetering van haar financiële positie, of zelf een passende oplossing voor de afwikkeling van een faillissement. ACM heeft niet de taak noch de mogelijkheden om een faillissement te voorkomen. Door over de financiële situatie van een energieleverancier te communiceren, zou de ACM de marktprocessen verstoren en het faillissement van een leverancier mogelijk zelfs inluiden. De ACM kan daarom geen informatie delen die zij ontvangt in het kader van haar toezicht op de financiële positie van energieleveranciers.
Waarom zijn de klanten van Welkom Energie nu verplicht een maand klant bij Eneco? Erkent u dat sommige consumenten nu ruim het dubbele moeten betalen? Waarom kunnen zij niet eerder overstappen? Waarom kunnen zij hun voorschot nu niet verlagen?
Welkom Energie heeft conform wettelijke bepaling uit de Besluiten leveringszekerheid bij ACM een melding gemaakt dat zij voorzag niet langer in staat te zijn om haar plicht tot levering van elektriciteit aan haar kleinverbruikers na te komen. Daarom heeft zij de ACM verzocht haar vergunning in te trekken. De «procedure leveringszekerheid» wordt afgeroepen als er een vergunning van een energieleverancier wordt ingetrokken waar nog actieve aansluitingen (klanten) op zitten. Dat was bij Welkom Energie het geval. In dergelijke gevallen treden de Besluiten Leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in werking en deze voorzien in een «vensterperiode». De vensterperiode is de periode tussen het nemen van het intrekkingsbesluit en de daadwerkelijke effectuering van de intrekking. In het geval van Welkom Energie duurde de vensterperiode 26 oktober 2021 tot en met 1 november 2021.
Alleen tijdens deze vensterperiode van de procedure leveringszekerheid, die in dit geval dus 7 kalenderdagen duurde, kunnen kleinverbruikers niet overstappen. Na deze vensterperiode hebben kleinverbruikers altijd de mogelijkheid om over te stappen van energieleverancier. Bij deze overstap geldt de reguliere wettelijke bepaalde opzegtermijn van maximaal 30 dagen, zoals bij elke opzegging van een energiecontract.
De overgestapte consumenten betalen bij Eneco meer dan bij Welkom Energie. Hogere tarieven zijn momenteel zichtbaar in de gehele energiemarkt. De tarieven liggen aanzienlijk hoger dan enkele maanden geleden en kleinverbruikers wiens contract bijna afloopt, zullen waarschijnlijk hogere tarieven betalen voor hun nieuwe contract. Of klanten hun voorschotbedrag kunnen wijzigen en in hoeverre ze dat kunnen doen, hangt af van de voorwaarden van de leverancier.
Erkent u dat deze failllissementen het gevolg zijn van (ideologische) politieke keuzes om van energie een markt te maken? Hoe staat u nu tegenover deze keuze? Bent u van mening dat deze keuze nog steeds de juiste was? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen wilt u zetten om energie weer publiek te maken?
De Europese Unie heeft eind jaren negentig gekozen voor een vrije energiemarkt voor elektriciteit en gas (eerste liberaliseringsrichtlijn voor energie). Ook in Nederland zijn energieleveranciers actief op een vrije markt, waarin sprake is van onderlinge concurrentie. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toe- en uittreding van energieleveranciers, waarbij faillissementen helaas kunnen voorkomen. Het voordeel van een vrije markt is dat consumenten zelf energietarieven kunnen vergelijken, keuzevrijheid hebben uit verschillende energieleveranciers en dat energieleveranciers innoveren in producten, dienstverlening en soort energie die aangeboden wordt (bijvoorbeeld groene stroom, groene stroom uit Nederland etc.). Zo kan elk huishouden zelf vrij kiezen van welke leverancier en tegen welke voorwaarden hij/zij elektriciteit en gas wil afnemen, waaronder de keuze voor grijze of groene stroom, de keuze voor vaste of variabele prijzen, de keuze voor een kort of lang lopend contract en de keuze om te wisselen van energieleverancier. De ACM houdt er toezicht op dat energieleveranciers (en netbeheerders) zich aan de wet houden en eerlijk zaken doen.
De afgegeven opsporingsvergunningen voor aardwarmte in (huidige en toekomstige) drinkwatergebieden |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is u bekend dat de Partij voor de Dieren in Zuid-Holland in juli 2017 al aandacht vroeg voor de risico’s bij het winnen van aardwarmte, ook in relatie tot de bescherming van de drinkwatervoorziening?1
Ja.
Is u bekend dat zowel de Algemene Rekenkamer2 als het Staatstoezicht op de Mijnen3 hier ook voor gewaarschuwd hebben en betere wet- en regelgeving adviseerden?
Ja.
Wat heeft u met de waarschuwingen en aanbevelingen gedaan?
Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer (AR) heeft medio 2019 plaatsgevonden. Zoals uit het onderzoek van de AR naar voren komt, werden vergunningen voor aardwarmte op dat moment verleend onder wet- en regelgeving die met name gericht is op het opsporen en winnen van koolwaterstoffen. De AR heeft geconstateerd dat dit niet goed past op de praktijk van aardwarmte-opsporing en -winning. Sinds juli 2020 ligt daarom een wetsvoorstel tot wijzing van de Mijnbouwwet voor aardwarmte bij uw Kamer. Dit wetsvoorstel beoogt knelpunten, die onder andere door de AR zijn genoemd, weg te nemen. In dit wetsvoorstel is de vergunningverlening beter toegespitst op de praktijk van aardwarmte en worden onder andere eisen gesteld aan de integriteit van de geothermieput. Ook is de bescherming van ondergrondse watervoorraden met het oog op de winning van drinkwater nadrukkelijk opgenomen in de adviesvraag aan de gedeputeerde staten en het waterschap waarbinnen een geothermievergunning is aangevraagd. Het Staatstoezicht op de Mijnen heeft in het rapport «Evaluatie aanbevelingen Staat van de Sector Geothermie» aangegeven dat de wijzigingen in het hierboven genoemde wetsvoorstel aardwarmte passend zijn voor nieuwe geothermieprojecten.
In de kabinetsreactie op het rapport van de AR is aangeboden om samen met de AR te bezien in welke mate de voorgestelde wijzigingen in wet- en regelgeving invulling geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer. De AR is hier op ingegaan en de gesprekken zijn gestart. Ook worden de contacten met de provincies geïntensiveerd. Provincies geven aan dat zij, vooruitlopend op de aanpassingen in wet- en regelgeving, ook nu reeds eerder in het proces van vergunningverlening hun adviesrol willen invullen.
Heeft u kennis genomen van het bezwaarschrift dat door Dunea is ingediend op de opsporingsvergunningen voor aardwarmte in Zuid-Holland?4
Ja. Er zijn door Dunea en tevens door de provincie Zuid-Holland bezwaarschriften ingediend tegen de vier verleende opsporingsvergunningen aardwarmte in de regio Leiden. Deze bezwaarschriften heb ik in behandeling genomen.
Zijn deze vier opsporingsvergunningen afgegeven in overleg met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de volledige reactie van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
De Structuurvisie Ondergrond stelt het volgende principe centraal: «duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans zijn». In de Structuurvisie Ondergrond wordt door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) aan de hand van dit principe aangegeven hoe afwegingen moeten worden gemaakt ten aanzien van de drinkwaterwinning in relatie tot mijnbouwactiviteiten. Hiermee wordt geborgd dat er ook in de toekomst voldoende ruimte is voor de winning van schoon grondwater voor de drinkwatervoorziening. De Structuurvisie Ondergrond is bindend voor het Rijk. Ik ben als Minister van EZK bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen onder de Mijnbouwwet en deze beslissing sluit aan bij de beleidsprincipes zoals deze zijn vastgelegd in de Structuurvisie Ondergrond. Er heeft daarom ook geen aanvullend overleg plaatsgevonden.
Klopt het dat, conform de Structuurvisie Ondergrond, mijnbouw (ook de winning van aardwarmte) is uitgesloten in bestaande beschermingsgebieden voor de drinkwatervoorziening? Zo nee, hoe zit het dan?
De provincies zijn verantwoordelijk voor een adequate bescherming van grondwater rond bestaande grondwateronttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening. Ter bescherming van die belangen hebben provincies daartoe op grond van de Wet milieubeheer waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en waar nodig boringvrije zones aangewezen in hun provinciale verordening. Activiteiten binnen deze gebieden zijn gebonden aan regels die in provinciale verordeningen zijn opgenomen. Provincies sluiten mijnbouwactiviteiten vrijwel altijd uit in de huidige waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringvrije zones rondom bestaande winputten. Het Rijk zal voor deze activiteiten in deze beschermingsgebieden dan ook geen omgevingsvergunning afgeven.
Zo ja, waarom worden er dan toch opsporingsvergunningen voor aardwarmte verleend voor gebieden waarvan op voorhand duidelijk is dat in die gebieden nooit daadwerkelijk naar aardwarmte geboord mag worden?
Het kabinet acht boringen die van buiten de begrenzing van beschermingsgebieden tot onder de grondwatervoorraden komen soms wel mogelijk, mits er geen risico’s zijn voor de kwaliteit van het grondwater. Het kan namelijk voorkomen dat er een geothermie bron op grote diepte onder een grondwatervoorraad ligt, die veilig bereikt kan worden door middel van een schuine boring, zonder risico’s voor de kwaliteit van het grondwater. De opsporingsvergunning wordt verleend voor een bepaald gebied, terwijl op het moment van verlenen nog niet duidelijk is waar in dit gebied de vergunning zal worden aangevraagd om een locatie aan te leggen om te boren. De vraag of en onder welke voorwaarden er kan worden geboord, wordt niet geregeld in de opsporingsvergunning op grond van de Mijnbouwwet, maar wordt – net als bij veel andere activiteiten – geregeld in de omgevingsvergunning voor deze activiteit.
De opsporingsvergunning is een marktordeningsvergunning. Het doel van deze vergunning is om de investeringen die de vergunninghouder doet om aardwarmte op te sporen (bijvoorbeeld door seismisch onderzoek) voor een bepaalde periode te beschermen. Zolang een bedrijf een opsporingsvergunning heeft op grond van de Mijnbouwwet, is het andere bedrijven niet toegestaan om opsporingsactiviteiten te verrichten in het betrokken gebied. Deze vergunningen hebben dan ook het karakter van een concessie (het exclusieve recht om in een bepaald gebied een bepaalde activiteit te mogen verrichten). Op basis van de opsporingsvergunning mag er niet worden geboord en wordt er ook geen geothermie-installatie aangelegd. Als de volgende stap aan de orde is, het daadwerkelijk uitvoeren van opsporingsactiviteiten, is een omgevingsvergunning nodig.
Bij de beoordeling van een omgevingsvergunning wordt gekeken naar bijvoorbeeld bouwvereisten, effecten voor het milieu en de ruimtelijke inpassing en kunnen specifieke voorschriften worden gesteld over het monitoren van de kwaliteit van het grondwater. Alleen op basis van deze omgevingsvergunning kan er op een voorgenomen locatie ook daadwerkelijk worden geboord ten behoeve van de opsporing van aardwarmte. Of en onder welke voorwaarden er na de boring kan worden gewonnen, wordt bepaald in het instemmingsbesluit met het winningsplan onder de Mijnbouwwet. Tot de nieuwe mijnbouwwetgeving voor geothermie van kracht is, wordt dit voor aardwarmtewinning geregeld in het Tijdelijk Beleidskader geothermie.
In de door mij afgegeven opsporingsvergunning zoals door u genoemd in vraag 4, heb ik in de overwegingen van het besluit aangegeven dat, als uit de Provinciale Verordening blijkt dat er niet in het beschermingsgebied geboord mag worden, ik de omgevingsvergunning niet zal afgeven.
Waarom is hier geen gebruik gemaakt van de voorziening uit de Mijnbouwwet die het mogelijk maakt om een vergunning geheel of gedeeltelijk te weigeren met het oog op de drinkwatervoorziening?
Uit artikel 9 van de Mijnbouwwet volgt dat een opsporingsvergunning geheel of gedeeltelijk kan worden afgewezen of van voorschriften voorzien kan worden indien het ontwikkelen van aardwarmte niet geschikt wordt geacht om reden van het belang van grondwater met het oog op de winning van drinkwater.
De opsporingsvergunning is een marktordeningsvergunning die de houder ervan het alleenrecht geeft om binnen het vastgestelde gebied vergunningen aan te vragen voor opsporingswerkzaamheden, zoals de omgevingsvergunning. De opsporingsvergunning wordt verleend voor een bepaald gebied; het is op het moment van verlenen nog niet duidelijk waar in dit gebied de vergunning zal worden aangevraagd om een locatie aan te leggen en te boren. In de Structuurvisie Ondergrond is aangegeven dat boringen die van buiten de begrenzing van deze beschermingsgebieden tot onder de grondwatervoorraden komen in principe mogelijk zijn, mits er geen risico’s zijn voor de kwaliteit van het grondwater. Indien deze optie aan de orde is, en er dus activiteiten plaats gaan vinden onder het waterwingebied, dan moet dit gebied wel onderdeel zijn van het verleende gebied onder de opsporingsvergunning.
Heeft de regio nu en in de toekomst voldoende drinkwater in het geval dat één of meerdere van de gebieden waar nu een vergunning voor is afgegeven onbruikbaar zou raken?
Zoals toegelicht bij vraag 6, sluiten provincies mijnbouwactiviteiten vrijwel altijd uit in de huidige waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringvrijezones. Boringen tot onder deze grondwatervoorraden zijn soms wel mogelijk. Boringen worden dan uitgevoerd vanaf buiten deze beschermingsbieden en reiken tot onder de grondwatervoorraden. Dit is alleen mogelijk indien er geen risico’s zijn voor de kwaliteit van het grondwater; mijnbouwactiviteiten vinden alleen plaats wanneer dit veilig en verantwoord kan. Het primaire uitgangspunt is dat verontreiniging moet worden voorkomen door een adequaat ontwerp van de put en monitoring van de integriteit gedurende de levensduur van de put. Op deze manier worden eventuele dreigende lekkages in een vroeg stadium opgespoord en kunnen mitigerende maatregelen getroffen worden, zodat dit niet tot verontreiniging van de ondergrond leidt. Op deze manier wordt de drinkwaterwinning beschermd. Daarom wordt een situatie waar een drinkwaterwinning vanwege vervuiling door een boring naar geothermie in onbruik raakt ook niet verwacht.
Drinkwaterbedrijven stellen verstoringsanalyses op om in te spelen op situaties die mogelijk van invloed zijn op de levering van drinkwater. Hierdoor zijn zij voorbereid mocht een drinkwinning, om wat voor reden dan ook, uitvallen. Daarnaast wijzen provincies Aanvullende Strategische Voorraden (ASV’s) aan om aan de toekomstige drinkwatervraag te voldoen. Voor ASV’s stellen zij bijpassende beschermingsregimes op en passen zij zoveel mogelijk functiescheiding toe.
Bent u ermee bekend dat Vewin en het Interprovinciaal Overleg bij de aanwijzing van Aanvullende Strategische Voorraden voor de drinkwatervoorziening uitgaan van ruimtelijke functiescheiding tussen drinkwater en aardwarmte? Zo ja, steunt u het uitgangspunt van functiescheiding en waarom is dat hier dan niet toegepast?
Ja, ik ben ermee bekend dat Vewin en het Interprovinciaal Overleg bij aanwijzing van de Aanvullende Strategische Voorraden (ASV’s) uitgaan van ruimtelijke functiescheiding. Dit is vastgelegd in het rapport Verkenning drinkwatervoorziening (2021)5.
In de Structuurvisie Ondergrond is vastgelegd dat ruimtelijke functiescheiding tussen drinkwaterwinning en mijnbouwactiviteiten bij het aanwijzen van ASV’s de voorkeur heeft. Ruimtelijke functiescheiding omvat een horizontale (aan het maaiveld) en verticale (in de diepte) component. Wanneer functiescheiding niet mogelijk is, kan gekeken worden of technische oplossingen functiecombinaties mogelijk maken. Bij de vergunningaanvraag wordt dan gebiedsgericht gekeken en de afweging gemaakt of de mijnbouwactiviteit ter plaatse veilig mogelijk is. Ook boringen die van buiten de begrenzing van deze beschermingsgebieden tot onder de grondwatervoorraden komen worden in principe mogelijk geacht, mits er geen risico’s zijn voor de kwaliteit van het grondwater. Als dit ook niet mogelijk is, gaat een drinkwaterwinning voor.
Zijn er argumenten om de functiescheiding los te laten? Zo ja, welke zouden dat zijn?
Ja. In de Structuurvisie Ondergrond wordt genoemd dat, vanwege de potentie die geothermie heeft in de verduurzaming van de laagwaardige warmtevoorziening, zowel het Rijk als de decentrale overheden het gebruik van geothermie zo veel mogelijk willen benutten.
Gezien de korte transportafstanden van warmte is een locatie voor de winning van geothermie gekoppeld aan de locatie van de warmtevrager. Dit betekent dat bij inpassing van de geothermielocatie beperkt ruimtelijk geschoven kan worden om risico’s te mijden. In zo’n geval kan blijken dat functiescheiding niet mogelijk is en kan gekeken worden naar functiecombinatie. Dit betekent niet dat daarmee op voorhand besloten is dat een aanvraag voor een vergunning voor geothermie in alle gevallen zal worden afgegeven. Bij de vergunningaanvraag wordt gebiedsgericht gekeken en de afweging gemaakt of geothermie ter plaatse mogelijk is. Uit deze locatiespecifieke afweging kan blijken of het wenselijk is om in de vergunning voorschriften op te nemen met betrekking tot boringen. Als blijkt dat boren naar geothermie op een locatie niet veilig kan, gaat een drinkwaterwinning voor.
Kunt u aangeven welke beperkingen aan deze afgegeven opsporingsvergunning zijn toegevoegd om te voorkomen dat het gebruik van het Valkenburgse Meer als bron voor de drinkwatervoorziening in gevaar komt?
Op basis van de Mijnbouwwet is het mogelijk om voorschriften of beperkingen te verbinden aan opsporingsvergunningen aardwarmte. Aan de afgegeven vergunningen zijn geen beperkingen verbonden. De opsporingsvergunning heeft slechts een marktordenende werking en op basis van deze vergunning mogen er geen activiteiten worden uitgevoerd die het eventuele gebruik van het Valkenburgse Meer als bron voor de drinkwatervoorziening in gevaar brengen. Zie ook de antwoorden op vraag 6 en 7.
Welke beperkingen zijn er in de vergunning Leiden 2 meegegeven in relatie tot zowel de toekomstige waterwinning als de verstoring van het grondwater in de buurt van dit meer?
Zie antwoord op vraag 12.
Kunt u reflecteren op de situatie die u heeft veroorzaakt met het afgeven van deze vergunningen nu het zowel voor de concessiehouder als het drinkwaterbedrijf tot een uiterst onzekere situatie leidt?
Binnen het wettelijk kader voor een realiseren van een aardwarmteproject zijn verschillende vergunningen vereist. Zoals toegelicht in vraag 7, mogen er op basis van de afgegeven opsporingsvergunningen geen activiteiten in de bodem plaatsvinden. Daar is een omgevingsvergunning voor nodig. In de overwegingen van de besluiten van de afgegeven opsporingsvergunningen heb ik dit toegelicht. Aanvullend is naar aanleiding van vragen van de provincie Zuid-Holland reeds een extra toelichting met betrekking tot dit punt geplaatst op www.mijnbouwvergunningen.nl.
Additionele middelen voor ontwikkelings- en investeringsmaatschappijen |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat u recent additioneel kapitaal heeft verstrekt voor ontwikkelings- en investeringmaatschappijen?
Tijdens de coronacrisis heeft het kabinet start-ups, scale-ups en de bedrijven in de maakindustrie zonder bancaire relatie met de Corona-OverbruggingsLening («COL») geholpen aan overbruggingskredieten.
In de Kamerbrief van 28 augustus 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. M) heeft het kabinet bekend gemaakt tevens € 150 miljoen beschikbaar te stellen voor de versterking van het fondsvermogen van de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's). Door het fondsvermogen van ROM’s te versterken, kunnen de ROM’s in nieuwe financieringsrondes ook het eigen vermogen van deze veelal innovatieve mkb-ondernemingen versterken. Daarmee wordt de solvabiliteitspositie van deze bedrijven verstevigd. Daarbij is toen wel de voorwaarde gesteld dat de regio’s zelf ook cofinanciering verschaffen. Het kabinet beoogt de ROM’s voor 31 december 2021 te versterken.
Kunt u aangeven welke verdeelsleutel daarbij gebruikt is en wat de hoogte van de kapitaalstortingen bedragen?
De verdeling van de € 150 miljoen over de ROM’s vindt plaats op basis van het aandeel van de betreffende regio’s in het Bruto Nationaal Product (BNP). Dit leidt tot de volgende verdeling van de € 150 miljoen:
ROM’s
Aandeel regio in BNP in %1
Fondsversterking door Staat €
Ontwikkelingsmaatschappij Oost-Nederland N.V.
15,7%
23,55 miljoen
BOM Capital I B.V.
15%
22,5 miljoen
NOM N.V.
7,8%
11,7 miljoen
N.V. Limburgs Instituut voor Ontwikkeling en Financiering
5,8%
8,7 miljoen
Investeringsfonds Zeeland B.V.
1,8%
2,7 miljoen
Groeifonds Flevoland B.V.
1,8%
2,7 miljoen
ROM Regio Utrecht B.V.2
10,7%
15,99 miljoen
ROM InWest B.V.3
20,2%
30,36 miljoen
InnovationQuarter B.V.
21,2%
31,8 miljoen
Deze percentages zijn gelijk aan de percentages gebruikt voor de verdeling € 300 miljoen COL.
In tegenstelling tot bij de uitvoering van de COL is het aandeel van de Gooi- en Vechtstreek in het BNP opgeteld bij het aandeel van de ROM Regio Utrecht B.V. («ROM Utrecht»), omdat dit gebied onder het werkgebied van de ROM Utrecht valt. Ten tijde van de uitvoering van de COL is hier een uitzondering op gemaakt, omdat de ROM Utrecht aan het begin van het uitvoeringsproces van de COL nog in oprichting was.
In tegenstelling tot bij de uitvoering van de COL is het aandeel van de Gooi- en Vechtstreek in het BNP opgeteld bij het aandeel van de ROM Regio Utrecht B.V. («ROM Utrecht»), omdat dit gebied onder het werkgebied van de ROM Utrecht valt. Ten tijde van de uitvoering van de COL is hier een uitzondering op gemaakt, omdat de ROM Utrecht aan het begin van het uitvoeringsproces van de COL nog in oprichting was.
Deelt u de mening dat de ontwikkelings- en investeringsmaatschappijen met name in de regio een belangrijke bijdrage leveren om bedrijvigheid te steunen?
Ja. Een regionale ontwikkelingsmaatschappij is een onderneming met publieke aandeelhouders, gericht op het versterken van de economie en werkgelegenheid in een regio.
In hoeverre komt de verdeelsleutel die is gebruikt overeen met de uitdagingen waar de verschillende maatschappijen en regionale economieën voor staan?
Als verdeelsleutel voor de € 150 miljoen is het aandeel van de betreffende regio’s in het BNP, oftewel het Bruto Regionaal Product («BRP»), gebruikt. Het BRP is een weergave van de totale geldwaarde van alle in een provincie geproduceerde goederen en diensten gedurende een jaar. Dit bedrag geeft de grootte van de regionale economieën weer. De praktijk leert dat hoe groter de regionale economie is hoe meer behoefte er is aan grotere tickets risicodragend kapitaal. De verdeling heeft dan ook tot gevolg dat de grotere regionale economieën een groter aandeel van de € 150 miljoen toebedeeld hebben gekregen, zodat de ROM’s werkzaam in een grote en kleine regionale economie in verhouding voldoende zijn versterkt zodat zij aan de financieringsvragen van ondernemingen uit hun regio kunnen voldoen.
Deelt u de mening dat de provincies die qua economische structuurversterking extra steun kunnen gebruiken ook aanspraak zouden moeten maken op een groter deel van de kapitaalstorting? Zo nee, waarom niet?
Nee. De verdeling van de € 150 miljoen op grond van het BRP is in overleg met de regionale partners (aandeelhouders en ROM’s) tot stand gekomen. In gezamenlijkheid is er gekozen voor een verdeling op grond van de grootte van de regionale economie, zodat de ROM’s met deze additionele middelen kunnen voldoen aan de financieringsvragen vanuit de markt. Deze middelen zijn enkel bedoeld voor investeringen (eigen vermogen) in en/of verstrekken van vreemd vermogen aan start-ups, scale-ups en de maakindustrie zonder bancaire relatie.
De besteding van deze additionele middelen wordt gemonitord en tijdens de jaarlijkse Algemene Vergadering van Aandeelhouders van de desbetreffende ROM wordt hierover verantwoording afgelegd aan Staat en regionale aandeelhouders. Op die manier houden we zicht op de het verloop van investeringen (w.o. tempo en type) in een betreffende regio.
De kritiek van SodM op de afhandeling van mijnbouwschade in Limburg. |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Gaat u de nazorg en schadeafhandeling in Limburg nu ook goed regelen, zoals u in uw reactie op het rapport «De staat van de Sector Voormalige Steenkoolwinning» van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), waarin wordt gesteld dat de organisatie rondom de nazorg niet goed geregeld is, aangeeft voor toekomstige mijnbouwactiviteiten (Kamerstuk 29 023, nr. 273)? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Sinds 2014 werkt mijn ministerie samen met de regio aan nazorg voor de na-ijlende gevolgen van de voormalige steenkoolwinning in Limburg. De brief2 van 30 september 2020 beschrijft twee sporen die daarbij van belang zijn, namelijk: opbouw van kennis en een structurele schaderegeling.
Voor het eerste spoor is een basis gelegd door het rapport van Ingenieurbüro Heitfeld-Schetelig (IHS) en het beleidsadvies van de Coal Authority (CA). Dit heeft geleid tot een pakket van maatregelen3 dat nog steeds van toepassing is, met als doel de na-ijlende gevolgen beter begrijpen en indien nodig beheersmaatregelen te nemen. Behalve het bovengenoemde pakket van maatregelen is er ook doorlopend onderzoek door TNO om kennis te ontwikkelen over de mechanismen van de na-ijlende effecten.
Hieronder vindt u een overzicht van de maatregelen:
Voor het tweede spoor ben ik met de provincie Limburg en de twee nog resterende rechtsopvolgers (DSM, Umicore) in gesprek over de wijze waarop we de afhandeling van schade als gevolg van de voormalige steenkoolwinning kunnen oplossen. Mijn uitgangspunt daarbij is, zoals ook beschreven in de brief4 van 10 juli 2019, in de eerste plaats dat burgers niet met mijnbouwschade mogen blijven zitten. Daarnaast vind ik het van belang dat de vergoeding van schade als gevolg van de steenkoolwinning niet ten laste komt van het Waarborgfonds Mijnbouwschade, omdat dit fonds wordt gevuld door actieve mijnbouwondernemingen die nooit betrokken zijn geweest bij de steenkoolwinning. Voor schade die is verjaard of waarvoor geen rechtsopvolger meer aanspreekbaar is, ben ik voornemens een regeling te maken waarbij deze schadegevallen ten laste van publieke middelen worden vergoed.5 In de derde plaats streef ik ernaar dat schadegevallen in de regio op eenzelfde wijze worden afgehandeld, ongeacht of er een aansprakelijke rechtsopvolger is.
Samengevat, sinds 2014 is er met de regio een samenwerking en organisatie opgebouwd om te werken aan de nazorg voor de steenkoolwinning. Daarmee zeg ik niet dat alles nu helemaal goed is geregeld. Zo werken we nog aan de schadeafhandeling. Daarnaast vind ik het belangrijk dat we oog hebben voor nieuwe ontwikkelingen en blijven bezien hoe de nazorg voor steenkoolwinning verder kan worden verbeterd. SodM heeft mij hiervoor in de Staat van de sector voormalige steenkoolwinning een aantal bruikbare adviezen gegeven.
Hoe staat de tekst uit uw brief waarin u aangeeft dat het uw voorkeur heeft om aan de zorgplicht die rust op de vergunninghouder een eindige termijn te koppelen, omdat dit iedereen duidelijkheid geeft en dat u van mening bent dat de rijksoverheid na deze termijn moet zorgen voor een goede oplossing en in feite daarbij verantwoordelijk wordt voor het uitvoeren van de zorgplicht (Kamerstuk 29 023, nr. 273) in verhouding tot de langdurige schadeafhandeling in Limburg? Betekent dit dat de rijksoverheid nu de regie neemt en mensen met schade ruimhartig compenseert?
De zorgplicht die in de huidige Mijnbouwwet is opgenomen ziet met name op de fase van actieve mijnbouw, de beëindiging daarvan en de afsluiting van het mijnbouwwerk. Bij het opstellen van de Mijnbouwwet werd er vanuit gegaan dat er 30 jaar na beëindiging van de mijnbouwactiviteit zich niet of nauwelijks meer effecten zouden voordoen als gevolg van deze mijnbouwactiviteit.
Inmiddels is er sprake van voortschrijdend inzicht, mede door de ervaringen met de na-ijleffecten van de voormalige steenkoolwinning. Door rapporten van IHS (2016) en de CA (2016) is het besef gegroeid dat er ook 30 jaar na beëindiging van de activiteit zich nog gevolgen kunnen voordoen als gevolg van een mijnbouwactiviteit, en dat het niet redelijk is dat de decentrale overheden en omwonenden deze gevolgen moeten dragen. Daarnaast wordt voorzien, zoals aangegeven in mijn brief6 van 15 oktober 2021, dat het gebruik van de diepe ondergrond essentieel is voor het realiseren van een duurzaam energiesysteem. Dit is alleen mogelijk als er op een veilige en verantwoorde manier gebruik wordt gemaakt van de diepe ondergrond.7
Dit alles vormt aanleiding om de wijze waarop de zorgplicht thans is vormgegeven en wordt ingevuld tegen het licht te houden en te bezien of de belangen, rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken partijen in alle fasen van de mijnbouwactiviteit (vooraf, tijdens en daarna) goed zijn geregeld. Vanuit dat perspectief lees ik ook het advies van de Mijnraad en SodM.
De opmerking over de duur van de zorgplicht zou ik graag nader toelichten. SodM signaleert dat de Mijnbouwwet niet duidelijk is over de duur van de zorgplicht en leidt daaruit af dat deze eeuwigdurend is. Ik vind het belangrijk dat omwonenden niet met de (na-ijlende) gevolgen van voormalig mijnbouwactiviteiten blijven zitten, tegelijkertijd wil ik daarbij ook het belang dat mijnbouwondernemingen hebben bij rechtszekerheid niet miskennen.8 Zo is bijvoorbeeld, in het belang van rechtszekerheid, ook de aansprakelijkheid van een mijnbouwonderneming op grond van het Burgerlijk Wetboek niet eeuwigdurend. Het heeft om die reden mijn voorkeur om aan de zorgplicht, die rust op de vergunninghouder, een eindige termijn te koppelen. Dat betekent, zoals ik eerder heb aangegeven, niet dat er daarna geen verantwoordelijkheid voor nazorg bestaat en wil ik ook niet dat omwonenden na die termijn met mijnbouwschade blijven zitten.9
Voor de schade als gevolg van de voormalige steenkolenwinning neem ik, zoals in eerdere brieven10 aangegeven, regie in de zin dat ik werk aan een onafhankelijke, laagdrempelige en buitengerechtelijke afhandeling door deze, in lijn met de landelijke aanpak voor afhandeling van mijnbouwschade, onder te brengen bij de Commissie Mijnbouwschade. Hierdoor worden gedupeerden ontzorgd. Daartoe voer ik overleg met de nog verantwoordelijke mijnbouwondernemingen. In het geval van verjaarde mijnbouwschade en schade door steenkoolwinning waarvoor geen rechtsopvolger meer is, neem ik regie in de zin dat ik werk aan een regeling ten laste waarvan schade kan worden vergoed. Daarvoor ben ik op dit moment bezig met het regelen van dekking voor de uitgaven van deze regeling binnen mijn begroting.
Bent u bereid in dit gebied het bewijsvermoeden toe te passen?
Nee, het wettelijk bewijsvermoeden is een uitzondering op de regels van het bewijsrecht. Een dergelijke uitzondering behoeft een voldoende rechtvaardiging. Voor Groningen vormt de aard, ernst en omvang van de schadegevallen waarvan het grootste deel is te herleiden tot bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld een rechtvaardiging voor deze afwijking. Omdat voor de rest van Nederland een voldoende rechtvaardiging ontbreekt, kan ik het toepassingsbereid van het wettelijk bewijsvermoeden niet uitbreiden naar de rest van Nederland. Dit geldt ook voor de voormalige steenkoolwinning. Voor een meer uitgebreide toelichting kunt u de brief11 van 20 december 2019 raadplegen.
Vindt u dat in uw afwegingen die u als Minister moet maken, waarvan u in uw brief benoemt dat die vaak complex zijn, de belangen van bedrijven of die van omwonenden voorop dienen te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het belang dat omwonenden hebben bij een veilige leefomgeving12 en een goede afhandeling van schade staat wat mij betreft voorop bij de vormgeving en invulling van de zorgplicht. Tegelijkertijd moeten de belangen van andere betrokken partijen en de rollen plus verantwoordelijkheden van de verschillende partijen een goede plek krijgen. Deze belangen, rollen en verantwoordelijkheden kunnen daarnaast ook veranderen, afhankelijk van de fase van de mijnbouwactiviteit. Dit maakt de afwegingen complex.
Waarom is de afhandeling van schade door voormalig steenkoolwinning nog steeds niet ondergebracht bij de Commissie Mijnbouwschade, zoals u in uw beantwoording van mijn Kamervragen beweerde, dat in 2020 probeerde voor elkaar te krijgen (Aanhangsel Handelingen, 3116)? Wanneer zal de Commissie deze taken wel kunnen vervullen?
Om een sector onder te brengen bij de werkwijze van de Commissie Mijnbouwschade, moet duidelijk zijn wie er aansprakelijk is. Dit is belangrijk omdat er met de aansprakelijke partijen afspraken moeten worden gemaakt over onder andere het onderbrengen van de buitengerechtelijke afhandeling van schade bij de Commissie (1), de procedure voor schadeafhandeling (2) en de uitvoering van het advies van de Commissie (3).
In het geval van steenkolenwinning is dit een complex vraagstuk, omdat de winning van steenkool meer dan 45 jaar geleden is beëindigd. Tot de uitspraak13 van de Raad van State op 15 april 2020 was mijn standpunt dat er sprake was van verjaring bij schadegevallen als gevolg van de voormalige steenkoolwinning. Daardoor zou ik ten laste van publieke middelen mijnschade kunnen afhandelen in alle concessies, ongeacht het wel of niet bestaan van een rechtsopvolger.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State is duidelijk geworden dat deze situatie anders ligt. Uit de uitspraak blijkt dat rechtsopvolgers zich 30 jaar na beëindiging van hun mijnbouwactiviteiten niet per definitie kunnen beroepen op verjaring. Wanneer de overheid schade vergoedt waarvoor een onderneming aansprakelijk is, vormt dit een voordeel voor die onderneming en dat kan worden aangemerkt als staatssteun. Dit betekent dat ik in overleg moet treden met de betrokken rechtsopvolgers om tot overeenstemming te komen over de afhandeling van schade. Daarbij wil ik voorkomen dat er verschillende regimes van afhandeling ontstaan tussen de concessies.
In onderstaande tabel is weergegeven welke partijen op dit moment aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade door steenkolenwinning op basis van de voormalige concessiegebieden.
Voormalig concessiehouder
Bestaande rechtsopvolger
Aansprakelijk
De Staatsmijnen
(vier mijnen)
DSM
DSM
Oranje-Nassau
(vier mijnen)
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Laura & Vereeniging en de mijn Julia
Umicore
Umicore
Willem-Sophia
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Domaniale mijnmaatschappij
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Kortom, de uitspraak van de Raad van State heeft weerslag op het inrichten van de regeling en ook de wijze waarop de afhandeling van schade door steenkoolwinning kan worden ondergebracht bij de Commissie Mijnbouwschade. Dit kost meer tijd dan ik vooraf had verwacht, maar laat onverlet dat ik mijn best doe om de afhandeling van schade door steenkoolwinning zo snel als mogelijk onderdeel te maken van de taken van de Commissie Mijnbouwschade.
Hoeveel schademeldingen zijn er de afgelopen tien jaar binnengekomen? Hoeveel schademeldingen zijn er afgewezen? Hoeveel zijn er toegewezen? Hoeveel schademeldingen staan er open in het voormalig steenkoolwinninggebied?
Het exacte aantal woningen of panden met schade ten gevolge van de voormalige steenkoolwinning in Limburg is niet bekend. Huiseigenaren met schade kunnen zich richten tot de stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg (het Calamiteitenfonds) en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb).
De Tcbb kan huiseigenaren, bij wie zaakschade is opgetreden door bodembeweging die redelijkerwijs het gevolg kan zijn van steenkoolwinning, op hun verzoek advies geven over het verband tussen die schade en de mijnbouwactiviteiten en de hoogte van het schadebedrag.14 Dit advies kan hen helpen bij hun aanvraag of vordering van schadevergoeding. De Tcbb heeft in de periode 2011 tot november 2021 65 schademeldingen met betrekking tot voormalig steenkoolwinning in behandeling genomen. De Tcbb heeft bij 42 schademeldingen geconcludeerd dat deze schade niet is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van voormalige steenkoolwinning. Bij 22 schademeldingen heeft de Tcbb geconcludeerd dat de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de voormalige steenkoolwinning. Op dit moment is er 1 schademelding nog in behandeling.
Het Calamiteitenfonds beheert en beoordeelt verzoeken van huiseigenaren. Volgens de schaderegeling komen verzoeken in aanmerking indien er sprake is van ernstige mijnbouwschade aan de woning waarbij de leefbaarheid nu of op korte termijn in het geding is.15 Sinds eind 2015 heeft de stichting 45 formele aanvragen afgehandeld. Hiervan zijn 23 aanvragen gehonoreerd. Er zijn 22 aanvragen afgewezen omdat deze niet aan het criterium van de schaderegeling voldoen en 2 aanvragen zijn nu in behandeling.
Hoeveel rechtszaken lopen er momenteel van gedupeerde Limburgers? Hoeveel zijn er de afgelopen tien jaar gevoerd? Hoeveel rechtszaken hebben gedupeerden daarvan gewonnen?
Naar mijn weten zijn er in het afgelopen decennium twee rechtszaken gevoerd over de voormalige steenkoolwinning. De eerste zaak betreft een verzoek om uitkering uit het Waarborgfonds Mijnbouwschade. Op 21 mei 2015 heeft de rechtbank Limburg geoordeeld16 dat dit verzoek terecht is afgewezen. De tweede zaak betreft de recente uitspraak van de Raad van State op 15 april 2020. In deze zaak zijn de gedupeerden in het gelijk gesteld en is vanuit het Waarborgfonds de schade vergoed. Ik ben niet op de hoogte van eventuele vorderingen die tegen de rechtsopvolgers van voormalig mijnbouwbedrijven zijn ingesteld.
Wordt de verjaringstermijn nog gebruikt in de afwijzing van schademeldingen, ondanks de uitspraak van de Raad van State hierover in april 2020, dat de mijnbouwschade in Limburg niet verjaard is?
Deze uitspraak van de Raad van State ziet op een specifieke casus. In de concrete omstandigheden van dat geval is er geen sprake van verjaring, omdat de schadeveroorzakende gebeurtenis niet was beëindigd. Deze uitspraak betekent niet dat schadegevallen helemaal niet meer kunnen verjaren. De uitspraak betekent slechts dat op een andere manier dan we voorheen dachten, moet worden gekeken naar het moment waarop een schadeveroorzakende gebeurtenis is beëindigd en de verjaringstermijn begint te lopen. Mij is niet bekend dat er sinds deze uitspraak schademeldingen zijn afgewezen op grond van verjaring. In het geval van het Waarborgfonds Mijnbouwschade weet ik dat zeker, omdat ik daar de beheerder van ben. Ik ben niet op de hoogte van de wijze waarop rechtsopvolgers (DSM en Umicore) omgaan met vorderingen die mogelijk tegen hen zijn of worden ingesteld.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak van de Raad van State van april 2020 (gehad) voor de toekenning van schades het afgelopen jaar?
De uitspraak heeft geen gevolgen gehad voor de toekenning of afwijzing van aanvragen om schadevergoeding ten laste van het Waarborgfonds Mijnbouwschade in het afgelopen jaar, zie ook het vorige antwoord. Wel heb ik, zoals aangegeven in de brief van 30 september 2020, uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Raad van State.
Wat is de status van het publiek voorgefinancierd fonds waaruit schades worden hersteld die mogelijk «verjaard» zijn, zoals u noemde in uw brief van juli 2019 (Kamerstuk 32 849, nr. 189)? Hoeveel schademeldingen komen voor dat fonds in aanmerking? Hoeveel schades zijn er hersteld met geld uit dat fonds?
De antwoorden op vraag 1, 2, 5 en 8 geven goeddeels antwoord op deze vraag. Zoals eerder aangegeven, op dit moment werk ik aan de inrichting van een nieuwe regeling waarbij verjaarde schade door steenkoolwinning en schade door steenkoolwinning waarvoor geen rechtsopvolger meer aansprakelijk is, vergoed kunnen worden ten laste van publieke middelen zonder dat dit ten laste komt van het Waarborgfonds Mijnbouwschade.
Daarbij kan ik geen inschatting geven van de hoeveelheid schadegevallen die in aanmerking komen voor de regeling. Dit is omgeven door onzekerheden, denk aan onzekerheid over de representativiteit van het huidige aantal meldingen of de invloed van de factor tijd. Zoals in 2016 aangegeven, zullen de na-ijlende gevolgen nog vele decennia voortduren.17
Is u bekend wanneer dit fonds in de Mijnbouwwet opgenomen gaat worden, zoals u in genoemde brief voorstelde? Ziet u zich gesteund door de aanbeveling van SodM «Borg een langere financiering van nazorg en zorg voor transparante verantwoording?» Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is er op gericht om de schaderegeling zo snel mogelijk tot stand te brengen. Ik verken daarbij ook de mogelijkheid om deze regeling, vooruitlopend op een regeling in de Mijnbouwwet, tot stand te brengen. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 1 en 5, ben ik echter nog in gesprek over de afhandeling van schade door steenkoolwinning.
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13. Daarbij wil ik benadrukken dat nazorg over meer gaat dan de afhandeling van schade door mijnbouw.
Wat is uw reactie op de aanbeveling een adequaat uitgewerkt en transparant risicomanagementsysteem te hanteren waarin: heldere doelen zijn gesteld, concreet beschreven is wat veiligheid in de nazorgsituatie van steenkoolwinning is en waarin maatregelen uitgewerkt zijn die de doelen en beoogde veiligheid realiseren? Gaat u daarbij de genoemde technische verbeterpunten voor de regie gebruiken?
Dit is een goede aanbeveling. Tevens kan ik vermelden dat de ontwikkeling van een dergelijk systeem al gebeurt, zie ook het antwoord op vraag 1. Het Informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning heeft samen met de provincie Limburg gewerkt aan een risicosignaleringssysteem. Ik heb begrepen van de provincie dat er binnenkort een update zal verschijnen.
Daarnaast gaat een projectgroep aan de slag met de adviezen van SodM en de Mijnraad. Ook SodM zal deelnemen in deze projectgroep. Aan de hand van een aantal casussen wordt de problematiek en mogelijke oplossingen verder in kaart gebracht. De aanbeveling over regie is daar een onderdeel van. In april 2022 komt de projectgroep met een voorstel.18 Een nieuw kabinet zal vervolgens moeten bezien of en hoe dit wordt uitgewerkt in het huidige nazorgbeleid voor steenkoolwinning.
Wat vindt u van de aanbeveling van SodM om een paragraaf over nazorg in de Mijnbouwwet op te nemen? Wilt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid systeemverantwoordelijk te worden, of bent u dat in uw ogen al? Hoe ziet u de adviezen die binnen deze aanbeveling beschreven worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, zie ik aanleiding om de wijze waarop de zorgplicht thans is vormgegeven en wordt ingevuld tegen het licht te houden en te bezien of de belangen, rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken partijen in alle fasen van mijnbouwactiviteiten (vooraf, tijdens en daarna) goed zijn geregeld. Tevens heb ik in mijn brief van 15 oktober 2021 aangegeven dat ik van mening ben dat alle betrokken partijen hierin een rol en verantwoordelijkheid hebben, zo ook de rijksoverheid. Tegelijkertijd is het noodzakelijk dat eerst de problematiek verder wordt onderzocht, voordat ik zinnige uitspraken kan doen over het opnemen van een paragraaf over nazorg in de Mijnbouwwet of zoiets als systeemverantwoordelijkheid. Een projectgroep gaat ook met de zorgplicht aan de slag en zal in april 2022 met een voorstel komen, zie ook het antwoord op vraag 12. Een nieuw kabinet zal hier vervolgens een besluit over moeten nemen.
Wat is uw reactie op de opmerking van SodM dat huiseigenaren nog altijd niet weten waar ze hun recht kunnen halen? Wat gaat u er aan doen om te zorgen dat mensen wel weten waar ze terecht kunnen?
Ik begrijp de opmerking van SodM en vind het vervelend dat deze vraag leeft bij huiseigenaren. Zoals hierboven aangegeven, ben ik samen met de provincie Limburg bezig om een onafhankelijk en een laagdrempelige schadeafhandeling te organiseren. Ik zet daarbij in op een duidelijke rol voor de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade. Ik hoop dit in het komende jaar operationeel te hebben.
Gaat u de aanbeveling om «advisering aan omwonenden en het beschikbaar stellen van informatie over de voormalige mijnbouw en gevolgen voor woningen» opvolgen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Voor informatie over de voormalige steenkolenwinning en het zogenoemde pakket van maatregelen kunnen burgers op dit moment terecht bij hun gemeente. De gemeente geeft hun vraag voor beantwoording door aan het Informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning. De projectgroep voor nazorg zal in meer detail kijken naar deze aanbeveling.
Het bericht ‘NAM wil alle olie- en gasproductie in Nederland verkopen’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NAM wil alle olie- en gasproductie in Nederland verkopen»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Welke invloed heeft de regering op deze verkoop?
Zie hiervoor ook mijn beantwoording op vragen van het lid Nijboer (PvdA) (zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 874). Voor de verkoop van een bv die een winningsvergunning houdt, is vereist dat die vergunning wordt overgedragen op de overnemende partij. Op grond van de Mijnbouwwet is mijn toestemming vereist voor deze overdracht. De gronden waarop ik mijn toestemming aan een voorgenomen overdracht kan onthouden, zijn opgenomen in de Mijnbouwwet en komen overeen met de gronden waarop een vergunningsaanvraag kan worden geweigerd. Hiervoor worden de technische en financiële capaciteiten van de overnemende partij getoetst, alsmede de manier waarop de overnemende partij de activiteiten wil gaan voortzetten en efficiëntie en verantwoordelijkheidszin (inclusief maatschappelijke verantwoordelijkheidszin, waarvan is gebleken bij uitvoering van andere mijnbouwactiviteiten) van de overnemende partij. De uitkomst van deze toetsing kan reden zijn om geen toestemming te verlenen voor overdracht van een vergunning.
Welke invloed heeft Nederland op welke partij straks de olie- en gasrechten en infrastructuur in handen krijgt? Kan Nederland bepaalde partijen weren of vetoën? Is het mogelijk dat bijvoorbeeld Gazprom of anderen bedrijven met een bedenkelijke reputatie het monopolie in Nederland krijgen?
Een voorgenomen overname zal altijd worden getoetst op grond van de aspecten zoals beschreven in het antwoord op vraag 2. Bij de beoordeling van dergelijke overnames wordt uiteraard ook gekeken of dergelijke transacties niet in strijd zijn met geldende sanctieregimes. Blokkering van een overname op basis van de nationaliteit van de bestuurder of het bedrijf is niet mogelijk op grond van WTO-regels en bilaterale handelsakkoorden tussen de EU en derde landen.
Betekent de verkoop van de olie- en gasproductie het feitelijke einde van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)? Wat zijn hier de gevolgen van?
Nee. De NAM heeft aangegeven dat het Groningenveld en de ondergrondse opslagen in Norg en Grijpskerk geen onderdeel vormen van de herstructurering en integraal onderdeel blijven van NAM BV.
Wat zijn de (mogelijke) gevolgen voor de schadebetalingen en versterkingsoperatie in Groningen?
Zie ook mijn beantwoording op de vragen van het lid Nijboer (PvdA) (zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 874). Het verkopen van de kleine velden heeft geen gevolgen voor het nakomen door de NAM van de verplichtingen ten aanzien van de schadeafhandeling en de versterking in Groningen. De NAM wil haar kleine velden verkopen maar het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk blijven van de NAM. Het Groningenveld behoort niet tot de kleine velden. De verkoopopbrengst van de kleine velden komt volgens de NAM ten goede aan de NAM en dus niet aan haar aandeelhouders. Gedurende de afbouw van de winning uit het Groningenveld heeft de NAM nog inkomsten en daarnaast heeft de NAM voorzieningen getroffen voor kosten die voortvloeien uit het afhandelen van schade en de nodige versterking van gebouwen als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld.
Op grond van het Akkoord op Hoofdlijnen hebben Shell en ExxonMobil garanties verstrekt voor het aandeel van de NAM in de verplichtingen ten aanzien van betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Deze garanties gelden tot het beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld.
In het Akkoord op Hoofdlijnen is verder vastgelegd dat voorafgaand aan het vervallen van deze garanties, door Shell en ExxonMobil passende zekerheden zullen worden verstrekt voor de periode na beëindiging van de gaswinning.
Shell en ExxonMobil zijn contractueel verplicht om passende zekerheden te bieden. Voor de Staat is van belang dat de NAM al haar huidige en toekomstige verplichtingen ten aanzien van schade, versterken en opruimen nakomt en dat Shell en ExxonMobil daarvoor in staan. Hierover ga ik in gesprek met Shell en ExxonMobil.
Wordt een nieuwe eigenaar ook verantwoordelijk voor het saneren van de winningslocaties als de winning ten einde komt?
Bij een eventuele overdracht van winningsvergunningen zullen ook de verplichtingen overgaan ten aanzien van het verwijderen van de desbetreffende locaties vallend onder die winningsvergunningen (zoals ook opgenomen in de artikelen 44 en 45 van de Mijnbouwwet). Bij de toetsing van een overnemende partij alvorens wel of geen toestemming wordt verleend, zoals eerder beschreven in antwoord 2, zal bij de financiële toets ook gekeken worden of de nieuwe eigenaar voldoende middelen heeft om aan de verwijderingsplicht te kunnen voldoen.
Om in alle gevallen op structurele en uniforme wijze te waarborgen dat financiële risico’s, zowel voor mijnbouwondernemingen onderling als voor de Staat zijn afgedekt, is er een nieuwe garantiesystematiek ontwikkeld om de financiering van de opruimverplichting van de Nederlandse olie- en gasassets te waarborgen (ook wel Decommissioning Security Agreement; de DSA). Sinds 2019 wordt deze financiële zekerheid al gesteld voor activiteiten op zee en met de meest recente wijziging van de Mijnbouwwet zal deze per 1 januari 2022 ook gaan gelden voor de gaswinning op land.
In gevallen waarin er gerede twijfel is of de DSA adequaat wordt uitgevoerd of de gestelde zekerheden onvoldoende waarborgen bieden, kan ik uit hoofde van de artikelen 47 en 48 van de Mijnbouwwet toekomende zelfstandige bevoegdheden toepassen om financiële zekerheid van de vergunninghouder te verlangen. Daartoe zal ik besluiten als uit het advies van EBN blijkt dat er volgens de systematiek en het afwegingskader van de DSA geen goede balans is tussen de economische waarde van de bedrijfsmiddelen en de reserves in de onderneming en de financiële middelen waarover deze onderneming kan beschikken om zijn verwijderingsverplichtingen te kunnen nakomen.
De langetermijnverplichting voor het opruimen van de infrastructuur zal onderdeel zijn bij de verkoop van de boedel en dit is ook onderdeel van de toetsingscriteria zoals omschreven in het antwoord op vraag 2.
Is dit een poging van Shell en ExxonMobil om onder hun langetermijnverplichting voor het opruimen van alle oude fossiele infrastructuur uit te komen? Is er een mogelijkheid dat de Nederlandse staat achterblijft met ongesaneerde locaties en onbetaalde rekeningen? Is dit een vorm van faillissementsfraude in wording?
Zoals opgenomen in de artikelen 44 en 45 van de Mijnbouwwet heeft de houder van de winningsvergunning een verplichting ten aanzien van de verwijdering van de infrastructuur. Artikel 47 ziet vervolgens ook toe dat ik kan overgaan tot het stellen van zekerheden om aan de verplichting te kunnen voldoen. Deze verplichtingen uit hoofde van de DSA zijn verbonden aan de desbetreffende vergunning en zullen daarmee overgaan bij een eventuele overdracht. Totdat de overnemende partij afdoende zekerheid heeft gesteld, blijft de overdragende partij aansprakelijk voor zijn zekerheidsstelling als ware er geen overdracht. Zo nodig kan ik in geval van een overdracht ook gebruik maken van mijn bevoegdheid op grond van artikel 20, eerste lid, van de Mijnbouwwet om aan mijn toestemming voor overdracht van een vergunning voorschriften te verbinden of deze onder beperkingen te verlenen. Een voorwaarde kan zijn dat de toestemming voor de overdracht pas effectief is op het moment dat alle rechten en verplichtingen uit het onderhavige stelsel van financiële zekerheden zijn overgegaan op de overnemende partij.
Als de gas- en olievelden en de bijbehorende infrastructuur in handen komt van (kleine) olie-avonturiers die vervolgens failliet gaan, welke mogelijkheden heeft Nederland dan nog om het saneren van de winningslocaties en de langetermijnschade van de winning op Shell en ExxonMobil te verhalen?
De NAM heeft ervoor gekozen om een eventuele verkoop via vier grotere BV’s te laten verlopen en niet per veld. Vanwege de omvang van de portefeuille in iedere BV zullen alleen serieuze partijen zich melden, zo is de verwachting. Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 2 is bij een eventuele overdracht van winningsvergunningen mijn toestemming vereist en zal ik daarbij toetsen op verschillende criteria zoals technische en financiële capaciteiten van de overnemende partij. Daarnaast is er een systeem van financiële zekerheidsstelling dat toeziet op het bieden van voldoende waarborgen dat aan de opruimverplichting kan worden voldaan, ook in het geval van een eventueel faillissement. Zie hiervoor ook de beantwoording op de vragen 6 en 7.
Is het mogelijk om van Shell en ExxonMobil een garantie in de vorm van een fonds beheerd door een derde partij te eisen voor de sanering van de winningslocaties?
Deze garanties zijn reeds gesteld in de vorm van de financiële zekerheidsstelling zoals beschreven in de beantwoording op vragen 6 en 7.
Is het aannemelijk dat de potentiële kopers niet uit zijn op olie- en gaswinning, maar op planschade, speculerend op een verplichte afbouw van gas- en oliewinning in het kader van het klimaatbeleid en het verhogen van de natuurbeschermingseisen naar een redelijk niveau?
Ik heb als Minister de bevoegdheid om toestemming te verlenen of te onthouden op basis van de eerder genoemde aspecten in de beantwoording van vraag 2. Hierbij wordt onder andere getoetst op de manier waarop de overnemende partij de activiteiten wil gaan voortzetten.
Hoe duidt u de uitspraak van Shell dat er «bij Schoonebeek nog voor 30 jaar olie in de grond zit», wetende dat we in 2050 energieneutraal moeten zijn en we het grootste deel van de nu bekende voorraden fossiele energie in de grond moeten laten? Gaat u de potentiële kopers van deze velden actief informeren dat zij niet de gehele (technisch) winbare voorraad zullen kunnen winnen?
Shell zal deze uitspraak hebben gedaan op basis van de door hen bekende berekende olievoorraden. Het ingediende winningsplan uit 2008 spreekt over een verwachte einddatum van de productie in 2040 volgens de destijds geldende inzichten. De energietransitie naar een volledig duurzame energievoorziening zal waarschijnlijk nog geruime tijd in beslag nemen en tot die tijd geeft het Kabinet de voorkeur aan de binnenlandse productie van fossiele brandstoffen, waar dat veilig en verantwoord kan, boven de import hiervan.
Is het niet ook voor potentiële koper eerlijker om voorafgaande aan deze verkoop per locatie een einddatum voor de productie van olie en gas vast te stellen?
Het is niet altijd mogelijk om voor elke locatie precies aan te geven wat de precieze einddatum van productie zal zijn. Hier zijn namelijk verschillende factoren op van invloed zoals de olie- of gasprijs, het winbare volume en de duur van de nog geldende winningsvergunning.
Het bericht dat 5G zorgt voor een toename in het energieverbruik van telecommunicatie |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Met 5G schiet het energieverbruik van providers flink omhoog»?1
Is het energieverbruik van de nieuwe generatie mobiele netwerken voorafgaand aan het optuigen van de netwerken onderzocht? Zo ja, welke toekomstige problemen kwamen hieruit voort op het gebied van energieverbruik? Zo nee, waarom is dit niet onderzocht?
Bij deze vragen wil ik allereerst het mogelijke misverstand wegnemen dat er bij elke introductie van een nieuwe technologie (3G, 4G, 5G, maar ook al bij de ontwikkeling van 6G) sprake zou zijn van een volledig nieuw netwerk met eigen 5G-masten en -antennes. Netwerken breiden zich uit en innoveren met gebruikmaking van bestaande opstelpunten, masten en nieuwe innovatieve antennes en apparatuur die meerdere technologieën aankunnen. Daarbij wordt gesproken van «agnostische» apparatuur en er is dus geen sprake van een volledig zelfstandig 5G-netwerk met eigen masten en antennes.
Het energieverbruik van nieuwe generaties mobiele netwerktechnologie is altijd een aandachtspunt. Dat zal ook zo blijven. Zo is er ook bij de ontwikkeling van 5G aandacht geweest voor de energie-efficiëntie. Met de verwachte groei van het verbruik van data moet de toekomstige energie-efficiëntie van netwerken immers worden gedrukt of idealiter zelfs dalen om te voorkomen dat het energieverbruik onhoudbaar zou groeien.
Energieverbruik en dan vooral energie-efficiëntie van (mobiele) telecomnetwerken moet verder worden beschouwd in een bredere context.
Aan de vraagzijde van de markt bepaalt de explosieve groei van mobiele datadiensten de noodzaak van netwerkverbeteringen. Die explosieve groei is onder meer het gevolg van een steeds verdergaande digitalisering van allerlei sectoren, de ontwikkeling van nieuwe diensten, en het toenemende gebruik door consumenten. Die explosieve groei van het dataverbruik met tientallen procenten per jaar, geeft eigenlijk vanzelf al de prikkel om die datagroei op te vangen met efficiëntere technologieën en netwerken. Zonder een voortdurende verbetering van de (energie-)efficiëntie van technologieën en netwerken zouden de kosten voor (het leveren van) deze diensten ook explosief groeien.
Aan de aanbodkant van de markt pakken de leveranciers van apparatuur en mobiele diensten deze uitdaging voortvarend op door te streven naar een kleiner energieverbruik ondanks de groeiende vraag naar data. Om kosten te besparen, maar ook om hun eigen impact op het milieu te verkleinen. De hiervoor genoemde datagroei opvangen met bestaande en deels verouderde apparatuur kan juist tot energie-inefficiëntie leiden. Vooral aan de kant van de diensten- en netwerkaanbieders ligt daar een belangrijke prikkel, omdat energieverbruik een belangrijke kostenpost vormt. Dit leidt tot allerlei technologische innovaties, zoals het gedeeltelijk uitschakelen of stand-by zetten van (onderdelen van) een netwerk wanneer de vraag laag is (bijvoorbeeld ’s nachts). Dit soort technologieën wordt ook reeds toegepast.
Van belang is ook dat telecomoperators en apparatuur-leveranciers zelf zich ook ten doel stellen maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Zie hierover het antwoord op de vragen 6 en 7.
Bent u van mening dat er meer aandacht dient te komen voor de mogelijke gevolgen voor het energieverbruik van de komst van 5G-masten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat de 5G-masten op dit moment nog niet op de meest efficiënte wijze worden gebruikt?
Zoals in het vorige antwoord is aangegeven heeft het energieverbruik van 5G vanaf het ontwerpen en ontwikkelen van de technologie aandacht gehad. De eerste generatie 5G-apparatuur is er echter op gericht om te zorgen dat de technologie als zodanig werkt. Wanneer dat het geval is zal elke volgende generatie erop gericht zijn om de werking verder te optimaliseren, zo ook het energieverbruik. Dat zal ook moeten, want om de alsmaar groeiende vraag naar data te kunnen blijven accommoderen moet het energieverbruik per bit fors dalen.
Het is de verwachting dat nieuwere 5G-apparatuur voor telecomnetwerken die de komende jaren in Nederlandse mobiele netwerken gaat worden geïnstalleerd alweer efficiënter is dan de eerste versies. Alleen door het energieverbruik per bit te laten dalen kan in de groeiende vraag naar data worden voorzien zonder dat het totale energieverbruik onbeheersbaar wordt.
Op welke termijn kunnen 5G-masten efficiënter gemaakt worden op het gebied van energieverbruik?
Zie antwoord vraag 4.
Ligt er naar uw mening een taak bij het rijk om de verduurzaming van 5G-masten te versnellen? Zo ja, welke taken zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de telecommunicatiesector zich aanzienlijk inspant om zijn diensten zo energiebewust als mogelijk te leveren. Daarbij wil ik benadrukken dat deze diensten belangrijk zijn voor de economie en maatschappij in brede zin – de beschikbaarheid van een uitstekende (mobiele) communicatie infrastructuur kan juist ook in andere delen van de economie of maatschappij energiewinst opleveren. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan het werken op afstand: de telecomnetwerken hebben hun belang de afgelopen twee jaar bewezen omdat ze ons in staat hebben gesteld grote delen van de economie en maatschappij door te laten gaan.
De telecommunicatiesector heeft zelf alle prikkels om steeds energie-efficiënter te worden. Het zorgt immers voor kostenbesparingen en daarmee de potentie voor het vergroten van de winst. Dat kan ook doordat lagere kosten de concurrentiepositie kunnen verbeteren doordat het mogelijk wordt om diensten goedkoper aan te bieden. Daarnaast zie ik een meer intrinsieke motivatie bij bedrijven in de telecommunicatiesector om te verduurzamen. Zo draaien bijvoorbeeld alle mobiele netwerkaanbieders reeds geruime tijd op groene elektriciteit en streven ze naar nog verdere verduurzaming van hun bedrijfsvoering.2 Dat is ook de zorg van de leveranciers van de antennes en andere telecomapparatuur, die door hun klanten worden gestimuleerd om steeds energie-efficiëntere en meer duurzame apparatuur te leveren.
Het is tot slot belangrijk om op te merken dat de telecommunicatiesector een wereldwijde industrie is die apparatuur ontwikkelt voor hele continenten in plaats van individuele landen. Daarom is het belangrijk dat er vanuit de EU aandacht is voor het energieverbruik van de telecommunicatiesector en daar wordt samengewerkt aan dit thema. In dat verband kan ik wijzen op de internationale agendering van het onderwerp in Europese gremia zoals de Radio Spectrum Policy Group, een high level groep van lidstaten en Europese Commissie op het gebied van EU-spectrumbeleid.3
Vindt u dat de telecommunicatiesector op dit moment voldoende doet energieverbruik zo veel mogelijk terug te dringen? Zo nee, bent u bereid om in gesprek te gaan met betrokken actoren om de telecommunicatiesector sneller dan nu gebeurt te verduurzamen
Zie antwoord vraag 6.
De voorgenomen structuurwijziging van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het voornemen van de NAM om haar structuur te wijzigen?1
Ja.
Wanneer bent u ingelicht over de structuurwijziging? Waarom heeft u de Kamer niet eerder op de hoogte gebracht?
Op 14 juni jl. heeft de president-directeur van Shell Nederland mij in een gesprek op hoofdlijnen geïnformeerd over mogelijke plannen voor een herstructurering van de NAM. Op maandag 25 oktober jl. ben ik door de directeur van de NAM telefonisch geïnformeerd over plannen ten aanzien van een structuurwijziging en dat de NAM die op dinsdag 26 oktober 2021 wereldkundig zou gaan maken, wat ook gebeurd is. Niet eerder dan het moment van bekendmaking heb ik kennisgenomen van de concrete plannen. Ook als ik eerder kennis zou hebben gehad, zou het niet opportuun zijn geweest om vooruitlopend op het persbericht van de NAM de Kamer hierover te informeren. Het is aan de NAM om dit nieuws eerst aan haar personeel mede te delen, en daarnaast betreft het koersgevoelige informatie. Voorts verwijs ik naar de brief aan uw Kamer d.d. 2 november 2021 (Kamerstuk 33 529 nr. 909) waarin ik in ben gegaan op de gevolgen voor Groningen en de kleine velden.
Waarom wijzigt de NAM haar structuur?
De NAM geeft in haar verklaring aan dat er te weinig ruimte is om te investeren in de kleine velden en dat het daarom goed zou zijn als op termijn de kleine velden worden overgenomen door maatschappijen die meer investeringsruimte hebben.
Wat vindt u van de structuurwijziging? Heeft de NAM uw goedkeuring gevraagd voor de structuurwijziging en heeft u deze tevoren afgegeven? Is uw goedkeuring voor de structuurwijziging vereist en op welke wijze kunt u invloed uitoefenen op dit besluit?
De structuur van de NAM is een interne bedrijfsaangelegenheid van de NAM, mijn goedkeuring is daarvoor niet gevraagd, en ook niet nodig. Ik heb geen invloed op het besluit van de NAM aangezien de NAM een private onderneming is. De Staat is geen aandeelhouder van de NAM en als Minister heb ik geen zeggenschap over de structuur van de NAM.
Wat vindt u ervan dat de NAM belangen in kleine velden wil afstoten?
Het staat iedere marktpartij vrij om op basis van eigen afwegingen te besluiten om bepaalde bedrijfsonderdelen aan te trekken of af te stoten.
Wat betekent het afstoten van de kleine velden voor het nakomen van de verplichtingen van de NAM ten aanzien van de hersteloperatie in Groningen?
Het verkopen van de kleine velden heeft geen gevolgen voor het nakomen door de NAM van de verplichtingen ten aanzien van de schadeafhandeling en de versterking in Groningen. De NAM wil haar kleine velden verkopen, maar het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk blijven van de NAM. Het Groningenveld behoort niet tot de kleine velden. De verkoopopbrengst van de kleine velden komt volgens de NAM ten goede aan de NAM en dus niet aan haar aandeelhouders. Gedurende de afbouw van de winning uit het Groningenveld heeft de NAM nog inkomsten en daarnaast heeft de NAM voorzieningen getroffen voor kosten die voortvloeien uit het afhandelen van schade en de nodige versterking van gebouwen als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld.
Op grond van het Akkoord op Hoofdlijnen hebben Shell en ExxonMobil garanties verstrekt voor het aandeel van de NAM in de verplichtingen ten aanzien van betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Deze garanties gelden tot het beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld. In het Akkoord op Hoofdlijnen is verder vastgelegd dat, voorafgaand aan het vervallen van deze garanties, door Shell en ExxonMobil passende zekerheden zullen worden verstrekt voor de periode na beëindiging van de gaswinning.
Shell en ExxonMobil zijn contractueel verplicht om passende zekerheden te bieden. Voor de Staat is het van belang dat de NAM al haar huidige en toekomstige verplichtingen ten aanzien van schade, versterken en opruimen nakomt en dat Shell en ExxonMobil daarvoor in staan. Hierover ga ik in gesprek met Shell en ExxonMobil.
Wat betekent het afstoten van de kleine velden voor de levensvatbaarheid van de NAM op de lange termijn?
De NAM heeft niet bekendgemaakt wat de gevolgen voor de levensvatbaarheid zijn voor de lange termijn. Voor mij is primair van belang dat de NAM aan haar verplichtingen kan voldoen voor de afhandeling van het schadeherstel en de versterking, zoals toegelicht in vraag 6.
Op welke wijze draagt het afstoten van de kleine velden aan andere operatoren bij aan de leveringszekerheid, nu nog niet eens bekend is welke operatoren dat zouden zijn?
Bij overname van een andere operator, met meer mogelijkheden om te investeren, van één of meerdere bv’s zou dit kunnen leiden tot nieuwe exploraties en boringen en daarmee een vermindering van de natuurlijke terugloop van de gaswinning uit de kleine velden. Belangrijk daarbij is dat voordat de operator de vergunning mag overnemen, ik de technische en financiële capaciteiten van de overnemende partij toets op grond van de Mijnbouwwet. Bij deze toets kijk ik ook naar de manier waarop de overnemende partij de activiteiten wil gaan voortzetten en naar de efficiëntie en verantwoordelijkheidszin (inclusief maatschappelijke verantwoordelijkheidszin) van de overnemende partij. De uitkomst van deze toetsing kan reden zijn om geen toestemming te verlenen voor overdracht van een vergunning. Dit zorgvuldige proces draagt bij aan de veilige en verantwoorde winning en daarmee ook aan de leveringszekerheid van deze velden.
Op welke wijze heeft u invloed op eventuele verkoop van de nieuwe bv's in de toekomst?
Voor de verkoop van een bv die een winningsvergunning houdt, is vereist dat die vergunning wordt overgedragen aan de overnemende partij. Op grond van de Mijnbouwwet is mijn toestemming vereist voor deze overdracht. De gronden waarop ik mijn toestemming aan een voorgenomen overdracht kan onthouden, zijn opgenomen in de Mijnbouwwet en komen overeen met de gronden waarop een vergunningsaanvraag kan worden geweigerd. De aspecten waarop wordt getoetst, zijn ook omschreven in de beantwoording op vraag 8.
Hoe wordt de werkgelegenheid bij de af te stoten onderdelen geborgd?
Mocht het tot verkoop van onderdelen van de NAM komen, dan is hierop de Wet Overgang van Onderneming van toepassing (art. 7:662 e.v. BW). Het doel van de Wet overgang van onderneming is het beschermen van de positie van werknemers als de onderneming waarin zij werkzaam zijn, wordt overgedragen aan een andere onderneming.
Op welke wijze zijn de vakbonden betrokken bij het besluit?
De vakbonden zijn op 25 oktober 2021 onder embargo door de NAM over het voorgenomen besluit tot herstructurering geïnformeerd. Mocht het tot verkoop van onderdelen van de NAM komen, dan zullen de ondernemingsraad van de NAM en de vakbonden betrokken worden bij de voorwaarden waaronder personeel over zal gaan naar de nieuwe eigenaar.
Wat betekent het afstoten van de infrastructuur voor de leveringszekerheid en de energietransitie?
Het voornemen van de NAM is om de gasvelden en de bijbehorende infrastructuur te verkopen aan (een) andere geïnteresseerde partij(en). Ten aanzien van de leveringszekerheid verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8. Voor de energietransitie betekent dit dat deze infrastructuur door de overnemende partij ook (op termijn) ingezet kan worden om een rol te vervullen in de energietransitie in de vorm van bijvoorbeeld transport en opslag van CO2 of waterstof.
Het bericht dat vergelijkbare bevingsschades ongelijk beoordeeld worden. |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het onderzoek van het IMG waaruit blijkt dat vergelijkbare schades ongelijk beoordeeld worden?1
Ja.
Bent u het met de heer Kortmann eens dat deze verschillen onaanvaardbaar groot zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De beoordeling van schade is mensenwerk en wordt uitgevoerd door vier verschillende onafhankelijke, deskundige bureaus. Enige mate van verschil in de beoordeling is daarbij onvermijdelijk. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de gecontracteerde bureaus. Wel ben ik het met de heer Kortmann, voorzitter van het Instituut Mijnbouwschade Groningen, eens dat deze verschillen niet onverklaarbaar groot moeten zijn.
Ook de bureaus zelf erkennen het belang van een meer eenduidige beoordeling en overleggen daarom wekelijks met het IMG om de beoordeling van schade zo uniform mogelijk te laten zijn Adviesrapporten waar sprake is van sterke afwijkingen worden uitgebreid besproken. Ook heeft het vernieuwde beoordelingskader voor het beoordelen van fysieke schade mede als doel de eenduidigheid van de adviezen van de expertisebureaus te vergroten. Zo zijn er op aangeven van de bureaus en met inbreng van juridische expertise meer verfijnde handvatten toegevoegd aan het beoordelingskader. In combinatie met nauwgezette monitoring door het IMG moet dit leiden tot meer eenduidige adviezen.
Wat is uw reactie op het feit dat er niet alleen verschil zit tussen verschillende bureaus, maar dat er zelfs verschil zit tussen de beoordelingen van één schade binnen één rapport? Wat zegt dit volgens u over de deskundigheid?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Verschillen zijn helaas niet uit te sluiten. Deze verschillen mogen echter niet onverklaarbaar groot zijn. Het IMG en de betrokken bureaus zijn zich bewust van het belang van eenduidige oordeelsvorming en werken er hard aan om onverklaarbare verschillen tegen te gaan.
Welke aanleiding was er in 2017 om de Wet Bewijsvermoeden Groningen in te voeren?
De aardbevingen in Groningen veroorzaken schade die vaak gelijksoortig is. In de periode van augustus 2012 tot eind 2015 (vóór de inwerkingtreding van de Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen) zijn er circa 59.000 schademeldingen gedaan, waarvan in ongeveer 92% van de gevallen door de exploitant een voorstel voor schadeherstel werd gedaan. Aangezien de fysieke schade in Groningen in het merendeel van de gevallen ook daadwerkelijk het gevolg bleek te zijn van bodembeweging door gaswinning, werd vermoed dat ook de overige gevallen, die naar hun aard schade als gevolg van bodembeweging zouden kunnen zijn, aan bodembeweging door gaswinning konden worden toegeschreven. Gelet hierop, en op de wens van de Tweede Kamer om voor het aardbevingsgebied in Groningen benadeelden te hulp te komen bij hun bewijsvoering, is in artikel 6 177a BW een wettelijk bewijsvermoeden opgenomen voor schade die naar haar aard redelijkerwijs door het winnen van gas uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg veroorzaakt zou kunnen zijn2.
Klopt het dat deze wet is gebaseerd op het idee dat het (wetenschappelijk) onmogelijk is om vast te stellen of schade mijnbouwgerelateerd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In de context van het grote aantal schademeldingen in Groningen en in de gevallen waarin niet eenduidig is aan te tonen dat bodembeweging door gaswinning de schadeoorzaak is, maar dat ook niet is uit te sluiten, biedt het wettelijk bewijsvermoeden uitkomst. De bewoner wordt ontlast in de bewijsvoering ten aanzien van het causaal verband tussen de schade en de mijnbouwactiviteit. In de praktijk van de schadeafhandeling wordt bij twijfel daarover in het voordeel van de gedupeerde besloten. Dat neemt niet weg dat er ook situaties bestaan waarin er geen twijfel bestaat dat schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten.
Klopt het dat redenen als de groei van de stapel claims, onvrede bij Groningers, verlies van vertrouwen in de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en de falende overheid, de rol van de NAM, maar ook de gang naar de burgerlijke rechter, die als onevenredig bezwarend werden ervaren in verband met aspecten als de advocaat, de kosten, de risico’s en de tegenpartij, ten grondslag liggen aan het ontstaan van de Wet Bewijsvermoeden Groningen, zoals Peter van Buuren presenteerde op het derde gaswinningscongres in 2019?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Wat is er sindsdien veranderd?
Na de introductie van het bewijsvermoeden is de schadeafhandeling in Groningen volledig op afstand geplaatst van de NAM. Daarmee is de schadeafhandeling in publieke handen gekomen om de burger te ontlasten bij de procesvoering tegen de NAM en om op onafhankelijke wijze sneller en ruimhartiger de schades af te wikkelen. In Groningen zijn er sinds begin 2018 inmiddels circa 100.000 schademeldingen voor fysieke schade door het IMG en diens voorloper (de TCMG) afgehandeld. Het IMG heeft inmiddels ruim € 734 miljoen uitgekeerd aan vergoedingen voor fysieke schade.
Kunt u aangeven waaruit blijkt dat de stapel claims kleiner is geworden en alle Groningers tevreden zijn?
Het IMG publiceert wekelijks gegevens over het aantal afgehandelde dossiers, en de tevredenheid van bewoners, op een online dashboard op zijn website. Sinds de oprichting van het IMG heeft het in twee jaar tijd circa 100.000 meldingen van fysieke schade afgehandeld en circa 100.000 aanvragen voor waardedaling beoordeeld. In de zeven jaar daarvoor keerde de NAM circa 80.000 keer een vergoeding voor fysieke schade uit en circa 6.000 keer een vergoeding voor waardedaling. Het aantal afgehandelde meldingen is dus fors gegroeid sinds het in publieke handen nemen van de schadeafhandeling en het gemiddelde schadebedrag is gestegen. Ook is het aantal schademeldingen fors gestegen en wordt door het IMG steeds vaker besloten over complexe dossiers waar de schadebedragen gemiddeld hoger liggen. Het IMG streeft ernaar fysieke schademeldingen binnen een half jaar af te handelen. Op dit moment lukt dit nog niet voor alle meldingen. De gemiddelde doorlooptijd voor nieuwe dossiers is nu 210 dagen. De verwachting is dat de gemiddelde doorlooptijd met de introductie van de keuze voor een vaste vergoeding weer wordt verkort.
De tevredenheid over de schadeafhandeling door het IMG is over het algemeen hoog. In 2020 werd de afhandeling van meldingen voor fysieke schade en waardedaling door bewoners gemiddeld met een 7,9 beoordeeld. In de afgelopen maanden heeft het IMG in afwachting van de nieuwe werkwijze een groot aantal meldingen van fysieke schade on hold gezet, om mensen de kans te geven een beroep te doen op de vaste vergoeding. Een gevolg hiervan is dat de gemiddelde doorlooptijd van schademeldingen is gestegen. Daarnaast is het maandelijks gemiddelde tevredenheidscijfer gedaald naar een 6,5 in oktober 2021. Ik hoop dat na de start van de nieuwe werkwijze op 1 november 2021 voor nieuwe schademeldingen, en op 8 december voor eerder ontvangen meldingen, de gemiddelde doorlooptijd afneemt en de tevredenheid weer toeneemt. Ik zal dit blijven monitoren.
Waaruit blijkt dat het vertrouwen is hersteld?
Het herstel van vertrouwen is een zaak van de lange adem. Het vertrouwen in de overheid heeft, zoals de Nationale ombudsman stelt in zijn recente rapport «Verscheurd Vertrouwen», een flinke deuk opgelopen. Bewoners hebben te lang het gevoel gehad niet gehoord te worden, en vervolgens te lang in onzekerheid verkeerd. Met het afbouwen van de gaswinning en het in publieke handen brengen van zowel de schadeafhandeling als de versterking zijn belangrijke stappen gezet die op termijn kunnen bijdragen aan herstel van vertrouwen. Het kabinet is zich bewust van de opgave die hier nog resteert en zal zich blijven inzetten om alles te doen wat nodig is voor Groningen.
Is het uw prioriteit om gedupeerden schadeloos stellen of om per schade vast te stellen of deze mijnbouwgerelateerd is?
Mijn prioriteit is om ervoor te zorgen dat alle schade veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg vergoed wordt. Het IMG past daarbij het bewijsvermoeden toe en beoordeelt of schade redelijkerwijs kan zijn veroorzaakt door gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg. Indien dit het geval is, wordt aangenomen dat de schadeoorzaak inderdaad gelegen is in de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg. Er wordt dus niet voor elke schademelding apart een causaal verband aangetoond. Het IMG vergoedt schade op grond van de Tijdelijke wet Groningen. Met deze wet beoogt het kabinet een rechtvaardige, ruimhartige en onafhankelijke schadeafhandeling te garanderen binnen de kaders van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht, waarbij er oog is voor de menselijke maat. Het IMG is als zelfstandig bestuursorgaan bevoegd om alle vormen van schade, waaronder fysieke schade, schade door waardedaling en immateriële schade, af te handelen.
Heeft het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) dezelfde prioriteit als genoemd in vraag tien? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het IMG streeft ernaar om aanvragers zo veel mogelijk te ontzorgen, door middel van het bieden van laagdrempelige procedures met voldoende waarborgen voor zorgvuldigheid en ruimhartigheid.
Bent u van mening dat de deskundigen van IMG het bewijsvermoeden juist toepassen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het IMG is onafhankelijk en bepaalt zelf binnen het wettelijk kader de werkwijze voor de afhandeling van schade. Het wettelijk bewijsvermoeden is onderdeel van dit wettelijk kader. Aan een aantal onderdelen van het bewijsvermoeden moet in de praktijk invulling gegeven worden. De invulling hiervan is aan het IMG. Dit is wettelijk zo geregeld. Het is daarom niet aan mij om hier een oordeel over te vellen. Ik heb ook geen reden om aan te nemen dat het IMG hier niet zorgvuldig mee omgaat. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of het IMG het bewijsvermoeden op de juiste manier toepast.
Zou het op juiste manier toepassen van het bewijsvermoeden, zeker binnen het aangewezen gebied, deskundigen overbodig kunnen maken?
Nee. Het IMG past het bewijsvermoeden toe en is onafhankelijk in het bepalen van haar werkwijze in dezen. De inzet van deskundigen is onderdeel van deze werkwijze, onder andere om de omvang van de schade vast te stellen. Sinds 1 november hanteert het IMG een nieuwe werkwijze waarbij voor kleinere schades gedupeerden kunnen kiezen voor een vaste vergoeding van € 5.000 in plaats van een opname-op-maat door een deskundige.
Herkent u zich in het beeld dat gedupeerden, met het toepassen van het nieuwe beoordelingsschema mijnbouwschade, weer moeten bewijzen dat hun schade door de mijnbouwactiviteiten komt en dat we dus terug bij af zijn?3
Nee. Het nieuwe beoordelingskader doet geen afbreuk van het wettelijk bewijsvermoeden en is juist bedoeld om het bewijsvermoeden op een meer eenduidige wijze toe te passen. Het doel van het nieuwe beoordelingskader is namelijk om onverklaarbare verschillen in beoordelingen – met name aan de randen van het effectgebied – tegen te gaan.
Deelt u de mening dat de criteria binnen dit beoordelingsschema mijnbouwschade, die het IMG sinds 1 juli 2021 hanteert en gebaseerd zijn op gegevens van de NAM, zoals bijvoorbeeld de trillingssterktes, geen bijdrage levert aan een ruimhartige schadevergoeding?
Nee. De trillingssterktes van aardbevingen worden door het KNMI gemeten. Andere gegevens die het IMG gebruikt in zijn beoordelingsschema zijn evenmin van NAM afkomstig.
Bent u tevens van mening dat de invloed die de NAM hier dus nog steeds heeft zeer slecht is voor het herstel van vertrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NAM heeft geen invloed op de werkwijze van het IMG. Het IMG gaat over zijn eigen werkwijze.
Kunt u inzichtelijk maken hoe dit nieuwe beoordelingsschema bijdraagt aan beter, ruimhartig schadeherstel en minder uitvoeringskosten?
Het IMG hanteert sinds in mei 2021 een vernieuwd beoordelingskader voor het beoordelen van fysieke schade. De reden hiervoor was dat het IMG vaststelde dat er soms grote verschillen voorkwamen in de beoordelingen van de verschillende expertisebureaus. Deze verschillen lieten zich niet verklaren doordat een bureau gemiddeld veel grotere of kleinere panden beoordeelde of bijvoorbeeld vaker in de kern of de rand van het effectgebied van bevingen actief was. Hoewel individuele beoordelingen mensenwerk zijn en verschillen onvermijdelijk, was het IMG van mening dat de verschillen onwenselijk groot waren. Omdat de bureaus pas kort werken met het nieuwe kader, is het nog te vroeg om vast te stellen in hoeverre het nieuwe beoordelingskader bijdraagt aan kleinere verschillen tussen beoordelingen. Het nieuwe beoordelingskader had niet tot doel de uitvoeringskosten te verlagen, maar was gericht op het vergroten van de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de expertbeoordelingen.
De nieuwe werkwijze waarbij gedupeerden sinds 1 november kunnen kiezen voor een vaste vergoeding van € 5.000 in plaats van een opname-op-maat door een deskundige, kan wél leiden tot een snellere schade-afhandeling en minder uitvoeringskosten. Dit staat echter los van het nieuwe beoordelingskader.
Klopt het dat de informatie op de website van IMG, bijvoorbeeld over de mate van onafhankelijkheid van deskundigen, de afgelopen jaren regelmatig aangepast is? Zo ja, is de oude informatie nog beschikbaar zodat er goed gekeken kan worden wat er is aangepast? Zo nee, hoe verhoudt dit tussentijds oncontroleerbaar wijzigen van de inhoud van webpagina’s door IMG zich tot de uitgangspunten van het Rijksbrede programma Informatie Open op Orde, in het bijzonder tot de Rijksbreed gestelde prioriteit van toegankelijkheid van informatie door middel van archivering van websites?
Het IMG communiceert open en transparant en houdt daardoor zijn website zo goed mogelijk actueel. Op een centrale plek op haar website houdt het IMG een lijst bij van alle documentatie die ziet op het werkveld van het IMG. Deze documentatie is te vinden onder het kopje «documenten» en beslaat alle relevante documenten en adviezen sinds de oprichting van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade, de voorloper van het IMG.5 Oude documentatie en nieuwsberichten zijn dus nog beschikbaar via de huidige website. Dit geldt ook voor de eisen die zijn gesteld aan de onafhankelijkheid van deskundigen tijdens de aanbestedingsprocedure in 2018. Ook de documenten behorend bij de recent gestarte aanbesteding voor deskundigenbureaus per 2022 zijn hier te vinden. Het IMG werkt daarnaast ook aan verbetering van de toegankelijkheid van informatie door middel van archivering van de website.
Wilt u uw reactie geven op de voorbeelden uit het bericht «Gedupeerden zien twijfels bevestigd: «Van de acht identieke woningen kreeg ik als enige niets»»?4
Ik begrijp goed dat de situaties die in de publicatie van RTV Noord worden beschreven voor de betreffende bewoners moeilijk te begrijpen en te accepteren zijn. Het IMG erkent de onwenselijkheid van deze situatie en werkt met de betrokken bureaus aan het tegengaan van onverklaarbare verschillen. Bewoners hebben het recht op een contra-expertise wanneer zij het niet eens zijn met het oordeel van de schade-expert en kunnen bezwaar aantekenen tegen een besluit van het IMG.
Gaat u gedupeerden die onvoldoende of niet gecompenseerd worden voor hun schade alsnog compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Het beoordelen van schade en toekennen van schadevergoedingen als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag Norg is als wettelijke taak belegd bij het IMG. Het IMG heeft als opdracht om in onafhankelijkheid rechtvaardig, ruimhartig en voortvarend alle mijnbouwschade als gevolg van de gaswinning uit het Gronigenveld of de gasopslag Norg af te handelen. Het IMG is van mening dat het met de huidige werkwijzen alle schade vergoedt waar gedupeerden volgens het geldende aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht recht op hebben. Ik heb geen reden om hieraan te twijfelen.
Hoeveel van de 6199 schades die voor 31 maart 2017 zijn gemeld, de zogenaamde «oude NAM-schades», zijn nog steeds niet volledig afgerond? Bij hoeveel van deze «oude NAM-schades» is het aanbod van de NAM door de schademelder geaccepteerd en volledig en zonder voorwaarden door de NAM uitgevoerd?
Uw Kamer is in september 2020 geïnformeerd (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, kenmerk 2020Z15483) over de stand van zaken van de afhandeling van de zogenaamde oude schadegevallen. Op 28 augustus 2020 meldde NAM dat de reguliere schadeafhandeling is afgerond. Voor enkele afgehandelde schades kunnen bewoners zich nog melden bij NAM voor de betaling van een factuur, bijvoorbeeld voor het verzilveren van een voucher of gemaakte bijkomende kosten conform daarover gemaakte afspraken of een uitspraak van de arbiter. In twee zaken wordt op wens van de bewoner het schadeherstel gekoppeld aan bouwkundig versterken. Er is nog één complexe situatie waar NAM met bewoners tracht om tot een totaaloplossing te komen. Voor schademelders bij wie er geen overeenstemming is bereikt, of die het niet eens zijn met de uitspraak van de arbiter bestaat de mogelijkheid de schades ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter.
Herkent u de zinsnede «Gezinnen moesten vechten tegen een veel machtiger overheid. Een oneerlijke strijd, waar rechtspraak niet altijd de bescherming bood die deze ouders wel verdienden», op rechtspraak.nl, bij de presentatie van het rapport «Recht vinden bij de rechtbank» in het Groningendossier?5
Het rapport «Recht vinden bij de rechtbank» en de conclusies zijn mij bekend. Ook de Nationale ombudsman onderstreept in zijn rapport «Verscheurd Vertrouwen» dat de rechtspositie van bewoners aandacht verdient. U ontvangt op korte termijn van de Minister van BZK en mij een schriftelijke reactie op het rapport van de Ombudsman, waarin wij ook op het aspect van rechtsbescherming in zullen gaan.
Bent u het met de conclusie eens dat onrecht in de toekomst voorkomen moet worden in vergelijkbare zaken en dat de rechtsbescherming van het individu belangrijker is dan het waarborgen van rechtseenheid en rechtszekerheid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 22. Vooruitlopend daarop wil ik wel al vast opmerken dat ook rechtseenheid en rechtszekerheid waarborgen zijn in een rechtsstaat en bij kunnen dragen aan rechtsbescherming. Daaraan is wederkerig dat de individuele burger beschermd moet worden indien een rigide uitleg van rechtseenheid en rechtszekerheid een inbreuk op zijn of haar bestaanszekerheid met zich brengt.
Wat gaat u doen met deze aanbeveling «om gefinancierde rechtsbijstand in de bezwaar- en beroepsfase over toeslagenzaken en andere kwesties die bestaanszekerheid betreffen, goed toegankelijk en betaalbaar te maken en te houden» uit dit rapport?6
In het wetsvoorstel Versterking Groningen, dat momenteel bij de Eerste Kamer ligt, is een artikel opgenomen betreffende juridische, bouwkundige en financiële bijstand voor eigenaren in alle fasen van het schade- en versterkingstraject. Dit artikel is bij amendement in het wetsvoorstel opgenomen (Kamerstuk 35 603, nr. 38). Bij brief van 29 juni jl. (Kamerstuk 35 603, nr. 81) is door de Minister van BZK en mij aangekondigd dat een novelle in procedure wordt gebracht om onder meer dit onderdeel te wijzigen. Bij de wijziging is het uitgangspunt om de intentie van het amendement in stand te laten en het amendement uitvoerbaar te maken en aan te laten sluiten bij hetgeen al in de praktijk gebeurt. Uw Kamer ontvangt binnenkort deze novelle waarmee bewoners die te maken hebben met schade of versterking kosteloos gebruik kunnen maken van bouwkundige, financiële en juridische bijstand. Hiermee wordt de aanbeveling uit het aangehaalde rapport uitgevoerd.
Klopt het dat gedupeerden van de gaswinning in Groningen pas bijkomende kosten krijgen vergoed nadat er is vastgesteld dat er recht op schadevergoeding voor mijnbouwschade bestaat?
Ja. Bijkomende kosten worden vergoed wanneer het IMG een vergoeding heeft toegekend voor mijnbouwschade. Zo kent het IMG de aanvrager bij de afhandeling van fysieke schade ambtshalve (automatisch) een vergoeding toe voor het thuisblijven bij de schadeopname en de overlast van de procedure.
Voor overige bijkomende kosten, zoals schoonmaakkosten bij herstelwerkzaamheden en onder voorwaarden ook advieskosten, moeten bewoners zelf een aanvraag doen. Dit kan zowel tijdens de procedure als nadat een besluit tot schadevergoeding is ontvangen.
Bestaat de kans dat de gemaakte kosten achteraf ten laste komen van de schademelder?
Ja. Het schadetraject is echter zodanig ingericht dat de bewoners dit in principe zonder kosten kunnen doorlopen. Zo wijst het IMG aan iedere eigenaar een zaakbegeleider toe. Daarnaast kunnen eigenaren hulp krijgen, zowel in de lokale steunpunten als online en telefonisch, bijvoorbeeld bij het invullen van het schadeformulier of het opstellen van een zienswijze. Ook is kosteloos hulp beschikbaar via het Steunpunt Mijnbouwschade Stut en Steun.
Wanneer een aanvrager ervoor kiest om, naast de beschikbare deskundigen in het proces zelf (aanvullend) advies in te schakelen, komen deze kosten in beginsel voor rekening van de aanvrager. Het IMG kan niet op voorhand zeggen of deze advieskosten worden vergoed. Daarvoor is een beoordeling van het advies en de gemaakte kosten noodzakelijk. Het IMG geeft op de website aan dat mochten bewoners dit overwegen zijn contact op moeten nemen met IMG omdat de kans bestaat dat deze kosten niet vergoed worden.
Worden alle gemaakte kosten, zoals advieskosten, juridische kosten en kosten van contra-expertise, pas achteraf ten laste gelegd aan schademelder, dus pas nadat recht op schadevergoeding is vastgesteld?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 25 en 26.
Begrijpt u dat het gebrek aan overzicht van mogelijke secundaire kosten voor veel gedupeerden een reden is om af te zien de procedure en dus geen rechtvaardige compensatie van de schade krijgen? Wilt u hier uw visie op geven?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de werkwijze van het IMG en de onafhankelijke beoordelingen van schade-experts een rechtvaardige compensatie van gedupeerden in de weg staan. Wanneer gedupeerden zich toch niet kunnen vinden in het oordeel van de schade-expert, hebben zij het recht om gehoord te worden en om bezwaar aan te tekenen. Het IMG wijst ambtshalve of op verzoek van de bewoner bovendien een deskundige aan, die de aanvrager kan bijstaan in een eventuele bezwaarprocedure. Bewoners die er zelf niet uitkomen, of vragen hebben, kunnen verder voor gratis advies en ondersteuning terecht bij het Steunpunt Mijnbouwschade Stut en Steun.
Tevens verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 24 inzake gefinancierde rechtsbijstand.
Bent u, op basis van bovenstaande vragen over rechtszekerheid, alsnog bereid om het door de Kamer aangenomen amendement-Beckerman onverminderd op te nemen in de wet?7
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 24.
Welke gevolgen heeft het niet meer gebruiken of het ontmantelen van de meetnetwerken die het causale verband tussen bevingen en schade hadden kunnen vaststellen, volgens u voor de schadeafhandeling?8
Het IMG heeft zijn werkwijze vastgesteld binnen de wettelijke kaders en op basis van wetenschappelijk onderzoek naar de relatie tussen bodembeweging door mijnbouw en schade aan gebouwen. Inherent aan wetenschappelijk onderzoek is dat kritisch gekeken wordt welke onderzoeksmethoden het meest passend zijn om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. Op het moment dat bleek dat het sensorennetwerk van NAM geen nieuwe inzichten meer opleverde en experts aangaven dat een dergelijk netwerk geen technische meerwaarde biedt, is dat netwerk niet voortgezet. Voor verder onderzoek worden nu andere metingen en methoden ingezet. De Kamer is over het sensorennetwerk op 16 maart 2020 geïnformeerd (Kamerstukken II 2019/20, 33 529, nr. 737). Het in die brief aangekondigde overleg met het KNMI heeft vorig jaar plaatsgevonden, maar heeft voor mij geen aanknopingspunten opgeleverd voor nieuwe initiatieven met burgerparticipatie bij schademonitoring.
Kent u de publicatie «Verscheurd Vertrouwen» van de Nationale ombudsman van 25 oktober 2021?9
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Ombudsman dat er een speciaal bewindspersoon zou moeten komen voor Groningen, «die zegt: nu is het afgelopen en hakken we de knopen door. Geen nieuwe onderzoeken meer, geen nieuwe procedures of weer nieuwe spelregels. Een crisisorganisatie met doorzettingsmacht.»?
Ik stuur u vóór het wetgevingsoverleg over Groningen/Mijnbouw op 29 november a.s. samen met de Minister van BZK een aparte brief met een inhoudelijke reactie op het rapport van de Ombudsman.
Wat is uw reactie op de opmerking van de Ombudsman dat hij dezelfde aanbevelingen doet als vier jaar geleden, omdat die helaas nog steeds gelden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 32.
Bent u bereid, nu de situatie in Groningen wederom een «nationale crisis» wordt genoemd door de Ombudsman, nogmaals te kijken naar hoe eventueel een crisisaanpak ingericht kan worden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 32.
Het bericht 'Gerberakweker Simon stopt acuut vanwege torenhoge gasprijs: ‘Het is niet meer te betalen’' |
|
Peter Valstar (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gerberakweker Simon stopt acuut vanwege torenhoge gasprijs: «Het is niet meer te betalen»»?1
Ja.
Is het u bekend dat verschillende glastuinbouwers wachten met de start van een nieuwe teelt, van bijvoorbeeld tomaten, door de hoge gasprijzen?
Ja.
In welke mate heeft u in beeld wat de gevolgen zijn van de stijgende energieprijzen voor de glastuinbouwsector?
Vanuit verschillende energie-intensieve sectoren, waaronder de glastuinbouw, zijn signalen binnengekomen over de gevolgen van de stijgende energieprijzen. Diverse bedrijven binnen deze sectoren hebben door de hoge energieprijzen te kampen met een forse stijging van de kostprijzen van hun producten. Deze ontwikkeling volg ik dan ook nauwlettend. Op basis van deze signalen zijn forse problemen vooralsnog beperkt tot een relatief klein aantal bedrijven.
De hoge gasprijzen raken niet alleen Nederlandse bedrijven, maar spelen ook in het buitenland. Omdat de hoge gasprijzen een mondiaal fenomeen zijn, verslechtert de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven niet. De meeste bedrijven kunnen deze kosten doorberekenen of uit bedrijfsoverwegingen bijvoorbeeld besluiten de productie aan te passen. Daarnaast hebben ondernemers de mogelijkheid om zich met behulp van lange termijncontracten in te dekken tegen schommelingen van de energieprijzen.
Het beeld binnen de glastuinbouw is divers. Er zijn tuinders die zich hebben ingedekt tegen fluctuaties door een langetermijncontract af te sluiten met de energieleverancier. Afhankelijk van de keuze van tuinders voor het afsluiten van een korte of lange termijncontract en afhankelijk van wanneer de gesloten contracten aflopen, worden tuinders geconfronteerd met hogere prijzen. Er zijn tuinders die hebben besloten om een nieuwe teelt uit te stellen en enkelen die besluiten om hun bedrijf te beëindigen. Aan de andere kant zijn er ook tuinders die elektriciteit leveren en voor dat deel een hogere prijs ontvangen. Koplopers in de transitie naar een klimaatneutrale glastuinbouw geven aan in mindere mate last te hebben van de hoge prijzen.
Greenports Nederland heeft een sectoroverleg gestart om een goed beeld van de situatie te krijgen. Bij dat overleg ben ik aangesloten en over de uitkomsten gaan wij in overleg.
Veel van de oorzaken voor de huidige krapte op de gasmarkt en daarmee de hogere energieprijzen zijn naar verwachting tijdelijk van aard. De verwachting in de markt op dit moment is daarom dat de prijzen in de loop van volgend jaar weer zullen dalen.
De ramingen van de energieprijzen zijn echter met veel onzekerheid omgeven, het is daarom niet met zekerheid in te schatten of en in welke mate ze zullen dalen.
Wat gaat u concreet doen om te voorkomen dat glastuinbouwers vanwege de hoge energieprijzen acuut moeten stoppen?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, leeft er wel een sectorbrede zorg, maar is op basis van de huidige signalen niet het beeld dat er nu een acute, sectorbrede noodsituatie speelt door de hoge energieprijzen. Veel bedrijven hebben het risico van stijgende gasprijzen afgedekt met een lange-termijncontract. Voor de meeste bedrijven die door de oplopende energieprijzen worden geconfronteerd met liquiditeitsproblemen geldt dat zij allereerst met hun afnemers, bank of financier tot een oplossing moeten zien te komen. Daarnaast geldt dat bedrijven en instellingen bij betalingsproblemen contact op kunnen nemen met hun energieleveranciers om een betalingsregeling te treffen.
Recent is per brief (Kamerstuk 35 927, nr. 29) aan uw Kamer toegelicht welke aanpassingen het kabinet wil maken aan het oorspronkelijke pakket maatregelen in de energiebelasting (Kamerstuk 29 023, nr. 272) om invulling te geven aan de aangenomen motie van de leden Grinwis en Stoffer (Kamerstuk 35 925, nr. 133), zodat het mkb met een hoger energieverbruik ook wordt tegemoetgekomen. Het kabinet stelt voor om 125 mln. euro ter beschikking te stellen om incidenteel (alleen in 2022) het tarief in de energiebelasting van de 2e en 3e schijf elektriciteit te verlagen met respectievelijk 0,859 cent en 0,201 cent (excl. btw en indexatie).
Deze aanpassing leidt tot enige lastenverlichting bij glastuinbouwbedrijven met een hoger energieverbruik. Een uitgebreidere toelichting op het voorstel van het kabinet vindt u in de memorie van toelichting van de nota van wijziging (Kamerstuk 35 927, nr. 30).
Welke maatregelen zijn er mogelijk om glastuinbouwers financieel te kunnen compenseren?
Met de aanpassingen in de energiebelasting worden ook tuinders ontlast. De tuinbouwsector heeft de consequenties van de hoge gasprijzen geïnventariseerd en die bevestigen het beeld dat er met name een sectorbrede urgentie ontstaat, zodra de hoge prijzen langer aanhouden, wat op dit moment niet de verwachting is. Wij blijven met de sector in gesprek en het kabinet monitort de situatie continue.
Welke maatregelen heeft u overwogen om glastuinbouwers financieel te kunnen compenseren? Waarom heeft u deze maatregelen nog niet genomen, ondanks herhaaldelijke aansporingen daartoe vanuit de Kamer?
Met de aanpassingen in de energiebelasting worden ook tuinders enigszins ontlast. Aanvullende maatregelen zijn op dit moment niet aan de orde, aangezien het niet de verwachting is dat de huidige hoge prijzen langdurig aanhouden. Uiteraard volgen wij de ontwikkelingen op de voet en blijven hierover met de sector in gesprek.
Op welke termijn worden er concrete maatregelen genomen om de glastuinbouwers te ondersteunen?
De belastingmaatregelen die in het antwoord op vraag 4 worden toegelicht, treden vanaf 1 januari 2022 in werking. Het kabinet heeft op dit moment geen aanvullende maatregelen voor ogen, maar monitort de situatie continue en blijft met de sector in gesprek.
Het kabinet kan niet garanderen dat geen enkele tuinder besluit het bedrijf te beëindigen of de teelt uit te stellen. Zoals aangegeven zijn er tuinders die zich hebben ingedekt door een lange-termijn contract af te sluiten. Bedrijven die dit niet hebben gedaan, hebben een afweging gemaakt tussen het voordeel van lagere prijzen op de korte termijn en het risico op stijgende prijzen op de wat langere termijn.
Welke maatregel ligt het meest voor de hand om glastuinbouwers financieel te kunnen helpen?
Met de aanpassingen in de energiebelasting worden ook tuinders enigszins ontlast. Voor de meeste bedrijven die door de oplopende energieprijzen worden geconfronteerd met liquiditeitsproblemen geldt dat zij allereerst met hun afnemers, bank of financier tot een oplossing moeten zien te komen. Daarnaast geldt dat bedrijven en instellingen bij betalingsproblemen contact op kunnen nemen met hun energieleveranciers om een betalingsregeling te treffen. Aanvullende maatregelen zijn op dit moment niet aan de orde, aangezien het niet de verwachting is dat de huidige hoge prijzen langdurig aanhouden. Uiteraard volgen wij de ontwikkelingen op de voet en blijven hierover met de sector in gesprek.
Wat doen andere Europese landen om hen te ondersteunen?
Op dit moment inventariseert de Europese Commissie welke maatregelen de lidstaten op nationaal niveau hebben doorgevoerd.
Bent u gezien de acute problemen bij de glastuinbouwers bereid deze vragen met grote spoed en één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Van Oord bestelt megaschip voor bouw windmolens' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Van Oord bestelt megaschip voor bouw windmolens»?1
Ja.
Wat zijn de beweegredenen geweest om dit schip niet in Nederland en de Europese Unie, maar in China te laten bouwen? Spelen (loon- en productie)kostenmotieven hier een rol? Indien niet, welke motieven wel?
Van Oord heeft voor deze opdracht werven in zowel Europa (incl. Nederland) als Azië uitgenodigd en op basis van de respons daarop een besluit genomen. Het is niet aan mij om in te gaan op de specifieke beweegredenen en motieven bij investeringsbeslissingen van een individueel bedrijf als Van Oord.
In welke andere landen dan China is men in staat een dergelijk duurzaam megaschip te bouwen? Kan dit ook in Nederland en de Europese Unie? Indien ja, op welke locaties? In welke mate gebeurt dit in de praktijk, dat schepen als deze bij Nederlandse/Europese scheepswerven worden besteld?
De bouw van complexe, innovatieve schepen zoals het schip van Van Oord kan in principe in meerdere landen plaatsvinden en zeker ook bij werven in Nederland en in andere Europese landen. Ieder hoogwaardig schip is veelal uniek waardoor het per opdracht verschilt welke werf de betreffende opdracht kan of wil uitvoeren. In de praktijk moeten Nederlandse werven het juist hebben van de bouw van complexere schepen zoals baggerschepen, werkschepen en luxe jachten, zoals ook blijkt uit een recente OECD studie.2
Draagt de Nederlandse overheid bij aan de financiering van dit duurzame megaschip, bijvoorbeeld met leningen, garanties of subsidies? Indien ja, op welke manier en voor welk bedrag?
Nee.
Draagt de Europese Unie bij aan de financiering van dit duurzame megaschip, bijvoorbeeld met leningen, garanties of subsidies? Indien ja, op welke manier en voor welk bedrag?
Nee.
In welke mate zijn het Nederlands bedrijfsleven en/of kennisinstellingen betrokken bij de bouw van dit schip in China? Indien ja, wat is hun bijdrage en/of toegevoegde waarde?
Naast het nieuwbouwteam van Van Oord zelf, worden verschillende Nederlandse en internationale leveranciers ingeschakeld bij de bouw van dit schip. Om commerciële redenen kunnen deze nog niet in detail worden gepubliceerd door Van Oord. Van Oord heeft al wel bekend gemaakt dat Nederlandse bedrijven een belangrijke bijdrage leveren aan het ontwerp van het schip en verantwoordelijk zijn voor de kraan die op het schip komt.
Volgen er nog meer bestellingen van deze megaschepen, die in China gemaakt gaan worden?
Van Oord heeft aangegeven een optie te hebben genomen op een tweede schip.
Kunt u aangeven in welke mate Nederlandse investeringen, financieringen en garanties, publiek en/of privaat, die de klimaattransitie mogelijk moeten maken, terechtkomen in 1) Nederland, 2) Europa en 3) buiten Europa?
De Nederlandse investeringen die bijdragen aan de klimaattransitie zijn zeer omvangrijk en divers en betreffen vrijwel iedere sector. De gevraagde uitsplitsing of een benadering hiervan is nu niet te geven maar zou uitgebreid en kostbaar extern onderzoek vergen. Het project van Van Oord illustreert hoe internationaal en complex de toeleveringsketens voor kapitaalgoederen en technologieprojecten zijn.
Wat vindt u ervan dat investeringen in de Nederlandse c.q. Europese klimaattransitie terechtkomen in het buitenland, in landen buiten de Europese Unie? Acht u dit wenselijk en bevorderlijk voor het draagvlak?
Nederland kent een open economie, ook ten aanzien van investeringen in de klimaattransitie. Nederlandse bedrijven concurreren daarbij op de wereldmarkt met buitenlandse bedrijven. Ik vind dat wenselijk, omdat door deze concurrentie klimaatoplossingen worden ontwikkeld die innovatief zijn en waar een markt voor is, en dit het draagvlak voor de transitie ten goede komt. Zo is Van Oord wereldwijd actief maar dragen de investeringen in innovatieve schepen ook bij aan de kosteneffectieve aanleg van windparken in Noordzee.
Welk gericht beleid hanteert het kabinet om de toegevoegde waarde die wordt gecreëerd door publieke en/of private investeringen, financieringen, subsidies, garanties et cetera ten behoeve van de klimaattransitie voor een substantieel deel in Nederland te laten landen?
Dit doet Nederland met zijn industriebeleid.3 Naast een breed pakket aan generieke innovatiestimuleringsmaatregelen voor alle ondernemers, wordt met het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid4 publiek-privaat ingezet op de ontwikkeling van sleuteltechnologieën die kunnen bijdragen aan maatschappelijke opgaven zoals de klimaattransitie. Deze publiek-private inbedding maakt dat de investeringsbereidheid in Nederland wordt vergroot, de kennis binnen regionale ecosystemen wordt geborgd, en daarmee toegevoegde waarde voor Nederland wordt gecreëerd. De intensieve samenwerking tussen de partijen die betrokken zijn bij het Maritiem Masterplan i.r.t. de subsidieregeling R&D Mobiliteitssectoren en het Groeifonds zijn hiervan mooie voorbeelden.
Ziet u hierin een stijgende trend en een bedreiging voor onze strategische autonomie? Indien ja, hoezeer zou deze trend met strategisch industriebeleid kunnen worden gekeerd?
Ik zie de casus Van Oord niet als exemplarisch voor een trend of bedreiging met betrekking tot investeringen in de energietransitie. Dat Nederlandse bedrijven orders plaatsen in het buitenland is onderdeel van gezond economisch verkeer, net als dat dit ook veelvuldig andersom gebeurd. Zolang wij er voor zorgen dat onze kennis en kunde van wereldklasse is, dat deze kennis ook in Nederland wordt gevaloriseerd en we hier toegang houden tot deze technologie, is de autonomie van Nederland gewaarborgd. In de casus Van Oord zie ik geen aanleiding voor een bedreiging.
Hoe is de Subsidieregeling Research en Development Mobiliteitssectoren, waarvoor in 2021 € 150 miljoen beschikbaar was, gebruikt? Kunt u een lijst van alle projecten delen waaraan budget is toegekend?
Op 29 november jl. is er een brief naar de Kamer gestuurd met daarin de uitkomsten van de steunmaatregel R&D mobiliteitssectoren.5 Acht samenwerkingsverbanden van ondernemers en onderzoekers krijgen in totaal 150 miljoen euro steun van het kabinet om te werken aan innovaties die ons vervoer schoner en slimmer maken. De ideeën komen uit de hele mobiliteitssector: de auto-industrie, luchtvaart en maritieme sector. Specifiek voor de maritieme sector betreffen het drie projecten met een totale omvang van 76,8 miljoen euro waarvan 52,9 miljoen subsidie. Deze projecten hebben alle drie een sterke focus op de verduurzaming van de maritieme sector.
Welke van deze projecten zagen op verduurzaming, bijvoorbeeld van de maritieme sector?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe zou kunnen worden bevorderd dat investeringen in de klimaattransitie, zoals de bouw van duurzame (mega)schepen, in Nederland en de Europese Unie landen? Wat zijn hiervoor de juiste randvoorwaarden? In hoeverre voldoen Nederland en de Europese Unie hieraan?
Het bedrijfslevenbeleid van het kabinet grijpt aan bij vele aspecten die essentieel zijn voor de mogelijkheden voor de industrie om innovatie, omzet, groei en maatschappelijke welvaart te creëren. Zo zet mijn ministerie zich met het generieke stimuleringspakket voor innovatie in voor de bevordering van investeringen in R&D, technologische toepassingen en innovatie bij hoogproductieve en innovatieve sectoren zoals maritiem en automotive.
Waar mogelijk wordt aangesloten bij de knelpunten en ambities van de industrie zoals het Masterplan van de maritieme sector7. Met de subsidieregeling Research en Development Mobiliteitssectoren wordt direct aangesloten op de R&D-agenda uit dit plan. Op internationaal vlak wordt samen met de maritieme sector onderzocht op welke manier de complexe knelpunten in de verstoring van het level playing field door bijvoorbeeld oneigenlijke prijsconcurrentie kunnen worden aangepakt.
Met de Visie op de toekomst van de industrie in Nederland8 heeft het kabinet aangegeven wat nodig is om de industrie op een duurzame manier verder te laten groeien. Het kabinet onderkent de noodzaak van een offensieve industriestrategie op nationaal en Europees niveau. Momenteel wordt gewerkt aan de invulling van strategische industrieagenda in voorbereiding op besluitvorming door een volgend kabinet. De verduurzaming en digitalisering van de industrie maakt hier een belangrijk onderdeel vanuit.
Welke factoren staan reshoring van de in het artikel genoemde activiteiten momenteel in de weg? Hoe zouden die kunnen worden weggenomen in zowel Nederlands als Europees verband?
Het is afhankelijk van de specifieke bedrijfssituatie of reshoring van activiteiten voor een bedrijf wenselijk dan wel rendabel is. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, is het niet aan mij om op de specifieke beweegredenen en motieven bij deze investeringsbeslissing van Van Oord in te gaan.
In algemene zin kan ik wel aangeven dat de kansen voor reshoring voor Nederland niet moeten worden overschat. Hierover heb ik uw Kamer in mijn brief «Kansen en uitdagingen van Reshoring»6 van 1 juli jl. geïnformeerd. Steeds meer landen hebben een productiecapaciteit op een zelfde technologische niveau als Nederland en qua kostenniveau scoort Nederland relatief hoog. Hierdoor is een keuze voor reshoring naar Nederland vaak niet rendabel. Dat neemt niet weg dat voor specifieke bedrijfssituaties reshoring wel degelijk bedrijfseconomisch aantrekkelijk kan zijn, bijvoorbeeld voor sterk gedigitaliseerde productieprocessen (Smart Industry) of waar het voor bedrijven nodig is om leveringszekerheid te borgen of dicht bij de klant te produceren. In bovengenoemde brief heb ik tot slot aangegeven dat het aan een volgend kabinet is om verder invulling te geven aan de mogelijke rol van reshoring in haar industriebeleid.
Welke financiering en stimuleringsmogelijkheden in relatie tot de verduurzamingsambities uit de Europese Green deal zijn er voor de Nederlandse maakindustrie, waaronder de maritieme sector?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe kunnen sectoren als de (strategische) maritieme en automotive sector worden ondersteund bij de verduurzamings- en digitaliseringsopgave, bijvoorbeeld als onderdeel van de actieagenda ter uitwerking van de Visie op de toekomst van de industrie in Nederland (Kamerstuk 29 826, nr. 124)? Welke budgetten zullen daarvoor beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 14.
Welke stappen zijn nog meer denkbaar in het stimuleren van de ontwikkeling van duurzame mobiliteit en techniek en een slimme, digitale maakindustrie, die kan concurreren met de rest van de wereld? Wat is daarbij de rol van product- en proces-/productieinnovatie?
Hier verwijs ik naar de bovengenoemde industriebrief, die een nieuw kabinet uw Kamer naar verwachting zal sturen. Eventuele nieuwe beleidsopties op het gebied van verduurzaming en digitalisering van de industrie, valorisatie van kennis en kunde en strategische autonomie kunnen hierin worden meegenomen.
De bevindingen van het Staatstoezicht op de Mijnen |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het de bevindingen van het Staatstoezicht op de Mijnen uit het Inspectierapport Nouryon Salt zoutwinning Ganzebosveld?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Hoe kan het dat zes afwijkingen van de winningsplannen niet zijn gemeld aan de toezichthouder?
Er bestaat geen algemene meldingsplicht voor bedrijven bij afwijking van een winningsplan. Alleen onvoorziene voorvallen die nadelige of mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengen of situaties waarin de veiligheid in gevaar is, dienen zo spoedig mogelijk gemeld te worden. Dat de afwijkingen hier niet gemeld zijn, is gebaseerd op de inschatting van Nobian Salt dat de afwijkingen geen noemenswaardige nadelige gevolgen voor de stabiliteit van de cavernes, en daarmee voor het milieu of veiligheid met zich mee brengen. Nadere analyse van de ontstane overschrijdingen door SodM onderschrijft deze inschatting. De toezichthouder heeft met Nobian Salt afgesproken dat het bedrijf mogelijk toekomstige afwijkingen van het winningsplan zal melden.
Hoe kan het dat een melding uit 2018, dat twee zoutcavernes aan elkaar zijn gegroeid, niet openbaar is gemaakt?
Over het aan elkaar groeien van cavernes en het effect op de stabiliteit daarvan kan het volgende worden opgemerkt. Cavernes worden aangelegd in een rij. De dimensionering van moderne cavernes is zodanig dat als twee cavernes in een rij van cavernes aaneen groeien, de ontstane structuur ook in die situatie nog stabiel is.
De groei van de caverne wordt gestuurd, en conform voorschriften gecontroleerd, via sonarmetingen. SodM houdt hier toezicht op. Als SodM vindt dat er onvoldoende sprake is van een beheerste groei dan kan de toezichthouder handhavend optreden.
Ik neem aan dat u verwijst naar de melding van Nobian aan SodM van 29 oktober 2018. Deze melding betreft de zoutcavernes 533 en 534. Uit een door SodM beoordeelde analyse is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn dat deze cavernes aan elkaar zijn gegroeid. Er zijn dan ook geen gevolgen voor de stabiliteit van de cavernes en of voor het milieu of de veiligheid. Zodoende was er geen aanleiding om de melding openbaar te maken.
Bent u bereid een evaluatie aan het Staatstoezicht op de Mijnen te vragen van het verscherpte toezicht tot nu toe?
SodM evalueert jaarlijks het verscherpt toezicht op dit bedrijf en publiceert de uitkomsten daarvan op haar website2. Het verscherpt toezicht heeft zich toegespitst op de stabiliteitsrisico’s van de zoutcavernes. Nobian Salt B.V. heeft naar aanleiding van het hierboven genoemde inspectierapport3 haar bedrijfsvoering aangepast. Ik zie dan ook geen aanleiding om aan SodM een additionele evaluatie te vragen.
Hoeveel zoutcavernes in Nederland zijn inmiddels aan elkaar gegroeid?
In de periode voor 1975 was het gebruikelijk om zoutcavernes aan elkaar te laten groeien. Dit was destijds de wijze waarop het zout werd geproduceerd. Na 1975 is men op een andere manier zoutcavernes gaan aanleggen en is in Twente het over grote oppervlakten aaneengroeien van cavernes niet meer voorgekomen.
Bij Hengelo zijn twee actieve cavernes met elkaar in verbinding geraakt. Het betreft caverne 488 en caverne 487. Vermoedelijk is de verbinding ontstaan door het oplossen van een zoutlaag tussen beide cavernes. Uit sonarmetingen is gebleken dat deze cavernes niet over grote oppervlakten aaneen zijn gegroeid. De verbinding is aangetoond via drukmetingen.
In de concessie Barradeel, van Frisia Zout B.V. (nabij Harlingen), is in 2018 een vloeistofverbinding ontstaan tussen twee cavernes. Ook dit was het gevolg van het oplossen van een goed oplosbare zoutlaag tussen de cavernes. In 2019 is de caverne afgesloten en deze zal in de komende maanden worden verlaten. SodM houdt hier toezicht op.
In de concessie Veendam van Nedmag B.V. zijn door de winning van kalium-magnesiumzouten cavernes aan elkaar gegroeid tot één cluster. De toenmalige Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 30 april 2021 instemming verleend met het in 2018 ingediende winningsplan. Nedmag B.V. heeft in dit winningsplan aangegeven dat het niet wenselijk is om cavernes te laten samengroeien. Er zijn dan ook voorwaarden opgenomen om het maximale volume van de cavernes te begrenzen.
Welke gevolgen kan het aan elkaar groeien van eerder genoemde zoutcavernes hebben? Welke consequenties heeft het aan elkaar groeien van twee cavernes voor het in de toekomst stabiliseren/vullen van deze caverne(s)?
De toezichthouder geeft in het inspectierapport4 aan dat uit een analyse is gebleken dat het aan elkaar groeien van de hierboven genoemde cavernes geen impact heeft gehad op de stabiliteit van die cavernes en dientengevolge geen impact heeft op de veiligheid van de omgeving en het milieu. Voor deze cavernes is het stabiliseren en vullen niet aan de orde.
Is bekend hoeveel zoutcavernes in Nederland groter zijn dan opgenomen in de winningsplannen? Zo nee, bent u bereid de toezichthouder te vragen daartoe een onderzoek uit te laten voeren?
De groei van alle cavernes wordt gemonitord met behulp van sonarmetingen. Er zijn diverse zoutcavernes die op een bepaalde hoogte van de caverne de maximale diameter uit het winningsplan lokaal overschrijden. Deze situaties zijn bekend en SodM houdt hierop toezicht zoals uit het eerdergenoemde inspectierapport blijkt. SodM voert op dit moment een inventarisatie uit naar cavernes waar dit mogelijk ook zou kunnen spelen. De resultaten van deze inventarisatie worden volgend jaar gepubliceerd.
Wat zijn de vergunningsvereisten bij de nieuwe zoutwinning in Haaksbergen qua omvang van cavernes en pilaardikten?
Nobian Salt heeft vergunningsaanvragen ingediend voor de nieuwe zoutwinning in Haaksbergen. Deze vergunningsaanvragen heb ik in behandeling. Ik kan niet vooruit lopen op de vergunningsvoorwaarden omdat de vergunningsaanvragen nog in procedure zijn en de toetsing nog loopt. Het opnemen van voorschriften voor de omvang van cavernes en pilaardikten is in principe mogelijk binnen het wettelijk toetsingskader, uiteraard alleen als uit de toetsing blijkt dat deze moeten worden opgelegd.
Wat is de voortgang van de afspraken die de toezichthouder gemaakt heeft over het stabiliseren van instabiele zoutcavernes en over het toegankelijk maken van cavernes onder de afvalberg van Twence?2
Met Nobian Salt is de afspraak gemaakt om potentieel instabiele en niet inherent veilige cavernes versneld te stabiliseren. De volgorde van stabiliseren van deze cavernes is gebaseerd op het specifieke risico van die caverne.
Voor het beoordelen van de cavernes onder de afvalverwerker Twence moeten boringen worden verricht om sonarmetingen te kunnen uitvoeren. Deze boringen en sonarmetingen zullen volgens de huidige planning in het eerste kwartaal van 2022 worden uitgevoerd. Na analyse van de sonarmetingen zal over de opvulling van de cavernes en de termijn daarvan worden besloten. SodM ziet hierop toe.
Welk bedrijf is op dit moment eigenaar van de winvergunning in Twente, nu het zoutwinbedrijf dat actief is in Twente in de afgelopen jaren in hoog tempo meerdere keren van eigenaar en naam is gewisseld?
De vergunning houdende entiteit is op 1 oktober 2021 van naam gewijzigd en heet Nobian Salt.
Wanneer er nu schade ontstaat door de zoutwinning in Twente, welk bedrijf is of welke bedrijven zijn dan aansprakelijk? Hoe gaat het ministerie om met bovengenoemde wisselingen van eigenaren?
De (laatste) vergunninghouder is aansprakelijk. In dit geval is dat de entiteit Nouryon Salt B.V. dat sinds 1 oktober 2021 Nobian Salt heet. Op dit moment wordt het verzoek behandeld om de naam op de vergunning te wijzigen naar Nobian Salt. Mijn ministerie toetst of de financiële capaciteit van het bedrijf zodanig is dat aan de mogelijke verplichtingen kan worden voldaan. Zo nodig worden financiële garanties gevraagd. De eigenaars van Nobian Salt zijn The Carlyle Group6 en GIC7.
Moet de afstand tussen cavernes niet groter en de wanddikte dikker zijn om het samen groeien van cavernes te voorkomen? Zijn kleine smalle cavernes niet veiliger dan enkele grote? Hoe verhoudt zich dit tot het winningsplan bij Haaksbergen?
In algemeenheid kan niet gesteld worden dat een groot aantal kleinere cavernes veiliger zijn dan enkele cavernes met een groter volume. Er zijn meerdere factoren die van invloed zijn om te komen tot een veilig ontworpen caverne en caverneveld. Voorbeelden hiervan zijn: lokale zout specifieke parameters, de diepteligging en de boven liggende lagen.
De huidige winningsplannen bevatten veilige marges voor de cavernediameter en de onderlinge afstand. Het aan elkaar groeien van de bovengenoemde cavernes heeft geen invloed gehad op de veiligheid van mens en omgeving8.
In het winningsplan van Haaksbergen verwacht ik van Nobian Salt dat zij rekening zal houden met de nieuwste inzichten, ook ten aanzien van de cavernegrootte. Hierbij zal de volledige levenscyclus van een caverne worden beschouwd. Dit betreft het ontwerp van de caverne, de aanleg daarvan, de pekelproductie, het mogelijke hergebruik voor ondergrondse (energie)opslag en de wijze van verlaten van de caverne na de beëindiging van de winning of (energie)opslag.
Kunt u aangeven waar holle cavernes onder gebouwen en/of infrastructuur zitten?
Ja, dat is bekend. De vergunninghouder deelt jaarlijks een zogenoemde holruimtekaart met de toezichthouder.
De bestaande cavernes in Hengelo en Enschede liggen onder, of direct in de buurt van de zuidgrens van het industrieterrein Twentekanaal-Zuid, onder het industrieterrein Marssteden in Enschede. Er zijn ook cavernes onder het havengebied ten noorden van de N18 en ten oosten van de Auke Vleerstraat. Verder zijn er cavernes aanwezig onder de afvalverwerker Twence en gedeeltelijk onder de A35.
De bescherming van de privacy en het gebruik van een front-facing camera op de zelfscanner van de Albert Heijn |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat er zelfscanners van de Albert Heijn zijn uitgerust met een front-facing camera?
Ja, Albert Heijn heeft laten weten dat het sinds 2019 een model handscanner gebruikt met aan de voorkant een cameralens. Deze camera staat uit. Naast dit model handscanner staan klanten als alternatief ter beschikking de eigen telefoon, de zelfscankassa’s of het reguliere afrekenen bij een kassamedewerker.
Kunt u bevestigen dat het bedrijf dat deze scanners verkoopt deze scanners aanbeveelt omdat ze gezichtsherkenning mogelijk maken waarmee klanten geïdentificeerd kunnen worden?1
Uit informatie op de website van de fabrikant blijkt dat bij de productspecificaties de technische mogelijkheden worden beschreven. Gezichtsherkenning wordt vermeld als een van de toepassingen waarvoor de camera aan de voorkant van deze handscanner kan worden gebruikt.2
Is u bekend of er op enige wijze gebruik gemaakt wordt van gezichtsherkenning binnen de winkels van Albert Heijn of enige andere supermarkt (structureel dan wel experimenteel)? Bent u bereid na te gaan of dit gebeurd? Indien het gebeurd kun u aangeven waar en waarom?
Bij brief van 5 juni 2020 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) de supermarkten gewezen op de regels voor gezichtsherkenning in de winkels.3 Er zijn mij geen signalen bekend dat supermarkten sindsdien, in weerwil van deze regels, gebruik maken van gezichtsherkenningstechnologie.
Op welke rechtsgrond kan Albert Heijn of enige andere supermarkt zich baseren als zij besluiten gezichtsherkenning in te zetten?
Het is juist dat de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) de verwerking van biometrische gegevens alleen toestaat in gevallen waarin onomwonden vrijelijke expliciete toestemming wordt verleend òf wanneer er redenen van zwaarwegend algemeen belang zijn om gezichtsherkenning toe te passen voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden. Bij dat laatste kan inderdaad worden gedacht aan het beveiligen van een kerncentrale. In reactie op het rapport «Op het eerste gezicht» van 5 februari jl.4 heb ik uw Kamer aangekondigd dat deze voorwaarden ook in de Uitvoeringswet AVG (UAVG) duidelijker zullen worden verwoord. Dit gebeurt in het wetsvoorstel tot wijziging van de UAVG, dat voorziet in een wijziging van artikel 29 van de UAVG. In de wettekst wordt expliciet opgenomen dat de uitzonderingsgrond van artikel 29 alleen kan worden toegepast wanneer dat nodig is voor een zwaarwegend algemeen belang. Met deze dubbele noodzakelijkheidstoets (noodzakelijk voor de authenticatie of beveiligingsdoeleinden én noodzakelijk omwille van een zwaarwegend algemeen belang), geeft de UAVG beter invulling aan artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de AVG. Het is de planning om het wetsvoorstel dit jaar nog aan te bieden aan de Raad van State.
Kunt u bevestigen dat gezichtsherkenning alleen mag worden ingezet voor authenticatie bij zwaarwegende belangen (bijvoorbeeld de beveiliging van een kerncentrale) of wanneer daar «uitdrukkelijke toestemming» voor gegeven wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn wanneer er gezichtsherkenning wordt gebruikt voor het doen van boodschappen? Deelt u de mening dat dit zonder de uitdrukkelijke toestemming van de gebruiker verboden is?
Het wettelijk kader staat niet toe dat zonder uitdrukkelijke toestemming gezichtsherkenning op deze manier wordt gebruikt.
Hoe waarschijnlijk acht u het dat een externe (kwaadwillende) partij toegang zou kunnen krijgen tot de zelfscanners met gezichtsherkenning?
Het is niet aan mij als bewindspersoon om, bij de inzet door bedrijven van apparaten die over technische mogelijkheden beschikken tot het verwerken van biometrische gegevens, inschattingen te maken over de mogelijkheden van toegang door derden. Het is aan de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker de veiligheid te waarborgen, waartoe onder meer artikel 32 van de AVG verplicht.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn wanneer er, voor het doen van boodschappen, apparaten gekozen worden die niet in staat zijn tot dit soort analyses van biometrische persoonsgegevens?
Er kunnen verschillende redenen zijn geweest waarom Albert Heijn, maar ook andere supermarktketens, zoals Jumbo, zijn overgegaan tot de aanschaf van dit type handscanner voor het doen van boodschappen.5 Het simpele feit dat apparatuur, zoals in dit geval apparaten voor het doen van boodschappen, over technische mogelijkheden beschikt tot het verwerken van biometrische gegevens maakt het gebruik van deze apparatuur nog niet per definitie ongewenst. In ieder geval zoals beschreven in antwoord op vraag 4 en 5 is de verwerking van biometrische gegevens alleen toegestaan in die gevallen waarin onomwonden expliciete toestemming wordt verleend of wanneer er redenen van zwaarwegend algemeen belang zijn om gezichtsherkenning toe te passen voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden. Ook voor de verwerking van andere persoonsgegevens is de AVG onverkort van toepassing.
Wat kunt u doen om te voorkomen dat supermarkten nu of in de toekomst gebruik maken van gezichtsherkenning?
Met de in antwoord 3 genoemde voorlichting door de AP meen ik dat de supermarkten voldoende duidelijk is welke kaders gelden voor de toepassing van gezichtsherkenning. De in antwoord 5 vermelde voorgenomen verduidelijking van de UAVG zal naar mijn verwachting zo nodig bijdragen aan verdere bewustwording.
Het bericht 'Energiebedrijf loost klanten vanwege hoge gasprijs' |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met artikel «Energiebedrijf loost klanten vanwege hoge gasprijs»?1
Ja.
Vindt u het ook zorgwekkend dat een energiebedrijf het contract eenzijdig opzegt bij klanten vanwege de hoge prijzen voor gas en stroom?
Ja.
Is het überhaupt juridisch toegestaan dat een energiebedrijf een energiecontract vanwege stijgende of dalende prijzen eenzijdig opzegt?
Nee, dat is niet toegestaan. Het uitgangspunt in het contractenrecht is dat een rechtsgeldige aangegane overeenkomst de betrokken partijen over en weer verbindt. Dit betekent dat gemaakte afspraken door beide partijen moeten worden nagekomen (pacta sunt servanda). Het eenzijdig wijzigen van de gemaakte afspraken is niet toegestaan, tenzij partijen dit expliciet zijn overeengekomen, bijvoorbeeld in het contract of in de algemene voorwaarden bij het contract, dan wel hiervoor een wettelijke grondslag is. Dit geldt ook voor energiecontracten. Het is daarom voor een energieleverancier niet toegestaan om, bijvoorbeeld bij een stijging in de energieprijzen – het energiecontract eenzijdig te beëindigen. De ACM heeft zich hier eerder over uitgesproken en heeft te kennen gegeven dat de ACM optreedt tegen energieleveranciers die dit wel doen.2
Wanneer een consument een energiecontract heeft gesloten met een vast leveringstarief, mag de energieleverancier de tarieven niet aanpassen gedurende de looptijd van het contract. Als een consument een energiecontract heeft gesloten met een variabel leveringstarief, mag de energieleverancier de tarieven tussentijds aanpassen conform de algemene voorwaarden. De leverancier kan de tarieven aanpassen op 1 januari en 1 juli van elk jaar. Bij onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden kunnen de leveringstarieven ook op andere momenten worden aangepast, mits partijen dit schriftelijk zijn overeengekomen. De energieleverancier moet de consument hiervan tijdig op de hoogte brengen, zodat de consument eventueel kan overstappen naar een andere energieleverancier.
Zijn deze consumenten en bedrijven, na opzegging van het energiecontract, nog zeker van stroom en gas?
Laat ik het volgende voorop stellen: ik vind het zorgelijk en onwenselijk als energiebedrijven ten onrechte eenzijdig energiecontracten met consumenten opzeggen en daarmee de energielevering willen beëindigen.
Wanneer een energieleverancier een energiecontract onrechtmatig opzegt, kan de consument een viertal stappen ondernemen. Ten eerste is het verstandig als de consument de energieleverancier schriftelijk laat weten dat de energieleverancier het energiecontract niet eenzijdig mag opzeggen. Dit is ook het advies van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Op de website van de ACM kunnen burgers een voorbeeldbrief vinden die zij kunnen gebruiken.3 Ten tweede adviseert de ACM de consument met klem om een melding te doen bij de ACM via www.ConsuWijzer.nl. De ACM is de onafhankelijke toezichthouder en ziet toe op de naleving van de regels door (energie)bedrijven. De ACM kan bij niet-naleving van de regels juridische instrumenten inzetten, zoals het opleggen van een last onder bestuursdwang of het intrekken van de leveringsvergunning wanneer de energieleverancier zich (bijvoorbeeld) niet houdt aan de vergunningsvoorwaarden. Ten derde kan de consument een klacht indienen bij de (buitengerechtelijke) Geschillencommissie Energie.4 Deze commissie behandelt klachten van consumenten tegen een energieleverancier over afsluiten, levering of tarieven van gas, elektriciteit en warmte. De consument kan tot slot ook naar de rechter stappen en via de rechter naleving van het energiecontract door de leverancier afdwingen.
Een consument heeft tijd om deze stappen te zetten, de consument komt niet meteen zonder elektriciteit of gas, nadat hij een brief heeft ontvangen van de energieleverancier waarin staat dat de energieleverancier het energiecontract opzegt. De daadwerkelijke afsluiting wordt uitgevoerd door de netbeheerder. Het ministerie heeft contact gehad met Netbeheer Nederland. Uit dit contact is gebleken dat netbeheerders terughoudend zijn met het afsluiten van energie bij consumenten na een verzoek tot einde-levering van een leverancier en hier dus ook niet zomaar toe overgaan. Deze procedure neemt, afhankelijk van de netbeheerder en de omstandigheden, tussen de drie en ongeveer zes weken in beslag. De netbeheerder zal – alvorens de beëindiging wordt gerealiseerd – de consument altijd meerdere zogenoemde afsluitbrieven sturen met deze aankondiging en daarbij het advies om zo snel mogelijk een andere energieleverancier te zoeken.
Zoals gezegd is het aan de ACM om in te grijpen en energiebedrijven aan te spreken indien uit onderzoek blijkt dat het bedrijf zich niet aan de wet houdt. De ACM treedt onafhankelijk op en heeft de ruimte om, binnen de kaders van de wet, te beoordelen welk (handhavings)instrument er wordt ingezet. Het ministerie heeft geen enkele bemoeienis in de besluiten die de ACM hier in neemt. De wet biedt de ACM hiertoe vergaande instrumenten. De ACM kan bestuursrechtelijk handhaven door bijvoorbeeld een last onder dwangsom op te leggen. Dat zij dit in de praktijk ook doet, blijkt uit haar besluit tot het opleggen van een dwangsom aan een energieleverancier op 22 oktober jl. wegens het ongeoorloofd eenzijdig beëindigen van energiecontracten (zie ook het antwoord op vraag 10).5
Met een last onder dwangsom wordt getracht een overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen. Indien de betreffende energieleverancier binnen de door de ACM gestelde termijn de situatie herstelt, door bijvoorbeeld zijn klanten weer terug te nemen en het contract na te leven, voorkomt de leverancier dat de dwangsom moet worden betaald. Hierdoor kunnen de consumenten, zoals is afgesproken in het contract, weer energie afnemen tegen de tarieven zoals is overeengekomen in het energiecontract. Indien de energieleverancier desondanks toch de wet blijft overtreden, dan is het aan de ACM om vervolgstappen te ondernemen, zoals, eerder aangehaald, het intrekken van de leveringsvergunning. Als een energieleverancier zijn verplichtingen niet langer kan nakomen en de ACM om die reden de leveringsvergunning intrekt, is wettelijk gegarandeerd dat de klanten van de wegvallende leverancier voorzien zijn van energie. Hierbij kan het wel zo zijn dat zij uiteindelijk een hoger (mogelijk flexibel) tarief gaan betalen. Dit geldt ook voor de situatie als een consument – wanneer uit de brief van de netbeheerder aan de consument blijkt dat er een energieleverancier ontbreekt – zelf kiest voor een nieuwe energieleverancier. De verlaging van de energierekening die het kabinet heeft toegezegd (kenmerk 2021Z18173, zie ook het antwoord op vraag 7 en 8) in de vorm van belastingverlaging komt de genoemde groep consumenten ook ten goede.
Op deze wijze worden consumenten beschermd tegen het zomaar afgesloten worden van gas en elektriciteit als een energieleverancier het leveringscontract eenzijdig opzegt.
Vreest u ook niet dat door het opzeggen van het contract consumenten hierdoor geen stroom of gas meer krijgen of enorm hoge, flexibele, tarieven moeten gaan betalen?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u zelf contact gezocht met DGB Energie om aan te geven dat het onwenselijk dat zij eenzijdig contracten, vanwege stijgende prijzen, opzeggen?
Nee. Het is aan de ACM om als onafhankelijke toezichthouder onderzoek te doen naar het functioneren van de energiemarkt en de gedragingen van energieleveranciers in dat verband. Over lopende onderzoeken naar DGB Energie of andere onderzoeken kan de ACM geen uitspraken doen. Uit eerder signalen aan de ACM is gebleken dat DGB Energie aan een groep klanten het voornemen heeft laten weten om energielevering eenzijdig te beëindigen per 1 november 2021. DGB Energie heeft hier tijdig van afgezien, met als gevolg dat de levering wordt voortgezet. Dit betekent dat de leveringszekerheid van gas en elektriciteit aan klanten van DGB Energie is gewaarborgd.
Welke steun kunt u bieden aan de getroffen consumenten en bedrijven van wie het contract is opgezegd?
Het kabinet deelt de zorgen rondom de huidige hogere energieprijzen. Als tegemoetkoming voor de stijgende energierekening op de korte termijn als gevolg van de hoge gasprijzen doet het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 een tweetal aanpassingen in de energiebelastingen. Het kabinet verhoogt ten eerste in 2022 incidenteel de belastingvermindering met ongeveer 265 euro (inclusief btw). Ten tweede wordt in de energiebelasting in 2022 incidenteel het tarief op de eerste (en de tweede en derde) schijf elektriciteit verlaagd. Een huishouden met een gemiddeld verbruik ontvangt dus in totaal een tegemoetkoming van ruim 400 euro (inclusief btw) ten opzichte van waarvan is uitgegaan bij het Belastingplan 2022.6 Ook stelt het kabinet 150 miljoen euro extra beschikbaar om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slecht geïsoleerde woning via de gemeenten te helpen met de verduurzaming van hun (huur)woning. Voor meer toelichting over dit besluit verwijs ik u naar de Kamerbrief.7
Het kabinet zal de komende periode de ontwikkeling van de leveringstarieven blijven monitoren. Daarnaast werkt het kabinet aan het blijven borgen van een betaalbare energievoorziening voor de lange termijn. Om deze reden heb ik periodiek overleg met de energieleveranciers over de ontwikkelingen op de markt en de mogelijke effecten voor consumenten.
Bent bereid om in samenspraak met andere energiebedrijven deze consumenten en bedrijven te helpen met het vinden van een gelijkwaardig alternatief of in ieder geval te zorgen dat consumenten gecompenseerd worden vanwege de hogere flexibelere tarieven die zij nu mogelijk moeten gaan betalen?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er bij u meer energieleveranciers bekend die op dit moment energiecontracten opzeggen vanwege de hoge gasprijs?
Er zijn signalen bekend bij de ACM dat meerdere energieleveranciers energiecontracten eenzijdig opzeggen.8 De ACM onderzoekt deze signalen. De ACM is de onafhankelijke toezichthouder en kan in het belang van een goed functionerende energiemarkt handhavend optreden om ervoor te zorgen dat energieleveranciers de wet naleven. De ACM kan bijvoorbeeld ingrijpen als energieleveranciers eenzijdig energiecontracten opzeggen of als zij consumenten binden aan algemene voorwaarden die conform de wet onredelijk kunnen zijn, maar ook ingeval een energieleverancier onrechtmatig handelt, kan de ACM handhavend optreden.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat consumenten beschermd worden en niet nog meer energiebedrijven eenzijdig hun contracten op gaan zeggen?
Eerder heeft de ACM het signaal afgegeven dat hoge energietarieven geen geldige reden zijn om energiecontracten eenzijdig op te zeggen en daarmee levering van energie te (laten) beëindiging. Dit is en blijft de lijn. De ACM adviseert consumenten contact op te nemen met hun energieleverancier en deze te houden aan het contract en dit ook te melden bij de ACM. De ACM ziet hier op toe en kan handhavend optreden bij niet naleving hiervan.9
Uit onderzoek van de ACM blijkt nu dat één energieleverancier de levering aan consumenten, die niet akkoord zijn met een prijsverhoging van het vaste leveringstarief, daadwerkelijk laat beëindigen in de winterperiode. Dit heeft de ACM op 22 oktober 2021 laten weten.10 De ACM heeft deze energieleverancier een last onder dwangsom opgelegd teneinde de levering van gas en elektriciteit aan consumenten voort te zetten volgens het afgesproken tarief. Doet deze energieleverancier dit niet, dan moet het bedrijf een dwangsom van 15.000 euro per week betalen, met een maximum van 45.000 euro. Vervolgens is gebleken dat de betreffende energieleverancier, ondanks ingrijpen door de ACM, door is gegaan met het beëindigen van de levering bij klanten die niet akkoord zijn gegaan met het aanpassen van hun vaste energiecontract.11 Het gevolg hiervan is dat deze leverancier de opgelegde boete dient te betalen. De ACM heeft, op verzoek van de energieleverancier, de leveringsvergunning inmiddels ingetrokken.12
Naast het toezicht van de ACM zal ik, zoals toegezegd in mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 29023–275) de komende tijd periodiek met de energieleveranciers in overleg gaan over de ontwikkelingen op de markt en de mogelijke effecten voor consumenten.
Het in Singaporese handen vallen van de High Tech Campus Eindhoven |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «High Tech Campus niet naar Amerikanen, maar in handen van Singaporese staat»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat deze vitale kennisinfrastructuur in de handen komt van een buitenlandse eigenaar?
Ik hecht er waarde aan een duidelijk onderscheid te maken tussen de verkoop van het vastgoed en de bijbehorende vastgoedmanagementdiensten enerzijds en het kennisecosysteem op en rondom de High Tech Campus waar veel hoogwaardig technologisch en innovatieve bedrijven gevestigd zijn anderzijds. Het gaat hier om een vastgoedtransactie tussen twee marktpartijen, waarbij de koper een Amerikaanse asset manager is die onder andere fondsen van GIC beheert. Beide partijen zijn al langer in Nederland actief op het gebied van investeringen in commercieel vastgoed, waaronder zorgvastgoed en hotels.
Hoe beoordeelt u het grote belang van de Singaporese staat in het beleggingsfonds van Oaktree?
GIC is een beleggingsfonds dat in eigendom is van de Singaporese Staat. GIC belegt de deviezenreserves van de Singaporese Staat en hanteert een beleggingsbeleid gericht op langetermijninvesteringen met een stabiel rendement.2 Het betreft hier een commercieel gedreven fonds. Het is niet aan de Nederlandse overheid om in te gaan op welke commerciële belangen ten grondslag liggen aan de investering. Wel heeft de Nederlandse overheid zich een beeld gevormd van eventuele risico’s voor de nationale veiligheid verbonden aan een dergelijke transactie. Deze acht ik afwezig, gelet op de aard en inhoud van de transactie en de betrokken partijen.
Wat is het gevoerde beleid van dit demissionaire kabinet ten aanzien van onze kennisinfrastructuur? Acht u het van belang dat dit soort infrastructuur in Nederlandse dan wel Europese handen blijft? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 aangeef is het van belang onderscheid te maken tussen het vastgoed enerzijds en het kennisecosysteem, of kennisinfrastructuur anderzijds. Het Nederlandse beleid ten aanzien van onze kennisinfrastructuur richt zich op het realiseren van de groeistrategie voor Nederland, door het duurzame verdienvermogen op de lange termijn te versterken. Dat vergt onderwijs, onderzoek, innovatie, inzet op sleuteltechnologieën met bedrijvigheid daar weer omheen. Het verbinden van bedrijven, kennisinstellingen, overheid – zoals rond de High Tech Campus – is daarbij van groot belang. Hier ontstaan bij gevestigde bedrijven en innovatieve startups en scale-ups de technologische oplossingen die we nodig hebben om groeistrategie te realiseren. Samen met Brainport Eindhoven en alle verbonden publieke en private partijen zullen wij ons hiervoor blijven inzetten, zodat deze regio zijn internationale koploperspositie behoudt. De wijziging van het eigendom van het vastgoed van de campus verandert daar niets aan.
Naast de inzet op de groeistrategie, kijkt de rijksoverheid in den brede ook naar waarborgen om de risico’s op ongewenste overdracht van sensitieve kennis en technologie binnen de Nederlandse kennisinfrastructuur te verkleinen. De bescherming van intellectueel eigendom en bedrijfsgevoelige informatie is hierbij primair de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven, waarbij het National Cyber Security Center en het Digital Trust Center een adviserende en informerende rol spelen. Het is aan HTCE Site Management B.V. en de huurders van de campus om de (digitale) informatiebeveiliging op orde te hebben. Ik zie – op basis van de thans beschikbare informatie – geen aanleiding om hierin anders op te treden. Enkel als mogelijk sprake is van risico’s voor de nationale veiligheid door ongewenste overdracht van bepaalde sensitieve kennis en technologie, is het aan de overheid om proportionele en passende maatregelen te treffen om deze risico’s te verkleinen. Over de informatiebeveiliging en risico's voor de nationale veiligheid bij directe toegang tot de locaties waar sensitieve technologie gebruikt of ontwikkeld wordt, verkent mijn ministerie of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
In hoeverre denkt u dat de overname van de High Tech Campus Eindhoven door een buitenlandse partij een nadeel vorm voor het Nederlandse belang?
In de regel zijn investeringen en overnames een private aangelegenheid, waarbij de overheid slechts een rol heeft wanneer mogelijk zwaarwegende publieke belangen, zoals de nationale veiligheid, in het geding komen.
In het kader van economische veiligheid heeft het Ministerie van EZK gekeken naar de aard van de transactie en of deze gevolgen kan hebben voor de nationale veiligheid. Het betreft hier een wijziging in zeggenschap over het vastgoed en het vastgoedmanagement van de HTCE. Vanwege deze aard valt de transactie buiten het bereik van bestaande investeringstoetsen zoals opgenomen in de energiewetgeving en de Telecommunicatiewet. Ook het wetsvoorstel Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames biedt geen aanknopingspunten. Ramphastos Investments en de beheer- en exploitatiemaatschappijen HTCE Development B.V. en HTCE Site Management B.V. zijn geen van allen aanbieders van een vitaal proces in de zin van het wetsvoorstel. Ook zijn zij geen eigenaar noch hebben zij controle over of directe toegang tot sensitieve technologie.
Wat vindt u ervan dat er ook in Eindhoven bedenkingen zijn bij deze participatie? Weegt dat op enigerlei wijze mee in uw opstelling of beleid in dezen?
Bij mijn ministerie zijn geen signalen binnengekomen van bedrijven uit Eindhoven die bedenkingen hebben bij deze participatie. Zoals bekend was Philips tot 2012 zelf eigenaar van de High Tech Campus en heeft indertijd ervoor gekozen het vastgoed en het beheer hiervan te verkopen. Voor wat betreft het gemeentebestuur hebben wij in ons contact met hen gewezen op de rolverdeling zoals die ook in deze en eerdere Kamervragen is toegelicht.
De vervuilende afscheidsvlucht van de KDC-10 |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Henk Kamp (minister defensie) (VVD), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat Defensie op 07 oktober 2021 een rondvlucht van grofweg 550 kilometer heeft uitgevoerd met een oude KDC-10?
Ja.
Kunt u zich herinneren dat de Minister-President aangaf dat Nederland ook in de Olympisch Spelen van het Klimaat nummer één kon zijn?
Ja.
Kunt u aangeven wat de CO2-uitstoot was van de vlucht?
De CO2 uitstoot was circa 50.540 kg.
Kunt u bevestigen dat een vliegtuig, naast de uitstoot van broeikasgassen, ook nog significante niet-CO2 effecten heeft die bijdragen aan de klimaatcrisis?
De omvang van niet-CO2-klimaateffecten, zoals de vorming van condensstrepen, is sterk afhankelijk van onder andere de hoogte van de emissies. De vlucht van de KDC-10 vond plaats op lagere hoogte waardoor er geen sprake is van significante niet-CO2-effecten.
Kunt u aangeven hoe zo’n nutteloze vlucht past in de ambitie om Olympisch Kampioen Klimaat te worden?
In de cultuur van Defensie bestaat de behoefte uitdrukking te geven aan de waardering voor het belangrijke werk dat de KDC-10 heeft verricht in het belang van Nederland. De vlucht was een passend afscheid van de transporttoestellen die sinds 1995 tienduizenden veteranen naar verschillende missie- en inzetgebieden hebben gebracht en vervolgens weer naar huis hebben gevlogen. Daarnaast hebben deze toestellen onafgebroken steun geleverd en goederentransporten uitgevoerd voor deze missies. Verder zijn de toestellen van belang geweest bij de inzet van jachtvliegtuigen die door de KDC-10 veelvuldig zijn bijgetankt om de missietijd te vergroten en het aantal starts en landingen van jachtvliegtuigen, ook in Nederland, te beperken. Tot slot is het toestel veelvuldig ingezet voor crisis- en noodhulpverlening bij rampen over de hele wereld, onlangs nog voor de noodevacuatie uit Afghanistan. Dit alles leidde tot de wens passend afscheid van de toestellen te nemen.
Kunt u aangeven wat de kosten waren van deze vlucht? Was dit haalbaar en betaalbaar?
De kerosinekosten voor de afscheidsvlucht van de KDC-10 bedroegen € 7.042.
Dit past binnen het reguliere budget voor het vliegprogramma van dit toestel.
Kunt u zich voorstellen dat de oproep aan de individuele burger «iedereen doet wat» tamelijk hol klinkt wanneer Defensie besluit een vervuilende en nutteloze vlucht het land door te sturen?
Dit was voor Defensie geen nutteloze vlucht. Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven waarom het kabinet enerzijds inzet om de CO2-uitstoot enigszins te reduceren en anderzijds inzet om de CO2-uitstoot extra te verhogen?
In antwoord 5 is uitgelegd waarom Defensie belang hecht aan deze vlucht als een passend afscheid van dit vliegtuig. De KDC-10 wordt nu vervangen door een moderne Airbus A330 Multi Role Tanker Transport (MRTT) die stiller en zuiniger vliegt en daarmee ook minder CO2 uitstoot.
Kunt u zich voorstellen dat een atleet Olympisch Kampioen zou worden wanneer deze enerzijds inzet op het fit worden en anderzijds actief inzet op het zichzelf blesseren?
De vragensteller doelt hier op twee onderling tegenstrijdige doelstellingen. Wat het verband is met de vlucht van de KDC-10 is niet duidelijk.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'High Tech Campus niet naar Amerikanen, maar in handen van Singaporese staat' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «High Tech Campus niet naar Amerikanen, maar in handen van Singaporese staat»?1
Ja.
Wat zijn de beweegreden van de Singaporese staat om de High Tech Campus Eindhoven te willen kopen?
GIC is een beleggingsfonds dat in eigendom is van de Singaporese Staat. GIC belegt de deviezenreserves van de Singaporese Staat en hanteert een beleggingsbeleid gericht op langetermijninvesteringen met een stabiel rendement.2 De beweegredenen van GIC om te investeren in het vastgoed en het vastgoedmanagement van de High Tech Campus Eindhoven, zijn aan GIC om toe te lichten. Het is aannemelijk dat dit aansluit bij het openbare beleggingsbeleid en dat dit een commercieel gedreven fonds betreft. Het is niet aan de Nederlandse overheid om in te gaan op welke commerciële motieven ten grondslag liggen aan de investering. Wel heeft de Nederlandse overheid zich een beeld gevormd van eventuele risico’s voor de nationale veiligheid verbonden aan een dergelijke transactie. Deze zijn afwezig, gelet op de aard en inhoud van de transactie en de betrokken partijen.
Wat vindt u ervan dat de High Tech Campus Eindhoven in handen komt van een staatsbedrijf, een beleggingsfonds, uit Singapore? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling of had u liever een andere uitkomst gezien?
Ik hecht er waarde aan een duidelijk onderscheid te maken tussen de verkoop van het vastgoed en de bijbehorende vastgoedmanagementdiensten enerzijds en anderzijds het ecosysteem op en rondom de High Tech Campus waar veel hoogwaardig technologisch en innovatieve bedrijven gevestigd zijn. Het gaat hier om een vastgoedtransactie tussen twee marktpartijen, waarbij de koper een Amerikaanse asset manager is die onder andere fondsen van GIC beheert. Beide partijen zijn al langer in Nederland actief op het gebied van investeringen in commercieel vastgoed, waaronder zorgvastgoed en hotels.
Nederland is en blijft open voor buitenlandse investeringen, om ook op langere termijn onze economie en innovatiepositie te versterken. Open markten en vrij verkeer van kapitaal blijven hierbij van groot belang.
In hoeverre past deze overname in het strategisch industriebeleid van Nederland in Europa, zoals omschreven op pag. 17 en 18 van de memorie van toelichting bij de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor het jaar 2022, of staat deze verkoop daar in uw ogen juist haaks op?
Het Nederlandse industriebeleid richt zich op het realiseren van de groeistrategie voor Nederland, door het duurzame verdienvermogen op de lange termijn te versterken. Dat vergt onderwijs, onderzoek, innovatie, inzet op sleuteltechnologieën met bedrijvigheid daar weer omheen. Het verbinden van bedrijven, kennisinstellingen, overheid – zoals rond de High Tech Campus – is daarbij van groot belang. Hier ontstaan bij gevestigde bedrijven en innovatieve start-ups en scale-ups de technologische oplossingen die we nodig hebben om groeistrategie te realiseren. Samen met Brainport Eindhoven en alle verbonden publieke en private partijen zullen wij ons hiervoor blijven inzetten, zodat deze regio zijn internationale koploperspositie behoudt. De verandering van het eigendom van het vastgoed van de campus verandert daar niets aan.
Is de verkoop, via de Amerikaanse investeringsmaatschappij Oaktree, aan het Singaporese staatsbeleggingsfonds correct, transparant en volgens de geldende regels verlopen? Kan stap voor stap worden weergegeven hoe dit proces eruit heeft gezien?
De verkoop van het vastgoed en de beheersmaatschappij van dit vastgoed op de High Tech Campus Eindhoven door Ramphastos Investments aan het consortium van Oaktree en GIC (met GIC als grootste investeerder) is op grond van de mij beschikbare informatie correct en volgens de geldende juridische verplichtingen verlopen.
Er is sprake van een onderhandse verkoop door Ramphastos Investments, die met zich meebracht dat gedurende de onderhandelingen er sprake is geweest van een vertrouwelijk proces. Dit is juridisch toegestaan en gebruikelijk bij dergelijke transacties. Gedurende dit onderhandelingsproces is voor zover bekend ook contact geweest met enkele gebruikers van de High Tech Campus Eindhoven om hen te informeren over en nader te betrekken bij de voorgenomen transactie.
Zodra de onderhandelingen waren afgerond en tot een positief resultaat leidde tussen beide partijen, heeft GIC de rechtspersoon waarmee de investering werd verricht – Euro Petra Private Limited – overeenkomstig artikel 34 van de Mededingingswet op 3 september 2021 de voorgenomen concentratie tussen Euro Petra Private Limited en High Tech Campus Eindhoven gemeld bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Op 20 september 2021 heeft de ACM het besluit genomen dat een vergunning krachtens artikel 37 Mededingingswet niet nodig was en de concentratie doorgang kon vinden3.
De verkoop is zo vormgegeven dat de bestaande rechtspersonen HTCE Development B.V. en HTCE Site Management B.V., die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling en het beheer van het vastgoed op de High Tech Campus Eindhoven, in huidige vorm blijven voortbestaan. Vergunningen afgegeven aan deze rechtspersonen blijven daarmee in beginsel onverkort gelden, omdat de vergunninghouder ongewijzigd blijft. De formele overdracht heeft op 1 oktober 2021 plaatsgevonden.
Tot slot is voorafgaand aan de afronding van de transactie door HTCE en door de advocaten van het consortium van Oaktree en GIC contact met mijn ministerie opgenomen om te toetsen of de voorgenomen investering gemeld diende te worden op grond van een wettelijke investeringstoets dan wel rekening gehouden diende te worden met het wetsvoorstel veiligheidstoets investeringen fusies en overnames. Op grond van alle relevante feiten en informatie is geconcludeerd dat er geen wettelijke verplichting tot melding en voorafgaande goedkeuring bestaat voor deze transactie. Ook werd geconcludeerd dat het wetsvoorstel ook niet van toepassing zou zijn, omdat er geen sprake is van een vitaal proces of onderneming die rechtstreeks betrokken is bij de exploitatie en ontwikkeling van sensitieve technologie.
Is voor deze overname toestemming vereist en gekregen van de Europese Commissie?
Nee, er is geen sprake van een concentratie die bij de Europese Commissie ter goedkeuring voorgelegd moest worden. Er is wel een melding gedaan bij de Autoriteit Consument & Markt.4
Wat is de rol van de overheid (Rijk, provincie en gemeente) geweest bij deze overname? Wanneer wist u dat de High Tech Campus Eindhoven in de verkoop ging en dat de Singaporese staat de campus wilde kopen? Hoe was u hierbij betrokken?
In de regel zijn investeringen en overnames een private en doorgaans commercieel-vertrouwelijke aangelegenheid, waarbij de overheid voornamelijk een rol heeft wanneer mogelijk zwaarwegende publieke belangen, zoals de nationale veiligheid, in het geding komen. De rijksoverheid is in april geïnformeerd door zowel de voormalig eigenaar, de huidige eigenaar en een gebruiker van de HTCE over de voorgenomen verkoop toen deze zich in een vroeg, en commercieel-vertrouwelijk, stadium bevond. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat staat voortdurend in contact met het bedrijfsleven over dit soort ontwikkelingen; in het bijzonder wanneer het bedrijven betreft die van groot belang zijn voor onze economie en innovatiepositie, zoals het geval is bij de HTCE.
Heeft u, met mogelijke private en publieke partijen, geprobeerd de High Tech Campus Eindhoven in Nederlandse en/of Europese handen te houden? Welke inspanningen zijn hierop gepleegd? Wat waren hiervan de resultaten?
In de contacten met relevante partijen zoals HTCE Site Management Beheer B.V. en gebruikers van de campus is de mogelijkheid van alternatieven voor deze transactie over tafel gegaan. Op basis van het door de verkoper gevolgde tijdpad en de belangstelling van potentiële investeerders, bleek een alternatief bod niet haalbaar.
Vindt u dat cruciaal vastgoed, zoals de High Tech Campus Eindhoven, eigenlijk niet beter in een bestendige, langjarige publiek-private samenwerking zou moeten worden gehouden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen rol voor de rijksoverheid op het gebied van bedrijfshuisvesting. De rijksoverheid bevordert innovatie in ecosystemen zonder zelf eigenaar te zijn van het onroerend goed. Ik wil ook niet in transacties van onroerend goed tussen marktpartijen treden, tenzij deze – vanwege risico’s voor de nationale veiligheid – vallen binnen wettelijk voorgeschreven investeringstoetsen.
Is het mogelijk de verkoop terug te draaien? Zo ja, ben u dit alsnog van plan? Zo nee, waarom niet?
De verkoop is definitief en kan niet worden teruggedraaid. De Autoriteit Consument & Markt heeft bij besluit van 20 september 2021 de concentratie toegestaan, omdat er geen negatieve effecten voor de mededinging te verwachten zijn.5 Naast het concentratietoezicht krachtens de Mededingingswet is er geen wettelijke grondslag beschikbaar om deze transactie vooraf te toetsen en eventueel terug te draaien. Deze verkoop van vastgoed terugdraaien acht ik ook inhoudelijk niet wenselijk, omdat dit niet past bij het investeringsklimaat en -behoefte van Nederland en ook geen risico’s verbonden aan deze transactie voor de nationale veiligheid zijn geconstateerd.
Had u anders geacteerd als niet een Singaporees, maar een Chinees staatsbedrijf c.q. beleggingsfonds de High Tech Campus Eindhoven wilde kopen? Welke instrumenten heeft u thans om dit te blokkeren of geen doorgang te laten vinden?
Bij deze vastgoedtransactie zijn geen risico’s voor de nationale veiligheid geconstateerd, daar alle betrokken partijen geen aanbieders van vitaal proces zijn, dan wel eigenaar zijn van of directe toegang hebben tot sensitieve technologie. Naast bestaande en aanstaande investeringstoetsen beschikt het kabinet over breder instrumentarium om publieke belangen te borgen bij overnames en investeringen, waarbij de identiteit van de verwerver in afwegingen kan worden meegenomen. Voorbeeld hiervan is de wettelijke bedenktijd door het bestuur van een vennootschap. Over dit instrumentarium is uw Kamer op 2 juli 2020 nader geïnformeerd met de brief Overzicht wet- en regelgeving ter borging van de economie, innovatie en werkgelegenheid bij ongewenste overnames en investeringen.
Deelt u de opvatting dat de High Tech Campus Eindhoven van vitaal belang is voor zowel de stad Eindhoven, de Brainport Regio als Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om innovatie, de ontwikkeling van kennis en technologie, en werkgelegenheid?
Binnen de groeistrategie voor Nederland is het verbinden van bedrijven, kennisinstellingen en overheden in ecosystemen van groot belang. Op en rond de High Tech Campus ontstaan in een krachtig en groeiend ecosysteem de technologische oplossingen die we nodig hebben om de landelijke groeistrategie te realiseren. Samen met Brainport Eindhoven en alle daaraan verbonden publieke en private partijen blijven wij werken aan de internationale koploperspositie en groei van deze regio.
Deelt u de mening dat in het geval van de High Tech Campus Eindhoven er sprake is van een innovatie-ecosysteem met een dusdanig groot publiek belang voor stad, regio en land dat bij overnames of andere veranderingen in eigendom of zeggenschap regie door de overheid noodzakelijk is?
Ik deel de mening dat bij de High Tech Campus Eindhoven sprake is van een innovatie-ecosysteem met een groot publiek belang voor stad, regio en land, waarbij het Rijk, de regio en de gemeente altijd een vinger aan de pols moeten houden bij significante ontwikkelingen. Dit vertaalt zich in o.a. de groeistrategie voor Nederland en in het gegeven dat de doorontwikkeling van dit ecosysteem door zowel het Rijk, als de provincie en de gemeente gestimuleerd werd en wordt. De rol van de rijksoverheid richt zich hierbij op het creëren van de juiste randvoorwaarden voor innovatie binnen ecosystemen, wat losstaat van de eigendom of zeggenschap van het onroerend goed waarop dit ecosysteem gevestigd is.
Deelt u de mening dat Nederland zich minder naïef moet opstellen als het om dergelijke overnames gaat en beter op zijn kroonjuwelen, zoals de High Tech Campus Eindhoven, moet passen, willen we Nederlandse investeringen in de aanwezige onderzoeks- en innovatie-infrastructuur, start- en scale-upvoorzieningen, participatie in fieldlabs en incubators e.d. in deze kristallisatiepunten van innovatie-ecosystemen duurzaam en voor de lange termijn borgen? Ziet u het gevaar dat dit ten koste gaat van onze internationale concurrentiepositie, toekomstig verdienvermogen en de welvaart en het welzijn van volgende generaties?
Het kabinet zet zich in voor het creëren van de juiste randvoorwaarden om Nederlandse en buitenlandse investeringen in de aanwezige onderzoeks- en innovatie-infrastructuur duurzaam en op de lange termijn te borgen door een breed palet aan innovatie-instrumenten. Dit richt zich op het aanjagen van innovatie, onderzoek, onderwijs en de bedrijvigheid daaromheen. Dit is van belang voor onze internationale concurrentiepositie, toekomstig verdienvermogen en de welvaart en het welzijn van volgende generaties. Het kabinet is van mening dat zeggenschap over de vastgoedactiva en de vastgoedmanagementdiensten hierin gezien moet worden als een marktconforme vastgoedinvestering, waarbij maximalisatie van de opbrengsten kansen biedt voor de verdere ontplooiing van dit hoogwaardige kennis-ecosysteem. Philips heeft als – voormalige eigenaar van het vastgoed op de HTCE – in 2012 al aangegeven door de verkoop van het vastgoed zich beter te kunnen richten op zijn kerntaken nu de grond in handen is van een vastgoedontwikkelaar.
Hoe kan de Nederlandse (Rijks)overheid na de verkoop grip blijven houden op wat er op de High Tech Campus Eindhoven gebeurt?
De Nederlandse overheid houdt een vinger aan de pols bij de exploitatie en bedrijfsvoering van de High Tech Campus Eindhoven via de beheerder van het vastgoed. Dit ziet zowel op vlak van ICT, beveiliging van de campus en de betrouwbaarheid van medewerkers en dienstverleners die worden ingeschakeld ten behoeve van de campus. Daarvoor zijn de benodigde contacten gelegd en wordt informatie gedeeld. Ook heeft de Nederlandse overheid contacten met de gebruikers van de campus.
Welke mogelijkheden biedt het wetsvoorstel Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, die momenteel in de Kamer behandeld wordt, om meer grip te houden op overnames als die van de High Tech Campus Eindhoven? Hadden, als deze wet reeds in werking zou zijn getreden, het proces en de uitkomst er anders uit gezien?
Het wetsvoorstel veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, dat momenteel in de Kamer behandeld wordt, is van toepassing op investeringen in vitale aanbieders en ondernemingen die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie en op het verwerven van een deel van de vermogensbestanddelen van ondernemingen, indien deze essentieel zijn voor het kunnen functioneren als vitale aanbieder of als onderneming op het gebied van sensitieve technologie. Op grond van de inhoud van de transactie die enkel betrekking heeft op het vastgoed (grond, gebouwen) en de beheerder van dit vastgoed, zou het wetsvoorstel zoals thans vormgegeven niet van toepassing zijn. Er is geen sprake van een vitale aanbieder, noch is er sprake van een onderneming die zelf actief is op het gebied van sensitieve technologie. Als het wetsvoorstel reeds in werking zou zijn getreden, zou het proces en de uitkomst er niet anders uit gezien.
Welke mogelijkheden biedt het wetsvoorstel Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames specifiek voor decentrale overheden, zoals gemeenten en provincies, om grip te houden op overnames als die van de High Tech Campus Eindhoven? Indien die mogelijkheden er niet zijn, zouden die alsnog gecreëerd kunnen worden?
Het wetsvoorstel Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames biedt geen mogelijkheden voor decentrale overheden, zoals gemeenten en provincies, om grip te houden op overnames als die van de High Tech Campus Eindhoven. Het wetsvoorstel is niet van toepassing op dergelijke vastgoedtransacties. Bovendien is het wetsvoorstel gericht op het borgen van de nationale veiligheid en niet op het waarborgen van andere belangen. Het borgen van de nationale veiligheid is een aangelegenheid die onder verantwoordelijkheid valt van de rijksoverheid. Ik zie geen reden om gemeenten of provincies een rol te geven bij het toetsen van investeringen, fusies en overnames op de risico’s voor de nationale veiligheid. Uiteraard kunnen gemeenten en provincies signalen en zorgen die zij zien met betrekking tot de nationale veiligheid bij investeringen, fusies en overnames onder aandacht te brengen van de rijksoverheid.
Wanneer slimme regio’s, gebieden of campussen als de High Tech Campus Eindhoven en de Brainport Industries Campus te koop zijn voor buitenlandse partijen, wat zal dan het volgende doelwit van groot publiek en/of strategisch belang zijn?
Dergelijke vastgoedlocaties en beheerders van vastgoed zijn interessant voor langetermijnbeleggers. Een goed voorbeeld hiervan was Kadans, waar Oaktree de investering heeft verkocht aan de verzekeraar Axa.6 Het is dus inderdaad niet uit te sluiten dat ook in de toekomst dergelijke transacties plaatsvinden.
De problematiek in de metaalsector als gevolg van de hoge elektriciteitsprijzen. |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de noodkreet die wordt geslagen in de metaalsector vanwege de hoge elektriciteitsprijzen? Hoe kijkt u naar de situatie waar deze bedrijven zich nu in bevinden?
Ja. Er is op dit moment sprake van een unieke situatie op de gasmarkt en de hoge energieprijzen hebben de volle aandacht van het kabinet. De situatie heeft ook gevolgen voor bedrijven, met name bedrijven die veel energie gebruiken. In principe is het beheersen van de kosten, waaronder ook de energiekosten via lange(re)termijnleveringscontracten, een taak van het bedrijfsleven zelf.
Kunt u toelichten waarom er in Nederland wordt gerekend met een CO2-emissiefactor van 0,5 bij de bepaling van de Indirecte Kostencompensatie, terwijl er in Duitsland een factor van 0,75 wordt gebruikt?
Compensatie voor indirecte ETS-kosten is een vorm van staatssteun die is toegestaan onder de Richtsnoeren betreffende bepaalde staatssteunmaatregelen in het kader van het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten na 2021.1 In het impact assessment van de Europese Commissie van deze nieuwe richtsnoeren zijn voorlopige getallen voor de emissiefactor opgenomen, gebaseerd op cijfers uit 2018.2 De grootte van de emissiefactor wordt door de Europese Commissie vastgesteld en is afhankelijk van de CO2-intensiteit van de fossiele energie-opwek in een lidstaat; deze intensiteit is in Duitsland groter dan in Nederland. CE Delft doet in opdracht van RVO onderzoek naar de emissiefactor voor Nederland. De eerste resultaten wijzen op een emissiefactor die niet hoger ligt dan de factor die de Commissie hanteerde in genoemd impact assessment. Zodra het onderzoek is afgerond, zal ik het rapport met de Kamer delen.
Kunt u toelichten of er in de Indirecte-Kostencompensatie-regeling rekening wordt gehouden met het risico op koolstoflekkage van individuele bedrijven die aanspraak maken?
De IKC-ETS regeling is een generieke regeling voor bedrijven in enkele specifieke sectoren ter voorkoming van koolstoflekkage als gevolg van het emissiehandelssysteem. Immers, niet-Europese concurrenten van deze bedrijven worden bij hun energierekening niet geconfronteerd met CO2-beprijzing en zouden daarom oneerlijk concurrentievoordeel hebben op onze bedrijven. Dat betekent overigens niet dat de IKC-ETS-regeling als doel heeft of gebruikt kan worden om algehele verschillen in energieprijzen uit te vlakken. Vanwege dit generieke karakter van de regeling en het verbod uit hoofde van artikel 10 van genoemde Richtsnoeren deze regeling aan te wenden voor noodlijdende bedrijven, kan deze niet aangepast worden aan de hand van de omstandigheden van een individueel bedrijf.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als Nederlandse bedrijven die al hebben verduurzaamd failliet gaan en daardoor grondstoffen zoals aluminium voortaan geïmporteerd moeten worden uit minder efficiënte en minder duurzame productielocaties?
Voor het kabinet is het voorkomen van weglek van CO2-uitstoot en werkgelegenheidsverslies belangrijk, te meer omdat verplaatsing van CO2-uitstoot uit Nederland eerder een negatieve dan een positieve bijdrage aan het klimaatvraagstuk levert. Zoals u weet, voert de overheid daar actief beleid op, inclusief het ter beschikking stellen van financiering via diverse regelingen. Elk bedrijf maakt zijn eigen keuzes over welke verduurzamings- en andere investeringen te doen en over de beheersing van alle bedrijfsrisico’s in het licht van de rentabiliteit op zowel de korte als lange termijn. Dat laat onverlet dat het betreurenswaardig is wanneer een bedrijf failliet gaat en daarmee banen verloren gaan. Dit brengt voor alle betrokkenen en hun omgeving onzekerheid over de toekomst met zich mee.
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven in de metaalsector risico lopen op faillissement als gevolg van de hoge elektriciteitsprijzen? Om hoeveel banen gaat het daarbij?
Dit hangt sterk af van de mate waarin individuele bedrijven hun energieposities hebben afgedekt door bijvoorbeeld energiecontracten voor de lange termijn aan te gaan. Vooralsnog is mij één bedrijf bekend dat zelf heeft aangegeven dat het voortbestaan in acuut gevaar zou zijn. Met dat bedrijf zijn ongeveer 325 voltijds arbeidsplaatsen gemoeid.
Welke stappen heeft het kabinet ondernomen om er voor te zorgen dat deze bedrijven overeind blijven? Wat bent u bereid daarvoor nog te doen op korte termijn?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 hebben de huidige situatie op de gasmarkt en de hoge energieprijzen de volle aandacht van het kabinet. Eventuele steunverzoeken van individuele bedrijven in nood worden beoordeeld aan de hand van het Afwegingskader Steun Individuele Bedrijven.3
Bent u bereid om, vanwege de urgentie van het onderwerp, de antwoorden op deze vragen uiterlijk 18 oktober 2021 te delen met de Kamer?
Vanwege de elkaar snel opvolgende ontwikkelingen met betrekking tot de stijging van de energieprijzen, de IKC-ETS regeling en zijn belanghebbenden is het mij niet mogelijk gebleken uiterlijk die dag mijn antwoorden te sturen.
De gastekorten en het bericht dat het Russische Gazprom minder gas levert |
|
Raymond de Roon (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gazprom cuts gas to EU via Belarus by 70 percent»?1
Ja.
Wat betekent het gedeeltelijk dichtdraaien van de gaskraan door Gazprom, in kwantitatieve zin voor de Nederlandse gasimport?
Het is enkel mogelijk om de Europese gasimport vanuit Rusland te meten. Dit kan niet worden onderverdeeld in specifiek Nederlandse gasimport omdat dat inzicht zou vereisen in de portfolio’s van private bedrijven die gas op een Europese markt leveren. Wat betreft de levering van Gazprom naar de EU-lidstaten verwijs ik graag naar onderstaand diagram met recente cijfers van de Europese toezichthouder op de energiemarkt ACER.
In welke mate draagt dit bij aan de zeer explosief gestegen gasprijzen in Nederland?
In bijgevoegde Kamerbrief wordt onder andere verwezen naar internationale experts van bijvoorbeeld het Internationale Energieagentschap (IEA), nationale experts geraadpleegd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, alsmede de Europese toezichthouder op de gasmarkt ACER, die wijzen op een combinatie van vraag- en aanbodfactoren voor de hoge gasprijzen.
Klopt het wat EU-commissaris Kadri Simson zegt, dat Gazprom zich desondanks houdt aan de langetermijncontracten? Zo nee, waarom niet?
De opmerking dat Gazprom zich houdt aan de leveringscontracten wordt ondersteund door het Internationaal Energieagentschap.2 Ik heb geen reden om aan deze lezing te twijfelen.
Indien wat Simson zegt klopt, is dan de conclusie dat Nederland zelf de zaken gewoon totaal niet op orde heeft door het sluiten van korte termijncontracten en het hanteren van gevaarlijk lege gasvoorraden? Zo nee, waarom niet?
In de begeleidende Kamerbrief ga ik onder meer in op het vraagstuk van lange termijncontracten en gasbergingen.
Hoe verklaart u het verschil tussen de uitspraken van Simson en die van voorzitter van de Europese Commissie Von der Leyen, die juist stelt dat het optreden van Rusland de hoofdoorzaak is van de gestegen gasprijzen?
Zie het antwoord op vraag 3 voor de factoren die wat het kabinet betreft de oorzaken zijn van de gestegen gasprijzen.
Wanneer gaat Nederland nou eens investeren in kernenergie, zodat we minder afhankelijk worden van weersinvloeden, Gazprom of haperende EU-politiek zoals inzake Nord Stream 2?
Kernenergie wordt als onderdeel van de energiemix in Nederland niet uitgesloten. Dit is ook zo opgenomen in het Klimaatakkoord en is onderdeel van het beleid om technologieneutraal te sturen op CO2-reductie. Dit houdt in dat marktpartijen die aan de randvoorwaarden voldoen in aanmerking kunnen komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale. Verschillende studies laten ook zien dat voor 2050 kernenergie een kosteneffectieve mogelijkheid kan zijn en dat een positieve business case op lange termijn tot de mogelijkheden kan behoren. Op 7 juli 2021 stuurde ik een rapport met de marktconsultatie kernenergie naar uw Kamer. Hierin kondigde ik ook aan een scenariostudie voor de periode 2030-verder dan 2050 te laten opstellen (Kamerstuk 32 645, nr. 96).
Bent u bereid de Nederlandse olie- en gasmaatschappijen voortaan te verplichten bepaalde minimumvoorraden aan te leggen zoals ook enkele andere landen doen? Zo nee, waarom niet?2
De Nederlandse overheid heeft een publieke belang in het garanderen van de leveringszekerheid van de beschermde afnemers zoals huishoudens. De beschermde afnemers in Nederland gebruiken, in tegenstelling tot de beschermde afnemers in de andere landen, enkel laagcalorisch gas. In het kader van het zo snel mogelijk sluiten van het Groningenveld heeft de overheid afspraken gemaakt met de eigenaren Shell en Exxon over het vullen van de laagcalorische gasopslag te Norg in de komende jaren.
Zo is gegarandeerd dat het Groningenveld gesloten kan worden met behoud van de leveringszekerheid voor de beschermde afnemers. De opslagen in Nederland voor hoogcalorisch gas zijn in gebruik voor levering aan niet-beschermde industriële afnemers of leveren opslagcapaciteit aan vragers uit buurlanden. Ik zie nu geen noodzaak om voor deze doelgroepen extra eisen op te leggen aan energieleveranciers. De Europese Commissie heeft in haar «toolbox» op 13 oktober een onderzoek voor het najaar aangekondigd naar de mogelijkheden van meer strategisch gebruik van gasopslagen in Europa. Ik zie uit naar de resultaten hiervan.
De urenlange storing bij Facebook en Instagram op 4 oktober 2021 |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft de grootschalige storing impact gehad op de bedrijfsvoering van de Nederlandse overheid (op de verschillende lagen)? Zo ja, op welke manier? Heeft de Nederlandse overheid daarbij schade geleden?
Facebook, Whatsapp en Instagram zijn voornamelijk berichtenplatforms. Voor de rijksoverheid is de Gedragsregeling Digitale Werkomgeving van toepassing, waarin staat dat dergelijke berichtenapps alleen gebruikt mogen worden voor informele zaken, zoals een interessant artikel delen, een hulpvraag stellen of sparren met collega’s. Er is geen standaard voor berichtenapps vastgesteld, waardoor een dergelijke storing niet direct leidt tot een belemmering in de bedrijfsvoering.
Voor zover mij bekend heeft de storing niet geleid tot belemmering van de bedrijfsvoering bij gemeenten, waterschappen en provincies. Overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en de beveiliging van informatie en informatiesystemen, zij hanteren daarbij vergelijkbare gedragsregelingen als bij de rijksoverheid.
Heeft het demissionaire kabinet berichten van Nederlandse burgers, bedrijven en organisaties gehad, die last hebben ervaren van de storing? Zo ja, hoeveel? Wat was de inhoud van deze berichten? Welk algemeen beeld kan hieruit worden afgeleid?
Er zijn op dit moment geen signalen bekend over dergelijke aan het kabinet gerichte berichten. In algemene zin kan worden gesteld dat Nederlandse burgers, bedrijven en organisaties hinder en/of ongemak zullen hebben ervaren als gevolg van deze storing, die optrad als gevolg van een menselijke fout. Het betrof immers uitval van diensten die door Nederlandse burgers en bedrijven veel gebruikt worden, waaronder sociale-media platforms Facebook en Instagram en berichtendiensten WhatsApp en Facebook Messenger.
Hoewel het een grote communicatiestoring betrof in termen van gebruikersuren (duur uitval * getroffen gebruikers), lijkt in dit geval de maatschappelijke en economische schade in Nederland mee te vallen.
Het betrof uitval van diensten die door Nederlandse burgers en bedrijven veel gebruikt worden, waaronder sociale-media platforms Facebook en Instagram en berichtendiensten WhatsApp en Facebook Messenger. Vanzelfsprekend zullen burgers en organisaties die meer gebruik maken van Facebook-diensten meer hinder hebben ondervonden.
Zo lijkt een deel van de gebruikers zonder grote problemen te zijn uitgeweken naar alternatieve diensten. Diverse andere sociale-media platforms en berichtendiensten gaven aan dat het gebruik van hun diensten tijdens en na de storing is toegenomen. Voor zover organisaties en bedrijven tijdelijk verminderd bereikbaar waren, is de verwachting dat dienstverlening over het algemeen op een later moment alsnog heeft kunnen plaatsvinden.
Hoe is het demissionaire kabinet voornemens in de (recente) toekomst om te gaan met zulke grootschalige digitale storingen?
Het is in eerste instantie primair aan Facebook zelf om de benodigde technische en organisatorische maatregelen te treffen om een storing als deze te voorkomen, of wanneer deze zich toch voordoet, zo snel mogelijk te verhelpen.
Parallel daaraan hebben gebruikers een eigen verantwoordelijkheid om voor zichzelf na te gaan in hoeverre het voor hen verantwoord is om van één dienst of één bedrijf afhankelijk te zijn en zo nodig alternatieven te verkennen en te gebruiken.
Voor zover het de storing van de berichtendiensten WhatsApp en Facebook Messenger betreft: deze diensten zijn zogeheten nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten. Zij vallen daarmee onder de verbrede definitie van een elektronische communicatiedienst zoals gedefinieerd in het wetsvoorstel tot wijziging van de telecommunicatiewet ter implementatie van Richtlijn 2018/1972 (de Telecomcode) (Kamerstuk 35 865, nr. 2) zoals deze op dit moment bij uw Kamer voorligt. Dat betekent dat na inwerkingtreding van bovenvermelde wijziging van de telecommunicatiewet (TW) de aanbieders van deze diensten straks ook een meldplicht van incidenten (TW art. 11.a2) en een zorgplicht (treffen van passende beveiligingsmaatregelen onder meer om, als het gaat om dergelijke storingen, in bepaalde mate bestand te zijn tegen acties die de beschikbaarheid van de dienst in gevaar brengen, (TW art. 11.a1) opgelegd krijgen, zoals dat nu al geldt voor aanbieders van traditionele elektronische communicatiediensten als spraaktelefonie en berichtenverkeer (SMS). Agentschap Telecom is hiervoor de aangewezen toezichthouder.
Op Europees niveau wordt gewerkt aan een herziening van de richtlijn (2016/1148) ter bevordering van de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen, NIB2. De huidige richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Op grond van de huidige NIB-richtlijn is de Ierse toezichthouder exclusief bevoegd om toe te zien op Facebook-clouddiensten daar de Europese vestiging van het bedrijf in Ierland is gevestigd. Met betrekking tot het herzieningsvoorstel1 heeft de Europese Commissie voorgesteld om in deze herziening ook sociale media op te nemen. Over deze richtlijn wordt momenteel onderhandeld.
In het ECASEC2-overleg van ENISA3 en de Europese toezichthouders die toezien op de telecomveiligheid worden ook incidenten en te nemen maatregelen besproken. Dit gebeurt nu voor de meer traditionele elektronische communicatiediensten en zal naar verwachting straks ook gaan gelden voor de interpersoonlijke communicatiediensten. Hierdoor kunnen vroegtijdig trends en ontwikkelingen in incidenten worden gesignaleerd. Dat kan er bijvoorbeeld toe leiden dat de toezichthouders bij het uitoefenen van het toezicht op de zorgplicht extra aandacht gaan besteden aan de bepaalde oorzaken van incidenten. ENISA publiceert jaarlijks4 de grote incidenten die nationale toezichthouders doormelden aan ENISA.
Ter voorbereiding op een digitale crisis is er het Nationaal Crisisplan Digitaal.5 Het plan is een leidraad om op hoofdlijnen snel inzicht en overzicht te krijgen in de bestaande afspraken op nationaal niveau over de beheersing van incidenten in het digitale domein met aanzienlijke maatschappelijke gevolgen. Het plan sluit daarmee aan op het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. In dit geval is er geen aanleiding geweest om op te schalen binnen de nationale crisisstructuur.
Is het demissionaire kabinet voornemens tijdens de Europese wetgevingsonderhandelingen inzake de Digital Services Act, de Digital Markets Act en de Artificial-Intelligence-verordeningen, en direct al bij de komende Europese top, het belang van het vernieuwen en updaten van de Border Gateway Protocol aan te kaarten? Zo ja, hoe gaat het demissionaire kabinet dit aanpakken? Zo niet, waarom niet?
Deze casus heeft geen invloed op de Nederlandse positie in de onderhandelingen aangaande de Europese wetsvoorstellen voor een Digital Services Act, een Digital Markets Act en een AI Act, omdat de casus buiten de reikwijdtes van deze voorstellen valt. Wel ziet het kabinet het belang van het doorontwikkelen van internetstandaarden zoals het Border Gateway Protocol (BGP).
Facebook heeft na afloop van de storing verklaard dat deze veroorzaakt is door een menselijke fout in de BGP-configuratie van het Facebook-netwerk die niet tijdig is opgemerkt.6 Het BGP is het belangrijkste routeringsprotocol van het internet. Het zorgt ervoor dat zogenaamde Autonome Systemen (AS) elkaar kunnen vinden op het internet. Het BGP zorgt voor de koppeling tussen verschillende AS-netwerken. In dit geval heeft Facebook, door een interne (menselijke) fout, abusievelijk alle routes tussen haar netwerk en de rest van het wereldwijde Internet opgeheven, waardoor de Facebook-servers voor de rest van het Internet niet meer bereikbaar waren. Het BGP-protocol heeft in deze correct gefunctioneerd.
Het BGP wordt ontwikkeld onder de vlag van de Internet Engineering Task Force (IETF). De doorontwikkeling van een dergelijke essentiële standaard is complex en vereist een wereldwijde consensus tussen betrokken en deskundige partijen. De IETF is een grote, open, internationale gemeenschap van netwerkontwerpers, -operators, -leveranciers en -onderzoekers die zich bezighoudt met de evolutie van de internetarchitectuur en de soepele werking van het internet. Om bij deze casus te blijven, ook Facebook neemt deel aan de IETF. Nederland staat voor het multi-stakeholder model van internet governance, waarvan de IETF een goed voorbeeld is. Het kabinet ziet naar aanleiding van deze casus geen noodzaak de werkwijze van de IETF ter discussie stellen.
Wel laat ik de ontwikkelingen rond dergelijke standaardisatievraagstukken volgen en duiden. Agentschap Telecom voert daartoe op dit moment een onderzoek uit naar de belangrijkste vraagstukken rond technische internetstandaardisatie.
Deelt het demissionaire kabinet de mening dat dit incident wederom aantoont hoe groot de afhankelijkheid van slechts enkele tech-grootmachten op dit moment is en dat deze buitenproportionele afhankelijkheid, middels Europese wetgeving, noodzakelijkerwijs en spoedig ingeperkt dient te worden ter bescherming van Europese burgers en bedrijfsleven? Zo ja, hoe gaat het demissionaire kabinet dit aanpakken? Zo niet, waarom deelt het demissionaire kabinet deze mening niet?
Het kabinet heeft al een tijd zorgen over de afhankelijkheid van een aantal grote platforms waar ondernemers en consumenten nauwelijks meer omheen kunnen. Vandaar dat het kabinet sinds 2019 pleit voor aanvullende regelgeving om met de macht van deze poortwachters om te gaan (Kamerstuk 27 879, nr. 71 en Kamerstuk 35 134, nr. 13). Dit heeft zijn vruchten afgeworpen. De Europese Commissie heeft in december 2020 een voorstel gedaan voor de Digital Markets Act (DMA) waarmee zij dit soort problematiek wil aanpakken. Dit voorstel is voor een groot deel in lijn met de Nederlandse inzet voor de DMA, die in februari per BNC-fiche naar uw Kamer is verzonden (Kamerstuk 22 112, nr. 3049). Ook is deze inzet tijdens de Technische Briefing over de DMA met de Commissie Digitale Zaken van eind september toegelicht. De onderhandelingen in de Raad over het voorstel lopen in een ambitieus tempo door. Er wordt gestreefd naar het aannemen van een algemene oriëntatie in de Raad voor Concurrentievermogen eind november.
Welke maatregelen gaat het demissionaire kabinet treffen naar aanleiding van de grootschalige storing?
In de beantwoording van vragen 3, 4 en 5 is de inzet van het kabinet uiteengezet.
De berichten ‘Bedrijfsleven start eigen alarmsysteem tegen hackers: ‘overheid te traag’ & ‘Informatie over op handen zijnde hacks wordt grotendeels weggeooid’ |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Bedrijfsleven start eigen alarmsysteem tegen hackers: «overheid te traag» & «Informatie over op handen zijnde hacks wordt grotendeels weggeooid»»?1, 2
Ja.
Hoe beoordeelt u de ontwikkelingen vanuit het bedrijfsleven waar men «niet meer wil wachten op de overheid» en zelf aan de slag gaat om een alarmsysteem dat waarschuwt voor aanstaande of bezig zijnde hacks?
Het is een positieve ontwikkeling dat private initiatieven op het gebied van cybersecurity, zoals het «alarmsysteem», zich ontwikkelen. Het initiatief past binnen de ambitie die het kabinet heeft om te komen tot een Landelijk Dekkend Stelsel (LDS) van cybersecurity samenwerkingsverbanden zoals omschreven staat in de Nederlandse Cybersecurity Agenda (NCSA).3 Om in Nederland op nationaal niveau voldoende slagkracht te kunnen organiseren tegen de toenemende digitale dreiging is publiek-private samenwerking noodzakelijk. De overheid stimuleert de totstandkoming van samenwerkingsverbanden zodat tussen hen informatie over digitale dreigingen en incidenten, die relevant is voor de verschillende doelgroepen, efficiënter en effectiever wordt gedeeld. Alle organisaties blijven zelf primair verantwoordelijk voor hun digitale veiligheid en het is van belang dat zij die verantwoordelijkheid ook nemen ongeacht of zij wel of niet een vitale aanbieder zijn of deel uitmaken van (rijks)overheid.
Begrijpt u dat beide berichten waarover vragen worden gesteld een zekere samenhang lijken te hebben?
Ja.
Kunt u aangeven of het Digital Trust Center (DTC) duurzaam is geborgd voor de toekomst? Heeft het Digital Trust Center haar waarde al bewezen? Zo nee, waarom (nog) niet?
Ja, het DTC is duurzaam geborgd. Het DTC is najaar 2019 geëvalueerd door onderzoeksbureau Kwink. De evaluatie is 18 februari 2020 aan de Tweede Kamer aangeboden.4 Deze evaluatie gaf een positief beeld van de resultaten en het doelbereik van DTC. Op basis van deze evaluatie is besloten het DTC een vast onderdeel te laten worden van het Ministerie van EZK en hiervoor structureel budget beschikbaar te stellen. Per brief van 16 december 2020 bent u over de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen geïnformeerd.5 De aanbevelingen van het onderzoeksbureau zijn overgenomen. Dit heeft onder meer geleid tot uitbreiding van de diensten van het DTC, zoals het daadwerkelijk notificeren van individuele bedrijven indien de overheid informatie heeft over concrete kwetsbaarheden. Deze zomer is hiermee gestart, waarbij waar aangewezen zo veel mogelijk wordt samengewerkt met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC).
Tevens heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat een wetsvoorstel in voorbereiding, dat de juridische basis van het DTC nader regelt. Hiermee ontstaan er nog meer mogelijkheden voor het DTC om informatie over digitale dreigingen en incidenten aan het Nederlandse niet-vitale bedrijfsleven te doen toekomen, ook als dit persoonsgegevens zoals IP-adressen bevat.
Deelt u de signalen vanuit de praktijk dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) de urgentie en het tempo volledig onderschat en daarmee in bepaalde gevallen niet van meerwaarde lijkt te zijn? Hoe gaat u dat verbeteren?
Het tempo in het digitale domein ligt hoog: digitale ontwikkelingen en dreigingen volgen elkaar in rap tempo op. De ernst en urgentie van de toename van digitale aanvallen wordt dan ook onderschreven in het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN).6 Wij delen daarom niet het perspectief dat het NCSC de urgentie en het tempo onderschat. Het is echter een constante uitdaging om deze digitale aanvallen het hoofd te bieden. Daar is de inzet vanuit onze ministeries ook volop op gericht.
Op welke vlakken zorgt de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voor knelpunten? Welke grondslagen zijn er nodig, bijvoorbeeld in de Wet Beveiliging Netwerk- en Informatiesystemen (WBNI), om gegevens als IP-adressen te kunnen delen?
De Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) regelt de taken en bevoegdheden die het NCSC namens de Minister van Justitie en Veiligheid op het terrein van cybersecurity uitvoert. Primair heeft het NCSC tot taak om vitale aanbieders en aanbieders die onderdeel zijn van de rijksoverheid te informeren en adviseren over digitale dreigingen en incidenten, en daartoe analyses en technisch onderzoek te verrichten. Het NCSC kan bij die analyses en dat technisch onderzoek ook informatie over digitale dreigingen of incidenten verkrijgen die andere aanbieders aangaat. Het NCSC kan die informatie, waaronder ook persoonsgegevens met inachtneming van de AVG, verstrekken aan krachtens de Wbni aangewezen schakelorganisaties, die andere aanbieders in hun doelgroep hebben. Gebleken is echter dat verstrekking van die informatie aan deze schakelorganisaties vanwege een leemte in de Wbni niet altijd mogelijk is en dat relevante dreigings- en incidentinformatie daardoor niet altijd voor die andere aanbieders beschikbaar komt. Om die reden is er deze zomer een voorstel tot wijziging van de Wbni in consultatie gebracht, dat ertoe strekt het NCSC de bevoegdheid te bieden om in ruimere zin dreigings- of incidentinformatie met of ten behoeve van andere aanbieders te delen. Daartoe regelt dit wetsvoorstel dat schakelorganisaties, die krachtens de Wbni zijn aangewezen als OKTT (organisatie die objectief kenbaar tot taak heeft om organisaties of het publiek te informeren over dreigingen en incidenten), in ruimere zin dreigings- en incidentinformatie, waaronder ook persoonsgegevens, verstrekt kunnen krijgen, zodat zij op basis daarvan andere aanbieders in hun doelgroep beter kunnen informeren en adviseren. Daarnaast regelt het wetsvoorstel dat in bepaalde gevallen het NCSC individuele andere aanbieders voor hen relevante dreigingsinformatie, met inbegrip van persoonsgegevens, kan verstrekken. Hiervan is sprake als er geen schakelorganisatie (zoals een OKTT of computercrisisteam) is die de aanbieder van de informatie kan voorzien én de informatie gaat over een dreiging of incident met (potentiële) aanzienlijke gevolgen voor de continuïteit van de dienstverlening van de aanbieder. Naast dit wetsvoorstel is er, zoals hierboven aangegeven, een wetsvoorstel in voorbereiding dat de juridische basis van het DTC nader regelt.
Welke stappen worden er gezet om het NCSC meer mogelijkheden te geven wanneer het gaat om niet-vitale onderdelen in de samenleving? Wordt er ook gekeken om de WBNI een ruimer bereik te geven?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is vermeld is een wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni opgesteld en in consultatie gebracht, dat ertoe strekt het NCSC de bevoegdheid te bieden om in ruimere zin dreigings- en incidentinformatie aan of ten behoeve van aanbieders, die geen vitale aanbieder zijn en evenmin deel uitmaken van de rijksoverheid, te verstrekken.
Daarnaast is het Digital Trust Center (DTC) in juni gestart met het proactief informeren van individuele niet-vitale bedrijven over digitale dreigingen, zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over dit onderwerp op 2 juni jl.7 Het DTC doet dit in eerste instantie nog op beperkte schaal in geval van ernstige dreigingen bij het niet-vitale bedrijfsleven.
In november 2021 start het DTC met het notificeren van bedrijven die deel uitmaken van een pilot. Deze pilot maakt het mogelijk voor DTC concrete dreigingsinformatie waar de overheid over beschikt te matchen met bedrijven die hun technische gegevens hebben doorgegeven aan het DTC. Er zijn 62 bedrijven uit negen sectoren geselecteerd, van groot tot klein, die deel kunnen gaan uitmaken van deze pilot. De pilot zal duidelijk maken of en hoe deze nieuwe dienst van het DTC verder kan worden opgeschaald en ook kan worden geautomatiseerd.
Het demissionaire kabinet zet daarnaast stappen om het cybersecuritystelsel door te ontwikkelen en te versterken, op korte termijn onder meer door middel van het genoemde wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni. Op de lange termijn adviseren wij een volgend kabinet om een nieuwe integrale cyberstrategie te formuleren en het cybersecuritystelsel door te ontwikkelen, daarbij rekening houdend met de aankomende herziening van de netwerk- en informatiebeveiliging richtlijn (NIB-richtlijn). Onze digitale weerbaarheid zal immers de nodige aandacht en investeringen blijven vragen.
Acht u het een meerwaarde dat er ook een private partij komt waar tevens meldingen van hacks en/of kwetsbaarheden kunnen worden gedaan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven waar er bij het NCSC behoefte aan is en in hoeverre u kunt zorgen dat het NCSC deze bevoegdheden, middelen en/of grondslagen ook krijgt? Welke obstakels liggen er in de weg?
In onder meer bovengenoemd CSBN valt te lezen dat de digitale dreiging alleen maar toeneemt, net als onze afhankelijkheid van digitale systemen. Om ervoor te zorgen dat de bij de overheid, meer in het bijzonder het NCSC, voorhanden zijnde informatie inzake digitale dreigingen en incidenten zo veel als mogelijk ter beschikking komt van organisaties waarvoor die informatie relevant is, is er zoals hierboven vermeld een wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni in procedure gebracht. Daarnaast is het van belang dat met het oog op een zo optimaal mogelijk functionerend cybersecuritystelsel voortdurend door alle partijen in dat stelsel, waaronder het NCSC, nagedacht wordt over nodige doorontwikkelingen van dat stelsel. De Cyber Security Raad (CSR) schat in dat voor de benodigde verdere ontwikkeling van het gehele stelsel een totaal aan investeringen nodig is van ca. 833 miljoen euro, bestaande uit investeringen in de overheid, waaronder ook het NCSC en het DTC, en investeringen door private organisaties via bijvoorbeeld een fonds voor vitale aanbieders. Het is aan een volgend kabinet om invulling te geven aan de inzet van de rijksoverheid in dit verband.
Bent u bekend met signalen dat er vanwege veel te stringente wettelijke beperkingen het NCSC genoodzaakt is om buiten de wet om te werken? Acht u dat acceptabel?
Wij zijn bekend met deze signalen en deze situatie is onwenselijk. Informatie over digitale dreigingen en incidenten kan vanuit het NCSC vanwege een leemte in de wet momenteel niet altijd worden verstrekt aan of ten behoeve van aanbieders, die geen vitale aanbieder zijn of deel uitmaken van de rijksoverheid. Daarom is, zoals hierboven ook vermeld, een wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni opgesteld en in consultatie gebracht dat ertoe strekt dat het NCSC in ruimere zin de bevoegdheid heeft om genoemde informatie aan die andere aanbieders of hun schakelorganisaties te verstrekken. Daarnaast wordt voortdurend gewerkt aan de doorontwikkeling van het LDS. Daarvan deel uitmakende schakelorganisaties kunnen ook krachtens de Wbni als bijvoorbeeld OKTT worden aangewezen, en zo in bredere zin dreigings- en incidentinformatie verstrekt krijgen vanuit het NCSC ten behoeve van hun doelgroepen.
Kunt u aangeven waarom het NCSC niet de mogelijkheden heeft om het internet te scannen om te kijken welke partijen er gevaar lopen voor bepaalde software of kwetsbaarheden? Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat dit wel gaat gebeuren?
Het NCSC voert zoals vermeld technisch onderzoek uit ten behoeve van het informeren en adviseren van organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid en vitale aanbieders over voor hen relevante dreigingen en incidenten. In het kader van deze taakuitoefening scant het NCSC ook op kwetsbaarheden voor zover dit mogelijk is zonder daarbij de netwerk- en informatiesystemen van organisaties binnen te dringen. Voor zover scannen naar kwetsbaarheden het zonder toestemming binnendringen van een netwerk- of informatiesystemen inhoudt, beschikt het NCSC niet over de daartoe benodigde wettelijke bevoegdheid.
Kunt u een overzicht geven van alle initiatieven die er thans lopen om de cyberveiligheid bij (mkb-)bedrijven te vergroten? Wat is het bereik hiervan?
Eind 2020 heeft het DTC in samenwerking met leden van het CIO Platform Nederland de «Cybersecurity Wegwijzer» gelanceerd. Er zijn voor bedrijven veel cybersecurityinitiatieven in Nederland die zich ten doel stellen om een hoog niveau van cyberweerbaarheid in de keten, branche of regio te bereiken. De «Cybersecurity Wegwijzer» maakt het landschap aan dergelijke cybersecurity initiatieven in Nederland inzichtelijk.8 Deze wegwijzer is met name relevant voor intermediaire organisaties. Tot nu zijn er 2.000 unieke bezoekers geweest. Daarnaast is er sprake van een sterke toename van het aantal bezoeken van de website van het DTC, naar verwachting zullen er dit eind van het jaar meer dan 200.000 bezoeken zijn. De website biedt bezoekers relevante informatie en tools om hun eigen weerbaarheid te verhogen. Ook het aantal op het DTC aangesloten samenwerkingsverbanden op het gebied van cybersecurity neemt sterk toe. Op dit moment zijn er 37 samenwerkingsverbanden van niet-vitale bedrijven, regionaal en/of sectoraal, aangesloten bij het DTC, en het aantal neemt verder toe. Hiermee wordt het mogelijk nog meer bedrijven, vaak mkb, vanuit het DTC bij te staan om de cyberweerbaarheid te vergroten van de deelnemers van deze samenwerkingsverbanden. Ook zorgt de interactie in dit nieuwe netwerk ervoor dat de leercurve van ieder samenwerkingsverband sneller doorlopen wordt. Naast de hiervoor genoemde initiatieven wordt door het DTC waar aangewezen zo veel als mogelijk samengewerkt met het NCSC, alsook met de Kamers van Koophandel, VNO-NCW/MKB-Nederland en een aantal gemeenten om zo nog meer bedrijven cyberbewust en -bekwaam te maken. De Minister van Economische Zaken en Klimaat zal uw Kamer begin 2022 een overzicht geven van de door het DTC bereikte resultaten en de concrete plannen voor 2022 en verder.
Een concreet voorbeeld van de initiatieven die lopen om de cyberveiligheid bij (mkb-)bedrijven te vergroten is de Citydeal «Lokale weerbaarheid Cybercrime», die op 28 oktober 2020 is ondertekend. In de City Deal «Lokale weerbaarheid Cybercrime» gaan gemeenten, ministeries (JenV, BZK en EZK/DTC), veiligheidsorganisaties en kennisinstellingen samen aan de slag om de cyberweerbaarheid te verhogen van burgers en bedrijven. De City Deal ondersteunt regionale samenwerkingsverbanden Veiligheid, gemeenten en Platforms Veilig Ondernemen en activeert hen om burgers en mkb-ondernemers bewust te maken van hun kwetsbaarheid en hun weerbaarheid tegen cybercrime te vergroten.
Een van de pijlers binnen de Citydeal is het versterken van de cyberweerbaarheid in het mkb. Het afgelopen jaar zijn binnen deze pijler projecten uitgevoerd gericht op het versterken van de cyberweerbaarheid van agrariërs, het inzetten van studenten om bedrijven te helpen, digitale ambassadeurs en een website met handelingskader. In de tweede fase van de Citydeal ligt de focus op het landelijk verspreiden van de resultaten uit de eerste fase en op nieuwe innovatieve projecten.
Daarnaast subsidieert JenV het project Samen Digitaal Veilig van MKB-Nederland. Met dit project wil MKB-Nederland, via een groot aantal branche- en ondernemersverenigingen, ondernemers helpen digitaal veiliger te worden.
De basis is een brancheaanpak, waarin met de branches wordt ingezet op een vorm van zelfregulering met een groeicurve. Door dat centraal te organiseren, worden bedrijven efficiënt en laagdrempelig stap voor stap veiliger.
Bent u bereid om een evaluatie te laten uitvoeren over het functioneren van de instanties als het NCSC en het DTC in relatie tot relevante stakeholders.
Tijdens ISIDOOR2021, Nederlands grootste nationale cyber-crisisoefening, werd er geoefend met het Nationaal Crisisplan Digitaal. Het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement heeft het evaluatierapport van ISIDOOR2021 afgerond en deze is met uw Kamer gedeeld.9 Het is belangrijk om lering te trekken uit deze lessen, ook met betrekking tot het NCSC, het DTC en daarmee in relatie staande andere partijen in het LDS.
Naast de evaluatie van ISIDOOR2021 is een evaluatie van de werking van het gehele LDS, waaronder deelname daaraan door het NCSC en het DTC, naar mijn mening ook waardevol. Het stelsel is echter sterk aan verandering onderhevig waardoor het eerst zinvol is om een evaluatie in gang te zetten als onder meer informatiedeling tussen het NCSC en het DTC verder op gang is gekomen en bovengenoemde pilot voor het vanuit het DTC notificeren van bedrijven gestart is en de resultaten van de eerdere pilot van het DTC hiervan opgetekend kunnen worden. Ook is het van belang om te kunnen bepalen of en in welke zin de herziening van de NIB-richtlijn, over het ontwerp waarvan de EU-onderhandelingen nog gaande zijn, en in vervolg daarop de implementatie daarvan gevolgen zal hebben voor de informatie-uitwisseling tussen organisaties die deel uitmaken van het LDS.