Het dreigingsbeeld in Nederland |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Halsema vindt zorgen bij moskeeën «heel logisch»»1 en «De schrik zit erin bij moslims in Culemborg: «We willen extra beveiliging»»?2
Beschikt u over signalen of gegevens over een toegenomen dreiging in de richting van religieuze gemeenschappen en gebouwen ten gevolge van onder andere internationale conflicten of als reactie op de uitslag van de recente Tweede Kamerverkiezingen? Zo ja, waar bestaan die signalen of gegevens uit? Kunt u dat concreet maken?
In hoeverre moeten religieuze gebouwen sinds de Tweede Kamerverkiezingen en het uitbreken van de oorlog tussen Israël en Hamas extra beschermd worden? Kunt u daarbij aangeven of en door wie die bescherming daadwerkelijk wordt geboden en voor welke soort religieuze gebouwen die wordt geboden? Kunt u tevens aangeven welke rol u voor de Koninklijke Marechaussee ziet weggelegd naast de politie?
Hoe en door wie wordt er op dit moment een lokale of regionale inschatting van het dreigingsniveau gemaakt?
Vindt u het wenselijk dat er naast een landelijk dreigingsbeeld ook specifieke dreigingsbeelden worden gemaakt waarin beter ingegaan kan worden op specifieke regionale of lokale situaties of specifieke groepen in de samenleving? Zo ja, waarom en hoe kan dit (beter) vorm gegeven worden? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor het aankomende commissiedebat Politie (21–12 aanstaande)?
Hulp aan mannelijke sekswerkers |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Eindhovens inloophuis voor jongensprostitués met sluiting bedreigd: «Probleem alleen nog maar groter»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat jonge en zelfs minderjarige mannelijke sekswerkers die te maken hebben met misstanden waaronder gedwongen prostitutie, mensenhandel en uitbuiting hulp nodig hebben? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat die hulp geboden dient te worden onder andere om uitstappen mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Er is een onderscheid tussen sekswerk en seksuele uitbuiting (mensenhandel). Sekswerk is in Nederland een legaal beroep voor meerderjarigen. Voor sekswerkers die willen stoppen met het werk en daarbij hulp nodig hebben, worden uitstapprogramma’s gefinancierd middels de Decentralisatie Uitkering Uitstapprogramma’s Prostituees (DUUP). Het doel van de uitstapprogramma’s is om in contact te komen met sekswerkers om hen indien gewenst te voorzien van informatie, hulp aan te bieden bij het proces van overwegen te stoppen en/of het realiseren van een andere daginvulling. De uitstapprogramma’s zijn toegankelijk voor alle sekswerkers. Er bestaat een grote diversiteit onder de sekswerkers, waaronder ook meerderjarige mannelijke sekswerkers, transpersonen en buitenlandse sekswerkers.
Het kopen van seks met een minderjarige is een strafbaar feit. Dit is strafbaar gesteld onder art. 248b van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) wanneer het gaat om 16- of 17-jarige slachtoffers. In het geval van slachtoffers jonger dan 16 jaar valt het kopen van seks onder andere zedenfeiten, namelijk ontucht met een persoon jonger dan 16 jaar (art. 245 of 247 Sr.). Wanneer sprake is van een uitbuitingssituatie, spreken we van mensenhandel. Dit is expliciet strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Hulp en opvang aan slachtoffers van mensenhandel wordt op verschillende manieren aangeboden, denk aan opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo2015), de Categorale Opvang Slachtoffers Mensenhandel (COSM), en de Jeugdwet.
Naar specifiek jongensslachtoffers van seksuele uitbuiting heeft het «Consortium seksuele uitbuiting jongens en jonge mannen» (een samenwerking tussen zorg- en expertiseorganisaties Koraal, Fier, Lumens, Pretty Woman/Best Man, Sterk Huis) in opdracht van het Ministerie van VWS onderzoek2 uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de achtergrond en ondersteuningsbehoefte van jongensslachtoffers van seksuele uitbuiting. In het onderzoek zijn jongens zelf aan het woord gelaten over seksuele uitbuiting en seksueel geweld en wat eraan vooraf ging. De opgedane kennis en inzichten zijn gebundeld in handreikingen voor ouders van jongensslachtoffers en geven professionals in de zorg, het wijkteam, het onderwijs en bij politie handvatten voor het signaleren, handelen en bieden van passende zorg en ondersteuning. Het Ministerie van VWS ondersteunt in het kader van de no-regrets 2023 van het Programma Samen tegen Mensenhandel in 2024 het vervolgtraject van het Consortium. Dit ziet o.a. op het bereiken van (potentiële) jongensslachtoffers met informatie over slachtofferschap en mogelijkheden voor hulp, gratis e-learning voor professionals en het doorontwikkelen en implementeren van specifieke zorgmethodieken voor jongens en mannen, wat bijdraagt aan laagdrempeligere en toegankelijke zorg en ondersteuning.
Ten slotte is vanuit het Programma Samen tegen Mensenhandel in 2023 een pilot gestart om kwetsbare jongens online proactief te benaderen. Met de pilot, uitgevoerd door het Centrum Kinderhandel en Mensenhandel (CKM), wordt beoogd online preventie, signalering en zorg aan te bieden aan jongens. Hierbij wordt de overdracht van online naar offline hulpverlening landelijk goed afgestemd.
Kunt u een indicatie geven van hoe groot deze groep landelijk is?
Het is moeilijk om zicht te krijgen op het aantal slachtoffers van seksuele uitbuiting, waaronder het aantal mannelijke slachtoffers. In het jaarbeeld van 2022 van Comensha wordt gesproken over 1 jongensslachtoffer en 53 mannelijke slachtoffers in 2022. In eerder onderzoek wordt echter aangegeven dat geen goede inschatting gemaakt kan worden van de grootte van de groep mannelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting.3
Klopt het dat het Eindhovense inloophuis zelf jaarlijks 70–100 jongens opvangt en begeleidt naar een normaal leven? Hoeveel van die jongens komen van buiten de gemeente Eindhoven?
Ik heb geen inzage in de aantallen jongens en mannen die gebruik maken van dit inloophuis en uit welke regio zij komen.
Deelt u de mening dat het voor jonge mannelijke sekswerkers vanwege taboes op homoseksualiteit, sekswerk en mannelijk slachtofferschap moeilijk is om hulp te zoeken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en waar kunnen deze sekswerkers dan wel terecht?
Onderzoek bevestigt dat mannelijke sekswerkers vaak minder goed op de radar staan van instanties als hulp- en zorgverleners binnen gemeenten. Dat kan onder andere komen door taboes op homoseksualiteit, sekswerk en mannelijk slachtofferschap.4 Mannelijke sekswerkers vallen soms buiten het bereik van het ondersteuningsaanbod.5 Om de drempel voor mannelijke sekswerkers te verlagen hebben verschillende DUUP-organisaties mannelijke hulpverleners aangenomen. Ook concentreren bepaalde organisaties zich op een afgebakende groep binnen de seksbranche, zoals mannelijke sekswerkers. Informatie over moeilijk bereikbare doelgroepen wordt onder andere gedeeld met hulpverleningsorganisaties en DUUP-(centrum)gemeenten via de landelijke ontmoetingsdagen. De verwachting is dat kennisuitwisseling over moeilijk bereikbare doelgroepen ervoor zorgt dat het ondersteuningsaanbod beter aansluit bij de behoefte, waardoor mannelijke sekswerkers de uitstapprogramma’s beter weten te vinden.
Zoals vermeld bij de beantwoording van vraag 2 is in de afgelopen jaren en wordt het komende jaar ingezet op het bieden van betere bescherming en hulp aan jongensslachtoffers van seksuele uitbuiting. Onder andere door het verlagen van drempels voor jongensslachtoffers om hulp te zoeken die – veelal door taboes – niet durven te praten over wat ze meemaken.
Deelt u de mening dat er een laagdrempelige en bij deze doelgroep landelijk bekende hulpvoorziening moet blijven? Zo ja, waarom? Zo nee, waar kunnen deze sekswerkers dan wel terecht?
Meerderjarige mannelijke sekswerkers kunnen voor laagdrempelige hulpvoorzieningen terecht bij de uitstapprogramma’s. Op dit moment is een landelijk dekkend netwerk van uitstapprogramma’s operationeel. Naast de uitstapprogramma’s kunnen meerderjarige mannelijke sekswerkers ook terecht bij andere organisaties, bijvoorbeeld de GGD voor hulp rond seksuele gezondheid.
Deelt u de mening dat het House of Inner Strength (HIS) een goede plek is waartoe vanuit heel Nederland mannen en jongens die sekswerk verrichten zich kunnen wenden en waar zij geholpen kunnen worden? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om dit inloophuis te laten continueren en in ieder geval niet voor het einde van het jaar al te laten stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het is voor potentiële slachtoffers van alle vormen van uitbuiting van belang dat zij de juiste opvang en ondersteuning op de juiste plek krijgen. De opvang van slachtoffers mensenhandel wordt voornamelijk door de centrumgemeenten Vrouwenopvang uit de Decentralisatie-uitkering Vrouwenopvang bekostigd. Hier valt ook de mannenopvang onder. Voor specialistische jeugdhulp voor minderjarigen die te maken hebben met seksuele uitbuiting en seksueel geweld kunnen gemeenten gebruik maken van specialistische zorginstellingen. Gemeenten kunnen hiervoor eigen middelen uit de Algemene Uitkering en de Wmo2015 en Jeugdwet inzetten om de opvang, ondersteuning en hulp te financieren.
Binnen dit stelsel kunnen voorzieningen als het House of Inner Strength, waarin jongens op laagdrempelige wijze in contact komen met lotgenoten en verschillende vormen van hulp kunnen krijgen, bekostigd worden.
Het is nadrukkelijk de taak van gemeenten om opvang en ondersteuning te organiseren. Als het gaat om meer gespecialiseerde voorzieningen kan regionale of bovenregionale samenwerking daarbij noodzakelijk zijn.
Ik heb de kwestie van het House of Inner Strength vorig jaar voorgelegd aan de VNG met het verzoek hierover in gesprek te gaan met de gemeente Eindhoven. Om tegemoet te komen aan de motie Mutluer c.s.6 die de regering verzoekt om met betrokken gemeenten en de VNG in overleg te treden over mogelijke continuering van het House of Inner Strength, zullen zowel JenV als VWS deelnemen aan een vervolggesprek met betrokken organisaties. Dit gesprek zal in maart plaatsvinden.
Bent u bereid om Decentralisatie Uitkering Uitstapprogramma’s voor Prostituees (DUUP) van nu 6 miljoen euro per jaar te verhogen zodat ook de specifieke hulp voor jongen mannelijke sekswerkers daaronder komt te vallen? Zo ja, met welk bedrag gaat u deze uitkering verhogen? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 2023 is er per jaar 6 miljoen euro structureel beschikbaar voor de uitstapprogramma’s. Hieronder valt ook de specifieke hulp aan meerderjarige mannelijke sekswerkers. Het netwerk van uitstapprogramma’s is landelijk dekkend.
Bent u bereid om na te gaan hoe het HIS in ieder geval voor 2024 financiering kan ontvangen om de genoemde hulp te kunnen waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bovenstaande vragen voor het op 21 december 2023 geplande commissiedebat over mensenhandel beantwoorden?
Het bericht 'Politie wil meer autowrakken optakelen om misdrijven op te lossen' |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie wil meer autowrakken optakelen om misdrijven op te lossen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de operationeel coördinator van het Landelijk Team Onderwaterzoekingen (LTOZ) dat het borgen van autowrakken tot aanwijzingen kan leiden waarmee een geweldsdelict, diefstal, misdrijf of cold case kan worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Ja die deel ik, zij het met de nuancering dat de politie aangeeft dat haar beeld is dat voertuigen gedumpt worden door daders van minder ernstige misdrijven zoals diefstal.
In hoeveel gevallen leverden uit het water geborgde autowrakken gedurende de laatste twee jaar sporen van strafbare feiten op en wat is er met die sporen gedaan? In welke mate hebben die sporen bijgedragen tot het oplossen van misdrijven?
Dit is onbekend.
Wat is de reden dat deze autowrakken nu niet geborgd worden? Klopt het dat de kosten hiervoor te hoog worden geacht? Zo ja, kunt u dat onderbouwen, ook financieel? Kunt u een indicatie geven om hoeveel autowrakken het jaarlijks gaat?
Klopt het dat bij de beslissing of een autowrak moet worden geborgd door de vaarwegbeheerder (vaak Rijkswaterstaat) alleen wordt gekeken naar het risico van het gevaar voor de scheepvaart? Deelt u de mening dat bij die beslissing ook het aspect van het opsporen van een mogelijk misdrijf betrokken zou moeten worden? Zo ja, wat wilt u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de politie op zijn minst aanwezig moet zijn bij opschoonacties van Rijkswaterstaat en hierbij moet meedenken over onder andere de wijze waarop een auto gelift wordt (verticaal of horizontaal)? Zo ja, hoe wilt u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in gesprek te gaan met de politie en Rijkswaterstaat over een samenwerking en concrete afspraken rondom het borgen van autowrakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit gesprek voeren?
Designerdrugs die teruggegeven moeten worden aan de eigenaar |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De gemeente Zaanstad moet de 1.100 kilo designerdrugs die onlangs in een bedrijfspand werd aangetroffen, teruggeven aan de eigenaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door het ontbreken van een molecuul in de chemische samenstelling 1.100 kilo designerdrugs ter waarde van 6 à 8 miljoen euro niet onder de Opiumwet vallen en teruggegeven moeten worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Hoe vaak is het tot op heden in Nederland voorgekomen dat verdachten van het produceren van designerdrugs ondanks dat ze zijn gesnapt bij productie van deze drugs, hun waar/grondstoffen terug hebben gekregen vanwege het feit dat die drugs niet in de Opiumwet zijn opgenomen?
Een totaal overzicht van NPS dat bij de eigenaar/bezitter blijft, is niet te achterhalen, omdat NPS geen strafbare gedragingen betreffen als de betreffende stof niet op lijst I of lijst II bij de Opiumwet staat. Het komt het meest voor dat de stoffen ter plaatse al meteen niet in beslag genomen kunnen worden, omdat de strafbaarheid ontbreekt. De politie registreert geen legale stoffen of legale situaties.
Deelt u de mening dat als hier niet wordt voorkomen dat vanwege een kleine afwijking in de chemische samenstelling criminelen zich met miljoenen kunnen blijven verrijken, de volksgezondheid in gevaar kan worden gebracht? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Door kleine structurele veranderingen in de chemische structuur van illegale drug aan te brengen, ontstaat een nieuw en nog legaal psychoactief middel met vergelijkbare effecten als illegale drugs. De NPS vormen daarmee potentieel een bedreiging voor de volksgezondheid. De productie van NPS is aan geen enkele vorm van kwaliteitscontrole onderworpen en er is nog relatief weinig onderzoek gedaan naar de gezondheidseffecten van het gebruik van deze middelen. Dit maakt dat gebruikers van NPS zich blootstellen aan mogelijk grote gezondheidsrisico’s.
Bestaan er op dit moment concrete juridische of bestuurlijke mogelijkheden om ervoor te zorgen dat criminelen die steeds creatiever worden met drugs die niet onder de Opiumwet vallen weg kunnen komen met dit soort praktijken? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, zou indien de wet waarmee een generieke derde lijst aan de Opiumwet wordt toegevoegd (Kamerstuk 36 159) in werking zijn getreden die mogelijkheid wel hebben bestaan?
Het toevoegen van een individuele NPS aan een van de Opiumwetlijsten neemt doorgaans veel tijd in beslag. Met het wetsvoorstel wordt voorgesteld de Opiumwet te wijzigen door aan de bestaande lijsten I en II een lijst IA toe te voegen. Deze lijst IA bevat een drietal stofgroepen waarvan de chemische structuur is afgeleid van meerdere substanties met een psychoactieve werking die op lijst I (harddrugs) van de Opiumwet staan vermeld. Het is dan moeilijker of zelfs onmogelijk om nieuwe legale varianten te ontwerpen, die voor de gebruiker een vergelijkbare werking hebben als het verboden middel.
Deze designerdrugs vallen nu doorgaans niet onder de Opiumwet. Ze zijn dan strafrechtelijk niet verboden en daarom kan er op dit moment niet strafrechtelijk of bestuurlijk worden gehandhaafd
Welke, desnoods tijdelijke, handvatten kunt u op dit moment aan politie en burgemeesters bieden? Bent u daar al over in gesprek? Zo nee, bent u bereid om dat zo snel mogelijk te doen?
Het gaat hier om NPS die veelal als «research chemicals» worden aangeboden. Als deze stoffen niet verboden zijn op grond van de Opiumwet kan er niet strafrechtelijk of bestuurlijk tegen worden opgetreden. Voor stoffen die de strafbaarstelling van de Opiumwet vallen, geldt de Warenwet. De Warenwet omvat slechts regels voor productveiligheid, waardoor ze wel een CLP (Classificatie, Labeling en Verpakking)-etiket moeten bevatten. De Warenwet biedt echter geen grond voor bijvoorbeeld strafrechtelijke inbeslagname.
Kunnen deze vragen, gelet op de urgentie, binnen één week beantwoord worden?
Nee, één week is onhaalbaar gebleken. Op 20 december 2023 heeft het plenaire debat over dit wetsvoorstel in uw Kamer plaatsgevonden. Op 16 januari 2024 zal in uw Kamer gestemd worden over het wetsvoorstel.
De aanhouding van medewerkers van NCTV en politie vanwege het lekken van staatsgeheime informatie |
|
Joost Sneller (D66), Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van het Openbaar Ministerie «Medewerkers van de NCTV en politie aangehouden», op verdenking van het bezitten en naar buiten brengen van staatsgeheime informatie?1
Ja.
Kunt u aangeven of er door de mogelijk gestolen staatsgeheimen individuen en/of organisaties acuut gevaar lopen?
Er vinden op dit moment diverse onderzoeken plaats naar (aanleiding van) deze casus, waaronder het strafrechtelijk onderzoek en het onderzoek van de Auditdienst Rijk (ADR). Deze onderzoeken zijn in volle gang en vinden – gelet op de aard van de informatie – onder strenge afscherming plaats. In het belang van die onderzoeken en gelet op het afbreukrisico indien voortijdig gevoelige of gerubriceerde informatie bij derden terechtkomt, kan er op dit moment geen aanvullende informatie worden gegeven. Zodra de onderzoeken dat toestaan, zal ik meer informatie met u delen. Ik ben daarbij mede afhankelijk van de rubricering van de eventuele informatie.
Kunt u aangeven of er vitale infrastructuur in Nederland acuut gevaar loopt?
Er zijn vooralsnog geen signalen die erop wijzen dat de vitale infrastructuur acuut gevaar loopt. Als er informatie beschikbaar komt waaruit blijkt dat dit mogelijk wel het geval is, zal daarnaar gehandeld worden.
Kunt aangeven wanneer de uitkomsten van het aangekondigde onderzoek met de Kamer zullen worden gedeeld?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 8 december jl., is de ADR op 6 december jl. gestart met het onderzoek. Naar verwachting zal het onderzoek enkele maanden duren. Er zal op basis van de uitkomsten van het onderzoek worden bezien in welke vorm en/of onder welke voorwaarden uitkomsten van het onderzoek kunnen worden gedeeld. Uw Kamer zal daarover nader worden geïnformeerd zodra het onderzoek is afgerond.
Gaat u in het onderzoek meenemen of de omgang met staatsgeheimen enkel in dit incident uitzonderlijk is of dat er sprake moet zijn van aangescherpte maatregelen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 8 december jl., is het doel van het onderzoek, zoals verwoord in de onderzoeksopdracht door de ADR, «inzichtelijk maken op welke wijze de beveiliging van de bijzondere informatie in de in deze casus relevante processen en systemen is ingericht ten einde suggesties te doen om de beveiliging waar nodig te verbeteren.».
Op verzoek van mijn departement is met de ADR besproken dat de volgende elementen hun weerslag zullen vinden in het onderzoek:
Het is aan de ADR om, nadat er kennisgenomen is van de feiten, te bepalen hoe aan deze elementen precies invulling wordt gegeven.
Wat is uw reactie op de volgende verklaring van een bron bij de Landelijke Eenheid aan de Telegraaf: «Meerdere collega's van de landelijke eenheid hebben de leiding al in 2021 gewaarschuwd voor deze man. Het is onbegrijpelijk dat er niet eerder iets mee is gebeurd»? Kunt u dit bevestigen en duiden?2
Zie antwoord vraag 5.
Welke regelgeving, richtlijnen en meldcodes zijn er om toenadering en toenaderingspogingen van politie en andere justitiële partners vanuit het buitenland te voorkomen? Is dat voldoende? Zo nee, welke acties kunnen en worden daartoe reeds ondernomen?
Met wie informatie is gedeeld is onderwerp van strafrechtelijk onderzoek. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, kan er op dit moment geen aanvullende informatie worden gegeven.
In algemene zin kan ik het volgende meegeven ten aanzien van de regelgeving. De regelgeving voor de informatiebeveiliging bij de rijksoverheid is neergelegd in het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst 2007. Voor bijzondere informatie geldt aanvullend het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013.3 Ook kunnen departementen zelf aanvullende richtlijnen of maatregelen treffen. Daarnaast is de Wet Veiligheidsonderzoeken relevant. Op grond van deze wet worden (beoogde) werknemers die een vertrouwensfunctie zullen vervullen, onderworpen aan een veiligheidsonderzoek. Voor de politie is de Rubriceringsregeling Politie 2015 van toepassing op (de omgang met) bijzondere informatie. De screening van politiemedewerkers gebeurt op grond van de Politiewet 2012 en het Besluit screening ambtenaren van politie en politie-externen. Wanneer een politiemedewerker een vertrouwensfunctie gaat bekleden, valt dit onder de Wet veiligheidsonderzoeken. De screening wordt dan uitgevoerd door de AIVD.
Wat betekent deze situatie voor de nauwe samenwerking tussen Nederland en de Marokkaanse politie?
Zie antwoord vraag 7.
Wat betekent deze onthulling voor de aangehaalde banden met de Marokkaanse regering? Bent u bereid om hier consequenties aan te verbinden en zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke functie |
|
Songül Mutluer (PvdA), Nicole Temmink , Joost Sneller (D66), Anne Kuik (CDA), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Onderschrijft u de conclusie van onderzoeker en adviseur agressie en geweld mevrouw Koetsenruijter dat het voor normherstel essentieel is dat altijd aangifte wordt gedaan van agressie en geweld tegen mensen met een publieke functie?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te verhogen?
Samen met mijn ambtsgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (vanaf nu BZK) onderschrijf ik het belang van normherstel. Juist nu sinds een aantal jaar het aantal incidenten aangaande intimidatie en bedreiging tegen politieke ambtsdragers en andere mensen met een publieke taak toeneemt en tegelijkertijd het percentage meldingen en aangiftes achterblijft. Agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak kent vele vormen en mag nimmer geaccepteerd worden.
Daarom pleit ik er als eerste voor dat werkgevers helder maken welk gedrag (normen en waarden) zij willen zien in de richting van hun werknemers en welk gedrag zij niet accepteren. Deze norm kent geen vrijblijvendheid en vraagt dan ook om het handhaven ervan, bieden van steun aan de werknemers en het geven van een passende reactie richting de dader. Het Rijk draagt hieraan bij door initiatieven zoals de noodzaak tot het formuleren van een collectieve (generieke) norm. Deze dient als vertrekpunt voor beroepsgroepen en kan vertaald worden naar de eigen context.2 3
Als tweede is het van belang dat een werknemer elke vorm van agressie en geweld altijd meldt bij de eigen werkgever. Het is belangrijk dat de werkgever deze vervolgens goed registreert. Na de melding binnen de organisatie kan een melding of aangifte bij de politie volgen waarbij altijd ondersteuning moet worden geboden vanuit de werkgever. Goede registratie van meldingen is een belangrijke sleutel voor de werkgever tot het opbouwen van een goede informatiepositie over de aard en omvang van agressie en het geweld tegen de eigen werknemers en het nemen van maatregelen, al dan niet in samenspraak met politie.
Als derde pleit ik ervoor dat agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak ten alle tijden gemeld wordt bij de politie. Als de werknemer en/of werkgever besluit(en) aangifte te doen van een strafbaar feit, dient de aangever/melder aan te geven dat het gaat om een functie met publieke taak en dient de politie deze op te nemen en in het systeem te voorzien van de code Veilige Publieke Taak (vanaf nu VPT). Hier ligt een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Op deze wijze kan ook aan de zijde van de politie een goede informatiepositie ontstaan wat tevens bijdraagt aan een landelijk beeld over deze problematiek. Daarbij blijft het nog altijd aan de medewerker zelf om te besluiten daadwerkelijk aangifte te doen.
Als vierde is het, om de aangiftebereidheid te verbeteren, van belang dat een aangifte zichtbaar leidt tot optreden en handelen vanuit de politie en het Openbaar Ministerie (vanaf nu OM). De strafrechtelijke aanpak is sinds 2010 geborgd in de Eenduidige Landelijke Afspraken (vanaf nu de Afspraken). De Afspraken zijn opsporings-en vervolgingsafspraken en beogen een uniforme, eenduidige landelijke aanpak en behandeling van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak. Voorbeelden van de Afspraken afspraken zijn o.a. prioritaire afhandeling, eenduidige registratie, werkgeversaangifte en een 200% hogere strafeis als uitgangspunt. Mijn ministerie ziet toe op de borging van de Afspraken. Voor een goed aangifteproces heeft het Rijk instrumenten ontwikkeld voor werkgever en werknemer en die beschikbaar gemaakt op de Rijkspagina. Hoewel iedere vorm van agressie en intimidatie moreel verwerpelijk is, levert het niet in alle gevallen een strafbare gedraging op. Die beoordeling is uiteindelijk aan het OM en uiteindelijk aan de rechter.
Tot slot zijn er succesvolle initiatieven van werkgevers die hun verantwoordelijkheid invullen door een medewerker aan te wijzen als eerste aanspreekpunt voor het contact met de politie en het OM. Deze medewerker ondersteunt bij het doen van een melding of aangifte en blijft het proces volgen met het slachtoffer. Ook dit draagt bij aan het verbeteren van de aangiftebereidheid.
Kunt u toelichten in hoeveel procent van dergelijke gevallen van agressie of geweld aangifte wordt gedaan? In hoeveel procent leidt dit tot een veroordeling?
Een betrouwbaar landelijk beeld van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak ontbreekt. Dat is te wijten aan een samenspel van enkele oorzaken. Zo is het (actief) stimuleren van de melding- en aangiftebereidheid en een goede registratie hiervan een verantwoordelijkheid van de werkgever (zie mijn antwoord bij vraag 1). De werkgevers van de diverse beroepsgroepen vullen dat verschillend in. Dit, in combinatie met een persoonlijke afweging doet een functionaris met een publieke taak besluiten al of geen melding te maken. Dat beïnvloedt ook de bereidheid tot de vervolgstap om melding en aangifte te doen bij de politie. Hierdoor is het lastig exact te achterhalen hoeveel procent aangifte doet bij de politie.
Doordat er geen landelijk beeld van het aantal meldingen bij de werkgever is, kan het aantal aangiften bij politie daar niet aan gerelateerd worden.
Vervolgens kan het aantal aangiften niet gerelateerd worden aan een percentage veroordelingen, omdat zaken bij het OM en de Rechtspraak niet per aangifte maar per verdachte worden geregistreerd. Een persoon kan verdacht worden van het plegen van meerdere strafbare feiten en het is mogelijk dat meerdere personen tegen één persoon aangifte doen. Uit de cijfers van 2022 van het OM4 blijkt dat de totale instroom van verdachten in VPT-zaken bij het OM in dat jaar 9.911 was. In 58% van de VPT-zaken werd de zaak door het OM aan de rechter voorgelegd. Dat is meer dan gemiddeld in vergelijking met andere strafzaken. De overige 42% werd afgehandeld door het OM.
Van deze 42% werd 27% door het OM afgedaan met een strafbeschikking, transactie of voorwaardelijk sepot. Het ging dan vooral om de lichtere delicten zoals belediging of het niet opvolgen van een bevel. Tot slot werd 16% van de VPT-zaken onvoorwaardelijk geseponeerd, waarvan bijna de helft vanwege het ontbreken van wettig bewijs. Dit sepotpercentage is lager dan het gemiddelde van alle strafzaken.
Van de zaken die het OM aan de rechter voorlegt, wordt in eerste aanleg in ongeveer 94% van de zaken over agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak, de verdachte schuldig bevonden en krijgt al dan niet een straf opgelegd.5 Als de rechter de verdachte in een zaak schuldig heeft bevonden, wil dit niet zeggen dat de rechter het eens is met deze maatschappelijke classificatie (VPT-delict) die het OM aan de zaak heeft gehangen. Er zijn namelijk zaken waarin meerdere feiten ten laste zijn gelegd; in die gevallen zijn er feiten aan te wijzen waarop de rechter kan besluiten iemand schuldig te verklaren anders dan voor «agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak».
Hoe geeft u als werkgever invulling aan de verplichting van artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet, waaruit volgt dat u verantwoordelijk bent voor de veiligheid van werknemers zoals politiemedewerkers?
De Arbeidsomstandighedenwet is een zogenaamde kaderwet. Dat betekent dat in deze wet algemene bepalingen staan welke niet concreet zijn uitgewerkt. Artikel 3 van deze wet verplicht werkgevers te zorgen voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten. De Arbeidsomstandighedenwet kent een groot belang toe aan het zicht hebben van de werkgever op de risico’s die zijn werknemers lopen. Om die reden verplicht deze wet de werkgever om periodiek een inventarisatie te maken van arbeidsrisico’s. Verschillende onderdelen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid die vallen onder de Rijks collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) zijn ook gehouden aan de Arbocatalogus van het Rijk. Sinds 2008 is in deze catalogus Agressie en geweld opgenomen. Deze is in 2022 en 2023 geüpdatet onder meer om antwoord te geven op nieuwe vormen van agressie en geweld.
Vanuit mijn eigen rol als werkgever voor de beroepsgroepen die onder het beheer van mijn ministerie vallen is het project «Werkgeversrol bij Agressie en Geweld tegen medewerkers van Justitie en Veiligheid» gestart. Dat project richt zich op het verhelderen en verstevigen van mijn werkgeversrol bij agressie en geweld tegen werknemers van mijn departement opdat ik mijn verantwoordelijkheid kan pakken, passende maatregelen in gang kan zetten om risico’s te verminderen en mijn zorgplicht kan invullen waardoor werknemers hun maatschappelijke taken kunnen blijven uitvoeren en uitval van hen wordt voorkomen.
Waar het de politiemedewerkers betreft, wordt de werkgeversverantwoordelijkheid gedeeld met politie. Politie heeft vanuit goed werkgeverschap de verantwoordelijkheid om de (fysieke en mentale) risico’s van het politiewerk te (her)kennen, te beperken en (waar mogelijk) te voorkomen. In de Kadernota Arbeidsomstandigheden is vastgelegd hoe het korps invulling geeft aan de wet- en regelgeving met betrekking tot arbeidsomstandigheden. Door middel van risico-inventarisatie en -evaluatie worden gezondheids- en veiligheidsrisico’s geanalyseerd om risico-beperkende maatregelen te nemen. Vanuit deze analyses stelt het politiekorps onder andere persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar. Daarnaast is de Arbocatalogus van de politie beschikbaar, die de bestaande Arbowet- en regelgeving aanvult. Deze biedt een overzicht van werkinstructies, werkprocessen, beleid en wet- en regelgeving rondom onderwerpen zoals fysieke veiligheid, mentale gezondheid, sociale veiligheid en weerbaarheid. De politie legt de focus steeds meer op de preventieve kant. Zo is voor alle medewerkers de Gezond Werken App beschikbaar waarin themagewijs informatie wordt ontsloten over bijvoorbeeld slaap, voeding en (werk)stress. In de app worden ook diverse oefeningen aangeboden en kunnen fitheidstrainingen worden gevolgd. Ook is er het programma «samen inzetbaar». Alle politiemedewerkers krijgen de gelegenheid om deel te nemen aan workshops en trainingen, digitaal of fysiek, op het gebied van fitheid, duurzame inzetbaarheid, (werk)stress e.d. Tot slot kunnen politiemedewerkers de Zorgwijzer 2022/2023 raadplegen om inzicht te krijgen in wat de werkgever faciliteert op (o.a.) het gebied van preventie en (bijzondere) zorg.6 Deze onderwerpen komen met regelmaat terug in mijn gesprekken met de politie.
Draagt u in dat kader zorg voor een normherstellende reactie bij een incident met agressie of geweld tegen een werknemer en wordt er altijd aangifte gedaan namens de werknemer binnen 48 uur, zoals gesuggereerd door mevrouw Koetsenruijter?2
Met mijn ambtsgenoot van het Ministerie BZK onderschrijf ik het belang van een normstellende reactie richting de agressor, wanneer bekend, binnen 48 uur. Zo wordt duidelijk gemaakt vanuit de werkgever dat agressief en intimiderend gedrag niet getolereerd wordt. Binnen verschillende sectoren is dit opgenomen in het protocol dat de stappen beschrijft na incidenten met agressie en intimidatie. Soms is daarvoor een speciale stopfunctionaris aangesteld, dit verschilt per organisatie.
Op welke wijze bevordert u dat Rijksbreed op een adequate wijze invulling wordt gegeven aan deze wettelijke verplichting als het gaat om het tegengaan van, en zo goed mogelijk omgaan met, agressie en geweld?
Met mijn ambtsgenoot van BZK wil ik benadrukken dat elke werkgever primair verantwoordelijk is. Het is belangrijk om deze verantwoordelijkheid ook daar te laten zodat passend beleid wordt ontwikkeld en maatregelen worden getroffen binnen de eigen beroepscontext. Deze contexten zijn per definitie niet overeenkomstig.
Het Rijksbrede programma Veilige Publieke Taak (2007–2016) vanuit het Ministerie van BZK had tot doel om werkgevers te faciliteren met generieke instrumenten die zij konden vertalen naar hun beroepscontext. In de praktijk wordt zichtbaar dat dit niet afdoende het geval is en is de vertaling naar de beroepscontext en het borgen in de bedrijfsprocessen onvoldoende gebleken. De verschillende lopende initiatieven vanuit mijn departement en BZK (bv. PersVeilig, Taskforce Onze hulpverleners veilig, Netwerk Weerbaar bestuur, programma Veilige Publieke Dienstverlening) geven hier een impuls aan en ondersteunen de werkgevers hierin.
Wij zien nu dat, gezien de ernst en de frequentie van de incidenten, veel werkgevers dit onderwerp steeds meer prioriteren. Dit biedt hun kansen om de generieke norm (zoals benoemd in antwoord op vraag 1) en instrumenten alsnog te vertalen naar hun beroepscontext. Mijn ambtsgenoot en ik willen daarom nogmaals benadrukken dat het raadzamer is om de verantwoordelijkheid daar te laten bij de werkgever opdat zij hier zelf op kunnen acteren, passend in de context van hun organisatie en diens beleidsprocessen. Het Rijk kan hierin ondersteunen bijvoorbeeld bij de uitwisseling van kennis en expertise. Zo werkt mijn departement samen met het Ministerie van BZK bij het inrichten van een interdepartementale tafel ter bevordering van een goede kennisuitwisseling binnen het Rijk op dit thema.
Vanuit het programma Weerbaar Bestuur, wat loopt vanuit het Ministerie van BZK, zijn er de afgelopen jaren – in nauwe samenspraak met de (vertegenwoordigers van) decentrale politieke ambtsdragers, ambtenaren en experts – verschillende acties opgezet om bewustwording te creëren over intimidatie, agressie en geweld, en het handelingsperspectief hoe daar mee om te gaan.8 Zo is er het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur dat momenteel een tour doet langs alle gemeenteraden, colleges en Staten. Het gaat met hen hierover het gesprek aan en adviseert na incidenten. Ook is er aandacht voor veilig wonen en wordt de meldingsbereidheid gestimuleerd, met name voor de doelgroepen die geen klassieke werkgeversrol kennen. De netwerkpartners komen periodiek bij elkaar en worden op de hoogte gehouden via een maandelijkse nieuwsbrief.
Wat doet de overheid in brede zin om te leren van agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke functie? Op welke wijze wordt overheidsbeleid getoetst op het voorkomen van bepaalde vormen van agressie?
Agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak is een maatschappelijk fenomeen dat niet acceptabel is, maar helaas ook niet altijd valt te voorkomen. Ik zet mij ten zeerste in om een bijdrage te leveren aan het verkrijgen van meer inzicht in de oorzaken van agressie en geweld en hoe dit tot uiting komt tegen beroepsgroepen met een publieke taak.
Onderzoek naar de aspecten van agressie en geweld tegen deze beroepsgroepen is versnipperd. Daarom heb ik, op verzoek van de Taskforce, in 2020 via het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) opdracht gegeven aan Universiteit Leiden om een literatuuronderzoek te verrichten naar geweld tegen hulpverleners en andere beroepsgroepen die werken onder de beleidsverantwoordelijkheid van mijn ministerie.9 Dit onderzoek bood een aantal conclusies over de aard en omvang van agressie en geweld, de beschikbare kennis daaromtrent en de implicaties hiervan voor de praktijk en beleid. Uiteraard was dit literatuuronderzoek enkel een startpunt en zijn de inzichten die hieruit voortkwamen niet voldoende. Daarom heeft deze Taskforce een kenniskring van wetenschappers opgezet met een jaarlijkse onderzoeksagenda, geeft zij opdracht voor gericht onderzoek en organiseert zij ieder jaar een kennisconferentie voor het delen van inzichten. Deze inzichten helpen bij verbeteren van (preventieve) maatregelen.
Daarnaast investeer ik in de preventieve maatregelen gericht op jongeren. Deze initiatieven worden ook getoetst op hun effectiviteit. Met sportinitiatieven zoals Alleen jij bepaalt wie je bent en educatieve dagen bij de Risk Factories in Twente, Limburg Noord en Midden- en West-Brabant, bereiken wij de jongere generatie en brengen hen bij dat agressie en geweld tegen hulpverleners nooit acceptabel is. Door dit zaadje al vroeg te planten bij de jeugd draagt dit bij aan het voorkomen van agressie en geweld.
Mijn ambtgenoot bij BZK betrekt in de aanpak van agressie en geweld ook het leren van incidenten om herhaling te voorkomen. Zo komt uit de incidentanalyse naar voren welke verbeteringen mogelijk zijn en leidt dit bijvoorbeeld tot de aanpassing van het agressieprotocol of het verbeteren van de dienstverlening. Het evalueren en leren van incidenten maakt vaak onderdeel uit van de Arbo-catalogi met als doel dat de kans op incidenten daalt.
Daar komt bij dat voor elke werkgever een risico-inventarisatie en -evaluatie geldt en dat deze een basis vormt voor het arbobeleid van zijn bedrijf. De risico-inventarisatie en -evaluatie helpt om risico's in kaart te brengen van de eigen beroepsgroep en deze aan te pakken met de juiste maatregelen voor een veilige en gezonde werkplek. Dit is in principe voor elke organisatie verplicht.
Bent u bereid te bevorderen dat het leren omgaan met agressie ook onderdeel wordt van de opleiding van brandweermensen?3
Ik vind het belangrijk dat brandweermensen vroegtijdig leren omgaan dan wel handvatten meekrijgen daar waar het gaat om omgaan met agressie en grensoverschrijdend gedrag. Omgaan met agressie maakt onderdeel uit van de trainingen om vakbekwaam te blijven. De veiligheidsregio’s hebben als werkgevers een belangrijk aandeel in het leren omgaan met agressie en grensoverschrijdend gedrag en dit verschilt per regio. Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke zal ik hier bij de veiligheidsregio’s aandacht voor blijven vragen.
Bent u bereid om te kijken of de veiligheidsregio een grotere rol kan krijgen bij het ondersteunen van brandweermensen die te maken krijgen met geweldsincidenten, bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met veiligheidsregio’s over de mogelijkheden van aangifte doen namens het slachtoffer van een geweldsincident?
Brandweermensen die te maken krijgen met geweldsincidenten moeten na een heftige gebeurtenis worden ondersteund. In het veiligheidsberaad van 9 oktober jongstleden ben ik in gesprek gegaan met de veiligheidsregio’s over geweld en agressie waar brandweermensen mee te maken hebben. Dit was een goed en constructief gesprek. De komende tijd zal ik in gesprek blijven met de veiligheidsregio’s daar waar het gaat om de werkgeversverantwoordelijkheid en de rol van de werkgevers bij zowel registraties van meldingen van incidenten als het doen van aangifte.
Onderschrijft u de conclusie dat meer onderzoek en monitoring nodig is naar de aard en oorzaak van incidenten om deze effectief te kunnen bestrijden, juist ook van incidenten waar geen strafrechtelijke norm is overschreden en aangifte dus niet in de rede ligt?
Zie het antwoord op vraag 6; dit geldt ook voor incidenten waarbij geen strafrechtelijke norm is overschreden en aangifte dus niet in de rede ligt.
Hoe reflecteert u op de vraag van bijvoorbeeld de veiligheidsregisseur in gemeente Tilburg om de veiligheidsregisseurs bij gemeentes de bevoegdheid te geven om processen-verbaal van aangiftes op te maken van incidenten van agressie en geweld tegen medewerkers in die gemeente? Kan dit een positief effect hebben op de snelheid waarmee aangifte wordt gedaan en de aangiftebereidheid onder medewerkers van gemeentes?
Het opmaken van proces-verbaal is op grond van artikel 152 Wetboek van Strafvordering voorbehouden aan opsporingsambtenaren, dit betreft alle functionarissen die in de artikelen 141 en 142 (boa’s) worden genoemd. Dit betekent dat alleen de ambtenaren met de opsporing van strafbare feiten belast, een proces-verbaal kunnen opmaken over het door hen opgespoorde strafbare feit. Buitengewoon opsporingsambtenaren kunnen alleen voor een beperkt aantal delicten proces-verbaal opmaken. Een veiligheidsregisseur bij de gemeente valt niet onder artikel 141 en heeft onder artikel 142 enkel de bevoegdheid om in beperkte gevallen in beperkte gevallen een proces-verbaal op te stellen.
De rol van de veiligheidsregisseur bij het opnemen van een proces-verbaal is dus beperkt. Echter kan deze wel een grote rol spelen om te zorgen dat er bij de gemeente de juiste kennis en expertise aanwezig is om een goede opvolging te geven na een dergelijke melding van de werknemer en de juiste (na) zorg en ondersteuning te verlenen. Bij het opstellen van een proces-verbaal is het bijvoorbeeld van belang dat de gemeente (en dus een veiligheidsregisseur) goed op de hoogte is welke elementen tenminste in een aangifte opgenomen moeten worden, wat strafbaar is en wat niet. Dit kan een positief effect hebben op de snelheid waarmee aangifte wordt gedaan en opvolging kan worden gegeven aan een melding van agressie en geweld.
Bent u bereid in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te treden om te bewerkstelligen dat iedere gemeente op een laagdrempelige manier een meldpunt inricht voor agressie en/of geweld tegen mensen met een publieke functie en de Kamer over de uitkomsten van dit overleg te informeren?
Voor decentrale politieke ambtsdragers fungeert het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur als een plek waar meldingen van agressie, intimidatie en bedreiging laagdrempelig terecht komen en van waaruit burgemeesters en griffiers worden geadviseerd over de opvolging vanuit de organisatie. Het belang van melden wordt verder verspreid via de tour van het Ondersteuningsteam langs alle gemeenten en provincies. Hierbij trekken we samen op met de VNG-commissie Bestuur en Veiligheid.
Daarnaast stel ik mij op het standpunt dat elke werkgever een dergelijk meldpunt zou moeten inrichten. Zo kent de Rijksoverheid het ARO (Agressie Registratie Overheid) en gemeenten het GIR (Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem). Het lijkt mij niet correct om bij gemeenten de taak neer te leggen om de verantwoordelijkheid voor melding en registratie van alle incidenten tegen functionarissen met een publieke taak over te nemen van de verschillende werkgevers. Dat zou namelijk de eigen werkgevers ontslaan van hun verantwoordelijkheid op dit punt.
Wat doet u om politie, Openbaar Ministerie en de Rechtspraak te wijzen op het belang van het gebruik van de meldcode «veilige publieke taak» in aangiftes, wat aangeeft dat prioriteit moet worden gegeven aan de opsporing en het onderzoek, en dat er een mogelijkheid bestaat om een zwaardere straf op te leggen? Acht u het in dat kader noodzakelijk om het programma «veilige publieke taak» nieuw leven in te blazen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De politie zorgt met doorlopende interne communicatie dat politiemedewerkers op Fde hoogte blijven van de bestaande afspraken, zodat medewerkers handelen in lijn met de Afspraken. Hierbij is specifiek aandacht voor de deskundigheidsbevordering van de politiemedewerkers die meldingen en aangiften opnemen. Verder bestaat binnen iedere eenheid van de politie een centraal aanspreekpunt voor VPT-zaken. Het OM brengt de Afspraken ook op verschillende manieren regelmatig onder de aandacht. Zo wordt bijvoorbeeld in de opleidingen van het OM specifiek aandacht besteed aan de Afspraken. Daarnaast zijn er op elk parket functionarissen met de portefeuille VPT, deze staan in direct contact met de VPT-coördinatoren bij de politie. Alle portefeuillehouders zijn lid van het platform VPT van het OM, waar casuïstiek, trends en best practices worden gedeeld. Mijn departement is doorlopend in gesprek met de politie en het OM. Indachtig de trias politica zie ik het niet tot mijn taak om de zittende magistratuur hierop te wijzen. Binnen de Rechtspraak is er aandacht voor de mogelijkheid een zwaardere straf op te leggen waar het gaat om agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke functie. Dit komt terug in de oriëntatiepunten die voor iedereen raadpleegbaar zijn op rechtspraak.nl (Oriëntatiepunten voor straftoemeting | Rechtspraak). In de oriëntatiepunten wordt melding gemaakt van de mogelijkheid tot het opleggen van een hogere straf bijvoorbeeld waar het gaat om openlijke geweldpleging tegen een politieagent, een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) of een andere toezichthouder.
Daarnaast worden er ook verschillende evaluaties uitgevoerd die leiden tot aanbevelingen waar gezamenlijk aan wordt gewerkt. Zo heb ik het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) gevraagd om onderzoek te verrichten dat inzicht zal bieden in de straffen die worden geëist en opgelegd bij delicten gepleegd tegen mensen met een veilig publieke taak (VPT-delicten) en de mate waarin bij VPT-delicten een strafverhoging wordt toegepast. Dit onderzoek wordt uitgevoerd met de medewerking van het OM en de Rechtspraak. Ook zal de Afspraken in 2024 weer worden geëvalueerd door het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC). Mijn departement is verantwoordelijk voor de juridische aspecten, zoals het onderhoud van de Afspraken maar ook de juridische aspecten van nieuwe vormen van (digitale) agressie en geweld zoals doxing. Die verantwoordelijkheid geven wij continu vorm. Mijns inziens is het opnieuw leven blazen in het programma Veilige Publieke Taak geen randvoorwaarde om succesvol gezamenlijk agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak aan te pakken.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van het lid Van der Werf c.s. (Kamerstuk 36 360 VI, nr. 19) die de regering verzoekt om «naar voorbeeld van PersVeilig, een samenwerkingsverband op te richten voor werkgevers en werknemers in deze beroepsgroepen die onder druk staan, waarin zij collectief hulp kunnen bieden bij individueel leed, waarbij met betrokkenheid van het Openbaar Ministerie en de politie wordt gewerkt aan hulp bij aangiftes, weerbaarheidstrainingen, preventiemaatregelen en advies om geweld en agressie tegen te gaan»?
Zie mijn antwoord bij vraag 5. Met mijn ambtsgenoot van BZK ben ik in overleg hoe wij dit faciliteren waarbij wij niet voorbijgaan aan de werkgeversverantwoordelijkheid.
Welke extra mogelijkheden tot het opleggen van bestuursrechtelijke maatregelen ziet u om agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak tegen te gaan? Kunt u toelichten in welke mate het volgens u gaat om bredere toepassing van reeds bestaande mogelijkheden en in welke mate nieuwe wettelijke mogelijkheden dienen te worden gecreëerd?
Voor een effectieve aanpak van agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak kijk ik, als Minister van Justitie en Veiligheid, (primair naar het straf- en civiel recht. Het strafrecht en het civiele recht geven verschillende handvatten om agressie en geweld aan te pakken. Hiervoor is wel van belang dat de mogelijkheden binnen deze rechtsgebieden daadkrachtig en consequent wordt toegepast. Ook bestuursrechtelijke maatregelen kunnen bijdragen om agressie en geweld tegen te gaan. Zo bestaan de mogelijkheden om over te gaan tot (schriftelijke) waarschuwingen, een pandverbod voor bepaalde tijd of het verminderen, verplaatsen of uitstellen van diensten. Dergelijke escalatiemogelijkheden staan ook benoemd in verschillende Arbo-catalogi van zowel het Rijk als van decentrale overheden.
Bent u bereid te onderzoeken welke mogelijkheden er binnen de bestaande civielrechtelijke kaders liggen om boetes op te leggen voor agressief gedrag of geweld tegen mensen met een publieke taak? Kunt u daarin ook meenemen hoe de te verhalen directe en indirecte schade van incidenten kan worden berekend?
De overheid kan boetes opleggen met als doel overtredingen van wet- en regelgeving in de toekomst te voorkomen en als vergeldingsmaatregel. Dit gebeurt binnen het strafrecht of bestuursrecht. Binnen het civiele recht gaat het over de relaties tussen burgers onderling. De overheid speelt in deze relatie geen publiekrechtelijke rol, en kan binnen dit kader dus ook geen boetes opleggen.
Een slachtoffer van geweld met een publieke functie kan via het civiele recht zijn schade verhalen op de dader. Dit kan zowel materiële schade (bijvoorbeeld kosten voor zorg en schade aan kleding) als immateriële schade zijn (smartengeld). De materiële schade wordt in de regel concreet begroot, bijvoorbeeld aan de hand van een factuur. Smartengeld dient ter compensatie van het ervaren leed en genoegdoening voor het geschokte rechtsgevoel van het slachtoffer. Hierbij is een exacte berekening niet mogelijk. Smartengeld wordt daarom vastgesteld naar billijkheid. De omstandigheden van het geval zijn daarbij leidend. Er wordt rekening gehouden met de aard en ernst van het letsel en de gevolgen hiervan voor het dagelijkse leven van het slachtoffer. In de praktijk wordt hierbij gekeken naar wat in soortgelijke gevallen wordt toegekend. Het belangrijkste hulpmiddel hiervoor is het zogenoemde Smartengeldboek. Hierin is rechtspraak over de toekenning en omvang van smartengeld in uiteenlopende gevallen opgenomen.
Kunt u toelichten wanneer het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) over de straftoemeting bij VPT-zaken (Veilige Publieke Taak) gereed zal zijn?
Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) verwacht de uitkomsten van het onderzoek naar de straftoemeting van VPT-delicten voor de zomer van 2024 op te leveren.
Welke andere acties gaat u ondernemen naar aanleiding van berichten, zoals «tientallen rechters en officieren voelen zich bedreigd, weigeren sommige zaken» van 30 oktober 2023?4
Officieren, rechters en andere medewerkers in de strafrechtketen moeten gewoon hun werk kunnen doen. Een veilige werkomgeving vind ik van groot belang. Voor al deze ketenprofessionals bestaan dan ook al veel initiatieven om deze veilige werkomgeving zo goed mogelijk te realiseren, zoals weerbaarheidstrainingen, het treffen van fysieke veiligheidsmaatregelen en het verbeteren van de procedures voor anoniem werken. Een goed voorbeeld is het programma Veiligheid en Weerbaarheid dat sinds dit jaar binnen het OM van start is gegaan. Het programma beoogt enerzijds in kaart te brengen wat het OM als werkgever en werknemers van elkaar mogen verwachten als het gaat om veiligheid en weerbaarheid. Anderzijds wordt er nieuw beleid op dit punt ontwikkeld, waaronder het aanbieden van weerbaarheidstrainingen. Wij ondersteunen bovengenoemde initiatieven, wanneer deze door werkgevers worden opgezet, vanuit een speciaal opgezet weerbaarheidsfonds waarbij structureel jaarlijks in totaal 1.000.000 euro wordt uitgekeerd aan een selectie beroepsgroepen in de strafrechtketen zoals rechters en officieren.
Het artikel ‘Cowboys azen op miljoenen die Rijk investeert in jeugdcriminaliteit’ |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Cowboys azen op miljoenen die Rijk investeert in jeugdcriminaliteit» in Trouw?1
Ja.
Herkent u de signalen over cowboys die azen op de miljoenen van het Rijk die bedoeld zijn voor de bestrijding van jeugdcriminaliteit? Zo ja, hoe wordt daarop geacteerd? Worden gemeenten hier actief over voorgelicht en gewaarschuwd? Zo nee, waarom niet?
We horen van gemeenten dat zij worden benaderd door aanbieders van diensten en interventies met het oog de aanpak van jeugdcriminaliteit. In die zin herkennen we de in het artikel genoemde signalen.2 Het is goed dat we ons van deze ontwikkeling bewust zijn en we adviseren gemeenten waar nodig kritisch te zijn richting aanbieders.
Met de bij Preventie met gezag betrokken gemeenten spreken we hier in algemene zin over, omdat wij geen kennis hebben van specifieke lokale aanbiedingen. Om gemeenten binnen (de lerende aanpak van) Preventie met gezag te stimuleren en faciliteren delen wij wetenschappelijke kennis ten aanzien van risico- en beschermende factoren en daarop gebaseerde werkzame bestanddelen met hen. Daar waar het aanbieders van bewezen effectieve interventies betreft, kan dit een positieve ontwikkeling zijn, zodat de passende interventies worden ingezet in meer gemeenten. Dit is ook goed voor de ontwikkeling, het erkend houden en beschikbaar blijven van erkende interventies.
Wat is het beleid om te zorgen dat de miljoenen die gereserveerd zijn voor de preventie van jeugdcriminaliteit op een doelmatige manier worden ingezet? Op welke wijze wordt de effectiviteit van dit beleid gecontroleerd? Vindt daar onderzoek naar plaats? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door wie, en wat zijn de uitkomsten van deze onderzoeken? Wordt naar aanleiding van deze uitkomsten bijgestuurd indien blijkt dat de gelden niet doelmatig worden besteed? Zo ja, op welke wijze? Heeft u hier een concreet voorbeeld van?
Vanaf de uitnodiging aan gemeenten om een plan van aanpak Preventie met gezag op te stellen is bij gemeenten benadrukt om in te zetten op kansrijke en bewezen effectieve interventies en wetenschappelijke inzichten. Gemeenten maken mede op basis van de lokale probleemanalyse en de aangereikte informatie zelf keuzes in hun aanpak die passen bij de lokale context. Preventie met gezag is een lerende aanpak waarin de uitvoering in de (gebieden in de) gemeenten centraal staat; Rijk, gemeenten, regio’s en partners leren gezamenlijk van de uitvoering en ontwikkelen deze verder.
In een jaarlijkse monitorings- en evaluatiecyclus worden geleerde lessen samen met gemeenten en gezagspartners opgehaald uit de praktijk. De verzamelde voortgangsinformatie wordt verrijkt met de resultaten van lokale (en regionale) evaluaties en onderzoeken. Door bijstelling op basis van deze lessen verhogen we de doelmatigheid en effectiviteit. Een voorbeeld van een evaluatieonderzoek is van het EPIC-consortium.3 In het tweede deel van deze NWA-studie wordt lokaal onderzoek gedaan naar de effectiviteit van verschillende projecten en interventies. Het totaalpakket van alle monitorings- en onderzoeksresultaten wordt jaarlijks ontsloten via het halfjaarbericht Ondermijning en in een jaarlijkse uitgebreidere rapportage. De eerste rapportage wordt in 2024 naar uw Kamer gestuurd. De stand van zaken van Preventie met gezag wordt eveneens in de jaarlijkse Brede preventiebrief gemeld, waarin ook de voortgang wordt gemeld van bepaalde kansrijke en effectief bewezen interventies. Aanvullend wordt er via het WODC een overkoepelend evaluatieonderzoek opgezet dat naar verwachting in 2026 uit zal komen.
Hoeveel geld wordt de komende jaren geïnvesteerd in de bestrijding van jeugdcriminaliteit? Hoe worden deze uitgaven verdeeld tussen gemeenten, politie, het Openbaar Ministerie (OM) en andere organisaties? Heeft u een overzicht van deze verdeling? Zo ja, kan deze gedeeld worden met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
In onderstaande tabel staat een overzicht van de verwachte uitgaven aan gemeenten en de justitiële partners binnen de domeinoverstijgende gebiedsgerichte aanpak Preventie met gezag voor de komende jaren.
Naast deze domeinoverstijgende gebiedsgerichte aanpak in 27 gemeenten investeren we ook op de inzet van kansrijke en bewezen effectieve interventies, een flexibele aanpak in andere (kleinere) gemeenten om een impuls te geven aan de lokale preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit, hebben we aandacht voor online jeugdcriminaliteit en versterken we de jeugdstrafrechtketen op landelijk niveau. Deze uitgaven zijn terug te vinden in de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid 2024. De flexibele aanpak wordt momenteel nog verder uitgewerkt. Hierover informeren we uw Kamer in de eerstvolgende kamerbrief Preventie met gezag. Hierbij zal ook aandacht zijn voor de financiën.
27 gemeenten1
68,26
68,26
69,46
Nationale politie
6,2
6,7
6,7
OM
11,6
11,6
12,2
Raad voor de rechtspraak
10,75
10,9
11,8
Raad voor de Kinderbescherming
4,6
4,6
5,2
3RO
5,2
5,2
6
Een deel van deze middelen wordt door de gemeenten gedeeld met organisaties zoals Zorg- en Veiligheidshuizen, Stichting Halt of de Jeugdreclassering.
Welke voorwaarden worden er aan de uitgaven van de verschillende partijen die zich bezighouden met de preventie en bestrijding van jeugdcriminaliteit gekoppeld? Worden alle doelgroepen daarin meegenomen en wordt daarin een onderscheid gemaakt in leeftijd? Wordt er een onderscheid gemaakt tussen jongeren die al wel en niet in de criminaliteit zitten? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven, maken de gemeenten lokale plannen die toegespitst zijn op de lokale problematiek. Vanaf het begin is gestuurd op inzet op de levensloopbenadering, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de verschillende doelgroepen, zoals risicojongeren, jonge aanwas, doorgroeiers en de harde kern. Kort gezegd van primaire preventie tot en met nazorg en re-integratie met specifieke aandacht voor de levensfase van kinderen, jongeren en jongvolwassenen.
Kunt u waarborgen dat het geld dat bedoeld is voor het voorkomen van jeugdcriminaliteit ook aangewend gaat worden voor dat doel en dan ook nog voor plannen die daar effectief aan bijdragen? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen en aan de Kamer verantwoording afleggen? Zo nee, waarom kunt u dat niet en betekent dat dan dat u het risico dat er belastinggeld verkeerd wordt besteed voor lief neemt? Kunt u waarborgen dat alleen wordt geïnvesteerd in plannen waarvan van tevoren al bewezen is dat die effectief zijn in het voorkomen van jeugdcriminaliteit en dat het geld niet voor experimenten wordt gebruikt?
Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 3 richten wij een stevig monitoringssysteem in waarmee we jaarlijks de voortgang ophalen. Hierop reflecteren wij samen met beleid, praktijk en wetenschap om te leren en waar nodig de lokale aanpakken aan te passen. Hierover wordt ook jaarlijks aan uw Kamer gerapporteerd.
Gemeenten zetten, mede gestimuleerd vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zo veel mogelijk in op risico- en beschermende factoren en daarop gebaseerde werkzame bestanddelen en kansrijke en bewezen effectieve interventies. De kennis van de wetenschap wordt hierbij (steeds beter) benut door nauwere samenwerking. Zo breidt het netwerk van gemeenten die samenwerken met wetenschappelijke onderzoekers en universiteiten steeds verder uit. Wij stimuleren steeds dat gemeenten en andere (justitiële) partners informatie met elkaar delen. Dit geldt ook voor de kritische geluiden vanuit de wetenschap met als doel de aanpak effectiever te maken. Voor de nodige scherpte hierop onderschrijven en delen we ook het door de wetenschap vaker aangehaalde adagium: baat het niet, dan kan het wel degelijk schaden.
Van sommige doelgroepen of specifieke problematiek is nog maar weinig bekend over wat effectief is, zoals de wijze waarop doorgroeiers weer uit de criminaliteit gehaald kunnen worden. Daarom wordt er gekeken naar de werkzame bestanddelen in verschillende interventies en hoe deze geïncorporeerd kunnen worden in nieuwe interventies. Daarnaast ontwikkelen we samen met de wetenschap een kwaliteitskader, zoals ook genoemd in de Initiatiefnota Verkuijlen. De daarbij te maken reflectietool gaat gemeenten ook praktisch nog beter ondersteunen bij de te maken keuzes voor effectieve interventies.
Hoe is gevolg gegeven aan de motie van het lid Mutluer c.s. over het laten onderzoeken hoe invulling moet worden gegeven aan specialistisch jongererenwerk? (Kamerstuk 36 200, nr. 72). Wat is de precieze uitvraag geweest, wat zijn de kosten van het onderzoek en wat is de huidige status van het onderzoek? Wanneer wordt de Kamer over de uitkomsten geïnformeerd?
Zoals aangekondigd in de Halfjaarbrief Aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit van 22 mei jl.4 is er dit jaar een groot actieonderzoek naar jongerenwerk gestart, zoals de regering ook is verzocht in de motie Mutluer c.s. over de invulling van het specialistisch jongerenwerk. In 2022 is samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een subsidie verstrekt aan Sociaal Werk Nederland om wetenschappelijk onderzoek uit te laten voeren naar de rol en bijdrage van het professionele jongerenwerk aan criminaliteitspreventie en ondermijning inzichtelijk te maken en te versterken. Voor dit grootschalige onderzoek «Drop In», dat drie jaar zal duren, is ongeveer 2,7 miljoen euro beschikbaar voor het in verschillende gemeenten opschalen van jongerenwerk, uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en de coördinatie en kennisuitwisseling.
Voor Drop In worden momenteel drie regionale werkplaatsen in Twente (Saxion Hogeschool, lectoraat Social Work), Zuid-Limburg (Hogeschool Zuyd, lectoraat Sociale Integratie) en Noord-Holland (Hogeschool van Amsterdam, lectoraat Youth Spot/Voorkomen probleemgedrag jongeren) gevormd. Onderzoekers van deze lectoraten gaan in samenwerking met jongerenwerkers op zoek naar inzichten in wat werkt voor wie in welke omstandigheden en zullen een proces in gang zetten om handelingsperspectieven voor jongerenwerkers gericht op criminaliteitspreventie te onderbouwen en te versterken. In januari 2024 vinden er regionale Kick off-bijeenkomsten plaatst, waarna het veldwerk van start gaat. In de tweede helft van 2024 worden tussentijdse resultaten n.a.v. fase 1 van het onderzoek verwacht en gedeeld met uw Kamer in de brief over de brede preventieaanpak Jeugdcriminaliteit. Om de kwaliteit van het onderzoek te borgen is een wetenschappelijke adviesraad samengesteld waaraan vijf experts deelnemen op het terrein van jeugd, criminaliteit en sociaal werk. Deze experts zijn ook betrokken bij ander lopend onderzoek naar preventie van jeugdcriminaliteit, waaronder het bij het antwoord op vraag 3 genoemde, grootschalige onderzoek EPIC. Daarnaast is er veel aandacht voor kennisuitwisseling met onder andere de opleidingen Sociaal Werk (mbo/hbo) in de regio’s, via een landelijk kennisnetwerk voor medewerkers van jongerenwerkorganisaties om kennis te delen over het thema jeugdcriminaliteit. Ook brengt het project stakeholders van het jongerenwerk, zoals jeugdreclassering, politie en HALT, regelmatig bij elkaar voor afstemming en uitwisseling.
Een uitzending van Argos over de dood van Sammy Baker |
|
Corinne Ellemeet (GL), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Ken u de uitzending van Argos «Het laatste kwartier van Sammy»?1
Ja.
Is de uitzending aanleiding voor de Rijksrecherche om een nader onderzoek naar deze zaak te doen dan wel is de uitzending aanleiding voor het Openbaar Ministerie (OM) om de zaak te heroverwegen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is altijd triest als iemand in de context van een politieoptreden komt te overlijden. Onder leiding van het Openbaar Ministerie heeft de Rijksrecherche destijds onderzoek verricht naar de toedracht van het overlijden van Sammy Baker. Het Openbaar Ministerie heeft op basis van het onderzoek destijds besloten de betrokken agenten niet te vervolgen, aangezien volgens het Openbaar Ministerie sprake was van noodweer.
Het Openbaar Ministerie laat weten niet over de officiële stukken te beschikken die ten behoeve van de betreffende civiele procedure tussen nabestaanden en politie zijn opgemaakt en heeft deze ook nooit via officiële kanalen ontvangen. Het Openbaar Ministerie reageert niet via de media op rapporten die in een lopende civiele procedure – waar het Openbaar Ministerie geen procespartij in is – zijn uitgebracht. Het Openbaar Ministerie ziet bij deze stand van zaken geen aanleiding om af te wijken van het eerder ingenomen standpunt.
Kent u het Handelingskader aanpak personen verward gedrag2 waarin op pagina 21 gesteld wordt dat de politie niet «de aangewezen partij is als er sprake is van personen met verward gedrag, tenzij er sprake is van strafbare feiten, openbare orde problematiek, gevaar of dreiging»? Wat is de status van dit handelingskader?
Ik ben bekend met het Handelingskader aanpak personen verward gedrag. Het Handelingskader is opgesteld door een brede werkgroep bestaande uit de Politie, Aedes, GGD GHOR Nederland, de Nederlandse ggz, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten, in opdracht van de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Het biedt handvatten voor de samenwerking en gegevensdeling tussen medewerkers van woon-, zorginstellingen, woningcorporaties, gemeenten en de politie bij de aanpak van personen met verward gedrag en/of onbegrepen gedrag.
Het Handelingskader biedt geen handvatten voor het aanhouden van personen. Dit is alleen toegestaan in specifieke – in de wet omschreven – gevallen. Geweldgebruik door de politie kan daarbij soms noodzakelijk zijn en is altijd aan strikte voorwaarden en regels gebonden. Zo moeten politieambtenaren zich houden aan hun geweldsinstructie. Dat betekent onder meer dat geweld alleen mag worden gebruikt met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Ten aanzien van sommige geweldsmiddelen, waaronder het vuurwapen, zijn deze beginselen nader uitgewerkt in regelingen zoals de Ambtsinstructie.
Biedt dit handelingskader afdoende handvatten voor de politie in het geval dat de politie tot aanhouding van een persoon met verward gedrag moet overgaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om de politie te vragen om een dergelijk handelingskader op te stellen en dat met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om onderzoek te laten doen hoe fatale incidenten met verwarde personen door de politie, het OM en bij rechtelijke macht worden behandeld? Zo ja, bent u bereid om de beoordeling van de rechtmatigheid van geweldsaanwendingen door de politie daarin te betrekken? Zo nee, waarom bent u niet bereid tot een dergelijk onderzoek?
Er wordt middels het Handelingskader primair ingezet op zorg voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag. Wanneer sprake is van overlast of een strafbaar feit kan de politie worden ingeschakeld. Bij eventueel geweldgebruik van de politie moet er altijd een melding worden gedaan aan de hulpofficier van justitie. Vervolgens wordt het geweldgebruik beoordeeld. In bepaalde gevallen wordt het geweld tevens beoordeeld door het Openbaar Ministerie.
Het is altijd triest als iemand in de context van een politieoptreden komt te overlijden. Helaas is dit – ondanks deze waarborgen – niet altijd te voorkomen. Wanneer sprake is van een fataal incident in de context van politieoptreden worden deze incidenten te allen tijde onderzocht door de Rijksrecherche. Het is daarna aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om te beoordelen of er wel of niet sprake is van een rechtmatige geweldsaanwending. Ik kan en zal niet in die beoordeling treden en zie geen aanleiding om het onderzoek waarnaar u vraagt te laten uitvoeren.
Bent u bekend met het rapport «Fatale incidenten» van Bureau Beke3, waarin staat dat 91% van de slachtoffers van fatale incidenten met psychische problematiek kampte? Zo ja, wat is er tot op heden met dit rapport gedaan?
Ik ben bekend met dit rapport. Bij een groot deel van de onderzochte slachtoffers was sprake van multiproblematiek (bijvoorbeeld gedragsproblematiek, middelengebruik of financiële problemen), eerdere politiecontacten en verward gedrag en/of onbegrepen gedrag ten tijde van het incident. Ook was er een toename te zien in het aantal politiecontacten in de maanden voorafgaand aan het incident.
Het is niet uit te sluiten dat er zich situaties voordoen waarbij de politie zich genoodzaakt ziet om geweld te gebruiken jegens mensen met verward en/of onbegrepen gedrag, wanneer andere vormen van de-escalerend handelen niet tot het gewenste effect hebben geleid. In opleiding van de politie is aandacht voor zowel het de-escalerend handelen, als voor gepaste inzet van geweldsmiddelen indien nodig.
Daarnaast zet ik mij samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en veldpartijen al jaren in voor het verbeteren van de domein overstijgende aanpak voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag. Zoals aangegeven in onze Kamerbrief van 26 juni 2023 moeten diverse maatregelen binnen deze aanpak ertoe leiden dat personen met verward en/of onbegrepen gedrag tijdig passende zorg krijgen en minder onnodig in aanraking komen met politie en justitie.4 Hiermee moet ook escalatie van problematiek worden voorkomen. Met deze aanpak hebben we de afgelopen jaren al goede resultaten bereikt. Zo is het Meldpunt Zorgwekkend Gedrag ingericht en in gebruik genomen, wordt via het Dashboard beveiligde bedden inzicht verkregen in de capaciteit van beveiligde bedden en zijn er afspraken gemaakt over passend vervoer van personen met verward gedrag voor en na psychiatrische beoordeling.
De blijvend lange doorlooptijden bij zedenzaken |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent uw het bericht «Waarom het laat behandelen van zedenzaken slecht is voor slachtoffers én verdachten» (EenVandaag 27 september 2023) en herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen van het lid Mutluer over de toen al blijvende achterstand bij het behandelen van ernstige zedendelicten (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2717)?
Ja.
Zijn de gemiddelde doorlooptijden van zedenzaken sinds uw antwoord op de eerdere vragen van het lid Mutluer afgenomen? Zo ja, met hoeveel en wat zijn die doorlooptijden op dit moment? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer informeerde ik eerder over de doorlooptijden in zedenzaken, laatstelijk bij brief van 7 juni 2023, waarmee ik de Kamer de «Factsheet Strafrechtenmonitor 2022» aanbood (Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 794). De factsheet bevat kwantitatieve gegevens over de prestaties van de strafrechtketen en een overzicht van de bestaande voorraden, onder meer in zedenzaken.
Ten aanzien van zedenzaken hebben de politie, het openbaar ministerie en de Rechtspraak in 2019 zogeheten «professionele ketennormen» vastgesteld, met als doel een snelle doorlooptijd te bevorderen. Deze streefnorm houdt voor de politie in dat 80 procent van de zedenzaken (met uitzondering van het delict kinderpornografie) binnen zes maanden na de aangifte naar het openbaar ministerie moet zijn gestuurd. Afgaande op het landelijke beeld, was hiervan in 2022 in 49 procent van de gevallen sprake, een lichte verbetering ten opzichte van het jaar 2021 (46 procent).
Vervolgens geldt voor het openbaar ministerie dat 80 procent van de zedenzaken binnen zes maanden na ontvangst van de politie op zitting moet zijn geweest, waarbij geldt dat er 60 dagen zijn voor de eerste beoordeling en vervolgens vier maanden tot de eerste zitting. Van een eerste beoordeling binnen 60 dagen was in 2022 in 48 procent van de zaken sprake, ten opzichte van 44 procent in 2021. Ook lukte het in 2022 in vergelijking tot 2021 in meer gevallen om de zaak vervolgens binnen vier maanden op zitting te krijgen: daarvan was in 42 procent van de zaken sprake, ten opzichte van 38 procent in 2021.
Voor de Rechtspraak geldt de norm dat in 80 procent van de zedenzaken binnen drie maanden na de zitting in eerste aanleg een eindvonnis wordt gewezen. Dit lukte in 2022 in 71 procent van de zaken ten opzichte van 73 procent in 2021.
Het beeld is aldus dat de prestaties ten aanzien van de professionele ketennormen over het algemeen een bescheiden verbetering laten zien, maar ook dat er nog slagen gemaakt moeten worden. Zoals uw Kamer weet, zijn door de organisaties in de strafrechtketen recent verschillende stappen genomen om de doorlooptijden te verbeteren. Die stappen zijn vervat in het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken, dat ik uw Kamer bij brief van 4 november 2022 deed toekomen (Kamerstukken II 2022/23, 34 843 nr. 63). Ik verwacht niet dat het effect daarvan al in de cijfers over 2022 of 2023 terug te zien zal zijn. Over de voortgang van het Actieplan, berichtte ik uw Kamer recent bij brief van 5 juli 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 34 843/31 015, nr. 86).
Hoeveel extra voltijdsequivalenten (fte’s) voor de afhandeling van zedenzaken zijn er aangesteld naar aanleiding van de genoemde motie Klaver c.s. (Kamerstuk 35 300, nr. 11)? Hoeveel van deze extra fte’s zijn er echt bezig met de afhandeling van zedenzaken? Is daarmee de doelstelling wat betreft het aantal fte’s bereikt? Zo nee, waarom niet en hoeveel fte’s zijn er dan wel geworven? Is de structurele uitbreiding van 113 extra fte’s eind 2023 dan nog wel binnen bereik?
Van de laatste tranche van de motie Klaver zijn van de 14,6 fte die eind 2023 ingevuld dienen te zijn op 1 september 2023 12,7 fte ingevuld. Vanuit de tranche 2022 zijn er in totaal 1,9 fte nog niet ingevuld. Dit zijn functies op het gebied van digitale expertise die gelet op de huidige arbeidsmarkt moeilijk in te vullen zijn. In totaal staat daarmee nog 3,8 fte aan vacatures open.
Functie
Totaal verwacht eind 2023
Geworven
Aangesteld
Zedenrechercheur
60
59
59
Intelligence
11
11
9
Digitale recherche
19,3
16,5
16,5
Forensische opsporing
20
20
20
Zedendocenten
3
3
3
Totaal
113,3
109,5
107,5
Voor de cijfers over de bezetting en de formatie op het terrein zeden verwijs ik u graag naar het eerstvolgende Halfjaarbericht politie, dat op korte termijn naar uw Kamer wordt gestuurd.
Wat moet er nog extra gebeuren om te voldoen aan de norm dat 80% van alle zedenaangiften binnen zes maanden zijn onderzocht en naar het Openbaar Ministerie (OM) zijn doorgestuurd en hoe gaat u daar op welke termijn voor zorgen?
Zoals hierboven al genoemd, hebben de organisaties uit de strafrechtketen in 2022 het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken gelanceerd. Het Actieplan is bedoeld om de doorlooptijden in zedenzaken te verkorten, maar heeft de bredere ambitie om de aanpak van zedenzaken door de organisaties uit de strafrechtketen te verbeteren en verder te professionaliseren.
Het verbeteren van de doorlooptijden is een complexe aangelegenheid. Met het Actieplan is een focus op zedenzaken aangebracht, die door betere selectie, scherpere werkafspraken en meer efficiënte sturing beoogt uiteindelijk aan de verbetering van doorlooptijden bij te dragen.
Heeft uw Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken er inmiddels daadwerkelijk toe geleid dat de doorlooptijden bij zedenzaken zijn afgenomen? ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit Actieplan dan wel concreet vruchten afwerpen?
De laatste cijfers met betrekking tot de doorlooptijden zien op het jaar 2022. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, verwacht ik niet dat het effect van de maatregelen uit het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken dan al in volle omvang terug te zien zal zijn. Veel van deze maatregelen kregen en krijgen immers in 2023 of 2024 hun beslag. Op dit moment werken de organisaties aan een meer concrete doorwerking van de maatregelen naar de lokale ketenorganisaties. Vanaf 2024 verwacht ik de eerste effecten van de maatregelen uit het Actieplan terug te kunnen zien.
Huwelijksdwang of achterlating in het buitenland |
|
Songül Mutluer (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Leefde in angst, heb 18 jaar niet gelachen» in het Algemeen Dagblad?1
Ja.
Wordt er op dit moment gemonitord hoeveel vrouwen per jaar worden uitgehuwelijkt? Hoeveel vrouwen overkomt dit? Is er een duidelijk fenomeenbeeld?
Precieze en betrouwbare cijfers over de omvang van huwelijksdwang in Nederland ontbreken. Dit komt omdat huwelijksdwang een complex en vaak verborgen fenomeen is. In 2014 is er een schatting gedaan door het Verwey-Jonker Instituut. Hieruit kwam naar voren dat in 2011 en 2012 tussen de 674 en 1914 gevallen zouden kunnen zijn geweest van huwelijksdwang.2 Deze schatting is fors hoger dan de 180 meldingen van huwelijksdwang binnen Nederland en in het buitenland samen die door het Centraal Bureau voor de Statistiek – op basis van ontvangen cijfers van Veilig Thuis-organisaties – zijn geregistreerd voor het jaar 2022. Het Landelijk knooppunt huwelijksdwang en achterlating heeft in 2022 twee gevallen van huwelijksdwang en 14 gevallen van achterlating vastgesteld. Eén slachtoffer van huwelijksdwang en 12 slachtoffers van achterlating in het buitenland zijn teruggekeerd.
In de Kamerbrief Schadelijke Praktijken van 14 september 2023 is door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangekondigd dat hij voornemens is onderzoek uit te laten voeren door Pharos om nader inzicht te krijgen in de omvang van schadelijke praktijken, waar huwelijksdwang deel van uitmaakt.3 Dit onderzoek zal ook inzicht geven in risicofactoren, in kwetsbare groepen en in de huidige sociale normen die aan deze praktijken ten grondslag liggen binnen de doelgroep. Daarmee kan een duidelijker fenomeenbeeld ontstaan. Aan de hand hiervan wordt bepaald welke aanvullende acties noodzakelijk zijn om de doelgroep beter te bereiken.
Wat is het beleid op dit moment om te zorgen dat meisjes niet zomaar uit de Basisregistratie Personen (BRP) kunnen worden uitgeschreven wegens verblijf in het buitenland? Wordt als dit plaatsvindt door de burgerlijke stand, de school en door de leerplichtverantwoordelijken onderzocht wat er aan de hand is en of hier de rechten van een minderjarig kind niet worden geschonden? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet? Heeft de overheid hier een zorgplicht? Zo nee, waarom niet?
Er worden geen personen zomaar uit de Basisregistratie Personen (BRP) uitgeschreven. Iemand wordt uitgeschreven (in die zin dat het vertrek uit Nederland wordt geregistreerd en iemand niet meer wordt gezien als ingezetene) als aangifte van vertrek is gedaan door een bevoegde aangever4 of als de gemeente bij verzuimde aangifte, na gedegen onderzoek, het vertrek ambtshalve registreert.
De aangifte van vertrek moet in persoon worden gedaan als één of meer leden van het gezin op het adres achterblijven. Bij de aangifte dienen dan alle vertrekkende personen aanwezig te zijn, ongeacht hun leeftijd. Wanneer er bij dat contact bij de gemeente vermoedens ontstaan van bijvoorbeeld gedwongen achterlating wordt van de gemeente verwacht dat zij daarvan melding doet bij Veilig Thuis volgens de meldcode bij (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling en de aanverwante meldcode bij (vermoedens van) eergerelateerd geweld. Dit staat ook beschreven in de Circulaire handelswijze bij vermoedens van o.a. huwelijksdwang en achterlating5.
De verplichte verschijningsplicht bij de aangifte van vertrek kan beperkt bijdragen aan het voorkomen van bijvoorbeeld gedwongen achterlating. Gemeenten moeten die verschijningsplicht weliswaar handhaven, maar dat is lastig als aangifte is gedaan nadat de gezinsleden al zijn vertrokken uit Nederland. De gemeente kan de aangifte dan slechts beschouwen als een melding en op basis van deze melding geen gegevens over het vertrek uit Nederland opnemen.
Doorgaans zal vervolgens binnen de gemeente een vertrek uit Nederland worden doorgegeven aan de leerlingenadministratie en leerplichtambtenaar van de desbetreffende school. Ouders zijn volgens de Leerplichtwet strafbaar als ze hun leerplichtige kind in het buitenland achterlaten zonder ontheffing van de leerplicht aan te vragen. De wet kan op deze wijze bijdragen aan het constateren van achterlating, bijvoorbeeld als een leerling na de zomer niet terugkomt op school. Signalen komen snel in beeld door de registratieplicht bij ongeoorloofd schoolverzuim en verplicht melden bij leerplicht vanaf 16 uur ongeoorloofd verzuim in 14 weken. Bij vermoedens van huwelijksdwang en achterlating hoort de leerplichtambtenaar de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling of eergerelateerd geweld te volgen. Om te stimuleren dat professionals bij vermoedens altijd advies vragen aan Veilig Thuis of het Landelijk knooppunt huwelijksdwang en achterlating voor een goede afweging van de situatie, wordt onderzocht hoe – als verplicht onderdeel van het stappenplan in het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling – een adviesplicht opgenomen kan worden en wat de meerwaarde hiervan is. Over dit voornemen is uw Kamer geïnformeerd in de Kamerbrief Schadelijke Praktijken van 14 september 2023.6
Verder kunnen leerplichtambtenaren en andere professionals in het onderwijs en de zorg een belangrijke rol spelen in signalering en preventie van huwelijksdwang en achterlating. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport willen dan ook vol inzetten op het herkennen van signalen door professionals, het bieden van handelingsperspectief en het doorbreken van handelingsverlegenheid onder professionals. Uw Kamer wordt voor de zomer van 2024 verder geïnformeerd over de mogelijkheden om in te zetten op deskundigheidsbevordering onder professionals.
Wat is het beleid om te zorgen dat meisjes niet worden uitgehuwelijkt en vrouwen niet door de familie of anderen gedwongen worden te trouwen? Op welke wijze wordt de effectiviteit van dit beleid gecontroleerd? Op welke wijze wordt, sinds 2014 uitschrijving is bemoeilijkt door de Circulaire handelwijze bij vermoedens van huwelijksdwang en achterlating, kinderontvoering, [...] en medische verklaring (art. 2.43 en 2.49 Wet BRP)2, de verschijningplicht ingezet en gehandhaafd?
Het kabinet heeft op grond van de Actieagenda Schadelijke Praktijken 2020–2022 verschillende maatregelen genomen om huwelijksdwang eerder en beter in beeld te krijgen, te stoppen en duurzaam op te lossen. Zo zijn er stappen gezet naar goede voorlichtingsbijeenkomsten door sleutelpersonen binnen risicogroepen en is er een routekaart schadelijke praktijken ontwikkeld voor gemeenten om zorg te dragen voor een betere ketenaanpak op het gebied van preventie en signalering. Zoals in de eerdergenoemde Kamerbrief gedeeld, onderneemt het kabinet vervolgstappen om de aanpak van schadelijke praktijken (waaronder huwelijksdwang) verder te verstevigen en te verduurzamen.8 Zo zet bijvoorbeeld het kabinet met het Meerjarenplan Zelfbeschikking 2022–2025 in op het bevorderen van zelfbeschikking binnen gesloten gemeenschappen en wordt met de Alliantie «Verandering van binnenuit» ingezet op het bewerkstelligen van een normverandering binnen gesloten gemeenschappen waar schadelijke praktijken voorkomen en op deskundigheidsbevordering onder professionals. Ook wordt er ingezet op goed vindbare en laagdrempelige hulp, op een beter zicht op prevalentie en op het creëren van bewustwording onder slachtoffers en omstanders.
Er zijn ook op juridisch vlak mogelijkheden om huwelijksdwang tegen te gaan. Op grond van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht kunnen ouders en/of familieleden worden vervolgd wanneer zij zich schuldig maken aan huwelijksdwang. Aanvullend hierop is sinds 1 juli 2023 de Wet tegengaan huwelijkse gevangenschap van kracht. Hierdoor kunnen slachtoffers die gevangen zitten in een huwelijk hun partner via de rechter dwingen om mee te werken aan een (civiele en/of een religieuze) scheiding. Deze opties bieden het slachtoffer de mogelijkheid om zich los te wrikken van juridische afhankelijkheden wanneer zij te maken krijgen met vormen van dwang bij het aangaan en voortduren van een huwelijk. In het voorjaar van 2024 start een internationaal rechtsvergelijkend onderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum naar de mogelijkheden voor preventieve beschermingsbevelen bij vermoedens van schadelijke praktijken.
Afsluitend, de genoemde circulaire geeft los van de verschijningsplicht bij aangifte van vertrek in het geval dat iemand van het gezin blijft wonen op het adres, ook handvatten hoe kan worden omgegaan met vermoedens van huwelijksdwang. Zo wordt geadviseerd om dan een melding te doen bij Veilig Thuis. Ook kunnen gemeenteambtenaren en overige betrokken professionals voor steun en advies contact zoeken met Veilig Thuis, het Landelijk knooppunt huwelijksdwang en achterlating en met het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld bij vermoedens van huwelijksdwang. Er is tot dusver nog geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de circulaire.
Wat is het beleid ten aanzien van vrouwen en meisjes die hun verblijfsvergunning of nationaliteit kwijtraakten als het gevolg van gedwongen uithuwelijking/achterlating? Bent u van mening dat indien vrouwen en meisjes tegen hun wil naar het herkomstland zijn teruggebracht of in het herkomstland zijn achtergelaten, zij recht hebben op terugkeer naar Nederland en herstel van hun verblijfsstatus of nationaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit waarborgen?
Ik deel de visie dat terugkeer naar Nederland en herstel van de verblijfsstatus of nationaliteit mogelijk moet zijn en dat is het ook. Oplossingen hiervoor zijn geborgd in regelgeving.
In paragrafen B1 en B9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is beleid neergelegd voor deze situatie. Een persoon die zijn verblijfsrecht of zijn Nederlandse nationaliteit is kwijtgeraakt als gevolg van achterlating in het buitenland, vaak in verband met een gedwongen huwelijk, kan zich wenden tot de Nederlandse overheid, doorgaans de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, met een verzoek om hulp bij terugkeer naar Nederland. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beoordeelt het verzoek. In het geval de verblijfsvergunning is verlopen rekent de IND een te late indiening van een verzoek om verlenging niet toe aan de vreemdeling als deze zich zo snel als mogelijk tot de Nederlandse overheid heeft gewend, waarbij rekening wordt gehouden met de moeilijkheden die de achterlating voor de vreemdeling met zich mee heeft gebracht.
Daarnaast kan de vreemdeling, die in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning voor verblijf als familie of gezinslid, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk (een zelfstandig verblijfsrecht) als de vreemdeling kan onderbouwen dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor hij/zij blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. De IND houdt bij de beoordeling rekening met de situatie van de vreemdelingen en hun kinderen, die tegen hun wil en dikwijls zonder identiteits-en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten. Een gedwongen uithuwelijking is daarbij een zwaarwegende factor.
De situatie dat betrokkene de Nederlandse nationaliteit is kwijtgeraakt doet zich uitsluitend voor bij zeer langdurig verblijf buiten Nederland, Curaçao, Aruba, Sint-Maarten en de Europese Unie (inmiddels is de termijn hiervoor 13 jaar) en in de situatie dat betrokkene ook over een andere nationaliteit beschikt. Het verlies van de Nederlandse nationaliteit kan gestuit worden door het tijdig aanvragen van een Nederlands paspoort. Dat kan in het geval van een gedwongen huwelijk en achterlating problematisch zijn.
Herstel van de Nederlandse nationaliteit kan, afhankelijk van de situatie, mogelijk zijn via optie of naturalisatie. Er zijn in dat geval drie mogelijkheden:
Hebben deze vrouwen recht op rechtsbijstand ten behoeve van de besluitvorming over hun terugkeer en verblijfsstatus/nationaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ja, deze vrouwen hebben recht op rechtsbijstand. Geschillen rondom nationaliteit en verblijfsvergunning die voortkomen uit huwelijksdwang of achterlating in het buitenland, zijn aan te merken als feitelijk en juridisch ingewikkelde geschillen. Deze geschillen, die in de regel via een procedure op een ambassade of consulaat starten, liggen bovendien in de Nederlandse rechtssfeer (artikel 12 lid 1 van de Wet op de rechtsbijstand).
Indien is voldaan aan de geldende inkomens- en vermogenseisen in de Wet op de rechtsbijstand, kan daarom door deze vrouwen aanspraak worden gemaakt op gesubsidieerde rechtsbijstand. Natuurlijke personen, zoals deze vrouwen, die behoefte hebben aan juridische bijstand in verband met een juridische/gerechtelijke procedure in het buitenland kunnen geen aanspraak maken op rechtsbijstand op grond van de Wet op de rechtsbijstand. Dergelijke geschillen vallen buiten de in de Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelangen. Het kan echter wel zo zijn dat in het land waar die persoon zich bevindt een beroep op (een vorm van) rechtsbijstand kan worden gedaan.
Bent u bereid in uw nog in voorbereiding zijnde nota ter uitwerking van een feministisch buitenlands beleid het beleid ten aanzien van huwelijkse gevangenschap op te nemen als onderdeel van het mensenrechtenbeleid en belangenorganisaties te betrekken bij de formulering en uitvoering hiervan?
Het Nederlandse feministisch buitenlands beleid richt zich op het versterken van vrouwenrechten en het vergroten van gendergelijkheid wereldwijd, inclusief het aanpakken van de grondoorzaken van ongelijkheid. Het feministisch buitenlands beleid is van toepassing op de negen beleidsartikelen van de memorie van toelichting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, inclusief het mensenrechtenbeleid. Via dit beleid draagt het Ministerie van Buitenlandse Zaken indirect en direct bij aan het tegengaan van huwelijkse dwang via financiering, agendering en consulaire bijstand aan slachtoffers van schadelijke praktijken, waaronder huwelijksdwang.
Zo steunt het Sustainable Development Goal 5 (SDG5) -fonds bijvoorbeeld maatschappelijke organisaties die zich o.a. inzetten voor het verbeteren van familierecht ten behoeve van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes, en toegang tot juridische bijstand. Daarnaast vraagt Nederland aandacht voor het thema huwelijksdwang in multilaterale fora, en – waar relevant – bilaterale dialoog. Daarnaast leveren de Nederlandse consulaire posten in het buitenland consulaire bijstand aan slachtoffers van huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating en werken ze samen met het Landelijk knooppunt huwelijksdwang en achterlating voor een goede terugkeer van slachtoffers naar Nederland indien gewenst. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal zich langs deze lijnen blijven inzetten tegen huwelijksdwang.
De illegale undercover onderzoeken bij moskeeën |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Marieke Koekkoek (D66), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Stephan van Baarle (DENK), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministerie van Sociale Zaken deed ook geheim onderzoek naar moskeeën»?1
Ja.
Waarom negeert u het advies van de Landsadvocaat om de burgers over wie illegaal informatie is verzameld persoonlijk daarover te informeren? Hoe verhoudt zich dit tot de erkenning die u in uw brief geeft dat de undercover onderzoeken «onbedoeld [hebben] bijgedragen aan stigmatisering van grote groepen moslims die hier niets mee te maken hebben»?2
Recent heb ik u geïnformeerd over het traject gericht op het herstel van het vertrouwen van de islamitische gemeenschappen in de overheid. Ook voor mij vormde dit traject aanleiding om stil te staan bij de rol van het Ministerie van SZW richting de moslimgemeenschappen de afgelopen jaren.
Gemeenten en gemeenschappen werden door mijn ministerie geadviseerd om verbinding te leggen met elkaar zodat in tijden van zorg er snel geschakeld kon worden. SZW heeft in dit verband toen beelden opgehaald over personen en organisaties om het sociaal-maatschappelijk perspectief, interdepartementaal, in te brengen op veiligheidsonderwerpen. Ook is er een aantal onderzoeken uitgevoerd. In dit kader heeft SZW persoonsgegevens verwerkt. Hier had en heeft SZW echter geen juridische grondslag voor. Dit had niet mogen gebeuren.
Naar aanleiding van de recente artikelen in de NRC is contact geweest tussen mijn departement en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). In dit gesprek zijn de afwegingen aan bod gekomen die ten grondslag lagen aan het proces zoals geschetst in de brief «Herstel vertrouwen tussen de overheid en de moslimgemeenschappen».4
Mijn medewerkers hebben de afgelopen anderhalf jaar ingezet op de ontwikkeling van een werkwijze waarbij het uitgangspunt was het proactief benaderen van mensen van wie onrechtmatig persoonsgegevens zijn verwerkt. Zij hebben de inschatting gemaakt dat het daarbij niet mogelijk is om voor het merendeel van de betrokkenen betrouwbare contactgegevens te achterhalen.
De Landsadvocaat benadrukt in zijn advies dat zekerheid dient te bestaan over de contactgegevens van de te informeren personen, opdat voorkomen wordt dat correspondentie naar verkeerde adressen wordt gezonden. Omdat het risico bestond dat de informatie bij de verkeerde adressen terecht zou kunnen komen en het bovendien een nieuwe verwerking van persoonsgegevens is om (online) achter contactgegevens te komen, is besloten om deze personen niet persoonlijk te informeren. Van daaruit is besloten om één lijn te trekken richting alle betrokkenen.
Naar aanleiding van gesprekken met de AP is bovenstaande werkwijze heroverwogen. De AP staat op het standpunt dat SZW zich maximaal moet inspannen om van wie geen betrouwbare contactgegevens beschikbaar zijn, gegevens te achterhalen opdat mensen geïnformeerd worden. Mijn ministerie zal daarom die mensen actief informeren, van wie betrouwbare contactgegevens voor handen zijn. Dit betekent dat wij zelf moeten beschikken over de betreffende contactgegevens of contactgegevens moeten kunnen vinden zonder tussenkomst van anderen. We zullen geen buitenstaanders vragen om ons contactgegevens te verstrekken. Er blijft een groep over die wij niet kunnen bereiken omdat we geen betrouwbare contactgegevens hebben of kunnen verkrijgen. Mensen die vermoeden voor te komen in onze administratie kunnen bij het ministerie hiernaar informeren, zoals beschreven in de brief5.
Bent u bereid, nu ook de Autoriteit Persoonsgegevens daarop aandringt3, toch het advies op te volgen en iedereen over wie illegaal informatie is verzameld daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich tevens de bijdragen van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en verschillende gemeenten aan deze illegale onderzoeken4, de onterechte signalering van Nederlandse moslims in het buitenland5 en de discriminatie van moslims door financiële instellingen?6 Ziet u ook dat hier sprake lijkt van een patroon van wantrouwen waar onschuldige Nederlandse moslims de dupe zijn geworden?
Het kabinet heeft eerder vragen beantwoord en brieven gestuurd over de voorbeelden die u aanhaalt. Tevens hebben verschillende gemeenten, al dan niet via hun gemeenteraden, gereageerd op de eerder verschenen krantenartikelen over de (onrechtmatige) onderzoeken die hebben plaatsgevonden in moskeeën. Zoals ik in mijn brief aangeef herken ik de signalen dat er bij een deel van de Nederlandse moslims een gevoel heerst dat de overheid slechts oog heeft voor problemen (vaak gerelateerd aan veiligheidsvraagstukken) binnen hun gemeenschappen, en niet voor positieve ontwikkelingen. Het rapport van Perron14 beschrijft dat veel ambtenaren worstelden met onvoldoende kennis over verschillende moslimgemeenschappen en daardoor deze groepen teveel benaderden vanuit een veiligheidsperspectief. Daarnaast wordt problematiek die in de kern enkelen of specifieke groepen aan gaat, het probleem gemaakt van een hele gemeenschap. Dit moet anders: ik investeer in een structurele dialoog tussen overheid en de verschillende gemeenschappen in Nederland op basis van wederzijds vertrouwen.9
Deelt u de duiding van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme dat hier sprake is van een «patroon van achterdochtig overheidshandelen richting moslims»?
Moslimdiscriminatie is een hardnekkig probleem. Helaas is gebleken dat moslimdiscriminatie ook binnen de (Rijks-)overheid voor komt. Het Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme richt zich op het versterken van de aanpak tegen discriminatie en racisme.10 De Staatscommissie tegen discriminatie en racisme heeft als onderdeel van haar opdracht, ook discriminatie en racisme door de overheid te bezien.11
Wanneer komt het aangekondigde bredere onderzoek naar moslimdiscriminatie? Kunt u er zorg voor dragen dat daarbij expliciet aandacht is voor moslimdiscriminatie vanuit overheidsinstanties?
Ik ben op dit moment bezig met de Europese aanbesteding van het aangekondigde nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie. Dit onderzoek richt zich op waar en hoe moslims discriminatie ervaren en welke aanvullende effectieve maatregelen mogelijk zijn. Voor de aanbesteding heb ik als eerste richtlijn een aantal domeinen meegegeven als arbeidsmarkt, zorg, wonen en financiële dienstverlening. Binnen die domeinen kan de rol van verschillende partijen worden meegenomen, waaronder ook die van de overheid. De daadwerkelijke inhoud van het onderzoek moet nog vorm krijgen. Het onderzoek zal 1 december 2023 starten. Ik verwacht de resultaten eind 2024.
Als vermeld onder 5. heeft de Staatscommissie Discriminatie en Racisme uitdrukkelijk aandacht voor discriminatie door de overheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat «Inburgering en integratie» op 27 september 2023?
Ja.
De detentie van een Nederlander in Spanje |
|
Songül Mutluer (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland vraagt actie van Spanje na schimmige arrestatie toerist: «Een uitzichtloze positie»»?1
Ja.
Wat heeft u tot nu toe gedaan om opheldering over deze arrestatie te krijgen? En wat gaat u daarvoor nog doen?
De zaak van betrokkene is op dit moment onder de rechter. Bovendien zijn wij gebonden aan onder andere de AVG rondom individuele casuïstiek. Wij moeten daarom – zoals gebruikelijk – terughoudend zijn in mijn beantwoording over de concrete casus.
In algemene zin heeft Nederland geen toegang tot de Spaanse informatie die ten grondslag ligt aan de Spaanse beslissingen en kunnen we ons niet mengen in de Spaanse rechtsgang. Wij kunnen u wel mededelen dat het Openbaar Ministerie het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft geïnformeerd dat betrokkene, zoals reeds bekend, niet wordt of werd verdacht van enig strafbaar feit gepleegd in Nederland en niet strafrechtelijk gesignaleerd staat of heeft gestaan. Het Openbaar Ministerie heeft deze informatie eerder al gedeeld met de advocaat van betrokkene. Betrokkene is ook niet gesignaleerd door andere Nederlandse overheidsinstanties. Voorts heeft de Nederlandse Politie van de Spaanse autoriteiten vernomen dat betrokkene niet is aangehouden op grond van informatie van de Nederlandse politie.
Staat deze man bij een van de Nederlandse diensten bekend als verdacht van, of gelieerd aan terrorisme of andere misdrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend op grond van welke informatie deze man in Spanje vastzit? Zo ja, is dat informatie die vanuit Nederland is verstrekt? Zo nee, kunt u dan bij de Spaanse autoriteiten navragen wat de achtergrond van deze arrestatie is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de burgemeesters van Tilburg en Arnhem dat de genoemde inwoner van Tilburg zich in een uitzichtloze situatie bevindt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels is betrokkene uitgezet en teruggekeerd in Nederland. Neemt niet weg dat wij ons voor kunnen stellen dat de ontstane situatie voor betrokkene een enorme impact heeft op het leven van betrokkene en zijn naasten.
Is het u bekend dat deze man inmiddels in hongerstaking is gegaan? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit reden te meer is om snel in actie te komen en helderheid in deze zaak te krijgen? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het is ons bekend dat betrokkene in hongerstaking is geweest. Wij betreuren dit ten zeerste. Inmiddels is betrokkene uitgezet en teruggekeerd in Nederland. Aangezien de zaak van betrokkene op dit moment onder de Nederlandse rechter is moeten wij – zoals gebruikelijk – terughoudend zijn in de beantwoording over de concrete casus.
Krijgt deze man ondersteuning vanuit de Nederlandse vertegenwoordiging in Spanje? Zo ja, waaruit bestaat die ondersteuning? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken informeert Nederlandse gedetineerden over de mogelijkheid van begeleiding in het kader van consulaire bijstand. Het staat elke Nederlandse gedetineerde vrij om gebruik te maken of af te zien van consulaire bijstand. In dit geval verleende Buitenlandse Zaken consulaire bijstand aan betrokkene.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken levert geen juridische bijstand en kan zich niet mengen in de rechtsgang van een ander land. Zij kan gedetineerden alleen wijzen op de mogelijkheden voor lokale juridische hulp door een lijst te geven van namen van lokale advocaten.
Ook in dit geval heeft de ambassade betrokkene en familie gewezen op de mogelijkheid om een Nederlandse advocaat in Spanje in te schakelen. Daarnaast is betrokkene door twee medewerkers van de Nederlandse ambassade in Madrid en de Honorair Consul in Valencia bezocht. En is er regelmatig contact geweest met betrokkene, diens familie en advocaten.
Bent u bereid om contact op te nemen met uw Spaanse ambtsgenoot om opheldering over deze zaak te krijgen? Zo ja, gaat u dat dan ook op korte termijn doen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Politie en het Openbaar Ministerie hebben zich ertoe ingespannen om de situatie opgehelderd te krijgen. Zo is er informatie gedeeld met de advocaat van de betrokkene en heeft de Nederlandse politie meermaals contact opgenomen met de Spaanse politie om erop te wijzen dat betrokkene in Nederland niet wordt verdacht van enig strafbaar feit en niet gesignaleerd staat of heeft gestaan. In het kader van de consulaire bijstand aan betrokkene heeft de Nederlandse ambassade in Madrid meermaals contact gehad met de Spaanse autoriteiten. Er is regelmatig contact geweest met betrokkene, diens familie en advocaten zoals beschreven in antwoord op vraag 7. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken hebben nauw samengewerkt om duidelijkheid te krijgen over de situatie van betrokkene.
Deelt u de mening dat, indien vaststaat dat de verdenking tegen deze man onterecht is, dat hij dan per ommegaande naar Nederland moet kunnen terugkeren?
Inmiddels is de betrokkene uitgezet en teruggekeerd in Nederland.
Deelt u de mening dat als vast is komen te staan dat personen ten onrechte gesignaleerd staan vanwege terrorisme dat die personen op een «witte lijst» moeten komen te staan om te voorkomen dat zij last blijven ondervinden van die eerdere signalering? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Een generieke oplossing, zoals de witte lijsten, ligt niet voor de hand. Tijdens de gesprekken die zijn gevoerd met de politie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd snel duidelijk dat de omstandigheden per betrokkene en/of situatie enorm uiteen kunnen lopen. Dit betekent dat om personen te kunnen ondersteunen altijd sprake is van maatwerk, waarbij mijn ministerie vanzelfsprekend in gesprek blijft met de betrokken Nederlandse instanties.
Kunt u bovenstaande vragen met spoed beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de drugsmaffia ‘hulp’ biedt aan Limburgse horecaondernemers die sinds de watersnood problemen hebben |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drugsmaffia biedt «hulp» aan Limburgse horeca-ondernemers die sinds de watersnood problemen hebben»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van deze signalen?
Bij mijn aantreden in januari 2022 ben ik door mijn ministerie uitvoerig geïnformeerd over de lopende zaken. Dat was ook de maand waarin de burgemeester van Valkenburg aan de Geul ondernemers – in een tijd dat de coronamaatregelen van toepassing waren – de ruimte heeft geboden hun horecagelegenheid te openen, vanwege het financieel zwaar weer waarin zij destijds verkeerden.
Klopt het dat burgemeester Daan Prevoo van Valkenburg aan de Geul u begin vorig jaar al waarschuwde «dat er lieden met een zak geld rondgaan om ondernemers ondersteuning aan te bieden bij het herstel van hun pand»?2 Zo ja, wanneer heeft het contact hierover met burgemeester Prevoo plaatsgevonden? Heeft u concrete acties ondernomen naar aanleiding van deze waarschuwing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat houden deze acties in? Is de Kamer hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het fenomeen dat criminelen ondernemers in financieel kwetsbare posities proberen te benaderen voor medewerking aan criminele activiteiten. Ook verkondigde de burgemeester van Valkenburg aan de Geul in januari 2022 dat er horecaondernemers waren die door de watersnood in juli 2021, in combinatie met de geldende coronamaatregelen, in financieel zwaar weer verkeerden.
Vanuit mijn ministerie werd toen al, samen met publieke en private partners, breed ingezet op het weerbaar maken van kwetsbare ondernemers tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Zo is het weerbaar maken van kwetsbare branches (waaronder horeca) tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit een blijvend speerpunt in het Actieprogramma Veilig Ondernemen. Ook hebben de Regionale Informatie en Expertise Centra en Platforms Veilig Ondernemen meerjarig financiële middelen ontvangen voor het vergroten van de weerbaarheid in de regio.
Verder is vanuit de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) ter beschikking gesteld en heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat een financiële tegemoetkoming ter beschikking gesteld aan de provincie Limburg voor tegemoetkoming voor schade als gevolg van omzetderving. Over de voortgang wordt de Kamer op regelmatige basis geïnformeerd in de halfjaarbrief aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en in rapportages over de voortgang van de afhandeling van de Wts.
Voor het bieden van de juiste hulp en steun aan ondernemers is het verder van belang dat de bestuurders en partners in de regio de ruimte benutten om maatwerk te leveren vanuit het zicht dat zij hebben op de problematiek. Vanuit mijn ministerie is er geregeld contact met de lokale bestuurders en worden de partners, zowel met kennis en expertise als met financiële middelen, geholpen in het kunnen bieden van deze hulp en steun aan lokale ondernemers.
Kunt u aangeven hoeveel ondernemers na de watersnood een beroep hebben gedaan op schadeloosstelling via de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts)? Hoeveel is er tot nu toe uitgekeerd? Hoeveel aanvragen zijn afgewezen, en waarom? Hoeveel ondernemers wachten nog op een vaststelling van het uit te keren bedrag en hoe lang moeten deze ondernemers nog wachten op uitsluitsel?
Na de waterschade medio juli 2021 in Limburg hebben 419 ondernemers3 bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een beroep gedaan op een financiële tegemoetkoming op grond van de Wts. In totaal is er voor afgerond € 30,5 miljoen aan tegemoetkoming uitgekeerd aan ondernemers.
Van de ontvangen aanvragen vanuit ondernemers zijn er 88 afgewezen. De afwijzingen hebben onder andere als oorzaak dat de schade buiten het schadegebied lag, de kosten niet onder de ministeriële regeling op basis van de Wts vielen of de schade onder het drempelbedrag lag. De Wts voorziet niet in tegemoetkoming voor schade als gevolg van omzetderving. Daarvoor heeft de provincie Limburg «nadere subsidieregels omzetderving door overstromingen door zoet en afstromend water in juli 2021 in Limburg en Noord-Brabant» opgesteld.
Op dit moment zijn er geen gedupeerde horecaondernemers in afwachting van een definitief besluit over de tegemoetkoming in diens schade.
Hoe verklaart u het dat criminelen «hulp» bieden aan ondernemers die veel schade hebben ondervonden van de waterramp, terwijl het de overheid is die steun zou moeten bieden? Is de tegemoetkoming vanuit de overheid wel voldoende? Zo ja, waar blijkt dit uit? Kan het zo zijn dat de criteria om een beroep te doen op schadeloosstelling te streng zijn? Zo ja, gaat u deze versoepelen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft met onder andere de regeling op basis van de Wts, de Beleidsregel teeltplanschade in uiterwaarden en de Regeling omzetderving getracht om ondernemers te ondersteunen bij de schade die zij ondervonden hebben als gevolg van de wateroverlast. Echter, criminelen zijn altijd op zoek naar (nieuwe) manieren om hun criminele activiteiten voort te zetten en hun positie in de bovenwereld verder te versterken. Een van de uitingsvormen daarvan is dat zij (horeca)ondernemers «hulp» aanbieden om de horecazaak vervolgens te misbruiken als dekmantel voor criminele activiteiten (zoals het witwassen van crimineel geld). Wanneer ondernemers zich in een (financieel) kwetsbare positie bevinden, kunnen criminelen daar misbruik van proberen te maken.
Naast financiële steun aan de gedupeerde horecaondernemers is voorlichting en bewustwording van belang. Vanuit mijn ministerie en de lokale overheidspartijen, waaronder politie, Regionaal Informatie en Expertise Centrum en Platform Veilig Ondernemen, zetten wij in allerlei vormen in op het weerbaar maken van ondernemers in (financieel) kwetsbare posities. In Limburg worden vanuit de politie informatiebijeenkomsten georganiseerd.
Is de berichtgeving in de Volkskrant3 een reden voor een tweede openstelling van de subsidieregeling voor geleden omzetschade die door de provincie Limburg is opgezet en waarvoor de Minister van Economische Zaken en Klimaat een specifieke uitkering heeft verstrekt van 24 miljoen euro?4 Zo nee, waarom niet?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft als bijdrage voor de uitvoering van de «nadere subsidieregels omzetderving door overstromingen door zoet en afstromend water in juli 2021 in Limburg en Noord-Brabant» een specifieke uitkering verstrekt van € 24 miljoen aan de provincie Limburg. Zoals vermeld in mijn brief van 30 januari 20236 aan uw Kamer voorziet de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland iedere aanvraag van een advies aan het College van gedeputeerde staten van Limburg ter besluitvorming. Een eerste openstelling van de regeling heeft geresulteerd in 82 toekenningen voor in totaal € 4,9 mln en 30 afwijzingen voor in totaal € 0,9 mln. Aan de hand van een evaluatie heeft het College van gedeputeerde staten op 5 september jl. besloten tot een tweede openstelling van de regeling. Bij de eerste openstelling was de regeling niet bij alle ondernemers bekend en de periode voor het indienen van een aanvraag was voor sommige ondernemers te kort. De voorwaarden van de regeling blijven hetzelfde. Ondernemers die bij de eerste openstelling niet in staat zijn geweest om een aanvraag in te dienen krijgen daartoe alsnog de gelegenheid. Er komt dus een tweede openstelling, maar niet als gevolg van de berichtgeving in de Volkskrant.
Wat is uw reactie op de uitspraak van burgemeester Prevoo dat de overheid het zichzelf mag aanrekenen dat hoe langer het duurt tot gedupeerde ondernemers verzekeringen en rijksregelingen krijgen uitgekeerd, des te meer kans de georganiseerde misdaad krijgt om toe te slaan?5 Wat is uw reactie hierop, ook aangezien u ondermijning tot een van uw speerpunten heeft gemaakt? Wat gaat u eraan doen om deze negatieve ontwikkeling te stoppen?
Mijn ministerie zet zich, samen met gemeenten, andere publieke en private partners, hard in om de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit in Nederland aan te pakken. Dat heeft er in geresulteerd dat er steeds meer bewustwording is en ondernemers criminele benaderingen (beter) weten te herkennen, zo blijkt ook uit de ondernemers in Limburg die zich gemeld hebben bij politie of Meld Misdaad Anoniem. De situatie bij Limburgse horecaondernemers laat zien dat een gezamenlijke aanpak blijvend nodig is.
De onterechte verdenking van aanwezigheid bij een klimaatprotest op luchthaven Schiphol |
|
Songül Mutluer (PvdA), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht1 dat het Openbaar Ministerie (OM) een waarschuwingsbrief heeft gestuurd naar 176 mensen die zouden hebben deelgenomen aan een klimaatprotest op luchthaven Schiphol? Klopt het dat dit in een aantal gevallen onterecht is geweest en betrokkenen aantoonbaar niet in de buurt van deze demonstratie zijn geweest?
Ja, wij kennen het bericht en het klopt dat een aantal personen onterecht een waarschuwingsbrief van het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft ontvangen. Daarnaast is het zo dat acht personen een tweede brief hebben ontvangen van het OM waarin hiervoor verontschuldigingen worden gemaakt en uitleg is gegeven. Het gaat om mensen die hebben aangegeven niet aanwezig te zijn geweest bij de genoemde betoging. Onderzoek heeft uitgewezen dat hun identiteit, gevolglijk hun aanwezigheid bij de betoging op 5 november 2023, onjuist door de Koninklijke Marechaussee (KMar) is vastgesteld.
Kunt u uiteenzetten wat de precieze werkwijze van politie, Koninklijke Marechaussee en het OM is geweest bij het achterhalen van de identiteit van de demonstranten op luchthaven Schiphol op 5 november 2022? Welke systemen worden daarvoor gebruikt en hoe betrouwbaar is deze aanpak? Klopt het dat bij het achterhalen van de identiteit van betrokkenen ook gebruik is gemaakt van sociale media van betrokkenen én van vrienden en familieleden? Welke rol speelt (automatische) gezichtsherkenning hierbij? Mogen dit soort systemen worden toegepast op niet-verdachten?
De KMar en het OM hebben ons hierover als volgt geïnformeerd.
Op 5 november 2022 heeft de KMar ongeveer 400 betogers aangehouden op het afgeschermde terrein van Schiphol-Oost. Het onbevoegd betreden van dit terrein is strafbaar als misdrijf op grond van de Luchtvaarwet.
De KMar was daarom de aangewezen organisatie om handhavend op te treden op grond van de aan haar toegewezen wettelijke taak in art. 4, eerste lid, sub c van de Politiewet 2012.
Onderdeel van het reguliere opsporingsproces is het vaststellen van de identiteit van de aangehouden personen. De wijze van identificatie is in beginsel de verantwoordelijkheid van de KMar. Overleg hierover met het OM is niet nodig, omdat voor identificatie een procedure is vastgelegd.2
Een deel van de aangehouden personen werkte mee met de identificatie. Zij hebben zich geïdentificeerd aan de hand van een identiteitsbewijs, dan wel hebben zij hun vingerafdrukken laten nemen. Verder heeft een aantal personen hun naam opgegeven, die via een fotovergelijking is geverifieerd. Het merendeel van de aangehouden personen heeft echter niet meegewerkt aan de identificatie. Zij waren niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen genomen om niet geïdentificeerd te kunnen worden.
Het bleek, onder andere door toedoen van de betogers zelf, ter plaatse niet mogelijk kwalitatief hoogwaardige foto´s of vingerafdrukken te nemen door middel van de identificatiezuil die aangesloten is op de politiesystemen (de zogeheten Progris zuil). Gezien de grote aantallen aangehouden personen en de beperkte tijd die een opsporingsdienst heeft om de identiteit van een aangehouden persoon vast te kunnen stellen, is besloten van de ongeïdentificeerde aangehouden personen een foto te maken. De aangehouden personen zijn vervolgens allen heengezonden.
Na de heenzending heeft de KMar in overleg met het OM het opsporingsonderzoek voortgezet met behulp van de gemaakte foto’s. Om tot een identificatie te komen is in deze situatie de ondersteuning ingezet van een opsporingsambtenaar van de KMar met digitale expertise, naast de inzet van personeel van Team Vervolg Onderzoeken (TVO). Hierbij is een vergelijking gemaakt van de door de KMar gemaakte foto’s met afbeeldingen uit politiesystemen (bedrijfsprocessensysteem en bijbehorende database) en aanvullend van social media en open bronnen. Voor dit laatste was toestemming gegeven door de officier van justitie.
Het gebruik van social media is in dit onderzoek als volgt toegepast: de op 5 november 2022 gemaakte foto´s zijn vergeleken met de foto´s van personen die lid waren van openbare fora of social media-pagina´s gelieerd aan XR.
Hierbij is door de KMar, conform art. 55c Wetboek van Strafvordering, bij enkele foto´s gebruik gemaakt van een gezichtsherkenningsprogramma. Dit programma maakt het mogelijk om gezichtsafbeeldingen uit de opsporing te vergelijken met een database van gezichten van verdachten en veroordeelden. De werkzaamheden ten aanzien van de identificatie op basis van foto’s, via open bronnen, waaronder social media, dan wel politiesystemen, worden altijd door mensen uitgevoerd en gecontroleerd. Het NFI is niet betrokken geweest bij de identificatie. Dit is ook niet gebruikelijk.
De grondslag voor de handelingen tot vaststelling van de identiteit, zijn vastgelegd in art. 27a en 55c Wetboek van Strafvordering (vingerafdrukken en foto’s van verdachten) en art. 3 en 4, eerste lid onder c Politiewet 2012. Het gebruik van open bronnen (social media) is juridisch (conform jurisprudentie) toegestaan op grond van de politietaak artikel 4, eerste lid, sub c Politiewet zolang er sprake is van slechts een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Een aantal personen heeft aangegeven dat zij ten onrechte zijn geïdentificeerd door de KMar. Om te achterhalen of nog meer personen onterecht zijn geïdentificeerd, is de KMar in opdracht van het OM bezig om per geïdentificeerd persoon een proces-verbaal op te maken waarin wordt vastgelegd op welke wijze diegene is geïdentificeerd. Dit zal naar verwachting in oktober worden afgerond. Vervolgens wordt door het OM gecontroleerd of de identificatie juist is gedaan. Indien dat niet het geval is, zullen deze personen hier ook nog een brief over ontvangen.
Gegeven de eerder genoemde omstandigheden, niet in de laatste plaats de opstelling van de betogers zelf, moet bij dergelijke aantallen aanhoudingen binnen korte tijd – en uiteraard binnen de grenzen van de wettelijke bevoegdheden –, een bepaalde foutmarge in het identificatieproces worden geaccepteerd. Dat betreuren we, maar is helaas bij dergelijke situaties nooit geheel uit te sluiten. Des te belangrijker is een adequate opvolging door de autoriteiten indien dat voorkomt.
Het OM heeft ons verder laten weten dat in juni 2023 is besloten om slechts vier personen te vervolgen; de rest van de personen niet. De personen die een waarschuwingsbrief hebben gehad, zijn door het OM daarom niet als verdachte geregistreerd. Er was daarom ook geen aanleiding om deze personen te horen.
Waarom zijn betrokkenen niet, voorafgaande aan het verzenden van de gewraakte brief, door het OM gehoord over de vermeende aanwezigheid bij de bedoelde demonstratie? Wat is het precieze juridische kader voor deze aanpak en vindt u dit toereikend om een strafrechtelijke beslissing op te baseren, met als evident risico dat onschuldige burgers zonder enige vorm van proces als daders van een strafbaar feit worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat onverdachte burgers onterecht zo’n brief hebben kunnen ontvangen? Heeft hierbij het karakter van de demonstratie, klimaatprotest, een rol gespeeld?
Zie het antwoord op de voorgaande vragen 2 en 3.
Er vindt op dit moment nader onderzoek plaats naar de hele werkwijze bij de betoging van 5 november 2022. Mogelijk volgen hieruit handvatten voor hoe in het vervolg bij grote demonstraties of betogingen het beste gehandeld kan worden. Het karakter van de betoging heeft bij de keuze voor de toegepaste werkwijze in ieder geval geen rol gespeeld, en mag dat wat mij betreft ook nooit doen.
Bent u het met ons eens dat hier sprake is van zeer onzorgvuldig handelen dat, nu het om een beschuldiging van betrokkenheid bij strafbare feiten gaat, niet had mogen voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden getroffen om dit soort fouten in het vervolg te voorkomen? Kunt u garanderen dat de gegevens van onschuldige burgers ook écht uit alle systemen worden verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de betoging op Schiphol op 5 november 2022 heeft een groep van honderden personen zich de toegang verschaft tot het beveiligde deel van de luchthaven, door hekken te vernielen en eroverheen te klimmen. Er is besloten om deze groep personen aan te houden.
De Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) heeft vervolgens ongeveer 400 demonstranten aangehouden wegens verdenking van het wederrechtelijk binnendringen van het luchtvaarterrein (art. 62a Luchtvaartwet en/of art. 352 Wetboek van Strafrecht).
Het merendeel van de aangehouden personen was niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen getroffen om niet via de reguliere methoden geïdentificeerd te kunnen worden. Gezien de grote aantallen aangehouden personen is toen besloten van deze personen een foto te maken. Ter identificatie van deze verdachten heeft de KMar de foto’s onder meer via een gezichtsherkenningsprogramma vergeleken met foto´s uit politiesystemen en relevante openbare bronnen, waaronder social media. Het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft vervolgens op 12 juli, op basis van de verkregen matches, aan 175 personen een waarschuwingsbrief gestuurd om de betrokkenen bewust te maken van het gevaarzettende karakter van hun daden, en om dergelijke acties in het vervolg te voorkomen. Bij een aantal personen bleek achteraf sprake te zijn van een onjuiste identificatie. Deze personen hebben daarom een tweede brief ontvangen van het OM, waarin excuses zijn aangeboden en is uitleg gegeven over de toedracht en afhandeling.
De persoonsgegevens van deze personen die in het kader van de betoging op 5 november 2022 zijn verwerkt, zullen door de KMar en het OM worden verwijderd uit hun systemen. De persoonsgegevens worden op dit moment nog gebruikt ten behoeve van eventuele correspondentie en om eventuele aanvullende vragen van de betrokkenen te beantwoorden.
In opdracht van het OM is de KMar een onderzoek gestart om te achterhalen hoe dit heeft kunnen gebeuren. Zo wordt onderzocht op welke wijze de KMar de identiteit van de andere geïdentificeerde klimaatbetogers heeft vastgesteld. Die verificatie is naar verwachting in oktober afgerond. Als blijkt dat van meer mensen ten onrechte is vastgesteld dat ze bij de betoging aanwezig waren, zullen ook zij daarvan op de hoogte worden gesteld. Daarnaast wordt het gehele proces geëvalueerd om daaruit lessen te trekken voor de toekomst.
De gegevens van de personen waarvan is vast komen te staan dat zij niet aanwezig zijn geweest bij de betoging maar toch een waarschuwingsbrief hebben ontvangen, zijn uit de systemen verwijderd.
Bent u bereid om afstand te nemen van deze handelwijze en betrokken diensten te instrueren om in het vervolg de vereiste zorgvuldigheid aan de dag te leggen in dit soort identificatieprocessen, om zoveel mogelijk te voorkomen dat onschuldige burgers slachtoffer worden van dit soort misstanden?
Wij hechten eraan te benadrukken dat wij de in de identificatieprocedure gemaakte fouten, als gevolg waarvan verscheidene personen abusievelijk een waarschuwingsbrief hebben ontvangen, betreuren en dat dit wordt rechtgezet in de registratie van persoonsgegevens bij het OM en bij de KMar. Tegelijkertijd signaleer ik de grote druk waaronder de KMar en het OM in dit soort situaties moeten werken.
De afhandeling van de waterschade in Zuid-Limburg |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «gemeente in gesprek met ministerie over aanvullende tegemoetkoming gedupeerden waterramp»1 en herinnert u zich de motie Mutluer c.s. met betrekking tot particulieren in een schrijnende situatie omdat ze met forse niet vergoede schade- en herstelkosten zijn blijven zitten (Kamerstuk 29 517, nr. 233)?
Ja.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de genoemde motie?
Het is inmiddels tweeënhalf jaar geleden dat Limburg en delen van Noord-Brabant zijn getroffen door een ramp. Hoewel ik blij ben te kunnen melden dat in algemene zin kan worden geconstateerd dat de schade nagenoeg is afgehandeld, zijn er helaas gedupeerden die in financiële nood verkeren als gevolg van de rest- en gevolgschade van de ramp. Tijdens het commissiedebat brandweer en crisisbeheersing op 1 februari 2023 heb ik toegezegd te onderzoeken of kan worden gekomen tot een afbakening van de definitie «schrijnende situatie» en dat ik zal bezien of voor gedupeerden in een schrijnende situatie nog iets kan worden gedaan.
Ter uitvoering van deze toezegging hebben vertegenwoordigers van mijn ministerie, de provincie Limburg en verschillende getroffen gemeenten in de afgelopen periode meerdere gesprekken hierover gevoerd. Dit was complex; het begrip «schrijnende situatie» moet enerzijds recht doen aan de financiële problematiek van de gedupeerden en anderszins objectiveerbaar en toepasbaar zijn in het kader van een regeling. Met uitzondering van de gemeente Meerssen zijn we er met de betrokken gemeenten en de provincie Limburg op uitgekomen dat er sprake is van een schrijnende situatie als een gedupeerde restschade of gevolgschade van de wateroverlast in juli 2021 heeft, die heeft geleid of dreigt te leiden tot financiële nood. Er is sprake van financiële nood indien een gedupeerde onvoldoende eigen middelen heeft om te kunnen voorzien in dubbele woonlasten of om de gebruiksfunctie van de woning te kunnen laten herstellen.
De gemeente Meerssen vond de afbakening van de beoogde doelgroep van de regeling te smal: de gemeente heeft aangegeven dat iedereen met restschade voor een forfaitair bedrag in aanmerking zou moeten komen. Hoewel de gemeente Meerssen niet achter de voorgestelde oplossing staat, zal de gemeente meewerken aan de uitvoering van de regeling om haar burgers te kunnen helpen.
Zoals ik in het commissiedebat al heb opgemerkt, betekent het hebben van restschade niet noodzakelijkerwijs dat er sprake is van een schrijnende situatie. Met betrekking tot het voorstel van het verstrekken van een forfaitair bedrag merk ik op dat daarmee onvoldoende recht kan worden gedaan aan de specifieke situatie van een gedupeerde. Dit kan in voorkomend geval betekenen dat een gedupeerde een lagere financiële tegemoetkoming ontvangt dan waar de situatie om vraagt. Bovendien doorkruist dit de systematiek van verzekeringen en de Wet tegemoetkoming schade bij rampen.
Op basis van bovengenoemde omschrijving van financiële nood wordt thans gewerkt aan het opstellen van een regeling voor de verstrekking van een eenmalige financiële bijdrage aan gedupeerden die als gevolg van de wateroverlast in juli 2021 in financiële nood zijn of dreigen te komen. De gemeenten en de provincie Limburg zijn hierbij betrokken. Voor het uitvoeren van de regeling is een aantal uitganspunten geïdentificeerd. Zo staat vertrouwen in de gedupeerde voorop, wordt de gedupeerde in het proces zoveel mogelijk ontzorgd en wordt er maatwerk geleverd. Alle betrokken gemeenten hebben aangegeven zich in deze uitgangspunten te kunnen vinden.
Aangezien de betrokken gemeenten, de provincie Limburg en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland hebben aangegeven geen zorg te kunnen dragen voor een volledige uitvoering van de beoogde regeling – mede gelet op de vereiste financiële expertise en maatwerk – ben ik intensief bezig geweest een andere uitvoerende partij te vinden. Helaas – en natuurlijk met name voor de gedupeerden die zich in financiële nood bevinden als gevolg van de wateroverlast in juli 2021 – kostte dit tijd. Gelet hierop en op de voorbereidingen die nog moeten worden getroffen, is de voorziene start van de uitvoering later dan ik had gewenst.
De gemeenten zijn hierover geïnformeerd en kunnen zich vinden in de beoogde partij. Definitieve besluitvorming over de uitvoerder en over de regeling dient echter nog plaats te vinden. Zodra de besluitvorming heeft plaatsgevonden zal ik uw Kamer informeren.
Is het waar dat niet alle betrokken gemeenten akkoord zijn gegaan met de door u voorgestelde regeling? Welke gemeenten zijn niet akkoord gegaan en om welke redenen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat ieder slachtoffer van de wateroverlast die met forse niet vergoede rest- en gevolgschade is blijven zitten als schrijnend dient te worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld wordt dat het heel vervelend is dat er gedupeerden zijn die na de extreme regenval in juli 2021 met restschade worden geconfronteerd. Echter, het enkele feit dat er sprake is van restschade of financiële gevolgschade als gevolg van de wateroverlast betekent niet noodzakelijk dat er sprake is van een schrijnende situatie. Zoals ik hierboven heb aangegeven wordt de schrijnende situatie als gevolg van de extreme regenval gekoppeld aan financiële nood. In de beoogde regeling zal worden bepaald dat gedupeerden in aanmerking kunnen komen voor een eenmalige financiële bijdrage ter leniging van de financiële nood als gevolg van rest- of gevolgschade vanwege de extreme regenval in juli 2021. Het gaat hierbij gedupeerden die onvoldoende eigen financiële middelen hebben om te kunnen voorzien in dubbele woonlasten of om de gebruiksfunctie van de woning te kunnen laten herstellen.
Het is op dit moment lastig een goede inschatting te maken hoeveel gedupeerden een beroep kunnen doen op de voorgenomen regeling; de gemeenten hebben aangegeven ongeveer 200 gedupeerden in beeld te hebben die aanspraak zouden kunnen maken op de voorgenomen regeling.
Met deze voorgenomen regeling en de overige (extra) maatregelen die het kabinet eerder heeft getroffen ter tegemoetkoming van de schade als gevolg van de wateroverlast is geprobeerd gedupeerden zo goed mogelijk te helpen.
Deelt u de mening dat bij de door u aangeboden regeling alsnog van een te beperkte uitleg is uitgegaan van het begrip «schrijnend», waardoor te weinig mensen die nog te maken hebben met grote rest- en gevolgschade daarvoor niet in aanmerking komen? Zo ja, hoe gaat u voor die groep zorgen dat zij alsnog een vergoeding krijgen? Zo nee, waarom niet? Kunt u dat onderbouwen? Hoeveel mensen kunnen nu dan volgens u wel een beroep doen op de aangeboden regeling? En vindt u dat daarmee wordt voldaan aan de belofte van ruimhartig vergoeden?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat uit de quickscan d.d. 9 augustus 2021 een niet redelijkerwijs verzekerbare schade en kosten voor particulieren geraamd waren van 657,50 miljoen euro en dat er 70,6 miljoen euro uitgekeerd is (alle Wet tegemoetkoming schade bij rampen (WTS)- schade, niet alleen particulieren)? Zo ja, kunt u bevestigen dat de onwilligheid om particulieren met rest- en gevolgschade te vergoeden niet vanuit financiën is ingegeven? Wat is dan de reden is dat u vindt dat mensen uit deze groep zelf voor de kosten aangaande de rest- en gevolgschade door de wateroverlast moeten opdraaien?
Kort na de ramp in juli 2021 is, door middel van een Quick scan, een raming gemaakt van de totale, maximale materiële schade en kosten. Bij nadere bepaling bleek het gebied waar daadwerkelijke wateroverlast was, beduidend kleiner te zijn en is de raming van de schade en kosten als gevolg van de wateroverlast naar beneden bijgesteld1. Zoals uit het voorgaande blijkt, geeft de Quick Scan een (grove) raming van de totale schade en kosten van de ramp. Dit betekent echter niet dat het bedrag, zoals genoemd in de Quick scan, is gereserveerd voor tegemoetkomingen in de schade. De tegemoetkoming, die een gedupeerde ontvangt vanuit de overheid, is gebaseerd op de inhoud van de verschillende, door het kabinet getroffen regelingen en onderliggende wetgeving. De Wet tegemoetkoming schade bij rampen is een vangnetregeling en biedt een tegemoetkoming in de schade, maar geen volledige compensatie. Gedupeerden dragen immers ook zelf een financiële verantwoordelijkheid voor geleden schade.
Borging van de kwaliteit van familierechtelijke onderzoeken |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Is het waar dat de directie van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) voornemens is te stoppen met het bemiddelen en borgen van kwaliteit van familierechtelijke onderzoeken? Zo ja, was is de stand van zaken van dit voornemen? En zo ja, waarom is het NIFP van plan hiermee te stoppen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het klopt dat het NIFP dit voornemen eind 2022 heeft aangekondigd. Het NIFP, onderdeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen, kampt met verzwaring van haar werkzaamheden ten aanzien van het bemiddelen en uitzetten van familierechtelijke onderzoeken voor de rechtspraak. De reden hiervoor is dat deze zaken vaak lange wachttijden en doorlooptijden kennen. Ook de schaarste aan rapporteurs en de verzwaring van de (straf-) zaken levert een grote druk op. Het NIFP ziet de activiteiten ten behoeve van de strafrechtketen, het gevangeniswezen en de forensische zorg als haar primaire taak.
De afgelopen maanden is mijn ministerie in overleg getreden met het NIFP over de afbouw van familierechtelijke rapportages en het ontwikkelen van een toekomstbestendige alternatieve werkwijze. De Raad voor de Kinderbescherming, Jeugdzorg Nederland namens de Gecertificeerde Instellingen en de Raad voor de rechtspraak nemen ook aan deze gesprekken deel. Bij die verkenning wordt gekeken of en hoe deze taken elders te beleggen zijn en welke maatregelen nog meer mogelijk zijn om de druk op de familierechtelijke rapportages te verminderen. Verkend wordt ook hoe deze rapportages een plek kunnen krijgen in de nieuwe manier van werken van het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming. Ondertussen kijken we ook hoe de huidige druk op het NIFP op de korte termijn kan worden verminderd. Ik vind het belangrijk dat het recht van ouders en kinderen op contra-expertise, de kwaliteit en de onafhankelijkheid van de rapportages behouden blijft. Het betreft hier immers een onmisbaar onderdeel van de rechtsbescherming, zoals neergelegd in artikel 810a RV.
Deelt u de mening dat het van belang is dat familierechtelijke onderzoeken op kwaliteit worden getoetst? Zo ja, op welke wijze gebeurt dan nu en wat is de rol van het NIFP daarin op dit moment?
De onafhankelijke rapporteur in familierechterlijke zaken is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de rapportage. Aanvragen voor een familierechtelijk onderzoek komen binnen bij het NIFP en worden door het NIFP gekoppeld aan een geschikte rapporteur die het onderzoek gaat uitvoeren. Het gaat hier om forensisch gedragsdeskundigen, psychiaters of psychologen die een opleiding tot pro Justitia rapporteur hebben gevolgd. Het NIFP zorgt voor begeleiding, door het geven van feedback op het conceptrapport. De rapporteur houdt de eindverantwoordelijkheid.
Deelt u de mening dat rapporteurs familierechtelijke onderzoeken toegang moeten hebben tot de bij het NIFP opgebouwde kennis en ervaring met betrekking tot familierechtelijke onderzoeken en rapportages? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dat tot het genoemde voornemen van de directie van het NIFP? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat rapporteurs begeleiding en ondersteuning krijgen en dat de opgebouwde kennis en ervaring van familierechtelijke onderzoeken geborgd blijven. Bij een toekomstige andere inbedding van taken moet dit dan ook op een verantwoorde manier vormgegeven worden.
Acht u het mogelijk dat als de rapporteurs familierechtelijke onderzoeken geen kwaliteitsfeedback meer hebben vanuit het NIFP dat dan een groot aantal rapporteurs zal stoppen met de familierechtelijke onderzoeken? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
In de lopende gesprekken over hoe de familierechtelijke rapportages in de toekomst een plek kunnen krijgen, wordt de begeleiding en ondersteuning van onafhankelijke rapporteurs als belangrijk aandachtspunt meegenomen. Om die reden worden deze rapporteurs ook bij de gesprekken betrokken. Het aantrekken en behouden van rapporteurs hangt samen met meerdere factoren, zoals de zwaarte en complexiteit van het werk, de klachtgevoeligheid en de krapte op de arbeidsmarkt. Ook daar moeten wij rekening mee houden.
Kunt u de zorgen van de rapporteurs wegnemen en in overleg met de directie van het NIFP te treden om de mogelijkheid van kwaliteitsborging van familierechtelijke onderzoeken open te houden? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en kunt u de Kamer van de resultaten van dat overleg op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven is mijn ministerie in overleg met het NIFP en betrokken partijen over de toekomst van familierechtelijke onderzoeken en de verschillende alternatieven voor het goed uitvoeren van deze onderzoeken. Daar zitten nog allerlei uitwerkingsvraagstukken bij.
Ik zal uw Kamer in de voortgangsbrief jeugd van het voorjaar 2024 informeren over de voortgang.
Discriminerende spreekkoren in de stadions |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de petitie «Stop discriminerende spreekkoren in de stadions» van COC Nederland en met het bericht «Nog geen concrete afspraken voor homospreekkoren in nieuwe voetbalseizoen: «Ligt niet zo simpel»»?1, 2
Ja.
Kunt u zich vinden in de eis in de petitie dat voetbalclubs, de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) en overheden er vanaf komend seizoen voor moeten zorgen dat wedstrijden consequent worden stilgelegd en indien nodig gestaakt bij discriminerende spreekkoren? Zo ja, hoe gaat u hier uitvoering aan geven? Zo nee, waarom niet? Heeft u een beeld van hoe vaak wedstrijden zijn stilgelegd bij discriminerende spreekkoren?
Wat mij betreft is ieder discriminerend spreekkoor er één te veel. Discriminatie hoort niet thuis in Nederland, ook niet op het voetbalveld. Ik ben dan ook voor het – al dan niet tijdelijk – stilleggen van wedstrijden indien zich ongewenste spreekkoren voordoen.
Zoals u weet treedt bij de signalering van discriminatoire, racistische, antisemitische of anderszins kwetsende spreekkoren de KNVB Richtlijn bestrijding verbaal geweld in werking. Dit betekent dat de thuisspelende betaald voetbal organisatie (bvo) primair verantwoordelijk is voor het optreden hiertegen. Bij signalering van discriminatoire, racistische en/of antisemitische spreekkoren zal door de thuisspelende bvo direct actie worden ondernomen door de stadionspeaker het publiek toe te laten spreken, waarbij het publiek dringend wordt verzocht tot het beëindigen van dergelijke spreekkoren. Ook wordt het publiek gewaarschuwd dat bij voortzetting/herhaling van dergelijke spreekkoren, de wedstrijd direct zal worden stilgelegd. Ingeval de spreekkoren worden voortgezet/herhaald, dan kan de scheidsrechter (al dan niet op verzoek van de thuisspelende bvo) de wedstrijd (tijdelijk) stilleggen, waarna de stadionspeaker het publiek hierover informeert en het publiek nogmaals dringend verzoekt tot beëindiging van dergelijke spreekkoren. De thuisspelende bvo dient op dat moment met de lokale overheid in overleg te treden voor het geval dat de wedstrijd definitief wordt gestaakt. Na de (tijdelijke) stillegging kan de wedstrijd door de scheidsrechter worden hervat indien de spreekkoren zijn gestopt. Ingeval de spreekkoren worden voortgezet/herhaald, dan kan de scheidsrechter (op verzoek van de thuisspelende bvo en in overleg met de lokale autoriteiten) de wedstrijd definitief staken.
In het geval van andersoortige, niet discriminerende spreekkoren, zal de thuisspelende bvo het publiek via de stadionspeaker tweemaal (kunnen) waarschuwen voordat de thuisspelende bvo de scheidsrechter verzoekt de wedstrijd (tijdelijk) stil te leggen.
De KNVB houdt niet expliciet bij hoeveel wedstrijden worden stilgelegd. Het antwoord op de vraag daarop blijf ik u dan ook schuldig.
Hoe kan het dat er nog steeds geen concrete afspraken zijn voor homospreekkoren tijdens voetbalwedstrijden, ondanks de «Richtlijn bestrijding verbaal geweld» die de KNVB heeft opgesteld om discriminerende en kwetsende spreekkoren in stadions rechtstreeks aan te pakken?3
Die afspraken zijn er wel als het om homospreekkoren gaat die ook discriminerend zijn. Vanaf aankomend seizoen wordt in de voetbalstadions ook ingegrepen als bezoekers in spreekkoren het woord homo als scheldwoord gebruiken voor bijvoorbeeld een speler of scheidsrechter. Alle betaald voetbalclubs willen af van de homospreekkoren. Vanaf de start van seizoen 2023/»24 zal de stadionspeaker bij homospreekkoren gericht op een individu, als ze massaal, repeterend en/of langdurig zijn, de daders eerst waarschuwen. Gaat men na twee van deze berichten toch door, dan wordt de wedstrijd tijdelijk stilgelegd. Daders worden opgespoord en krijgen een stadionverbod van maximaal 18 maanden. Het betaald voetbal zal na afloop van het seizoen 2023/»24 de aanpak evalueren en op basis daarvan kunnen verdere afspraken worden gemaakt.
Wordt op dit moment door de betaald voetbalorganisaties (BVO’s) consequent uitvoering gegeven aan de «Richtlijn bestrijding verbaal geweld»? Zo ja, hoe precies? Zo nee, waarom niet?
Bvo’s zijn gehouden aan de regels omtrent spreekkoren en dienen hier uitvoering aan te geven. Indien er discriminatoire, racistische, antisemitische of anderszins kwetsende spreekkoren gesignaleerd worden zal de onafhankelijk aanklager betaald voetbal onderzoek doen naar de feiten en of de bvo zich aan de richtlijnen heeft gehouden en wat er voor, tijdens en na de wedstrijd aan is gedaan. Uiteindelijk oordeelt de onafhankelijke tuchtcommissie of een bvo juist heeft gehandeld en bepaalt de strafmaat.
Bent u nog met de KNVB in gesprek om discriminatoire, racistische, antisemitische en andersoortige spreekkoren onder de aandacht te brengen van de BVO’s? Zo ja, hoe verlopen die gesprekken en wat zijn de concrete uitkomsten van die gesprekken? Zo nee, waarom niet en bent u van plan deze gesprekken weer op te pakken?
Samen met de partners, waaronder de KNVB, ben ik in gesprek over een vervolg op «Ons voetbal is van iedereen. Samen zetten we racisme en discriminatie buitenspel» (OVIVI). De plannen voor dit vervolg zullen de komende periode verder worden ingevuld en vormgegeven. Ik kan al wel aangeven dat spreekkoren een thema is dat door middel van trainingsprogramma’s onder de aandacht zal komen van de bvo’s.
Is hetgeen gebeurd dat u in mei vorig jaar aan de Kamer schreef, dat in samenwerking met drie BVO’s slimme technologie zou worden getoetst in een realistische (stadion)setting om discriminerende of kwetsende uitingen in stadions beter te kunnen registreren? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan?
Ja, deze pilot loopt nog en zal in het vervolg op OVIVI een vervolg krijgen. Bij PEC Zwolle is succesvol getest met de zogenaamde persoonsgebonden toegang (identificatie), waarmee men bij PEC Zwolle precies weet wie er in het stadion zit, ook als een kaartje wordt doorverkocht of doorgegeven. Dit systeem zal vanaf volgend seizoen worden gevalideerd en opgeschaald richting meerdere clubs in het betaald voetbal. Daarnaast zal verder worden gewerkt aan beeld- en geluidsystemen gekoppeld aan AI (signaleren en registreren).
Kinderen en drugscriminaliteit |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drugsproblemen kinderen spelen in heel Hollands Kroon: «Dochter met de dood bedreigd»»?1
Ja.
Herkent u het in het bericht geschetste beeld van «waarin drugs alom aanwezig zijn de levens van vaak jonge kinderen», dat dealers zich «aan de poorten van scholen, of op thuisfeestjes» melden en dat «veel pubers al vroeg in hun leven zelf dealen, in klaslokalen bijvoorbeeld»? Zo ja, schrikt u daar ook nog van?
Ik maak me uiteraard zorgen over de ontwikkelingen in Hollands Kroon zoals geschetst in het artikel. Tegelijkertijd kan niet zomaar gezegd worden dat drugs alom aanwezig zijn in de levens van alle jonge kinderen in Nederland. De meeste kinderen gebruiken geen drugs. We zien dat de problematiek zich vooral concentreert in bepaalde wijken. Kinderen in deze wijken kampen, om verschillende redenen, met tal van problemen en zijn ook kwetsbaarder als het gaat om het gebruik van drugs2. Via het programma Preventie met gezag zetten gemeenten in juist die wijken waar de problematiek het hevigst is gerichte interventies in om te voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in aanraking komen met drugscriminaliteit, daarin afglijden of verder doorgroeien. Zie hiervoor ook de brief die ik op 7 juli jl. naar uw Kamer verzond3.
Het terugdringen en het ontmoedigen van drugsgebruik is een doelstelling die door het gehele kabinet wordt gedragen. Niet alleen op landelijk, maar ook op lokaal niveau. Drugsgebruik is namelijk niet onschuldig en hoort niet bij een gezonde leefstijl. Daarbij houdt de vraag naar drugs een aanbod in stand waarmee meedogenloze criminelen goud geld verdienen. In Nederland is de toegang tot zorg, hulpverlening en preventie grotendeels belegd op gemeenteniveau en in de regio’s.
Daarom faciliteert het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, samen met het Trimbos-instituut, gemeenten om drugsbeleid te voeren op basis van bewezen effectieve interventies. In deze context wordt gewerkt aan het modelplan lokaal drugsbeleid, waarin expliciet de link tussen zorg en veiligheid wordt gelegd. Eind 2023 wordt dit plan opgeleverd. Het modelplan linkt naar bestaande kennis, ontwikkelde aanpakken, evidence based interventies en achtergrondkennis. Het idee hierachter is dat gemeenten dan ook interventies kunnen inzetten die op hun specifieke situatie is toegesneden. Dat kan namelijk verschillen per stad of dorp. Er is geen one size fits all oplossing of aanpak.
Deelt u de mening dat als al in middelgrote gemeenten zoals Hollands Kroon sprake is van geschetste problematiek dat dan wellicht in veel meer gemeenten van die problematiek sprake is? Zo ja, over welke signalen daarvoor beschikt u? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ik deel de mening dat een domeinoverstijgende preventieve aanpak in veel gemeenten waar criminelen grip dreigen te krijgen op onze jongeren soelaas zou kunnen bieden. Daarom wordt de gebiedsgerichte aanpak Preventie met gezag uitgebreid naar 27 gemeenten. Deze selectie is op basis van data, zoals politiedata en de Leefbaarometer van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gemaakt. Hiermee zetten de Minister voor Rechtsbescherming en ik met de beperkte middelen bewust en gericht in op die wijken en gemeenten die de grootste omvang en ernst van problematiek kennen.
Om het verschil te kunnen maken zetten we de beschikbare middelen gefocust in. Voor een succesvolle gebiedsgerichte aanpak is bovendien een omvangrijke infrastructuur nodig; zowel op het gebied van criminaliteitsbestrijding als bestuurlijke capaciteit. Een dergelijke inzet blijkt binnen kleinere gemeenten niet haalbaar. Daarom is bij de selectie van aanvullende gemeenten alleen gekeken naar gemeenten met minimaal 80.000 inwoners. Hierdoor komt de gemeente Hollands Kroon (naast de uitkomsten op criminaliteitsdata) niet in aanmerking voor de gebiedsgerichte aanpak.
Wel blijven we alert op de actuele situatie en zien we dat er nog meer gebieden zijn die ook te maken hebben met complexe problematiek. Voor bepaalde middelgrote en kleinere gemeenten die wel een relatief ernstig probleem hebben, is de wijkaanpak echter niet altijd de meest effectieve methode. Daar zetten we samen met partners zo gericht mogelijk in op het voorkomen dat jongeren en jongvolwassenen afglijden in de criminaliteit. Dit gaat altijd hand in hand met het vergroten van de zichtbaarheid van het gezag voor die groep jongeren die de stap in het criminele circuit al heeft gemaakt. Bijvoorbeeld met behulp van specifieke interventies en de versterking van justitiële functies in de wijk. Voor de ondersteuning van kleinere gemeenten met ernstige en acute problematiek is een flexibele aanpak ontwikkeld. Deze wordt voor het einde van 2023 verder uitgewerkt. Ook voor de selectie van gemeenten voor deze aanpak wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van (politie)data. Deze data geven vooralsnog geen aanleiding om Hollands Kroon te prioriteren binnen de flexibele aanpak. Desondanks kunnen gemeenten die niet in aanmerking komen voor één van deze twee aanpakken ook profiteren van Preventie met gezag.
Preventie met gezag is een lerende aanpak waarbij continu wordt gereflecteerd op wat wel en ook wat niet werkt. Dit doen we onder andere door goed te kijken naar de ontwikkelingen in de praktijk en wetenschape en het landelijk beschikbaar maken en flexibel inzetten van effectief bewezen interventies. De geleerde lessen worden met alle geïnteresseerde Nederlandse gemeenten gedeeld. Daartoe wordt op het moment een online vindplaats ontwikkeld en vindt er in 2024 een congres plaats over de geleerde lessen binnen de aanpak.
Er bestaat geen eenduidig beeld over drugsgebruik. Het is wel goed om te benadrukken dat uit meerdere onderzoeken blijkt dat veruit de meeste mensen in Nederland geen drugs gebruiken4. De redenen van mensen om wel te gebruiken, verschillen per doelgroep en per setting. Het is daarom van belang dat er voorlichting en preventie op specifieke doelgroepen en in specifieke omstandigheden wordt gericht, om de juiste groepen aan te spreken. Brede publiekscampagnes kunnen in de praktijk juist averechts werken en mensen nieuwsgierig maken naar het gebruik van drugs.
Deelt u de mening dat om deze problematiek het hoofd te bieden scholen, hulporganisaties, de politie en andere organisaties niet alleen ieder hun eigen aanpak moeten hebben maar dat een geïntegreerde aanpak waarin deze organisaties samenwerken van belang is? Zo ja, hoe wordt hier vorm aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat er een integrale aanpak nodig is om de complexe problematiek van drugscriminaliteit het hoofd te bieden. Binnen de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit heb ik hier daarom de afgelopen jaren fors op ingezet. De hoofdlijnen van de aanpak zijn samen te vatten in het voorkomen, verstoren, bestraffen en beschermen.
De aanpak Preventie met gezag is een belangrijk onderdeel van het element voorkomen en kent ook een integrale aanpak. Geselecteerde gemeenten hebben binnen Preventie met gezag een integrale, domeinoverstijgende aanpak ontwikkeld waaraan lokale sociale, onderwijs- zorg-, gezondheids- en justitiepartners bijdragen aan één gezamenlijk doel: het terugdringen van de invloed van de georganiseerde criminaliteit op jongeren. Dit doen zij door de inzet van gerichte interventies en maatregelen, zoals vroegsignalering van risico en crimineel gedrag of de inzet van wijkrechtspraak of snelrecht voor jongeren die de fout al zijn ingegaan, met als doel te voorkomen dat zij nogmaals een delict plegen. Het modelplan lokaal drugsbeleid, zoals beschreven bij antwoord 2, kan hier ook bij helpen.
Deelt u de mening dat om te voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in een kwetsbare positie in de criminaliteit belanden, daar steeds verder in verstrikt raken en uitgroeien tot geharde criminelen dat er in veel meer gemeenten een domeinoverstijgende preventieve aanpak moet komen? Zo ja, hoe gaat u hier bijvoorbeeld in het kader van het programma Preventie met Gezag of anderszins uitvoering aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De agent die veroordeeld is voor racisme en nu leidinggevende wordt bij de vreemdelingenpolitie |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agent die zwarte man uitschold krijgt leidinggevende functie bij Vreemdelingenpolitie»?1
Ja.
Begrijpt u de verontwaardiging waartoe dit bericht heeft geleid, die zich onder meer richt op het feit dat a) de hoger beroepsprocedure en de zaak tegen de arrestanten nog loopt en b) de betreffende agent leidinggevende wordt bij de Vreemdelingenpolitie, waar afkomst leidend is? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
In deze casus heeft de politie haar besluit inmiddels heroverwogen en is tot de conclusie gekomen dat de aanstelling van de desbetreffende politiemedewerker, gezien de context, niet passend is. Zijn benoeming op functie bij de vreemdelingendienst is om die reden ingetrokken. Er lopen op dit moment nog twee zaken over dit incident. Ten eerste het hoger beroep van de betrokken politiemedewerker tegen de door de rechter opgelegde boete. De politiemedewerker heeft na het heroverwegen van zijn aanstelling het hoger beroep gestaakt, maar formeel moet nog een zitting plaatsvinden om hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel. Ten tweede loopt nog een zaak tegen de arrestanten. De rechtbank zal nog oordelen over deze zaak, ik kan niet ingaan op individuele zaken die onder de rechter zijn.
Kunt u aangeven hoe de keuze tot stand is gekomen om de agent te promoveren tot leidinggevende bij de Vreemdelingenpolitie en in hoeverre de veroordeling daarin een rol heeft gespeeld?
De betrokken politiemedewerker is bestraft voor zijn uitlating in december 2020. Zowel via een disciplinaire sanctie in de vorm van een schriftelijke waarschuwing als via het strafrecht in de vorm van een boete voor belediging. De politiemedewerker heeft uit eigen beweging gesolliciteerd naar een andere functie. In de sollicitatieprocedure is afgewogen of de medewerker kon voldoen aan de eisen voor de functie – daarbij is ook expliciet gesproken over wat hij geleerd heeft van het incident van december 2020. Op basis hiervan was geconstateerd dat hij op de functie geplaatst kon worden. De politie heeft haar besluit inmiddels heroverwogen en is tot de conclusie gekomen dat de aanstelling van de desbetreffende politiemedewerker gezien de context, niet passend is.
Kent u naast bovengenoemd voorbeeld meer casussen van agenten die promotie maakten na een veroordeling voor racisme of discriminatie? Zo ja, hoeveel casussen zijn bij u bekend en kunt u meer inzicht geven in die casussen? Zo nee, acht u het wenselijk om meer onderzoek te doen naar eventuele andere casussen en hoe gaat u daarvoor zorgen?
Hierover worden geen aparte cijfers bijgehouden. De politie publiceert in haar jaarverantwoording over het aantal disciplinaire onderzoeken en de wijze waarop deze worden afgedaan. Hierbij worden verschillende categorieën geregistreerd, waaronder de categorie: ongewenste omgangsvormen. Momenteel worden deze categorieën door de politie verfijnd. Vanaf de jaarverantwoording van 2023 (publicatie medio 2024) zal deze verfijning zichtbaar zijn.
Hoe verhoudt deze promotie zich tot de uitspraak van plaatsvervangend korpschef Liesbeth Huyzer dat overtreders van discriminatie en racisme binnen de politie strenger worden bestraft en desnoods worden ontslagen?2
De politie treedt actief op tegen uitsluiting, discriminatie en racisme, zowel in eigen huis als naar burgers toe. Het uitgangspunt is dat op elke overschrijding van de norm door een politiemedewerker een reactie volgt. Deze reactie maakt helder waarom de norm is overschreden en wat het gedrag onacceptabel maakt. De betrokken medewerker is bestraft met een disciplinaire sanctie en een strafrechtelijke boete voor uitlatingen in december 2020. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening van Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme Rabin Baldewsingh dat de benoeming van deze agent aantoont dat er sprake is van een gebrek aan normstelling binnen de politieorganisatie, waarbij enerzijds naar de buitenwereld en in de media volop wordt ingezet op een inclusievere organisatie en het bestraffen van incidenten, maar waarbij anderzijds in de praktijk te weinig gebeurt?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
De aanpak van racisme en discriminatie binnen de politieorganisatie is een complexe en maatschappelijke opgave en vergt een diepe cultuurverandering die niet vandaag of morgen is gerealiseerd. De eerste stappen worden gezet en de beweging is onomkeerbaar en voelbaar in de politieorganisatie. De documentaire de Blauwe Familie vormde een kantelpunt met de belofte «nooit meer wegkijken» en een plan van aanpak hiervoor dat verdieping aanbracht in het thema «veilige en inclusieve teams» onder Politie voor Iedereen. Het doel is om sociale veiligheid binnen teams te bevorderen en duidelijkheid te bieden over de geldende normen en de wijze van sanctionering bij de overschrijding daarvan. Uitgangspunt is dat op elke overschrijding van de norm een reactie volgt. Deze reactie maakt helder waarom de norm is overschreden en wat het gedrag onacceptabel maakt. In deze casus was een heldere norm – en de betrokken medewerker heeft hiervoor ook een disciplinaire sanctie voor opgelegd gekregen. Het leren van fouten en het verbeteren van gedrag maakt ook onderdeel uit van sociale veiligheid binnen een organisatie. De initieel beoogde benoeming illustreert dat gevoelens van discriminatie en racisme in de samenleving nog lang na een incident actueel zijn. De politie heeft de benoeming daarom ingetrokken. Ik zie dat als een illustratie van de complexiteit van de aanpak van discriminatie en racisme.
Ik zie de vragen die deze benoeming oproepen als een spiegel voor de politie om te blijven werken aan haar aanpak van uitsluiting, discriminatie en racisme. Met deze extra aandacht voor een veilige werkomgeving komen er ook meer verhalen over negatieve ervaringen naar buiten. Dit levert stof tot nadenken en biedt de kans om het gesprek aan te gaan over onvermijdelijke dilemma’s die verbonden zijn met deze thematiek. Ik vind het goed om te zien dat de politie hier transparant over is. Dit laat zien dat de korpsleiding bereid is om hiervan te leren en in te grijpen waar dat nodig is. Ik heb vertrouwen in de aanpak van de korpschef en heb in het eerste halfjaarbericht van 2023 uitgebreid toegelicht op welke wijze uw Kamer de voortgang van de genomen maatregelen kan blijven volgen.
Hoe verhoudt de benoeming zich tot het tonen van leiderschap en de cultuuromslag binnen de politie waarvan de Minister aangaf voorstander te zijn? Deelt u de mening dat deze benoeming vragen kan oproepen over de geloofwaardigheid van de politieorganisatie en de leidinggevenden? Zo nee, waarom niet? Heeft u hier al met de korpsleiding over gesproken en zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was diens reactie?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat bovengenoemde berichtgeving bevestigt dat duidelijke protocollen en landelijke eenduidigheid over hoe om te gaan met discriminatie en racisme binnen de politieorganisatie nodig zijn? En dat daarbij meer nodig is dan alleen het vaststellen van normen in gedragscodes? Zo ja, wat gaat u hier op korte termijn aan doen? Zo nee, waarom niet?
De norm was in de genoemde casus helder en de betrokkene heeft in 2021 een sanctie opgelegd gekregen door zowel de politie als de rechter.
In algemene zin vind ik het van belang dat er in de politieorganisatie eenduidig wordt gehandeld op het vlak van sociale veiligheid en bij de aanpak van racisme en discriminatie. Regionale verschillen bij de aanpak van discriminatie en racisme moeten zoveel als mogelijk voorkomen worden. In het Plan Aanpak Uitsluiting, Racisme en Discriminatie zijn maatregelen opgenomen voor het helder expliciteren en uitdragen van de gedeelde en aangescherpte norm. Daarnaast worden leidinggevenden gefaciliteerd met de juiste hulpmiddelen, expertise en handelingsperspectieven om daadwerkelijk te kunnen komen tot de gewenste cultuurverandering in teams. Om hen te helpen wordt een handelingskader opgesteld dat eenduidige werkwijzen bevat voor de omgang met meldingen van uitsluiting, racisme en discriminatie.
Criminele uitbuiting van basisscholieren |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Basisscholieren Delfshaven geronseld voor drugscriminaliteit» en herinnert u zich de antwoorden op vragen van de leden Mutluer en Mohandis over criminelen die schoolkinderen ronselen met snus en kent u het onderzoek van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel naar strafrechtelijke aanpak van criminele uitbuiting?1, 2, 3
Ja, wij zijn bekend met het bericht over basisscholieren in Delfshaven die worden geronseld voor drugscriminaliteit. Daarmee is het Ministerie van Justitie en Veiligheid ook bekend met het onderzoek van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) naar de strafrechtelijke aanpak van criminele uitbuiting. Dit onderzoek is in 2020 gestart in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Kent u naast de bovengenoemde stukken meer recente signalen over het ronselen van basisscholieren door criminelen? Zo ja, wat zijn die signalen? Zo nee, acht u het wenselijk om meer informatie over dit probleem te vergaren en hoe gaat u daar voor zorgen?
Op dit moment bestaat geen (totaal)beeld van het aantal signalen of op welke manier en in welke omvang scholieren en studenten worden geronseld door criminelen. Onderwijsinstellingen staan midden in de maatschappij, waardoor het aannemelijk is dat scholen ook in meer of mindere mate te maken hebben met criminaliteit en ondermijning. In dit verband wordt ook verwezen naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden Kuik en Bikker van 6 juni jl. over het project «Onder mijn Ogen», dat wordt gebruikt op een aantal mbo-scholen in Noord-Brabant. Hierin staat meer informatie over de taken en verantwoordelijkheden en beschikbare handreikingen en instrumenten van en voor scholen.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 1, is in 2020 een landelijk onderzoek gedaan naar de aard en omvang en strafrechtelijke aanpak van criminele uitbuiting, als onderdeel van de integrale aanpak criminele uitbuiting. Aan dit onderzoek hebben in totaal 153 onderwijsinstellingen meegewerkt: 96 basisscholen en 57 middelbare scholen. Vijftien van de 240 bevraagde eerstelijns professionals geeft in het onderzoek aan dat minstens één van de slachtoffers is geworven of geronseld op of rondom een basisschool (6%).
Daar waar politie signalen herkent van het ronselen van scholieren door criminelen betreft het met name scholieren van de middelbare school. Daarbij ziet de politie dat de leeftijd van de geronselde scholieren steeds lager wordt en het ook brugklasleerlingen betreft. De beperkte signalen die (eventueel bij politie) bekend zijn, hebben tot op heden nog niet tot een opsporingsonderzoek geleid. Vanuit de praktijk en onderzoek is bekend dat er ook basisschoolleerlingen worden geronseld.
Welke acties zijn tot nu toe ondernomen naar aanleiding van signalen over het ronselen van minderjarigen door criminelen en met welk resultaat?
Graag wordt verwezen naar de recente aan uw Kamer toegezonden Kamerbrief inzake de aanpak van criminele uitbuiting.4
De sleutel tot een succesvolle aanpak van criminele uitbuiting ligt bij bewustwording, goede signalering, intensieve en integrale samenwerking tussen vele partijen, waaronder scholen. Scholen beschikken over handreikingen en instrumenten om leerlingen en studenten die zorgwekkend gedrag vertonen in beeld te krijgen en – indien nodig – in te grijpen. Op dit moment werkt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan een «meldplicht ernstige veiligheidsincidenten» in het funderend onderwijs. Hierdoor geldt straks dat voor ernstige incidenten een melding moet worden gedaan bij de Inspectie van het Onderwijs. Naast het melden van incident omtrent het bezit, handel in of gebruik van vuurwapens, kunnen hier ook andere vormen van ondermijning onder vallen die ernstige sociale, fysieke of psychische gevolgen hebben voor een leerling, ouder of personeelslid. De Inspectie bekijkt vervolgens de meldingen en neemt zo nodig contact op met de school voor nadere toelichting, overleg of onderzoek. Onderdeel van dit overleg kan ook zijn dat de Inspectie de school oplegt dat zij aangifte moet doen van het incident bij de politie. Deze meldplicht van de school bij de Inspectie heeft als doel toe te zien op de kwaliteit van het veiligheidsbeleid op school en de inzet daarvan door het bestuur te toetsen. Het hiertoe benodigde wetsvoorstel «Vrij en Veilig Onderwijs» gaat binnenkort in internetconsultatie. Scholen kunnen, ook zonder deze verplichting, nu al een melding maken bij de Inspectie van een situatie waar zorgen over zijn. Zij kunnen bij incidenten omtrent seksueel misbruik, seksuele intimidatie, ernstig fysiek of psychisch geweld en discriminatie of radicalisering ook terecht bij een vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs.
Aanvullend bestaan er diverse instrumenten en workshops die scholen kunnen inzetten om hun docenten bewuster te maken van de signalen en aanwezigheid van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit of criminele uitbuiting. Het Ministerie van JenV heeft in 2021 een subsidie verleend aan het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) voor de ontwikkeling van het spel «Onder mijn Ogen». Eind 2022 is een gebruikersevaluatie gedaan door het CCV onder deelnemende docenten na de eerste proeflessen. Het spel maakt docenten bewust van signalen van ondermijnend gedrag van studenten. Omdat het onderwerp op school met de eigen collega’s wordt besproken, is de drempel daarna lager om eventuele zorgen en signalen bij de zorgcollega’s neer te leggen. Over het algemeen blijkt uit de evaluatie dat het spelen van het spel als zinvol is ervaren om gezamenlijk met collega’s over het onderwerp ondermijning te spreken.
Met diverse partners wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid breed ingezet op de bestrijding van alle vormen van mensenhandel, onder andere door het vergroten van bewustwording en versterken van signalering door (zorg)professionals. Het is in het kader van bewustwording en preventie belangrijk dat vanuit scholen voorlichting wordt gegeven over mensenhandel. In praktijk gebeurt dit ook.
Zo wordt in de provincie Noord-Holland ingezet op de aanpak van criminele uitbuiting door middel van een modulaire toolkit. Deze bevat een gratis lespakket, bestaande uit een film en een interactieve lesmodule, waarmee op VO-scholen en in groep 8 van het basisonderwijs voorlichting gegeven kan worden aan leerlingen en de professionals die met hen in aanraking komen. In de interactieve les kunnen leerlingen via een fictief app-gesprek praten met de personages uit de film.
Uit het onderzoek van het CKM blijkt dat slachtoffers met name op straat of openbare hangplekken worden benaderd, maar het komt ook voor dat daders op locaties ronselen waar inherent kwetsbare personen zijn, zoals bijvoorbeeld basisscholen, praktijkonderwijsinstellingen en zorginstellingen. Ook zien de respondenten een steeds belangrijkere en toenemende rol voor sociale media bij het ronselen van nieuwe slachtoffers. Slachtoffers vragen zelden om hulp, onder meer vanwege het feit dat zij zichzelf niet als slachtoffer zien, angst hebben voor represailles vanuit de uitbuiter(s) of omdat zij bang zijn zelf te worden gestraft voor de onder dwang gepleegde criminaliteit. Om een veilige omgeving voor slachtoffers te creëren en om het zicht op de aard en omvang van criminele uitbuiting te vergroten, is het Ministerie van Justitie en Veiligheid dit jaar gestart met het financieren van een tweejarige pilot. Met de tweejarige pilot, uitgevoerd door het CKM, wordt een online, landelijk hulpplatform gelanceerd, waarop slachtoffers van gedwongen criminaliteit of hun omgeving kunnen chatten met professionele hulpverleners. Deze hulpverleners verschaffen informatie, ondersteunen slachtoffers, bieden een luisterend oor en proberen hen (waar mogelijk) uit de anonimiteit te halen en te bewegen richting lokale hulpverlening, ondersteuning en/of opsporingsinstanties. Het platform zal naar verwachting in (het najaar van) 2023 «live» gaan.
Ten slotte wordt in het kader van «Preventie met gezag» in veel gemeenten ingezet op het herkennen van de signalen van criminele uitbuiting onder jongeren en het vervolgens inzetten van de passende interventies. Omdat verschillen in problematiek verschillende oplossingen en interventies vragen, wordt altijd gekeken naar de lokale problematiek en wordt op basis daarvan maatwerk geboden. In een aantal gemeenten betekent dit dat wordt ingezet op het verhogen van kennis bij professionals over het signaleren en aanpakken van uitbuiting of jonge aanwas. Ook zetten sommige gemeenten in op de ontwikkeling of versterking van de Veilig In en Om School (VIOS)-aanpak. De rol van de gemeente is hierbij van groot belang. De gemeente kan met de politie, jeugdzorg, jongerenwerk en de scholen afspraken maken (veiligheidsconvenanten) om gezamenlijk jeugdcriminaliteit aan te pakken. Preventie met gezag is een lerende aanpak waarin continu kennis wordt uitgewisseld via een lerend netwerk. Schoolveiligheid en criminele uitbuiting zal hier ook in worden besproken. Daarnaast zetten we ons in voor de verspreiding van geleerde lessen over de rest van Nederland. Uw Kamer wordt voor meer informatie verwezen naar de recent door de Minister van Justitie en Veiligheid toegezonden brief inzake Preventie met Gezag.5
Is er bij het inzetten van basisscholieren door criminelen per definitie sprake van criminele uitbuiting in de zin van mensenhandel zoals omschreven in het huidige artikel 273f Sr? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, daarvan is niet per definitie sprake, maar pas als is voldaan aan de voorwaarden die artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) stelt om strafrechtelijke aansprakelijkheid aan te nemen. Uit jurisprudentie blijkt wel dat hier al snel sprake is als minderjarigen tot het plegen van strafbare feiten worden aangezet.
Is sprake van criminele uitbuiting van minderjarigen dan worden doorgaans artikel 273f, eerste lid, subleden 2 en 4, Sr ten laste gelegd. Als de bestanddelen van deze subleden zijn vervuld, is sprake van criminele uitbuiting in de zin van mensenhandel. Ten aanzien van sublid 2 dient daartoe te worden bewezen dat de verdachte een handeling – bijvoorbeeld het werven of huisvesten van een minderjarige – heeft verricht met het oogmerk van uitbuiting. Of sprake is van dit oogmerk van uitbuiting, hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat hierbij wordt gekeken naar de aard en de duur van de verrichtte activiteit, de beperkingen voor het slachtoffer en het economisch voordeel dat hiermee door de verdachte is behaald. De Hoge Raad heeft ook bepaald dat bij het toetsen van de feiten aan deze criteria een rol moet spelen dat het slachtoffer minderjarig was. Dat een minderjarige slechts eenmaal tot het plegen van een strafbaar feit is aangezet en daarbij niet onder druk is gezet, hoeft bovendien, zo heeft de Hoge Raad ook bepaald, aan een veroordeling van mensenhandel niet in de weg te staan.6
Ten aanzien van het bewijs van de gedraging die in sublid 4 is opgenomen, geldt dat – in aanvulling op het voorgaande – vast moet worden gesteld dat de betrokken minderjarige door een zogeheten «middel» is bewogen zich voor strafbare activiteiten beschikbaar te stellen. Dit middel kan geweld betreffen, of de bedreiging daarmee, maar ook het misbruik maken van een kwetsbare positie of van een overwichtsituatie. In gevallen waarin het slachtoffer minderjarig is, kan daarvan al snel sprake zijn.7
Kan er bij het inzetten van minderjarigen voor criminele doeleinden naast criminele uitbuiting ook sprake zijn van andere strafbare feiten zoals het doen plegen van een misdrijf of uitlokking? Zo ja, hoe onderscheiden deze strafbare feiten in dit geval zich van elkaar? En zo ja, wat betekent dit voor de eventuele strafvervolging van de minderjarige? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat kan. Om een voorbeeld te geven kan een zaak dienen waarin een oom zijn minderjarige neefjes aanzette tot het plegen van een woninginbraak.8 Omdat zijn invloed bij de uitvoering daarvan zo ver reikte, werd de oom door de Rechtbank Den Haag zowel veroordeeld voor het medeplegen van de woninginbraak als de mensenhandel ten aanzien van zijn neefjes. In dit concrete geval is daarmee recht gedaan aan de twee afzonderlijke verwijten die de oom konden worden gemaakt: het toebrengen van schade aan het vermogen van de betreffende woningeigenaar als het maken van inbreuk op de persoonlijke vrijheid van zijn neefjes. Het doen plegen van een strafbaar feit kan aan de orde zijn als de minderjarige die het desbetreffende feit uitvoert zelf niet strafbaar is. Uitlokking kan aan de orde zijn als de uitgelokte minderjarige voor het desbetreffende feit wel strafrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden.
De vraag onder welke omstandigheden, naast strafvervolging wegens mensenhandel, het wenselijk is ook voor andere strafbare feiten vervolging in te stellen, is niet in algemene zin te beantwoorden. Het openbaar ministerie beziet per zaak wie wordt vervolgd en zo ja, voor welke feiten.
Deelt u de mening dat de bovengenoemde berichtgeving bevestigt dat voor slachtoffers van criminele uitbuiting het non-punishmentbeginsel in de wet zou moeten worden verankerd? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Wij hechten grote waarde aan het non-punishmentbeginsel, een internationaal- en Europeesrechtelijk beginsel dat voorschrijft dat staten de mogelijkheid moeten bieden om slachtoffers van mensenhandel niet te vervolgen dan wel te bestraffen voor strafbare feiten die zij, kort en goed, vanuit de mensenhandelsituatie hebben begaan. Het is van belang dat in zaken waarin plegers van strafbare feiten ook slachtoffer van mensenhandel zijn, door het openbaar ministerie en de rechter rekening kan worden gehouden met dit slachtofferschap. En dat in voorkomende gevallen geen vervolging plaatsvindt of bestraffing uitblijft.
Het is om die reden dat het non-punishmentbeginsel reeds via verschillende, wettelijke en niet-wettelijke, instrumenten kan worden toegepast. In eerste instantie door de discretionaire vrijheid die de officier van justitie via het opportuniteitsbeginsel heeft om van vervolging af te zien. Om het belang van het non-punishmentbeginsel in deze zaken te onderstrepen, is dat beginsel zowel stevig verankerd in de Aanwijzing mensenhandel van het openbaar ministerie alsook in de Aanwijzing sepot en gebruik sepotgronden. Besluit hij wel tot vervolging over te gaan dan kan de officier van justitie rekening houden met de concrete situatie waarin de verdachte van het strafbare feit zich heeft bevonden, door te vorderen dat de rechter de verdachte niet-strafbaar acht of geen straf oplegt. In het verlengde hiervan kan de rechter bijvoorbeeld toepassing geven aan dit beginsel door een strafuitsluitingsgrond toe te passen, waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de verdachte straffeloos is. Komt de rechter wel tot het opleggen van een straf, dan kan de rechter bij het bepalen daarvan met het slachtofferschap rekening houden. Dat kan bijvoorbeeld door het toepassen van een zogeheten «rechterlijk pardon», een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
De mogelijkheden hierboven stellen zowel de officier van justitie als de rechter in voldoende mate in staat om het beginsel op een adequate wijze toe te passen en daarbij ook rekening te houden met de concrete omstandigheden die zich in deze zaken voordoen. Verankering in een expliciete, wettelijke bepaling naast dit reeds uitgebreide instrumentarium wordt – juist vanwege de variëteit aan gevallen – niet opportuun geacht.