Jongeren met een licht verstandelijke beperking in de criminaliteit |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Criminelen werven licht verstandelijk beperkten, voor drugshandel en prosititutie. Instanties hebben een «blinde vlek»»?1
Ja.
Beschikt u over kwantitatieve of kwalitatieve gegevens ten aanzien van de betrokkenheid van jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb) in de criminaliteit, als slachtoffer dan wel als verdachte? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, acht u het wenselijk dat er naar dit onderwerp onderzoek wordt verricht en hoe gaat u dat entameren?
Het is bekend dat jongeren en jongvolwassenen met een lichtverstandelijke beperking (hierna: lvb) oververtegenwoordigd zijn in de jeugdstrafrechtketen. In het meest recente onderzoek hierover wordt het hebben van een lvb bij jongeren met een jeugddetentie of preventieve hechtenis geschat op 30%, en bij jongeren met een PIJ-maatregel op 40%.2 In de Monitor Jeugdcriminaliteit worden om de twee à drie jaar de trends in de jeugdcriminaliteit beschreven. Een lvb wordt hier niet in meegenomen. Het is dus niet bekend in hoeverre deze jongeren bij bepaalde delicten (zoals mensenhandel, uitbuiting, diefstal of drugshandel) als dader of als slachtoffer oververtegenwoordigd zijn. Wij zullen het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum vragen om hier onderzoek naar te doen, en zullen uw Kamer hierover informeren.
In welke mate zijn jongeren met een licht verstandelijke beperking oververtegenwoordigd als slachtoffers van mensenhandel, criminele uitbuiting, zoals diefstal of drugshandel onder dwang, en seksuele uitbuiting, zoals gedwongen prostitutie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van het in het bericht gestelde dat het moeilijk is voor de politie om in het geval van aangifte rekening te houden met jongeren die vanwege een licht verstandelijke beperking kwetsbaarder zijn dan anderen zonder die beperking? Zo ja, waarom en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Wij delen die mening. Het is in algemene zin moeilijk om een lvb te herkennen, dit vereist kennis en expertise van de professional en een goede screening. Voor de politie geldt daarbij dat zij vaak maar kort contact heeft met mensen die aangifte doen, waardoor er signalen gemist zouden kunnen worden. Het signaleren van een lvb en komen tot een passende aanpak binnen het aangifteproces is dan ook een standaard aandachtspunt voor de politie. In antwoord op vraag acht gaan wij hier nader op in.
Is er bij de pilot aangiftebereidheid specifiek gekeken naar het aangiftegedrag van jongeren met een licht verstandelijke beperking? Zo ja, wat is hier uitgekomen? Zo nee, kan dit in een eventueel vervolg alsnog worden meegenomen?
In de verzamelbrief Politie van 19 oktober 2022 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd dat de proeftuin aangiftebereidheid zich in de afrondende fase bevindt.3 In de verzamelbrief Mensenhandel van 21 december 2022 informeerde de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer dat de resultaten van de proeftuin iets langer dan gepland op zich zullen laten wachten.4 De resultaten worden op dit moment aan het begin van het tweede kwartaal van 2023 verwacht. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid informeert uw Kamer over de uitkomsten. Binnen de proeftuin aangiftebereidheid is onderzocht of de inzet van een recherchepsycholoog, een verhoor door een rechter-commissaris en het inzetten van een veiligheidscoördinator bijdragen aan het verlagen van de angst voor het doen van aangifte onder vrouwelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting. Ook is er een eerste verkenning gestart naar het verkorten van doorlooptijden. De doelgroep van de proeftuin betreft niet specifiek jongeren met een lvb, maar heeft in zijn algemeenheid wel aandacht voor kwetsbaren, waaronder mensen met een lvb. We weten namelijk dat mensen met een lvb een hoger risico lopen om seksueel uitgebuit te worden.
Welk specifiek beleid wordt er uitgevoerd om te voorkomen dat lvb’ers slachtoffer van mensenhandel of criminele uitbuiting worden, dan wel door criminelen geronseld worden om misdrijven te plegen?
Slachtofferpreventie en daderpreventie zijn cruciaal om tot een sluitende aanpak van criminele uitbuiting te komen. Voor preventie is het van belang om op vele vlakken tegelijkertijd actief te zijn. Het beschermen van (potentiële) slachtoffers door aandacht te hebben voor kwetsbaarheden, zoals mentale problemen of een lvb, maakt daar deel van uit. Jongeren met een licht verstandelijke beperking zijn extra kwetsbaar doordat ze bijvoorbeeld beïnvloedbaarder en minder weerbaar zijn. De kans is ook groter dat ze zich niet bewust zijn van het feit dat ze worden uitgebuit.
Om jongeren weerbaar te maken tegen de dreigingen van en het ronselen door de (georganiseerde) criminaliteit investeert dit kabinet fors in «Preventie met gezag».5 Deze domeinoverstijgende wijkaanpak is in 2022 begonnen in 15 gemeenten (16 gebieden). Hiervoor is (oplopend) vanaf 2025 structureel 143 miljoen euro beschikbaar. In deze aanpak wordt enerzijds geïnvesteerd in het weerbaar maken van de jongeren en anderzijds in de versterking van het gezag in de wijk. Daarbij is er oog voor de mogelijke uitbuiting van jongeren (met en zonder een lvb) om strafbare handelingen te verrichten. Cruciaal in de preventie van jeugdcriminaliteit en uitbuiting is een duurzame samenwerking tussen het zorg- en veiligheidsdomein. In verschillende plannen is aandacht voor jongeren met een lvb. Zo zal in Groningen expertise worden ingezet om de politie te coachen bij het herkennen van een lvb en hoe hiermee om te gaan. In Utrecht zal worden verkend of een sociale vaardigheidstraining op maat kan worden aangeboden aan lvb-jongeren.
Goede signalering en intensieve en integrale samenwerking tussen vele partijen, waaronder scholen en zorginstellingen, zijn van belang voor een succesvolle aanpak. Vanuit het programma «Samen tegen mensenhandel» wordt daarom breed ingezet op alle vormen van mensenhandel, onder andere door het vergroten van bewustwording en versterken van signalering door (zorg)professionals.6 Het is in het kader van bewustwording en preventie belangrijk dat vanuit scholen voorlichting wordt gegeven over mensenhandel. Een voorbeeld hiervan is «BUIT»: een gratis lespakket, bestaande uit een film en een interactieve lesmodule, waarmee op VO scholen en in groep 8 basisonderwijs voorlichting gegeven kan worden aan kinderen met een lvb en de professionals die met hen in aanraking komen.7 In de jeugdhulp biedt Koraal een behandelprogramma (YIP!) voor meisjes en jonge vrouwen met een licht verstandelijke beperking die slachtoffer zijn geworden van mensenhandel.8
Vanuit teams mensenhandel van de politie is er daarnaast ook nauw contact met ketenregisseurs en zorgcoördinatoren. Signalen van uitbuiting (ook de signalen die betrekking hebben op jongeren met een lvb) die bij één van de partijen bekend zijn, worden met elkaar besproken om een juiste interventie af te stemmen.
Tot slot is ons departement gestart met de financiering van een tweejarig pilotproject van het Centrum voor Kinderhandel en Mensenhandel ten behoeve van een landelijk online platform voor professionals en (potentiële) slachtoffers van criminele uitbuiting om slachtoffers beter te ondersteunen en hen te helpen uit onveilige situaties te komen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang van dit project.
Is het waar dat er vanwege «schotten» tussen instanties jongeren met een licht verstandelijke beperking bij gebrek aan adequate behandeling of bescherming onnodig lang uitgebuit of ingeschakeld worden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het rapport «Uitbuiting & lvb» signaleert schotten tussen instanties, wetten en financieringsstromen ten aanzien van lvb. Daarom dat, zoals hierboven geschetst, het signaleren van een lvb en het komen tot een passende aanpak binnen het aangifteproces een standaard aandachtspunt voor de politie is. Verder is het belangrijk dat slachtoffers van mensenhandel op de juiste plek de juiste vorm van zorg en opvang kunnen krijgen. Binnen de zorgkaders kan al veel, ook als het gaat om de genoemde knelpunten. Het is dus belangrijk om te kijken wat nu al loopt en mogelijk is. Op dit moment vindt vanuit de Toekomstagenda Zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking een onderzoek plaats naar hoe de continuïteit van zorg en ondersteuning voor jongvolwassenen met een lvb verbeterd kan worden rond de overgang van verschillende zorgwetten.9 De knelpunten die gemeenten als uitvoerders van deze wetten hierin ervaren, zullen de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en andere relevante partijen, betrekken bij de uitkomsten hiervan.
Deelt u de mening dat om eerder signalen van uitbuiting van jongeren met een licht verstandelijke beperking op te merken en uitbuiting te voorkomen instanties waaronder de politie zich meer bewust zouden moeten worden van deze groep? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Die mening delen wij. Het signaleren van een lvb en komen tot een passende aanpak binnen het aangifteproces is dan ook een standaard aandachtspunt voor de politie. Hier wordt op verschillende manieren aandacht aan besteed, bijvoorbeeld door in de basisopleiding van de politie aandacht te hebben voor kwetsbaarheid bij verdachten, waaronder het hebben van een lvb. Ook schrijft de politie brieven en brochures op taalniveau B1. Daarnaast worden slachtoffers die aangifte doen vanaf het eerste persoonlijke contact met de politie op het basisteam beoordeeld op een verhoogde kans op herhaling of andere kwetsbaarheid; dit is de zogeheten Individuele Beoordeling van slachtoffers.10
Vanuit het Ministerie van VWS is de afgelopen jaren samengewerkt met verschillende partijen, zoals gemeenten, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Vereniging Gehandicapten Nederland en ervaringsdeskundigen om de kennis over mensen met een lvb te vergroten en het herkennen van een lvb te verbeteren. Zo is er o.a. een talkshowreeks geweest om aandacht te vragen voor deze groep.11 Deze talkshowreeks was gericht op zowel beleidsmakers en uitvoerders die te maken hebben met mensen met een lvb, zoals welzijnsinstellingen, gemeenten, werkgevers, woningcorporaties, zorg en justitiepartners. En is er een webinarreeks gehouden waar goede voorbeelden met elkaar werden gedeeld, zoals het webinar Goed uit de Bajes.12 Daarnaast is er onlangs de tool ontwikkeld «Je ziet het niet, dus leer het zien» van het Landelijk Kenniscentrum lvb met praktische handvatten voor het tijdig herkennen van een lvb.13 Deze tool is ontwikkeld voor professionals in het sociaal domein, het onderwijs en voor justitiepartners.
Acht u in het kader van het voorkomen van uitbuiting van jongeren met een licht verstandelijke beperking meer experimenten van samenwerking tussen zorg en politie nuttig? Zo ja, hoe gaat u die mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Om jongeren (met en zonder een lvb) weerbaar te maken tegen de dreigingen van en het ronselen voor onder meer drugshandel en prostitutie investeert dit kabinet fors vanuit verschillende projecten, zoals «Preventie met Gezag», het programma «Samen tegen mensenhandel» en een landelijk online platform voor professionals en (potentiële) slachtoffers van criminele uitbuiting. Gelet op wat er allemaal al loopt, is het kabinet niet voornemens om nieuwe pilots op te zetten.
Het bericht dat de Duitse Rijksoverheid overweegt om mensen uit Turkije en Syrië die getroffen zijn door de aardbeving tijdelijk een visum te geven |
|
Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Berlijn overweegt snelle visa voor aardbevingsslachtoffers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat we slachtoffers van de aardbevingen in Turkije en Syrië op alle mogelijke manieren bij moeten staan?
De aardbevingen in Turkije zijn verschrikkelijk en de slachtoffers verdienen onze steun. Onmiddellijk na de aardbeving heeft Nederland het Urban Search and Rescue (USAR) team ingezet in Turkije evenals een vliegtuig voor medische evacuatie. Tegelijkertijd heeft Nederland voor hulpverlening aan de Syrische slachtoffers meteen 10 miljoen euro ter beschikking gesteld aan de VN en de Dutch Relief Alliance. In aanvulling hierop heeft de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking namens het kabinet nog eens 10 miljoen euro bijgedragen aan de Giro 555-actie van de Samenwerkende Hulp Organisaties voor hulp aan zowel Turkije als Syrië. Deze middelen gebruiken de hulporganisaties om de Syrische bevolking te voorzien in de eerste levensbehoeften, zoals water, voedsel, onderdak en medische hulp. In maart organiseert de EU een donorconferentie en zal EU steun worden besproken.
Bent u daarom bereid in navolging van Duitsland en België2 ook voor Turken en Syriërs die Nederlandse familieleden en vrienden hebben snel en eenvoudig een visum te verlenen zodat zij in Nederland bij kunnen komen en het rampgebied kunnen ontvluchten? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken faciliteert, in nauwe samenspraak met het Ministerie van JenV, eerste/tweede graads-familieleden van Nederlanders uit het aardbevingsgebied bij de aanvraag van een Schengenvisum. De visumaanvragen van deze Turkse of Syrische getroffenen worden met voorrang ingenomen. Daartoe zijn de ambassades en externe dienstverlener in de regio geïnstrueerd. Tevens wordt op deze aanvragen met voorrang besloten, teneinde de visumaanvrager snel uitsluitsel te kunnen bieden. Hierbij bestaat begrip als niet alle documenten beschikbaar zijn in geval deze bij de aardbeving verloren zijn gegaan. Enkele Schengenlidstaten, zoals Duitsland, betrachten een vergelijkbare coulance. Nederland blijft met deze landen voortdurend in gesprek om het visumbeleid af te stemmen. Wel dient aan de hand van de overlegde documenten conform de EU visumcode getoetst te worden of terugkeer van de aanvrager na afloop van het visum gewaarborgd is. Bij een positieve beslissing wordt het Schengenvisum voor 90 dagen afgegeven. Aanvragen zullen, zoals ook nu het geval is, op individuele basis getoetst worden.
Op welke manieren staat u in contact met andere landen om het visumbeleid Europees te coördineren?
Met de Schengenpartners, in het bijzonder de landen met een omvangrijke Turkse en/of Syrische diaspora, wordt lokaal en op hoofdstedelijk niveau intensief contact onderhouden om het visumbeleid t.a.v. Turkse en Syrische getroffenen in het rampgebied onderling zoveel mogelijk af te stemmen. Bredere afstemming vindt tevens plaats binnen de relevante EU gremia en zo nodig op het niveau van de Raad van Ministers.
Kunt u een overzicht geven van de stappen die andere landen nemen ten aanzien van het versoepelen van visa voor slachtoffers van de aardbevingen?
De meeste Schengenlidstaten met een omvangrijke Turkse en/of Syrische gemeenschap faciliteren getroffen eerste/tweede graads- familieleden uit het rampgebied door voorrang te verlenen bij de inname en de behandeling van een Schengenvisumaanvraag. Binnen het toetsingskader van de EU visumcode trachten enkele lidstaten, waaronder Nederland en Duitsland, zoveel mogelijk rekening te houden met zaken die in de aardbeving verloren gegaan kunnen zijn. Voorts heeft een aantal lidstaten de personele capaciteit uitgebreid of doet een groter beroep op externe dienstverleners in Turkije.
Het bericht 'Zorgen om online gokken in de klas: ‘Ze denken snel geld te verdienen’' |
|
Michiel van Nispen , Kees van der Staaij (SGP), Songül Mutluer (PvdA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om online gokken in de klas: «Ze denken snel geld te verdienen»»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er een toename van online gokken onder jongeren onder 18 jaar is en dat dit de groep jongeren betreft die nog op de middelbare school zit en dat het online gokken dus ook op de middelbare school plaatsvindt?
De berichtgeving dat jongeren onder de 18 online kunnen gokken is mij bekend. Of dit is toegenomen is niet bekend, omdat er geen recente cijfers zijn over het aantal minderjarigen dat deelneemt aan online kansspelen. Dat neemt niet weg dat ik signalen van jongeren die online gokken in de klas zorgelijk vind en gokken onder minderjarigen wil voorkomen. In de Wet op de kansspelen zijn daarom ook strenge regels opgenomen voor aanbieders. Zij moeten zorgvuldig de identiteit en leeftijd van (potentiële) spelers controleren, voordat iemand werkelijk kan gaan spelen. De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt hierop toezicht. De Ksa heeft tot nu toe geen signalen ontvangen dat deze regels door vergunninghouders worden omzeild.
Er kan echter niet worden uitgesloten dat een geverifieerde speler minderjarigen laat spelen op zijn account. Dat is voor een aanbieder niet te controleren. Aanbieders aangesloten bij brancheorganisaties Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) en Nederlandse Online Gambling Associatie (NOGA) hebben mij laten weten dat zij accounts blokkeren op het moment dat zij signalen hebben dat geverifieerde spelers minderjarigen toegang geven tot hun account.
Ik wil voorkomen dat deelnemen aan online kansspelen door minderjarigen op welke manier dan ook genormaliseerd wordt. Zo mag reclame niet gericht worden op minderjarigen en voor risicovolle kansspelen ook niet op jongvolwassenen. Deze regels scherp ik verder aan met het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen. Daarnaast zet ik in op meer voorlichting. In samenwerking met de Ksa en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verken ik hoe wij in kunnen zetten op bewustwording van de risico’s van online kansspelen bij jongeren. Om deze groep niet onnodig aan te zetten tot deelname kijk ik naar gerichte activiteiten die voor een groot deel ook bedoeld zijn voor de omgeving van jongeren, zoals leraren en ouders. Ik ben hierover in gesprek met verschillende partijen, waaronder verslavingsdeskundigen en experts op het gebied van financiële gezondheid. In het voorjaar ontvangt uw Kamer een brief waarin ik nader in ga op deze bewustwordingsactiviteiten.
Wat vindt u er van dat het schijnbaar kinderlijk eenvoudig is voor kinderen om te gokken, bijvoorbeeld via het gebruik van accounts van familieleden of vrienden, die boven de 18 jaar zijn? Wat zegt dit u over hoe serieus gokbedrijven hun wettelijke verplichting nemen om uit te sluiten dat minderjarigen op hun websites gokken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn nader te onderzoeken hoe het kan dat deze minderjarigen deze toegang verkrijgen?
In algemene zin merk ik op dat er via het verslavingspreventiefonds onderzoek wordt gedaan naar het voorkomen en beperken van kansspelverslaving, met als een van de belangrijkste onderzoeksthema’s kwetsbare groepen zoals jongeren. Ik laat niet specifiek onderzoek doen naar de manieren waarop minderjarigen toegang kunnen krijgen tot accounts van geverifieerde spelers. Ik vind het vooral belangrijk dat aanbieders en spelers hun verantwoordelijkheid nemen, zodat voorkomen wordt dat minderjarigen toegang krijgen tot (online) kansspelen. Ik vind het wel zorgelijk en onwenselijk wanneer minderjarigen, ondanks strenge maatregelen, toch manieren willen vinden om deel te nemen aan kansspelen. Daarom verken ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa de mogelijkheden voor bewustwordingsactiviteiten, zodat de jongeren zelf en ook hun omgeving doordrongen zijn van de risico’s van kansspelen.
Deelt u de mening dat het online gokken schadelijk is voor niet alleen de ontwikkeling voor de jongeren, maar dat dit ook schadelijk kan zijn voor jongeren als dit aankomt op hun latere omgang met geld en eventuele schulden?
Ja. Jongeren vormen bij uitstek een groep die kwetsbaar is voor de verslavingsrisico’s van kansspelen. De gevolgen van schulden zijn groot, zeker voor jongeren: hun opleiding kan hieronder lijden en ze beginnen met een achterstand aan hun volwassen leven. Om deze redenen zijn in de wet op de kansspelen maatregelen opgenomen ter bescherming van jongeren en verken ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa de mogelijkheden voor bewustwordingsactiviteiten.
Hoe denkt u dat het komt dat online gokken onder jongeren, ook die in de leeftijd 18 tot 24 jaar vallen, het imago heeft dat het laagdrempelig toegankelijk is, een «spel» is en dat het een manier is om snel en makkelijk geld te verdienen? Ziet u inspanningen van de gokbranche om dit beeld te ontkrachten?
Ik kan mij voorstellen dat onder jongeren sneller het beeld leeft dat online kansspelen toegankelijke spellen zijn waarmee geld kan worden verdiend. We weten immers dat de hersenen van jongeren nog vol in ontwikkeling zijn, bijvoorbeeld waar het gaat om impulscontrole. Daarom kijk ik ook naar gerichte bewustwordingsactiviteiten, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3. Daarnaast schrijft de wet reeds voor dat reclame voor kansspelen niet misleidend mag zijn. De indruk mag bijvoorbeeld niet gewekt worden dat deelname aan kansspelen een oplossing kan vormen voor financiële of andere persoonlijke problemen. Ik zie dat er kansspelaanbieders zijn die maatregelen treffen om jongeren beter te informeren en beschermen in aanvulling op de wettelijke kaders. Dat doen zij door bijvoorbeeld speellimieten voor jongvolwassenen en door reclame te beperken in aanloop naar het verbod op ongerichte reclame. Ik verwacht dat het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen zal bijdragen aan een betere bescherming van jongeren.
Welke mogelijkheden ziet u om met scholen en preventiepartners middelbare scholieren weerbaarder te maken tegen de verleiding van online gokken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 kijk ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa naar gerichte bewustwordingsactiviteiten om kwetsbare groepen bewust te maken van de risico’s van kansspelen. Waar mogelijk wordt aangesloten bij bestaande initiatieven. Daarnaast wordt vanuit het Verslavingspreventiefonds onderzoek gefinancierd ter vergroting van wetenschappelijke inzichten over het voorkomen en beperken van kansspelverslaving. Een van de onderzoeksthema’s is kwetsbare groepen, waarbij onder andere jeugdigen en jongvolwassenen als primair belangrijk worden gezien.
Ziet u met ons dat gokbedrijven keer op keer de regels voor reclame maken voor het online gokken voor minderjarigen niet serieus nemen, zoals ook blijkt uit de recente boete voor Jack’s door de Kansspelautoriteit?2
Ik zie dat er partijen zijn die de grenzen opzoeken van wat mogelijk is met kansspelreclame. De verschillen tussen aanbieders laten zien dat het nodig is om scherpere regels te stellen waar de Ksa stevig toezicht op houdt. Daarom stel ik alles in het werk om het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen zo snel mogelijk in werking te laten treden.
Wanneer is het wat betreft het kabinet genoeg? Bent u bereid om over te gaan tot een two-strikes-you’re-out-model waarbij gokbedrijven die herhaaldelijk jongeren bereiken, hetzij door advertenties hetzij door slechte leeftijdscontroles, al dan niet tijdelijk hun vergunning wordt ontnomen? Zo nee, op welke wijze laat u de gokindustrie dan wél zien dat het genoeg is geweest?
Een algemeen beginsel bij de uitvoering van toezicht en handhaving is dat een interventie wordt gepleegd die proportioneel is aan de overtreding en waarmee het beoogde doel wordt bereikt. Dat is in eerste instantie dat de overtreding gestopt wordt. De Ksa handhaaft volgens een handhavingsstrategie die uitgaat van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De ervaring leert dat normoverdragende gesprekken vaak al tot naleving van de regels leiden en lasten onder dwangsom niet nodig zijn. Wanneer een last onder dwangsom er niet toe leidt dat de wet wordt nageleefd kan daarnaast of in plaats van een last onder dwangsom ook een boete worden opgelegd. De Wet Koa geeft de Ksa naast het kunnen opleggen van lasten onder dwangsom en boetes ook nieuwe bevoegdheden, zoals het opleggen van een bindende aanwijzing. Hiermee kunnen ook bevorderaars, zoals betaaldienstverleners, en andere partijen die essentiële diensten verlenen worden gestopt. Hierin is maatwerk nodig en ik vind het belangrijk dat de toezichthouder de ruimte heeft om dit maatwerk te leveren. Een two-strikes-you’re out model past daar niet bij.
Op welk moment gaat het verbod op gokreclame nu eindelijk in?
Het besluit dat strekt tot een verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen treedt uiterlijk 1 juli 2023 in werking.
De registratie van fraudeurs door verzekeraars |
|
Henk Nijboer (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nederlandse verzekeraars spelen voor aanklager en rechter tegelijk»?1
Ja.
Mogen verzekeraars zelf een lijst van fraudeurs bijhouden? Zo ja, waarom en welke wet- of regelgeving staat dit toe of stelt hier voorwaarden aan? Zo nee, waarom niet?
Verzekeraars wisselen samen met in totaal ruim 160 financiële instellingen informatie met elkaar uit over incidenten via het zogenaamde Incidenten Waarschuwingssysteem Financiële Instellingen. Het waarborgen van de veiligheid en integriteit van de financiële sector is essentieel. Verzekeraars hebben dan ook de wettelijke verplichting tot het voeren van een beheerste en integere bedrijfsvoering.2 In dat kader moeten verzekeraars beschermende maatregelen nemen om effectief op te treden tegen criminaliteit (waaronder fraude en misbruik). Fraudeurs beperken zich immers zelden tot één instelling. Met het incidentenwaarschuwingssysteem geven verzekeraars dus invulling aan een wettelijke verplichting.
Het is belangrijk om te voorkomen dat verzekeraars betrokkenen te lichtvaardig in een register opnemen. De diensten van financiële instellingen zoals verzekeraars hebben namelijk betrekking op financiële producten die een normale deelname aan het economisch verkeer mogelijk maken. Met de registratie kunnen verzekeraars de toegang van personen tot financiële producten beperken. Het registreren van persoonsgegevens in een dergelijk register en specifiek van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in de zin van artikel 1 UAVG is daarom omgeven met veel wettelijke waarborgen en is in beginsel het domein van de overheid. Private organisaties mogen alleen persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in Nederland verwerken wanneer de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) hiervoor toestemming verleent.3
De regels en waarborgen met betrekking tot het incidentenwaarschuwingssysteem zijn door vijf brancheverenigingen4 vastgelegd in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI).5 Het PIFI schept voorwaarden voor een behoorlijke en zorgvuldige gegevensverwerking. Per 1 april 2021 heeft de AP goedkeuring verleend aan dit protocol.6 Volgens de AP hebben financiële instellingen voldoende aangetoond dat zij een zwaarwegend belang hebben bij het gebruik van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in dit register. De AP heeft geconcludeerd dat behoorlijke en zorgvuldige gegevensverwerking binnen de wettelijke eisen aannemelijk is.
Weten verzekerden als zij door een verzekeraar aangemeld worden bij het zogeheten Extern Verwijzingsregister? Zo ja, hoe worden zijn daarvan op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom weten zij dat niet?
Ja, verzekeraars stellen de betrokkene daar in beginsel van op de hoogte. Betrokkenen van wie persoonsgegevens in het incidentenwaarschuwingssysteem zijn opgenomen hebben volgens het PIFI recht op een mededeling van opname in het register. Een mededeling blijft alleen in uitzonderingssituaties achterwege. Dit is onder meer het geval voor zover dat noodzakelijk is in het belang van de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten, de bescherming van de betrokkene of de rechten en vrijheden van anderen. De afweging om de mededeling achterwege te laten moet de verzekeraar vastleggen. Wanneer een betrokkene niet is geïnformeerd over opname in het register, wordt hij door de verzekeraar op de hoogte gesteld van opname zodra een toets heeft geresulteerd in een «hit». Dit gebeurt in situaties waarin een persoon bij een andere verzekeraar een verzekeringsaanvraag indient, en de andere verzekeraar in het incidentenwaarschuwingssysteem ziet dat de aanvrager is geregistreerd. De AP heeft geconcludeerd dat het voldoende aannemelijk is dat het PIFI voldoet aan de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie.
Hoeveel klachten zijn er de afgelopen vijf jaar door verzekerden over plaatsing in het register bij het Klachteninstituut Financiele Dienstverlening (Kifid) ingediend en in hoeveel gevallen was het oordeel dat een verzekerde ten onrechte in dat register stond? Welke andere mogelijkheden hebben verzekerden nog meer om zich tegen plaatsing in het register te verzetten?
In 2021 heeft het Kifid 102 klachten gericht tegen verzekeraars behandeld met betrekking tot registratie in het incidentenwaarschuwingssysteem. Bij 17% van deze klachten heeft de geschillencommissie (in een uitspraak) de betrokkene geheel (4%-punt) of deels (13%-punt) in het gelijk gesteld. In 2022 heeft het Kifid 135 klachten gericht tegen verzekeraars behandeld. De geschillencommissie heeft dat jaar (in een uitspraak) bij 21% van deze klachten de betrokkene geheel (3%-punt) of deels (18%-punt) in het gelijk gesteld. In beide jaren heeft het Kifid in iets meer dan de helft van de gevallen de klacht opgelost via bemiddeling. Dat wil zeggen dat een oplossing is gevonden naar tevredenheid van de betrokkene en de verzekeraar. Deze oplossingen kunnen heel verschillend zijn, waaronder het verkorten van de duur van de registratie. In de overige situaties zijn de klachten ongegrond verklaard of om een andere reden afgelopen (bijvoorbeeld bij het tussentijds intrekken van de klacht door de betrokkene). Kifid beschikt niet over dergelijke (betrouwbare) informatie over het aantal klachten van betrokkenen voor de jaren 2018, 2019 en 2020.
Wanneer een persoon het niet eens is met opname in het incidentenwaarschuwingssysteem, kan hij in de eerste plaats bezwaar maken bij de verzekeraar die het incident registreert. De verzekeraar beoordeelt zo snel als mogelijk en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het bezwaar of het bezwaar gerechtvaardigd is. Indien hij het bezwaar gerechtvaardigd vindt, beëindigt hij direct de registratie. Wanneer dit niet het geval is, kan de betrokkene zich wenden tot het bestuur van de verzekeraar. Wanneer deze stap niet leidt tot een oplossing kan de betrokkene zicht wenden tot het Kifid, dan wel de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) indien het geschil betrekking heeft op de zorgverzekering of ziektekostenverzekering, de AP of de bevoegde rechter.
Acht u het begrijpelijk dat verzekeraars geen aangifte doen van fraude maar de voorkeur geven aan het via het register kunnen opleggen van eigen maatregelen? Zo ja, waarom en acht u dit ook wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Als volgens een verzekeraar in voldoende mate vaststaat dat een persoon betrokken is bij een gedraging die een bedreiging vormt, vormde of kan vormen voor de (financiële) belangen van klanten en/of medewerkers van de verzekeraar, voor de verzekeraar zelf, of voor de integriteit van de financiële sector, dan zal de verzekeraar volgens het PIFI in principe aangifte doen. In sommige situaties gebeurt dat, in overleg met het OM, niet (meteen). In zaken waar sprake lijkt van het in georganiseerd verband op grote schaal misbruik maken van het stelsel van financiële dienstverlening, bepaalt de verzekeraar conform het PIFI in overleg met het OM op welk moment de verzekeraar het beste aangifte kan doen en bij welke opsporingsinstantie dat het meest effectief is. Bij klachtmisdrijven zoals het schenden van geheimen kan alleen het slachtoffer aangifte doen, niet de verzekeraar. Verder is in het PIFI bepaald dat verzekeraars het proportionaliteitsbeginsel in acht moeten houden bij de keuze om over te gaan tot aangifte van een strafbaar feit. De verzekeraar maakt deze afweging en legt deze vast.
Personen en private organisaties zoals een verzekeraar hebben nooit een verplichting om aangifte te doen van een strafbaar feit zoals fraude. Het kabinet heeft er begrip voor dat verzekeraars niet in alle situaties overgaan tot aangifte, maar een afweging maken op basis van proportionaliteit. Een aangifte kan namelijk voor de betrokkene verstrekkende gevolgen, bijvoorbeeld ten aanzien van het vinden of behouden van werk. Een situatie waarbij aangifte doen volgens het PIFI disproportioneel kan zijn is bijvoorbeeld wanneer een jongere die door middel van het beschikbaar stellen van zijn of haar bankrekening betrokken is bij fraudeleuze praktijken of wanneer een first offender zich niet bewust was van de gevolgen van zijn handelen.
Ook registratie in het incidentenwaarschuwingssysteem kan nadelige gevolgen hebben voor de betrokkene, maar die zijn vaak minder verstrekkend dan wanneer de verzekeraar tevens aangifte doet van een strafbaar feit. Dat verzekeraars zorgvuldig afwegen of aangifte naast registratie proportioneel is, betekent niet dat zij in het algemeen lichtvaardig omgaan met registratie. Ook wanneer een verzekeraar over gaat tot registratie en geen aangifte volgt, blijft het uitgangspunt dat de verzekeraar moet kunnen aantonen dat in voldoende mate vaststaat dat de gedraging de kwalificatie strafbaar feit kan dragen en dat voldoende bewijs van betrokkenheid tegen de betrokkene beschikbaar is. In die zin kan de betrokkene baat hebben wanneer een verzekeraar niet overgaat tot het doen van aangifte. De AP heeft het proportionaliteitsbeginsel ook nadrukkelijk meegewogen in het uiteindelijke positieve oordeel ten aanzien van het PIFI.
Deelt u de mening dat strafbare feiten zoals fraude bij voorkeur via het strafrecht aangepakt zouden moeten worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een aanpak van criminaliteit, zoals verzekeringsfraude, is pas effectief als de repressie via het strafrecht wordt voorafgegaan door effectieve preventie. De inzet van verzekeraars is hierop gericht en vult de aanpak aan. Uiteraard moeten er zowel bij de strafrechtelijke repressie als preventie goede rechtswaarborgen zijn. Die zijn er in mijn ogen en in die van de AP ook. In dit kader vind ik het daarom goed dat het uitgangspunt in het PIFI is dat een verzekeraar aangifte doet van strafbare feiten. Zoals ik in het antwoord op vraag 5 ook toelicht, heb ik er echter ook begrip voor dat verzekeraars niet altijd over gaan tot aangifte vanwege onder andere proportionaliteitsoverwegingen.
Deelt u de mening dat er betere regels en waarborgen moeten komen voor het bijhouden van een register van fraudeurs door verzekeraars? Zo ja, aan welke regels en waarborgen denkt u en hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat deel ik niet met u. Er zijn diverse wettelijke waarborgen ten aanzien van het beschermen van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard. Voor het verwerken van zulke persoonsgegevens door private organisaties zoals verzekeraars moet de AP onder meer een vergunning verlenen. De AP toetst in dat kader of behoorlijke en zorgvuldige gegevensverwerking binnen de wettelijke eisen aannemelijk is. In 2021 heeft de AP geconcludeerd dat dit het geval is. Ik vind het PIFI een voorbeeld dat laat zien dat de verwerking van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard kan, binnen de gestelde wettelijke waarborgen.
Het bericht dat de politie kleine criminaliteit laat schieten |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Politie laat kleine criminaliteit schieten: oplichting, dierenmishandeling en 200 wietplanten op zolder blijven liggen»?1
Ja.
Kent u het in het bericht genoemde interne beleidsdocument? Zo ja, wat is de inhoud daarvan en kunt u een afschrift daarvan aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, kunt u dan alsnog kennisnemen van dat document en het aan de Kamer doen toekomen?
Ik heb van het document kennis genomen en van het Openbaar Ministerie (OM) een toelichting ontvangen. Ik kan het nu nog niet delen met uw Kamer, omdat het nog onderwerp van bespreking is met de burgemeesters in de regionale eenheid Oost-Nederland. Het OM laat aan mij weten wanneer die bespreking is afgerond en doet mij dan de actueelste versie toekomen. Die zal ik met een volgend halfjaarbericht Politie aan uw Kamer doen toekomen.
Welke delicten staan er op die lijst en welke afspraken zijn er gemaakt over hoe in het geval van een aangifte van een dergelijk delict er met die aangifte om moet worden gegaan?
Het document uit Oost Nederland vloeit voort uit en is onderdeel van het volledige kader waarbinnen keuzes in de opsporing worden gemaakt. Daarom geef ik daar eerst een schets van. Capaciteit is altijd schaars. Het maken van keuzes in de opsporing is niet eenvoudig. Het is ook niet nieuw, maar behoort standaard tot het werk van OM en politie en vindt plaats onder gezag van het OM. De aanwijzing voor de opsporing van het OM, die voor veelvoorkomende criminaliteit concreter is uitgewerkt in het landelijk screenings- en selectiviteitskader, vormt het landelijk afwegingskader. Deze beide documenten zijn openbaar2. Dit kader op hoofdlijnen biedt ruimte voor verdere regionale of lokale invulling in samenspraak met de burgemeester in de gezagsdriehoek. Van een dergelijke regionale invulling is in Oost Nederland nu sprake. Het document zal derhalve besproken worden in de gezagsdriehoeken, maar ook in het Regionaal en in het Districtelijk Veiligheidsoverleg, waarin burgemeesters, districts- en eenheidsleiding, parketleiding en gebiedsofficier periodiek bijeenkomen.
Het document waarover De Gelderlander schrijft is een intern operationeel werkinstrument. Het is te beschouwen als een levend instrument dat telkens kan worden geactualiseerd indien de omstandigheden of ervaringsfeiten daartoe aanleiding geven, uiteraard in overleg met de politie Oost-Nederland en de lokale driehoeken.
Het document is bedoeld om de basisteams van de politie in de eenheid Oost-Nederland extra houvast te geven bij het maken van de dagelijkse afwegingen en keuzes in de opsporing van veelvoorkomende criminaliteit3. Het document is in lijn met het selectiviteitskader, maar maakt het nog een stap concreter. Ik benadruk dat het delict hierin niet het uitgangspunt is. Met andere woorden: het is niet een lijst van delicten die nooit worden opgepakt. Het uitgangspunt is het moment waarop politie tegen capaciteitsgrenzen oploopt en keuzes moet gaan maken over welke zaken wel en welke zaken niet strafrechtelijk kunnen worden opgepakt. Als voorbeelden van delicten waar in een dergelijke situatie de keuze gemaakt kan (niet: móet) worden om de zaak niet op te pakken, worden onder andere de volgende genoemd: dierenmishandeling, tanken zonder te betalen, mondelinge bedreigingen, kleine diefstallen en inbraken in auto’s, schuren en garages. Bij de afwegingen die bij het maken van zo’n keuze worden gemaakt speelt de aanwezigheid van concrete aanknopingspunten voor opsporing, en in samenhang daarmee de kans op bewijsbaarheid, een rol. Belangrijke factoren die daarnaast worden meegewogen zijn de impact van het strafbare feit op slachtoffers en maatschappij, de persoon van de verdachte en de context waarin het strafbare feit heeft plaatsgevonden. Ook wordt bezien of een niet-strafrechtelijk interventie meer betekenis kan hebben. Deze factoren maken ook allemaal deel uit van het landelijke selectiviteitskader.
Aanvullend is het goed om te benoemen dat met de informatie uit meerdere niet-opgepakte zaken een patroon zichtbaar gemaakt kan worden op basis waarvan politie, met toestemming van het OM, opsporingsmiddelen kan inzetten die de kans op het opsporen van de dader vergroten. Op vergelijkbare wijze kan de informatie uit niet-opgepakte zaken, bijvoorbeeld van kleine hennepplantages op zolders van woonhuizen, een belangrijke rol spelen bij het aanpakken van een achterliggend crimineel netwerk.
Deelt u de mening dat het pijnlijk voor de slachtoffers én voor de politie en het Openbaar Ministerie (OM) zelf is dat er bij gebrek aan capaciteit een lijst van wetsovertredingen opgesteld moet worden van delicten waarvoor in opsporing en vervolging geen of weinig aandacht meer is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Capaciteit is altijd schaars. Het maken van keuzes in de opsporing is dan ook niet nieuw, maar behoort standaard tot het werk van OM en politie. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik geschetst hoe dat is vormgegeven en hoe het werkinstrument in Oost Nederland daar in past.
Ik heb de Kamer sinds eind 2020 herhaaldelijk geïnformeerd over de onderbezetting bij de politie, over de zorg die ik daarover heb en over de maatregelen die we nemen om de werkdruk die ermee gepaard gaat waar mogelijk te verlichten4. Ik heb daarbij aangegeven dat die situatie voor de gezagen, dus OM en burgemeesters, betekent dat er op dagelijkse basis helaas in nog meer scherpte en schaarste dan voorheen keuzes gemaakt moeten worden over de inzet van de politie. In basisteams waar de werkdruk erg hoog is kan dit in de praktijk helaas betekenen dat agenten moeilijke keuzes moeten maken die voor slachtoffers teleurstellend kunnen zijn.
Wat gebeurt er in de genoemde regio concreet met een unieke aangifte van een diefstal van een fiets uit een schuurtje of met een aangifte van een mondelinge bedreiging?
Elke unieke aangifte wordt door de politie opgenomen. Hierin wijkt de politie-eenheid Oost-Nederland niet af van het landelijke beleid. Of een aangifte ook verder strafrechtelijk wordt opgepakt hangt af van de uitkomst van de afwegingen op basis van het selectiviteitskader en het werkinstrument zoals in het antwoord op vraag 3 beschreven.
Weten slachtoffers die aangifte komen doen van een delict dat op de genoemde lijst staat dat die aangifte wellicht tot geen of weinig opsporingshandelingen gaat leiden of worden zij daarvan op de hoogte gesteld? Zo ja, hoe reageren deze slachtoffers doorgaans? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Kamer weet zetten wij ons in voor de rechten en belangen van slachtoffers, zodat zij een sterke positie in het recht hebben en de hulp en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Het tijdig en volledig informeren van slachtoffers is daar onderdeel van. Wij hebben dit regelmatig aan de orde in gesprekken met politie en OM.
De politiemedewerker die de aangifte opneemt, legt altijd aan het slachtoffer uit wat het vervolg op een aangifte kan zijn. De beslissing over wat er vervolgens met de aangifte gebeurt ligt bij functionarissen van politie en OM verderop in het proces. Dit wordt beschreven in het selectiviteitskader, waarop ik in het antwoord op vraag 3 ben ingegaan. De aangever wordt altijd schriftelijk, en afhankelijk van de context ook mondeling, in kennis gesteld van de beslissing wat er met de aangifte gebeurt. Doorgaans reageren slachtoffers begripvol op de keuzes die gemaakt worden.
Wordt aan genoemde slachtoffers daar waar gewenst wel slachtofferhulp aangeboden of naar andere oplossingen zoals herstelrecht gezocht? Zo ja, in welke mate wordt daar gebruik van gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Indien een zaak niet strafrechtelijk wordt opgepakt, betekent niet dat er geen enkele interventie wordt gepleegd. De politie voert bijvoorbeeld stopgesprekken, laat een ruiming uitvoeren, stuurt partijen door naar Perspectief Herstelbemiddeling, schakelt buurtbemiddeling in, doet een aanmelding bij een zorg- en veiligheidshuis of speelt een rol bij het regelen van de schade. In het selectiviteitskader wordt een aantal mogelijkheden genoemd en het Oost-Nederlandse werkinstrument geeft bijvoorbeeld aan dat bij een jeugdige die voor het eerst zijn/haar bankrekening of pinpas ter beschikking heeft gesteld voor criminele doeleinden (een zgn. money mule) een vorm van reprimande of stopgesprek toegepast moet worden. Op dit moment is er geen informatie voorhanden in welke mate gebruik wordt gemaakt van herstelbemiddeling. Zie hierover ook het antwoord bij vraag 12.
Gaat het opstellen van een genoemde lijst verder dan het afwegen van aan welke prioriteiten er in opsporing en vervolging moeten worden gesteld? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Nee; zie het antwoord bij vraag 4.
Zijn er meer politieregio’s in Nederland waar dergelijke lijsten ook bestaan? Welke regio’s betreft dit en wat is de inhoud van die lijsten?
Bij het OM zijn centraal geen signalen bekend dat voor andere regionale eenheden een nadere invulling van het selectiviteitskader is gemaakt zoals het operationele werkinstrument in Oost-Nederland. Het is echter mogelijk dat men daarvoor ook in andere eenheden op enig moment aanleiding zal zien. Zoals toegelicht bij vraag 2 laat het landelijk afwegingskader ruimte voor een dergelijke nadere regionale of lokale invulling. Dat vloeit voort uit de gezagsrol van het OM en maakt het deel uit van het standaardwerk van OM en politie in de regionale eenheden.
Deelt u de mening dat van het geven van weinig aandacht aan in het bericht genoemde delicten plus het eerder moeten schrappen van 1200 politierechterzaken het signaal uitgaat dat deze zogenoemde kleine criminaliteit niet meer serieus genomen kan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het OM en de politie nemen de kleine, of veelvoorkomende, criminaliteit zeker serieus. Zij weten uit ervaring dat iets «klein» kan heten, maar voor een slachtoffer heel groot kan zijn. Zoals in de antwoorden hierboven toegelicht, maakt de politie onder gezag van het OM bij het behandelen van aangiftes keuzes die erop zijn gericht om energie en tijd op de juiste zaken te richten.
De reden voor het seponeren van politierechterzaken in Gelderland was een gebrek aan capaciteit bij de rechtbank Gelderland5. De rechtspraak (maar ook het OM) krijgt op grond van het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) middelen om de capaciteit te vergroten. Daarnaast werken zowel Rechtspraak als OM onder meer in ketenverband aan het verkorten van doorlooptijden en aan een beter zicht op de voorraden.
Deelt u de mening dat de aanhoudende druk op politie, OM en rechtspraak verlicht moet worden? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u zorgen voor minder druk en daarmee betere behandeling van ook kleine criminaliteit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel de mening dat die druk verlicht moet worden en ik span me daar ook doorlopend voor in.
Onderdeel van de intensivering van 200 mln. op veiligheid, die volgt uit de eind 2021 aangenomen motie-Hermans, is een uitbreiding van de operationele politiecapaciteit met 700 fte agenten voor de basisteams. Na overleg in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) heb ik de verdeling van deze 700 fte over de eenheden vastgesteld. Met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal is besproken dat er, naast wijkagenten, «digitale wijkagenten» en andere agenten voor in de wijk, ook behoefte is aan agenten die in de basisteams gaan werken aan de opsporing van veel voorkomende criminaliteit. De verdeling binnen de eenheden is uiteindelijk aan de gezagen, dus aan de hoofdofficier van justitie en aan de burgemeesters. Het eerste deel van de extra agenten zal in 2026 als volledig opgeleide agent van de politieacademie komen6.
Zoals ik in het antwoord op vraag 10 heb toegelicht krijgen OM en Rechtspraak op grond van het Coalitieakkoord middelen om onder meer de capaciteit te vergroten. Het betreft middelen ter hoogte van in totaal € 200 mln. voor de «versterking justitiële keten», waaronder vooral rechtspraak en OM. Het gaat om een oplopende reeks van € 50 mln. in 2022 oplopend naar € 200 mln. vanaf 2025.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze vorm van criminaliteit daar waar dat mogelijk is buiten het strafrecht om gaat worden opgelost bijvoorbeeld door middel van herstelrecht, een waarschuwing op hulpverlening? Welke verlichting van de druk op de justitiële keten verwacht u hierdoor?
Binnen de politie is er in toenemende mate aandacht voor betekenisvolle interventies voor de burger. Dit is ook verwoord in het selectiviteitskader, waarnaar ik o.a. bij vraag 3 heb verwezen. Dit betekent dat meer wordt stilgestaan bij de hulpvraag van burgers en vervolgens bij de vraag met welk soort interventie zij (zowel slachtoffer als dader) het meest zijn gediend. Dat hoeft niet altijd het strafrecht te zijn. Het streven is dat steeds meer politiemedewerkers zich in een zo vroeg mogelijk stadium afvragen of het (onderliggende) probleem beter buiten het strafrecht om kan worden opgelost. Een gunstig effect hiervan is dat het kan bijdragen aan het verminderen van de druk op de strafrechtketen. Onder de noemer «betekenisvolle intake» is in 2022 een aantal pilots gestart, waarvan de uitkomst wordt gebundeld om verder te brengen binnen de politieorganisatie.
Een doorverwijzing van de politie naar een herstelrechtvoorziening, zoals Perspectief Herstelbemiddeling, behoort tot het inzetten van betekenisvolle interventies. Om de inzet van herstelrecht verder te stimuleren wordt op dit moment het Beleidskader herstelrechtvoorzieningen gedurende het strafproces geëvalueerd. Gelet op het vereiste van vrijwillige deelname aan herstelrecht, is goede informatie hierover essentieel. Mijn aandacht zal in de komende periode in het bijzonder uitgaan naar de communicatie en goede voorlichting op dit punt. In mijn brief van 1 november jl. heb ik uw Kamer uitgebreider geïnformeerd over de initiatieven van politie en een aantal ontwikkelingen op het vlak van herstelrecht7.
Het zal niet eenvoudig zijn om de inzet van herstelrecht te vertalen naar winst in termen van middelen, capaciteit of invloed op de duur van de strafrechtelijke procedure. Op dit moment is dat in ieder geval niet mogelijk.
Het gebrek aan hulp aan gestrafte jongeren |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Helft gestrafte jongeren krijgt door rechter opgelegde hulp niet»?1
Ja.
Erkent u dat in zeker de helft van de gevallen de hulp die rechters opleggen aan gestrafte jongeren niet of pas veel te laat gegeven wordt? Zo ja, beschikte u al eerder over signalen of cijfers dat deze hulp niet of te laat wordt gegeven en welke signalen of cijfers betreft het dan? Zo nee, over welke andere gegevens beschikt u?
De informatie over niet (tijdige) beschikbaarheid van hulp op grond van een uitspraak van de kinderrechter wordt niet (landelijk) geregistreerd. De gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor de organisatie en financiering, houden dit niet bij, en ook de Gecertificeerde Instellingen (GI’s) en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) doen dit niet. Het door de RvdK genoemde getal is een eigen inschatting. Ik heb wel eerder van verschillende jeugdstrafrechtketenpartners signalen over de niet (tijdige) beschikbaarheid van deze hulp gekregen en hierover schriftelijke vragen van uw Kamer beantwoord.2
Deelt u de mening van de onderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming dat het uitblijven van die hulp er mede toe kan leiden dat jonge delinquenten recidiveren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. Het is heel belangrijk dat deze hulp beschikbaar is en het vonnis van de rechter wordt uitgevoerd. Deze jongeren moeten hulp krijgen om hun gedrag te verbeteren en niet opnieuw de fout in te gaan.
Beschikt u over cijfers of andere informatie waaruit het verband blijkt tussen het uitblijven van hulp aan een gestrafte jongere en het terugvallen in crimineel gedrag? Beschikt u over cijfers of andere informatie waaruit blijkt dat hulp aan gestrafte jongeren werkt om het terugvallen in crimineel gedrag te voorkomen? Zo ja, over welke cijfers of informatie beschikt u? Zo nee, kunt u dit dan alsnog laten onderzoeken?
Nee, dit is niet in cijfers terug te vinden. De Recidivemonitor van het WODC bevat informatie over recidive. Op basis van deze informatie kan geen koppeling worden gemaakt tussen recidive en de (tijdige) beschikbaarheid van opgelegde jeugdhulp, omdat dit niet (landelijk) wordt geregistreerd. Daarnaast is het, ook als de jeugdhulp wel geregistreerd zou worden, te complex om dit specifieke verband te onderzoeken.
Deelt u de mening dat het aanbieden van lichtere hulp dan de hulp die jongeren nodig hebben, slechts een onvolkomen noodoplossing kan zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, de RvdK adviseert op grond van een gestructureerde risicotaxatie welke hulp passend en nodig is. Gelet op de problematiek is dat vaak specialistische hulp. Lichtere hulp is dan niet afdoende.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat gemeenten in staat worden gesteld om de benodigde specialistische zorg voor gestrafte jongeren wel in te kopen?
Ik werk samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) aan het wetvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» en de Hervormingsagenda Jeugd om de wijze van inkoop van specialistische jeugdhulp beter te borgen. Beide trajecten zijn onder meer gericht op versterken van regionale samenwerking voor gemeenten, landelijke contractering van specialistische zorg en standaardisatie met betrekking tot contracten en kwaliteitskader.
Ook ondersteun ik gemeenten met de leergang Inkoop Jeugdhulp in het strafrechtelijk kader. In deze leergang wordt de kennis van gemeenten over deze specifieke jeugdhulp versterkt en gekeken naar mogelijkheden voor goede inkoopstrategie. Ten slotte werkt de Staatssecretaris van VWS samen met de VNG aan de Aanpak wachttijden, waarin gemeenten en regio’s ondersteund worden om te komen tot een structurele aanpak van de wachttijden voor jeugdhulp.
Acht u het wenselijk indien niet alle gemeenten in staat blijven om de juiste zorg voor gestrafte jongeren zelf in te kopen, dat u dit centraal op rijksniveau gaat regelen? Zo ja, acht u de tijd rijp om hiertoe over te gaan? Zo nee, waarom niet?.
Naast de trajecten genoemd in het antwoord op vraag 6 loopt er vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid een verkenning naar jeugdhulp in strafrechtelijk kader, met als doel inzicht te krijgen in de specifieke typen jeugdhulp waar het hier om gaat, de aantallen, de kosten, de knelpunten en de mogelijke oplossingsrichtingen. Deze verkenning moet, in samenhang met de trajecten genoemd in het antwoord op vraag 6, leiden tot een scenario waarin door de wijze van de inkoop geborgd wordt dat de jeugdhulp die is opgelegd door de rechter of noodzakelijk wordt geacht door de jeugdreclassering, ook uitgevoerd wordt. Zodra hier meer duidelijkheid over is zal ik uw Kamer informeren.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat hulpverleners in de jeugdzorg voor gestrafte jongeren minder tijd aan administratie en meer tijd aan het verlenen van hulp kunnen gaan besteden?
De meeste tijd en aandacht moet uitgaan naar het verlenen van jeugdzorg. Daarom is blijvende aandacht en actie voor het terugdringen van administratieve lasten en regeldruk belangrijk. Het Ketenbureau i-sociaal domein (i-sd) ondersteunt gemeenten en aanbieders daarbij, vooral op het gebied van inkoop en aanbesteden, en het verbeteren van de informatievoorziening. Voor de Jeugdwet is het Ketenbureau i-sd samen met gemeenten en aanbieders aan de slag met het standaardiseren van contracten en diensten/producten.
De ernstige tekortkomingen bij jeugdgevangenissen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Herinnert u zich de oproep van de vier inspecties om jongeren alleen nog in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) te plaatsen als zij er een passende behandeling en verantwoord verblijf kunnen krijgen en dat de kritische grens voor het goed uitvoeren van het jeugdstrafrecht is bereikt (Kamerstuk 24 587, nr. 876)?1
Ja, op 1 februari 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die ik naar aanleiding van de oproep van de vier inspecties tref.2
Heeft u inmiddels met de vier inspecties daarover overlegd? Zo ja, wat was de uitkomst van die gesprekken? Zo nee, waarom niet gaat u dit alsnog doen?
Ik ben over deze inspectiebrief niet in gesprek geweest met de inspecties. Wel is er naar aanleiding van de inspectiebrief op ambtelijk niveau tweemaal een gesprek geweest met de inspectie Justitie en Veiligheid. Hier is namens de vier inspecties de brief nader toegelicht. Ik ben hierover uitvoerig geïnformeerd. De inspecties gaven aan zich al langere tijd zorgen te maken over de kwaliteit van het verblijf en de behandeling in de JJI’s, en dat zij hier de afgelopen tijd te weinig verbetering in hebben gezien. Ik deel deze zorgen. Daarom heb ik deze maand aanvullende maatregelen getroffen.
Deelt u de mening dat het belangrijkste doel van het jeugdstrafrecht het terugdringen van recidive door het bevorderen van gedragsverandering is? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat naar aanleiding van de bevindingen van de vier inspecties de reguliere JJI’s niet altijd voor een dergelijke adequate bestraffing kunnen zorgen en welke consequenties verbindt u daaraan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ik deel deze mening. Voor mij is een belangrijk uitgangspunt dat een jongere een passende sanctie krijgt en tijdens zijn of haar verblijf in een JJI begeleid wordt om gedragsverandering te bevorderen en zo recidive terug te dringen of te voorkomen. In de JJI’s staat een goede terugkeer naar de samenleving dan ook centraal. Echter, de JJI’s kampen al langer met een tekort aan personeel en druk op de capaciteit waardoor het verblijf en een passende behandeling onder druk staan. Mijn ambtsvoorganger heeft eerder maatregelen getroffen om dit te verbeteren, maar deze hebben tot op heden onvoldoende effect gehad. Ik heb daarom, zoals hiervoor vermeld, onlangs aanvullende maatregelen getroffen.3 Ik heb hierbij een afweging moeten maken tussen verschillende belangen: de pedagogische ontwikkeling en rechtspositie van de jongeren, de druk op het personeel, de veiligheid in de JJI’s en het belang van de samenleving. Met deze aanvullende maatregelen beoog ik dat de bezetting van personeel op de leefgroepen op orde komt, en dat hiermee ook de kwaliteit van verblijf en behandeling voor jongeren op peil wordt gebracht, waardoor het beoogde doel, het terugdringen van recidive, centraal kan staan.
Hebben rechters recentelijk in hun vonnis rekening gehouden met het gebrek aan passende detentieplaatsen voor minderjarigen? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Ik wil vooropstellen dat de rechter beslist over de vrijheidsbeneming. Deze kan hierbij rekening houden met de plek van tenuitvoerlegging. Daarbij wordt in het jeugdstrafrecht al uiterst terughoudend omgegaan met voorlopige hechtenis, jeugddetentie en de PIJ-maatregel. Detentie is het ultimum remedium. Mij is slechts één zaak bekend waarin de rechter bij het opleggen van een maatregel/straf rekening heeft gehouden met de huidige situaties in de JJI’s. In deze zaak was de rechter van oordeel dat een PIJ-maatregel passend en nodig was om langdurige behandeling bij een verdachte veilig te stellen. De rechter legde de PIJ-maatregel voorwaardelijk op, omdat de voogd, de coach van stichting Jongeren Die het Kunnen en de huidige behandelaar bij Waag nog behandel- en ontwikkelmogelijkheden zagen bij verdachte en vertrouwen in hem hadden. De rechter was bereid om de verdachte deze kans te bieden. Daarnaast is ook rekening is gehouden met de «zorgelijke signalen rondom de JJI’s».4
Vanwege de aanhoudende druk op de capaciteit en het personeel komt het nu vaker voor dat jongvolwassenen (die ouder zijn dan 18 en bij wie de Officier van Justitie voornemens is om het jeugdstrafrecht toe te passen) met een preventieve hechtenis in een huis van bewaring worden geplaatst. Hiervoor is een juridische basis in de Penitentiaire Beginselenwet. Het aantal jongvolwassenen in een huis van bewaring varieert per dag en zelfs door de dag heen, hierdoor is het lastig een specifiek aantal te noemen. Op basis van de instroom van de afgelopen maanden verwacht ik dat de bezetting van jongvolwassenen in een huis van bewaring de komende tijd tussen de 20 en 60 plekken zal liggen.
Waren de conclusies van de vier inspecties aanleiding om terughoudender te worden met het opnemen van jongeren in jeugdgevangenissen? Zo ja, waar blijkt dat concreet uit? Hoeveel jongeren die daarvoor wel in aanmerking kwamen zijn sinds die tijd niet in een jeugdgevangenis opgenomen? Wat is er dan wel met deze jongeren gebeurd, bijvoorbeeld als het om hun behandeling en begeleiding gaat? Zo nee, waarom is daar niet terughoudender mee omgegaan?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn jongeren die daarvoor wel in aanmerking kwamen bij gebrek aan passende detentieplaatsen in vrijheid gesteld of gebleven? Wat is er dan met hen gebeurd om recidive te voorkomen? . Is er bij een of meerdere JJI’s sprake van een (impliciete) opnamestop? Zo ja, welke JJI’s betreft het, sinds wanneer is daar sprake van en wat is de reden voor een dergelijke stop?
Nee, er zijn geen jongeren in vrijheid gesteld of gebleven vanwege het gebrek aan passende detentieplaatsen.
Hoeveel jongeren zijn sinds november jl. in een Kleinschalige Voorziening geplaatst? Hoe is de bezetting van de Kleinschalige Voorzieningen op dit moment?
Nee, er is geen sprake van een (impliciete) opnamestop.
Deelt u de mening dat een volwassengevangenis niet de goede plaats is om minderjarige delinquenten in op te sluiten? Zo ja, waarom deelt u die mening? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
In november 2022, december 2022 en januari 2023 zijn er respectievelijk 7, 9 en 18 jongeren in een Kleinschalige Voorziening (KVJJ) geplaatst.
De actuele bezetting van de KVJJ’s is 14 jongeren.5 De gemiddelde bezetting van de KVJJ’s in januari 2023 was 12 jongeren. De gemiddelde bezetting van de KVJJ’s in heel 2022 was 11 jongeren.
Zijn sinds november jl. minderjarigen in plaats van in een jeugdgevangenis in een volwassengevangenis geplaatst? Zo ja, waarom is dat gebeurd, hoeveel jongeren betreft het, hoe lang verblijven zij daar en hoe krijgen zij een op maat gemaakte behandeling om recidive te voorkomen?
Ik deel de mening dat minderjarigen, die berecht worden via het jeugdstrafrecht, niet in een volwassengevangenis thuishoren. Een volwassengevangenis biedt namelijk geen pedagogisch leefklimaat. Minderjarigen zijn en worden dan ook niet in een volwassengevangenis geplaatst. Wanneer sprake is van een tekort aan JJI-capaciteit kan een jongvolwassen verdachte wel in een huis van bewaring worden geplaatst.6 Het uitgangspunt is hierbij dat alleen personen die ouder zijn dan 18, bij wie de Officier van Justitie voornemens is om het jeugdstrafrecht toe te passen en bij wie sprake is van preventieve hechtenis in een huis van bewaring worden geplaatst.
De voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030 |
|
Bouchallikh , Laura Bromet (GL), Lisa Westerveld (GL), Songül Mutluer (PvdA), Kati Piri (PvdA), Senna Maatoug (GL), Attje Kuiken (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA), Suzanne Kröger (GL), Jesse Klaver (GL), Tom van der Lee (GL), Corinne Ellemeet (GL), Julian Bushoff (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat dit kabinet de volgende doelstellingen heeft voor 2030: a. 60% CO2-reductie, maar in elk geval 55% CO2-reductie; b. Halvering van de stikstofuitstoot; c. 15% van landbouwgrond voor biologische landbouw (& een Europees doel van 25%); d. 50% minder grondstoffengebruik; e. 100% schoon water in 2027 (Kaderrichtlijn Water); f. Halvering van het aantal mensen in armoede (ten opzichte van 2015) g. Halvering van het aantal kinderen in armoede in 2025 (ten opzichte van 2015); h. Halvering van het aantal mensen met problematische schulden; i. 0 daklozen (Lissabon verklaring); j. 0 jongeren in de gesloten jeugdzorg; k. 0 thuiszittende kinderen; l. 1 miljoen extra huizen, waaronder 250.000 sociale huurwoningen; m. Aandeel van 30% sociale huurwoningen per gemeente; n. Isoleren van 2,5 miljoen woningen in 2030, omgerekend 300.000 woningen per jaar; o. Meer mensen met een passende huurquote (= tussen de 20% en 35%, afhankelijk van de gezinssituatie) ten opzichte van het WoonOnderzoek 2021; p. Halvering van het aantal verkeersslachtoffers; q. 3% van het bbp wordt besteed aan R&D-uitgaven (Lissabon doelstelling);
Ja, met dien verstande dat deze doelstellingen nader zijn omschreven en/of aangepast in de verschillende schriftelijke en mondelinge contacten met de Kamers van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Het kabinet staat voor belangrijke opgaven waarbij in de aanpak hiervan en de uitvoering van het regeerakkoord door het kabinet integraal afwegingen worden gemaakt.
Kunt u per doelstelling exact aangeven wat de meest actuele prognose is voor 2030 (door bij elke doelstelling een concreet percentage/getal te noemen) en wanneer deze prognose is gemaakt?
Het aangeven van de meest actuele prognoses is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen.
Kunt u bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken?
Het bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen.
Indien er een doelstelling is waarbij bovenstaande vraag niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kunt u per doelstelling aangeven hoe u er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamer of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden?
Indien er een doelstelling is waarbij vraag 3 niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kan er per doelstelling door de voor dit onderwerp eerst verantwoordelijke bewindspersoon worden aangegeven hoe deze er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamers of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden.
Bij hoeveel van de bovenstaande kabinetsdoelstellingen kunt u op basis van de meest actuele prognoses aantonen dat deze doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden (graag een concreet getal tussen 0 en 17 noemen)?
Het aantonen bij hoeveel van de genoemde kabinetsdoelstellingen op basis van de meest actuele prognoses de doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden, is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Voor de in vraag 1 genoemde onderwerpen zijn andere bewindspersonen dan de Minister-President de eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Deze bewindspersonen kunnen in hun verschillende contacten met de Kamers, waaronder brieven, begrotingen en voortgangsrapportages, ingaan op de punten in de vragen 1 tot en met 5. Zo ontving u hierover onlangs informatie van de Minister voor Klimaat en Energie in zijn reactie op een rapport van de Algemene Rekenkamer dat op 25 januari jl. aan de Kamer is gezonden. In de ministerraad van heden heb ik bij dit onderwerp, zoals opgenomen in de openbare besluitenlijst, de aandacht van de bewindspersonen gevestigd op de gestelde vragen met het verzoek deze te betrekken bij hun contacten met de Kamers.
Kunt u deze vragen binnen drie weken een voor een beantwoorden?
Ja.
De voortgang van interlandelijke adoptie |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Herinnert u zich uw brieven over interlandelijke adoptie van 8 februari 2021 en van 2 november 2022?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat de passage uit de eerstgenoemde brief dat «degenen die reeds over een beginseltoestemming beschikken in de gelegenheid worden gesteld om hun procedure af te ronden. Dit betreft aspirant-adoptieouders die bij vergunninghouders in bemiddeling zijn" niet anders gelezen kan worden dan als een belofte aan ouders die al vergevorderd in het adoptieproces zijn, dat dat proces afgerond kan worden? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 8 februari 2021 waaraan u refereert heeft mijn ambtsvoorganger te kennen gegeven dat gedurende de opschorting degenen die reeds over een beginseltoestemming beschikken in de gelegenheid worden gesteld om hun procedure af te ronden. Daarbij merk ik op dat er bij een adoptieprocedure geen garantie bestaat op een match en daarmee een adoptie van een buitenlands kind en dat er verschillen zijn in bemiddelbaarheid tussen aspirant-adoptiefouders. Om die reden kan het afronden van een procedure, naast het adopteren van een kind dat in eigen land niet veilig kan worden opgevangen, ook inhouden dat de procedure eindigt – in het land waar de aspirant-adoptiefouders staan ingeschreven.
Deelt u de mening dat ook met de passage uit de tweede brief, dat «afbouwen betekent dat er geen nieuwe dossiers meer naar deze landen zullen worden gestuurd, terwijl er wel naar wordt gestreefd de reeds in de landen liggende dossiers door te laten lopen»» tenminste de indruk wordt gewekt dat reeds vergevorderde adoptieverzoeken door de nieuwe bemiddelingsorganisatie (CBO) overgenomen zullen gaan worden? Zo nee, waarom niet?3
In mijn brief van 2 november 2022 heb ik inderdaad aangegeven ernaar te streven de reeds in landen liggende adoptiedossiers door te laten lopen. Dit betekent evenwel niet dat de periode van afbouw oneindig is en de nieuwe bemiddelingsorganisatie deze lopende procedures in alle landen gaat overnemen.
De dossiers in landen van herkomst waarmee de adoptierelatie wordt voorgezet zullen worden overgedragen aan de centrale bemiddelingsorganisatie (CBO). Vooral vanuit het oogpunt van het belang van het kind kies ik ervoor om de dossiers die liggen in de landen van herkomst waarmee de adoptierelatie zal worden beëindigd niet over te dragen aan de CBO. Zoals bij u bekend, zijn de landen waarmee de adoptierelatie zal worden afgebouwd de VS, China, Slowakije, Tsjechië, Peru, Colombia, Burkina Faso en Haïti. De reden hiervoor is verschillend, bijvoorbeeld omdat het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind niet is geratificeerd en/of een land wordt geacht zelf veilige opvang te bieden en/of omdat er onvoldoende vertrouwen is rondom de procedures, organisaties en samenwerking met het oog op kwaliteit, betrouwbaarheid en transparantie.
Momenteel ligt er een zestigtal dossiers in de herkomstlanden waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd. Aan de afbouw geef ik op zorgvuldige wijze vorm. Dit betekent voor de aspirant-adoptiefouders wier dossier in een dergelijk land ligt dat zij op twee wijzen hun adoptieprocedure kunnen voorzetten. Zij kunnen overstappen naar een land waarmee de adoptierelatie zal worden voortgezet en waarvoor de CBO zal bemiddelen. Of zij kunnen ervoor kiezen om gedurende de periode van afbouw hun procedure voort te zetten in het land waar hun dossier nu ligt, waarbij de huidige vergunninghouders de door hen gestarte bemiddeling verrichten. De vergunninghouders zullen tot eind 2025 in de gelegenheid worden gesteld af te bouwen. De verwachting is dat er vanaf medio 2025 geen matches meer plaatsvinden in landen van herkomst waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd, willen de huidige vergunninghouders deze bemiddeling nog op een zorgvuldige manier kunnen afronden in 2025.
Klopt het dat het besluit om het VS adoptieprogramma af te gaan bouwen gaat betekenen dat de adoptieprocedures niet meer kunnen worden voortgezet nadat de vergunning van A New Way (de huidige vergunninghouder) afloopt en dat de lopende adoptieprocedures niet worden overgenomen door de nieuwe bemiddelingsorganisatie (CBO)? Zo ja, hoe strookt dit met de eerder gedane harde toezeggingen die veel ouders in een lopende procedure hadden gerustgesteld, namelijk dat ouders in de gelegenheid zouden worden gesteld om hun procedure af te ronden? Waarom worden de lopende adoptieprocedures van of uit de Verenigde Staten niet door CBO overgenomen? Zo nee, wat klopt er dan niet?
De VS is één van de acht landen van herkomst waarmee de adoptierelatie wordt afgebouwd. De redenen hiervoor zijn weergegeven in de landenselectie die ik in november 2022 aan uw Kamer zond. Het is juist dat de in de VS liggende adoptiedossiers – en die in andere landen waarmee de adoptierelatie niet wordt voorgezet – niet zullen worden overgenomen door de CBO. Zoals hierboven benoemd, hecht ik er aan dat adopties uit landen waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd niet oneindig (kunnen) blijven voortduren. Ook wil ik de nieuw op te richten CBO niet belasten met de dossiers uit de landen van herkomst waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd, bovenop de adoptieprocedures in landen waarmee de adoptierelatie wordt voortgezet. Ik vind het van belang dat met de start van de CBO een zichtbare breuk met het verleden wordt gerealiseerd en ik wil niet het risico nemen dat de CBO (gelijk) wordt overbelast.
Het niet belasten van de CBO met de dossiers die in landen van herkomst liggen waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd houdt overigens niet in dat de adoptieprocedures van deze aspirant-adoptiefouders per direct stoppen. Hun adoptieprocedure kan tot medio 2025 doorlopen in het reeds verkozen land van herkomst bij de huidige vergunninghouders. Tijdens deze periode moet een zorgvuldige afbouw plaatsvinden bij de vergunninghouders, waarbij ik ze in redelijkheid financieel ondersteun. Een alternatief is dat deze aspirant-adoptiefouders beslissen over te stappen naar een herkomstland waarmee de adoptierelatie wel zal worden voorgezet en waarvoor de CBO zal bemiddelen.
Ik ben van oordeel dat hiermee met respect voor de kaders van het nieuwe adoptiesysteem invulling wordt gegeven aan de uitspraak dat de gelegenheid wordt geboden dat procedures kunnen doorlopen. Ik realiseer me ook dat dit wellicht niet de manier is die aspirant-adoptiefouders zelf zouden hebben gekozen en dat zij mogelijk teleurgesteld zijn. Dit vind ik oprecht vervelend voor hen.
Hoeveel ouders hebben te horen gekregen dat lopende adoptieprocedures toch niet door CBO overgenomen gaan worden? Uit welke landen zouden de adopties moeten plaatsvinden?
Voor zover mij bekend heeft één vergunninghouder aan aspirant-adoptiefouders die hun dossier in een land hebben liggen waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd laten weten dat deze dossiers niet worden overgenomen door de CBO. Het gaat daarbij om 38 dossiers die op dit moment in de VS liggen.
Deelt u de mening dat de afbouw in deze overgangsfase zorgvuldig moet gaan en dat daar de tijd voor moet worden genomen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zoals u uit mijn reactie op vorengaande vragen kunt opmaken, vind ik ook dat de overgangsfase zorgvuldig moet verlopen. We nemen daar dan ook de tijd voor. De komende drie jaar zal worden gewerkt aan de afbouw bij de huidige vergunninghouders. Zij zullen in de gelegenheid worden gesteld om gedurende de periode van afbouw tot in 2025 dossiers die in landen liggen waarmee de adoptierelatie zal worden beëindigd verder te behandelen en af te ronden.
Bent u bereid om na te gaan hoe het CBO deze dossiers alsnog kan overnemen nadat de vergunning van de huidige bemiddelingsorganisaties voor interlandelijke adoptieprocedures afloopt? Zo nee, bent u bereid om een andere werkbare oplossing hiervoor te bedenken met uiteraard altijd oog voor het kind? Zo ja, hoe ziet u dat voor zich?
Nee, ik ben niet bereid om na te gaan hoe de CBO alsnog dossiers kan overnemen uit landen waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd. Hier heb ik over nagedacht, maar om redenen zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 4, niet voor gekozen. Ik meen een werkbare oplossing, met oog voor het kind, te hebben gevonden in de mogelijkheid om tot medio 2025 de adoptieprocedure te kunnen voortzetten in het verkozen herkomstland en de optie van een overstap naar een land waarmee de adoptierelatie nog wordt voorgezet.
De racistische leuzen op de Erasmusbrug |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het NOS bericht aangaande de racistische leuzen op de Erasmusbrug in Rotterdam die live te zien waren tijdens de jaarwisseling?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat rechts-extremistische groepen erin slagen hun gedachtegoed zo publiekelijk te verkondigen? En dat dit weerklank vindt in de politiek? Is dit door de regering afgekeurd? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat er absoluut geen plaats is voor rechts-extremistische en racistische uitingen of opvattingen in onze democratische rechtsorde. Zowel de Minister van Justitie en Veiligheid als de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben zich herhaaldelijk uitgesproken tegen racisme en extremisme. Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid direct na de jaarwisseling heeft gezegd, horen racistische uitingen niet in ons land thuis2. In het debat met uw Kamer over de staat van de rechtsstaat heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties recentelijk uitgebreid stilgestaan bij de dreiging die het kabinet uit ziet gaan van rechts-extremisme.3
De projecties op de Erasmusbrug laten zien dat er geprobeerd wordt om rechts-extremistisch gedachtegoed onder de aandacht te brengen bij een breed publiek. Het kabinet maakt zich hier om twee redenen zorgen over. Ten eerste gaat er een dreiging uit van het normaliseren van het uitsluiten van minderheden. Dit tast de sociale cohesie aan en kan de democratische rechtsorde op termijn ondermijnen. Zoals in het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) beschreven draagt het openlijk en kritiekloos bespreken van racistisch gedachtegoed bij aan de sociale acceptatie ervan4. Ten tweede bestaat het risico dat verspreiding van dergelijk gedachtegoed inspireert tot (voornemens voor) geweldpleging.
De AIVD heeft in het Jaarverslag 2021 beschreven dat er een groei is waargenomen van het rechts-extremisme in Nederland.5 Daarnaast heeft de NCTV in het meest recente DTN6 beschreven dat de verspreiding van rechts-extremistische content kan bijdragen aan het normaliseren van het gedachtegoed. In de brief van 7 november jl.7 onderschrijft het kabinet tevens het belang van gericht en daadkrachtig optreden tegen rechts-extremisme.
Het gaat om leuzen die gebruikt worden in neonazistische en Amerikaanse witte racistische kringen. Is u bekend wie dit zijn en hoe groot deze groep is in Nederland? Het Openbaar Ministerie doet nu onderzoek naar het strafrechtelijk karakter van deze actie; kunnen de uitkomsten daarvan spoedig worden verwacht?
De politie is onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) een strafrechtelijk onderzoek gestart naar de uitingen die zijn geprojecteerd op de Erasmusbrug tijdens de jaarwisseling. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kunnen wij geen verdere uitspraken doen.
De AIVD doet onderzoek naar personen of organisaties waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Zoals eerder door de AIVD is beschreven kan in algemene zin wel worden gesteld dat rechts-extremistische groepen meer aanhang krijgen en proberen zij hun wereldbeeld normaal te laten lijken voor een groter publiek.8 Over specifieke organisaties of personen doet de AIVD in het openbaar geen uitspraken.
Om zijn coördinerende rol goed uit te kunnen voeren, kijkt de NCTV naar trends en fenomenen die een bedreiging kunnen vormen voor de nationale veiligheid, zoals rechts-extremisme. De NCTV heeft geen zicht op specifieke personen binnen deze kringen of de omvang van de groep. Daarnaast geldt dat de NCTV gebeurtenissen, zoals de projectie op de Erasmusbrug, beperkt kan duiden in afwachting van de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid, die een grondslag moet creëren voor het verwerken van persoonsgegevens.
Via berichten uit een Telegramgroep kan worden opgemaakt dat er mogelijk meer acties gaan komen, zoals tijdens de Nationale Dodenherdenking op de Dam. Hoe bent u voornemens dit soort schandalige acties te voorkomen? Wat gaat u daarvoor ondernemen?
Het kabinet is van mening dat er in Nederland absoluut geen plaats is voor racistische en rechts-extremistische uitingen. Hier past een gericht en daadkrachtig optreden. Uw kamer is over deze aanpak nader geïnformeerd in de brief van 7 november jl.9 Het kabinet blijft zich inzetten om te voorkomen dat jongeren radicaliseren en verstrengeld raken in het rechts-extremistische gedachtegoed. In het antwoord op vraag 6 wordt hier nader op ingegaan. Er is door het kabinet breed geïnvesteerd in het vergroten en versterken van kennis en bewustwording bij veiligheidspartners en professionals en er wordt nationaal en zeker ook internationaal gewerkt aan het tegengaan van extremistische en terroristische content online. Daarnaast bent u met de brief van 23 december jl.10 geïnformeerd over de bevoegdheden van burgemeesters ten aanzien van het tegengaan van (online) radicalisering en extremisme. Hierin zijn onder meer de instrumenten benoemd waar aan wordt gewerkt om lokale bestuurders in staat te stellen om online aangejaagde openbare orde verstoringen aan te pakken. Deze kunnen ook relevant zijn voor de aanpak van extremisme.
Indien soortgelijke acties zich opnieuw voordoen zal het Openbaar Ministerie per actie beoordelen of er een strafrechtelijk onderzoek gestart dient te worden. Het uitgangspunt is dat waar er door middel van een aangifte om vervolging wordt verzocht, het OM daartoe bij bewijsbare en strafbare discriminatie opportuniteit heeft. Ook zonder aangifte kan het Openbaar Ministerie optreden ter bescherming van de belangen zoals die door de wetgever in de discriminatieartikelen opgenomen zijn.
Ook is te lezen dat de groep soortgelijke samenwerking graag wil zien «tussen andere groepen in onze Blanke landen» wat wijst op een internationaal opererende club. Welke acties gaat u ondernemen om met uw collega’s in het buitenland (o.a. in Duitsland) hierover het gesprek te voeren om toekomstige acties te voorkomen?
Uiteraard werken we op internationaal, en zeker Europees, vlak nauw samen. Binnen Europese, en bilaterale, samenwerkingsverbanden, zoals de EU-raadswerkgroepen op het gebied van terrorisme en extremisme en het Radicalisation Awareness Network, zijn de ontwikkelingen en de aanpak van rechts-extremisme geprioriteerd en een vast onderwerp van gesprek. Zo organiseert dit netwerk sessies voor eerstelijns professionals over dit thema.
Rechts-extremisme is ook onderwerp van gesprek in het terrorisme comité van de Raad van Europa (CDCT) en de onderliggende werkgroepen op het gebied van extremisme. Nederland neemt hier actief deel aan. Ook binnen het Global Counterterrorism Forum (GCTF) en Verenigde Naties (VN) verband, waar het thema eveneens aan prioriteit heeft gewonnen. Zo is er door de Verenigde Staten en Noorwegen in GCTF verband een toolkit met beleidsaanbevelingen ontwikkeld die lidstaten kan ondersteunen bij de aanpak van rechts-extremisme en -terrorisme. Daarnaast heeft de Secretaris-Generaal van de VN een sessie georganiseerd over de internationale dreiging van rechts-extremisme waarin prioriteiten en aanbevelingen worden gedeeld.
Incidenten, zoals de uitingen op de Erasmusbrug, kunnen in dergelijke gremia ook worden besproken om kennis en ervaring te delen. Nederland zal zich in internationaal verband actief in blijven zetten in het tegengaan van rechts-extremisme. Dit doen we zowel bilateraal, o.a. met Duitsland, als in Europese en andere internationale samenwerkingsverbanden.
Vooral kwetsbare jongeren kunnen vatbaar zijn voor dit soort rechts-extremistisch gedachtengoed. Hoe wilt u deze jongeren in bescherming nemen? Welke plannen zijn daarvoor in de maak of worden al uitgevoerd?
Het is zorgelijk en kwalijk dat rechts-extremistisch gedachtegoed breed verspreid wordt en een aantrekkingskracht uitoefent op met name kwetsbare jonge mannen, niet zelden minderjarig. Het kabinet is er alles aan gelegen om jongeren hiertegen te beschermen en weerbaar te maken, niet alleen vanwege de dreiging van extremistisch en/of terroristisch geweld maar ook voor de kansen en toekomst van deze jongeren. In het voorkomen en tegengaan van rechts-extremistische radicalisering wordt dan ook de aansluiting gezocht met partners in het sociale- en zorgdomein en gemeenten.
Als er sprake is van radicalisering of zelfs mogelijk terroristische activiteiten kunnen ook jongeren worden opgenomen in de lokale persoonsgerichte aanpak. Daar waar nodig kan en zal, passend bij de leeftijd van betrokkene, het bestaande instrumentarium uit de contraterrorisme aanpak ingezet worden met interventies die hun effect inmiddels hebben bewezen. Zo biedt het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE) advies en ondersteuning aan organisaties en professionals die met (rechts-) extremisme te maken krijgen.
Aangezien het online domein een belangrijke rol speelt bij rechts-extremistische radicalisering, is het van belang te voorkomen dat kwetsbare jongeren op alternatieve en gesloten platformen steeds extremere content tegenkomen. De implementatie van de EU-verordening ter voorkoming van de verspreiding van terroristische online inhoud (TOI-verordening) en de inrichting van de Autoriteit online Terroristisch Materiaal (ATKM) dragen hieraan bij. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert u dit voorjaar over een onderzoek naar de versterkende werking van algoritmen.
Zoals onder vraag 2 aangegeven is in de brief van 7 november jl. uitgebreid ingegaan op de huidige inzet van het kabinet op het tegengaan van deze vormen van extremisme en -terrorisme. In deze brief is ook aangekondigd dat medio 2023 zowel de verdere uitwerking van de aanpak van online radicalisering als de strategie tegen extremisme gereed zullen zijn.
Een onderzoek naar de oorzaken van de verharding van jeugdcriminaliteit |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent het u het bericht «Jeugdcriminaliteit verhardt, maar eigenlijk onderzoekt niemand waarom» en het artikel «Verharding van de jeugdcriminaliteit. Het probleem van de potentiële doorgroeiers»?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat de jeugdcriminaliteit verhardt? Zo ja, uit welke recente cijfers blijkt dat?
Hoewel de jeugdcriminaliteit in algemene zin daalt, raken meer kwetsbare jongeren betrokken bij zware vormen van criminaliteit. Er is een toename van ernstige delicten, een toename in het dragen van (vuur)wapens en in het verhandelen van drugs. De delicten concentreren zich bij bepaalde (groepen) risicojongeren en in een beperkt aantal wijken.3 Dit blijkt uit de Monitor Jeugdcriminaliteit die uw Kamer op 23 juni 2021 heeft ontvangen. Een zorgelijke ontwikkeling waar stevig aanpak voor nodig is. Hierover hebben wij uw Kamer op 1 juli 2022 geïnformeerd met de Kamerbrief brede preventieaanpak (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit.4
Deelt u mening dat de Monitor Jeugdcriminaliteit met name de nadruk op de trends in de jeugdcriminaliteit legt en minder in gaat op de redenen van de verharding? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het hoofddoel van de Monitor Jeugdcriminaliteit is het aangeven van de trends in de jeugdcriminaliteit. Het gaat hierbij om de ontwikkelingen onder jeugdigen in de leeftijd 12 tot 23 jaar binnen diverse bevolkingsgroepen, in buurten en naar type delicten. De Monitor Jeugdcriminaliteit komt iedere twee á drie jaar uit, maar binnen de monitor wordt daarnaast ook gewerkt met zogenaamde deelstudies. Zo is door het WODC recent een deelstudie gestart naar de ontwikkeling en nadere duiding van ernstige geweldscriminaliteit onder jeugdigen, aan de hand van een nadere analyse van politie- en justitieregistratie, zelfrapportage-onderzoek onder jongeren, vonnisanalyse over meerdere jaren en literatuuronderzoek. Deze studie is naar verwachting in het najaar van 2023 gereed en zal te zijner tijd met uw Kamer worden gedeeld.
Deelt u de mening om tot een effectievere preventie en aanpak van jeugdcriminaliteit te komen en dat daarvoor ook goed inzicht in de redenen van de verharding van de jeugdcriminaliteit nodig is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wij delen deze mening. Daarom worden door het ministerie expertmeetings georganiseerd met organisaties in de jeugdstrafrechtketen en wetenschappers over dit thema. Er is een plan van aanpak opgesteld met acties op zeven thema’s.5 Een van de thema’s is nader onderzoek. Samen met de ketenpartners zetten we in op de realisatie van deze aanpak. Daarbij wordt er gebruik gemaakt van de inzichten die voortkomen uit wetenschappelijk onderzoek.
Ook zet het kabinet in op het weerhouden van jongeren om in de georganiseerde criminaliteit te stappen met de brede preventieaanpak (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit.
Welke (deel)onderzoeken zijn er recent gedaan naar de redenen naar de verharding van jeugdcriminaliteit? Wat waren de conclusies van die onderzoeken?
Er zijn, dan wel worden, verschillende onderzoeken uitgevoerd:
Deelt u de mening dat er geen gedegen overkoepelend onderzoek bestaat naar de achterliggende redenen van de verharding van jeugdcriminaliteit? Zo nee, over welk overkoepelend onderzoek beschikt u dan?
Met het hiervoor, onder 5, genoemde EPIC-project hebben we een grootschalig en meerjarig onderzoek naar de betrokkenheid van jongeren bij georganiseerde criminaliteit. Wat betreft de ontwikkeling en nadere duiding van de ernstige geweldscriminaliteit onder jeugdigen is – zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 – het WODC gestart met een onderzoek, als deelproject van de Monitor Jeugdcriminaliteit. Als de resultaten bekend zijn (najaar 2023) en daartoe aanleiding geven en meer kennis nodig is over de achterliggende redenen van de ontwikkeling in de ernstige geweldscriminaliteit, zullen wij hiernaar vervolgonderzoek laten doen.
Deelt u de mening van de in het eerste bericht genoemde onderzoeker, de Raad voor de Kinderbescherming, de politie, het Openbaar Ministerie en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) dat er overkoepelend onderzoek moet komen naar de redenen achter de verhardingstrend bij jeugdcriminaliteit? Zo ja, hoe en wanneer gaat u er zorg voor dragen dat dit onderzoek er komt? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn ook van mening dat dergelijk onderzoek van groot belang is en daarom is dat in gang gezet. Op basis van de resultaten zullen we onze aanpak verder versterken.
De uitvoering van de motie Mutluer om meer hoogopgeleide mensen bij de politie te krijgen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de motie van het lid Mutluer (Kamerstuk 29 628, nr. 1137) om te zorgen voor alternatieve mogelijkheden en versnelde trajecten om meer hoogopgeleide mensen bij de politie te krijgen en uw reactie daarop? (Kamerstuk 29 628, nr. 1139)
Ja.
Hoeveel rechercheurs zijn de komende jaren nodig? Zijn naast de basisrecherche nog meer rechercheurs nodig? Zo ja, om welke specialismes en onderwijsniveaus gaat het?
In de opsporing zijn momenteel 10.750 fte’s werkzaam.1 Ongeveer een kwart daarvan is hbo- of universitair opgeleid.
Tot 2026 zijn er jaarlijks in de opsporing zo’n 1.400 fte’s nodig ter vervanging van de (leeftijdsgebonden en niet-leeftijdsgebonden) uitstroom of in verband met formatie-uitbreidingen. Het overgrote deel van deze fte’s komen in de basisrecherche via interne doorstroom. Ongeveer een derde van de behoefte aan vervangende en aanvullende fte’s betreft specialisten met een hbo- of universitaire opleiding. Concreet gaat het om ongeveer 500 specialisten per jaar met o.a. de expertises financieel, digitaal, forensisch, zeden en milieu. Van deze 500 specialisten komt ongeveer een derde binnen via zij-instroom.
Wat zijn de streefcijfers van hoger opgeleiden binnen de politie? Zijn die al behaald? Zo nee, waarom niet? Hoeveel is er wel behaald?
De politie werkt niet zozeer met een streefcijfer, maar met een personeelsplan waaruit een wervingsopgave en een doorstroomopgave met bijbehorende opleidingsbehoefte volgt. Het personeelsplan is gekoppeld aan de formatie van de politie, bestaande uit functies met functie-eisen (waaronder opleidingseis). De eenheden geven aan in de toekomst meer hbo- en WO-geschoolden te willen werven dan momenteel in de formatie is opgenomen. Deze keuze kan gemaakt worden, mits dit past binnen de formatieve en financiële kaders welke ik vaststel. Binnen deze kaders gaat het lokaal gezag over het inrichten van de exacte functies. De afgelopen jaren is het aantal hbo- en universitair opgeleiden iets toegenomen. Over het algemeen zijn de functies met een hbo- en universitaire eis voldoende bezet.
Zijn de 720 opleidingsplekken voor specifieke zij-instromers die jaarlijks beschikbaar zijn bij de Politieacademie afdoende om, zowel in aantal als in gevraagd opleidingsniveau, in de behoefte aan gespecialiseerde hoogopgeleide politiemensen waaronder rechercheurs te voorzien? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat de opleidingscapaciteit tot het gewenste niveau verhoogd wordt?
De politie stelt op basis van zijn Strategische Personeelsplanning (SPP) een opleidingsbehoefte vast. Het gaat daarbij zowel om de kwantitatieve behoefte aan politieopleidingen als om de kwalitatieve behoefte aan nieuwe opleidingen. Deze opleidingsbehoefte omvat ook de zij-instromers, bestaande uit opleiding voor functies waarvoor een aanstelling voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie (ook wel genoemd ATH-aanstelling) in combinatie met een boa-aanwijzing benodigd is, en de opleiding Politiemedewerker Specifieke Inzet, die opleidt voor een aanstelling voor de uitvoering van de politietaak (ook wel genoemd executieve aanstelling) met specifieke inzetbaarheid (veelal hoogopgeleide specialisten). Voor dit jaar en volgend jaar zijn er jaarlijks 720 opleidingsplekken voor deze laatste categorie zij-instromers beschikbaar. Deze opleidingsplekken worden gebruikt voor nieuwe instroom, maar ook voor interne doorstroom en politievrijwilligers.
Het instroom- en opleidingsproces is inmiddels flexibel ingericht zodat lopende het jaar tijdig keuzes gemaakt kunnen worden en de beschikbare capaciteit kan worden ingezet op een zo groot mogelijke instroom. De huidige capaciteit van 720 opleidingsplekken voor specifieke zij-instroom is vooralsnog voldoende voor de vraag vanuit de eenheden en kan indien nodig opgeschaald worden.
Dit betekent niet dat alle benodigde specialisten geworven kunnen worden, daarin speelt de arbeidsmarktkrapte een belangrijke rol. In de arbeidsmarktstrategie van de politie, die binnenkort met uw Kamer wordt gedeeld, worden hiervoor maatregelen opgenomen.
Deelt u de mening dat ten minste voor rechercheurs en politiemensen die gespecialiseerde opleidingen op een hoog niveau nodig hebben, er op universiteiten onderwijscapaciteit beschikbaar is die bij de Politieacademie zelf niet in voldoende mate aanwezig is? Zo ja, aan welke opleidingen bij universiteiten denkt u? Heeft u hierover reeds contact met universiteiten opgenomen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zoals beschreven in het Tweede Halfjaarbericht Politie 2022 biedt de Politieacademie sinds 2018 opleidingen aan gericht op hoog opgeleide zij-instromende specialisten, die in het regulier hoger onderwijs een relevante opleiding hebben afgerond met een diploma. Zij worden door het Korps aangesteld als executief politieambtenaar met specifieke inzetbaarheid in bijvoorbeeld de digitale en forensische opsporing en in de Intelligence. Deze specifieke zij-instromers kunnen zonder de basispolitieopleiding direct op hun functie aan de slag nadat zij de korte opleiding Politiemedewerker Specifieke Inzet hebben gevolgd. Deze kortdurende opleiding is gericht op het verwerven van algemene kennis over de politietaak en de politieorganisatie waarbinnen ze hun vak en specialisme gaan uitoefenen. Het onderwijzen in de politietaak in algemene zin en het overdragen van kennis over de politieorganisatie is voorbehouden aan de Politieacademie. Daarom krijgen zij-instromende specialisten deze korte aanvullende opleiding.
Om de instroom van hoog opgeleide specialisten te vergroten en doorlopende leerroutes tot stand te brengen heeft de Politieacademie diverse soorten samenwerkingsverbanden met zowel hogescholen als universiteiten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de Hogeschool Saxion, Avans Hogeschool, Universiteit Leiden en de Radboud Universiteit Nijmegen. Door samen te werken met deze onderwijsinstellingen ontstaat er een groter opleidingsaanbod. Daarnaast versterkt de samenwerking kennisuitwisseling en stimuleert het onderwijsinnovatie. Ook andere hogescholen zoals de Hogeschool Leiden en de Haagse Hogeschool bieden specialistische opleidingen aan. Het gaat bijvoorbeeld om de Masteropleiding Digital Forensics en de Bacheloropleiding Cyber Security Management.
Deelt u de mening dat er ook buiten de Politieacademie bij hoger onderwijsinstellingen onderwijs kan worden verzorgd voor met name recherche en specialistisch onderwijs om te zorgen voor het benodigd aantal hoogopgeleide politiemensen? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De behandeling van politieagenten die hebben meegewerkt aan de documentaire De Blauwe Familie |
|
Corinne Ellemeet (GL), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht waarin staat dat de politieagenten die hebben meegewerkt aan de documentaire De Blauwe Familie over racisme binnen de politie geen enkele erkenning of rehabilitatie hebben gekregen? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Het bericht is mij bekend. Ik vind racisme en discriminatie in de samenleving onaanvaardbaar en dus ook in de politieorganisatie. De documentaire De Blauwe Familie heeft op indringende wijze laten zien hoe discriminatie en uitsluiting eruitziet binnen de politie en welk persoonlijk leed dit met zich brengt voor medewerkers. Het is daarom van groot belang dat incidenten van racisme en discriminatie bij de politie worden aangepakt.
De korpschef heeft mij aangegeven dat met elk van de (oud-)collega’s uit de documentaire De Blauwe Familie vanuit de politieleiding contact is geweest. De reacties van de betrokkenen tonen aan hoeveel pijn zij ervaren en de gedane inspanningen hebben tot nu toe nog niet in voldoende mate geleid tot het herstel van vertrouwen. Ik zal er bij de korpschef op aandringen zich voor herstel en verzoening in te blijven spannen, voor zover dat mogelijk is.
Op 19 oktober jl. heb ik uw Kamer het Plan aanpak Uitsluiting, Discriminatie en Racisme aangeboden.2 Door de korpsleiding is expliciet uitgesproken dat er voortaan altijd een reactie volgt op discriminatie en daar waar nodig zelfs ontslag kan worden verleend. De politieorganisatie heeft een voorbeeldfunctie bij het bestrijden van discriminatie en racisme. Ik ben daarom blij dat de korpsleiding de documentaire heeft aangegrepen als versneller bij de aanpak van uitsluiting, discriminatie en racisme.
De korpsleiding heeft daarnaast een landelijk coördinator aanpak uitsluiting, discriminatie en racisme aangesteld. Hij werkt binnen de opgave Politie voor Iedereen en in nauwe samenwerking met de portefeuilles Integriteit en Beweging in Leiderschap. In de afgelopen maanden zijn op alle thema’s acties gestart om te komen tot een heldere norm, passende reacties en sancties bij het overschrijden van de norm, volgen en reflecteren op casuïstiek, het versterken van het leiderschap op dit thema en werken aan het herstel, erkenning en verzoening. Het doel is om sociale veiligheid binnen teams te bevorderen en duidelijkheid te bieden over de geldende normen en de wijze van sanctionering bij de overschrijding daarvan. De politie werkt hard om het plan aanpak Uitsluiting, Discriminatie en Racisme in de praktijk te brengen en deze te monitoren. Hiervoor worden nieuwe en bestaande instrumenten (door)ontwikkeld en beschikbaar gesteld.
Bent u het eens met de stelling dat discriminatie en racisme binnen de politieorganisatie keihard moet worden bestreden? Zo ja, wat vindt u ervan dat het in deze documentaire aangekaarte racisme bij de politie wordt doodgezwegen? Is dit symptomatisch en hoe verhoudt dit zich tot de reacties van de politietop op deze documentaire om racisme in eigen kring strenger aan te pakken? Begrijpt u dat de zes politiemensen uit De Blauwe Familie dit nu vooral als een manifestatie van schijnheiligheid ervaren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat slechts één van de politiecollega’s die meewerkten aan de documentaire een gratificatie «wegens moedig uitspreken in de documentaire» heeft gekregen en de anderen zelfs strafrechtelijk zijn aangepakt? En klopt het dat één van de betrokkenen hierover door de politiekorpschef zou worden gebeld over zijn strafzaak, maar dat tot op heden nooit contact is geweest?
Het past mij niet om in te gaan op individuele casuïstiek.
Wat vindt u van de manier waarop de politiekorpsleiding met betrokkenen is omgesprongen? Wat vindt u van deze gang van zaken? Bent u het eens met de stelling dat dit absoluut onaanvaardbaar is, een uiterst slecht voorbeeld is voor hoe in Nederland moet worden omgegaan met discriminatie en potentiële klokkenluiders zal afschrikken om melding te maken van misstanden, waardoor racisme en discriminatie kunnen blijven voortbestaan? Zo nee, waarom niet?
De korpschef heeft mij aangegeven dat met elk van de collega’s uit de documentaire De Blauwe Familie vanuit de politieleiding contact is geweest. Hun oproep is gebruikt als versneller bij de aanpak van uitsluiting, discriminatie en racisme in de politieorganisatie en ik ben de deelnemers aan de documentaire dan ook dankbaar voor hun getoonde moed. Het artikel geeft de persoonlijke beleving van de betrokken collega’s weer en het is duidelijk dat deze inspanningen tot nu toe nog onvoldoende hebben geleid tot het herstel van vertrouwen. Ik zal er bij de korpschef op aandringen zich voor herstel en verzoening in te blijven spannen, voor zover dat mogelijk is.
Ik vind het belangrijk dat politiemedewerkers die op de hoogte zijn van gedragingen of activiteiten binnen de organisatie die het algemeen belang kunnen schaden of bedreigen, moeten worden beschermd als zij dit melden. Door deze misstanden te melden dragen zij namelijk bij aan het onthullen of voorkomen van dergelijke inbreuken, waardoor zij een belangrijke bijdrage leveren aan het maatschappelijk welzijn van alle medewerkers. De korpschef en plaatsvervangend korpschef hebben uw Kamer op 29 september jl. persoonlijk een toelichting gegeven over hun plan om discriminatie en racisme te bestrijden. Zij werden hierin bijgestaan door de landelijk coördinator in het korps en het hoofd Veiligheid Integriteit en Klachten. Dit werd door de korpsleiding ervaren als een open gesprek met uw Kamer en deze lijn vervolg ik graag met u.
Bent u bereid om bij de politiekorpsleiding aan te dringen op voortvarendheid bij rehabilitatie van de betrokkenen en te onderzoeken hoe rechts- en eerherstel kan worden bevorderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen voorafgaande aan het commissiedebat politie van donderdag 22 december aanstaande beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht 'Adviescommissie stapt op omdat minister ongeschikte notarissen benoemt' |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Adviescommissie stapt op omdat Minister ongeschikte notarissen benoemt»?1
Ja.
Kunt u uitleggen hoe het proces van benoeming van kandidaat-notarissen verloopt en wat uw rol en die van de adviescommissie daarbij is?
Artikel 8 van de Wet op het notarisambt regelt het proces van benoeming van notarissen. In de praktijk komt het er op neer dat een kandidaat- of toegevoegd notaris bij de Commissie van deskundigen notariaat een ondernemingsplan indient. Deze commissie toetst het plan op een aantal punten en voorziet elk punt van een risico-indicatie. Van belang is of de onderneming binnen drie jaar winstgevend zal kunnen zijn.
Vervolgens dient de betrokkene bij de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) een verzoek tot benoeming in met opgave van de gemeente waarin betrokkene voornemens is zich als notaris te vestigen. Met dit verzoek moeten de benodigde bewijsmaterialen worden meegestuurd, waaronder het ondernemingsplan. De KNB stuurt het verzoek vervolgens naar mij door met een afschrift aan het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en de Commissie Toegang Notariaat (CTN).
Het BFT toetst of er feiten of omstandigheden bekend zijn die benoeming in de weg kunnen staan vanuit de rol als integraal toezichthouder op het notariaat. De KNB toetst of er feiten of omstandigheden bekend zijn die benoeming in de weg kunnen staan vanuit de rol als beroepsorganisatie. Nadat de KNB en het BFT hebben laten weten of er sprake is van zodanige bezwaren, volgt een onderhoud met de CTN; deze controleert de documenten en registers en toetst in een onderhoud de persoonlijke geschiktheid van de kandidaat. Aan deze toetsing ligt een assessment ten grondslag. De toets ziet vooral op integriteit (poortwachtersfunctie) en persoonlijke geschiktheid als ondernemer om het ambt van notaris te kunnen uitoefenen. De CTN motiveert het advies.
Bij verzoeken tot aanwijzing als toegevoegd notaris (artikel 30b-d Wna) is geen ondernemingsplan nodig, maar verloopt de procedure verder overeenkomstig artikel 8 Wna.
Was u eerder op de hoogte van een verschil van mening met de adviescommissie? Zo ja, bent u daarover met de commissie in gesprek gegaan? En wat was de uitkomst daarvan? Zo nee, werd u overvallen door het opstappen van de commissie?
Ja, ik ben op de hoogte gesteld van het verschil van inzicht zoals is ontstaan met de commissie. De commissie berichtte het ministerie op 3 oktober 2022 haar taken te zullen neergeleggen. Het ministerie is hierover in overleg getreden met de commissie om te bezien of bezwaren van de commissie konden worden weggenomen. Na dit overleg heeft de commissie op 4 november 2022 besloten bij haar standpunt te blijven en op te stappen. Ik heb de commissie daartoe ontslag verleend. Inmiddels is na intensief overleg per 1 december 2022 een nieuwe tijdelijke commissie benoemd om zodoende gezamenlijk zorg te dragen voor continuïteit in het benoemingsproces en samen de schouders eronder te zetten om het stelsel robuuster te maken.
In hoeveel gevallen gedurende het afgelopen jaar heeft u ondanks negatieve adviezen van de commissie toch een kandidaat-notaris benoemd? Op welke gronden?
In 2022 zijn er door het CTN in totaal 78 adviezen gegeven, waarvan 4 negatieve adviezen. In 2022 ben ik in drie gevallen afgeweken van een negatief advies van de CTN. Het eerste negatieve advies waarvan ik ben afgeweken dateerde uit 2017 en daarover zijn diverse procedures gevoerd. Het tweede advies dateerde uit 2021 en het derde betreft één van de vier negatieve adviezen van het CTN uit 2022.
In alle drie de gevallen ben ik – na het inlassen van een zienswijzefase met het oog op de vereiste zorgvuldigheid en wettelijke verplichting en in een geval een bezwaarfase – tot de conclusie gekomen dat benoeming verantwoord zou zijn, mede door voorzieningen die betrokkenen hadden getroffen. De onderbouwing van de adviezen was een geschilpunt waarover met de commissie is gesproken, maar ook over zaken als bejegening van de kandidaten door de commissie. Het afwijken van de adviezen is naar de commissie uitgebreid gemotiveerd.
Een afkeer om te procederen speelde hierbij geen enkele rol; wel streef ik ernaar om, door het bereiken van een oplossing, waar mogelijk onnodige en voor partijen belastende procedures te voorkomen.
Overigens heeft de bezwaarcommissie in eerdere procedures de bezwaren van (toegevoegd) notarissen gegrond geacht vanwege motiveringsgebreken, waardoor betrokkene alsnog werden benoemd. Mede in het licht hiervan onderneem ik, in samenspraak met de CTN en de KNB, actie om aan de term «persoonlijke geschiktheid» (artikel 8 Wna) een nadere invulling te geven, in samenspraak met de commissie en de KNB.
Klopt het in het bericht gestelde dat u van negatieve adviezen van de commissie bent afgeweken vanwege het feit «dat afgewezen notarissen in bezwaar en beroep kunnen en dat het ministerie niet zit te wachten op dergelijke procedures bij de bestuursrechter»? Zo ja, deelt u de mening dat bij het benoemen van een kandidaat-notaris enkel gekeken dient te worden naar diens kwaliteit en integriteit?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat er kandidaat-notarissen zijn benoemd waarbij de commissie negatief adviseerde vanwege vraagtekens bij de integriteit van de notaris?
Ik ga niet in op individuele zaken. In zijn algemeenheid geldt dat integriteitsschendingen door (kandidaat-)notarissen nooit zijn uit te sluiten. Er wordt echter getracht dit zoveel mogelijk te voorkomen, hiervoor dient mede de uitgebreide selectieprocedure alvorens een kandidaat-notaris wordt benoemd. Wanneer er door mij wordt afgeweken van het advies van de CTN gebeurt dit enkel indien ik voldoende overtuigd ben geraakt dat de kanttekeningen van de CTN door de verzoeker in voldoende mate zijn ondervangen of weggenomen.
Indien er een integriteitsschending plaatsvindt, dient dit zo snel als mogelijk te worden gesignaleerd en daartegen worden opgetreden. Het BFT houdt dienaangaande op grond van de Wna toezicht op onder andere de kwaliteit en integriteit van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen. Het notariële tuchtrecht vervult voorts een belangrijke rol om bij klachten over schending van de Wna en/of overige beroeps- en gedragsregels door de notaris tuchtmaatregelen op te leggen, met als zwaarste middel het ontzetten uit het notarisambt.
Het schrijnende tekort aan forensisch artsen |
|
Ingrid Michon (VVD), Songül Mutluer (PvdA), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de brandbrief «grenzen forensische geneeskunde bereikt» van de 25 GGD’en?1
Ja.
Hoe vaak is het sinds deze brandbrief voorgekomen dat er geen forensisch arts beschikbaar was voor lijkschouw, forensisch medisch onderzoek of medische arrestantenzorg binnen de daarvoor voorgeschreven tijd?
Uit informatie van de GGDGHOR en de politie blijkt dat het sinds de verzending van de aangehaalde brandbrief in meerdere regio’s is voorgekomen dat een dienst niet kon worden gevuld – wij gaan ervan uit dat uw Kamer een dergelijke situatie beschrijft als «code zwart» – omdat er geen forensisch arts beschikbaar was. Dit ondanks dat veel forensisch artsen al meer diensten draaien dan gewenst. In de regio Limburg kwam dit eind vorig jaar gemiddeld 3 keer per maand voor en ook in de regio Oost is dit meerdere keren voorgevallen. De werkzaamheden in deze diensten zijn, indien mogelijk, doorgeschoven naar een volgende dienst. Bij bijvoorbeeld een lijkschouw is dat vaak nog wel mogelijk, maar bij bijvoorbeeld bloedonderzoeken naar gebruik van drugs of alcohol niet, omdat deze binnen een bepaalde tijdsspanne uitgevoerd moeten worden. Deze onderzoeken kunnen dan niet meer worden uitgevoerd. Daarnaast moeten de opsporingsinstanties, andere zorgverleners en slachtoffers en nabestaanden in het hele land vaker langer dan gewenst (en afgesproken) wachten op een forensisch arts.
Hoe vaak is sindsdien code zwart bij de GGD’en voorgekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben zich sinds de brandbrief situaties voor gedaan waarbij mogelijke sporen van bijvoorbeeld kindermisbruik of kindermishandeling niet tijdig konden worden veiliggesteld doordat er geen forensisch arts beschikbaar was?
Bij mij zijn, ook na navraag gedaan te hebben, geen signalen bekend dat er zich situaties hebben voorgedaan waarbij mogelijke sporen van kindermisbruik of kindermishandeling niet tijdig veilig konden worden gesteld doordat er geen forensisch arts beschikbaar was.
Welke oplossingen zijn er op dit moment voor het sporenonderzoek bij minderjarige slachtoffers van zedendelicten? Wordt voor de leeftijdsgroep 0–12 jaar nog steeds gebruik gemaakt van het landelijk onderzoeks- en expertisebureau Forensisch Medisch Onderzoek (FMO) en zo ja, hoe duurzaam is deze oplossing? Is er daarnaast ook een oplossing voor de leeftijdsgroep 13–15 jaar, waar op 10 juni 2022 nog geen oplossing voor was?2
In de huidige situatie wordt tijdelijk gebruik gemaakt van het Landelijk Onderzoeks- en Expertisebureau FMO voor het acuut zedenonderzoek in de leeftijd 0 t/m 12 jaar. Dit bureau vormt tevens een vangnet voor de leeftijdsgroep 13 t/m 15 jaar voor die situaties waarin het NFI voorheen de onderzoeken uitvoerde. Deze inzet loopt door tot eind 2023. Op dit moment worden scenario’s voor een duurzame oplossing uitgewerkt samen met de GGD-en, het NFI en het LOEF.
Deelt u de ernstige zorgen over deze situatie en de mening dat hier zo snel mogelijk een structurele oplossing voor moet komen?
Ja.
Welke stappen zijn er vanuit uw drie ministeries gezet sinds de laatste antwoorden aan de Kamer3 om tot een structurele oplossing te komen?
Bij brief van 15 november 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de noodzakelijke structurele maatregelen om de forensische geneeskunde en daarmee ook de dienstverlening aan gemeenten, politie en OM op de lange termijn te versterken.4
De uitvoering van deze maatregelen vergt een structurele investering van ca. € 20 miljoen per jaar. Vanuit het Ministerie van JenV is met een ingroei in 2023 en 2024 structureel 9,5 miljoen beschikbaar. Hiermee kunnen de belangrijkste knelpunten worden aangepakt. Er wordt op dit moment nog gezocht naar aanvullende middelen. Ik ben in gesprek met de Ministers van VWS en BZK over het vervolg.
Welke resultaten hebben de pilots bij de GGD’en voor taakherschikking in de forensische geneeskunde opgeleverd en welke mogelijkheden bieden deze resultaten voor structurele borging van de forensische zorg?
Deze herschikking heeft opgeleverd dat in vrijwel alle regio’s nu (forensisch) verpleegkundigen werkzaam zijn in de uitvoering binnen de forensische geneeskunde. Het betreft dan vooral inzet bij de uitvoering van bloedproeven (onderdeel van het forensisch medisch onderzoek) en de medische arrestantenzorg. Daarnaast worden er in vijf regio’s ook basisartsen ingezet voor deze taken. De opgedane ervaringen met de inzet van deze professionals zijn positief en worden gedeeld met andere regio’s. Uit de pilots komt ook naar voren dat door taakdifferentiatie forensisch artsen ruimte krijgen om zich meer te richten op de meer specialistische en complexere taken, waarvoor ze zijn opgeleid. Uit de pilots blijkt eveneens dat door de genoemde taakherschikking (forensisch) verpleegkundigen en de basisartsen een inhoudelijk aantrekkelijk takenpakket geboden kan worden. Dit versterkt de interesse in het vak en biedt mogelijkheden voor doorontwikkeling, bijvoorbeeld via het volgen van de opleiding forensische verpleegkunde of forensische geneeskunde.
De inzichten uit de pilots voor taakherschikking kunnen een impuls geven aan de dienstverlening op het terrein van de forensische geneeskunde, mits het mogelijk is de (forensisch) verpleegkundigen en basisartsen een volwaardig takenpakket te bieden en mogelijkheden voor doorontwikkeling. Deze voorwaarden worden in 2023 verder verkend.
Criminelen die schoolkinderen ronselen met snus |
|
Songül Mutluer (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel in het AD/Haagsche Courant «Criminelen ronselen schoolkinderen met snus»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het een zeer zorgelijke ontwikkeling is dat steeds jongere kinderen benaderd blijven worden door criminelen om opdrachten voor hen uit te voeren? Zo ja, wat bent u van plan om hier tegen te doen?
Wij delen uw opvatting dat dit een zeer zorgelijke ontwikkeling is. Wanneer wordt geronseld met snus is er sprake van een vorm van criminele uitbuiting; kinderen worden eerst verleid en later gedwongen tot het plegen van strafbare feiten. Dit is absoluut onacceptabel en heeft zeker onze aandacht en dat van de politie.
Om dit en andere vormen van het ronselen van kinderen en jongeren een halt toe te roepen, investeer ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming fors in een brede preventieaanpak (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit. Hierover hebben wij uw Kamer bericht in de gelijknamige Kamerbrief van 1 juli jl. (Kamerstuk 28 741, nr. 86).
Met de brede preventieaanpak investeren we structureel in het voorkomen dat kinderen in aanraking komen met criminaliteit, daarin afglijden of verder doorgroeien. We doen dit enerzijds met een gebiedsgerichte aanpak in de meest kwetsbare wijken van Nederland. Hiertoe maken gemeenten, departementen en andere partners zoals scholen, Openbaar Ministerie (OM) en jongerenwerk één gezamenlijk plan waarin zoveel mogelijk risicofactoren op afglijden worden weggenomen. Bijvoorbeeld met behulp van het programma Kapot Sterk waarmee kinderen weerbaarder gemaakt worden tegen criminaliteit of met bewustwordingscampagnes op school over hoe criminelen hen kunnen verleiden tot ogenschijnlijk onschuldige klusjes en de gevaren hiervan.
De aanpak is gericht op het bieden van kansen op een mooie toekomst met behulp van onder andere toeleiding naar school en werk, maar tegelijkertijd ook op het stellen van duidelijke grenzen wanneer jongeren toch over de schreef gaan. Bijvoorbeeld door het invoeren van supersnelrecht waarbij ze meteen lik op stuk krijgen bij het plegen van een misdaad. Zodat kinderen al jong leren dat misdaad niet loont.
Anderzijds zetten we ook landelijk in met effectief bewezen interventies om te voorkomen dat kinderen ten prooi vallen aan criminele organisaties. Bijvoorbeeld met het Preventief Interventie Team waarbij kinderen die risico- of crimineel gedrag vertonen vroegtijdig worden gesignaleerd om het tij voor hen op tijd te kunnen keren.
Hoeveel basis- en middelbare scholen maken zich zorgen over mogelijke ronselpogingen? Maken zij hier ook daadwerkelijk een melding van bij de politie? Zo ja, om hoeveel meldingen gaat dit? Zo nee, weet u waarom niet?
Ondanks dat de politie hier alert op is, is er (nog) geen cijfermatige onderbouwing van de omvang van dit nieuwe fenomeen te geven. In de registraties van de politie zijn geen concrete aanwijzingen gevonden voor criminelen die schoolkinderen ronselen met snus. Dit betekent niet dat dit niet voorkomt.
De aanleiding voor het artikel was een filmpje dat gemaakt is door de politie-eenheid Amsterdam, naar aanleiding van signalen die vanuit scholen zijn gegeven aan wijkagenten en schoolagenten. Het filmpje is bedoeld als preventieve waarschuwing voor scholen en het op misdaadpreventie gerichte Educatief Programma Jongeren voor leerlingen van groepen 8 van de basisschool en van het voortgezet onderwijs) om het gesprek op scholen en onder jongeren op gang te brengen en hen te wijzen op mogelijk gevaren.
Om meer inzicht in criminele uitbuiting te krijgen heeft het Centrum voor Kinderhandel en Mensenhandel in opdracht van mijn departement onderzoek gedaan naar de aard en omvang van de criminele uitbuiting in Nederland. Uit deze studie is recent gebleken dat in de dertien onderzochte steden in de afgelopen twee jaar ruim 2.500 mensen vermoedelijk slachtoffer zijn geworden van criminele uitbuiting. Ook geeft van de 1.637 ondervraagde onderwijzers, jongerenwerkers, wijkagenten, leerplichtambtenaren en andere eerstelijnsprofessionals de helft aan in de afgelopen twee jaar in contact te zijn geweest met vermoedelijke slachtoffers. Hiervan ziet 40% voornamelijk op minderjarige slachtoffers, vooral in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar oud. Zij worden tot verschillende soorten strafbare feiten gedwongen, zoals drugsdelicten, diefstal, ronselen voor de prostitutie en geldezel- en katvangerconstructies.
Vindt dit fenomeen met name plaats op scholen in kwetsbare wijken? Is bekend om hoeveel kinderen en/of jongeren het gaat?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt getracht deze jongeren te weren tegen de verleiding ja te zeggen tegen een criminele carrière?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat de politie om met meldingen van het ronselen van jonge kinderen?
In situaties van het ronselen van kinderen en criminele uitbuiting gaat het vaak ommoeilijk te herkennen vormen van dwang, zoals het misbruik maken van een kwetsbare of afhankelijke positie, bijvoorbeeld vanwege schulden, een licht verstandelijke beperking of de jonge leeftijd van een persoon. De politie heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in het herkennen van signalen van uitbuiting. Bijvoorbeeld door het werven van nieuwe politiemedewerkers ten behoeve van de versterking van de aanpak op mensenhandel en door middel van trainingen aan eerstelijns politiemedewerkers over het herkennen van signalen van mensenhandel. Hierdoor schakelen agenten op straat eerder dan voorheen met de afdelingen die zich bezighouden met mensenhandel wanneer zij drugshandel aantreffen. De training is opgenomen in het opleidingscurriculum voor de (nieuwe) politiemedewerker. Ook is de training d.m.v. een toolkit blijvend voor alle collega’s benaderbaar en raadpleegbaar. In de toolkit is onder meer een e-learning opgenomen waarin alle verschijningsvormen van mensenhandel worden behandeld, dus ook die over criminele uitbuiting. De specialisten mensenhandel bespreken maandelijks nieuwe ontwikkelingen en delen deze, indien van toepassing, ook met collega’s uit andere afdelingen binnen de eenheden. Toch blijft signalering lastig. Dit om de eerder benoemde reden: bij geronselde kinderen en criminele uitbuiting lopen slachtofferschap en daderschap sterk in elkaar over.
Dit najaar publiceert het Centrum voor Kinderhandel en Mensenhandel het tweede deel van hun rapport over criminele uitbuiting. Dit rapport ziet specifiek op de opsporing en vervolging van criminele uitbuiting. Verwacht wordt dat dit rapport kan bijdragen aan het herkennen en signaleren van knelpunten en kansen in de opsporingsketen. Na ontvangst van het tweede deel, delen de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik onze beleidsreactie met uw Kamer.
Welke instrumenten heeft de politie om te voorkomen dat er schoolkinderen worden geronseld om criminele opdrachten uit te voeren? Is dit instrumentarium afdoende slagvaardig? Zo nee, wat is er nog meer nodig?
De politie is niet de enige organisatie die alles op alles zet om te voorkomen dat er schoolkinderen worden geronseld om criminele opdrachten uit te voeren. Het is een verantwoordelijkheid van alle sociale en justitiële partners in onderwijs, (jeugd)zorg, gemeenten en OM om dit gezamenlijk aan te pakken. Naast de hierboven genoemde extra geworven medewerkers, trainingen en toolkit zet de politie ook met het Educatief Programma Jongeren in op vroegtijdige alertheid en herkenning van signalen. Daarbij gaat het vooral om interventies die zorgen voor preventie.
Hoe betrekt u het feit dat snus als lokmiddel wordt gebruikt door het criminele circuit om jongeren te ronselen in uw aanpak?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling dat ondanks dat het gebruik en de verkoop van snus onder Europese wetgeving sinds 2021 verboden is in Nederland, het middel veel wordt gekocht en gebruikt en vooral populariteit kent onder jonge kinderen en jongvolwassenen?
Wij vinden het zorgelijk dat een dergelijk verslavend en schadelijk product door jongeren wordt gebruikt.
Snus zijn kleine zakjes tabak die verboden zijn in de Tabaks- en rookwarenwet. De term snus wordt ook wel gebruikt voor nicotinezakjes; die vallen niet onder de Tabaks- en rookwarenwet maar vooralsnog onder de Warenwet. Op basis van de Warenwet treedt de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit nu op tegen het in de handel brengen van nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine per zakje. Aangezien de meeste nicotinezakjes veel meer nicotine bevatten, zijn de zakjes via de Warenwet in de praktijk al verboden.
Er bereiken de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en mij uit verschillende hoeken, bijvoorbeeld vanuit middelbare scholen, signalen dat het gebruik van snus onder jongeren toeneemt. Wij vinden het zeer zorgelijk dat een dergelijk verslavend en schadelijk product door jongeren zou worden gebruikt. De Staatssecretaris overweegt daarom op dit moment de mogelijkheden voor een totaalverbod op snus, om een zo duidelijk mogelijke norm te stellen ten aanzien van deze producten. Binnenkort wordt uw Kamer geïnformeerd over de extra maatregelen die hij gaat treffen op het gebied van tabaksontmoediging.
Is het gebruik, de verkoop en/of handel in snus het afgelopen jaar toegenomen zoals in het artikel uit het AD wordt gesteld? Zo ja, hoe bent u voornemens om deze ontwikkeling een halt toe te roepen en hier strenger tegen op te treden?
Zie antwoord vraag 9.
Wat kunt u zeggen over de link tussen het gebruik van snus en de toename van het aantal rokende onder 12- tot 16-jarigen in 2021?
De cijfers over het gebruik van tabaksproducten onder jongeren uit 2021 laten zien dat het aantal scholieren van 12 t/m 16 jaar dat ooit gerookt heeft sinds 2019 stabiel is gebleven rond de 17 procent.2 Het is mogelijk dat dat nieuwe nicotinehoudende producten met een aantrekkingskracht op jongeren, zoals snus (zonder tabak) en de e-sigaret, een bijdrage leveren aan het niet verder dalen van het aantal rokende jongeren. In de tabaksbrief die op korte termijn naar uw Kamer wordt verzonden informeert de Staatssecretaris van VWS uw Kamer over welke maatregelen hij neemt om te voorkomen dat jongeren deze nieuwe nicotinehoudende producten gaan gebruiken.
Wat was de uitkomst van de gesprekken die u heeft gevoerd met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die u noemde in de beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Heerema en Rajkowski over het bericht «Verkoopverbod of niet: jongeren kopen massaal snus»? Is de handhaving daadwerkelijk geïntensiveerd?2
Bij het toezicht op de Tabaks- en rookwarenwet besteedt de NVWA een deel van haar capaciteit voor het toezicht op nicotinezakjes. Het toezicht startte bij groothandels en importeurs van deze producten. Het tegengaan van grootschalige import zorgt ervoor dat de producten minder makkelijk verkrijgbaar zijn in Nederland. Naar aanleiding van de maatschappelijke ontwikkelingen rondom snus en gesprekken daarover tussen het Ministerie van VWS en de NVWA is ook ingezet op toezicht verder in het handelskanaal. Zo is er een handhavingsactie bij de detailhandel uitgevoerd. Ook houden inspecteurs toezicht op online verkoop. In de gesprekken tussen het Ministerie van VWS en de NVWA is ook naar voren gekomen dat een aanpak met alleen handhaving door de NVWA niet de oplossing is voor het maatschappelijke probleem om het gebruik van dit soort producten onder jongeren terug te dringen. Het is ook van belang dat winkeliers, gebruikers en hun omgeving (zoals ouders en scholen) bewust zijn van de gevaren van het gebruik van dit soort producten, en dat hier voldoende voorlichting over is. In mijn beantwoording op vraag 15 ga ik hier nader op in.
Wat is de stand van zaken van uw voornemen van maart dit jaar om snus onder de Tabaks- en rookwarenwet te laten vallen? Hoe zal deze wetswijziging meer handhavingscapaciteit bieden?
De Staatssecretaris van VWS overweegt de mogelijkheden voor een totaalverbod op snus om een zo duidelijk mogelijke norm te stellen ten aanzien van dergelijke producten. Binnenkort informeert hij uw Kamer over de extra maatregelen die hij treft op het gebied van tabaksontmoediging, waarbij hij nader op dit onderwerp ingaat.
Vindt er samenwerking plaats met betrokken toezichthouders en handhavers om hierin integraal te werk te gaan? Zo ja, wat is de aard van die samenwerking? Zo nee, hoe gaat u deze samenwerking bewerkstelligen?
De politie en douane doen regelmatig meldingen of hebben contact met de NVWA-inspecteurs over snus. Als er contact is, dan wordt in overleg bekeken hoe er wordt opgetreden.
Deelt u de mening dat een landelijke bewustzijnscampagne en voorlichting op scholen van toegevoegde waarde zijn om vooral jonge gebruikers te informeren over de schadelijke gevolgen van het middel? Zo ja, op welke termijn bent u van plan deze campagnes te starten? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat Nederlanders en met name jongeren zich bewust zijn van de risico’s van het gebruik van producten zoals snus. Er is via informatiekanalen zoals de website Rokeninfo.nl informatie beschikbaar over de gezondheidseffecten van snus en nicotinezakjes. Verder worden ouders voorgelicht via Facebook en Instagrampagina’s van Opvoeding en Uitgaan. En lokale initiatieven zoals door de politie eenheid Amsterdam Daarnaast is de Staatssecretaris van VWS op dit moment met het Trimbos-instituut in gesprek over extra (gerichte) voorlichting over snus, bijvoorbeeld op scholen.
Een incident van grensoverschrijdend gedrag binnen de tbs-kliniek Oostvaarders in Almere |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kent u het artikel «Verdenking van verkrachting patiënte zet Almeerse inrichting opnieuw in schijnwerpers» en het artikel «Algemeen directeur tbs-instelling Oostvaarderskliniek stapt op»?1 2
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Wat is uw mening over het feit dat deze kliniek nu weer in opspraak is gekomen, deze keer naar aanleiding van grensoverschrijdend gedrag van een medewerker?
Voor de individuele casus waar u aan refereert acht ik de ingezette acties voldoende. In de Oostvaarderskliniek is echter sprake van meerdere meldingen in een korte periode. Dit baart mij zorgen. DJI laat door een externe partij onderzoek doen en stelt een interim- directeur aan met als specifieke opdracht om de benodigde veranderingen tot stand te brengen. De Inspectie Justitie en Veiligheid zal bij de opzet van het onderzoek betrokken worden. De Inspectie zal het onderzoek nauwgezet volgen en de eindrapportage beoordelen, zodat de objectiviteit en kwaliteit goed geborgd zijn.3 De kliniek zal vervolgens periodiek aan DJI rapporteren over de voortgang.
Hoeveel ernstige geweldsincidenten of andere ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag hebben zich de afgelopen vijf jaar binnen de Oostvaarderskliniek in Almere voorgedaan of waren patiënten van deze kliniek bij betrokken? Wat was de aard van die incidenten?
Ernstige incidenten in een tbs-kliniek worden in een «melding bijzonder voorval» aan mij gemeld. In een melding bijzonder voorval wordt het incident in een categorie ingedeeld, bijvoorbeeld «ernstig geweldsincident». Er is geen categorie voor of eenduidige registratie van voorvallen zoals grensoverschrijdend gedrag tussen medewerkers. Wel beschikt DJI over onderstaande overzichten. Een analyse van de huidige registratie wijst uit dat definities en categorisering van incidenten niet eenduidig worden gehanteerd. Daarmee kan ik niet garanderen dat de onderstaande cijfers een correct beeld geven. Binnen DJI wordt reeds gewerkt aan verbetering van de datakwaliteit van de incidentenregistraties.
Onder de categorie ernstige geweldsincidenten vallen de meldingen van agressie tegen personeel of andere in de inrichting aanwezige personen die ernstig lichamelijk letsel tot gevolg hebben, en de meldingen van agressie tegen justitiabelen die ernstig lichamelijk letsel tot gevolg hebben.
Voor de Oostvaarderskliniek levert dat het volgende overzicht op:
2017
3
2018
7
2019
3
2020
17
2021
1
2022 (peildatum 1 oktober 2022)
0
In dit overzicht vallen de 17 meldingen uit 2020 op. Deze uitschieter wordt verklaard doordat de Oostvaarderskliniek in 2020 een ruimere definitie van ernstige geweldsincidenten hanteerde en daardoor meer meldde bij DJI. Ik kan op basis van de informatie in deze meldingen dit getal niet achteraf corrigeren.
Zoals hierboven aangegeven is binnen de structuur van de meldingen bijzonder voorval geen categorie grensoverschrijdend gedrag. Voor het antwoord op deze vraag is gebruik gemaakt van de categorie: «meldingen (mogelijk) strafbare of anderszins laakbare feiten van een personeelslid(leden) jegens justitiabele(n) waaronder seksueel misbruik, seksuele intimidatie of ongeoorloofde relaties». Alle meldingen in deze categorie hadden betrekking op seksueel grensoverschrijdend tussen medewerker en patiënt. Voor de Oostvaarderskliniek levert dat het volgende overzicht op:
2017
0
2018
0
2019
0
2020
0
2021
0
2022 (peildatum 1 oktober)
3
Naast de hierboven aangegeven categorieën is er ook de categorie «elk ander incident in of buiten de inrichting van ernstige, politiek gevoelige of publiciteitsgevoelige aard». Niet valt uit te sluiten dat er ook meldingen zijn gedaan in deze categorie die mogelijk ook voldoen aan de definities van de categorieën ernstig geweldsincident en laakbaar gedrag personeel. Op basis van de informatie in deze meldingen is een nadere specificatie niet mogelijk.
Kunt u bovenstaande vraag ook beantwoorden ten aanzien van de andere tbs-klinieken in Nederland?
Onder de categorie ernstige geweldsincidenten vallen de meldingen van agressie tegen personeel of andere in de inrichting aanwezige personen die ernstig lichamelijk letsel tot gevolg hebben, en de meldingen van agressie tegen justitiabelen die ernstig lichamelijk letsel tot gevolg hebben. Het totaal aantal meldingen in de categorie ernstig geweld voor de andere tbs-klinieken (exclusief de Oostvaarderskliniek) bedraagt:
2017
22
2018
23
2019
29
2020
29
2021
9
2022 (peildatum 1 oktober 2022)
6
Het totaal aantal meldingen in de categorie «meldingen (mogelijk) strafbare of anderszins laakbare feiten van een personeelslid(leden) jegens justitiabele(n) waaronder seksueel misbruik, seksuele intimidatie of ongeoorloofde relaties» voor de andere tbs-klinieken (exclusief de Oostvaarderskliniek) bedraagt:
2017
1
2018
1
2019
0
2020
1
2021
0
2022 (peildatum 1 oktober)
1
Bij het antwoord op vraag 3 heb ik bij de overzichten van de meldingen kanttekeningen geplaatst over het gebruik van definities en de indeling in de categorieën van incidenten door de instellingen. Deze kanttekeningen gelden ook voor de overzichten in dit antwoord.
Acht u met betrekking tot het recente incident in de Oostvaarderskliniek het ontslag van de betrokken medewerker en het feit dat er een strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte loopt een afdoende reactie? Zo ja, waarom? Zo nee, ziet u in de context van eerdere incidenten in het recente incident genoeg aanleiding voor een onderzoek door de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de gang van zaken binnen deze kliniek? Zo ja, wilt u dit met de inspectie bespreken?
Zie antwoord vraag 2.
De tbs-capaciteit |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kent u het artikel «Rechters leggen vaker tbs op sinds moord Anne Faber, ook als verdachten niet meewerken aan onderzoek»?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Is het waar dat het dat aantal tbs-opleggingen in 5 jaar met bijna 60% is toegenomen? Heeft het aantal behandelplekken en personeelssterkte daar gelijke tred mee gehouden? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
Ja, er is sprake van een toename van 58% in 2021 ten opzichte van 2017 wat betreft het aantal zaken waarin TBS is opgenomen, blijkens onderstaande gegevens van de Raad voor de Rechtspraak in tabel 1.
Totaal
208
253
258
274
328
Voor een goed vergelijk neem ik hieronder de data van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) op, omdat DJI de onherroepelijk geworden opleggingen registreert en de Raad voor de Rechtspraak de oplegging in eerste aanleg. De bij DJI ingeschreven tbs-opleggingen in de afgelopen jaren zijn:
Totaal
201
231
231
268
343
In deze jaren is de gemiddelde capaciteit met ruim 100 plekken gegroeid van 1.396 in 2017 tot 1.490 in 2021. Daar waar de capaciteit is uitgebreid, is ook voldoende personeel beschikbaar om een afdeling te openen. Zonder personeel vindt geen uitbreiding plaats.
Gemiddeld
1.396
1.395
1.329
1.403
1.490
Hoe hoog is de jaarlijkse in- en uitstroom van de tbs-klinieken op dit moment?
Instroom definieer ik hier als het aantal eerste opnames in tbs.
Totaal
117
138
145
159
148
Het aantal tbs-gestelden dat instroomt in de tbs-kliniek, is afhankelijk van het aantal plekken dat vrij komt en daarmee ook van doorstroom naar een lager beveiligde setting en van uitstroom.
Uitstroom definieer ik hier als het aantal tbs-gestelden van wie de tbs met dwangverpleging onherroepelijk is beëindigd in een bepaald jaar. In 2017 is van 210 tbs-gestelden de dwangverpleging onherroepelijk beëindigd en in 2021 124. Deze daling past in de lijn dat ook het aantal keer dat de rechter de tbs met dwangverpleging – mogelijk in vervolg op proefverlof – voorwaardelijk beëindigt in die jaren is gedaald van 140 keer in 2017 en 56 keer in 2021.
Totaal
210
157
155
115
124
Totaal
140
120
75
55
56
Herinnert u zich het rapport van de Inspectie Veiligheid en Justitie «Geen kant meer op kunnen' van twee jaar geleden met als een van de conclusies dat er een gebrek aan personeel is, een hogere tbs-instroom terwijl het aantal behandelplekken niet meegroeide (Kamerstuk 29 452, nr. 239)? Zo ja, wat is er intussen concreet gedaan om deze situatie te verbeteren?
Ja, dit rapport herinner ik mij. Zoals aangegeven in vraag 2 is het aantal behandelplekken de afgelopen jaren gegroeid. Het aantal tbs-gestelden is echter harder gegroeid, gegeven de hogere instroom en de lagere uitstroom. Daarom wachten mensen in een gevangenis op een plek in een tbs-kliniek. Vooral de doorstroom naar vervolgvoorzieningen zorgt voor een verminderde doorstroom in en vanuit de tbs-klinieken.
Om deze groei het hoofd te bieden heb ik de noodzakelijke budgettaire maatregelen genomen. Het budget van de Dienst Justitiële Inrichtingen is in 2021 met 95 miljoen euro en in 2022 met 25 miljoen euro verhoogd om genoeg plekken te kunnen realiseren. Ook is het aantal plekken voor Forensisch Beschermd Wonen fors toegenomen van 1.147 in 2015 tot 2.193 in 2021.
Tevens zijn een aantal ontwikkelingen gestart die bijdragen aan meer grip op de capaciteit op de langere termijn. Zo heeft DJI een nieuwe inkoopstrategie ontwikkeld, waardoor er naar verwachting betere afspraken vastgelegd gaan worden in de contracten. En omdat de nieuwe contracten, die per 1 januari 2024 ingaan, meerjarig gaan gelden bieden we meer zekerheid aan zorgaanbieders. Omdat investeringen lange tijd vergen is die zekerheid belangrijk om te bieden.
Daarnaast wordt gewerkt aan doorontwikkeling van het Informatiesysteem Forensische Zorg (Ifzo) om dit systeem door te ontwikkelen naar een patiëntvolgsysteem. Daarmee krijgen we op termijn meer inzicht in hoe patiënten zich bewegen door de keten en daarmee of sprake is van passende en tijdige zorg. Tenslotte heb ik in de Voortgangsbrief Forensische Zorg van 9 juni jl. aangegeven dat ook een aantal verstrekkende en onconventionele maatregelen zijn verkend, waaronder het plaatsen van tijdelijke bouw voor patiënten. Vooralsnog is het niet mogelijk gebleken om dergelijke maatregelen toe te passen.
Zitten er tbs’ers in de gevangenis omdat er geen plekken beschikbaar zijn in een tbs-kliniek? Zo ja, hoeveel zijn dat er en deelt u de mening dat dit ongewenst is? En wat gaat u hieraan doen?
Op peildatum 5 september 2022 wachten er 118 personen in het gevangeniswezen op een plek in een TBS-kliniek, waarvan 73 in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC). Zoals ik in mijn brief van 27 september jl. heb aangegeven streef ik er altijd naar om alle terbeschikkinggestelden te plaatsen, maar dat lukt niet altijd.3 Over deze schaarste, en over de inspanningen om deze tegen te gaan, heb ik uw Kamer onder andere in de Voortgangsbrief Forensische zorg van 9 juni jl. geïnformeerd.4
Welke plannen bestaan er om het aantal behandelplekken bij tbs-klinieken te vergroten? Tot hoeveel extra plekken moet dit gaan leiden?
De afgelopen jaren is de capaciteit gegroeid, maar nog niet voldoende. Daarom is DJI voortdurend in contact met de tbs-klinieken om gezamenlijk te zorgen voor verdere uitbreiding van capaciteit de komende jaren, passend bij de behoefte voor de verschillende doelgroepen. De prognose is dat, dankzij aanvullende inspanningen van aanbieders, de capaciteit naar verwachting in 2026 afdoende is om in thans geprognosticeerde capaciteitsbehoefte te voorzien.
Deze realisaties zijn afhankelijk van meerdere factoren, zoals medewerking van het lokaal bestuur, maar ook het vinden van geschikt personeel op de krappe arbeidsmarkt en de beschikbaarheid en kosten van bouwmaterialen.
Wat is er gedaan om het personeelstekort op te lossen? Heeft dit het gewenste resultaat opgeleverd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat u doen om alsnog het benodigd aantal personeelsleden te werven en is daar voldoende budget voor?
Vanuit de Taskforce Forensische zorg 2018 – 2021 is de arbeidsmarktcampagne «Werken in de forensische zorg» gestart. Via de website www.werkeninforensischezorg.nl, verschillende radiocommercials en een magazine over werken in de forensische zorg is het werk in deze belangrijke sector onder de aandacht gebracht. Daarnaast is er een toolkit beschikbaar voor instellingen voor forensische zorg om hen te helpen bij het werven van nieuw personeel. De intensivering van de arbeidsmarktaanpak is inmiddels afgerond, maar gebruik van de toolkit gaat volop door. Net als in de reguliere zorg heeft de forensische zorg te maken met personele krapte. Dit blijft de komende jaren een aandachtspunt.
Daarnaast wordt vanuit DJI en verschillende forensische zorginstellingen gewerkt aan de zichtbaarheid op de arbeidsmarkt in de vorm van wervingscampagnes voor de organisatie in zijn geheel en specifieke functies in het bijzonder. Er is een «werkenbij-site» gelanceerd, om mogelijk geïnteresseerden naartoe te geleiden, gecombineerd met interviews en filmpjes van huidige en nieuwe medewerkers die vertellen over wat hen boeit aan het werk. Er worden bijeenkomsten georganiseerd in klinieken voor geïnteresseerden en men is vertegenwoordigd op diverse beurzen voor (forensische) zorg.
Voor de rijksinstellingen zijn er aan het begin van 2022 aanvullende middelen beschikbaar gesteld in de aanpak van ziekteverzuim, inhuur en het voorfinancieren van nieuw personeel.
Hoewel er wel degelijk resultaten behaald worden met deze inzet, moet ik helaas concluderen dat er ook sprake is van een gespannen arbeidsmarkt. Ik blijf in gesprek met de forensische zorg-sector om te bezien hoe we met het arbeidsmarktvraagstuk kunnen omgaan.
Wat betekent de aanhoudende hoge werkdruk en onveilige werkomgeving voor het functioneren en welzijn van het personeel bij tbs-klinieken? Is er recent een medewerkertevredenheidsonderzoek geweest? Zo ja, wat was de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, kunt u dan zorg dragen dat dit alsnog gebeurt?
Werken in de forensische zorg is mooi maar ook ingewikkeld werk. Ik heb veel respect voor de medewerkers die bijdragen aan de veiligheid van de samenleving in een sector die altijd onder een vergrootglas ligt. In de klinieken is het essentieel dat er sprake is van een veilig leef- en werkklimaat voor zowel de tbs-gestelden als de medewerkers. Een hoge werkdruk is nooit goed, ook niet in tbs-klinieken.
Ten aanzien van medewerkerstevredenheidsonderzoeken binnen de tbs-klinieken is het meest recente onderzoek van de Rijksklinieken eind 2021 uitgevoerd.
Dit onderzoek laat onder meer zien dat men trots is op de inhoud van het vak en hen inspireert en werkplezier geeft.
Daarnaast ervaart men de samenwerking met collega’s als positief, durft men directe collega’s feedback te geven en kan men zichzelf zijn. Ten slotte is men ook positief over het (eigen) vakmanschap en het zichzelf continu bekwamen in het werk. Tegelijkertijd zijn er ook uitdagingen rondom werkdruk en de daarbij behorende herstelbehoefte en vermoeidheid. Dit maakt echter niet dat men het idee heeft overwerk niet te kunnen weigeren of geen vakantie op te kunnen nemen. Dit brede beeld (trots op werk, samenwerking collega’s en ervaren werkdruk) is herkenbaar bij de particuliere tbs-klinieken.
De Rijksklinieken hebben diverse acties ondernomen om opvolging te geven aan dit onderzoek. Op afdelingsniveau zijn uitkomsten meegenomen in een plan van aanpak dan wel in het afdelingsjaarplan: dit komt terug in periodieke gesprekken met directie en komt terug in de aanpak grip op verzuim.
De onderwerpen worden nadrukkelijk meegenomen in de structurele teamontwikkeling en intervisies, waar externe intervisoren en trainers betrokken zijn. Specifiek voor leidinggevenden wordt gezamenlijke intervisie georganiseerd, die zit op het goed vormgeven van duaal het leiderschap, hoe zorg je dat ieder zijn eigen rol en verantwoordelijkheid goed invult. En er is bijvoorbeeld op locatie een klankbordgroep in het leven geroepen die voor medewerkers vinger aan de pols houdt. Periodiek worden er ook interviews gehouden.
Medewerkerstevredenheid is ook een aspect van kwaliteit. Daarom is in het Kwaliteitskader Forensische Zorg ook opgenomen dat de resultaten van medewerkerstevredenheidsonderzoeken in de instelling met de professionals wordt besproken en bijvoorbeeld gebruikt in het kwaliteitsverslag. Het kwaliteitsverslag zal tevens aan de orde komen in de kwaliteitsgesprekken die in de toekomst met de instellingen gevoerd gaan worden.
Wat betekenen de structurele problemen ten aanzien van werkdruk en veiligheid bij tbs-klinieken voor de behandeling van tbs-patiënten? Belemmert dit de resocialisatie van tbs-patiënten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waar blijkt dat uit en kunt u garanderen dat die behandelingen en resocialisatie er niet onder zal gaan lijden?
Voorop staat dat tbs-klinieken een volwaardige behandeling bieden aan de patiënten. Waar die behandeling aan moet voldoen, is vastgelegd in het Kwaliteitskader forensische zorg en andere kwaliteitsstandaarden. Krapte in de personele bezetting en een hoge werkdruk kunnen een risico vormen om aan de geldende normen ten aanzien van een goede behandeling te voldoen. Dit is wel een continu punt van aandacht in de klinieken. Ook in de contractmanagementgesprekken tussen DJI en zorgaanbieders is dit onderwerp van gesprek. Ook evalueer ik de implementatie van het Kwaliteitskader tussentijds, juist ook om zulke signalen op te kunnen pakken.
De investeringen tegen ondermijning |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Miljoenen voor de schijn van daadkracht» en «Honderden miljoenen tegen ondermijning leveren nauwelijks resultaat»?1, 2
Ja.
Is het waar dat er tussen 2017 en 2022 ruim 900 miljoen voor de bestrijding van ondermijnende criminaliteit is vrijgemaakt? Zo nee, wat is het bedrag dan wel en voor welke concrete instrumenten of inzet is dit gebruikt?
Ja, dat klopt. Van 2017 tot 2022 is in totaal 926 miljoen euro vrijgemaakt voor de bestrijding van ondermijnende criminaliteit, waarvan het overgrote deel in 2022 (zie tabel 1). In onderstaande tabel worden deze beschikbare middelen weergegeven, ingedeeld in incidentele middelen (bijvoorbeeld «Incidentele bijdrage Ondermijning») en structurele middelen (bijvoorbeeld «Versterking ondermijning»).
Een specificatie van de besteding naar opgaven is opgenomen in de financiële bijlage van de Najaarsbrief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.3
De aanpak heeft zich tussen 2017 en 2022 ontwikkeld van een regionale versterkingsbeweging naar een breed offensief. Zoals ik in mijn brief van dit voorjaar uiteen heb gezet, zijn voorkomen, verstoren van het verdienmodel & doorbreken van criminele netwerken, bestraffen en beschermen nu de hoofdlijnen van de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.
In de eerste jaren was er vooral incidenteel geld beschikbaar (het Ondermijningsfonds), wat alleen uitgegeven kon worden aan projecten en initiatieven voor een aantal jaren. Dit is gemonitord door via een procesevaluatie en actieonderzoek4 te kijken naar wat we konden leren van de (ervaringen binnen de) projecten voor verbeteringen tijdens de looptijd en voor eventuele toekomstige inzet. Een inventarisatie van de projecten gefinancierd uit de gelden in het Ondermijningsfonds is te vinden in de midterm review die is uitgevoerd voor de regionale versterkingen.5
Met de komst van structurele financiering (BOTOC Voorjaarsnota 2020 en de middelen die met de ontwerpbegroting 2022 beschikbaar zijn gesteld) en daarmee ook de mogelijkheid om organisaties structureel te versterken met extra capaciteit, is de aandacht verschoven van de tijdelijke aard en impact van de (op projecten gerichte) versterkingsbeweging, naar de brede impact van de over de hele linie structureel versterkte aanpak. Daarbij wordt enerzijds de basis bij de partners in de keten versterkt. Daarnaast wordt ingezet op de continuering van aanpakken, zoals preventie met gezag en de regionale versterking, waarin bewezen effectieve interventies worden geborgd en verbreed. Ten slotte zetten we in op nieuwe, innovatieve maatregelen, waarvan we door het nabij volgen en de inzet van evaluatie in de toekomst goed moeten kunnen bepalen of deze effectief zijn, en waar nodig moet worden bijgestuurd.
Bij een brede, structureel versterkte aanpak past dus ook een duurzame wijze van sturing en verantwoording, die in samenhang inzichtelijk maakt wat de resultaten en effectiviteit van de brede aanpak is. We richten daarvoor een samenhangend geheel aan instrumenten in dat bijdraagt aan een solide kennissysteem en een gezamenlijke lerende aanpak. Met het doel om inzicht in de effectiviteit van specifieke interventies te vergroten, wordt onderzoek en evaluatie naar lopende aanpakken uitgevoerd. En om op de langere termijn goed zicht te kunnen houden op trends en ontwikkelingen, wordt de kwantitatieve monitoring verbeterd. Dat doen we door in overleg met betrokken partners de kwaliteit van brondata voor relevante indicatoren te vergroten en bestaande monitoringsinstrumenten door te ontwikkelen. Voor de zomer van 2023 geef ik in mijn volgende halfjaarlijkse brief een geactualiseerd beeld, kwalitatief en kwantitatief, van het probleem en de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.
Hoe het in deze jaren beschikbare bedrag is verdeeld en waar het voor is ingezet kunt u vinden in de volgende kamerbrieven over de beschikbaarheid en verdeling van het geld:
Is het waar dat er in 2019 vanuit het ondermijningsfonds 126 gefinancierde initiatieven voor de bestrijding van ondermijnende criminaliteit waren en dat er daarna nog 37 «nieuw beloofde anti-ondermijningsprojecten» zijn bij gekomen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit aantal? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het Ondermijningsfonds was een fonds van € 100 miljoen, wat verdeeld over drie jaar is uitgegeven (zie figuur 1). € 15 miljoen is naar de landelijke partners gegaan, € 85 miljoen is gebruikt om regionale versterkingsplannen te financieren. Bij de toekenning van deze middelen is aan regio’s de ruimte gegeven om aan te geven wat er in hun regio nodig was. In de uitvraag van de regionale versterkingsplannen is op basis van advies van het Strategisch Beraad Ondermijning een kader met randvoorwaarden meegegeven. Om de benodigde focus te creëren en versnippering te voorkomen, is de integrale aanpak van de illegale drugsindustrie als centraal uitgangspunt benoemd. In de versterkingsplannen van de regio’s is vervolgens opgenomen op welke focuspunten en hoofdlijnen de aanpak zich richt, maar worden de projecten die in de uitvoering tot stand zijn gekomen niet allemaal separaat zichtbaar. De tussenrapportage6 van de evaluatie van het Ondermijningsfonds, constateerde dat aan het begin van het onderzoek (medio 2019) er 126 initiatieven werden gefinancierd vanuit het Ondermijningsfonds. Ik ga ervan uit dat dat cijfer voor dat moment klopte. De onderzoekers concluderen zelf dat daarna met de versterkingsgelden nog een onbekend aantal andere projecten is ondersteund. Een deel van deze projecten wordt nu voortgezet met financiering uit de Prinsjesdagmiddelen voor regionale versterkingen. Andere worden niet voortgezet of zijn inmiddels afgerond.
De aanpak van ondermijnende criminaliteit is sinds het Ondermijningsfonds meerdere keren uitgebreid (zie ook de beantwoording van vraag 2), maar ik kan daar geen aantal zoals «37» aan hangen.
Is het waar dat er, zoals uw woordvoerder stelt, dat er «mede zoveel projecten en initiatieven [zijn], omdat ze in de praktijk samenhangen en in elkaar overgaan»? Zo ja, werd en wordt de samenhang tussen die projecten bewaakt en door wie? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Deze quote van de woordvoerder was het onderdeel van een toelichting op een lijst die Investico had voorgelegd. Deze toelichting doelde op een lijst van (37) projecten, initiatieven en documenten waarvan Investico aannam dat dit losstaande projecten waren. Deze liepen echter (deels) in elkaar over of hingen met elkaar samen. Ter illustratie: de Toekomstagenda Ondermijning vormde in 2017 als visiestuk de basis voor de aanpak van ondermijning. De Actieagenda Aanpak Ondermijning was de concrete uitwerking daarvan. Vervolgens kwam de financiële dekking voor deze aanpak weer uit het Ondermijningsfonds bij het Regeerakkoord van 2017. Uit dit fonds zijn de versterkingsprogramma’s (de «126 projecten») bekostigd. Zo vormen we een samenhangende aanpak, juist door te zorgen dat het een volgt uit het ander en goed met elkaar samenhangt. Investico leek in de betreffende lijst de conclusie te trekken dat bijvoorbeeld de agenda’s los van elkaar staande projecten waren.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Nederlandse politiebond dat het onduidelijk is waar alle gelden zijn gebleven, dat «het geld [...] volledig verdampt» is en dat er geen sprake is van een «succesverhaal»? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, waarom niet en kunt u dan duidelijk maken waarom er wel sprake is van een succesverhaal?
Nee, die mening deel ik niet. Het is duidelijk waaraan het geld wordt besteed en het geld is niet «verdampt». De vraag of de aanpak van ondermijnende criminaliteit een succesverhaal is, kan niet eenvoudig en zeker niet eenduidig worden beantwoord. Zolang er wereldwijd illegale drugs gebruikt worden, zullen we georganiseerde criminaliteit nooit helemaal kunnen uitroeien. In de afgelopen jaren hebben we wel belangrijke stappen gezet om de aanpak te versterken. Hierdoor ben ik ervan overtuigd dat Nederland, in samenwerking met partners in binnen- en buitenland, de georganiseerde drugscriminaliteit fors zal reduceren. Bij het inrichten van de aanpak van deze vorm van criminaliteit, zullen we steeds flexibel moeten blijven om in te kunnen spelen op de veranderende werkwijzen van criminelen, vertrouwen op de expertise van de partners die dit belangrijke werk doen, en blijven leren van onze successen die we boeken, maar ook van inzicht in wat niet zo goed werkt als we gedacht hadden.
Is het waar dat u geen definitieve lijst kan verstrekken van initiatieven en projecten die met ondermijningsgelden zijn gefinancierd? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, kunt u die lijst alsnog verstrekken?
Ja, ik kan geen definitieve lijst verstrekken van alle initiatieven en projecten die met ondermijningsgelden zijn gefinancierd. De monitoring is gericht op het vormen van een lerende aanpak, in het geval van het Ondermijningsfonds bijvoorbeeld in de vorm van een midterm review7 en een meerjarige evaluatie8 over de projecten die gefinancierd werden vanuit de versterkingsgelden.
Kunt duidelijk aangeven hoe de genoemde 916 miljoen euro is besteed? Aan welke projecten of initiatieven is dat budget besteed? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u duidelijk maken tot welke concrete resultaten in de zin van bestrijding van ondermijning de projecten en initiatieven hebben geleid? Zo ja, kunt u de Kamer daar dan voor de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid over berichten? Zo nee, waarom niet en hoe kan de Kamer dan wel beoordelen of de uitgaven tegen ondermijning effectief zijn en zijn geweest?
De afgelopen jaren heeft de Tweede Kamer elk jaar in het najaar een voortgangsbrief ontvangen over de aanpak van ondermijnende criminaliteit, waarin de concrete resultaten van de aanpak besproken worden.
U ontvangt dit najaar voor de begrotingsbehandeling ook weer een brief over de voortgang van de aanpak.
Kunt u toelichten op welke manier de toetsing van de Algemene Rekenkamer onjuist is, omdat de Algemene Rekenkamer had moeten toetsen aan de Wet politiegegevens (Wpg) in plaats van de Algemene Verordening Gegevensbescherming? In hoeverre en op welke punten had de Algemene Rekenkamer tot een andere conclusie moeten komen, als zij had getoetst aan de Wpg?1
De AVG en de Wpg kennen een vergelijkbaar doel, namelijk het voorzien in een regeling van de bescherming van persoonsgegevens. Een deel van de regels is daarom vergelijkbaar. Er zijn echter ook nadrukkelijke verschillen. Zo kent de Wpg een ruimere grondslag voor het gebruiken van bijzondere persoonsgegevens en zijn bepaalde rechten van betrokkenen in de Wpg beperkt.
Het gaat hier om wederzijds uitsluitende regelgeving. Het is dus onmogelijk een Wpg-verwerking aan de AVG te toetsen (of andersom). Ondanks dat bepaalde begrippen in beide regimes voorkomen, moeten ze bovendien in een geheel andere context worden gezien. De regeling omtrent de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) illustreert dit. De AVG en de Wpg kennen beide de verplichting om een GEB uit te voeren wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
Eerst na ingebruikname van het CAS is die regeling in (art. 4c van) de Wpg geïmplementeerd. Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, is de politie vervolgens tot de conclusie gekomen dat op basis van de karakteristieken van het CAS aan voornoemde voorwaarden niet is voldaan en een GEB aldus niet is voorgeschreven. Desalniettemin verwijst de Algemene Rekenkamer in haar toetsingskader naar de AVG en scoort de politie hier een onvoldoende.
Doordat de Algemene Rekenkamer consequent heeft getoetst aan de AVG (en eenmaal aan de Politiewet 2012) is niet te voorspellen hoe een toetsing door de Algemene Rekenkamer aan het juiste wettelijke kader, zijnde de Wpg, tot een andere uitkomst had geleid.
Hoe beoordeelt u het privacyrisico van gegevensverwerking door het Criminaliteit Anticipatie Systeem (CAS) in het licht van de richtlijnen van de Autoriteit Persoonsgegevens voor het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) die stellen dat er sprake is van een hoog risico als wordt voldaan aan minstens twee van de negen criteria, waaronder de criteria vier, vijf, zes, zeven en acht (respectievelijk: gevoelige gegevens, grootschalige gegevensverwerking, gekoppelde databases, gegevens over kwetsbare personen en het gebruik van nieuwe technologie)?
De richtlijnen van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voor het uitvoeren van een GEB zijn gericht op de AVG. De politie heeft de AP reeds verzocht aparte criteria op te stellen voor de Wpg. Het feit dat er specifieke wetgeving is voor opsporings- en vervolgingsinstanties vanwege hun bijzondere positie toont al aan dat eisen ten aanzien van gegevensverwerkingen onder de AVG en de Wpg niet altijd vergelijkbaar zijn. Verwerkingen met gegevens van kwetsbare personen, financiële gegevens, gegevens in het kader van heimelijk onderzoek zijn voor de politie immers eerder regel dan uitzondering. Juist daarom kent de Wpg extra verplichtingen rond bijvoorbeeld documentatie, autorisatie en logging.
Vanuit politieperspectief is in dit geval geoordeeld dat de verwerking niet is gericht op de verwerking van gevoelige gegevens of kwetsbare personen, ook is er geen sprake van een nieuwe technologie, het CAS is immers al tien jaar in gebruik. De resultaten zijn bovendien niet tot personen herleidbaar, waardoor geen sprake is van een hoog risico voor betrokkenen.
Zodoende is destijds door de politie beoordeeld dat een GEB in het geval van het CAS niet aangewezen is. Hoewel deze karakteristieken niet ingrijpend zijn veranderd en een GEB volgens het oordeel van de politie nog altijd niet verplicht is, heeft de politie een traject in gang gezet om voor het CAS een (AI) impact assessment of een ander type beoordeling van vergelijkbaar niveau toe te passen.
Kunt u uitsluiten dat de output van het CAS ook na de verrijking met kwalitatieve informatie door een informatiespecialist niet tot concrete personen is te herleiden? Kunt u dit toelichten?
Zoals hiervoor gemeld, alsook in de beantwoording van uw vorige Kamervragen over dit onderwerp is aangegeven, geeft het CAS een verwachting voor een bepaald gebied en geeft het geen output die op zichzelf tot personen te herleiden is.2 Dit valt ook af te leiden uit de variabelen van het CAS3 waarbij bijvoorbeeld wordt gekeken naar het aantal incidenten dat in een bepaalde periode in een bepaald gebied heeft plaatsgevonden. Dit laat onverlet dat de politie verschillende andere instrumenten, applicaties en informatiesystemen tot haar beschikking heeft en inzichtelijk kan maken welke incidenten in een bepaald gebied en periode hebben plaatsgevonden. Deze informatie heeft de politie ook nodig om zicht te krijgen op de aard en omvang van de lokale problematiek. Het gaat hierbij echter om andere applicaties en systemen dan het CAS.
Kunt u toelichten dat de criminaliteitshistorie die in het CAS wordt gebruikt hoofdzakelijk is gebaseerd op aangiftes van burgers? Geldt dit ook voor de CAS-output over overlast jeugd, vernieling,verdovende middelen en drugshandel?
De variabelen uit het CAS die zich richten op criminaliteitshistorie zijn hoofdzakelijk gebaseerd op aangiftes en meldingen van burgers en niet op de ambtshalve waarnemingen van de politie. Dit geldt voor alle typen speerpunten waarvoor het CAS kan worden ingezet. Hiermee tracht de politie een feedback loop te voorkomen. Hiermee doelt de politie op het volgende verschijnsel. Wanneer mede aan de hand van de output van het CAS de politie-inzet in een gebied tot de waarneming van een toename van het aantal voorvallen aldaar leidt, is dat op zichzelf verklaarbaar. Wanneer die waarnemingen echter weer zouden worden betrokken voor de invoer van het CAS zou bij een volgend gebruik datzelfde gebied weer naar voren komen. Dit wordt ook wel de feedback loop genoemd. Om te voorkomen dat dit effect optreedt en zaken verkleurd worden, is het CAS bewust hoofdzakelijk gebaseerd op aangiftes en meldingen van feiten (brengincidenten) en niet op in registraties vastgelegde eigen waarnemingen van de politie (haalincidenten). Momenteel onderzoekt de politie of en zo ja, ten aanzien van welke feiten zich mogelijk een vermenging van breng- en haalincidenten voordoet, met als doel om dit zoveel mogelijk te beperken.
Bent u bereid de laatste evaluatie van het CAS met de Kamer delen?
De Algemene Rekenkamer heeft geen evaluatie van CAS uitgevoerd, maar een controlerende toets verricht van de beheersmaatregelen rondom het CAS. Desalniettemin bestaat voor de Tweede Kamer (bijvoorbeeld via de Vaste commissie Digitale Zaken) de mogelijkheid de Algemene Rekenkamer te vragen nader te reflecteren op de bevindingen rondom het algoritme van het CAS, zoals gerapporteerd in het onderzoek «Algoritmes getoetst».
Kunt u zeggen wanneer en waarom de toepassing van het CAS is uitgebreid van enkele vormen van High Impact Crimes (HIC) naar tien vormen van criminaliteit en openbare ordeverstoring?
Het is niet zo dat het CAS zich alleen richt op high impact crimes (HIC), dit is ook nimmer beoogd. De lokale problematiek van het basisteam in kwestie is leidend. HIC behoort dan tot de mogelijkheden, maar dit is zeker niet uitsluitend het geval. Het CAS is bedoeld als een bijdrage aan de efficiënte inzet van de politie. Specifiek voor criminaliteit en openbare ordeverstoring, zoals overlast jeugd en vernieling, geldt dat de aanwezigheid van de politie in een bepaald gebied preventief kan zijn. Die preventie komt echter ook op andere manieren tot stand. De inzet – en daarmee de waarde van het gebruik van het CAS – is dat een basisteam mede aan de hand van de output van het CAS een hypothese over de oorzaken van het hoge risico in een gebied vormt en een strategie formuleert om de oorzaken weg te nemen. Zo kan de politie bijvoorbeeld in gesprek gaan met de gemeente over het plaatsen van extra verlichting op slecht verlichte locaties als blijkt dat dit mogelijk een oorzaak is van een verhoogd risico op overlast of vernieling in een bepaald gebied.
Wat zijn de overwegingen om het CAS ook in te zetten voor criminaliteit en openbare ordeverstoring die niet vallen onder HIC? Hoe beoordeelt u de inzet van het CAS voor criminaliteit en openbare ordeverstoring die niet vallen onder HIC zoals overlast jeugd en vernieling?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt de controle op vooringenomenheid en (indirecte) discriminatie gedaan voor alle verschillende vormen van output? Kunt u toelichten hoe dit in zijn werk gaat?
Zoals ook bevestigd wordt in het rapport van de Algemene Rekenkamer, maakt het CAS bewust geen gebruik van variabelen, zoals afkomstgerelateerde indicatoren (nationaliteit e.d.), die discriminatie in de hand werken.4 Daarbij geeft het CAS een score voor een bepaald gebied en niet voor een specifieke groep personen. Dit geldt onverkort voor elk type problematiek waarvoor een basisteam het CAS inzet, dus ook voor jeugdoverlast.
Om het risico op (indirecte) discriminatie zoveel mogelijk te mitigeren, maakt de politie ook bewuste keuzes in het uitsluiten van variabelen, die mogelijk indirect tot discriminatie en/of bias zouden kunnen leiden. De variabele «percentage niet-westerse allochtonen» maakte bijvoorbeeld tot voor kort deel uit van een dataset die de politie van het Centraal Bureau voor de Statistiek ontvangt. Deze informatie wordt door de politie niet gebruikt als input voor het CAS. Aanvullend heeft de politie besloten om de ontvangst van deze gegevens al aan de poort te blokkeren.
Het uitsluiten van gegevens over achtergrond, afkomst of geslacht verkleint de kans op indirecte discriminatie, maar sluit deze niet in het geheel uit. Zo kan er onbedoeld bias bestaan in de aangiftes of meldingen die de politie ontvangt. Het inzichtelijk maken en minimaliseren van deze restrisico’s is voor de politie essentieel.
De politie adresseert dit zowel intern als extern. Intern is de politie een onderzoek gestart naar het in kaart brengen en aanpakken van de restrisico’s van de toepassing van het CAS. Extern en transparant (door middel van wetenschappelijke publicaties) onderzoekt de politie tezamen met de wetenschap enerzijds hoe datamodellen van de politie bias het beste kunnen detecteren en uitsluiten en anderzijds het effect van onderlinge sociaal demografische verschillen op politiedata.
Kunt u uitsluiten dat de inzet van het CAS voor overlast jeugd niet leidt tot (indirecte) discriminatie op grond van afkomst? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u toelichten welke variabelen worden gebruikt voor de verschillende output van het CAS, waaronder de output gericht op diefstal en inbraak woning, straatroof, overlast jeugd, vernieling, openbare schennis der eerbaarheid, verdovende middelen en drugshandel?
De variabelen van het CAS zijn in te zien op de website van de politie.5 Zoals gezegd is de criminaliteitshistorie hoofdzakelijk gebaseerd op aangiftes en meldingen van burgers.
Wordt in alle basisteams die CAS gebruiken gewerkt met output over alle door u genoemde vormen van criminaliteit of openbare ordeverstoring, namelijk diefstal en inbraak woning, straatroof, diefstal van personenauto’s of uit personenauto’s, zakkenrollerij, diefstal van snor- en bromfiets, diefstal uit bedrijf of kantoor, overlast jeugd, vernieling, openbare schennis der eerbaarheid, verdovende middelen en drugshandel? Zijn er basisteams die een beperktere output van het CAS gebruiken? Kunt u hiervan een overzicht geven?
De basisteams van de politie kunnen aan de hand van de in het lokale gebied voorkomende problematiek autonoom keuzes maken voor welke typen speerpunten/feiten ze het CAS inzetten. Wel geldt per basisteam een maximumaantal van vier speerpunten, opdat het CAS zo gericht mogelijk wordt benut. De onderstaande tabel toont van de meest voorkomende speerpunten het aantal basisteams, verspreid over het gehele land, dat het CAS voor die feiten toepast.
Speerpunt
Aantal basisteams
Diefstal/Inbraak Woning
160
Diefstal uit en vanuit voertuig
114
Diefstal van een (snor/brom)fiets
72
Overlast jeugd
71
Straatroof
56
Diefstal overig
39
Van overige speerpunten maken telkens niet meer dan tien basisteams tegelijk gebruik.6
Kunt u een overzicht geven van basisteams die het CAS gebruiken voor het voorspellen of voorkomen van overlast jeugd?
Zie antwoord vraag 11.