Het bericht Liters kankerverwekkende stoffen laat Claessen Tankcleaning zo de Maas in stromen |
|
Sandra Beckerman |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Liters kankerverwekkende stoffen laat Claessen Tankcleaning zo de Maas in stromen»?1
Ja dit artikel is bij mij bekend.
Kunt u de documenten waar NRC inzag in heeft gekregen naar de Kamer sturen? Heeft u daar zelf al naar gekeken?
De documenten waar NRC inzage in heeft gekregen zijn niet bij mij bekend. In verband met de bescherming van het brongeheim van journalisten zijn de stukken niet opgevraagd bij NRC. Ik heb wel navraag gedaan bij de omgevingsdienst RUD Limburg Noord en de gemeente Venlo. Ook bij hen is niet bekend in welke stukken NRC inzage heeft gekregen.
Zijn er momenteel voldoende middelen en capaciteiten beschikbaar om toezicht te houden op bedrijven zoals Claessen Tankcleaning en andere potentiele vervuilers? Zo niet, welke stappen onderneemt u om de capaciteit te vergroten?
Het beeld dat in het NRC artikel wordt geschetst over de misstanden bij Claessen Tankcleaning is zeer ernstig. Burgers hebben het recht om erop te vertrouwen dat bedrijven verantwoordelijkheid nemen voor een schone, veilige en gezonde leefomgeving. Binnen het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) op milieuregelgeving werken onder andere omgevingsdiensten, gemeentes, provincies, waterschappen en het Rijk samen om bedrijven te controleren.
Het soort situaties als bij Claessen Tankcleaning maken inzichtelijk waar knelpunten zitten op het gebied van middelen, capaciteit en duiding van signalen in het VTH-stelsel. Als stelselverantwoordelijke voor het VTH-stelsel werk ik samen met de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Justitie en Veiligheid (JenV), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging voor Nederlandse Gemeentes (VNG), de Unie voor Waterschappen (UvW) en Omgevingsdienst NL (ODNL) in het interbestuurlijk programma versterking VTH- stelsel (IBP VTH) om deze knelpunten aan te pakken door het opvolgen van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en de Algemene Rekenkamer2.
Het recente tweejaarlijks onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH3 laat zien dat er afgelopen twee jaar inzet is gepleegd om het VTH-stelsel te versterken. Het aantal fte dat beschikbaar is voor VTH-taken bij omgevingsdiensten is gegroeid met 8,6%. De groei is vooral zichtbaar voor toezichthouders (6,6%), buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s) (22%) en juristen (18%). Dit heeft zich ook vertaald in een groei van de totale uitgaven van omgevingsdiensten.
Daarnaast is via een specifieke uitkering een extra financiële impuls gegeven aan de omgevingsdiensten van in totaal € 14,4 miljoen. Ook is een subsidie van € 5,1 miljoen aan Omgevingsdienst NL (ODNL) gegeven.
Welke instanties hebben in voorgaande jaren Claessen Tankcleaning geinspecteerd? Hebben deze diensten in deze specifieke casus samengewerkt?
Voor de feitelijke informatie over de inspecties op het gebied van milieu heb ik contact gezocht met de gemeente Venlo. De gemeente is bevoegd gezag voor Claessen Tankcleaning en in die hoedanigheid eindverantwoordelijk voor VTH milieu. De omgevingsdienst RUD Limburg Noord is gemandateerd uitvoerend toezichthouder. De gemeente heeft in beantwoording van Raadsvragen een tijdlijn opgesteld van het dossier Claessen Tankcleaning en deze met mij gedeeld4. U treft deze tijdlijn bijgaand aan. Uit deze tijdlijn blijkt dat er inspecties zijn gedaan door de omgevingsdienst RUD Limburg Noord, de plaatselijke brandweer, het Waterschap Limburg en de veiligheidsregio Limburg Noord. Tevens blijkt uit deze tijdlijn dat er in de voorgaande jaren contact is geweest tussen de gemeente Venlo, bovengenoemde diensten, politie, Openbaar Ministerie (OM) en de Arbeidsinspectie.
De Arbeidsinspectie geeft aan dat bij dit bedrijf in de afgelopen jaren meerdere keren is geïnspecteerd. De Arbeidsinspectie merkt op dat haar toezicht gericht is op de werkgever en wat deze moet, of had moeten doen, om de werknemers te beschermen. De Arbeidsinspectie staat op diverse niveaus in contact met collega- diensten en -overheden om met name in de informatiepositie elkaar verder te kunnen versterken bij de eigen taakuitvoering.
Acht u de versnippering van diensten en bevoegdheden problematisch? Wat wordt eraan gedaan om dit tegen te gaan?
Alle partijen in het VTH-stelsel zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het goed functioneren van het stelsel. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid spreek ik partijen aan op de eigen rol en verantwoordelijkheden in het stelsel. Ik ben aan het onderzoeken of mijn mogelijkheden binnen het huidige stelsel hiervoor toereikend zijn.
Binnen het VTH-stelsel zie ik zowel versnippering in de taakuitvoering als in de organisatie van de uitvoerende omgevingsdiensten. Een voorbeeld van versnippering in de casus van Claessen Tankcleaning is de organisatievorm van de omgevingsdienst RUD Limburg Noord. Deze omgevingsdienst functioneert als netwerkorganisatie. Op papier zijn verantwoordelijkheden geregeld, maar in de praktijk voldoet dit niet aan de gewenste organisatievorm. Daarom wil ik dat alle omgevingsdiensten in Nederland gaan voldoen aan dezelfde set criteria om zo robuust hun taken uit te kunnen voeren. Deze robuustheidscriteria en het proces om tot robuuste omgevingsdiensten te komen, zijn inmiddels bestuurlijk vastgesteld. Uw Kamer is daarover bij brief van 4 juli 2023 geïnformeerd5.
Uiterlijk 1 oktober 2023 rapporteren alle besturen van de omgevingsdiensten aan mij of hun omgevingsdiensten aan deze criteria voldoen. Zo niet, dan dienen zij voor 1 april 2024 een plan bij mij aan te leveren waarmee zij uiterlijk op 1 april 2026 wel voldoen aan de criteria. Tegelijkertijd start ik het wettelijk borgen van de robuustheidcriteria in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Ik houd de Kamer op de hoogte van de ontwikkelingen door met u periodiek de voortgangsrapportage te delen die binnen het IBP VTH wordt opgesteld.
Wat is uw reactie op het feit dat Claessen Tankcleaning in het verleden al tien ernstige bedijfsongevallen heeft gehad maar dat hier blijkbaar geen straffen of maatregelen aan gebonden waren?
De Arbeidsinspectie heeft in de afgelopen jaren drie meldingen over Claessen Tankcleaning ontvangen die betrekking hebben op twee arbeidsongevallen. Beide zijn onderzocht. Het betrof in beide gevallen een val van een trap. In één geval is geen verband geconstateerd tussen de oorzaak van het ongeval en een mogelijke overtreding door de werkgever. In het andere geval is een boete conform de boetebeleidsregel6 opgelegd vanwege te laat melden door de werkgever. De Arbeidsinspectie heeft geen informatie waarmee kan worden bevestigd of er in het verleden acht ernstige ongevallen hebben plaatsgevonden en of die onder de meldingsplicht vielen.
Hoe vaak zijn inspecties uitgevoerd bij Claessen Tankcleaning in de afgelopen vijf jaar? Kunt u een overzicht geven van de resultaten van deze inspecties met betrekking tot naleving van milieuregelgeving en de handhaving daarvan?
De omgevingsdienst RUD Limburg Noord geeft aan dat er sinds de eerste melding van 2020 in totaal 8 controles zijn uitgevoerd, waarvan 4 onaangekondigd. Voor een overzicht van de resultaten van deze controles verwijs ik naar de eerdergenoemde tijdlijn van de gemeente Venlo7.
Welke handhavingsmaatregelen zijn er momenteel van kracht om bedrijven die zich schuldig maken aan milieucriminaliteit, zoals Claessen Tankcleaning, streng te straffen en te beboeten? Zijn deze maatregelen afdoende gebleken?
Binnen het VTH-stelsel milieu is een uitgebreid handhavingsinstrumentarium beschikbaar, zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk van aard.8 Zo kan een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang worden opgelegd. Of er kan strafrechtelijk worden gehandhaafd door middel van het opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking of het opmaken van een proces-verbaal. Aan de hand van de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO)9 bepaalt het bevoegd gezag welk instrument in een specifiek geval passend is.
Uit informatie van de gemeente blijkt dat in het geval van Claessen Tankcleaning op 31 juli 2023 een last onder dwangsom is opgelegd en er sindsdien geen overtreding is vastgesteld.
Kunt u analyseren waarom de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en het Openbaar Ministerie (OM) al drie jaar niet ingrijpen bij Claessen Tankcleaning, ondanks overvloedig bewijs van wangedrag?
Een omgevingsdienst controleert een bedrijf in het kader van het toezicht op de verleende vergunningen. Als tijdens deze controles overtredingen worden vastgesteld dan geeft dat aanleiding om handhavend op te treden. Daarbij is de aard van de overtreding bepalend voor de wijze waarop het handhavingsproces wordt ingestoken en welke sanctiemiddelen hierop worden ingezet.
Ik heb contact gezocht met de omgevingsdienst RUD Limburg Noord om te analyseren of en in welke mate handhavend is opgetreden bij Claessen Tankcleaning. Naar aanleiding van de eerste melding over een onveilige milieusituatie in 2020 zijn door de omgevingsdienst in 2020 en 2021 controles uitgevoerd. Daarbij werden verschillende constateringen gedaan die vervolgens deels door het bedrijf zijn opgelost. In 2022 is een handhavingstraject opgestart omdat er sprake was van een overtreding die niet werd opgelost. De benzeenfakkel op het terrein werkte niet naar behoren en daarmee werd niet voldaan aan de vergunde situatie. De gemeente heeft daarop als bevoegd gezag een voornemen tot dwangsom naar Claessen Tankcleaning gestuurd. In het NRC artikel geeft de gemeente Venlo toe dat de gemeente «onvoldoende heeft doorgepakt» met het opleggen van de dwangsom vanwege «de complexiteit van het dossier en capaciteitsgebrek». Bovendien heeft de gemeente lang geloofd in de goede intenties van het bedrijf10.
Daarna zijn er in 2022 opnieuw diverse meldingen over misstanden bij dit bedrijf ontvangen, ook via de lokale media, het waterschap en de provincie. De meldingen zijn door de omgevingsdienst doorgegeven aan de bevoegde instanties. Bij controles heeft de omgevingsdienst echter, met uitzondering van de bovengenoemde reeds vastgestelde overtreding, geen van de genoemde misstanden kunnen vaststellen. Zonder onafhankelijk geverifieerd bewijs van overtreding, kan een instantie niet handhavend optreden.
Ook heb ik navraag gedaan bij de Arbeidsinspectie. De Arbeidsinspectie heeft dit bedrijf en enkele andere tankcleanerbedrijven eind 2020 gecontroleerd op blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Deze controles waren een reactie op meldingen vanuit deze sector. Bij álle bezochte bedrijven is handhaving ingezet vanwege ontbrekende blootstellingsbeoordelingen. Naar aanleiding hiervan heeft de Arbeidsinspectie in 2021 een inspectieproject Tankcleaners opgezet en uitgevoerd. Binnen dit project zijn bij 26 van de 27 geïnspecteerde bedrijven in totaal 85 overtredingen geconstateerd en is handhaving ingezet.
Er zijn naar aanleiding van meldingen twee ongevallen bij Claessen Tankcleaning onderzocht door de Arbeidsinspectie in de periode 2020–2022. In een geval is geen verband geconstateerd tussen de oorzaak van het ongeval en een mogelijke overtreding. In het andere geval is een boete van € 450,– conform de boetebeleidsregel11 opgelegd vanwege te laat melden door de werkgever.
Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie deze zomer nog een gecombineerde inspectie uitgevoerd bij Claessens Tankcleaning met inspecteurs vanuit het programma Blootstelling en het regioteam Arbeidsmarktfraude. In dit kader wordt de naleving op het voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen en de naleving van de Wet Minimumloon verder onderzocht. Indien er uit dit onderzoek blijkt dat de werkgever in overtreding is, zal handhaving worden ingezet.
Hoe beoordeelt u het onvermogen van de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en het OM werknemers te beschermen tegen criminele handelingen van hun werkgevers?
Het artikel van NRC schetst een verontrustend beeld van de gang van zaken bij Claessen Tankcleaning. Alle werknemers hebben recht op een gezonde en veilige werkomgeving. Het is de plicht van de werkgever om te zorgen voor deze gezonde en veilige werkomgeving. Voor wat betreft blootstelling van werkenden aan gevaarlijke stoffen gelden concrete normen op basis van het Arbeidsomstandighedenbesluit, namelijk grenswaarden. Of deze grenswaarden zijn overtreden kan ik op basis van het artikel niet beoordelen. De Arbeidsinspectie geeft aan dat waar overtredingen zijn geconstateerd, handhaving door de Arbeidsinspectie is ingezet. Bij recente controles bleek dat het bedrijf stappen heeft gezet na eerdere controles en handhaving. Onder het gezag van het Functioneel Parket van het OM vindt nu een oriënterend onderzoek plaats naar de casus Claessen Tankcleaning.
Volgens werknemers van Claessen Tankcleaning heeft de directeur zijn plichten met betrekking tot de veiligheid van werknemers en het milieu verwaarloosd om winstmarges te vergoten. Deelt u de mening dat het oneindig streven naar meer winsten de kans op milieucriminaliteit en uitbuiting van werknemers vergroot? Zo nee, waarom niet?
Veel bedrijven zijn gericht op het maken van winst; dat is op zichzelf niet problematisch. Het wordt problematisch als een bedrijf zijn plichten met betrekking tot de veiligheid van werknemers verwaarloost, bijvoorbeeld door focus op winstmarges. Alle werknemers hebben immers recht hebben op een gezonde en veilige werkomgeving. Als werknemers van mening zijn dat hun rechten met betrekking tot veiligheid worden verwaarloosd, kunnen zij in gesprek gaan met hun werkgever. Als dit gesprek geen uitkomst biedt, dat kunnen zij te allen tijde een melding doen bij de Arbeidsinspectie. Dit kan zowel telefonisch via nummer 0800-5151 of via de website van de Arbeidsinspectie: https://www.nlarbeidsinspectie.nl/onderwerpen/melden.
Daarnaast geldt dat criminelen die milieudelicten plegen dat veelal doen met het oog op financieel gewin. Ik zet mij er dan ook voor in om milieucriminaliteit te voorkomen en aan te pakken, zodat het voor criminelen niet lonend is om milieudelicten te plegen. Dat doe ik samen met de Minister van JenV en alle partners in het VTH-stelsel.
Hoe beoordeelt u het onvermogen van de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en OM het grootschalig lozen van gevaarlijke, giftige stoffen in de Maas te voorkomen in het licht van aankomende deadlines voor het Kaderrichtlijn Water?
Ik vind niet dat er sprake is van onvermogen in het licht van aankomende deadlines voor het Kaderrichtlijn Water. De RUD Limburg Noord geeft aan dat ze lozingseisen in de vergunning opgenomen hebben voor de som van zware metalen, EOX, minerale olie, onopgeloste bestanddelen en petroleumether extraheerbare oliën en vetten. Het is aan het bedrijf om zich aan alle vergunningseisen te houden waarmee de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) gewaarborgd worden. Het bevoegd gezag ziet vanuit haar verantwoordelijkheid erop toe dat het bedrijf zich houdt aan de opgelegde voorwaarden. Daarbij is het belangrijk dat toezicht risico gestuurd plaats vindt. Onderdeel hiervan is dat indien geconstateerd wordt dat een bedrijf zich niet houdt aan de vergunningsvoorschriften het toezicht in de toekomst geïntensiveerd zal worden.
De Arbeidsinspectie heeft geen taak in het licht van de Kaderrichtlijn Water en is ook geen toezichthouder op milieu en omgeving. Het waterschap Limburg beheert de RWZI te Venlo. Rijkswaterstaat is bevoegd gezag/toezichthouder voor het lozen van RWZI’s op rijkswater en het halen van de Kaderrichtlijn Water doelstellingen. Het waterschap Limburg en Rijkswaterstaat hebben een adviesrol in het Wabo vergunningstraject.
Hoe beoordeelt u de huidige effectiviteit van het VTH-stelsel, specifiek met betrekking tot de controle op bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, zoals Claessen Tankcleaning? Welke verbeteringen zijn er nodig om toekomstige milieucriminaliteit te voorkomen?
Door alle partners binnen het VTH-stelsel wordt hard gewerkt om milieucriminaliteit aan te pakken. De afgelopen jaren is daar al hard aan gewerkt. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en de Algemene Rekenkamer zijn de Minister van JenV en ik, samen met alle betrokkenen, binnen het IBP VTH bezig om de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving verder te versterken. Dit doen we door in te zetten op het versterken van de informatievoorziening en de datakwaliteit, het verbeteren van de informatie-uitwisseling, het implementeren van de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht en door ervoor te zorgen dat er meer prioriteit en capaciteit is voor de aanpak van milieucriminaliteit bij onder andere de bijzondere opsporingsambtenaren, de politie en het OM.
Bent u bereid onderzoek te doen naar hoe het VTH-stelsel specifiek in dit geval gefaald heeft en wat er geleerd kan worden, dat van bredere toepassing kan zijn, voor het versterken van het VTH-stelsel?
Het VTH-stelsel is de afgelopen jaren veelvuldig onderzocht. Uit voorgaande onderzoeken12 naar het functioneren van het VTH-stelsel en de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken om het VTH-stelsel te kunnen versterken, zijn diverse aanbevelingen gekomen om het VTH-stelsel te versterken. Het versterken en toekomstbestendig maken gebeurt nu, samen met de andere stelselpartijen, in het IBP VTH. Daarnaast laat ik elke twee jaar een onderzoek doen naar het functioneren van het VTH-stelsel. Het meest recente tweejaarlijks onderzoek heb ik recent aan de Kamer gestuurd13. Daarbij fungeert het tweejaarlijks onderzoek over 2022 als nulmeting voor het IBP VTH zodat bij een volgende meting de situatie in 2022 als referentie kan dienen. In het volgende onderzoek over 2024 zal de voortgang van de resultaten van het IBP VTH kunnen worden gemonitord.
Bent u op de hoogte van vergelijkbare gevallen waar de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en het OM op de hoogte zijn van milieucriminaliteit maar niet ingrijpen? Zo ja, kunt u een overzicht delen van deze gevallen?
Nee, ik ben niet op de hoogte van vergelijkbare gevallen waar niet wordt ingegrepen bij milieucriminaliteit.
Kunt u toelichten hoe het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel in de toekomst zorgt dat vergelijkbare situaties zoals beschreven in het artikel voorkomen of gestraft zullen worden?
Het is helaas onmogelijk toe te zeggen dat overtredingen van vergunningsvoorwaarden in de toekomst niet meer zullen plaatsvinden in Nederland. Samen met de bevoegde gezagen en uitvoeringsorganisaties blijf ik mij als stelselverantwoordelijke uiteraard inzetten om de kans hierop zo klein mogelijk te maken. Zo wordt binnen het IBP VTH onder andere gewerkt aan het:
Specifiek voor opsporen en het opleggen van een straf is er een landelijke handhavingsstrategie opgesteld waarmee beoogd wordt dat de handhavende instanties op eenzelfde manier optreden bij overtredingen. Deze strategie is vastgesteld en wordt ondersteund met de leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen.
Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke breng ik de verantwoordelijkheden van alle stelselpartijen in beeld zodat beter invulling gegeven kan worden aan de verantwoordingslijnen.
In het geval dat de huidige plannen dergelijke situaties niet kan verbeteren, hoe gaat u het programma aanpassen om ervoor te zorgen dat vergelijkbare situatie zoals beschreven in het artikel voorkomen of gestraft zullen worden?
Binnen het IBP VTH wordt door alle partijen hard gewerkt aan de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en daarmee de versterking van het VTH-stelsel. Hiermee zorgen we onder andere voor robuuste omgevingsdiensten die voldoende kennis, kunde en menskracht hebben om hun belangrijke taak te kunnen uitvoeren.
Kunt u, in het licht van dit artikel, reflecteren op aanbevelingen 3, 6 en 9 van de commissie Van Aartsen?
De commissie van Aartsen heeft in maart 2021 tien aanbevelingen gedaan14. De aanbevelingen waar uw Kamer naar vraagt zijn:
Ik onderschrijf deze aanbevelingen nog steeds van harte. Samen met alle betrokken partijen ben ik aan de slag gegaan om zo snel mogelijk opvolging te geven aan de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen. Met de Kamerbrief van 13 december 202115 is uw Kamer ingelicht over hoe de aanbevelingen worden opgevolgd. De invulling van deze opvolging is bepaald binnen het IBP VTH en daar wordt door alle partijen hard aan gewerkt.
Voor aanbeveling 9 is gekozen voor een alternatieve invulling. Met provincies, gemeenten en omgevingsdiensten wordt een systeem opgezet voor visitaties van omgevingsdiensten. Daarnaast is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) gestart met thematische en signalerende onderzoeken naar het VTH-stelsel. Ook wordt ingezet op het versterken van het horizontaal toezicht door gemeenteraden en provinciale staten.
Halfjaarlijks verstuur ik uw Kamer een voortgangsrapportage om op de hoogte te blijven van het IBP VTH. Op 4 juli 2023 is de meest recente rapportage aan uw Kamer verzonden16.
Bent u van mening dat de huidige plan van aanpak voldoende doet om strafrechtelijke handhaving en vervolging; kennisdeling; en capaciteit van omgevingsdiensten te verbeteren om dergelijke gevallen, zoals beschreven in het artikel, in de toekomst te voorkomen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 16 heb aangegeven, is het helaas onmogelijk toe te zeggen dat een vergelijkbare situatie in de toekomst niet meer zal plaatsvinden. Ik zet mij uiteraard in om, binnen het IBP VTH en als stelselverantwoordelijke, de kans hierop zo klein mogelijk te maken.
Ik ben van mening dat het huidige programma met de onderliggende plannen van aanpak het VTH-stelsel versterkt.
Kunt u een stand van zaken delen met de Kamer met betrekking tot de planning voor de opvolging van aanbevelingen van de commissie Van Aartsen met extra aandacht voor aanbeveling 3, 6 en 9?2 Worden de gesteelde deadlines gehaald?
Het IBP VTH geeft opvolging aan de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen. Ik informeer de Kamer halfjaarlijks over de voortgang van deze opvolging. De meest recente voortgangsrapportage is op 4 juli 2023 met u gedeeld18.
Welke knelpunten worden sinds de start van het programma versterking VTH-stelsel ervaren door de instanties belast met de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving op het gebied van milieu?
Ik heb geen compleet overzicht van alle knelpunten die worden ervaren in het VTH-stelsel. Er zijn wel signalen dat het ontbreken van voldoende (financiële) middelen en menskracht door sommige partijen als knelpunt binnen het stelsel wordt ervaren. Ook wordt ervaren dat er soms onvoldoende betrokkenheid is van (provinciale en gemeentelijke) bestuurders. Deze partijen moeten ook hun verantwoordelijkheden pakken. Ik ben daarom voor de zomer bijeengekomen met een groep lokale bestuurders die koploper zijn in het versterken van het VTH- stelsel. Met hen bespreek ik de kansen en uitdagingen die zij ervaren. Daarnaast hebben deze koplopers een ambassadeursrol in hun regio om de versterking van het VTH-stelsel bij hun collega’s te stimuleren. Ik kom twee keer per jaar met deze koplopersgroep bijeen om de voortgang te bespreken.
Zijn er specifieke plannen om de sancties en straffen voor bedrijven die zich schuldig maken aan milieucriminaliteit te versterken, zodat deze een daadwerkelijke afschrikkende werking hebben?
Naar aanleiding van de motie van de leden Hagen/Sneller19 wordt door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) onderzoek gedaan naar de strafmeting bij ernstige milieudelicten. Dit onderzoek start in het najaar. De Minister van JenV informeert u over de uitkomsten daarvan. In EU- verband wordt gewerkt aan een herziening van de richtlijn milieucriminaliteit (Richtlijn 2008/99/EG), waarbij ook de sanctiemogelijkheden voor milieudelicten tegen het licht worden gehouden. Bij de implementatie van deze richtlijn wordt ook naar de hoogte van de sancties voor milieudelicten gekeken.
Onder welke voorwaarden wordt een directeur van een bedrijf strafrechtelijk vervolgd voor milieucriminaliteit? Wat moet er gebeuren voor dat een verantwoordelijke persoon in plaats van het bedrijf waar diegene directeur van is aangepakt wordt voor milieucriminaliteit?
De Nederlandse strafwetgeving kent diverse mogelijkheden om bestuurders van rechtspersonen persoonlijk strafrechtelijk aansprakelijk te houden voor betrokkenheid bij milieudelicten die in bedrijfsmatige sfeer zijn gepleegd. Zo kan een bestuurder onder meer strafrechtelijk worden vervolgd als pleger van een milieudelict, als feitelijk leidinggevende of als opdrachtgever van een milieudelict dat door de rechtspersoon is begaan. Of, en zo ja voor welke van deze daderschapsvormen, de bestuurder kan worden vervolgd, is afhankelijk van de concrete omstandigheden in het individuele geval.
In algemene zin geldt voor al deze daderschapsvormen dat de enkele omstandigheid dat iemand bestuurder van een rechtspersoon is, niet voldoende is om diegene persoonlijk strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor een door die rechtspersoon begaan milieudelict. Steeds moet kunnen worden bewezen dat de bestuurder op één of andere manier daadwerkelijk betrokken is geweest bij het begaan van zo’n delict. Waar die betrokkenheid uit moet bestaan, verschilt per strafrechtelijke daderschapsvorm. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat die betrokkenheid onder omstandigheden ook kan bestaan uit een meer passieve rol. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie dat de bestuurder ervan op de hoogte is dat in de sfeer van de rechtspersoon structureel milieudelicten worden begaan en die bestuurder – gelet op zijn feitelijke positie binnen die rechtspersoon – redelijkerwijs gehouden is om het plaatsvinden van die delicten te voorkomen of te beëindigen20. Voor een uitgebreide toelichting op de bestaande mogelijkheden om bestuurders strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor betrokkenheid bij milieudelicten, verwijs ik naar een proefschrift dat in 2021 over dit onderwerp is gepubliceerd21.
Het is in individuele zaken aan het OM om te besluiten of vervolging wordt ingesteld en, zo ja, tegen welke (rechts)personen. Het OM kan er daarbij voor kiezen om zowel de rechtspersoon zelf als bij die rechtspersoon werkzame bestuurders te vervolgen. Het is ook mogelijk dat uitsluitend de rechtspersoon of de werknemers van die rechtspersoon worden vervolgd. Het OM maakt die afweging op basis van de omstandigheden in een individuele strafzaak.
Drinkwaterbedrijf Dunea heeft vanwege vervuiling besloten geen drinkwater meer uit de Maas te winnen.3 Kunt u reageren hierop in het licht van de Claessen Tankcleaning casus en een overizcht geven van drinkwaterbedrijven die niet meer water uit de Maas winnen vanwege vervuiling?
Er zijn verschillende redenen dat een innamestop bij drinkwaterbedrijven kan plaatsvinden. Dit kan zijn door de aanwezigheid van een stof die mogelijk impact heeft op de kwaliteit van het drinkwater of bijvoorbeeld de aanwezigheid van veel zwevende deeltjes vanwege omwoeling van de bodem door scheepvaart.
Drinkwaterbedrijven houden hier rekening mee. Slechts bij een zeer langdurige innamestop zal dit impact hebben op de drinkwatervoorziening. In maart heeft Dunea de inname van oppervlaktewater voor de productie van drinkwater bij het innamestation Brakel tijdelijk gestopt. Dat is gebeurd naar aanleiding van het aantreffen van het onkruidbestrijdingsmiddel terbutylazine in metingen van Rijkswaterstaat in Eijsden in Zuid-Limburg, 75 km van Venlo. Deze betreffende innamestop is dus niet gerelateerd aan activiteiten van Claessen Tankcleaning.
RIWA-Maas, de belangenvereniging van drinkwaterbedrijven die gebruik maken van de Maas voor drinkwaterproductie, levert ieder jaar een jaarrapport waarin een overzicht wordt gegeven van de innamestops die bij drinkwaterbedrijven hebben plaatsgevonden. Daarin wordt per innamestop toegelicht wat de oorzaak was die tot de innamestop heeft geleid. Het jaarrapport over 2022 zal voor het einde van dit jaar gepubliceerd worden.
Hoeveel bedrijven zijn bij u bekend die het water van de Maas vervuilen met hun activiteiten? Kunt u hier een overzicht van geven?
Bevoegde gezagen hebben de verantwoordelijkheid om zelf hun vergunningenbestand bij te houden in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Daar gebruiken ze hun eigen systemen voor. Een overzicht is op dit moment niet te maken voor de gehele Maas.
Zijn er meer bedrijven bij u bekend die jarenlang onwetmatig lozen in de Maas?
Er zijn geen bedrijven bij mij bekend die onwetmatig lozen in de Maas.
Groninger gedupeerden die nog steeds de prijs betalen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Herkent u, gezien de motie van de leden Beckerman en Nijboer over inventariseren hoe groot het probleem is dat gedupeerden zelf kosten maken voor de versterking of sloop-nieuwbouw van hun huis,1 dat er inderdaad vele gedupeerde Groningers zijn die eigen geld hebben moeten investeren?
Het is mij bekend dat er enkele bewoners zijn die eigen geld hebben moeten betalen voor de versterking of sloop-nieuwbouw van hun huis. Uit het meldpunt dat beschikbaar wordt gesteld voor bewoners die eigen kosten hebben gemaakt moet blijken hoe vaak dit is voorgekomen. Het beeld is niet dat het om grote aantallen bewoners gaat.
Hoe geeft u uitvoering aan deze aangenomen motie? Kunt u een inschatting geven om hoeveel gedupeerden het gaat? Welke stappen zijn reeds gezet? Welke stappen gaat u zetten?
Ik vind het niet wenselijk dat eigenaren en huurders zelf kosten moet dragen voor het treffen van noodzakelijke versterkingsmaatregelen of kosten die daar direct uit voortkomen. Voor de gevallen waar dit wel het geval is, zal een meldpunt worden ingericht waar bewoners zich kunnen melden die menen dat zij zelf kosten hebben gemaakt voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen of kosten die daar direct uit voortkomen. Wanneer blijkt dat bewoners dergelijke kosten hebben gemaakt, dan worden deze volledig vergoed.
Dit meldpunt wordt bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) beschikbaar gesteld. De NCG doet daarbij een uitvraag om vast te stellen welke kosten bewoners zelf hebben gedragen bij de gemeenten Groningen, Eemsdelta en Midden-Groningen voor de vergoedingen die zij hebben gedaan in het kader van voor de batch 1588. Het meldpunt wordt uiterlijk per 1 oktober 2023 opengesteld.
Deelt u de mening dat het compenseren van dit onrecht cruciaal is, zeker wanneer de overheid aangeeft haar ereschuld te willen inlossen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie van de leden Beckerman en Nijboer over bewoners die eigen geld hebben moeten inzetten voor de versterking of sloop en nieuwbouw van hun huis schadeloos stellen?2 Wanneer kan de compensatie starten?
Zie antwoord vraag 2.
Waar wordt het meldpunt ingericht waar gedupeerden die eigen geld hebben moeten investeren zich kunnen melden voor compensatie? Op welke termijn kan dit gereed zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u geschrokken van de verhalen van bewoners die onderdeel waren en zijn, van de zogenaamde batch 1588 en die soms vele tienduizenden euro's hebben moeten betalen voor de sloop-nieuwbouw van hun onveilige woning?
Ja, ik ben geschrokken van de verhalen van bewoners. NCG zet samen met de gemeenten de benodigde stappen om de problematiek van deze bewoners in kaart te brengen en op te lossen wanneer blijkt dat eigenaren of huurders kosten hebben gemaakt voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen of kosten die daar direct uit voortkomen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er zo snel mogelijk een goede compensatie komt voor deze gedupeerden die niet onder de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) vallen?
NCG onderzoekt in welke situaties bewoners niet voldoende geld hebben gekregen om een vergelijkbare woning terug te bouwen. Wanneer deze situaties worden aangetroffen, dan worden de kosten die de bewoners zelf hebben moeten maken vergoed.
Het Prijspeil van 2019 wordt gecontroleerd en geïndexeerd naar 2023 om de actuele prijsstijgingen op te vangen. Benodigd budget wordt hiervoor vanuit het Rijk beschikbaar gesteld via gemeenten. Ik heb de NCG gevraagd dit zo snel mogelijk te regelen.
Wat is er gebeurd met de 85 miljoen euro die extra is vrijgemaakt voor batch 1588 naar aanleiding van het amendement van het lid Beckerman over het waarborgen van de gebruiksmogelijkheden van gebouwen na versterking?3
Voor de uitvoering van batch 1588 zijn in 2019 door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en gemeenten specifieke afspraken gemaakt. Het programma batch 1588 kent een vastgesteld budget op basis van een prijslijst met beperkte indexatie. Voor batch 1588 is de indexatie gehanteerd conform de regeling en bijbehorende annex: dit is niet voldoende gebleken. Daarom zijn er in 2021 aanvullende afspraken gemaakt tussen BZK en de betrokken gemeenten over batch 1588. Er is in totaal 85 miljoen euro extra beschikbaar gekomen voor batch 1588.
Deze middelen waren onder andere voor de gestegen bouwkosten, tijdelijke huisvestiging en wettelijke eisen voor bijna energie neutraal gebouwen (BENG). Zodoende worden gemeenten in staat gesteld om de woningen binnen batch 1588 te versterken. Een te beperkte indexatie van de bouwkosten heeft in een aantal gevallen echter tekorten t.o.v. actuele benodigde budgetten opgeleverd.
Deze tekorten zijn voor de korte termijn binnen batch 1588 opgelost. Aanvullende indexatie voor de lange termijn volgt nu uit maatregel 17 van Nij Begun.Met gemeenten moet nu tot een passende uitwerking van de maatregel worden gekomen, om de noodzakelijke versterking van gebouwen of kosten die daar direct uit voortkomen binnen batch 1588 te realiseren.
Waarom zijn sommige gedupeerden in deze batch niet of te beperkt gecompenseerd voor de stijgende bouwkosten?
Zie antwoord vraag 8.
Waaraan zal het geld worden uitgegeven dat in het maatregelenpakket van het kabinet als reactie op de parlementaire enquête Groningen opnieuw is gereserveerd voor batch 1588? Is hier een begroting voor gemaakt en kunt u die met ons delen?
Voor de afronding van de versterking van de woningen in de batch 1588 wordt extra budget ter beschikking gesteld om de gestegen bouwkosten te compenseren. Eerder geraamde budgetten zijn namelijk niet altijd meer voldoende om een functioneel vergelijkbare woning terug te kunnen laten bouwen. Bewoners mogen hier niet de dupe van zijn. Daarom wordt het geraamde budget met 23% verhoogd. Deze verhoging wordt verdeeld over de restopgave binnen batch 1588.
Wat vindt u ervan dat gedupeerden een rekening van ca. 10.000 euro krijgen van de gemeente om de sloop van hun eigen woning te betalen, terwijl deze bewoners er nooit om hebben gevraagd om in een door gaswinning onveilige woning te wonen?
Bewoners dienen geen kosten voor de sloop te betalen indien versterking aan de orde is. Dat is in deze situatie ook niet aan de orde. In batch 1588 voeren bewoners de versterking (sloop/nieuwbouw) uit in eigen beheer. In het bouwbudget zijn daarom extra middelen opgenomen voor het slopen van de woning en het afsluiten van het gas, licht en water in de betreffende woning. In de meeste gevallen regelen eigenaren zelf de sloop van de woning. In die situatie betaalt de eigenaar uit het bouwbudget dat door de gemeente ter beschikking is gesteld direct het bedrijf dat de woning sloopt. In situaties waarin de eigenaar op een andere plek in de gemeente is gaan wonen, wordt de sloop door de gemeente geregeld. In die situaties betaalt de eigenaar de kosten voor sloop aan de gemeente. Deze kosten worden voldaan uit het bouwbudget, waarin rekening is gehouden met sloop van de woning.
In twaalf gevallen heeft Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN), die de subsidieregeling voor gemeentes uitvoert, recent een fout gemaakt. Onbedoeld hebben deze twaalf eigenaren het bedrag voor sloop kunnen uitgeven aan de bouw van de woning. In deze situaties is ervoor gekozen om het tekort dat hierdoor is ontstaan niet voor rekening aan de eigenaar te laten komen.
Wat vindt u er voorts van dat bewoners een rekening krijgen voor de sloop van hun eigen onveilige woning, ook wanneer deze woning niet gesloopt is en deze woning nu wordt verhuurd voor ruim 450 euro per maand?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 zijn de kosten voor sloop meegenomen in het budget dat eigenaren hebben gekregen. Eigenaren hebben dus zelf geen kosten betaald voor sloop van hun woningen. Om de leefbaarheid in de wijk te kunnen borgen heeft de gemeente deze woningen ondergebracht bij een leegstandsbeheerder om tot aan de sloop de woning in beheer te houden. Deze werkwijze heeft de gemeente in samenspraak met de Belangenvereniging Zandplatenbuurt (BVZ) opgezet.
Hoe is uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van de leden Beckerman en Nijboer over een oplossing voor problemen met huizen in Overschild?4
De NCG heeft voor 1 juni 2022 met de betreffende bewoners gesproken en is samen met hen tot gedragen oplossingen gekomen. De uitvoering van deze oplossingen, waaronder het deels opnieuw opbouwen van de woningen en het herstellen van geconstateerde gebreken, is direct daarop gestart. In 2022 zijn de eerste woningen opgeleverd. De laatste woningen zijn in 2023 gereed.
Is u bekend dat ook nieuwbouwwoningen uit batch 1588 in Delfzijl kampen met (ernstige) gebreken en bouwfouten?
Het is mij bekend dat er bij een aantal woningen in Delfzijl gebreken zijn geconstateerd in de gevels. De gebreken worden door de aannemer/ontwikkelaar erkend.
Op 25 juli jl. is een sessie belegd met alle partijen (bewoners, juridische ondersteuning van de bewoners, de onafhankelijke bouwkundige expert, de ontwikkelaar en de aannemer) waarin alle zorgen en gebreken die in het bouwkundig rapport zijn benoemd, aan de orde zijn gekomen. Hierbij is per punt een oplossingsrichting overeengekomen. Ook is afgesproken dat de komende periode de onafhankelijk bouwkundig expert, op kosten van de gemeente, betrokken blijft bij de uitvoering hiervan. Deze afspraken zijn vastgelegd en gedeeld met alle betrokkenen.
Herkent u dat bij 24 prefab woningen in twee straten in Delfzijl sprake is van onder andere scheuren, bol staande muren, ontbrekende roosters, lekkages, niet werkende zonnepanelen en omvormers, ruimte tussen bouwlagen en kapotte riolering onder woningen? Herkent u dat uit onafhankelijk onderzoek blijkt dat de huizen over tien jaar schimmel en houtrot krijgen door de aanwezige bouwfouten?
Zie antwoord vraag 14.
Is het u bekend dat deze bewoners niet worden geholpen en er nu rechtszaken lopen tegen het bouwbedrijf?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat dit een groot schandaal is dat zo snel mogelijk moet worden opgelost? Zo ja, wat gaat u doen?
Zie antwoord vraag 14.
Herkent u dat dit sommige bewoners opnieuw veel geld kan kosten omdat gedupeerde Groningers geen rechtsbijstandverzekering kunnen afsluiten en het aangenomen amendement van het lid Beckerman over juridische bijstand en bouwkundig en financieel advies nog niet wordt uitgevoerd?5
Dit beeld herken ik niet. Vanaf 1 juli 2023 kan een eigenaar aanspraak maken op een subsidie uit de subsidieregeling «Rechtsbijstand en aanverwante kosten Tijdelijke wet Groningen» voor kosteloze rechtsbijstand en mediaton. In de overgangsbepaling van deze regeling is opgenomen dat bewoners ofwel eigenaren van een gebouw die een advocaat hebben ingeschakeld, voordat de regeling in werking trad, in aanmerking komen voor een vergoeding van deze juridische kosten zolang het bezwaar of beroep nog niet is afgerond. Ook wanneer er sprake is van bouwfouten, hoeven de inwoners geen kosten te maken. De eigenaar kan hiervoor een aanvraag voor vergoeding Schade Door Versterking bij NCG doen.
Indien na onderzoek wordt geconstateerd dat zaken niet juist zijn uitgevoerd, zal een plan opgesteld worden samen met de bewoners. Eventuele juridische bijstand kan worden vergoed.
Hoe gaat u zorgen dat bewoners schadeloos worden gesteld voor de (o.a. juridische) kosten die ze hebben moeten maken vanwege deze bouwfouten?
Zie antwoord vraag 18.
Zijn er bij u nog meer situaties bekend waarbij bij schadeherstel, versterking of sloop-nieuwbouw bouwfouten zijn gemaakt?
Kleine oplevergebreken doen zich in het algemeen in de bouw voor, ook los van de versterkingsoperatie in Groningen. Bouwfouten komen daarentegen slechts in enkele gevallen voor, wat aansluit bij het landelijke beeld. De NCG werkt in deze gevallen met de aannemers aan een gepaste oplossing of herstel.
Waar kunnen gedupeerden zich melden wanneer zij bouwfouten constateren? Welke hulp wordt hen dan geboden?
De NCG is vanuit haar coördinerende rol in de versterkingsoperatie en als opdrachtgever in het kader van het opleverproces richting de eigenaar verantwoordelijk voor het oplossen van gebreken. Na oplevering van de woning kan de eigenaar zich op basis van de afgegeven garanties melden bij de aannemer. Mocht hieraan door de aannemer geen of onvoldoende gevolg worden gegeven, dan kan de eigenaar zich melden bij het loket Nazorg en Oplevering van de NCG. Na een melding wordt bekeken hoe de eigenaar zo snel mogelijk kan worden geholpen en wordt ook onderzocht of de aannemer verplicht is om te herstellen, of dat NCG anderszins tot herstel overgaat. Daarnaast kunnen bewoners ook altijd terecht bij hun bewonersbegeleider.
Wie is verantwoordelijk wanneer bouwfouten worden geconstateerd aan woningen die in het versterkingsprogramma zitten?
Zie antwoord vraag 21.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie van de leden Beckerman en Nijboer over het indexeren van bouwkosten?6
Aannemers zijn verplicht om te werken met de Groninger Maatregelen Catalogus (GMC). In de GMC staan de meest voorkomende versterkingsmaatregelen die worden toegepast in Groningen. Onderdeel van de GMC is een prijzenblad met marktconforme eenheidsprijzen, gekoppeld aan de versterkingsmaatregelen. Dit prijzenblad wordt elke drie maanden geactualiseerd door een commissie bestaande uit een externe kostendeskundige, een kostendeskundige van de NCG en enkele aannemers. Mocht de aannemer gedurende de realisatie geconfronteerd worden met niet-voorziene prijsstijgingen, dan kunnen deze worden besproken met de projectverantwoordelijke. In sommige gevallen kunnen deze worden gecompenseerd door onvoorziene meevallers, in andere gevallen kunnen ze in rekening worden gebracht bij de NCG.
De GMC is echter niet van toepassing bij sloop/nieuwbouw (S/N). Voor S/N wordt in principe gewerkt met een taakstellend budget gebaseerd op een waardebepaling van een bestaande woning en de begroting S/N waarbij het actuele prijspeil wordt gehanteerd. Inkoop/contractering van S/N vindt dus plaats op basis van een marktconforme begroting en wordt vervolgens vergeleken met de aanbieding/raming van de aannemer om de marktconformiteit te verifiëren. Voor batch 1588 geldt ook dat er sprake is van indexatie; zie vraag 9.
Kunt u een opsomming geven bij welke regelingen en situaties de hard gestegen bouwkosten wel en wanneer deze niet worden geïndexeerd?
Zie antwoord vraag 23.
Herkent u situaties waarbij gedupeerden in de knel komen omdat de gestegen bouwkosten niet of onvoldoende worden gecompenseerd? Zo ja, welke stappen zet u om dat op te lossen?
Deze situaties ken ik alleen binnen batch 1588. Met de maatregelen genoemd in het antwoord op vraag 9 en 23 wil ik dergelijke situaties voorkomen en oplossen.
Herkent u dat de gestegen bouwkosten niet alleen een probleem zijn bij schadeafhandeling en de versterkingsoperatie maar ook bij regelingen ter compensatie, bijvoorbeeld wanneer gedupeerden voor de 10.000-euro-regeling een offerte hadden maar buiten hun schuld in januari 2022 geen gebruik konden maken van de regeling en de geoffreerde werkzaamheden nu niet meer voor dat bedrag kunnen laten uitvoeren?
Ik begrijp dat het teleurstellend is voor bewoners als zij een voorgenomen plan niet meer zonder eigen bijdrage kunnen realiseren. Tegelijkertijd is 10.000 euro nog steeds een substantiële tegemoetkoming. Dit geeft voldoende ruimte om, eventueel in combinatie met andere subsidies, de woning bijvoorbeeld significant te verduurzamen.
Zijn u casussen bekend van gedupeerden die problemen ervaren met de Belastingdienst door de situatie waar ze ongewild in zitten door de problemen als gevolg van de gaswinning?
Er zijn op dit moment bij de NCG geen meldingen bekend van gedupeerden die daadwerkelijk fiscale schade hebben geleden. Ik ben wel bekend met gedupeerden die mogelijk fiscale schade zullen leiden. De NCG wil samen met hen en de Belastingdienst ervoor zorgen dat dit wordt voorkomen. De NCG organiseert op aanvraag van de gedupeerde fiscaal advies. Indien er toch schade ontstaat vergoedt de NCG de fiscale schade.
Herkent u dat ondernemers die door alle ellende rondom gaswinning de afgelopen jaren minder hebben kunnen verdienen hierdoor in problemen komen met de Belastingdienst?
Dit beeld herken ik niet. Ondernemers die minder verdienen door problematiek rondom de gaswinning claimen bij de NCG hun bedrijfsschade en krijgen deze ook vergoed.
Hoeveel gedupeerden zijn inmiddels gecompenseerd naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Beckerman over een rechtvaardige compensatie van de waardedaling?7 Is het beschikbare budget uitgeput? Hoe waarderen gedupeerden deze regeling?
Het IMG heeft sinds 5 december 2022 6.301 aanvragen ontvangen voor een tegemoetkoming voor het verschil qua vergoeding voor waardedaling tussen de NAM en het IMG. Op dit moment heeft het IMG reeds op 6.054 (ruim 96%) aanvragen een besluit genomen. In 4.435 gevallen hiervan (73%) heeft een aanvrager ook daadwerkelijk een tegemoetkoming gekregen van het IMG en is het verschil tussen de vergoeding van de NAM en het IMG weggenomen. Veel van de afwijzingen vinden hun oorsprong in het feit dat aanvragers per abuis een verkeerde aanvraag doen, bijvoorbeeld een aanvraag voor een NAM-tegemoetkoming in plaats van een reguliere aanvraag. Het IMG helpt en wijst de bewoners door waar nodig.
In totaal is er voor € 18.088.325 aan aanvullende vergoedingen uitgekeerd door het IMG en voor € 2.304.333 aan wettelijke rente. Het beschikbare budget van € 25 miljoen is daarmee nog niet uitgeput.
Voor het overgrote deel van de besluiten geldt dat deze ruim binnen de beslistermijn van acht weken zijn genomen. Het IMG beschikt niet over afzonderlijke klanttevredenheidcijfers met betrekking tot deze regeling. Deze cijfers zijn verdisconteerd in de cijfers ten aanzien van de waardedalingsregeling. De waardedalingsregeling wordt door aanvragers over het algemeen goed beoordeeld. De beoordeling na een besluit over waardedaling krijgt gemiddeld het cijfer 7,9. Daarnaast gaat slechts 5,5% van de aanvragers in bezwaar tegen een besluit voor waardedaling.
Herkent u dat er voor ongeveer 100 mensen die hun woning hebben verkocht aan de Stichting Proef Koopinstrument (SPKI) en de opvolger daarvan toch nog een probleem is omdat er 5 procent van de taxatiewaarde is afgetrokken? Kan deze groep alsnog volledig gecompenseerd worden?
Het koopinstrument is bedoeld als laatste redmiddel waar een eigenaar vrijwillig van gebruik kan maken als hij of zij de woning wil verkopen. Hiervoor hoeft er geen directe relatie te zijn met aardbevingsproblematiek. Op dit moment wordt inderdaad 95% van de taxatiewaarde betaald aan de eigenaren. Hiermee wordt voorkomen dat het Koopinstrument de woningmarkt verstoort. Ik zie daarom geen aanleiding om deze groep alsnog te compenseren.
Waarom noemt u, als reactie op het verzoek van de Tweede Kamer over bewoners die na terugkeer uit een wisselwoning vastzitten aan een nieuw (duurder) energiecontract, alleen woningeigenaren?8 Welke oplossing is er voor huurders die vastzitten aan een duurder energiecontract?
Voor huurders geldt dezelfde oplossing als voor eigenaren. Zoals in de kabinetsreactie «Nij Begun» benoemd, worden woningeigenaren en huurders gelijk behandeld.
Herkent u dat er nog steeds problemen zijn met de compensatie van zelf aangebrachte voorzieningen (ZAV) van huurders?
De problemen met de compensatie zijn bekend bij de NCG. De doorlooptijd van de behandeling van de ZAV- aanvragen is teruggebracht en wordt weer binnen de wettelijk gestelde termijnen behandeld.
Herkent u dat juist huurders die al lang wachten, zoals huurders uit zogenaamde pilotwoningen, nog steeds wachten op deze compensatie?
Ik herken dat een aantal huurders inderdaad lang wacht op compensatie. De NCG verbetert haar processen om de huurders zo snel mogelijk te compenseren. Ook werkt NCG er hard aan om de afstemming te verbeteren met de bouwkostenadviesbureaus die de opnamerapporten opstellen.
Herkent u dat de NCG aangeeft dat er nog extra tijd nodig is om tot een oplossing te komen, maar huurders bang zijn dat hiermee hun bezwaartermijn verloopt en ze daarom het gevoel hebben niet anders kunnen dan in bezwaar gaan?
Ik herken dit beeld niet. Huurders krijgen evenals eigenaren de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen binnen de gestelde termijn van zes weken. Deze termijn gaat pas in nadat het besluit is opgetekend. Als de NCG extra tijd nodig heeft, wordt de inwoner of huurder niet benadeeld door strak de termijn te handhaven.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Beckerman c.s. over zorgen voor voldoende tijdelijke woningen in Groningen, zodat de versterkingsoperatie niet zou vertragen?9
Het is gelukt om voorlopig voldoende tijdelijke huisvesting (THV) te organiseren zodat dit niet de reden van vertraging vormt. Ook komende jaren zal de THV uitgebreid worden om te anticiperen op de uitvoering van de versterkingsoperatie.
Herkent u dat bewoners zich soms gedwongen voelen een woning te accepteren buiten hun eigen woonplaats?
Er zijn (en worden) op zoveel mogelijk locaties tijdelijke woningen geplaatst om bewoners in hun eigen woonplaats (of in de directe nabijheid daarvan)
THV te kunnen aanbieden. In incidentele gevallen kan er een beter passend alternatief aangeboden worden buiten de woonplaats. Dit wordt dan als extra optie aan de bewoners aangeboden, altijd op basis van vrijwilligheid. Om de voortgang blijvend te borgen in de versterkingsoperatie, kan ik niet uitsluiten dat THV geboden wordt in een naburig dorp.
Herkent u de recente verhalen dat tijdelijke woningen soms niet passen bij de noden en wensen van gedupeerden en mensen met een zorgvrager of beperking enkel een niet passende woning wordt geboden? Hoe gaat ervoor gezorgd worden dat er voldoende passende woningen zijn?
De NCG doet er alles aan om de aangeboden tijdelijke woning zoveel mogelijk te laten passen bij de noden en wensen van bewoners. Voor mensen met een zorgbehoefte of beperking zijn er woningen voor mindervaliden beschikbaar. Aantallen zijn afgestemd op de verwachte vraag. Indien nodig kunnen er op basis van maatwerk extra woningen worden ingericht c.q. aangepast. Het programma Tijdelijke Huisvesting van de NCG kan hierin voorzien.
De grote archeologische ontdekkingen bij Tiel |
|
Sandra Beckerman |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Zonnekalender langs de Waal: archeologen ontdekken «Stonehenge van Nederland» bij Tiel?»1
Ja.
Bent u van mening dat op deze locatie vondsten van nationaal en internationaal belang zijn gedaan en deze vindplaats nogmaals aantoont hoe bijzonder ons bodemarchief is?
Ja.
Bent u van mening dat het treurig is dat er nu loodsen zullen worden gebouwd op deze bijzondere locatie?
De beoogde bouw van loodsen is de uitkomst van een proces dat de gemeente Tiel heeft doorlopen. Daarbij zijn verschillende belangen tegen elkaar afgewogen, inclusief dat van de archeologie. De gemeente heeft besloten om de vindplaats zorgvuldig te laten onderzoeken en te documenteren en op die manier ruimte te geven aan de voorgenomen bebouwing in het gebied. Zoals vaak het geval is, was juist de ontwikkeling van de locatie de reden voor het laten uitvoeren van het onderzoek waarmee dit bijzondere verhaal aan het licht is gekomen.
Bent u van mening dat het noodzakelijk is om te zorgen dat dit soort locaties beter beschermd worden?
Het wettelijk stelsel zoals we dat nu kennen borgt een zorgvuldige afweging ten aanzien van erfgoed. De kans dat waardevolle archeologische vindplaatsen ongezien verloren gaan, is daardoor klein. Per geval wordt bekeken wat de meest passende vorm van behoud is: in de bodem (in situ) of via een opgraving (ex situ). Het bevoegd gezag – meestal de gemeente – weegt het archeologisch belang daarbij af tegen de andere belangen (zoals woningbouw of ecologie) die een rol spelen op de locatie.
Bent u bereid rijksgeld in te zetten om de vondsten gedaan te Tiel te tonen aan een breed publiek? Bent u bereid met anderen na te denken over hoe deze vindplaats beleefbaar kan worden gemaakt, bijvoorbeeld door het maken van reconstructies?
Via het Mondriaanfonds is in de jaren 2023 t/m 2025 jaarlijks € 400.000 extra beschikbaar voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties. Partijen zoals musea, erfgoedinstellingen, uitgevers en beeldend kunstenaars die zich in willen zetten voor het publiekelijk tonen van de vondsten van Tiel, kunnen hier een financiële bijdrage aanvragen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed kan met hen meedenken over hoe het verhaal van de vindplaats beleefbaar kan worden gemaakt.
Bent u bereid te borgen dat, ook wanneer voor behoud ex situ wordt gekozen, het mogelijk moet worden bebouwing van locaties vaker tegen te gaan of aan te passen wanneer er ontdekkingen van (inter)nationaal belang worden gedaan zodat deze locaties getoond kunnen worden aan een breed publiek?
Gemeentes kunnen ervoor kiezen om bebouwingsplannen voor een locatie bij te (laten) stellen. Dat zij hiervoor goede mogelijkheden hebben en deze ook gebruiken, blijkt uit diverse voorbeelden van locaties waar dit al is gebeurd. Op plekken als Knooppunt Paalgraven in de gemeente Oss en Museum Hoge Woerd in De Meern (Utrecht) is het archeologisch verhaal beleefbaar gemaakt en onderdeel geworden van de ruimtelijke inrichting. Als een locatie zich niet leent voor het ontvangen van bezoekers, kan het verhaal van de plek ook worden getoond door elders een presentatie in te richten, zoals in een (lokaal) museum of online.
Ziet u dat de rijksoverheid, zeker nu ze erkent hoe cruciaal rijksregie op de ruimtelijke ordening is, hierin een leidende rol moet spelen?
De komende tien tot dertig jaar krijgen we te maken met diverse ruimtelijke en maatschappelijke transities, die grote invloed zullen hebben op onze leefomgeving. Ik vind het heel belangrijk dat de ontstaansgeschiedenis en identiteit van ons land daarbij herkenbaar blijven. Erfgoed moet dan ook een goede plek krijgen en houden bij deze ruimtelijke ontwikkelingen. Ik zet er daarom sterk op in dat erfgoed integraal, vanaf de start, wordt meegenomen in plannen rondom ruimtelijke ontwikkelingen en nieuwe opgaven zoals klimaatadaptatie en energietransitie. Dit vraagt niet alleen om samenwerking tussen verschillende departementen van het Rijk en met andere overheden, maar ook om overheden die goed zijn uitgerust om hun erfgoedtaken naar behoren te kunnen uitvoeren. Ik heb € 1,5 miljoen extra ter beschikking gesteld, om gemeentes en provincies te ondersteunen bij de transities in de leefomgeving.
Bent u van mening dat een groot publiek kennis zou moeten kunnen maken met de vondsten die zijn gedaan?
De verbinding tussen erfgoed, mens en samenleving is van groot belang. Via de diverse berichten in de media heeft een groot publiek al kennis kunnen maken met de vondsten. Het zou mooi zijn als hier een vervolg aan wordt gegeven en het verhaal van deze vindplaats ergens (blijvend) kan worden gepresenteerd. Ik heb begrepen dat er al over diverse initiatieven wordt nagedacht. Zo is de gemeente Tiel – al vanaf de start van het archeologisch onderzoek naar de diverse vindplaatsen binnen bedrijvenpark Medel – in gesprek met het Flipje & Streekmuseum Tiel over hoe de vondsten daar kunnen worden gepresenteerd.
Bent u van mening dat archeologen zelf vaak fantastisch werk doen waar het gaat om het betrekken van het publiek bij onderzoek, maar dat de rijksoverheid het hier (te vaak) laat afweten en dit publiekswerk beter zou kunnen ondersteunen?
Naar aanleiding van de bevindingen in het rapport Archeologie bij de Tijd van de Raad voor Cultuur heb ik voor de jaren 2023 t/m 2025 € 400.000 extra beschikbaar gesteld voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties en € 300.000 voor publieksparticipatie en archeologie. Daarnaast heb ik binnen het werkveld de vraag uitgezet wat wenselijk is ten aanzien van het verbeteren van de mogelijkheden voor het uitvoeren (en eventueel verplichten) van dergelijk publiekswerk: in het najaar verwacht ik de adviezen van het Centraal College van Deskundigen Archeologie (dat over het kwaliteitsstelsel gaat) en van de programmaraad die zich buigt over het instellen van een onderzoeksplatform voor de Nederlandse archeologie.
Herkent u dat Nederland te weinig doet om archeologische (top)vondsten aan een breed publiek te tonen? Hoe heeft u uitvoering gegeven aan het in de motie van het lid Beckerman c.s. gemelde knelpunt dat archeologie bij een breed publiek te onzichtbaar is?2
In mijn beleidsreactie3 op het rapport Archeologie bij de Tijd van de Raad voor Cultuur, erken ik dat de kennis die wordt opgedaan met archeologisch onderzoek pas echt betekenis krijgt in relatie tot het publiek en dat het vinden van financiering voor activiteiten gericht op publieksbereik en/of -participatie vaak lastig is. Ik heb daarom diverse maatregelen aangekondigd om de relatie tussen archeologie en het publiek te versterken. Via het Mondriaanfonds heb ik in de jaren 2023 t/m 2025 jaarlijks € 400.000 extra beschikbaar gesteld voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties. Ook heb ik in deze jaren € 300.000 per jaar extra vrijgemaakt voor publieksparticipatie. Het Groot Reuvensoverleg (het verenigde platform voor de archeologie van Nederland) onderzoekt op dit moment hoe dit zo laagdrempelig mogelijk kan worden aangevraagd door geïnteresseerde partijen. Verder heb ik structurele financiering van de Archeohotspots mogelijk gemaakt. Dit zijn plekken, verspreid in het land, waar publiek aan de slag kan met vondsmateriaal. Met de koepel voor vrijwilligers in de archeologie – de AWN – ben ik in gesprek over hoe ik hen kan helpen met het versterken van hun organisatie.
Bent u bereid de aanbeveling van de Raad voor Cultuur op te volgen en te komen tot een fonds (landelijke voorziening) voor publieksbereik en participatie? Bent u tevens bereid het werkveld zeggenschap te geven over de besteding van dit fonds?
De Raad voor Cultuur adviseert om een landelijke voorziening voor publieksbereik en -participatie onder te brengen bij een op te richten beroepsvereniging in de archeologie. Zoals ik onder vraag 10 beschrijf, vind ik het belangrijk dat er een sterke band bestaat tussen de archeologie en het publiek. Toch heb ik in mijn reactie op het advies van de Raad aangegeven deze aanbeveling niet over te nemen. Er zijn reeds veel organisaties – lokaal en landelijk – actief op het brede terrein van cultuurparticipatie en -educatie (zoals Erfgoedhuizen, vrijwilligersorganisaties of gemeentelijke cultuurmenu’s). Ik ben van mening dat het effectiever is wanneer daarbinnen op een goede manier aandacht wordt besteed aan archeologie. Omdat het voor deze organisaties vaak lastig is om initiatieven te financieren heb ik – naast de (extra) middelen die via het Mondriaanfonds beschikbaar zijn voor publiekspresentaties – € 300.000 per jaar vrijgemaakt voor publieksbereik en -participatie. Het Groot Reuvensoverleg heeft het initiatief genomen om te onderzoeken hoe hiervoor een laagdrempelig fonds kan worden ingericht. Het werkveld is hiermee aan zet voor de besteding van dit geld. Ik ontvang hun voorstel later dit jaar.
Deelt u de opvatting dat niet alleen topvondsten maar ook onderzoek en vondsten die vooral van lokaal belang zijn interessant kunnen zijn om te tonen aan het publiek? Deelt u daarom de opvatting dat het borgen van publieksbereik niet enkel op topvondsten gericht moet zijn maar breder en verankering in de nationale wet- en regelgeving daarvoor noodzakelijk is?
Ik deel die opvatting. In mijn beleidsreactie op het rapport Archeologie bij de Tijd heb ik daarom aangegeven dat, via een aanpassing van het Besluit Erfgoedwet archeologie, zal worden geregeld dat een beargumenteerde afweging ten aanzien van publieksbereik en publieksparticipatie bij uit te voeren onderzoek, onderdeel wordt van de kwaliteitsnorm. Aan het Centraal College voor Deskundigen in de Archeologie, is gevraagd hoe dit het beste uitgewerkt kan worden. Ik verwacht hun advies in het najaar.
Herkent u dat belangrijke ontdekkingen die de Tielse vindplaats zo bijzonder maken, zoals dat we hier te maken hebben met een kalender, pas tijdens uitwerking in het lab zijn gedaan en deze zonder goede financiering mogelijk dus onontdekt zouden zijn gebleven?
Het verhaal dat gereconstrueerd kan worden uit archeologisch onderzoek is een combinatie van goed veldwerk en goede uitwerking. Voor beide aspecten geldt dat goede financiering en een doordachte handelwijze randvoorwaarden zijn om tot goed inzicht te komen over wat zich in het verleden op een locatie heeft afgespeeld. Daarom is het belangrijk dat er voor alle fasen van archeologisch onderzoek voldoende middelen beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat, om topvondsten niet onontdekt te laten blijven, financiering van zowel de uitwerking van archeologisch onderzoek in de breedte als de financiering van de uitwerking van topvondsten beter moet?
De financiering van (de uitwerking van) het merendeel van het archeologisch onderzoek verloopt via het «de verstoorder betaalt»-beginsel. Dit houdt in dat de initiatiefnemer van een activiteit die een archeologische vindplaats dreigt te verstoren, de kosten draagt voor het benodigde onderzoek en de uitwerking daarvan. Archeologische bedrijven voeren dit onderzoek uit. Via certificering van deze bedrijven – op basis van een achterliggend systeem van kwaliteitszorg – wordt een bepaalde basiskwaliteit van onderzoek gegarandeerd.
Ik deel de mening dat de uitwerking van topvondsten om meer vraagt dan basisonderzoek. De unieke vondsten van een grafveld en boerderij van circa 5.000 jaar oud – die in 2015 werden gedaan in de gemeente Dalfsen – waren aanleiding om via NWO € 250.000 per jaar vrij te maken voor dergelijk verdiepend onderzoek. Deze aanpak krijgt een vervolg via het onderzoeksplatform dat in voorbereiding is.
Bent u van mening dat meer nationale financiering voor (top)vondsten cruciaal is? Bent u voorts van mening dat het werkveld zeggenschap moet krijgen over de onderzoeksagenda?
Zoals ik in mijn beleidsreactie op het rapport Archeologie bij de Tijd heb aangegeven, vind ik het passend dat het Rijk (samen met anderen) onderzoek mogelijk maakt dat verder gaat dan de standaard diepgang en dat binnen het huidige archeologiebestel niet vanzelf tot stand komt. Ik heb structureel € 1,5 miljoen vrijgemaakt voor de inrichting van een onderzoeksplatform waarin bestaande partijen gaan samenwerken. Er is een programmaraad uit het werkveld aangesteld die eind 2023 adviseert over de doelen, structuur en financiering van dit initiatief. Vervolgens kunnen geïnteresseerde partijen vanaf 2024 concrete projecten aanvragen. In de programmaraad zijn bedrijven, specialisten, overheden, universiteiten, musea en initiatiefnemers vertegenwoordigd. Hiermee borg ik dat het (brede) werkveld zeggenschap krijgt over de onderzoeksagenda.
Herkent u zich in de conclusie van de Raad voor Cultuur dat de kwaliteit van archeologisch onderzoek onder druk staat?
Ja. Ik onderschrijf echter ook de conclusie van de Raad dat er veel goed gaat en dat er geen fundamentele wijziging van het stelsel nodig is. Gezien de zorg over de kwaliteit, heb ik diverse verbeteracties in gang gezet. Het betreft bijvoorbeeld de inrichting van het onderzoeksplatform (zie vraag 15) en het ondersteunen van de sector bij initiatieven om het certificeringsstelsel (met name de achterliggende kwaliteitsnorm) beter aan te laten sluiten bij wensen die voortkomen uit de dagelijkse uitvoeringspraktijk. In dat kader heb ik onder andere aan het Centraal College van Deskundigen Archeologie gevraagd of de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie dusdanig kan worden aangepast dat hierin ruimte ontstaat voor collegiale toetsing.
Herkent u dat dit een gevolg is van de gekozen vorm van marktwerking en een zich terugtrekkende rijksoverheid?
De druk op de kwaliteit van archeologisch onderzoek is niet aan één oorzaak toe te wijzen en vraagt dus ook om verbeteracties op verschillende vlakken. In mijn beleidsreactie heb ik daarom diverse maatregelen aangekondigd, zoals het verbeteren van de deskundigheid bij gemeenten en het laten maken van een economische analyse naar de prijsdruk in de archeologische markt. De uitvoering van de aangekondigde maatregelen is opgestart.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid moet ingrijpen om te zorgen dat belangrijke vindplaatsen goed onderzocht en uitgewerkt moeten kunnen worden?
Het is belangrijk dat archeologische vindplaatsen goed onderzocht en uitgewerkt kunnen worden. Binnen het huidige wettelijke stelsel wordt een zorgvuldige afweging ten aanzien van erfgoed geborgd. De kans is daardoor zeer klein dat er vindplaatsen ongezien verloren gaan. Hoe er vervolgens met deze vindplaatsen wordt omgegaan (of, en hoe ze worden onderzocht en uitgewerkt) is – in de meeste gevallen – aan de gemeente. Ingrijpen van de rijksoverheid ligt daarbij niet voor de hand. Wel hebben diverse gemeenten aangegeven behoefte te hebben aan ondersteuning bij het verbeteren van hun erfgoedzorg. Ik investeer daarom in hun capaciteit en deskundigheid (zie ook mijn antwoord op de vragen 21 t/m 24). Om voor uitzonderlijke vindplaatsen verdiepend onderzoek mogelijk te maken dat binnen het huidige bestel niet vanzelf tot stand komt, richt ik een onderzoeksplatform in met een structureel werkbudget.
Herkent u dat de uitwerking van opgravingen en ander veldonderzoek onder druk staat doordat archeologen wel de plicht hebben om binnen twee jaar te publiceren, maar verstoorders zich niet altijd verplicht voelen om te betalen voor de uitwerking? Welke stappen wilt u gaan zetten om te zorgen dat dit probleem wordt verholpen?
Dit punt is bij mij onder de aandacht gebracht door een aantal uitvoerders van archeologisch onderzoek. Ik deel deze zorgen. Hoewel uit de evaluatie van de Erfgoedwet en het eerdere advies van de Raad voor Cultuur blijkt dat er geen fundamentele stelselwijziging nodig is, zijn er zeker knelpunten. In mijn beleidsreactie op het advies van de Raad heb ik geconcludeerd dat er geen draagvlak is bij gemeenten en initiatiefnemers om de rapportageplicht te verleggen naar de initiatiefnemer. Dit zou de handhaving voor gemeenten te complex maken.
Uitvoerders van archeologisch onderzoek mogen hier natuurlijk niet het slachtoffer van worden. Ze kunnen daarom uitstel of ontheffing aanvragen voor het binnen twee jaar publiceren van een onderzoek, wanneer ze – buiten hun schuld om – niet aan deze termijn kunnen voldoen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beoordeeld deze verzoeken. Uitstel wordt bijvoorbeeld verleend wanneer de uitwerking vraagt om een grote hoeveelheid specialistisch onderzoek dat maar beperkt kan worden uitgezet in de markt en dus een grote doorlooptijd kent. Ontheffing wordt bijvoorbeeld verleend wanneer een initiatiefnemer niet wil of kan betalen voor de uitwerking en deze hier niet toe verplicht kan worden. In dat kader is het ook zeer belangrijk dat gemeentes beschikken over voldoende kennis en mankracht om goede vergunningsvoorwaarden op te stellen en toe te zien op de naleving (en eventuele handhaving) daarvan. Ik investeer daarom in versterking van de gemeentelijke erfgoedzorg. Zo worden gemeenten beter in staat gesteld om initiatiefnemers aan hun verantwoordelijkheden te houden, waarmee zij de uitvoerders van onderzoek ondersteunen bij het doorlopen van hun proces.
Bent u van mening dat in het huidige bestel nauwelijks ruimte is voor synthetiserend onderzoek? Deelt u de opvatting dat er grote kenniswinst kan worden geboekt als vindplaatsen niet alleen individueel worden uitgewerkt, maar juist verschillende vindplaatsen met elkaar worden vergeleken? Welke stappen wilt u zetten om ervoor te zorgen dat er meer synthetiserend onderzoek zal plaatsvinden?
Het via synthetiserend onderzoek samenbrengen van de kennis uit verschillende vindplaatsen, is een belangrijk middel om onze kennis van het verleden uit te breiden. We kunnen daarmee niet alleen nieuwe verhalen aan onze geschiedenis toevoegen, maar ook nieuwe, betere vragen formuleren en het archeologisch belang bij processen van ruimtelijke ordening beter afwegen.
Al in 2012 kwam uit de evaluatie van de Wet op de archeologische monumentenzorg naar voren dat dit type onderzoek binnen het huidige bestel niet vanzelfsprekend van de grond komt.4 Daarom is toen het onderzoeksprogramma Oogst van Malta gestart. In de periode 2015 – 2022 heeft dit programma zestien indrukwekkende syntheses over uiteenlopende onderwerpen opgeleverd. Voor dit structurele programma is € 250.000 per jaar beschikbaar. Het Oogst van Malta programma wordt voortgezet in samenhang met het onderzoeksplatform archeologie dat in voorbereiding is (zie ook mijn antwoord op vraag 15).
Deelt u de analyse dat het feit dat Tiel goede eigen archeologische kennis had, dit cruciaal was voor het kunnen doen van deze belangrijke ontdekkingen?
De gemeenten in Nederland vervullen een sleutelrol binnen de erfgoedzorg. Om deze rol goed te kunnen vervullen – en zo te voorkomen dat waardevol archeologisch erfgoed ongezien verloren gaat – is inhoudelijke expertise onontbeerlijk. De capaciteit en deskundigheid bij gemeenten op het terrein van archeologie (en het erfgoedveld als geheel) staan echter onder druk. Zoals ik heb aangegeven in mijn beleidsreacties op het advies Archeologie bij de Tijd en de Beleidsdoorlichting erfgoed, vind ik dit zorgwekkend. Ik stel daarom € 3 miljoen per jaar beschikbaar voor het versterken van de erfgoedzorg bij gemeenten.
Om een traject op te zetten dat aansluit bij de behoefte, werk ik nauw samen met partijen als het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Convent van Gemeentelijke Archeologen (CGA), het Provinciaal Vakberaad archeologie (PVa) en de Federatie Grote Monumentengemeenten (FGM). Aan de start van het verbetertraject wordt (per provincie) geïnventariseerd waar de aandachtspunten en behoeftes zitten. Ook zal inzichtelijk worden gemaakt wat gemeenten minimaal moeten borgen en wat er nog meer mogelijk is. Vanuit die basis kunnen projecten worden gefinancierd gericht op concrete verbeteracties. Omdat deze acties zo goed mogelijk moeten aansluiten bij de lokale behoefte, kunnen deze diverse vormen aannemen. Te denken valt aan zaken als een cursus erfgoedzorg voor toezichthouders, of cofinanciering van een regio-archeoloog voor diverse kleine gemeentes.
Hoe beziet u in dat licht het feit dat, zoals het rapport van de Raad voor Cultuur aantoont, ondanks de decentralisatie, nog steeds 130 gemeenten geen gemeente- of regioarcheoloog tot hun beschikking hebben?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u van mening dat het enkel gemeenten aanmoedigen om aan hun plicht te voldoen niet genoeg is en er meer nodig is om te voorkomen dat topvondsten onontdekt blijven?
Zie antwoord vraag 21.
Met andere woorden: deelt u de analyse van de Raad voor Cultuur dat het gebrek aan structurele rijksmiddelen ervoor zorgt dat veel gemeenten hun taak niet naar behoren (kunnen) uitvoeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 21.
Het bericht ‘Canadese vastgoedbelegger zet duizenden Nederlandse huurhuizen te koop’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht; «Canadese vastgoedbelegger zet duizenden Nederlandse huurhuizen te koop» in het Financieel Dagblad d.d. van 26 juni jongstleden?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Naar aanleiding van het bericht in het Financieel Dagblad heeft ERES REIT, de Canadese vastgoedbelegger waaraan wordt gerefereerd, een bericht naar buiten gebracht waarin zij heeft aangeven een strategic review te laten doen2. Volgens het bericht moet de strategic review nog worden afgerond en er wordt aangegeven dat er op voorhand geen uitspraken kunnen worden gedaan of, in hoeverre en op welke termijn dit mogelijk zou kunnen leiden tot enige transactie met ERES. Gegeven het feit dat deze investeerder alleen een onderzoek laat doen en er (nog) geen besluit is genomen, kan ik alleen melden dat ik deze ontwikkeling volg.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van stadsgeograaf Cody Hochstenbach; «Wat deze ontwikkeling wat mij betreft vooral laat zien: als je betaalbaar huren mogelijk wil maken zonder afhankelijk te zijn van beleggers die zich laten leiden door de grillen van de markt, dan moet je zorgen voor volkshuisvestelijke alternatieven»?
Betaalbaar wonen is belangrijk voor ons allemaal. Met het programma betaalbaar wonen laat ik zien dat dit een speerpunt van mijn beleid is. Betaalbaar wonen in de sociale huursector wordt voor een groot deel mogelijk gemaakt door woningcorporaties. Institutionele investeerders leggen zich meer toe op het huisvesten van middeninkomens in middenhuur. Om te zorgen voor voldoende betaalbare woningen zijn zowel woningcorporaties als marktpartijen nodig. De financiële positie van corporaties laat zien dat er ook kapitaal van marktpartijen nodig is om het gewenste aantal betaalbare huurwoningen te realiseren. Het gaat er uiteindelijk niet om wie de eigenaar is, iedere huurder heeft het recht op een kwalitatief goede woningen tegen een redelijke prijs. Om dat te borgen heb ik recent het wetsvoorstel betaalbare huur ondanks de demissionaire status van het Kabinet, ter advisering naar de Raad van State gestuurd.
Bent u het eens met de stelling dat dat maatregelen tegen beleggers goed zijn, mits er tegelijk ook gezorgd wordt voor volkshuisvestelijke alternatieven?
De maatregelen die afgelopen tijd zijn genomen (zoals de differentiatie van de overdrachtsbelasting en het wetsvoorstel betaalbare huur) zijn niet enkel gericht tegen beleggers. Het zijn maatregelen die leiden tot een ander evenwicht tussen bijvoorbeeld starters en beleggers.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is er kapitaal vanuit marktpartijen nodig die willen investeren in nieuwbouw om mensen betaalbaar te huisvesten. Ik ben van mening dat investeren in woningen mogelijk is, zeker wanneer dat beleggers zijn die voor de lange termijn willen investeren en genoegen nemen met een acceptabel rendement door redelijke huurprijzen te hanteren.
Bent u het eens met de stelling dat dit het moment is om huurders niet meer afhankelijk te laten maken van beleggers en te zorgen voor betaalbare huren door klaar te staan met volkshuisvestelijke alternatieven die goed zijn voor huurders? Zo ja, met welke volkshuisvestelijke alternatieven gaat u komen om onder andere toekomstige verkopen van huurwoningen van beleggers over te (laten) nemen en voldoende huuraanbod te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangeven in het antwoord op de vragen 3 en 4 ben ik van mening dat er én corporaties én beleggers nodig zijn voor de nieuwbouwopgave als het gaat om betaalbare woningen. De financiële positie van corporaties laat zien dat er ook kapitaal van marktpartijen nodig is om het gewenste aantal betaalbare huurwoningen te realiseren. Vanuit het wetsvoorstel betaalbare huur heb ik de afspraak met institutionele investeerders en ontwikkelaars gemaakt dat zij zich committeren om zich in te spannen om 50.000 middenhuurwoningen tot 2030 te realiseren. Hiermee laten investeerders zien dat zij ook zelf in betaalbare huurwoningen willen investeren.
Kunt u ook reflecteren op de volgende uitspraak van de heer Hochstenbach; «Het reguleren van de huren en tegelijkertijd hopen dat beleggers met winstmotieven onverstoord door blijven bouwen en exploiteren, zorgt onvermijdelijk ergens voor een knelpunt»?
In algemene zin kan ik de uitspraak van de heer Hochstenbach volgen. De gevolgen van het wetsvoorstel betaalbare huur zal zijn dat in sommige gevallen het realiseren van middenhuur minder rendabel kan worden. Daarom heb ik heb ik gezocht naar een goede balans in het wetsvoorstel betaalbare huur tussen enerzijds het meer betaalbaar maken van huren voor middeninkomens en anderzijds door het aantrekkelijk te houden om te investeren in middenhuur.
Bent u het eens met de stelling dat dat deze verkoop aantoont dat u veel meer dan nu het geval is, moet inzetten op woningcorporaties en wooncoöperaties omdat ze geen winstoogmerk hebben en er daardoor niet alleen meer gebouwd kan worden maar ook betaalbaarder verhuurd wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee dat ben ik niet, het gaat uiteindelijk, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven om een kwalitatief goede woning tegen een redelijke prijs. De eigendomssituatie is daarbij niet bepalend en hoort dat ook niet te zijn, hetzelfde doel kan beter worden bereikt door middel van wet- en regelgeving, zoals met het wetsvoorstel betaalbare huur.
Bent u bereid te bezien of en hoe deze woningen weer publiek kunnen worden?
Bij de beantwoording van deze vraag ga ik er vanuit dat met «publiek» wordt bedoeld het eigendom van woningen bij een woningcorporatie, dit gezien vraag 9 gaat over de mogelijke rol van gemeenten. Woningcorporaties zijn private partijen die hun eigen vastgoedstrategie bepalen. Het is dan ook aan de corporaties om te bepalen of zij bepaalde woningen aan hun voorraad willen en kunnen toevoegen daarnaast is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 7, de eigendomssituatie niet relevant.
Bent u bereid te bezien of de sociale huurwoningen van deze belegger in handen kunnen worden gebracht van de gemeenten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 doet ERES REIT een intern onderzoek en is er nog geen besluit genomen over hetgeen zij met hun woningportefeuille willen doen.
Bent u bereid om samen met Aedes het gesprek met deze belegger aan te gaan om te bezien of deze woningen in handen van corporaties gebracht kunnen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 4 en 8 gaat het niet om de eigendomssituatie en is het aan corporaties zelf om te bepalen of zij vastgoed willen overnemen. Ik zal Aedes op de hoogte stellen van de door uw Kamer gestelde vragen en mijn antwoorden, het is dan aan de corporaties zelf om al dan niet verdere stappen te nemen.
Wat vindt u ervan dat huurwoningen in Nederland worden verkocht om daarmee kapitaal op te halen voor investeringen in het buitenland, omdat de huidige rente hoger is dan in de voorgaande periode?
Ik vind het belangrijk dat er voldoende betaalbare woningen beschikbaar zijn. Verkoop van woningen leidt in beginsel niet tot een kleinere woningvoorraad. Het is de vraag waar de te verkopen woningen terechtkomen. Als woningen ook aan particulieren worden verkocht kan dat ook bijvoorbeeld starters of mensen met een middeninkomen aan een woning helpen, dan is dat positief.
Bent u het met de stelling eens dat deze verkoop en/of toekomstige verkopen een mogelijkheid bieden om private huurwoningen die voorheen sociaal verhuurd werden, terug te brengen in het sociale segment, waardoor de enorme wachtlijsten kunnen worden teruggebracht?
Het gaat bij de bepaling van de huurprijs om de kwaliteit van de woning. Soms kunnen woningen, na mutatie, uit het sociale segment verdwijnen omdat de huurprijs omhoog gebracht mag worden. Tegelijkertijd zijn er ook woningen die nu in het middenhuursegment vallen, of daarboven, als gevolg van de invoering van de wet betaalbare huur na mutatie in het sociale segment (terug)komen. Ik vind de kwaliteit van de woning daarbij leidend.
Bent u het met de stelling eens dat beleggers een aantal nieuwe maatregelen, dat grondrechten van huurders beter moet beschermen, misbruiken om de verkoop van hun woningen te legitimeren terwijl andere factoren zoals de rentestand een veel grotere rol spelen?
Beleggers kunnen vanwege meerdere redenen ervoor kiezen om hun woningen te verkopen. Veelal zullen daar bedrijfseconomische motieven aan ten grondslag liggen. De gestegen rente kan inderdaad van invloed zijn op de vraag of het voor een belegger nog rendabel is om een woning te verhuren.
Bent u het met de stelling eens dat beleggers zodra er tegenwind is geen betrouwbare partner zijn in het oplossen van de wooncrisis? Zo nee, waarom niet?
Beleggers zien zich geconfronteerd met de huidige marktomstandigheden, zoals de gestegen rente en bouwkosten. Dat betekent dat het rondrekenen van projecten lastiger dan een paar jaar terug zal zijn. Met alle maatregelen die ik neem tracht ik marktpartijen, maar ook gemeenten en corporaties, aan te sporen om vaart te maken met nieuwbouw. Tegelijkertijd weten we dat het tijd kost voor partijen, zowel woningcorporaties als beleggers, zich aan te laten passen aan de huidige marktomstandigheden.
Bent u het met de stelling eens dat beleggers, die op zoek zijn naar maximaal rendement door bijvoorbeeld (extreem) hoge huurverhogingen door te voeren, beleid voeren dat haaks staat op het fundamenteel mensenrecht op behoorlijke huisvesting?
Extreme huurstijgingen vind ik niet wenselijk. Daarom wil ik naar aanleiding van de evaluatie van de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten de jaarlijkse maximale huurprijsstijging in de vrije sector tot en met 2027 maximeren.
Bent u het met de stelling eens dat deze verkoop en deze belegger het zoveelste voorbeeld zijn dat je wonen niet aan de markt kunt overlaten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In voorgaande antwoorden heb ik reeds aangegeven dat we zowel marktpartijen, als gemeenten en corporaties hard nodig hebben voor het oplossen van het nieuwbouwtekort.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel brutowinst afkomstig van huurders en eventuele toekomstige eigenaar-bewoners uit Nederland nu naar het buitenland gaat, wetende dat dit geld door woningcorporaties en wooncoöperaties in Nederland geherinvesteerd zou worden?
In heb geen inzicht in de geldstromen tussen Nederlandse dochterondernemingen en de betreffende buitenlandse moederbedrijven. Los daarvan kunnen verhuurders er voor kiezen om te investeren in het bezit bijvoorbeeld voor verbetering kwaliteit of investeringen in duurzaamheid.
Klopt het dat dit bedrijf na de aankoop van deze de huren in de vrije sector bewust enorm verhoogd heeft waaronder absurde huurprijsverhogingen in Utrecht? Zo ja, kunnen we constateren dat deze belegger ongewenst is?
In 2019 is een door ERES aangekocht woningcomplex in het nieuws gekomen vanwege schriftelijke vragen van de Utrechtse gemeenteraad3. Bewoners van het woningcomplex uit 1960 dat in 2017 is gerenoveerd kregen te maken met een huurverhoging van 7,6 procent. De gemiddelde huurstijging in Utrecht in het betreffende jaar was identiek als bij dit complex.
De net average monthly rents (AMR) stijgt bij Eres met circa 16 procent van 2018 naar 20224. In diezelfde periode is de gemiddelde vierkantemeterprijs in Nederland met circa 4 procent gestegen. Echter is de gemiddelde vierkantemeterprijs in Amsterdam en Utrecht in die periode met circa 12 procent gestegen5. ERES geeft zelf aan dat zij een lange termijn institutionele belegger zijn, met als business model het kopen van woningcomplexen die woningcorporaties dan wel andere institutionele beleggers in de verkoop zetten. ERES investeert in de woningcomplexen die zij aankoopt en behoudt deze daarmee voor de huurmarkt.
Dit laat onverlet dat ik extreme huurstijgingen niet wenselijk vindt. Daarom wil ik naar aanleiding van de evaluatie van de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten de jaarlijkse maximale huurprijsstijging in de vrije sector tot en met 2027 maximeren.
Klopt het dat dit Canadese bedrijf ook in Canada ongewenst is mede als gevolg van hoge huurverhogingen?
Ik kan niet beoordelen of de Canadese organisatie Capreit in Canada ongewenst is, waarbij ERES zelf aangeeft dat zij in Nederland een eigen entiteit heeft en zelfstandig opereert.
Eind 2020 heeft Acorn (een organisatie in Canada die opkomt voor lage- en middeninkomens) een manifest gepubliceerd tegen Capreit6. Hierin ageren zij tegen de huurverhogingen, de hoge marges, het afschuiven van onderhoud op huurders en het lage bedrag dat aan belasting wordt betaald. Ik ken de situatie in Canada onvoldoende om hier een eigen oordeel over te vellen.
Klopt het dat dit bedrijf naast het doorvoeren van hoge huurverhogingen in Canada nauwelijks belasting betaalt en slecht onderhoudt?
Zoals bij vraag 19 beschreven heeft Acorn deze kritiek geuit. Volgens Acorn heeft Capreit in de periode 2019–2022 circa 120.000 dollar belasting betaald. Het netto inkomen in die periode was volgens Acorn circa 3,5 miljard dollar. Hiervan is circa 2 miljard dollar door de waardestijging van het vastgoed7.
Ik heb geen zicht op de staat van het onderhoud van het vastgoed van Capreit.
Klopt het dat de stad Montréal het bezit aldaar van dit Canadese bedrijf wil overnemen?
Op 27 juni 2023 heeft CBC bericht dat Capreit enkele honderden woningen in Montréal wil verkopen8. Als reden wordt aangegeven dat Capreit met de opbrengst wil investeren in nieuwbouwwoningen. De stad Montreal is volgens het artikel inderdaad geïnteresseerd om die woningen te kopen.
De stad Montreal heeft reeds vastgoed van verschillende marktpartijen gekocht om de huren betaalbaar te houden. Ze zijn ook niet alleen geïnteresseerd om woningen van Capreit te kopen, maar ook van andere eigenaren. Hiervoor is de komende tien jaar 600 miljoen dollar beschikbaar gesteld.
Zijn er nog meer (grote) beleggers die op dezelfde manier opereren van opkopen, huren verhogen, niet of nauwelijks onderhoud plegen en vervolgens verkopen? Zo ja, welke en hoeveel woningen bezitten?
Hierover is mij geen data bekend.
Bent u nog steeds een groot voorstander van het binnenhalen van (grote) private partijen die in woonrechten beleggen?
De woningbouwopgave is groot. Dat maakt dat zowel corporaties, maar zeker ook marktpartijen nodig zijn om te investeren in nieuwbouw.
Heeft de verkoop van private huurwoningen in het gereguleerd segment aan de zittende huurder of andere toekomstige eigenaar-bewoner nog invloed op de verkoopdoelstelling die in de Nationale Prestatieafspraken opgenomen is, aangezien de verkoop van woningen in het gereguleerd huursegment van invloed is op de beschikbaarheid van woningen in het gereguleerd huursegment? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet en kunt u dan aangeven wanneer de verkoop van deze gereguleerde private huurwoningen wel van invloed zijn op de beschikbaarheid en dus ook op de bouwdoelstelling van sociale huurwoningen?
Verkoop van het sociale huurwoningen kan, maar hoeft niet, van invloed zijn op de beschikbaarheid in het gereguleerde segment. Dat is afhankelijk van de kwaliteit van de woningen en welke huur (maximaal) wordt gerekend bij mutatie. Er is echter geen koppeling met de Nationale prestatieafspraken omdat die afspraken zijn gemaakt met de woningcorporaties, de Nationale Prestatieafspraken bevatten daarnaast geen verkoopdoelstelling.
Bent u het met de stelling eens dat woningen van partners die in publieke handen zijn een betrouwbaarder partner is dan beleggers in het oplossen van de wooncrisis?
Ik kan het met deze stelling niet eens of oneens zijn. Zoals aangegeven hebben private investeerders ook een rol in de woningmarkt. Zo kan nieuwbouw door een institutionele belegger ervoor zorgen dat huishoudens met een iets hoger inkomen een sociale huurwoning achterlaten. De verkoop van een gereguleerde huurwoning of een middenhuur woning kan betekenen dat een jong huishouden een eerste stap kan zetten op de woningmarkt. Wel is het zo dat woningcorporaties voor de zeer lange termijn investeren en het hen ook niet is toegestaan om hun vermogen in een andere sector te investeren. Eenmaal gebouwde woningen, door bijvoorbeeld een institutionele belegger, verdwijnen echter ook bij economische tegenwind niet uit de voorraad.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
Ja.
PFAS |
|
Sandra Beckerman , Bouchallikh , Eva van Esch (PvdD), Kiki Hagen (D66), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kuipers , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kunt u een overzicht geven van alle bedrijven die een vergunning hebben om PFAS te lozen en/of uit te stoten (inclusief de hoeveelheid die zij mogen lozen/uitstoten)?
Nee, hiervan is geen gecentraliseerd overzicht. Op dit moment zou het creëren van een nationaal overzicht van PFAS-emissies, waarbij verschillende systemen met elkaar worden verbonden, buitensporige inspanningen vergen en weinig toegevoegde waarde bieden. Het bevoegd gezag zou in dat geval aanzienlijke middelen moeten inzetten om deze lijst te maken en te onderhouden, wat ten koste zou gaan van de inspanningen om emissies effectief te reguleren en te verminderen. Een uitgebreidere toelichting staat in de Kamerbrief die de Kamer op 7 maart heeft ontvangen1. Als invulling van de motie Haverkort2 wordt een overzicht gemaakt van de belangrijkste PFAS-emissies. Hierin worden zowel de directe als indirecte lozingen meegenomen. De Kamer zal over de uitvoering van de motie voorafgaand aan het wetgevingsoverleg water worden geïnformeerd.
Kunt u een overzicht geven van alle bedrijven die in het verleden een vergunning hebben gehad om PFAS te lozen en/of uit te stoten (inclusief de hoeveelheid die zij mochten lozen/uitstoten)?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke instanties zijn verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen om PFAS te lozen en/of uit te stoten? Onder welke voorwaarden worden vergunningen verleend?
Het verlenen van vergunningen om PFAS te lozen en/of uit te stoten valt onder de verantwoordelijkheid van verschillende overheidsinstanties, afhankelijk van de locatie en bevoegdheid rondom de activiteit. Op nationaal niveau is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verantwoordelijk voor het ontwikkelen van het milieubeleid en het vaststellen van algemene regels en normen. De uitvoering van de vergunningverlening en het toezicht is gedelegeerd. Voor milieuvergunningen en watervergunningen voor indirecte lozingen zijn de provincies en gemeenten bevoegd gezag. Provincies zijn bevoegd gezag voor grotere milieubelastende activiteiten, zoals industriële installaties en afvalverwerkers, terwijl gemeenten bevoegd zijn voor minder complexe activiteiten, zoals horeca en kleinere bedrijven. Omgevingsdiensten zijn de uitvoeringsorganisaties namens de provincies en gemeenten.
Voor watervergunningen is de verantwoordelijkheid verdeeld tussen de waterschappen en Rijkswaterstaat. Waterschappen zijn bevoegd voor activiteiten die betrekking hebben op regionale wateren.
Rijkswaterstaat is bevoegd gezag voor de Rijkswateren (behalve voor indirecte lozingen waarvoor een gemeente of provincie bevoegd gezag is).
Milieu- en watervergunningen worden verleend onder strikte specifieke voorwaarden om ervoor te zorgen dat de activiteiten in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving, en om de bescherming van het milieu en de volksgezondheid te waarborgen. Hoewel de voorwaarden kunnen variëren afhankelijk van de aard en omvang van de activiteit, zal de initiatiefnemer in alle gevallen de Best Beschikbare Technieken (BBT) moeten toepassen om emissies te beperken. Met BBT wordt bedoeld de meest doeltreffende methoden en werkwijzen die technisch en economisch haalbaar zijn om emissies te beperken. Hierbij zal afhankelijk van de schadelijkheid van een stof door het bevoegd gezag in meer of mindere mate inspanning worden gevraagd van de initiatiefnemer. Een initiatiefnemer is verplicht om elke maatregel uit te voeren die gezien kan worden als economisch redelijk. Vervolgens wordt met de immissietoets gecontroleerd of de emissie (na toepassing van BBT) in voldoende mate is beperkt en niet leidt tot overschrijding van de milieukwaliteitsnormen voor de ecologische toestand en drinkwaterkwaliteit. Indien een overschrijding wordt berekend met de immissietoets, zal de emissie verder moeten worden beperkt alvorens deze kan worden toegestaan (BBT+ maatregelen). Een schematische weergave van de te nemen stappen bij vergunningverlening is opgenomen in figuur 1 en een uitgebreidere toelichting staat op de website van infomil3 en de helpdesk water4.
Figuur 1: schematische weergave beoordeling wateremissie.
Kunt u aangeven welke drinkwaterbronnen op dit moment gevaar lopen door de aanwezigheid van PFAS? Kunt u een overzicht geven van de PFAS-concentraties per drinkwaterbron?
Ja, de recente RIVM studie5 heeft de humane blootstelling aan PFAS via verschillende routes in beeld gebracht. Het is duidelijk dat de concentraties PFAS-verbindingen die aangetroffen worden in winningen waar oppervlaktewater gebruikt wordt, hoger is dan de concentraties die aangetroffen worden in grondwaterwinningen, maar ook in de grondwaterwinningen worden PFAS verbindingen aangetroffen.
Bijlage C van het RIVM rapport toont de gemiddelde concentraties in drinkwater gemaakt van oppervlakte- en grondwaterbronnen, op basis van de analyses die zijn uitgevoerd door de drinkwaterbedrijven.6
De bedrijven die oppervlaktewater gebruiken voor de drinkwaterproductie, plaatsen op hun websites ook actuele informatie over de PFAS verbindingen die zij aantreffen in hun innamepunten.
Waterbedrijf Groningen
WML
PWN
Waternet
Dunea
Evides
Oasen
Kunt u aangeven wat de gezondheidskundige effecten zijn van de in Nederland aanwezige PFAS-vervuiling?
Mensen kunnen PFAS op verschillende manieren binnenkrijgen. Bijvoorbeeld via voedsel (eten en drinkwater), huisstof, lucht en via contact met materialen waarin ze zijn verwerkt. Voedsel levert de belangrijkste bijdrage aan de aanwezigheid van PFAS in het lichaam. Het RIVM heeft berekend dat mensen in Nederland uit voedsel en drinkwater samen reeds meer PFAS binnenkrijgen dan de gezondheidskundige grenswaarde. Als je er gedurende meerdere jaren te veel van binnenkrijgt, kunnen de stoffen de werking van het immuunsysteem beschadigen waardoor (kinder)vaccinaties minder effectief kunnen worden. Je wordt dan niet gelijk ziek. Maar als het immuunsysteem minder goed werkt, kun je wel sneller of vaker ziek worden. Zie ook de beantwoording van vraag 23 in deze vragenset en vraag 11 van de schriftelijke vragen van het Lid Boutkan (2023Z11914).
Kunt u aangeven wat tot op heden de economische schade is van de in Nederland aanwezige PFAS-vervuiling?
De omvang van de aanwezigheid en daarmee de economische schade van de aanwezigheid van PFAS in onze leefomgeving is niet in beeld. In opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft CE Delft in februari 2023 het Handboek Milieuprijzen 2023 opgeleverd. Milieuprijzen dienen als een maatstaf voor het verlies aan welvaart dat optreedt wanneer één extra kilogram van een vervuilende stof in het milieu wordt gebracht. In het Handboek Milieuprijzen 2023 zijn echter geen milieuprijzen opgenomen voor PFAS. De aanpak die gevolgd wordt voor het bepalen van de prijs van emissies is niet zonder meer geschikt voor persistente stoffen, omdat deze geen rekening houdt met de tijdsdynamiek van effecten en kosten. Behalve het beter in kaart brengen van de aanwezigheid van PFAS, moeten de effecten van die aanwezigheid op de menselijke gezondheid en ecosysteemdiensten gewaardeerd worden. Het PFAS programma RIVM (zie ook het antwoord op vraag 10) geeft deels invulling aan deze kennisbasis.
Voor een aantal projecten van Rijkswaterstaat is wel bekend dat extra kosten gemaakt zijn voor onderzoek, opslag en afvoer van PFAS-houdende grond. Hierover is uw Kamer middels de MIRT-brieven van 9 juni 2021 (Kamerstuk 35 570 A, nr. 62) en 26 november 2020 (Kamerstuk 35 570 A, nr. 45) geïnformeerd. Daarbij is in het MIRT-overzicht opgenomen dat de realisatieprojecten A24 Blankenburgverbinding, de Nieuwe Sluis Terneuzen en de A16 Rotterdam met meerkosten zijn geconfronteerd vanwege PFAS.
Kunt u aangeven wat tot op heden de milieu en natuurschade is van de in Nederland aanwezige PFAS-vervuiling?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven waar in Nederland grondverzet en/of baggerwerkzaamheden niet zijn toegestaan als gevolg van PFAS-vervuiling? Hoeveel bouwprojecten hebben hierdoor vertraging opgelopen en/of zijn afgeblazen?
Grondverzet en baggerwerkzaamheden zijn in beginsel toegestaan als aan de wettelijke eisen wordt voldaan die zijn neergelegd in het Besluit bodemkwaliteit. Er is geen sprake van dat activiteiten als gevolg van PFAS-vervuiling niet zijn toegestaan. Beide activiteiten zijn niet vergunningplichtig, wel moet een melding gedaan worden bij het landelijk Meldpunt bodemkwaliteit. Het handelingskader PFAS geeft door middel van landelijke toepassingswaarden invulling aan de zorgplicht in de bodem- en waterregelgeving. Het gaat niet om wettelijke normen maar om advieswaarden. Diverse decentrale overheden hebben daarnaast specifiek beleid met lokale toepassingswaarden geformuleerd. Onder deze waarden kan verantwoord grond- en baggerspecie hergebruikt worden, daarboven moeten partijen worden gereinigd of gestort. In concrete projecten waar materiaal (deels) niet hergebruikt kan worden, betekent dit dat gezocht moet worden naar ander materiaal. Zowel bij reinigen als bij storten zal dat betekenen dat grondverzet, baggerwerkzaamheden en bouwprojecten duurder uitvallen.
Inmiddels zijn de belangrijkste verontreinigingslocaties wel in beeld, onder meer door onderzoek van decentrale overheden in 2022 en 2023, dat met specifieke uitkeringen van de Rijksoverheid is gefinancierd.7 Cijfers van het Meldpunt bodemkwaliteit geven geen indicatie dat nuttig hergebruik van grond- en baggerstromen stagneert. Het afgelopen jaar zijn er ook geen nieuwe signalen van stagnerende bouwprojecten ontvangen, waar eerder nog wel vertragingen in bouwprojecten gemeld zijn, zoals bij de aanleg van de Nieuwe Sluis in Terneuzen, zie ook het antwoord op vragen 6 en 7. In december 2021 gaf de sector zelf aan dat na de actualisatie van het handelingskader PFAS circa 90% van de knelpunten in het grondverzet opgelost is (Kamerstukken 35 334, nr. 172).
Waar in Nederland bevinden zich stortplaatsen die in het verleden zijn gebruikt voor het storten van PFAS-houdend afval? Kunt u garanderen dat hier geen risico’s zijn voor het milieu en de omgeving? Zo ja, op basis waarvan?
In 2010 is Europees een eerste concentratiegrenswaarde voor PFOS in afval geïntroduceerd8. Sindsdien zijn ook voor PFOA en PFHxS9 Europees concentratiegrenswaarden voor afval geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat er sindsdien meer zicht is op de aanwezigheid van die PFAS-soorten in afval. Het is echter moeilijk om met zekerheid te weten in welke stortplaatsen in de periode vóór de introductie van die concentratiegrenswaarden afval met PFAS gestort is. Ondanks de onmogelijkheid om op basis van de beschikbare informatie een waterdicht overzicht te geven, is wel een inschatting te maken van mogelijke stortplaatsen waar afval met PFAS gestort is. Deze inschatting is gemaakt door Rijkswaterstaat op basis van 1) digitale meldgegevens van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA); 2) de nabijheid van de stortplaatsen tot Chemours en 3) stortplaatsen waar grondreinigingsresidu van gereinigde PFAS-houdende grond is gestort.
Afvalzorg Zeeasterweg
Lelystad
Open
Mineralz Maasvlakte
Rotterdam
Open
Afvalzorg Nauerna
Zaanstad
Open
Renewi Smink
Amersfoort
Open
Attero Wilp
Voorst
Open
Attero Spinder
Tilburg
Open
Attero Landgraaf
Landgraaf
Open
Derde Merwedehaven
Dordrecht
Gesloten (medio 2013)
Voor wat betreft de risico’s voor milieu en omgeving: de in Nederland aanwezige stortplaatsen worden conform de Europese Richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen10 geëxploiteerd. Deze Richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in o.a. het Stortbesluit bodembescherming11 en het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa)12. Bevoegde gezagen leggen, conform de Richtlijn, voorschriften op aan stortplaatsen. Deze voorschriften zien onder meer toe op het: 1) opvangen en afvoeren van percolaat13; 2) bemonstering van het oppervlaktewater in de nabijheid van de stortplaats; 3) toetsing van noodzakelijke voorzieningen; 4) jaarlijkse rapportage over (het functioneren van) de voorzieningen; 5) noodzakelijkheid urgentieplan als drempelwaardes overschreden worden en 6) toetsing van de bodemgesteldheid. Deze voorschriften zijn belangrijke maatregelen om eventuele risico’s te beheersen en te beperken, en worden door het bevoegde gezag van de stortplaats gehandhaafd.
Bovendien zijn stortplaatsen verplicht bij te dragen aan zogenaamde nazorgfondsen in het kader van de eeuwigdurende nazorg op stortplaatsen. Met deze nazorgfondsen wordt voor stortplaatsen tot in de eeuwigheid geborgd dat middelen beschikbaar zijn voor de nazorg van stortplaatsen wanneer deze gesloten worden. Deze stortplaatsen worden bij de sluiting afgedekt volgens de geldende technische richtlijnen en worden blijvend gemonitord. Met een dergelijke afdichting zouden geen stoffen uit de stortplaats moeten kunnen treden. Hoewel nooit met zekerheid te stellen is dat iets volledig risicoloos is, worden met de vigerende wet- en regelgeving en de monitoring daarop de (opkomende) risico’s voor mens en milieu zo beperkt mogelijk gehouden.
Kunt u een overzicht geven van alle onderzoeken die op dit moment lopen naar de effecten van PFAS op gezondheid en milieu en hoe wijdverspreid het PFAS probleem is in Nederland? Kunt u per onderzoek aangeven wanneer de resultaten van dit onderzoek worden verwacht en op welke manier deze bijdragen aan het bepalen van het beleid rondom PFAS?
Op deze onderwerpen is er sprake van een snel toenemende aandacht bij diverse overheden. Het is daarom onmogelijk om een totaaloverzicht te geven van alle lopende onderzoeken.
Het Ministerie van IenW heeft samen met de Ministeries van VWS en LNV het RIVM opdracht gegeven te onderzoeken wat er gedaan kan worden om de blootstelling van de Nederlandse bevolking aan PFAS omlaag te brengen (PFAS Programma RIVM14). Daarvoor willen we ook weten hoeveel PFAS er in het milieu zit én hoeveel PFAS mensen binnenkrijgen. Het onderzoek richt zich op heel Nederland, maar onderzoekt ook of het mogelijk is om regionale verschillen mee te nemen. Het onderzoek onderzoekt ook hoe de risico’s van blootstelling aan mengsels van PFAS het beste geduid kunnen worden. Het onderzoek duurt tot 2025. Met deze kennis wordt beoogd het beleid en maatregelen rondom PFAS te onderbouwen.
Is er zicht op de effecten van PFAS op de werkzaamheid van vaccinaties onder Nederlanders en specifiek voor mensen rondom de Westerschelde en Chemours? Zo ja, wat zijn deze effecten dan?
Het Europese Voedselveiligheidsagentschap EFSA beschouwde in 2020 de verminderde reactie van het immuunsysteem op vaccinatie als het meest kritieke effect op de menselijke gezondheid. Geen van de onderliggende onderzoeken zijn uitgevoerd in Nederland, maar de bevindingen zijn zeker relevant voor Nederland. Als iemand gedurende meerdere jaren te veel PFAS binnenkrijgt, kunnen de stoffen de werking van het immuunsysteem beschadigen, waardoor (kinder)vaccinaties minder effectief kunnen worden. Het RIVM heeft momenteel geen zicht op mogelijk verminderde werkzaamheid van vaccinaties onder Nederlanders.
Is er voldoende kennis en capaciteit aanwezig bij de omgevingsdiensten en Rijkswaterstaat om adequaat toezicht te kunnen houden op de uitstoot/lozing van PFAS?
De kennis en capaciteit voor complexe vergunningen is continue een aandachtspunt. De kennis en capaciteit om adequaat toezicht te kunnen houden op o.a. PFAS is voor verbetering vatbaar. Het is in de huidige krappe arbeidsmarkt lastig om ervaren mensen te werven. Dit heeft onze volle aandacht.
Op welke manier wordt er toezicht gehouden bij stortplaatsen die in het verleden zijn gebruikt voor de stort van PFAS-houdend afval?
Zie het antwoord op vraag 9.
Waarom is er geen aanvullend onderzoek gedaan naar aanleiding van de eerdere aflevering van Zembla waaruit naar voren kwam dat er hoge concentraties GenX zijn gemeten bij Brienenoord en Maassluis?
Er is wel aanvullend onderzoek gedaan. Rijkswaterstaat heeft de monitoringsresultaten van het rivierenonderzoek nader onderzocht, onder meer met behulp van stromingsmodellen. In de Kamerbrief van 28 oktober 202215 is aangegeven dat op basis hiervan de verhoogde GenX concentraties niet aan een bepaalde partij toegewezen kunnen worden.
In aanvulling hierop heeft Rijkswaterstaat de resultaten van bemonsteringen in nabijheid van Chemours (uit de periode dat er sprake was van tijdelijk hoge concentraties) opnieuw bekeken. Uit geen van deze metingen is naar voren gekomen dat er sprake is geweest van een overschrijding van de gestelde eis voor GenX door Chemours. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat er sprake is geweest van een lozing door Chemours dan wel door andere bedrijven. Chemours heeft aangegeven dat in de periode 9 september t/m 26 november 2021 alle productie-eenheden van Chemours uit bedrijf waren vanwege onderhoud.
Bent u het ermee eens dat iedere melding van een grootschalige PFAS-lozing of uitstoot onderzocht moet worden en dat de dader bestraft dient te worden? Klopt het dat de vorm van PFAS goed te herleiden is naar de bron/producent van de betreffende PFAS?
Elk bedrijf heeft zich te houden aan de voorwaarden in haar vergunning. PFAS hebben echter vele toepassingen en de stoffen kunnen dus ook op verschillende plekken gebruikt worden. Het is in veel gevallen lastig om op basis van het type PFAS deze te herleiden naar een specifieke bron of gebruiker van de stof.
Bent u bereid om het oordeel over de motie-Hagen over de mogelijkheid voor bevoegde gezagen om een minimalisatieplicht op te leggen voor potentieel zeer zorgwekkende stoffen (Kamerstuk 22 343, nr. 355) te herzien?
Nee, om de minimalisatieplicht op te leggen moet een stof voldoen aan de criteria van artikel 57 van de REACH-verordening. Van potentieel Zeer Zorgwekkende Stoffen (pZZS) is niet aangetoond dat ze aan deze criteria voldoen. Er is onvoldoende wetenschappelijke grond om voor deze stoffen een minimalisatieplicht op te leggen.
Stoffen worden door het RIVM op de pZZS lijst geplaatst omdat ze in het kader van de REACH-verordening nader onderzocht worden. Op basis van dat nader onderzoek kan soms blijken dat zo’n stof inderdaad ZZS-eigenschappen heeft, maar vaker is dat juist niet het geval. Op de pZZS lijst staan ruim 300 stoffen. Bij de jaarlijkse update gaan er doorgaans ca. 60 stoffen van de pZZS lijst af, waarvan er ca. 20 ZZS worden.
De pZZS-lijst is, o.a. vanwege dit dynamische karakter en vanwege onvoldoende wetenschappelijk onderbouwing voor ZZS-eigenschappen van de stoffen op deze lijst, niet wettelijk verankerd en is slechts bedoeld als hulpmiddel om het bevoegd gezag te informeren over stoffen die mogelijk in de toekomst als Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) worden geïdentificeerd. Het is aan het bevoegd gezag om waar nodig passende maatregelen treffen, door bijvoorbeeld van een bedrijf dat deze stoffen wil emitteren nader onderzoek of nadere gegevens op te vragen. Bedrijven zelf kunnen de lijst gebruiken om terughoudend te zijn met het vervangen van een ZZS door een pZZS.
Overigens kunnen bevoegde gezagen op basis van de specifieke artikelen 8.30 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en artikel 2.13, lid 5, van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) voor sommige stoffen strengere emissie-eisen op maat in te voeren.
Welke schade bent u van plan te verhalen op 3M? Zal dit zowel gaan om de door vissers geleden schade, gezondheidsschade en de schade die is aangebracht aan de natuur?
Aangezien het proces rondom de aansprakelijkheidsstelling van 3M nog loopt kan daar in het belang van de positie van de Staat nu weinig over gemeld worden. Op 17 mei jl. heeft de landsadvocaat namens de Staat 3M aansprakelijk gesteld voor de geleden schade. In de brief is ook aangegeven dat we graag met het bedrijf in gesprek gaan. Het eerste gesprek tussen de Minister van IenW en 3M heeft plaats gevonden op 24 augustus. Het Rijk staat ervoor open dat deze gesprekken gevoerd worden mede namens derde partijen zoals bijvoorbeeld vissers. Een aantal partijen heeft al aangeven hier gebruik van te willen maken zoals de Provincie Zeeland.
Hoe staat het met de uitvoering van de adviezen van de commissie-Van Aartsen? Op welke manier zal dit bijdragen aan de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving op het gebied van PFAS?
Naar aanleiding van de commissie-Van Aartsen is de Staatssecretaris van IenW met de partners het interbestuurlijk programma «Versterking VTH-stelsel» (IBP VTH) begonnen. Hierover is de Kamer geïnformeerd16 op 4 juli jl. Deze versterking ziet met name toe op de versterking van de omgevingsdiensten. Onlangs is ook de Unie van Waterschappen tot de stuurgroep van het IBP VTH toegetreden.
Kunt u een overzicht verschaffen van alle vergunningen voor het mogen lozen van PFAS die ooit zijn verstrekt aan Dupont/Chemours (inclusief de hoeveelheid die zij mochten lozen/uitstoten)?
Ja, echter niet binnen de termijn van het beantwoorden van deze Kamervragen.
Momenteel wordt door Rijkswaterstaat en de Provincie Zuid-Holland dossieronderzoek uitgevoerd. Als onderdeel hiervan worden alle beschikbare dossierstukken met betrekking tot de vergunningen van Chemours en vanaf 1959 tot op heden doorgelopen. In deze dossierstukken wordt bekeken welke stoffen die daarin opgenomen als PFAS-verbinding kunnen worden aangemerkt. Het vraagt enige tijd om dit op een zorgvuldige manier uit te voeren. Het antwoord op deze vraag zal worden toegevoegd aan de brief die voorafgaand aan het wetgevingsoverleg water naar uw Kamer zal worden gestuurd.
Wat is de specifieke vergunning van Dupont/Chemours op dit moment voor de lozing van PFAS?
Chemours beschikt over twee vergunningen voor afvalwaterlozingen waarin PFAS aanwezig is. Voor de directe lozing heeft het bedrijf een vergunning van Rijkswaterstaat en voor de indirecte lozing een vergunning van de DCMR-milieudienst Rijnmond namens de Provincie Zuid-Holland.
Bij besluit van 11 oktober 2022 is de nieuwe revisievergunning van Chemours door de DCMR-milieudienst Rijnmond gepubliceerd. Daarin zijn de eerder genomen besluiten geïntegreerd en waar nodig geactualiseerd. De vergunde emissie van de GenX-stoffen naar het water is in stappen teruggebracht van 6.400 kg in 2013 naar 2 kg/jaar in 2021. De vergunde luchtemissie van de GenX-stoffen bedroeg in 2013 nog 660 kg/jaar en mag na inwerkingtreding van de revisievergunning 4 kg/jaar zijn en uiterlijk in 2025 uitkomen op maximaal 3,45 kg/jaar. Ook voor de vergunde emissies van de «andere PFAS» geldt dat deze in stappen verlaagd moeten worden tot gemiddeld 99% reductie in 2025.
Rijkswaterstaat heeft op 11 oktober 2022 een geheel nieuwe vergunning afgegeven voor de directe lozing van PFAS. In de vergunning zijn lozingseisen opgenomen van maximaal 5 kg/jaar voor de GenX-stoffen en 2 kg/jaar voor PFOA.
Hoeveel boetes, sancties en dwangsommen zijn er tot op heden opgelegd aan bedrijven die (te veel) PFAS uitstoten of lozen? Hoeveel boetes, sancties en dwangsommen zijn er specifiek opgelegd aan Dupont/Chemours?
Een overzicht van alle bestuursrechtelijke handhavingstrajecten is niet beschikbaar. Zoals nader toegelicht in vraag 1 van deze set is er geen gecentraliseerd overzicht van alle vergunningen t.a.v. de emissie van PFAS. Specifiek met betrekking tot Chemours vormt het maken van dit overzicht onderdeel van het dossieronderzoek zoals genoemd in de beantwoording van vraag 19.
Wat is uw reactie op de recente aflevering van Zembla over de PFAS-doofpot? Welke actie gaat u naar aanleiding van de bevindingen in deze aflevering ondernemen?
PFAS staan terecht meer in de belangstelling. Dit is mede omdat we steeds meer te weten komen over de schadelijkheid ervan. Daarom is de inzet om de verspreiding van PFAS bij de bron aan te pakken en uiteindelijk te streven naar een verbod op producten met PFAS. Mochten er inderdaad gevallen zijn waarbij bedrijven informatie achterhouden over de vervuiling van water, bodem en grondwater en daarmee de gezondheid van mensen in gevaar heeft gebracht, dan is dat ten zeerste af te keuren. Het is echter aan het OM om dat te beoordelen. Zie verder het antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen van het lid Bouchallikh (2023Z11780).
Er worden tal van acties ondernomen op het gebied van PFAS. Belangrijke onderdelen hierin zijn het RIVM-vervolgonderzoek, de acties van de bevoegde gezagen om de emissies via vergunningverlening verder te beperken en het traject om te komen tot een Europees PFAS verbod. Hoewel deze trajecten al liepen voorafgaand aan de Zembla-uitzending is dit een bevestiging dat deze acties nuttig en nodig zijn.
Sinds wanneer was bij u bekend dat PFAS schadelijk zou zijn voor het milieu en de menselijke gezondheid? Vanaf wanneer was bij u bekend dat PFAS kanker kan veroorzaken?
Rond de eeuwwisseling werd steeds meer duidelijk dat er zorgen waren over PFAS, waaronder PFOA, waarbij de zorgen zich in eerste instantie concentreerden op PFOS. Er zijn sinds eind vorige eeuw diverse onderzoeken gedaan naar de effecten van PFAS op het milieu en de gezondheid. In beantwoording van vragen van de vaste Kamercommissie Infrastructuur en Waterstaat in 2017 (Kamerstukken 29 517, nr. 124) is uitgebreid aangegeven hoe de Kamer is geïnformeerd over dit onderwerp (zie bijvoorbeeld antwoorden op vragen 2 en 8 in die beantwoording).
In opdracht van het Ministerie van SZW (RIVM Briefrapport 2016–0131) is in 2016 een historisch overzicht van openbare informatie over onder andere PFOA opgesteld, toegespitst op de blootstelling van werknemers. Dit schetst een met PFOS vergelijkbaar beeld voor PFOA, namelijk dat dat rond de eeuwwisseling door de Nederlandse overheid de eerste stappen zijn gezet ter bescherming van werknemers.
De zorg over diverse PFAS, zoals PFOS en PFOA, is vooral gelegen in het feit dat ze niet of nauwelijks afbreken in het milieu, zich zeer snel door het milieu verspreiden en/of ophopen in het menselijk lichaam, in dieren en planten en daarbij ook een effect op de gezondheid veroorzaken. In wetenschappelijke bewoordingen: veel PFAS zijn (zeer) persistent, mobiel en/of bioaccumulerend en toxisch.
De kennis over de effecten van PFAS neemt in de afgelopen jaren snel toe. In de publicatie van het Europese Agentschap voor Voedselveiligheid (EFSA) van 2020 (zie Kamerstuk 28 089, nr. 179) worden de meest recente wetenschappelijke inzichten gegeven over de schadelijkheid voor menselijke gezondheid, op basis van onderzoek aan een combinatie van vier soorten PFAS. Daarin wordt aangegeven dat voor PFOS en PFOA niet kan worden bewezen dat ze kankerverwekkend zijn en dat voor andere PFAS nog onvoldoende informatie is om daar uitspraken over te doen. Wel is inmiddels een aantal PFAS aangemerkt als «verdacht kankerverwekkend» onder de CLP-verordening (Europese verordening voor de indeling van stoffen, etikettering en verpakking). Zie voor een uitgebreidere toelichting hierop het antwoord op vraag 11 van de vragenset van het lid Boutkan. Overigens zijn andere schadelijke eigenschappen van bepaalde PFAS, zoals giftig voor de voortplanting (reprotoxisch) en schadelijkheid voor het immuunsysteem, wel bewezen. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet alle effecten even gemakkelijk in de reguliere testen worden aangetoond.
De mate waarin PFAS schadelijk zijn voor mens en milieu varieert dus en nog niet over alle PFAS is wat dat betreft evenveel bekend. Enkele tientallen PFAS zijn in Nederland inmiddels al aangemerkt als Zeer Zorgwekkende Stof, omdat is vastgesteld dat ze voldoen aan één of meer van de criteria voor schadelijke stoffen zoals aangegeven in artikel 57 van de REACH verordening.
Vanaf wanneer is bij u bekend dat het grondwater onder en rondom de Chemoursfabriek in Dordrecht vervuild is met PFAS? Op welke manier wordt hier nu toezicht op gehouden en nemen de PFAS-concentraties toe of af?
Er is in 1999 een beschikking afgegeven door de provincie Zuid-Holland (destijds bevoegd gezag Wet bodembescherming) waarmee de provincie besloot dat sprake was van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvoor de sanering urgent is. Daarnaast stemde zij in die beschikking in met het (raam)saneringsplan. Destijds was de provincie bevoegd gezag en inmiddels is dit overgedragen aan de gemeente Dordrecht. De beschikking ziet toe op de beheersing van een grondwaterverontreiniging door met name vluchtige koolwaterstoffen (VOCL) en freonen (koelvloeistoffen). De aanwezigheid van PFAS en specifiek PFOA kwam vanaf 2005 in beeld, toen het bedrijf dit meldde aan het bevoegd gezag. Rond 2016 hebben de gemeenten Dordrecht en Sliedrecht samen met de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid de PFAS-problematiek bij het Ministerie van IenW aangekaart.
Als onderdeel van de actieve saneringsmaatregel wordt het grondwaterbeheerssysteem gecontroleerd door permanente monitoring van de grondwaterstroming en analyses van de grondwaterkwaliteit. Chemours stuurt ieder jaar de onderzoeksresultaten aan de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, die de namens de gemeente Dordrecht de taken voor de Wet bodembescherming (Wbb) uitvoert. De monitoring richt zich sinds 2005 ook op PFAS. Tijdens het beheersingsproces wordt grondwater onttrokken en worden de daarin aanwezige VOCL, freonen en PFAS aan de randen van de verontreiniging afgevangen. Door deze onttrekking nemen de concentraties van die stoffen en daarmee de verontreiniging af, de afname is beperkt.
Wat is uw eerste reactie op de meest recente onthulling van Zembla dat plassen en sloten in de wijde omtrek van Chemours tot wel 13.000 keer de PFAS-norm bevatten?1
Zie het antwoord op vraag 22.
Klopt het dat de concentraties die nu gemeten worden rondom Chemours vele malen hoger liggen dan de concentraties in de Westerschelde?
Ja, er zijn hotspots in de regio rondom Chemours waar de concentraties hoger liggen dan in de Westerschelde.
Wat betekenen deze hoge PFAS-concentraties voor de veiligheid om in water rondom Chemours te kunnen zwemmen en voor alle agrarische activiteiten in en rondom de Alblasserwaard?
Het RIVM heeft onderzocht of de gemeten concentraties PFAS in het water van 13 zwemlocaties in de omgeving van chemiefabriek Chemours een risico vormen. Voor 12 locaties kan het RIVM zeggen dat de berekende hoeveelheid PFAS niet schadelijk is voor de gezondheid van zwemmers. Alleen het water van recreatieplas Merwelanden moet nader worden onderzocht. Voor deze locatie is nu door de provincie Zuid-Holland een negatief zwemadvies afgegeven.
Van PFAS is bekend dat ze kunnen worden opgenomen in (landbouw)gewassen en zo in voedsel terecht kunnen komen. Dit proces is complex en van veel lokale factoren afhankelijk, daarom is een algemene uitspraak voor de regio Alblasserwaard niet mogelijk. De Europese Commissie heeft Maximale Limieten vastgesteld voor PFAS waaraan vlees en eieren dienen te voldoen.
Daarnaast heeft de Europese Commissie een aanbeveling tot monitoring gedaan van PFAS in een grote verscheidenheid van voedselproducten. Daarbij zijn indicatieve niveaus vastgesteld voor fruit, groenten, zetmeelhoudende wortels en knollen, melk en babyvoeding. Wanneer deze niveaus worden overschreden, dan moeten de oorzaken van de verontreiniging verder worden onderzocht.
Daarnaast werkt het RIVM binnen haar PFAS programma aan de afleiding van risicogrenzen voor landbouwbodems. Met deze instrumenten kan per situatie worden beoordeeld of verhoogde PFAS concentraties een risico vormen voor de landbouw.
Is de PFAS-vervuiling in de omgeving van Chemours waar Zembla over spreekt onderdeel van het gebied dat wat betreft PFAS-vervuiling goed in kaart is gebracht, zoals aangegeven tijdens het vragenuur van 20 juni jl.?
Er hebben veel onderzoeken plaatsgevonden in de regio Dordrecht, waardoor een actueel beeld is ontstaan van de aanwezige verontreiniging. Dat neemt niet weg dat er ook steeds nieuwe informatie beschikbaar komt, zowel over de aanwezigheid van stoffen als over de schadelijkheid er van, wat aanleiding kan geven om eerdere adviezen over bijvoorbeeld gebruik van water en bodem te herzien.
Hoe beoordeelt u het feit dat decennialang informatie is achtergehouden over de schadelijkheid van PFOA? Is het op dit moment strafbaar om dergelijke informatie achter te houden? Was dit in die tijd al strafbaar?
Zie het antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen van het Lid Boutkan (2023Z11914).
Wat gaat u doen tegen bedrijven die willens en wetens het milieu vervuilen en mensen ziek maken, en informatie daarover achterhouden?
Indien hier sprake van is, is het aan het OM om te bepalen welke sanctie opgelegd moet worden.
Hoeveel mensen hebben schade opgelopen aan hun gezondheid op basis van de achtergehouden informatie over schadelijkheid van PFOA?
Het is onbekend hoeveel schade mensen of de natuur opgelopen hebben ten gevolge van blootstelling aan PFOA.
Hoe groot is de schade aan de natuur door het achterhouden van de informatie over de schadelijkheid van PFOA?
Zie antwoord vraag 31.
Klopt het dat Chemours tot de dag van vandaag GenX produceert en dat deze door de EU is aangemerkt als een zeer zorgwekkende stof vanwege het feit dat het kankerverwekkend zou zijn? Hoeveel GenX mag Chemours lozen en/of uitstoten volgens de geldende vergunning?
GenX (HFPO-DA) is in de EU inderdaad aangemerkt als zeer zorgwekkende stof, niet omdat het kankerverwekkend is maar op basis van de combinatie van eigenschappen Persistent, Mobiel en Toxisch. Het klopt dat er geen verbod is op de productie of het gebruik van de GenX stoffen. Wel geldt de minimalisatieplicht die de verplichting oplegt om emissies van GenX zo ver mogelijk te reduceren.
In het antwoord op vraag 20 is ingegaan op de geldende vergunning.
Wanneer verwacht u dat omwonenden rondom Chemours weer uit hun moestuin kunnen eten? Kunt u aangeven wat tot op heden de schade (moestuinen, volkstuinen etc.) is van het besluit dat omwonenden rondom Chemours geen groente en fruit meer mogen eten uit eigen tuin?
Het RIVM adviseert om geen gewassen te eten uit de moestuinen die binnen 1 kilometer ten noordoosten van Chemours liggen, omdat mensen door het eten van deze gewassen te veel PFAS binnenkrijgen. Omdat PFAS niet afbreken en zich langzaam verspreiden, zullen de concentraties in de bodem voor langere tijd bestaan. Groenten of fruit die worden gekweekt in bakken met nieuwe grond mogen wel geconsumeerd worden.
Op welke manier dragen de lopende onderzoeken bij aan het wegnemen van onzekerheid van omwonenden van de Westerschelde en Chemours? Zal hun de mogelijkheid worden geboden om hun bloed te laten testen op de aanwezigheid van PFAS? Zo nee, bent u bereid om in overleg met de GGD en het RIVM deze mogelijkheid alsnog aan te bieden?
Het RIVM is gestart met een uitgebreid onderzoek naar PFAS en hoe de blootstelling aan PFAS verminderd kan worden. Een onderdeel van dit onderzoek is humane biomonitoring, waarbij in bloed en moedermelk de concentratie aan PFAS wordt gemeten, met als doel de landelijke blootstelling aan PFAS te bepalen. Het is bij het RIVM zeker bekend dat er behoefte is aan inzicht in regionale verschillen. Op dit moment bekijkt het RIVM hoe en of dit in het onderzoek kan worden opgenomen en hoe met behulp van maatregelen blootstelling verminderd kan worden op landelijk of regionaal niveau. Over de voortgang hiervan zal de Kamer op regelmatige basis een voortgangsrapportage ontvangen.
Hoe beoordeelt u de lopende procedure tegen Chemours vanuit de gemeenten Dordrecht, Papendrecht, Sliedrecht en Molenlanden?2 Bent u bereid deze gemeenten juridisch en financieel bij te staan in deze zaak? Zo nee, waarom houdt u zich afzijdig?
We zijn geïnteresseerd in de uitspraak van de rechter in de zaak die door de vier betrokken gemeenten is aangespannen. Voor de zomer hebben de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat een gesprek gehad met de betrokken wethouder van Dordrecht. Hierin is de bereidheid benadrukt om ondersteuning te bieden waar dat opportuun is. Ook in de huidige situatie vindt dat al plaats. Aangezien het Rijk geen onderdeel is van deze zaak en deze nog loopt kunnen hier verder geen uitspraken over worden gedaan.
Hoe beoordeelt u dat provincie Zuid-Holland in hoger beroep gaat tegen Chemours om scherpere eisen te stellen aan de uitstoot van chemicaliën?3 Bent u bereid Zuid-Holland bij te staan om te komen tot een juridisch houdbare aanscherping van de vergunning? Zo nee, waarom houdt u zich afzijdig?
De samenwerking met de Provincie Zuid-Holland is nauw en goed. Het is belangrijk dat met dit soort zaken worden voorgelegd aan de rechter, alleen al vanwege de hieruit voortkomende jurisprudentie. Ook bij de provincie Zuid-Holland zijn we bereid om ondersteuning te bieden waar dat opportuun is. In het belang van de positie van de Provincie Zuid-Holland kunnen we hier verder geen uitspraken over doen.
Hoe kijkt u naar het onderzoek dat nu in Vlaanderen rondom 3M wordt uitgevoerd? Bent u bereid om rondom Chemours eenzelfde onderzoek te starten? Zo nee, waarom niet?
Er is goed contact met de Vlaamse overheid. We kunnen elkaar versterken en dat doen we ook op tal van gebieden. We zijn bekend met het onderzoek dat plaats vindt in Vlaanderen. Nederland kent een veel breder PFAS-vervolgonderzoek dat uitgevoerd wordt door het RIVM. Een vergelijkbaar onderzoek in de omgeving van Chemours heeft daarom in Nederland weinig toegevoegde waarde.
Deelt u de mening dat schade die willens en wetens wordt aangebracht aan het milieu en de menselijke gezondheid verhaald moet worden op de veroorzaker?
Ja.
Op welke manier is de aanwezigheid van PFAS meegenomen bij het besluit over nieuwbouwwijk Baanhoek-West? Kunt u uitsluiten dat omwonenden risico’s lopen om hoge concentraties PFAS binnen te krijgen? Welke maatregelen zijn getroffen? Is er bij dit besluit ook specifiek rekening gehouden met kinderen?
De gemeente Sliedrecht geeft aan dat bij de verlening van de bouwvergunning is gekeken naar de toen geldende Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging (INEV’s) voor PFAS. Deze INEV’s worden door het RIVM ter beschikking gesteld en helpen bevoegde gezagen om te bepalen of er bij PFAS-verontreinigingen maatregelen, zoals sanering, nodig zijn. Op basis daarvan was er geen noodzaak om hierover voorwaarden aan de bouwvergunning te verbinden. Na de publicatie van de nieuwe INEV’s in juli 2021 heeft er een nieuwe beoordeling plaatsgevonden. Hieruit kwam naar voren dat de gevonden PFAS-concentraties licht hoger waren dan de INEV’s, maar dat er geen sprake is van onaanvaardbare humane risico’s.
Het is in algemene zin niet uit te sluiten dat mensen te veel PFAS binnenkrijgen. Door voedsel en drinkwater krijgen mensen al meer PFAS binnen dan de geadviseerde grenswaarde (Kamerstukken 28 089 nr. 190). Daarom heeft het Ministerie van IenW samen met VWS en LNV het RIVM opdracht gegeven een onderzoeksprogramma uit te voeren, waarin perspectieven worden uitgewerkt hoe de blootstelling aan PFAS verminderd kan worden (zie voor het meest recente overzicht van dit programma Kamerstukken 35 334 nr. 258). Hoewel dit programma zich richt op de hele Nederlandse bevolking, is er ook ruimte om rekening te houden met regionale verschillen.
Voor Baanhoek-West worden geen onaanvaardbare humane risico’s verwacht. Risico’s treden vooral op bij het eten uit eigen moestuin. Indien men toch eigen geteelde groente wil eten, wordt daarom geadviseerd aparte bakken te plaatsen waarin andere grond wordt gebruikt. Op de website van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid staat informatie over de risico’s van eten uit eigen moestuin (www.ozhz.nl/pfasinmijntuin). Deze adviezen gelden voor iedereen, er zijn geen specifieke adviezen voor bijvoorbeeld kinderen. Gelet op de aangetroffen concentraties is daar ook geen reden voor.
Als PFAS niet is meegenomen bij het besluit over nieuwbouwwijk Baanhoek-West, wat gaat u dan doen om dit alsnog te regelen, zodat mensen hier veilig kunnen wonen en in hun tuin desgewenst groente kunnen verbouwen?
PFAS is door de gemeente Sliedrecht meegenomen bij de besluitvorming, zie hiervoor het antwoord op vraag 40.
Welke vergunningen zijn op dit moment afgegeven voor het verwerken en/of exporteren van PFAS-houdend afval?
De ILT is namens de Staatssecretaris van IenW het bevoegde gezag voor de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA20). De ILT hanteert een tijdelijke uitvoeringslijn voor grensoverschrijdende afvaltransporten die (mogelijk) PFAS-houdend zijn. Op dit moment zijn door de ILT 73 vergunningen afgegeven voor de uitvoer en verwerking van afval dat is aangemerkt als PFAS-houdend naar het buitenland (ongeveer 20.000 afzonderlijke vrachten), waarvan ongeveer 2/3e de bestemming België heeft. Ongeveer 30% heeft de bestemming Duitsland. Andere bestemmingen zijn locaties in Frankrijk en Denemarken. Een totaaloverzicht van het type vergunningen is te vinden via de website van de ILT21.
Op basis waarvan is eerder besloten door de ILT om de transporten van PFAS-houdend afval van Nederland naar Antwerpen (Indaver) uit voorzorg stil te leggen? Op basis waarvan heeft de Raad van State dit besluit teruggedraaid?
In oktober 2022 verleende de ILT uit voorzorg geen instemming voor deze transporten. De ILT was er na signalen en een eerste onderzoek niet van overtuigd dat het PFAS-afval voldoende juist en doelmatig werd verwerkt bij de verwerker in Antwerpen. Dat kan risico’s met zich meebrengen voor mens en milieu. Gelet op die mogelijke risico’s, besloot de ILT de transporten uit voorzorg stil te leggen.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State draaide dit besluit niet terug, maar schorste de besluiten van de ILT nadat Indaver hier een verzoek voor indiende. Deze voorlopige voorziening werd getroffen voor de tijd die de ILT nodig had om een definitief besluit te nemen. Inmiddels heeft de ILT een definitief besluit genomen, waarmee het alsnog instemde met de oorspronkelijke vergunningaanvraag voor het transport naar Indaver. De vergunningen hebben een duur van maximaal een jaar. Dit wil zeggen dat na aflopen van de vergunningen weer nieuwe vergunningsaanvragen ingediend en dus beoordeeld zullen moeten worden.
Kunt u garanderen dat de verwerking van PFAS-houdend afval bij Indaver gebeurt op een veilige manier, volgens alle regel- en wetgeving en op basis van de beste beschikbare technieken?
België ziet toe op de bedrijven binnen haar grondgebied. Dit wil zeggen dat Nederlandse autoriteiten geen toezichthouder zijn op de dagelijkse praktijk bij Indaver in Antwerpen. Derhalve kunnen we enkel de Vlaamse autoriteit vragen of Indaver volgens de wet- en regelgeving en op basis van de Best Beschikbare Technieken opereert, maar dit niet zelfstandig controleren. Het contact met de Vlaamse collega’s loopt overigens goed en er is dan ook vertrouwen dat de Vlaamse overheid haar toezichtrol op een verantwoorde wijze invullen conform de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Daar waar Nederlands afval geëxporteerd wordt naar het buitenland, is de ILT onderdeel van vergunningsverlening traject. Deze rol vervult de ILT samen met de autoriteit van het land waar het afval naartoe overgebracht wordt. Op basis van deze rol kan de ILT ontvangende afvalverwerkers in het buitenland om (aanvullende) informatie vragen als het de gegeven informatie bij de vergunningsaanvraag als ontoereikend acht. Dit heeft de ILT in geval van Indaver-Antwerpen ook gedaan. De Vlaamse overheid heeft aan de ILT laten weten dat Indaver verbetermaatregelen heeft doorgevoerd en dat de lokale autoriteiten de vergunningen hebben aangescherpt. Die maatregelen zorgen voor een betere afvalverwerking en als gevolg daarvan voor minder PFAS in het milieu.
De ILT concludeert op basis van de aanvullend gegeven informatie inmiddels dat het transport van afval met PFAS naar Indaver past binnen de regels die de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen stelt, ook voor zover best beschikbare technieken daar onderdeel van uitmaken. De ILT ziet derhalve binnen haar rol als bevoegde autoriteit EVOA geen gronden om de verzochte transporten van Nederlands afval met PFAS naar Indaver-Antwerpen te weigeren.
Heeft u zicht op de huidige PFAS-vervuiling in de Westerschelde? Neemt deze PFAS-vervuiling toe of af?
Ja, PFAS-concentraties worden in de Westerschelde en het Kanaal van Gent naar Terneuzen dertien keer per jaar gemeten door Rijkswaterstaat. Er zijn rapporten beschikbaar waarin de gemeten concentraties zijn gepubliceerd22, 23. Er is een significante afname van een aantal PFAS (PFBS en PFBA) te zien bij het meetpunt op de grens met Vlaanderen en voor alle overige concentraties PFAS is in algemene zin geen significante afname geconstateerd, zoals gerapporteerd door Jonker (memo 2022) op basis van meetgegevens van 2008 t/m mei 2021.
Bestaan er op dit moment verwerkingsmethoden van PFAS-houdend afval waarbij er vervolgens geen PFAS geloosd of uitgestoten wordt?
Afvalverwerkingstechnieken waar geheel zonder emissies en lozingen afval met PFAS verwerkt kunnen worden zijn ons niet bekend. Op dit moment zijn zogenaamde draaitrommelovens de methode om op industriële schaal afval met PFAS te vernietigen. Hoewel alle draaitrommelovens in de basis dezelfde techniek zullen hanteren, kunnen deze verschillend in staat zijn om de emissies/lozingen van PFAS te minimaliseren. Zo geldt in de chemie het basisprincipe: hoe hoger de temperatuur, hoe beter een stof wordt afgebroken24. Ook is de duur van verhitting van belang. Daarnaast kunnen draaitrommelovens eigenstandig maatregelen nemen om eventuele emissies/lozingen aanvullend in te perken, bijvoorbeeld d.m.v. rookgasreiniging.
Ten aanzien van Indaver-Antwerpen heeft de ILT laten weten dat verbetermaatregelen zijn doorgevoerd en heeft diens Bevoegde Gezag de vergunningen aangescherpt. Hiermee zouden de PFAS emissies/lozingen van Indaver-Antwerpen moeten zijn afgenomen t.o.v. afgelopen jaar. Indaver-Antwerpen stelt inmiddels 99.9999% van de PFAS te vernietigen. Deze claim wordt, naar ons bekend, door het Vlaamse bevoegd gezag gevalideerd.
Het mogelijk verbod op onderkeldering in Amsterdam |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het mogelijk verbod op onderkeldering in Amsterdam?1
Ja, ik ben op de hoogte van het artikel waar u naar verwijst.
Hoe beoordeelt u de situatie in Amsterdam-Zuid waar onderkeldering op grote schaal schade toebrengt aan Amsterdamse panden?
In het artikel waar u naar verwijst, geven bewoners aan dat onderkeldering al jaren voor verzakking zorgt. De informatie die ik van de gemeente Amsterdam heb ontvangen bevestigt dit beeld van de bewoners niet. De gemeente geeft wel aan dat er de afgelopen jaren redelijk veel sprake is geweest van wateroverlast in kelders en dergelijke. In de raadsinformatiebrief van 5 juni 2023 geeft Amsterdam aan dat er diverse oorzaken hiervoor zijn aan te wijzen. Geen van die oorzaken heeft betrekking op verbouwingen, zoals bij de verzakking Van Eeghenstraat wel het geval was. Ik constateer dat de gemeente ter voorkoming van verdere schade al verschillende acties in gang heeft gezet. Voor meer informatie verwijs ik u naar de Raadsinformatiebrief van de gemeente Amsterdam en de beantwoording van schriftelijke vragen van de Amsterdamse gemeenteraad.
Bent u op de hoogte van het interview met de Nationale ombudsman in het tv-programma Buitenhof van 28 mei jl.?2
Ja.
Deelt u de mening van de Ombudsman dat de burger in bezwaarschriftprocedures zijn recht niet kan halen ondanks schade aan zijn/haar panden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In het interview in Buitenhof geeft de Nationale ombudsman aan vraagtekens te zetten bij de werkwijze in onder meer het aardbevingsgebied, waarbij burgers die schade hebben geleden geld krijgen van de overheid om hun recht te halen jegens de overheid. Hij vertaalt deze manier van rechtsbescherming als «hier heeft u geld en ik zie u bij de rechter». Het gaat daarbij om situaties waarbij sprake is van schuld of mogelijke aansprakelijkheid van de overheid.
Bij de verzakking in de Van Eeghenstraat is sprake van schade als gevolg van verbouwactiviteiten. Er is dus geen sprake van schade als gevolg van het handelen van de gemeente. Los van de schuldvraag staat gesubsidieerde rechtsbijstand open voor eenieder die binnen de daartoe gestelde voorwaarden valt. Tevens biedt het Juridisch Loket (gratis) advies. De getroffen bewoners van Amsterdam-Zuid zouden hier aanspraak op kunnen maken.
Vindt u dat de gemeente haar positie als vergunningverlener misbruikt door te roepen «see you in court»?
Voor zover ik heb kunnen nagaan is er in deze casus geen sprake van misbruik door de gemeente Amsterdam van haar positie als vergunninghouder. Met de gemeente Amsterdam kan ik de uitspraak «see you in court» hier dan ook niet plaatsen.
Wat vindt u van de rol van de firma Blackstone die op grote schaal onderkelderingen in gang zet om meters te maken om rendement te verhogen? Hoe beoordeelt u de schade die deze werkzaamheden aanbrengen aan Amsterdamse panden?
Uit navraag bij de gemeente Amsterdam blijkt Blackstone geen betrokkenheid te hebben bij de schade die bij het pand aan de Van Eeghenstraat 94–98 of in de directe omgeving aanwezig is. Er zijn bij de gemeente Amsterdam ook geen gevallen bekend waar dit wel zo is.
Wat zijn de gevolgen voor bewoners wanneer zij in Amsterdam te maken krijgen met onderkelderingen en hun huis verzakt?
De gemeente Amsterdam heeft beleidsregels over onderzoek en handhaving op funderingen. In deze beleidsregels zijn criteria opgenomen om te bepalen wanneer er besloten wordt om een funderingsonderzoek te gaan uitvoeren, hoe zo’n onderzoek plaatsvindt en welke criteria gelden om te bepalen of een eigenaar maatregelen moet treffen. Door verzakking van een woning wordt de stabiliteit en draagkracht van deze woning aangetast. Als de gemeente ernstige gebreken als verzakking constateert, probeert de gemeente deze gebreken altijd in overleg met de eigenaren van het pand te laten oplossen. Als het niet lukt om de fundering in overleg met de gemeente te laten oplossen, kan de gemeente op basis van de Woningwet in het uiterste geval een «aanschrijvingsprocedure» opstarten, waardoor de eigenaar gedwongen wordt om de gebreken aan zijn pand binnen een redelijke termijn te verhelpen. Als er sprake is van acuut gevaar kan de gemeente maatregelen laten treffen, zoals het onderstutten van het pand of het staken van het gebruik. Eventuele schade kan mogelijk via het privaatrechtelijk spoor worden verhaald op de aannemer en/ of adviseurs, zoals architecten en of constructeurs.
Krijgen getroffen burgers van de lokale overheid een compensatie voor geleden schade?
Tenzij eventuele schade aantoonbaar aan de overheid te wijten is, is er geen sprake van aansprakelijkheid of een plicht tot compensatie door de overheid. De gemeente Amsterdam heeft geen compensatieregeling. De veroorzaker van de schade, bij een verbouwing de aannemer en/of adviseurs kunnen aansprakelijk worden gesteld voor de ontstane schade.
Wist u dat het effect van deze onderkelderingen op het milieu en met name de overlast verder reikt dan de naburige panden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Om overlast en schade te voorkomen hanteert Amsterdam een strikt beleid waarbij een initiatiefnemer moet aantonen dat de bouwplannen geen gevolgen hebben voor de grondwaterstand en de grondwaterstroming. Dit maakt onderdeel uit van de vergunningverlening. De vergunning wordt daarbij geweigerd indien de bouwactiviteit negatieve gevolgen heeft voor de grondwaterstand. Zie ook mijn antwoord bij vraag 7.
Het bericht ‘Rijk kan kant-en-klare flexwoningen niet kwijt’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met bovengenoemd bericht? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Ik erken dat de praktijk weerbarstiger is gebleken dan gehoopt. Hoewel flexwoningen sneller te realiseren zijn dan reguliere bouw, zijn niet alle hobbels die zich bij alle bouw voordoen eenvoudiger te nemen. Onder andere onderzoeken, aansluiten op infrastructuur en omwonenden die bezwaar maken, zorgen ervoor dat tientallen gemeenten interesse hebben maar niet overgaan tot aanschaf. In totaal zijn er 42 percelen (1 perceel is 48 woningen) besteld. De huidige stand van zaken is dat er 2 percelen geplaatst zijn. Voor 14 percelen lopen er vergaande (contract)besprekingen met gemeenten en of corporaties. Daarnaast is met het COA afgesproken dat zij 10 percelen afnemen om bij AZC’s te plaatsen. Voor nog eens 10 percelen lopen gesprekken in het kader van de pilot waar de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie uw Kamer al eerder over informeerde.2 Ik verwacht voor het overige deel dit jaar ook contracten af te sluiten.
Hoeveel flexwoningen zijn er nu in het totaal opgeslagen (indien mogelijk bij bouwers en door het Rijksvastgoedbedrijf)? Kunt u dat per type specificeren?
17 van de 42 bestelde percelen (1 perceel is 48 woningen) staan momenteel opgeslagen, waarvan het merendeel bij de bouwers zelf en twee percelen op een rijkslocatie. 23 percelen zijn nog in productie en moeten dus nog worden gebouwd. De verwachte oplevering van deze percelen is uiterlijk eind augustus 2023. Twee percelen zijn op de bestemming geplaatst.
Waarom zijn deze flexwoningen niet populair, terwijl telkens aangegeven wordt dat de kwaliteit van deze woningen vergelijkbaar zou zijn met die van permanente nieuwbouw?
De interesse van gemeenten en corporaties voor flexwoningen is groot. Ik ken veel positieve verhalen vanuit zowel gemeentes als van de bewoners van flexwoningen. Zo was er bij de nieuwe woonwijk «de Winkelsteeg» in Nijmegen grote belangstelling. Op het eerste blok van 65 huizen kwamen maar liefst 3.200 inschrijvingen. Daarnaast spreek ik zelf ook regelmatig met bewoners van flexwoningen en zij zijn voornamelijk enthousiast over hun woning.3
Specifiek ten aanzien van de door het RVB bestelde woningen passen deze niet altijd goed bij de beschikbare locaties. Ten behoeve van de snelheid zijn vooraf al keuzes gemaakt voor de woningen in de ontwerpen, waaronder de configuratiemogelijkheden en het feit dat het gaat om gestapelde appartementen in plaats van grondgebonden woningen. Hierbij is gekozen voor kwalitatief hoogwaardige modulaire woningen op basis van bouwbesluit tijdelijke bouw, die wel voldoen aan BENG en een lagere MPG-eis hebben dan verplicht. Dit biedt de beste mogelijkheden om woningen te verplaatsen als deze op een bepaalde plek niet meer nodig zijn. Afnemers kunnen rekenen op snelle levering, maar dat vraagt wel dat ze ruimte zoeken in hun lokale wensen en mogelijkheden.
Mede doordat het langer dan verwacht duurt voor gemeenten om deze ruimte te zoeken is er een tijdsverschil ontstaan tussen het opleveren van de woningen uit de fabriek en het kunnen plaatsen van de woningen op de locatie.
Worden er nog steeds containerwoningen geplaatst? Zo ja, hoeveel per type flexwoningen zijn er het afgelopen jaar geplaatst?
Dat inzicht heb ik niet. Overigens is er ook geen definitie van «containerwoningen».
Bent u bereid om de Kamer eind dit jaar en eind volgend jaar te informeren over hoeveel flexwoningen opgeslagen zijn?
Ja. Ik kan dit alleen doen over de flexwoningen die door het Rijksvastgoedbedrijf zijn besteld. Ik heb geen informatie over andere flexwoningen die in de opslag staan van particuliere bouwbedrijven.
Bent u bekend met het bericht «Tomeloos trekken aan tijdelijke bouw: Goes wordt rustplaats voor thuisloze flexwoningen» in Stadszaken d.d. 3 mei 2023? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Ik ben verheugd dat ik met de gemeente Goes een intentieverklaring heb ondertekend omtrent de fysieke herplaatsingsgarantie. Dit is een van de vele ondersteunende instrumenten om flexwoningen mogelijk te maken. Daarnaast bied ik nog een financiële herplaatsingsgarantie aan. Kern van de garantie is het vergroten van de kans op vervolglocaties na de eerste exploitatie op de tijdelijke locatie en – in het geval dat dat niet lukt – een mogelijke financiële uitkering indien de woning verkocht moet worden. Verder kunnen gemeenten ook een beroep doen op de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen of na de zomer op de eerste tranche van de nieuwe stimuleringsregeling flexwoningen en transformaties. Gemeenten en corporaties die geholpen willen worden bij het onderzoeken van de mogelijkheden en financiering voor flexwoningen kunnen zich melden bij Uitvoeringsorganisatie Versnelling Tijdelijke Huisvesting (UVTH).5 De rol van het Rijk is om actieve ondersteuning te blijven bieden aan projecten. Ik reken erop dat medeoverheden en corporaties de verantwoordelijkheid zullen blijven nemen voor de versnelde realisatie van flexwoningen.
Erkent u dat gemeenten worstelen met nijpende capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet? Spelen deze capaciteitsproblemen ook bij woningcorporaties?
Ja, ook al zijn er lokaal wel verschillen. Bij sommige gemeenten speelt dit minder een rol dan bij andere gemeenten. Dit geldt ook voor woningcorporaties.
Herkent u dat gemeenten (en eventueel woningcorporaties) aangeven dat zij liever hun nijpende capaciteitsproblemen inzetten voor structurele oplossingen zoals normale woningbouw in plaats van tijdelijke oplossingen zoals flexwoningen?
Ik herken dit beeld ten dele. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) schrijft in haar rapport van 12 juli 2022 hierover.6 Juist om gemeenten en woningcorporaties hierbij te helpen bieden we vanuit het Rijk sindsdien meer ondersteuning. Zo is de UVTH opgericht om onder andere gemeenten en corporaties actief te ondersteunen bij de realisatie van flexwoningen. De geboden ondersteuning is afhankelijk van de behoefte van de desbetreffende partijen. Dat kan zijn het geven van juridisch of financieel advies, het helpen bij het wegwerken van hobbels in projecten of het najagen van afspraken. Maar ook heel actieve projectondersteuning.7 Ook wordt extra ondersteuning geboden door het beschikbaar stellen van kennis en expertise op het gebied van flexpools. Met de inzet van zogenoemde flexpools kunnen onder andere gemeenten (tijdelijk) extra steun krijgen voor de voorfase van woningbouw. Hiermee kunnen zij knelpunten rondom planvorming, bestemmingsplannen en vergunningverlening oplossen.8
Herkent u dat omwonenden liever geen flexwoningen in hun buurt hebben? Zo ja, waarom is dat volgens u?
Ik herken dat omwonenden in het algemeen regelmatig problemen hebben met bouwprojecten in de buurt. Dit geldt voor zowel permanente woningbouw als flexwoningbouw, maar ook voor ruimtelijke ontwikkelingen in het algemeen. Het recht van woningzoekenden delft nog te vaak het onderspit tegenover degenen die al een woning hebben. In tijden van een woningbouwopgave en de schaarse ruimte die we in Nederland hebben, is dit niet houdbaar.
Erkent u dat flexwoningen bijdragen aan de stigmatisering van sociale huurders? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, flexwoningen zijn kwalitatief goede woningen die altijd voldoen aan het bouwbesluit. Steeds meer wordt gekozen om te voldoen aan het bouwbesluit voor permanente woningbouw. Flexwoningen dragen het snelst bij aan oplossingen voor de woningnood. Hiermee helpen we mensen sneller.
Herkent u dat niet alleen verschillende partijen zoals gemeenten en woningcorporaties aangeven dat ze niet staan te springen, maar dat ook huurders, die op zoek zijn naar een vast huurcontract en die graag willen wonen in een prettige buurt waar ze wel welkom geheten worden door omwonenden zonder daarbij gestigmatiseerd te worden, niet staan te springen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dit herken ik grotendeels niet. Zie ook vraag 3. Ik ken veel positieve verhalen vanuit zowel gemeentes als van de bewoners van flexwoningen.
Deelt u de mening dat we beter ten halve moeten keren, dan ten hele moeten dwalen en moeten afzien van het stimuleren van de bouw van flexwoningen, aangezien corporaties, gemeenten, huurders en omwonenden allemaal niet staan te springen, en het vinden van (vervolg)locaties erg moeilijk is c.q. blijft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Er is een groot woningtekort in Nederland. Daarom moeten we alle kansen benutten om snel goede woningen bij te bouwen. Het bouwen en plaatsen van flexwoningen is een manier om snel woningen aan met name de sociale voorraad toe te voegen. Door hierbij locaties te gebruiken die anders niet of pas veel later gebruikt zouden worden helpen we veel mensen uit hun woningnood. En tegelijkertijd bouwen we ook zo hard mogelijk door aan reguliere woningbouw. Daar heb ik ook duidelijke afspraken over gemaakt in de woondeals.
Erkent u dat huurders op zoek zijn naar woonzekerheid en flexwoningen daarom geen oplossing zijn omdat flexwoningen altijd gepaard gaan met tijdelijke huurcontracten?
Flexwoningen kunnen op korte termijn voor verlichting zorgen in de sociale woningvoorraad voor een gemeente. Voor alle doelgroepen is deze verlichting hard nodig. Gemiddeld wonen Nederlanders korter in een woning dan dat de flexwoningen op één locatie kunnen blijven staan.
Bent u het eens met de uitspraak «De procedures om flexwoningen zijn in theorie relatief kort omdat er bijvoorbeeld geen definitief bestemmingsplan nodig is. In het echt loopt het anders: de tijdelijke huizen vergen dezelfde ambtelijke inzet als permanente woningen, bleek uit onderzoek door Aedes.»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Uiteraard vragen flexwoningen, net als permanente woningbouw, ook ambtelijke capaciteit. Om gemeenten hierbij te helpen bieden we vanuit het Rijk ondersteuning. Zo is de UVTH opgericht om onder andere gemeenten actief te ondersteunen bij de realisatie van flexwoningen. De geboden ondersteuning is afhankelijk van de behoefte van de desbetreffende partij. Dat kan zijn het geven van juridisch of financieel advies, het helpen bij het wegwerken van hobbels in projecten of het najagen van afspraken. Maar ook heel actieve projectondersteuning.9 Ook wordt extra ondersteuning geboden door het beschikbaar stellen van kennis en expertise op het gebied van flexpools. Met de inzet van zogenoemde flexpools kunnen onder andere gemeenten (tijdelijk) extra steun krijgen voor de voorfase van woningbouw. Hiermee kunnen zij knelpunten rondom planvorming, bestemmingsplannen en vergunningverlening oplossen.10 Flexwoningprojecten lenen zich er bij uitstek voor om veel van de maatregelen uit het actieplan «versnellen processen en procedures woningbouw» toe te passen.11 Ook daar helpt de UVTH gemeenten en corporaties bij.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel harde en zachte plannen er de komende jaren voor bouwlocaties, inclusief vervolglocaties, voor het plaatsen van flexwoningen zijn?
Dat kan ik gedeeltelijk, omdat een structurele en corresponderende monitoring niet op alle elementen in het realisatieproces beschikbaar is. In mijn brief van 2 mei jl. heb ik aangegeven dat de cijfers van het Expertisecentrum Flexwonen en de UVTH laten zien dat er in 2023 een verwachte realisatie is van 12.000 modulaire/verplaatsbare woningen en tijdelijke transformatiewoningen. Risico hierbij is dat bij nodige projecten oplevering in het laatste kwartaal van 2023 staat gepland, waardoor bij een vertraging de oplevering doorschuift naar 2024.12
Op basis van de getekende woondeals is de verwachting dat t/m 2024 20.824 flexwoningen worden opgeleverd, en van 2025–2030 aanvullend 24.510 flexwoningen. In een aantal woondeals is nog geen concreet getal genoemd, dus zullen de daadwerkelijke verwachte aantallen hoger liggen. De regio’s werken hard aan het nader concretiseren van deze voornemens.
Wat maakt het vinden van geschikte (vervolg)locaties zo moeilijk?
Het vinden van locaties voor woningbouw is sowieso niet eenvoudig gegeven alle ruimteclaims en dat geldt ook voor flexwoningen. Net als bij reguliere bouw spelen zaken als eigenaarschap van de grond, specifieke eigenschappen van de locatie (bijvoorbeeld geluidshinder, beschikbaarheid van voorzieningen etc.), en de plannen met de grond op lange termijn een belangrijke rol bij de afweging voor locaties. Niet alle locaties lenen zich overigens voor tijdelijke ontwikkelingen, terwijl andere locaties slechts tijdelijk beschikbaar zijn voor woningbouw, bijvoorbeeld omdat er op termijn een andere functie wordt gepland (bijv. windmolens, natuur of economie) en juist omwille van de verplaatsbaarheid van flexwoningen kunnen worden benut. Vervolglocaties zijn eveneens uitdagend, omdat ze verder in de tijd liggen waardoor daar vaak niet nu al zekerheid over kan worden gegeven. Het grote verschil met reguliere bouw op de «ouderwetse wijze» is dat op een projectlooptijd van 10 jaar een half jaar vertraging op locatie niveau niet opvalt. Bij flexwoningen valt dat juist erg op omdat een half jaar extra zo maar 50% aan de totale doorlooptijd toevoegt. Dit is overigens goed omdat het helpt na te denken over hoe we de gehele woningbouw kunnen versnellen.
Worden flexwoningen altijd in de nabijheid van vitale voorzieningen en bronnen van levensonderhoud, zoals werkgelegenheid en gezondheidszorg, geplaatst?
Doorgaans wel, maar het is aan gemeentes om hier een afweging in te maken. In zijn algemeenheid geldt dat hier rekening mee wordt gehouden, maar in het kader van snelle plaatsing en placemaking het kan voorkomen dat er eerder woningen dan voldoende voorzieningen zijn. Zoals dat vaker bij nieuwbouwgebieden het geval kan zijn.
Deelt u de mening dat tijdelijke woningen geen oplossing zijn voor een structureel probleem, aangezien het tekort enorm groot is en een tekort altijd zal blijven?
Tijdelijke woningen zijn een gedeelte van de oplossing van het probleem. Met tijdelijke woningen maken we het mogelijk om (tijdelijk) beschikbare locaties te benutten waar permanente woningbouw (vooralsnog) niet mogelijk of wenselijk is. Hierdoor dragen we bij aan het verkleinen van de woningbouwopgave en ontstaat er door de inzet van deze woningen als het ware een flexibele schil. Deze schil zorgt ervoor dat we beter kunnen inspelen op schommelingen in vraag en aanbod. Hoe groot een flexibele schil in totaal moet zijn, wordt nu onderzocht.13
Deelt u de mening dat flexwoningen gezien de beperktere levensduur en gezien het feit dat het vinden van (vervolg)locaties moeilijk is/wordt, minder duurzaam zijn dan echte woningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. De wijze waarop flexwoningen, of anders gezegd modulaire woningen die gemakkelijk aanpasbaar, verplaatsbaar of demontabel zijn, worden gebouwd maakt onderdeel uit van een veel grotere innovatie of ontwikkeling die gaande is in de bouwsector. Namelijk het steeds meer fabrieksmatig/industrieel en conceptueel realiseren van woningen. Met het oog op arbeidsmarktkrapte, de betaalbaarheid, het streven naar een circulaire economie en het behalen van de klimaatdoelstellingen een ontwikkeling die ik van harte toejuich en graag help verder te brengen (zie ook actielijn 2 van het programma Woningbouw14 en programmalijn 5 van het programma Versnellen verduurzaming gebouwde omgeving15). Daarbij worden flexwoningen ook steeds meer met biobased materialen gebouwd en maakt juist de verplaatsbaarheid en demontabiliteit hergebruik van de woning of van de materialen beter mogelijk.
Deelt u de mening dat flexwoningen op gespannen voet staan met het coalitieakkoord waarin is vastgesteld dat vaste huurcontracten de norm blijven, maar door de bouw van flexwoningen de tijdelijke huurcontracten enorm in aantal zullen stijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Voor flexwoningen die op een tijdelijke locatie worden geplaatst, is een aparte opzeggingsgrond gecreëerd waardoor met contracten voor onbepaalde tijd kan worden gewerkt. Dat maakt dat bewoners net zo lang in de woning kunnen wonen als de woning een omgevingsvergunning heeft. Overigens wordt gemiddeld in Nederland om de 7 jaar van huis gewisseld.
Deelt u de mening dat flexwoningen op gespannen voet staan met het recht op behoorlijke huisvesting waarbij woonzekerheid een belangrijk onderdeel is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik in antwoord op uw eerdere vragen heb toegelicht, zijn flexwoningen normale woningen. Alleen zijn het woningen die ook verplaatst kunnen worden en daardoor ook op tijdelijk beschikbare locaties worden gebruikt in de strijd tegen de woningtekorten. Daarnaast is het bevorderen van voldoende woongelegenheid een grondwettelijke kerntaak van de overheid. Bij het tegengaan van het woningtekort zijn flexwoningen – ofwel modulaire woningen die geplaatst kunnen worden op locaties die tijdelijk beschikbaar zijn en daarna op een andere locatie een dak boven het hoofd kunnen bieden – van belang om snel woonruimte toe te kunnen voegen en in te kunnen spelen op schommelingen in vraag en aanbod. Woonzekerheid is een belangrijk element en het plaatsen van flexwoningen doet daar mijns inziens geen afbreuk aan. Gemiddeld wordt in Nederland om de 7 jaar van huis gewisseld.16
Gaan de tijd, middelen en energie die u in flexwoningen stopt niet in de weg staan van een duurzame oplossing gericht op het realiseren van het recht op huisvesting voor iedereen?
Zoals ik in antwoord op uw eerdere vragen heb toegelicht, heeft de woningmarkt meer ruimte nodig om lokale of nationale schommelingen in vraag en aanbod op te kunnen vangen. Daar spelen flexwoningen, juist vanwege hun verplaatsbaarheid en aanpasbaarheid, een belangrijke rol bij. Ik zou dan ook toe willen werken naar een flexibele schil van voldoende omvang die voor verschillende doeleinden ingezet kan worden, als aanvulling op en niet in de plaats van het reguliere woningaanbod.17 Met andere woorden, flexwoningen zijn juist belangrijk voor een duurzame oplossing en het recht op huisvesting.
Zijn flexwoningen toegankelijk voor mensen met een fysieke of verstandelijke beperking?
Zoals ik in antwoord op uw eerdere vragen heb toegelicht, zijn voldoende passende zorg- en begeleiding randvoorwaarden voor adequate huisvesting. Voor gemeenten geldt straks de verplichting om lokaal en in regionaal verband een woonzorgvisie op te stellen en die te laten aansluiten bij de regionale woningbouwprogrammering. Hier vallen flexwoningen ook onder.18 Flexwoningen kunnen zo gebouwd worden dat ze toegankelijk zijn voor mensen met een fysieke of verstandelijke beperking.
Wat is uw ambitie voor het aantal flexwoningen in 2030?
De opgave tot en met 2024 is de realisatie van 37.500 flexwoningen. Door de inzet van flexwoningen ontstaat als het ware een flexibele schil om schommelingen in vraag en aanbod op de woningmarkt beter op te kunnen vangen. Hoe groot een flexibele schil in totaal moet zijn, wordt nu onderzocht.19
Hoe gaat u er straks voor zorgen dat er voldoende locaties zijn voor een permanente schil van bovengenoemd aantal flexwoningen in 2030, terwijl het vinden van voldoende (vervolg)locaties nu al erg moeilijk is?
We zullen veel meer dan nu rekening moeten houden met het kunnen opvangen van plotselinge schommelingen in vraag en aanbod en dus anticiperend daarop ook bij gebiedsontwikkelingen ruimte moeten laten voor flexwoningen. Ik verwacht dat dat ook steeds meer gebruikelijk zal worden, omdat we met gemeenten en corporaties een herplaatsingsladder zijn overeengekomen. Hierin is opgenomen dat we via het Wetsvoorstel Regie zullen vragen om in woonvisies ook herplaatsingslocaties voor flexwoningen op te nemen.
Acht u het mogelijk dat we in Nederland straks een «kerkhof» aan flexwoningen hebben die nergens geplaatst kunnen worden?
Nee. Door de inzet van flexwoningen ontstaat als het ware een flexibele schil om schommelingen in vraag en aanbod op de woningmarkt beter op te kunnen vangen.20
Hoe komt het dat u flexwoningen besteld heeft die niet aan de eisen van de gemeenten en corporaties voldoen?
Ten behoeve van de snelheid zijn, overigens na goede afstemming met corporaties en bouwers, vooraf bepaalde keuzes gemaakt in het ontwerp van de woningen, waaronder de configuratiemogelijkheden en het feit dat het gaat om drielaags gestapelde appartementen in plaats van grondgebonden woningen. De gemaakte keuzes passen echter niet altijd volledig bij de lokale wensen en mogelijkheden van een beschikbare locatie. Grootste voordeel is dat afnemers kunnen rekenen op snelle levering, zodat ze dit jaar nog woningen kunnen realiseren.
Wat heeft u in 2022 gemiddeld per flexwoning (per perceel of per andere eenheid) betaald? Kunt u daarbij aangeven per type flexwoning (bijvoorbeeld grondgebondenwoning en gestapelde flexwoningen) wat de gemiddelde kostprijs is geweest?
Voor de door de RVB bestelde woningen wordt een plafondprijs bij de aanbesteding aangehouden per perceel van 48 flexwoningen en deze bedraagt € 5.098.848 exclusief btw.21 In de aanbesteding is onder deze plafondprijs gebleven. De definitieve kosten hangen af van het door de afnemer gewenste maatwerk en eventuele indexatie. Het RVB krijgt de middelen ook weer terug van de afnemer.
Hoeveel flexwoningen bent u voornemens in 2023 en komende jaren nog te bestellen? Kunt u dat per jaar en per type inzichtelijk maken?
Ik ben op dit moment niet voornemens om als Rijk nog meer flexwoningen te bestellen. De door het RVB aanbestede woningen waren echt bedoeld om de maximale bouwcapaciteit in 2022 te benutten en de aanbesteding heeft als opmaat gediend voor het collectieve inkooptraject van Aedes.
Indien u voornemens bent om nog meer flexwoningen te bestellen, wat gaat u naar schatting in 2023 en de komende jaren gemiddeld per flexwoning (of per perceel of per andere eenheid) betalen? Kunt u dat per type flexwoning inzichtelijk maken?
Zie mijn antwoord op vraag 29. Ik ben niet voornemens nog meer flexwoningen te bestellen.
Kunt u inzichtelijk maken wat (naar verwachting) de stichtingskosten per (type) flexwoning (of per perceel of per andere eenheid) zijn? Indien u op dit moment (nog) niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid deze inzichten op de kortst mogelijke termijn met de Kamer te delen?
Voor de door de RVB aanbestede woningen ligt het plafondbedrag voor 48 woningen op de € 5.098.848 exclusief btw.22 Van de totale stichtingskosten kan ik geen inschatting maken, omdat daar ook andere kosten onder vallen die locatiespecifiek zijn en van investeerder tot investeerder verschillen.
Worden er flexwoningen gebouwd in het middenhuursegment? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn steeds meer aanbieders van flexwoningen in het middenhuursegment, zoals Rabo Smartbuilds.23 Ook ontwikkelaar AM en ABN Amro hebben onlangs de intentie uitgesproken meer middenhuur flexwoningen te willen inzetten bij gebiedsontwikkelingen.24 Deze initiatieven juich ik van harte toe.
Houdt u ook rekening met een scenario waarin flexwoningen geen succes zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, met de huidige krapte op de woningmarkt ben ik overtuigd van het succes van flexwoningen. Het is de snelste manier voor toevoegingen aan de (sociale) woningvoorraad, waar veel behoefte aan is.
In welk scenario bent u bereid te stoppen met het stimuleren van de bouw van flexwoningen?
Als het woningtekort een acceptabel percentage bereikt heeft en het stelsel voor ondersteuning van de realisatie van flexwoningen voldoende effectief blijkt te zijn.
Deelt u de mening dat dat indien de herplaatsingsgarantie volledig aangesproken wordt, geconcludeerd mag worden dat flexwoningen geen succes zijn? Zo nee, waarom niet en wanneer zou u wel concluderen dat flexwoningen geen succes zijn?
De financiële herplaatsingsgarantie is geen maat voor succes; het is een instrument om te komen tot de realisatie van flexwoningen, die zorgen voor versnelde toevoeging aan de sociale woningvoorraad en het ontstaan van een volwassen flexibele schil. Het is de bedoeling dat gemeenten en investeerders zo snel mogelijk woningen realiseren en de garantie helpt investeerders bij het durven nemen van het investeringsrisico van flexwoningen. Het bestaan van een dergelijk instrument kan al leiden tot investeringsbeslissingen die anders niet waren genomen.
Waarom neemt de overheid (landelijk en gemeente) bij de herplaatsingsgarantie de meeste risico’s voor haar rekening (in totaal 85%) ten opzichte van 15% voor de verhuurder, terwijl een deel van de totale stichtingskosten (zoals kosten bouwrijp maken) ook voor rekening van de overheid komt?
Het is niet de bedoeling dat de overheid alle risico’s en stichtingskosten rondom woningbouw overneemt van gemeenten en investeerders. Op een tijdelijke locatie zal over het algemeen al sprake zijn van stichtingskosten die niet samenhangen met de opstallen (flexwoningen). Deze locatie gebonden kosten blijven zoals in woningbouw gebruikelijk voor rekening van gemeenten, investeerders en projectontwikkelaars, en verschillen bovendien altijd per locatie. De vormgeving van de garantie sluit aan op deze specifieke aan investeringen in flexwoningen gebonden kosten. De garantie is daarmee een instrument dat helpt om de investering in flexwoningen ten opzichte van reguliere woningbouw te vergemakkelijken. Het verkleint de hogere risico’s en kosten bij investeringen in flexwoningen als gevolg van de tijdelijkheid van locaties en de verplaatsingskosten. Kern van de garantie is het vergroten van de kans op herplaatsing van flexwoningen door met gemeenten en investeerders afspraken te maken over het vinden van een volgende exploitatielocatie (de gezamenlijke herplaatsingsladder), en hierbij ondersteuning aan te bieden. Daarnaast is sprake van een financiële uitkering aan de investeerder, indien de flexwoning na de eerste exploitatieperiode tegen een relatief lage waarde moet worden verkocht, omdat er geen nieuwe locatie voorhanden blijkt en doorexploitatie niet kan.
Waarom komt u wel met een herplaatsingsgarantie voor investeerders, maar niet met een garantie voor huurders (bijvoorbeeld voor vervolghuisvesting of voor verhuis- en inrichtingskosten etc.)?
De garantie is een instrument dat helpt om de investering in flexwoningen ten opzichte van reguliere woningbouw te vergemakkelijken. Het is vanuit de Huisvestingswet bezien aan de gemeenten en niet aan het kabinet om huurders eventuele garanties voor vervolghuisvesting aan te bieden. Daarnaast zal het per gemeente en regio verschillen welke mogelijkheden er zijn voor andere woningen of welke regelingen aangeboden worden voor eventuele verhuizing.
Klopt het dat u gezien uw uitlating in dit artikel in het Financieel Dagblad nu een stuk minder positief bent over de plaatsing van flexwoningen dan in uw brief aan de Kamer van 6 december 2022?3
Nee, ik ben nog steeds positief over de plaatsing van flexwoningen. Het is de snelste manier om het aantal woningen te vergroten. En dit is belangrijk voor iedereen die met spoed een woning nodig heeft en voor mensen die al te lang wachten op een huis. Ook het grote aantal ontheemden en vergunninghouders maakt de bouw van flexwoningen nodig.26
Hoeveel geld gaat u in totaal (dus inclusief 2022) uittrekken voor flexwoningen, ervan uitgaande dat volledig gebruik wordt gemaakt van de herplaatsingsgarantie? Kunt u dat bedrag per regeling specificeren (voorfinanciering, herplaatsingsgarantie en dergelijke)
Daarnaast worden ook flexwoningen gestimuleerd uit de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen en de Woningbouwimpuls.
Bent u het eens met architect Harvey Otten die stelt dat de gelden voor flexwoningen een cadeautje zijn voor de bouwsector? Kunt u uw antwoord nader toelichten?4
Nee, de bouwsector krijgt niets cadeau. We stimuleren als Rijk wel bij het realiseren van flexwoningen, omdat er nog veel onzekerheden in businesscases voor flexwoningen zitten. Op deze manier leveren we als Rijk een bijdrage om flexwoningen toch versneld mogelijk te maken.
Wat vindt u van de uitspraak van deze architect «Het is te stupide voor woorden. Dit plannetje is het Rijk aangesmeerd door de bouwindustrie. Die lopen de politiek hier al jaren voor plat. Ze hebben veel vreemd vermogen geïnvesteerd in hun woningfabrieken en zien nu een kans om dat geld snel terug te verdienen. Dat lijkt ze te lukken, en wij worden met slechte woningen opgescheept.»?
Deze uitspraak is een particuliere mening waar ik me niet in herken. De woningnood is hoog en flexwoningen zijn de snelste manier om woningen toe te voegen. Bovendien jaagt het de innovatie aan van steeds meer circulair, biobased en industrieel bouwen. Daarom stimuleert het Rijk de totstandkoming en de verdere ontwikkeling ervan. En dat doen we niet alleen, zo heeft Aedes vorig jaar28 laten weten grootschalig in te willen zetten op flexwoningen en dit voornemen geconcretiseerd in een collectief inkooptraject.
De kwaliteit van de flexwoningen is net als bij reguliere woningen geborgd via de eisen uit het Bouwbesluit (zowel nieuwbouwkwaliteit als tijdelijke kwaliteit) maar ook via het Programma van Eisen dat is geformuleerd voor de RVB aanbestede woningen en het inkooptraject van Aedes.
Bent u het met deze architect eens als hij zegt «Het gaat niet om wijken bouwen waar mensen fijn wonen en een buurtgevoel ontwikkelen. Je bouwt met deze aanpak armzalige containers op een slechte locatie. Ik word daar heel treurig van. Iedere flexwoning is en blijft verliesgevend. De maatschappij krijgt straks de rekening omdat de industrie woningen wil pompen.»? Zo nee, waarom niet en kunt u dan ook ingaan op hoe u met de bouw van flexwoningen die ergens tijdelijk staan gaat bouwen aan een prettig buurtgevoel?
De uitstraling van flexwoningen heeft zich in korte tijd enorm positief ontwikkeld en flexwoningen hebben tegenwoordig de uitstraling van permanente woningbouw. Gemeentes en corporaties doen enorm hun best om een prettig buurtgevoel te creëren. Een goed voorbeeld hiervan is Buurtschap te Veld in Eindhoven en STEK in Den Bosch. Meer goede voorbeelden zijn te vinden in het realisatieboek flexwoningen.29 Daarnaast wil ik ook de snelle bouw van meer kwalitatief goede woningen op korte termijn én blijvende ruimtelijke kwaliteit met elkaar verenigen. Daarom heb ik het College van Rijksadviseurs en de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit gevraagd om de nu nog vaak gescheiden werelden van welstand en industriële bouw bijeen te brengen en samen te werken aan het borgen van ook de ruimtelijke kwaliteit. Dit traject moet leiden tot concrete en uitvoerbare handvatten, waaronder de publicatie Ruimtelijk kwaliteit voor fabrieksmatige woningbouw, waar veel partijen inmiddels mee aan het werk zijn.30
Vindt u nog steeds dat u een aanvaardbaar risico heeft genomen met de voorfinanciering van 2000 flexwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, het grootschalig bestellen van flexwoningen voordat er definitieve bouwlocaties in beeld zijn, is een unieke stap geweest. De eerste woningen zijn in mei geplaatst in Delft. De aankoop heeft tot beweging en versnelling geleid. Maar de praktijk blijkt ook weerbarstiger dan gehoopt. Ik heb er echter vertrouwen in dat we een juiste bestemming voor alle woningen zullen vinden en dat de contractering daarvoor dit jaar plaatsvindt.
Vindt u dat woningcorporaties prudent met maatschappelijk bestemd vermogen omgaan op het moment dat er geen vervolglocaties bekend zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u in uw antwoord ingaan op de eventuele rol bij en visie van de Autoriteit Woningcorporaties op de aanschaf van flexwoningen?
Er zijn op dit moment een grote hoeveelheid aan zaken die de aandacht vragen van woningcorporaties, zoals betaalbaarheid, verduurzaming, nieuwbouw, en dergelijke. Het is niet zo dat als er voor een specifiek project geen vervolglocaties bekend zijn, woningcorporaties hun maatschappelijk bestemd vermogen vervolgens nergens voor inzetten. De Autoriteit Woningcorporaties heeft geen rol bij en visie op de aanschaf van flexwoningen. De wijze waarop in de woningbehoefte wordt voorzien is aan de lokale driehoek van corporatie, gemeente en huurders.
Vindt u nog steeds dat flexwoningen geschikt zijn voor dakloze mensen en mensen uit bepaalde zorginstellingen die juist enorm veel baat hebben bij woonzekerheid?
Het is aan gemeentes, woningcorporaties en andere sociale partners om te bepalen welke doelgroepen geschikt zijn om in een flexwoning te wonen.
Kunnen huurders van een flexwoning te allen tijde ook naar de Huurcommissie stappen?
Huurders van flexwoningen kunnen onder dezelfde voorwaarden naar de Huurcommissie als huurders van andere woonruimten. Ook hierbij geldt dat als het gaat om zelfstandige (flex)woningen, er onderscheid is tussen enerzijds huurcontracten met een gereguleerde huurprijs, waarbij de huurder voor alle huurprijsgeschillen bij de Huurcommissie terecht kan; en anderzijds huurcontracten met een geliberaliseerde huurprijs, waarvoor huurders voor geschillen over de huurverhoging voor een uitspraak bij de Huurcommissie terecht kunnen.
Vallen huurders van een flexwoning te allen tijde ook onder de Wet goed verhuurderschap?
De Wet goed verhuurderschap ziet op alle verhuurders en verhuurbemiddelaars van woon- of verblijfsruimte. Huurders van een flexwoning vallen zodoende ook onder de bescherming van deze wet.
Staat u nog steeds achter uw antwoorden op onze Kamervragen over flexwoningen?5
Ja.
Komen de flexwoningen nu wel of niet allemaal in het sociale segment? Indien gedeeltelijk, hoeveel ongeveer wel en hoeveel ongeveer niet?
Ik heb geen inzicht in de exacte verhouding waarin flexwoningen in het sociale segment of middenhuur worden verhuurd. De meeste flexwoningen worden momenteel voor sociale huur gebouwd. Maar ook voor opvang en voor middenhuur zijn er projecten. Ik juich overigens toe dat er ook in het middenhuur segment belangstelling is om meer flexwoningen te realiseren.
Als u stelt dat flexwoningen geen oplossingen zijn voor de enorm lange wachtlijsten voor een sociale huurwoning, waarom telt u flexwoningen (deels) wel mee in het sociale segment?
Flexwoningen zijn de snelste manier om bij te dragen aan het vergroten van de (sociale) woningvoorraad. In veel gevallen tellen ze ook mee in het sociale segment, dat is ook een voorwaarde in bijvoorbeeld de stimuleringsregeling flex- en transformatiewoning of de financiële herplaatsingsgarantie.
Als flexwoningen gelijkwaardig zijn aan normale woningen, waarom laat u deze flexwoningen dan niet voldoen aan het Bouwbesluit nieuwbouw?
We zien in de praktijk de beweging dat flexwoningen die aan de nieuwbouweisen voldoen, steeds meer worden uitgevraagd. Tegelijkertijd is er ook een noodzaak aan bouwwerken met tijdelijke kwaliteit. De consequenties van een dergelijke keuze moeten dus goed in kaart worden gebracht en worden afgewogen. Zo snel als mogelijk zal ik mijn overwegingen en voorstellen op dit punt aan uw Kamer doen toekomen.
Deelt u de mening dat huurders met een tijdelijk contract die woonachtig zijn in een flexwoning straks zelfs moeilijker een echte sociale huurwoning kunnen vinden waardoor zij van flexwoning naar flexwoning gaan, omdat de vraag naar echte sociale huurwoningen zal toenemen vanwege de bevolkingsgroei en omdat er tijd, middelen en capaciteit ingezet wordt op meer flexwoningen, terwijl echte sociale huurwoningen worden verkocht, gesloopt en geliberaliseerd, waardoor dit aandeel zal dalen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, in uw vraag zit een aanname die ik niet deel. Flexwoningen zijn gewone (sociale) woningen. Er zijn geen woningen die meer of minder «echte sociale huurwoningen» zijn. De uitdaging is om binnen de opgave van 900.000 nieuw te bouwen woningen, 250.000 sociale woningen te bouwen. Dat kan door nieuwbouw permanent, dat kan door nieuwbouw flexwoningen, dat kan door transformaties of optoppen etc. Het gaat er om alle geschikte locaties op de meest korte termijn te benutten zodat we de sociale voorraad zo spoedig mogelijk vergroten.
Krijgen c.q. hebben flexwoningen in het kader van de huurtoeslag de status van onroerend goed, omdat flexwoningen in beginsel verplaatsbaar zijn?
Er bestaat recht op huurtoeslag als er sprake is van een woning. In de Wet op de huurtoeslag wordt een woning omschreven als een onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden.
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een onroerende zaak en dus van een woning in de zin van de Wet op huurtoeslag zijn een aantal criteria van belang. Uit de rechtspraak (HR 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2478 (Portcabin) volgt dat er sprake is van een onroerende zaak als het gebouw, volgens de naar buiten toe (voor een willekeurige derde) kenbare bedoeling van de bouwer of opdrachtgever, «naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven». Dit kan bijvoorbeeld blijken uit de wijze waarop het omliggende perceel is vormgegeven, de aansluiting van het gebouw op nutsvoorzieningen, de afwerking, de bouwwijze en de verankering in de grond en bestemming die op het perceel rust.
In het Burgerlijk Wetboek is de intentie van de bouwer wel van belang en moet deze intentie ook naar buiten toe kenbaar zijn gemaakt.32 Bij de beoordeling is de duur van een eventuele demontage minder van belang. Ook eenvoudig verplaatsbare constructies kunnen als onroerend worden aangemerkt.
Welke maatregelen gaat u nemen naar aanleiding van de brand van flexwoningen aan de Riekerhaven nu gebleken is dat de brandweer deze containerwoningen heeft opgeschaald van brandonveilig naar brandgevaarlijk?6
Uiteraard vind ik dat dit soort branden in de toekomst zoveel als mogelijk moeten worden voorkomen. Daarom heb ik recent overleg gehad met de Veiligheidsregio Amsterdam Amstelland en de relevante landelijke organisaties (Brandweer Nederland, Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland, VNG) en het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid.
Het probleem bij de flexwoningen aan de Riekerhaven zat vooral in het schilddak dat boven de bovenste units zat. Hieronder kon de brand zich snel uitbreiden. De constructie onder het schilddak voldeed ook niet volledig te voldoen aan de bouwregelgeving. Brandweer NL en de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht gaan hun achterban landelijk informeren over de brandrisico’s van deze dakconstructies.
Verder is afgesproken dat een verduidelijking van brandveiligheidseisen wenselijk is. Ik ga daartoe de Wegwijzer Unitbouw uit 2007 (publicatie voormalige VROM-Inspectie) actualiseren in samenspraak met de betreffende organisaties.
Daarnaast vind ik het van belang dat de geldende brandveiligheidseisen voor tijdelijke bouw en het verplaatsen goed worden nageleefd. Het is aan de gemeente om hierop toezicht te houden en de gemeente kan hierbij de brandweer betrekken.
Bent u het met Diederik Hommes, voorzitter van de raad van commissarissen (RvC) van Zayaz, eens als hij het zegt «Als de huurders willen, kunnen ze wel met de woning mee verhuizen naar een andere locatie.»? Zo ja, wordt dit de nieuwe manier van bouwen aan een gemeenschap? Zo nee, waarom niet?7
Het is aan woningcorporaties om huurders mee te laten verhuizen als een woning verhuisd, maar ik vind dit een goede ontwikkeling.
Kunt u duidelijk maken voor wie flexwoningen bestemd zijn (welke doel- bevolkingsgroepen)?8
Het aanbod aan flexwoningen is divers, van kleinere studio’s tot appartementen van tenminste 60m2 tot grondgebonden woningen in de middenhuur. Het is in de sociale huur aan gemeentes en corporaties om te bepalen welke doelgroepen bestemd zijn om flexwoningen te bewonen. Dit is dus echt maatwerk en kan per gemeente en zelfs binnen een gemeente verschillen. Vaak gaat het om starters, jongeren, studenten en spoedzoekers zoals statushouders en ontheemden, maar de manier waarop de woningen worden gebouwd (modulair, industrieel) is ook geschikt voor andere doelgroepen en reguliere woningbouw.
Bent u het eens met de stelling «Bij flexwoningen denken mensen al snel aan spoedzoekers, statushouders of huurders die zorg nodig hebben. Die groepen roepen eerder weerstand op, dat is de praktijk.»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik herken het beeld dat mensen bij flexwoningen snel aan spoedzoekers, statushouders of huurders die zorg nodig hebben denken. Dat deze groepen eerder weerstand oproepen weet ik niet. Wat ik wel weet, is dat woningbouw in het algemeen weerstand kan oproepen bij omwonenden. Maar dit geldt voor meer ruimtelijke ontwikkelingen.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
Het bericht ‘De notaris, de katvanger en de waakhond’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Ja. Het is mij bekend dat de in het artikel genoemde oud-notaris een kort geding tegen de Groene Amsterdammer en onderzoekscollectief Spit heeft aangespannen. De rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld dat de verdachtmakingen tegen de oud-notaris zijn gebaseerd op speculaties waarvoor geen direct of indirect bewijs is aangedragen. De Groene Amsterdammer en het onderzoekscollectief hebben het artikel moeten rectificeren (ECLI:NL:RBAMS:2023:3727, Rechtbank Amsterdam, C/13/733230 / KG ZA 23–374 MDvH/EB (rechtspraak.nl).
Voor het overige zal ik in de antwoorden hierna dit bericht nader duiden.
Deelt u de in het artikel gepresenteerde conclusie dat er gigantische winsten zijn gemaakt bij de verkoop van sociale huurwoningen ten koste van huurders?
In het artikel wordt gesproken van een winst van 83 miljoen euro op een portefeuille die was samengesteld uit 600 woningen gekocht van Vivare en van 500 woningen gekocht van een belegger. Er wordt gesuggereerd dat de woningen van Vivare ooit zijn aangekocht voor een prijs die lager was dan de woningcorporatie had kunnen krijgen gegeven de marktomstandigheden. Daarvoor wordt geen bewijs aangedragen. Ik wijs er verder op dat de woningverkopen tot stand zijn gekomen in een tijd dat de verkoopprijzen van jaar op jaar sterk stegen, zodat in ieder geval een deel van de verkoopwinst daaraan kan worden toegeschreven. Ik heb vooralsnog geen reden om aan te nemen dat deze verkoop ten koste is gegaan van de huurders.
Herkent u dat de regels van het notariaat en de makelaardij zijn opgerekt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dat herken ik niet. De Koninklijke notariële beroepsorganisatie (KNB) en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) als toezichthouder op het notariaat herkennen dit ook niet. De regels zoals deze gelden voor het notariaat vloeien voort uit de Wet op het notarisambt (Wna) en hierop gebaseerde wet- en regelgeving. Het BFT houdt onverkort toezicht op naleving van deze regels. Voor het notariaat heeft de afgelopen jaren juist verdergaande regulering plaatsgevonden. Voor de volledigheid wil ik u in dit verband ook wijzen op het antwoord op vraag 1, waaruit duidelijk wordt dat de inhoud van het artikel gerectificeerd heeft moeten worden.
Voor wat betreft de makelaars: zie hiervoor mijn antwoorden op de vragen 37 en 38.
Herkent u dat het toezicht gering was?
Nee, dat herken ik niet.
Waarom grepen toezichthouders, waaronder de Autoriteit woningcorporaties (hierna: Aw) niet in?
Bij de aanvraag van de verkoop van de 610 woningen is voldaan aan de Woningwet. De Aw heeft de aanvraag daarom goedgekeurd. De Aw heeft later in een aanvullende aanvraag van een verkoop van 75 andere woningen nader overleg gehad met de corporatie. Bij deze aanvullende aanvraag waren dezelfde partijen betrokken. Door de Aw is toen verzocht om een hertaxatie omdat de taxatie een actualisatie betrof van een eerdere taxatie, die niet conform regelgeving was. De hertaxatie is uitgevoerd door een door de Aw aangewezen taxateur. Uit de hertaxatie kwam een marginaal verschil van waardering naar voren. Naar aanleiding van de opnieuw getaxeerde marktwaardes is ook voor deze verkoop goedkeuring gegeven.
Klopt het dat er nog weinig veranderd is en deze praktijken nog steeds kunnen plaatsvinden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals gezegd herken ik mij niet in het beeld dat toezicht in dit geval tekort is geschoten of dat regels zijn overtreden.
Herkent u het in het artikel beschreven feit dat bewoners hun huis kwijtraakten omdat ze de huur niet meer konden beteken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee dat herken ik niet. Bij de verkoop van woningen door een corporatie blijft het lopende huurcontract met de huurder geldig. Wanneer dit een gereguleerd huurcontract is, is de nieuwe verhuurder gehouden aan de wettelijk bepaalde maximale jaarlijkse huurstijging en aan de maximum huurprijs op grond van het woningwaarderingsstelsel. Ik heb verder geen gegevens over het verloop onder de huurders van de woningen die bij deze transactie zijn verkocht en wat de reden daarvan is.
Deelt u de mening dat er maatschappelijk vermogen weggelekt is?
Nee, deze mening deel ik niet. Er is sprake van weglekken van maatschappelijk vermogen indien de woningen van Vivare voor een te laag bedrag zijn verkocht door de corporatie. Dit is niet aangetoond.
Deelt u de mening dat beleggers na de aankoop van sociale huurwoningen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om deze te liberaliseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat sociale huurwoningen niet in het onbetaalbare segment verhuurd worden?
Ik beschik niet over gegevens over de verhuur door beleggers van door hen aangekochte corporatiewoningen. Zoals hiervoor aangegeven blijven de huurcontracten voor zittende huurders gelden. Het is aannemelijk dat vrijkomende woningen worden verhuurd in het geliberaliseerde (midden en hogere) segment. Deze woningen vervullen ook dan een functie op de woningmarkt. Ik zie geen reden om, behalve de door het kabinet voorgenomen regulering van het middensegment, daar maatregelen tegen te nemen.
Wat vindt u van de volgende aangedragen oplossing uit het artikel; «Volgens hem bestaat er een simpele oplossing. En dat is: niet verkopen. «Dat klinkt misschien vreemd uit de mond van een makelaar, maar corporaties zijn er om te bouwen en verhuren voor de lagere en middenklasse. En niet om met onze belastingcenten private partijen aan megawinsten te helpen.»»?
Woningcorporaties hebben als taak om voor voldoende en kwalitatief goede, betaalbare huurwoningen te zorgen voor de doelgroep van lagere inkomens. Daarin past een weloverwogen verkoopbeleid, bijvoorbeeld om de woningvoorraad beter af te stemmen op de veranderende samenstelling van de doelgroep, om kansen te bieden voor doorstroming vanuit de sociale huur, om bij te dragen aan het behoud van middeninkomens in bepaalde wijken en om financiële opbrengsten te genereren voor de invulling van de sociale taak. Corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties zullen daarover veelal prestatieafspraken maken. Verkoop van woningen door corporaties kan dus nuttig en nodig zijn. Verder wijs ik erop dat de meeste corporatiewoningen niet worden verkocht aan beleggers maar aan huishoudens die daar zelf gaan wonen.
Waarom verdedigt u telkens de verkoop van sociale huurwoningen wetende dat er volgens onofficiële cijfers 100.000 mensen dakloos zijn, nog eens honderdduizenden op een sociale huurwoning wachten, waaronder ruim 100.000 twintigers en dertigers, en wetende dat er op deze manier enorm veel maatschappelijk bestemd vermogen weglekt waarmee beleggers enorm veel winsten mee maken?
In mijn antwoorden op vragen van het lid Beckerman van 20 februari 2023 (2023D07169) ben ik uitgebreid op soortgelijke vragen ingegaan.
Wat vindt u ervan dat de belegger in het artikel binnen een korte tijd van twee jaar maar liefst 83 miljoen euro winst kon maken op grotendeels de verkoop van corporatiewoningen?
Zolang er geen regels worden overtreden, heb ik noch over de wijze waarop deze belegger te werk gaat noch over de al dan niet behaalde winsten een mening.
Wat vindt u ervan dat er naar schatting voor 25 miljard euro aan woningen werd verkocht en tegelijkertijd het aantal sociale huurwoningen daalde? Ziet u hierin voldoende aanleiding om de verkoop van sociale huurwoningen te stoppen? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Het aantal sociale huurwoningen is sinds 2018 weer aan het toenemen. Verder is het beleid van het kabinet gericht op een verdere toename van het aantal sociale huurwoningen, zoals ook blijkt uit de Nationale prestatieafspraken die zijn gemaakt met o.a. de woningcorporaties. Ik heb eerder aangegeven dat een weloverwogen verkoopbeleid hieraan ten dienste kan staan, zie het antwoord op vraag 10.
Schrikt u net als de SP van de uitspraak; «Als de notaris zijn werk goed doet, hebben vastgoedcriminelen geen kans. Maar soms steekt er een over en wordt notaris van de onderwereld. Die zijn er gewoon»? Hoe gaat u samen met uw collega-Ministers hiertegen optreden?
Het is vanzelfsprekend dat een notaris zijn werk moet doen als een goed notaris betaamt, dat houdt onder andere in dat de notaris deskundig en zorgvuldig is in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De notaris is ook een poortwachter. Dit houdt in dat de notaris optreedt als controleur van en voor partijen én de overheid of de transactie evenwichtig is, ordentelijk tot stand is gekomen en daarmee het belang van specifieke derden en het algemeen belang niet op enigerlei wijze wordt geschaad. De notaris dient zich daarbij te houden aan strenge eisen die voortvloeien uit de geldende wet- en regelgeving van onder andere de Wna en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme (Wwft). Op de naleving van deze verplichtingen ziet het BFT toe.
De uitspraak waar u naar vraagt behoeft om twee redenen enige nuance. Ten eerste dient de context waarin deze uitspraak is gedaan in het onderhavige artikel in acht worden genomen. Ik lees het artikel zo dat in iedere beroepsgroep incidenten voorkomen waar beroepsbeoefenaars zich niet houden aan de geldende wet- en regelgeving. Hoe vergaand een beroepsgroep ook wordt gereguleerd, het uitsluiten van incidenten kan nooit worden gegarandeerd. Naar de ervaring van het BFT is de situatie dat een notaris de beroepsregels naast zich neerlegt zeer uitzonderlijk. Indien dit al voorkomt, dan treedt het BFT daar uiteraard hard tegen op. Ten tweede heeft de auteur van het artikel de inhoud op last van de rechter moeten rectificeren omdat standpunten worden ingenomen die speculatief zijn en die niet worden gestaafd met enig bewijs (zie hiervoor het antwoord op vraag 1).
Zijn er bij u voorbeelden bekend waarin andere soortgelijke misstanden (te lage taxatiewaarde, ABC-achtige constructies, afschuiven van verantwoordelijkheden, onoplettendheid/onvoorzichtigheid, dubieuze rol van een notaris etc.) bij de verkoop van sociale huurwoningen door woningcorporaties aan de orde zijn (geweest)? Zo ja, welke? Zo nee, bent u bereid om daar onderzoek naar te verrichten?
Nee, zowel bij de KNB als het BFT zijn hierover geen voorbeelden bekend. Het BFT herkent niet dat er eerdere gevallen bekend zijn waar sprake is van misstanden bij verkoop van sociale huurwoningen door woningcorporaties. Wat wel in ogenschouw dient te worden genomen is dat een ABC transactie niet per definitie duidt op misbruik. Dat hangt af van de omstandigheden van het individuele geval.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de hierboven genoemde misstanden?
Zie antwoord vraag 15.
Wat heeft u en/of wat hebben uw voorgangers gedaan sinds dat u en/of uw voorgangers op de hoogte van deze misstanden was/waren?
Zie antwoord vraag 15.
Staat u nog achter uw eerdere antwoord dat u geen generiek bezwaar ziet tegen de verkoop van woningen aan beleggers?2
Ja. Zoals toen aangegeven moeten de verkopen wel passen binnen het lokale volkshuisvestingsbeleid. Zie verder het antwoord op de vragen 9 en 10.
Hoe kijkt u nu tegen de stelling van de rechter aan dat uw beslissingen bij de verkoop van deze woningen redelijk te kort door de bocht zijn?
Ik heb toen aangegeven dat ik niet kan treden in het oordeel van de rechter. Dat geldt nog steeds.
Staat u nog achter uw eerdere antwoord waarin u aangeeft dat bij de verkoop van woningen aan derden er geen maatschappelijk vermogen weglekt?
De regels die gelden ten aanzien van de verkoop van woningen door woningcorporaties zijn mede opgesteld om weglek van maatschappelijk vermogen te voorkomen. Wanneer deze correct worden nagevolgd, vindt er geen weglek van maatschappelijk vermogen plaats. Uiteraard kan er geen volledige garantie worden gegeven, evenmin als bij andere maatschappelijke transacties, dat er nooit sprake is kwade opzet en crimineel handelen van betrokken partijen.
Hoe kijkt u nu naar uw eerdere antwoorden in het licht van de volgende uitspraak; «Bestuurders denken al snel: als de Aw zegt dat het goed is, wie ben ik dan om te denken dat daar iets is fout gegaan?» De Aw gaat er op haar beurt van uit dat corporaties de partijen waarmee ze samenwerken controleren op hun onafhankelijkheid. «Want dat is op lokaal niveau beter te regelen.» Zo ontstaat er een toezichtvacuüm, waarbinnen vastgoedpartijen die fout willen (ongezien) hun kans kunnen grijpen.»»?
Van bestuurders van woningcorporaties mag worden verwacht dat zij alert zijn op signalen die wijzen op het mogelijk niet onafhankelijk zijn van bij de verkoop betrokken partijen. Ik heb geen aanwijzingen dat bestuurders hierin in het algemeen tekort schieten. Verder kan de Aw bij gerezen twijfel of onduidelijkheden vragen om een hertaxatie, hetgeen in de opvolgende verkoopaanvraag van Vivare ook aan de orde is geweest.
Bent u bereid om bij de verkoop van sociale huurwoningen door woningcorporatie Mitros en andere woningcorporaties te onderzoeken of er mogelijk sprake was van misleiding? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat is niet aan de orde. Bij een voorgenomen verkoop aan een derde partij wordt door de Aw een oordeel gevormd ten aanzien van de eisen die in de Woningwet en aanverwante regelgeving zijn gesteld. Daar is steeds op gecontroleerd. Indien de aanvraag niet volledig of onduidelijk is verzoekt de Aw om aanvullende informatie.
Deelt u de mening dat er een stop moet komen op de verkoop van sociale huurwoningen door woningcorporaties, zeker nu ook is gebleken dat tussen 2015 en 2020 het aantal gereguleerde particuliere huurwoningen met ongeveer een vijfde gedaald is en de verwachting is dat deze trend zich doorzet terwijl een groot deel van deze gereguleerde particuliere huurwoningen niet tot de (nieuwe) definitie van sociaal behoort (of zal behoren)? Daarnaast werd de te betalen verhuurderheffing als argument voor de verkoop van sociale huurwoningen gebruikt, maar nu deze is afgeschaft is dat argument van tafel. Kunt u uw antwoord nader toelichten?3
Nee, die mening deel ik niet, zie mijn antwoord op vraag 10 en 11.
Vindt u dat na het lezen van dit artikel en eerdere Kamervragen van de SP over het toezicht op de verkoop van sociale huurwoningen door Mitros het toezicht toch onvoldoende geweest is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?4
Nee, zie het antwoord op vraag 22.
Bent u het eens met de in het artikel door de heer Van der Moolen gedane uitspraak waarin gesteld wordt dat voor elke verkochte woning twee sociale woningen worden teruggebouwd, een naïef idee is/niet gebeurt? Kunt u uw antwoord nader toelichten en onderbouwen met cijfers?
De realisatie van nieuwe sociale huurwoningen is, behalve van de financiële middelen, afhankelijk van factoren als planprocedures, de beschikbaarheid van locaties en bouwmaterialen, etc. Dat neemt niet weg dat het hebben van voldoende financiële middelen wel een voorwaarde is om de ambities uit de Nationale prestatieafspraken waar te kunnen maken. Een lokaal afgestemd verkoopbeleid past hierin.
Wat vindt u van de uitspraak «Het gevolg: vastgoedpartijen die onafhankelijk van elkaar moeten opereren en elkaar moeten controleren zijn met elkaar verweven. Of zetten – in het ergste geval – voor eigen gewin de regels naar hun hand.»? Hoe gaat u en/of uw collega-Ministers hiertegen optreden?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 14, 34, 37 en 38.
Deelt u de mening dat het volgende erg zorgwekkend is: «Een onderzoek uit 2018 naar de risico’s bij pakketverkopen door corporaties – uitgevoerd in opdracht van de Aw – trekt diezelfde conclusie. «Op centraal niveau [Aw] mist men de informatie om risico’s op een lager niveau te beheersen.» De onderzoekers concluderen daarom dat de verantwoordelijkheid om corruptie tegen te gaan in eerste instantie bij de corporaties zelf ligt.»»? Zo ja, hoe heeft u ervoor gezorgd dat corruptie beter bestreden wordt? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven of op centraal niveau (Aw) inmiddels de informatie niet meer gemist wordt om risico’s op een lager niveau te beheersen?
Vastgoedtransacties zijn kapitaalintensief. In het algemeen zijn vastgoedtransacties daarom onderhevig aan extra wet- en regelgeving om fraude te voorkomen. Partijen die betrokken zijn bij vastgoedtransacties dienen aangesloten te zijn bij brancheverenigingen. Die brancheverenigingen stellen gedragscodes op waaraan het lid zich dient te conformeren. Een vastgoedtransactie door een woningcorporatie is daarnaast nog onderhevig aan specifieke regelgeving waarbij een goedkeuringsprocedure door de Minister soms van toepassing is. Bij pakketverkopen is dat altijd het geval. Een vastgoedtransactie door een woningcorporatie is zodoende omgeven door tal van juridische kaders en gedragscodes waarbij de woningcorporatie als opdrachtgever ervoor verantwoordelijk is dat de transactie op een deugdelijke manier tot stand komt. Het toezicht van de Aw richt zich op het waken over het volkshuisvestelijk belang en volkshuisvestelijk vermogen door toepassing van de vigerende regelgeving.
Deelt u de mening dat verantwoordelijkheden in deze maar wellicht ook in andere casussen tussen de woningcorporatie en Aw afgeschoven worden?
Nee, zie het antwoord op vraag 21.
Bent u het eens met deze Arnhemse woningcorporatie als deze stelt dat de Aw destijds alles gecontroleerd had of alles volgens de procedures was verlopen en daarmee de kous af was? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De Aw heeft ten aanzien van dit dossier alles gecontroleerd voor datgene waarvoor zij controles dient uit te voeren. De corporatie is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het op de juiste wijze doorlopen van de verkoopprocedure. De Aw beoordeelt aan de hand van de aanvraag of aan de vereisten in de Woningwet en aanverwante regelgeving is voldaan. Tevens ziet de Aw toe op de governance en de integriteit van beleid en beheer van de corporatie. Indien er daartoe aanleiding is zal de Aw nadere vragen stellen alvorens zij goedkeuring geeft.
Deelt u de mening dat gemeenten financieel in staat moeten worden gesteld als woningcorporaties sociale huurwoningen aan gemeenten aanbieden? Zo ja, bent u voornemens om met de gemeenten daarover afspraken te maken? Zo nee, waarom niet?
Over de verkoop van sociale huurwoningen kunnen op lokaal niveau prestatieafspraken worden gemaakt tussen gemeente, huurdersorganisatie en woningcorporatie. Verder kan de gemeente bij verkoop aan derden (beleggers) een zienswijze geven, die de Aw in haar beoordeling betrekt. Er is geen reden voor gemeenten om sociale huurwoningen aan te kopen die niet meer nodig zijn voor de sociale taak.
Deelt u de mening dat huurdersorganisaties instemmingsrecht moeten krijgen als woningcorporaties sociale huurwoningen willen verkopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer komt u met een voorstel naar de Kamer?
Nee, die mening deel ik niet. Bij verkopen van corporatiewoningen zijn meer belangen dan alleen die van de huidige huurders van de betreffende woningen in het geding, bijvoorbeeld die van de gemeente, van de andere huurders, van toekomstige huurders/woningzoekenden en van de corporatie zelf. Deze moeten zorgvuldig worden afgewogen. Met een instemmingsrecht voor huurders zouden deze naar verwachting teveel één belang laten meewegen en ook de plek opeisen die aan de bestuurders toekomt.
Kunt u de Kamer informeren of hier aangifte van strafbare feiten is gedaan dan wel dat onderzocht wordt of er nog aangifte gedaan wordt?
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat hier sprake is van strafbare feiten of anderszins het overtreden van regels, zie ook de antwoorden op de vragen 1, 2 en 5.
Kunt u antwoord geven op de in het artikel gestelde vraag «Waarom zorgden deze vastgoedadviseurs er, als hoeders van het publieke belang, niet voor dat deze megawinsten in publieke handen bleven»?
De verkoopbeslissing wordt genomen door de woningcorporatie in afstemming met de gemeente en huurdersorganisatie. Vastgoedadviseurs zoals ABC dienen de belangen van de woningcorporatie te behartigen. De notaris en makelaar zijn daarbij gebonden aan de regels uit de desbetreffende sector en gedragscodes. Er is niet gebleken dat deze rollen in dit geval anders zijn ingevuld door de betrokken partijen.
Is het toezicht van het Bureau Financieel Toezicht, de waakhond van het notariaat, ontoereikend geweest of is er strafrechtelijk gehandeld waardoor dit bureau moeilijk toezicht kon houden?
Het BFT doet geen uitspraken over een individuele gevallen. In algemene zin geldt dat het BFT risicogericht en signaal gestuurd werkt. Signalen ontvangt het BFT als een betreffende transactie al heeft plaatsgevonden. Het BFT heeft geen informatiepositie dat zij standaard (vooraf of achteraf) inzicht heeft in alle door een notaris gepasseerde transacties en de geldstromen die hierbij betrokken zijn. Wanneer het BFT een signaal ontvangt of op andere wijze op een casus stuit, treedt zij tuchtrechtelijk of bestuursrechtelijk op. Dit kan tot uiterste gevolg hebben dat een notaris uit het ambt wordt ontzet.
Heeft het Bureau Financieel Toezicht en/of de AW en/of andere toezichthouders u of uw collega-Minister ooit op de hoogte gesteld van deze en/of andere soortgelijke schimmige constructies c.q. misstanden bij de verkoop van sociale huurwoningen door woningcorporaties? Zo nee, bent u bereid om daar naar te informeren bij deze toezichthouders? Zo ja, waarom heeft u of uw collega-Minister de Kamer niet geïnformeerd over deze schimmige constructies c.q. misstanden (voor zover dat niet gebeurd is)?
De Aw heeft geen reden gehad mij te informeren omdat er geen sprake is geweest van misstanden zoals door het artikel gesuggereerd.
Voor wat betreft notarissen geldt dat het BFT de Minister voor Rechtsbescherming niet op de hoogte heeft gesteld van constructies bij de verkoop van sociale huurwoningen. In het kader van de beantwoording van deze Kamervragen is navraag gedaan bij het BFT en daar zijn geen voorbeelden bekend (zie ook antwoord op vraag 15).
Bent u of uw collega-Minister op de hoogte van het feit dat een notaris in de praktijk de voorwaarden om geen commercieel vastgoed te mogen bezitten of zakelijke belangen te mogen hebben bij zijn klanten, eenvoudig kan omzeilen? Zo nee, bent u of uw collega-Minister bereid om hiertegen op te treden? Zo ja, welke maatregelen heeft u of uw collega-Minister genomen om deze praktijken tegen te gaan?
In artikel 17, derde lid, van de Wna is bepaald dat het de notaris in beginsel verboden is te beleggen in registergoederen tenzij hij redelijkerwijs mag verwachten dat hierdoor zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid niet wordt of kan worden beïnvloed dan wel dat de eer of het aanzien van het ambt wordt of kan worden geschaad. Het BFT houdt op naleving hiervan toezicht en zet zich in om dergelijke constructies te ontdekken en te toetsen aan wet- en regelgeving. Indien sprake is van een (mogelijke) normschending, legt het BFT dit voor aan de tuchtrechter. Er zijn inmiddels diverse tuchtuitspraken hierover beschikbaar.
Wat vindt u van de uitspraak «Of makelaars en taxateurs zich daaraan houden, controleert de sector zelf. In een onderzoek uit 2019 concludeerde De Nederlandsche Bank echter dat het eigengericht van deze vastgoedprofessionals tekortschiet. «In veel gevallen treden dezelfde personen afwisselend op als makelaar en taxateur.» Het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs beloofde beterschap; in 2020 kwam het tot twee boetes en vijf (voorwaardelijke) schorsingen.»?
De onafhankelijkheid van taxateurs heeft al geruime tijd mijn aandacht. Naar aanleiding van het onderzoek van DNB is het NRVT aan de slag gegaan met verbetering van de kwaliteit van het onafhankelijke toezicht. De voortgang die hierop is geboekt, zal ik dit jaar onafhankelijk evalueren. Ik verwacht uw kamer eind 2023 over de uitkomsten van deze evaluatie te informeren.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste bewijs is dat zelfregulering niet werkt en dat overheidsingrijpen noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om het toezicht te verbeteren waardoor de huurder/koper beter beschermd wordt?
De bovengenoemde evaluatie moet uitwijzen of het toezicht op taxateurs van voldoende kwaliteit is. Naar aanleiding van de uitkomsten van deze evaluatie zal ik bezien of, en zo ja op welke wijze, maatregelen nodig zijn. Daarnaast zijn er met makelaarsorganisaties afspraken gemaakt over een transparanter koopproces waarbij er minder ruimte is voor misstanden. Als onderdeel van die afspraken worden nu gesprekken gevoerd over een NEN-norm voor een biedlogboek waarin de werkwijze van makelaars automatisch wordt vastgelegd. In 2024 voer ik een evaluatie uit naar zelfregulerend vermogen van de sector. Daarin wordt ook het onafhankelijk branche overstijgend tuchtrecht meegenomen
Bewijzen de uitspraken in het artikel dat de toezichthouders (Aw en AFM) niet goed en/of onvoldoende uitgerust zijn om hun toezichthoudende taken adequaat uit te voeren en deze constructies actief op te sporen en tegen te gaan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Uit deze casus blijkt niet dat de Aw onvoldoende is uitgerust om het haar opgedragen toezicht uit te oefenen.
Voor de AFM geldt dat de mogelijkheden beperkt zijn omdat zowel toezicht op taxaties als makelaars primair vanuit zelfregulering is georganiseerd. Waar nodig zal ik bezien of de afspraken en normen die nu worden ontwikkeld ook wettelijk vastgelegd dienen te worden als basis voor beter toezicht.
Op welke manier houdt de Aw toezicht op de taxatiewaarde, zodat er geen maatschappelijk bestemd vermogen weglekt? Hoe kan het in deze en/of andere casussen fout zijn gegaan?
Elke verkoopaanvraag die bij de Aw ter goedkeuring moet worden voorgelegd dient vergezeld te gaan van een taxatierapport, waaruit de onderbouwing van de gehanteerde marktwaarde volgt. Aan het taxatierapport worden eisen gesteld in artikel 9 van de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015. De Aw controleert of aan deze eisen wordt voldaan. Indien hieruit gebreken blijken of daar anderszins aanleiding toe is, zal de Aw verzoeken aan de corporatie om het vastgoed opnieuw te laten taxeren.
Waarom is er volgens de Aw in dit dossier niets meer te doen?
De verkoop heeft plaatsgevonden en kan niet teruggedraaid worden. Bovendien heeft de Aw ook geen aanleiding om aan te nemen dat hier iets fout is gegaan.
Welke voorwaarden zijn er waaraan een verkoop van DAEB-woningen door een toegelaten instelling moet voldoen en zijn in deze casus aan alle voorwaarden voldaan? Kunt u dat per voorwaarde inzichtelijk maken?
Aan alle voorwaarden van het toenmalige Btiv is voldaan. Zo is de verkoopaanvraag vergezeld gegaan van:
Bent u het eens met de uitspraak «Of de Vivare-panden ook echt voor een lager bedrag zijn getaxeerd, zou extra onderzoek moeten uitwijzen.»? Zo ja, bent u dan bereid om dat onderzoek te verrichten? Zo nee, waarom niet?
In de latere aanvullende aanvraag van 75 andere woningen is verzocht om een hertaxatie door een andere taxateur. Daaruit volgde een marginaal verschil in de waardering van het vastgoed. Er is daarom geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten in de eerdere aanvraag van 610 woningen.
Wat vindt u van de uitspraak «Wooncorporaties mogen huurwoningen pas aan vastgoedbeleggers verkopen nadat ze aan de zittende huurders zijn aangeboden. Dat gebeurde ook bij de Soros-panden, herinnert Hop zich. «Niet dat het veel effect heeft bij mensen met een AOW- of bijstandsuitkering», voegt hij eraan toe.»?
Ik hecht er zeer aan dat corporaties zoveel mogelijk in het werk stellen dat zij woningen die zij willen verkopen aan zittende huurders of andere huurders verkopen. Daarbij geldt vanzelfsprekend wel dat de koper financieel de mogelijkheden moet hebben om de woning te kunnen kopen. Corporaties kunnen er daarbij voor kiezen om te werken met constructies zoals «verkoop onder voorwaarden» waarbij een korting op de verkoopprijs kan worden gegeven. Dat neemt niet weg dat verkoop aan een zittend huurder of een andere huurders niet altijd mogelijk zal zijn. Huishoudens met een inkomen op het sociale minimum zullen in het algemeen niet of moeilijk in staat zijn om hun woning te kopen. Mij zijn geen gegevens bekend over de samenstelling naar inkomen in de betreffende complexen ten tijde van de verkoop.
Deelt u de mening dat het Rijk het voor de huurders bij de verkoop van woningen mogelijk moet maken dat zij een eigen wooncoöperatie moeten kunnen oprichten die het beheer overnemen van de woningcorporatie indien de koopvariant financieel niet rond te krijgen is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om de Woningwet op dit punt aan te passen, zodat maatschappelijk bestemd vermogen niet weglekt?
Ik zie geen aanleiding om in de verkoopregels voor corporaties een extra stap op te nemen waarbij na verkoop aan de zittende huurder, de corporatie ook nog de mogelijkheid moet bieden aan huurders om een wooncoöperatie op te richten. In algemene zin is er geen wettelijke belemmering voor woningcorporaties om in hun bezit wooncoöperaties mogelijk te maken, sterker nog, ik heb de regeling waarmee corporaties hun bezit met een flinke korting aan wooncoöperaties mogen verkopen recent weer verlengd. Zoals ik in mijn brief van 8 februari 2023 heb aangegeven, vind ik het belangrijk dat woningcorporaties wooncoöperaties ondersteunen, en er zijn al veel goede voorbeelden van beheercoöperaties bij corporaties.
Wat vindt u van de uitspraak «Na de zittende huurders mochten de collega-corporaties een bod uitbrengen. Ook zij toonden geen interesse. Uit Wob-documenten blijkt dat er vooral brieven zijn gestuurd naar kleine corporaties, die niet het kapitaal bezitten om zo’n groot pakket woningen aan te kopen. Op eentje na: dat was een corporatie die alleen in Arnhem actief is. En Vivare wilde naar eigen zeggen de 610 woningen – die in verschillende gemeenten staan – als één pakket verkopen. Het recht op eerste aankoop van zowel huurders als collega-woningcorporaties werd op deze manier handig omzeild.»?
Vivare heeft de 610 woningen aangeboden aan de zes werkzame corporaties in de regio. De woningen waren verdeeld over 23 clusters waarop apart biedingen uitgebracht konden worden. De corporaties hebben aangegeven geen interesse te hebben in deelname aan de verkoopprocedure. Vivare heeft hiermee voldaan aan de regelgeving.
Is het bovengenoemde voor u voldoende aanleiding om het aanbiedingsproces te verbeteren (omdat er mede geen maatschappelijk bestemd vermogen mag weglekken)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer komt u met verbetervoorstellen naar de Kamer?
Ik zie thans geen reden om de eisen die het Btiv stelt aan te passen. De stelling dat er in deze casus maatschappelijk bestemd vermogen is weggelekt, is niet aangetoond.
Is er sprake van verwijtbaarheid (wegens onvoorzichtigheid of onoplettendheid) door woningcorporatie Vivare?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat woningcorporatie Vivare zich schuldig heeft gemaakt aan verwijtbaar gedrag.
Bereikt u vanuit de corporatiesector een signaal als «Corporaties worden nog steeds gezien als financiële vehikels om begrotingsgaten mee te dichten.»?
Nee, een dergelijk signaal is mij niet bekend.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
In enkele gevallen heb ik, wanneer de inhoudelijke samenhang daarom vroeg, vragen geclusterd beantwoord.
De tijdelijke verrekenfactor voor nieuwbouw vanwege de hoger uitgevallen milieubelasting van warmtepompen |
|
Renske Leijten , Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Per wanneer is de tijdelijke verrekenfactor voor nieuwbouw vanwege de hoger uitgevallen milieubelasting van warmtepompen van kracht?1
De tijdelijke verrekenfactor is met ingang van 2 februari 2023 van kracht. Voordat deze tijdelijke verrekenfactor vorm kon worden gegeven, is vanaf september 2022 gerekend met de oude milieudata voor warmtepompen, die een lagere milieubelasting berekenden, dan de toen inmiddels bekende werkelijke milieubelasting.
Wanneer bent u geïnformeerd over de hogere milieubelasting en de noodzaak van een tijdelijke verrekenfactor?
Het Ministerie van BZK is in september 2022 geïnformeerd over de hogere milieubelasting van warmtepompen dan tot dan toe werd aangenomen en over het voorstel om te werken met een tijdelijke verrekenfactor. Dit is gedaan door de stichting Nationale Milieudatabase (NMD), die onafhankelijke beheerder is van zowel de Nationale Milieudatabase als van de Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken – de methode waarmee de milieuprestatie wordt berekend.
Dit inzicht in de hogere milieubelasting werd duidelijk toen een leverancier van warmtepompen voor een nieuw model warmtepomp de milieubelasting liet berekenen. De berekende milieubelasting van dat nieuwe model bleek vele malen hoger dan de milieubelasting van de warmtepompen die al in de database zaten. Uit een vergelijking tussen de oude en de nieuwe milieudata bleek, dat in de oude milieudata niet alle milieucomponenten van een warmtepomp goed waren meegenomen. In de ingediende milieudata van het nieuwe model warmtepomp werden wel alle milieucomponenten op correcte manier meegenomen.
Dit betekent dat de berekende milieubelasting van al eerder in de database opgenomen warmtepompen lager is dan hun werkelijke milieubelasting.
Naar aanleiding van deze constatering heeft de stichting NMD onderzoek gestart naar correctheid van milieudata van warmtepompen en andere klimaatinstallaties in gebouwen, zoals ventilatie en koeling. Dit onderzoek wordt op 1 april 2023 afgerond.
Het gevolg van het vervangen van de oude (incomplete) door de nieuwe (complete) milieudata bleek voor warmtepompen dusdanig groot dat rekenen met de milieudata voor de nieuwe warmtepompen leidt tot praktijkproblemen. In de eerste plaats omdat er een ongelijk speelveld kan ontstaan tussen warmtepompen met oude en nieuwe data. Maar ook omdat vanwege de opnieuw berekende bijdrage van de warmtepomp, grote verschillen ontstaan in de berekende milieuprestatie van een gebouw met een warmtepomp met oude milieudata en een warmtepomp met nieuwe milieudata.
Om deze praktijkproblemen te ondervangen is in opdracht van de stichting NMD de tijdelijke verrekenfactor ontwikkeld. Deze werkt als volgt. De werkelijke berekende milieubelasting van nieuwe warmtepompen wordt vermenigvuldigd met de verrekenfactor, waardoor de facto bij het berekenen van de milieuprestatie van gebouwen (MPG) wordt gerekend met de waarden van de oude warmtepompen.
Meer informatie is te vinden op de website van de Nationale Milieudatabase, met name op een pagina met FAQ’s met betrekking tot de tijdelijke verrekenfactor.
Kunt u aangeven hoe deze tijdelijke verrekenfactor tot stand is gekomen? Met wie overleg geweest?
De tijdelijke verrekenfactor is in opdracht van de stichting NMD ontwikkeld door het adviesbureau LBP Sight. Op dit advies is een review uitgevoerd door het adviesbureau W/E adviseurs. LBP Sight en W/E adviseurs zijn adviesbureaus met deskundigheid op het gebied van milieuprestatie van bouwwerken en bouwproducten.2
Stichting NMD heeft vervolgens na overleg met het Ministerie van BZK, FME en Techniek Nederland de tijdelijke verrekenfactor ingevoerd die op warmtepompen met geactualiseerde productkaarten mag worden toegepast.3
Welk juridisch advies heeft u ingewonnen over de tijdelijke verrekenfactor? Kunt u die per direct naar de Kamer sturen?
Ik heb geen juridisch advies ingewonnen over de tijdelijke verrekenfactor. De tijdelijke verrekenfactor is een onderdeel van het stelsel van de Nationale Milieudatabase en de Bepalingsmethode dat door de onafhankelijke stichting NMD wordt beheerd.
Ik ben verantwoordelijk voor de vaststelling van de minimum milieuprestatie-eis in de bouwregelgeving en de aanwijzing van de bepalingsmethode als instrument voor de berekening van de milieuprestatie van bouwwerken ten behoeve van de toetsing aan de eis. De bepalingsmethode is niet gewijzigd.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over de tijdelijke verrekenfactor?
De tijdelijke verrekenfactor is onderdeel van de milieudata van warmtepompen, zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven. De Minister van BZK heeft in het Vragenuur van 21 februari jongstleden geantwoord, dat het beheer van de milieudata wordt gedaan door de sector zelf, niet door de rijksoverheid. Het beheer van de database, de data daarin én de bepalingsmethode is een verantwoordelijkheid van de onafhankelijke stichting NMD. Communicatie over de werkwijze en de data in de database is de verantwoordelijkheid van de stichting NMD.
In het hetzelfde Vragenuur heeft de Minister van BZK ook gesteld, dat de eis zelf niet is gewijzigd: die is staat onveranderd op 0,8. Als de in de bouwregelgeving aangewezen bepalingsmethode of eis wordt gewijzigd, wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
Wat is het gevolg van de hogere milieubelasting voor de klimaatopgave, inclusief de gebouwde omgeving?
Er is geen negatief gevolg voor de klimaatopgave en verduurzaming van de gebouwde omgeving, als gevolg van de hoger uitgevallen MKI-score. Het onderzoek van de stichting NMD richt zich op de materiaal gebonden milieu-impact van de warmtepomp. Die milieu-impact blijkt hoger dan eerder werd aangenomen. Het onderzoek geeft echter geen inzicht over de milieuvoordelen van de warmtepomp tijdens het gebruik. In de gebruiksfase bespaart de warmtepomp juist veel CO2-uitstoot t.o.v. een cv-ketel door de gunstigere energieprestatie. Wanneer gekeken wordt naar de som van de materiaal gebonden milieu-impact en de energieprestatie, zijn warmtepompen in veel situaties een klimaatvriendelijker alternatief voor de cv-ketel.
Met het oog op de aangekondigde normering van verwarmingsinstallaties in de bestaande bouw heb ik TNO gevraagd om zeker te stellen of er gevallen zijn, bijvoorbeeld bij een heel laag aardgasverbruik, waar een (hybride) warmtepomp per saldo geen positief effect op het milieu heeft. De resultaten hiervan worden betrokken bij de brief over de reikwijdte van de normering, die ik over enkele weken aan uw Kamer zal toezenden.
Overigens is er nu al een tendens in de markt zichtbaar naar de productie van warmtepompen met een lagere klimaatbelasting. Deze is mede veroorzaakt door de lopende herziening van de EU-verordening inzake gefluoreerde broeikasgassen, waarin voorstellen zijn opgenomen om de inzet van koudemiddelen met een hoog klimaat opwarmend vermogen te verbieden.
Het bericht ‘Citadelhof-in-Den-Bosch-opent-eigen-museum’ in het Brabants Dagblad (BD) van 24 januari jongstleden |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht en wat vindt u van dit bericht?1
Ja. Ik vind het in algemene zin vervelend als de communicatie over de toekomst van woningen van bewoners niet naar tevredenheid verloopt.
Hoe hoog staat bij u de cultuurhistorische waarde van woningen op de agenda?
De cultuurhistorische waarde van woningen is een factor om rekening mee te houden, naast andere factoren als beschikbaarheid, betaalbaarheid en duurzaamheid. Het Rijk heeft ruim 400 gebieden in Nederland met een bijzonder cultuurhistorisch karakter gekenmerkt als «beschermd stads- of dorpsgezicht». Hiermee is voldoende geborgd dat hier lokaal zorgvuldig mee omgegaan wordt. Als woningen oud zijn, betekent dit niet dat er sprake is van cultuurhistorische waarde. Deze afweging maakt de gemeente.
Maakt u zich ook zorgen over het verdwijnen van woningen met cultuurhistorische waarde, aangezien naar het nu blijkt gemeenten weinig tot geen respect voor deze cultuurhistorische waarde tonen, zoals ook de gemeente Rotterdam met de sloop van duizenden historische panden? Zo ja, hoe gaat u deze bijzondere panden beter beschermen? Zo nee, waarom niet?2
Ik deel uw mening niet dat gemeenten weinig tot geen respect hebben voor de cultuurhistorische waarde van panden. Mijn beeld is dat gemeenten een zorgvuldige afweging maken en dat er alleen gesloopt wordt als dit echt nodig is vanwege de technische staat van woningen en/of als er substantieel meer betaalbare (huur)woningen teruggebouwd kunnen worden. Het is aan de lokale partijen om hier een afgewogen keuze in te maken.
In het concrete geval van het Citadelhof heeft de gemeente Den Bosch mij laten weten dat een eerdere algemene beoordeling van dit complex (als onderdeel van een bredere lijst van potentieel waardevolle complexen) niet heeft geleid tot de conclusie dat dit complex een beschermde status verdiende. Het Citadelhof ligt buiten het beschermd stadsgezicht, waar een groot deel van de binnenstad van Den Bosch toe behoort.
Deelt u de mening dat bij de afweging van de sloop van panden met cultuurhistorische waarde deze waarde als indicator in de afweging meegenomen dient te worden?
Ja, ik deel dat deze waarde dient te worden meegenomen, naast andere factoren.
Bent u voornemens om de sloop van (cultuurhistorische) woningen bij het Wetsvoorstel versterken regie volkshuisvesting te betrekken, aangezien de sloop van je (t)huis levensgrote impact kan hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dit onderwerp komt niet terug in het wetsvoorstel. Keuzes over sloop en vervangende nieuwbouw kunnen het beste op lokaal niveau gemaakt worden, daar wil ik met het wetsvoorstel niets aan veranderen.
Kunnen deze woningen zonder de komst van dit museum blijven staan?
De gemeente Den Bosch en de woningcorporatie Brabantwonen hebben mij laten weten dat er geen directe relatie is tussen de komst van het museum en de eventuele sloop van het Citadelhof. De woningen liggen, sinds een raadsbesluit uit december 2020, in een groter gebied (Spoorzone) waar de komende jaren een gebiedsontwikkeling is voorzien met aandacht voor wonen, niet-wonen functies en een parkeergarage. De Spoorzone is aangewezen als NOVEX-gebied. Daarbij komt dat de technische staat van de woningen in het Citadelhof een ingreep in alle gevallen nodig maakt, omdat de woningen verouderd zijn.
De gemeenteraad van Den Bosch heeft eind januari 2023 groen licht gegeven voor een onderzoek naar de mogelijkheden van een verhuizing van het Design Museum naar het Citadelhof. Ook komt er een onderzoek naar de mogelijke bouw van een parkeergarage en 185 woningen op die locatie. Op dit moment is er nog geen beslissing genomen over de benodigde aanpak.
Vindt u de komst van een museum belangrijker dan het recht op behoorlijke huisvesting van deze bewoners?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat de wethouder Van der Geld toegeeft dat dit beter met de bewoners gecommuniceerd had moeten worden?
Ik vind het goed dat de wethouder hier eerlijk over is. Communicatie naar bewoners over de toekomst van hun woning moet te allen tijde zorgvuldig en bij voorkeur persoonlijk gebeuren.
Deelt u de mening dat het niet alleen een kwestie is van goed communiceren, maar het ontbreken van echte zeggenschap van bewoners die hun (t)huis verliezen, zoals we dat veel vaker zien in bijvoorbeeld de Tweebosbuurt, de Peperstraat in Zaandam, de wijk Jericho in Amersfoort etc.?
Nee, ik deel niet dat er sprake is van het ontbreken van zeggenschap van bewoners. Ik vind het belangrijk dat bewoners zich kunnen uitspreken over, en invloed kunnen uitoefenen op, aspecten van het woonbeleid die hen raken. Wettelijke regels, waaronder de Wet op het overleg huurders verhuurders, borgen de belangen van de zeggenschap voor huurders en bewoners. De Wet op het overleg huurders verhuurder biedt mijns inziens het juiste evenwicht tussen inspraak – in de zin van gekwalificeerd adviesrecht – en beslissingsrecht. Eventuele geschillen over de wijze waarop de verhuurder invulling geeft aan het informatie-, overleg- en adviesrecht van de bewonerscommissies (en huurdersorganisaties) kunnen aan de Huurcommissie en de rechter worden voorgelegd.
De lokale prestatieafspraken die worden gemaakt tussen gemeente, woningcorporaties en huurdersorganisaties zijn ook een uiting van het belang dat wordt gehecht aan goede betrokkenheid van huurders bij het volkshuisvestingsbeleid dat hen ook aangaat. Ook is in de Nationale Prestatieafspraken Woningcorporaties de afspraak opgenomen tussen Woonbond, Aedes en de Minister voor VRO dat een sociaal statuut zal worden vastgesteld. Hierin zullen randvoorwaarden en inspraak van bewoners worden geregeld voor sloop en vervangende nieuwbouw. Tot slot geldt dat huurdersorganisaties, evenals elke inwoner of organisatie in een gemeente, de mogelijkheid hebben om in te spreken bij de behandeling van vaststelling van gemeentelijke woonbeleid.
Deelt u de mening dat deze verhuurder geen gebruik zou mogen maken van dringend eigen gebruik om deze bewoners te dwingen om te verhuizen, zodat zij plaatsmaken voor een museum, aangezien het dringend eigen gebruik daar niet voor bedoeld is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, komt u dan met aanscherping van wet- regelgeving rondom het dringend eigen gebruik? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Als de sloop van het Citadelhof doorgaat op basis voor de voorliggende plannen zal er niet alleen een museum worden teruggebouwd, maar ook een substantiële hoeveelheid nieuwe woningen. Op die manier kunnen er meer woningzoekenden worden voorzien van een kwalitatief goede en duurzame woning. Dat geeft voldoende grond voor eventuele gebruikmaking van dringend eigen gebruik door de corporatie.
Deelt u de mening dat de bouw van een nieuw museum ten koste gaat van een gemeenschap die al tientallen jaren in goede harmonie samenleeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik erken dat de sloop van een woning een zeer ingrijpende ingreep is. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden aangaf, gaat het mogelijk niet alleen om een museum maar ook om de nieuwbouw van ongeveer 185 woningen. Soms weegt het algemene belang van veel woningzoekenden zwaarder dan het belang van een de zittende bewoners. Deze afweging moet op lokaal niveau gemaakt worden.
Deelt u de mening dat het verhuizen van het museum nog geen tien jaar later kapitaalvernietiging is?
Ik heb onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te kunnen doen.
Deelt u de mening dat de sloop van deze sociale huurwoningen zonder inspraak van bewoners indruist tegen het recht op behoorlijke huisvesting die de Staat via verschillende verdragen geratificeerd heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat de Wet overleg huurders verhuurder (Overlegwet) bij de sloop van woningen tekortschiet aangezien het adviesrecht, dat een verhuurder makkelijk gemotiveerd naast zich neer kan leggen, geen echte inspraakinstrument is dat in verhouding staat tot het belangrijke verlies van iemands (t)huis?
Ik deel die opvatting niet. De Wet Overleg huurder verhuurder (Wohv) regelt dat de verhuurder de huurdersorganisatie op verzoek zo spoedig mogelijk schriftelijk informeert over zijn beleid en beheer dat rechtstreeks te maken heeft met de berokken woongelegenheden en de woonomgeving daarvan. Dat is informatie die onontbeerlijk is voor de huurdersorganisatie om haar taken uit te voeren. De Wohv bevat dan ook belangrijke waarborgen voor de positie van huurders en huurdersorganisaties.
De staat die doorprocedeert tegen inwoners |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Waarom kiest de staat er nog steeds (zoals afgelopen maand in meerdere zaken1, 2) voor om na een verloren rechtszaak in hoger beroep door te procederen tegen inwoners, die na jaren strijd hun rechtszaak over mijnbouwschade hebben gewonnen?
Ja, die mening deel ik. In de gesprekken die ik met bewoners voer, merk ik dat de belasting en het gevoelde onrecht, voortvloeiend uit het aantekenen van hoger beroep, heel groot is. Ik vind het niet gewenst dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) in hoger beroep gaat op het moment dat de bewoner door de rechtbank bij beroep in het gelijk is gesteld omdat bewoners van dit hoger beroep de dupe zijn. Sinds 2020 is in 8 gevallen hoger beroep ingesteld door het IMG. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat doorprocederen door de staat tegen inwoners die hun rechtszaak hebben gewonnen haaks staat op de door u gewenste minder juridische en meer menselijke schadeafhandeling?3
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat, wanneer de staat in hoger beroep met o.a. de landsadvocaat tegenover inwoners staat die hun eigen verdediging moeten betalen, dit haaks staat op de door u geuite wens naast de inwoners te willen staan?4
Ja. Ik vind het belangrijk dat de overheid bij de afhandeling van mijnbouwschade naast de Groninger staat en dat bewoners dat ook zo ervaren. Het IMG heeft als taak om onpartijdig te beoordelen waarop een bewoner recht heeft.
Ik wil de rechtspositie van de bewoners bij bezwaar- en beroepsprocedures versterken met een regeling voor kosteloze rechtsbijstand. Zie ook het antwoord op vraag 8. Nog belangrijker is het om juridificering in de schadeafhandeling te beperken. Ook het rapport van Rebel Group en de evaluatie van de Tijdelijke wet Groningen door AEF met betrekking tot verbetering van de schadeafhandeling bevelen een minder juridische benadering van bewoners aan. Zoals ik aan uw Kamer heb aangegeven werk ik met het IMG aan de uitwerking van deze aanbevelingen en zal ik uw Kamer daarover dit voorjaar informeren.
Kunt u voorkomen dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) in hoger beroep gaat? Zo ja, bent u bereid dit te doen?
Ik heb de volgende acties ondernomen om te voorkomen dat bewoners de dupe worden van hoger beroep door het IMG. Allereerst ben ik met het IMG in gesprek gegaan. Het IMG heeft aangegeven alleen nog hoger beroep in te zullen stellen als de uitspraken bredere consequenties hebben voor de schadeafhandeling en het voorkomen van verschillen tussen bewoners. Ik heb met het IMG besproken dat in deze gevallen gebruik moet worden gemaakt van de mogelijkheid die artikel 16 van de Tijdelijke wet Groningen biedt voor het IMG om de rechtbank te verzoeken zogenaamde prejudiciële vragen aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te stellen. Dat is een alternatief voor het instellen van hoger beroep ná een uitspraak van de rechtbank. Zo komt er toch een uitspraak zonder dat de desbetreffende gedupeerde hierdoor wordt belast. In het geval dat een prejudiciële vraag niet mogelijk blijkt en toch hoger beroep wordt ingesteld, is het IMG voornemens om niet over te gaan tot terugvorderen van de toegekende schadevergoeding. Bewoners worden niet langer financieel gedupeerd, ongeacht de uitkomst van het hoger beroep.
Mocht voorgaande onverhoopt niet het beoogde resultaat hebben, dan zal ik de wet zo aanpassen dat voorkomen wordt dat bewoners gedupeerd worden.
Met betrekking tot de acht lopende hoger beroepzaken is het mijn uitdrukkelijke wens dat dit niet langer tot financiële onzekerheid leidt voor de betrokken bewoners. Ik heb met het IMG besproken dat het voor deze schrijnende gevallen de uitgekeerde vergoeding niet zal terugvorderen als het IMG in het gelijk wordt gesteld.
Hoeveel rechtszaken heeft het IMG verloren? In hoeveel daarvan is doorgeprocedeerd tegen de bewoners? Kunt u dit uitsplitsen per jaar?
Sinds de start op 19 maart 2018 heeft het IMG ruim 318.000 besluiten genomen over aanvragen voor zowel fysieke schade (155.000 besluiten), waardedaling (111.000 besluiten) en immateriële schade (52.000). Na de fase van bezwaar en beroep, is er na 62 uitspraken in beroep een hoger beroep ingesteld. In 8 van die gevallen is het hoger beroep door het IMG eigenstandig ingesteld (6 keer in 2022 en 2 keer in 2023). In de overige 54 zaken is door de bewoner hoger beroep ingesteld.
Het IMG heeft in 2022 69 rechtszaken verloren. Voor de jaren voor 2020 en 2021 heeft het IMG niet bijgehouden hoeveel rechtszaken zijn verloren.
Hoeveel heeft het procederen van het IMG tegen bewoners de staat gekost? Kunt u een uitsplitsing maken tussen de kosten voor de landsadvocaat en andere kosten?
Het IMG heeft laten weten deze kosten niet separaat te registreren. Ingeschat wordt dat de kosten voor de inzet van de Landsadvocaat in de zaken waarin het IMG eigenstandig hoger beroep heeft ingesteld tot op heden circa 30.000 euro bedragen.
Kunt u inschatten wat de kosten voor bewoners zijn, zowel juridisch als emotioneel? Snapt u dat bewoners zeggen: «Landsadvocaten die wij betalen gaan opnieuw burgers te lijf die hun eigen advocaat niet meer kunnen betalen?»5
Ik herken dat juridische procedures zeer belastend zijn voor de bewoners van Groningen, en ook daarom zijn deze procedures ongewenst. Mijn inzet is om dergelijk belastende procedures zoveel mogelijk te voorkomen, onder meer door verbeteringen in de schadeafhandeling te realiseren en te voorzien in vergoeding van juridische en technische bijstand voor inwoners bij dergelijke procedures.
Herkent u dat bewoners met een hoge rekening voor de proceskosten blijven zitten doordat de staat in hoger beroep gaat deze bewoners? Herkent u dat dit bewoners in financiële problemen brengt?
De proceskosten worden, ook na een hoger beroep, vergoed in het geval de bewoner in het gelijk wordt gesteld. Ik begrijp dat verlenging van een juridische procedure tussen burger en overheid gepaard gaat met langere onzekerheid over de uitkomst en in het verlengde daarvan over de vergoeding van deze kosten. Om deze en andere redenen is dat een onwenselijke situatie, zoals ik ook in mijn antwoord op eerdere vragen heb toegelicht.
Met de novelle verbetering uitvoerbaarheid wordt daarnaast voorzien in vergoeding van kosten voor juridische, bouwkundige en financieel deskundige bijstand in dergelijke procedures. De Raad voor Rechtsbijstand ontwikkelt momenteel een regeling voor deze vergoeding, waarvoor geen inkomenseis zal gelden, geen eigen bijdrage of andere kosten in rekening worden gebracht en de uitkomst van het ingestelde bezwaar of beroep tegen het besluit van het IMG geen voorwaarde is voor het verkrijgen hiervan.
Wat kunt u antwoorden op deze vraag van bewoners: «Wij zijn boos, teleurgesteld en hopen dat Vijlbrief op tijd het IMG terug kan roepen van haar onzalige praktijken»?
Ik kan me de boosheid van deze bewoners goed voorstellen. Zie het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de staat vaak in hoger beroep gaat bij verloren zaken waarbij verzakkingen een rol spelen? In hoeveel zaken waarbij verzakkingen een rol spelen is de staat wel en in hoeveel zaken niet in hoger beroep gegaan?
Het IMG heeft aangegeven dat in 7 zaken met betrekking tot fysieke schade hoger beroep is ingesteld. Bij 3 van deze zaken is onder andere een verzakking aan de orde.
Is er een verband met de weigering van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) om specifiek voor dit soort schade te betalen?
Nee. De NAM staat volledig op afstand van de afhandeling van schade door het IMG. Dat betekent dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk is voor de wijze waarop de vergoeding van schade wordt uitgevoerd, zoals vastgelegd in de Tijdelijke wet Groningen. Het kabinet verhaalt alle kosten die het kan verhalen op de NAM. Daar heeft het IMG geen bemoeienis mee.
Welke stappen zijn gezet en welke gaat u zetten om te komen tot een meer menselijke schadeafhandeling? Welke stappen zijn gezet en welke gaat u zetten om de juridificering te stoppen?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 25 januari jl.6 zullen de aanbevelingen uit het rapport van Rebel Group en de uitkomsten van de evaluatie van de Tijdelijke wet Groningen door AEF dit voorjaar worden uitgewerkt. Een aantal van deze aanbevelingen ziet op een minder juridische benadering van de bewoners met schade.
Verder heeft het IMG onlangs aangegeven voornemens te zijn de vaste vergoeding uit te breiden zodat ook in de kern van het aardbevingsgebied de inwoners bij meer complexe schades hiervan gebruik kunnen maken. Het IMG heeft ook een belteam ingericht dat direct met bewoners contact opneemt in geval van vragen over de schademelding of een zienswijze. Op deze manier kunnen belastende bezwaar- en beroepsprocedures worden voorkomen.
Deelt u de mening dat vertrouwen in de staat en rechtsstaat enkel teruggewonnen kan worden als de staat niet alleen met woorden maar met daden laat zien er te zijn voor de inwoners? Deelt u de mening dat dit nog niet het geval is, zoals deze casuïstiek weer pijnlijk duidelijk maakt?
Ja, ik deel de mening dat de inwoners van het aardbevingsgebied niet geholpen zijn met enkel woorden en moeten kunnen vertrouwen op een daadkrachtig handelen van de overheid in het oplossen van de problematiek die als gevolg van de gaswinning is ontstaan. Daarom werk ik samen met het IMG aan verbeteringen in de schadeafhandeling, onder meer aan de hand van aanbevelingen uit het onlangs opgeleverde advies van Rebel Group en de uitkomsten van de evaluatie door AEF. Dit moet eraan bijdragen dat het proces van schadeafhandeling beter aansluit bij de behoefte van bewoners in het aardbevingsgebied.
Daarmee wil ik echter niet voorbij gaan aan wat er is gerealiseerd als het gaat om de afhandeling van schade: het IMG heeft inmiddels 336.000 schademeldingen afgehandeld en ruim 1,6 miljard euro aan vergoedingen uitgekeerd voor verschillende vormen van schade als gevolg van de gaswinning.
Het bericht ‘Tijdelijke huurders Peperstraat Zaandam moeten nog snel verkassen: contracten kunnen niet worden verlengd’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht en wat vindt u hiervan?1
Ja, het betreft een kort bericht over een specifieke casus. Ik constateer dat een aantal vragen reeds door u zijn gesteld ten aanzien van soortgelijke casuïstiek en gezien de grote hoeveelheid vragen die u in algemene zin stelt, wil ik u benadrukken dat dit veel capaciteit kost.
Wat vindt u ervan dat het juridische onmogelijk zou zijn om het huurcontract te verlengen, aangezien het hier een tijdelijk huurcontract betreft dat maximaal twee jaar mag duren waarna een contract voor onbepaalde tijd gegeven dient te worden?
Generieke tijdelijke huurcontracten kunnen na 2 jaar niet worden verlengd. Doel hiervan is te voorkomen dat huurders een stapeling van tijdelijke contracten krijgen en dat de verhuurder weer beschikking kan krijgen over de woning.
Deelt u de mening dat dit een negatieve consequentie van de Wet doorstroming huurmarkt is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze mensen niet dakloos gemaakt mogen worden? Zo ja, hoe gaat u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Of iemand dakloos is geworden als direct gevolg van het beëindigen van een tijdelijk huurcontract is lastig te bepalen. Er kunnen meerdere factoren spelen waarom iemand dakloos is geworden, zoals ook geconstateerd is door de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving.2 Dat kan bijvoorbeeld financiële bestaansonzekerheid zijn, maar ook het tekort aan betaalbare woningen. Ik vind het belangrijk om de strijd tegen dakloosheid te voeren. Daarom werk ik samen met de Staatssecretaris van Jeugd en Preventie aan een aanpak hiervan, als vervolg op de Brede Aanpak Dak- en Thuisloosheid.
Had een contract op basis van de Leegstandwet dit probleem kunnen voorkomen? Kunnen deze tijdelijke huurders alsnog een contract op basis van de Leegstandwet krijgen?
Op grond van de Leegstandwet kan een verhuurder een vergunning aanvragen bij de gemeente voor de verhuur van een woonruimte die bestemd is voor afbraak of voor vernieuwbouw. De looptijd van zo een vergunning is maximaal zeven jaar. Op deze wijze kan een woning in de aanloop naar de vernieuwbouw toch tijdelijk worden verhuurd. Ik geef de voorkeur aan tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet indien er sprake is van vernieuwbouw omdat de tijdelijke huurovereenkomst in dat geval maximaal zeven jaar kan blijven lopen totdat de werkzaamheden daadwerkelijk aanvangen. Het is uiteindelijk aan de huurder en verhuurder welke huurovereenkomst wordt aangegaan. Als het bijvoorbeeld evident is dat een complex binnen een jaar wordt gesloopt, is het gebruik van generieke tijdelijke contracten een meer efficiënte oplossing dan een vergunning aan te vragen bij de gemeente voor verhuur onder de Leegstandwet.
Deelt u de mening dat dit artikel en andere artikelen over leegstandbeheer bewijzen dat het beheer van leegstaande woningen bij de verhuurder zou moeten blijven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is aan de verhuurder of zij de verhuur uitbesteden aan een makelaar of leegstandbeheerder. Leegstandbeheer kan in veel situaties een goede tijdelijke oplossing zijn. Als een verhuurder/eigenaar van vastgoed (ook een corporatie of gemeente) kiest voor antikraakbewoning geef ik er de voorkeur aan dat er een leegstandbeheerder wordt ingeschakeld die gecertificeerd is met een keurmerk van het Keurmerk Leegstandbeheer (KLB) of een leegstandbeheerder die de voorwaarden hanteert zoals die ook worden gehanteerd door het KLB.
Wat vindt u ervan dat leeg te komen woningen in de flats bij de Beatrixbrug wederom op basis van de Wet doorstroming huurmarkt verhuurd worden voor de maximale duur van twee jaar en niet op basis van de Leegstandwet?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer komt u met het landelijk Sociaal Statuut naar de Kamer?
Volgens artikel 55b, lid 1 van de Woningwet zijn woningcorporaties verplicht een reglement op te stellen voor sloop- en renovatieprojecten. Dit wordt ook wel een sociaal statuut genoemd. Over dit reglement moet de woningcorporatie op basis van de Wet op het overleg huurders verhuurder overleg voeren met de huurdersorganisatie. De corporatie kan alleen schriftelijk gemotiveerd van het advies van de huurdersorganisatie afwijken. In dit sociaal statuut kan onder meer worden vastgelegd dart huurder een garantie op terugkeer in een woning in de oude buurt, bij de eigen of een andere corporatie krijgen.
Samen met Woonbond en Aedes ga ik hierover komende maanden in gesprek. Het landelijk statuut ziet alleen op woningcorporaties. Ik ben daarbij graag bereid te kijken naar lokale afspraken die al gemaakt zijn en lessen die daaraan ten grondslag liggen. Mijn ambitie is om het landelijke sociaal statuut voor de zomer af te ronden.
Bent u bereid de lessen uit de sloop van de Peperstraat, de Tweebosbuurt, de wijk Jericho, Den Haag Zuid West en andere sloopprojecten mee te nemen naar het nieuwe landelijk Sociaal Stattuut? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u het nog steeds een goed idee dat mensen als gevolg van anti-kraakcontracten binnen één maand op straat gezet kunnen worden, terwijl er sprake is van de grootste wooncrisis sinds de Tweede Wereldoorlog en mensen dus geen keuze hebben?
Antikraakbewoning is geen huur maar bruikleen. Derhalve is bij deze vorm van bewoning geen huur(prijs)bescherming van toepassing. De sector heeft een keurmerk opgericht waarmee bewoners niet meer na enkele dagen op straat kunnen worden gezet maar een maand de tijd hebben op elders iets te vinden. Om te voorkomen dat dergelijke panden leeg zouden komen te staan zie ik leegstandbeheer als een goede oplossing om tijdelijke bewoning mogelijk te maken. Zo kunnen leegstaande panden en woningen tijdelijk beschikbaar worden gesteld voor bewoning en wordt verloedering en kraken voorkomen.
Kunt u aangeven hoe het recht op behoorlijke huisvesting van bewoners met een anti-kraakcontract gewaarborgd is als zij geen woonzekerheid hebben, terwijl woonzekerheid een fundamenteel mensenrecht is?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat woningzoekenden geen keuze hebben en wel moeten kiezen voor een contract op basis van de Wet doorstroming huurmarkt of de Leegstandwet waardoor inmiddels één op de vijf recent verhuisden een tijdelijk contract heeft?
Als er sprake is van sloop of vernieuwbouw ligt het niet in de rede dat er een vast huurcontract wordt aangeboden. Ik deel wel uw mening dat er in algemene zin te veel generieke tijdelijke huurcontracten worden afgesloten. Het Kabinet zet zich met het programma Betaalbaar Wonen in voor het beter betaalbaar maken van wonen door een groter deel van de huurwoningenvoorraad onder het woningwaarderingsstelsel (WWS) te brengen en het WWS daarbij dwingend te maken. Hiermee wordt voor het grootste deel van de huurwoningen de negatieve prikkel om tijdelijke huurcontracten te gebruiken om de aanvangshuur telkens de verhogen gemitigeerd omdat, indien van toepassing, de woning onder het WWS is komen te vallen. Dit zal het gebruik van generieke tijdelijke huurcontracten moeten gaan dempen, waardoor vaste huurcontracten de norm blijven. Dit komt ten goede aan de woonzekerheid van huurders. Daar waar hoge doorstroming ongewenst is, zoals in kwetsbare wijken waar de leefbaarheid onder druk staat, moeten gemeenten in staat worden gesteld misbruik van deze contractvorm alsnog aan te pakken. Dit wil ik regelen met een wijziging van de Wet goed verhuurderschap nadat deze wet in werking is getreden.
Vindt u dat bewoners bij de sloop van hun (t)huis altijd een urgentieverklaring zouden moeten krijgen, ondanks dat ze een hoger inkomen hebben?
Op grond van artikel 7:274, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek kan een verhuurder wegens dringend eigen gebruik de huur opzeggen. Dat kan wanneer sprake is van sloop. Indien je als huurder niet akkoord gaat, moet de verhuurder dit via de rechter laten bekrachtigen. Een huurder heeft dan recht op herhuisvesting in een «vergelijkbare woning», verhuiskostenvergoeding en/of ondersteuning bij het vinden van een nieuwe woning. Vanwege deze in de wet opgenomen bescherming is een urgentieverklaring dus niet nodig. Indien gemeenten een urgentieregeling in hun huisvestingsverordening hebben opgenomen, hebben zij wel vaak stadsvernieuwingsurgenten als urgentiecategorie opgenomen. Zo kunnen de huurders in een gebouw dat gesloopt wordt zelf kiezen of zij met de urgentieverklaring onder de arm op zoek gaan naar een nieuwe woning, of het aanbod van de verhuurder aannemen. Ik vind het een keuze van gemeenten of zij stadsvernieuwing als reden voor een urgentieverklaring in de verordening willen opnemen. Hierom zie ik geen reden om dit in het landelijk sociaal statuut op te nemen.
Bent u bereid om in het landelijk Sociaal Statuut op te nemen dat huurders die geconfronteerd worden met de sloop van hun woning te allen tijde een urgentieverklaring moeten krijgen?
Zie antwoord vraag 13.
Stroken de antwoorden van uw voorganger met het Zwartboek dat bewoners van de Peperstraat opgesteld hebben? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat zijn de verschillen?2, 3
Zonder verder in te gaan op deze specifieke casus kan ik in algemeenheid aangeven dat de bewoners het volste recht hebben om een zwartboek op te stellen waarin zij aangeven op welke punten zij ontevreden zijn. De gemeente Zaanstad heeft dit zwartboek ook openbaar gemaakt. In een mogelijke evaluatie kunnen deze punten door de bewoners worden aangedragen. Voorts ben ik in algemene zin tegen intimidatie van huurders. In het wetsvoorstel Goed verhuurderschap is daarom in de algemene regels opgenomen dat verhuurders zich moeten onthouden van iedere vorm van intimidatie. Het wetsvoorstel geeft gemeenten de bevoegdheid om de algemene regels van goed verhuurderschap te handhaven. Wanneer het wetsvoorstel in werking treedt, is het de taak van de gemeente om alle relevante informatie te verzamelen om te onderzoeken of er sprake is van intimidatie.
Deelt u de mening dat de in het Zwartboek genoemde punten (op bladzijde 4, 5 en 6) stress en onzekerheid, consequenties, financieel en tevredenheid van bewoners niet stroken met de antwoorden van uw voorganger op Kamervragen van de SP?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u het eens met de kritiek die deze bewoners hebben geuit over de verhuurder (zie bladzijde 6, de woningcorporaties (zie bladzijde 6), en het college (zie bladzijde 3)?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat de intimidatie van deze bewoners door juridische dreigbrieven of anderszins per direct gestopt moet worden?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat bewoners die onder druk van alle intimidatie, stress en onzekerheid eerder dan de peildatum vertrokken zijn, hun opgebouwde woonrechten als gevolg van de inschrijvingsduur op het woningnet moeten terugkrijgen en bent u bereid om opgebouwde woonrechten onderdeel te laten worden van het nieuwe landelijk sociaal statuut? Zo nee, waarom niet?
Huurders die inschrijvingsduur hebben opgebouwd op woningnet kunnen daar ingeschreven blijven staan als zij een woning accepteren van een andere verhuurder dan een corporatie. De woningen in de Peperstraat worden niet verhuurd door een corporatie.
Deelt u de mening dat het recht op terugkeer naar de buurt c.q. complex onderdeel is van het recht op adequate huisvesting zoals vastgelegd is «Basic principles and guidelines on development-based evictions and displacement» (A/HRC/4/18, annex 1) en nogmaals door de Speciale Rapporteurs van de Verenigde Naties in hun brief van 19 april 2021 aan de Nederlandse regering bevestigd is? Zo ja, bent u bereid om deze basisprincipe op te nemen in het nieuwe landelijk sociaal statuut en daarbij de terugkeer financieel mogelijk te maken door de minimale vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten toe te kennen? Zo nee, waarom niet?
Samen met Woonbond en Aedes ga ik de komende maanden over het sociaal statuut in gesprek. Ik ben daarbij graag bereid te kijken naar mogelijkheden om terug te keren naar de eigen wijk. Mijn ambitie is om het landelijke sociaal statuut voor de zomer af te ronden.
Deelt u de mening dat zeggenschap c.q. serieuze consultatie c.q. betekenisvolle participatie van bewoners bij sloop onderdeel is van aanspraken die voortvloeien uit het recht op adequate huisvesting en derhalve betekenisvolle participatie/zeggenschap geen gunst is die verleend moet worden, maar onderdeel is van fundamentele mensenrechten?
Ik ben van mening dat bewoners betrokken zouden moeten worden bij sloopprojecten. In de Wet op het overleg huurders verhuurder (ook wel Overlegwet genoemd) is bepaald dat verhuurders de betrokken huurdersorganisaties en bewonerscommissies moet informeren over voorgenomen sloop en renovatie van wooncomplexen; en daarover met hen moeten overleggen als de huurdersorganisatie(s)/bewonerscommissie(s) dat wensen en hen de gelegenheid moet geven om schriftelijk advies uit te brengen. Dat geldt voor particuliere verhuurders en institutionele beleggers die 25 of meer woningen in Nederland verhuren; en voor alle woningcorporaties, ongeacht het aantal woningen dat zij verhuren.
Voor corporaties is in de Woningwet aanvullend geregeld dat zij een reglement voor sloop/renovatie moeten hebben waarin de betrokkenheid van de bewoners is vastgelegd. Bij commerciële verhuurders is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken over een reglement te komen.
En renovatie-/sloopvoorstellen moeten inderdaad schriftelijk worden gedaan aan huurders van woonruimte. Dat is zo bepaald in art.7:220 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek; dit geldt voor alle verhuurders van woonruimte.
Wat verstaat u onder betekenisvolle participatie/zeggenschap van bewoners bij sloop en op welke manier heeft u het recht op betekenisvolle participatie/zeggenschap vertaald c.q meegenomen in uw definitie?
Zie antwoord vraag 21.
Deelt u de mening dat de besluitvorming rondom het recht op terugkeer voor deze bewoners niet correct verlopen is, omdat bewoners geen terugkeergarantie hebben gekregen aangezien de nieuwe woningen volgens de verhuurder wellicht niet passend zijn?
Er zijn geen wettelijke regels over terugkeergarantie als gevolg van sloop. Er kunnen wel lokale afspraken worden gemaakt over terugkeergaranties (naar de woning of naar de buurt) of in het reglement voor sloop/renovatie dat de woningcorporatie met de huurdersorganisaties heeft opgesteld.
Hoe kan het dat uw voorganger aangeeft dat bewoners van de Peperstraat vooraf om input gevraagd is terwijl deze bewoners aangeven niet in het besluitvormingsproces gekend te zijn door de gemeente Zaanstad noch door de verhuurder?
Zie antwoord vraag 23.
Begrijpt u dat ook deze huurders door de sloopbrief in augustus 2019 overvallen zijn, terwijl de intentieovereenkomst tussen de gemeente en de verhuurder al in oktober 2018 was ondertekend?
Ik begrijp dat wanneer bewoners te horen krijgen dat hun woning wordt gesloopt, dit onzekerheid meebrengt. Ongeacht wanneer een intentieverklaring is getekend.
Klopt het dat de eis van het college (zie collegebesluit 2019/14 719), waarin wordt aangegeven dat er overeenstemming tussen de partijen over het sociaal plan bereikt moest worden, niet nageleefd is?
Dat is mij niet bekend. Het is aan het college om toe te zien in hoeverre er uitvoering wordt gegeven aan gemaakte afspraken.
Deelt u de mening dat de gemeente Zaanstad voor deze bewoners juist alles in het werk moet stellen om het hele proces rondom de herhuisvesting te vergemakkelijken omdat van deze bewoners een ultieme offer gevraagd wordt, namelijk de sloop van hun huis en hun thuis in de gemeenschap? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat dat hier niet het geval is en kunt u dit antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 21 en 22.
Klopt het dat het college van de gemeente Zaanstad de hardheidsclausule niet toepast terwijl dit is toegezegd?
Zie antwoord vraag 27.
Vindt u het gerechtvaardigd dat mensen, die nu in het gereguleerd segment huren, vanwege inkomen gedwongen worden om naar een woning in de vrije sector te verhuizen, terwijl die huren vaak (veel) te hoog liggen?
Huurders met een inkomen boven de voor hun huishouden toepasselijke DAEB-inkomensgrens zijn niet in alle gevallen gedwongen om een huurwoning in de vrije sector (van een woningcorporatie of een andere verhuurder) te gaan huren. Bij verhuizing naar huurwoningen van woningcorporaties geldt in de meeste gevallen een (maximum) inkomensgrens. Maar woningcorporaties hebben jaarlijks ruimte om 7,5% van de vrijgekomen woningen toe te wijzen aan huishoudens met een inkomen boven de toepasselijke DAEB-inkomensgrens. Woningcorporaties, gemeenten en huurdersorganisaties kunnen in de prestatieafspraken afspreken dat er lokaal een grotere vrije toewijzingsruimte is dan 7,5%, maar niet groter dan 15%.
Voor huurwoningen van andere verhuurders dan woningcorporaties geldt geen wettelijke maximuminkomensgrens. Andere verhuurders dan woningcorporaties hebben dus de vrijheid om hun vrijgekomen huurwoningen te verhuren aan huishoudens naar keuze; tenzij de gemeente een huisvestingsvergunning voor die huurwoningen vereist en aan die huisvestingsvergunning inkomenseisen stelt.
Vindt u het gerechtvaardigd dat deze bewoners nog steeds in het ongewisse zijn en blijven of de nieuwbouwwoningen passend voor hen zijn qua grootte (gezinssamenstelling) en/of prijs (huur- koopprijzen)? Zo ja, waarom? Zo nee, deelt u dan de mening dat woonzekerheid hier als onderdeel van het recht op behoorlijke huisvesting geschonden is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze schending van dit mensenrecht herstellen?
Bij beëindiging van huurcontracten die vanwege sloop in de vorm van een tijdelijk huurcontract is gesloten (tijdelijke huurcontracten op basis van de Leegstandwet of tijdelijke huurcontracten van maximaal twee jaar voor zelfstandige woningen) is de verhuurder niet verplicht om andere passende woonruimte aan te bieden. Ook bij huurbeëindiging van vaste huurcontracten wegens sloop is de verhuurder niet verplicht andere passende woonruimte aan te bieden, maar in dat geval moet hij wel aantonen dat voor de huurder andere passende woonruimte beschikbaar is. Ingeval van antikraakbewoning is doorgaans geen sprake van huur, maar van bruikleen. De huurregelgeving is op bruikleenovereenkomsten niet van toepassing.
Deelt u de mening dat een renovatie (waaronder eveneens sloop/nieuwbouw wordt verstaan) door elke verhuurder aan huurders moet worden gepresenteerd met een redelijk schriftelijk voorstel (art.7:220 lid 2 BW)? Zo ja, kunt u aangeven of daar bij de sloop van de Peperstraat sprake van is geweest? Zo nee, waarom niet?
Verhuurders (woningcorporaties en andere verhuurders zijn wettelijk verplicht om renovatie-/sloopvoorstellen schriftelijk aan de betreffende huurders uit te brengen. Dit is geregeld in artikel 7:220 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
In de Woningwet is aanvullend opgenomen dat een woningcorporatie een reglement moet opstellen bij sloop en vernieuwbouw, waarbij ook aandacht moet zijn voor het betrekken van de bewoners. Zoals u weet ziet de Woningwet niet op commerciële verhuurders. In die gevallen is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen.
Of een renovatie-/sloopvoorstel redelijk is, is ter beoordeling van de rechter als huurder en verhuurder daarover in geschil zijn. Daar ga ik als Minister niet over.
Indien er geen sprake hoeft te zijn van een redelijk voorstel, deelt u dan de mening dat een verplicht redelijk voorstel het hele proces rondom de renovatie (waaronder eveneens sloop/nieuwbouw wordt verstaan) enorm verbetert en versnelt? Zo ja, bent u dan bereid om de wet- en regelgeving hieromtrent te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 31.
Deelt u de mening dat het vinden van een goede passende woning in de eigen omgeving in deze tijd erg moeilijk is, waardoor binnen één jaar verhuizen (onnodig) heel veel stress met zich meebrengt? Immers de goede woningen met een goed energielabel komen minder vaak vrij dan slechte woningen met vaak slechtere energielabels. Vaak willen huurders alleen in de eigen omgeving blijven vanwege onder andere medische vraagstukken, het sociaal netwerk, school of werk. Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, helder is dat het vinden van een passende woning in deze tijden een uitdaging is. Ik snap goed dat mensen willen blijven wonen in hun eigen buurt.
Deelt u de mening dat een verhuizing in deze tijd veel meer kost dan de minimale wettelijke vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten?
De wettelijke minimumbijdrage voor verhuis- en herinrichtingskosten bij door renovatie of sloop noodzakelijke (tijdelijke) verhuizing is sinds 1 maart 2023 € 7.156.
Ik deel niet de mening dat een verhuizing per definitie meer kost dan ruim € 7.000. In gevallen waarin de huurder weinig hoeft te doen aan stoffering van de nieuwe woning, zullen de kosten lager liggen dan ruim € 7.000. Aan de andere kant zullen sommige verhuizingen (en dan met name de herinrichtingskosten) wel meer kosten dan ruim € 7.000; maar dit wettelijke bedrag is een minimumbijdrage, het staat verhuurder en huurder vrij om een hogere tegemoetkoming af te spreken.
Dit wettelijke minimumbedrag voor verhuis- en herinrichtingskosten geldt overigens niet bij huurbeëindiging van tijdelijke huurcontracten van maximaal twee jaar door het aflopen van de afgesproken huurtermijn of van tijdelijke huurcontracten op grond van de Leegstandwet.
Kunt u garanderen dat de bewoners aan de Peperstraat niet dakloos raken?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Heeft de gemeente Zaanstad in de prestatieafspraken met woningcorporaties opgenomen dat de vrije bestedingsruimte van 7,5% verdubbeld wordt zodat deze bewoners aan de Peperstraat met een hoger inkomen makkelijker gehuisvest kunnen worden? Zo nee, waarom heeft de gemeente die afspraken niet gemaakt aangezien dit probleem al enige tijd speelt en dus ook bekend is?
Het vormgeven van prestatieafspraken is een lokaal proces tussen de gemeente, corporaties en huurdersorganisaties. Ik heb geen zicht in de overwegingen die hebben meegespeeld bij het tot stand komen van de prestatieafspraken in Zaandam.
Kunt u begrijpen dat bewoners enorm in onzekerheid verkeren omdat van hen verlangd wordt dat ze wel naar een tijdelijke woning verhuizen maar nog niet weten of de nieuwbouwwoning passend is? Zo ja, vindt u dat gerechtvaardigd? Zo nee, waarom niet?
Natuurlijk kan ik begrijpen dat huurders in onzekerheid verkeren als zij nog niet weten of de woning waarnaar zij zullen verhuizen passend voor hen is. Zie verder het antwoord op vraag 30.
Wat zijn voor deze bewoners de consequenties in het geval de nieuwbouwwoning niet passend is, maar zij inmiddels voor de tijdelijke woningen wel een tijdelijk contract hebben? Wordt hiermee het recht op woonzekerheid van deze bewoners geschonden temeer zij uit een positie komen waarin zij wel woonzekerheid hadden als gevolg van een huurcontract voor onbepaalde tijd?
Als een vast huurcontract vanwege sloop of renovatie is geëindigd, is daarmee de huurbescherming die de huurder voor dat huurcontract had vervallen. In dat geval geldt de huurbescherming die geldt bij het huurcontract dat voor de tijdelijke woning is gebruikt. Als dat een tijdelijk huurcontract is, geldt voor de huurder een beperkte huurbescherming.
Als een huurder tijdelijk verhuist, maar het huurcontract voor de te renoveren woning doorloopt, dan houdt de huurder de aan het huurcontract voor de te renoveren woning bescherming; als hij de te renoveren woning met een vast huurcontract huurt, houdt hij dus huurbescherming, ook na terugverhuizing naar de gerenoveerde woning; als hij de te renoveren woning met een tijdelijk huurcontract huurt en die huurtermijn is nog niet verstreken, dan houdt de huurder de beperkte huurbescherming die bij tijdelijke huurcontracten geldt.
Wat gebeurt er op het moment dat deze bewoners naar de nieuwbouwwoning verhuizen maar vanwege een verandering in de persoonlijke of inkomenssituatie die nieuwbouwwoning niet meer passend is? Kunt u daarbij aangeven of er een spijtoptantenregeling is waar deze bewoners gebruik van kunnen maken?
Voor huurders voor wie de nieuwbouwwoning na de verhuizing daarnaartoe door wijziging in inkomen of huishoudenssamenstelling niet meer passend is, geldt hetzelfde als voor huurder die om andere redenen naar een andere woning verhuisd zijn. Er is geen speciale wettelijke spijtoptantenregeling voor huurders die vanwege sloop of renovatie hebben moeten verhuizen.
Bij een inkomensdaling kan de huurder schriftelijk om een tijdelijke huurkorting (van maximaal drie jaar) vragen, om in die periode van tijdelijke huurkorting naar andere, goedkopere woonruimte uit te kijken. De verhuurder is niet verplicht om aan een verzoek om tijdelijke huurkorting tegemoet te komen, ook een woningcorporatie niet.
Als de woning vanwege uitbreiding van de omvang van het huishouden niet meer passend is, zal de huurder als hij wenst te verhuizen moeten reageren op vrijgekomen huurwoningen van de woningcorporatie of van andere verhuurders.
Is er voor deze bewoners een regeling voor mantelzorgers, waardoor mantelzorgers ook eventueel mee kunnen verhuizen? Zo nee, vindt u dat er bij gedwongen verhuizingen te allen tijde een regeling voor mantelzorgers aanwezig moet zijn?
In algemene zin kan ik zeggen dat indien een gemeenten een urgentieregeling in haar huisvestingsverordening heeft opgenomen, zij thans verplicht is daar in ieder geval mantelzorgontvangers of verleners als urgentiecategorie in op te nemen. Gemeenten zijn nu nog niet verplicht een urgentieregeling te hebben waardoor het ook per gemeente verschilt of mantelzorgontvangers of verleners urgentie kunnen krijgen. Met het wetsvoorstel versterken regie op de volkshuisvesting dat 16 februari 2023 in consultatie is gegaan, ga ik gemeenten verplichten om een urgentieregeling (en hiermee dus een huisvestingsverordening) te implementeren. Daarin moeten zij verplicht een aantal wettelijke urgentiecategorieën opnemen. Mantelzorgontvangers en verleners zullen daar onderdeel van uitmaken.
Wat mag een verhuurder aan medische informatie bij een huurder opvragen en is de huurder verplicht daaraan mee te werken?
Het opvragen en vervolgens verwerken van medische gegevens is een verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Het verwerken van bijzondere persoonsgegevens is slechts toegestaan indien voldaan is aan een van de voorwaarden, bedoeld in artikel 9, tweede lid van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of paragraaf 3.1 van de UAVG. In het algemeen mogen verhuurders geen medische gegevens van huurders verwerken. In bepaalde gevallen zijn deze gegevens echter noodzakelijk voor het aanpassen van een woning of het toewijzen van een woning met bijzondere voorzieningen. Om medische gegevens voor deze gevallen te kunnen verwerken zal doorgaans om toestemming van de (kandidaat) huurder worden gevraagd. Toestemming dient vrijelijk, ondubbelzinnig en geïnformeerd te worden gegeven door middel van een actieve handeling, waaruit duidelijk blijkt dat de huurder instemt met de voorgestelde verwerking van zijn medische gegevens. Stilzwijgende toestemming, het gebruik van reeds aangekruiste vakjes, inactiviteit of impliciete toestemming gelden bijvoorbeeld niet als toestemming in de zin van de AVG. Verder moet de verhuurder aan kunnen tonen dat toestemming is gegeven en kan de huurder zijn toestemming ten alle tijde intrekken. Als de huurder zijn toestemming intrekt, heeft de verhuurder geen grondslag meer voor het verwerken van deze persoonsgegevens. Dat betekent dat het verwerken daarvan gestaakt moet worden en dat de persoonsgegevens vernietigd moeten worden.
Welke verantwoordelijkheden c.q verplichtingen heeft een commerciële verhuurder indien deze verhuurder om zijn moverende redenen huurders dwingt te verhuizen?
Als de woning is verhuurd met een vast huurcontract (huurcontract voor onbepaalde tijd), kan de verhuurder het huurcontract alleen opzeggen met een van de in de wet genoemde opzeggingsgronden van dringend eigen gebruik. En als de huurder niet met de huuropzegging instemt, kan alleen de rechter de huur beëindigen. De verhuurder zal dan aan de rechter moeten aantonen dat huurbeëindiging in het betreffende geval redelijk is.
Als de woning met een tijdelijk huurcontract (tijdelijk huurcontract van maximaal twee jaar voor zelfstandige woningen of tijdelijk huurcontract op grond van de Leegstandwet) is verhuurd, eindigt de huur van rechtswege na het verstrijken van de afgesproken huurtermijn; de huurbescherming van vaste huurcontracten geldt dan niet.
Welke (inspannings)verplichtingen heeft een huurder als deze ongeacht het motief van de verhuurder gedwongen wordt om te verhuizen?
Als de rechter oordeelt dat een vast huurcontract eindigt, of als een tijdelijk huurcontract van rechtswege eindigt, moet de huurder de woning op de einddatum van het huurcontract leeg opleveren aan de verhuurder.
Doorgaans maken verhuurder en huurder afspraken over hoe de huurder de woning moet opleveren. Wettelijk gezien maakt het verschil of er bij aanvang van de huur een opnamestaat van de woning is opgemaakt. Zo ja, dan moet de huurder de woning opleveren zoals die bij aanvang van de huur was. Zo nee, dan moet de huurder de woning in redelijke staat opleveren.
Kunt u zich voorstellen dat veel mensen in het algemeen participatiemoe zijn, omdat velen aangeven dat er weinig tot niks met hun inbreng gedaan wordt? Zo ja, hoe gaat u het participatieproces betekenisvol inrichten c.q. gaat u bij het maken van het nieuwe landelijk sociaal statuut hier rekening mee houden? Zo nee, waarom niet?
Ik juich iedereen toe om te participeren in de samenleving. Dat wil overigens niet zeggen dat men altijd wordt gehoord. In de Woningwet is opgenomen dat een corporatie een reglement moet opstellen bij sloop en vernieuwbouw waarbij ook aandacht moet zijn voor het betrekken van de bewoners. In het landelijk sociaal statuut wordt opgenomen op welk moment en hoeveel inspraak de huurders hebben. Zoals u weet ziet de Woningwet niet toe op commerciële verhuurders. In die gevallen is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen. Zoals is opgenomen in art.7:220 lid 2 BW dient de verhuurder met een schriftelijk voorstel te komen.
Bent u bereid om met de bewonerscommissie van de Peperstraat in gesprek te gaan en te leren van de grote problemen die bewoners meemaken bij de sloop van hun (t)huis?
Ik zie geen aanleiding met de betrokken partijen het gesprek aan te gaan. Dit betreft een lokale casus waarbij de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf tot afspraken moeten komen.
Deelt u de mening dat de plannen niet samen mét deze bewoners gemaakt zijn en derhalve niet voldoen aan het centrale uitgangspunt «nothing about us, without us»?
Zie antwoord vraag 45.
Deelt u de mening dat er bij ingrijpende maatregelen zoals sloop te allen tijde eerst daadwerkelijk een bewonerscommissie opgericht dient te worden voordat er besluiten genomen mogen worden, zodat deze tijdig de legitieme gesprekspartner wordt voor de verhuurder en eventueel de gemeente?
In de Woningwet is opgenomen dat een corporatie een reglement moet opstellen bij sloop en vernieuwbouw waarbij ook aandacht moet zijn voor het betrekken van de bewoners. De Woningwet ziet niet op commerciële verhuurders. In die gevallen is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen. Zoals is opgenomen in art.7:220 lid 2 BW dient de verhuurder met een schriftelijk voorstel te komen.
Deelt u de mening dat er een verplichting is om ervoor te zorgen dat mensen, die als gevolg van een herstructurering moeten verhuizen, goed terecht moeten komen?
Deze gegevens worden niet bijgehouden. Het lijkt mij ook niet uitvoerbaar om te monitoren wat er gebeurt met mensen die als gevolg van herstructurering moeten verhuizen. Het is de verantwoordelijkheid van de corporatie om bij sloop en renovatie een reglement op te stellen. Bij commerciële verhuurders is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen. Zoals is opgenomen in art.7:220 lid 2 BW dient de verhuurder dan met een schriftelijk voorstel te komen.
Deelt u de mening dat monitoring verplicht is c.q. zou moeten zijn van mensen die als gevolg van een herstructurering moeten verhuizen om te bepalen of zij inderdaad goed terecht zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 48.
Indien u niet van mening bent dat monitoring verplicht is c.q. zou moeten zijn, deelt u dan de mening dat het onmogelijk is om na te gaan of specifieke groepen in (extra) kwetsbare situaties disproportioneel geraakt worden? Immers dit kan duiden op discriminerend beleid, hetgeen verboden is en per direct gestopt moet worden, en wijzen op extra maatregelen die getroffen moeten worden om deze groepen extra te beschermen.
Zie antwoord vraag 48.
Wordt er door u en/of door de gemeenten gemonitord op wat er met mensen gebeurt die als gevolg van een herstructurering moeten verhuizen? Zo ja, wat zijn de resultaten van die monitoring(en)? Zo nee, bent u bereid om dit landelijk te monitoren dan wel bereid om de gemeenten te vragen of zij deze monitoring willen verrichten?
Zie antwoord vraag 48.
Bent u bereid om bij het inwinnen van informatie om vragen aangaande de bewoners van de Peperstraat te kunnen beantwoorden ook informatie in te winnen bij de bewonerscommissie van de Peperstraat, zodat u niet eenzijdig door de verhuurder en/of de gemeente geïnformeerd wordt?
Ik zie geen aanleiding met de betrokken partijen het gesprek aan te moeten gaan. Dit betreft een lokale casus waarbij de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf tot afspraken moeten komen.
Wilt u de vragen gelieve apart beantwoorden en niet clusteren?
De antwoorden zijn zo veel als mogelijk apart beantwoord.
De vertraagde versterking in Ten Post |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u de open brief waarmee bewoners van de bewoners van de Hendrik Veldmanstraat en de Oldenhuisstraat in Ten Post de noodklok luiden over de versterking van hun onveilige woningen?
Ja.
Herkent u dat deze bewoners al sinds 2016 onderdeel zijn van de versterkingsoperatie en ze ruim zes jaar later net voor Kerst wederom te horen kregen dat er wederom vertraging is ontstaan? Herkent u dat deze bewoners al jarenlang door de overheid beloftes worden gedaan die daarna keer op keer weer worden gebroken?
Ik betreur het dat de gecommuniceerde planningen niet gehaald worden. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) werkt er hard aan om de afgesproken uitvoeringsplannen en bijbehorende planningen met aannemers te realiseren. Over de oorzaken in de desbetreffende twee straten ga ik in bij de beantwoording van vraag 4.
Begrijpt u dat deze bewoners zeggen dat hun plezier van wonen weg is en heeft plaatsgemaakt voor ongerustheid, onveiligheid, stress, lichamelijke problemen en slaaptekort?
Ja. Ik kan mij voorstellen dat deze omstandigheden een negatief effect hebben op bewoners en dat dit tot mentale en fysieke problemen kan leiden. De NCG zet zich ervoor in om de problemen in de desbetreffende twee straten zo snel mogelijk aan te pakken. Bij de beantwoording van de vragen 5 en 6 licht ik dat toe.
Waardoor is de nieuwe vertraging ontstaan? Hoe lang gaat deze duren?
De NCG is samen met de bewoners en aannemer vorig jaar gestart met het opstellen van het uitvoeringsontwerp. De aannemer heeft contact met de gemeente over het uitvoeringsontwerp en de woonwensen van de bewoners. Tijdens dit proces hebben bewoners hun woonwensen moeten aanpassen, omdat de geuite woonwensen in de praktijk niet altijd realiseerbaar bleken. Deze moeten namelijk passen binnen het bestemmingsplan en de welstandsnota van de gemeente en worden daarom getoetst door de bouwmeester aardbevingsgebied en de welstandscommissie van de gemeente. Daarnaast heeft de aannemer meer tijd nodig gehad voor het berekenen van de kosten van de Bewoners Gebonden Budgetten. De NCG verwacht dat de bewoners rond de zomer van dit jaar naar tijdelijke huisvesting kunnen verhuizen, waarna de sloop en aansluitend de bouw van de nieuwe woningen begint.
Welke concrete stappen gaan er nu gezet worden om te zorgen dat het project zonder verdere vertraging goed gaat verlopen?
De NCG verwacht dat bewoners voor de zomer naar tijdelijke huisvesting kunnen verhuizen. Hierna wordt gestart met het verwijderen van asbest en met het slopen van de woningen, en aansluitend wordt de herbouw gestart. De verwachting is dat de woningen in de tweede helft van 2024 opgeleverd zullen worden.
Om het versterkingsproject goed uit te voeren is tijdens een gesprek tussen de NCG en bewoners op 25 januari jl., waarbij ook de algemeen directeur van de NCG aanwezig was, afgesproken dat de communicatie van zowel de NCG als van de aannemers richting bewoners wordt verbeterd. Zo heeft de NCG inmiddels contactgegevens op de website uitgebreid en contactgegevens van de directeuren toegevoegd. Op 8 februari jl. is een volgend overleg georganiseerd met bewoners, waar is gesproken over de planning. Ook is de NCG in gesprek gegaan met de gemeente over wat er mogelijk is rondom het ontwerp en over hoe bewoners beter betrokken kunnen worden in het proces. De NCG heeft de gemeente uitgenodigd om bewoners hierover uitleg te geven tijdens een bijeenkomst van de bewoners op 8 maart a.s.
Kunt u een tijdsplanning geven voor alle concrete stappen tot en met de oplevering van de woningen?
Zie antwoord vraag 5.
Herkent u dat deze bewoners ook veel financiële zorgen hebben over de versterking? Weet u dat de herbouwwaarde nog steeds niet is vastgesteld en de inhoud van de taxatie mogelijk weer verouderd is?
Ja. In de gesprekken tussen de NCG en de bewoners is hier aandacht voor. De herbouwwaardes van de woningen komen volledig voor rekening van de NCG. De budgetten krijgen een prijspeildatum mee en rond de oplevering van de nieuwe woning worden ze geïndexeerd voor de inflatie. De bewoners zijn hier persoonlijk over geïnformeerd.
Klopt het dat er ongelijkheid ontstaat doordat de bewoners in deze straten anders worden behandeld dan bewoners uit eerdere fase(s) van de versterking in Ten Post? Waarom heeft een deel van de bewoners te horen gekregen dat door hun gewenste aanpassingen, zoals het verplaatsen van de voordeur of het verhogen/verlagen van het dak, niet mogen plaatsvinden?
De bouwplannen en dus ook daarin opgenomen wensen van bewoners moeten voldoen aan geldende welstandseisen en bestemmingsplannen. Voor alle bewoners gelden dezelfde welstandseisen, maar de specificaties van de bestemmingsplannen kunnen per situatie verschillen. De NCG gaat hierover met de gemeente in gesprek.
Erkent u dat doordat deze bewoners nu door de jarenlang vertraagde versterkingsoperatie een veel hogere energierekening hebben? Snapt u dat zij zeggen dat de kosten de pan uit rijzen en dat zij daar grote zorgen over hebben?
Ik begrijp dat de toegenomen energieprijzen tot grote zorgen leiden onder bewoners. De nieuwe woningen worden zonder aansluiting op aardgas gebouwd, voorzien van een warmtepomp en zonnepanelen. Dit zal tot financiële voordelen leiden voor de bewoners.
Waarom heeft u negatief geadviseerd op een motie om bewoners te compenseren voor een hogere energierekening, ontstaan door de vertraagde versterking?1
In het tweeminutendebat Mijnbouw Groningen van 20 december 2022 heb ik deze motie onderbouwd ontraden. Er zijn verschillende regelingen die voorzien in compensatie van de hoge energiekosten in Nederland, en in steun bij verduurzaming van woningen in Groningen. Ik kijk bovendien momenteel naar de mogelijkheden om de groep bewoners die door de vertraagde versterkingsopgave een hogere energierekening heeft te identificeren.
Bent u alsnog bereid deze bewoners te compenseren voor de hoge energiekosten die ze moeten maken doordat de overheid haar beloftes bij de versterking niet nakomt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de communicatie tussen de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en deze bewoners niet goed verloopt? Erkent u dat het uitermate pijnlijk is om op vrijdagmiddag voor de kerstvakantie nieuwe vertraging aan te kondigen en vervolgens onbereikbaar te zijn voor commentaar? Snapt u dat bewoners daarvan concluderen dat het «vooropgezet» is en «geen stijl» heeft?
Ik ben het met u eens dat de timing ongelukkig was. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb toegelicht, is afgesproken om de communicatie en het persoonlijke contact tussen de NCG, de aannemers en de bewoners te verbeteren.
Snapt u dat deze bewoners na al deze ellendige jaren stellen dat het vertrouwen in de NCG ver te zoeken is en ze naar hun gevoel alleen maar worden voorgelogen?
Ik zet mij ervoor in het vertrouwen in de overheid van de Groningers te herstellen. Om het besluitvormingsproces transparanter te maken, maakt de NCG voortaan de reden waarom er veranderingen worden doorgevoerd die impact hebben op realisaties voor inwoners openbaar. Bovendien verbetert de NCG de communicatie met bewoners en samenwerking tussen verschillende partijen en overheden.
Bent u bereid met deze bewoners op korte termijn in gesprek te gaan over het door de overheid vernielde vertrouwen en de concrete daden die nodig zijn?
Ja. Tijdens het commissiedebat Mijnbouw Groningen van 1 februari jl. heb ik uw Kamer toegezegd met deze bewoners in gesprek te gaan en uw Kamer over de uitkomst hiervan te informeren. Ook is de algemeen directeur van de NCG met de bewoners in gesprek om te kijken wat zij voor hen kan betekenen.
Herkent u dat deze twee straten niet op zichzelf staan maar het zoveelste voorbeeld zijn van een slecht verlopende versterkingsoperatie? Klopt het dat er bij veel projecten in de planvormingsfase tot jarenlange vertraging ontstaat mede door financiële discussies?
Er kunnen meerdere oorzaken zijn voor vertragingen in bouwtrajecten. Iedere vertraging brengt voor bewoners nieuwe onzekerheid met zich mee en zorgt er voor dat ze hun eigen planning moeten aanpassen. Dit is niet goed voor het vertrouwen in de instanties en daarom moet dit zo veel mogelijk worden voorkomen.
De NCG vereenvoudigt momenteel haar werkprocessen, zowel intern als tussen betrokken partijen. Zo werkt de NCG aan een verbeterplan om de interne processen te optimaliseren, waarbij de planvorming en mogelijk te bureaucratische (financiële) processen worden meegenomen.
Wat is er gedaan met de, herhaalde, oproep van toezichthouder Kockelkoren van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) uit juni 2023 dat de versterkingsoperatie tot drie keer sneller moet om te garanderen dat de operatie in 2023 klaar is?2
Naar aanleiding van de oproep van het SodM heeft de NCG diverse processen verbeterd of verbeteringen in gang gezet om hieraan te werken, zoals ik in mijn antwoord op vraag 15 heb toegelicht. Het kalenderjaar 2023 staat in het teken van het afronden van de opnames en beoordelingen. Hierdoor is in 2024 duidelijk hoeveel en welke woningen versterkt moeten worden, en kan de NCG dit gericht plannen. Daarnaast heeft de NCG de afgelopen jaren geïnvesteerd in meer capaciteit intern en in de markt, en zal dit de komende jaren ook blijven doen om ervoor te zorgen dat de beoordelingen die klaar liggen zo goed en voorspelbaar mogelijk worden opgepakt. Aan de hand van de aanbevelingen uit het advies van de heer Wientjes wordt gewerkt aan het verder verbeteren en versnellen van de versterkingsoperatie.
Herkent u dat het SodM in haar rapportage ook concludeert dat juist de fases na opname en beoordeling nu (veel) te traag verlopen? Bent u het eens met de terecht harde woorden dat de al jaren beloofde versnelling in de uitvoering nog niet waarneembaar is?
Ik ben het met u eens dat de versterkingsoperatie nog niet snel genoeg gaat. Zoals ik uw Kamer heb toegelicht in mijn brief over de voortgang van de versterkingsopgave van de NCG van 30 januari 2023 (Kamerstuk 33 529, nr. 1118), is het aantal woningen dat jaarlijks bouwkundig is versterkt toegenomen ten opzichte van eerdere jaren. Wel moet het tempo in de komende jaren verder worden opgevoerd om afronding van de versterking in 2028 in beeld te houden. Het meerjaren versterkingsplan (MJVP) gaat ook uit van een hoger aantal te versterken woningen in de komende jaren: de doelstelling voor 2023 is 1.100 bouwkundig versterkte adressen te realiseren, en vanaf 2024 schaalt de NCG stapsgewijs op naar meer dan 2.000 per jaar. Aan de hand van de aanbevelingen uit het advies Wientjes wordt hieraan gewerkt.
Wat heeft u gedaan met de conclusie van SodM dat het aantal adressen waarvan de fase van de planvorming is gestart in een jaar tijd is gehalveerd, van bijna 3.200 naar 1.400?
De NCG is gestart met een verbeterplan dat onder meer belemmeringen in de planvorming moet wegnemen. De NCG screent het hele proces op zoek naar verbeteringen en zal de administratieve afwikkeling vereenvoudigen voor inwoners.
Wat heeft u gedaan met de conclusie van SodM dat in het eerste kwartaal van 2022 slechts aan 440 adressen werd gebouwd en dat dat aantal jaren niet zo laag is geweest?
Het aantal adressen waaraan getimmerd werd, is later in het jaar fors gestegen. Zo werd in het vierde kwartaal van 2022 aan ruim 1.600 adressen gebouwd. De doelstelling van de NCG om van minimaal 1.000 woningen de bouw af te ronden in 2022 is behaald.
Welke stappen zijn gezet en welke gaan gezet worden om te zorgen dat het ontstane stuwmeer van adressen van de fase Planvorming naar de hierop volgende fase van uitvoering wordt aangepakt?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 15 en 16.
Kent u het bericht «VEH: Vertrouwen Groningers in gaswinningsgebied bereikt dieptepunt»?3 Herkent u dat het vertrouwen nog nooit zo lag was en dat de bovenstaande problemen bij de versterkingsoperatie daar sterk aan bijdragen?
Ik ken dit bericht. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 13.
Kent u de open brief van de directeur NCG aan de inwoners van Groningen? Deelt u onze mening dat de in deze brief gedane beloftes zeer sterk lijken op beloftes die door voorgangers werden gedaan die daarna vak niet zijn waargemaakt? Wat is er nu concreet anders? Wat maakt dat de beloftes nu wel ingelost zullen worden?
In de open brief gaat de directeur van de NCG in op de verbetering van de handelwijze en acties die reeds in gang zijn gezet bij de NCG en in 2023 tot ontwikkeling moeten komen. Zo heeft de NCG de eerste 50 bezwaren inmiddels versneld afgehandeld, zijn de contactgegevens van de directie van de NCG beschikbaar gesteld op de website van de NCG, en worden de bezoeken aan de steunpunten en ronde door het aardbevingsgebied van de directie van de NCG op dit moment gepland. Ten slotte is het bureau dat de planningen gaat doornemen gestart en de eerste resultaten worden in maart verwacht. Daarmee zijn de eerste verbeteringen die in de open brief worden genoemd gezet.
Het bericht ‘Vraagtekens over brandveiligheid Riekerhaven: ‘Als dit ’s nachts was gebeurd, was de ellende niet te overzien’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vraagtekens over brandveiligheid Riekerhaven: «Als dit ’s nachts was gebeurd, was de ellende niet te overzien»?1
Ja
Wat vindt u van dit bericht?
Over de inhoud van dit bericht heeft u hieronder diverse vragen gesteld. Met de beantwoording van deze vragen reageer ik op dit bericht.
Bent u enorm geschrokken van de volgende uitspraak; «Wat dat betreft is het een geluk bij een ongeluk dat de brand in de ochtend plaatsvond, meent Vos. «Als dit ’s nachts was gebeurd, was de ellende niet te overzien geweest.»?
Ik vind de brandveiligheid van woningen belangrijk. De betreffende brand heeft ook op mij indruk gemaakt qua omvang en gevolgen. Gelukkig zijn bij deze brand geen slachtoffers gevallen. Het klopt dat in een nachtelijke situatie de brand mogelijk grotere gevolgen kunnen hebben.
Deelt u de mening van deze brandexperts dat de brandveiligheid van deze containerwoningen in het geding is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben van mening dat met unitbouw (waaronder met containers) brandveilige woningen kunnen worden gebouwd. Aan de betreffende woningen worden in het Bouwbesluit 2012 ook brandveiligheidseisen gesteld. Ik begrijp wel dat de betreffende brand vragen oproept over de brandveiligheid van unitbouw. Van belang daarbij zijn de bevindingen van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland over deze brand (4) en het verdere onderzoek in Amsterdam bij 24 unitbouwcomplexen (2). Ik wil de uitkomsten van de Amsterdamse onderzoeken bestuderen en aansluitend in samenspraak met brandveiligheidsdeskundigen, de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en Brandweer Nederland bezien of nadere (landelijke) acties nodig zijn.
Vindt u dat er per direct een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de rol van de gemeente Amsterdam en de woningcorporatie Lieven de Key? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee. De zorg voor de brandveiligheid van een gebouw is aan de gebouweigenaar. Toezicht en handhaving is belegd bij de gemeente (bevoegd gezag). De gemeenteraad kan burgemeester en Wethouders aanspreken op de uitvoering hiervan. Uit de raadsbrief van 18 november2 bij het onderzoeksmemo van de Veiligheidsregio (4) blijkt dat de gemeente hieraan invulling geeft richting de woningcorporatie. Ik heb hierbij geen rol.
Deelt u de mening dat er per direct een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de (brand)veiligheid van (deze) containerwoningen in Nederland, zoals door de brandweer is geadviseerd, mede gezien het feit dat de gemeente Amsterdam nu besloten heeft om onderzoek te doen naar 24 complexen, die bekendstaan als «tijdelijke unitbouw met woonfunctie»?2
De Veiligheidsregio heeft het onderzoek naar andere unitgebouwen alleen geadviseerd voor de gemeente Amsterdam en niet voor heel Nederland. Ik wil de uitkomsten van de Amsterdamse onderzoeken bestuderen en aansluitend in samenspraak met brandveiligheidsdeskundigen, de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en Brandweer Nederland bezien of nadere (landelijke) acties nodig zijn, waaronder eventuele verduidelijking of aanpassing van de wetgeving. Het betrekken van de brandweer bij de beoordeling van nieuwe unitbouw, is in algemene zin aan de gemeente als bevoegd gezag.
Indien u niet bereid bent om onderzoek te doen naar alle containerwoningen, bent u dan wel bereid, zoals door de brandweer is geadviseerd, om containerwoningen die vóór 2007 met schildakconstructies gebouwd zijn met spoed te onderzoeken op brand- en veiligheidsrisico’s?3
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het met de brandweercommandant eens dat er een aanpassing van de wetgeving moet komen en dat de brandweer, totdat er een aanpassing van wet- en regelgeving komt, bij nieuwe situaties van (tijdelijke) unitbouw betrokken zou moeten worden, zodat zij een risicogerichte advies met aanbevelingen kunnen uitbrengen? Zo ja, per wanneer komt u met deze aanpassing van wet- en regelgeving naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u dat ik eerder Kamervragen stelde over de veiligheid van deze containerwoningen in de Riekerhaven? Staat u nog achter uw antwoorden?5
Bij deze Kamervragen heeft u in relatie tot de Riekerhaven alleen vragen gesteld over de schade aan het dak door de storm Eunice. Ik sta nog achter deze antwoorden.
Waarom heeft u toen niet ingegrepen?
Het is aan gebouweigenaren te zorgen dat hun gebouwen veilig zijn en ten minste voldoen aan het Bouwbesluit. Het is aan de gemeente om als bevoegd gezag hierop toezicht te houden.
Welke lessen trekt u uit de brand in de containerwoningen in de Riekerhaven?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Herkent u dat ik eerder Kamervragen stelde over de (brand)veiligheidseisen van flexwoningen? Staat u nog achter uw antwoorden?6
Ja, ik sta nog achter deze antwoorden.
Moeten flexwoningen aan dezelfde (brand)veiligheidseisen voldoen als permanente woningen?
Voor flexwoningen gelden ten minste de Bouwbesluiteisen voor tijdelijke bouw. Als basis betreft dit de eisen voor bestaande bouw maar voor (brand-)veiligheid, gezondheid en energiezuinigheid geldt een hoger niveau.
De Woonstandaard (van het netwerk conceptueel bouwen en Aedes) kent ook flexwoningen met het niveau permanente bouw. Deze moeten voldoen aan de (brand)veiligheidseisen van het Bouwbesluit voor (permanente) nieuwbouw. We zien dat – afhankelijk van locatie en andere overwegingen – steeds meer wordt gekozen voor flexwoningen met deze kwaliteit.
Hoeveel flexwoningen voldoen nu nog steeds niet aan het Bouwbesluit voor nieuwbouw?
Ik heb hierover geen informatie.
Bent u nu wel bereid om een APK-keuring in te stellen voor flexwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Bij de bouw van flexwoningen zal steeds een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd. De gemeente als bevoegd moet daarbij het bouwplan toetsen en kan vervolgens toezicht houden op de bouw. Ik vind het niet proportioneel om aanvullend een wettelijke periodieke beoordeling voor flexwoningen in te stellen. De bouw van grondgebonden flexwoningen gaat straks ook vallen onder de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen (Wkb) waarmee een verbetering van de bouwkwaliteit wordt beoogd.
Bent u bereid om na alle ellende met containerwoningen af te zien van de bouw van nog meer containerwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Ik ben van mening dat met unitbouw ook (brand)veilige woningen kunnen worden gebouwd. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het bericht; «Extra veiligheidsmaatregelen wooncomplex Riekerhaven na advies brandweer»?7
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak; «Het complex voldoet aan de wet- en regelgeving, zo blijkt uit de behorende vergunning. Toch stelt de brandweer dat er sprake is van een brandonveilige situatie»?8
De Veiligheidsregio spreekt in haar onderzoeksmemo (4) uit dat «uit documenten behorende bij de vergunning blijkt dat er sprake is van een brandveiligheidsniveau dat voldoet aan wet- en regelgeving». Daarmee is nog niet gezegd dat het gebouw ook daadwerkelijk is gebouwd volgens de vergunning. De Veiligheidsregio heeft na de brand ter plaatse een visuele inspectie uitgevoerd en daarbij enkele gebreken geconstateerd. Ook is de Veiligheidsregio van oordeel dat de schilconstructie in het dak tot een brandonveilige situatie leidt. Ik snap de uitspraak van de Veiligheidsregio, maar ook hierbij verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Bent u het met de brandweer eens? Zo ja, wat gaat u vervolgens hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar mijn vorige antwoord.
Hoeveel containerwoningen zijn er landelijk vóór 2007 met schildakconstructies gebouwd?
Ik heb hierover geen landelijke informatie. In de Amsterdamse raadsbrief van 18 november 2022 staat dat onderzoek tot nu erop lijkt te duiden dat Riekershaven het enige complex in Amsterdam van vóór 2007 met een schildakconstructie.
Waarom zijn er geen aanvullende maatregelen getroffen zoals verwoord in de «Wegwijzer brandveiligheid Unitbouw» (2007, VROM) waarin de aanbevelingen uit deze publicatie van belang zijn om een veiliger situatie te verkrijgen?
Deze wegwijzer, een publicatie van de toenmalige VROM-inspectie, geeft voor unitbouw aanwijzingen in relatie tot het voldoen aan het Bouwbesluit en voor het nemen van verdere brandveiligheidsmaatregelen.
Unitbouw moet ten minste voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit en de wegwijzer kan hierbij worden gebruik. Toepassing van de wegwijzer is echter niet verplicht. Uit het onderzoeksmemo van de veiligheidsregio (4) maak ik op dat volgens de veiligheidsregio bij Riekershaven deze wegwijzer niet is gevolgd.
Kunt u bij de brandveiligheidseisen bij containerwoningen en andere tijdelijke bouwwerken ingaan op de volgende aspecten:
Unitbouw (waaronder containerwoningen) en andere tijdelijke bouwwerken moeten ten minste voldoen aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit. Een belangrijke eis in het Bouwbesluit daarbij is de brandcompartimentering van een bouwwerk.
De in vraag 21 genoemde «Wegwijzer brandveiligheid Unitbouw» geeft aanwijzingen voor een goede brandcompartimentering bij unitbouw. De genoemde drie aspecten komen uit deze wegwijzer en spelen een belangrijke rol bij het volden aan de Bouwbesluiteisen.
Bij woningbouw is in het algemeen iedere unit een afzonderlijke woning en geldt er tussen de units (woningen) een brandwerendheidseis in het Bouwbesluit. Om te voldoen aan deze eis zullen kabel- en leidingdoorvoeringen moeten zijn afgedicht. Ook moeten bij ventilatiekanalen brandkleppen zijn aangebracht. Verder moet de uitbreiding van brand naar andere units via holle (loze) ruimten worden beperkt. Compartimentering van deze holle ruimten of opvulling met onbrandbaar materiaal is daarbij een oplossing.
Bij het bezien van verdere acties in relatie tot de brandveiligheid van unitbouw zoals genoemd in mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8 betrek ik ook deze wegwijzer.
Moeten de containerwoningen aan de Riekerhaven die in z’n totaliteit langer dan 15 jaar bestaan aan het Bouwbesluit nieuwbouw voldoen? Zo ja, kunnen we dan concluderen dat de containerwoningen aan de Riekerhaven niet of onvoldoende (brand)veilig waren? Zo nee, is het verplaatsen van containerwoningen binnen 15 jaar dan niet gewoon een middel om aan de strengere eisen van (brand)veiligheid te ontkomen en zo ja, vindt u dat hierdoor mensenlevens op het spel staan zoals nu gebleken is?
Deze woningen hoeven niet te voldoen aan het Bouwbesluit 2012 nieuwbouwniveau. Uit het onderzoeksmemo (4) van de Veiligheidsregio blijkt dat het betreffende woonblok eerder in 2004 op een andere locatie was geplaatst en in 2015 is verplaatst naar de Riekerhaven. Bij verplaatsing kan volgens het Bouwbesluit 2012 worden volstaan met het (brand)veiligheidsniveau van het oorspronkelijke woonblok (het zogenaamde rechtensverkregen niveau). Bij de bouw van het oorspronkelijk woonblok in 2004 moest worden voldaan aan het niveau voor tijdelijke bouw in het Bouwbesluit 2003.
Het veiligheidsniveau voor tijdelijke bouw in het Bouwbesluit ligt tussen het veiligheidsniveau voor bestaande bouw en nieuwbouw in. Vanwege de financiële haalbaarheid van tijdelijke bouw is gekozen voor dit veiligheidsniveau. Bij tijdelijke bouw (tot 15 jaar) is sprake van een kortere afschrijvingstermijn en bij het verplaatsen ervan zijn er kosten. Ik heb geen aanwijzingen dat er voor tijdelijke bouw wordt gekozen om onder de hogere eisen voor nieuwbouw uit te komen.
Welke conclusies trekt u uit het feit dat de containerwoningen aan de Riekerhaven die in 2015 geplaatst zijn slechts hoeven te voldoen aan het Bouwbesluit uit 2003 en niet aan het nieuwste bouwbesluit?
In mijn antwoord op vraag 23 heb ik de achtergrond bij de Bouwbesluit-eisen gegeven. Ik kan nog geen conclusies trekken en verwijs daarvoor naar mijn antwoord op de vragen 6,7 en 8.
Klopt het dat de rookmelders niet op elkaar waren aangesloten en/of niet goed functioneerden?
De informatie die ik hierover heb staat in het onderzoeksmemo van de Veiligheidsregio (4). Daarin wordt gemeld dat «alle woningen zijn voorzien van een rookmelder aangesloten op het lichtnet, maar sommigen zijn onklaar gemaakt».
Hoeveel containerwoningen hebben landelijk nog geen rookmelder?
Ik heb hierover geen informatie.
Kan de gemeente Amsterdam handhavend optreden als deze containerwoningen niet voldoen aan het Bouwbesluit? Zo ja, waarom heeft de gemeente Amsterdam niet handhavend opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de gemeente Amsterdam kan handhavend optreden als niet wordt voldaan aan het Bouwbesluit. Uit de raadsbrief van 18 november volgt dat de gemeente Amsterdam richting de corporatie optreedt.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; ««Die containers zijn gemaakt van staal,» zegt voormalig brandweerman Fred Vos. «Eigenlijk zijn het dus gestapelde metalen blokkendoosjes. Als bouwmateriaal is dat zeer warmteleidend.»»?9
Allereerst merk ik op dat uit het onderzoeksmemo van de Veiligheidsregio (4) volgt dat het woningblok dat getroffen is door brand niet bestond uit stalen containers maar uit houtskeletbouwunits.
Er bestaat ook unitbouw met stalen containers en deze moet eveneens voldoen aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit.
Wat vindt u van de volgende uitspraken; ««Omdat het staal zo veel hitte doorgeeft, is het van cruciaal belang dat de containers goed worden geïsoleerd en gecompartimenteerd. Vos: «Dat houdt in dat de brandwerendheid van alle wanden ervoor zorgt dat een brand beperkt blijft tot een bepaalde afmeting van het vloeroppervlak. Die containers zijn met elkaar verbonden via verbindingsruimten en gangen. Omdat de stalen wanden zo geleidend zijn, is het bijna onmogelijk om in de gangen een toereikende isolatie te hebben. Ook de dakruimte vormt een gevaar, aldus Suurenbroek. «Het gevaar zit »m in de verloren ruimtes boven en rondom de containers»»?10
Zoals ik in mijn eerdere antwoord heb gemeld moet ook unitbouw met stalen containers voldoen de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit. Bij de nadere beschouwing van de brandveiligheid van unitbouw (zie mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8) zal ook unitbouw met stalen containers worden betrokken.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; «Bovendien ziet Suurenbroek dat woningen in dit soort complexen vaak aangesloten zijn op hetzelfde ventilatiesysteem dat de af- en aanvoer van lucht regelt. «Zo verspreidt de rook zich snel naar andere containers. En rook wordt vaak gevolgd door brand.»»?11
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de brandcompartimentering tussen woningen. Dit geldt ook voor unitbouw. Bij deze compartimentering moet ook de branduitbreiding via het ventilatiesysteem worden voorkomen.
Vindt u dat om het zekere voor het onzekere te nemen alle bewoners in de Riekerhaven zo spoedig mogelijk allemaal een vervangende woonruimte moeten krijgen, aangezien in de memo door de brandweercommandant geconcludeerd wordt dat er sprake is van een brandonveilige situatie die in de nacht met beperkt zicht en waakzaamheid een negatief effect kan hebben op het verloop van de brand? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat dit op een goede manier gebeurt waarin de bewoners maximaal tegemoet wordt gekomen? Zo nee, waarom niet?
Uit de raadsbrief van 18 november volgt dat de Veiligheidsregio aanvullend heeft geconcludeerd dat met het nemen van (tijdelijke) maatregelen, de woningen in Riekerhaven veilig kunnen worden bewoond. Het is aan de gemeente en gebouweigenaar om hier verder invulling aan te geven, zoals beschreven in de raadsbrief.
Wat kunt u richting de gemeente Amsterdam en woningcorporatie Lieven de Key voor mensen betekenen die niet naar die containerwoningen willen terugkeren?
Ik begrijp dat er bewoners zijn die na de brand liever niet willen terugkeren naar de woningen, ondanks dat er volgens de gemeente met tijdelijke maatregelen sprake is van een veilige situatie. Ik zie voor mij geen rol hierbij.
Waarom is er een lange huurstaking nodig voordat Lieven de Key overstag gaat bij een simpele eis als het wegwerken van achterstallig onderhoud?
Ik vind dat woningcorporaties moeten zorgen voor goede en veilige woningen. Onderhoud en de kwaliteit van woningen komen nadrukkelijk aan bod in de Nationale prestatieafspraken die in juni 2022 zijn ondertekend door IPO, Aedes, Woonbond en de VNG13. Ik ga er vanuit dat iedere corporatie hier goede invulling aangeeft, zo ook Lieven de Key.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; «Ja, het startcomplex heeft inmiddels een geschiedenis van ellende en klachten over de slechte staat van de containerwoningen. In februari blies storm Eunice tot twee keer toe grote delen van het dak van het complex. Eén woning werd doorboord met een dakplaat.»?12
In mijn antwoorden op uw eerdere vragen (9) ben ik ingegaan op de stormschade. Bij de storm Eunice was sprake van een heftige storm die in heel het land schade heeft veroorzaakt.
Hoe kan het gezien bovenstaande uitspraak en volgens bewoners iedereen allang wist dat het complex niet brandveilig was en ook brandexperts hun vraagtekens zetten, dat woonstichting Lieven de Key de signalen over onveiligheid niet kent?
Dat weet ik niet, het bevoegd gezag ligt bij gemeente. Uit de raadsbrief van 18 november constateer ik dat zowel de gemeente als de woonstichting nu actie onderneemt om te komen tot een brandveilige woonsituatie voor de bewoners.
Bent u bereid om met studentenvakbond ASVA in gesprek te gaan over de veiligheid van containerwoningen en studentenhuisvesting in zijn algemeenheid? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat studentenhuisvesting veilig moet zijn. In het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2022–2030 dat ik 7 september 2022 aan uw Kamer zond (TK 33 194, nr. 30), wordt hieraan ook aandacht besteed. Een gesprek met ASVA ligt wat mij betreft nu niet in de rede.
Begrijpt u nu aan de hand van de volgende uitspraak; ««Dit is een plek voor skere (arme) mensen,» zegt voornoemde overbuurvrouw»13, wat ik bedoel met tweederangsburgers als gevolg van de flexibilisering van de volkshuisvesting zoals ik dat ook eerder aangekaart heb in mijn eerder gestelde Kamervragen14?
In mijn antwoorden op uw eerdere Kamervragen (9) ben ik hierop eerder ingegaan. Flexwoningen dragen bij aan het vergroten van de toegankelijkheid van de woningmarkt voor veel mensen.
Begrijpt u dat mensen met een lager inkomen aangeven dat zij niet hetzelfde recht op een veilige woning hebben als mensen met een hoger inkomen, aangezien containerwoningen (vooral) bedoeld zijn voor mensen met een lager inkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit voor u een reden om af te zien van de bouw van flexwoningen? Zo nee, waarom niet?
Ik benadruk graag dat tijdelijke unitbouw en flexwoningen moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Flexwoningen dragen bij aan het vergroten van de toegankelijkheid van de woningmarkt voor veel mensen.
Neemt Lieven de Key signalen wel serieus genoeg gezien ook de verschillende uitspraken in het artikel van AT5 d.d. 17 november jongstleden?15
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen. Uit de raadsbrief van 18 november constateer ik dat zowel de gemeente als de woonstichting nu actie onderneemt om te komen tot een brandveilige woonsituatie voor de bewoners.
Kan woningcorporatie Lieven de Key nalatigheid worden verweten, nu zij zelfs trots was op de (brand)veiligheid van deze containerwoningen?
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen. Uit de raadsbrief van 18 november constateer ik dat zoveel de gemeente als de woonstichting nu actie onderneemt om te komen tot een brandveilige woonsituatie voor de bewoners.
Wat vindt u van de uitspraak; «Dit is een wijzende vinger naar de organisatie waarmee ik drie jaar lang heb samengewerkt op het gebied van brandveiligheid. Drie jaar lang heb ik als een alarmklok gefunctioneerd bij een organisatie die in coma ligt. Want hoe je het ook wendt of keert, Lieven de Key doet er gewoon niets mee»?16
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen.
Kan woningcorporatie Lieven de Key gezien hetgeen nu en eerder gebeurd is, bestempeld worden als een malafide verhuurder of is deze titel alleen voorbehouden aan particuliere verhuurders? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u daarin betrekken wanneer een woningcorporatie als malafide verhuurder aangemerkt kan worden? Als het negeren van signalen over (brand)onveiligheid niet tot malafide verhuurpraktijken gerekend kan worden, wat dan wel?
Ik beschik over onvoldoende informatie om een uitspraak te doen over het handelen van deze woningcorporatie in relatie tot deze gebouwen.
Wat vindt u van de uitspraak; «Hoewel het nieuwe brandmeldsysteem is geïnstalleerd, leidt het wekelijks tot valse brandalarmen met lakse reactietijd onder bewoners tot gevolg. Het verzuim van Lieven de Key na tal van mailwisselingen, belletjes, talloze valse brandalarmen en bezoekjes van de brandweer maakt dat de mantra over Lieven de Key zo collectief geaccepteerd is»?17
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen.
Wat vindt u ervan dat de brandweercommandant (Tijs van Lieshout) in zijn definitieve memo constateert dat er ook geen verzoeken bekend zijn van het bevoegd gezag om op locatie te komen controleren, terwijl er wel degelijk voldoende signalen door de bewoners geuit waren (zeker na het wegwaaien van het dak) en, wat uit bovengenoemde uitspraak blijkt, waren deze signalen er ook niet veel eerder?18
Het is aan de gemeente Amsterdam (bevoegd gezag) om de brandweer al dan niet te betrekken bij de beoordeling van de brandveiligheid van een gebouw. In relatie tot de Riekerhaven zijn er door de gemeente blijkbaar geen verzoeken gedaan aan de brandweer om op locatie controles uit te voeren.
Herkent u dat ik eerder Kamervragen stelde over brandgevaarlijke containerwoningen in het studentencomplex aan de Vrydemalaan in Groningen waar in de winter het water door de meterkast stroomt en in de zomer Saharatemperaturen voor ondraaglijke omstandigheden zorgen, wetende dat twee maanden later op 25 augustus ook daar brand is uitgebroken? Staat u nog achter uw antwoorden?19 20
Uw eerdere vragen over dit studentencomplex en mijn antwoorden daarop hadden betrekking op de brandveiligheid in relatie tot de waterschade in de meterkast. Ik sta nog steeds achter deze antwoorden. Wel ga ik de brandveiligheid van unitbouw nader bezien zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 4.
Hoe kijkt u mijn eerder gestelde Kamervragen over bijvoorbeeld de veiligheid van containerwoningen aan nu ook uit de definitieve memo van de brandweercommandant blijkt dat enkele bouwkundige gebreken zijn geconstateerd en deze brandweercommandant aangeeft dat de brandwerende scheiding niet overal voldoende is zoals bijvoorbeeld bij sommige schachten die tevens uitkomen op het dak?21
Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 4 ga ik de brandveiligheid van unitbouw nader bezien.
Indien u niet bereid bent om af te zien van de bouw van nog meer containerwoningen, bent u dan wel bereid om de (brand)veiligheidsvoorschriften van containerwoningen gelijk te stellen aan de (brand)veiligheidsvoorschriften voor permanente woningen?
Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 4 ga ik de brandveiligheid van unitbouw nader bezien.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
Dit is zoveel mogelijk gedaan.
Het bericht ‘Sociale huurwoningen entrepotdok: ‘Stop de massale uitverkoop’' |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Sociale huurwoningen entrepotdok: «Stop de massale uitverkoop»»1?
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Ik vind het wenselijk dat verkopen van corporatiewoningen in het goed overleg tussen woningcorporatie, gemeente en huurdersorganisatie aan de orde komen. Inmiddels heb ik begrepen dat de gemeente Amsterdam en de Alliantie in overleg zijn over de voorgenomen verkoop van woningen, en dat de Alliantie besloten heeft om de verkoop tijdelijk te staken. De Alliantie en de gemeente Amsterdam vinden het van groot belang dat de samenwerking tussen gemeente en corporatie goed blijft. In goed overleg is besloten om samen een mediation-traject in te gaan om na te gaan of er daadwerkelijk conform de Samenwerkingsafspraken, zoals vastgesteld in het overleg tussen gemeente en de woningcorporaties, is gewerkt.
Staan deze en andere verkopen van sociale huurwoningen niet haaks op wat u in de Nationale Prestatieafspraken afgesproken hebt waarin de volgende afspraak is vastgelegd; «Gegeven de huidige lange wachtlijsten is het wenselijk met prioriteit in te zetten op het realiseren van meer sociale huurwoningen. Op het moment dat de sociale voorraad weer groeit, ontstaat meer ruimte om woningen zo mogelijk te verkopen aan zittende huurders of andere huurders in de corporatiesector. Daarmee kan het betaalbare koopsegment groeien zonder dat de sociale huursector hierdoor afneemt.»? Zo ja, hoe gaat u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Verkopen van woningen door corporaties zijn een onderdeel van een gezonde bedrijfsvoering, en als zodanig zijn verkopen van sociale huurwoningen dus niet strijdig met de Nationale Prestatieafspraken. De Nationale Prestatieafspraken hebben onder meer tot doel om de voorraad sociale huurwoningen in Nederland zoveel mogelijk te laten toenemen door de bouw van 250.000 sociale huurwoningen. Om dit mogelijk te maken zullen in sommige gevallen ook verkopen van woningen nodig zijn, zoals ook in de Nationale Prestatieafspraken zelf is toegelicht.
Deelt u de mening dat deze verkoop en andere verkopen mede op basis van de afspraken in de Nationale Prestatieafspraken geen doorgang moeten vinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om naleving van de gemaakte afspraken te eisen, hetzij met woningcorporatie De Alliantie en/of Aedes? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u in uw antwoord een onderscheid maken in deze en andere verkopen?
Zie antwoord op vraag 3.
Vindt u dat De Alliantie, vanwege het feit dat zij haar financieel belang boven het (inter)nationaal recht op behoorlijke huisvesting van mensen stelt die door inkomen niet makkelijk een woning kunnen vinden, zich als marktpartij opstelt in plaats van volkshuisvester? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het feit dat een woningcorporatie, in dit geval de Alliantie, sociale huurwoningen verkoopt, betekent niet per definitie dat zij daarmee haar financieel belang boven het (inter)nationaal recht op behoorlijke huisvesting stelt. Evenmin betekent dit dat de woningcorporatie zich daarmee opstelt als een marktpartij. De opbrengsten van de verkoop moeten ten goede komen aan de volkshuisvesting en kunnen worden aangewend voor een uitbreiding van de sociale woningvoorraad en/of aan een betere kwaliteit daarvan. Ter informatie: in 2022 heeft de Alliantie 257 woningen verkocht, en 1.029 woningen gebouwd. Zij leveren daarmee een waardevolle volkshuisvestelijke bijdrage. In Amsterdam alleen gaat dit om 509 nieuwbouwwoningen (waarvan 474 sociaal en 35 middensegment), en 131 verkochte woningen (waarvan 128 woningen uit het sociale segment).
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Hochstenbach is kritisch op het woonbeleid en de alsmaar slinkende sociale huurvoorraad. Hij wijst woningcorporaties, die zich gedragen als marktpartijen, aan als een van de oorzaken.»2?
Ik heb hiervoor aangegeven dat het streven van het kabinet is om het aantal sociale huurwoningen te laten toenemen. De woningcorporaties onderschrijven deze ambitie. Sinds 2018 groeit de sociale huurvoorraad ook jaar op jaar weer, na een afname tussen 2013 en 2017.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Volgens de buurtbewoners van het Entrepotdok worden met de plannen van De Alliantie de lage- en middeninkomens uit het centrum van de stad verdreven.»3?
Ik herken dat, gezien de gewilde locatie, de betreffende woningen in het Entrepotdok na verkoop waarschijnlijk niet meer beschikbaar zullen zijn voor lagere en middeninkomens. Dit betekent niet automatisch dat daarmee deze inkomensgroepen uit het centrum worden verdreven, dat is van veel meer factoren afhankelijk, zoals de nieuwbouw van betaalbare woningen, het passend toewijzen en het bevorderen van de doorstroming.
De woningcorporaties maken hier afspraken over met de gemeente Amsterdam. In die afspraken worden de bouw- en verkoopactiviteiten van de verschillende corporaties gekoppeld aan de investeringsopgave (verduurzaming en nieuwbouw). Zo worden in het centrum van Amsterdam ook sociale huurwoningen gebouwd. In Centrum-Oost, de wijk waarin het Entrepotdok ligt is het aandeel sociale huurwoningen 40%. De voorraad sociale- en middenhuurwoningen van de corporaties is hier sinds 2020 met 614 woningen gegroeid.
Ziet u in dat sociale huurders steeds minder in het centrum kunnen wonen waar ze over het algemeen wel moeten werken? Zo ja, gaat u hier iets tegen doen (en wat)? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat met deze verkoop bevolkingspolitiek wordt bedreven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik deel deze mening niet, zie mijn antwoord op vraag 7.
Klopt het dat deze verkoop ook niet past in de gemeentelijke prestatieafspraken waarin is afgesproken dat in marktgebied I, waar het Entrepotdok onder valt, het aandeel sociale huurwoningen niet onder de 45% van het totaal mag dalen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In de afspraken tussen gemeente en corporaties is afgesproken dat in Centrum Oost, waar het Entrepotdok onder valt, de woningcorporaties terughoudend zijn met verkoop van sociale huurwoningen. Daarnaast is voor Centrum Oost afgesproken dat de absolute voorraad sociale en middeldure huurwoningen minimaal gelijk blijft in het gebied.
In de prestatieafspraken en de bijbehorende «uitvoeringsovereenkomst verkoop» is geen percentage genoemd, maar een aantal vastgelegd. «Corporaties zorgen ervoor dat er tenminste 47.000 woningen in het geheel van de stadsdelen Centrum en Zuid en de gebieden Oud West, Oostelijk Havengebied, Overhoeks en Houthavens in hun bezit blijven (deze gebieden tezamen werden eerder aangeduid als marktgebied4». Op de laatste peildatum (1-1-2022) was het aantal sociale huurwoningen in deze gebieden 48.485.
Begrijpt u dat de vraag «van wie is de stad» steeds vaker gesteld wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De gemeente en de Amsterdamse woningcorporaties hebben afspraken gemaakt over de betaalbare woningvoorraad in verschillende delen van de stad, zie mijn antwoord op vraag 10.
Klopt het dat De Alliantie in het verleden zou hebben gezegd dat de sociale huurwoningen in het Entrepotdok nooit verkocht zouden worden?
Ik kan geen uitspraken doen over uitlatingen van individuele medewerkers van de Alliantie. De Alliantie geeft aan dat het beleid van de woningbouwcorporatie jarenlang was gericht op het behouden van huurwoningen op het Entrepotdok. Als gevolg van de grote maatschappelijke opgave (nieuwbouw en verduurzaming) is de verkoop van een aantal woningen in Entrepotdok toch in beeld gekomen. De verwachting is dat er maximaal 3 a 4 woningen per jaar verkocht kunnen gaan worden.
Welke gevolgen heeft deze ruimtelijke segregatie voor onder andere scholen, sportverenigingen en voorzieningen?
Het lokale beleid is gericht op het behoud van een betaalbare voorraad in de gewilde delen van de stad, zie mijn antwoord op de vragen 10 en 11.
Deelt u de mening dat in tijden van een enorm tekort aan sociale huurwoningen deze niet verkocht mogen worden zolang deze schaarste aanwezig is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Past deze verkoop in uw beleid om mensen betaalbaar te laten wonen, aangezien het percentage van mensen in Amsterdam dat te duur woont significant te hoog is (bijna één op de vijf)4? Zo ja, op welke manier? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen om de betaalbaarheidscrisis in Amsterdam niet verder te laten oplopen?
De oplossing voor zowel beschikbaarheid als betaalbaarheid moet komen van het uitbreiden van de voorraad woningen in het sociale en het midden huursegment. Daar is het beleid van het kabinet op gericht, zoals ook blijkt uit verschillende van mijn programma’s en de Nationale Prestatieafspraken. Daarbij is in het bijzonder ook de uitbreiding van de huurprijsregulering naar het middensegment van belang.
Deelt u de mening dat de overheid in beginsel moet zorgen voor voldoende betaalbare en passende huisvesting, met name voor de groepen voor wie de toegang een probleem is in casu mensen met een laag inkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, past deze verkoop in deze zorgverplichting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De overheid heeft de taak om zorg te dragen dat alle burgers goede en betaalbare huisvesting kunnen vinden, dus zeker ook voor degenen met een lager inkomen. In Nederland beschikken we over een, ook in internationale vergelijking, grote sociale huursector. Verder is een groot deel van de huursector gereguleerd, en deze regulering wordt nu ook verder uitgebreid naar het middensegment. De verkoop van individuele woningen of complexen door woningcorporaties doet daar niets aan af.
Deelt u de mening dat een vermindering van de sociale woningvoorraad, terwijl er sprake is van een tekort aan sociale huurwoningen, in beginsel niet in lijn is met het recht op behoorlijke huisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 16.
Klopt het dat verschillende onderzoeken uitwijzen dat huisvesting de sleutel is voor het voorkomen en uitbannen van dakloosheid en dat u deze ambitie samen met uw collega bewindspersonen van Volksgezondheid Welzijn Sport en Sociale Zaken en Werkgelegenheid uitgesproken heeft? Zo ja, hoe passen deze verkoop en andere verkopen van sociale huurwoningen in uw ambitie om dakloosheid te voorkomen en uit te bannen? Zo nee, waarom niet?
Bij het voorkomen en uitbannen van dakloosheid is huisvesting naast preventie van groot belang. In het Nationaal Actieplan Dakloosheid, dat wij afgelopen december lanceerden, zetten we daarom stevig in op huisvesting en preventie. Mijn beleid is erop gericht om te komen tot een betere beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen voor iedereen. De verkoop van individuele woningen of complexen door woningcorporaties doet daar niets aan af.
Vindt u dat mensen die dakloos zijn, volgens sommige woningmarktexperts is dat aantal 100.000, nog langer dakloos blijven als sociale huurwoningen nog steeds verkocht kunnen worden terwijl er al een enorm tekort aan sociale huurwoningen aanwezig is? Zo ja, waarom vindt u het dan belangrijker dat sociale huurwoningen verkocht moeten worden terwijl u de consequenties hiervan kent? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 3, 15, 16 en 18.
Kunt u uitleggen hoe deze en andere verkopen van sociale huurwoningen in uw programma «een thuis voor iedereen» passen?
Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen 3, 16 en 18.
Kunnen deze en andere verkopen van sociale huurwoningen gezien worden als negatieve consequenties van uw (toekomstig) beleid om in elke gemeente minimaal 30% van de totale voorraad sociaal te laten zijn waardoor grote gemeenten zoals Amsterdam meer sociale huurwoningen laat verkopen, omdat in de gemeente Amsterdam meer dan 30% van de totale voorraad sociaal is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Het streven naar 30% sociale huur per gemeente moet zorgen voor een betere regionale spreiding in de sociale huurvoorraad. Daarover moeten gemeenten samen het gesprek voeren. Gemeenten die al meer dan 30% sociale huur hebben kunnen zich meer richten op de bouw van woningen voor middeninkomens. Dat betekent niet automatisch dat het aantal sociale huurwoningen in die gemeenten moet afnemen. Mijn doel is dat de sociale huurvoorraad de komende jaren zoveel mogelijk groeit. Het is vervolgens aan lokale partijen om de omvang van de sociale woningvoorraad, de samenstelling daarvan en de spreiding over wijken en buurten te bepalen.
Vindt u dat 110.000 twintigers en dertigers die noodgedwongen bij hun ouders wonen omdat ze geen sociale huurwoning kunnen vinden, door de verkoop, sloop en liberalisatie van sociale huurwoningen nog langer bij hun ouders moeten blijven wonen met als gevolg dat zij hun leven moeten uitstellen met alle gevolgen van dien? Zo ja, waarom vindt u het dan belangrijker dat sociale huurwoningen verkocht moeten worden terwijl u de consequenties hiervan kent? Zo nee, waarom niet?
De oplossing voor de woningnood moet komen uit het vergroten van de woningvoorraad. Het beleid van het kabinet is daarop gericht. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Vindt u dat ouderen die afhankelijk zijn van een sociale huurwoning op de beneden verdieping (en eventueel gebruik willen maken van de Van Hoog naar Laag regeling) door de verkoop van sociale huurwoningen op de beneden verdieping steeds moeilijker een woning in het eigen stadsdeel kunnen vinden? Zo ja, waarom vindt u het dan belangrijker dat deze sociale huurwoningen verkocht moeten worden terwijl u de consequenties hiervan kent? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten kunnen ouderen voorrang geven bij de toewijzing van vrijgekomen sociale huurwoningen op de begane grond. Dit is vaak een maatwerkoplossing. De sociale huurwoningen die deze ouderen achterlaten komen dan weer beschikbaar voor andere woningzoekenden. Het is verder niet gezegd dat verkopen leiden tot een afname van de sociale huurwoningvoorraad in een buurt of wijk, zoals ik in verschillende eerdere antwoorden heb toegelicht.
Wat vindt u van de volgende uitspraken: «Nu in 2022 is woningnood erger dan ooit, lijkt het», zegt Zwetsloot. «Dit is het moment om de handen ineen te slaan», meent Nemeth. Zwetsloot knikt. «Ik merk veel onvrede. Ook van mensen zoals wij, die eigenlijk best een goede woning hebben. En bij keurige, burgerlijke types zoals mijn vriendin – zelfs die zijn kwaad. Uit onvrede sloot hij (Rob Willemse) zich vorige maand aan bij de bewonerscommissie Entrepotdok»5?
Ik zie deze uitspraken als signalen dat burgers zich – terecht – zorgen maken over de woningnood in Nederland en over de betaalbaarheid van het wonen. Mijn beleid is erop gericht dat te verbeteren.
Begrijpt u dat mensen kwaad zijn?
Ik kan mij goed voorstellen dat mensen die niet, of pas na lang wachten, een passende woning kunnen vinden daar onvrede over voelen.
Hoe passen deze verkoop en andere verkopen van sociale huurwoningen in uw doelstelling om de volkshuisvesting in ere te herstellen, aangezien de onderklasse hierdoor steeds moeilijker een woning kan vinden met soms dakloosheid tot gevolg?
Zie mijn antwoord op eerdere vragen.
Wat vindt u van de volgende uitspraken: «Dat De Alliantie de sociale huurwoningen heeft aangeboden de woningen te verkopen aan huurders is geen oplossing, vindt Jonneke Bekkenkamp, lid van de bewonerscommissie Entrepotdok. «Onze woningen werden tussen 1984 en 1989 opgeleverd tegen kostprijs van omgerekend 40.000 euro. In 2007 waren deze woningen volgens de architect door de maandelijkse huuropbrengst al ruim afbetaald.»»6?
Ik kan hierover zonder verdere toelichting geen oordeel over geven. Ik vind dit ook niet direct relevant, omdat een huurprijs bij sociale verhuurders niet wordt bepaald op grond van afschrijving maar op grond van hun sociale taakstelling en de noodzaak om ook in de toekomst over middelen te beschikken voor het invullen van hun sociale taak. Woningcorporaties hebben de opbrengsten van hun woningen, zij het uit verhuur dan wel uit verkoop, nodig om ook in de toekomst voor voldoende goede sociale huurwoningen te kunnen zorgen. Door huurders woningen ver onder de marktprijs aan te bieden, wordt het streven om de voorraad sociale huurwoningen te laten toenemen ondermijnd.
Wat vindt u ervan dat bewoners aangeven dat investeringen in achterstallig onderhoud uitbleven terwijl de huren stegen?
De Alliantie geeft aan dat zij samen met de andere eigenaren van de VvE heeft geïnvesteerd in het onderhoud van het pand, waardoor er geen achterstallig onderhoud is.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Terwijl kopers slapend rijk zijn geworden, zijn wij een vermogen aan huur kwijtgeraakt. Dat is de voornaamste reden waarom huurders hun eigen woning niet kunnen kopen tegen de huidige taxatiewaardes van 375.000 tot 550.000 euro. Haar onderbuur en mede-opsteller van de petitie Rob Willemse sluit zich daarbij aan. «De meeste mensen hier zijn niet in staat hun woning te kopen, die krijgen de hypotheek niet rond.»»7?
Ik kan niets zeggen over de inkomens- en vermogenssituatie van de betrokken huurders. Wel wil ik benadrukken dat de woonsituatie van de huidige huurders van het complex Entrepotdok niet verandert: zij blijven gewoon huren van de Alliantie.
Bent u het met deze bewoners eens dat het merendeel van deze sociale huurders geen woning kan kopen met een taxatiewaarde van 375.000 tot 550.000 euro?
Zie mijn antwoord op vraag 29.
Klopt het dat in 2021 de verkoop van sociale huurwoningen door woningcorporatie De Alliantie voor slechts 33 procent naar huishoudens met een laag inkomen of middeninkomen tot 56.750 euro ging en betekent dat dus dat sociale huurwoningen voor het overgrote deel naar de hoge inkomensgroep gaan? Zo ja, overweegt u de verkoop van sociale huurwoningen aan banden te leggen nu duidelijk is dat juist de hoge inkomensgroep profiteert van de verkoop van sociale huurwoningen? Zo nee, waarom niet?
Dat sommige woningen alleen gekocht kunnen worden door huishoudens met een hoger inkomen, is geen reden om verkopen aan banden te leggen. De hogere opbrengsten die deze verkopen opleveren kunnen opnieuw worden ingezet voor de vele opgaven waar de woningcorporaties voor staan. Daarmee kan een corporatie dus blijven investeren in het vergroten van de sociale voorraad, in lijn met de doelstelling uit de Nationale Prestatieafspraken.
Kunnen we concluderen dat de verkoop van sociale huurwoningen aan sociale huurders die daar wonen voor velen geen realistische optie is vanwege de enorm hoge prijzen per m2 in Amsterdam en elders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen we dan ook concluderen dat deze verkoop bedoeld is om de bevolkingssamenstelling in dat gebied te wijzigen doordat lagere inkomensgroepen daar niet meer kunnen wonen ten gunste van de hogere inkomensgroepen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik deel de stellingen in uw vraag niet. Zie voor de toelichting hierop verschillende van mijn eerdere antwoorden.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Huren is als het laagste op de ladder van je wooncarrière.»8
Ik kan mij niet vinden in deze uitspraak. Het doet geen recht aan de kwalitatief goede sociale huisvesting die wij in Nederland hebben gerealiseerd. Mensen kunnen heel tevreden hun hele wooncarrière in een (sociale) huurwoning doormaken.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «De woningcorporatie zegt dat de «ambitie om het woningaanbod te vergroten» zwaarder weegt dan bezwaren van de bewonerscommissie.»?
De woningnood in de Metropoolregio Amsterdam is groot. De Amsterdamse woningcorporaties moeten alle zeilen bijzetten om het tekort in te lopen. In de Woondeal MRA leggen we vast hoeveel woningen zij tot 2030 zullen toevoegen. Het rapport Opgaven & Middelen laat zien dat woningcorporaties de verkoop van bestaand bezit nodig hebben om deze opgave het hoofd te bieden. Woningcorporaties, huurdersorganisaties en de gemeente maken prestatieafspraken over de groei van de voorraad en de bouw. In Amsterdam betreffen deze afspraken de netto groei van de voorraad: 3.000 sociale huurwoningen erbij in de periode 2020-2023. Deze afspraken vormen het kader voor het strategische portefeuilleplan van de corporaties. Indien een corporatie de strategie van een complex wijzigt, hoort zij de bewonerscommissie hiervan op de hoogte te stellen. Een woningcorporatie heeft daarbij wel bredere belangen te wegen dan de bewonerscommissie, wat ertoe kan leiden dat zij het niet altijd met elkaar eens zullen zijn.
Deelt u de mening dat bewonerscommissies in het kader van de Wet op het overleg huurders verhuurder weinig in te brengen hebben, aangezien de verhuurder de adviezen van bewonerscommissies te allen tijde (gemotiveerd) naast zich neer kan neerleggen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik deel niet de mening dat bewonerscommissies (en huurdersorganisaties) in het kader van de Wet op het overleg huurders verhuurder weinig in te brengen hebben doordat een verhuurder gemotiveerd van hun adviezen kan afwijken. Woningcorporaties hebben over het algemeen meer belangen mee te wegen in hun besluiten dan bewonerscommissies, en ik vind het daarom gerechtvaardigd dat zij hierin enige ruimte hebben. Dat doet niets af aan het belang van goede overleg met bewonerscommissies.
Vindt u dat huurders in het kader van de Wet op het overleg huurders verhuurder nooit gelijkwaardig aan de verhuurder kunnen zijn terwijl huurders volgens internationale verdragen serieuze zeggenschap moeten hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens om in dat kader de zeggenschap van huurders beter in wet- en regelgeving vast te leggen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De Wet op het overleg huurders verhuurder biedt mijns inziens het juiste evenwicht tussen inspraak – in de zin van gekwalificeerd adviesrecht – en beslissingsrecht. Eventuele geschillen over de wijze waarop de verhuurder invulling geeft aan het informatie-, overleg- en adviesrecht van de bewonerscommissies (en huurdersorganisaties) kunnen aan de Huurcommissie en de rechter worden voorgelegd.
Wat vindt u van het advies van de bewonerscommissie om de sociale huurwoningen niet te verkopen vanwege de gemeenschapsopbouw, de diversiteit van bewoners en de betaalbaarheid?
Het is aan lokale partijen, de woningcorporatie, de gemeente en de huurdersorganisatie om in onderling overleg afspraken te maken over de omvang, de samenstelling en spreiding van de sociale huurwoningvoorraad in de gemeente. De Alliantie heeft het voorgenomen beleid besproken met de huurdersorganisatie. Daarnaast is de strategiewijziging besproken met de bewonerscommissie van het complex aan het Entrepotdok. Uiteindelijk maakt de Alliantie zelf, binnen de kaders van de gemaakte afspraken, de afweging tussen de belangen en wensen van bewoners en woningzoekenden.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «De Alliantie beaamt dat ze nu de goedkopere woningen verkopen, omdat hun duurdere appartementen in de vrije sector dienen als onderpand voor leningen. De woningcorporatie wil niet reageren op gedane koop-verzoeken in het verleden.»?
De scheiding tussen woningen uit het DAEB-deel en het niet-DAEB-deel van een woningcorporatie komt voort uit de Woningwet. Voor beide delen moet een gescheiden financiële administratie gevoerd worden. Om die reden zou er geen causaal verband moeten kunnen zijn tussen enerzijds de verkoop van sociale huurwoningen (waarvan de opbrengst in de DAEB beschikbaar blijft), en anderzijds de rol van vrije sectorwoningen als onderpand voor (niet-DAEB-) financiering.
De Alliantie geeft aan in haar besluit om specifiek deze woningen te verkopen te hebben gekeken naar verschillende factoren zoals de Samenwerkingsafspraken, de financiële aspecten en naar praktische zaken, zoals een afgegeven splitsingsvergunning.
Betekent dit dat sociale huurwoningen te allen tijde of veel vaker opgeofferd zullen worden, omdat duurdere appartementen in de vrije sector vanwege het onderpand niet verkocht kunnen worden? Zo ja, vindt u dat rechtvaardig aangezien de onderklasse dan altijd/vaak het onderspit moet delven ten faveure van de hogere klasse? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 38.
Kunt u reflecteren op sociale huurwoningen die gezien worden als een (tijdelijke) voorziening in plaats van een volwaardige woning?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 33.
Hoeveel sociale huurwoningen heeft de Alliantie verkocht en hoeveel echte sociale huurwoningen (dus geen flexwoningen) heeft de Alliantie in de afgelopen 10 jaar (of het tijdvak waarin deze gegevens bekend zijn) gebouwd?
Naar opgave van de Alliantie zijn de afgelopen jaren de volgende aantallen woningen nieuw gebouwd en verkocht
Nieuwbouw
914
600
762
841
637
1061
666
5481
Verkoop
249
408
261
193
157
147
535
1950
Specifiek voor Amsterdam betreft dit
Nieuwbouw
474
108
262
238
247
653
180
2162
Verkoop
128
200
112
101
88
57
202
888
Bron: jaarverslagen de Alliantie
Hoeveel flexwoningen heeft de Alliantie in de afgelopen jaren gebouwd?
De Alliantie heeft in totaal 476 flexwoningen gebouwd in o.a. Amsterdam en Almere.
Vindt u het bouwen van flexwoningen, waarin voornamelijk mensen met een lager inkomen gehuisvest worden, recht doen aan uw doelstelling om de volkshuisvesting in ere te herstellen, aangezien volkshuisvesting voornamelijk gezien wordt als echte sociale huurwoningen gebouwd werden?
Het bouwen van flexwoningen past mijns inziens zeker bij de doelstelling om de volkshuisvesting in ere te herstellen. Het kwaliteitsniveau van nieuwe flexwoningen doet doorgaans niet onder voor woningbouw die niet verplaatsbaar is. De kwaliteit van flexwoningen is de afgelopen jaren dusdanig gegroeid dat ik daarom ook spreek over permanente woningen op een tijdelijke locatie. Het belangrijkste is echter het doel, opgenomen in de Nationale Prestatieafspraken, om tot en met 2030 in totaal 250.000 sociale huurwoningen te bouwen. Dit is, op een totaal doel van 900.000, dus bijna een derde. Daar maken flexwoningen ook een onderdeel van uit, en wel een onderdeel dat sneller te realiseren is dan andere veel woningen.
Wat is de gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning inclusief urgenten en exclusief urgenten in Amsterdam?
De gemiddelde wachttijd van Stadsregio Amsterdam is 14,2 jaar (cijfers uit de trendanalyse van Woningnet 2022).
Wat betekenen deze en andere verkopen van sociale huurwoningen voor de wachtlijst voor een sociale huurwoning in Amsterdam?
Deze verkopen moeten worden gezien in de bredere ambities in Amsterdam met de sociale huurvoorraad. In de Samenwerkingsafspraken is overeengekomen dat de voorraad sociale huurwoningen in Amsterdam met 3.000 moet toenemen van 2020 tot en met 2023. In de periode 2020 en 2021 is de voorraad zelfstandige sociale huurwoningen in Amsterdam met 609 toegenomen. In 2022 heeft de groei zich verder doorgezet. Het cijfer hiervoor wordt later dit jaar bekend. De afgelopen 20 jaar is er een afname geweest van de sociale woningvoorraad in Amsterdam en in 2021 heeft er voor het eerst weer een groei plaatsgevonden. De verwachting is dat de komende jaren ook een groei zal plaatsvinden in Amsterdam. Deze groei moet eraan bijdragen dat de wachtlijsten verminderen.
Vindt u dat verkoop van sociale huurwoningen om geld vrij te maken voor de bouw van nieuwe sociale huurwoningen ervoor zal zorgen dat de wachtlijst zal toenemen aangezien de bouw vele jaren later plaatsvindt?
Zie mijn antwoord op vraag 45.
Kunnen we concluderen dat het argument «we verkopen sociale huurwoningen om er meer voor terug te bouwen» niet opgaat, aangezien de laatste acht jaar er meer sociale huurwoningen verkocht zijn dan er gebouwd zijn?
Nee. Zoals in mijn antwoord op vraag 41 te zien heeft de Alliantie de afgelopen jaren veel meer gebouwd dan verkocht, op landelijk niveau is de voorraad sociale huurwoningen toegenomen van 2,087 miljoen in 2018 naar 2,097 miljoen woningen in 2020 (bron: Staat van de corporatiesector 2021).
Deelt u de mening dat de bouw van sociale huurwoningen vanwege allerlei factoren enorm onder druk staat en de doelstelling daardoor minimaal de komende jaren niet gehaald zal worden en derhalve de onttrekking aan de sociale woningvoorraad tot nul beperkt moet worden, omdat anders de problemen met het huisvesten van de onderklasse nog verder vergroot zullen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Die mening deel ik niet. Verkopen kunnen noodzakelijk zijn om de gewenste aantallen nieuwbouw van sociale huurwoningen mogelijk te maken. Het onmogelijk maken van verkopen zal daardoor leiden tot minder sociale huurwoningen dan nodig, hetgeen juist grotere problemen voor het huisvesten van huishoudens met een lager inkomen oplevert.
Vindt u dat deze verkoop een (verdere) verslechtering oplevert van het grondrecht op wonen voor mensen die op het sociale huursegment in Amsterdam aangewezen zijn, aangezien in zeven jaar tijd (vanaf 2014 tot en met 2020) het percentage corporatiewoningen met 5,1% is gedaald9? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moet u als eindverantwoordelijke voor het mensenrecht op behoorlijke huisvesting zoals vastgelegd in internationale en Europese verdragen niet direct tot actie overgaan, aangezien het Rijk mensenrechten moet respecteren, promoten en beschermen en verslechteringen derhalve niet zijn toegestaan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie hiervoor mijn eerdere antwoorden over de rol van verkopen in het beleid van corporaties en de doelstelling om de sociale huurvoorraad te laten toenemen.
Hoeveel woningzoekenden in het sociale huursegment zijn er in Amsterdam?
Het aantal ingeschreven woningzoekenden is 444.020. Hiervan zijn ongeveer 68.901 actieve woningzoekenden. Deze gegevens komen uit de Trendanalyse van Woningnet 2022.
Hoeveel sociale huurwoningen worden er ieder jaar in Amsterdam aan de sociale voorraad door verkoop, liberalisatie en sloop onttrokken? Kunt u dat per onttrekking inzichtelijk maken?
Hierbij de cijfers over de verkoop, liberalisatie en sloop door woningcorporaties in Amsterdam. Bron: Monitor Samenwerkingsafspraken over 2021. Voor de particuliere sociale voorraad zijn deze cijfers niet beschikbaar.
Hierbij moet worden opgemerkt dat de gemeente en woningcorporaties meerjarige afspraken maken, waardoor de eerste jaren soms een lager netto resultaat hebben als gevolg van sloop. In de daaropvolgende jaren wordt een toevoeging door nieuwbouw in hogere aantallen gerealiseerd. De komende jaren zal er daardoor naar verwachting sprake zijn van een hoger netto resultaat.
Nieuwbouw zelfstandige sociale huurwoningen
1.372
1.930
Aankoop sociale huurwoningen
1
0
Verkoop sociale huur particulieren
627
868
Verkoop sociale huur overig (o.a. collega-corporatie /belegger)
51
0
Sloop sociale huurwoningen
435
156
Aantal liberalisaties sociale huurwoningen bij mutatie (incl. «ontliberalisatie»)
316
287
Dit betreft de complexmatige verkoop van 5 woningen aan een woongroep.
Kunnen we concluderen dat een afname van de sociale woningvoorraad door verkoop, liberalisatie en sloop van sociale huurwoningen (zonder vervangingsbouw in het gereguleerd segment) leidt tot een verslechtering van het recht op behoorlijke huisvesting voor mensen die op het sociale huursegment aangewezen zijn? Zo ja, betekent een verslechtering in de huidige wooncrisis per definitie dat deze handelingen strijdig zijn met het fundamenteel mensenrecht waar de Nederlandse regering zich aan gecommitteerd heeft en derhalve gestopt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in eerdere antwoorden toegelicht is mijn beleid gericht op het vergroten van de sociale woningvoorraad, conform de Nationale Prestatieafspraken.
Wat heeft u geleerd van het «Right to Buy» debacle in Groot Brittannië en hoe heeft zich dit vertaald in (toekomstig) beleid?
De situatie in het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van de volkshuisvesting is niet te vergelijken met die in Nederland en ik zie dan ook beperkt lessen om te leren van het beleid aldaar. In Nederland is de sociale huursector naar verhouding veel groter, er is geen verplichting voor woningcorporaties om woningen te verkopen, er worden over o.a. verkopen prestatieafspraken gemaakt door lokale partijen, er gelden regels ten aanzien hypotheekverstrekking die burgers beschermen tegen overkreditering en er is de Nationale Hypotheekgarantie.
Ziet u een correlatie tussen het niet meer kunnen wonen in het gebied waar iemand werkt en de impact op het klimaat? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In het algemeen is het goed voor het klimaat wanneer er minder vervoersbewegingen nodig zijn.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel woningen van de 250.000 nieuw te bouwen sociale huurwoningen flexwoningen zullen zijn?
In de Nationale Prestatieafspraken is overeengekomen dat een deel van de nieuwbouwopgave als flexwoningen gerealiseerd kan worden. Er zijn daarbij geen aantallen afgesproken.
Ziet u een verschuiving van echte sociale huurwoningen, die verkocht, gesloopt (zonder vervangingsnieuwbouw in het sociale segment) en geliberaliseerd worden, naar flexwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik zie deze verschuiving niet. We streven naar meer flexwoningen én naar meer permanente woningen. Flexwoningen kunnen juist dienen om sneller extra woningen toe te voegen.
Hoeveel sociale huurwoningen komen er bij benadering netto (dus na aftrek van verkoop, sloop en liberalisatie van sociale huurwoningen) bij tot aan 2030, uitgaande van een brutotoevoeging van 250.000 sociale huurwoningen tot aan 2030? En kunt u aangeven of deze netto toevoeging significant vindt?
In de Nationale Prestatieafspraken is afgesproken om 250.000 nieuwe sociale huurwoningen te bouwen en te streven naar een zo groot mogelijke groei van de sociale huurvoorraad. Dat moet vorm krijgen in het lokale gesprek tussen partijen, en daarover zijn dan ook geen specifieke afspraken gemaakt.
Kunt u aangeven of deze geschatte netto toevoeging voldoende is om dakloosheid uit te bannen en andere woningzoekenden zoals twintigers en dertigers die nog steeds noodgedwongen bij hun ouders wonen of op de bank elders slapen of van sloopproject/tijdelijk contract naar sloopproject/tijdelijk contract gaan, te kunnen huisvesten?
Zie mijn antwoord op vraag 58.
Monitort u op dit moment landelijk hoeveel sociale huurwoningen er door woningcorporaties verkocht worden en stuurt u hierop? Zo ja, hoe wordt hierop gestuurd?
Woningcorporaties zijn verplicht om elk jaar hun beleidsvoornemens, waaronder ten aanzien van de aantallen te verkopen wooneenheden, te melden bij de Autoriteit woningcorporaties in de zogenoemde Prognostische Informatie (dPI). De daadwerkelijke realisatie van de beleidsvoornemens moet jaarlijks eveneens worden gemeld, de Verantwoordingsinformatie (dVI). Zie verder mijn antwoord op vraag 58.
Vindt u dat er onvoldoende gestuurd wordt op het aantal verkochte sociale huurwoningen door woningcorporaties? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 58.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
Het bericht ‘Missende rookmelders en enige vluchtroutes vol spullen: veiligheid ver te zoeken in oude portiekflats’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Missende rookmelders en enige vluchtroutes vol spullen: veiligheid ver te zoeken in oude portiekflats»1?
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Over de inhoud van dit bericht heeft u hieronder diverse vragen gesteld. Met de beantwoording van deze vragen reageer ik op dit bericht.
Wat vindt u van de uitspraak: «Ik ben mij kapot geschrokken toen de brandweer mij vertelde dat mijn dochter en ik niet meer hadden geleefd als wij wél naar beneden waren gegaan.»?
Ik vind de brandveiligheid van woningen belangrijk. Ik begrijp dat deze mevrouw is geschrokken.
Deelt u de mening dat dit fatale gevolgen zou kunnen hebben?
Ja. Als de enige vluchtroute naar beneden vol rook staat, is het inderdaad veiliger om in de woning of op het balkon te wachten op de inzet van de brandweer.
Wat vindt u van de uitspraak: «De angst van Wendy voor nóg een brand is zeker gegrond. De brandveiligheid in oude portiekflats laat namelijk vaak te wensen over. «Portiekflats hebben maar één vluchtroute en daarnaast hoeven de oudere gebouwen niet aan de nieuwste brandveiligheidseisen te voldoen», aldus brandveiligheidsexpert Ynso Suurenbroek.»?
Er gelden in het Bouwbesluit brandveiligheidseisen voor portiekflats. Bij portiekflats is sprake van een enkele vluchtroute. Van belang bij een enkele vluchtroute is dat deze gedurende een bepaalde tijd gevrijwaard is van brand en rook zodat bewoners kunnen vluchten. Het Bouwbesluit stelt daartoe specifieke eisen aan een enkele vluchtroute. De eisen hiervoor zijn in Bouwbesluit voor nieuwe portiekflats inderdaad hoger dan voor bestaande portiekflats. Dit lagere niveau is afgestemd op het veiligheidsniveau waarmee deze bestaande portiekflats in het verleden rechtmatig zijn gebouwd.
Waarom neemt u deze ernstige klachten van huurders onvoldoende serieus?
Ik neem klachten van huurders serieus, maar het is uiteindelijk aan de verhuurder om iets te doen. Onderhoud en de kwaliteit van sociale huurwoningen komen daartoe nadrukkelijk aan bod in de Nationale prestatieafspraken die in juni 2022 zijn ondertekend door IPO, Aedes, Woonbond en de VNG. Dit heeft ook betrekking op brandveiligheid.
Hoeveel klachten moeten er nog geuit worden en hoeveel slachtoffers moeten er vallen voordat u ingrijpt?
Ik heb al actie genomen om de brandveiligheid te verbeteren ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 6 en op vraag 9.
Deelt u de mening dat deze bewoners in een onveilige flat wonen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deze flat moet ten minste voldoen aan de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit 2012 voor bestaande bouw. De corporatie als eigenaar is hiervoor verantwoordelijk. De gemeente Amersfoort is bevoegd gezag. Ik heb navraag gedaan bij de corporatie en de gemeente. Het college van B&W heeft op 10 november 2022 de gemeenteraad geïnformeerd over haar acties als bevoegd gezag bij de flats van de Alliantie op Vreeland2. Hieruit blijkt dat flats op hoofdlijnen voldoen aan de brandveiligheidseisen. Een adviesbureau ondersteunt de Alliantie om de restpunten op te lossen. Daarnaast overweegt de Alliantie om een aantal aanvullende maatregelen te nemen die de brandveiligheid verder ten goede komen. De gemeente houdt «een vinger aan de pols» ten aanzien van de verbeteringen en werkzaamheden door de Alliantie aan de Vreeland-flats.
Bent u het met deze brandveiligheidsexpert eens dat de brandveiligheid in oude portiekflats vaak te wensen overlaat? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben het eens dat bij bestaande woongebouwen (waaronder portiekflats) meer aandacht moet zijn voor de brandveiligheid. Dat dit nodig is, is gebleken uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de Flatbrand Arnhem en het onderzoek dat het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) in opdracht van mij heeft uitgevoerd bij 32 woongebouwen. Ik heb uw Kamer op 11 februari 2022 geïnformeerd over mijn reactie aan de Onderzoeksraad daaromtrent. Ter verbetering van de brandveiligheid van woongebouwen in de gebruiksfase heb ik aansluitend acties in gang gezet. Ik verwijs daarbij ook naar mijn brief van 12 april 2022 (Kamerstuk 28 325, nr. 237). Ik heb het NIPV opdracht gegeven voor het begeleiden van gebouweigenaren om de brandveiligheid van woongebouwen (waaronder portiekflats) in de gebruiksfase te verbeteren
Waarom hoeven oudere gebouwen niet aan de nieuwste brandveiligheidseisen te voldoen?
De brandveiligheidseisen voor nieuwbouw zijn in de loop der jaren steeds verder aangescherpt. Bij nieuw te bouwen gebouwen kunnen de maatregelen hiervoor eenvoudig worden gerealiseerd bij de bouw. Bij bestaande bouw is dit achteraf niet altijd goed mogelijk of kostbaar. Verder is bestaande bouw in het verleden rechtmatig tot stand gekomen uitgaande van de toen geldende eisen. De bouwregelgeving gaat daarom uit van het beginsel van verworven rechten wat inhoudt dat bestaande bouwwerken zoveel mogelijk worden ontzien, wanneer eisen worden aangescherpt of nieuwe eisen worden geïntroduceerd. Wel geeft de bouwregelgeving de mogelijkheid aan gemeenten (bevoegd gezag) om bij afzonderlijke gebouwen hogere eisen op te leggen tot en met het nieuwbouwniveau als de noodzaak hiervoor door de gemeente wordt gemotiveerd (maatwerk). De hiervoor beschreven opzet van de bouwregelgeving geldt al sinds het eerste landelijke Bouwbesluit in 1992 en daarvoor was sprake van een vergelijkbare aanpak in de gemeentelijke bouwverordeningen.
Hoewel in beginsel de eisen voor bestaande bouw dus niet worden aangepast, kan hiervan worden afgeweken als een aanpassing proportioneel en uitvoerbaar is. Hiervan is gebruik gemaakt bij de invoering van de wettelijke verplichting voor rookmelders bij bestaande woningen die geldt per 1 juli 2022. Verder heb ik een wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) met een aanscherping van de gebruikseisen voor vluchtroutes in woongebouwen eind 2022 in publieke internetconsultatie gebracht. Deze eisen gaan zowel gelden voor nieuwbouw als bestaande bouw. Ik verwacht deze Bbl-wijziging begin april 2023 aan Uw Kamer te kunnen sturen ter voorhang.
Neemt u niet een risico om deze gebouwen niet aan de nieuwste brandveiligheidseisen te laten voldoen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben mij bewust van brandveiligheidsrisico’s bij bestaande woongebouwen (waaronder portiekflats). Om deze risico’s te verkleinen heb ik daarom diverse acties genomen zoals beschreven in de antwoorden op de vragen 6, 9 en 10.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Je moet dan denken aan een open verbinding tussen de bergingen en het trappenhuis (en eventueel ook een open verbinding tussen de zolders en het trappenhuis), onvoldoende brandwerende deuren en geen drangers.»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij oudere portiekflats kan er inderdaad sprake zijn dat er geen brandwerende scheiding is tussen de bergingen (kelder/zolder) en het trappenhuis. Bij de bouw van deze flats was dit niet verplicht. Het Bouwbesluit 2012 staat dit ook toe bij bestaande woongebouwen zolang de omvang van deze berging niet meer is dan 100m2. Zie verder mijn antwoord op vraag 13.
Hoe gaat u erop toezien dat oudere portiekflats alsnog voldoende brandwerende deuren en drangers, open verbinding tussen de bergingen en het trappenhuis (en eventueel ook een open verbinding tussen de zolders en het trappenhuis) krijgen?
Bij oudere portiekflats moeten de woningtoegangsdeuren al brandwerend zijn uitgaande van de eisen die het Bouwbesluit 2012 stelt voor bestaande bouw. Het is primair aan de gebouweigenaren om te zorgen dat hieraan wordt voldaan en het is aan de gemeente (bevoegd gezag) hierop toe te zien. Met de in antwoord 9 genoemde opdracht aan het NIPV wordt door mij onder andere beoogd dat gebouweigenaren er zorg voor dragen dat hun woongebouwen ten minste voldoen aan de Bouwbesluiteisen voor bestaande bouw.
Het toepassen van deurdrangers is in het Bouwbesluit 2012 niet verplicht voor bestaande woongebouwen, maar wel voor nieuwbouw en daar waar verbouw plaatsvindt. Wel kan zoals gemeld in het antwoord op vraag 10 de gemeente (bevoegd gezag) bij een specifiek woongebouw deze nieuwbouweisen opleggen. Voorgaande geldt ook voor de brandwerende scheiding tussen bergingen en het trappenhuis.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Maar dat is niet alles. «De woningen zitten tevens vaak vol kieren, gaten en openingen en ook zijn er meestal niet brandbestendige bouwmaterialen als hout en kunststof isolatiematerialen gebruikt. Heel gevaarlijk allemaal, want hierdoor kan de portiek, oftewel de enige vluchtroute, in zeer korte tijd vol rook komen te staan. Rook die door kieren en gaten ook nog eens makkelijk de woningen in kan komen. En vergeet dan vooral niet: je hebt niet veel giftige rook nodig om bewusteloos te raken, of erger.»»?
Als woningen vol kieren, gaten en openingen zitten, wordt aannemelijk niet voldaan aan de brand- en rookwerendheidseisen die het Bouwbesluit 2012 stelt aan oude portiekflats. Ook worden in het Bouwbesluit eisen gesteld aan de brandklasse van toegepaste bouwmaterialen. Het is primair aan de gebouweigenaren om te zorgen dat hieraan wordt voldaan en het is aan de gemeente (bevoegd gezag) hierop toe te zien. Met de in antwoord 9 genoemde opdracht aan het NIPV wordt door mij onder andere beoogd dat gebouweigenaren er zorg voor dragen dat hun woongebouwen ten minste voldoet aan de Bouwbesluiteisen voor bestaande bouw.
Hoe gaat u de veiligheid van woningen in oudere portiekflats, die vol met kieren, gaten en openingen en niet brandbestendige bouwmaterialen als hout en kunststof isolatiematerialen zitten, garanderen?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoorden op de vragen 13 en 14.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Maar als de brandveiligheid in oude portiekflats zo te wensen overlaat, zijn andere dingen op het gebied van brandveiligheid dan wel goed in orde? Denk onder andere aan rookmelders in woningen, die per 1 juli dit jaar verplicht zijn. Nee, leert een rondgang die het AD deed in Amersfoort.»?
De wettelijke verplichting voor rookmelders in woningen per 1 juli is gecombineerd met een door mij gefinancierde publiekscampagne door het NIPV, Brandweer Nederland en de Brandwondenstichting. Doel van deze campagne was naleving te bereiken. In het verlengde van deze campagne laat ik begin 2023 een landelijk onderzoek uitvoeren naar het percentage woningen met rookmelders. Ik wacht de resultaten hiervan af.
Bent u ook zo geschrokken van deze uitspraak?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 16.
Wat vindt u van de uitspraak: «In een portiekflat aan de Kapelweg is de situatie namelijk niet anders. Lang niet iedereen heeft rookmelders in huis, vluchtroutes liggen vol met spullen van bewoners en verschillende woningen zijn in zo’n slechte staat, dat het een wonder is dat er nog geen brand is uitgebroken.»?
Dat de vluchtroutes vol spullen liggen van bewoners is niet de bedoeling. De vluchtroute moet juist vrij worden gehouden van (brandbare) spullen. Om dit in de praktijk beter te bewerkstelligen, is de in mijn antwoord op vraag 10 genoemde aanscherping van de gebruikseisen voor vluchtroutes bedoeld. De in antwoord 9 genoemde opdracht aan het NIPV beoogt onder andere dat gebouweigenaren zorg dragen dat bewoners de vluchtroutes daadwerkelijk vrij houden van spullen. In mijn antwoord op de vragen 13 en 14 ben ik al ingegaan op het feit dat woningen ten minste moeten voldoen aan de Bouwbesluiteisen voor bestaande bouw. En voor de rookmelders verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 16.
Wanneer gaat u de bestaande woningvoorraad controleren op het bestaan van rookmelders?
Zoals in mijn antwoord op vraag 16 gemeld, laat ik begin 2023 een landelijk onderzoek uitvoeren naar het percentage woningen met rookmelders.
Hoeveel portiekflats hebben maar één vluchtroute? Met andere woorden, hoe groot is dit probleem? Indien u niet over deze informatie beschikt, bent u dan bereid om hier onderzoek naar te verrichten?
Bij portiekflats is in het algemeen altijd sprake van één vluchtroute. Op basis van het WoON2021-onderzoek is de schatting dat er circa 2,5 miljoen woningen zijn in een woongebouw. Daarvan hebben er circa 45% een voordeur in een gedeeld portiek. Dit komt dan neer op 1,125 miljoen woningen in een woongebouw met een portiek.
Wat vindt u van de uitspraak: «Dominique Bosman (26), huurder van een zolderkamer in het complex, maakt zich daar zorgen over. Hij slaapt onder een onafgewerkt dak dat enkel is bespoten met purschuim. «Ik heb de verhuurder, een particulier, weleens aangesproken op gebreken in de woning, maar hij doet niks. En de staat van de woning is echt heel slecht. Verder hebben wij ook geen rookmelders in huis, terwijl het wel wettelijk verplicht is. Ik heb er nu uiteindelijk maar zelf een in mijn eigen kamer opgehangen. Dat is in ieder geval iets.»»?
In het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan de brandklasse van toegepaste bouwmaterialen. Als hier niet aan wordt voldaan en de verhuurder wil hieraan niets doen, dan kan de verhuurder een verzoek tot handhaving doen bij de gemeente (bevoegd gezag). Dit geldt ook voor het niet hebben van een rookmelder of zaken die niet voldoen aan het Bouwbesluit. De gemeente Amersfoort geeft aan geen melding te hebben ontvangen.
Vindt u dat bewoners zoals Dominique Bosman terecht moeten kunnen bij landelijke of lokale huurdersondersteuning, zodat deze ernstige klachten opgepakt worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja. Huurders kunnen bij klachten terecht bij diverse organisaties. Met de Wet op het overleg huurders verhuurder (WOHV) is de positie geregeld van huurdersorganisaties en bewonersorganisaties bij corporaties en bij private verhuurders met meer dan 25 woongelegenheden. De WOHV regelt dat de verhuurder deze organisaties moet betrekken bij onder meer het onderhouds- en renovatiebeleid. Een huurder kan daardoor terecht bij zijn huurder- of bewonersorganisatie. Deze kan zich vervolgens wenden tot de verhuurder. Regionaal kunnen huurders zich ook wenden tot het Juridisch Loket en in verschillende gemeenten ook tot zogenoemde Huurteams. Ook wil ik de Woonbond noemen als organisatie die beschikbaar is voor huurders en voor huurderorganisaties. Om de positie van de huurder op de woningmarkt te versterken, verstrek ik aan de Woonbond een structurele subsidie. Tenslotte kunnen huurders bij klachten over de verhuurder, een handhavingsverzoek indienen bij de gemeente als bevoegd gezag.
Wat vindt u van de uitspraak: «Suurenbroek schrikt als hij het verhaal van Dominique hoort. «Levensgevaarlijk. Een klein beetje hitte is maar nodig om dit hele dak in lichterlaaie te zetten en de rook die ervan af komt is dan ook nog eens direct hartstikke giftig.» Voor de oud-brandweerofficier is het meer dan duidelijk: «Het gaat echt niet goed met de brandveiligheid in oude portiekflats. Er is duidelijk werk aan de winkel.»»?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoorden op vraag 9 en 11. Ik ben ik het eens dat bij bestaande woongebouwen (waaronder portiekflats) meer aandacht moet zijn voor de brandveiligheid en heb daartoe diverse actie genomen.
Bent u het met deze oud-brandweerofficier eens dat het niet goed gaat met de brandveiligheid in oude portiekflats en dat er duidelijk werk aan de winkel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u het eens met de volgende oplossingen: «Een mogelijke oplossing om de brandveiligheid van oude portiekflats bouwtechnisch te verhogen, zou een luik bovenaan het trappengat in de portiek zijn, dat wordt geactiveerd door middel van rookdetectie. Rook kan dan op de bovenste verdieping ontsnappen en zal zich niet meer zo snel ophopen in de portiekflat. «Ik zie hier wel heil in. Het voordeel is dat de vluchtroute zo langer veilig blijft en bewoners langer de tijd hebben om te ontsnappen. Een goede brandwerende deur tussen de bergingen en het trappenhuis en een snelle brandbestrijding helpen daar ook bij», aldus de expert.»? Zo ja, per wanneer kunnen deze oplossingen geïmplementeerd worden? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad over de Flatbrand Arnhem (zie mijn antwoord op vraag 9) heb ik het NIPV ook opdracht gegeven voor een herijking van de enkele vluchtroute in woongebouwen, waaronder portiekflats. Dit heeft betrekking op nieuwbouw. Ook voor nieuwbouw is een enkele vluchtroute namelijk toegestaan in het Bouwbesluit (straks het Bbl). Het NIPV zal in haar onderzoek mogelijke aanpassingen van de bouwregelgeving beschouwen in relatie tot de veilige toepassing van de enkele vluchtroute. Daarbij zal ook gekeken naar het rookvrij houden van deze vluchtroute. Oplossing daarvoor is het genoemde luik en rookdetectie. Het rapport van NIPV verwacht ik juli 2023. Aan de hand van dit rapport kan ik dan de eventuele aanpassing van de bouwregelgeving nader bezien voor de enkele vluchtroute bij nieuwe portiekflats. Voor bestaande bouw ligt aanpassing van de bouwregelgeving niet in de rede, maar is er de mogelijkheid van maatwerk door de gemeente, zoals beschreven in mijn antwoord op de vragen 10 en 13.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Suurenbroek: «Oude portiekflats blijven altijd brandgevaarlijke objecten. Maar niks doen en blijven wachten tot het fout gaat, is natuurlijk ook geen optie.»»?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 23 en 24.
Bent u het met hem eens dat oude portiekflats bij niets doen altijd brandgevaarlijke objecten blijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 26.
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «We zijn heel blij met de aandacht voor brandveiligheid in portiekflats, maar het is nog veel beter om brandveiligheid in zijn algemeenheid op de kaart te zetten. Mensen moeten zich namelijk veel bewuster worden van wat ze moeten doen bij brand. Dat redt levens.»?
Ik ben het eens met deze uitspraak. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 29
Wordt naar uw mening brandveiligheid in zijn algemeenheid door verhuurders voldoende op de kaart gezet? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Hierbij is naar mijn mening verbetering mogelijk. De in antwoord 9 genoemde opdracht aan het NIPV beoogt dat gebouweigenaren (waar onder verhuurders) dit ook meer op de kaart zetten. De opdracht omhelst ook de communicatie met de bewoners over brandveiligheid en wat te doen bij brand.
Hoe verhoogt u het bewustzijn van mensen voor wat ze moeten doen bij brand?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 29
Begrijpt u nu dat deze en andere honderdduizenden bewoners in een kwaliteitscrisis (brandveiligheid, tocht, vocht, schimmel, onderhoudsklachten en gebreken) zitten en dat zij zeer ontevreden zijn met uw eerder antwoord over deze kwaliteitscrisis, namelijk dat u vindt dat er geen kwaliteitscrisis is? Zo ja, komt u met een meerjarig kwaliteitsprogramma om deze kwaliteitscrisis op te lossen? Zo nee, waarom begrijpt u dat niet?
Er zijn meer dan 2 miljoen sociale huurwoningen in Nederland, waarvan het overgrote deel van goede kwaliteit. Bij een deel van de woningvoorraad is renovatie en verbetering nodig. Daar zetten we ook op in. Voor vocht- en schimmelproblematiek heb ik een brede aanpak met alle betrokken partijen ingezet. Deze aanpak lijkt effect te hebben, getuige dat uit het WoON 2021 blijkt dat het aandeel corporatiehuurders dat last heeft van vocht en/of schimmel is afgenomen van 28% in 2018 tot 24%. Dat aantal blijft desalniettemin te hoog, vandaar dat ik in de Nationale prestatieafspraken die in juni zijn ondertekend met Aedes, Woonbond en de VNG ook aandacht heb voor onderhoud en woningkwaliteit. In de Nationale prestatieafspraken is afgesproken dat corporaties ervoor zorgen dat er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie 5 of 6) en dat corporaties tot en met 2030 jaarlijks €200 miljoen extra investeren in woningverbetering, met een focus op een versnelde aanpak van vocht en schimmel, loden leidingen, asbest en brandveiligheid.
Klopt het dat de verhuurder, woningcorporatie De Alliantie, al maanden geen werk maakt van de brandveiligheid? Indien deze informatie bij u niet bekend is, bent u dan bereid om hier ook navraag bij de bewonerscommissie te doen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Ik verwijs daarbij naar mijn antwoord op vraag 8.
Zijn de klachten van deze bewoners met betrekking tot schimmel, vocht en tocht al opgelost? Indien deze informatie bij u niet bekend is, bent u dan bereid om hier ook navraag bij de bewonerscommissie te doen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Voor klachten over de staat van de woning kunnen huurders terecht bij hun verhuurder. De Alliantie heeft mij laten weten de huurders persoonlijk benaderd te hebben om navraag te doen over reparatiemeldingen. Vervolgens zijn alle bewoners die een melding hebben gedaan gebeld om te vragen hoe zij de afwikkeling hebben ervaren. In de informatiebrieven naar de bewoners heeft de Alliantie nogmaals aangegeven dat als er reparatieverzoeken zijn, bewoners dit bij de Alliantie (al dan niet opnieuw) kunnen melden, zodat de Alliantie dit kan oppakken en oplossen. Er staat een beperkt aantal meldingen open, deze worden allen opgepakt door de Alliantie.
Is er nu wel of geen asbest gevonden? Zo ja, zijn de asbestprotocollen op de juiste manier doorlopen en zijn de bewoners hierover tijdig en goed geïnformeerd? Indien deze informatie bij u niet bekend is, bent u dan bereid om hier ook navraag bij de bewonerscommissie te doen? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo nee, heeft u dit ook bij de bewonerscommissie nagevraagd?
Het college van B&W van Amersfoort heeft op 10 november 2022 de gemeenteraad geïnformeerd over de flats van Alliantie op Vreeland3. Hieruit blijken geen afwijkingen ten aanzien van de asbestregelgeving.
Deelt u de mening dat dit wederom het zoveelste bewijs is dat er snel een landelijke Apk-keuring moet komen voor gebouwen om slachtoffers te voorkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Ik ben geen voorstander van een wettelijke periodieke beoordeling van gebouwen. Dit zou een enorme operatie zijn en een behoorlijke last voor gebouweigenaren. Het zou ook leiden tot keuringen van gebouwen waar helemaal geen veiligheids- of gezondheidsproblemen zijn.
Durft u nog steeds de veiligheid van deze mensen te garanderen?
Het is aan gebouweigenaren te zorgen dat hun gebouwen veilig zijn. Het is aan de gemeente om als bevoegd gezag hierop toezicht te houden. In relatie tot de Vreeland-flats verwijs ik naar de informatie van de gemeente Amersfoort4 van 10 november 2022 waaruit blijkt dat hier lokaal invulling aan wordt gegeven.
Waarom wilt u niet met een landelijk kwaliteitsprogramma komen om de bestaande woningvoorraad naar een veilig en acceptabel niveau te brengen?
Zie mijn antwoord op vraag 31
Bent u bekend met geluidsoverlast tijdens de verbouwing? Zo ja, begrijpt u dat huurders daarover klagen omdat zij bijvoorbeeld niet vanuit huis kunnen werken bij geluidsoverlast? Zo nee, bent u bereid om hiernaar te informeren bij zowel de woningcorporatie als de opgerichte bewonerscommissie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De Alliantie heeft mij laten weten dat dit speelt bij de verbouwing van de balkons. Geluidsoverlast bij deze verbouwing is vervelend, maar onvermijdelijk bij deze werkzaamheden. Het is een noodzakelijk kwaad om de problemen met de balkons op kunnen te lossen.
Hebben deze bewoners recht op een andere tijdelijke woning tijdens de verbouwing? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo ja, hebben ze dan ook recht op een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten? Zo nee, waarom niet?
Een verhuurder is wettelijk verplicht om de huurder het genot te verschaffen, dat redelijkerwijs mag worden verwacht, van een goed onderhouden woning. Indien er onverhoopt sprake is van een gebrek, houdt deze verplichting in de eerste plaats in dat een verhuurder maatregelen neemt om de inbreuk op het woongenot zo veel mogelijk te beperken. Daar waar een verhuurder dat niet doet, kan dat op grond van het Burgerlijk Wetboek leiden tot onder meer een lagere huurprijs en een verplichting tot schadevergoeding. Welke maatregelen een verhuurder moet nemen om de gevolgen van een gebrek te beperken en of en zo ja tot hoeveel schadevergoeding dat moet leiden, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden.
Of een verhuurder bij een verbouwing, die noodzakelijk is in het geval van gebreken, verplicht is een tijdelijk vervangende woning aan te bieden in combinatie met een verhuis- en onkostenvergoeding, is ook afhankelijk van de specifieke omstandigheden.
In die gevallen waar hierover geschil ontstaat tussen een huurder en verhuurder, kan de huurder zich tot de rechter wenden. De rechter kan dan een oordeel geven gezien de specifieke omstandigheden.
Hebben deze bewoners recht op een ongeriefsvergoeding? Zo ja, hoe hoog? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 39 is een verplichting tot schadevergoeding afhankelijk van de specifieke omstandigheden. Bij een geschil daarover met zijn verhuurder kan de huurder naar de rechter.
Waarom zijn er geen landelijke regels voor verbouwingen (c.q. renovaties en woningverbeteringen) zoals u dat ook gaat doen bij sloop gevolgd door nieuwbouw in een nieuw landelijk Sociaal Statuut?
Anders dan de vraag stelt, zijn er landelijke algemene regels voor verbouwingen in verband met dringende werkzaamheden en renovaties. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 39. De huurder kan zich tot de rechter wenden indien hij meent dat de verhuurder in strijd handelt met deze regels.
Vindt u dat er landelijke regels bij verbouwingen (c.q. renovaties en woningverbeteringen) moeten komen ter bescherming van huurders? Zo ja, wanneer komt u met aanvullende wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Nee, de huidige wet- en regelgeving volstaat.
Deelt u de mening dat huurders bij verbouwingen (c.q. renovaties en woningverbeteringen) standaard ondersteuning moeten krijgen om de belangen van huurders te behartigen om zo een iets gelijkwaardigere positie te creëren aangezien verhuurders veel meer kennis in huis hebben en kunnen halen dan huurders? Zo ja, hoe gaat u daar zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de huidige vorm van ondersteuning volstaat.
Vindt u dat woningcorporatie De Alliantie zich als een goed verhuurder gedraagt?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat de Alliantie zich niet als een goed verhuurder gedraagt.
Heeft de gemeente Amersfoort handhavend opgetreden? Zo ja, wanneer en wat zijn de uitkomsten? Zo nee, deelt u de mening dat de gemeente handhavend moet optreden tegen woningcorporatie De Alliantie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Uit de informatie van de gemeente Amersfoort5 van 10 november 2022 blijkt dat zij als bevoegd gezag bij de Vreeland-flats acties heeft ondernomen.
Vindt u dat er een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de (brand)veiligheid van deze portiekflats van woningcorporatie De Alliantie? Zo ja, per wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 45.
Hoe kan het dat de gemeente Amersfoort niet ingegrepen heeft terwijl experts aangeven dat deze portiekflats niet veilig zijn?
Zie antwoord vraag 45.
Hoe kan het dat uit het technisch onderzoek dat De Alliantie zelf heeft laten uitvoeren niet is gebleken dat deze portiekflats brandgevaarlijk zijn?
Zie antwoord vraag 45.
Vindt u nog steeds dat woningcorporatie De Alliantie deze huurders serieus neemt? Zo nee, wat gaat u eraan dat deze huurders eindelijk serieus genomen worden? Zo ja, bent u bereid om niet alleen bij De Alliantie informatie in te winnen maar ook bij de bewonerscommissie?
Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat de Alliantie deze huurders niet serieus neemt.
Deelt u de mening dat de problemen dermate groot en ernstig zijn dat woningcorporatie De Alliantie voorlopig geen huur mag rekenen totdat alle problemen verholpen zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik kan hierover geen uitspraak doen. Een huurder kan zich bij ernstige gebreken tot de Huurcommissie wenden om een huurverlaging af te dwingen naar 20%, 30% of 40% van de huurprijs. De omvang van de huurverlaging is afhankelijk van de ernst van de gebreken. Indien de huurder van oordeel is dat er een huurverlaging van 100% moet plaatsvinden, moet hij zich tot de rechter wenden.
Vindt u na deze berichtgeving nog steeds dat De Alliantie de veiligheid van deze bewoners qua prioriteit op nummer één gezet heeft? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen? Zo ja, bent u bereid om niet alleen bij De Alliantie informatie in te winnen maar ook bij de bewonerscommissie?
In de antwoorden op eerdere vragen heb ik aangegeven dat de Alliantie actie neemt en de gemeente daarop toeziet.
Vindt u na deze berichtgeving het nog steeds niet nodig, net als het antwoord op mijn eerder gestelde vragen over hetzelfde onderwerp (zie vraag 9 ingezonden op 2 mei 2022), dat deze bewoners ondersteuning moeten krijgen van bijvoorbeeld een bouwkundige en/of een jurist of een meldpunt dat gespecialiseerd is in bijvoorbeeld bewoners bijstaan die een gang naar de Huurcommissie of rechter kunnen maken?
Nee, er zijn voldoende kanalen waar bewoners terecht kunnen. Daarnaast is de gemeente betrokken en heeft zij invulling gegeven aan haar rol als bevoegd gezag. Ik heb er vertrouwen in dat dit lokaal goed wordt opgepakt, zoals uit mijn antwoorden op de vragen 8 en 33 blijkt.
Kunnen we, gezien de vele vragen die de SP-fractie gesteld heeft over vele verschillende horrorflats, vaststellen dat uw verwijzing voor al deze problemen naar de gemeenten en afzonderlijke woningcorporaties niet helpt aangezien er weinig voorbeelden zijn waarin gemeenten handhavend optreden en woningcorporaties deze problemen al decennia laten voortborduren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat kan ik niet constateren op basis van het aantal vragen gesteld door uw fractie. Ik kan me onmogelijk bezighouden met de individuele kwaliteit van alle corporatiewoningen. We hebben in Nederland een stelsel ingericht waarbij de bevoegdheden en verantwoordelijkheden bij verschillende instanties zijn belegd.
Kunnen we vaststellen dat er sprake is van één en/of meerdere levensgevaarlijke situatie(s) en dat ingrijpen van de Autoriteit Woningcorporaties (AW) niet alleen gewenst maar zelfs dringend is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat de AW ingrijpen?
Ik ben niet in de positie om vast te stellen of hier sprake is van een levensgevaarlijke situatie. Woningcorporaties verhuren ruim 2 mln. woningen en er zijn geen signalen dat er structureel problemen zijn die ingrijpen van de Aw rechtvaardigen. De Aw kan een aanwijzing geven in het belang van de volkshuisvesting als dit wel het geval is. Elke individuele situatie waarin problemen ontstaan is vervelend. Wanneer een individuele huurder klachten heeft over zijn of haar woning, kan de huurder hiervoor naar de Huurcommissie stappen. Tevens hebben gemeenten de taak om te handhaven op de kwaliteit van woningen als dat nodig is.
Heeft de AW inmiddels één of meerdere gesprekken met de Raad van Bestuur en/of de Raad van Commissarissen van De Alliantie gevoerd? Zo ja, wat is hieruit gekomen? Zo nee, gaat u de AW vragen om een gesprek met deze raden te voeren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat is mij niet bekend, de Aw is onafhankelijk toezichthouder op naleving van de Woningwet. De Aw communiceert in haar openbare oordeelsbrieven over individuele corporaties.
Waarom vindt u dat er bij woningcorporaties geen sprake is van een structureel probleem als het bijvoorbeeld gaat om vocht- en schimmelproblematiek, gebreken en achterstallig onderhoud terwijl het Woononderzoek 2021 uitwijst dat het hier gaat om honderdduizenden huishoudens die te maken hebben met vocht en schimmel (en waardoor huurders te maken kunnen krijgen met aantasting van hun gezondheid als gevolg van deze ongezonde woningen)?
De in uw vraag genoemde problematiek behoeft en krijgt structureel aandacht. Bij bepaalde typen oudere woningen, is de problematiek hardnekkig. Het vraagt om een gezamenlijke aanpak van alle betrokken partijen. Zie mijn antwoord op vraag 31 voor een overzicht van deze aanpak.
Deelt u de mening dat gemeenten en verhuurders als eerste moeten beginnen met de aanpak van deze horrorflats (waar de SP u meerdere keren over heeft bevraagd) en andere horrorflats die nog niet in het vizier zijn? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de meeste aandacht moet uitgaan naar de woningen die er het slechtst aan toe zijn. Daarom heb ik in de Nationale prestatieafspraken met de corporaties afgesproken dat er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie 5 en 6), tenzij er voor deze woningen concrete sloopplannen zijn. Met de Nationale prestatieafspraken is geborgd dat er hiertoe extra inzet en budget beschikbaar is.
Hoe lang duurt het nog voordat de problemen in alle horrorflats in Nederland opgelost zijn?
In reactie op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 57.
Welke afspraken heeft u gemaakt over onderhoud en het uitbannen van de vocht- en schimmelproblematiek?
Voor vocht- en schimmelproblematiek heb ik een brede aanpak met alle betrokken partijen ingezet. In de Nationale prestatieafspraken die in juni zijn ondertekend met Aedes, Woonbond en de VNG is ook aandacht voor onderhoud en woningkwaliteit. Er is afgesproken dat corporaties ervoor zorgen dat er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie 5 of 6) en dat corporaties tot en met 2030 jaarlijks €200 miljoen extra investeren in woningverbetering, met een focus op een versnelde aanpak van vocht en schimmel, loden leidingen, asbest en brandveiligheid.
Hoeveel corporatiewoningen en hoeveel particuliere woningen verkeren in matige tot zeer slechte conditie?
Ik heb hier geen gegevens over.
Hoeveel corporatiewoningen en hoeveel particuliere woningen hebben loden leidingen?
Voor loden leidingen werk ik aan een verbod op loden leidingen bij huurwoningen zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd op 4 februari 2022 (Kamerstuk 27 625, nr. 567). Eind 2022 is de publieke internetconsultatie van de betreffende wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) gestart. Ik verwacht deze Bbl-wijziging vervolgens begin april 2023 aan uw Kamer te kunnen sturen ter voorhang. In het kader van de internetconsultatie is door Sira Consulting in beeld gebracht dat er naar verwachting nog 20.000 tot 40.000 huurwoningen zijn met loden leidingen.
Kunt u garanderen dat de gemaakte afspraken met Aedes met betrekking tot het extra investeren van € 100 mln. per jaar in de komende vijf jaar (in zeer grote mate) zal leiden tot een einde aan de vocht- en schimmelproblematiek, achterstallig onderhoud, (brand)onveiligheid en loden leidingen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik kan niet garanderen dat er een einde komt aan alle problemen, wel dat er een grote inzet gepleegd wordt en dat dit zowel mijn aandacht als die van de corporaties heeft.
Waarom bent u bij uw verwijzing naar de Huurcommissie als het om de vocht- en schimmelproblematiek gaat niet bang voor een run op de Huurcommissie, maar bij het instellen van enkel glas en/of slechte energielabels als wettelijk gebrek bent u wel bang voor een run op de Huurcommissie?
Ernstige vochtproblemen en ernstige schimmel zijn gebreken waarvoor de huurder zich op grond van de bestaande regelgeving kan wenden tot de Huurcommissie. De organisatie van de Huurcommissie is er dan ook op ingericht, dat huurders van deze mogelijkheid gebruik maken. Slechte energielabels of enkel glas zijn op grond van de bestaande regelgeving geen gebrek. De Huurcommissie is er hierdoor niet op ingericht dat huurders zich hiervoor tot de Huurcommissie kunnen wenden. De mogelijkheid dat huurders zich hiervoor wel tot de Huurcommissie kunnen wenden vergt dan ook in elk geval een toets op de uitvoeringsgevolgen daarvan voor de Huurcommissie.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk beantwoord en gelieve niet te clusteren?
Ik heb de vragen zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord. Ik bewonder de gedrevenheid en betrokkenheid van u en uw fractie. En toch, wellicht mag ik u dan vragen zich in het vervolg te bezinnen alvorens 64 vragen te stellen, en daarbij de befaamde uitspraak «in der Beschränkung zeigt sich erst der Meister» van Johann Wolfgang von Goethe ter harte te nemen. Iedere set schriftelijke vragen van uw hand die ik in het afgelopen jaar heb mogen beantwoorden bevat namelijk vele tientallen vragen. We kunnen onze ambtelijke capaciteit maar een keer inzetten en ik zou die capaciteit graag eerlijk willen verdelen over de verschillende onderwerpen die om onze aandacht vragen.
Misbruik datalek IMG en bedrijven die verdienen aan schadeafhandeling |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Is het u bekend dat de schadeafhandeling een verdienmodel is voor bedrijven die, in ruil voor een percentage van de schadeloosstelling, schademeldingen doen?
Ja, dat is mij bekend.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat dit soort bedrijven bestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ja. De dienst die commerciële bedrijven verlenen is mijns inziens namelijk overbodig, maar kost gedupeerden wel een percentage van de schadeloosstelling. Ik hoop mensen er daarom van te kunnen overtuigen dat zij deze bedrijven niet nodig hebben. Ik begrijp dat er mensen zijn die opzien tegen het doen van een schademelding, omdat zij vrezen dat dit veel tijd of energie kost. Bewoners die kiezen voor een maatwerkaanpak voor de afhandeling van fysieke schade, krijgen daarom een persoonlijke zaakbegeleider die zij vragen kunnen stellen. Het aanvraagformulier is ook zo eenvoudig mogelijk gemaakt. Ook kunnen bewoners terecht bij één van de IMG-steunpunten. Het IMG poogt het melden van schade al laagdrempelig te maken. Voor mensen die behoefte hebben aan hulp bij het doorlopen van een schademelding en die liever niet bij IMG zoeken, is bovendien kosteloos steun beschikbaar via Stut & Steun.
Is het u bekend dat dit soort bedrijven al langere tijd actief Groningers benaderen?
Ja, dat is mij bekend.
Is u het voorbeeld bekend van Kamerlid Beckerman die een brief kreeg van het bedrijf «loket bevingsschade» waarin zowel haar naam als adres vermeld stonden alsmede het gegeven dat zij nog geen schade heeft gemeld en nog geen gebruik heeft gemaakt van de (SNN) subsidieregeling voor waardevermeerdering?
Ja, dat is mij bekend.
Herkent u dat het bedrijf «loket bevingsschade» aan de gegevens over schademeldingen is gekomen door zich op de website van het Instituut Mijnbouwschade (IMG) voor te doen als gemachtigde terwijl ze dat niet zijn? Welke mogelijkheden heeft u om dit aan te pakken?
Ja. Naar aanleiding van de berichten over een mogelijk datalek heeft EZK direct contact opgenomen met het IMG. Zij hebben aan mij bevestigd dat het inderdaad om een lek ging en dat zij maatregelen hebben genomen om dit te dichten.
Het IMG betreurt dat er onterecht gegevens van mensen zijn gedeeld en heeft inmiddels bekend gemaakt aangifte te doen tegen het bedrijf in kwestie.
Herkent u dat het bedrijf «loket bevingsschade» aan de adresgegevens is gekomen door raadpleging van het kadaster maar zij deze persoonsgegevens niet op deze manier mag gebruiken? Welke mogelijkheden heeft u om dit aan te pakken?
Ja. EZK heeft dit onder de aandacht van het kadaster gebracht, een reactie op mogelijk misbruik van hun diensten is in eerste instantie aan hen.
Herkent u dat het IMG de gegevens over of op een adres reeds schade is gemeld niet op deze manier aan derden had mogen verstrekken? Is hier sprake van het tweede datalek bij het IMG in een maand tijd? Wat gaat u doen om te zorgen dat de kans op datalekken vanuit het IMG wordt geminimaliseerd?
Ja, hier is inderdaad sprake geweest van twee datalekken bij het IMG in relatief korte tijd. Het eerste datalek vond plaats medio oktober. Hierbij waren gedurende 48 uur voor maximaal 60 aanvragers ten onrechte de gegevens van andere aanvragers inzichtelijk. Dit vond plaats door een fout in een nieuwe versie van software waar het IMG op haar bewonersportaal gebruik van maakt. Om dit in de toekomst te voorkomen heeft het IMG een verbetering doorgevoerd in de tests die worden uitgevoerd voorafgaand aan de implementatie van nieuwe software.
Het tweede lek kwam voort uit het feit dat mensen informatie konden opvragen over de schadegeschiedenis van een pand waar zij niet de eigenaar van waren. Deze situatie bestond sinds de introductie van de vaste vergoeding in november 2021. Inmiddels heeft het IMG maatregelen genomen om dit lek te dichten. Het IMG heeft extern laten valideren of er afdoende maatregelen getroffen waren bij het oplossen van dit datalek. Dit bleek het geval. Tenslotte heeft het IMG het datalek gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dergelijke lekken schaden het vertrouwen van mensen in de achterliggende ICT-systemen die gebruikt worden voor de schadeafhandeling. Ik ben hierover in contact met het IMG en zal blijven benadrukken dat ik er van uit wil kunnen gaan dat zij werken met veilige en betrouwbare ICT-systemen.
Herkent u dat de huisstijl van het bedrijf «loket bevingsschade» veel lijkt op de huisstijl van het Instituut Mijnbouwschade Groningen? Herkent u dat ook dit misleidend kan zijn?
Ja, dat herken ik. Er bereiken mij verhalen van bewoners die dachten een schademelding te doen bij het IMG, om er later achter te komen dat zij te maken hadden met een commerciële partij en geconfronteerd te worden met een forse rekening. Dit wekt bij mij de schijn dat bureaus doelbewust onduidelijkheid bij bewoners laten bestaan over de partij waarmee zij in zee gaan en welke financiële verplichtingen hier aan vast zitten. Zoals ik ook in mijn beantwoording van vraag 2 heb aangegeven ben ik van mening dat het bestaan van commerciële schadebureaus overbodig is voor het doen van een aanvraag voor schadevergoeding bij het IMG. Met het IMG ben ik van mening dat het niet wenselijk is dat bedrijven zich presenteren met een service waarbij van tevoren niet in alle gevallen duidelijk is dat deze services geld kosten.
Bent u met ons van mening dat het misleidend is dat in de brief onvermeld blijft dat het bedrijf «loket bevingsschade» 15% (exclusief BTW) commissie rekent over het vastgestelde schadebedrag?
Zie het antwoord op vraag 8.
Is inzichtelijk hoeveel dit soort bedrijven hebben verdiend aan de schadeafhandeling?
Nee. Een schatting van hoeveel geld dergelijke bedrijven hebben verdiend aan de schadeafhandeling is niet te geven. Het IMG registreert bij het afhandelen van schademeldingen namelijk niet of deze worden gedaan door een bemiddelingsbureau. Ook indien het IMG dit wel zou doen is een precies bedrag niet te geven. Dit is namelijk afhankelijk van de financiële overeenkomsten tussen deze bedrijven en de bewoners die zij vertegenwoordigen. Deze overeenkomsten zijn niet inzichtelijk voor het IMG.
Welke wettelijke mogelijkheden zijn er om dit soort verdienmodellen te stoppen?
Deelt u de mening dat wanneer gedupeerden meer gebruik kunnen maken van onafhankelijke ondersteuning tijdens het melden en beoordelen van schade er minder noodzaak is om gebruik te maken van bedrijven zoals «loket bevingsschade»?.
Deze bedrijven bieden een dienst aan waarvan bewoners gebruik mogen maken. Indien dit sterk lijkt op de wijze waarop IMG zich presenteert, raad ik aan om dit te melden bij het IMG. In het geval dat er misbruik van gegevens optreedt door deze bureaus, is het aan het IMG om hierop actie te ondernemen. IMG informeert en adviseert bewoners over hoe zij om kunnen gaan met deze bureaus1. Indien er sprake lijkt van strafbare feiten, kan IMG aangifte doen. Zie ook het antwoord op vraag 5. Ik houd via gesprekken met de maatschappelijke organisaties een vinger aan de pols en zal hier ook met IMG contact over onderhouden.
Welke stappen wilt u zetten om te zorgen dat er meer onafhankelijke ondersteuning voor gedupeerden komt? Bent u bereid deze mogelijkheid ook breder bekend te maken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Lozingen op de Waddenzee |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Toezicht op lozing door FrieslandCampina-fabriek Bedum in Waddenzee rammelt»?1
Ja.
Klopt het dat er jaarlijks tonnen fosfaten, stikstof en andere stoffen worden geloosd op de Waddenzee door FrieslandCampina?
Ja, volgens de Emissieregistratie (emissieregistratie.nl) is er vanuit Friesland Campina Bedum in 2020 13,8 ton stikstof en 13,4 ton fosfaat geloosd, in 2019 was dat 17,6 ton stikstof en 12,6 ton fosfaat.
Klopt het dat de vergunning ernstig verouderd en niet in orde is?
Het beoordelingskader voor de omgevingsvergunning voor de indirecte lozing van FrieslandCampina op de HoWa-leiding richt zich op de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van de Waddenzee. Door middel van de vergunningverlening wordt erop toegezien dat de best beschikbare technieken worden toegepast om emissies te voorkomen of te beperken (emissietoets). Tevens wordt daarbij nagegaan of de dan nog resterende lozingen binnen de voorgeschreven grenswaarden voor het ontvangende oppervlaktewater blijven (immissietoets).
Er is navraag gedaan bij de Omgevingsdienst Groningen, die voor het bevoegd gezag provincie Groningen de VTH-taken uitvoert, of de huidige vergunning voldoet aan bovenstaande voorwaarden. Zij hebben aangegeven dat dit het geval is.
De Europese Commissie heeft de beste beschikbare technieken (BBT)-conclusies voedingsmiddelen en zuivel gepubliceerd op 4 december 2019. Zowel het bedrijf als het bevoegd gezag heeft vier jaar de tijd om dit te implementeren binnen de omgevingsvergunning. Indien de huidige zuiveringsinstallatie van FrieslandCampina nog voldoet aan de BBT dan moeten zij hier voor 4 december 2023 wel aan voldoen en kan dat een aanleiding vormen de vergunning te herzien.
Is er voldoende toezicht gehouden?
De omgevingsdienst Groningen geeft aan dat het bedrijf jaarlijks wordt gecontroleerd.
Wat vindt u ervan dat de omgevingsdienst uitspreekt dat er sprake is van een zeer onduidelijke vergunningssituatie en zij geen controles en inspecties kan terugvinden in haar dossier?
Voorheen waren er meerdere bedrijven aangesloten op de HoWA-leiding; alleen FrieslandCampina Bedum is nog aangesloten.
Bij navraag door het ministerie bij de Omgevingsdienst Groningen wordt aangegeven dat de uitspraken zoals gedaan in het programma Pointer niet het juiste beeld geven. Er is volgens de Omgevingsdienst wel degelijk informatie en correspondentie met betrekking tot de uitgevoerde controles en inspecties in het archief. Voorts is aangegeven dat bij de beantwoording van de vragen aan Pointer een deel van de uitgevoerde controles en inspecties over het hoofd is gezien en niet aan Pointer is meegedeeld.
Klopt de conclusie van Pointer dat er formeel sprake is van een illegale lozing omdat het waterschap eigenaar is van de smeerpijp en hier geen lozingsvergunning voor heeft?
Voor de directe lozing op de Waddenzee door de HoWa-leiding is op grond van de Waterwet een watervergunning nodig. Het ontbreekt op dit moment aan een watervergunning. Het Waterschap heeft deze begin dit jaar aangevraagd bij Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat verwacht de vergunning begin 2023 te kunnen verlenen.
Hoe verhoudt zich de taak van Rijkswaterstaat om te zorgen voor een schone Waddenzee tot zo’n ouderwetse smeerpijp? Wat zijn de plannen met betrekking tot deze smeerpijp?
De HoWa-leiding is een afvalwaterpersleiding die in 1968 is aangelegd om het afvalwater van diverse industrieën in de omgeving van Groningen te lozen op de Waddenzee in plaats van op de lokale kanalen. Nagenoeg alle bedrijven zijn in de loop der jaren afgekoppeld van deze leiding, de lozing van Friesland Campina Bedum is de overblijver. FrieslandCampina Bedum heeft een eigen zuivering om het afvalwater te zuiveren conform de in de vergunning opgenomen eisen.
Welke stappen gaat u zetten om te borgen dat de kwaliteit van de Waddenzee wel voorop komt te staan?
Een goede kwaliteit van de Waddenzee is uiteraard erg belangrijk. Door middel van herzieningen van vergunningen, en toezicht en handhaving ziet het bevoegd gezag toe op de lozingen. Daarnaast moeten bedrijven regelmatig hun zuiveringsproces aanpassen aan nieuwe technieken die als BBT worden beoordeeld. Zuiveringstechnieken worden steeds geavanceerder en dat zorgt ervoor dat de hoeveelheden stikstof en fosfaat in afvalwaterstromen steeds kleiner worden.
Is er door de lozingen schade aangebracht aan de natuur? Zo ja, waarom is dat niet voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Er vinden in Nederland bedrijfsmatige activiteiten plaats die leiden tot afvalstromen. Onze milieuwetgeving is erop gericht dat schade hierdoor waar mogelijk wordt vermeden en waar onvermijdbaar, zoveel als mogelijk wordt beperkt. Door middel van een immissietoets wordt bepaald wat een verantwoorde lozing is. Dat is ook bij FrieslandCampina gebeurd en het bedrijf houdt zich, volgens de berichten van de omgevingsdienst Groningen, aan de lozingseisen.
Bent u bereid het bedrijf hierop aan te spreken en te voorkomen dat illegale lozingen plaatsvinden?
Er is geen sprake van een illegale lozing op de HoWa-leiding door FrieslandCampina. Het is aan het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Groningen, om te beoordelen of FrieslandCampina voldoet aan de in de vergunning opgenomen eisen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Water op 21 november 2022?
Dat is helaas niet gelukt.
Het IMG die wachttijd voor schadeafhandeling laat oplopen naar 21 maanden |
|
Sandra Beckerman , Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Herkent u dat gedupeerden met mijnbouwschade die eerder 15 maanden moesten wachten op een beslissing op hun schademelding nu een brief krijgen dat ze nog zes maanden extra moeten wachten?
Ja, ik herken dit.
Deelt u de mening dat 21 maanden moeten wachten op een beslissing ontoelaatbaar lang is?
Ja. Ik deel uw mening dat een wachttijd van 21 maanden voor een besluit ontoelaatbaar lang is. Een lange wachttijd tot besluiten en bijbehorende onzekerheid maakt het proces voor gedupeerden te belastend. Het IMG streeft ernaar schademeldingen binnen een half jaar (26 weken) af te handelen. De gemiddelde gerealiseerde doorlooptijd (mediaan) voor fysieke schades van 2022 tot nu toe, ligt met 23 weken onder de streeftermijn (=26 weken). Het IMG geeft echter aan dat, als er sprake is van complexe dossiers, de beslistermijn kan oplopen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om midden- en kleinbedrijven of om monumenten met tot wel 400 schades. Helaas is het aantal langlopende dossiers van méér dan twee jaar oud het afgelopen jaar toegenomen. Zo lang moeten wachten op een besluit is ontoelaatbaar en kan redelijkerwijs niet van bewoners gevraagd worden.
Is het (nog verder) verlengen van de beslistermijn door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) overlegd met het ministerie?
Over het verlengen van de beslistermijn in individuele situaties, zoals meegedeeld in de door het IMG verstuurde brieven, wordt niet overlegd met het Ministerie van EZK. Sinds de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet Groningen is het IMG als zelfstandig bestuursorgaan een onafhankelijk instituut. Door de onafhankelijkheid waarmee het IMG zijn procedures vormgeeft, wordt met het Ministerie van EZK niet overlegd over de invulling van procedures. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven zijn wij het erover eens dat 21 maanden moeten wachten op een besluit redelijkerwijs niet van bewoners gevraagd kan worden. Juist in complexe situaties, is het belangrijk dat bewoners snel perspectief op een oplossing wordt geboden.
Hoeveel gedupeerden hebben de brief van het IMG ontvangen dat de beslistermijn verlengd is? Hoe vaak betrof het een materiële schademelding? Hoe vaak betrof het een immateriële schademelding?
Het IMG houdt niet separaat bij in hoeveel gevallen zij een brief met een verlenging van beslistermijnen hebben verstuurd. Het IMG houdt wel bij hoeveel schademeldingen er worden gedaan en hoe lang deze meldingen in behandeling zijn. Het aantal dossiers van meer dan één jaar oud is op peildatum 15 november 3.206. Het aantal dossiers van meer dan twee jaar oud is op peildatum 15 november 1.459. 45% van de reguliere schademeldingen wordt binnen een half jaar afgehandeld.
Herkent u dat het weer oprekken van de beslistermijn en het 21 maanden moeten wachten op een beslissing op een schademelding niet bijdraagt aan het herstel van vertrouwen?
Ja. Ik heb de afgelopen maanden met mensen in het aardbevingsgebied gesproken, en de lange wachttijden waren vaak een centraal thema waardoor gedupeerden zich gefrustreerd voelen. Het onderzoek «Gronings Perspectief» van Rijksuniversiteit Groningen concludeerde dat bewoners met langdurige en/of meervoudige schades meer stress ervaren dan bewoners waarvan het IMG de schades spoedig afhandelt. Daarnaast hebben deze gedupeerden minder vertrouwen in instanties zoals gemeenten, IMG/NCG of de overheid in het algemeen. Het zijn dus juist de complexe dossiers met een moeizaam verloop en lange doorlooptijd die niet bijdragen aan het herstel van vertrouwen. Om het vertrouwen onder bewoners te vergroten, is het dus van belang dat de behandeling van vastgelopen situaties meer prioriteit krijgt en hier spreekt EZK met IMG over.
Herkent u dat het lang moeten wachten op schadeloosstelling ook voor andere problemen zorgt bij eigenaren? Herkent u bijvoorbeeld de verhalen van gedupeerden die onnodig veel moeten stoken omdat ze verduurzaming uitstellen nu de schadeafhandeling niet geregeld is?
Zie het antwoord op vraag 5 voor problemen die bewoners ervaren bij langdurige procedures. Signalen over andere problemen als gevolg van het lang moeten wachten op schadeloosstelling zijn bij mij niet bekend. Het IMG geeft aan hier ook niet bekend mee te zijn.
Welke stappen gaat u zetten om te garanderen dat de beslistermijn op schademeldingen omlaag gaat?
Ik zal de ontwikkeling van het aantal langlopende dossiers blijven monitoren en zal, door middel van gesprekken met het bestuur van het IMG, aansturen op snellere behandeling van complexe en/of vastgelopen situaties.
Het blijkt moeilijk voor het IMG om bij complexe dossiers, waarbij schade en andere problematiek samenkomen, snelle resultaten te bieden: deze dossiers lost IMG nadrukkelijk samen met bewoners op. Het IMG heeft bijvoorbeeld een speciaal programma opgezet voor deze dossiers. Dit leidde ertoe dat het afgelopen jaar het aantal schademeldingen van tussen de 1 en 2 jaar oud vrijwel is gehalveerd, van circa 6.400 naar circa 3.200 aanvragen op dit moment (peildatum 15 november). Daarnaast is er een speciaal team dat zich bezighoudt met Impactvolle Dossiers. De voortgang hiervan wordt wekelijks door het bestuur besproken en waar nodig wordt de casus doorgeleid naar het interventieteam. Door eenvoudige schades af te handelen met een vaste vergoeding heeft het IMG extra capaciteit vrijgemaakt om complexe dossiers te behandelen. Het IMG zet dus al langer in op het voorkomen van lange doorlooptijden en geeft aan dit te prioriteren.
Herkent u dat de schadeafhandeling juist ook traag verloopt doordat er veel mechanismen zijn ingebouwd om gedupeerden te controleren (wantrouwen)?
Ten algemene geven bewoners aan zich zorgen te maken over de procedures en juridisering bij het IMG. Dit heeft mijn aandacht en ik laat daarom uitzoeken hoe een eventueel ander schademodel hierin kan helpen. Het IMG werkt ook mee aan dit onderzoek. Ik herken echter niet dat het IMG moedwillig meer controlerende stappen inbouwt in de procedures dan strikt noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn werkzaamheden. Voor verschillende regelingen zijn er werkwijzers ontwikkeld waarbij IMG vooraf zo ver mogelijk ingevulde formulieren klaar zet, met als doel de aanvraag voor bewoners te vergemakkelijken. Dit geldt bijvoorbeeld voor waardedaling en immateriële schade. Bij de regeling waarbij IMG, na aanvraag van een bewoner, een vaste vergoeding uitkeert bij een eerste melding van fysieke schade wordt de aanvrager gevraagd foto’s te uploaden of neemt een deskundige schade op. Als een aanvrager foto’s heeft geüpload, beoordeelt het IMG uiteraard wel of daarop schade is te zien. Dit soort mechanismen resulteren juist in een sneller verloop van de schadeafhandeling.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Groningen?
Ja.
Terugtreden aannemer bij sloop-nieuwbouw in het kader van de versterkingsoperatie in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de eigenaar van een onveilige woning in het centrum van Loppersum na jaren wachten op de sloop-nieuwbouw van zijn woning nu te horen heeft gekregen dat de aannemer zich terugtrekt?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de aannemer dit doet omdat de overheidsinstelling Nationaal Coördinator Groningen (NCG) na al die jaren nog geen duidelijkheid geeft over budget en planning en slecht communiceert? Herkent u dat het voor aannemers die elders ook goede opdrachten kunnen krijgen zonder zekerheid erg moeilijk is om voor de NCG te werken?
Nee. De aannemer heeft aan de NCG aangegeven dat hij om andere redenen deze opdracht teruggeeft. Het uitgangspunt is dat aannemers, de NCG en bewoners goede afspraken met elkaar maken voordat de opdrachtverlening aan de aannemer plaatsvindt.
Herkent u dat de woningeigenaar al in 2018 heeft aangegeven dat zijn gezin onderdoor is gegaan aan het wonen in een kapot en onveilig huis en het moeten strijden om herstel?
Ja. Ik herken dat een moeizaam verlopend versterkingstraject negatieve invloed kan hebben op de mentale gesteldheid van bewoners. Daar wil ik iets aan doen. In mijn brief van 23 november jl. (kenmerk 2022D49408) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn aanpak van het welzijn van bewoners in het aardbevingsgebied.
Herkent u dat de strijd, de boosheid en stress een negatieve invloed hebben gehad op het functioneren van de woningeigenaar als vader, als partner, als professional, op zijn humeur, zijn mentale gezondheid en de wijze waarop hij in het algemeen in het leven staat?
Zie antwoord vraag 3.
Is het u bekend dat juist om deze reden terecht is gekomen bij de Commissie Bijzondere Situaties?
De gemeente heeft, op het moment dat dit mogelijk was, dit adres bij NCG voorgedragen om met prioriteit op te pakken. Het adres is toegewezen aan het programma Versterking Bijzondere Situaties (VBS) van de NCG.
Herkent u dat de Commissie Bijzondere Situaties er is voor mensen die dringend hulp nodig hebben? Herkent u dat het doel is om samen een oplossing te vinden waarmee mensen weer verder kunnen?
Zie antwoord vraag 5.
Zo ja, hoe kan het dat er na tweeënhalf jaar onderdeel te zijn van deze regeling geen oplossing is, hij niet verder kan en er nu nieuwe vertraging optreedt door het terugtreden van de aannemer?
Met de aanmelding bij het programma Bijzondere Situaties is de versterking met prioriteit opgepakt door de NCG. Er ligt inmiddels een versterkingsadvies voor dit adres en het uitvoeringsontwerp ligt bij de gemeente voor de vergunningaanvraag. Het terugtrekken van de aannemer kan tot vertraging leiden. Er wordt echter zo snel als mogelijk een voorstel gedaan voor een vervangende aannemer.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er wel een dringend nodige oplossing komt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u zich voorstellen hoe groot de mentale klap is nu een commissie die moet zorgen dat mensen verder kunnen na mentale klappen van de overheid ook weer faalt in haar aanpak?
Ja. Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Herkent u dat deze woningeigenaar en andere gedupeerden vast komen te zitten en geen regie meer hebben door deze gang van zaken?
Het teruggeven van een opdracht door een aannemer in een dusdanig laat stadium is een uitzonderlijke situatie. Dit neemt niet weg dat ik ook zie en hoor over vele moeizaam verlopende versterkingstrajecten die en zware wissel trekken op het welzijn van bewoners.
Herkent u dat de situatie van deze woningeigenaar symbool staat voor problemen van veel meer gedupeerden in het mijnbouwgebied?
Het teruggeven van een opdracht door een aannemer in een dusdanig laat stadium is een uitzonderlijke situatie. Dit neemt niet weg dat ook ik zie en hoor over vele moeizaam verlopende versterkingstrajecten die een zware wissel trekken op het welzijn van bewoners.
Herkent u dat het wanhopig maakt dat zelfs in het centrum van Loppersum mensen ruim 10 jaar na de aardbeving bij Huizinge nog zo ver van een veilig huis zijn?
Ja. Ik herken dit onder meer uit mijn werkdagen in Groningen. Het blijft mijn hoogste prioriteit om bewoners zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden.
Is het u bekend dat dit niet de eerste keer is dat aannemers in Groningen besluiten opdrachten terug te geven omdat het werken in opdracht van de overheidsinstelling NCG voor veel problemen zorgt?
Ja. Het is mij bekend dat een beperkt aantal aannemers zich heeft teruggetrokken uit projecten. De NCG is met deze aannemers in gesprek om te achterhalen wat de redenen zijn voor de besluiten om opdrachten terug te geven. Het teruggeven van een opdracht door een aannemer in een dusdanig laat stadium, zoals het geval is in Loppersum, is gelukkig een uitzondering.
Herkent u dat de Kamer vorig jaar aan de bel trok toen bekend werd dat aannemers de versterkingsopdracht van 90 woningen terug gaven?1
Ja.
Hoe gaat het met deze groep bewoners die vorig jaar langer moesten wachten doordat aannemers de opdrachten teruggaven? Hoe ver zijn zij inmiddels in hun traject? Hoe waarderen deze bewoners het traject?
Na het opnemen en beoordelen bleek dat de betreffende 90 woningen in aanmerking kwamen voor sloop-nieuwbouw. In het programma Bouwimpuls heeft de NCG met de aannemers de afspraak gemaakt dat zij enkel de bouwkundige versterking realiseren van bestaande woningen. De adressen zijn daarom vanuit het programma Bouwimpuls verplaatst naar het reguliere versterkingstraject bij de NCG. De NCG en de gemeente pakken de uitvoering van deze adressen versneld op en in de communicatie met bewoners is hiervoor expliciet aandacht.
Hoe vaak hebben aannemers in de versterkingsoperatie opdrachten teruggegeven?
Zie mijn antwoord op vraag 13. Het exacte aantal wordt niet centraal geadministreerd.
Herkent u dat er veel signalen zijn waarbij aannemers een begroting maken die niet wordt goedgekeurd door de NCG?
Ik herken de signalen dat begrotingen worden afgekeurd. De NCG beoordeelt begrotingen op marktconformiteit. Bij excessieve afwijkingen wordt overlegd met de betreffende aannemer over de afwijkingen. Op basis hiervan vindt al dan niet een bijstelling plaats. Dit is maatwerk per aannemer.
Herkent u dat er signalen zijn dat de NCG ook tijdens versterking en sloop-nieuwbouw facturen van aannemers niet of vertraagd betaald?
Ja. De NCG betaalt in meer dan 95% de van de gevallen de facturen van aannemers binnen de termijn van 30 dagen. De NCG streeft ernaar dat alle aannemers op tijd worden betaald.
Herkent u dat het bewoners tot wanhoop drijft wanneer er vertraging optreedt in vaak al langslepende trajecten?
Ja. Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Herkent u voorts dat er ook in trajecten die zijn gestart om de versterkingsoperatie te versnellen alsmede in trajecten die zijn gestart om bewoners meer te ontzien en te steunen vertraging ontstaat vanwege gedoe om geld?
Ja. Om dergelijke complexe situaties te voorkomen heeft de NCG een knelpuntenpot om knelpunten op te lossen en lopende projecten verder te brengen.
Heeft u gesprekken gehad met aannemers over het werken voor de NCG? Zo nee, bent u bereid om met aannemers in gesprek te gaan om te horen welke problemen zij ervaren en welke kansen zij zien voor verbetering?
Ik ben bereid om hierover met aannemers in gesprek te gaan. In een van mijn werkdagen in Groningen begin 2023 zal ik hier invulling aan geven. De NCG voert daarnaast geregeld gesprekken met aannemers. Dit vindt op projectniveau plaats, en tijdens evenementen zoals de door de NCG georganiseerde bouwtafels.
Hoe gaat u zorgen dat vertraging door toedoen van de NCG wordt geminimaliseerd? Welke stappen heeft u daar reeds voor gezet? Welke stappen gaat u zetten?
De NCG heeft stappen gezet om vertraging in het versterkingsproces te minimaliseren. Zo werkt de NCG met het Meerjarenversterkingsplan (MJVP). Het MJVP creëert samenhang in de versterkingsoperatie, maakt de benodigde capaciteit voor de komende jaren inzichtelijk en biedt continuïteit richting aannemers. Dit heeft de NCG de afgelopen tijd gedaan door bijvoorbeeld te werken met een inkoopkalender en via het plan Vergroten Uitvoeringscapaciteit. Ik kijk momenteel met de NCG kritisch naar de processen om vertragende factoren te identificeren en op te lossen.
Kunt u deze vragen voor het wetgevingsoverleg Groningen beantwoorden?
Ja.