Het bericht ‘Hulpverlening aan Gaza dreigt verder in knel te komen: Israël verbiedt UNRWA’ |
|
Femke Zeedijk-Raeven (D66), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hulpverlening aan Gaza dreigt verder in knel te komen: Israël verbiedt UNRWA»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkelingen in Israël en de effecten op de humanitaire hulp aan Gaza?
Dit zijn zorgelijke ontwikkelingen. UNRWA speelt een belangrijke rol bij de humanitaire hulpverlening in de Gazastrook op een moment waarin de situatie kritiek is. De Algemene Vergadering van de VN (AVVN) heeft UNRWA het mandaat verleend om hulp en basisdiensten te bieden aan Palestijnse vluchtelingen in de gehele regio. Als zij dit mandaat niet (of slechts ten dele) kunnen uitvoeren in de Palestijnse Gebieden heeft dat een enorme impact op de reeds buitengewoon ernstige humanitaire situatie in Gaza en de sociaaleconomische situatie en stabiliteit in de Westelijke Jordaanoever. In Gaza, waar UNRWA met afstand de grootste implementerende humanitaire organisatie is, zou implementatie van de wetgeving over UNRWA niet alleen het werk van UNRWA raken, maar ook de mogelijkheid voor andere hulporganisaties om hulp te kunnen bieden.
Kunt u aangeven wanneer het verbod op UNRWA in Israël ingaat?
Op 3 november jl. heeft Israël de President van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties laten weten dat de wetten binnen 90 dagen in werking zullen treden.
Wat is het effect van deze wet op UNRWA als organisatie?
De eerste wet ontneemt UNRWA immuniteiten en verbiedt contact van Israëlische autoriteiten met UNRWA-personeel. De tweede wet verbiedt (activiteiten van) UNRWA op Israëlisch grondgebied (waaronder het door Israël geannexeerde Oost-Jeruzalem).
Bij strikte interpretatie en implementatie van de wet zal het voor UNRWA zeer moeilijk of zelfs onmogelijk worden om hulp te bieden in de bezette Palestijnse Gebieden. UNRWA zou niet meer direct kunnen coördineren met Israëlische autoriteiten voor humanitaire toegang en veiligheid van hulpverleners in Gaza. Verlening van essentiële hulp en basisdiensten, zoals onderwijs en gezondheidszorg, zou ook vele malen complexer worden op de bezette Westelijke Jordaanoever.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van een woordvoerder van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken dat er niemand is die UNRWA op dit moment, midden in deze crisis, kan vervangen?2
De operationele structuur van UNRWA is ondersteunend aan het werk van veel hulporganisaties. UNRWA levert basisdiensten zoals scholing en gezondheidszorg, maar zorgt in deze crises tevens voor opvang van ontheemden en neemt distributie van voedsel, water en medicijnen op zich. Het is inderdaad moeilijk om te zien hoe de taken van UNRWA in volledigheid door andere organisaties kunnen worden opgevangen, temeer omdat UNRWA activiteiten kan implementeren middels het grote lokale personeelbestand van 13.000 hulpverleners. Het Wereldvoedselprogramma (WFP) heeft, ter illustratie, slechts enkele tientallen hulpverleners in Gaza. Het overhevelen van staf van UNRWA naar andere (VN-)organisaties zou duur zijn. UNRWA kan namelijk relatief lage salarissen betalen aan lokale staf. Tevens zou een overheveling van staf geen verbetering betekenen voor de waarborging van de neutraliteit van hulpverlening in Gaza, aangezien dit tenminste deels dezelfde mensen zal betreffen. De Palestijnse Rode Halve Maan, een andere organisatie met een groot personeelsbestand in Gaza, heeft een ander mandaat en andere expertise dan UNRWA en zou taken van UNRWA niet zomaar kunnen of willen overnemen.
Wat heeft deze beslissing van het parlement in Israël voor impact op de hulpactiviteiten die UNRWA nu biedt in Gaza?
Nadat Israël in juni 1967 de Westelijke Jordaanoever (inclusief Oost-Jeruzalem) en de Gazastrook bezette, heeft Israël UNRWA gevraagd om assistentie te verlenen ten aanzien van Palestijnse vluchtelingen. Dit verzoek en de acceptatie daarvan door UNRWA is neergelegd in de zogeheten Comay-Michelmore Exchange of Letters. Op 3 november jl. heeft Israël middels een brief aan de President van de AVVN formeel het verzoek uit 1967 ingetrokken. Daarmee dreigen de werkzaamheden van UNRWA in de bezette Palestijnse Gebieden inclusief de Gazastrook ten einde te komen.
Welke andere mogelijkheden voor het verlenen van humanitaire hulp in Gaza ziet u als UNRWA verboden wordt in Israël?
Zie ook het antwoord op vraag 5. De meeste andere hulporganisaties maken voor hun humanitaire werk gebruik van de implementerende capaciteit, expertise en faciliteiten van UNRWA. Indien het werk van UNRWA onmogelijk wordt gemaakt ligt het niet voor de hand dat andere hulporganisaties snel en op schaal humanitaire taken kunnen overnemen. Of dit op langere termijn wel zou kunnen, zonder drastische stijging van de kosten en daling van de effectiviteit van de hulpverlening, is geen zekerheid. De meeste organisaties hebben beperkte personele capaciteit, worden reeds maximaal belast, hebben andere mandaten en expertise dan UNRWA en kampen ook met ernstige toegangsproblematiek.
Israël behoudt op basis van het bezettingsrecht de plicht de bevolking van de bezette Palestijnse Gebieden te voorzien van noodzakelijke levensmiddelen en andere noodzakelijke voorzieningen. Voor zover deze op dit moment door UNRWA worden verzorgd, dient Israël zeker te stellen dat toereikende alternatieven beschikbaar zijn.
Heeft het verbod van UNRWA in Israël ook effect op de werkzaamheden buiten Gaza, zoals bijvoorbeeld in Libanon?
Hoewel de Israëlische wetgeving en het eenzijdig opzeggen van de samenwerking voor de bezette Palestijnse Gebieden (de bovengenoemde Comay-Michelmore Exchange of Letters) alleen ziet op de werkzaamheden van UNRWA in Israel en de bezette Palestijnse gebieden en de overige werkvelden in de verdere regio niet direct raakt, compliceert dit besluit de uitvoering van het mandaat van UNRWA.
Welke gevolgen heeft dit concreet voor de overige hulporganisaties die in Gaza actief zijn?
Strenge interpretatie en implementatie van het verbod op UNRWA zou nagenoeg alle hulporganisaties in Gaza raken. Ten eerste omdat de noden sterk zouden toenemen, en omdat hulpbehoevenden die afhankelijk zijn van UNRWA voor o.a. voedsel en water, onderdak en gezondheidszorg op korte termijn door andere hulporganisaties zouden moeten worden geholpen. Hulporganisaties waarschuwen ervoor dat zij een dergelijke toestroom niet zouden kunnen opvangen, nog los van de vraag of hun mandaten dit zouden toelaten. Dat geldt ook voor organisaties met relatief grote lokale implementerende capaciteit, in het bijzonder de Palestijnse Rode Halve Maan (de organisatie met na UNRWA, zij het op aanzienlijke afstand, het grootste personeelsbestand in Gaza). Daarnaast maken de meeste hulporganisaties die actief zijn in Gaza, zoals gezegd, gebruik van het personeel, de expertise en de faciliteiten van UNRWA. Een verbod op UNRWA kan ertoe leiden dat veel hulporganisaties (delen van) hun programma’s in Gaza niet meer kunnen uitvoeren. Ook is het moeilijk denkbaar hoe bijvoorbeeld leraren, dokters en verpleegkundigen die momenteel werken voor UNRWA vervangen kunnen worden.
In hoeverre heeft het aannemen van de wet gevolgen voor het kabinetsstandpunt met betrekking tot de jaarlijkse bijdrage van Nederland aan UNRWA?
Het kabinetsstandpunt met betrekking tot de jaarlijkse bijdrage blijft onveranderd. De jaarlijkse bijdrage van EUR 19 miljoen is aangegaan door het vorige kabinet voor de periode 2022–2025. Het kabinet is niet voornemens deze verplichting te doorbreken zo lang UNRWA met deze bijdrage en conform de aangegane overeenkomst het bredere mandaat kan uitvoeren, dus ook het ondersteunen van Palestijnse vluchtelingen in Libanon, Syrië en Jordanië. Zie ook de brief3 aan uw Kamer inzake de staande overeenkomst met UNRWA voor de periode 2023–2025 naar aanleiding van vragen van het lid Ceder waarin onder andere de ontbindende voorwaarden worden beschreven.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp 2025?
Ja.
De catastrofale situatie in het Zamzam vluchtelingenkamp in Soedan |
|
Sarah Dobbe |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht van Artsen zonder Grenzen (MSF): «Catastrophic situation in Zamzam camp, Sudan: every effort must be made to finally deliver food, medicines and essential supplies to blockaded and starved communities»1?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met de situatie zoals die geschetst wordt in het persbericht, waarbij melding wordt gemaakt van onder andere uitzonderlijk hoge ondervoedingscijfers die MSF beschrijft als «waarschijnlijk een van de ergste in de wereld momenteel»?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat de regering in het geval van zo een uitzonderlijk ernstige humanitaire situatie meer middelen voor noodhulp ter beschikking zou moeten stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet heeft extra middelen voor noodhulp ter beschikking gesteld vanwege de humanitaire situatie. Nederland heeft in april dit jaar, op het moment dat prognoses op mogelijke hongersnood in Soedan duidden, 10 miljoen euro vrijgemaakt voor extra noodhulp aan Soedan en aan Soedanese vluchtelingen in Tsjaad. Ook heeft de Dutch Relief Alliance, gefinancierd vanuit BHO-middelen, in 2024 3 miljoen euro extra vrijgemaakt voor acute hulp aan Soedan en 3 miljoen euro voor opvang van Soedanese vluchtelingen in Tsjaad. Het Central Emergency Relief Fund (CERF), waarvan Nederland een grote donor is, heeft in 2024 66 miljoen US dollar toegekend voor Soedan.
Bent u bereid tegemoet te komen aan de oproepen die Artsen zonder Grenzen in dit persbericht doet? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderschrijft de noodzaak voor verbeterde humanitaire toegang. Nederland is in dialoog met zijn humanitaire partners, met andere donoren en met de VN om te bezien wat er mogelijk is om humanitaire toegang te verbeteren. Met dat doel heeft Nederland samen met andere donorlanden op 19 oktober een verklaring doen uitgaan waarin de strijdende partijen en de Soedanese autoriteiten worden opgeroepen ongehinderde humanitaire hulp mogelijk te maken2. Op 13 november jongstleden hebben de autoriteiten in ieder geval de toegang voor humanitaire goederen vanuit Tsjaad via de Adre-grensovergang voor drie maanden verlengd.
Komt u tegemoet aan de oproep van Artsen zonder grenzen om ook via luchtdroppingen noodhulp te leveren, in lijn met de aangenomen motie Dobbe c.s.?2 Zo nee, waarom niet?
Er wordt voortdurend gekeken naar mogelijkheden om hulp bij de noodlijdende bevolking in Soedan te krijgen. De zeer sterke voorkeur gaat daarbij uit naar hulp over land. Daarmee kunnen grotere hoeveelheden hulp geleverd worden. Luchtdroppingen zijn echt een laatste redmiddel als andere opties uitgeput zijn. In het algemeen zijn ze riskant, zeker in situaties waar gevochten blijft worden en de facto autoriteiten of strijdende partijen geen toestemming geven. Tevens zijn luchtdroppings minder effectief gezien de beperkte volumes hulpgoederen die op deze manier de bevolking kunnen bereiken. Noodhulp via luchtdroppingen wordt daarom niet overwogen.
Hoe gaat u opvolging geven aan de aangenomen motie Dobbe3 over zich inspannen en pleiten voor het instellen van een VN-wapenembargo voor heel Soedan?
Het kabinet heeft opvolging gegeven aan deze motie door tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 14 oktober 2024 te pleiten voor een dergelijke uitbreiding. Hier is in de Raad Buitenlandse Zaken van 16 november ook opvolging aan gegeven door Duitsland, dat opriep om het wapenembargo naar heel Soedan uit te breiden. Nederland spant zich hier ook in VN-kader in New York voor in.
Welke diplomatieke initiatieven ondersteunt Nederland momenteel om het geweld in Soedan te stoppen?
Momenteel lijken beide partijen niet genegen te onderhandelen over een staakt-het-vuren; er vinden momenteel geen actieve bemiddelingspogingen plaats. Bij de laatste onderhandelingen van afgelopen zomer die geleid werden door de ALPS groep (Aligned for Advancing Lifesaving and Peace in Sudan – onder andere de Verenigde Staten, Saoedi-Arabië, Egypte, Verenigde Arabische Emiraten, Afrikaanse Unie en Zwitserland) over een staakt-het-vuren, was de Europese Unie niet actief betrokken. Wel engageert de EU-Hoorngezant intensief met beide partijen en betrokken actoren om gesprekken over een staakt-het-vuren, ook op lokaal niveau, te bevorderen.
Op welke manier draagt de regering bij aan de wederopbouw van Soedan op het moment dat de burgeroorlog daar voorbij is?
Nederland blijft actief in Soedan met ontwikkelingshulp, met aangepaste programma’s die passen bij de huidige context. Deze zijn onder andere gericht op voedselzekerheid, mensenrechten en private sector ontwikkeling. Daar waar sprake is van enige stabiliteit zijn of worden lopende programma’s weer op de langere termijn en dus op wederopbouw gericht. Daarnaast blijft Nederland, onder andere via de Europese Unie, civiele actoren in Soedan steunen bij het vormgeven van een inclusief politiek proces zodra een staakt-het-vuren is bereikt.
Hoe wordt bij de verdeling van humanitaire hulp, in Soedan en in het algemeen, rekening gehouden met gemarginaliseerde groepen zoals vrouwen en meisjes die vaak minder goed toegang hebben tot humanitaire hulp?
Coördinatie van hulp en prioriteitsstelling vinden plaats via humanitaire respons plannen die door de Verenigde Naties per jaar en per crisis worden opgesteld. Deze plannen zijn gebaseerd op degelijk onderbouwde inschattingen van de behoeften van getroffen burgers. Daarbij is er nadrukkelijk aandacht voor de positie van vrouwen en meisjes, en ook voor andere kwetsbare groepen.
Hoe zet het kabinet zich in tegen het inzetten van seksueel geweld als wapen? Is het kabinet bereid additionele middelen en capaciteit beschikbaar te maken in de bestrijding hiervan? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet in op het tegengaan en aanpakken van conflict-gerelateerd seksueel geweld, onder meer door het bieden van bescherming en hulp aan slachtoffers en overlevenden. Zo heeft onder andere Nederland succesvol gepleit voor EU-sancties tegen daders van ernstige mensenrechtenschendingen zoals conflict-gerelateerd seksueel geweld. Afgelopen september nam de Minister van Buitenlandse Zaken deel aan een bijeenkomst tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN), georganiseerd door Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland. Hier werd steun betuigd aan slachtoffers en overlevenden van conflict-gerelateerd seksueel geweld en aandacht gevraagd voor accountability en straffeloosheid. Ook financiert Nederland hulporganisaties in Soedan, die seksueel geweld onder de aandacht blijven brengen en steun bieden aan slachtoffers, ook in vluchtelingenkampen. Daarnaast ondersteunt Nederland twee organisaties op het gebied van monitoren en documenteren van mensenrechtenschendingen, waaronder seksueel geweld.
Nederland heeft zich verder ingezet voor de oprichting door de VN van de Fact Finding Mission voor Soedan, welke ook aandacht besteedt aan conflict-gerelateerd seksueel geweld door bewijs te verzamelen van misdrijven zoals verkrachting en seksuele slavernij. Nederland heeft recent een financiële bijdrage geleverd aan het VN mensenrechtenkantoor (OHCHR) in Soedan voor de registratie en documentatie van misdaden begaan tijdens het conflict. Hoewel het niet mogelijk is direct bij te dragen aan de Fact Finding Mission, ondersteunt dit OHCHR-project wel indirect het werk daarvan.
Op welke manier draagt dit kabinet bij aan onderzoek van oorlogsmisdaden, het veiligstellen van bewijs en het inzetten van vervolging van daders alsmede het tegengaan van straffeloosheid?
Het is van groot belang dat bewijzen van internationale misdrijven, waaronder oorlogsmisdrijven, in Soedan verzameld, geconsolideerd, bewaard en geanalyseerd worden. Nederland heeft zich dan ook ingezet voor de oprichting van de Fact Finding Mission voor Soedan door de VN Mensenrechtenraad in oktober 2023. Deze heeft het mandaat om mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht in Soedan te onderzoeken. Mede door actieve inzet van Nederland is in oktober 2024 het mandaat van de Fact Finding Mission met een jaar verlengd. Daarnaast doet het Internationaal Strafhof onderzoek naar de misdrijven die zijn gepleegd in Darfoer. Nederland heeft de afgelopen jaren een extra vrijwillige bijdrage aan het Strafhof gedaan van 6 miljoen euro voor de versterking van de algemene onderzoekscapaciteit van het Hof. Ook ondersteunt Nederland twee organisaties op het gebied van monitoren en documenteren van mensenrechtenschendingen.
Het bericht 'Bezorgdheid om bezuinigingsplannen onderwijs: ‘Maakt Nederland op lange termijn kapot’' |
|
Sandra Beckerman , Jan Paternotte (D66), Chris Stoffer (SGP), Joost Eerdmans (EénNL), Doğukan Ergin (DENK), Ines Kostić (PvdD), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Laurens Dassen (Volt), Harmen Krul (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Don Ceder (CU) |
|
Reinette Klever (PVV), Fleur Agema (PVV), Beljaarts , Eelco Heinen (VVD), Eppo Bruins (CU), Schoof , Wiersma |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bezorgdheid om bezuinigingsplannen onderwijs: «Maakt Nederland op lange termijn kapot»»?1
Ja.
Bent u bekend met de brandbrief van 23 oktober 2024 verstuurd namens VNO-NCW, Universiteiten van Nederland, de CEO’s van NXP Semiconductors Nederland, Siemens Nederland, Johnson & Johnson, Arcadis, VodafoneZiggo, RoyalHaskoningDHV, Adyen, Nationale Nederlanden, Elsevier, Randstad, Signify, Picnic, TomTom, IMC, Vandebron, FrieslandCampina, VDL Groep, Airbus Netherlands, Royal Cosun, Lely, RijkZwaan, Demcon, Thales Nederland, Urenco Nederland en 18 Nederlandse start-ups en scale-ups.
Ja.
Wat is uw reactie op het statement van deze CEO’s en bedrijven die stellen dat de bezuinigingen op onderwijs van dit kabinet een bezuiniging betekenen op het toekomstig verdienvermogen van Nederland? Deelt u de zorg van het bedrijfsleven over de effecten van de onderwijsbezuinigingen op de toekomst van de Nederlandse economie?
De coalitiepartijen hebben bij het Hoofdlijnenakkoord scherpe keuzes moeten maken om de overheidsfinanciën op orde te houden en tegelijkertijd ruimte te vinden voor maatschappelijke investeringen en lastenverlichting. De bezuinigingen op onderwijs komen voort uit deze bredere politieke afwegingen. Ik besef dat bezuinigingen pijnlijk zijn. Ik ga de te nemen maatregelen dan ook zeer zorgvuldig uitwerken, zodat deze zo min mogelijk negatieve impact hebben op het toekomstig verdienvermogen. Tegelijk blijft het kabinet jaarlijks € 45 miljard in onderwijs en onderzoek investeren via de OCW-begroting. Dat zijn forse investeringen die ten goede komen aan de welvaart en het verdienvermogen van ons land. Mijn ambitie is om te zorgen dat die basis op orde blijft en waar mogelijk zelfs effectiever wordt.
Kunt u aangeven hoe deze bezuiniging tot stand is gekomen? Kunt u aangeven welke afwegingen daarbij hebben meegespeeld? Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van de experts die zijn geconsulteerd bij de besluitvorming over deze bezuiniging?
De maatregelen in het Hoofdlijnenakkoord zijn het resultaat van het formatieproces van de kabinetspartijen. Het parlement is door de formateur geïnformeerd over het formatieproces, de onderliggende documentatie en de geraadpleegde partijen2. Het hoofdlijnenakkoord is vervolgens uitgewerkt in het regeerprogramma. In Bijlage 1 van het regeerprogramma is een overzicht van de belangrijkste gesprekpartners genoemd waarmee in aanloop naar het opstellen van het regeerprogramma is gesproken3.
Wat voor economie wil dit kabinet voor de toekomst van Nederland? Wat is de rol van publiek onderwijs, innovatie en onderzoek in deze economie?
Het kabinet wil een innovatieve concurrerende economie bevorderen, zodat Nederland tot de koplopers blijft behoren op het gebied van onderzoek, innovatie en digitalisering in Europa en daarbuiten. De ambitie is om een gediversifieerde economie te behouden en nieuwe waardeketens in technologisch hoogwaardige industrieën op te bouwen. Hiervoor wordt gewerkt aan de verdere uitrol van de Nationale Technologiestrategie. In het regeerprogramma is de ambitie opgenomen om 3 procent R&D-uitgaven van het bbp te halen in 2030. Daarnaast wordt er gewerkt aan de vernieuwing van het Topsectorenbeleid.
Om deze sterke economie te realiseren, moeten we ook keuzes maken over het soort werk dat we stimuleren. Deze keuzes komen terug in de brede arbeidsmarktagenda waarin het kabinet haar aanpak voor de arbeidsmarktkrapte nader uitwerkt. Het kabinet wil bovendien de productiviteit verhogen door onder meer innovatie en de toepassing van arbeidsbesparende technologieën te stimuleren. Hiervoor zal het kabinet een Productiviteitsagenda opstellen. Ook blijft het kabinet praktijkgericht onderzoek stimuleren om zo bij te dragen aan het oplossen van de maatschappelijke opgaven. Naast onderzoek en innovatie vervult ook kwalitatief goed onderwijs hierin een belangrijke rol.
Erkent u dat investeringen in onderwijs, wetenschap en innovatie noodzakelijk zijn voor de economie en het verdienvermogen van Nederland?
Dat erken ik. Nederland investeert daarom jaarlijks ruim € 46 miljard in onderwijs en onderzoek met uitgaven van de OCW-begroting.4 In de komende jaren zal dat volgens de OCW-begroting dalen tot ruim 45 miljard in 2028. Kijkend naar de publieke uitgaven aan R&D dan zijn deze investeringen toegenomen van € 4,7 miljard in 2012 naar € 9,1 miljard in 2023.5
Kunt u de analyse van het kabinet sturen van de effecten van deze bezuiniging op onderwijs en innovatie voor de groei van de Nederlandse economie?
Voor de raming van de economische ontwikkeling baseert dit kabinet zich op de ramingen van het CPB. Er is geen aparte doorrekening gemaakt van specifieke bezuinigingsmaatregelen. In algemene zin hebben publieke uitgaven aan onderwijs en innovatie een positief effect op het verdienvermogen maar dit effect hangt sterk af van de specifieke maatregel. Het is niet mogelijk om een precieze inschatting te geven van de gevolgen hiervan op de welvaart.
Wat is uw reactie op de conclusie van Rabobank dat de bezuinigingen van dit kabinet Nederland op termijn 27 tot 52 miljard euro kunnen kosten? Deelt u deze conclusie? Zo niet, wat is uw eigen raming van het effect op de lange termijn groei? Hoeveel miljard aan bbp gaat er mogelijk verloren?
Ik heb kennis genomen van de conclusie van de Rabobank. Het CPB geeft aan dat het op dit moment niet mogelijk is om langetermijn bbp-/groei-effecten van de uitgaven aan onderwijs en innovatie betrouwbaar te modelleren en te ramen, omdat het effect sterk afhangt van de vormgeving van specifieke maatregelen. Het Kabinet onderkent, net als het CPB dat onderwijs, onderzoek en innovatie een positief effect hebben op welzijn en welvaart. Desalniettemin gaat het niet alleen om de kwantiteit maar ook de kwaliteit van de investeringen en het kader van wet- en regelgeving.
Bestaat er een kans dat het verlies aan bbp meer kost dan dat de bezuinigingen opleveren? Zo nee, waarop baseert u dat?
Het CPB heeft vorig jaar in een publicatie aangegeven dat het op dit moment niet mogelijk is om productiviteitseffecten van R&D beleid betrouwbaar mee te nemen in een macro-economisch model.6 Zie ook de antwoorden op vragen 6, 8 en 10.
Erkent u dat de modellen van het CPB niet het volledige effect op de economische groei weergeven, bijvoorbeeld doordat de langetermijneffecten van bezuinigingen op onderwijs en innovatie niet worden meegewogen? Erkent u dat dit een tekortkoming is in de raming die ten koste gaat van de betrouwbaarheid?
Het klopt dat het CPB de langetermijneffecten van bezuinigingen (of investeringen) op het vlak van onderwijs en innovatie op economische groei niet meeweegt. Het CPB heeft drie jaar geleden een reactie geschreven op een motie die het kabinet opriep om het CPB te vragen om effecten van investeringen in kennis door te rekenen.7 Daarin geeft het CPB aan dat er weliswaar brede consensus is dat onderwijs, onderzoek en innovatie een positief effect hebben op welzijn en welvaart, maar dat niet iedere investering in kennis hetzelfde rendement oplevert. Daarnaast is er veel onduidelijkheid over de grootte van beleidseffecten. Door de grote variëteit in effectgroottes is het niet mogelijk een rendement toe te kennen aan een kennisinvestering als niet helder is op welke wijze de investering besteed zal worden. In aansluiting hierop heeft het CPB recent aangegeven dat het niet in staat is om de effecten van R&D-beleid op een betrouwbare manier mee te nemen in een macro-economisch model. De doorrekeningen van het CPB nemen wel de (korte termijn) budgettaire kosten van investeringen in onderwijs en innovatie mee, maar de (langere termijn) economische baten niet.
Kunt u schematisch weergeven hoeveel procent van het BBP de afgelopen 10 jaar is uitgegeven aan onderwijs en innovatie en schetsen hoe deze ambitie zich in de aankomende jaren ontwikkelt?
De publieke uitgaven aan onderwijs bedroegen in 2013 5,5 procent van het bbp. In 2023 is dat percentage gedaald naar 5,1 procent van het bbp. Het CPB8 raamt dat dit percentage verder daalt naar 4,9 procent van het bbp in 2028.
Voor wat betreft innovatie zijn gegevens over totale uitgaven aan R&D als percentage van het bbp beschikbaar. Deze uitgaven hebben zich ontwikkeld van 2,13 procent in 2013 tot 2,30 procent in 2022.9 Het betreft hier de optelsom van publieke en private uitgaven aan R&D. In tegenstelling tot onderwijsuitgaven is er op het terrein van R&D uitgaven geen raming beschikbaar. Het percentage van het bbp dat wordt uitgegeven aan R&D begeeft zich de afgelopen jaren steeds onder het gemiddelde van 2,73% van de OESO, maar boven het gemiddelde van 2,11% van de EU in 2022.
Erkent u dat publieke investeringen in innovaties een katalysator zijn voor private investeringen? Kunt u een inschatting maken van de omvang van de private investeringen in innovaties die Nederland misloopt door deze bezuiniging op publieke investeringen? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van de KNAW is gebleken dat meer publieke investeringen in onderzoek en ontwikkeling leiden tot meer private investeringen in onderzoek en ontwikkeling10. Tegelijkertijd levert niet elke extra investering in kennis hetzelfde rendement op. Het maakt dus uit op welke wijze extra investeringen in kennis worden ingezet, en voor welk onderzoek. Het is daarom niet mogelijk om te voorspellen in welke mate het effect van private investeringen verandert door de bezuinigingen.
Kunt u een inschatting geven van hoeveel internationale topwetenschappers Nederland als gevolg van de bezuinigingen zullen verlaten of niet kiezen en gaan voor een aanstelling aan een universiteit in het buitenland?
Ik begrijp de zorg die hierover heerst. De precieze inschatting van het effect hiervan kan ik echter niet maken. Dat hangt af van de wijze waarop de universiteiten en hogescholen de bezuinigingen vertalen naar hun personeelsbeleid.
Hoe verhouden de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie zich met de door de premier genoemde aanbevelingen uit het Draghi-rapport, dat stelt dat we grootschalig moeten investeren in kennis en innovatie om de concurrentiekracht van de Europese economie niet nog verder te laten afzwakken ten opzichte van de VS en China? Als u deze analyse van Draghi onderschrijft, hoe rijmt u dat dan met de grote onderwijsbezuinigingen van dit kabinet?
Onderwijs, onderzoek en innovatie zijn belangrijke factoren in de ontwikkeling van arbeidsproductiviteit. Hierbij gaat het niet enkel over publieke investeringen maar ook over het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor private investeringen in onderwijs, onderzoek en innovatie. Het belang van onderwijs, onderzoek en innovatie is recent bevestigd in het rapport van Draghi: «The future of European competitiveness». Op 4 oktober jl. stuurde het kabinet de reactie op dit rapport aan de Tweede Kamer11. Het kabinet onderschrijft het belang van onderwijs, talent, vaardigheden, en onderzoek en innovatie om zo de productiviteit te verhogen in een vergrijzende samenleving. Hiermee versterken we ons verdienvermogen. Een betere aansluiting van vraag en aanbod van kennis en vaardigheden draagt ook bij aan het aanpakken van de arbeidsmarkttekorten. Ook erkent het kabinet in zijn reactie dat onderzoek en innovatie de katalysator zijn voor productiviteit en welvaart. Het is daarbij van belang om in te zetten op het volledige spectrum van kennisontwikkeling: van fundamenteel onderzoek tot toegepast onderzoek en innovatie en meer aandacht voor valorisatie. Draghi benoemt daarom de doelstelling van 3% van het Europese bbp naar onderzoek en innovatie, een doelstelling die voor 2030 ook in het regeerprogramma is opgenomen. Het kabinet onderschrijft ook de conclusie dat tegelijkertijd meer focus nodig is op strategische onderzoeksprioriteiten en technologiegebieden bij voorkeur in lijn met de Nationale Technologiestrategie, waaronder op het terrein van cybersecurity. Nederland heeft als groot voordeel dat het bij uitstek een land is waarin kennisinstellingen, industrie, en overheid intensief samenwerken. Het kabinet deelt de mening dat Europa, en dus ook Nederland, beter kan profiteren wanneer nauw wordt samengewerkt binnen onderzoeks- en innovatie-ecosystemen, en waarin gezamenlijk kennis wordt gecreëerd en gevaloriseerd.
Wat is uw verwachting van het effect van de bezuinigingen op onderwijs, wetenschap, innovatie voor de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit? Zal deze naar verwachting hierdoor stijgen, of juist dalen? Erkent u dat een stijging van de arbeidsproductiviteit cruciaal is, met het oog op de oplopende personeelstekorten dankzij de vergrijzing? Wat gaat u daaraan doen?
Er is consensus onder economen dat onderwijs en innovatie belangrijke determinanten zijn van arbeidsproductiviteit, hetgeen van belang is om het welvaartsniveau van Nederland op peil te houden12. Dit kabinet heeft in zijnregeerprogramma ook aangekondigd te willen komen tot een Productiviteitsagenda13, die erop gericht is hetzelfde werk te doen met minder mensen. Ook zet het kabinet met de bredere arbeidsmarktagenda in op het moderniseren van de economie en de arbeidsmarkt, door bijvoorbeeld te kiezen voor kwaliteit van werk.
Kunt u reflecteren op het feit dat door teruglopende economische ontwikkeling in de toekomst er minder middelen zullen zijn om onze leraren, zorgmedewerkers en andere publieke voorzieningen te betalen?
Over het belang van productiviteitsgroei heeft het kabinet recent gereflecteerd in een brief aan uw Kamer14. Daarin wordt betoogd dat productiviteitsgroei van belang is om het welvaartsniveau in Nederland vast te houden en om geld te blijven verdienen waarmee we publieke diensten, zoals onderwijs en zorg, kunnen bekostigen. Met de in het regeerprogramma aangekondigde Productiviteitsagenda is de inzet van dit kabinet om de trend van een vertraging van de productiviteitsgroei in de laatste 10 jaar ten opzichte van de decennia daarvoor te keren. Daarnaast heeft het kabinet aandacht voor het verbeteren van het concurrentievermogen, verminderen van administratieve belemmeringen en stimuleren van startups.
Kunt u gedetailleerd inzicht geven in hoe de bezuinigingen neerslaan per provincie? Kunt u daarbij een inschatting geven van de impact op de regionale economie en werkgelegenheid?
Het is niet mogelijk om gedetailleerd inzicht te geven in hoe de bezuinigingen neerslaan per provincie en wat de impact op de regionale economie en werkgelegenheid is. De bezuinigingsmaatregelen op de OCW-begroting kennen geen provinciale of regionale focus, met uitzondering van de afschaffing van de functiemix Randstad. Voor deze maatregel is gekozen, omdat de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling niet kan worden aangetoond. Het kabinet heeft gekozen om de incidentele extra middelen voor het mbo en het hbo voor krimpregio’s te handhaven. Ook wordt gewerkt aan een stabiele bekostiging zodat mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten bij dalende studentenaantallen een goed onderwijsaanbod op peil kunnen houden, in het bijzonder opleidingen die voor de regio vitaal zijn. Ook de incidentele intensivering in de Campus Groningen van € 50 miljoen blijft gehandhaafd. Daarnaast wordt met «Project Beethoven» in totaal € 2,51 miljard geïnvesteerd door de rijksoverheid, regio en bedrijfsleven in onderwijs, kennis en ruimtelijke infrastructuur in de Nederlandse microchipsector, onder andere in de regio Brainport Eindhoven tot en met 203015.
Weet u hoeveel minder start-ups en scale-ups er in Nederland zullen ontstaan als gevolg van de bezuinigingen? Zo nee, bent u bereid hier een nadere impactanalyse naar uit te voeren? Hoeveel startups vloeien er jaarlijks voort uit (onderzoek van) de universiteiten, hogescholen en mbo-instellingen? Verwacht u een daling van het aantal startups als gevolg van de bezuinigingen op innovatie, onderzoek en onderwijs?
Sinds 1990 zijn er vanuit Nederlandse kennisinstellingen 2.500 startups ontstaan16. Waaronder 1.200 kennisintensieve startups (deeptech startups) op basis van onderzoek. Vijfhonderdvan deze bedrijven zijn een spin-off, oftewel een kennisintensieve startup met een overeenkomst om het intellectuele eigendom van een kennisinstelling te gebruiken. Jaarlijks worden er gemiddeld 62 nieuwe startups op basis van onderzoek opgericht in Nederland.
Succesvolle valorisatie vraagt om zowel hoogwaardig onderzoek als ondernemerschap, waardoor een bedrijf kan starten en opschalen. Het kabinet blijft inzetten op een ondernemende cultuur binnen kennisinstellingen, betere begeleiding voor ondernemende onderzoekers en onderzoekende ondernemers en transparante en eenduidige IP-voorwaarden. Daarnaast maakt het kabinet middels de intensivering van Invest-NL meer middelen vrij die ten goede komen aan de doorgroei van onder andere kennisintensieve scale-ups, zoals deeptech bedrijven.
Het is niet bekend welke effecten de omvang van de budgetten voor onderzoek en innovatie hebben op het aantal nieuw op te richten startups. Wij verwachten op korte termijn geen daling van het aantal startups. Juist ook omdat het kabinet meer middelen vrijmaakt voor de doorgroei van startups, wat het aantrekkelijker maakt om een deeptech bedrijf te starten.
Wat zijn de arbeidsmarkteffecten van de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie voor de verschillende arbeidsmarktsectoren op de middellange en lange termijn? Wat voor directe effecten hebben deze onderwijsbezuinigingen op korte termijn voor de arbeidsmarkttekorten in zorg, onderwijs en techniek? Kunt u dit uitsplitsen per sector voor zowel lange als korte termijn?
Instellingen zullen de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie op verschillende wijzen opvangen. De keuzes die instellingen maken zijn afhankelijk van een diversiteit aan factoren. Hierdoor is het niet mogelijk om betrouwbare doorrekeningen te maken van de arbeidsmarkteffecten van de maatregelen. Het is daarom ook niet mogelijk een uitsplitsing per sector te maken voor zowel de korte als lange termijn. Het CPB raamt in zijn meest recente middellangetermijnraming (MEV 2024) dat de werkloosheid beperkt oploopt tot 4,5 procent in 202817.
Minder werkgelegenheid in de ene sector kan daarnaast ook betekenen dat arbeidskrachten beschikbaar komen voor andere sectoren in de economie. De daadwerkelijke arbeidsmarkteffecten voor onderwijsprofessionals en onderzoekers zullen echter afhangen van de keuzes die instellingen maken in budgetten en personeelsbeleid. De startersbeurzen voor onderzoekers zijn bijvoorbeeld nog niet toegekend, waardoor de stopzetting van deze middelen niet zorgt voor een directe terugval in de werkgelegenheid voor jonge onderzoekers. De eerder voorziene toename in de werkgelegenheid voor onderzoekers, die daarmee samenhing, zal echter niet plaatsvinden.
Welk effect hebben deze bezuinigingen op het Topsectorenbeleid en hoe raakt dit het internationale verdienmodel van Nederlandse ondernemers?
De bezuinigingen hebben beperkt impact op het Topsectorenbeleid. De verwachting is dan ook niet dat dit op korte termijn het internationale verdienmodel van ondernemers raakt. Daarnaast wordt het internationaal verdienmodel door vele factoren bepaald, denk bijvoorbeeld aan onnodige regeldruk.
Wat betekenen de bezuinigingen voor de Nationale Technologiestrategie (NTS)? Gaat het kabinet technologieën en sectoren naar rato korten, of gaat het kabinet technologieën/sectoren schrappen?
De Nationale Technologiestrategie heeft geen eigen budget, maar geeft richting aan de besteding van middelen voor onderzoek en innovatie uit bestaande budgetten op de aangegeven strategische prioriteiten. De NTS als strategie wordt gehandhaafd en in haar geheel onderschreven door dit kabinet, er worden dus geen technologieën uit de NTS geschrapt.
Wat zijn de gevolgen van de onderwijsbezuinigingen op de internationale handel, aangezien Nederland juist vanwege haar innovatieve bedrijven en hoogwaardige export een gewilde handelspartner is? Welke effecten hebben de bezuinigingen op het internationale verdienvermogen van Nederland?
Het is niet mogelijk om een schatting te geven van het effect dat de bezuiniging op de OCW-begroting heeft op toekomstige internationale handel. Dat komt omdat er veel factoren bepalend zijn voor de Nederlandse uitvoer van goederen en diensten. In algemene zin is het wel zo dat bedrijven met R&D en/of innovatie vaker actief zijn op internationale markten18. Hier kan sprake zijn van een selectie-effect omdat deze bedrijven blootstaan aan internationale concurrentie waardoor mogelijk alleen de meest innovatieve bedrijven deze stap kunnen maken. Het CPB verwacht in zijn meest recente middellangetermijnraming (MEV 2024) dat de uitvoer in de periode 2025–2028 blijft groeien met ca. 2,2 procent per jaar19.
Kan worden aangegeven hoe deze bezuinigingen invloed hebben op de toegang tot nieuwe behandelingen voor patiënten? Klopt het dat patiënten mogelijk door deze bezuiniging langer moeten wachten op een nieuwe behandeling? Zo nee, waarop baseert u dat?
De onderzoeksmiddelen waar nu op bezuinigd wordt, zijn bedoeld voor wetenschap. De bezuiniging daarop kan niet direct gelinkt worden aan de toegang tot nieuwe behandelingen voor patiënten. Tussen onderzoek en uiteindelijke behandeling zitten diverse schakels. Bovendien resulteert niet elk onderzoek in een mogelijke nieuwe behandelmethode.
Heeft u in kaart gebracht wat deze bezuinigingen betekenen voor de ontwikkeling van medicijnen of vaccins? Zo nee, heeft u een risico inschatting gemaakt wat dit betekent voor Nederlanders die nu en in de toekomst zorg nodig hebben? Wat is uw reactie op de gevolgen die KWF schetst voor kankeronderzoek en behandelingen door deze onderwijsbezuinigingen?
Het kabinet heeft die effecten niet in kaart gebracht omdat de relatie niet zo eenduidig is. Zie ook antwoord op vraag 23. Geneesmiddelenontwikkeling is een complex proces dat internationaal plaatsvindt, meestal in de private sector, al dan niet in samenwerking met verschillende publieke partijen. Ook zijn er veel verschillende financieringsvormen voor geneesmiddelenonderzoek, publiek en privaat. Hoewel Nederlandse onderzoekers een belangrijke rol spelen in geneesmiddelenonderzoek is het niet zo dat deze bezuiniging per definitie gaat leiden tot minder nieuwe geneesmiddelen voor de Nederlandse patiënt. Het voorbeeld van kankeronderzoek dat u aanhaalt illustreert dit. Kankeronderzoek kent met KWF een sterke financieringspartner in Nederland. Daarnaast is kankeronderzoek internationaal een terrein waarin ook door bedrijven fors wordt geïnvesteerd.
Wat zijn de effecten van het wegbezuinigen van het stagefonds voor het opleiden van mensen in de zorg? Hoe veel stageplekken financiert het Ministerie van VWS met het stagefond in het mbo en hbo? Hoe gaat het bezuinigen op stageplekken in de zorg bijdragen aan het grote tekort aan stageplekken in de regio Utrecht, Amersfoort en Haaglanden?
Door de Algemene Rekenkamer is onderzocht of het stopzetten van de subsidie gevolgen heeft voor het stageaanbod. De conclusie is dat dit onwaarschijnlijk is.20 Over het studiejaar 2022–2023 werd voor 13.549 fte aan subsidie voor hbo-studenten verstrekt en voor 44.553 fte aan mbo-studenten. In totaal gaat het om 58.102 fte. Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer is het aantal stageplaatsen in de zorg niet nauw verbonden met de beschikbare subsidie. Zorgaanbieders bieden stages aan om toekomstig personeel te werven en aan hen te binden. Dit is daarmee in hun eigen belang. Het stagefonds was daarbij slechts een financiële tegemoetkoming. Tegelijkertijd is de Minister van VWS met u van mening dat opleiden van zorgpersoneel blijvend onze aandacht verdient. Het is belangrijk om voldoende en goed toegerust zorgpersoneel op te leiden en te komen tot een goede verdeling tussen opleidingen binnen en buiten het ziekenhuis. Het is daarvoor van belang dat de kwaliteit van de stagebegeleiding, juist ook gezien de krapte op de arbeidsmarkt, van voldoende niveau blijft, ook met het wegvallen van het stagefonds. Dat blijft het kabinet monitoren en bevorderen, bijvoorbeeld via het stagepact mbo 2023–2027. Daarnaast worden momenteel concrete afspraken gemaakt met het veld voor de Leidraad Vakmanschap en Werkplezier. Scholing en ontwikkeling van medewerkers in de sector zorg en welzijn vormen een belangrijk onderdeel van deze leidraad.
Hoe rijmt u deze grove bezuiniging op stageplekken met de ambitie in het regeerprogramma om speciaal oog te hebben voor opleidingen voor tekortberoepen en het herwaarderen van praktische opleidingen en beroepen?
Werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om voldoende stageplaatsen aan te bieden en te zorgen voor goede begeleiding van studenten. In totaal kent het beroepsonderwijs weinig stagetekorten. Het kabinet blijft volgen hoe het aantal stageplaatsen en de begeleiding van studenten in de zorg zich ontwikkelt. Daarnaast zet het kabinet zich voor alle studenten in om te zorgen voor voldoende stageplaatsen en goede begeleiding, onder andere via het stagepact mbo. Bovendien sluit het kabinet in de zomer van 2025 een pact met studenten, werknemers, werkgevers en onderwijsinstellingen in het mbo om studenten gericht op te leiden voor strategische tekortsectoren en voor de verwachte maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat op het gebied van onder andere zorg, techniek en onderwijs.
Kunt u schetsen hoeveel studenten op dit moment uitvallen of school vroegtijdig verlaten bij zorgopleidingen? Denkt u dat verslechterde stagebegeleiding een positieve bijdrage gaat leveren aan uitval bij opleidingen voor beroepen in de zorg? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Het studierendement van de mbo-opleidingen voor zorg en welzijn is 65%, voor de hbo-opleidingen in zorg en welzijn is dat 48%21. Het studierendement is bepaald door te kijken naar het aandeel studenten dat is gestart met een opleiding en hun diploma heeft behaald binnen de nominale (oftewel «normale») studieduur + 1 jaar. Bijvoorbeeld voor verzorgenden is het studierendement 3 + 1 jaar. Voor deze afbakening is gekozen omdat blijkt dat van degenen die hun diploma halen, verreweg de meesten dat binnen de periode van de nominale studiejaar + 1 jaar doen. De cijfers geven dus een goede indicatie van het percentage studenten dat uitvalt of switcht naar een andere opleiding.
De Minister van VWS interpreteert de vraag zo dat met verslechterde stagebegeleiding gedoeld wordt op begeleidingscapaciteit. Zoals de Algemene Rekenkamer in het rapport van 2022 heeft geconcludeerd, is de belangrijkste belemmering om voldoende stages aan te bieden het gebrek aan begeleidingscapaciteit. Veel zorgorganisaties willen wel meer stages aanbieden dan ze nu doen, maar hebben niet genoeg gekwalificeerde medewerkers om de stagiairs op te leiden. Daar moeten andere oplossingen voor worden gevonden op het gebied van behoud en efficiëntie. De Leidraad Werkplezier en Vakmanschap moet daaraan bijdragen. Vanaf 2028 is daarvoor € 40 mln. beschikbaar. Daarnaast blijven we de kwaliteit van stagebegeleiding monitoren. Zie ook vraag 25.
Erkent u dat de Nederlandse veredelingssector en glastuinbouw een significante bijdrage leveren aan de Nederlandse economie en wereldwijde voedselzekerheid door de toonaangevende innovatie en expertise in deze sectoren? Zo ja, wat zal de impact zijn van deze bezuinigingen op deze sectoren?
Ja, het kabinet erkent de significante bijdrage van deze sectoren aan de Nederlandse economie en de wereldwijde voedselzekerheid. De Minister van LVVN beseft dat deze sectoren geraakt zullen worden door de bezuinigingen. Er wordt momenteel gewerkt aan een kabinetsbrede visie op biotechnologie, waaronder veredeling. Versterking van het innovatie-ecosysteem voor biotechnologie zal een aandachtspunt zijn in de visie. Daarnaast wil de Minister van LVVN zoals beschreven in het regeerprogramma, in deze kabinetsperiode stevig inzetten op innovatie in het LVVN domein, zodat de Nederlandse land- en tuinbouw en de keten ook in de toekomst tot de meest concurrerende, innovatieve en duurzame systemen van de wereld behoren. Besluitvorming over de inzet van middelen hiervoor moet nog plaatsvinden.
Erkent u dat de Wageningen Universiteit en Research de hofleverancier is van talent in agrarische topsectoren en een cruciale bijdrage kunnen leveren aan het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen in de landbouw? Wat zal het effect zijn van de onderwijsbezuinigingen op het aantal agro-economische experts in Nederland?
Het kabinet is het met u eens dat Wageningen Universiteit en Research een belangrijke leverancier is van talent en zeer belangrijk is voor het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen in de agrarische topsectoren.
Instellingen die met bezuinigingen te maken krijgen, zullen keuzes maken die negatieve effecten van de bezuinigingen zoveel mogelijk mitigeren. De Minister van OCW roept op dat ze dat waar nodig en relevant in gezamenlijkheid doen zodat er ook overkoepelend oog is voor het voortbestaan van landelijk benodigde expertise. Welke keuzes instellingen zullen maken en wat de effecten van de bezuinigingen en demografische krimp zullen zijn op de toekomstige arbeidsmarktcapaciteit in verschillende sectoren, zoals bijvoorbeeld op het aantal agro-economische experts, is nu nog niet te zeggen. Daarbij komt dat het aantal agro-economische experts in Nederland, naast het onderwijsaanbod, ook afhankelijk is van de vraag en de aansluiting tussen vraag en aanbod. Het SER-advies «Werken aan veranderkracht» gaat hierop in voor het zogeheten groen-blauwe domein.22 Een inhoudelijke reactie op dit advies is door de Minister van LVVN aan de Kamer toegezegd, begin 2025.
Wat zal de impact zijn van de innovatiebezuinigingen op landbouwinnovaties zoals voedersystemen, mestverwerkingssystemen, melksystemen, dierenwelzijn en innovaties voor uitstootreductie?
Innovatie van de land- en tuinbouwsector staat centraal in het regeerprogramma. De Minister van LVVN zet daarom in op ondersteunend innovatiebeleid. Er is in het Hoofdlijnenakkoord eenmalig € 5 miljard beschikbaar gesteld voor een meerjarige investering in de agrarische sector, onder andere voor innovatie. Over de verdere verdeling van deze middelen moet nog besluitvorming plaatsvinden en wordt de Kamer later door de Minister van LVVN geïnformeerd.
Welke landbouwsector zal het hardst geraakt worden door de innovatiebezuinigingen? Heeft u hier met het kabinet een impactanalyse van gemaakt? Zo nee, bent u bereid dit te doen? Zullen deze bezuinigingen impact hebben op de uitvoering van de nieuwe pesticiden richtlijnen waar zowel agronomische, ecologische als toxicologische kennis voor nodig is?
Er is vanuit het kabinet geen analyse gemaakt van de impact van de bezuinigingen voor de landbouwsector, dus ook niet voor een specifiek thema zoals bestrijdingsmiddelen (waaronder gewasbeschermingsmiddelen). Dit kabinet ziet echter wel het belang van innovatie van de land- en tuinbouwsector en heeft dit een van de prioriteiten gemaakt in het regeerprogramma. Dit kabinet stelt eenmalig € 5 miljard beschikbaar voor investeringen in de agrarische sector, waaronder voor innovatie, zie vraag 30.
Wat betekenen de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie op belangrijke maatschappelijke doelen?
Onderzoek en innovatie kunnen bijdragen aan belangrijke maatschappelijke doelen. Het kabinet streeft verschillende doelen na, maar heeft daarbij ook te stellen met onvermijdelijke lastige keuzes. Financiële middelen, maar bijvoorbeeld ook beschikbaar personeel zijn niet onbeperkt. De bezuinigingen moeten daarom ook bezien worden in het bredere beeld van het Hoofdlijnenakkoord, de effecten van de overheidsfinanciën en de overige maatschappelijke doelen. Zie ook de vragen 3 en 6.
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden voor de behandeling van de onderwijsbegroting?
Ja, met deze beantwoording heb ik daaraan voldaan.
Herinnert u zich de brief inzake het contact tussen u en de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken?1
Ja.
Heeft u tijdens uw gesprek met uw Oegandese collega wel of niet expliciet gesproken over de mogelijkheid om uitgeprocedeerde asielzoekers vanuit Nederland naar Oeganda te sturen?
Gedurende het gesprek is zowel opvang van vluchtelingen uit de regio als opvang van asielzoekers in Oeganda aan de orde gekomen. Ook is al eerder op ambtelijk niveau gesproken over de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers uit Nederland naar Oeganda.
Is er een gespreksverslag gemaakt van uw gesprek met de Oegandese Minister? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de betreffende passages met de Kamer delen?
Van het gehele bezoek aan Oeganda is een verslag gemaakt. Het gesprek met de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken is in dit verslag opgenomen. Er is geen separaat verslag gemaakt van dit gesprek.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en kunt u dat doen voor vrijdag 1 november 17.00 uur?
Het is helaas niet gelukt deze vragen voor 1 november te beantwoorden.
Heeft u kennisgenomen van het recente bezoek van een Australische delegatie aan de Tweede Kamer, waarbij aandacht is gevraagd voor de wrede jacht op kangoeroes en de rol die Nederland hierbij speelt als één van de grootste importeurs van kangoeroevlees en -leer?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bezoek.
Heeft u kennisgenomen van het bezoek en de brief van Australisch parlementariër Georgie Purcell aan het Nederlands parlement, waarmee zij oproept om actie te ondernemen tegen de jacht op kangoeroes (Kamerstuknummer 2024Z15518/2024D37625)?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bezoek en de brief van Australisch parlementariër Georgie Purcell aan het Nederlandse parlement. Conform het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 9 oktober jl. ontvangt u separaat mijn reactie op de brief van Purcell (kenmerk 2024Z14473/2024D37625).
Heeft u de Australische documentaire «Kangaroo – A love-hate story» bekeken, waarin de gruwelijkheden in beeld zijn gebracht die verscholen gaan achter de jacht op kangoeroes, zoals het doodslaan of hulpeloos achterlaten van jonge kangoeroes na het doodschieten van hun moeder en het gewond achterlaten van kangoeroes die niet in het hoofd maar elders in het lichaam geraakt zijn, omdat hun vlees niet geschikt wordt geacht voor humane consumptie?1 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Omdat ik hecht aan dierenwelzijn heb ik zorgen over de schrijnende onderdelen uit de documentaire. Daarbij wil ik opmerken dat door de Australische autoriteiten in 2018 al is aangegeven dat de beelden uit de genoemde film waarschijnlijk afkomstig zijn van de niet-commerciële, recreatieve jacht en niet representatief zijn voor de commerciële jacht.2
Kunt u bevestigen dat de EU wereldwijd de grootste importeur is van kangoeroeproducten, verantwoordelijk voor ongeveer 65% van de handel?
Het is mij niet bekend hoeveel kangoeroeproducten uit Australië er in andere Europese landen wordt geïmporteerd, en of de EU daarmee wereldwijd de grootste importeur van kangoeroeproducten is.
Kunt u bevestigen dat Nederland jaarlijks zo’n honderdduizenden kilo’s aan kangoeroevlees importeert en daarmee binnen de EU de op twee na grootste importeur van kangoeroevlees is?
In 2022 en 2023 is er 246 ton (15 zendingen) respectievelijk 203 ton (15 zendingen) kangoeroevlees geïmporteerd in Nederland, binnengekomen via Nederlandse grenscontroleposten. In 2024 ging het – tot 22 oktober – om 145 ton (9 zendingen).
Heeft u er kennis van genomen dat ruim vijftig Nederlandse bedrijven al zijn gestopt met de verkoop en de promotie van kangoeroeproducten, nadat zij zijn geïnformeerd over de wreedheid van de jacht?
Een aantal Nederlandse bedrijven is inderdaad op vrijwillige basis gestopt met de verkoop van kangoeroeproducten. Hierbij wil ik aangeven dat het aan bedrijven zelf is om – binnen de wettelijke kaders – keuzes te maken met betrekking tot hun bedrijfsvoering. Het staat bedrijven vrij daarbij de keuze te maken om bepaalde producten niet (meer) aan te bieden. Dat dierenwelzijn – in algemene zin – een rol speelt bij de keuze van een aantal bedrijven om bepaalde producten niet aan te bieden steun ik.
Heeft u gezien dat de Tweede Kamer in 2022 de regering heeft verzocht om bij de Europese Commissie de problematiek rond de toegang van omstreden producten als kangoeroevlees en kangoeroeproducten tot de Europese markt aan te kaarten (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1376)?
Ja, ik ben bekend met deze motie van het lid Wassenberg (PvdD). Naar aanleiding van deze motie is er met de Europese Commissie gesproken over kangoeroeproducten die op de EU-markt geplaatst worden vanuit Australië. De Commissie heeft toen aangegeven reeds in gesprek te zijn over de import van kangoeroeproducten uit Australië met organisaties uit het maatschappelijk middenveld. Van Nederlandse zijde is daarbij gewezen op het belang van hoge dierenwelzijnsnormen. Over deze uitvoering van de motie Wassenberg is de Kamer in juni 2022 geïnformeerd.3 Daarbij is ook aangegeven dat het uiteindelijk aan de Australische overheid is op welke manier kangoeroejacht gereguleerd wordt, net zoals EU lidstaten zelfstandig de jacht op wild reguleren met inachtneming van de staat van instandhouding van de soort en dierenwelzijn.
Heeft u gezien dat de Tweede Kamer in 2023 de regering heeft verzocht om met een plan te komen om producten waarin onder andere kangoeroeleer is verwerkt, uit de Nederlandse winkels te weren (Kamerstuk 36 254, nr. 16)?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat meer dan 70% van Nederlanders wil dat de jacht op kangoeroes stop en dat ze een importverbod willen op kangoeroeproducten?2
Ik ben bekend met resultaten van een onderzoek van Pureprofile uit 2024, waar ook onderzoek onder Nederlandse respondenten is verricht.5
Heeft u gezien dat er vervolgens door de Europese Commissie is ingezet op dierenwelzijnsstandaarden? Zo ja, heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de Australische delegatie in het bezoek aan de Tweede Kamer (21 oktober 2024) – tevens verwoord in een wereldwijde verklaring van meer dan 80 dierenwelzijnsorganisaties3 – dat deze industrie niet gereguleerd kan worden, o.a. omdat Australië groot is en omdat de jacht ’s nachts en zonder toezicht plaatsvindt en dat een importverbod de enige optie is om dit dierenleed te stoppen?
Met betrekking tot de jacht, is het uiteindelijk aan de Australische overheid op welke manier kangoeroejacht gereguleerd wordt, net zoals EU lidstaten zelfstandig de jacht op wild reguleren met inachtneming van de staat van instandhouding van de soort en dierenwelzijn.7
Heeft u de wereldwijde verklaring van meer dan 80 dierenwelzijnsorganisaties (ondersteund door wetenschappers), waaronder de Nederlandse Dierenbescherming, over de kangoeroejacht als een dierenwelzijnscrisis gelezen, waarin ook een oproep wordt gedaan aan overheden?4 5 Wat is uw reactie daarop?
Ik ben bekend met de verklaring. Allereerst, ik vind dierenwelzijn belangrijk. Met betrekking tot de jacht, is het uiteindelijk aan de Australische overheid op welke manier kangoeroejacht gereguleerd wordt, net zoals EU lidstaten zelfstandig de jacht op wild reguleren met inachtneming van de staat van instandhouding van de soort en dierenwelzijn.10 Met betrekking tot de oproep aan nationale overheden het volgende. Nederland is onderdeel van de Europese interne markt. Import van een product verbieden dat uit een land komt van buiten de Europese Unie, in dit geval Australië, kan alleen op Europees niveau geregeld worden.
Bent u bereid om u volgens de wens van de Tweede Kamer op Europees niveau actief in te zetten voor verbod op de import van kangoeroevlees en -producten, naar voorbeeld van o.a. zeehondenproducten? Zo ja, wanneer en op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk importverbod kan alleen worden ingesteld als het verbod in overeenstemming met de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) is. Omdat de Commissie eerder heeft aangegeven geen juridische basis te zien om deze producten op basis van dierenwelzijn te weren, zie ik geen aanleiding om voor een importverbod te pleiten. Het kabinet zal er zorg voor dragen dat de door uw Kamer aangedragen zorgpunten worden overgebracht aan de Europese Commissie.
Bent u bereid om met een plan te komen om kangoeroevlees en -producten van de Nederlandse markt te weren? Zo nee, waarom niet?
Nederland is onderdeel van de Europese interne markt. Een eventueel importverbod van kangoeroeproducten kan alleen op Europees niveau geregeld worden.
Momenteel werkt het kabinet aan de invulling van de motie van voormalig lid Van Esch (PvdD).11 De motie vraagt om met een plan te komen om producten waarin bont, dons van levend geplukte dieren, angorawol of kangoeroeleer is verwerkt uit Nederlandse winkels te weren.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden, voor de aankomende Raad Buitenlandse Zaken Handel en de Landbouw- en Visserijraad?
Helaas heeft de beantwoording van de vragen vertraging opgelopen vanwege interdepartementale afstemming.
Het EU-Mercosur-verdrag |
|
Christine Teunissen (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Op welke wijze geeft het kabinet concreet invulling aan de zin in het hoofdlijnenakkoord: «We willen niet importeren wat we niet mogen produceren» in relatie tot de Nederlandse inzet aangaande het EU-Mercosur-verdrag?
Het kabinet zal pas een positie bepalen over een mogelijk EU-Mercosur akkoord wanneer de onderhandelingen zijn afgerond en alle daartoe noodzakelijke stukken door de Europese Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden. Als besluitvorming gedurende deze kabinetsperiode plaatsvindt, dan zullen bij de standpuntbepaling ook relevante beleidsstandpunten uit het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma worden meegenomen.
Op dit moment beziet het kabinet de mogelijkheden om op Europees niveau eisen te stellen aan de invoer van producten die binnen de EU niet geproduceerd mogen worden, zoals opgenomen in het regeerprogramma.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Kamer zich al meerdere malen heeft uitgesproken tegen een EU-Mercosur-verdrag waarin de landbouw is opgenomen, onder meer in 2023 met de breed aangenomen motie Ouwehand c.s. (Kamerstuk 34 682, nr. 125) waarin het kabinet verzocht wordt «bij de Europese Commissie en in de Raad klip-en-klaar duidelijk te maken dat Nederland in ieder geval een EU-Mercosur-verdrag waarin de landbouw is opgenomen zal blokkeren» en waarbij het kabinet wordt verzocht «voor deze positie actief steun te vergaren bij de andere lidstaten en binnen een maand verslag te doen aan de Kamer.»?
Ja.
Op welke wijze voert het kabinet deze motie uit?
Het vorige kabinet heeft op 13 februari 2024 gereageerd1 op de motie van de leden Ouwehand en Grinwis c.s. van 1 februari 20242 met een vergelijkbare strekking. Die lijn is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op 19 september jl. bevestigd door de Minister president.3
Nederland geeft zowel bij de Europese Commissie als bij andere lidstaten consequent aan dat een EU-Mercosur akkoord zeer gevoelig ligt in Nederland en er in het bijzonder zorgen bestaan binnen de landbouwsector over de landbouwafspraken in het EU-Mercosur onderhandelaarsakkoord uit 2019.
Heeft u de Europese Commissie geïnformeerd dat Nederland in ieder geval een EU-Mercosur-verdrag waarin de landbouw is opgenomen zal blokkeren, conform de motie Ouwehand c.s.? Zo nee, wanneer gaat u dat alsnog doen?
De Europese Commissie is bekend met de moties die uw Kamer heeft aangenomen over een EU-Mercosur akkoord. Voor wat betreft landbouw, geeft de Europese Commissie aan dat de afspraken over markttoegang voor landbouwproducten in het EU-Mercosur onderhandelaarsakkoord uit 2019 beperkt zijn, omdat er tariefcontingenten zijn opgenomen voor sensitieve producten.
Zoals bij u bekend, zal het kabinet pas een positie bepalen over een mogelijk EU-Mercosur akkoord op het moment dat de onderhandelingen zijn afgerond en alle daartoe noodzakelijke stukken door de Europese Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden.
Kunt u een overzicht geven van uw inspanningen op het onderhandelingsresultaat van dit verdrag te beïnvloeden en hoe dat zich verhoudt tot de duidelijke uitspraak van de motie Ouwehand c.s.?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4, geeft Nederland consequent aan dat een EU-Mercosur akkoord zeer gevoelig ligt in uw Kamer. Ook bepleit Nederland binnen de EU dat een mogelijk EU-Mercosur akkoord een integraal associatieakkoord blijft, conform motie Teunissen c.s.4
Wat is de huidige positie van het kabinet over wat de EU-inzet zou moeten zijn voor het EU-Mercosur-verdrag?
Momenteel richt de Europese Commissie zich in de onderhandelingen met name op het maken van afspraken over het tegengaan van ontbossing en het opnemen van het klimaatakkoord van Parijs als essentieel element bij het verdrag. Dit is mede op verzoek van de lidstaten, waaronder eerder Nederland5, omdat de afspraken in het onderhandelaarsakkoord uit 2019 op dit terrein verder geconcretiseerd kunnen worden. Er wordt niet gesproken over herziening van de afspraken over markttoegang voor sensitieve landbouwproducten zoals die in 2019 zijn uit onderhandeld.
De Europese Commissie houdt de lidstaten op de hoogte van het verloop van de onderhandelingen, maar heeft de nodige ruimte om zelf tekstvoorstellen te doen aan de onderhandelingspartners, zonder deze vooraf bij de lidstaten te toetsen. Nederland zal een positie bepalen over een mogelijk EU-Mercosur verdrag op het moment dat de onderhandelingen zijn afgerond en er daadwerkelijk sprake is van besluitvorming.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de Begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp in de week van 11 november?
Ja.
De investeringsclaim die ExxonMobil indient vanwege het dichtdraaien van de Groningse gaskraan |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Reinette Klever (PVV), van Marum , Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Hoe hoog is de schadevergoeding die ExxonMobil eist met hun investeringsclaim via het Energy Charter Treaty? Welke andere eisen stelt ExxonMobil?
Op dit moment kan het kabinet nog geen uitlatingen doen over de hoogte van de vorderingen van ExxonMobil. Partijen moeten eerst afspraken maken over transparantie en vertrouwelijkheid van de arbitrageprocedure.
Deelt u de mening dat ExxonMobil meer dan genoeg heeft overgehouden aan de gaswinning in Groningen, namelijk samen met Shell 66 miljard euro winst? Waarom wel of niet?
Het is niet aan het kabinet om daarover te oordelen. Wat belangrijk is dat ExxonMobil, maar ook Shell, zich houdt aan de gemaakte afspraken en hun verantwoordelijkheid nemen.
Wanneer heeft ExxonMobil kenbaar gemaakt dat het bedrijf deze investeringsclaim zou indienen tegen Nederland vanwege het dichtdraaien van de Groningse gaskraan?
Op 27 juni 2024 heeft ExxonMobil de Staat een kennisgeving gestuurd over het geschil en verzocht om consultaties over een schikking op grond van het Verdrag inzake het Energiehandvest. De Staat heeft deze op 1 juli 2024 ontvangen.
Heeft ExxonMobil eerder gedreigd of de mogelijkheid genoemd om zo’n claim in te dienen? Zo ja, hoe en wanneer?
Nee, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 18 oktober jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 1261) kwam de procedure als een verrassing.
Zijn er pogingen gedaan om ExxonMobil tegemoet te komen om een claim te voorkomen? Zo ja, welke pogingen? Zo nee, waarom niet?
Met de Belgische ExxonMobil-entiteit is één gesprek gevoerd naar aanleiding van de kennisgeving. In dit gesprek gaf ExxonMobil aan de gesprekken met de Staat over een (volledige) schikking te willen hervatten. De Staat heeft duidelijkheid gevraagd over met wie deze gesprekken zouden moeten plaatsvinden (ExxonMobil België of Nederland) en wanneer een logisch moment hiervoor zou zijn aangebroken. ExxonMobil zou hierop terugkomen. In plaats daarvan heeft zij een verzoek om arbitrage bij het International Centre for Settlement of Investment Disputes (ICSID) ingediend. Dit heeft ons verrast.
Welke mate van transparantie kunt u toezeggen over deze claimzaak? Kunt u toezeggen dat de aanklacht, het claimbedrag, het vonnis en alle documenten en de zittingen in de zaak openbaar worden?
De Staat zal zich inzetten voor maximale transparantie. Het kabinet kan evenwel op dit moment geen toezegging doen, aangezien partijen hierover nog afspraken moeten maken. Indien de Staat en ExxonMobil het niet eens kunnen worden over de mate van transparantie, dan zal het scheidsgerecht beslissen.
Onder voorbehoud van toestemming van de partijen in het geschil, mag het ICSID arbitrale uitspraken publiceren, evenals andere documenten van de procedures, waaronder (geredigeerde) processtukken van de partijen. Ook zonder toestemming van partijen kan ICSID informatie publiceren over lopende zaken. Dit kan de namen van de betrokken partijen, advocaten en leden van het tribunaal omvatten, de economische sector en het algemene onderwerp van het geschil op zeer beknopte wijze, het instrument (veelal een verdrag) waarop door de eisende partij een beroep wordt gedaan, het toepasselijke arbitragereglement, en de stand van zaken in de procedure.
Kunt u toezeggen dat derde partijen zoals belangenbehartigers van Groningse burgers zich kunnen voegen bij de claimzaak, bijvoorbeeld via een Amicus Curiae?
De ICSID Arbitration Rules 2022 bieden niet-betrokken partijen de mogelijkheid om te verzoeken een schriftelijke bijdrage te leveren in de procedure, mits voldaan is aan een aantal in het arbitragereglement vervatte vereisten. Het scheidsgerecht beoordeelt het verzoek en zorgt ervoor dat deelname het proces niet verstoort. Betrokken partijen mogen hun mening geven over de toelating.
In welke mate is ExxonMobil bereid om mee te werken aan volledige transparantie?
Dat is op dit moment nog niet duidelijk. Het verzoek om arbitrage is pas net geregistreerd. Eerst zal een scheidsgerecht moeten worden samengesteld en daarna zullen partijen procesafspraken moeten maken, waaronder over transparantie van de arbitrageprocedure.
Kunt u de Tweede Kamer blijvend informeren over de voortgang van de claimzaak, inclusief afspraken over transparantie en de positie van derden?
Ja, het kabinet zal de Kamer op belangrijke procesmomenten informeren, zoals ook in eerdere investeringsarbitrageprocedures tegen de Staat is gebeurd.
Bent u bekend met het LinkedIn-bericht van ExxonMobil Benelux van 10 oktober jongstleden waarin het bedrijf de claimzaak aankondigt en motiveert? 1
Ja.
Wat vindt u van de bewering van ExxonMobil dat de Nederlandse staat op haar contractuele verplichtingen is teruggekomen?
De Staat heeft in 2018 met de directe aandeelhouders van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) het Akkoord op Hoofdlijnen (AoH) gesloten. De Staat is van mening dat hij de afspraken uit het AoH is nagekomen.
Wat vindt u van de bewering van ExxonMobil dat de gevoerde schikkingsgesprekken niet zinvol waren?
In het LinkedIn-bericht van ExxonMobil wordt gedoeld op de verkennende gesprekken die in 2022 en 2023 gevoerd zijn met Shell en ExxonMobil door het vorige kabinet over een vervangende totaalovereenkomst.
Het kabinet vindt het bericht van ExxonMobil op LinkedIn eenzijdig en niet constructief. Het bevat meerdere onjuiste stellingen. Zo stelt het bericht dat de Staat niet de intentie had om tot een minnelijke schikking te komen. Dit is onjuist. De Staat heeft zich constructief opgesteld in de gesprekken met Shell en ExxonMobil en meermaals opties aangedragen om voortgang in de gesprekken te boeken. Voorts zou de Staat volgens het bericht geen zinvolle schikkingsgesprekken hebben gevoerd en het overleg hebben beëindigd. Ook dit vereist context: zinvol overleg vereist dat beide partijen flexibel zijn. En de gesprekken zijn opgeschort door het vorige kabinet, nadat Shell en ExxonMobil, terwijl de gesprekken nog liepen, een arbitrage bij het Nederlands Arbitrage Instituut over dezelfde onderwerpen hebben ingesteld (debat 6 maart 2024). Daarbij is aangegeven dat een nieuw kabinet een andere afweging zou kunnen maken.
Zowel Shell als ExxonMobil hebben per brief aangegeven bereid te zijn opnieuw met de Staat in gesprek te gaan. De Staat beziet of het in het belang van de Staat is of, en zo ja, hoe gesprekken te herstarten. De gesprekken zullen niet hervat worden zonder de Kamer hierover vooraf te informeren.
Tot slot, het staat buiten kijf dat mochten de gesprekken hervat worden, een flexibele opstelling van alle partijen noodzakelijk is om voortgang te kunnen boeken. Ook van ExxonMobil.
Wat vindt u van de bewering van ExxonMobil dat de (vorige) regering maatregelen heeft genomen die het bedrijf willekeurig en onevenredig zouden benadeelden?
De Staat houdt zich aan de afspraken die hij met de directe aandeelhouders van NAM heeft gemaakt. Er is geen sprake van willekeurige of onevenredige maatregelen die de Staat heeft getroffen en waarmee NAM zou worden benadeeld.
In hoeverre heeft ExxonMobil zich constructief en minnelijk opgesteld in de gesprekken over de beëindiging van de gaswinning?
Er hebben sinds het besluit van het kabinet om de gaswinning uit het Groningenveld te beëindigen en het sluiten van het Akkoord op Hoofdlijnen met Shell en ExxonMobil Nederland in 2018 regelmatig gesprekken plaatsgevonden tussen de Staat en NAM en tussen de Staat en de aandeelhouders van NAM met het oog op het nog sneller beëindigen van de gaswinning. Deze gesprekken waren constructief en hebben geleid tot beëindiging van de gaswinning in april 2024.
Is de regering van plan om aan de eisen van ExxonMobil tegemoet te komen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
ExxonMobil is een investeringsarbitrageprocedure gestart onder het Energiehandvestverdrag. De Staat is van oordeel dat deze procedure overbodig is, want over hetzelfde onderwerp lopen al procedures bij het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI). Bovendien is deze arbitrageprocedure, tussen een investeerder van een EU-lidstaat en een EU-lidstaat onder het Energiehandvestverdrag, in strijd met Europees recht. De Staat ziet daarom geen mogelijkheid om ExxonMobil op welke manier dan ook tegemoet te komen in deze procedure.
Hoe is het mogelijk dat het Amerikaanse ExxonMobil Nederland aanklaagt via het Energy Charter Treaty, terwijl Nederland daaruit is gestapt en terwijl de Verenigde Staten geen lid is van dit verdrag? Wat vindt u daarvan?
Het is niet een Amerikaanse vennootschap van ExxonMobil die de procedure heeft gestart tegen de Staat via het Energiehandvestverdrag, maar een Belgische vennootschap van ExxonMobil. België is partij bij het Energiehandvestverdrag.
De Staat heeft het Energiehandvestverdrag opgezegd en het verdrag zal op 28 juni 2025 voor Nederland buiten werking treden. Op dit moment is Nederland dus nog verdragspartij bij het Energiehandvestverdrag. Onder de «sunset»-clausule zullen investeringen die reeds bestonden voor 28 juni 2025 nog 20 jaar beschermd blijven. Zie de Kamerbrief van 18 oktober jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 1261).
Hoe is het mogelijk dat ExxonMobil nu twee arbitragezaken over hetzelfde voert, een bij het Nederlands Arbitrage Instituut en een onder het Energy Charter Treaty? Wat vindt u daarvan?
Het is in beginsel mogelijk om twee arbitragezaken over hetzelfde onderwerp te voeren, omdat er sprake is van twee verschillende rechtsgrondslagen. De rechtsgrondslag onder een verdrag dat strekt tot het beschermen van investeringen is een andere dan de rechtsgrondslag op grond waarvan een arbitrage onder een contract wordt gevoerd. In theorie kan een beroep op de respectievelijke arbitrageclausules in een investeringsbeschermingsverdrag en in een contract parallel aan elkaar worden gedaan.
Dit neemt niet weg dat de Staat zich in dit geval op het standpunt stelt dat deze procedure bij ICSID overbodig (en bovendien onrechtmatig) is. Zie volledigheidshalve het antwoord op vraag 15. Desalniettemin bereidt de Staat zich voor op het voeren van deze internationale arbitrageprocedure parallel aan de al lopende NAI-arbitrageprocedures.
Waarom dient ExxonMobil deze zaak niet gewoon bij de nationale rechter in? Zijn er redenen om aan te nemen dat ExxonMobil meer kans maakt of een hogere schadevergoeding kan krijgen via het Energy Charter Treaty?
Het stond ExxonMobil vrij om deze zaak bij de nationale rechter in te dienen. Het is echter niet aan het kabinet om te speculeren waarom ExxonMobil dat niet heeft gedaan.
Waarom bent u van mening, zoals gesteld in de brief van 9 oktober jongstleden, dat de uitkomst van de arbitragezaken geen effect heeft op de inwoners van Groningen? Zal een negatieve uitkomst ook geen gevolgen hebben voor hoe de Staat in de toekomst omgaat met maatschappelijke zorgen rondom gaswinning, bijvoorbeeld in de kleine gasvelden, wetende dat afbouw van de gaswinning tot grote schadevergoedingen kan leiden?
Het kabinet kan u verzekeren dat de discussies tussen de NAM of Shell en ExxonMobil over de kosten geen enkel effect hebben op de uitvoering van de schadeafhandeling en versterkingsoperatie. Na de afspraken die in 2018 zijn gemaakt, is de NAM volledig uit de schadeafhandeling en versterkingsoperatie gehaald. Dit is afgesproken om te voorkomen dat bewoners in lange discussies met de NAM terecht komen. Bewoners kloppen aan bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) voor de schadeafhandeling en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) voor de versterkingsopgave. De Staat schiet de kosten voor en verhaalt het aandeel van NAM via jaarlijkse heffingen. Deze afspraken zijn ook wettelijk vastgelegd in de Tijdelijke wet Groningen.
Hoewel de omvang en mogelijke gevolgen van gaswinning uit kleine velden op land veel kleiner zijn dan bij het Groningenveld, trekt het kabinet zich de zorgen over de impact van deze gaswinning op de omgeving en omwonenden zeer aan. Bij de beoordeling van aanvragen voor winningsplannen voor gaswinning uit kleine velden op land staat veiligheid voorop. De uitkomst van de arbitragezaken zal daar geen effect op hebben. Zoals aangekondigd in het Commissiedebat Mijnbouw van 2 oktober 2024 zal het kabinet de Kamer dit najaar verder informeren over het beleid over gaswinning uit kleine velden op land.
Erkent u dat claims als deze, zeker als ExxonMobil inderdaad een schadevergoeding zou krijgen, negatieve invloed kan hebben op hoe de Staat in de toekomst afwegingen maakt tussen de belangen van fossiele bedrijven en de positie van omwonenden en de leefomgeving?
Nee, zie antwoord op vraag 19.
Kunt u een overzicht geven van actuele samenwerkingen in welke vorm dan ook, tussen de Nederlandse staat (inclusief staatsdeelnemingen) en ExxonMobil?
Shell, ExxonMobil en de Staat hebben samenwerkingsafspraken over aardgaswinning vastgelegd in de Overeenkomst van Samenwerking (1963). Op basis van deze afspraken werken de partijen samen onder de noemer «het Gasgebouw».
Onderdeel van het gasgebouw is GasTerra B.V., een besloten vennootschap met als aandeelhouders ExxonMobil Nederland en Shell Nederland (elk 25%), EBN (40%) en de Nederlandse Staat (10%).
De samenwerking binnen het Gasgebouw wordt afgebouwd, en de onderneming GasTerra wordt beëindigd.
Op welke manier kunt u deze opstelling van ExxonMobil meewegen bij het al dan niet aangaan of voortzetten van samenwerkingen met dit bedrijf of bij het al dan niet verstrekken van vergunningen aan dit bedrijf of bij het stellen van voorwaarden bij samenwerkingen?
Ten aanzien van verstrekken van vergunningen en het beoordelen van aanvragen voor instemmen met winningsplannen voor de diepe ondergrond verwijzen wij naar het antwoord op vraag 19.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 21 worden de bestaande samenwerkingen met ExxonMobil in het Gasgebouw afgebouwd.
Waarom hebben kabinetten zo lang waarschuwingen van experts en ngo’s voor dit soort claims genegeerd?
Het kabinet is zich bewust van de risico’s op claims van bedrijven die hier actief zijn en beschermd worden onder een investeringsbeschermingsverdrag. Dat is inherent aan het hebben van dergelijke verdragen. Dat neemt niet weg dat het kabinet belang hecht aan investeringsbeschermingsverdragen. Deze verdragen bieden investeerders rechtszekerheid en dragen bij aan een goed investeringsklimaat in de verdragspartijen. De bescherming onder investeringsbeschermingsverdragen betreft de beginselen van goed bestuur waar Nederland sowieso aan gehouden is. Het is daarbij belangrijk voor ogen te houden dat het indienen van een claim niet betekent dat die claim ook zal worden toegekend.
Overigens is de set afspraken binnen het zogenoemde Gasgebouw een unieke vorm van samenwerking die nergens anders bestaat en al stamt uit de jaren ’60 toen het Groningenveld net ontdekt werd. Zoals ook aangegeven in Nij Begun heeft de Staat veel geleerd van het verleden en er zal niet snel opnieuw een vergelijkbare vorm van samenwerking worden aangegaan.
Welke risico’s loopt Nederland op meer investeringsclaims als de investeringsbescherming van het CETA-verdrag in werking treedt en als nieuwe verdragen met Singapore en Vietnam worden goedgekeurd?
Voor elk verdrag dat voorziet in afspraken over investeringsbescherming en een investeerder-staat geschillenbeslechtingsmechanisme, geldt dat een kwalificerende investeerder van de ene verdragspartij de mogelijkheid heeft om een claim in te dienen tegen de andere verdragspartij indien zij van mening is dat het gastland zich niet houdt aan de basisbeginselen van bescherming waarin het verdrag voorziet. Het gaat hierbij om rechtsstatelijke basisbeginselen zoals die ook zijn vastgelegd in het Nederlands recht. Het indienen van een dergelijke claim is uiteraard enkel mogelijk wanneer aan de voorwaarden, zoals vastgelegd in het desbetreffende verdrag, is voldaan.
De mogelijkheid om zich te beroepen op investeringsbescherming zal ook toekomen aan kwalificerende investeerders onder CETA en onder de investeringsbeschermingsverdragen tussen de EU en Singapore respectievelijk Vietnam. Nederlandse bedrijven kunnen zich, op basis van deze verdragen, beroepen op hun investeringsbeschermingsrechten bij de andere verdragspartij, en bedrijven van die verdragspartijen kunnen zich omgekeerd beroepen op hun investeringsbeschermingsrechten jegens Nederland. Ten aanzien van de in de vraag genoemde verdragen geldt dat dit verdragen zijn op basis van de gemoderniseerde EU benadering van investeringsbescherming. In deze verdragen zijn duidelijk afgebakende standaarden opgenomen en is het recht van staten om regelgeving vast te stellen in het publieke belang herbevestigd. Overigens is het onder de huidige, bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomst tussen Nederland en Vietnam ook al mogelijk voor investeerders om een claim in te dienen tegen het gastland. Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vorige vraag staat het indienen van een claim niet gelijk aan het toekennen van een claim: de Staat is nog nooit gedwongen compensatie te betalen aan een bedrijf op basis van een investeringsbeschermingsverdrag.
Hoe verhoudt zich de keuze van Nederland om uit het Energy Charter Treaty te stappen, omdat het in strijd is met de bescherming van klimaat en milieu, met het streven om nieuwe bilaterale verdragen af te sluiten welke ook fossiele investeringen zouden beschermen?
De uiteindelijke beslissing om uit het Energiehandvestverdrag te stappen was gebaseerd op een optelsom van verschillende overwegingen. Zo speelde mee dat de gemoderniseerde tekst geen nieuwe duurzaamheidsverplichtingen creëerde terwijl dit wel de EU inzet was. Het gemoderniseerde Energiehandvestverdrag herbevestigde enkel bestaande duurzaamheidsverplichtingen, en bleef daarmee achter bij bepalingen in andere verdragen, zoals de Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen Canada en de Europese Unie (CETA). Daarnaast was het onderhandelingsresultaat op het punt van de modernisering van het geschillenbeslechtingssysteem volgens het kabinet ontoereikend (Kamerstuk 21 501, nr. 977). Bovendien was er bij het Energiehandvestverdrag sprake van een sectorspecifiek verdrag, hetgeen niet het geval is bij de reguliere bilaterale investeringsbeschermingsakkoorden.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat bedrijven nog 20 jaar lang claims kunnen starten onder het Energy Charter Treaty vanwege de zogenaamde sunset clause, bijvoorbeeld via een zogenaamde Inter Se-aanpassing van het verdrag zoals voorgesteld door IISD2?
Het is gebruikelijk dat verdragen voorzien in overgangsbepalingen, zoals een «sunset»-clausule. Ook bij investeringsbeschermingsverdragen is het gebruikelijk dat een «sunset»-clausule is opgenomen. Het Energiehandvestverdrag is wat dat betreft geen uitzondering. Een dergelijke clausule is van belang voor de rechtszekerheid, omdat het regelt dat investeringen die reeds zijn gedaan vóór beëindiging van het verdrag, bescherming blijven genieten voor een bepaalde periode ná beëindiging. De «sunset»-clausule geldt uitdrukkelijk niet voor investeringen die worden gedaan nadat het verdrag buiten werking is getreden.
De rechtsbescherming die de «sunset»-clausule biedt komt ook ten goede aan het Nederlands bedrijfsleven dat actief is op het grondgebied van een verdragspartij. Het vroegtijdig beëindigen van de «sunset»-clausule in het Energiehandvestverdrag zou voor het Nederlands bedrijfsleven nadelig kunnen uitpakken.
In theorie is het mogelijk om met de verdragspartijen van het Energiehandvestverdrag nieuwe afspraken te maken, bijvoorbeeld over de «sunset»-clausule. Het kabinet acht de haalbaarheid van een dergelijke «inter se»-overeenkomst zeer gering. Zowel de EU als Nederland hebben inmiddels het Energiehandvestverdrag opgezegd en zijn slechts voor een korte periode nog partij bij het verdrag. Door het lange uitblijven van een gezamenlijke EU positie ten aanzien van de modernisering van het Energiehandvestverdrag heeft de Conferentie van het Energiehandvest de moderniseringsvoorstellen tot op heden niet kunnen aannemen. Daarmee hebben de EU noch Nederland een goede uitgangspositie om met de andere verdragspartijen te onderhandelen over het vroegtijdig beëindigen van de «sunset»-clausule in het Energiehandvestverdrag. Bovendien zullen de EU en Nederland binnenkort geen verdragspartij meer zijn en komt daarmee ook de mogelijkheid te vervallen om mee te doen met een «inter se»-overeenkomst van verdragspartijen.
Deelt u de mening dat Nederland geen nieuwe verdragen meer zou moeten afsluiten of ratificeren die buitenlandse investeerders de mogelijkheid geven om miljoenen- of miljardenclaims in te dienen tegen Nederland via buitenlandse arbiters en buiten de Nederlandse rechter om? Waarom wel of niet?
Het kabinet deelt deze mening niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 23 is het kabinet bekend met het risico dat buitenlandse investeerders op basis van investeringsbeschermingsverdragen de mogelijkheid hebben claims in te dienen tegen Nederland bij een internationaal arbitragetribunaal. Het is daarbij belangrijk voor ogen te houden dat het indienen van een claim niet betekent dat die claim ook zal worden toegekend: de Staat is nog nooit gedwongen compensatie te betalen aan een bedrijf op basis van een investeringsbeschermingsverdrag.
Het kabinet hecht belang aan investeringsbeschermingsverdragen en beschouwt dergelijke verdragen als één van de instrumenten voor een actief en ambitieus internationaal handels- en investeringsbeleid. Deze verdragen bieden investeerders rechtszekerheid en dragen bij aan een goed investeringsklimaat in de verdragspartijen. De bescherming onder investeringsbeschermingsverdragen betreft bovendien de beginselen van goed bestuur waar Nederland sowieso aan gehouden is. Voor het Nederlandse bedrijfsleven dat over de Europese grens opereert biedt de aanwezigheid van een investeringsbeschermingsverdrag bescherming en rechtszekerheid, en draagt het bij aan een verbeterd gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven in derde landen.
Tot slot bieden investeringsbeschermingsverdragen een platform voor het versterken van de dialoog en de band met landen buiten de EU.
Deelt u de mening dat we het risico op claims via investeringsbeschermingsovereenkomsten buiten de Nederlandse rechter om zouden moeten voorkomen? Wat gaat de Minister daarvoor doen?
Nee. Zie het antwoord op de vragen 23, 24 en 27 hierboven.
Het bericht 'Kabinet wil uitgeprocedeerde Afrikaanse asielzoekers naar Oeganda sturen' |
|
Roelien Kamminga (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet wil uitgeprocedeerde Afrikaanse asielzoekers naar Oeganda sturen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat migratiedeals met derde landen noodzakelijk zijn om de instroom van illegale migranten richting Europa drastisch omlaag te brengen en uitgeprocedeerde asielzoekers ook daadwerkelijk te kunnen terugsturen?
Ja, ik zie dit als een belangrijk element. Daarom zet het kabinet in op het sluiten van brede partnerschappen met landen buiten de Europese Unie om irreguliere migratie tegen te gaan en terugkeer te bevorderen.
Wat is uw voorgenomen beleid ten aanzien van te sluiten migratiedeals met derde landen?
Het kabinet zet in op brede, strategische partnerschappen met derde landen op basis van wederzijdse belangen en waar migratiesamenwerking een belangrijk onderdeel van is. Deze samenwerking kan zowel bilateraal als op EU-niveau worden vormgegeven en bouwt voort op reeds bestaande samenwerking. De specifieke inzet per land gaat uit van gelijkwaardigheid en zal per land verschillen, omdat zowel de Nederlandse en Europese belangen als de belangen van het partnerland per situatie verschillen. Onderdeel van deze partnerschappen kunnen wat betreft migratie zijn: het beperken van irreguliere migratie, verbeteren van grensmanagement, tegengaan van mensensmokkel en het bevorderen van terugkeersamenwerking. Partnerlanden vragen vaak over legale migratiemogelijkheden, zoals (circulaire) arbeidsmigratie of uitwisseling van studenten. De partnerschappen bieden ook ruimte voor samenwerking om grondoorzaken van migratie aan te pakken, steun bij de opvang van vluchtelingen, en capaciteitsopbouw t.a.v. het asielsysteem. Deze brede partnerschappen kunnen ook bijdragen aan de ontwikkelingsagenda van deze landen, bijvoorbeeld op het gebied van macro-financiële stabiliteit, voedselzekerheid en watermanagement, infrastructuur of economische ontwikkeling. Ook kunnen afspraken worden gemaakt op terreinen die voor Nederland en de EU van belang zijn, naast migratie bijvoorbeeld op het gebied van veiligheid, energie en stabiliteit. Daarnaast loopt het kabinet in de EU voorop om out-of-the-box oplossingen verder uit te werken, zoals de Italië en Albanië afspraken en terugkeerhubs. Hierover worden verkennende gesprekken gevoerd. Het kabinet benadrukt dat de inzet zowel op de brede partnerschappen als out-of-the-box oplossingen in lijn dient te zijn met internationaal en Europees recht.
Om op de partnerschapsinzet snel resultaat te behalen richt het kabinet, onder sturing van de (onder)Raad Asiel en Migratie, een interdepartementale taskforce Internationale Migratie op om de inzet van mensen en middelen samen te brengen, te coördineren en gericht in te zetten.
Met welke landen zou het kabinet deze periode deals willen sluiten en op welke manier spreekt u hierover binnen de EU en met de betreffende landen?
Zie ook de beantwoording onder vraag 3. Het kabinet zet in op partnerschappen met landen in Noord-Afrika, Sub-Sahara Afrika en het Midden-Oosten. De precieze inzet verschilt per land, waarbij de bilaterale en Europese inzet in elkaars verlengde liggen. Het kabinet roept de Europese Commissie met regelmaat op om partnerschappen te ontwikkelen en te versterken, en trekt daarin op met gelijkgezinde EU-lidstaten.
In verband met diplomatieke gevoeligheden is recentelijk in een besloten en vertrouwelijke technische briefing aan uw Kamer gesproken over de inzet van het kabinet.
Kunt u een overzicht verstrekken van landen en onderwerpen waarop u zich wil richten?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze bent u betrokken bij de plannen van Eurocommissaris Von der Leyen om terugkeerhubs tot stand te brengen van waaruit gewerkt kan worden aan daadwerkelijke terugkeer naar de landen van herkomst van de uitgeprocedeerde asielzoekers?
Het kabinet loopt in de EU voorop om out-of-the-box oplossingen verder uit te werken, zoals de terugkeerhubs. Zo stuurde Nederland op 15 mei j.l. met 14 andere lidstaten een brief aan de Eurocommissaris voor Binnenlandse Zaken met de oproep tot het verder uitwerken van verschillende innovatieve oplossingen2. De uitspraken van Von der Leyen kunnen in het licht van deze oproep worden gezien. Daarnaast hebben Nederland en Oostenrijk, gesteund door andere lidstaten, een non-paper opgesteld waarin de Commissie wordt opgeroepen tot het verbeteren en aanpassen van het juridisch kader voor terugkeer, waarbij het voor Nederland van belang is dat ruimte gecreëerd wordt om innovatieve samenwerkingen met derde landen aan te gaan. Nederland werkt tegelijkertijd samen met een groot aantal gelijkgezinde EU-lidstaten, zoals Zweden en Denemarken, om innovatieve concepten zoals de terugkeerhub verder uit te werken en daarbij in kaart te brengen welke landen buiten de EU in aanmerking kunnen komen voor een dergelijk partnerschap. De uitkomsten van deze verkenning zullen worden gedeeld met de Europese Commissie. De Minister van Asiel en Migratie heeft uw Kamer middels de geannoteerde agenda van de JBZ-raad van 12 en 13 december geïnformeerd over de inzet van het kabinet ten aanzien van de verkenning van terugkeerhubs in de EU3.
Kunt u meer vertellen over dit plan? Waarom heeft u dit plan nog niet gedeeld met de Kamer via een kamerbrief?
De gesprekken met Oeganda bevinden zich in een beginstadium. Het is daarom te vroeg om iets te zeggen over de mogelijke voortgang, effecten, precieze doelgroep en financiële en andere benodigde middelen.
Welk bedrag bent u bereid te betalen aan Oeganda om dit plan te realiseren?
Zie antwoord vraag 7.
In welke fase bevinden de onderhandelingen met Oeganda over dit plan? Zijn er al concrete stappen gezet of is er op dit moment nog niets uitgewerkt?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer verwacht u dat mensen naar Oeganda worden gestuurd in het kader van deze deal?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers verwacht u jaarlijks naar Oeganda te kunnen sturen?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom is er juist voor Oeganda gekozen, en niet voor een ander land?
Nederland voert gesprekken om innovatieve concepten, zoals terugkeerhubs, uit te werken en daarbij in kaart te brengen welke landen buiten de EU in aanmerking kunnen komen hiervoor en ook geïnteresseerd zijn in een dergelijke benadering. Hierover worden verkennende gesprekken gevoerd.
Bent u op dit moment ook in gesprek met andere landen om een soortgelijke deal te sluiten?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u van plan net als Italië een deal te sluiten met Albanië om daar uitgeprocedeerde asielzoekers naartoe te sturen? Zo nee, bent u van plan Italië te vragen of Nederland aan kan sluiten bij de overeenkomst die zij hebben gesloten met Albanië?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe verhoudt een eventuele voorgenomen deal zich tot het feit dat Oeganda één van de strengste anti LHBTI-wetten ter wereld heeft en Minister Schreinemacher voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in 2023 de samenwerking tussen Nederland en Oeganda vanwege deze wet heeft beperkt?
Het kabinet benadrukt dat partnerschappen met derde landen altijd in lijn moeten zijn met nationaal, Europees en internationaal recht, hieronder vallen ook mensenrechten. Het kabinet heeft hier ook aandacht voor in het sluiten en de uitvoering van partnerschappen. De verkenning van een mogelijke intensievere migratiesamenwerking met Oeganda is nog in een beginstadium.
Zoals ook toegelicht aan uw Kamer in de beantwoording van de Kamervragen over de anti-homoseksualiteitswetgeving mei 2024, Kamerstuk 2024Z05756, heeft Nederland een brede, constructieve relatie met Oeganda, en blijft het kabinet inzetten op samenwerking op andere beleidsterreinen. Bredere bilaterale samenwerking, zoals op het gebied van migratie, is ook in het belang van Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om het bieden van perspectief aan migranten en vluchtelingen in de regio om de noodzaak om door te reizen te verkleinen.
Nederland zal blijvend aandacht vragen voor het waarborgen van mensenrechten, waaronder die van de LHBTIQ+-gemeenschap.
Waarom kiest u niet voor het sluiten van een deal met landen waarop Nederland meer druk kan uitoefenen om de mensenrechten van uitgeprocedeerde asielzoekers te waarborgen, zoals kandidaat-lidstaten van de Europese Unie?
Het kabinet houdt meerdere opties open, en bevindt zich wat betreft het uitwerken van innovatieve partnerschappen in een verkennende fase. Van belang is dat de operationele, juridische en uitvoeringskaders in beeld zijn.
Kan uw plan binnen de bestaande verdragen, volgens Europese richtlijnen en conform de uitspraken van de Raad van State en het Europees Hof?
De mogelijke kaders worden momenteel besproken en uitgewerkt, waarbij voorop staat dat dergelijke concepten en de uitvoering ervan moeten passen in de kaders van het Europees en internationaal recht.
Wat zijn de lessons learned uit andere landen die aan dergelijke initiatieven werken, welke complicaties ziet u en hoe wil u deze oplossen?
Het kabinet volgt de operationalisering van innovatieve partnerschappen zoals de afspraken die Italië met Albanië maakte op de voet en neemt geleerde lessen mee in de verdere ontwikkeling van deze partnerschappen.
Kunt u deze Kamervragen beantwoorden binnen vier weken zodat de Kamer spoedig op basis van meer concrete onderbouwing een oordeel kan vellen?
Nee.
Herkent u het beeld dat stokoude, slecht verzekerde olietankers van de Russische schaduwvloot afgelopen half jaar ruim 400 keer langs de Nederlandse kust zijn gepasseerd?1 2
Het Ministerie van IenW houdt het overzicht van het totale aantal passerende zeeschepen binnen de Exclusieve Economische Zone (EEZ) niet actief bij. Dit doen Kustwacht en de Marine wel. Zij houden real-time toezicht op schepen op de Noordzee. Dit geldt ook voor schaduwvlootschepen. Het is onwenselijk dat olietankers zonder verzekering door de Nederlandse EEZ varen. Op grond van internationale regelgeving van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) zijn zeeschepen van vlaggenstaten die IMO-verdragen hebben geratificeerd, verplicht zich te verzekeren. Deze Protection and Indemnity (P&I)-verzekering biedt scheepsbeheerders dekking voor aansprakelijkheid bij schade, zoals schade aan het milieu als gevolg van olieverontreiniging. Binnen de EEZ geldt echter het recht van vrije doorvaart, waardoor er op zee geen mogelijkheden zijn om in te grijpen bij onverzekerde schepen van buitenlandse vlaggenstaten.
Wat is uw reactie op de stelling dat het niet de vraag is of, maar wanneer er een milieuramp zal plaatsvinden, aangezien het hier om veelal oude en slecht onderhouden schepen gaat?
Om naar zee te kunnen vertrekken moeten zeeschepen voldoen aan strenge milieu-, veiligheids- en bemanningseisen. Ook moeten zeeschepen met certificaten kunnen aantonen dat ze volgens internationale vereisten verzekerd zijn. Deze technische en operationele eisen worden door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) vastgesteld en gelden wereldwijd. Zonder internationale veiligheidscertificaten worden schepen aangehouden bij mondiale controles door havenstaten (Port State Control). Schepen mogen na een aanhouding pas weer naar zee vertrekken wanneer het schip aan alle eisen voldoet en de bijbehorende certificaten op orde zijn. Hoewel de wetgeving in reguliere omstandigheden goed functioneert, vraagt omzeiling hiervan door de schaduwvloot om een ander instrumentarium om milieu- en veiligheidsrisico’s te voorkomen. In internationaal verband wordt hier actief naar gezocht. Zo heeft Nederland actief meegewerkt aan de totstandkoming van een IMO resolutie waarin vlaggenstaten en andere maritieme stakeholders worden opgeroepen om maatregelen te nemen om risico’s omtrent de «schaduwvloot» te voorkomen. Daartoe pleit Nederland er in EU-verband, IMO-verband en binnen de overleggremia van Port State Controle regimes voor om extra informatie over risicovolle olietankers te delen en zodoende de inspectielast voor deze schepen mondiaal op te voeren. Daarnaast zorgen overzichten in IMO van schepen die met valse certificaten varen voor de nodige «naming and shaming». Hierbij wordt ook de desbetreffende vlaggenstaat vermeld wiens certificaten vals gebruikt worden. Ook S&P Global, de organisatie die de IMO-nummers aan schepen uitgeeft, houdt een database bij van schepen met valse certificaten die door IMO-lidstaten te raadplegen is. Op deze wijze worden vlaggenstaten gewezen op hun verantwoordelijkheden om verdragsverplichtingen na te komen, om milieu- en veiligheidsrisico's van schaduwvloot schepen te ondervangen.
Ziet u het risico dat dergelijke schepen door Rusland ook gebruikt kunnen worden als wapen, zoals de Rus Vladimir Milov in het artikel claimt?
Zoals in het openbaar jaarverslag van de MIVD staat vermeld, brengt Rusland infrastructuur op de Noordzee heimelijk in kaart en onderneemt het activiteiten die duiden op spionage. Het valt niet uit te sluiten dat deze schaduwvloot ook voor heimelijke doeleinden gebruikt kan worden. Het kabinet vindt daarom dat er extra aandacht moet zijn voor veiligheid van de Noordzee infrastructuur en neemt hiervoor aanvullende maatregelen zoals opgenomen in het Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur.3
Klopt het dat als er een milieuramp plaatsvindt waarbij het betrokken schip slecht verzekerd is en het onduidelijk is wie de eigenaar van het schip is, de kosten daarvan op het bord komen van het land in wiens wateren het ongeluk plaatsvindt?
Scheepvaart is een internationale aangelegenheid en voor ongevallen op zee bestaan verschillende internationale aansprakelijkheidsverdragen. Eén daarvan is het Fondsverdrag 1992 (Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, 1992), op grond waarvan het IOPC Fonds is opgericht (International Oil Pollution Compensation Funds). Nederland is verdragspartij bij het Fondsverdrag 1992. Het IOPC Fonds keert uit wanneer de kosten van schade door een ongeval met olietankschepen de verzekering van de scheepseigenaar overstijgt of de eigenaar van het schip niet kan worden achterhaald. Degenen die schade hebben geleden kunnen aanspraak maken op een betaling door het IOPC Fonds. Dit betekent concreet dat bij het plaatsvinden van een milieuramp in eerste instantie meteen moet worden ingegrepen door het land zelf om de olie op te ruimen en verdere schade en vervuiling te voorkomen. Ook het Europees agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) kan hierin bijstand verlenen. Daarna bestaat de mogelijkheid om deze kosten door middel van schadeclaims te verhalen op het IOPC Fonds. De toename van slecht verzekerde olietankschepen baart de verdragspartijen van het IOPC Fonds, waaronder Nederland, zorgen. Daarom werkt de Algemene Vergadering van het IOPC Fonds aan een resolutie waarin, net zoals in de IMO resolutie benoemd onder vraag 2, alle verdragsstaten worden opgeroepen om risico’s omtrent de «schaduwvloot» te voorkomen en hun verdragsverplichtingen na te komen, om milieu- en veiligheidsrisico's van zeeschepen te ondervangen.
Is er een juridische mogelijkheid om olietankers van slechte staat die gevaarlijk zijn voor mens en milieu en die mogelijk niet of slecht verzekerd zijn te weren uit internationale wateren?
Internationale wateren vallen onder de «volle zee». In het VN Zeerechtverdrag4 is bepaald dat daar de vrijheid van de scheepvaart voorop staat. Geen enkele staat kan rechtsgeldig een deel van de volle zee aan zijn soevereiniteit onderwerpen. Verder heeft iedere staat het recht om schepen onder zijn eigen vlag op de volle zee te laten varen. Ook heeft alleen de vlaggenstaat het recht om strafrechtelijke vervolging in te stellen tegen een kapitein indien er een aanvaring of ander voorval dat verband houdt met de navigatie van het schip, plaatsvindt.
Wel kan er ingegrepen worden zodra het schip een haven aandoet. Zonder internationale veiligheidscertificaten worden schepen aangehouden door de Port State Control. Schepen mogen na een aanhouding pas weer naar zee vertrekken wanneer het schip aan alle eisen voldoet en de bijbehorende certificaten op orde zijn.
Kunt u aangeven hoe effectief volgens u het laatste sanctiepakket is, waarbij 27 individuele schepen op de Europese sanctielijst zijn geplaatst?
Het instellen van sancties heeft verschillende doelen. Ze geven een signaal van afkeuring, maken het moeilijker om ongewenst gedrag door te zetten, stimuleren gedragsverandering, ontmoedigen anderen om hetzelfde gedrag te vertonen en bestendigen de normen van het internationaal recht. Mede op Nederlands initiatief zijn in het veertiende sanctiepakket de mogelijkheden vergroot om schepen toegang tot onze havens en dienstverlening te verbieden.
Het sanctioneren van individuele schepen uit de schaduwvloot is een effectieve maatregel gebleken. De schepen die op de Europese sanctielijst worden geplaatst zien een significante daling in opbrengsten uit de handel in olie. Daarnaast ervaren deze schepen moeilijkheden in het aangaan van samenwerkingen met dienstverleners, zoals ingenieurs.5 Het afschrikkende effect van de sancties zorgt ervoor dat de individuele schepen dagelijkse hinder ervaren.
Het is zaak dat deze lijst met schepen voortdurend geüpdatet wordt, zoals we dit ook met andere sanctielijsten doen. Nederland trekt hierin samen op met de EU-lidstaten, en G7-partners.
Is bij u de lijst bekend van de Kiev School of Economics Institute van alle tankers die zonder adequate verzekering Russische olie vervoeren? Zo ja, kunt u een inschatting geven hoe betrouwbaar deze lijst volgens u is?
Ja, het kabinet is bekend met deze lijst. In de aanpak van de schaduwvloot maakt het kabinet gebruik van onderzoeken van verscheidene experts en staat het ook in nauw contact met experts van Kyiv School of Economics, die belangrijk werk doen bij het in kaart brengen van de schaduwvloot. De onderzoeken van Kyiv School of Economics naar de schaduwvloot zijn naar inschatting van het kabinet professioneel en betrouwbaar en het kabinet maakt er dan ook gebruik van. Desalniettemin is het voor sanctionering van afzonderlijke schepen van belang om onderzoeken van externe experts aan te vullen met eigenstandig onderzoek.
Klopt het dat momenteel wordt gewerkt aan verdere uitbreiding van de lijst van gesanctioneerde schaduwvlootschepen? Zo ja, bent u bereid om te bevorderen dat alle schepen die op de lijst van de Kiev School of Economics Institute staan worden toegevoegd aan deze lijst?
Het kabinet pleit ervoor om de economische druk op Rusland verder op te blijven voeren met aanvullende sancties en aanpak van sanctie-omzeiling. Het is niet in het belang van de Nederlandse onderhandelingsinzet om hier in detailniveau op in te gaan, maar de aanpak van de schaduwvloot door aanvullen van de lijst met schepen is prioriteit van het kabinet, waarbij het zeker gebruik maakt van onderzoeken van experts waaronder die van de Kyiv School of Economics. Wel is het van belang dat voor ieder schip een gedegen bewijspakket wordt samengesteld dat bestaat uit meerdere bronnen opdat sanctionering ook bij de rechter stand kan houden.
Deelt u de observatie dat een groot gedeelte van de olie die door deze schepen vervoerd wordt, geraffineerd wordt in Turkije, waarna het als verwerkte brandstof terug wordt verkocht aan (onder andere) Nederland? Herkent u zich in de observatie dat dit effectief neerkomt op witwassen?3
De EU en G7 hebben de rechtstreekse import van Russische ruwe aardolie en aardolieproducten naar de EU- en G7- lidstaten middels sancties verboden. Daarnaast hebben zij een prijsplafond-mechanisme ingesteld. Russische ruwe aardolie en aardolieproducten kunnen niet meer naar EU- en G7-leden, maar nog wel naar de wereldoliemarkt worden geëxporteerd tegen een gereduceerde prijs (max $ 60/vat ruwe aardolie) met dienstverlening van bedrijven uit EU- en G7-lidstaten. Doel is om Russische inkomsten te raken, terwijl tekorten op de internationale oliemarkt worden voorkomen en een opwaartse druk op de olieprijs wordt gereduceerd. Russische ruwe aardolie en aardolieproducten verhandeld boven het prijsplafond zijn uitgesloten van Westerse dienstverlening. Dit is van invloed op de Russische inkomsten uit olie-export en daarmee de beschikbaarheid van middelen voor de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne zonder de wereldoliemarkt te verstoren.
In het zesde EU sanctiepakket is vastgesteld dat bijvoorbeeld dieselimport met Turkse oorsprong buiten de reikwijdte van de sancties valt. In de productie van deze diesel kan voor een deel gebruik zijn gemaakt van Russische ruwe aardolie. Invoer van aardolieproducten van Turkse oorsprong is op basis van de sanctiemaatregelen tegen Rusland dus niet verboden, ook al zou bij de productie van deze diesel ruwe aardaardolie afkomstig uit Rusland gebruikt worden. De oorsprong van goederen waarvoor sanctiemaatregelen gelden wordt vastgesteld op basis van niet-preferentiële oorsprongsregels zoals vastgelegd in het Douanewetboek van de Unie (Verordening (EU) Nr. 952/2013). De oorsprong van het aardolieproduct hangt onder andere af van de bewerking die de gebruikte ruwe aardolie heeft ondergaan, alsook de relatieve hoeveelheden van ruwe aardolie van verschillende oorsprong die gebruikt zijn in het productieproces.
Deelt u de zorg dat als u noch in staat bent de doorvaart van deze slechte tankers, noch de aankoop van witgewassen Russische brandstof een halt toe te roepen, de huidige sanctiemaatregelen ontoereikend zijn? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken hoe in een 15e sanctieregime aan beide praktijken een einde kan worden gebracht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt nauw samen met internationale partners in de aanpak van de Russische schaduwvloot en andere sancties die het Russische verdienvermogen op mondiale olie- en gasmarkten te ondermijnen. Nationaal wordt daarnaast nauw samengewerkt tussen handhavingsinstanties, waaronder de Douane en de Kustwacht die concrete actie ondernemen. Daarnaast spant het kabinet zich actief in om het onderwerp in IMO-verband op de agenda te houden.
Het ondermijnen van het Russische verdienvermogen en de aanpak van sanctieomzeiling blijft echter een kwestie van lange adem. Omdat Rusland voortdurend nieuwe omzeilingsmogelijkheden ontwikkelt is het van belang dat de sanctiecoalitie blijft innoveren met nieuwe sanctie-instrumenten. Nederland levert hier een zeer actieve bijdrage aan en zal dat ook richting het vijftiende pakket doen. De verdere aanpak van de schaduwvloot en het ondermijnen van Russisch verdienvermogen op mondiale energie- en grondstoffenmarkten zijn hierbij blijvende prioriteit van het kabinet, in uitvoering van de motie Koekkoek en Dassen over een pakket aan maatregelen teneinde de situatie omtrent de Russische schaduwvloot in Zeeland aan te pakken en de motie Klaver, Dassen & Paternotte over in Europees verband pleiten voor beperkende maatregelen wat betreft import uit Rusland in het nucleair domein en van LNG.7 Het is echter niet in het belang van de onderhandelingen en de Nederlandse onderhandelingspositie om verder in detail te gaan over concrete voorstellen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor het tweeminutendebat sancties beantwoorden?
Ja.
Steun aan het maatschappelijk middenveld wereldwijd |
|
Femke Zeedijk-Raeven (D66), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de toenemende druk op het maatschappelijk middenveld (kerken, ngo’s, vakbonden, mensenrechtenverdedigers, etc.) samenhangend met de wereldwijde druk op democratieën, zoals gesignaleerd door onder andere waakhonden als Civicus en Freedom House?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de conclusies van genoemde bronnen dat de maatschappelijke ruimte (civic space) wereldwijd onder zeer grote druk staat? Zo niet, waarom niet?
Ja, die deel ik. Uit monitoring blijkt dat de ruimte voor maatschappelijke organisaties wereldwijd krimpt waardoor zij minder veilig en effectief kunnen opereren.
Onderschrijft u het belang dat maatschappelijke organisaties spelen in onder meer bevordering van leefbaar loon voor fabrieksarbeiders, leefbaar inkomen voor kleinschalige boeren, schoon drinkwater, het tegengaan van kinderarbeid en ontbossing, hulp bij het aanpassen van lokale gemeenschappen aan de gevolgen van klimaatverandering, het opkomen voor vrouwenrechten, en het voorkomen en tegengaan van gewapende conflicten? Zo niet, waarom niet?
Maatschappelijke organisaties spelen door hun brede ervaring en kennis een grote rol in sociaaleconomische ontwikkeling, bijvoorbeeld in het toewerken naar toekomstbestendige, eerlijke en schone waardeketens.
Heeft u kennisgenomen van het belang dat het bedrijfsleven hecht aan ontwikkelingssamenwerking2? Bent u het eens met de stelling van de top van het Nederlandse bedrijfsleven dat de sterke Nederlandse economische positie in tal van ontwikkelingslanden onder druk komt te staan door de grote bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking? Indien niet, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de genoemde artikelen. Het kabinet hecht waarde aan ontwikkelingshulp die ook voordelen biedt aan het Nederlandse bedrijfsleven in opkomende markten. Het kabinet zal dergelijke aspecten ook mee laten wegen bij het formuleren van nieuw relevant beleid.
Bent u bekend met het werk van bedrijven, ngo’s, vakbonden en kennisinstellingen op duurzame handelsketens, via onder meer IDH, IMVO-sectorconvenanten en bilaterale samenwerking tussen bedrijven en ngo’s? Bent u het eens dat ngo’s, vakbonden en kennisinstellingen unieke kennis hebben van de lokale context in productielanden waar veel Nederlandse bedrijven actief zijn? Nu de CSRD (rapportagewetgeving) en de CSDDD (ketenzorgplichtwet) een feit zijn en bedrijven deze wetgeving moeten naleven, ziet u de belangrijke rol van maatschappelijke organisaties en vakbonden in het ondersteunen van bedrijven bij hun ketenzorgplicht?
Ja, ik ben bekend met hun werk. Het is als Nederlands bedrijf van belang om goed zicht te hebben op de waardeketen waarin je actief bent, onder andere voor het naleven van de CSRD en CSDDD. Samenwerking met partijen die kennis hebben van de lokale context kan daarbij zeer behulpzaam zijn. Het kabinet bevordert deze samenwerking door financiering van ketenverduurzamingsprogramma’s met productielanden, zoals van IDH en Fair Wear. Daarnaast faciliteert het kabinet de totstandkoming van sectorale samenwerkingsverbanden, zoals in de sectoren textiel, hernieuwbare energie en natuursteen. Hierin werken bedrijven, NGO’s en vakbonden nauw met elkaar samen om risico’s op het terrein van milieu en mens in toeleveringsketens tot en met productielanden te identificeren en aan te pakken.
Ziet u meerwaarde om het werk en contacten in productielanden en internationale toeleveringsketens van bedrijven via maatschappelijke organisaties en vakbonden te behouden? Zo niet, waarom niet?
Bedrijven zoeken vaak actief samenwerking op met maatschappelijke organisaties en vakbonden in productielanden en internationale toeleveringsketens. Het ligt in de lijn der verwachting dat de CSRD en de CSDDD prikkels bieden voor bedrijven om die contacten te behouden of uit te bouwen.
Bent u bekend met de aangenomen motie Dobbe c.s. (Kamerstuk 36 180, nr. 107), die de regering verzoekt om in het maatschappelijk middenveld te investeren? Bent u derhalve bereid om de bestaande steun van de Nederlandse regering voorcivic space en maatschappelijke organisaties die zich in ontwikkelingslanden inzetten voor ontwikkeling te continueren? Zo niet, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de recent aangenomen motie Dobbe c.s. (Kamerstuk 36 180, nr. 107). Deze gaat over het investeren in het maatschappelijk middenveld ten aanzien van de implementatie van de mondiale gezondheidsstrategie. Over het nieuwe beleid heb ik u geïnformeerd in de Kamerbrief Toekomst samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 600, nr. 13) op 11 november 2024.
Bent u, gelet op de enorme druk opcivic space volgens o.a. Civicus, de VN, de EU, etc. bereid om het Civic Space Fund (CSF) te handhaven? Zo niet, waarom niet?
Over het nieuwe beleid heb ik u geïnformeerd in de Kamerbrief Toekomst samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 600, nr. 13) op 11 november 2024.
Kunt u de antwoorden op deze vragen toesturen binnen drie weken, of ten minste voor de behandeling van de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp?
Helaas heeft de beantwoording van deze vragen vertraging opgelopen vanwege de publicatie van de Kamerbrief Toekomst samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 600, nr. 13) op 11 november 2024.
Het bericht ‘Nederlands bedrijfsleven omarmt strengere Europese klimaatregels’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Beljaarts , Sophie Hermans (VVD), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlands bedrijfsleven omarmt strengere Europese klimaatregels»?1
Ja.
Wat vindt u van de klimaatzorgplicht voor bedrijven zoals die is voorgeschreven in de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD)?
Het kabinet ziet de totstandkoming van Europese wetgeving als een belangrijke mijlpaal in het beleid voor IMVO. Europese (klimaat)regels voor grote bedrijven zorgen voor een gelijk speelveld met andere bedrijven in de EU en daarbuiten. De CSDDD zorgt voor harmonisatie van regelgeving op dit gebied, wat in het belang is van het Nederlandse bedrijfsleven. Nederland zet dan ook in op uniforme implementatie en toezicht in de EU-lidstaten.
Bent u het eens met de constatering in het artikel dat deze wetgeving definitief beslist dat grote bedrijven de verantwoordelijkheid hebben om klimaatverandering tegen te gaan?
Zoals opgenomen in het Regeerprogramma vraagt klimaatneutraal zijn in 2050 een gezamenlijke inzet van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en (mede)overheden. In de overwegingen van de CSDDD is opgenomen dat het gedrag van ondernemingen van doorslaggevend belang is bij het realiseren van de klimaatdoelstellingen in internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs en de Europese Klimaatwet. Er worden niet alleen specifieke maatregelen verwacht van de lidstaten die de overeenkomsten hebben ondertekend, ook de rol van de particuliere sector wordt als cruciaal beschouwd om deze doelstellingen te behalen.2
Gegeven dat, met de komst van de klimaatzorgplicht in de CSDDD, nu evident is dat bedrijven de verantwoordelijkheid hebben om klimaatverandering tegen te gaan; vindt u ook dat de toezichthouder over voldoende middelen moet beschikken om erop toe te zien dat bedrijven die verantwoordelijkheid ook nakomen? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
Om ervoor te zorgen dat de verplichtingen in de CSDDD, waaronder de verplichting om een klimaattransitieplan op te stellen, worden nageleefd, is het van belang dat het toezicht effectief is. Lidstaten moeten er op grond van de CSDDD voor zorgen dat de toezichthoudende autoriteit voldoende personele en financiële middelen krijgt die nodig zijn voor de doeltreffende uitvoering van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden. Bij Voorjaarsbesluitvorming 2024 zijn er HGIS-middelen gealloceerd op de BHO-begroting voor implementatie van en toezicht op de IMVO-wetgeving. Zodra het conceptwetsvoorstel voor de implementatie van de CSDDD gereed is, zal de beoogd toezichthouder (Autoriteit Consument en Markt, ACM) worden gevraagd een toets te doen op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het conceptwetsvoorstel. De resultaten van deze toets zullen worden meegenomen in het implementatietraject en bij de inrichting van het toezicht.
Ziet u ook, zoals in het artikel wordt omschreven, dat er ruim draagvlak is voor de klimaatzorgplicht, ook bijvoorbeeld VNO-NCW en beleggingsorganisaties? Hoe gaat u met de implementatie van de wet zorgen dat Nederland de kans die deze richtlijn biedt om voorop te lopen op duurzaamheid zoveel mogelijk benut?
Volgens het artikel blijft VNO-NCW achter de klimaatzorgplicht staan, om te voorkomen dat er een lappendeken aan nationale wetgeving ontstaat. Het kabinet blijft het bedrijfsleven en andere belanghebbenden betrekken tijdens het implementatietraject met het oog op het draagvlak voor de richtlijn.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat, zoals de wetgeving voorschrijft, bedrijven een plan gaan maken om klimaatneutraal te worden én dat plan zo goed mogelijk uitvoeren? En hoe gaat u ervoor zorgen dat zij daarvoor zo nodig hun bedrijfsmodel aanpassen?
Het opstellen van een klimaattransitieplan is de eerste verplichting die voortvloeit uit artikel 22 van de richtlijn. In het klimaattransitieplan moet de onderneming opnemen hoe zij ervoor zorgt dat zij haar bedrijfsmodel en haar bedrijfsstrategie toekomstbestendig maakt voor een duurzame economie en in overeenstemming brengt met de beperking van de opwarming van de aarde volgens internationale klimaatdoelstellingen en met beperking van de blootstelling aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten. Het kabinet verwacht van de bedrijven die onder de richtlijn gaan vallen dat zij deze verplichting naleven. Toezicht en handhaving zullen hieraan bijdragen.
Het uitvoeren van het klimaattransitieplan is een inspanningsverplichting. Het kabinet is zich ervan bewust dat adequate ondersteuning van het bedrijfsleven van belang is om de verplichtingen die voortvloeien uit deze richtlijn na te leven. Zo zal de Europese Commissie richtsnoeren opleveren voor het opstellen van een klimaattransitieplan. Dat zorgt voor harmonisatie en beperking van de regeldruk. Ook zal het MVO-steunpunt voorlichting geven over de klimaatplanverplichting onder de CSDDD. Los van de aanstaande implementatie van de CSDDD onderzoekt het kabinet hoe bedrijven en organisaties het beste kunnen worden ondersteund bij het ontwikkelen van de klimaatplannen die zij vrijwillig of verplicht opstellen.
Hoe gaat u ervoor zorgen de CSDDD-wetgeving, ook in het kader van gelijk speelveld, ook in andere landen wordt geïmplementeerd en gehandhaafd, en dat er ook in landen buiten de Europese Unie strengere klimaatwetgeving ten aanzien van bedrijven komt?
De lidstaten zijn verplicht EU-regelgeving te implementeren en te handhaven, en het is primair de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie om te zorgen voor correcte en zo uniform mogelijke implementatie. Wanneer lidstaten in gebreke blijven of de deadline voor omzetting niet halen kan de Europese Commissie een inbreukprocedure starten. Bij deze procedure is het gebruikelijk dat lidstaten eerst worden aangeschreven om binnen twee maanden een toelichting te geven, waarna een formele aanschrijving volgt om te voldoen aan de verplichting EU-wetgeving om te zetten. Als laatste stap kan de Commissie via het Europese Hof van Justitie een dwangsom opleggen wanneer lidstaten in gebreke blijven.
Gezien het belang dat Nederland hecht aan zo hoog mogelijke harmonisatie bij implementatie en borging van het gelijke speelveld heeft Nederland in een vroeg stadium procesoverleg geïnitieerd met verschillende EU-lidstaten. Dit heeft als doel te komen tot gezamenlijke interpretaties van de regelgeving en daarmee uniforme implementatie. Nederland heeft bovendien bij de Europese Commissie aangedrongen op het vlot opstarten van de zogeheten transposition workshopswaarbij de Commissie dergelijke gesprekken faciliteert voor alle lidstaten. Naar verwachting gaan deze in december van start.
Ten aanzien van klimaatdiplomatie buiten de EU werkt Nederland samen met de EU en andere gelijkgestemde landen, en in allianties met bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties, om andere landen aan te moedigen de mitigatie- en adaptatieambities via Nationally Determined Contributions (NDC’s), en National Adaptation Plans (NAP’s) te verhogen en deze naar nationaal beleid te vertalen, in lijn met de doelen van de Overeenkomst van Parijs. Ook dat draagt bij aan het gelijke speelveld.
Daarnaast zet de EU bij onderhandelingen over handelsakkoorden met derde landen in op het opnemen van afdwingbare duurzaamheidsafspraken, zoals over de Overeenkomst van Parijs. Bovendien voert de EU middels de comités die bij handelsakkoorden opgezet worden gesprekken met handelspartners over handel en duurzame ontwikkeling. Die gesprekken, in samenhang met de NDC’s en NAP’s van de derde landen, kunnen ertoe leiden dat zij ook eigen klimaatwetgeving aannemen en op naleving toezien. Daarbij is het aan derde landen zelf om hun eigen wetgeving op te stellen en te handhaven, zoals ook Nederland en de EU een eigen right to regulate hebben.
Het aanstaande werkbezoek aan Oeganda |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Klopt het dat u binnenkort een bezoek zal brengen aan Oeganda?
Dit bezoek heeft reeds plaatsgevonden. De data van het bezoek waren 14-16 oktober.
Kunt u delen met welke organisaties en instanties u tijdens uw bezoek zal spreken?
Tijdens het bezoek vonden er bilaterale gesprekken plaats met Minister Odongo van Buitenlandse Zaken en met Minister Mao van Justitie. Tijdens dit bezoek is tevens gesproken met:
Voorts vonden er gesprekken en een diner plaats met vertegenwoordigers van Nederlands bedrijfsleven en met Nederlandse ondernemers in Oeganda.
Bent u op de hoogte dat er op dit moment door Franse oliegigant Total en de Chinese CNOOC wordt gewerkt aan de aanleg van de controversiële Oost-Afrikaanse Oliepijplijn (East African Crude Oil Pipeline of EACOP)? Hoe beoordeelt u dit project, dat leidt tot 34 miljoen ton CO2-uitstoot per jaar; schade aan natuur; en tienduizenden mensen die van hun land worden verdreven?
Ja, dit is bekend. Het kabinet heeft geen eigen appreciatie van dit project en de gevolgen hiervan. Het kabinet kan zich enkel in algemene zin uitspreken over het belang om dergelijke projecten te ontwikkelen en uit te voeren in lijn met de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het kabinet stimuleert daarnaast partners wereldwijd om sociale- en milieugevolgen van infrastructuurinvesteringen systematisch in kaart te brengen en te adresseren aan de hand van milieu en sociale effectrapportage (m.e.r.). Zie ook de eerdere antwoorden op Kamervragen van de leden Akerboom en Van Raan (beiden PvdD) d.d. 21 april 2023, vergaderjaar 2022–2023, nummer 2350.
Deelt u de zorg dat het project – dat 200 rivieren doorkruist – een negatieve impact zal hebben op watervoorziening, visbronnen en levensonderhoud van miljoenen mensen? Hoe beoordeelt u het risico op toename van armoede en conflict in het gebied als gevolg hiervan, bijvoorbeeld door verergering van bestaande spanningen tussen Oegandese en Congolese vissers?
Zie antwoord vraag 3.
Spreekt u tijdens uw bezoek ook met de mensenrechten- en milieuorganisaties in het land, waarvan meerdere in een strategisch partnerschap met de Nederlandse overheid, die zich verzetten tegen de bouw van de oliepijplijn? Waarom wel/niet? Zo nee, zou u willen overwegen een ontmoeting met deze organisaties aan uw agenda toe te voegen?
Nederland ondersteunt verschillende milieuorganisaties en mensenrechtenverdedigers en is veelvuldig met ze in contact via de ambassade in Kampala en het ministerie in Den Haag. Voor dit bezoek is gekozen voor een focus op voedselzekerheid, het Nederlandse bedrijfsleven, opvang in de regio en de bilaterale relatie. Vanzelfsprekend is de mensenrechtensituatie besproken in het bilaterale gesprek met Minister Mao, de Oegandese Minister van Justitie. In dit gesprek is niet specifiek ingegaan op de oliepijplijn.
Bent u bekend met de recente berichten dat er in augustus 2024 alleen al 72 activisten door Oegandese autoriteiten zijn gearresteerd omdat zij zich uitspraken over de impact van het project op mens en milieu?1 Deelt u de mening dat, hoewel Nederland de nationale rechtsgang van landen moet respecteren, het zich wel moet uitspreken als deze niet plaatsvindt volgens internationale mensenrechtenstandaarden? Bent u van plan dit in Oeganda met de autoriteiten te bespreken?
Ik heb kennis genomen van het betreffende artikel. In het gesprek met Minister Mao heb ik het belang van de rechtstaat voor de ontwikkeling van Oeganda besproken.
Bent u op de hoogte van de recente anti-homowetgeving in Oeganda?
Ja.
Spreekt u tijdens uw bezoek met Oegandese LHBTI-organisaties, Oegandese parlementariërs die zich tegen deze wet hebben verzet, of anderen in Oeganda die zich inzetten voor gelijkheid en waardigheid voor LHBTI-personen? 9.Deelt u de mening dat het Nederland, als een voorvechter van de rechten van minderheden, past om dit op een constructieve manier aan te kaarten tijdens een bezoek aan het land? Bent u van plan dat te doen?
In mijn bilaterale gesprek met Minister Mao van Justitie heb ik gesproken over mensenrechten en de anti-homoseksualiteit wetgeving. De samenwerking met Oeganda is breed en beslaat vele onderwerpen. Tijdens dit bezoek is met name aandacht geweest voor samenwerking op voedselzekerheid, private sector ontwikkeling en opvang in de regio.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor uw bezoek?
Zie vraag 6. Ik heb dit tijdens het gesprek met Minister Mao – de Oegandese Minister van Justitie – opgebracht.
De staande overeenkomst met UNRWA voor de periode 2023-2025 |
|
Don Ceder (CU) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Welk deel van de vaste jaarlijkse bijdrage van 19 miljoen euro aan UNRWA is juridisch verplicht?
Voor de beantwoording van uw vragen verwijs ik naar de Kamerbrief1 van 8 oktober jl., waarin deze zaken eveneens aan de orde kwamen.
Daarnaast is uw Kamer middels de Kamerbrief van 25 september jl.2 geïnformeerd over het voornemen van het kabinet om de door het vorige kabinet aangegane financiële verplichting – de jaarlijkse bijdrage van 19 miljoen euro aan UNRWA voor de periode 2023–2025 – gestand te doen.
Het onderliggende contract kent als vanzelfsprekend een aantal ontbindende voorwaarden. Net zoals in alle contracten met (VN-)organisaties wordt vastgelegd dat de bijdrage uitsluitend gebruikt mag worden voor de verwezenlijking van het afgesproken programma. Nederlandse middelen mogen niet gebruikt worden voor activiteiten die strijdig zijn met het Nederlandse buitenlandbeleid. Ook bevat het contract een voorbehoud voor goedkeuring door het parlement van de (BHO-) begroting.
Deze letterlijke passages uit het contract zijn relevant:
Wat is de staande overeenkomst met UNRWA die u voor de periode 2023–2025 heeft en kunt u deze delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Kent deze overeenkomst ontbindende voorwaarden? Zo ja, kunt u de limitatieve opsomming met de Kamer delen en inhoudelijk ingaan op de vraag of er mogelijk sprake is dat er aan een van de ontbindende voorwaarden is voldaan het afgelopen jaar tot heden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor vrijdag 4 oktober 17:00?
Zie antwoord vraag 1.
De houding van het kabinet ten opzichte van UNRWA-financiering |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
|
Kunt u uitsluiten dat Nederlandse UNRWA-financiering in het verleden in handen is/kan zijn gekomen van Hamas?
Nederlandse programma’s in de Palestijnse gebieden worden uitgevoerd via internationale organisaties, zoals de Verenigde Naties, en met Palestijnse, Israëlische en internationale maatschappelijke organisaties. Organisaties waarmee Nederland rechtstreeks samenwerkt worden vooraf beoordeeld op hun capaciteit om beoogde doelen te behalen en de Nederlandse middelen op een verantwoorde wijze te beheren. In het geval van financiering aan UNRWA wordt daar vervolgens in samenspraak met andere donoren en in bilateraal contact met de organisatie op toegezien. Via het UNRWA Adviescomité legt UNRWA verantwoording af. Daarnaast heeft UNRWA de afgelopen jaren de volledige medewerkerslijst met Israël gedeeld voor screening. Tot de aanslagen op 7 oktober 2023 heeft Israël geen reacties gegeven op deze lijst. Naar aanleiding van de aanbevelingen uit het Colonna-rapport wordt dit tegenwoordig elk kwartaal herhaald.
In alle conflictgebieden geldt dat er bepaalde risico’s bestaan die helaas niet uit te sluiten zijn. Het ministerie en de posten zetten zich in om deze risico’s zoveel mogelijk te verkleinen en mitigerende maatregelen te nemen waar mogelijk. Wanneer er toch misstanden zijn, verwacht Nederland van organisaties dat zij doortastend optreden en adequaat handelen. Nederland heeft met gelijkgezinde landen de afgelopen jaren ingezet op het verbeteren van meldingsprocedures en stevige opvolging van meldingen. Er is geen tolerantie voor het niet opsporen en opvolgen van verdenkingen van wangedrag en criminele activiteiten. Nederland trekt hierbij nauw op met andere donoren en zond, bijvoorbeeld, ook een sterk signaal uit door het bevriezen van additionele bijdragen aan UNRWA na de aantijgen van betrokkenheid van UNRWA-medewerkers bij de aanslagen van 7 oktober 2023. Het onderzoek dat is gedaan naar de neutraliteit van de organisatie (het «Colonna-rapport») is mede opgezet om te zorgen dat, in de complexe situatie waarin UNRWA opereert, incidenten zoveel als mogelijk voorkomen kunnen worden en dat bij incidenten ook snel geacteerd wordt.
Hoe hebben de VN-onderzoeken (OIOS en «Colonna») naar medewerkers van UNRWA die mogelijk betrokken waren bij terreuractiviteiten uiteindelijk meegewogen in het besluit om de steun te hervatten?
De aantijgingen over betrokkenheid van UNRWA-medewerkers bij de aanslagen van 7 oktober waren zeer zorgelijk, net als de recente berichtgeving dat een Hamas-kopstuk in Libanon (Fateh Sherif) werkte voor UNRWA. Het kabinet heeft, samen met andere donoren, deze zorgen aan de orde gesteld bij zowel de organisatie als bij de Secretaris-Generaal van de VN (SGVN). De SGVN heeft, na de aantijgingen in januari jl., direct twee onderzoeken ingesteld: een onderzoek naar de neutraliteit en integriteit van UNRWA als geheel (het «Colonna-onderzoek») en een onderzoek door het kantoor van de Internal Oversight Services van de VN (OIOS) naar de aantijgingen tegen de individuele UNRWA medewerkers over betrokkenheid bij de aanslagen van 7 oktober. Beide onderzoeksrapporten zijn inmiddels opgeleverd.
Ten aanzien van het Colonna-rapport hebben zowel de SGVN als UNRWA de bevindingen en aanbevelingen omarmd en toegezegd alle aanbevelingen uit het Colonna-rapport op te volgen (zie ook Kamerstuk 26 150, nr. 211, 23 432, nr. 534, 23 432, nr. 539). Het belang van spoedige implementatie van alle aanbevelingen uit het Colonna-rapport heb ik nogmaals benadrukt in mijn gesprek met de Commissaris-Generaal van UNRWA, dhr. Philippe Lazzarini, tijdens mijn bezoek aan de Algemene Vergadering van de VN in New York. Nederland volgt de implementatie nauwgezet met andere donoren, omdat het van belang is dat de organisatie alle mogelijke stappen zet om de kans op schendingen van de neutraliteitsprincipes te minimaliseren.
Ten aanzien van het onderzoek naar betrokkenheid van individuele UNRWA-medewerkers bij de aanslagen van 7 oktober 2023 heeft het kabinet kennisgenomen van het rapport van de Office of Internal Oversight Services van de VN (OIOS) en de opvolging daarvan. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld1, heeft OIOS de geanonimiseerde versie van het rapport gedeeld. Het kabinet waardeert deze stap en heeft begrip voor het behoud van bescherming van persoonsgegevens. Zoals gesteld in het OIOS-rapport kon bewijs niet onafhankelijk geverifieerd worden en kon op basis van die informatie niet met volledige zekerheid vastgesteld worden of UNRWA-medewerkers al-dan-niet betrokken waren bij de aanslagen van 7 oktober 2023. 19 medewerkers werden onderzocht waarbij 1 medewerker onschuldig bleek, in 9 gevallen bleek het bewijs onvoldoende om betrokkenheid bij de aanslagen te onderbouwen en in de 9 overige gevallen kan het bewijs, indien gevalideerd en bevestigd, mogelijk onderbouwen dat de beschuldigden betrokken waren bij de aanslagen. De medewerkers werden direct ontslagen, het ontslag van de medewerker wiens onschuld werd bewezen is teruggedraaid. Naar de 9 medewerkers waar onvoldoende bewijs werd gevonden voor eventuele betrokkenheid bij de aanslagen, loopt nu aanvullend onderzoek door UNRWA om vast te stellen of zij de bredere neutraliteitsbeginselen zoals Hamas-lidmaatschap hebben geschonden los van de vraag of ze een rol speelden in de aanslagen. Gelet op de ernst van de beschuldigingen vindt het kabinet het ontslag op staande voet een volstrekt logische conclusie.
Deelt u de conclusie dat, gezien het feit dat het «Colonna» onderzoek wijst op acute risico's betreffende de neutraliteit van UNRWA en dat daaruit naar voren komt dat al jaren slechts drie personeelsleden (op een personeelsbestand van meer dan 30.000) de ethische code en daarmee de neutraliteit van UNRWA handhaven1 , van neutraliteitshandhaving in de praktijk geen sprake is? Zo nee, waarom niet?
In het Colonna-rapport over het brede neutraliteits- en integriteitsbeleid van de organisatie wordt gesteld dat UNRWA beschikt over een «robuust raamwerk» om te acteren op neutraliteitsproblemen, en dat dit raamwerk beter is ontwikkeld dan van vergelijkbare VN-organisaties en/of ngo’s.
Tegelijkertijd wijst het rapport ook op ruimte voor verbeteringen, waaronder meer personele capaciteit om de interne onderzoekscapaciteit naar neutraliteitsschendingen te versterken. UNRWA heeft toegezegd alle aanbevelingen te implementeren en dus ook het versterken van deze capaciteit. Zo zullen er de komende maanden 8 medewerkers op het hoofdkantoor aangenomen worden en zal UNRWA versterkt worden met 5 Field Ethics Officers. De afdeling van intern toezicht zal de komende maanden uitgebreid worden tot 10 medewerkers. Het verder versterken van deze functies binnen de organisatie heeft financiële consequenties. Het is van belang dat UNRWA hiervoor voldoende middelen heeft. UNRWA heeft evenwel structureel tekort aan middelen, wat het uitbreiden van de onderzoekscapaciteit en het gebruik van adequate onderzoekssoftware bemoeilijkt.
Deelt u de conclusie dat, gezien het feit dat hetzelfde onderzoek erop wijst dat er slechts vier onafhankelijke, internationale inspecteurs permanent in dienst zijn2, van neutraliteitshandhaving in de praktijk geen sprake is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe past de recente bevestiging vanuit UNRWA dat de omgekomen Fateh Sherif, naast medewerker, ook prominent Hamasleider was, in de risicoafweging van het kabinet?
Tot maart 2024 was Sherif voor UNRWA actief in Libanon als directeur van een school en voorzitter van een UNRWA onderwijsvakbond. Direct na aantijgingen in maart 2024 van mogelijke banden met Hamas werd hij door UNRWA op non-actief gesteld zonder behoud van salaris, conform het beleid van zero tolerance for inaction, en zijn donoren op de hoogte gesteld. Deze zaak kwam ook aan de orde tijdens de hoorzitting over UNRWA die de Kamer op 20 juni 2024 organiseerde. Ook werd direct een onderzoek ingesteld dat, volgens UNRWA, naar alle waarschijnlijkheid zou hebben geleid tot zijn ontslag. Sherif kwam evenwel om het leven alvorens dit onderzoek kon worden afgerond.
In hoeverre is de Nederlandse internationale reputatie in de regio meegewogen in de besluitvorming over het bevriezen en hervatten van de subsidies aan UNRWA?
Het Nederlandse kabinet maakt eigenstandige afwegingen waarbij de internationale positie van Nederland, de relatie met bondgenoten en de landen die Palestijnse vluchtelingen opvangen (w.o. Libanon en Jordanië) worden meegenomen. Het kabinet hecht aan onze sterke reputatie als betrouwbaar partner, waarbij hoort dat Nederland aangedane verplichtingen gestand doet. De jaarlijkse Nederlandse bijdrage aan UNRWA is door het vorige kabinet vastgelegd voor de periode 2023–2025. Bovendien wordt middels deze bijdrage het brede mandaat van UNRWA om hulp en basisvoorzieningen te leveren aan Palestijnse vluchtelingen gesteund in tijden waarin de nood hoog is. Hiermee draagt de organisatie bij aan stabiliteit in de hele regio. Het doorbreken van eerdere verplichtingen of het totaal stoppen van steun aan UNRWA zou derhalve ook consequenties hebben op de positie van Nederland als brede partner in de regio. Dat laat onverlet dat het kabinet gelijktijdig kijkt naar het diversifiëren van hulpkanalen in de regio, aangezien het onwenselijk is dat hulp en basisbehoeften te zeer afhankelijk zijn van één organisatie.
Hoe waardeert het kabinet inlichtingen van Israël tegen UNRWA?3 Hoe zijn en worden deze meegewogen in de Nederlandse besluitvorming?
Het kabinet is bekend met aantijgingen tegen UNRWA en neemt deze serieus. De organisatie heeft al langere tijd te maken met beschuldigingen tegen de organisatie en de medewerkers. Daarom volgt het kabinet, samen met andere lidstaten, de vervolgstappen op dergelijke aantijgingen nauwgezet. Vandaar dat Nederland en andere partners sterk inzetten op spoedige implementatie van de aanbevelingen uit het Colonna rapport, dat toeziet op de totaliteit van neutraliteitsuitdagingen bij UNRWA. Daarbij moedigt het kabinet alle betrokken partijen aan om beschikbare informatie volledig te delen. Zo hadden onderzoekers betrokken bij zowel het Colonna-rapport als het OIOS-rapport onvoldoende mogelijkheid om over aan Israël gevraagde aanvullende informatie te beschikken.
Houdt uw uitspraak dat UNRWA een «belangrijke rol speelt [in de Gazastrook]» in dat u voornemens bent om na 2025 door te gaan met het verstrekken van het budget? Zo niet, op welke andere manier kwalificeert u dit waardeoordeel?4
UNRWA speelt op dit moment een belangrijke rol bij de humanitaire hulpverlening in de Gazastrook. Daarnaast levert het ook basisdiensten aan mensen in de hele regio, zoals vastgelegd in het door de Algemene Vergadering van de VN (AVVN) verleende mandaat. Indien UNRWA geen hulp of basisdiensten meer kan bieden aan Palestijnse vluchtelingen en bevolking in de regio (waaronder de Westelijke Jordaanoever, Libanon, Jordanië en Syrië) kan dit negatieve gevolgen hebben voor de reeds zorgwekkende regionale stabiliteit aangezien dan een groot aantal mensen verstoken zal zijn van basale diensten als onderwijs of gezondheidszorg. De begroting van 2026 e.v. zal worden opgesteld in context van aanzienlijke bezuinigingen op ontwikkelingshulp. Op deze besluitvorming wordt nog niet vooruitgelopen.
In hoeverre betekent de structureel gereserveerde 14 miljoen voor UNRWA na 2025 dat u voornemens bent om, na het aflopen van de juridische verplichtingen 2023–2025, soortgelijke juridische verplichtingen opnieuw aan te gaan?
Deze structurele reservering maakt onderdeel uit van de meerjarige begroting die jaarlijks met een doorkijk van vijf jaar als onderdeel van de Miljoenennota wordt gepresenteerd. Het betreft een technische reservering die niet vooruitloopt op politieke besluitvorming over budgetkeuzes. Het ministerie staat voor forse bezuinigingen. De aankomende tijd zal het kabinet bekijken hoe deze vorm te geven en wat dat voor deze reservering betekent.
Hoe en in welk uitgezet tijdspad is het kabinet van plan de diversificatie van noodhulp aan Gaza in gang te zetten?
Het kabinet zet in op het diversifiëren van hulpkanalen in de regio, aangezien het onwenselijk is dat hulp en basisbehoeften te zeer afhankelijk zijn van één organisatie. In de meest recente Kamerbrief6 over additionele hulp aan de Gazastrook is uw Kamer geïnformeerd over een bijdrage van drie miljoen euro aan UNICEF, in het kader van deze diversificatie. Deze drie miljoen euro was door het vorige kabinet oorspronkelijk gereserveerd voor UNRWA. Naast de jaarlijkse bijdrage aan UNRWA geeft Nederland in 2025 ook jaarlijkse bijdragen aan andere humanitaire organisaties die actief zijn in de Gazastrook, zoals WFP, UNICEF en de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging.
Kan de Minister zo mogelijk deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Humanitaire Hulp van 9 oktober?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Europese miljarden voor bestrijding migratie in Afrika komen nauwelijks goed terecht: «school zonder elektriciteit kreeg blender cadeau»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen en aanbevelingen uit dit rapport?
Graag verwijs ik voor de beantwoording van deze Kamervragen naar de kabinetsappreciatie van het rapport van de Europese Rekenkamer die uw Kamer gelijktijdig toekomt.
Het betreft hier een kritisch rapport van de Europese Rekenkamer dat tekortkomingen bloot legt in de programmering van de Europese Commissie. Dit gaat ten koste van de effectiviteit van de uitgaven en draagt soms bij aan mensenrechtenschendingen. Om dit te voorkomen is het cruciaal dat alle aanbevelingen met hoge urgentie worden opgevolgd. De Europese Commissie heeft aangegeven dat ze dat wil gaan doen. Nederland zal er bij de Europese Commissie stevig op aandringen dat dit ook gebeurt en zal de Europese Commissie vragen de lidstaten hierover te informeren.
Deelt u de mening van de Europese Rekenkamer dat de inzet van deze 4,5 miljard euro nauwelijks impact heeft gehad? Zo ja, wat ziet u als belangrijkste oorzaken? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet deelt deze interpretatie van deze genoemde conclusies niet en verwijst voor een nadere appreciatie naar eerder genoemde kamerbrief.
Deelt u de mening dat dit onbestaanbaar zou moeten zijn en dat het onacceptabel is dat er op deze wijze met belastinggeld wordt omgegaan?
Nederland vindt het van belang dat de middelen voor Europese ontwikkelingshulp ook worden ingezet om bij te dragen aan het verkrijgen van grip op migratie. Uiteraard dient de inzet van die middelen wel rechtmatig en doelmatig te zijn en plaats te vinden binnen de kaders van het internationaal en humanitair. In algemene zin geldt dat er niet één pasklare formule is voor inzet op basis waarvan de grip op migratie wordt vergroot. Dit is een leerproces en bovendien is effectieve inzet afhankelijk van de specifieke context. Op basis van de informatie uit het rapport van de Europese Rekenkamer concludeert het kabinet dat er met EUTF-fondsen resultaten behaald zijn, die ten minste gedeeltelijk hebben bijgedragen aan de overkoepelende doelen van de projecten.
Bent u bekend met de aanbevelingen die de Europese Rekenkamer heeft gedaan in haar rapport? Zo ja, zijn deze aanbevelingen volgens u voldoende om Europees geld efficiënter te besteden? Zo niet, wat kan er volgens u nog meer worden aanbevolen?
Het kabinet verwelkomt deze aanbevelingen en deelt de visie van de Europese Rekenkamer dat implementatie ervan zal bijdragen aan de verhoogde effectiviteit van de inzet en de reductie van risico’s. Het kabinet vindt het positief dat de Europese Commissie heeft aangegeven alle aanbevelingen over te zullen nemen.
Wat vindt u van de uitspraak van een lid van de Europese Rekenkamer dat er te weinig focus was bij de besteding van de Europese gelden ten aanzien van de bestrijding van migratie uit Afrika?
Dit is een conclusie die ook in het rapport getrokken wordt. Het kabinet kan instemmen met de aanbeveling dat met het aanbrengen van meer focus effectiever kan worden bijgedragen aan het verkregen van grip op migratie.
Wat zou volgens u de focus moeten zijn ten aanzien van de besteding van Europese gelden in het kader van het tegengaan van migratie uit Afrika en op welke wijze kunnen wij hier vanuit Nederland op sturen?
Het Nederlandse beleid richt zich op het krijgen van grip op migratie, onder andere door het bevorderen van terugkeermogelijkheden, het terugdringen van irreguliere migratie, inclusief mensenhandel en mensensmokkel, en het beschermen van vluchtelingen en migranten. Daarnaast is Nederland actief in het ondersteunen veilige van opvang van vluchtelingen in de regio, om zo doorreis te beperken. Zo kunnen vluchtelingen als de situatie verbeterd in het land van herkomst ook makkelijker terug. Dit is veelal een wederzijds belang met de landen waarmee Nederland al dan niet via de EU mee samenwerkt.
Zijn er bij u nog meer voorbeelden bekend van geld dat niet goed terecht is gekomen dan reeds in het artikel benoemd? Zo ja, vanaf wanneer was u hiervan op de hoogte?
Het EUTF bestond uit € 5 miljard aan bijdragen. € 4,4 miljard daarvan kwam uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), waarvan het Nederlandse aandeel in de afdrachten 4,78% was voor het 11e EOF, en € 623 miljoen uit bilaterale bijdragen van EU lidstaten, het VK, Noorwegen en Zwitserland, waarvan € 29,362,000 euro van Nederland (t/m 31/12/2023). Sinds 2021 is het EUTF opgegaan in het instrument voor nabuurschap en internationale samenwerking (NDICI), dat onderdeel uitmaakt van de EU-begroting, en waarvan mede op Nederlands aandringen indicatief 10% naar migratie gaat. Het Nederlandse aandeel in de afdrachten aan de EU begroting is 6,1% (bni-sleutel).
Kunt u aangeven hoeveel van deze gelden uit Nederland afkomstig zijn en hoeveel geld er het komende jaar vanuit Nederland wordt afgedragen aan de EU voor het tegengaan van migratie uit Afrika?
Wat doet u eraan om de EU de gelden die zij vanuit Nederland krijgt effectief te laten besteden?
De Europese Commissie is verantwoordelijk voor de besteding van de EU-middelen voor migratie. Nederland dringt erop aan dat deze middelen effectief en binnen de kaders van het internationaal en humanitair recht worden besteed. Nederland heeft als lidstaat inspraak in de programmering die Europese Commissie via de reguliere EU-gremia. Nederland spant zich er in Europees verband bijvoorbeeld voor in om de toetsing en monitoring van de mensenrechtensituatie te versterken. Bovendien zoekt Nederland waar mogelijk synergiën tussen de Nederlandse en Europese inzet en programmering, om zo de kans op duplicatie van projecten te minimaliseren en gelden zo efficiënt mogelijk in te zetten (zie ook vraag 14).
Op welke wijze heeft u contact met de Europese Commissie over de bestrijding van migratie vanuit Afrika?
EU-lidstaten, waaronder Nederland, hebben via de reguliere EU-gremia geregeld contact met de Europese Commissie over het thema migratie in relatie tot derde landen, inclusief landen op het Afrikaanse continent. Het contact verloopt op reguliere basis en ad hoc als de actualiteit daar aanleiding toe geeft. Grip op migratie krijgen is een prioriteit van dit kabinet en wij kaarten het thema dan ook op verschillende niveaus aan bij de Europese Commissie.
Wat vindt u ervan dat onderzoeksteams van de Europese Rekenkamer in Libië geen toegang kregen tot detentiecentra om controles uit te voeren op het gebied van mensenrechten?
Wij zijn niet bekend met de omstandigheden waaronder de Europese Rekenkamer de toegang werd ontzegd. De Europese Rekenkamer is primair verantwoordelijk voor het controleren van de EU-uitgaven en heeft geen mandaat om mensenrechtencontroles uit te voeren in detentiecentra.
Bent u voornemens dit aan te kaarten tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkeling? Zo ja, wat gaat uw inzet zijn? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de Europese Rekenkamer wordt momenteel al besproken in een van de raadswerkgroepen, waar Nederland op ambtelijk niveau aan deelneemt. Indien blijkt dat dit niet afdoende is, kan Nederland dit ook in andere fora opbrengen. Een mogelijk forum is de Raad Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking.
Zijn er voorbeelden vanuit Nederland waar de EU van kan leren?
Nederland heeft een aantal goedlopende partnerschappen in verschillende regio’s waar migratie een relevant thema is,waarbinnen het een aantal best practices heeft ontwikkeld. Zo werkt Nederland via het PROSPECTS programma met vijf verschillende VN en Wereldbank partners aan een integrale aanpak ter ondersteuning voor opvang in de regio, met name op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs en vluchtelingenbescherming. Daarnaast bestaat COMPASS, een platform voor strategische samenwerking op migratie tussen Nederland, IOM en de veertien landen waarin het programma geïmplementeerd wordt. Eerder dit jaar heeft Nederland een bezoek gebracht aan de Europese Commissie om deze partnerschappen te presenteren en te bespreken hoe de EU-inzet daarop aansluit of van kan leren.
De uitvoering van het EUTF Afrika loopt eind 2025 af; zijn de EU en Nederland voornemens om dit programma te verlengen en zo niet, kan de Nederlandse bijdrage anders worden betrokken bij migratiedeals?
Het EUTF-instrument zal eind 2025 uitgefaseerd zijn en wordt niet verlengd. Het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI), waarvan indicatief 10% wordt ingezet op migratie, loopt door tot 2027. Nederland blijft zich ervoor hard maken dat deze middelen door de Europese Commissie zo effectief mogelijk worden ingezet. Het is hierbij van belang dat lessen worden getrokken uit eerdere Europese inzet en ervaringen van Europese lidstaten met programma’s op het gebied van migratie. Er bestaat, zoals ook gesteld in vraag 4, geen pasklare formule om grip op migratie te vergroten. Het is een leerproces hoe de middelen het meest effectief en binnen de kaders van het internationaal en humanitair recht, kunnen worden ingezet. Daarbij zal Nederland ook het gesprek aangaan hoe deze inzet eventueel onderdeel kan zijn van brede partnerschappen met derde landen, die tot doel hebben in belangen van beide partijen te voorzien. Voor de EU zijn die belangen onder andere een betere grip op migratie.
Het bericht ‘Ook PVV-Minister Klever geeft geld aan UNRWA in Gaza maar wel minder’. |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ook PVV-Minister Klever geeft geld aan UNRWA in Gaza maar wel minder»?1
Ja.
In het NOS-artikel wordt gesteld dat u naar eigen zeggen nog steeds zorgen heeft over UNRWA, klopt dit?
Ja.
Zijn de door u genoemde zorgen de reden dat het eerder gereserveerde bedrag van 3 miljoen euro naar Unicef gaat i.p.v. UNRWA?
Het kabinet heeft, net als meerdere andere landen, inderdaad zorgen over het goed kunnen borgen van de neutraliteit van UNRWA onder de huidige omstandigheden. Tegelijkertijd zien we dat aan verdere verbeteringen gewerkt wordt en wordt bovenal erkend dat de organisatie in de huidige situatie een essentiële rol vervult in het verlenen van hulp en basisvoorzieningen voor veel mensen in de regio. Het onderzoek onder leiding van de voormalige Minister van Buitenlandse Zaken van Frankrijk, Catharine Colonna, naar de neutraliteitsbeginselen van de organisatie en hoe deze beter verzekerd kunnen worden in de complexe situatie waarin UNRWA opereert is daarom zo belangrijk. De keuze voor UNICEF is ingegeven door de wens van het kabinet om onder deze omstandigheden, waarbij nog zorgen bestaan over UNRWA en gelijktijdig de noden enorm zijn, de hulpkanalen te diversifiëren, zoals gesteld in de Kamerbrief van 25 september jl.2
Welke aanvullende waarborgen heeft u ontvangen voor de onafhankelijkheid van UNRWA waardoor u nu voor volgend jaar al 19 miljoen euro in het vooruitzicht heeft gesteld?
Zoals al eerder aan uw Kamer gecommuniceerd betreft de EUR 19 miljoen de jaarlijkse reguliere bijdrage van Nederland aan UNRWA, die door het vorige kabinet tot en met 2025 is vastgelegd.
UNRWA werkt daarbij zoals alle humanitaire organisaties volgens de principes van neutraliteit, humaniteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Gezien de uiterst complexe situatie waarin UNRWA werkt heeft de organisatie bovendien additionele waarborgen in het systeem ingebouwd om toe te zien op naleving van die principes. Dit wordt ook zo gesteld in het Colonna-rapport dat onderzoek deed naar het brede neutraliteits- en integriteitsbeleid van de organisatie.
Helaas zijn zelfs met extra waarborgen misstanden niet te voorkomen. In geval van (het vermoeden van) incidenten geldt bij UNRWA het principe van zero tolerance for inaction. Met andere woorden: bij verdenkingen van misstanden wordt onmiddellijk actie ondernomen. Het kabinet verwacht dat ook. Mede om te voorkomen dat donoren steeds op individuele incidenten moeten reageren, is op verzoek van donoren en van de Secretaris-Generaal van de VN in het Colonna-onderzoek het bredere neutraliteitsbeleid onder de loep genomen. Alhoewel er zeker ruimte is voor verbetering en daartoe meerdere aanbevelingen worden gedaan, concludeert het onderzoek ook dat de organisatie beschikt over een «robuust raamwerk» om te acteren op neutraliteitsproblemen, en dat dit raamwerk beter is ontwikkeld dan van vergelijkbare VN-organisaties en/of ngo’s. De meeste effectieve manier voor Nederland toe te blijven zien op de neutraliteit en onafhankelijkheid van UNRWA is derhalve toezien op spoedige implementatie van de aanbevelingen uit het Colonna-rapport. Hierin trekt Nederland samen op met andere donoren.
Het belang van spoedige implementatie van alle aanbevelingen uit het Colonna-rapport heb ik nogmaals benadrukt in mijn gesprek met de Commissaris-Generaal van UNRWA, dhr. Philippe Lazzarini, tijdens mijn bezoek aan de Algemene Vergadering van de VN in New York. UNRWA heeft toegezegd alle aanbevelingen over te nemen en heeft daartoe een team samengesteld dat op implementatie zal toezien. Nederland volgt de implementatie nauwgezet met andere donoren, omdat het van belang is dat de organisatie alle mogelijke stappen zet om de kans op schendingen van de neutraliteitsprincipes te minimaliseren.
Ten aanzien van het onderzoek naar betrokkenheid van individuele UNRWA-medewerkers bij de aanslagen van 7 oktober 2023 heeft het kabinet kennisgenomen van het rapport van de Office of Internal Oversight Services van de VN (OIOS) en de opvolging daarvan. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld3, heeft OIOS de geanonimiseerde versie van het rapport gedeeld. Het kabinet waardeert deze stap en heeft begrip voor het behoud van bescherming van persoonsgegevens. Zoals gesteld in het OIOS-rapport kon bewijs niet onafhankelijk geverifieerd worden en kon op basis van die informatie niet met volledige zekerheid vastgesteld worden of UNRWA-medewerkers al-dan-niet betrokken waren bij de aanslagen van 7 oktober 2023. 19 medewerkers werden onderzocht waarbij 1 medewerker onschuldig bleek, in 9 gevallen bleek het bewijs onvoldoende om betrokkenheid bij de aanslagen te onderbouwen en in de 9 overige gevallen kan het bewijs, indien gevalideerd en bevestigd, mogelijk onderbouwen dat de beschuldigden betrokken waren bij de aanslagen. De medewerkers werden direct ontslagen, het ontslag van de medewerker wiens onschuld werd bewezen is teruggedraaid. Naar de 9 medewerkers waar onvoldoende bewijs werd gevonden voor eventuele betrokkenheid bij de aanslagen, loopt nu aanvullend onderzoek door UNRWA om vast te stellen of zij de bredere neutraliteitsbeginselen zoals Hamas-lidmaatschap hebben geschonden los van de vraag of ze een rol speelden in de aanslagen. Gelet op de ernst van de beschuldigingen vindt het kabinet het ontslag op staande voet een volstrekt logische conclusie.
Is er overwogen om voor de besteding van 19 miljoen euro ook diversificatie toe te passen, bijvoorbeeld door aan het Rode Kruis, dan wel een andere hulporganisatie te doneren?
Zoals in antwoord op vraag 3 gesteld is het de wens van het kabinet om onder deze omstandigheden, waarbij de noden enorm zijn en toegang niet vanzelfsprekend, de hulpkanalen zoveel mogelijk te diversifiëren.
Tegelijkertijd zijn de vaste jaarlijkse bijdragen bedoeld om VN-organisaties in staat te stellen hun mandaat uit te voeren. Niet alleen speelt UNRWA een belangrijke rol bij humanitaire hulpverlening in de Gazastrook, het levert ook basisdiensten aan mensen in de hele regio. Indien UNRWA geen hulp of basisdiensten meer kan bieden aan Palestijnse vluchtelingen in de regio, waaronder de Westelijke Jordaanoever, Libanon, Jordanië en Syrië, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de reeds zeer zorgwekkende regionale stabiliteit.
Bij eerdere verdeling van additionele bijdragen werd al rekening gehouden met diversificatie van hulporganisaties. Naast de jaarlijkse bijdrage aan UNRWA geeft Nederland in 2025 ook jaarlijkse bijdragen aan andere humanitaire organisaties die actief zijn in de Gazastrook, zoals WFP, UNICEF en het Internationale en Nationale Rode Kruis.
In hoeverre is het lesmateriaal dat UNRWA levert al neutraler en vrij van antisemitisme?
Centraal staat dat UNRWA-docenten zich aan de VN-principes moeten houden en dat haatspraak en antisemitisme niet toegestaan zijn. Hier heeft UNRWA een zero tolerance beleid op en wordt ingegrepen als er aantijgingen zijn over de neutraliteit van onderwijsmateriaal.
De noodzaak om streng toe te zien op de naleving van de neutraliteitsprincipes in het lesmateriaal is onlangs nog besproken met de Commissaris-Generaal van UNRWA. Het belang van neutraliteit in onderwijsmateriaal komt ook terug in de aanbevelingen van het Colonna-rapport. UNRWA werkt daarbij met het lesmateriaal van de lokale autoriteiten om instroom in het reguliere onderwijssysteem van het gastland mogelijk te maken. Dit is een best practicein onderwijs aan vluchtelingen. Indien in het lesmateriaal passages staan die niet in lijn zijn met de VN-principes, worden UNRWA docenten geïnstrueerd dergelijke passages niet te gebruiken. Ook is UNRWA actief in gesprek met de Palestijnse Autoriteit om de lesmaterialen waar nodig aan te passen.
Daarnaast is UNRWA bezig een digitale leeromgeving op te zetten om toezicht op welk lesmateriaal gebruikt wordt te kunnen versterken. UNESCO speelt daarbij een belangrijke adviserende rol om zeker te stellen dat het onderwijsmateriaal in lijn is met VN-principes.
Ziet u nog steeds risico’s voor ongewenste afhankelijkheid en connecties tussen terreurorganisatie Hamas en UNRWA?
UNRWA werkt in een uiterst complexe situatie die grote uitdagingen met zich meebrengt, ook rondom naleving van de neutraliteitsbeginselen. Dit wordt ook zo gesteld in het Colonna-rapport. Datzelfde rapport geeft aan dat UNRWA meer doet op dit terrein dan vergelijkbare VN-organisaties en/of ngo’s.
Zoals bekend werd op 30 september 2024 een Libanese Hamas-leider, Fateh Sherif, gedood bij een Israëlisch bombardement in Libanon. Tot maart 2024 was Sherif voor UNRWA actief in Libanon als directeur van een school en voorzitter van een UNRWA onderwijsvakbond. Direct gevolgd op aantijgingen in maart 2024 van mogelijke banden met Hamas werd hij door UNRWA op non-actief gesteld zonder behoud van salaris, conform het bovenbeschreven beleid van zero tolerance for inaction. Tegelijkertijd werd een onderzoek ingesteld dat, volgens UNRWA, naar alle waarschijnlijkheid zou hebben geleid tot zijn ontslag. Sherif kwam evenwel om het leven alvorens dit onderzoek kon worden afgerond.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Humanitaire Hulp op 9 oktober 2024?
Ja
Bent u bekend met het artikel «The brutal truth behind Italy’s migrant reduction: beatings and rape by EU-funded forces in Tunisia» verschenen op 19 september in The Guardian?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Tunesische kustwacht, die zich schuldig maakt aan de verkrachting van vrouwelijke migranten, Europese financiering ontvangt volgens Raadsstukken?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de zeer zorgelijke berichten over de behandeling van vrouwelijke migranten, zoals benoemd in het artikel van 19 september 2024 in the Guardian. Nederland heeft deze zorgen bij de Europese Commissie kenbaar gemaakt.
De Commissie monitort de uitvoering van programma's en voert hier een dialoog over met de betrokken implementerende partners en overheden. Financiële middelen van de Europese Commissie mogen op geen enkele wijze bijdragen aan mensenrechtenschendingen. Het kabinet blijft dit uitdragen in Europees verband en de Europese Commissie brengt dit ook steeds op in contacten met de betrokken landen.
Heeft Nederland na eerdere gelijkaardige signalen dit jaar in het kader van het Lighthouse Report en het verzoek van het Europees parlement om uitleg en een review van de financiering, de reactie van de Europese Commissie hierover al ontvangen? Zo nee, kunt u hierop opnieuw aandringen bij de Europese Commissie?
De Europese Commissie rapporteert jaarlijks openbaar over de totale NDICI programmering (inclusief migratie) conform haar verplichtingen volgend uit de NDICI-verordening.2 Het Europees Parlement heeft de Commissie op 24 mei jl. daarnaast gevraagd om een uitleg en een volledige review van EU-financiering naar aanleiding van het Lighthouse Report. Hier heeft de Commissie nog geen antwoord op gegeven. Nederland heeft dit naar aanleiding van de recente berichtgeving opnieuw onder de aandacht bij de Europese Commissie gebracht.
Hoe beoordeelt u de signalen dat de Europese Unie (EU) zich bewust is van de geweldgolven in Tunesië, maar de andere kant opkijkt om de instroom van migranten te remmen?
Het kabinet spant zich in om irreguliere migratie vanuit belangrijke landen van herkomst, transit en opvang tegen te gaan – in lijn met internationaal en Europees recht. Het kabinet blijft de aandacht voor mensenrechten zowel op EU-niveau als bilateraal richting Tunesië uitdragen. Het kabinet is van mening dat de Nederlandse en Europese inzet in Tunesië gestoeld moet zijn op het waarborgen van mensenrechten en rechtstaat. In EU-verband blijft Nederland aandringen op het houden van een Associatieraad met Tunesië, die de mogelijkheid biedt om democratie en mensenrechten in Tunesië aan de orde te stellen.
Klopt het inderdaad dat er mogelijk meer geld naar Tunesië gestuurd zal worden dan publiekelijk bekend is? Zo ja, hoeveel en in hoeverre is Nederland hiervan op de hoogte?
Besluiten over de besteding van Europese externe financiering, zoals het NDICI en macro-financiële bijstand, worden altijd publiek gemaakt.3 De Europese Raad heeft op 1 februari 2024 in het kader van de herziening van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) besloten om het budget voor het Zuidelijk Nabuurschap op te hogen met € 2 miljard4. De Commissie werkt aan een nadere uitwerking van de besteding van deze middelen en presenteert haar plannen voor de allocatie naar verwachting in het eerste kwartaal van 2025, als onderdeel van het tussentijdse herzieningsproces van het NDICI. De Commissie heeft hiervoor goedkeuring nodig van de lidstaten. Besluitvorming over de besteding van deze middelen vindt plaats via de geëigende Brusselse processen en gremia, waar Nederland aan deelneemt.
Welke stappen gaat u nemen om te zorgen dat de voortdurende mensenrechtenschendingen door de Tunesische kustwacht stoppen, of in ieder geval niet langer door de EU gefinancierd worden?
Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen dat de in het artikel genoemde praktijken gefinancierd worden door de EU. Zoals in de beantwoording van vraag 2 opgenomen brengt Nederland deze zorgelijke berichten voortdurend onder de aandacht van de Europese Commissie.
Is er zicht op operationele of financiële betrokkenheid van andere lidstaten?
Het is niet aan Nederland om te rapporteren over inzet en/of activiteiten van andere Europese Lidstaten in algemene zin, ook niet t.a.v. migratiesamenwerking met derde landen.
Kunt u uiteenzetten wat dit betekent voor de juridische aansprakelijkheid van Nederland en van de EU?
Het is afhankelijk van de feiten of de EU en/of haar lidstaten aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schendingen van het internationaal recht, waaronder mensenrechten, die de EU en/of haar lidstaten kunnen worden toegerekend.
In de Kamerbrief van 4 november 20225 is uitgebreid ingegaan op het juridisch kader over de aansprakelijkheid van Nederland en de EU in dit soort situaties.
Wat zijn uw verwachtingen voor het onderzoek van de Europese Ombudsman met betrekking tot de financiering van de EU aan de Tunesische kustwacht?
De EU-Ombudsman fungeert als belangrijk aanspreekpunt voor burgers die klachten hebben over de Europese instellingen en kan waardevolle aanbevelingen doen om het optreden van de Unie te verbeteren en het vertrouwen van de burger in de Unie te vergroten.
De EU-Ombudsman heeft op 21 oktober de uitkomst van haar onderzoek gepubliceerd6). Daarin formuleert zij vier aanbevelingen aan de Commissie: het bieden van informatie over risicobeheersingsmaatregelen die genomen zijn voorafgaand aan het afsluiten van de MoU met Tunesië, het delen van informatie over mensenrechtenmonitoring door implementerende partners, het expliciteren van criteria voor opschorting van contracten in geval van mensenrechtenschendingen, en het aanmoedigen van implementerende partners om klachtenmechanismen in te richten.
Hoe kijkt u naar de signalen van geweld tegen mannen en kinderen dat door de Tunesische kustwacht wordt gepleegd?
Nederland heeft tot op heden geen onafhankelijk geverifieerde informatie over geweld tegen mannen en kinderen door de Tunesische kustwacht ontvangen, noch bewijs hiervoor. Alle niet gelegitimeerde vormen van geweld door autoriteiten worden afgekeurd door de Nederlandse regering. Het is primair de verantwoordelijkheid van de Tunesische overheid om hier tegen op te treden en de eigen kustwacht te houden aan de geldende internationaalrechtelijke regels.
Bent u bekend met signalen dat de Tunesische kustwacht boten en motoren verkoopt aan smokkelaars om deze vervolgens weer te onderscheppen?
Nederland is bekend met dergelijke signalen, maar kan deze niet op basis van eigenstandige informatie verifiëren.
Hoe verhoudt dit zich tot de doelstellingen van de EU-Tunesiëdeal om smokkelnetwerken aan te pakken en de Europese financiering?
Het brede strategische partnerschap tussen de EU en Tunesië, zoals aangegaan in juli 2023, betreft naast samenwerking op tal van beleidsterreinen, ook samenwerking op het gebied van migratie, waaronder de aanpak van mensensmokkel. Het kabinet is van mening dat de inzet van de Europese Commissie om mensensmokkel aan te pakken effectief moet zijn, bij moet dragen aan het versterken van autoriteiten om te handelen, met inachtneming van de internationaalrechtelijke kaders. Daarover is de Commissie met de Tunesische autoriteiten doorlopend in gesprek. Het is aan de Commissie om dergelijke berichten te verifiëren en waar nodig de programmeringsinzet er op aan te passen.
In 2024 is het aantal illegale grensoverschrijdingen langs de centrale Middellandse Zeeroute tot nu toe meer dan gehalveerd (-64%) ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar (46 890 illegale grensoverschrijdingen in 2024 tegenover 133 441 in 2023). Dit is waarschijnlijk mede het gevolg van de voortdurende migratiebeheersings- en smokkelbestrijdingsoperaties door de Libische en Tunesische autoriteiten. Dergelijke activiteiten worden eveneens gefinancierd door de EU.
Gaat Nederland zich uitspreken over deze misstanden, zowel met betrekking tot mensenrechtenschendingen als corruptie?
Nederland blijft het belang van waarborgen van mensenrechten uitdragen en zal de zorgelijke berichten over de misstanden aan de orde stellen bij de Tunesische autoriteiten tijdens bilaterale gesprekken.
Klopt het dat het de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR niet toegestaan wordt om nieuwe asielzoekers te registreren?
Dit komt overeen met de informatie waarover wij beschikken. UNHCR is in juni jl. door de Tunesische autoriteiten aangezegd te stoppen met het registreren van nieuwe asielzoekers. UNHCR blijft bij de Tunesische autoriteiten aandringen dat de registratie van nieuwe asielzoekers zo snel mogelijk voortgezet moet worden. Nederland is voortdurend in gesprek met UNHCR over de ontwikkelingen. De circa 16.500 asielzoekers die al geregistreerd waren, voorafgaand aan de stop, worden nog steeds ondersteund door UNHCR.
Hoe kijkt u naar de situatie in El Amra waar tot tienduizenden migranten verblijven in «makeshift camps» en waar geen toegang is voor UNHCR en lokale en internationale hulporganisaties? Wordt hierover gesproken vanuit de EU of bilateraal met de Tunesische overheid?
Nederland is bekend met de zeer zorgelijke situatie in El Amra. Voor Nederland is het van belang dat partnerorganisaties toegang kunnen blijven houden tot dit gebied. Gesprekken via de EU of met de Tunesische autoriteiten over de situatie in El Amra vinden plaats.
Zal u erop aandringen bij de Europese Commissie dat zij zich uitspreekt over deze misstanden en dat er een grondig onderzoek ingesteld wordt naar de inzet van Europese financiering bij dergelijke praktijken?
Zie vraag 3.
Bent u bekend met de oproep van de Verenigde Naties om onderzoek te doen naar massagraven van migranten aan de grens tussen Libië en Tunesië?2 Kunt u toelichten wat de status is van dit onderzoek? Hoe zal Nederland opvolging geven aan dit onderzoek?
Wij zijn bekend met het verzoek van OHCHR aan de Libische autoriteiten om onderzoek te doen naar het massagraf op de Libisch-Tunesische grens maar hebben tot op heden geen informatie over de aanvang van een mogelijk onderzoek door de Libische autoriteiten. Wij zijn niet bekend met een oproep aan de Tunesische autoriteiten omtrent hetzelfde. Het kabinet zal deze zaak aandachtig blijven volgen.
Terugkijkend naar de «deal» die met Tunesië is gesloten in 2023, kunt u reflecteren op het gebrek van een human rights impact assessment binnen deze afspraken?
Het Memorandum van Overeenstemming (MoU) tussen de EU en Tunesië van 16 juli 2023 benadrukt dat het tegengaan van irreguliere migratie gestoeld dient te zijn op respect voor mensenrechten.8 De beleidsdialoog in het kader van het MoU wordt aangewend om met de Tunesische autoriteiten te spreken over het belang van het voeren van een geïntegreerd migratiebeleid, inclusief de bescherming van migranten. De voorzitter van de Commissie heeft onderstreept dat de bescherming van migranten een kernprioriteit is in de samenwerking met Tunesië.
De EU-steun aan Tunesië vindt plaats binnen de daartoe vastgelegde kaders van de Commissie, waarbij respect voor de internationaalrechtelijke verdragen het uitgangspunt is. Nederland spant zich er in Europees verband voor in om de toetsing en monitoring van de mensenrechtensituatie te versterken en dat eventuele zorgen op dit vlak onderdeel zijn van de dialoog met partnerlanden.
Voorts geldt dat Tunesië onder meer partij is bij het VN-Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het VN-Kinderrechtenverdrag en is gehouden mensenrechten effectief te beschermen bij het grensbeheer. Andere staten en internationale organisaties kunnen Tunesië aanspreken op de naleving van deze normen, zoals ook is gedaan door de VN-verdragscomités.
Kunt u reflecteren op de inzet op het gebied van mensenrechtenmonitoring en hoe Nederland zich er sterk voor gaat maken dat dit zo snel mogelijk ingezet wordt?
Het kabinet roept de Europese Commissie op tot het versterken van de monitoring van mensenrechten in het kader van migratie-gerelateerde programmering in derde landen. Mensenrechtenmonitoring binnen migratieprogramma’s is inmiddels versterkt.
Kunt u aangeven hoe er uitvoering wordt gegeven aan de motie Drost c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1963), die oproept om de feitelijke naleving van mensenrechten van migranten, zoals die zijn vastgelegd in internationale verdragen te garanderen en controleren?
Het kabinet deelt de zorgen over de mensenrechtensituatie voor migranten in Tunesië. Ook de arrestaties van medewerkers van organisaties die actief zijn op gebied van steun aan migranten is zorgwekkend, zij doen juist zeer belangrijk werk. Het is belangrijk dat Tunesië een geïntegreerd migratiebeleid ontwikkelt, waarin ook bescherming wordt geboden aan migranten en asielzoekers in lijn met internationaalrechtelijke kaders en met respect voor mensenrechten.
Nederland heeft zich voor de positie van migranten sterk gemaakt en zal dit ook blijven doen. Zo zet het door Nederland gefinancierde programma van UNHCR zich in voor de bescherming van asielzoekers en migranten, o.a. via juridische steun en assistentie bij onderdak, gezondheidszorg en onderwijs. Daarnaast steunt Nederland IOM voor de bescherming van en assistentie aan gestrande migranten, o.a. via opvang of hulp bij vrijwillige terugkeer en herintegratie voor diegenen die niet in Tunesië willen blijven. Ook financiert Nederland een regionaal programma in Noord Afrika met UNODC gericht op het versterken van de mensenrechten gerichte aanpak van mensenhandel en -smokkel. Via UNICEF zet Nederland in op het bieden van bescherming voor minderjarige migranten en de toegang tot sanitaire voorzieningen en veilig drinkwater. Daarnaast steunt Nederland Medecins du Monde om de coördinatie tussen verschillende partners die zich inzetten voor de bescherming van migranten verder te versterken.
De handhaving van de internationale rechtsorde ten aanzien van Israël |
|
Jimme Nordkamp (PvdA), Kati Piri (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Caspar Veldkamp (NSC), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Kunt u een lijst opstellen van exportvergunningen uitgegeven in 2024 voor de levering van militaire en dual-use goederen aan Israël en voor iedere vergunning aangeven waar de goederen toe dienen?
Sinds 7 oktober 2023 zijn er twee vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen met eindbestemming Israël toegewezen. Dat ging om onderdelen voor het Iron Dome-luchtafweersysteem en om schokdempers voor containers op marineschepen. Uw Kamer werd hierover op 29 februari 2024 geïnformeerd (Kamerstuk 22 054, nr. 416).
Daarnaast zijn vergunningen afgegeven voor de tijdelijke uitvoer naar, of doorvoer via, Israël voor productie- of onderhoudsdoeleinden. Deze goederen kwamen na een productie- en of onderhoudshandeling in Israël terug naar Nederland of werden na deze handelingen naar een eindgebruiker in een derde land uitgevoerd. In geen van deze gevallen is sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht.
In 2024 zijn er 28 exportvergunningen voor dual-use goederen uitgegeven aan Israël. Hieronder vindt u een overzicht van het opgegeven eindgebruik.
Informatiebeveiliging x2
Observatie in en rondom wildparken x3
Ontwikkeling van civiele (infrarood) camerasystemen x4
Waterzuivering
Drankindustrie x2
Test- en evaluatiedoeleinden
Opsporing en reddingsdoeleinden
Halfgeleiderindustrie x10
Scannen van goederen in containers/vrachtwagens
Inspectie wafermachines
Computersystemen
Telecommunicatie
Kunt u een lijst opstellen van militaire en dual-use goederen die Nederland in 2024 naar Israël heeft geëxporteerd onder exportvergunningen die vóór 2024 zijn afgegeven?
In 2024 zijn op aangiften ten uitvoer die bij de Nederlandse Douane zijn ingediend (peildatum 25 september 2024), de volgende militaire en dual-use goederen aangegeven onder exportvergunningen die vóór 2024 zijn afgegeven. Waar relevant is de goederencategorie voorzien van aanvullende duiding.
Voor de delen voor F-35 gevechtsvliegtuigen geldt dat deze zijn uitgevoerd vóór het arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 februari 2024. Het kabinet heeft opvolging gegeven aan het arrest door (middels de aanpassing van de algemene vergunningen NL007 en NL009) de uit- en doorvoer van goederen binnen het kader van het F-35-programma met eindbestemming Israël niet langer toe te staan.
Voor de overige categorieën militaire goederen geldt dat het ging om de (tijdelijke) uitvoer naar, of doorvoer via, Israël voor ontwikkel-, productie- of onderhoudsdoeleinden. Deze goederen worden voor testen in Israël gebruikt, komen na een productie- en of onderhoudshandeling in Israël terug naar Nederland of worden na deze handelingen naar een eindgebruiker in een derde land uitgevoerd. In geen van deze gevallen is sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht.
Bij de categorie «Systemen, apparatuur en onderdelen voor informatiebeveiliging» gaat het om netwerk routers, switches en firewalls en apparatuur en programmatuur die gebruikt wordt in interne data netwerken.
Met betrekking tot de exporten waarvoor geen aangifte ten uitvoer hoeft te worden gedaan (bijvoorbeeld voor intra-EU-verkeer) zijn de gegevens niet meegenomen in de beantwoording aangezien rapportages over deze exporten op een later moment door bedrijven kunnen worden aangeleverd.
Kunt u een lijst opstellen van militaire goederen die Nederland in 2024 uit Israël heeft geïmporteerd en een lijst van nieuwe contracten voor de import van militair materieel die het kabinet in 2024 met Israëlische bedrijven heeft getekend of voornemens is te tekenen?
Voor Defensie staat voorop dat militairen, binnen wat financieel mogelijk is, het beste materieel tot hun beschikking hebben. Dit is belangrijk voor de doorontwikkeling en modernisering van de Nederlandse krijgsmacht. In sommige gevallen wordt het beste materieel dat tijdig beschikbaar is geleverd door Israëlische bedrijven.
Dit jaar zijn de volgende militaire goederen door Israëlische bedrijven geleverd.
Defensie is dit jaar verplichtingen aangegaan, of is dit – voor zover nu bekend – voornemens te doen voor de volgende militaire goederen.
Is uitgesloten dat motoren van de F-35 die in Woensdrecht worden onderhouden in Israëlische gevechtstoestellen terecht kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
De motoronderhoudsfaciliteit onderhoudt F-135-motormodules die worden aangeboden vanuit het internationale F-35-programma. In het F-35-programma geldt dat uitgebouwde onderdelen, ook motormodules, Amerikaans eigendom zijn zodra deze zijn aangeboden in de logistieke keten van het internationale programma. Op het moment dat een motormodule voor reparatie wordt uitgebouwd wordt deze vervangen door een andere motormodule uit de wereldwijde onderhoudspool. Voor motormodules geldt dus, net als voor andere onderdelen, dat zij niet aan een specifiek land toebehoren.
Naar aanleiding van het arrest van 12 februari 2024 van het Gerechtshof Den Haag heeft het kabinet de relevante algemene vergunningen voor de door- en uitvoer van militaire goederen aangepast. Door deze aanpassingen is uit- en doorvoer van F-35-onderdelen naar Israël niet langer toegestaan, dat geldt ook voor motoren.
Bent u bekend met de open brief van Duitse journalisten aan Israël met de oproep journalisten toe te laten in Gaza en met de brief van Europese journalisten, waaronder de Nederlandse Vereniging van Journalisten, die vragen om opschorting van het Europese Unie (EU)-Israël Associatieakkoord vanwege o.a. het (opzettelijk) doden van journalisten en de zware inperkingen op de persvrijheid door Israël?1 2
Ja.
Hoe verhoudt het (opzettelijk) doden van journalisten en het weigeren van toegang tot Gaza aan journalisten zich tot uw inzet op democratische waarden, vrijheden en rechtsstatelijke normen?
Het kabinet onderschrijft het belang van journalisten voor de toegang tot betrouwbare en onafhankelijke informatie, zeker in conflictsituaties waar journalisten de oren en ogen van de lokale en internationale gemeenschap zijn. Journalisten moeten hun werk vrij en veilig kunnen uitvoeren. Deze boodschap draagt het kabinet ook uit, zowel in bilateraal als multilateraal verband. Dit deed de Minister van Buitenlandse Zaken recent nog tijdens zijn reis aan Israël en de Palestijnse gebieden op 2 en 3 september jl. Daarnaast heeft Nederland tijdens de verklaring over journalisten in conflictsituaties in de mensenrechtenraad op 10 september jl. opgeroepen tot bescherming en toegang van journalisten tot de Gazastrook, en de noodzaak van onafhankelijk onderzoek naar de gedode journalisten. Daarnaast heeft Nederland in een verklaring op 17 oktober jl. in de derde commissie van de Verenigde Naties opgeroepen tot toegang en het waarborgen van de veiligheid van journalisten in de Gazastrook. Tevens heeft Nederland het belang onderstreept voor onafhankelijk onderzoek naar vermeende schendingen van de rechten van journalisten.
Heeft u, de Minister van Buitenlandse Zaken, bij uw recente gesprek met de Israëlische Minister van Defensie Gallant, waarin u naar eigen zeggen heeft gesproken «over het beschermen van journalisten», ook geëist dat Israël aan journalisten toegang tot Gaza moet verlenen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb het belang benadrukt van toegang van journalisten tot de Gazastrook en opgeroepen dat Israël dit moet verlenen.
Welke consequenties verbindt u aan het kabinetsbeleid als de Israëlische autoriteiten journalisten toegang tot Gaza blijven weigeren?
Toegang voor journalisten tot de Gazastrook is belangrijk voor onafhankelijke verslaglegging van het conflict. Tevens heeft de Minister van Buitenlandse Zaken zorgen overgebracht over de 45 dagen sluiting van het Al Jazeera kantoor in Ramallah door Israël. Zie ook antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de berichtgeving dat Israël is gestopt met het verstrekken van visa aan hoofden en medewerkers van internationale ngo’s?3
Ja.
Hoe verhoudt deze visumstop zich tot de voorlopige voorzieningen van het Internationaal Gerechtshof die Israël verplichten om meer humanitaire hulp tot Gaza toe te laten?
Visumverlening voor internationale staf van hulporganisaties staat niet apart genoemd in de voorlopige maatregelen van het Internationaal Gerechtshof. Wel moet Israël volgens deze besluiten de toegang tot humanitaire hulp voor de noodlijdende burgerbevolking van de Gazastrook toestaan en faciliteren. Het kabinet maakt zich zorgen over het aanhoudende gebrek aan humanitaire toegang in brede zin en roept Israël op uitvoering te geven aan de voorlopige maatregelen van het Internationaal Gerechtshof.
Bent u van mening dat door de visumstop minder humanitaire hulp aan Gaza en de Westelijke Jordaanoever kan worden verleend? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat Israël met deze visumstop de voorlopige voorzieningen schendt? Zo nee, waarom niet?
Israël moet humanitaire organisaties voldoende in staat stellen om de noodlijdende bevolking in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever van hulp te voorzien. De berichten over een visumstop zijn daarom zorgwekkend. Zo’n visumstop maakt de reeds complexe humanitaire hulpoperaties in de Palestijnse Gebieden nog lastiger. Nederland roept Israël op om het werk van hulporganisaties te faciliteren, inclusief middels verbetering van visumverlening.
Welke consequenties voor de diplomatieke betrekkingen met Israël verbindt u aan de beperkingen die Israël oplegt aan internationale ngo’s die humanitaire hulp verlenen in de Westelijke Jordaanoever en Gaza?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en voorafgaand aan het dertigledendebat over de gerechtelijke uitspraak over de uitvoer naar Israël van onderdelen voor F-35 beantwoorden?
In de diplomatieke contacten met Israël laat Nederland geen twijfel bestaan over het feit dat alle partijen – waaronder Israël – te allen tijde gebonden zijn aan het internationaal recht. Nederland blijft expliciet oproepen om de voorlopige maatregelen van het Internationaal Gerechtshof na te leven. Onderdeel hiervan is dat humanitaire hulpverleners hun werk moeten kunnen doen.
De toespraak van Eurocommissaris Wopke Hoekstra op de TU Eindhoven op 2 september 2024 |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de toespraak van Eurocommissaris Hoekstra op de TU Eindhoven op 2 september 2024 en in het verlengde daarvan zijn uitspraken in de tv-uitzending van WNL Op Zondag?1
Ja.
Hoe beoordeelt u zijn uitspraken over de Europese houding ten opzichte van China?
Binnen de meervoudige benadering van de EU met betrekking tot China waarin China als partner, concurrent en systeemrivaal wordt beschouwd, hebben de laatste twee aspecten de afgelopen jaren meer nadruk gekregen.2 In deze context zijn de zorgen van Eurocommissaris Hoekstra terecht. Voor het adresseren van deze zorgen blijft de EU voor Nederland het belangrijkste forum.
Deelt u de mening dat er sprake is van oneerlijke concurrentie vanuit China? Zo ja, welke risico’s en aandachtspunten ziet u en zo nee, waarom niet?
Nederland heeft als economie met een open karakter een bijzonder
belang bij een open, op regels gebaseerd en voorspelbaar internationaal handelssysteem. Oneerlijke handelspraktijken blijven een uitdaging in de relatie met veel van onze handelspartners. Dit geldt ook voor onze handel met China, één van onze belangrijkste handelspartners. Verstoringen in het mondiale gelijke speelveld, bijvoorbeeld door marktverstorende subsidies en dumping, vormen een risico voor de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven. Eerlijke internationale concurrentie stimuleert bovendien innovatie en kosteneffectiviteit. Het kabinet vindt het daarom belangrijk zich in EU verband in te zetten voor het verbeteren van het mondiale gelijke speelveld. De EU heeft, naast de mogelijkheid om vermeende schendingen van handelsregels via geschillenbeslechting in de Wereldhandelsorganisatie (WTO) aan de orde te stellen, verschillende instrumenten in haar handelsinstrumentarium om marktverstorende
praktijken van derde landen te adresseren. De EU kan deze maatregelen in verschillende sectoren inzetten, afhankelijk van waar de handelsverstoring plaatsvindt. Zo heeft de Europese Commissie eerder dit jaar een anti-subsidieonderzoek ingesteld naar elektrische voertuigen uit China. Op basis van dit onderzoek gelden momenteel voorlopige ani-subsidie heffingen op uit China geïmporteerde elektrische voertuigen.
Wat zijn volgens u sectoren in Nederland en de EU waarin er vooral sprake zou zijn van oneerlijke concurrentie vanuit China?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat goedkope Chinese producten die niet voldoen aan de in EU gestelde normen, dan wel met staatssteun zijn geproduceerd in China, zo gemakkelijk beschikbaar zijn op de Europese markt? Hoe kijkt u specifiek naar een bedrijf als TEMU?
Producten die uit derde landen worden geïmporteerd, of vanuit derde landen online worden aangeboden in de EU, dienen volledig aan alle EU-productstandaarden te voldoen. Het is zorgwekkend als blijkt dat er via online aanbod van buiten de EU producten binnenkomen die niet aan deze Europese standaarden voldoen. Tegelijkertijd dient onder ogen te worden gezien dat er vorig jaar meer dan twee miljoen zendingen per dag via Nederland naar de EU werden verzonden.3 Deze enorme instroom aan goederen maakt het onmogelijk voor de douane, in samenwerking met markttoezichthouders, om alle zendingen adequaat te controleren. Daarom ligt de focus op het zo veel mogelijk weren van producten die ernstige risico’s kunnen opleveren voor de gezondheid en veiligheid van de consument. Voor verdere toelichting op het kabinetsstandpunt ten aanzien van het belang van naleving van de EU producteisen en TEMU specifiek, verwijs ik u graag naar de antwoorden van de Minister van Economische Zaken op eerdere vragen van de leden Inge van Dijk en Krul.4
Wanneer sprake is van ongeoorloofde staatssteun bij de productie van goederen die door derde landen in het vrije verkeer in de EU worden gebracht is het zaak dat ondernemingen die last van deze ongeoorloofde concurrentie hebben dit aanhangig maken bij de Europese Commissie, dan wel de nationale autoriteiten. Op basis van signalen uit de markt kan de Europese Commissie een anti-subsidie of anti-dumping onderzoek doen conform de regels van de WTO.
Op welke wijze gaat dit kabinet ondernemers en bedrijven beschermen tegen oneerlijke concurrentie uit een land als China?
Zoals genoemd in de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 heeft de EU verschillende instrumenten in haar handelsinstrumentarium om marktverstorende praktijken van derde landen te adresseren. Deze betreffen bijvoorbeeld de mogelijkheid van de EU om antidumpingmaatregelen in te zetten als exporteurs producten op de Europese markt aanbieden voor een lagere prijs dan op de thuismarkt, en antisubsidiemaatregelen als exporteurs marktverstorende subsidies hebben ontvangen. Dit EU-instrumentarium is de laatste jaren uitgebreid met onder andere de verordening voor buitenlandse subsidies, het anti-dwang instrument en het internationaal aanbestedingsinstrument. Bij inzet van dit instrumentarium zal het kabinet blijven benadrukken dat de EU bij de vormgeving van maatregelen te allen tijde een zorgvuldige afweging maakt tussen de belangen van producenten, industriële gebruikers, importeurs en consumenten. Eind 2023 waren er 120 definitieve antidumpingmaatregelen van kracht, 21 antisubsidiemaatregelen en één vrijwaringsmaatregel. Een aanzienlijk deel daarvan heeft betrekking op China.
Welke concrete maatregelen overweegt u nationaal dan wel in EU-verband om dit tegen te gaan en Nederlandse en Europese bedrijven te beschermen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kijkt u naar eventuele handelsblokkades met China? In hoeverre zouden deze het Nederlandse economische belang dienen?
Nederland heeft als economie met een open karakter een bijzonder belang bij een open en op regels gebaseerd internationaal handelssysteem. Eerlijke internationale concurrentie stimuleert bovendien innovatie en kosteneffectiviteit en dient daarmee economische belangen. Het kabinet zet daarom in op een mondiaal gelijker speelveld voor Europese bedrijven.
Hoe kijkt u in dit licht tegen de maatregelen die de VS en ook de EU hebben getroffen richting de Chinese auto-industrie?
Het kabinet vindt de toegankelijkheid tot betaalbare elektrische voertuigen, ook van geïmporteerde voertuigen, belangrijk voor de betaalbaarheid van de groene transitie. Dit biedt consumenten keuze, vergroot de beschikbaarheid, houdt prijzen competitief en stimuleert innovatie. Tegelijkertijd is het belangrijk om een gelijk speelveld te bewaken en om een competitieve Europese industrie van elektrische voertuigen (EV) te behouden. Nederland heeft verschillende bedrijven die leveren aan de Europese EV-sector en die hun positie graag verder willen versterken.
De maatregelen die de VS en de EU nemen ten opzichte van Chinese elektrische voertuigen verschillen wezenlijk van elkaar. De VS voert heffingen in van 100% met als doel om alle import uit China te stoppen. De EU voert antisubsidie heffingen in die variëren van 7,8% tot 35,3% per bedrijf. Deze heffingen zijn niet gericht op het stoppen van de import, maar op het bevorderen van eerlijke concurrentie. De hoogte van de heffingen is gebaseerd op een op feiten gebaseerd onderzoek, waaruit blijkt dat er sprake is van marktverstorende subsidiering die een gevaar vormt voor de concurrentiepositie van de Europese producenten. De heffingen zijn bedoeld om het negatieve effect van deze subsidies te compenseren.
Het gebruik van het handelsdefensief instrumentarium is niet nieuw, zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 6 en 7. Naast de in dit antwoord genoemde bestaande 142 handelsdefensieve maatregelen voert de Commissie momenteel (data van 1 september 2024) drie andere anti-subsidieonderzoeken uit en 17 anti-dumpingonderzoeken. Deze zijn gericht op de import van verschillende producten uit verschillende landen. Ook zijn inmiddels meerdere onderzoeken gaan lopen onder de verordening voor buitenlandse subsidies en loopt er een onderzoek onder het internationaal aanbestedingsinstrument.
Wordt er in Europees verband ook aan meer van soortgelijke maatregelen gedacht en zo ja, aan welke en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het ook meer in den brede van belang is om de afhankelijkheid van China te verkleinen? Zo ja, wat is de inzet van het kabinet in deze, zo nee waarom niet?
Zoals beschreven in het Regeerprogramma zet dit kabinet in op het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden, zoals die van China op het gebied van kritieke grondstoffen, en het versterken van onze positie in het geopolitieke speelveld. Dit gebeurt onder meer door de diversificatie van aanvoerketens te bevorderen en met gericht innovatie- en industriebeleid onze positie in hoogwaardige waardeketens te versterken.
In lijn met de Kamerbrief Kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden van 12 mei 20235 en de Voortgangsrapportage Strategische Afhankelijkheden van 15 december 20236 zet het kabinet zich via de Taskforce Strategische Afhankelijkheden in om de risico’s van strategische afhankelijkheden te identificeren en mitigeren. Departementen zijn hierbij zelf verantwoordelijk voor het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden binnen hun eigen beleidsterreinen.
Zoals ook toegelicht in de brief van 15 december 2023 moet waakzaam omgegaan worden met het openlijk communiceren over de kwetsbaarheden van de Nederlandse economie. Daarom is uw Kamer op 29 mei 2024 per vertrouwelijke technische briefing geïnformeerd over de voortgang van de identificatie van risicovolle strategische afhankelijkheden. Tijdens het Commissiedebat Economische Veiligheid en Strategische Autonomie dat gepland staat voor 7 november a.s. zal uw Kamer opnieuw nader geïnformeerd worden over de voortgang op dit gebied.
Deelt u de mening dat om de afhankelijkheid van China te verkleinen nieuwe handelsakkoorden zoals Mercosur essentieel zijn? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van de handelspolitieke inzet van het kabinet is de inzet op diversificatie van handelspartners en -stromen, mede door het aanhalen van handels- en investeringsbanden met derde landen. Mogelijke instrumenten hiervoor zijn het aangaan van economische partnerschappen en het maken van nadere afspraken over onder meer wederzijdse markttoegang, waaronder in de vorm van nieuwe handelsakkoorden. Ook voor derde landen kan het interessant zijn om economische partnerschappen en -verdragen aan te gaan ter ondersteuning van de eigen inzet op het gebied van economische ontwikkeling. Derde landen maken hierbij eigen keuzes over de partners met wie zij zich willen verbinden.
Hoe zet dit kabinet zich in om de afhankelijkheid van kritieke grondstoffen uit China te verminderen?
Het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen en mitigeren van risicovolle strategische afhankelijkheden staat centraal in de Nationale Grondstoffenstrategie7 en in de EU Critical Raw Materials Act (CRMA).8 In de Nationale Grondstoffenstrategie wordt de inzet op vijf handelingsperspectieven beschreven: 1) circulariteit en innovatie, 2) duurzame Europese mijnbouw en raffinage, 3) diversificatie, 4) verduurzaming internationale ketens en 5) kennisopbouw en monitoring. De nationale grondstoffenstrategie en CRMA zijn niet specifiek gericht op één land. China is echter een belangrijke leverancier van kritieke grondstoffen. Zowel de nationale als de Europese inzet moeten daarom ook leiden tot het mitigeren van risicovolle strategische afhankelijkheden van China.
Ziet u ook het risico dat landen zich tot China wenden voor economische partnerschappen als de EU deze niet met desbetreffende landen aan gaat?
Zie antwoord vraag 12.
Op welke wijze gaat dit nieuwe kabinet verdere invulling geven aan het verkleinen van onze afhankelijkheid van een land als China?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Aardbevingsslachtoffers Marokko zijn wanhoop nabij: 'Ze zijn ons vergeten' |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aardbevingsslachtoffers Marokko zijn wanhoop nabij: «Ze zijn ons vergeten»»?1
Ja.
Kunt u met ons delen wat de actuele humanitaire situatie in het aardbevingsgebied in Marokko is? Klopt het dat vele mensen nog in tijdelijke huisvesting verblijven en dat er in verschillende gebieden nog geen wederopbouw van de infrastructuur heeft plaatsgevonden?
De humanitaire situatie en de mate van wederopbouw verschilt per regio in het door de aardbeving getroffen gebied. Er zijn dorpen waar de wederopbouw nog niet ver gevorderd is en waar de bevolking nog in tijdelijke huisvesting verblijft en afhankelijk is van hulporganisaties zoals de Marokkaanse Rode Halve Maan om te voorzien in basisbehoeften. Ondanks de verschillende initiatieven van de Marokkaanse overheid en (internationale) hulporganisaties is de wederopbouwopgave nog altijd enorm en zal volledig herstel nog de nodige tijd in beslag nemen.
Op welke wijze heeft de Nederlandse overheid sinds de aardbeving hulp geboden en middelen vrijgemaakt om de getroffenen in het aardbevingsgebied te helpen?
De Nederlandse overheid heeft onmiddellijk na de aardbeving 5 miljoen euro vrijgemaakt voor steun aan het Emergency Appeal van de Internationale Federatie van het Rode Kruis- en Rode Halve Maanverenigingen (IFRC) die de hulpoperatie van de Marokkaanse Rode Halve Maan ondersteunt. Deze bijdrage is gedaan via het Nederlandse Rode Kruis. Hiermee kon voedsel, tijdelijk onderdak, gezondheidszorg en drinkwater worden gegeven. Ruim 23.000 mensen zijn bereikt met directe noodhulp en ruim 18.000 mensen zijn geholpen met onderdak en hulp bij huisvesting. Ook ondersteunde de Marokkaanse Rode Halve Maan huishoudens met programma’s voor voedselzekerheid en levensonderhoud en herstelde zij water en sanitaire infrastructuur.
Is er voor de komende periode vanuit de Nederlandse overheid hulp aangeboden voor de getroffenen in het aardbevingsgebied en kunt u aangeven of hier in de komende periode ook middelen voor vrij zullen worden gemaakt?
De implementatietijd van de noodhulpoperatie van IFRC en de Marokkaanse Rode Halve Maan waar Nederland 5 miljoen euro aan heeft bijgedragen loopt nog tot 31 december 2025, waarmee nog altijd in behoeften voorzien wordt van personen die door de aardbeving getroffen zijn.
Indien er voor de komende periode geen middelen zijn vrijgemaakt om de getroffenen in het aardbevingsgebied te kunnen helpen en bij te dragen aan wederopbouw, bent u dan alsnog bereid om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
De Marokkaanse overheid heeft veel inspanningen verricht om hulp te mobiliseren na de aardbeving. Voor de coördinatie van de wederopbouw en de economische ontwikkeling van het getroffen gebied heeft Marokko een agentschap opgericht, de Agence de Développement du Haut Atlas. Nederland heeft in oktober 2023 via Invest International een bedrag van 50 miljoen euro vrijgemaakt om bij te dragen aan het Marokkaanse wederopbouwprogramma. Nederland draagt als lid van de Europese Unie en Europese Investeringsbank ook indirect bij aan de wederopbouw van het getroffen gebied. Het belang van wederopbouw en hulpverlening wordt in internationale contacten onder de aandacht gebracht.
Bent u bereid om het helpen met de wederopbouw en het bieden van hulp aan de getroffenen in het aardbevingsgebied blijvend in internationaal verband onder de aandacht te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.