Bent u bekend met het bericht «Grapperhaus: kan niet zeggen waarom ik lid euthanasiecommissie blokkeerde»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoeveel benoemingen voor de RTE er zijn gedaan sinds de inwerkingtreding van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: de euthanasiewet)? Hoe vaak is het voorgekomen dat iemand niet is benoemd ondanks een voordracht van de zogeheten sollicitatie advies commissie?
Vanaf de inwerkingtreding van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl) op 1 april 2002 tot en met 2020 zijn 124 personen benoemd. In de database van de officiële bekendmakingen zijn alle in de Staatscourant gepubliceerde benoemingsbesluiten over de jaren 2002 tot en met 2020 opgezocht die betrekking hebben op de benoeming als lid of plaatsvervangend lid van de regionale toetsingscommissies euthanasie. Herbenoemingen, of benoemingen van al benoemde leden in een andere regionale toetsingscommissie, zijn niet meegeteld.
Niet-benoemingen worden vanzelfsprekend niet vermeld in de Staatscourant. Voor zover we hebben kunnen nagaan, is het in ieder geval een keer eerder voorgekomen dat een door de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) voorgedragen kandidaat-lid niet is benoemd. Dit was in juli 2007. Tijdens onze ambtsperiodes is dit niet eerder voorgekomen.
Klopt het dat de sollicitatie advies commissies, welke een voordracht doen alvorens de ministers van Justitie en Veiligheid (J&V) en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) benoemen, bestaat uit huidige leden van de RTE?
Dat klopt. In de sollicitatiecommissie zaten huidige leden van de RTE, een secretaris en de waarnemend algemeen secretaris van de RTE. Hierbij zij opgemerkt dat deze bevoegdheid sinds september 2020 niet langer bij de Minister van VWS, maar bij de Minister voor Medische Zorg en Sport is belegd.
Deelt u de mening dat de sollicitatie advies commissies, na een intensieve sollicitatieprocedure, uitstekend kunnen beoordelen of iemand in staat zou zijn om een gedegen lid van de RTE te zijn?
Het is aan de sollicitatiecommissies van de RTE om kandidaten te selecteren, aan de RTE om vervolgens kandidaten voor te dragen, en aan de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Medische Zorg en Sport om vervolgens gezamenlijk te beslissen over benoeming.
Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid en aan de Minister voor Medische Zorg en Sport om een oordeel uit te spreken over (beslissingen van) de sollicitatiecommissies.
Zijn de profielschetsen voor de diverse leden van de RTE (zijnde jurist, ethicus en medicus) zoals deze opgesteld waren ten tijde van de behandeling van de euthanasiewet2 ongewijzigd gebleven? Zo nee, kunt u precies aangeven op welke punten de profielschets is aangepast, voor specifieke leden of voor leden in het algemeen?
In 1998 zijn de profielschetsen3 aan uw Kamer gestuurd voor de pre-Wtl-toetsingscommissies en bij de totstandkoming van de Wtl is in de nota naar aanleiding van het verslag in 2000 bevestigd dat die nog steeds adequaat zijn.4
In de afgelopen drie jaren zijn de profielschetsen voor de diverse leden van de RTE niet aangepast. De beschrijving van de organisatie en de ontwikkelingen binnen de organisatie (bijlagen bij de profielschetsen) zijn wel aangepast zodat de beschrijvingen actueel zijn.
Dient de sollicitatie advies commissie anoniem te zijn in haar voordracht?
Wij veronderstellen dat bedoeld is unaniem. Een dergelijke (wettelijke) eis bestaat niet.
Klopt het dat de vacatures voor leden van de RTE in beginsel openbaar zijn en was dat ook voor de vacatures voor leden die per 1 december 2020 benoemd zouden moeten zijn? Op welke datum werden de vacatures voor deze posities openbaar gemaakt dan wel opengesteld? En op welke datum sloot de sollicitatieprocedure?
De vacatures voor leden van de RTE zijn in beginsel openbaar en dit was ook het geval voor de vacatures voor leden die per 1 december 2020 benoemd zouden worden. Op 18 juli 2020 werd een advertentie geplaatst in landelijke kranten waarin personen die voldoen aan de profielschets werden uitgenodigd te solliciteren. Op 9 augustus 2020 sloot de reactietermijn.
Op welke momenten heeft er, ambtelijk of bestuurlijk, overleg plaatsgevonden met het Ministerie van VWS over de vacatures voor leden of de kandidaten voor deze vacatures die per 1 december 2020 benoemd zouden moeten zijn? Kunt u hierbij een tijdlijn geven van ieder contactmoment, ambtelijk of bestuurlijk, vanaf het eerste contactmoment hierover tot aan 1 december 2020?
In het proces dat heeft geleid tot de benoeming van de RTE-leden per 1 december 2020, zijn er in ieder geval de volgende voor het benoemingsproces relevante contacten geweest:
Rondom deze stappen is er vanzelfsprekend contact geweest tussen de beide betrokken ministeries.
Zoals bekend, is een van de voorgedragen kandidaten niet benoemd. De RTE en deze kandidaat zijn over deze beslissing en de motivering daarvan vertrouwelijk geïnformeerd.
Is er op enig moment voorafgaand aan de voordracht voor de posities welke per 1 december benoemd zouden worden contact geweest tussen het Ministerie van J&V enerzijds en de RTE of sollicitanten anderzijds, over de (on)wenselijkheid van de sollicitatie door bepaalde personen? Zo ja, wanneer en bent u bereid de inhoud hiervan met de Kamer te delen?
Over de voorbereiding en motivering van beslissingen ten aanzien van voorgedragen kandidaat-leden worden, zoals gebruikelijk, in het belang van de bescherming van de privacy van de betrokkenen bij benoemingsprocedures geen inhoudelijke mededelingen gedaan. Voor een uiteenzetting van de processtappen, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
In het algemeen geldt dat over de selectie van potentiele kandidaten voor de RTE contact plaatsvindt tussen de RTE en ambtelijk VWS en via ambtelijk VWS met ambtelijk JenV. Indien beide ministers instemmen met de door de RTE voorgedragen kandidaat, wordt het benoemingsbesluit door beide ministers ondertekend en gepubliceerd in de Staatscourant.
Omdat de benoemingsbevoegdheid van artikel 4 Wtl een gezamenlijke bevoegdheid betreft van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Medische Zorg en Sport, is er in de regel ook rond deze stappen in de procedure contact tussen de beide ministeries.
Op welke datum vond de voordracht van de kandidaten voor de vacatures voor leden die per 1 december 2020 benoemd zouden moeten zijn plaats?
Op 30 september 2020 heeft ambtelijk VWS ambtelijk JenV geïnformeerd over de voorgedragen kandidaten.
Klopt het dat er enkel sprake kan zijn van een formele benoeming van een nieuw lid van de RTE, wanneer zowel u als de Minister van VWS over willen gaan tot benoeming?
Ja, conform artikel 4, eerste lid, van de Wtl betreft het een gezamenlijke bevoegdheid. Hierbij zij volledigheidshalve opgemerkt dat deze bevoegdheid niet bij de Minister van VWS, maar bij de Minister voor Medische Zorg en Sport is belegd.
Herinnert u zich uw woorden tijdens het mondelinge vragen uur van 1 december 2020 dat er sprake is van een «gezamenlijke beslissing» om één kandidaat niet te willen benoemen?
Ja.
Klopt het dat de Minister van VWS dus ook niet akkoord was met de benoeming van deze kandidaat en deze Minister dus ook de benoeming «geblokkeerd» heeft? Of was er sprake van een oorspronkelijk akkoord vanuit de Minister van VWS op deze benoeming en was alleen u tegen de benoeming met als gevolg dat deze kandidaat niet benoemd kon worden?
Het is als gezegd een gezamenlijke beslissing geweest. Ambtelijk VWS heeft een door de Minister voor Medische Zorg en Sport geaccordeerd concept-benoemingsbesluit voorgelegd aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid waarop de naam van deze kandidaat vermeld was. Daarop zijn vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid bedenkingen bij de benoeming van de kandidaat kenbaar gemaakt aan het Ministerie van VWS. Hierna is door de Minister van Medische Zorg en Sport akkoord gegeven op de niet-benoeming. Vervolgens is gezamenlijk besloten om niet tot benoeming over te gaan.
Is er op enig moment direct contact geweest, ambtelijk of bestuurlijk, vanuit uw ministerie met de betreffende kandidaat? Zo ja, op welke momenten en wat is hierbij besproken?
Voorafgaand aan de beslissing om niet te benoemen is dat contact er niet geweest. Wel heeft de Minister van Justitie en Veiligheid de desbetreffende kandidaat geïnformeerd over de beweegredenen die ten grondslag liggen aan onze beslissing de kandidaat niet te benoemen.
Wanneer heeft u besloten niet over te willen gaan tot het benoemen van deze kandidaat?
De beslissing om niet te benoemen is een gezamenlijke beslissing geweest. Deze is op 8 december jongstleden door ons schriftelijk aan de coördinerend voorzitter van de RTE bericht en toegelicht. Over het voornemen van benoeming af te zien is voordien ook al informeel contact geweest tussen het Ministerie van VWS en de coördinerend voorzitter. Ook heeft de Minister van Justitie en Veiligheid op 9 december jl. de beweegredenen mondeling aan de coördinerend voorzitter van de RTE toegelicht, nadat wij hem daar op 8 december per brief over hadden bericht.
Wanneer heeft u over dit voorgenomen besluit contact gehad met de Minister van VWS?
Zie antwoord vraag 15.
Wanneer heeft u de coördinerend voorzitter van de RTE van uw voorgenomen besluit op de hoogte gesteld en welke redenen heeft u hierbij gegeven?
Zie antwoord vraag 15.
Staat u achter de woorden van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die tijdens de begrotingsbehandeling Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zei: «dat checks-and-balances ook bij benoemingen door de regering van groot belang zijn. Die balans is er nu ook, want uiteindelijk moet en zal de regering altijd aan uw Kamer verantwoording afleggen over de wijze waarop zij haar benoemingsbevoegdheid uitoefent. In die zin is er dus ultimo altijd sprake van die parlementaire controle»?3 Zo ja, op welke wijze vindt u dat er hier sprake is van checks-and-balances en parlementaire controle?
Wij onderschrijven deze woorden van de Staatssecretaris van BZK. Het belang van openbare democratische verantwoording is afgewogen tegen het belang van bescherming van de privacy van betrokkenen bij benoemingsbeslissingen. In die afweging is ervoor gekozen om, zoals gebruikelijk bij benoemingsbeslissingen, niet op een individuele casus in te gaan. Wel leggen wij vanzelfsprekend verantwoording af aan uw Kamer over de manier waarop in algemene zin invulling wordt gegeven aan de bevoegdheid uit artikel 4, eerste lid, van de Wtl. Dat heeft de Minister van Justitie en Veiligheid op dinsdag 1 december jl. mondeling gedaan tijdens het wekelijks vragenuur en dat doen wij ook door middel van de beantwoording van de schriftelijke vragen van uw Kamer.
Kunt u, op basis van artikel 68 van de Grondwet, alle stukken samenhangend met de sollicitatie van de kandidaat in kwestie aan de Kamer sturen?
Wij vinden het in het belang van de bescherming van de privacy van de betrokkenen bij benoemingsprocedures onwenselijk om over de voorbereiding en motivering van beslissingen ten aanzien van voorgedragen kandidaat-leden inhoudelijk mededelingen te doen.
Overigens merk ik op dat om dezelfde reden twee verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur naar (niet-)benoemingen in de RTE zijn afgewezen.
Bent u bereid om geen onomkeerbare stappen te ondernemen aangaande de benoeming dan wel de niet benoeming van deze kandidaat totdat deze vragen beantwoord zijn en hierover met de Kamer van gedachten is gewisseld?
De beslissing om de kandidaat niet op deze vacature te benoemen is genomen. Daarvan is de coördinerend voorzitter van de RTE schriftelijk en mondeling gemotiveerd op de hoogte gesteld.
Kunt u deze vragen apart en uiterlijk maandag 7 december 2020 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De kabinetsreactie op het 73e OMT COVID-19 advies en de berichten over het testbeleid van Duitsland en Frankrijk, respectievelijk het bericht over mogelijke problemen met veilige en snelle verspreiding van een coronavaccin |
|
Antje Diertens (D66), Pia Dijkstra (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «How testing at German airports aims to stop coronavirus at the border», «France to test travellers from 16 coronavirus high-risk countries including US», «The supply chain to save the world is unprepared for a vaccine» en «Voorkom een lockdown en grijp nu stevig in»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het Duitse plan om alle terugkerende reizigers uit risicogebieden waarvoor een negatief reisadvies geldt, kosteloos te laten testen wanneer ze terugreizen naar Duitsland? Hoe beoordeelt u voorts het Franse plan om hetzelfde te doen voor reizigers uit zestien landen met een hoog besmettingsrisico?
In de brief aan uw Kamer over de stand van zaken inzake COVID-19 van 18 november jl. heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat hij voor reizigers uit COVID-19 risicogebieden een negatieve testresultaat verplicht wil stellen. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is om inkomende reizigers vanuit COVID-19 risicogebieden per 15 januari 2021 op dag 5 na aankomst in Nederland te laten testen, zodat hun quarantaine kan worden beëindigd. Voor meer informatie hieromtrent verwijst het kabinet u naar paragraaf 6 en 15 van de Kamerbrief van 18 november jl.2
Onderschrijft u de stelling dat het wenselijk is om zicht te hebben op terugkeerders en toeristen die het virus dragen, in het bijzonder uit gebieden waar vele malen meer dagelijkse besmettingen plaatsvinden dan in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In de brief aan uw Kamer over de stand van zaken inzake COVID-19 van 18 november jl. heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat hij voor reizigers uit COVID-19 risicogebieden een negatieve testresultaat verplicht wil stellen. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is om inkomende reizigers vanuit COVID-19 risicogebieden per 15 januari 2021 op dag 5 na aankomst in Nederland te laten testen, zodat hun quarantaine kan worden beëindigd. Voor meer informatie hieromtrent verwijst het kabinet u naar paragraaf 6 en 15 van de Kamerbrief van 18 november jl. 3
In hoeverre wordt het verzoek om in quarantaine te gaan na terugkeer uit een gebied met een negatief reisadvies, nageleefd volgens u?
Uit gedragsonderzoek door het RIVM blijkt dat de naleving van de quarantainemaatregelen met name bij de groepen die niet primair zelf besmet zijn maar in contact zijn geweest met iemand die besmet is, een punt van zorg is. Het RIVM heeft in haar rapport van 14 november jl. een aantal adviezen gegeven om deze naleving te bevorderen. Voor meer informatie hieromtrent verwijst het kabinet u naar paragraaf 8 van de Kamerbrief van 18 november jl.4
Deelt u de inschatting dat het beschikbaar maken van direct testen op vliegvelden een betere waarborg vormt tegen mogelijke besmettingen door inreizigers uit coronabrandhaarden dan het huidige beleid? Zo ja, bent u bereid net als Duitsland en Frankrijk een testbeleid voor inreizigers uit risicogebieden in te stellen?
In de brief aan uw Kamer over de stand van zaken inzake COVID-19 van 18 november jl. heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat hij voor reizigers uit COVID-19 risicogebieden een negatief testresultaat verplicht wil stellen. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is om inkomende reizigers vanuit COVID-19 risicogebieden per 15 januari 2021 op dag 5 na aankomst in Nederland te laten testen, zodat hun quarantaine kan worden beëindigd. Met een test voorafgaand aan de reis en een test na vijf dagen quarantaine, verwacht ik dat de risico’s op het verspreiden van het virus door reizigers minimaal is. Voor meer informatie hieromtrent verwijst het kabinet u naar paragraaf 15 van de Kamerbrief van 18 november jl.5
Onderschrijft u de stelling dat het – mede gezien de open grenzen in de Schengenzone – wenselijk is zoveel mogelijk één Europees beleid te hebben voor inreizigers uit coronahotspots? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van Europese afstemming van het beleid voor reizigers uit risicogebieden. Een eerste stap tot meer Europese afstemming op dit gebied is gezet met de op 13 oktober jl. aangenomen Raadsaanbeveling betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije verkeer in reactie op de COVID-19 pandemie. Voor burgers uit landen buiten de Europese Unie hanteert de Europese Unie al geruime tijd een gemeenschappelijk beleid met het Europees inreisverbod. Daarnaast zijn de duur van de quarantaine voor reizigers, een Europees Passenger Locator Form (PLF) en wederzijdse erkenning van testcertificaten onderwerpen die hoog op de Europese agenda staan en de komende weken nader zullen worden besproken in EU-verband dat tot besluitvorming moeten leiden. Tegelijkertijd is het wel van belang dat maatwerk op nationaal niveau mogelijk blijft. Lidstaten moeten kunnen blijven inspelen op de nationale context. Daarnaast spreken de EU-regeringsleiders elkaar op maandelijkse basis virtueel over de aanpak van de pandemie met als doel om zoveel mogelijk tot gezamenlijk beleid te komen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Duitse en Franse regering over hun aanpak ten aanzien van testen van inreizigers uit risicogebieden en de wetenschappelijke onderbouwing daarvan? Kunt u deze onderbouwing betrekken bij uw reactie op het aankomende Outbreak Management Team (OMT)-advies, dat ziet op het testen van personen die asymptomatisch zijn?
Ik zal in Europees verband in overleg blijven treden over het beleid dat Nederland en andere lidstaten voeren ten aanzien van reizigers uit risicogebieden, om ervaringen en onderbouwing van dit beleid te blijven delen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de Health Security Committee. Het OMT weegt altijd beschikbare wetenschappelijke informatie uit binnen- en buitenland mee in haar adviezen.
Is het mogelijk dat reizigers op een vlucht uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten, of andere landen waarvoor een oranje of rood reisadvies geldt, thans bij aankomst op Schiphol geen enkel verschil merken qua veiligheidsmaatregelen of informatievoorziening ten opzichte van reizigers uit landen met een geel reisadvies?
Voor alle reizigers per vliegtuig (dus ongeacht welk reisadvies voor plaats van vertrek van kracht is) geldt dat zij bij vertrek en aankomst in Nederland moeten beschikken over een ingevulde gezondheidsverklaring. Reizigers kunnen door screeningsploegen worden gecontroleerd bij aankomst op de luchthaven, op de luchthaven zelf en bij het inchecken en boarden. Ook vinden bij het boarden visuele inspecties plaats. Daarnaast worden reizigers door Schiphol actief gewezen op de noodzaak voor thuisquarantaine, onder andere via schermen in de bagagehallen. Reizigers uit hoogrisicogebieden ontvangen tevens een brief (ofwel in het vliegtuig of per mail) met de in Nederland geldende maatregelen.
Het is dus afhankelijk van de herkomst van een vlucht (wel of geen risicogebied) of een reiziger verschillen merkt bij aankomst op Schiphol. Ten slotte is het hierbij van belang een onderscheid te maken tussen reizigers uit een EU-lidstaat en derde landen als de Verenigde Staten. Voor niet-EU burgers geldt namelijk een inreisverbod (behalve voor ofwel reizigers met een bestendig verblijf in de landen die op de veilige landenlijst staan ofwel indien een reiziger tot één van de uitzonderingscategorieën behoort). Voor de groep reizigers afkomstig uit derde landen bestaat er dus ook een verschil wat betreft het toepasselijke grensregime. Verder is van belang op te merken dat op dit moment het dringende advies geldt tot medio januari 2021 niet naar het buitenland te reizen.
Verder verwijst het kabinet u graag naar het verplicht stellen van een negatieve testverklaring en de ontwikkelingen daaromtrent in de kamerbrief van 18 november jl. van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Wat is – mede gezien de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI)-richtlijn van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) van 28 juli 2020, waarin aerogene verspreiding van SARS-CoV-2 wordt beschreven, de rationale om in het geval dat een inreiziger positief getest is, alleen de medepassagiers die binnen anderhalve meter van deze persoon zaten te informeren, en niet alle reizigers in het vliegtuig?
Zoals wordt beschreven in de LCI-richtlijn, stelt het RIVM dat op basis van de huidige inzichten onduidelijk is of en in hoeverre aerogene transmissie een rol speelt in de verspreiding van SARS-CoV-2. De huidige richtlijnen voor preventie van SARS-CoV-2 verspreiding zijn gebaseerd op de aanname dat mens-op-menstransmissie van SARS-CoV-2 voornamelijk direct plaatsvindt binnen een afstand van 1,5 m via druppelinfectie (via druppels met een diameter > 5–10 µm) die vrijkomen bij hoesten en niezen, of indirect via contact met besmette voorwerpen of oppervlakken (WHO, CDC). Dit maakt dat het RIVM voor nu de afweging maakt om alleen medepassagiers binnen de 1,5 meter van de besmette passgier te informeren. Daar zit dan met name de eerst mogelijke druppelinfectie in vliegtuigen. Om die reden worden alleen de medepassagiers binnen anderhalve meter geïnformeerd.
Daarnaast is het bestaande beleid mede vormgegeven door ervaring met transmissie van andere infectieziekten binnen vliegtuigen en heeft het RIVM advies gegeven over de veiligheid aan boord vliegtuigen in verband met COVID-19. Het RIVM acht het plausibel dat het unieke ventilatiesysteem aan boord van vliegtuigen een beperking geeft van het risico op eventuele overdracht van COVID-19 tussen passagiers.
Bent u bereid de reizigers die hebben gevlogen aan boord van een vliegtuig met hierin een virusdragend persoon, te informeren wanneer een reiziger kort na de vlucht positief getest wordt en daarbij de reiziger te informeren over de zone in het vliegtuig waar de virusdrager tijdens de vlucht zat, zodat medereizigers zich desgewenst kunnen laten testen?
Zie mijn antwoord op vraag 9. De huidige inzichten geven geen aanleiding om alle passagiers te informeren. Het is internationaal staand beleid om alle reizigers zittend binnen 2 stoelen van de index, waarbij het gangpad als een rij stoelen geldt, te waarschuwen en als «overig nauw contact» te beschouwen.
Hoe beoordeelt u de waarschuwing van (lucht)vrachtbedrijven dat het gebrek aan luchtvrachtcapaciteit een forse belemmering kan zijn voor effectieve distributie van een vaccin?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 20 november jl. (m.b.t. de COVID-19 Vaccinatiestrategie)6 treft het kabinet volop voorbereidingen voor het logistieke proces t.a.v. de distributie van vaccins. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de ervaringen die zijn opgedaan met de vaccinatie tegen pandemische griep. Het betreft hier echter een unieke logistieke operatie, mede vanwege de grote diversiteit in aangekochte vaccins. Naast de eigenschappen van de verschillende typen vaccins die invloed hebben op de opslag, verpakking en het transport, spelen ook de leveringstermijnen een rol. De meest kansrijke kandidaat-vaccins en de verwachte leveringstermijnen die daarbij worden verwacht, zijn nu leidend in het tijdpad van onze voorbereidingen. In deze voorbereidingen wordt ook expliciet aandacht besteed aan de rol van logistieke partijen, zoals luchtvrachtbedrijven. Zo werkt het RIVM aan het tijdig beschikbaar hebben van voldoende koel- en vriescapaciteit. Met name dat laatste is een ingewikkelde operatie omdat er ook vaccins worden ontwikkeld die een erg lage opslagtemperatuur vereisen. De faciliteiten voor diepgevroren vaccins (-70 graden) zijn eind december gereed. Met de vaccinproducenten is afgesproken dat zij verantwoordelijk zijn voor de levering van de vaccins op de afgesproken locatie(s).
Onderschrijft u de stelling van de luchtvrachtbedrijven dat effectieve en snelle distributie, zonder schaarse vaccins verloren te laten gaan, een mondiale strategie vereist, alsmede de stelling dat luchthavens niet voldoende klaar zijn om met kwetsbare vaccins om te gaan die specifieke temperatuurcondities vereisen? Zo ja, wat doet Nederland momenteel om een mondiale strategie op tijd gereed te hebben?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre is er, gezien de problemen beschreven in de bovengenoemde berichten, sprake van mondiale afstemming om beschikbare vaccins voor ontwikkelingslanden veilig en snel in de landen te krijgen waar de grootste uitbraken plaatsvinden, conform de principes van deCOVAX facility?
Binnen de COVAX faciliteit worden momenteel middelen vrijgemaakt om uitlevering van de COVID-19 vaccins naar zogenaamde AMC landen voor te bereiden. Focus ligt hierbij op technische ondersteuning, logistiek en de cold-chainvoorzieningen. Basis voor de uitwerking binnen de COVAX kaders is het WHO Allocatieplan.
Over de Nederlandse bijdrage aan de globale vaccin ontwikkeling en uitrol zal binnenkort een brief aan uw Kamer worden gezonden.
Beschikken Schiphol en de grootste vrachtbedrijven op Schiphol over alle benodigde Center of Excellence for Independent Validators in Pharmaceutical Logistics(CEIV Pharma)-certificaten om snel transport van vaccins in gecontroleerde omstandigheden af te werken?
In antwoord op deze vraag van uw Kamer is het van belang te vermelden dat IATA CEIV Pharma certificaten niet verplicht zijn, maar beschouwd moeten worden als richtlijnen t.b.v. de luchtvrachtsector van een internationale private organisatie, in dit geval IATA. Het is echter wel verplicht voor fabrikanten om te voldoen aan de zogenaamde GDP’s (Goede Distributie Praktijken). Dit zijn richtsnoeren die gebaseerd zijn op Europese wetgeving. Er bestaan verschillende richtsnoeren, zo ook één voor distributie inclusief opslag en transport van vaccins. Dat betekent dat een fabrikant zich ervan moet vergewissen dat een logistieke partner conform GDP richtlijnen opereert.
In Europa is de productie en de logistiek voor vaccins tot aan de opslaglocatie in het betreffende land dat de vaccins heeft aangekocht de verantwoordelijkheid van de fabrikant, uitgevoerd conform GDP. In de luchtvracht is het bezit van CEIV een additionele toevoeging op een GDP certificaat, of een GDP compliance verklaring. Een CEIV certificaat betekent dat je als logistiek bedrijf specifiek voor luchtvracht, op meer dan 300 punten bent ge-audit. Doorgaans is CEIV dus een pré, toch zijn er zijn genoeg voorbeelden van bedrijven met alleen een GDP certificaat die over een uitstekend resumé beschikken.
Na navraag bij de sector blijkt dat de vrachtbedrijven op Schiphol (airlines, afhandelaren, expediteurs en chauffeurs) werkzaam voor de pharma-industrie beschikken over de noodzakelijke certificaten of verklaringen. Het kabinet spreekt het vertrouwen uit richting de sector dat vaccins op Schiphol in een gecontroleerde omgeving zullen worden overgeslagen.
Beschikt u, indien private vrachtbedrijven niet (volledig) kunnen voorzien in snelle, veilige distributie van vaccins, over mogelijkheden om een luchtvloot te mobiliseren die kan bijdragen aan veilige en snelle distributie, parallel aan het Civil Reserve Air Fleet programme zoals dat in de Verenigde Staten bestaat voor een dergelijke uitzonderlijke situatie? Zo nee, heeft u andere mogelijkheden om snelle en veilige distributie in Europees verband te waarborgen indien private vrachtbedrijven hiertoe niet in staat zijn?
Zoals gemeld in de brief «COVID-19 Vaccinatiestrategie» van 20 november jl.7 treft het kabinet volop voorbereidingen voor het logistieke proces. Hoewel de meeste grote vaccinleveringen aan Nederland tot nu toe hebben plaatsgevonden via het wegtransport uit Europese landen, worden in de voorbereiding alle vervoersmodaliteiten bezien. Dit geldt dus ook voor de luchtvaart.
Hoe beoordeelt u de stijging van meer dan 100% in tarieven voor luchtvrachtvervoer in het eerste halfjaar van 2020, onder andere veroorzaakt door de toegenomen vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals vermeld in het bericht van Bloomberg News? Verwacht u dergelijke prijsstijgingen ook indien er schaarste is in de capaciteit voor het distribueren van vaccins?
De tarieven voor het luchtvrachtvervoer zijn een resultaat van een normale werking van vraag en aanbod. Het is denkbaar dat een toenemende vraag naar luchtvrachtvervoer en een gelijk blijvend aanbod daarvan kan leiden tot een
nieuwe stijging in het markttarief, maar dat is nu niet te voorspellen. Indien de inzet van de luchtvrachtsector nodig wordt geacht bij de distributie van vaccins, zal het kabinet bezien wat nodig is om het logistieke proces effectief en kostenefficiënt te laten verlopen. Dit is echter eerst en vooral een verantwoordelijkheid van de markt zelf.
Gezien het feit dat de grote vaccinmakers hebben aangegeven initieel hun vaccins tegen kostprijs te willen aanbieden, verwacht u een vergelijkbare verantwoordelijke houding van andere onmisbare schakels in de vaccinatieketen, in het bijzonder de luchtvrachtsector, om niet met onevenredige prijsstijgingen een eerlijke en snelle distributie van vaccins in de weg te staan? Zo ja, bent u bereid hierover afspraken met de luchtvrachtsector te maken?
Zie antwoord 16.
Deelt u de zorgen van gezant Feike Sijbesma over het verloop van EU-onderhandelingen met vaccinmakers, los van het vaccin van Oxford/AstraZeneca, zoals geuit in bovengenoemd NRC-interview «Voorkom een lockdown en grijp nu stevig in»?
Uw kamer is in aparte brieven reeds geïnformeerd over de voortgang op de onderhandelingen met AstraZeneca, Sanofi/GSK en Johnson&Johnson en BionTech/Pfizer. Een brief inzake CureVac komt volgende week naar uw kamer.
Vanwege de grote urgentie maken de medicijnautoriteiten nu meer snelheid met de beoordeling, door gebruik te maken van een rolling review. Hierbij delen vaccinproducenten tijdens het klinische onderzoek al gegevens met de medicijnautoriteiten. Gedurende het proces worden nieuwe onderzoeksresultaten gedeeld met de EMA en de nationale medicijnautoriteiten (zoals het CBG). Op deze manier kunnen de medicijnautoriteiten eerder starten met de beoordeling. Dit levert tijdwinst op, zonder dat delen van het onderzoek of van de beoordeling worden overgeslagen.
Kunt u de Kamer informeren over afspraken van de Europese Commissie met vaccinmakers die ambiëren om nog dit jaar goedkeuring voor hun vaccin te krijgen, zoals Moderna en Pfizer-BioNTech?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u, gelet op de snelle ontwikkelingen, deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voor het algemeen overleg van 12 augustus aanstaande?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
De beantwoording van eerdere vragen over het bericht dat een Amerikaanse farmaceut een Nederlands coronamedicijn in productie neemt |
|
Pia Dijkstra (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Waarom bent u niet betrokken geweest bij de onderhandelingen met de Amerikaanse farmaceut Abbvie over het verkrijgen van (een optie op) een exclusieve licentieovereenkomst voor de productie van een Nederlands coronamedicijn?1
De Nederlandse overheid stimuleert wetenschappelijk onderzoek in Nederland in de brede zin, zowel tijdens de Corona-crisis als daarbuiten, soms voor bedragen die aanzienlijk hoger liggen dan € 1.000.000,–. De Nederlandse overheid heeft de taak voor wetenschappelijke onderzoek en valorisatie neergelegd bij onder andere de Nederlandse universiteiten en universitair medische centra. Het is van belang om op te merken dat de overheid niet zelf eigenaar is van intellectueel eigendom (IE) dat voorkomt uit wetenschappelijk onderzoek, ondanks dat zij dit mogelijkerwijs wel (mede) heeft gefinancierd. Dit IE, en de verantwoordelijkheid tot valorisatie, ligt bij de universiteit of de instelling waar het desbetreffende onderzoek is gedaan. Het ligt dan ook voor de hand dat de overheid niet betrokken is bij onderhandelingen tussen de eigenaar van het IE en een mogelijke licentienemer, precies zoals in de casus waar u mij nu vragen over stelt. De overheid is immers geen direct belanghebbende.
Uiteraard is de overheid wel indirect belanghebbende en ik begrijp ook dat u scherp bent op kansrijke ontwikkelingen voor een mogelijk medicijn tegen COVID-19. Ik ben daar zelf ook scherp op, ik laat mij dan ook herhaaldelijk informeren over de actuele ontwikkelingen. Zoals ik in mijn eerdere beantwoording3 schreef heb ik, ondanks dat de overheid geen direct belanghebbende is, wel verwachtingen bij licentieovereenkomsten op IE dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld. Om vorm te geven aan deze verwachtingen heeft de NFU de principes voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL) opgesteld. Mij is verzekerd dat de principes voor MVL leidend zijn in de lopende onderhandeling over een licentie op het IE in deze casus.
Had het niet voor de hand gelegen dat u wel betrokken was geweest bij de onderhandelingen, nu voor de verdere ontwikkeling een subsidie is toegekend van meer dan € 400.000, die kan oplopen tot € 1.000.000, en u bij uw antwoord op vraag 2 aangeeft wel verwachtingen te hebben bij licentieovereenkomsten op intellectueel eigendom dat (mede) is ontwikkeld met overheidsgeld?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de Amerikaanse farmaceut volgens u inmiddels een exclusieve licentieovereenkomst verkregen of een optie daarop? Maakt het verschil tussen beide in uw optiek iets uit?
Naar mijn beste weten heeft de desbetreffende farmaceut een intentieverklaring getekend met de houders van het relevante IE om wellicht tot een (exclusieve) licentieovereenkomst te komen voor de verdere ontwikkeling van een mogelijke behandeling voor COVID-19 op basis van dit IE. Deze onderhandelingen zouden nu gaande zijn.
U vraagt of er in mijn optiek een verschil is tussen een exclusieve licentieovereenkomst of een optie daarop. Het betreft hier een feitelijk verschil, een optie op een overeenkomst is niet hetzelfde als een daadwerkelijk gesloten overeenkomst.
Een redelijke inschatting op dit moment is dat de inzet van de onderhandelingen een exclusieve licentieovereenkomst is. Dit is gebruikelijk om zo de risico’s van de investeringen die de desbetreffende farmaceut moet gaan maken om de werking en veiligheid aan te tonen, en productie en distributie mogelijk te maken, enigszins af te dekken. Om innovatieve middelen bij de patiënt te krijgen is het van belang dat onze wetenschappers samenwerken met private partijen, dergelijke licentieovereenkomsten horen daarbij. Ik heb wel verwachtingen bij licentieovereenkomsten op IE dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld, bijvoorbeeld wat betreft de beschikbaarheid en betaalbaarheid van ontwikkelde geneesmiddelen. Dit is in lijn met de Kamerbrief van vorig jaar over Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren5.
Ik heb het persbericht waar u naar refereert gelezen. Dit is beschrijvend van aard. Zolang we niet weten wat de daadwerkelijke bepalingen zijn waarop de beschreven samenwerking is gebaseerd zou elke uitspraak mijnerzijds hierover speculatief zijn.
Bestaat volgens u nog de kans dat een andere farmaceut een licentie kan krijgen? Of is deze route afgesloten als Abbvie al de optie heeft gekregen op een exclusieve licentieovereenkomst, die zij eenzijdig kan uitoefenen als de laatste onderzoeksstadia succesvol worden doorlopen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bij uw antwoord op vraag 3 en 4 ingaan op het persbericht van de Amerikaanse farmaceut zelf, waarin staat:«AbbVie will receive an option to exclusively license the antibody from the three parties for therapeutic clinical development and commercialization worldwide.»?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de inhoud van de tien principes van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) voor het Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL), die volgens u leidend zullen zijn bij de licentieovereenkomst?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Zo ja, bent u dan ook bekend met het feit dat over betaalbaarheid en beschikbaarheid slechts in het laatste principe, nummer tien, staat: «Bij het aangaan van de licentie kan daarom worden afgesproken dat de partner een commercieel redelijke inspanning levert om te zorgen dat de uiteindelijke prijs van het product of de dienst geen beletsel is voor beschikbaarheid in een bepaalde markt»?
De principes voor MVL beogen een breed scala aan doelen te verwezenlijken in het maatschappelijk belang. Betaalbaarheid en beschikbaarheid zijn slechts enkele van deze doelen, het is daarom niet verwonderlijk dat niet alle tien de principes uitsluitend hierover gaan. Mijns inziens wordt in principe 9 en 10 uitgebreid ingegaan op de wenselijkheid van beschikbaarheid en betaalbaarheid van uiteindelijke producten ontwikkeld op basis van relevant IE.
Het is misschien goed om toe te lichten dat de principes voor MVL geen juridisch bindende teksten zijn. De principes zijn leidend bij het aangaan van een licentieovereenkomst op IE dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld. In de licentieovereenkomst zelf moet een tekst staan welke de beoogde effecten ook juridisch borgt. Een commissie in opdracht van de NFU heeft gewerkt aan een toolboxvan bepalingen welke kunnen worden opgenomen in zulke licentieovereenkomsten. Hiermee wordt de vertaling van de principes in juridisch steekhoudende teksten vormgegeven en worden de Nederlandse universiteiten voorzien van praktische handvatten om deze taak op te pakken. Deze opdracht is volgens planning verlopen en de toolbox zal eind augustus worden aangeboden op mijn ministerie. Ik verwacht dat mijn collegaminister van Ark, mede namens de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) uw Kamer hier nog deze zomer over zal informeren.
Het feit dat deze kant-en-klare bepalingen nog niet beschikbaar zijn, betekent niet dat de principes voor MVL niet nu al vorm kunnen krijgen in een licentieovereenkomst. Deze moeten nu alleen door de onderhandelende partijen zelf worden opgesteld zonder dat een blauwprint is aangeleverd. Ik heb begrepen dat dit geen probleem vormt voor de onderhandelende partijen.
Het is voor mij dan ook klip en klaar dat ik (strikte) publieke voorwaarden stel aan de licentiëring van IE dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld. In dit specifieke geval kan ik vertellen dat vanuit het Ministerie van VWS contact is geweest met zowel de voorzitter van de NFU, met de bestuursvoorzitters van het UMC Utrecht en het Erasmus MC, als met de betrokken onderzoekers om het belang van MVL bij het aangaan van een licentieovereenkomst helder te maken. Zoals ik eerder ook al met u heb gedeeld is mij toegezegd dat de principes van MVL leidend zullen zijn bij het aangaan van een licentieovereenkomst op het desbetreffende IE.
Hoe verhoudt deze kan-bepaling zich volgens u tot uw beantwoording van de vragen 2, 4, 9 en 10, waarin u de suggestie wekt dat de wereldwijde beschikbaarheid en betaalbaarheid van dit Nederlandse coronamedicijn verzekerd is doordat de MVL-principes leidend zouden zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom verbindt u zelf geen (striktere) publieke voorwaarden aan de licentiëring van een Nederlands coronamedicijn, als voor de verdere ontwikkeling daarvan een overheidssubsidie is toegekend die kan oplopen tot € 1.000.000?
Zie antwoord vraag 7.
Onderschrijft u daarnaast dat de MVL-principes geen enkele uitkomst bieden als de Amerikaanse overheid besluit exportbeperkingen op te leggen wanneer dit Nederlandse medicijn bij succes alleen door de Amerikaanse farmaceut wordt geproduceerd?
Ik vind het lastig om een uitspraak te doen op basis van de verschillende aannames. Echter, als in de licentieovereenkomst, in overeenstemming met MVL, een bepaling is opgenomen dat het medicijn beschikbaar moet zijn voor de Nederlandse maatschappij, dan heeft de licentiehouder de mogelijkheid om bijvoorbeeld ook buiten de Verenigde Staten een productielocatie te openen, dan wel een licentie te verlenen aan een derde partij om de productie te verzorgen waarmee aan deze gestelde licentievoorwaarde wordt voldaan.
Overigens acht ik de kans op het door u geschetste scenario niet groot, en wel om de volgende reden. De licentienemer zal willen kunnen voldoen aan de wereldwijde vraag naar een effectief medicijn tegen COVID-19, zij heeft hier immers een commercieel belang bij. Ik verwacht dan ook dat de productiecapaciteit wordt opgeschaald naarmate het onderzoeks- en ontwikkelingstraject succesvol wordt doorlopen.
Bestaat er volgens u een reëel risico dat de Amerikaanse overheid exportbeperkingen gaat opleggen in geval het medicijn succesvol blijkt in de strijd tegen het coronavirus? Kunt u ingaan op eerdere voorbeelden daarvan?
U refereert hier expliciet naar de casus remdesivir. Ik wil benadrukken dat de Amerikaanse overheid hier geen exportbeperking heeft opgelegd aan de vergunninghouder Gilead, maar dat zij de verwachte te produceren voorraad voor de voorziene tijd hebben gereserveerd door middel van een gerichte aankoop. Overigens heeft dit voor nu geen negatief effect op de behandeling van Nederlandse patiënten met dit middel, er is bij het RIVM een voorraad beschikbaar, mede door een donatie van Gilead. Het ministerie is, zowel op nationaal als op Europees niveau, in gesprek met Gilead om deze voorraad uit te breiden. Inmiddels heeft dit op Europees niveau al in een eerste aankoop geresulteerd waarvan ook Nederland gebruik kan maken.
De coronacrisis heeft laten zien dat alle landen het zware middel van exportbeperkingen vrij plotseling kunnen inzetten. Zo heeft India dit gedaan voor meerdere medicijnen en medicijngrondstoffen. Dichter bij huis hebben Duitsland en Frankrijk een tijdelijke exportbeperking ingesteld voor medische hulpmiddelen. Ook de EU heeft kortstondig de export van medische hulpmiddelen buiten haar grenzen proberen te beperken. Aan ons is de taak om continue in gesprek te blijven met onze handelspartners, het belang van vrije handel te benadrukken, en er voor te zorgen dat essentiële geneesmiddelen en medische hulpmiddelen beschikbaar blijven voor Nederland.
Welke juridische mogelijkheden heeft de Amerikaanse overheid om – net als bij Remdesvir – bij dit medicijn te bepalen hoeveel doses andere landen kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 11.
Herinnert u zich uw uitspraak in het debat over de ontwikkelingen van het coronavirus van 25 juni 2020 waarin u aangaf dat de berichtgeving rondom de licentiëring «niet helemaal accuraat» was?4 Kunt u aangeven wat er precies onjuist was aan de berichtgeving van Dit is de Dag?
In het desbetreffende radioprogramma wordt door de heer Grosveld de indruk gewekt dat er een overeenkomst is gesloten om het medicijn naar de patiënt te brengen. Specifiek zegt hij bijvoorbeeld dat «er een deal is met een farmaceut», dat er een «overeenkomst is om dit te gaan ontwikkelen naar de kliniek» en «dat zij het medicijn gaan produceren».
Echter, mij is door de relevante partijen die verantwoordelijk zijn voor de onderhandeling te kennen gegeven dat op dat moment nog geen sprake was van een getekende licentieovereenkomst. Sterker nog, de onderhandelingen moesten toen nog beginnen. Er was wel een intentieverklaring gesloten om de mogelijkheid tot een licentieovereenkomst te verkennen. In andere woorden, er was toen nog geen «deal».
De berichtgeving van Dit is de Dag was niet zozeer onjuist, wel zijn er uitspraken gedaan die «niet helemaal accuraat» waren.
Bent u bereid om – al dan niet in groter Europees verband – alvast in gesprek te treden met de Amerikaanse overheid over de mogelijke distributie van dit coronamedicijn en andere veelbelovende medicijnen?
Ik ben voortdurend in gesprek met verschillende partijen om ervoor te zorgen dat essentiële geneesmiddelen beschikbaar zijn voor Nederlandse patiënten. Mogelijke coronamedicijnen zijn daarop geen uitzondering.
De reactie van het kabinet op het ‘Draaiboek triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u toelichten waarom de Minister voor Medische Zorg de brief aan de Tweede Kamer van 16 juni 2020 «Draaiboek triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie»1 heeft ondertekend?
Het Draaiboek betreft de triage voor IC-zorg ten tijde van COVID-19 pandemie. Aangezien het gaat om medisch specialistische zorg valt het in de portefeuille van de Minister voor Medische Zorg. Daarom heeft mijn voorganger de brief ondertekend.
Kunt u bevestigen dat de brieven van 7 april 20202 en 19 mei 20203, waarin het vraagstuk van triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie in beide ter sprake kwam, slechts ondertekend waren door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en niet door de Minister voor Medische Zorg?
Ja dat klopt. Genoemde brieven schetsen de actuele stand van zaken met betrekking tot de uitbraak van COVID-19 en zijn derhalve door de Minister van VWS ondertekend. Deze brieven zijn mede namens de Minister voor Medische Zorg verzonden.
Kunt u bevestigen dat de vraagstukken die besproken worden in het «Draaiboek triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» (hierna het draaiboek), alsmede de daarmee samenhangende criteria «niet medisch» zijn en dat het derhalve een (medisch) ethisch vraagstuk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met medische ethiek in zijn portefeuille, bereid om in het vervolg de brieven aangaande het draaiboek zelf te ondertekenen?
Het betreft hier onder andere een (medisch) ethisch vraagstuk omdat het de vraag is of deze «niet medische» criteria leiden tot een rechtvaardige selectie tussen patiënten met in medisch opzicht gelijkwaardige kans op overleven. Bij triage op basis van «niet medische» criteria spelen ook andere dan ethische overwegingen een rol. Het betreft hier triage bij het verlenen van medische zorg in geval van absolute schaarste op de IC en daarmee valt het draaiboek in de portefeuille van de Minister voor Medische Zorg. Ethische overwegingen spelen altijd in de (medische) zorg een rol en horen niet exclusief bij de portefeuille «medische ethiek» thuis. Het is daarom ook niet vanzelfsprekend dat de Minister van VWS altijd zelf moet ondertekenen als ethische overwegingen aan de orde zijn. Uiteraard spreekt het kabinet met één mond en heeft de benodigde afstemming plaatsgevonden.
Kunt u toelichten op welke wijze het kabinet uitvoering heeft gegeven aan het door het Centrum van Ethiek en Gezondheid uitgegeven rapport «Rechtvaardige selectie bij een pandemie», met name kijkend naar de aanbeveling dat het «van groot belang om een protocol klaar te hebben liggen waarin ethische afwegingen voor rechtvaardige selectie van patiënten expliciet worden genoemd»?4
Het signalement «Rechtvaardige selectie bij een pandemie» van het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG) is in 2012 aan de Minister van VWS aangeboden naar aanleiding van de Mexicaanse griep die in 2009 een pandemie dreigde te worden. Het signalement beoogde de «ethische discussie onder beleidsmakers, bestuurders van ziekenhuizen, beroepsgroepen, zorgprofessionals en burgers te verhelderen en te stimuleren door een handvat te bieden voor de ethische onderbouwing van selectie van patiënten van een grieppandemie.»5 Het kabinet heeft destijds geen uitvoering gegeven aan het signalement, omdat de urgentie niet meer aanwezig was. Het kabinet hoefde ook geen reactie hierop te geven omdat het een ongevraagd signalement was. Nu heeft het signalement als een handreiking bij het opstellen van dit draaiboek gediend, waarbij de eerste ervaringen van deze COVID-19 pandemie toegepast konden worden. Het initiatief op landelijk niveau is genomen door de beroepsorganisaties De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en de Federatie Medisch Specialisten (FMS).
Kunt u schematisch weergeven hoe dit draaiboek precies tot stand is gekomen? Wilt u daarbij ingaan op de vraag wanneer door welke organisaties opdracht is gegeven/initiatief is genomen tot het schrijven hiervan en wanneer precies gesprekken hebben plaatsgevonden tussen de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) enerzijds en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en/of het Ministerie van VWS anderzijds? Deelt u de mening dat uw brief, de begeleidende brief van de FMS en de KNMG en het draaiboek zelf (onder kopje 1.2 Verantwoording) een diffuus beeld schetsen van hoe het draaiboek precies tot stand is gekomen?
Bijgevoegd is een schematische weergave van de belangrijkste stappen bij de totstandkoming van het draaiboek, waarbij is aangegeven wie opdracht heeft gegeven of initiatief heeft genomen tot het opstellen ervan en wanneer de diverse gesprekken hebben plaatsgevonden. Ook is in dit schema aangegeven wanneer de gesprekken met de maatschappelijke organisaties hebben plaatsgevonden. Het gaat daarbij om een zeer brede groep maatschappelijke organisaties. Uiteraard staat het andere maatschappelijke organisaties vrij om aan het brede debat over het draaiboek deel te nemen.
maart 2020
Eerste informele contacten: behoefte van FMS aan handvat bij code zwart
FMS en KNMG hebben een gezamenlijke werkgroep gestart
Inspecteur-generaal voor de Gezondheidzorg (IG) met vz KNMG en vz FMS
woensdag 1 april 2020
Eerste concept Draaiboek
FMS en KNMG
zaterdag 4 april 2020
Brief met reactie op eerste concept, verzoek om gesprekken te gaan voeren
IGJ aan FMS en KNMG
maandag 6 april 2020
Conference call inzake protocol
Minister MZS, vz KNMG en IG
van 7 tot 14 april 2020
Gesprekken met belanghebbenden
vz KNMG met: de bestuurders van ActiZ, ANBO, KBO-PCOB. LHV, NFU, NHG, NOOM, NVAVG, NVZ, Patiëntenfederatie Nederland, V&VN, Verenso en VGN.
woensdag 8 april 2020
Telefoongesprek draaiboek, leeftijdscriterium
Minister MZS, vz KNMG
dinsdag 14 april 2020
Conference call draaiboek, code zwart
Minister MZS, vz KNMG, IG
vrijdag 17 april 2020
Eindverslag gesprekken belanghebbende organisaties
KNMG aan IGJ
vrijdag 1 mei 2020
Formele ontvangstbevestiging IGJ op eindverslag gesprekken KNMG
IGJ aan KNMG
zondag 3 mei 2020
Aanvullende tekstuele opmerkingen eerste concept Draaiboek
IGJ aan FMS
maandag 4 mei 2020
Gesprekken Minister, IG, KNMG met ouderenbonden
Minister MZS, vz KNMG, IG, vz ANBO, vz KBO-PCOB, vz NOOM
maandag 11 mei 2020
Tweede concept-Draaiboek
FMS en KNMG
maandag 11 mei 2020
Conference call
Minister MZS, vz KNMG
maandag 18 mei 2020
Conference call
Minister MZS, vz KNMG
donderdag 28 mei 2020
Reactie IGJ tweede concept
IGJ aan FMS en KNMG
dinsdag 2 juni 2020
Gesprek inzake publicatie Draaiboek
Minister MZS, vz KNMG en vz FMS
maandag 8 juni 2020
Derde concept Draaiboek
FMS en KNMG
woensdag 10 juni 2020
Gesprek inzake publicatie Draaiboek
Minister MZS, vz KNMG en vz FMS
maandag 15 juni 2020
Reactie IGJ derde concept
IGJ aan FMS en KNMG
dinsdag 16 juni 2020
Derde concept openbaar
FMS en KNMG
Wanneer vonden de gesprekken met de zeer brede groep maatschappelijke organisaties in het kader van de consultatie plaats? Zijn er volgens u maatschappelijke organisaties die niet geconsulteerd zijn, maar die wel geconsulteerd hadden moeten worden? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat gezien het feit dat ook is gesproken met diverse hoogleraren (medische) ethiek en filosofie, dit draaiboek tot stand is gekomen in een uitermate zorgvuldig proces waarbij verschillende invalshoeken meegenomen zijn?
Ja, die mening deel ik waarbij het nu zaak is, zoals de KNMG en FMS ook zelf aangeven, het draaiboek te beoordelen op uitvoerbaarheid en toetsbaarheid en het maatschappelijk draagvlak te onderzoeken.
Hoe kunt u enerzijds zeggen dat u «met belangstelling de uitkomsten van dialogen afwacht» maar anderzijds wel direct bij het verschijnen van het draaiboek stelt dat u zich niet kunt vinden in sommige onderdelen?
Ik vind het belangrijk dat het draaiboek berust op een breed maatschappelijk draagvlak. Ook vind ik van belang dat het draaiboek en de daarin gehanteerde criteria voor triage en de organisatie van triage in de ziekenhuizen uitvoerbaar is. Daarom wacht ik met belangstelling de uitkomsten van de dialogen af. Dat laat onverlet dat een criterium uitsluitend op basis van leeftijd naar het oordeel van het kabinet in strijd is met het algemene discriminatieverbod, waaronder ook het verbod op discriminatie op basis van leeftijd valt. Ik wil daarom geen twijfel laten bestaan over het standpunt dat het hanteren van een harde leeftijdsgrens, al dan niet via een indeling in leeftijdscohorten, door het kabinet niet geaccepteerd zal worden. Dit geldt overigens ook voor andere non-discriminatiegronden.
Hoe rijmt u deze uitspraak over de komende (maatschappelijke) dialoog over dit draaiboek en de uitkomst hiervan, met de door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gedane uitspraken tijdens het plenaire debat over de wijziging van de Embryowet in verband met de aanpassing van het verbod op geslachtskeuze en gebruik van geslachtscellen en embryo's ten behoeve van kwaliteitsbewaking5 dat: «waarvan ik vind dat ik als vertegenwoordiger van het kabinet, dat zich heeft te verhouden tot de uitkomst, niet op voorhand die maatschappelijke dialoog op slot moet zetten door al te stellig te zeggen dat we ofwel linksaf ofwel rechtsaf moeten»?6
In het regeerakkoord heeft het kabinet de opdracht meegekregen om bij beleidswijzigingen op medisch-ethisch terrein een toetsingskader met drie vragen te hanteren. Wat is de medisch-wetenschappelijke noodzaak, hoe staat het met de medisch-ethische reflectie en is er sprake geweest van voldoende maatschappelijke dialoog en politieke bezinning? Bij beleidsvraagstukken die om een antwoord vragen, past het kabinet het toetsingskader toe. Zoals de Minister van VWS meermaals heeft aangegeven, past het het kabinet om daarbij terughoudend te zijn bij de positiebepaling. Uiteraard heeft het kabinet zich vervolgens wel te verhouden tot de uitkomsten van de maatschappelijke dialoog en dat is het moment voor het opmaken van de balans en het bepalen van de positie.
In dit geval gaat het om triagecriteria in de ziekenhuizen, en meer specifiek op de IC’s. Dit is dus geen vraagstuk voor het kabinet, maar voor professionals. Ik juich toe dat men hierover de maatschappelijke dialoog zoekt. Ik meen dat het in dit geval dan ook aanvaardbaar is dat de politiek zich mengt in dit debat. Het gaat hier anders dan in het aangehaalde voorbeeld niet om wetgeving of beleid, maar om een beroepsrichtlijn. Inbreng nu tijdens deze fase van maatschappelijke dialoog is dan ook de geëigende route voor het geluid vanuit de politiek en even zo waardevol als vanuit andere maatschappelijke geledingen.
Ik kan een onderscheid uitsluitend op basis van leeftijd niet ondersteunen. Natuurlijk speelt leeftijd ook een rol als de afweging op medisch inhoudelijke gronden wordt gemaakt. Leeftijd is een relevante factor bij de medisch inhoudelijke afweging wie de beste kansen heeft na opname op een IC. Maar voor mij, voor dit kabinet, is elk leven gelijkwaardig en als een oudere patiënt op medische gronden even veel kansen op overleven heeft als een jongere patiënt, kan hem of haar geen aanspraak op levensreddende zorg worden ontzegd, enkel en alleen op basis van leeftijd. Ik voel mij in dit standpunt gesteund door uw Kamer zoals in eerdere debatten naar voren is gekomen.8
Kunt u, gegeven het feit dat u dus delen van het draaiboek afwijst, aangeven wat uw alternatief is voor de afgewezen delen? Kunt u daarbij aangeven of u deze alternatieven ook aan een eenzelfde grondig procedure, doelend op de brede maatschappelijke consultatie en advisering door hoogleraren, heeft onderworpen als het draaiboek? Kunt u tevens ingaan op de ethische overwegingen van het door u aangedragen alternatief?
Ik wijs alleen het selecteren enkel op basis van leeftijd op voorhand af. Het alternatief voor het leeftijdscriterium is het «first come, first serve» criterium. Dit betekent dat patiënten in aanmerking komen voor behandeling op volgorde van binnenkomst. Ook aan dit criterium kleven nadelen, hetgeen nog sterker geldt voor het alternatief: loting, maar alles afwegend geeft het kabinet op basis van de huidige inzichten de voorkeur aan het «first come, first serve» criterium. Voor de onderbouwing baseert het kabinet zich op dezelfde principes die leidend zijn voor het draaiboek: het principe dat ieder mens gelijkwaardig is; het uitgangspunt dat we zoveel mogelijk levens willen redden; rechtvaardigheid: gelijken gelijk, en ongelijken ongelijk behandelen.
Kunt u toelichten hoe in de door u aangedragen landen, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, getrieerd wordt op basis van «niet-medische overwegingen» en hoe dit bepaald is in hun equivalent van het draaiboek?
In de genoemde landen hebben nationale beroepsgroepen (artsenorganisaties of vereniging van intensivisten), ethiekraden en adviesorganen een handreiking of document opgesteld in verband met de COVID-19 pandemie met ethische uitgangspunten of adviezen gericht op artsen en ziekenhuizen om een richtlijn op te stellen om te kunnen bepalen welke patiënt voorrang krijgt bij absolute schaarste op de IC. Geen van de landen lijkt nog een nationaal, overkoepelend document te hebben dat vergelijkbaar is met het Nederlandse draaiboek. De betreffende landen vinden ook niet dat de overheid dat moet doen, maar dat het aan artsen/artsenorganisaties/ziekenhuizen is om de keuze te maken. Alle drie landen vinden dat leeftijd op zichzelf niet als selectiecriterium gehanteerd mag worden, omdat iedereen een gelijke kans op toegang tot de zorg heeft en er geen onderscheid gemaakt mag worden op basis van leeftijd omdat dit discriminatie is. Evenals in Nederland speelt leeftijd wel indirect mee vanwege een vaak slechtere gezondheidstoestand (frailty, comorbiditeit) van ouderen. Twee landen pleiten voor «first come, first served» als onderscheidend criterium als medische criteria geen uitsluitsel geven (Verenigd Koninkrijk en België) en Duitsland pleit voor uniforme criteria, maar heeft die nog niet. Het is ons niet bekend in hoeverre in deze landen er ook daadwerkelijk getrieerd is op «niet-medische» overwegingen.
Kunt u aangeven wat uw rol is in de komende dialogen?
De komende maanden zullen de FMS en de KNMG een aantal overleggen organiseren waarin de leden van de adviesgroep van hoogleraren medische ethiek en filosofie, de ethici van de KNMG en de werkgroep van medisch specialisten die het Draaiboek heeft opgesteld in gesprek gaan met medisch specialisten, ziekenhuisbestuurders en (IC-) verpleegkundigen. Het streven is dit proces in het najaar 2020 af te ronden. De Minister heeft bij die overleggen geen rol. Daarnaast zal het maatschappelijk debat worden gevoerd.
Kunt u toelichten wat precies uw rol is bij het uiteindelijk vaststellen van het draaiboek? Dient deze in wet- of regelgeving opgenomen te worden?
Zorgaanbieders zijn op grond van de Wet kwaliteit, klachten, en geschillen in de zorg verplicht om goede zorg te leveren. Wat onder goede zorg moet worden verstaan, wordt onder meer ingevuld via de professionele standaard. De professionele standaard bepaalt de wijze van werken van zorgverleners en is de facto het geheel van private normen en regels, medisch wetenschappelijke inzichten en ervaringen die invulling geven aan het professioneel handelen van zorgverleners of zorgaanbieders. Onderdelen van de professionele standaard worden in beginsel opgesteld door de professionals zelf. De beroepsgroepen hebben een vergaande autonomie om zelf te bepalen hoe gehandeld moet worden. Onderdelen van de professionele standaard zijn vormvrij en er is geen procedure voorgeschreven. Er vindt dus in beginsel ook geen toetsing van overheidswege plaats.
Het draaiboek «triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» is onderdeel van de professionele standaard. Onderdelen van de professionele standaard zoals het draaiboek hoeven niet expliciet in wet- of regelgeving opgenomen te worden, omdat zij doorwerken via de verplichting om goede zorg te verlenen.
Bij het draaiboek, voor zover het gaat om het onderdeel «triage in het geval van fase 3, stap C», is echter sprake van een dusdanig maatschappelijk gevoelig onderwerp dat buiten de normale grenzen ligt van het professioneel handelen van zorgverleners, dat politieke en maatschappelijke discussie hierover gerechtvaardigd is. Ik acht het dan ook van belang dat over dit onderwerp een breed gesprek plaatsvindt.
Voor mij, voor dit kabinet, is elk leven gelijkwaardig en als een oudere patiënt op medische gronden een gelijkwaardige kans op overleven heeft als een jongere patiënt, kan hem of haar geen aanspraak op levensreddende zorg worden ontzegd, enkel en alleen op basis van leeftijd. Daarbij speelt dat de huidige versie van het draaiboek in de ogen van het kabinet niet in overeenstemming is met het algemene discriminatieverbod, waaronder ook het verbod op discriminatie op basis van leeftijd valt.10 Ik wacht de brede maatschappelijke discussie nu af, maar zo nodig zal in wet- of regelgeving het algemene discriminatieverbod worden verduidelijkt.
Kunt u toelichten wat u precies bedoelt met «zo nodig zal dit standpunt met regelgeving worden bekrachtigd»?7
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening van de makers van het draaiboek dat het niet-selecteren ook tot ongewenste effecten zal leiden? Hoe zou in een hypothetisch scenario waarin op korte termijn overgegaan zou moeten worden tot fase 3, triage plaatsvinden bij het ontbreken van een definitief draaiboek?
Ook in fase 3, stap C zal triage moeten plaatsvinden wie wel en niet in aanmerking komt voor de IC-zorg. Geen duidelijkheid over de selectiecriteria leidt tot onzekerheid en de angst voor willekeur. Ieder criterium heeft in die uiterste situatie ongewenste effecten, vandaar dat alle aandacht erop gericht is die situatie te voorkomen. Zoals in antwoord op voorgaande vragen al is aangegeven, is het draaiboek al onderdeel van de professionele standaard. De IGJ heeft partijen laten weten dat het noodzakelijk is dat er een brede discussie over het draaiboek plaatsvindt. Pas na die brede discussie zal de IGJ naar partijen bevestigen of zij het (al dan niet aangepaste) draaiboek betrekt bij haar toezicht. De bevestiging van de veldnorm door de IGJ moet zekerheid geven aan zowel zorgverleners als de samenleving hoe er getrieerd gaat worden en op basis van welke norm de IGJ toezicht zal houden. De brede discussie en consultatie van de achterban vinden nu plaats. De FMS en de KNMG verwachten dit traject in het najaar af te ronden. De IGJ houdt vinger aan de pols bij de ontwikkeling van de beschikbare IC-capaciteit en zal zo nodig bevorderen dat het consultatietraject eerder wordt afgerond om te borgen dat er tijdig zekerheid is.
Wanneer dient het draaiboek volgens u definitief te zijn? Deelt u de mening dat dit voor het einde van het zomerreces gereed dient te zijn?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Zie de beantwoording hierboven.
Het bericht dat Amsterdam streeft naar nul nieuwe hiv-infecties in 2026 |
|
Vera Bergkamp (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam wil naar nul hiv-infecties»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Kunt u een reactie geven op het streven van de gemeente Amsterdam, zoals neergelegd in het beleidskader «Naar nul nieuwe hiv-infecties in Amsterdam in 2026», en daarbij ingaan op elk van de vijf geformuleerde speerpunten?
Ik waardeer het dat de gemeente Amsterdam zich gecommitteerd heeft aan de uitvoering van deze doelstelling. In 2014 heeft Nederland zich verbonden aan het doel om in 2020 90-90-90 te behalen. Dit verwijst naar het doel dat 90% van de mensen met hiv bekend is met zijn of haar status, 90% daarvan onder behandeling is, waarvan bij 90% het virus niet meer detecteerbaar is. Deze doelen zijn in Nederland reeds behaald en nu wordt gewerkt aan het behalen van de doelen voor 2030; 95-95-95. De gemeente Amsterdam legt de lat voor zichzelf hoger en streeft naar nul nieuwe hiv-infecties in 2026. Dat is een lovenswaardig streven. De speerpunten2 in het beleid die de gemeente Amsterdam hanteert bij het behalen van deze doelstelling, zijn ook doelstellingen die aansluiten bij het Nationaal Actieplan soa/hiv waarin verschillende betrokken partijen de ambitie uitgesproken hebben tot uitvoering van concrete acties en het behalen van doelstellingen tot en met 2022 op het gebied van seksuele gezondheid, ook op het gebied van de hiv-bestrijding.
Bent u bereid – in navolging van dit streven – de ambitie uit te spreken dat er uiteindelijk in heel Nederland geen nieuwe hiv-infecties meer bijkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn acht u het haalbaar dat er in heel Nederland geen nieuwe hiv-infecties meer bijkomen?
Het streven naar nul nieuwe hiv-infecties is een mooi en hopelijk op termijn haalbaar streven. Het RIVM heeft bij de totstandkoming van het Nationaal Actieplan soa/hiv in 2018 met experts op basis van cijfers en trends geconcludeerd dat een halvering van het toenmalig aantal hiv-infecties tot 500 in 2022 het meest realistisch is. De Gezondheidsraad verwacht dat de verstrekking van Pre Expose Profylaxe (PrEP) effect zal hebben op het aantal hiv-infecties, op populatieniveau en op de lange termijn, maar het is onzeker hoe groot dit effect zal zijn. Op grond van voorgaande trek ik de conclusie dat, hoewel er een mate van onzekerheid is hoe groot de daling zal zijn, nul nieuwe infecties op korte termijn niet haalbaar is.
Welke stappen moeten er in uw optiek de komende jaren vanuit het Rijk en de lokale overheden worden gezet om te kunnen realiseren dat uiteindelijk heel Nederland vrij is van nieuwe hiv-infecties?
Ik heb in mijn brief van 26 november 2018 aangeven dat ik het Actieplan steun en waar mogelijk faciliteer en ondersteun, maar dat de meeste doelstellingen uit het actieplan behaald zullen moeten worden binnen de gestelde structuren van de zorg en de financiële kaders die vanuit het Rijk beschikbaar worden gesteld (Kamerstuk 32 239 nr. 8). Als lokale overheden daar ambitieuzer in willen zijn, en activiteiten niet vallen binnen geldende geboden kaders vanuit het Rijk dan is dat aan hen om te faciliteren en financieel te ondersteunen.
Om het aantal hiv-infecties in Nederlands te verminderen, is door het kabinet in 2018 besloten PrEP te vergoeden voor hoog risico mannen die seks hebben met mannen (MSM). Dit naar aanleiding van een advies van de Gezondheidsraad waarbij zij adviseerde PrEP te vergoeden voor MSM, mede omdat het een veelbelovend middel was om de hiv-incidentie te verminderen in een doelgroep bij wie de hiv-preventie een plafond bereikt had. De vergoeding van PrEP is een pilot waarbij 6500 MSM in zorg kunnen worden genomen, voor een periode van 5 jaar. Na drie jaar vindt een tussentijdse evaluatie plaats.
Wat betekent dit voor de toegankelijkheid van hiv-tests en de PrEP-behandeling en de snelheid waarmee hiv bij een positieve diagnose wordt behandeld?
Om een grotere toegankelijkheid van hiv-testen mogelijk te maken heb ik u eerder geïnformeerd over het vervallen van de zogenoemde kanalisatieregeling in 2022. De kanalisatieregeling uit het Besluit invitro-diagnostica (IVD) stelt dat bepaalde zelftesten die dienen ter opsporing van ernstige aandoeningen, zoals hiv, uitsluitend door of onder verantwoordelijkheid van artsen en apothekers mogen worden verstrekt, zodat medische begeleiding zo goed mogelijk wordt gewaarborgd. Er worden door nieuwe medische hulpmiddelen verordeningen strengere eisen gesteld aan de toelating van hiv- testen op de markt, waardoor de kanalisatieregeling vanaf 2022 niet meer nodig is. Dit leidt tot een verdere laagdrempelige toegankelijkheid van hiv-testen.
De kanalisatieregeling maakt ook mogelijk in te zetten op vormen van community based testen. De hiv-zelftest wordt hierbij niet direct door een arts of apotheker verstrekt aan de gebruiker, maar indirect via een getrainde peer onder verantwoordelijkheid van een arts. De aanpak zorgt er voor dat mensen met hiv eerder opgespoord en behandeld kunnen worden en dat er binnen specifieke risicogroepen ook gewezen kan worden op de voordelen van PrEP-gebruik.
Kunt u met een gericht landelijk plan van aanpak komen om het aantal nieuwe hiv-infecties de komende jaren te beperken en – waar mogelijk – op termijn tot nul te reduceren? Zo ja, wanneer denkt u een opzet van dit plan met de Kamer te kunnen delen?
Een gericht landelijk plan van aanpak vind ik niet nodig. Zoals ik heb aangegeven, onderschrijf ik het Nationaal Actieplan dat nog tot en met 2022 doorloopt en de internationale doelstellingen van 95-95-95 en ondersteun en faciliteer waar mogelijk.
Bent u bereid om andere gemeenten te stimuleren om met eenzelfde soort lokaal plan als de gemeente Amsterdam te komen? Zo ja, hoe gaat u dit concreet doen?
Het is aan gemeenten zelf om het gemeentelijk beleid en plannen te formuleren.
Herkent u het knelpunt dat de gemeente Amsterdam schetst met betrekking tot de beschikbare plekken voor de PrEP-behandeling onder de landelijke subsidieregeling, die volgens de gemeente waarschijnlijk al in september of oktober allemaal gevuld zijn?2
Alle GGD-regio’s zijn bij het besluit tot vergoeding van PrEP geïnformeerd over de randvoorwaarden vanuit het Rijk en de verdeelsleutel van het aantal deelnemers aan de pilot. Ik heb niet het voornemen de voorwaarden van de PrEP-pilot uit te breiden.
Bent u bereid om in overleg te treden met de gemeente Amsterdam om dit knelpunt op te lossen?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat landelijk ook al zo’n twee derde van het aantal beschikbare plekken voor de PrEP-behandeling is gevuld, en ruim duizend mensen op de wachtlijst staan?3
Het RIVM informeert mij maandelijks over de instroom van het aantal personen dat in PrEP-zorg gaat bij de GGD-en. De GGD-en hebben momenteel ongeveer 4350 hoog risico MSM in zorg van de beoogde 6500 plekken waarvoor geld beschikbaar is. Er zijn op dit moment ruim 900 potentiele deelnemers die nog in zorg moeten worden genomen.
Overweegt u een uitbreiding van de subsidieregeling PrEP om te zorgen dat iedere persoon die PrEP wil gebruiken om het risico op een hiv-infectie te voorkomen daar ook toegang toe heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en wilt u de Kamer hierover informeren?
Ik heb niet het voornemen de regeling uit te breiden. Op dit moment is het landelijk maximale aantal deelnemers aan de pilot nog niet bereikt. Na de zomer ontvang ik van het RIVM de eerste jaarrapportage die inzicht biedt in de PrEP-verstrekking sinds de inwerkingtreding van de Subsidieregeling PrEP. Daarbij zal ook aandacht zijn voor de PrEP-verstrekking tijdens de corona-uitbraak en hoe naar verwachting de toestroom zal ontwikkelen. Ik zal uw Kamer in het najaar informeren over de jaarrapportage.
Denkt u dat de actie NUffTESTEN van Aidsfonds-Soa Aids Nederland, waarbij gratis hiv-testen worden verstrekt nu mensen weer (meer) seksueel actief worden, een goede bijdrage kan leveren aan het terugdringen van het aantal nieuwe hiv-infecties in 2020?4
Aidsfonds- Soa Aids Nederland heeft mij geïnformeerd over de actie NUffTESTEN. Omdat de soa-poli’s van de GGD-en nog niet volledig operationeel zijn, zoals voor de corona-uitbraak, biedt het onder de aandacht brengen van de mogelijkheid van het testen op hiv een goede bijdrage aan het terugdringen van het aantal hiv-infecties. Ik heb bij het Aidsfonds aandacht gevraagd voor de kanalisatieregeling voor hiv-zelftesten die nog geldt tot 2022 en regelt dat hiv-zelftesten enkel kunnen worden verstrekt door (tussenkomst van) een arts of apotheker. Dit om de medische begeleiding bij de verstrekking van de hiv-zelftest te waarborgen.
Bent u bereid de actie NUffTESTEN te ondersteunen en/of gaat u zelf nog actief beleid voeren om nieuwe hiv-infecties te voorkomen nu mensen weer (meer) seksueel actief worden?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het notaoverleg cure d.d. 25 juni 2020?
Het notaoverleg cure is inmiddels verzet naar 29 juni. Ik heb erop ingezet u de antwoorden tijdig hiervoor te verzenden.
Het bericht dat een Amerikaanse farmaceut een Nederlands coronamedicijn in productie neemt |
|
Pia Dijkstra (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Abbvie neemt Nederlands coronamedicijn in massaproductie»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u, mede gezien de recente overheidsinvestering van € 300.000,– in de ontwikkeling van dit medicijn, betrokken geweest bij de onderhandelingen van de Nederlandse onderzoekers met de Amerikaanse farmaceut Abbvie over de exclusieve licentieovereenkomst? Zo niet, kunt u toelichten waarom u hier geen reden of noodzaak toe zag?
Het onderzoek naar het desbetreffende antilichaam als mogelijk medicijn tegen COVID-19 is door het expertpanel van ZonMw als positief beoordeeld, waarna er een subsidie is toegekend van € 407.951,50 welke mogelijk kan worden uitgebreid naar € 1.000.000,– conform de ingediende projectbegroting.
Ik ben niet betrokken geweest bij mogelijke onderhandelingen van de Nederlandse onderzoekers met de Amerikaanse farmaceut Abbvie, of enige andere partij, over een mogelijke licentieovereenkomst.
Ik heb uiteraard wel verwachtingen bij licentieovereenkomsten op intellectueel eigendom (IE) dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld. Om vorm te geven aan deze verwachtingen heeft de NFU de principes voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL) opgesteld. Hierin wordt onder andere gesteld dat geneesmiddelen ontwikkeld op basis van zulk IE moeten voldoen aan beschikbaarheids- en betaalbaarheidscriteria. Deze principes worden onderschreven door de Universitair Medische Centra, en mij is verzekerd dat deze principes leidend zullen zijn bij het aangaan van een licentieovereenkomst op het desbetreffende antilichaam.
In het algemeen wil ik opmerken dat dit per geval wel kan verschillen omdat het intellectueel eigendom niet altijd in één hand is en soms ook meerdere partijen betrokken zijn betrokken.
Kunt u duiden hoe belangrijk dit medicijn potentieel kan zijn voor de wereldwijde bestrijding van de gevolgen van COVID-19, in geval het vervolgtraject succesvol wordt doorlopen?2
VWS laat zich adviseren door experts om dit soort ontwikkelingen te duiden. Daaruit heb ik begrepen dat het gaat om een interessante en kansrijke ontwikkeling, maar dat er nog natuurlijk ook nog onzekerheden zijn in de verdere ontwikkeling van het antilichaam tot een mogelijk COVID-19 medicijn.
Zijn er – zover u dit weet – afspraken gemaakt met de Amerikaanse farmaceut over de wereldwijde beschikbaarheid en de betaalbaarheid van het medicijn als het in productie wordt genomen?
De Universitair Medische Centra hebben mij verzekerd dat de principes voor MVL leidend zullen zijn bij het aangaan van een mogelijke licentieovereenkomst.
Bestaat er volgens u een reëel risico dat de Amerikaanse overheid exportbeperkingen gaat opleggen in geval het medicijn succesvol blijkt in de strijd tegen het coronavirus?
Kunt u bij uw antwoord op de vorige vraag ingaan op alle eerdere gevallen waarin de Amerikaanse overheid tijdens de coronacrisis medische exportbeperkingen heeft opgelegd of daarmee heeft gedreigd, bijvoorbeeld richting Canada ten aanzien van mondmaskers?3
Welke juridische mogelijkheden heeft de Amerikaanse overheid om – net als bij Remdesvir – bij dit medicijn te bepalen hoeveel doses andere landen kunnen krijgen?4
Waren er – zover u weet – ook Nederlandse of Europese farmaceuten geïnteresseerd om het medicijn verder te ontwikkelen en produceren?
Dit type gesprekken verloopt in de regel vertrouwelijk, ik heb hier verder geen informatie over.
Heeft u enige poging ondernomen om te stimuleren dat dit medicijn in Europa zou worden ontwikkeld en geproduceerd?
Dit onderzoek is gesteund in de first wavevan het COVID-19 ZonMw programma. Voor verdere ontwikkeling en productie is samenwerking met een private partij nodig. Dit is gebruikelijk bij medicijnontwikkeling. Het is daarbij van belang om met een partij samen te werken die de juiste kennis, het kapitaal, en de adequate productiefaciliteiten heeft om een mogelijk geneesmiddel snel naar de markt te brengen, ook in het belang van de patiënt. Waar ik mij sterk voor maak is dat middelen die mede ontwikkeld zijn met Nederlands overheidsgeld ook in Nederland beschikbaar komen tegen een aanvaardbare prijs. Hiertoe dienen de principes van MVL, welke ook leidend zullen zijn bij een mogelijke licentieovereenkomst op het bewuste antilichaam.
Zou de Europese productie van het medicijn volgens u bijdragen aan zekerheid over een eerlijke wereldwijde verspreiding van het medicijn tegen een acceptabele prijs?
De principes van MVL omvatten ook de beschikbaarheid en beschikbaarheid. Overigens is spreiding van productielocaties in het algemeen een verstandige optie, ook om bij een eventuele onderbreking van de productie de geneesmiddelenlevering minder kwetsbaar te maken. Daarom heeft Nederland dit onderwerp ook op de Europese agenda gezet.
In hoeverre sluit uw opstelling en betrokkenheid bij de onderhandelingen over dit medicijn aan bij uw inzet met de Inclusieve Vaccin Alliantie op het gebied van productie en verspreiding van vaccins binnen Europa?5
Ik ben niet betrokken bij onderhandelingen over de licentie van dit potentiële medicijn.
In hoeverre sluit uw opstelling en betrokkenheid bij de onderhandelingen over dit medicijn aan bij de inzet van Nederland voor de Covid-19 Pool om niet-exclusieve licentiëring te stimuleren?6
Nederland zet zich in voor de Covid-19 Pool om niet-exclusieve licentiëring te stimuleren op vrijwillige basis. Dit is in overeenstemming met mijn opstelling bij onderhandelingen over een licentieovereenkomst op dit potentiële medicijn. Of deze al dan niet exclusief zal zijn is aan de onderhandelende partijen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het AO Wetenschapsbeleid d.d. 24 juni 2020?
Dat is mij helaas niet gelukt, ik heb deze vragen zo snel mogelijk beantwoord.
De oprichting van de Inclusieve Vaccin Alliantie |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
In hoeverre kan de oprichting van de zogeheten «Inclusieve Vaccin Alliantie» samen met Duitsland, Frankrijk en Italië worden gezien als een opmaat naar één gezamenlijke Europese inkoop van een vaccin/vaccins tegen het coronavirus?1
Nederland heeft met Duitsland, Frankrijk en Italië een stevige stap naar voren gezet, omdat snelheid nodig is en de situatie erom vraagt nu te handelen om te komen tot een vaccin tegen het coronavirus. Daarbij is het uitgangspunt vooropgezet dat elke afspraak voor alle EU-lidstaten onder dezelfde condities als voor de initiatiefnemers toegankelijk zou moeten zijn. Het initiatief van de Alliantie is niet onopgemerkt gebleven en het is goed dat nu ook de Europese Commissie een stap naar voren heeft gezet met de presentatie van de EU Vaccin Strategie op 17 juni jl. Daarbij zijn de vier landen van de Alliantie inmiddels gevraagd om samen met de Commissie in een Joint Negotiation Team de al lopende maar ook aankomende onderhandelingen te gaan voeren. De Commissie heeft daarbij een budget van 2,7 miljard euro beschikbaar gesteld. We stellen onze kennis en kunde graag ter beschikking aan deze brede Europese samenwerking.
Verwacht u dat op korte termijn meer landen aanhaken bij deze alliantie? Zo ja, met welke landen worden op dit moment gesprekken gevoerd over toetreding?
Er wordt op dit moment met een aantal EU-lidstaten gesprekken gevoerd over toetreding tot de overeenkomst die de Inclusieve Vaccin Alliantie met AstraZeneca heeft gesloten. Ik verwacht dat een flink aantal EU-lidstaten zich bij deze overeenkomst zal aansluiten.
Overweegt u samen met uw collega’s ook om de alliantie uit te breiden met landen die zich buiten Europa bevinden en die eveneens streven naar een wereldwijd toegankelijk en betaalbaar vaccin?
Een van de uitgangspunten van de Alliantie is om te investeren in bredere toegankelijkheid van vaccins voor ook kwetsbare landen. De onderhandelingen en afspraken concentreren zich momenteel op het maken van afspraken voor EU-lidstaten, maar hierbij wordt wel bezien hoe aan deze bredere toegankelijkheid kan worden voldaan. Daarnaast is er vanuit landen die geen lid van de EU zijn interesse getoond in de afspraak die de Alliantie met AstraZeneca heeft gemaakt. Momenteel wordt nog bezien hoe daarmee kan worden omgegaan.
Hoe verhoudt het streven van de alliantie enerzijds om te verzekeren dat voldoende vaccins beschikbaar komen voor inwoners van Europese landen zich tot het streven van de alliantie anderzijds om ook bij te dragen aan het verzekeren van vaccins voor kwetsbare landen, zoals op het Afrikaanse continent? Gaat het eerste voor op het tweede en is hierbij sprake van een bepaalde verdeelsleutel?
We volgen meerdere paden om de beschikbaarheid en betaalbaarheid van vaccins te vergroten. De Alliantie is primair bedoeld om de Europese bevolking van vaccins te voorzien, maar in het MoU is nadrukkelijk opgenomen dat de Alliantie zich zal inzetten voor het vergroten van de beschikbaarheid buiten de EU – en met name voor kwetsbare landen. De landen van de Alliantie hebben bijvoorbeeld forse financiële bijdragen toegezegd aan CEPI, die inmiddels met AstraZeneca een vergelijkbaar contract heeft afgesloten voor de levering van het «Oxford vaccin».
Hoe verhoudt de oprichting van de Inclusieve Vaccin Alliantie zich tot andere internationale initiatieven die streven naar een wereldwijd toegankelijk en betaalbaar vaccin en waar Nederland zich aan heeft gecommitteerd, zoals de Covid-19 pool?2 Bestaat er een risico dat deze initiatieven elkaar in de weg kunnen gaan zitten?
Om zo snel mogelijk een veilig en effectief vaccin tegen het coronavirus beschikbaar te krijgen zijn verschillende initiatieven nodig. Een spoor is het daarbij inzetten op kennisdeling, een ander spoor is het om te investeren in concrete beschikbaarheid van grotere hoeveelheden (kandidaat-)vaccins. Inderdaad moet worden voorkomen dat initiatieven elkaar in de weg gaan zitten. Daarom is het goed dat de inspanningen van de Inclusieve Vaccin Alliantie en de EU Vaccin Strategie elkaar versterken.
Op welke manieren gaan u en uw ambtsgenoten concreet proberen om via de alliantie de productie van een vaccin in Europese faciliteiten te stimuleren?
Met AstraZeneca is afgesproken dat de vaccins zoveel mogelijk in de EU geproduceerd zullen worden. De EU Vaccin Strategie bevat eveneens de mogelijkheid om te investeren in het uitbreiden van de productiecapaciteit in Europa.
Voorts wordt de productie in de EU gestimuleerd door procedures waar mogelijk te versnellen. Voor de helderheid, de toelating van een uiteindelijk vaccin zal inhoudelijk echter hetzelfde blijven, op dit gebied gaat het dan eerder om het vergroten van de capaciteit bij de beoordeling van resultaten.
De voorgenomen aanwijzing omtrent de beschikbaarheidbijdrage voor postmortale orgaanuitname bij donoren |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u toelichten wat u bedoelt met uw voornemen dat de projectsubsidie als «leidraad»1 zal fungeren voor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor de aanvulling van de beschikbaarheidbijdrage?
De aanvulling van de beschikbaarheidsbijdrage voor postmortale orgaanuitname bij donoren betreft de kosten van perfusie van nieren. Direct na uitname worden de nieren aangesloten op een perfusiemachine door een perfusiemedewerker. Op dit moment worden de kosten van nierperfusie door de zorgverzekeraars betaald via een projectsubsidie. Dat de projectsubsidie «leidraad» kan zijn, betekent dat het bedrag van de projectsubsidie gebruikt wordt om de hoogte van de aanvulling per 1 januari 2021 vast te stellen. In 2021 zal de NZa 2021 weer een kostenonderzoek uitvoeren om de hoogte van de beschikbaarheidsbijdrage opnieuw te herijken, waarbij ook deze nieuwe post zal worden meegenomen.
Wat betekent het hanteren van de huidige financiële middelen als «leidraad» voor de continuïteit voor het aanbieden van de post mortem orgaanuitname bij donoren vanaf 1 januari 2021, zowel kijkend naar personele als financiële consequenties?
De continuïteit van het aanbieden van post mortem orgaanuitname is en blijft hiermee geborgd, zowel qua personeel als qua financiële middelen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor dinsdag 9 juni 2020?
Ja.
Het bericht dat Costa Rica de WHO oproept een internationale pool op te richten voor intellectueel eigendom inzake COVID-19 |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «President and Minister of health of Costa Rica ask WHO to create global pool for rights in COVID-19 related technologies»?1
Ja. Kortgezegd komt de vraag van Costa Rica aan de WHO erop neer of de WHO zich wil inzetten om een patent-pool te creëren waarin de rechten tot relevante technologieën worden geplaatst die helpen om COVID-19 te detecteren, voorkomen, controleren of behandelen. Het betreft een vrijwillige afdracht cq. inbreng van bestaande en nieuwe gepatenteerde technieken en ontwerpen die van belang kunnen zijn. Ik ga ervan uit dat daarbij licenties onder FRAND-condities (Fair Reasonable and Non-Discriminatory) wereldwijd beschikbaar worden gemaakt.
Hoe staat u tegenover het voorstel van Costa Rica aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om een wereldwijde «pool» op te richten voor (toekomstig) intellectueel eigendom op het gebied van vaccins, medicijnen en technologieën in het kader van COVID-19?
Van patent pools is bekend dat ze vervolg-innovaties versterken omdat ze relevante technologie effectief beschikbaar maken. Het geeft meer partijen laagdrempelig toegang tot standaarden en versterkt daarmee kaders en normen die bruikbaar zijn of als bouwsteen kunnen dienen om effectieve therapieën te ontwikkelen. Een therapie kan immers bestaan uit meerdere patenten of is ontwikkeld op basis van bestaande patenten.
Nederland is voorstander van het delen van informatie en wetenschappelijke data. Hierbij moet wel worden gewaakt dat data wordt opgeslagen in toegankelijke systemen, zodat iedereen er later weer bij kan. Daarom is Nederland voorstander van samenwerkingsverbanden die werken volgens de FAIR principes (FAIR staat voor: Findable, Accessible, Interoperable, Reusable). Op grond van deze FAIR principes zijn data vindbaar, toegankelijk, interoperabel en herbruikbaar en kunnen data gemakkelijk met behulp van algoritmes worden onderzocht. Nog belangrijker in verband met persoonsgevoelige informatie is dat databeheerders zelf de mate kunnen bepalen waarin ze hun data openstellen voor derden.
Het idee van Costa Rica is dus een stap in de goede richting, echter, er dient zeer zorgvuldig naar de uitvoering ervan te worden gekeken.
Zoals 8 april jongstleden in de gewijzigde motie van het lid Ellemeet c.s. over het opzetten van een wereldwijde COVID-19 pool (t.v.v. motie 25 295, nr. 224) is gevraagd, zal de regering voorafgaand, en tijdens, de jaarlijkse vergadering van de WHO leiderschap tonen en zich expliciet uitspreken voor zo’n wereldwijde COVID-19 pool en de WHO hierbij actief steunen.
Denkt u dat dit voorstel kan bijdragen aan de mogelijkheid om innovatieve geneesmiddelen en technologieën in de strijd tegen het coronavirus en de ziekte COVID-19 wereldwijd betaalbaar te houden en schaalbaar te maken? Zo ja, acht u het wenselijk en haalbaar om als voorwaarde aan publieke financiering van een vaccin of medicijn tegen COVID-19 te stellen dat het intellectueel eigendom dat hieruit voortvloeit in zo’n «pool» zou moeten vallen?2
Ik wil me ervoor inzetten dat de mogelijkheden gecreëerd worden om nieuwe vaccins, diagnostica, geneesmiddelen en therapieën in de strijd tegen het COVID-19 te kunnen ontwikkelen. Ik verwacht dat hiervoor, net als voor het opschalen en distribueren van COVID-19 therapieën een publiek-private inspanning nodig is. Zowel voor wat betreft de noodzakelijke financiële middelen als voor wat betreft de kennis en expertise.
Het ontwikkelen en produceren van nieuwe vaccins, diagnostica, geneesmiddelen en therapieën in het algemeen en ook in het kader van COVID-19 is kostbaar. De financiële inzet vanuit private partijen is daarin van groot belang. Voor investerende bedrijven zal daarbij perspectief nodig zijn op het minimaal terugverdienen van de gemaakte kosten. Private partijen hebben ook de expertise en kennis op het gebied van therapie ontwikkeling, productie en distributie. Bij kennisinstellingen en publieke instellingen is deze expertise niet altijd aanwezig.
Ik vind het bijvoorbeeld positief nieuws dat Johnson & Johnson fors investeert in onder meer hun Leidse vestiging van Janssen Vaccins naar onderzoek voor een COVID-19 vaccin, zodat daar ook aan oplossingen wordt gewerkt die mogelijk leiden tot een werkzaam vaccin en zo ten goede komen aan de patiënt. Te meer omdat Janssen Vaccins heeft toegezegd dat hun vaccin tegen kostprijs beschikbaar komt.3
Ik waak over de publieke belangen zoals beschikbaarheid en betaalbaarheid van vaccins en vraag aandacht voor publieke waarborgen daar waar de overheid meebetaalt aan onderzoek.
Zoals 8 april jl. in de gewijzigde motie van het lid Ellemeet c.s. over het opzetten van een wereldwijde COVID-19 pool (t.v.v. motie 25 295, nr. 224) is gevraagd, zal dit kabinet enkel investeren in de ontwikkeling van vaccins en geneesmiddelen die onder acceptabele voorwaarden beschikbaar komen voor patiënten. Het kabinet heeft inmiddels meer dan 90 miljoen euro beschikbaar gesteld aan COVID-19 gerelateerd onderzoek. Hierbij wordt ingezet op de principes van Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren. Deze principes zien onder meer toe op toegankelijkheid en betaalbaarheid van therapieën die ontwikkeld zijn op patenten die in het publieke domein tot stand zijn gekomen.
Het voorstel van Costa Rica kan ertoe bijdragen dat vanuit die patentenpool een therapie of vaccin wordt ontdekt die inzetbaar is voor de ziekte COVID-19.
In een patent pool is evenwel niet automatisch de onderzoeksfinanciering geregeld. En het is ook in een patenten pool niet vanzelf geregeld dat een eventuele gevonden oplossing opschaalbaar is naar een therapie die beschikbaar komt voor de wereldbevolking.
Dus de vraag, of patenten die ontwikkeld worden met Nederlands publiek geld aan zo’n pool beschikbaar moeten worden gesteld, is niet eenduidig met een ja of nee te beantwoorden. Als privaat geld, kennis en expertise nodig is om de therapie verder te ontwikkelen en op te schalen, dan vind ik het verplicht delen van het patent in een patent pool geen goed idee want dit zou bedrijven de zekerheid kunnen ontnemen dat zij de gemaakte kosten kunnen terugverdienen en dit remt de private investeringen in therapieontwikkeling die we wel degelijk nodig hebben.
Welke oplossingsrichtingen heeft u zelf voor ogen om te zorgen dat geneesmiddelen, technologieën en kennis in de bestrijding van het coronavirus en COVID-19 in Nederland goed toegankelijk worden, en wij hiervoor niet (te) afhankelijk worden van private partijen?
Zie antwoord vraag 3.
Overweegt u in dit verband bepaalde voorwaarden te stellen aan de publieke financiering van onderzoek naar COVID-19?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Overleg over mogelijk tekort aan medicijnen’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overleg over mogelijk tekort aan medicijnen»?1
Ja ik ben bekend met dit bericht.
Heeft u inmiddels een overleg ingepland met (vertegenwoordigers van) bedrijven uit de farmaceutische industrie, apothekers en alle andere betrokken ketenpartijen over het afwenden van mogelijke tekorten aan medicijnen? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomst informeren?
Ik heb u in mijn brief van 26 maart jl.3 over de beschikbaarheid van geneesmiddelen geïnformeerd over de oprichting van het Coronaberaad Beschikbaarheid Geneesmiddelen. Het doel van dit beraad is om te inventariseren welke zorgen de partijen hebben, informatie uit te wisselen over de beschikbaarheid van geneesmiddelen en gezamenlijk te kijken naar mogelijke maatregelen. Ik verwijs voor de uitgebreide toelichting op de concrete en mogelijke stappen die ik in de aankomende periode voor ogen heb graag naar mijn brief over dit onderwerp.
Deelt u de zorgen die farmaceutische bedrijven in hun brandbrief aan u hebben geuit?2
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijke stappen heeft u concreet voor ogen om nu en in de aankomende periode te voorkomen dat als gevolg van het coronavirus (extra) geneesmiddelentekorten voor Nederlandse patiënten kunnen ontstaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat goede gezamenlijke afspraken in Europees verband kunnen bijdragen aan het voorkomen van geneesmiddelentekorten?
Ik deel de mening dat we in Europees verband samen moeten optrekken. In de kamerbrief van 25 maart4 heb ik u geïnformeerd over het contact tussen de EU gezondheidsministers.
Daarnaast lopen er initiatieven van de Europese Commissie en het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA) om samen met lidstaten de vinger aan de pols te houden met betrekking tot stagnatie in productie in China en India. Dit zijn belangrijke producerende landen en stagnatie in productie of export vanuit die landen kan op termijn een risico voor leveringszekerheid opleveren. Zo wisselen landen informatie uit en onderhoudt het EMA contact met de farmaceutische koepels hierover. Het is belangrijk dat Europa hierin gezamenlijk optrekt, om zo te voorkomen dat Europese landen elkaar beconcurreren. Dit zal ook door Nederland in de gaten worden gehouden.
Klopt het dat er Europese landen zijn die reeds bepaalde geneesmiddelen opvorderen en zo aan de internationale handel onttrekken? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de vorige vraag?
In mijn brief van 26 maart jl.5 heb ik hierover het volgende gemeld.
Er is een onderscheid tussen export tussen lidstaten van de Europese Unie en export naar derde landen (buiten de Europese Unie). Handel binnen de Europese Unie betreft export door producenten of tussen groothandels. In enkele lidstaten speelt de discussie om de vrije handel van geneesmiddelen binnen de Europese Unie te limiteren, veelal voor geneesmiddelen die gebruikt worden in de behandeling van Corona-patiënten. De Europese Commissie heeft een dringende oproep gedaan de handel binnen de EU niet te hinderen met nationale verboden6. Dit om te voorkomen dat een neerwaarts domino-effect optreedt en landen uiteindelijk geen toegang meer hebben tot essentiële geneesmiddelen.
Ziet u mogelijkheden om door (verdergaande) Europese samenwerking op het gebied van distributie, productie, inkoop en beperking van onderlinge prijsverschillen te voorkomen dat tekorten kunnen ontstaan?
Het Europees Medicijnagentschap EMA heeft samen met de Europese Commissie een coronavirus stuurgroep opgezet. Deze stuurgroep heeft een coördinerende rol in Europa bij het aanpakken van medicijntekorten door het nieuwe coronavirus. Medicijnautoriteiten hebben al verschillende maatregelen getroffen. Zo wisselen landen informatie uit en onderhoudt het EMA contact met de farmaceutische koepels hierover. Het is belangrijk dat Europa hierin gezamenlijk optrekt, om zo te voorkomen dat Europese landen elkaar beconcurreren. Of de Europese samenwerking verder uitgebreid moet worden op andere terreinen zoals distributie en inkoop kan nu niet worden overzien.
Zijn de zogeheten «Green Lanes» voor de doorgang van medicijnen naar uw weten op dit moment effectief geïmplementeerd in alle lidstaten? Zo niet, zou u hierop kunnen aandringen bij uw Europese collega’s?
De Europese Commissie heeft op 16 maart richtsnoeren voor grensmaatregelen voor goederen en personen gepubliceerd, om de gezondheid te beschermen en de beschikbaarheid van producten (waaronder medische hulpmiddelen en persoonlijk beschermingsmateriaal) en essentiële diensten te waarborgen. De Commissie heeft de EU-landen gevraagd om green lanes voor goederentransporten te voorzien aan de grenzen. Dankzij de green lanes zou de vertraging bij de grensovergang terug moeten worden gebracht tot maximaal 15 minuten. De Europese Raad zal op 26 maart a.s. wederom stilstaan bij de stand van zaken op het terrein van het wegnemen van persisterende belemmeringen. Ook daar zal Nederland wederom pleiten voor het belang van het openhouden van de grenzen voor goederenvervoer.
Verschillende lidstaten hebben inmiddels aangegeven green lanes te hebben ingesteld, dan wel dat hun grenzen voldoen aan de gestelde eisen. Hierover houden de lidstaten onderling contact via het door de Europese Commissie ingestelde netwerk aan national contact points op het gebied van transport. Via het netwerk wordt door Commissie en lidstaten toegezien op de uitvoering van de Green Lanes (zie ook de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 25 maart jl.7). Nederland voldoet op dit moment aan de gestelde eisen t.a.v. green lanes en kent geen beperkende maatregelen bij de grenzen voor goederenvervoer. Vooralsnog blijven de grootste knelpunten bestaan bij grenzen in Oost-Europa.
Het datalek van het Donorregister |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (VVD) |
|
Klopt het dat u op 9 maart 2020 op de hoogte bent gesteld over het datalek dat zich heeft voorgedaan bij het Donorregister, of was u hierover al eerder geïnformeerd?1
Mijn ministerie is vrijdag 6 maart mondeling door de algemeen directeur van het CIBG geïnformeerd over een waarschijnlijk datalek. Tijdens dit gesprek zijn afspraken gemaakt over het aanmelden van het datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en is het CIBG gevraagd een brief op te stellen waarin zij uitleg geven over dit datalek. Ik heb deze brief van het CIBG op maandag 9 maart ontvangen waarna ik de Kamer op 10 maart heb geïnformeerd.
Op welk moment zijn precies de persoonsgegevens overgezet naar de twee harde schijven?
Het inscannen van de papieren registratieformulieren was onderdeel van het digitaliseringsproject van het Donorregister. Voor dit project heeft het CIBG de Belastingdienst gevraagd om 6,9 miljoen donorkeuzeformulieren, zoals geregistreerd of gewijzigd in de periode van februari 1998 tot juni 2010, in te scannen. De Belastingdienst is hiermee op 1 december 2012 gestart en was op 25 oktober 2013 klaar. In deze periode heeft de Belastingdienst de externe harde schijven aangemaakt. In augustus 2015 zijn de externe harde schijven door de Belastingdienst overhandigd aan het CIBG.
Op welk moment was het CIBG voor het eerst op de hoogte van de vermissing van de twee externe harde schijven? Was deze ontdekking al begin 2020 gedaan, op het moment dat begonnen werd met de vernietiging van het papieren archief?
Conform het Vervangingsbesluit Donor archief 1998–2010 CIBG zijn alle papieren gegevens vervangen door digitale kopieën. Hierdoor was het bewaren van een digitaal of papieren archief niet meer nodig. In februari 2020 is gestart met het vernietigen van het papieren archief door Doc-Direkt en het vernietigen van het digitale archief door het CIBG zelf. De vernietiging van het papieren archief was op 26 februari 2020 afgerond. Met betrekking tot het digitale archief heeft het CIBG op 20 februari 2020 ontdekt dat de externe harde schijven niet in de kluis lagen. Het CIBG heeft toen een interne zoekactie opgestart. Op 4 maart 2020 heeft het CIBG geconcludeerd dat de externe harde schijven vermist waren. Deze vermissing is op diezelfde dag door de privacy officer van het CIBG als datalek aangemerkt.
Klopt het dat, na aanmerking van de vermissing als een datalek door de privacy officer van het CIBG, dit direct gemeld is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en dit dus op 6 maart 2020 plaatsvond?
De vermissing van de externe harde schijven is door het CIBG op 4 maart 2020 als een datalek aangemerkt. Een datalek moet, binnen de wettelijke termijn van 72 uur na aanmerking, worden gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De privacy officer van het CIBG heeft het datalek op 6 maart 2020, binnen deze wettelijke termijn, gemeld bij de AP.
Wat was de reactie van de AP op het datalek? Heeft de AP aanbevelingen gedaan over mogelijke vervolgstappen en worden deze opgevolgd? Zo ja, wat waren deze aanbevelingen precies en hoe wordt hier gevolg aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
De AP doet geen uitspraken over het verloop en de inhoud van onderzoek dat door hen wordt uitgevoerd. Conform mijn toezegging informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek van de AP en de Audit Dienst Rijk (ADR).
Van hoeveel unieke personen stonden hun persoonsgegevens op de twee vermiste harde schijven? Worden deze mensen persoonlijk van het datalek op de hoogte gesteld?
Het CIBG heeft vastgesteld dat het om 6.058.250 unieke personen gaat, inclusief personen die thans overleden zijn. Op de externe harde schijven waren 6,9 miljoen gescande registratie- en wijzigingsformulieren opgeslagen; sommige personen hebben meerdere formulieren ingediend, waardoor het aantal formulieren en het aantal unieke personen niet overeenkomt.
Het CIBG heeft besloten om via de website van het donorregister de burgers te informeren over het datalek en de mogelijke gevolgen. Het CIBG heeft daarnaast een apart telefoonnummer ingesteld waar burgers met vragen terecht kunnen.
Kunt u toelichten wat precies bedoeld wordt met de passage «hoogstwaarschijnlijk niet zijn beveiligd»? Waarom is het niet bekend of deze externe harde schijven beveiligd zijn?
Het CIBG heeft aangegeven dat na verder intern onderzoek duidelijk is geworden dat de externe harde schijven inderdaad niet waren beveiligd. Nog onbekend is waarom de externe harde schijven niet zijn beveiligd. Deze vraag zal ook in het onderzoek van de ADR worden meegenomen. Zoals toegezegd wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomst van dit onderzoek.
Kunt u aangeven wanneer precies de twee verhuizingen van het Donorregister, waarover gesproken wordt in de brief, plaatsvonden? Is de kluis waarin de externe harde schijven zich bevonden tijdens beide verhuizingen meeverhuisd?
Het CIBG geeft aan dat op 18 en 19 februari 2016 de verhuizing van de CIBG-vestiging in Kerkrade plaatsvond naar de nieuwe vestiging in Heerlen. Bij deze verhuizing zijn de externe harde schijven meeverhuisd maar is de betreffende kluis in Kerkrade niet meeverhuisd. Het CIBG heeft in Heerlen beschikking gekregen over een andere kluis. De andere verhuizing vond plaats op 17 en 18 mei 2018 binnen hetzelfde gebouw in Heerlen. Tijdens deze interne verhuizing is de kluis waarvan het CIBG gebruikmaakt in Heerlen niet verplaatst.
Hoeveel beveiligingsprotocollen en werkinstructies zijn er precies? Kunt u per protocol en instructie aangeven wanneer deze voor het laatst geëvalueerd zijn en welk proces is ingericht om deze instructies en protocol bijgewerkt te houden?
Het CIBG volgt ten aanzien van (informatie)beveiliging de Rijksbrede richtlijnen die gebaseerd zijn op de Baseline Informatiebeveiliging Overheid 2019 (BIO). De BIO bevat zeer uitgebreide personele, technische, organisatorische en fysieke maatregelen, procedures en ondersteunende producten. De vraag hoeveel protocollen en werkinstructies het CIBG heeft ten aanzien van dit onderwerp, wanneer deze geëvalueerd zijn en welke ondersteunende processen zijn ingericht, wordt meegenomen in het onderzoek van de ADR waarover ik de Kamer zal informeren.
Klopt het, gezien het feit dat geschreven wordt dat «aanwezige beveiligingsprotocollen en (werk)instructies onvoldoende zijn nageleefd», dat het datalek niet plaats had kunnen vinden indien de beveiligingsprotocollen en (werk)instructies wel waren nageleefd? Zo ja, waarom wordt dan ook gesproken over een herziening en aanscherping van deze instructies en protocollen?
In het onderzoek dat de ADR gaat uitvoeren zal worden ingegaan op de naleving van de beveiligingsprotocollen en werkinstructies binnen het CIBG rondom dit onderwerp. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomst van dit onderzoek.
Kunt u aangeven wanneer de eventuele aanscherping en herziening van de beveiligingsprotocollen en (werk)instructies gereed is?
De ADR en de AP gaan onafhankelijk onderzoek doen naar het datalek, het CIBG zal deze onderzoeksresultaten meenemen in de evaluatie en waar nodig aanscherping van bestaande beveiligingsprocedures en werkinstructies.
Het CIBG zal vooruitlopend op de uitkomsten van deze onafhankelijke onderzoeken, de komende periode reeds onderzoeken welke interne veranderingen met voorrang doorgevoerd kunnen worden.
Wie ziet toe op de naleving van de beveiligingsprotocollen en (werk)instructies?
Naleving van de beveiligingsprotocollen bij het CIBG is in de reguliere managementlijn belegd en valt onder de verantwoordelijkheid van de waarnemend Chief Information Officer (CIO) van het CIBG. Bij het CIBG zijn de Chief Security Information Officer (CISO) en Privacy Officer van het CIBG belangrijke kaderstellers. In het onderzoek van de ADR zal de vraag worden meegenomen wie welke rol en verantwoordelijkheid heeft in de naleving van de beveiligingsprotocollen.
Was de kluis waarin de externe harde schijven zich bevonden afgesloten of had iedereen toegang tot deze kluis?
Zowel de kluis op de locatie Kerkrade, als de kluis op de locatie Heerlen, waren afgesloten. In Kerkrade werd de sleutel beheerd door de afdeling Functioneel Beheer van het CIBG. In Heerlen werd de sleutel beheerd door twee aangewezen medewerkers van het CIBG. CIBG-medewerkers konden met toestemming van de personen met een sleutel toegang krijgen tot de kluis. De (naleving van de) procedure m.b.t. de toegang tot de kluizen wordt meegenomen in het onderzoek van de ADR.
Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met de passage «de zoektocht naar de externe schijven wordt voortgezet»? Wie voert deze zoektocht uit en is er aangifte gedaan bij de politie?
Het CIBG heeft geen aangifte gedaan bij de politie, er zijn geen aanwijzingen of vermoedens dat de externe harde schijven zijn ontvreemd. Enkele medewerkers van het CIBG zijn tot en met 12 maart ingezet voor de aanvullende zoektocht, deze is inmiddels afgerond. De schijven zijn echter nog steeds vermist.
Bent u bereid de Kamer te informeren op het moment dat u meer weet over hoe deze datalek precies heeft kunnen gebeuren?
Ja, zoals ik in mijn brief van 10 maart jl. heb aangegeven, ben ik voornemens om de Kamer van de uitkomsten van de onderzoeken van de AP en de ADR op de hoogte te stellen.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met het feit dat u «geen signaal ontvangen van onbevoegde kennisname van de gegevens op de externe harde schijven»? Op welke wijze zou u hiervan signalen ontvangen?
Het CIBG heeft nauw contact met het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude en -fouten van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG). Tot op heden zijn bij dit meldpunt geen meldingen gedaan van identiteitsfraude waarbij een verband kan worden gelegd met dit datalek.
Het CIBG en de Nederlandse Transplantatie Stichting monitoren daarnaast of er ongebruikelijke of ongewone berichten worden ontvangen waarin wordt verwezen naar gegevens die ook op de externe harde schijven stonden. Ook monitort het CIBG via het klantencontactcentrum of er signalen binnenkomen die verband kunnen houden met het datalek. Tot slot wordt berichtgeving door de media nauwlettend gevolgd. Tot op heden heeft de monitoring nog geen vermoeden van onbevoegde kennisname van de gegevens opgeleverd.
Wat is de precieze onderzoeksvraag die aan de Auditdienst Rijk (ADR) is meegegeven voor hun onderzoek? Is al bekend wanneer dit ADR-onderzoek gereed is?
De ADR is verzocht een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de wijze waarop binnen het CIBG wordt omgegaan met externe gegevensdragers. Zowel de opzet van het beleid als het bestaan van beheersmaatregelen ten aanzien van het huidige en toekomstige donorregister.
De ADR is bereid dit onderzoek uit te voeren en zal naar verwachting uiterlijk eind mei 2020 een rapportage opleveren.
Welke stappen wilt u en/of het CIBG zetten om het geschade vertrouwen in het Donorregister en de zorgvuldige omgang van persoonlijke gegevens van mensen te herstellen, aanvullend aan de stappen die reeds in de brief staan?
Het is vanuit het oogpunt van het publieke vertrouwen heel belangrijk dat er openheid van zaken is, niet alleen over wat er is gebeurd en de (mogelijke) consequenties die dit kan hebben, maar ook over wat er wordt gedaan om eenzelfde fout in de toekomst te voorkomen. Ik zal de Kamer daarom informeren over de uitkomsten van de onderzoeken door de ADR en AP en het CIBG vragen om eventueel te nemen vervolgstappen aan mij te rapporteren en deze openbaar te maken.
Het CIBG zal zoals gezegd, vooruitlopend op de uitkomsten van de onafhankelijke onderzoeken door de ADR en AP, de komende periode zelf onderzoeken welke interne veranderingen met voorrang doorgevoerd kunnen worden.
Overigens is bij de bouw van het nieuwe Donorregister begin 2019 security by design en privacy by design in de infrastructuur ingeregeld. Persoonsgegevens kunnen in het nieuwe donorregister alleen opgevraagd worden via een gecontroleerd proces. Een voorbeeld hiervan is dat persoonsgegevens in het nieuwe donorregister versleuteld worden opgeslagen. Hierdoor kan zelfs een systeembeheerder niet bij deze persoonsgegevens.
Kunt u deze vragen voor de inbrengdatum van het door de commissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport afgesproken schriftelijke overleg apart beantwoorden?
Nee, in verband met de COVID-19 uitbraak is het mij niet gelukt deze vragen voorafgaand aan het schriftelijke overleg aan de Kamer te zenden.
Een farmaceut die honderd medicijnen verloot onder baby’s met een dodelijke spierziekte |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Zwitserse farmaceut Novartis het middel Zolgensma via een verloting gratis wil verstrekken aan honderd baby’s met de dodelijke spierziekte Spinale musculaire atrofie (SMA)?
Ja.
Deelt u het standpunt dat het handelen van Novartis volstrekt onethisch is, tot valse hoop kan leiden bij wanhopige ouders met doodzieke kinderen en niet slechts in bewoordingen zou moeten worden veroordeeld?
Ik deel uw standpunt dat hier morele waarden uit het oog zijn verloren.
Mijn standpunt over de aanpak van Novartis heb ik in een gezamenlijke en openbare verklaring met mijn collega’s uit België, Luxemburg, Oostenrijk en Ierland aan de fabrikant medegedeeld.1 In de gezamenlijke verklaring hebben mijn collega’s en ik onze bezorgdheid uitgesproken over het feit dat Novartis en Avexis voor de vormgeving van een programma voor vroegtijdige toegang tot Zolgensma hebben gekozen voor een soort loterij voor patiënten waarvan de ouders en naasten reikhalzend uitkijken naar een mogelijke behandeling. Het getuigt niet van betrokkenheid bij de patiënten. Het zorgt alleen maar voor onzekerheid en meer leed bij de betrokken families.
Het staat fabrikanten vrij om hun producten aan patiënten ter beschikking te stellen voordat deze middelen worden vergoed. De praktische inrichting van een dergelijk programma is niet aan kaders gebonden maar moet in mijn ogen altijd in nauwe samenwerking met artsen gebeuren, op basis van objectieve medische criteria en medische noodzaak. Voor zover ik kan overzien is er in gevallen dat een fabrikant een geneesmiddel vroegtijdig beschikbaar stelt doorgaans inderdaad sprake van nauwe betrokkenheid van (behandelende) artsen. In dit geval concludeer ik dat hier niet of volstrekt onvoldoende sprake van is geweest.
In de hiervoor genoemde gezamenlijke verklaring heb ik met mijn collega’s Novartis en Avexis opgeroepen om hun systeem voor het bieden van vroegtijdige behandeling aan Europese patiënten, te herzien. Ik heb signalen opgevangen dat de bedrijven op grond van de commotie die is ontstaan, het programma overwegen aan te passen. In een persbericht heeft de fabrikant verklaard op de hoogte te zijn van het Beneluxa statement en overweegt om op basis van input van patientengroepen en behandelaren het ontwerp van de regeling aan te passen.2 Op dit moment overweeg ik geen nadere stappen.
Heeft u, naast uw gezamenlijke verklaring met collega-ministers uit de Benelux, ook contact opgenomen met alle andere Europese gezondheidsministers?
Ik heb vooralsnog geen andere collega’s benaderd over dit onderwerp. Hoewel ik de kracht zie in een EU-brede stellingname, vond ik het belangrijk om op korte termijn, voorafgaand aan de start van het programma, een krachtig signaal te geven. Daarom hebben mijn collega’s en ik ons beperkt tot een gezamenlijk Beneluxa statement. Door onze goede samenwerking was dit ook binnen de tijd mogelijk.
Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het niet gelukt om in deze kwestie in groter, EU-breed verband op te trekken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke concrete stappen wilt u in Europees verband zetten om te voorkomen dat farmaceuten in de toekomst ongestraft kunnen blijven overgaan tot zulke onethische acties?
Inmiddels hebben patiëntenorganisaties, behandelaren, meerdere landen en ook Eurocommissaris Kyriakides zich tegen het karakter van de regeling gekeerd3. De brede maatschappelijke afkeuring van het kans-element zonder transparante, medisch inhoudelijke selectiecriteria vormt mijns inziens een duidelijk en afdoende signaal dat naar ik verwacht op zichzelf bedrijven zal ontmoedigen in toekomstige gevallen voor een dergelijke aanpak te kiezen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Welke sancties op zulk onethisch handelen door farmaceuten zijn in uw optiek mogelijk? Denkt u bijvoorbeeld dat (tijdelijke) opschorting van de toelatingsprocedure tot de Europese markt een effectief pressiemiddel kan zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt de verloting van honderd Zolgensma-injecties per jaar zich volgens u tot de door Novartis gevraagde prijs van 1,9 miljoen euro per injectie, waarmee dit het geneesmiddel het duurste ter wereld is?
Ik vind dat de fabrikant van een dergelijk veelbelovend geneesmiddel zijn product breed en tegen een aanvaardbare prijs beschikbaar moet stellen zodra het geregistreerd is. En gezien de hoge verwachtingen die met het product gemoeid zijn, zowel bij patiënten als in de markt, zou het goed zijn als de fabrikant uit maatschappelijke verantwoordelijkheid een programma op zou zetten dat meer patiënten toegang zou bieden en waarbij behandelende artsen beter betrokken zouden worden bij de selectie van patiënten.
Samen met patiënten en artsen wacht ik op markttoelating zodat snel gesproken kan worden over de prijs en vergoeding van Zolgensma. Ik ga ervan uit dat het product aan alle patiënten geleverd kan worden zodra een positief vergoedingsbesluit is genomen. Bij een product met een zo hoge prijs verwacht ik dat de fabrikant verantwoording aflegt over de noodzaak van de hoogte ervan. Hiervoor is inzage in de prijsopbouw noodzakelijk. Ik roep de fabrikant daar dan ook toe op.
Verwacht u van Novartis enige transparantie over de prijsopbouw van het geneesmiddel?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Wachttijd nieuwe levensreddende medicijnen loopt op tot meer dan een jaar’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wachttijd nieuwe levensreddende medicijnen loopt op tot meer dan een jaar»?1
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat de gemiddelde doorlooptijd voor dure medicijnen in de sluis over de jaren 2015 en 2016 nog 312 dagen bedroeg, maar de gemiddelde doorlooptijd in 2018 tot maar liefst 410 dagen is gestegen en dat deze momenteel nog altijd verder stijgt?
De conclusie dat de wachttijden zijn opgelopen en gemiddeld 410 dagen bedragen onderschrijf ik niet. De gemiddelde tijd voor afgeronde sluisprocedures is op dit moment circa 340 dagen (13 sluisprocedures), voor nog lopende procedures die voor 1 december 2019 zijn gestart (12 sluisprocedures) is dat circa 280 dagen. Dat leidt tot een gemiddelde van 310 dagen, niet 410.
Het FD heeft ook de lopende procedures meegenomen en in de gemiddelden die in het betreffende artikel worden genoemd zijn ook casussen meegenomen die nog in de sluis zitten nadat het Zorginstituut daarover een negatief advies heeft afgegeven. Deze casussen blijven technisch gezien in de sluis tot er nieuwe gegevens zijn en er een herbeoordeling kan plaatsvinden.
In zowel de cijfers van het FD als de cijfers die ik hiervoor noem is overigens niet meegenomen dat waar mogelijk bij een onderhandeling ook al financiële afspraken worden gemaakt over nieuwe behandelindicaties die voor het geneesmiddel verwacht worden binnen een termijn van twee jaar. Deze aanvullende indicaties stromen dan dus later direct, zonder vertraging en mét afgedekte financiële risico’s in het pakket. Daarvoor hanteren we niet opnieuw een sluis.
Verwacht u dat de gemiddelde doorlooptijd de komende jaren zal blijven stijgen, mede gelet op de toename van het aantal dure behandelmethoden?
Dit verwacht ik niet. De sluis zoals we die nu hebben bestaat nog maar een paar jaar, zoals al eerder toegezegd monitor ik de doorlooptijden en ik blijf de Kamer daar ook over informeren in de jaarlijkse voortgangsbrieven financiële arrangementen.
De inzet van alle partijen is noodzakelijk om een geneesmiddel snel uit de sluis te krijgen. Het Zorginstituut kan bijvoorbeeld pas starten als hij beschikt over een volledig dossier van een fabrikant. Helaas zien we ook dat onderhandelingen soms langer duren dan wij zouden willen. Er is elk jaar een beperkt aantal onderhandelingen waarbij er sprake is van een sterke spreiding in onderhandelduur. Er zijn grote verschillen in financiële impact van deze individuele geneesmiddelen, daarmee verschilt ook de inzet en aard van de verschillende onderhandelingen. De onderhandelingen zijn en blijven maatwerk.
In de data is niet meegenomen dat vaak bij een onderhandeling ook al financiële afspraken worden gemaakt over nieuwe behandelindicaties die voor het geneesmiddel verwacht worden in een termijn van 2 jaar. Deze aanvullende indicaties stromen dan dus later direct, zonder vertraging, in het pakket.
Komt de tijdige beschikbaarheid van dure, potentieel levensreddende geneesmiddelen volgens u inmiddels te ver in het gedrang, of acht u de balans tussen beschikbaarheid en betaalbaarheid nog op orde?
Zoals u weet is de sluis een instrument om de beschikbaarheid en betaalbaarheid voor de lange termijn te borgen. Hoewel er nu sinds 2018 meer middelen in de sluis gaan, stroomt het merendeel van nieuwe middelen nog in zonder sluis. In december 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over beschikbaarheid van geneesmiddelen tijdens de sluis (Kamerstuk 35 300-XVI, nr. 150).
Onderschrijft u de stelling van de medisch directeur van het Prinses Maxima Centrum, dat het uitstel van de introductie van het geneesmiddel Yescarta mensenlevens kost?
De fabrikant stelt Yescarta, sinds de Europese registratie, voor een aantal patiënten ter beschikking in overleg met de behandelende artsen. Ik ken geen gevallen waarbij patiënten levensreddende middelen niet ontvingen vanwege de sluisprocedure.
Kunt u toelichten hoe het komt dat Yescarta wel al wordt vergoed in onder meer Engeland, Duitsland, Spanje, Italië en Frankrijk, maar nog niet in Nederland? Zijn zij bereid het geneesmiddel te vergoeden tegen een prijs die u er niet voor wilt betalen?
Ik heb geen inzicht in de afwegingen die andere landen maken bij hun individuele vergoedingsbesluiten, ik heb dan ook geen zicht op de voorwaarden die zij hebben afgesproken met de betreffende fabrikant. Het is mij dus ook onbekend voor welke prijs Yescarta beschikbaar is in andere landen aangezien de industrie weigert te onderhandelen over de prijs als niet van tevoren een geheimhoudingsovereenkomst wordt getekend.
Waarom is het u niet gelukt fabrikant Gilead bereid te vinden om Yescarta voorlopig beschikbaar te stellen?
Hoe verhoudt dit zich tot uw eerdere verwachting dat fabrikanten voortaan bereidwilliger zouden zijn om hun geneesmiddelen tijdens de sluisperiode aan patiënten te verstrekken, doordat u kenbaar had gemaakt dat de overheid rekening zou houden met de daarmee gepaard gaande kosten?2
De fabrikant heeft Yescarta beschikbaar gesteld in een programma voor patiënten met medische noodzaak. Daarnaast zijn er ook patiënten behandeld in medisch onderzoek.
Welke maatregelen gaat u concreet ondernemen om de doorlooptijden te verbeteren van medicijnen die in de sluis zijn geplaatst?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om maatregelen te nemen. Ik wil benadrukken: het is de hoge prijs die snelle toegang in de weg staat, niet de sluis. Uiteraard is het wel van belang dat we scherp blijven op vlotte beoordelingen en onderhandelingen, echter zonder in te boeten op zorgvuldigheid en uitkomsten.
Ziet u ook het gezamenlijk onderhandelen in Europees verband als potentiële accelerator waardoor dure geneesmiddelen sneller beschikbaar kunnen komen tegen aanvaarbaardere prijzen? Zo ja, welke stappen gaat u concreet zetten om in het vervolg vaker gezamenlijk te onderhandelen in Europees verband?
In de toekomst kan dit mogelijk voor snellere toegang zorgen. Echter wil ik hier wel aan verwachtingsmanagement doen. Ook in dat geval geldt dat fabrikanten op tijd hun dossier op orde moeten hebben en zal een inhoudelijke beoordeling aan dezelfde eisen moeten voldoen als bij een nationale procedure. Vanuit het Beneluxa initiatief worden gesprekken gevoerd met meerdere fabrikanten voor mogelijke pilots in het komende jaar.
Vindt u het wenselijk dat bij een aantal sluizen farmaceuten pas na bijna een half jaar het vereiste dossier gereed hadden, op basis waarvan de beoordeling door het Zorginstituut Nederland kon starten? Zo niet, ziet u mogelijkheden om te bewerkstelligen dat farmaceuten dit dossier voortaan standaard sneller op orde hebben bij een sluisprocedure?3
Een sluis start nu op het moment van Europese registratie. Dat een middel in Europa is geregistreerd betekent niet dat een fabrikant het middel ook direct in Nederland gaat aanbieden. Voor een aantal middelen geldt dat hier door de leverancier nog geen dossier is ingediend bij het Zorginstituut. Op de website van het Zorginstituut staat bij een aantal sluismiddelen ook wanneer er na sluisplaatsing een volledig dossier was ingediend. Dat is soms pas meer dan een half jaar nadat een product in Europa is geregistreerd. Dit betekent overigens niet dat er in die gevallen in andere landen wel al een dossier was ingediend. Ik kan een bedrijf niet dwingen om direct na registratie in Nederland hun middel aan te bieden.
Zou voorts de gemiddelde beoordelingstijd door het Zorginstituut Nederland, die vier maanden bedraagt, kunnen worden versneld door een herziene prioritering of vergroting van de capaciteit?
Deze tijd is niet alleen afhankelijk van capaciteit maar heeft ook te maken met inbreng vanuit de wetenschappelijke adviesraad en de adviescommissie pakket van het Zorginstituut. Ook wordt aan diverse partijen (leverancier, zorgverzekeraars, patiëntenvereniging, beroepsvereniging) om inbreng gevraagd gedurende het beoordelingsproces. Ik vind het van belang dat er een zorgvuldige weging wordt gemaakt. Zo snel als mogelijk uiteraard, maar niet ten koste van zorgvuldigheid.
De (ongelijke) behandeling van homoseksuele weefseldonoren |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het op facebook circulerende bericht over de behandeling van een homoseksuele weefseldonor?1
Ja.
Wat vindt u van de casus zoals deze naar voren wordt gebracht?
Ik betreur dat de nabestaande in een zeer emotionele tijd, het gevoel kreeg dat hij en zijn geliefde gediscrimineerd werden, doordat hen verteld werd dat de organen en weefsels niet gedoneerd kon worden vanwege hun seksuele geaardheid. Terwijl ze graag andere mensen hadden willen helpen.
Het is belangrijk dat de wens om te doneren gerespecteerd wordt. Het kan alleen zijn dat medische redenen dit niet toelaten zoals bij bepaalde ziekten en risico op infecties. Homoseksuele geaardheid is geen uitsluitingsgrond bij orgaandonatie. Ik kan de opmerking van de arts over orgaandonatie dan ook niet plaatsen. Het kan zijn dat de arts spreekt over weefseldonatie in plaats van orgaandonatie, waarvoor geldt dat niet gedoneerd kan worden door een man die in de 12 maanden daarvoor seks heeft gehad met een man. De reden hiervoor is dat het risico op een HIV-infectie bij MSM 100 keer hoger is dan bij andere groepen.
Hoe rijmt u de opmerkingen van de arts in bovengenoemde casus met het feit dat ook bij een risico op infecties, en zelfs bij HIV, iemand nog wel geschikt kan zijn voor orgaandonatie?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de laatste stand van de voorbereidingen die Sanquin onderneemt om de uitsteltermijn voor gedrag met een verhoogd risico op een bloed overdraagbare infectie, waarbij Sanquin onder andere doelt op seksueel contact van mannen met mannen (MSM), te verkorten naar 4 maanden?
Ik heb uw Kamer onlangs een brief gestuurd over de voorgenomen wijziging van Sanquin van het donorselectiebeleid rond MSM. Het komt erop neer dat Sanquin per 1 juli 2019 de wachttijd voor bloeddonatie voor onder meer MSM wijzigt van 12 maanden naar 4 maanden na het laatste MSM-contact4.
Wordt de beleidswijziging voor het verkorten van de uitsteltermijn ten aanzien van bloeddonatie nog steeds in juli 2019 aan u voorgelegd?3
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de laatste stand van zaken rondom het onderzoek naar alternatieven voor het huidige donorselectiebeleid, zoals het selecteren aan de hand van subgroepen binnen de MSM-populatie?
Sanquin onderzoekt continu de mogelijkheden om selectiecriteria voor bloeddonors te verruimen. Daarbij is bijzondere aandacht voor het toelaten van MSM-subgroepen als bloeddonor. De afgelopen jaren zijn door Sanquin meerdere studies uitgevoerd om de mogelijkheden en beperkingen ten aanzien van bloeddonatie door MSM in kaart te brengen. De meest recent verrichte studie is onlangs gepubliceerd in het tijdschrift Clinical Infectious Diseases5. Naar aanleiding van deze studie heeft de Medische Adviesraad van Sanquin geadviseerd om vervolgonderzoek uit te voeren. Dit vervolgonderzoek is momenteel in voorbereiding.
Deelt u de mening dat de beoordeling van de geschiktheid van donorweefsel dient te gebeuren op basis van risicogedrag en niet op basis van seksuele gerichtheid? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit mogelijk te maken en wanneer neemt u deze stappen?
Voor de bloedvoorziening is eerder onderzocht of donorselectie kan plaatsvinden op basis van risicogedrag. De conclusie is dat dit geen zekerheid biedt op het behoud van de veiligheid van de bloedvoorziening. Een beginnende infectie is op dit moment niet aan te tonen met diagnostische testen. Dit geldt ook voor de beoordeling van donorweefsel. Er wordt tijdens de screening uitgegaan van populatierisico. Dat gebeurt omdat bij weefseldonatie de informatie over de potentiële donor niet van de donor zelf komt. Deze informatie is vaak onvolledig en daardoor minder betrouwbaar. Dat maakt het lastig om een goede individuele risico-inschatting te maken bij MSM. Ik deel uw mening daarom niet. Wel onderzoekt de NTS of de termijn van 12 maanden verkort kan worden, rekening houdend met de nieuwe uitsteltermijn van Sanquin en de Europese richtlijnen voor weefseldonatie.
Bent u bereid deze vragen apart te beantwoorden voor het algemeen overleg orgaandonatie?
Ja.
Het bericht dat in nieuwe spotjes zwijgen over dat het niet-registreren van een keuze wordt vastgelegd als ‘geen bezwaar’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe spotjes zwijgen over automatisch donorschap; Kamer ontstemd»?1
Ja, het Ministerie van VWS is voor het artikel om een reactie gevraagd.
Waarom is er voor gekozen in het spotje niet expliciet te vermelden dat vanaf 1 juli 2020 het niet-registreren van een keuze wordt vastgelegd als «geen bezwaar»?
Zoals ik eerder heb aangegeven, beoogt de campagne tot in de haarvaten van de Nederlandse samenleving te komen. Om deze ambitie te realiseren is een communicatieplan opgesteld En op 21 december 2018 aan uw Kamer gestuurd.2 In het plan is er bewust voor gekozen om de over te brengen informatie in stukken te knippen en gefaseerd te presenteren. De reden daarvoor is dat zowel de nieuwe Donorwet als orgaandonatie op zichzelf complexe en persoonlijke onderwerpen zijn. Daarom moet dat daarover zorgvuldig en met respect voor verschillende opvattingen worden gecommuniceerd. Het uiteindelijke doel is dat Nederland goed geïnformeerd is, zich goed geïnformeerd voelt en als gevolg daarvan ook zoveel mogelijk actief de eigen keuze vastlegt. In het communicatieplan is dit doel vertaald in een aantal te behalen resultaten.
Deze aanpak betekent dat ervoor gekozen is om niet meteen en uitsluitend te hameren op de consequentie van het niet-registreren van een keuze. Dat draagt niet bij aan een goed begrip van de nieuwe wet onder de doelgroepen noch aan het gewenste gedrag: actief je eigen keuze maken en vastleggen, welke dan ook. Deze boodschap zal alleen de nee-kiezers motiveren. Het doel van de campagne is om in principe alle burgers in Nederlander te motiveren hun keuze te maken en te registreren, welke keuze dan ook. De burger moet er dan op kunnen vertrouwen dat hij door de overheid van voldoende context is voorzien.
De eerste fase van de campagne is in maart 2019 van start gegaan. In deze fase wordt het publiek geïnformeerd dat de Donorwet per 1 juli 2020 van kracht wordt en wordt verteld dat huidige registraties geldig blijven. Van beide zaken blijken veel mensen logischerwijs nog onvoldoende op de hoogte. Het nieuwe Donorregister krijgt met de publiekscampagne bekendheid waarna verder wordt gewerkt aan het laden van de boodschap. Het publiek wordt daarom steeds verwezen naar www.donorregister.nl en opgeroepen om zich daar verder te informeren voor het maken van een keuze. Dit alles steeds met de in de spots terugkerende kernboodschap «Het nieuwe Donorregister. Wat betekent dat voor mij?» waarmee uitgedragen wordt dat de verandering voor iedereen persoonlijk iets betekent.
In dit verband wijs ik u er graag op, zoals in de genoemde leeswijzer gemeld, dat er vier slogans zijn getest waaronder twee op aandragen van de Kamer: «wat betekent het voor mij?» en «donor, tenzij». Het testpanel verkoos eerstgenoemde slogan duidelijk boven de laatstgenoemde. Door het testpanel werd ervaren dat de slogan «wat betekent het voor mij?» de burger persoonlijk attendeert op het feit dat de verandering voor hem of haar consequenties heeft. Zoals gezegd wordt deze in de TV-spots gebruikt.
In de volgende, tweede fase wordt het accent gelegd op de noemer «geen bezwaar tegen orgaandonatie». Het belang van het actief vastleggen van je keuze voor je nabestaanden en het feit dat je deze keuze altijd weer kan veranderen worden daarbij benadrukt. De overgang van de eerste naar de tweede fase is vloeiend; de boodschap van de tweede fase is inmiddels bijvoorbeeld via een radio commercial onder de aandacht gebracht.
Waarom wordt er niet opgeroepen om de komende tijd actief een keuze te maken en die te registreren in het donorregister?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat deze vragen ook al speelden rond de brief die begin dit jaar naar alle 18-jarigen is gestuurd? Zo ja, waarom zijn de kernboodschap en de campagne die bij het opstellen en drukken van de 18-jarigen brief nog niet gereed waren, maar inmiddels wel, niet gebruikt in het script van deze spotjes?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het aloude adagium repetitio mater scientiae est, oftewel herhaling is de moeder van de wetenschap? Deelt u de mening dat het bij een ingrijpende verandering, zoals die in de donorregistratie, belangrijk is de inhoudelijke boodschap zo vaak en duidelijk mogelijk over het voetlicht te brengen en geen ruimte voor verschillende interpretaties te laten ontstaan?
Ja, in het communicatieplan wordt beschreven hoe ik aan dat adagium gehoor geef. Zo staat in het plan, onder verwijzing naar het WRR-rapport «Weten is nog geen doen: Een realistisch perspectief op redzaamheid», aangegeven dat we het algemeen publiek blijven herinneren aan de verandering van het registratiesysteem. Dat is ook een van de doelstellingen van de laatste fase (januari–juli 2021). Uiteraard geldt de kracht van de herhaling ook al in de fases daarvoor. Dat is de reden dat, ongeacht de fase, de centrale of kernboodschap steeds is: «het nieuwe Donorregister. Wat betekent dat voor mij?». Steeds wordt de burger daarmee gewezen op het nieuwe Donorregister als de website waar de actie moet plaats vinden en waar aanvullende informatie te vinden is. De voorlichting op de website is continu beschikbaar. En, waar mogelijk, geschreven in A2 taalniveau, waarvoor advies van het expertisecentrum Pharos is betrokken. Ook is er een brochure gemaakt waarin de consequentie van het niet vastleggen van je keuze duidelijk vermeld staat. Juist uit het oogpunt van eenduidigheid en effectiviteit, wordt de informatie zo simpel en eenvoudig mogelijk beschikbaar gesteld, maar zonder afbreuk te doen aan de complexiteit en gevoeligheid van het onderwerp.
Kunt u toelichten waarom hulp zoals die bijvoorbeeld is aangeboden door de Nierstichting (een organisatie die veel ervaring heeft met dit soort campagnes) af te slaan?
Het ministerie voert regelmatig gesprekken met de Nierstichting. Op uitnodiging van VWS neemt zij ook deel aan de klankbordgroep die voor de campagne is opgericht. In de gesprekken is onderling afgesproken om elkaar goed op de hoogte te houden van de te nemen stappen zodat campagne uitingen van VWS en die van de Nierstichting elkaar niet in de weg zitten, maar elkaar aanvullen. Daartoe wordt bijvoorbeeld de planning met de Nierstichting gedeeld. Kortom, ik kan deze vraag niet goed plaatsen. Daarover zal ik contact leggen met de Nierstichting.
Bent u het eens dat dit een gemiste kans is om het publiek goed voor te lichten over de aanstaande veranderingen?
Op basis van het hiervoor genoemde communicatieplan verwacht ik Nederland goed voor te kunnen lichten, met de doelstellingen zoals in het plan beschreven.
Het lastig vallen van vrouwen bij abortusklinieken door anti-abortusdemonstranten |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat vrouwen die naar abortusklinieken gaan om daar hun zwangerschap af te breken steeds vaker worden lastiggevallen door anti-abortusdemonstranten?1
Ja
Bent u met mij van mening dat vrouwen die onbedoeld zwanger zijn geraakt in alle vrijheid een keuze voor abortus moeten kunnen maken?
Ja, zeker. Vrouwen moeten over een eventuele abortus vrijelijk kunnen besluiten. De wet schrijft dat ook voor.
Wat vindt u ervan dat vrouwen die naar abortusklinieken gaan om daar hun zwangerschap af te breken steeds vaker worden lastiggevallen door anti-abortusdemonstranten?
Ik vind het zeer kwalijk als vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken worden lastiggevallen. Vrouwen moeten zich bij de entree van de kliniek niet hoeven te verantwoorden tegenover een wildvreemde over de keuzes die zij zelf maken.
Wat vindt u ervan dat de directeur van de abortuskliniek in Rotterdam zich genoodzaakt heeft gezien zich voor hulp tot de gemeente Rotterdam te wenden omdat de intensiteit en brutaliteit van de protesten toeneemt?
Vrouwen moeten in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking kunnen overwegen en toegang hebben tot abortuszorg. Zeker aangezien ze op dat moment toch al een moeilijke en zware periode in hun leven doormaken.
Het aantal signalen dat vrouwen zich geïntimideerd voelt neemt helaas toe en dit kan een drempel opwerpen voor vrouwen om naar een abortuskliniek te gaan. Voor die vrouwen raakt dit hun toegang tot abortuszorg.
Het is primair aan gemeenten om demonstraties in goede banen te leiden, zoals ik ook aangaf in mijn eerdere commissiebrief en beantwoording van de Kamervragen hierover2, 3. Het is dus goed dat de directeur van de abortuskliniek in Rotterdam zich tot de gemeente heeft gewend, zodat zijn informatie bij de afweging van de burgemeester over deze demonstraties kan worden betrokken.
De gemeente Rotterdam heeft al sinds begin 2016 voorwaarden gesteld aan demonstraties bij de abortuskliniek door middel van een zogenoemde «bufferzone» (het aanwijzen van een plek van de demonstratie). Hierdoor is het in die gemeente niet toegestaan om voor de ingang te demonstreren en is een plek aangewezen aan de overkant van de straat. Ik steun deze oplossing. Als demonstranten zich niet houden aan de gestelde voorwaarden dan kan het lokale gezag aanvullende acties nemen.
Overigens heb ik ook met Schreeuw om Leven en Stirezo gesproken. Zij zijn de organisaties waarbij de grootste groep van demonstranten zijn aangesloten. Zij geven beide aan dat zij het geschetste beeld in de media van hun demonstraties bij abortusklinieken niet herkennen en dat ze zich aan de gestelde voorwaarden houden. Ook geven zij aan dat ervoor moet worden gewaakt dat acties van eenlingen zonder meer worden toegeschreven aan een groep van demonstranten.
Wat vindt u ervan dat het Vrelinghuis in Utrecht zich genoodzaakt heeft gezien om een bord bij de kliniek op te hangen om vrouwen te waarschuwen voor agressieve demonstranten?
Zoals gezegd, betreur ik het als demonstranten zich ongepast of smakeloos uiten tegenover vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken. Het is aan de directie van de abortuskliniek om te bepalen hoe zij hun bezoekers voorbereiden op demonstranten. Als er sprake is van agressieve demonstranten dan vind ik dat een kwalijke zaak en is het belangrijk dit met de gemeente te bespreken.
Ik begrijp dat dit in Utrecht gebeurd is en dat het ook de aandacht van de burgemeester heeft. Op 17 januari 2018 is de burgemeester hier uitgebreid op ingegaan tijdens het mondelinge vragenuur en hij heeft de toezegging gedaan opnieuw met de demonstranten in gesprek te gaan en de situatie nogmaals te bekijken. Dit loopt nog.
Diverse APV’s (algemene plaatselijke verordening) stellen strafbaar om zich hinderlijk te gedragen, personen lastig te vallen of zich onnodig op te dringen. De politie, het OM en uiteindelijk de strafrechter zullen altijd van geval tot geval moeten beoordelen of een concrete «agressieve» gedraging strafbaar is.
Erkent u de trend dat mede door toedoen van conservatief christelijke anti-abortusorganisaties het taboe op zwangerschapsonderbreking groeit?
Er is mij geen specifiek onderzoek bekend naar de invloed van conservatief christelijke anti-abortusorganisaties op een mogelijk taboe op zwangerschapsonderbreking.
In de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap wordt de keuzehulpverlening en het besluitvormingsproces onderzocht. Zoals beantwoord in het Verslag Schriftelijk Overleg (VSO) inzake de evaluatie Wet afbreking zwangerschap van 6 juli 2018 en toegezegd in het AO medische ethiek op 6 september 2018 is eventuele toenemende taboevorming onderdeel van deze vraagstelling. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik in het voorjaar van 2020.
Wat vindt u van het voorstel van het Humanistisch Verbond om rond abortusklinieken bufferzones in te richten zodat vrouwen ongehinderd naar binnen kunnen gaan en bent u bereid hier actie op te ondernemen
Het is primair aan gemeenten om nadere invulling te geven aan de uitoefening van het recht om te demonstreren en daarbij het belang van bescherming van de vrouwen die een abortuskliniek bezoeken mee te wegen. Ik kan me voorstellen dat een bufferzone een geschikte en juridisch aanvaardbare manier is om een situatie die uit de hand dreigt te lopen te adresseren. Hiermee kan recht gedaan worden gedaan aan enerzijds de vrijheid om te demonstreren en anderzijds het belang dat vrouwen vrije toegang tot zorg in een abortuskliniek moeten hebben. Ook andere keuzes zijn denkbaar.
Het in goede banen leiden van demonstraties blijft wel steeds lokaal maatwerk en een inschatting van de burgemeester als het bevoegde gezag, die nauw samenhangt met zijn kennis van de plaatselijke situatie en openbare orde. Of een inperking van het demonstratierecht noodzakelijk en gerechtvaardigd is, bijvoorbeeld door het stellen van voorschriften ten aanzien van de in acht te nemen afstand van de demonstratie tot de ingang van de abortuskliniek («bufferzone»), is eveneens afhankelijk van alle relevante feiten en (plaatselijke) omstandigheden, en daarmee een beoordeling die alleen lokaal door de burgemeester kan worden gemaakt. De uitkomst van die afweging kan per geval verschillen.
Na de uitzending van EenVandaag in januari zijn er in verschillende gemeenten (zoals Den Haag, Rotterdam en Utrecht) door raadsleden vragen gesteld aan het college van burgemeester en wethouders over het beleid ten aanzien van de abortuskliniek in hun omgeving. Gemeenten hebben in het algemeen goed contact met de abortusklinieken en de demonstranten. Ook hebben enkele gemeenten al onderling contact opgenomen om van elkaars aanpak te leren.
Ik wil hier een faciliterende rol in spelen. Met inachtneming van de inhoudelijke verantwoordelijkheden van het lokale gezag, zal ik voor het zomerreces de betrokken gemeenten en de abortusklinieken uitnodigen om deel te nemen aan een bijeenkomst om kennis uit te wisselen over elkaars behoeftes, mogelijkheden, ervaringen en goede voorbeelden. Voor het zomerreces zal ik u nader informeren over de uitkomsten.
Welke andere mogelijkheden ziet u om vrouwen ongehinderd toegang tot abortusklinieken te geven zodat zij niet langer op brutale wijze door demonstranten gedwarsboomd worden alvorens een emotionele en lichamelijke zware ingreep te ondergaan?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om vrouwen die zich na een lastige afweging tot een abortuskliniek wenden om hun zwangerschap te onderbreken te beschermen tegen opdringerige anti-abortusdemonstranten?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer onderneemt u hiertoe actie?
Zie antwoord vraag 7.
Het gevaar dat het goede werk dat Nierteam aan Huis voor nierpatiënten verricht, mogelijk moet worden stopgezet vanwege lange beoordelingstermijnen bij de Nederlandse Zorgautoriteit |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het project Nierteam aan Huis (NTaH) dat sinds 2016 in vier regio’s loopt waarin kleine delegaties van transplantatiecentra familieleden, vrienden en kennissen van nierpatiënten bij hen thuis uitgebreide informatie geven over nierziekten, dialyseren, wachtlijsten en nierdonatie?
Ja. Zoals tijdens het Algemeen Overleg Orgaandonatie d.d. 26 september 2018 toegezegd informeer ik uw Kamer dit voorjaar over de voortgang van dit project.
Erkent u dat de werkwijze van NTaH duidelijke meerwaarde heeft aangezien door voorlichting de kennis van patiënten en hun naasten over het leven met een nierziekte toeneemt en dit bijdraagt aan een betere kwaliteit van leven en het bovendien regelmatig voorkomt dat na een voorlichtingsbijeenkomst een potentiële donor opstaat die bereid is een donortraject?
De beschikbaarheid van goede voorlichting is in algemene zin belangrijk en draagt bij aan het gezamenlijk beslissen over de beste behandeling. Dit geldt overal in de zorg. Ik kan me voorstellen dat de werkwijze van NTaH kan bijdragen aan een betere kwaliteit van leven voor de patiënten, doordat zij en hun naasten het leven met een nierziekte en (consequenties van) de verschillende behandelopties beter begrijpen. Dat in sommige gevallen een potentiële donor wordt gevonden, is overigens niet het hoofddoel van voorlichting.
Bent u van mening dat deze effectief bewezen zorgvernieuwing die gesteund wordt de zorgdriehoek van patiëntenorganisaties, zorgaanbieders en zorgverzekeraars gecontinueerd en uitgebreid moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat de activiteiten van NTaH momenteel vanuit de eigen middelen van zorgverzekeraars worden gefinancierd?
Ik ben ermee bekend dat NTaH momenteel wordt gefinancierd door Zorgverzekeraars Nederland en de Nierstichting. Het is gebruikelijk dat een nieuwe werkwijze projectfinanciering ontvangt van de initiatiefnemers totdat voldoende bewijs is voor de meerwaarde ervan. Het doel van NTaH is betere en effectievere voorlichting voor de nierpatiënten en hun omgeving over de verschillende behandelopties. Voorlichting is in zijn algemeenheid onderdeel van reguliere zorg. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokken partijen om de meerwaarde van deze werkwijze aan te tonen, op basis waarvan reguliere vergoeding ingevoerd kan worden.
Erkent u dat gelet op de resultaten van NTaH activiteiten financiering ervan via de reguliere vergoedingssystematiek gewenst is en dat daarvoor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de zorgactiviteit dient te omschrijven en er een maximumprijs voor dient te bepalen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ermee bekend dat er reeds in 2018 een aanvraag bij de NZa is ingediend om NTaH zorg in de reguliere vergoedingssystematiek van zorg op te nemen?
Ik heb begrepen dat in oktober 2018 een aanvraag is ingediend bij de NZa.
De NZa werkt volgens een afgestemde beleidscyclus. Met VWS en de betrokken partijen is er gekeken naar de termijnen die nodig zijn voor zorgvuldige afstemming met het veld, de besluitvorming en het technisch gereed hebben van alle uitwerkingen binnen de NZa en vervolgens het implementeren van alle aanpassingen in de ziekenhuis informatiesystemen.
Aanpassingen in de productstructuur en/of regelgeving hebben impact op het hele veld. Afstemming vindt om die reden mede plaats in het Technisch Overleg medisch specialistische zorg waar alle branchepartijen vertegenwoordigd zijn. De NZa heeft aangegeven dat haar ambitie is om het proces te versnellen en te vergemakkelijken. Zij gaat met partijen in gesprek over het flexibiliseren van de releaseplanning of andere mogelijkheden die implementatie van nieuwe initiatieven vergemakkelijken.
Bent u ermee bekend dat de beoordelingstermijnen bij de NZa door bureaucratische procedures dusdanig lang zijn dat NTaH activiteiten niet eerder dan 2021 vanuit de reguliere zorg gefinancierd kan worden?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over de lange beoordelingstermijnen van aanvragen bij de NZa?
In het recente evaluatierapport van de NZa over 2014–2017 van onderzoeksbureau Andersson Elffers Felix (AEF)1 is aangegeven dat een aantal partijen het te lang vindt duren om wijzigingen in prestaties te realiseren. Tegelijkertijd geeft AEF in het rapport aan dat de roep om kortere doorlooptijden van de regulering door de NZa op gespannen voet staat met eisen van zorgvuldigheid. Zoals de Minister van VWS in zijn reactie op het rapport van AEF heeft aangegeven, gaat VWS de komende tijd met de NZa het gesprek aan over de aanbevelingen uit het evaluatierapport.
Wat vindt u ervan dat als gevolg van de lange beoordelingstermijnen van aanvragen bij de NZa financiële onderbouwing van het project NTaH en de uitbreiding ervan naar andere regio’s in gevaar komt?
Het is belangrijk dat nierpatiënten en hun naasten goede voorlichting kunnen blijven krijgen. Ik zal met ZN in gesprek gaan over mogelijkheden voor overbruggingsfinanciering in 2020.
Wat gaat u doen aan de lange beoordelingstermijnen van aanvragen bij de NZa?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om NTaH in afwachting van de uitkomst van de aanvraag bij de NZa een overbruggingsfinanciering te geven zodat haar activiteiten gecontinueerd kunnen worden en patiënten en hun naasten kunnen blijven profiteren van de goede resultaten die NTaH realiseert?
Zie antwoord vraag 9.
De geringe aandacht voor levenseindezorg in medische opleidingen |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek «End-of-life care in the Dutch medical curricula» uitgevoerd door Leyden Academy on Vitality and Ageing?
Ja.
Erkent u dat als gevolg van toegenomen medisch-technische mogelijkheden en verbeterde behandelmethodes steeds meer voorheen fatale ziektes zich tot chronische ziektes hebben ontwikkeld?
Ja.
Erkent u dat hierdoor de gemiddelde levensduur is verlengd en mensen op latere leeftijd steeds meer chronische ziektes hebben waardoor zij vaker met complexe levenseindevragen worden geconfronteerd?
Er is mij geen wetenschappelijk onderbouwing bekend voor een positief verband tussen de incidentie van chronische ziekten en de mate waarin mensen complexe levenseindevragen hebben. Maar het lijkt aannemelijk dat complexe levenseindevragen vaker zullen voorkomen als meer mensen te maken krijgen met chronische ziekten op latere leeftijd.
Erkent u dat mensen in toenemende mate willen meebeslissen over hun medische behandeling, ook als dat complexe levenseindezorg betreft?
Ja. Veel mensen willen in toenemende mate meebeslissen over hun medische behandeling. Ik erken echter ook dat dit niet voor iedereen geldt.
Erkent u dat levenseindezorg, gelet op de genoemde ontwikkelingen, voor zowel medisch-specialisten als palliatieve artsen en huisartsen in medische opleidingen van aanzienlijk belang is?
De genoemde ontwikkelingen zorgen ervoor dat meerdere onderwerpen, waaronder ook levenseindezorg, in belang toenemen voor de praktijk van medisch specialisten en huisartsen (ook als zij in opleiding zijn). Ook voor verpleegkundigen en verzorgenden geldt dat de genoemde ontwikkelingen ervoor zorgen dat onderwerpen zoals levenseindezorg in belang toenemen.
Wat vindt u van de conclusie uit het onderzoek dat artsen palliatieve zorg vaak te laat inzetten en levenseindegesprekken vaak niet voeren en dat dit de kwaliteit van leven negatief beïnvloedt?
Als artsen palliatieve zorg te laat inzetten en onvoldoende weten van de mogelijkheden die er zijn, dan kan dat de kwaliteit van leven in de laatste levensfase inderdaad negatief beïnvloeden. Ik werk eraan om dit te voorkomen. Met de aanvullende impuls in het Regeerakkoord voor palliatieve zorg wordt onder andere gewerkt aan meer bekendheid voor palliatieve zorg, bij burgers en professionals. Ook wil ik ervoor zorgen dat goede interventies en eerdere resultaten uit onderzoek beter hun weg naar de praktijk vinden en dat het kwaliteitskader palliatieve zorg (inclusief tijdige levenseindegesprekken) vaker in de praktijk wordt gebruikt. Via onder andere de ZonMw projecten PASEMECO en Onderwijs en opleiden palliatieve zorg (O2PZ)1, wordt uitdrukkelijk aandacht gegeven aan palliatieve zorg in onderwijs en opleidingen. Daarnaast besteedt ZonMw aandacht aan Advance Care Planning: het inventariseren van de behoeften en wensen van de cliënt en naasten. Er lopen zowel trajecten om methodieken te ontwikkelen als om methodieken te implementeren.
Vindt u het een positieve ontwikkeling dat medische opleidingen in zowel de Verenigde Staten als verschillende Europese landen levenseindezorg een belangrijker rol in het curriculum van medische opleidingen hebben gegeven nadat onderzoek aantoonde dat het onderwerp in die opleidingen eerder te weinig aandacht kreeg?
In de Verenigde Staten is onderzoek gedaan onder studenten en artsen in opleiding naar de vraag of zij zich voldoende voorbereid vonden om goede levenseindezorg te bieden. Dezelfde onderzoekers zijn ook bij de decanen van 51 medische faculteiten nagegaan of zij bereid waren om het onderwijs over levenseindezorg te verbeteren. In het eerste onderzoek bleek dat studenten en artsen zich niet altijd goed voorbereid vonden en in het tweede onderzoek bleek dat de meeste decanen het onderwijs rond levenseindezorg wilden verbeteren. Ik vind het heel positief dat deze onderzoekers bij de beroepsgroep en bij opleiders zijn nagegaan of er een behoefte was aan meer aandacht voor levenseindezorg in medische opleidingen. Het is immers aan de beroepsgroep en opleiders om na te gaan hoe de inhoud van de opleiding vormt krijgt.
Wat is uw reactie op het advies uit het onderzoek om de kwaliteit van leven in de laatste levensfase te verbeteren door beter te scholen op het gebied van levenseindezorg en die scholing plaats te laten hebben in de preklinische jaren van de medische opleidingen omdat basisvaardigheden vooral in die jaren worden opgedaan?
Als de beroepsgroep en opleiders het wenselijk vinden dat meer aandacht wordt besteed aan levenseindezorg in de opleidingen, als dit volgens hen effectief is om dit vroeg te doen in de artsopleiding én als dit in overeenstemming is met de huidige kaders voor de opleiding, dan lijkt me dat heel positief.
Onderschrijft u dat onderwijs in levenseindezorg niet conflicteert met andere onderdelen uit het curriculum aangezien de betreffende vaardigheden bruikbaar zijn in het dagelijks werk van iedere medisch specialist?
Het is aan de beroepsgroep en de opleiders om dit wel of niet te onderschrijven. Zij zijn primair verantwoordelijk voor de inhoud van de opleiding. Het is niet aan mij om in deze afweging te treden.
Onderschrijft u de conclusie dat levenseindezorg in het curriculum verbetering behoeft aangezien het onderzoek aantoont dat geen van de acht medische faculteiten in Nederland levenseindezorg zoals dat daarin is gedefinieerd volledig in het curriculum heeft opgenomen?
Ook hier geldt dat het aan de beroepsgroep en opleiders is om af te wegen of het onderwerp levenseindezorg in het curriculum verbetering behoeft. De onderzoekers geven zelf aan dat de medische faculteiten aangeven dat niet altijd scherp is vast te stellen hoe levenseindezorg aandacht krijgt in de curricula, omdat dit onderwerp soms is geïntegreerd in andere vakken van de opleiding. Wel stimuleer ik via het eerdergenoemde ZonMw project, alsook via vele andere projecten in de palliatieve zorg met een onderwijscomponent, dat er voldoende onderbouwing en instrumenten beschikbaar zijn om deze aandacht voor levenseindezorg in de opleidingen invulling te geven.
Bent u bereid het advies uit het onderzoek over te nemen om onderwijs op alle internationaal geaccepteerde domeinen van levenseindezorg verplicht op te nemen in het curriculum van alle Nederlandse geneeskundeopleidingen zodat toekomstig artsen in staat en goed geïnformeerd zijn om een steeds verder verouderende patiëntenpopulatie kwalitatieve levenseindezorg te kunnen bieden?
Het is niet aan mij om dit advies over te nemen. Het is aan de beroepsgroep en de opleiders, die verantwoordelijk zijn voor de inhoud van de opleidingen.
Bent u bereid het Raamplan Artsopleiding dat eind dit jaar wordt vervangen bij die gelegenheid aan te vullen met vakken in levenseindezorg zodat stervenszorg steviger in alle geneeskundeopleidingen wordt ingebed?
Het raamplan Artsopleiding wordt dit jaar in opdracht van NFU en NVZ herzien. Het is uiteindelijk aan de beroepsgroep en de opleiders om het nieuwe raamplan vast te stellen. Wel zal ik het onderzoek van Leyden Academy onder de aandacht brengen van de raamplancommissie die belast is met het herzien van het raamplan.
Het bericht ‘Oproep ‘noodregeling’ voor pil die hiv kan voorkomen’ |
|
Corinne Ellemeet (GL), Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oproep «noodregeling» voor de pil die hiv kan voorkomen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Wat is uw reactie op de dringende oproep van belangenorganisaties Aidsfonds-Soa Aids Nederland, COC Nederland, Hiv vereniging en PrEPnu?
Naar aanleiding van mijn brief van 10 juli 2018, waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd over mijn besluit om PrEP voor risicogroepen te vergoeden, heb ik het RIVM gevraagd de implementatie van PrEP samen met de betrokken veldpartijen verder uit te werken. Het rapport met daarin het advies van het RIVM heb ik op 18 december jl. ontvangen. Momenteel beraad ik mij over het advies van het RIVM. Ook ik hecht, net als de veldpartijen, waarde aan een spoedige invoering van PrEP. We zijn er allen bij gebaat dat uitvoeringsvraagstukken zoals bijvoorbeeld de financiering en monitoring zorgvuldig en met draagvlak worden geregeld. Dat kost tijd. Ik streef ernaar dat de uitvoering medio 2019 kan starten.
Verwacht u te kunnen starten met het verstrekken van de Pre Expositie Profylaxe (PrEP)-pil in het eerste kwartaal van 2019? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de voor- en nadelen van respectievelijk landelijke inkoop van PrEP-pillen en inkoop door apothekers? Wanneer wordt hier een beslissing over genomen en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
In het RIVM-rapport worden vier verschillende scenario’s voor de inkoop van de PrEP-pillen beschreven. Het RIVM geeft met betrekking tot deze scenario’s aan dat inkoop van PrEP door apothekers de mogelijkheid biedt om automatisch de controle op interactie met andere medicatie van de gebruiker te controleren. Nadeel is dat er prijsverschillen in de regio’s kunnen ontstaan. Landelijke inkoop heeft als voordeel dat voor alle gebruikers dezelfde prijs geldt, maar zal er voor de controle op de interactie met andere medicatie van de gebruiker een oplossing moeten worden gezocht. Binnenkort zal ik uw Kamer informeren over mijn besluit hoe de vergoeding van PrEP zal worden geïmplementeerd. Dan zal ik ook ingaan op de inkoop van de PrEP-pillen.
Welke middelen kunt u inzetten om ervoor te zorgen dat de PrEP-pil zo snel mogelijk verstrekt wordt? Bent u bereid deze middelen in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik reeds bij vraag 2 en 3 heb aangegeven, werk ik aan een spoedige implementatie zodat de vergoeding van PrEP medio 2019 kan starten.
Het bericht dat weer meer medicijnen niet leverbaar zijn |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat weer meer medicijnen niet leverbaar zijn? Herkent u de hierin genoemde toename naar 769 gevallen in 2018?1
Ik ben bekend met het bericht.
Het Meldpuntgeneesmiddelentekorten en -defecten ziet een stijgende trend van het aantal meldingen t.a.v. (verwachte) leveringsonderbrekingen in 2018, maar niet alle meldingen resulteren in een daadwerkelijk tekort. Het Meldpunt zal van alle meldingen in 2018 een rapportage opstellen, die in het 1e kwartaal 2019 gepubliceerd zal worden en die ik aan uw Kamer zal aanbieden. In deze rapportage wordt ook ingegaan op de reden van de leveringsonderbreking.
Leveringsproblemen van geneesmiddelen zijn een wereldwijd probleem en niet een specifiek Nederlands probleem. Ook in de omringende landen zijn leveringsproblemen. Op 8 en 9 november jl. is een workshop georganiseerd door de European Medicines Agency om samen met de nationale registratieautoriteiten en de diverse stakeholders te bespreken hoe tekorten voorkomen en opgelost kunnen worden.2
De mate waarin een individueel tekort een impact heeft voor de patiënten kan per land verschillen, omdat het marktaandeel van een geneesmiddel waarvoor een leveringsonderbreking speelt per land kan verschillen. Bij een leveringsonderbreking van een geneesmiddel met een groot marktaandeel is de impact veelal groter dan bij een geneesmiddel met een klein marktaandeel. In dat laatste geval kunnen andere firma’s beter voldoen aan de verhoogde vraag van hun eigen product.
Kunt u aangeven door welke onderliggende oorzaak het aantallen tekorten toeneemt? Kunt u aangeven of eenzelfde stijgende trend zichtbaar is in de andere Europese lidstaten? Wanneer diezelfde trend niet zichtbaar is in andere lidstaten, kunt u dan een analyse geven wat de onderliggende reden is dat Nederland wel toenemende tekorten kent en andere lidstaten niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de uitleg van KNMP dat de lage prijzen voor medicijnen bijdragen aan de tekorten?
Bij de prijzen van geneesmiddelen is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen geneesmiddelen die onderhevig zijn aan concurrentie (generieke geneesmiddelen) en geneesmiddelen die dat niet zijn.
Het is in het algemeen aan de markt hoeveel er betaald wordt voor geneesmiddelen die onderhevig zijn aan concurrentie. Voor wat betreft de maximale geneesmiddelenprijzen in Nederland laat het rapport «International price comparison of pharmaceuticals 2017» (TLV)3 zien dat voor wat betreft geneesmiddelen waarvoor concurrentie bestaat, de prijzen in Nederland laag liggen (t.o.v. andere Europese landen). Voor geneesmiddelen zonder concurrentie (de middelen met een patent) liggen de prijzen echter hoger dan in andere Europese landen. Ook in deze groep geneesmiddelen komen tekorten voor.
Ik constateer dat de prijzen van generieke geneesmiddelen soms laag zijn. Dat is in algemene zin goed nieuws, want dat zorgt ervoor dat de premie voor de zorgverzekering betaalbaar blijft. Mede hierdoor is er sinds 2011 € 2,5 miljard bespaard op extramurale geneesmiddelen ten opzichte van het beschikbare kader. Er wordt regelmatig gesuggereerd dat leveringsproblemen veroorzaakt worden door de lage prijzen van geneesmiddelen in Nederland, maar dat wordt niet onderbouwd. Bij de meeste meldingen van leveringsonderbrekingen bij het Meldpunt wordt als reden aangegeven dat dit het gevolg is van een vertraging in de productie of het distributieproces van een geneesmiddel.
De lage prijzen kunnen mogelijk wel een rol spelen op het moment dat een firma na een productieprobleem de productie weer opstart en bij de herverdeling van de beperkte nieuwe voorraad voorrang geeft aan de landen met hogere prijzen. Maar vanwege de lage prijzen besparen we in Nederland ook veel op de zorgkosten.
Bij slechts een deel van de tekorten is sprake van een preferent geneesmiddel.
Heeft het overleg met de sector over geneesmiddelentekort en de rol van het prijs- en preventiebeleid daarin, zoals toegezegd in het notaoverleg Big Farma, inmiddels plaatsgevonden en wat waren de uitkomsten van dit overleg?
In 2019 zal de Werkgroep Geneesmiddelentekorten evalueren of de lijst van afgesproken maatregelen voldoende is om geneesmiddelentekorten te voorkómen en of er andere maatregelen moeten worden genomen. Hierbij kijk ik ook naar de rol van het prijs- en preferentiebeleid. Ik zal uw Kamer hierover in de tweede helft van 2019 informeren.
Herinnert u zich dat u in hetzelfde notaoverleg heeft aangegeven dat grotere voorraden zouden helpen om problemen met geneesmiddelentekorten tegen te gaan? Heeft u dit voorstel meegenomen in uw overleg met de sector? Bent u bereid om grotere voorraden verplicht te stellen? Wanneer kan de Kamer een uitwerking van uw voorstel verwachten?
Ik ben in overleg met firma’s, groothandels, apothekers en zorgverzekeraars om de voorraad van geneesmiddelen in Nederland te vergroten, bijvoorbeeld door de voorraad bij firma’s te vergroten tot minimaal vier maanden, maar ik kijk ook naar de mogelijkheid om de voorraad bij de groothandels te vergroten. Daarbij wordt gekeken waar de extra voorraad moet liggen (firma, groothandel of apotheek), en welke extra risico’s of kosten dit met zich meebrengt. Ook kijk ik of dit middels een wettelijke verplichting moet worden geregeld, of dat de sector zelf afspraken maakt. Er geldt immers al een wettelijke verplichting voor firma’s en groothandels om voldoende geneesmiddel op voorraad te hebben (artikel 36 lid 2 en artikel 49 lid 7 van de Geneesmiddelenwet).
Ik zal u voor het zomerreces informeren over de uitkomst van dit overleg.
Ziet u een rol voor meer Europese samenwerking om tekorten tegen te gaan? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Ja, ik zie een rol voor meer Europese samenwerking om tekorten tegen te gaan. Maatregelen die we in Nederland nemen, kunnen grondstoftekorten en productieproblemen niet oplossen. Ik werk daarom samen met de andere EU lidstaten aan het terugdringen van de geneesmiddeltekorten, bijvoorbeeld door te kijken hoe invulling wordt gegeven aan de verantwoordelijkheid van firma’s en groothandels om voldoende voorraad van een geneesmiddel beschikbaar te hebben zoals dat nu in de Europese regelgeving is opgenomen. Ook ontwikkel ik samen met andere EU lidstaten gezamenlijke acties om de beschikbaarheid van geneesmiddelen te verbeteren4. Gedacht kan worden aan een systeem om tekorten in de Europese Unie te monitoren in plaats van enkel op nationaal niveau. Daarmee wordt het ook gemakkelijker om acties op Europees niveau af te spreken.
Maar los van de maatregelen om een tekort op te lossen, wil ik ook met mijn Europese collega’s samenwerken om geneesmiddelentekorten te voorkomen. Vanuit het veld word ik geïnformeerd dat het aantal fabrieken die daadwerkelijk grondstoffen en geneesmiddelen produceren afneemt. Voor antibiotica heeft de Access to Medicines Foundation in kaart gebracht dat de grondstoffen voor antibiotica en de antibiotica zelf op nog maar enkele plekken in de wereld worden geproduceerd5.
Het gegeven dat het aantal productieplaatsen afneemt, kan ik niet vanuit Nederland oplossen, maar moeten we Europees bezien. Mogelijk is over de laatste decennia de kwetsbaarheid van de keten van geneesmiddelenproductie vergroot, dat vergt nadere bestudering wat er nu precies aan de hand is en hoe markten daarop reageren. Ik ga deze vragen in Europa bespreken met andere landen.