Rentegevoeligheid als molensteen om nek pensioenen |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u het eens met de FNV dat de lage rente een steeds grotere molensteen om de nek van de Nederlandse pensioenen wordt?1 Zo nee, waarom niet?
De pensioenen hebben inderdaad last van de aanhoudende lage rente. Bij een lage rente is meer geld nodig om alle toegezegde pensioenen te bekostigen. Afhankelijk van de mate van renteafdekking dalen op dit moment de beleidsdekkingsgraden van pensioenfondsen. Het moment waarop de pensioenen weer volledig aan de inflatie kunnen worden aangepast, kan hierdoor verder naar achteren schuiven. Een lage rente kan eveneens gevolgen hebben voor de hoogte van de pensioenpremies. Het fondsspecifieke effect hangt af van de gekozen systematiek voor het vaststellen van de kostendekkende premie.
Wat zijn volgens u de gevolgen van het opkoopprogramma van de Europese Centrale Bank voor de dekkingsgraden van de pensioenfondsen? Heeft u en/of De Nederlandsche Bank (DNB) daar onderzoek naar gedaan?
Het Extended Asset Purchase Programme van de Europese Centrale Bank (ECB-programma) is in maart 2015 van start gegaan en duurt in beginsel tot en met september 2016. Vanaf het moment dat het ECB-programma bekend is gemaakt, zijn de marktrentes gedaald. Dit heeft gevolgen voor de dekkingsgraden van pensioenfondsen. De dekkingsgraden worden echter niet alleen door de rente beïnvloed, maar ook door beleggingsrendementen en actuariële factoren. Daar komt bij dat veel pensioenfondsen hun renterisico in meer of mindere mate hebben afgedekt. Het afzonderlijke effect van het ECB-programma op fondsspecifieke dekkingsgraden kan daarom niet worden gekwantificeerd.
Wat zijn de gevolgen voor de koopkracht van pensioenen op korte en langere termijn?
Mede door het stabiliserende effect van het nieuwe financieel toetsingskader (ftk) zijn op de korte termijn nauwelijks gevolgen te verwachten voor de koopkracht van pensioengerechtigden. De koopkracht wordt vooral bepaald door de mate waarin pensioenen aan de prijsontwikkeling worden aangepast, respectievelijk worden gekort. De beleidsdekkingsgraad van de meeste pensioenfondsen zal in de loop van 2015 naar verwachting dalen. In dat geval moeten meer fondsen een herstelplan opstellen. In het nieuwe ftk hebben zij een termijn van 10 jaar om te herstellen naar het vereist eigen vermogen2. Uit berekeningen van DNB blijkt dat bijna alle fondsen die begin 2015 een tekort hadden, zich boven hun fondsspecifieke kortingsgrens bevonden. Een uitgebreider beschrijving van de effecten van de rente binnen het nieuwe ftk is opgenomen in het DNBulletin «Nieuw Financieel Toetsingskader vangt lage rente geleidelijk op»3.
Voor de mate van indexatie heeft het ECB-programma op de korte termijn nauwelijks gevolgen. Het merendeel van de pensioenfondsen had vóór de start van dit programma al te weinig vermogen om de pensioenen te indexeren. Als de marktrente nog geruime tijd op het huidige niveau blijft, kan het moment waarop de pensioenen weer volledig kunnen worden geïndexeerd, in de tijd opschuiven. In dat geval ontstaan op langere termijn gevolgen voor de koopkracht van de pensioenen.
Hoe kunnen pensioenfondsen zich beschermen tegen deze gevolgen?
Het merendeel van de pensioenfondsen beschermt zich al geruime tijd tegen de gevolgen van een rentedaling. Nagenoeg alle pensioenfondsen hebben een deel van hun bezittingen belegd in vastrentende waarden, zoals staatsleningen en bedrijfsleningen. Om het renterisico verder te beperken, houden veel fondsen in aanvulling op hun vastrentende waarden zogenoemde rentederivaten aan, zoals swaps en swaptions. Naar aanleiding van de motie Vermeij c.s. worden de voor- en nadelen van renteafdekking en de risico’s van rentederivaten momenteel onderzocht4.
Wilt u tegemoet komen aan het verzoek van de FNV om op korte termijn met werkgevers- en werknemersorganisaties te overleggen over bescherming van pensioenrechten tegen de kunstmatig lage rente? Zo nee, waarom niet?
Als sociale partners een nieuwe invalshoek willen inbrengen, ben ik gaarne bereid met hen hierover van gedachten te wisselen. Wel wil ik ervoor waken om discussies over te doen die we in het kader van het nieuwe ftk meermalen hebben gevoerd.
Het niet respecteren van de rechten van vakbonden |
|
Paul Ulenbelt , Michiel van Nispen |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
Is het waar dat bij de Europese Octrooi Organisatie (EOO) in Rijswijk al jaren een conflict speelt tussen de leiding en een groot deel van de werknemers? Is het waar dat de directeur van EOO de vakbonden niet erkent en weigert met hen in gesprek te gaan, het mailverkeer tussen de bonden en de leden heeft geblokkeerd, het stakingsrecht heeft ingeperkt en dat medewerkers die hun onenigheid uiten met ontslag worden bedreigd?1 Wat is uw reactie hierop?
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft bij de beantwoording van eerdere Kamervragen2 over dit onderwerp aangegeven dat er binnen het Europees Octrooibureau (EOB) sprake is van een gespannen verhouding tussen de president en de personeelsvertegenwoordiging. Of er ook sprake is van de in het artikel gesuggereerde omstandigheden kan ik niet bevestigen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag dat de EOO de fundamentele beginselen van een open en democratische rechtsstaat schendt en dat het niet respecteren van de rechten van vakbonden op het voeren van collectieve actie en collectieve onderhandelingen in strijd zijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?2 Op welke wijze kan dit vonnis, waarin het Hof gebood de omstreden maatregelen terug te draaien, uitgevoerd worden?
Het kabinet kan inhoudelijk geen uitspraken doen over gerechtelijke uitspraken.
Het EOB heeft op basis van artikel 20 van het Protocol inzake Voorrechten en Immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie (Trb 1976, 101) de verplichting samen te werken met de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten. Dit ter bevordering van een goede rechtsbedeling, ter verzekering van de naleving van politievoorschriften en van voorschriften met betrekking tot de volksgezondheid, de arbeidsomstandigheden of andere soortgelijke nationale wetten, alsmede ter voorkoming van misbruik van de in dit Protocol bedoelde voorrechten, immuniteiten en faciliteiten. Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5 van de eerdere vragen ter zake van de leden Kerstens en Maij (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2054).
Waarom heeft u bevolen dat gerechtsdeurwaarders het vonnis niet mogen executeren vanwege de immuniteit die deze internationale organisatie in de verdragsstaten zou hebben?3 Op grond waarvan precies? Kunt u uw besluit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Betekent dit dat een duidelijke uitspraak zoals die van het gerechtshof vorige week geen enkele consequentie heeft? Vindt u dit geen onwenselijke situatie?
Voor zover immuniteiten zich hier niet tegen verzetten, zal de uitspraak van het gerechtshof gerespecteerd moeten worden door partijen bij het geschil, tenzij een van de partijen in cassatie gaat. De toekenning van immuniteiten aan internationale organisaties is verankerd in het internationale recht en zorgt ervoor dat de internationale organisatie niet belemmerd wordt in haar functioneren door onderwerping aan de rechtsmacht van de zetelstaat.
Bij vrijwel alle in Nederland gevestigde internationale organisaties leidt dit niet tot problemen en worden conflicten via interne klachtenprocedures dan wel in goed overleg met de zetelstaat opgelost. Dat er problemen zijn bij het EOB is uitzonderlijk.
Welke rechtsmiddelen zijn er dan wel voor het personeel en de vakbonden om hun rechten af te dwingen? Zijn die wel effectief?
Individuele werknemers kunnen in geval van een arbeidsgeschil bezwaar maken bij de president van de EOO. Als het bezwaar niet wordt gehonoreerd, kan de zaak worden voorgelegd aan een interne beroepscommissie, die advies uitbrengt aan de president. Als deze beslist dat niet alsnog aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen, staat beroep open op het Administratieve Tribunaal van de ILO (ILOAT). Zie verder ook het antwoord op vraag 6 van de leden Kerstens en Maij aan de Minister van Veiligheid en Justitie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2054) en het antwoord op vraag 6 hieronder.
Hoe ver gaat volgens u de onschendbaarheid en de immuniteit die een internationale organisatie kan hebben precies?
De reikwijdte van immuniteiten en onschendbaarheid van internationale organisaties is vastgelegd in het (zetel)verdrag tussen de internationale organisatie en de zetelstaat. Dit kan per internationale organisatie verschillen en hangt af van de precieze bepalingen in het relevante verdrag. In vrijwel alle gevallen geniet een internationale organisatie immuniteit en heeft de rechter van de zetelstaat in beginsel geen rechtsmacht. Internationale organisaties voorzien meestal in een interne rechtsgang als alternatief voor toegang tot de rechter van de zetelstaat. Zoals door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) erkend, is het respecteren van de immuniteit van een internationale organisatie niet in strijd met de mensenrechten zolang een organisatie via deze interne procedure «reasonable alternative means» biedt. Alleen wanneer de bescherming van in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde rechten «manifestly deficient» is, zal immuniteit van jurisdictie van de internationale organisatie moeten wijken om te voorzien in een rechtsgang voor de klager(s). Dit leidt echter hooguit tot het opheffen van immuniteit van jurisdictie en niet tot het opheffen van immuniteit van executie. Zoals het EHRM zelf aangegeven heeft, is van enige versoepeling ten aanzien van de immuniteit van executie van internationale organisaties geen sprake (Klausecker v. Germany5).
Bent u van mening dat de immuniteit nooit zo ver kan gaan dat een organisatie als de EOO algemeen in Europa erkende grondrechten zou mogen schenden, zonder dat partijen als vakbonden daartegen een effectief rechtsmiddel zouden kunnen instellen?
De toekenning van immuniteiten heeft als doel de organisatie in staat te stellen ongehinderd haar werkzaamheden uit te voeren. Immuniteiten hebben een procedurele functie en beperken de rechtsmacht van de nationale rechter van de zetelstaat over de internationale organisatie. Het kan zo zijn dat de handhaving van verplichtingen niet kan geschieden via de nationale rechter van de zetelstaat. De toekenning van immuniteiten heeft geen materiële betekenis en ontslaat een internationale organisatie niet van haar verplichtingen onder internationaal, en in zekere mate ook nationaal recht. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de opvatting dat de regels omtrent onschendbaarheid en immuniteit nooit zo bedoeld kunnen zijn om ongestraft rechten te schenden en vakbonden monddood te maken?
Immuniteiten hebben inderdaad niet dat doel en evenmin dat effect. Daarnaast kan handhaving van verplichtingen van internationale organisaties weliswaar niet geschieden via de nationale rechter van de zetelstaat, maar dat laat onverlet dat internationale organisaties ook verplichtingen hebben en dat het respect van de organisatie voor deze regels op andere manieren gehandhaafd kan worden. De in vraag 6 genoemde interne rechtsgang speelt hierbij een belangrijke rol, evenals de dialoog tussen de lidstaten van de organisatie en de organisatie in de Beheersraad.
Bent u bereid om zo snel mogelijk hier iets aan te doen, maar in ieder geval het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie aan te grijpen om de Europese Unie in beweging te brengen om de immuniteit te beperken tot waarvoor het bedoeld is? Zo niet, waarom niet?
Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 8 van de eerdere vragen ter zake van de leden Kerstens en Maij (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2054). De immuniteiten van internationale organisaties worden niet beheerst door het recht van de Europese Unie maar door het internationale recht, zoals onder meer neergelegd in de relevante (zetel)verdragen.
Hoe wordt voorkomen dat een internationale organisatie die immuniteit geniet kan doen en laten wat zij wil? Hoe wordt ervoor gezorgd dat het personeel en de vakbonden niet vogelvrij zijn verklaard?
Over het algemeen houden Internationale Organisaties in Nederland zich aan de Nederlandse wet- en regelgeving voor zover deze van toepassing is op de internationale organisatie. Daarnaast kennen internationale organisaties een interne rechtsgang voor het behandelen van klachten. Het is mogelijk voor lidstaten van Internationale Organisaties en zetelstaten om in dialoog of eventueel via de Beheersraad eventuele problemen ten aanzien van de naleving van regels aan de orde te stellen. Het beeld dat internationale organisaties zouden kunnen doen en laten wat zij willen, is dus niet juist.
Nederland zal, samen met andere betrokken landen, de kwestie aan de orde stellen in de Beheersraad van het Europees Octrooi Verdrag. Voorts zal Nederland, als zetelstaat van deze vestiging van het EOB, in dialoog met het EOB aandringen op een oplossing van het conflict tussen werknemers en het management van het EOB.
Het conflict over pensioengeld bij woningcorporaties |
|
Sadet Karabulut , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw mening over het bericht dat woningcorporaties pensioenvoordeel in eigen zak steken?1
Hoe de vrijval in pensioenpremies wordt verdeeld is aan de relevante werkgevers en werknemers om overeen te komen. In het geval van de corporatiesector is het kabinet geen partij bij dit overleg. Daarom heb ik geen standpunt over het door de leden Karabulut en Ulenbelt aangehaalde bericht.
Klopt het dat woningcorporaties de verlaging van de premieafdracht voor de pensioenen niet volledig teruggeven aan werknemers maar dit zelf houden, waardoor 29.000 werknemers 3% salaris wordt onthouden? Kunt u een opbouw van de bedragen geven?
In de corporatiesector liggen de onderhandelingen over een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst (cao) tussen werkgevers en werknemers stil. In de vorige, nu nawerkende, cao is de werkgeversbijdrage aan de pensioenpremie tweederde en die van werknemers een derde. De werkgevers hebben deze premieverdeling toegepast op de vrijval van pensioenpremie, waardoor na de verlaging van de pensioenpremie van 31% naar 25%, de vrijval voor tweederde naar de werkgever en voor een derde naar de werknemer vloeit.
In welke andere sectoren wordt de verlaging van de premieafdracht niet doorgegeven aan werknemers? Wat is het percentage van de salarisvermindering en om hoeveel werknemers gaat het in totaal? Kunt u uw antwoord toelichten?
Werkgevers en werknemers, en hun organisaties, zijn zelf verantwoordelijk voor het maken van arbeidsvoorwaardelijke afspraken. Het ligt voor de hand dat een verlaging van de pensioenpremie als gevolg van dergelijke afspraken leidt tot een hoger loon. Dat hoeft evenwel niet altijd en in dezelfde mate het geval te zijn. De premieverlaging voor pensioen is slechts één van de ontwikkelingen die de context vormen bij het maken van nieuwe arbeidsvoorwaardelijke afspraken. Bovendien kunnen sociale partners besluiten de gelden die vrijkomen door (bijvoorbeeld) premieverlaging in te zetten voor verbetering van andere arbeidsvoorwaarden dan het loon. Het is aan henzelf hierin een evenwichtige afweging te maken.
Hoe verhoudt de tekst van het kabinet «Een daling van het werknemersdeel van de pensioenpremie leidt direct tot een hoger nettoloon. Een daling van het werkgeversdeel van de pensioenpremie zal tot een hoger brutoloon leiden, ervan uitgaande dat de totale loonruimte gelijk blijft» zich tot het verlagen van de salarissen?2
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het terecht en moreel correct dat woningcorporaties, een maand na behandeling van de behandeling van de parlementaire enquête naar wanbestuur bij corporaties, zichzelf verrijken en hun werknemers minder salaris te geven?
De relatie tussen werkgevers en werknemers in de corporatiesector is geen onderdeel geweest van de parlementaire enquête woningcorporaties. Ik zie geen relatie tussen deze parlementaire enquête en de verdeling van de vrijval van pensioenpremies in de corporatiesector, en neem daarom geen standpunt in over de terechtheid of morele correctheid van die verdeling.
Wat gaat het kabinet doen om ervoor te zorgen dat de verlaging van premieafdracht voor pensioenen bij werknemers terecht komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het stilliggen van de cao-onderhandelingen een goed moment is om, zoals voorgesteld in de motie-Karabulut, ook de topsalarissen onder de cao te laten vallen?3
In de brief van 17 december 2014 (Kamerstuk 33 966, nr. 68) gaf ik aan dat bovenmatige beloningen en ontslagvergoedingen van bestuurders in de corporatiesector moeten worden teruggebracht naar een maatschappelijk aanvaardbaar, evenwichtig en verantwoord niveau. Het kabinet pakt dit aan via de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). De wens van de Kamer om topsalarissen onder de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) te laten vallen, heb ik per brief d.d. 17 februari 2015 aan Aedes overgebracht. Het is aan de werkgevers en werknemers in de corporatiesector om te beslissen of hierover het gesprek wordt aangegaan tijdens de cao-onderhandelingen.
Het bericht dat vier vijfde van de verplichte veiligheids- en gezondsheidsplannen (V&G) niet op orde is bij de aanbesteding van infraprojecten |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vier vijfde van de verplichte veiligheids- en gezondheidsplannen (V&G) niet op orde is bij de aanbesteding van infraprojecten?1
Dat is een teleurstellend bericht. Een Veiligheids- en gezondheidsplan (V&G-plan) is van belang bij omvangrijke werken waar meerdere werkgevers werkzaamheden uitvoeren. Op basis van onderzoek en inspecties is bekend dat lang niet alle V&G-plannen in voldoende mate zijn toegesneden op de specifieke gevaren van de projecten.
Bent u bereid om uw collega-ministers, gemeenten en provincies hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Als daar, bij het toezicht op naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, aanleiding toe is, worden opdrachtgevers door de inspectie SZW op hun verplichtingen aangesproken. Dat zijn ook de opdrachtgevers namens collega-ministers, gemeenten en provincies.
Het toezicht op de verplichtingen van de Arbeidsomstandighedenwet voor opdrachtgevers van bouwwerkzaamheden heeft in de afgelopen jaren meer inhoud en vorm gekregen. Enkele inspectieprojecten zijn specifiek gericht op de naleving van de verplichtingen van opdrachtgevers. De resultaten hiervan zijn weergegeven in factsheets als «Handhaving bij opdrachtgevers van GWW projecten», «Arbeidsomstandigheden in de Wegenbouw» en «De gemeente als opdrachtgever».
Overleg vanuit mijn ministerie met de departementen die grote bouwopdrachten geven, heeft gunstig uitgewerkt op de wijze van contracteren en de dialoog met opdrachtnemers. Initiatieven als de «Governance Code Veiligheid in de bouw», «Partners in veilig bouwen» en «Railalert», waarbij opdrachtgevende en opdrachtnemende partijen met elkaar de samenwerking zoeken voor gezonde en veilige uitvoering van werken zijn goede voorbeelden, evenals instrumenten als de V&G ontwerpwijzer, de V&G-planner van Stichting arbouw, het model V&G-plan van de CROW, de brochures «Samen veilig en gezond bouwen» en «Bouwprocesbepalingen van de Arbowet in een notendop» van Inspectie SZW, die opdrachtgevers en ontwerpende partijen ondersteunen bij het opstellen van V&G-plannen. Er is nog veel te verbeteren. De toenemende focus van het toezicht op de aanbesteding van werken en de genoemde positieve ontwikkelingen dragen daar aan bij.
Bouwend Nederland is van mening dat de Inspectie SZW extra aandacht moet hebben voor het op orde hebben van V&G’s; bent u bereid om de Inspectie SZW hiertoe opdracht te geven? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW inspecteert risicogestuurd. Zij richt haar toezicht op zaken waar de meeste gezondheid- en veiligheidwinst is te halen. Zoals in antwoord 2 aangegeven is ook de naleving van verplichtingen voor opdrachtgevers van bouwwerkzaamheden, en daarmee het V&G-plan, onderwerp van het toezicht, omdat verbetering nodig en mogelijk is.
Onverlet het gegeven dat bij bepaalde werken opdrachtgevers in belangrijke mate bepalen onder welke voorwaarden het werk wordt uitgevoerd, zijn het de opdrachtnemende werkgevers die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers. Die verantwoordelijkheid strekt ook tot het aannemen van werk dat gezond en veilig uitgevoerd kan worden.
Ik heb in het overleg met de Kamer laten weten dat ik belang hecht aan goed opdrachtgeverschap. Behalve het V&G-plan hebben opdrachtgevers bij het aanbesteden van werk nog andere verplichtingen en verantwoordelijkheden. Ik wil de rol en de verantwoordelijkheid van opdrachtgevers in de bredere context van de keten bezien. Ik heb met de Kamer afgesproken van gedachten te wisselen over een ketenaanpak voor gezond en veilig werken. Ik verwacht de Kamer medio 2015 nader te informeren.
Het aanbieden van vacatures voor de fuctie van softdrugs verkoper door het UWV |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de ingezonden brief in De Telegraaf van 27 december 2014 over het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV)?
Op Werk.nl zijn vacatures te vinden voor allerlei functies in diverse branches. Vacatures in maatschappelijk omstreden bedrijfstakken zoals de sexindustrie en handel in softdrugs, kunnen wel door werkgevers gepubliceerd worden op Werk.nl, maar deze vacatures worden niet actief door UWV aangeboden aan werkzoekenden als passende arbeid. UWV filtert genoemde functies uit het aanbod aan werkzoekenden. Vanwege de benaming (receptionist, baliemedewerker) was de betreffende functie van softdrugsverkoper niet als zodanig onderkend, waardoor deze toch als passende functie bij werkzoekenden onder de aandacht is gebracht. UWV heeft deze functie inmiddels verwijderd uit de vacatures die worden aangeboden aan werkzoekenden.
Is het waar dat het UWV vacatures voor de functie van softdrugs verkoper naar werkzoekenden stuurt? Zo ja, wat is uw opvatting hierover? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat het UWV om met werkzoekenden die weigeren op een dergelijke functie te solliciteren?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 worden dergelijke vacatures niet actief door UWV aangeboden aan werkzoekenden als passende arbeid. Dat betekent dat een werkzoekende zich niet hoeft te verantwoorden voor het niet op een dergelijke vacature reageren.
Hoe gaat het UWV in zijn algemeenheid om met werkzoekenden die op basis van gewetensbezwaren niet willen solliciteren op een bepaalde functie?
UWV monitort of de WW-gerechtigde voldoende inspanningen verricht om weer aan het werk te komen. Als niet wordt voldaan aan de verplichtingen, kan UWV een maatregel opleggen. Het is niet zo zeer van belang op welke functies de werkzoekende solliciteert, maar de tekortschietende inspanning om aan het werk te komen. Als de WW-gerechtigde principiële bezwaren heeft tegen het werken in een bepaalde bedrijfstak of functie, dan wordt in overleg met het UWV bekeken op welke wijze daarmee wordt omgegaan. In het algemeen geldt dat er voldoende mogelijkheden zijn om te solliciteren naar functies die niet stuiten op gewetensbezwaren van de werkzoekende. Ik heb geen signalen dat genoemde werkwijze van UWV tot problemen in de uitvoering leidt.
De brand in Roermond van 16 december, waarbij asbest is vrijgekomen |
|
Eric Smaling , Paul Ulenbelt |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het handelen van de hulpdiensten direct na de brand en de dagen erna?
Naar het oordeel van de Veiligheidsregio Limburg-Noord hebben de hulpdiensten adequaat gehandeld. De Veiligheidsregio heeft inmiddels een tweetal evaluaties in gang gezet, een operationele evaluatie en een bestuurlijke evaluatie.
De bestuurlijke evaluatie wordt in een gezamenlijke opdracht van gemeente Roermond en de Veiligheidsregio Limburg-Noord gegeven aan een extern bureau. De bestuurlijke evaluatie omvat zowel de acute fase als de nazorgfase.
De Inspectie Veiligheid en Justitie wordt in de gelegenheid gesteld om extra vragen toe te voegen aan de (door externen) uit te voeren evaluaties.
Waarom droegen de hulpdiensten geen beschermende kleding en mondkapjes tijdens het afspuiten van mogelijk met asbestdeeltjes vervuilde auto’s?
Het brandweerpersoneel dat de ontsmetting verzorgde, heeft steeds beschermende kleding gedragen. Aanvankelijk (gedurende de eerste nachtelijke uren) heeft men daarbij geen mondkapjes gedragen. Dat gebeurde op basis van de inschatting van de operationele leiding dat het risico op asbestdeeltjes in de lucht minimaal was, gegeven de regen en gegeven het feit dat de ontsmetting gebeurde door royaal met water af te spoelen.
In de loop van de ochtend is men, na overleg met de sectie brandweer in het operationeel team, mondkapjes gaan gebruiken.
Het is nu aan de lokale bestuurders om te beoordelen hoe snel en volgens welke methode een met asbestdeeltjes vervuild terrein schoongemaakt wordt; waarom is er geen apart draaiboek beschikbaar voor rampen waarbij (mogelijk) asbestdeeltjes vrijkomen?
Sinds 2006 is de brochure «Plan van aanpak asbestbrand» beschikbaar.1 Deze brochure bevat onder andere een stappenplan voor de maatregelen die genomen dienen te worden bij een asbestbrand. Het plan van aanpak wordt momenteel geactualiseerd door het Instituut Fysieke Veiligheid.
Vindt u dat er een plan moet komen om Nederland zo snel mogelijk systematisch asbestvrij te maken? Zo nee, waarom niet?
Het beleid van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is erop gericht om blootstelling aan asbestvezels te voorkomen. Onderdeel van dit beleid is het voorgenomen verbod op asbestdaken per 2024, mede gezien de risico’s bij incidenten zoals in Roermond (zie antwoord 4 bij de vragen van het lid Cegerek). In de afgelopen jaren zijn de particuliere asbestwegen in de omgeving van de asbestfabrieken in Harderwijk en Hof van Twente gesaneerd. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu levert een financiële bijdrage aan de bodemsaneringen (asbest) in Overijssel.
Bij asbest in gebouwen is meestal sprake van hechtgebonden asbest; het zit vast in ander materiaal. Het asbest wordt pas gevaarlijk als het vrij komt. Het bewerken van asbest is verboden en het verwijderen van asbest is aan strenge regels gebonden. Bij de renovatie of sloop van gebouwen van voor 1994 is een asbestinventarisatie verplicht. De verwijdering van asbest dient in bijna alle gevallen door een gecertificeerd bedrijf te worden uitgevoerd.
Het beleid is er aldus op gericht om de risico’s daar aan te pakken, waar ze ook werkelijk zijn. Dit risicogerichte beleid zal ik voortzetten.
De gevolgen van de uitspraak van het College van de Rechten van de Mens dat er sprake is van leeftijdsdiscriminatie als uitkering van functioneel leeftijdsontslag stopt op 65 jaar terwijl de AOW-leeftijd hoger is geworden |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het oordeel van het College van de Rechten van de Mens?1 Welke conclusies worden hieraan verbonden? Wat gaat u concreet doen om deze leeftijdsdiscriminatie te stoppen?
Het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens gaat over het in de toekomst eindigen van een uitkering op grond van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM) aan een gewezen militair. Die uitkering eindigt op het moment waarop aan de betrokken gewezen militair een ouderdomspensioen wordt toegekend en dat is volgens het ABP reglement de leeftijd van 65 jaar. Deze gewezen militair ontvangt door de verhoging van de AOW-leeftijd een AOW-uitkering wanneer hij 65 jaar en vijf maanden oud is. De Minister van Defensie maakt, volgens het College, onderscheid op grond van leeftijd door het hanteren van de ABP-pensioenleeftijd van 65 jaar als leeftijdsgrens voor een UGM-uitkering.
In reactie op dit oordeel wil ik aangeven dat de Minister van Defensie in onderhandeling is met de centrales van overheidspersoneel over het opvangen van het gevolg van het verhogen van de AOW-leeftijd. Het aanpassen van de rechtspositie van defensiemedewerkers is alleen mogelijk na het bereiken van overeenstemming hierover in het Sectoroverleg Defensie. Tot die tijd is de Minister van Defensie gehouden de bestaande rechtspositieregeling toe te passen en worden geen individuele afwijkende regelingen getroffen.
Onderschrijft u dat sprake is van een substantiële inkomensachteruitgang bij vroeg-pensioenregelingen als de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM) in de periode vanaf het bereiken van de 65-jarige leeftijd tot aan het moment waarop de betrokkene de voor hem geldende nieuwe leeftijd waarop hij een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) zal ontvangen, bereikt? Acht u deze substantiële inkomensachteruitgang in verhouding staan tot het beoogde doel? Zo ja, waarom?
Het feit dat per 1 januari 2013 de AOW-leeftijd is opgehoogd en in de komende jaren verder omhoog gaat, heeft geleid tot overleg in de sector Defensie. Afgesproken is een tijdelijke voorziening te treffen, de zogenaamde ABP-overbruggingsregeling (tot uiterlijk 1 januari 2016). Die regeling houdt in dat automatisch het AOW-gat wordt gecompenseerd door het ABP met gebruikmaking van keuzepensioen (burgers) of het verslepen van pensioen (militairen). Voor Defensiemedewerkers met een hiaat van drie maanden of langer, zal dit hiaat zich pas na 1 januari 2016 manifesteren. Hiervoor zal de komende tijd naar een structurele oplossing worden gezocht.
Dit onderwerp maakt deel uit van het lopende arbeidsvoorwaardenoverleg met de centrales van overheidspersoneel. Voor de volledigheid deel ik u hierbij verder mee dat de aanpassing van de rechtspositie alleen mogelijk is na het bereiken van overeenstemming in het Sectoroverleg Defensie. Tot die tijd is de Minister van Defensie gehouden de bestaande rechtspositieregeling toe te passen en worden geen individuele afwijkende regelingen getroffen. Het vorenstaande is door de rechtbank Den Haag bekrachtigd in de uitspraak van 2 oktober 2014 over een vergelijkbare situatie van het eindigen van het wachtgeld van een burgerlijk ambtenaar van Defensie bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar (SGR 14 / 3394 AW V102). In die uitspraak is tevens geconstateerd: «Mede gelet op het feit dat ABP-pensioen nog steeds kan ingaan bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, vormt het opschuiven van de AOW-gerechtigde leeftijd tot 67 jaar geen beletsel voor het ongewijzigd van toepassing laten zijn van de Wbad (Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren Defensie).»
Onderschrijft u dat met de beoogde versnelde verhoging van de AOW-leeftijd de proportionaliteit van de inkomensachteruitgang alleen nog maar sneller en meer in het geding komt? Zo ja, hoe meent u dit te kunnen compenseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welk belang heeft u bij het laten ontstaan en doen voortbestaan van een AOW-gat?
Het kabinet heeft er belang bij om gelet op de vergrijzing en ontgroening de AOW houdbaar te houden niet alleen voor de huidige generaties maar ook voor de toekomstige generaties. Daarom wordt met ingang van 1 januari 2013 de AOW-leeftijd stapsgewijs verhoogd naar 66 jaar in 2019 en 67 jaar in 20232. Bij de wijziging van de AOW-leeftijd is daarbij oog geweest voor mensen die dicht tegen de AOW-leeftijd aanzaten en op korte termijn te maken kregen met de AOW-leeftijdsverhoging. De AOW-leeftijd wordt tot en met 2015 geleidelijk met één maand per jaar verhoogd. Voor mensen die door de verhoging van de AOW-leeftijd met een overbruggingsprobleem worden geconfronteerd, is met ingang van 1 januari 2013 de tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR) in werking getreden. De OBR geeft een uitkering op minimumniveau aan mensen die op 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een VUT- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling. Er geldt een inkomens- en vermogenstoets. Het kabinet is van mening hiermee adequate voorzieningen te hebben getroffen.
Is naar uw oordeel de UGM-regeling vergelijkbaar met andere pre-pensioenregelingen? Zo ja, welke pre-pensioenregelingen zijn vergelijkbaar en is daarmee het oordeel van het College van de Rechten van de Mens ook op deze regelingen van toepassing? Zo nee, waarin verschilt de UGM-regeling van andere pre-pensioenregelingen en welke betekenis hebben deze verschillen in relatie tot het oordeel van het College van de Rechten van de Mens?
De UGM is - gelijktijdig met de Algemene militaire pensioenwet (Amp-wet) - in werking getreden op 1 januari 1966 en dient te worden beschouwd als een unieke regeling die niet kan worden vergeleken met andere regelingen. In de memorie van toelichting bij de UGM is opgemerkt dat ingevolge de Amp-wet voor de militair het pensioen zal ingaan op de dag waarop hij de leeftijd van 65 jaar zal bereiken. Daarbij is verder aangegeven: «het ontslag uit betrekkingen, die een zodanige fysieke en psychische geschiktheid vorderen dat op een aanvaardbare vervulling ervan na het bereiken van een leeftijd liggende beneden die van 65 jaar niet meer kan of mag worden gerekend, vergt derhalve een andere financiële voorziening dan pensioen.» De uitkering ingevolge de Uitkeringswet gewezen militairen (UGM) is derhalve een compensatie voor het gedwongen ontslag in verband met het niet meer ten volle kunnen functioneren als militair. Tevens biedt de UGM-uitkering een overbrugging naar het moment waarop aanspraak bestaat op militair pensioen (65 jaar). De UGM is dan ook geen voorziening die vergelijkbaar is met bijvoorbeeld de VUT of de FPU omdat er geen sprake is van een vrijwillige vervroegde uittreding. Zowel de vrijwilligheid als de vervroegde uittreding zijn nadrukkelijk niet aan de orde. De UGM is eveneens niet vergelijkbaar met bijvoorbeeld de regeling voor substantieel bezwarende functies voor het rijkspersoneel. In het Sectoroverleg Rijk zijn afspraken gemaakt om deze regeling te vervangen door een nieuwe regeling waarin de vaste uittreedleeftijd is verlaten. Hierbij zijn afspraken gemaakt over compensatie voor de verhoging van de AOW-leeftijd voor degenen die voor 1 januari 2013 zijn uitgetreden. In de oude regeling voor substantieel bezwarende functies bestond reeds de mogelijkheid om onder voorwaarden langer door te werken.
Eerste deelnemer aan de “Meesterbeurs” |
|
Sadet Karabulut , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het initiatief tot een «Meesterbeurs»?1
De verantwoordelijkheid voor het re-integratiebeleid ligt bij gemeenten, net als de instrumentskeuze. Het is van belang, zoals ik ook regelmatig aan de gemeenten kenbaar maak, dat er gestructureerd en «evidence based» gewerkt wordt bij het aan het werk helpen van mensen. De Meesterbeurs is een vorm van «werken met behoud van uitkering», die door de wet mogelijk wordt gemaakt. Werken met behoud van uitkering kan namelijk, mits uiteraard selectief en op basis van maatwerk toegepast, een effectief instrument zijn om mensen terug aan het werk te krijgen en mogelijke schroom bij werkgevers jegens een potentiële werknemer weg te nemen. Het is aan gemeenten om te bepalen of zij vinden dat een dergelijk instrument een bijdrage levert aan het door hen gevoerde re-integratiebeleid.
Wat zijn de kosten voor de werkgever?
De gemeente brengt vooraf een eenmalige «handling fee» bij het leerbedrijf in rekening ad. € 900,– exclusief BTW en het leerbedrijf zorgt voor adequate begeleiding op de werkvloer.
Is de betreffende werknemer verzekert voor de werknemersverzekeringen? Zo nee, waarom niet?
De Meesterbeurs betreft een re-integratie-instrument voor de activering van oudere werknemers op basis van werken met behoud van uitkering.Het betreft een periode van een halfjaar, waarin de 50-plusser de uitkering behoudt en waarbij de gemeente Tilburg een stimuleringspremie van 150 euro per maand boven op de uitkering verstrekt. Er wordt gedurende de Meesterbeurs geen loon betaald. De werkzoekende verricht additionele werkzaamheden en het opdoen van nieuwe werkervaring en vaardigheden staat centraal. De werkzaamheden zijn een middel om de re-integratie van betrokkenen in het arbeidsproces te bevorderen. Er is daarom geen sprake van een arbeidsovereenkomst met het leerbedrijf waar men wordt geplaatst. Dit betekent tevens dat betrokkenen niet zijn verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
Is er, gezien de aard van het werk, sprake van een gezagsverhouding, zodat er een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is er sprake van opleiding tijdens deze Meesterbeurs? Zo, ja waaruit bestaat die opleiding en waarvoor wordt opgeleid?
De 50-plusser kan in de periode van de Meesterbeurs aan het leerbedrijf de verworven competenties laten zien die op andere vakterreinen zijn geleerd. Anderzijds zal betrokkene in de praktijk voor de nieuwe functie andere competenties moeten leren.
Deelt u de mening dat hier sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
Het is aan de gemeente om een instrument als werken met behoud van uitkering binnen de kaders van de Participatiewet in te zetten. Daarbij hoort ook een toets op verdringing.
De gemeente Tilburg geeft aan dat de vacatures voor de Meesterbeurs zorgvuldig worden getoetst op verdringing. In mijn antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat er geen sprake is van een reguliere arbeidsrelatie, maar van het werken met behoud van de uitkering. Het betreft een periode van 6 maanden, waarin de 50-plussers in de nieuwe functie of vakgebied nog moeten worden bij- of omgeschoold. Het betekent een mogelijke opstap van 50-plussers naar een betaalde functie, doordat zij gedurende de Meesterbeurs hun eerder verworven competenties nu op een ander vakgebied kunnen tonen. Ik onderschrijf in algemene zin het belang dat gemeenten bij de inzet van re-integratieinstrumenten, onderzoek (laten) verrichten om de effectiviteit te bepalen.
Wat is uw reactie op het artikel «Plek voor werkervaring is ontaard in uitbuiting»?2 Wilt u een systematisch onderzoek (laten) doen naar de omvang en toetsen of er bij werkervaringsplaatsen eigenlijk sprake is van arbeid en daarbij behorende rechten en plichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat mensen met terminale kanker door het UWV worden goedgekeurd voor werk |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «UWV zet werknemer met kanker onder druk», waaruit blijkt dat terminale kankerpatiënten door het UWV (Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen) worden goedgekeurd voor werk?1
In het desbetreffende bericht wordt aangegeven dat UWV mensen met kanker onder druk zet om aan het werk te gaan. Ik realiseer me dat het hier om een zeer gevoelige kwestie gaat.
Op individuele gevallen kan ik niet ingaan. Wel kan ik in algemene zin reageren op dit bericht.
Bij de WIA-keuring is de wet- en regelgeving leidend. Daarbij gaat het meer in het bijzonder om het Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten en de professionele standaard van deze beroepsgroep, zoals die zijn neergelegd in verzekeringsgeneeskundige protocollen en professionele richtlijnen.
Dit houdt onder meer in dat patiënten die terminaal zijn – in die zin dat zij naar de verwachting van artsen binnen enkele maanden komen te overlijden – vanzelfsprekend niet worden goedgekeurd door de verzekeringsarts. Deze patiënten zijn volledig duurzaam arbeidsongeschikt.
Dit kan anders liggen bij patiënten die weliswaar een slechte prognose hebben en als gevolg van hun ziekte op langere termijn komen te overlijden. Met deze patiënten worden de mogelijkheden voor terugkeer naar werk conform de richtlijnen besproken.
Respect voor de eigen inschatting van de patiënt is daarbij een belangrijke leidraad. Daarom dient de verzekeringsarts zich rekenschap te geven van de visie van de betrokkene op diens arbeidsmogelijkheden. Indien de verzekeringsarts een discrepantie ziet tussen de inschatting door de patiënt zelf van de arbeidsmogelijkheden ten opzichte van de klinische prognose, dan zal de verzekeringsarts recente informatie van de behandelaar betrekken bij zijn oordeel. Het UWV zal alleen praten over re-integratie als dat mogelijk is.
Het is zeker niet de doelstelling van het UWV om terminale patiënten onder druk te zetten. Als er re-integratiemogelijkheden zijn en als daarbij ondersteuning nodig is, zal het UWV die bieden.
Is er betreffende de omgang met de plicht om te werken specifiek beleid voor mensen die terminaal ziek zijn? Zo ja, welk beleid is dat en heeft het UWV juist gehandeld? Zo nee, waarom ontbreekt dergelijk beleid? Bent u, indien dergelijk beleid ontbreekt, voornemens maatregelen te nemen?
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 1, geldt hiervoor beleid dat onder meer is vastgelegd in het Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten, verzekeringsgeneeskundige protocollen en professionele richtlijnen.
Deelt u de opvatting dat mensen die terminaal ziek zijn door het UWV met rust moeten worden gelaten? Zo nee, waarom niet?
Ja. In mijn antwoord op vraag 1 heb ik toegelicht hoe het UWV omgaat met mensen die terminaal ziek zijn.
Het bericht dat het ministerie het lek in asbestregels erkent |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Foekens Asbestsaneringen, ondanks intrekking van het certificaat, zijn werkzaamheden voortzet onder de BV van een familielid?1
Ik kan niet ingaan op een individuele casus, zolang er nog procedures lopen. In het algemeen kan gesteld worden dat, wanneer een bedrijf een sanctie heeft opgelegd gekregen die leidt tot intrekking van het procescertificaat, regelgeving erin zou moeten voorzien dat ontwijkgedrag kan worden voorkómen. Het is nu echter niet verboden om bijvoorbeeld een nieuwe rechtspersoon op te richten en dus is het mogelijk dat bestuurders hun werkzaamheden onderbrengen bij een ander gecertificeerd bedrijf of binnen een andere rechtspersoon. Ik acht een dergelijk gedrag – dat in de praktijk kan neerkomen op voorzetting van het bedrijf onder een andere vlag – zeer onwenselijk.
Wanneer en waarom is het certificaat van Foekens Asbestsanering ingetrokken? Wanneer is het certificaat aan de voortzetting verleend? Heeft de Arbeidsinspectie (nu: Inspectie SZW) inspecties uitgevoerd bij de BV die de werkzaamheden voortzet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de resultaten?
Zoals gemeld onder vraag 1, kan niet worden ingegaan op een individuele casus.
Voor een overzicht van geldige of ingetrokken certificaten kan gebruik worden gemaakt van het register op de website van beheersstichting Ascert.
In het algemeen kan worden gesteld dat een certificaat wordt ingetrokken als gevolg van de opeenstapeling van afwijkingen. Het aantal en de ernst van de door de cki (Certificerings- en Keuringsinstelling) geconstateerde afwijkingen kunnen leiden tot een onvoorwaardelijke intrekking van het procescertificaat.
Is bij die certificering gecontroleerd of er sprake was van voortzetting van werkzaamheden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is een certificaat verleend?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welk certificeringsbedrijf heeft aan deze BV het certificaat verleend?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is dat hetzelfde certificeringsbedrijf dat eerder voortzetting van werkzaamheden van PK Sloopwerken op het certificaat van een ander bedrijf toestond? Zo ja, wat gaat u tegen dit certificeringsbedrijf ondernemen?
Zoals gemeld, kan ik niet ingaan op individuele casussen, zolang er nog procedures lopen.
Ik acht het evenwel van belang dat cki’s eenzelfde methode en protocol hanteren bij het in behandeling nemen van aanvragen tot certificatie. Als basis hiervoor dienen de certificatieschema’s. Deze moeten ondubbelzinnig zijn voor wat betreft de eisen. Het gesignaleerde probleem maakt duidelijk dat aanpassing nodig is van de certificatieschema’s. Ook is versterking van afstemming en informatie-uitwisseling wenselijk tussen de beheersstichting Ascert, cki’s en SZW om een ongewenste aanvraag van een nieuw certificaat te detecteren.
Momenteel wordt in samenwerking met de beheersstichting en het college van deskundigen bepaald welke maatregelen verder getroffen worden in gevallen waarin de huidige regelgeving nog niet voldoende voorziet. Inzet is om de bestaande schema’s aan te scherpen en om concrete afspraken te maken over de uitwisseling van informatie wanneer er een vermoeden bestaat van oneigenlijk gebruik en/of er aanwijzingen zijn van «ontwijkgedrag» bij een aanvraag van een certificaat.
De Inspectie SZW inspecteert daarnaast onverminderd en intensief. Met name op bedrijven die structureel de wet niet naleven: notoire overtreders en niet-nalevers.
Wanneer was op het ministerie bekend dat het om een voortzetting van werkzaamheden ging? Is het waar dat certificering van de voortzetting op 26 mei 2014 is verleend?2 Welke maatregelen heeft u genomen om voortzetting te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Waaruit bestaan de mazen in de regels waardoor voortzetting van werkzaamheden onder een andere bedrijfsnaam niet te voorkomen zou zijn? Welke andere mazen zijn er? Welke onwenselijke gevolgen heeft dat?3
Bij de controle van kandidaat-certificaathouders (bedrijven) wordt door de cki gecontroleerd of het bedrijf in de laatste 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag van een certificaat geen certificaat had dat is geweigerd of ingetrokken (vrijwillig of als gevolg van sancties). Wanneer sprake is van een nieuwe BV met nieuwe aandeelhouders, kan via de bestaande regels niet bepaald worden of er sprake is van een voortzetting van de werkzaamheden van het bedrijf wiens certificaat is ingetrokken. Wanneer er sprake is van overgang van onderneming kan – indien het een ingetrokken certificaat betreft – de aanvraag worden geweigerd. De schema’s bevatten nog geen expliciete eisen voor de cki’s op dit punt.
Handelen alle certificeringsbedrijven op dezelfde wijze bij voortzetting na intrekking van het certificaat? Zo nee, wat zijn de verschillen? Waaruit komen die verschillen voort? Wat zijn de voorschriften van Ascert in dit verband? Houden certificeringsbedrijven zich daar op dezelfde manier aan? Zo nee, waarom niet en wat zijn de verschillen?
Onder regie van beheersstichting Ascert worden met cki’s afspraken gemaakt opdat cki’s een gelijke handelwijze hanteren bij het uitvoeren van de regels uit de certificatieschema’s. Hiertoe wordt periodiek overleg gevoerd met de cki’s. Desalniettemin kan in de praktijk toch sprake zijn van interpretatieverschillen. Aanscherping van de bepalingen in de schema’s en het maken van concrete afspraken over afstemming en uitwisseling van informatie is daarom nodig; zie verder het antwoord op vraag 5.
Waarom reageert u wel op de publicatie in Trouw en waarom heeft u niet uit eigener beweging de Kamer geïnformeerd?4
Op het moment van publicatie werd overleg gevoerd en onderzocht welke maatregelen getroffen konden worden. Gezien de ontstane publiciteit naar aanleiding van de publicatie achtte ik een korte publieke reactie op de publicatie in Trouw wenselijk.
Welke maatregelen gaat u nu precies treffen en op welke termijn?
De te treffen maatregelen die momenteel voorliggen en die worden besproken met belanghebbenden (waaronder Ascert) spitsen zich toe op het aanscherpen van eisen voor aanvragers in de certificatieschema’s. Dit wordt momenteel in gang gezet.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over arbeidsomstandigheden op 30 oktober 2014?
Ja.
Het bericht dat Sociale Zaken mogelijk de privacywetgeving schond |
|
Paul Ulenbelt , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het artikel «Sociale Zaken overtrad mogelijk de privacywetgeving»?1
Zie mijn onderstaande antwoorden.
Wie heeft wanneer besloten dat er zonder wettelijke basis, gegevens aan elkaar konden worden gekoppeld om fraude op te sporen? Is de Tweede Kamer hier toentertijd over geïnformeerd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Voor het koppelen van bestanden met persoonsgegevens is een wettelijke basis noodzakelijk. De belangrijkste regels voor de omgang met persoonsgegevens zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Op grond van artikel 8 Wbp mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt als hiervoor een in dit artikel genoemde verwerkingsgrond aanwezig is. Artikel 8, sub c respectievelijk e, van de Wbp geeft een grondslag om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de fraudebestrijding. Persoonsgegevens mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is en indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van de publiekrechtelijke taak. De wet Werk en bijstand (WWB) en de wet Structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) stellen regels voor bestandskoppeling in het sociale zekerheidsdomein. In artikel 64 van de WWB en in artikel 54 van de wet SUWI wordt een aantal bronnen genoemd op grond waarvan gegevensbestanden kunnen worden gekoppeld. De databestanden zijn gekoppeld en geanalyseerd binnen de kaders van de Wbp, de wet WWB en de wet SUWI.
Bij brief van 23 december 20052 heeft Staatssecretaris Van Hoof de Tweede Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden tot gegevensuitwisseling en ontsluiting van gegevensbronnen in het kader van handhaving en het overleg met het CBP dat hij hierover heeft gehad.
De Tweede Kamer is op 19 december 2007 door staatsecretaris Aboutaleb geïnformeerd3 dat hij met het CBP tot overeenstemming was gekomen over de wijze waarop binnen de beveiligde omgeving van de «Black Box» persoonsgegevens konden worden gekoppeld en dat ten behoeve daarvan risicoprofielen werden ontwikkeld. Op deze wijze was het mogelijk om het koppelen van bestanden en de werkwijze van de interventieteams binnen de kaders van de Wbp te laten plaatsvinden. Op 3 september 2009 is de Tweede Kamer in de Integrale rapportage handhaving 20084 geïnformeerd over de voortgang van de «Black Box».
In de Integrale rapportage handhaving 20095 van 6 september 2011 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de afronding van het »Black Box» project en het ambtshalve onderzoek van het CBP. Tevens is in de brief aangegeven dat de techniek van het anoniem koppelen van gegevens in 2010 bij het Inlichtingenbureau (IB) werd doorontwikkeld.
Heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (Cbp) toezicht gehouden op de koppeling van persoonsgegevens? Zo ja, op welke manier en hoe kan het dat het Cbp dit weerspreekt? Zo nee, waarom niet?
De Wbp is een wet met open normen. Belangrijk criterium is dat de gegevensuitwisseling expliciet bijdraagt aan en noodzakelijk is voor de uitvoering en handhaafbaarheid van de wettelijke regels, te weten het rechtmatig verstrekken van de uitkering en het bestrijden van fraude. Voorts moet voldaan worden aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De Wbp is sinds 1 september 2001 van kracht. Op 8 oktober 2003 heeft een aantal partijen6 zich verenigd in de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI) en een convenant gesloten om gezamenlijk interventieteamprojecten op te starten. In deze interventieteams werken partijen samen aan het bestrijden van fraude op het gebied van belastingen en sociale zekerheid, uitbuiting en illegale tewerkstelling. Omdat de LSI zoekende was over de toepassing van de normen van de Wbp, heeft het CBP de LSI tot 2007 op verzoek geadviseerd. Dit laat onverlet dat de verantwoordelijkheid om de wet- en regelgeving na te leven bij partijen blijft. Het CBP houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving die ziet op de verwerking van persoonsgegevens en heeft de mogelijkheid ambtshalve onderzoek te doen en sancties op te leggen.
Om welke projecten ging het? Welke gegevens werden gekoppeld? Welke doelen werden hierbij beoogd? Van hoeveel mensen werden de gegevens gebruikt?
De eerste interventieteamprojecten zijn begin 2004 gestart. Tot en met het derde kwartaal van 2014 zijn 159 projecten door de LSI goedgekeurd. De projecten richten zich op verschillende onderwerpen. Het kan bijvoorbeeld gaan om illegale tewerkstelling, onderbetaling, ontduiking van belastingen en/of sociale premies, fraude met toeslagen en uitkeringsfraude. Ook vormen van adres- of samenwoonfraude en vermogensfraude en misstanden met huisvesting van (voornamelijk) tijdelijke, buitenlandse arbeidskrachten zijn onderwerp van interventieteamprojecten. Per project wordt op basis van de doelstelling van dat project bepaald welke gegevens nodig zijn om de doelgroep te identificeren. Elke organisatie die aan het project deelneemt, levert daarvoor langs beveiligde weg bestanden uit zijn eigen administratie aan.
Het is niet bekend van hoeveel mensen gegevens zijn gekoppeld. Nadat een bestandskoppeling heeft plaatsgevonden, worden alleen personen die tot de potentiële risicogroep behoren, voor analysedoeleinden geïdentificeerd. Alle overige persoonsgegevens worden vernietigd, zodra het betreffende project is beëindigd. De gegevens van personen die tot de risicogroep van dat project behoren, worden een jaar nadat de LSI het eindrapport van het project heeft vastgesteld, vernietigd.
Waarom werd het koppelen van gegevens pas in 2013, vijf jaar na de start hiervan, in een wet vastgelegd? Bent u het eens met de stelling dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot 2013 in strijd met de wet handelde? Zo nee, waarom niet?
Begin 2011 brengt het onderzoeksbureau Hec-Zenc een in opdracht van het Ministerie van SZW uitgevoerde evaluatie naar de «Black box» uit. Ofschoon het bureau concludeert dat de Wbp voldoende juridische basis heeft om binnen een «Black Box» omgeving te werken, wordt er om redenen van transparantie en heldere taak- en verantwoordelijkheidsverdeling voor gekozen een aparte wettelijke basis te creëren. De in de «Black Box» ontwikkelde risicoprofielen worden nu toegepast in het Systeem Risico Indicatie (SyRI). Dit heeft geresulteerd in een wijziging van de Wet SUWI die per 1 januari 2013 in werking is getreden.
Het bericht van RTV Oost “Mogelijk chloortrein van AkzoNobel door Overijssel vanwege staking Rotterdam |
|
Eric Smaling , Paul Ulenbelt |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat AkzoNobel voorbereidingen treft om weer chloortreinen te laten rijden, nu er een tekort aan chloor dreigt te ontstaan vanwege stakingen bij de chloorfabriek in het Botlekgebied?1
Ja.
Ben u van mening dat dit transport is toegestaan binnen het convenant dat AkzoNobel heeft afgesloten met de rijksoverheid in 2006, waarin duidelijk gesteld wordt dat er alleen uitzonderlijk transport mag plaatsvinden in geval van onderhoud bij de fabriek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Incidentele transporten in opdracht van Akzo Nobel Nederland te Rotterdam worden uitgevoerd op basis van het «Convenant Akzo chloortransporten» dat is afgesloten in 2002. Dit convenant staat Akzo Nobel incidenteel transport van chloor door Nederland toe in geval van voorziene en onvoorziene vermindering en om uitval van de lokale productie op te vangen, met het doel bestaande afnamecontracten te kunnen nakomen.
Deelt u de mening dat dit stakingsbreking betreft, wat regelrecht ingaat tegen het internationale stakingsrecht, zoals vastgelegd door de Verenigde Naties? Zo nee, waarom niet?
Het in 2002 gesloten convenant stelt Akzo Nobel Nederland in staat om in bepaalde gevallen incidentele transporten uit te laten voeren die voldoen aan alle veiligheidseisen. Het loonconflict en de hieruit voortvloeiende staking is een kwestie tussen werkgever en werknemers. Het is in voorkomende gevallen aan de rechter om een uitspraak te geven of dit stakingsbreking betreft.
Gaat u in gesprek met AkzoNobel om dit mogelijke transport tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord vraag 3. Er is geen wettelijke grondslag om deze transporten tegen te houden.
Gaat u zich inzetten om te voorkomen dat dit soort situaties zich vaker voordoen, door met de werkgever in overleg te treden om de arbeidsvoorwaarden van de stakende werknemers te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Nee, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu gaat niet over het arbeidsrecht en de arbeidsrechtelijke verhoudingen tussen werkgever en werknemer.
Wilt u deze vragen beantwoorden voordat AkzoNobel een besluit neemt dat invloed op de staking heeft?
Ik streef naar spoedige beantwoording van deze vragen, maar ik ga niet over de bedrijfsvoering van Akzo Nobel en kan dus niet toezeggen dat zij een nader besluit met invloed op de staking aanhoudt tot na de beantwoording.
Het mislukken van het zoveelste ICT-project bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het ICT-project Be Informed is gestaakt? Waarom is de Tweede Kamer niet ingelicht?1
UWV heeft het project vroegtijdig afgebroken vanwege faillissement van de betrokken ICT-leverancier. Dat zo zijnde is er geen sprake van het mislukken van het project in de zin dat UWV niet gepresteerd heeft.
De financiële omvang en risicoprofiel van het project waren niet zodanig dat opname in het RijksICT-dashboard volgens de Rijksbrede normen vereist was. Vanzelfsprekend zal ik de nieuwe spelregels die na discussie uit het parlementair onderzoek naar grote ICT-projecten bij de overheid voortvloeien volgen.
Welk bedrag is door het UWV uitgegeven aan het project, uitgesplitst naar internen en externe partijen?
Be Informed was leverancier van enkele samenhangende standaard softwarepakketten (een zgn. softewaresuite) waarmee UWV stapsgewijs tot systeemvernieuwing wilde komen. Vóór de ingebruikname van de businessapplicatie voor de WW als eerste toepassing («WW met Suite») deed zich het faillissement voor.
Op dat moment waren de volgende betalingen gedaan.
In het najaar van 2012 is aan Be Informed is voor de aanschaf van de licentie om de suite UWV-breed te kunnen inzetten € 10,2 mln betaald. De licentie had dus niet alleen betrekking op de WW. Na het faillissement van Be Informed en het stopzetten van het (deel)project «WW met Suite» is UWV-brede inzet niet meer aan de orde.
Een eerste project in dit langere traject had betrekking op het gereed maken van de UWV-organisatie voor het gebruik van de softwaresuite. Dit was het project «Suite Startklaar». De kosten van dit project bedroegen € 1 mln.
In het kader van het reguliere onderhoud van de suite is in het eerste halfjaar van 2013 € 0,53 mln betaald en € 0,72 mln voor het recht op het gebruik van een aanvullend pakket.
De kosten van het deelproject «WW met Suite» bedroegen € 5,9 mln, waarvan € 2,4 mln aan externe partijen is betaald.
Wanneer zijn er door het UWV betalingen gedaan aan Be Informed en om welke bedragen ging het?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat het UWV proberen het geld terug te halen bijvoorbeeld via de curator? Zo ja, acht u dit kansrijk? Zo nee, waarom niet?
UWV heeft een claim ingediend bij de curator ter zake van de geleden schade. Deze wordt gegeven de staat van de boedel echter niet kansrijk geacht. Verder heeft de curator aangegeven het punt van eventueel onbehoorlijk bestuur zelf in onderzoek te hebben, waardoor UWV van een eventuele actie met betrekking tot onbehoorlijke bestuur heeft afgezien.
Welke andere stappen gaat het UWV ondernemen richting Be Informed?
Zie antwoord vraag 4.
Is het UWV nagegaan in september 2012 hoe de financiële situatie van Be Informed was? Zo ja, met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
In de Europese aanbesteding zijn eisen gesteld aan de financiële situatie van de aanbieders. Be Informed voldeed aan deze criteria.
Is het UWV voornemens het programma E-werken opnieuw aan te besteden? Zo ja, welke lessen trekt het UWV uit deze ervaring?
UWV heeft opnieuw de vraag onder ogen gezien hoe de ontwikkeling van het systeemlandschap van UWV verder moet worden gebracht. Daarbij is in de eerste plaats vastgesteld dat het belang van continuïteit en stabiliteit voorop dient te staan. Het voortbouwen op en hergebruik van bestaande systemen is daarom uitgangspunt. In de tweede plaats is vastgesteld dat zich sinds de start van het traject met Be Informed in 2012 verschillende ontwikkelingen op ICT-terrein hebben voorgedaan, zowel binnen als buiten UWV. De Rijksbrede ervaringen met het kunnen werken met suites, de beschikbare financiële kaders en ook voortschrijdende ambities op het vlak van de digitale overheid, zijn daar voorbeelden van. Het voorgaande betekent dat UWV op dit moment niet voornemens is een nieuwe aanbesteding te doen.
Waaruit bestond de zakelijke rechtvaardiging voor het project? Wat waren de oordelen van auditors over de voortgang van het project? Wilt u een feitenrelaas opstellen over het verloop van het project? Zo nee waarom niet?
Na een marktverkenning heeft UWV medio 2011 een Europese aanbesteding uitgeschreven voor de verwerving van een softwarepakket waarbij zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van standaardfunctionaliteiten en specifieke aanpassingen gerealiseerd kunnen worden zonder gedetailleerd programmeerwerk.
In augustus 2012 vond de gunning plaats aan Be Informed. Het vervolgtraject is in kleine stappen ingezet. Als eerste stap is het project «Suite Startklaar» gestart, waarmee de UWV-organisatie gereed werd gemaakt voor het gebruik van de software.
Na de succesvolle afronding van «Suite Startklaar» heeft UWV zich bezonnen op de volgende stap. Er volgde een keuzeproces voor de eerste praktijktoepassing met de software van Be Informed. Hiervoor werd een onderdeel van de WW gekozen. Deze afweging en de stand van het denken van dat moment is getoetst door PWC. Mede op basis van het oordeel van PWC heeft UWV geconcludeerd dat de business case valide was, zij het dat de beoogde besparing niet reeds per 2015 realiseerbaar was. UWV heeft de aanbevelingen van PWC opgevolgd en is vervolgens gestart met het project «WW met Suite».
Het faillissement van de leverancier Be Informed betekende een vroegtijdig einde aan dit project. Overigens zou, in de situatie dat zich het faillissement zich niet had voorgedaan en overeenkomstig de benadering om in kleine en beheersbare stappen te werken, UWV zich opnieuw de vraag hebben gesteld of en onder welke condities een volgende stap verantwoord zou zijn geweest.
De (deel)projecten «Suite Startklaar» en «WW met Suite» hebben er toe geleid dat er op een deel van het WW-domein een applicatie voor medewerkers is opgeleverd die in een testomgeving goed werkt. De fase van het testen voor productie, voorzien voor het einde van het eerste kwartaal 2014, is niet bereikt als gevolg van het faillissement. Daarmee was het ook niet meer mogelijk het oorspronkelijk beoogde doel van UWV-brede inzet van de softwaresuite te realiseren.
Onderstaand het chronologisch verloop van het project:
De berichten ‘Inspectie kondigt bezoek tevoren aan’ |
|
Farshad Bashir , Eric Smaling , Paul Ulenbelt , Michiel van Nispen |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er binnen de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) besloten is dat controles altijd van tevoren worden aangekondigd en dat daar intern wrevel over is ontstaan?1
Het feit dat inspecties bij bedrijven van tevoren worden aangekondigd is niet nieuw binnen de ILT, maar is nog niet in alle organisatieonderdelen gebruikelijk. Waar sprake is van inspecties bij bedrijven worden deze uit oogpunt van klantgerichtheid en efficiency in beginsel aangekondigd. De kerntaak van de ILT is de bevordering van de naleving van wet- en regelgeving en zij voert deze taak uit op basis van vertrouwen, tenzij. Uitgangspunt is dat het merendeel van de bedrijven de bedoeling heeft om goed na te leven. Daarbij ligt de verantwoordelijkheid voor naleven bij het bedrijf en niet bij de toezichthouder.
Voor veel inspecties moet een deskundige van het bedrijf aanwezig zijn en moeten de juiste documenten voor de inspecteur beschikbaar zijn. Dan is het efficiënt voor zowel de ILT als de ondertoezichtstaande dat het bezoek wordt aangekondigd.
Uitzonderingen op de regel zijn er ook. Waar aanleiding bestaat om te veronderstellen dat regels herhaaldelijk of moedwillig worden overtreden, kunnen bedrijven onaangekondigd geïnspecteerd worden. Ook vinden onaangekondigde inspecties plaats in gevallen waarin internationale regelgeving dat voorschrijft, maar ook bijvoorbeeld in het wegtransport, de luchtvaart en de scheepvaart. Op de weg en op het water kan per definitie niet worden aangekondigd.
De inspectie is een meervoudig samengestelde organisatie. De leiding van de inspectie heeft een koers ingezet waarbij processen, werkwijzen en ICT-applicaties worden geüniformeerd. Van deze aanpak is niet iedere medewerker op voorhand overtuigd.
Daarnaast is de afgelopen jaren een aantal taken weggevallen, waardoor medewerkers andere werkzaamheden hebben gekregen. De samenloop van deze twee ontwikkelingen zorgt voor spanningen. De leiding van de inspectie zet veel energie op de communicatie met de medewerkers en de recente berichtgeving heeft daar weer een extra impuls aan gegeven. De inspectieleiding heeft er ook voor gekozen om inspectiebesluiten in het primaire proces tot het niveau van de inspecteur door te mandateren. Deze keuze is ingegeven door de gedachte dat de inspecteurs over zodanig vakmanschap beschikken dat zij de volledige verantwoordelijkheid voor hun inspecties en de afwikkeling kunnen dragen.
Ik onderschrijf de koers die de inspectie heeft ingezet en deel de koersvastheid die de inspectieleiding daarbij betracht.
Wat vindt u van dit besluit van de ILT-directie en van de opvatting van medewerkers dat dit leidt tot het wegmoffelen van zaken bij bedrijven en organisaties?
Bij een aantal onderdelen van de ILT vinden inspecties nog veelal plaats door middel van fysieke waarnemingen of goederen of stoffen al dan niet (terecht) aanwezig zijn. Om te voorkomen dat ondertoezichtstaanden de goederen of stoffen bewust (tijdelijk) buiten het zicht van de inspectie brengen, moet het controleren van onderdelen van de administratie of de boekhouding ook deel uit maken van de inspectie. De ILT leidt ook inspecteurs op om de financiële / administratieve kennis te verstevigen.
Als door de aankondiging zaken in orde worden gebracht, leidt dat tot een verbetering van de naleving. Daarmee wordt het beoogde doel van het toezicht gerealiseerd.
Wat vindt u van de opvatting van diverse inspecteurs die zich «niet meer serieus genomen» voelen en die de manier van leiding geven bij de ILT als autoritair ervaren? Bent u van plan in te grijpen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het beroep van inspecteur voldoende waardering krijgt in de maatschappij? Zo nee, heeft u ideeën hoe dit verbeterd kan worden?
Een toezichthouder is vaak de brenger van een vervelende boodschap. Dat maakt dat de inspecteur niet bij iedereen even geliefd zal zijn. Professioneel handelen en kennis van zaken zijn belangrijke kerncompetenties voor een inspecteur. De bevordering van de naleving van wet- en regelgeving staat bij het handelen van een inspecteur voorop en dat doet hij op basis van vertrouwen, tenzij. In dat verband past ook een efficiënte inzet van inspecteurs en een zo laag mogelijk gepercipieerde inspectiedruk. Het aankondigen van inspecties bij bedrijven brengt beide aspecten samen. Daarnaast constateer ik dat er een roep bestaat vanuit de samenleving om meer toezichthouders. Ik heb dan ook niet de indruk dat het schort aan waardering voor toezichthouders in het algemeen.
Is er sprake van eenduidigheid in de werkwijze bij de verschillende inspecties in Nederland die belast zijn met toezicht en handhaving (zoals ILT, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, Inspectie Veiligheid en Justitie, Onderwijsinspectie)? Bent u bereid om na te gaan of hier verbeterslagen mogelijk zijn door van elkaars werkwijze te leren?
Bij de Inspectieraad beogen de rijksinspecties niet alleen meer samenwerking, maar ook meer gebruik te maken van elkaars ervaringen en werkwijzen. Zo zijn er tussen de ILT, de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) contacten over het uniformeren van processen. En zo willen de Inspectie SZW, de NVWA en de ILT hun aanpak van certificerende instellingen op één lijn brengen. Het zijn enkele voorbeelden, maar de bereidheid om van elkaar te leren is één van de basisgedachten geweest om de inspectieraad te vormen.
Daarnaast loopt er in het kader van de Hervormingsagenda rijksdienst een project om de bevoegdheden van de rijksinspecties meer op elkaar af te stemmen.
Wat wordt er in Nederland jaarlijks uitgegeven aan alle organisaties die via de departementen belast zijn met toezicht en handhaving? Hoe vaak is de afgelopen jaren aangedrongen op versterking van de capaciteit voor toezicht en handhaving en hoe heeft zich dit vertaald in budget om de taken goed uit te voeren?
Voor een overzicht van de uitgaven aan de rijkstoezichthouders verwijs ik u naar pagina 100 van het rapport van de WRR «Toezien op publieke belangen» van september 2013. De maatschappelijke wens om extra toezicht is wekelijks meermalen geuit. Gelet op de beperkte capaciteit van de rijkstoezichthouders en de taakstelling van dit kabinet op de rijksdienst moeten daarom keuzes worden gemaakt. Recente voorbeelden van intensivering zijn de uitbreiding van het toezicht van de Belastingdienst, de intensivering van de fraudebestrijding in de zorg en de vermindering van de taakstelling op de NVWA.
Zou een model waarbij toezicht en handhaving over de hele linie dichter bijeen georganiseerd wordt voordelen kunnen opleveren, zowel in termen van efficiency als werkplezier als waardering door de Nederlandse bevolking? Als dit niet duidelijk is, bent u dan bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Rijksinspecties werken per onderwerp of doelgroep zoveel mogelijk samen. De Inspectieraad bevordert die samenwerking. Voor de slagkracht of tevredenheid is het niet nodig om inspecties verder samen te brengen.
De overdracht van de pensioenen van oud-mijnwerkers aan Aegon |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de overdracht van de pensioenen van alle deelnemers van Mijnfonds AFM en BFM aan verzekeraar Aegon? Acht u een dergelijke overdracht noodzakelijk? Welke gevolgen heeft de overgang van een pensioenfonds naar een verzekeraar voor de deelnemers?1
Vanwege het arbeidsvoorwaardelijke karakter van de aanvullende pensioenen besluiten sociale partners bij welke pensioenuitvoerder de pensioenregeling wordt ondergebracht. Bij die verantwoordelijkheid past dat sociale partners overwegen welke voor- en nadelen de verschillende opties met zich meebrengen, inclusief de effecten hiervan voor de deelnemers. De Nederlandsche Bank (DNB) ziet hier op toe. Ik acht het niet opportuun mij over individuele casussen omtrent de onderbrenging van de pensioenregeling uit te spreken.
Ervan uitgaande dat met de overdracht het pensioen eenmalig met ruim 8% wordt verhoogd en dat dat percentage vervolgens geldt voor alle deelnemers voor de rest van hun leven, biedt een dergelijke regeling naar uw oordeel ook op middellange termijn voldoende garantie op koopkracht-behoud?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de leeftijdsopbouw is van het huidige deelnemersbestand van beide mijnfondsen? Wat is het gemiddelde uitkeringsniveau? Welke korting of niet doorgevoerde indexering is er de afgelopen tien jaar in deze pensioenen toegepast?
Het Ministerie van Sociale Zaken beschikt niet over gegevens van individuele pensioenfondsen. DNB heeft wel gegevens van individuele fondsen, maar het is DNB, volgens artikel 204 van de Pensioenwet, niet toegestaan om gegevens die zij heeft verkregen vanuit de vervulling van haar taak als toezichthouder op een pensioenuitvoerder openbaar te maken.
Vanaf wanneer verwacht u dat – op basis van beschikbare parameters – het uitblijven van verdere verhogingen, een netto nadelig resultaat op zal gaan leveren voor de betrokken deelnemers?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat steeds meer buschauffeurs worden vervangen door vrijwilligers |
|
Sadet Karabulut , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat steeds meer buschauffeurs worden vervangen door vrijwilligers?1
Ik spreek van werkverdringing als werknemers door oneerlijke concurrentie hun baan verliezen. Bij oneerlijke concurrentie kan gedacht worden aan ontduiking van het minimumloon, het cao-loon of de werknemersverzekeringen. Wanneer werknemers hierdoor hun baan verliezen vind ik dat onacceptabel. Of er in concrete gevallen sprake is van werkverdringing is mede afhankelijk van de omstandigheden van het specifieke geval. Zoals Kamerlid Karabulut (SP) heeft verzocht in de procedurevergadering van de vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ben ik in de brief van 1 oktober jl dieper ingegaan op dit onderwerp.
Bent u het eens met de stelling dat er sprake is van werkverdringing wanneer vrijwilligers bussen gaan rijden op lijnen waar dit voorheen door betaalde chauffeurs werd gedaan? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de plannen van gemeenten en provincies om vrijwilligers in te zetten op (voorheen) reguliere buslijnen?
Zoals hierboven geschetst is het moeilijk algemene uitspraken te doen. De gemeenten en provincies zijn zelf verantwoordelijk om het openbaar vervoer – binnen de geldende wet- en regelgeving – in hun gebied vorm te geven. Het is niet aan mij om daarover te oordelen.
Vindt u het een goede ontwikkeling dat meer dan 10% van de buschauffeurs vrijwilliger is? Zo, ja waarom? Verwacht u dat in de komende jaren meer buschauffeurs hun baan verliezen en worden vervangen door vrijwilligers?
Of de komende jaren meer buschauffeurs hun baan verliezen en meer vrijwilligers dit soort werkzaamheden gaan doen, kan ik niet inschatten.
Bent u bereid om met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) afspraken te maken over hoe het begrip «vrijwilligerswerk» moet worden gedefinieerd en wat «perspectief op werk» betekent? Bent u bereid om gemeenten en provincies die buslijnen door vrijwilligers laten rijden, hierop aan te spreken? Wilt u uw antwoord motiveren?
Het UWV is verantwoordelijk voor uitvoering van een aantal werknemersverzekeringen. In het kader van de WW ben ik in overleg met het UWV om te komen tot verruiming van de huidige regels omtrent het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering zoals aangekondigd in mijn brief van 10 juli jongstleden3. Daar maken we afspraken over hoe vrijwilligerswerk in de zin van de WW wordt gedefinieerd. Werkverdringing houd ik daarbij scherp in het oog.
Zoals aangegeven zijn gemeenten en provincies zelf verantwoordelijk voor de organisatie van het openbaar vervoer in hun gebied.
Wilt u in overleg treden met de vakbonden en de Tweede Kamer van de resultaten van dit overleg op de hoogte stellen?
Ja, ik zal dit bespreken in mijn overleg met sociale partners en uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Het bericht dat IKEA de Nederlandse wet omzeilt met Slowaakse chauffeurs |
|
Eric Smaling , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat IKEA de Nederlandse wet omzeilt met Slowaakse chauffeurs?1
Het artikel is mij bekend. Uiteraard vind ik het van belang dat bedrijven zich in Nederland aan de geldende wet- en regelgeving houden. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op naleving van de vervoerswetgeving, die zich richt op de transportondernemingen en chauffeurs. De vervoerders zijn zelf verantwoordelijk voor naleving van de relevante regels. De FNV heeft de door haar gesignaleerde misstanden in de transportwereld bij de ILT gemeld. Ik neem deze signalen serieus. Daarom heeft de ILT in september 2014 een gesprek met de FNV om een toelichting te krijgen op de door FNV gesignaleerde knelpunten en om aan de FNV toe te lichten welke bevoegdheden de ILT heeft.
Bent u bereid om de Inspectie Leefomgeving en Transport op te dragen na te gaan of het in Slowakije gevestigde bedrijf een volwaardig functionerend transportbedrijf is waar ook de planning wordt gedaan voor de ritten die voor Ikea worden uitgevoerd? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De ILT heeft geen bevoegdheid om zelf onderzoek te doen bij een in het buitenland gevestigd bedrijf. Zij kan wel, bijvoorbeeld naar aanleiding van inspecties in Nederland, bij de autoriteit in de betreffende lidstaat informatie vragen over zo’n bedrijf. De ILT kan vervolgens besluiten verder actie te ondernemen en, op basis van de Nederlandse inspectiebevindingen al dan niet in combinatie met de verkregen informatie, de buitenlandse autoriteit verzoeken een onderzoek in te stellen. Volgens het territorialiteitsbeginsel is het aan de betreffende autoriteit wel of geen gehoor te geven aan dit verzoek en eventueel over te gaan tot het opleggen van sancties.
Is het waar dat er onderzoeken zijn uitgevoerd in opdracht van de minister van Defensie (in 1999 in het depot in Vriezenveen, en in 2002 in Brunsum), waaruit bleek dat er giftige stoffen in de werkplaatsen aanwezig waren, die zich ver boven de toegestane concentratie bevonden en dat deze geheim zijn gehouden? Zo ja, kunt u verklaren waarom?1
In de periode 1999 tot en met 2002 heeft Defensie bij de Prepositioned Organisational Material Storage (POMS)-sites Vriezenveen en Brunssum onderzoek laten uitvoeren naar het risico van blootstelling aan chroom en chroomverbindingen. De aanleiding van dit onderzoek was de door het Ministerie van SZW voorgestelde verlaging van de MAC-waarden2 voor chroom en chroomverbindingen. Het doel van het onderzoek was om vast te stellen of de voorgestelde verlaging haalbaar was. De firma ASCOR A&O heeft in dit kader veeg- en luchtmonsters op chroom VI3 onderzocht.
Defensie heeft geconstateerd dat in de veegmonsters chroom voorkomt. Voor veegmonsters bestaan echter geen wettelijke normen. Deze monsters betreffen het stof op onder andere kasten en vloeren en zijn geen maatstaf voor de feitelijke blootstelling van het personeel. Op basis van de beschikbare gegevens over de luchtmonsters is het onduidelijk of de daadwerkelijke blootstelling aan chromaten boven de wettelijke grenswaarde lag.
Defensie heeft de uitkomsten van dat onderzoek niet geheim gehouden. Het desbetreffende personeel is door Defensie vanaf september 1999 mondeling geïnformeerd over de onderzoeksresultaten.
Kunt u toelichten waarom de andere depots niet zijn onderzocht?
In het licht van het doel van het onderzoek was volgens het managementteam van de POMS-sites de site Vriezenveen representatief voor de overige sites.
Bent u bereid om alle onderzoeken die in deze zaak in opdracht van Defensie of gedaan zijn naar stoffen zoals Chroom(VI), asbest, verarmd uranium, benzeen en organische oplosmiddelen aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment inventariseert Defensie alle beschikbare historische informatie over blootstelling aan gevaarlijke stoffen op de POMS-sites (zie het antwoord op vraag 6). Ik verwacht de resultaten van deze inventarisatie in het vierde kwartaal 2014 naar de Kamer te sturen.
Kunt u in een tijdslijn aangeven wat u op welk moment wist over de blootstelling? Zijn er blootstellingsonderzoeken gedaan? Zo nee, waarom niet? Wat waren de uitkomsten van blootstellingsonderzoeken?
Op dit moment wordt er nog gewerkt aan een volledig historisch overzicht van de blootstellingsonderzoeken. Ik zal de gevraagde tijdlijn meesturen met de resultaten van deze inventarisatie (zie het antwoord op vraag 3).
Wat zijn de redenen dat u zoveel jaren de kans op gezondheidsschade heeft verzwegen?
Defensie heeft de uitkomsten van het onderzoek bij de POMS-sites Vriezenveen en Brunssum niet verzwegen (zie het antwoord op vraag 1). Ook is de Kamer over soortgelijke incidenten geïnformeerd, zoals met de brief over chromaathoudende verf bij het CLSK van 7 november 2001 (Kamerstuk 28 000 X, nr. 5).
Waaruit bestaat het onderzoek naar het gevolg van de verrichte werkzaamheden te midden van de giftige stoffen dat u gaat instellen? Wie voert dit onderzoek uit? Is dit een onafhankelijk onderzoek? Wanneer worden de resultaten verwacht?2
Ik heb opdracht gegeven tot twee onderzoeken naar de voormalige POMS-sitesom volledige openheid van zaken te kunnen bieden. Dat betreft op de eerste plaats een historisch onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van het werken met gevaarlijke stoffen op de POMS-sites. Daartoe verzamelt Defensie eerst alle relevante historische gegevens en rapporten. Hiervoor worden archieven tot tientallen jaren terug geraadpleegd, waarmee enige tijd gemoeid is. Ook wordt oud-personeel geraadpleegd en opgeroepen om eventuele informatie in hun bezit beschikbaar te stellen. Het is van belang om alle beschikbare informatie boven tafel te krijgen. De informatie zal ik op internet beschikbaar stellen, zodat alle betrokkenen hier inzage in hebben en mogelijk ontbrekende informatie kunnen aanleveren.
Zodra deze inventarisatie is voltooid, zal ik de informatie door een onafhankelijk instituut laten beoordelen. Ik zal dit instituut vragen om te beoordelen of er sprake is geweest van normoverschrijdingen, of er een causaal verband bestaat tussen ziektebeelden en de mate van blootstelling en of er voldoende beschermingsmaatregelen zijn genomen. Ik verwacht dat de interne inventarisatie voor het eind van 2014 zal zijn voltooid. Op dit moment is het nog niet duidelijk hoeveel tijd gemoeid zal zijn met de beoordeling door het onafhankelijke instituut.
Naast historisch onderzoek laat ik ook door de GGD Zuid Limburg een onderzoek uitvoeren naar de mate van veiligheid van het werken in de huidige situatie op de voormalige POMS-sites. Ik verwacht de uitkomsten van dit onderzoek eind dit jaar bekend te kunnen stellen.
Deze onderzoeken zijn tijdrovend, zeker in de ogen van de betrokkenen die met acute gezondheidsklachten kampen. Dat is op de eerste plaats het gevolg van de complexiteit van het onderwerp en de zorgvuldigheid die geboden is. Het is ook tijdrovend omdat het onderzoek zich over vele jaren uitstrekt. Ik zal de Kamer op de hoogte houden van de vorderingen van beide onderzoeken.
Bent u bereid om het onderzoek breder te trekken door te inventariseren of zich ook soortgelijke gevallen in het buitenland hebben voorgedaan? Indien dit laatste het geval is, kunt u dan aangeven op welke wijze de minister van Defensie is omgegaan met deze informatie?
Ik zie op dit moment geen noodzaak om soortgelijke gevallen in het buitenland te inventariseren. Ik wil nu eerst alle beschikbare informatie over de situatie in Nederland boven tafel krijgen.
Bent u op de hoogte van soortgelijke problemen in het andere landen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 7.
Klopt het dat werknemers onvoldoende beschermd waren toen zij de speciale verf gebruikten waarin Chroom(VI)oxide was verwerkt? Zo ja, welke consequenties zou dit volgens u moeten hebben? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Uit veiligheidsvoorschriften blijkt op dit moment dat in ieder geval vanaf 1991 maatregelen zijn getroffen om de blootstelling aan gevaarlijke stoffen te beperken. Hoe hier voor 1991 mee is omgegaan, maakt onderdeel uit van het historische onderzoek. De effectiviteit van de beschermende middelen is een onderdeel van het historisch onderzoek naar gezondheidsrisico’s van het werken met gevaarlijke stoffen op de POMS-sites. Ook de relevante arbeidsomstandigheden vanaf de oprichting van de POMS-sites neemt Defensie hierin mee.
Erkent u de aansprakelijkheid voor de gezondheidsschade? Zo nee waarom niet? Bent u bereid om met de militaire vakbonden in gesprek te treden over schadeloosstelling van de oud-medewerkers, indien uit het onderzoek blijkt dat zij tijdens hun werkzaamheden inderdaad onvoldoende beschermd waren?
De uitkomsten van het onderzoek naar de gezondheidsrisico’s zal ik delen met de centrales van overheidspersoneel. Als uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een relatie tussen werkzaamheden die betrokkenen hebben verricht en de gezondheidsklachten die zij ondervinden, zal ik mijn verantwoordelijkheid nemen. Individuele verzoeken tot schadevergoeding zal ik dan in behandeling nemen.
Wat was de rol van de bedrijfsgezondheidkundige zorg van Defensie? Was zij op de hoogte van het werken met toxische stoffen? Is zij bekend met klachten van het personeel als gevolg daarvan? Zo nee, waarom niet?
De Rijks Bedrijfsgezondheids- en Bedrijfsveiligheidsdienst (RBB) en, vanaf 1996, de Arbodienst van de Koninklijke Landmacht waren op de hoogte van de werkzaamheden, waarbij blootstelling aan gevaarlijke stoffen (waaronder chroom VI) kon optreden. Deze diensten hebben destijds hierover geadviseerd, wat heeft geresulteerd in werkinstructies. Voorbeelden hiervan zijn dat het schuren en slijpen in een goed geventileerde ruimte dient plaats te vinden en het gebruikmaken van handschoenen en een verse luchtkap in de spuitcabine.
In 2000 heeft Defensie een Periodiek Arbeids Gezondheidskundig Onderzoek (PAGO) laten uitvoeren bij spuiters en preserveerders (de risicogroepen in relatie tot blootstelling aan chroom VI) van de POMS-site Vriezenveen. Er werden toen geen gezondheidsklachten gesignaleerd die in verband konden worden gebracht met het werken met gevaarlijke stoffen.
Is of was de Arbeidsinspectie op de hoogte van de huidige of eerdere situaties? Zijn er onderzoeken gedaan? Zo ja, met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
De toenmalige Arbeidsinspectie (AI) (nu: Inspectie SZW) was op de hoogte van het gebruik van chromaathoudende verven bij Defensie. In 2001 heeft, in het kader van de landelijke bedrijfstakbenadering van de sector «Openbaar Bestuur», de AI een onderzoek uitgevoerd bij zeven luchtmachtbases. De POMS-sites zijn in dat kader niet bezocht. Verschillende arborisico's waaronder het omgaan met gevaarlijke stoffen (inclusief chromaten) zijn onderzocht. De AI heeft geconstateerd dat de luchtmacht diverse maatregelen had getroffen om de blootstelling aan chromaten te beheersen, onder andere door separering van werkzaamheden en afzuiging; chromaatstof kon nog wel vrijkomen bij het schuren en bewerken van metaaldelen van vliegtuigen op moeilijk bereikbare plaatsen. Uit het eindrapport blijkt verder dat op landelijk en regionaal niveau contact is geweest tussen de AI en Defensie over de toepassing van chromaathoudende verven.
In het historisch onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van het werken met gevaarlijke stoffen op de POMS-sites (zie vraag 6) inventariseert Defensie de verschillende onderzoeken. Op dit moment zijn geen andere onderzoeken van de AI bekend.
Staan de getroffen medewerkers nog onder controle van de betrokken arbodienst? Zo ja, wat is hun conclusie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het PAGO-rapport uit 2000 gaf geen aanleiding om medewerkers individueel te volgen.
Zijn alle medewerkers die mogelijk zijn blootgesteld opgeroepen voor een gezondheidsonderzoek? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de PAGO zijn spuiters en preserveerders destijds hiertoe in de gelegenheid gesteld. Daarnaast kon het personeel van de POMS-sites zich registreren via een blootstellingsformulier, dat is opgenomen in het personeelsdossier. De voormalig POMS-medewerkers die melding hebben gedaan bij het ABP-loket hebben inmiddels een brief van de Hoofddirecteur Personeel ontvangen over de stappen die Defensie neemt om meer duidelijkheid in deze kwestie te verkrijgen.
Het bericht ’Poolse chauffeurs raken op’ |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Poolse chauffeurs raken op», waarin wordt gesteld dat er een schaarste is aan goede chauffeurs die lange internationale ritten willen rijden, waardoor bedrijven wel gedwongen zijn om chauffeurs buiten de Europese Unie te zoeken?1
Binnen de Europese Unie is voldoende aanbod van mensen die graag willen werken. Het is daarom niet nodig hiervoor derdelanders aan te trekken.
Het is wel belangrijk om ook in Nederland chauffeurs te blijven opleiden. Hier wordt met het sectorplan ook op ingezet.
Klopt het dat deze chauffeurs van buiten de EU een werkvergunning krijgen en hoe zet u dat af tegen het feit dat in Nederland ook chauffeurs werkloos thuis zitten?
Sinds het ingaan van het vrij werknemersverkeer voor mensen uit Midden- en Oost-Europa in mei 2007 is slechts een enkele aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning voor de functie van chauffeur ingediend. Er zijn de afgelopen jaren dan ook vrijwel geen tewerkstellingsvergunningen verstrekt voor de functie van chauffeur.
Overigens merk ik op dat de Wet arbeid vreemdelingen met ingang van 1 januari 2014 is aangescherpt. Voor chauffeurs worden geen tewerkstellingsvergunningen meer afgegeven, omdat er voldoende prioriteitgenietend aanbod aanwezig is.
Kunt u aangeven hoeveel werkvergunningen zijn afgegeven voor chauffeurs van buiten de EU?
Er is de afgelopen jaren één tewerkstellingsvergunning verleend voor een chauffeur uit Turkije. Daarnaast is er één tewerkstellingsvergunning verleend voor een chauffeur uit Wit Rusland. Deze vergunning is later ingetrokken. Één aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning voor een chauffeur uit Armenië is geweigerd omdat er prioriteitgenietend aanbod beschikbaar was voor de functie.
Deelt u de mening van FNV Bondgenoten dat er sprake is van »sociale dumping», doordat bedrijven telkens op zoek zijn naar nog goedkoper personeel, ten koste van Nederlandse werknemers? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De signalen over oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden in de transportsector zijn ons bekend. Bij de aanpak van schijnconstructies wordt ook speciaal aandacht besteed aan de transportsector.
In de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS) zal een aantal voorstellen worden gedaan die ook helpen schijnconstructies in de transportsector aan te pakken. De belangrijkste zijn:
Bij kamerbrief van 4 juli 2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 17 050, nr 484)
heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang in de aanpak van schijnconstructies. Daarin is de WAS, dat nu voor advies voorligt bij de Raad van State, op hoofdlijnen beschreven.
Vindt u het een wenselijke situatie dat een groep chauffeurs de weekendrust doorbrengt op parkeerplaatsen in en rondom de vrachtwagen?
In zijn algemeenheid is het niet wenselijk dat vrachtwagenchauffeurs de weekendrust doorbrengen op verzorgingsplaatsen langs de snelwegen, omdat deze in beginsel bedoeld zijn voor een korte rust en omdat het voorzieningenniveau van deze verzorgingsplaatsen niet is afgestemd op een langer verblijf.
Deelt u de mening dat er spoedig een verbod moet komen op het doorbrengen van de weekendrust op parkeerplaatsen en dat dit ook moet worden gehandhaafd? Zo ja, op welke termijn gaat u dit invoeren? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Europese Verordening 561/2006 is het een chauffeur toegestaan alléén zijn dagelijkse en verkorte wekelijkse rusttijden in het voertuig door te brengen, indien het voertuig over behoorlijke slaapfaciliteiten beschikt en het voertuig stil staat. Indien bij wegcontroles een vermoeden ontstaat dat een chauffeur deze regel overtreedt, wordt waarschuwend opgetreden en bij administratieve controles het desbetreffende bedrijf erop aangesproken. De chauffeur mag zijn rusttijd doorbrengen waar hij wil. Het is derhalve niet goed mogelijk om te controleren of een chauffeur de wekelijkse rust in de cabine heeft doorgebracht. De bepaling uit de Europese Verordening is ook vooral bedoeld als stimulans voor werkgevers om chauffeurs voor hun wekelijkse rust naar huis te laten terugkeren.
Het is een verplichting van de werkgever om het werk zodanig te organiseren dat de rij- en rusttijden kunnen worden nageleefd. Een bedrijf dient hier ook controle op uit te oefenen. Indien bij administratieve controles door de ILT wordt geconstateerd dat de normale wekelijkse rusttijden structureel in het voertuig worden doorgebracht, wordt handhavend opgetreden indien voldoende kan worden aangetoond dat in strijd met de rij- en rusttijden regels is gehandeld.
In het komend najaar zal een gesprek plaatsvinden tussen FNV bondgenoten en de ILT over door het FNV gesignaleerde knelpunten.
Ongewenste gevolgen van de premiekorting voor oudere werknemers |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Voor hoeveel werknemers ontvangen werkgevers op dit moment een premiekorting?
In de monitor arbeidsmarkt die tweemaal per jaar aan de Kamer wordt aangeboden, wordt gerapporteerd over het aantal lopende premiekortingen. De meest recente rapportage dateert van april 20141. Uit deze monitor blijkt dat er ultimo augustus 2013 35.200 lopende premiekortingen (m.i.v. 1 januari 2013 mobiliteitsbonussen) voor oudere werknemers zijn.
Heeft u de cijfers van het aantal werknemers van 50 jaar of ouder die na 3 jaar werken met premiekorting in vaste dienst zijn genomen? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Deze cijfers zijn niet beschikbaar. De premiekorting voor ouderen is er op gericht de kansen op het vinden van een baan voor uitkeringsgerechtigde ouderen te laten toenemen, door het voor werkgevers financieel aantrekkelijker te maken deze groep in dienst te nemen. Hoewel het wenselijk is dat oudere werknemers na afloop van een premiekorting aan de slag blijven, is er geen voorkeur of dit bij dezelfde of een andere werkgever gebeurt. De premiekorting richt zich vooral op het bevorderen van de uitstroom naar werk van oudere uitkeringsgerechtigden. Dit vergroot hun werkervaring, kennis en vaardigheden en daarmee ook hun kansen op werk, ook bij andere werkgevers. Daarom is vanuit het doel van de premiekorting geen urgentie om te onderzoeken in welke mate ouderen na 3 jaar werken in vaste dienst genomen worden.
Kunt u een overzicht geven van de 25 werkgevers die het meeste werknemers met premiekorting in dienst hebben? Zo nee, waarom niet?
Zijn er sectoren waar er substantieel meer gebruik wordt gemaakt van premiekortingen?
Er zijn signalen dat werkgevers in de taxibranche oudere werknemers ontslaan en inruilen voor werknemers met premiekorting; bent u bereid na te gaan of het middel premiekorting in deze branche het gewenste resultaat heeft? Zo nee, waarom niet?
Deze signalen zijn mij niet bekend. Hoewel het wenselijk is dat oudere werknemers na afloop van een premiekorting in vaste dienst genomen worden, richt de premiekorting zich vooral op het bevorderen van de uitstroom naar werk van oudere uitkeringsgerechtigden. Met name ouderen hebben deze ondersteuning nodig, omdat zij moeizaam uitstromen uit een uitkering. Door de middelen te richten op het bevorderen van het in dienst nemen van ouderen wordt aangesloten bij de problematiek die ouderen ervaren. Daarmee worden overheidsmiddelen zo efficiënt mogelijk ingezet (zie ook antwoord bij vraag 2).
Het ligt bovendien niet voor de hand dat werkgevers de premiekorting en de proefplaatsing aangrijpen om oudere werknemers te ontslaan om vervolgens andere oudere werklozen aan te nemen. Tijdens een dienstverband investeren werkgevers namelijk in bedrijfsspecifieke kennis en vaardigheden van personeel. Dit kan zowel door het aanbieden van formele scholing als door het leren op de werkvloer plaatsvinden. Nieuwe medewerkers beschikken vaak niet voldoende over de kennis en vaardigheden die nodig zijn om optimaal in een bepaald beroep te functioneren. Het bijbrengen van deze kennis en vaardigheden vergt daarom doorgaans inwerktijd. Deze inwerktijd of scholing gaat doorgaans gepaard met kosten voor de werkgever, omdat nieuwe werknemers nog niet volledig productief ingezet kunnen worden. Het is daarom vaak niet rendabel voor werkgevers om personeel te ontslaan en nieuw personeel in dienst te nemen waarvoor de loonkosten lager liggen.
Wat is uw reactie op het feit dat de vacaturesite voor taxichauffeurs Taxiwerq nadrukkelijk de uitkeringsvorm uitvraagt bij dit sollicitatieformulier: http://www.taxiwerq.nl/solliciteren?
In de gelijke behandelingswetgeving is het hebben van een uitkering geen discriminatiegrond die als zodanig door die wetten wordt beschermd. Mocht echter het uitsluiten van mensen met een uitkering indirect onderscheid tot gevolg hebben op een wel door deze wetten genoemde grond, dan is het vragen naar een uitkeringsachtergrond in een sollicitatieformulier wel verboden. Te denken valt aan een sollicitant met een handicap of ziekte op grond waarvan hij een uitkering ontvangt en de werkgever hem dientengevolge niet voor een functie in aanmerking laat komen.
In onderhavige casus lijkt echter sprake van het omgekeerde; uitkeringsgerechtigden lijken een pre te hebben. Overigens kunnen er ook andere beweegredenen dan de premiekorting een rol spelen om de uitkeringsvorm uit te vragen, bijvoorbeeld in verband met scholingsfaciliteiten van de uitkeringsinstanties. Dit draagt bij aan het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van de betreffende groepen.
Is het waar dat de loonkosten gedurende 3 jaar ruim 25.000 euro lager kan zijn, indien de werknemer tussen de 50 en 61 jaar oud is en vanuit de WW gaat werken, ten opzichte van een werknemer waarbij geen premiekorting en proefplaatsing van toepassing is? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
De premiekortingsregeling houdt in dat een werkgever die een uitkeringsgerechtigde werknemer van 50 jaar of ouder (of een arbeidsgehandicapte werknemer) in dienst neemt, een premiekorting mag toepassen van maximaal € 7.000 euro, gedurende maximaal 3 jaar. Gedurende de 3 jaar in totaal derhalve € 21.000. De proefplaatsing houdt in dat UWV toestaat dat een werknemer met een uitkering van het UWV twee maanden mag komen werken op proef met behoud van uitkering. Tijdens de proefplaatsing is er geen loon verschuldigd. Overigens moet de werkgever bij de inzet van een proefplaatsing wel de intentie hebben om direct aansluitend aan de proefplaatsing de werknemer een baan aan te bieden van dezelfde omvang voor minimaal 6 maanden. Onderzoek heeft aangetoond dat de premiekorting een licht positief effect heeft op de uitstroomkansen van ouderen. De premiekorting en de proefplaatsing kunnen net het duwtje in de rug zijn voor een werkgever om een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen.
De afgelopen jaren is veel vooruitgang geboekt met het versterken van de arbeidsmarktpositie van ouderen. Voor het zevende achtereenvolgende jaar is de gemiddelde uittreedleeftijd toegenomen. De sterke stijging van de uittreedleeftijd is ook zichtbaar in een stijging van de arbeidsparticipatie van ouderen. De situatie is echter een stuk minder rooskleurig wanneer ouderen eenmaal werkloos zijn geworden. Zij vinden dan moeizaam een baan. Van de werklozen van 55 jaar heeft gemiddeld genomen 45 procent binnen één jaar een baan gevonden. Bij werklozen van 60 jaar is dit percentage gedaald tot bijna 20 procent. De premiekorting voor oudere uitkeringsgerechtigden en de proefplaatsing grijpen aan bij deze problematiek en bevorderen de baankansen voor oudere uitkeringsgerechtigden. Derhalve acht ik het financiële voordeel gerechtvaardigd.
Per 1 januari 2013 zijn de regels rond premiekorting aangepast; in de memorie van toelichting staat: «De focus verschuift van het in dienst houden naar het in dienst nemen van oudere werknemers»; acht u het wenselijk dat door proefplaatsing en premiekorting het voor werkgevers aantrekkelijk is om oudere werknemers te ontslaan en in te ruilen voor oudere werkzoekenden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het bovenstaande is aangegeven, is de premiekorting voor uitkeringsgerechtigde ouderen voornamelijk bedoeld om de uitstroomkansen van deze groep mensen te vergroten. Dat sluit het best aan op de knelpunten op de arbeidsmarkt. De positie van mensen die in dienst zijn is over het algemeen beter. Het is daarom kostbaar en niet nodig om werkgevers financieel te ondersteunen voor mensen die al in dienst zijn. Bovendien is het waarschijnlijk lang niet altijd rendabel voor werkgevers om personeel te ontslaan en nieuw personeel in dienst te nemen waarvoor de loonkosten lager liggen. Derhalve zie ik nu geen aanleiding om de regeling te wijzigen op dit punt.
Bent u bereid om een onderzoek te (laten) doen naar de effectiviteit van premiekorting en de gevolgen die de premiekorting heeft voor oudere werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd waarbij geen premiekorting van toepassing is? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Er is al eens eerder onderzoek verricht naar de effectiviteit. Uit onderzoek van SEO3 blijkt dat de mobiliteitsbonus tot 13% extra banen leidt in de groep uitkeringsgerechtigden ouder dan 50 jaar. Dat zijn circa 5.000 extra banen voor oudere werkzoekenden. Een mobiliteitsbonus kan dus net een extra duwtje in de rug geven om het voor een werkgever aantrekkelijk te maken om een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen. Het gebruik van de regeling wordt jaarlijks bijgehouden en gepubliceerd via de monitor arbeidsmarkt en in 2019 zal de regeling worden geëvalueerd. Derhalve zie ik nu geen aanleiding om verder onderzoek te verrichten naar de effectiviteit van premiekortingen in relatie tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.