100 tot 150 banen die weg gaan bij Batavus |
|
Jimmy Dijk |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel over de fabrikant van Batavus-fietsen?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Wat vindt u van het feit dat een deel van de productie wordt verplaatst naar het buitenland en twee fabrieken in Heereveen worden samengevoegd?
Wanneer een bedrijf een grote reorganisatie aankondigt, kan dit hard aankomen en onrust met zich meebrengen. Dit geldt in de eerste plaats voor de medewerkers van het bedrijf; in dit geval de medewerkers van Batavus en hun families. Reorganisaties zijn soms echter onvermijdelijk.
In het geval van Batavus wordt een deel van de bedrijfsonderdelen naar het buitenland verplaatst en blijft de meer geavanceerde productie in Nederland. Uit berichtgeving in de media begrijp ik dat de directie heeft laten weten dat de herstructurering moet helpen om concurrerender en efficiënter te produceren. Het is verder niet aan mij om uitspraak te doen over de strategie en het beleid van een individueel bedrijf.
In meer algemene zin kan ik aangeven dat ik bedrijven, of onderdelen daarvan, liever (blijvend) in Nederland gevestigd zie. Bedrijven dragen immers bij aan ons verdienvermogen en imago als aantrekkelijk vestigingsland.
Bent u op de hoogte van het fenomeen «high end» fabriek? Beseft u nu dat dat eigenlijk «the end» betekent?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de investeerder Kohlberg Kravis Roberts & Co. (KKR) die de fietsfabrikant overnam? Vindt u dit een goede ontwikkeling?
Kohlberg Kravis Roberts & Co. (KKR) is een private equity investeerder. Private equity is een benaming voor investeerders die, vaak door middel van fondsen, financieel in bedrijven participeren. Private equity maakt onderdeel uit van het financieringslandschap en biedt een alternatieve financieringsbron voor bedrijven. Met het oog op ons investerings- en vestigingsklimaat vind ik het belangrijk dat er voldoende toegang is tot financiering voor bedrijven. Een breed aanbod van zowel bancaire als non bancaire financiering is van belang voor ondernemers, die baat hebben bij verschillende vormen van financiering. Over individuele transacties, zoals de overname van Accell Group door KKR, kan ik geen uitspraken doen.
Bent u op de hoogte van grote investeerders die steeds meer bedrijven overnemen en daarmee de economie? Wat vindt u hiervan?2
De Nederlandse fusies en overnames markt staat er goed voor. De eerste twee maanden van 2024 zagen we dan ook een groei van 15% in het aantal bedrijven dat te koop wordt aangeboden ten opzichte van vorig jaar. Tegelijkertijd is er een stijging van 20% in de interesse van potentiële kopers. Dat komt doordat de economische onzekerheden zijn afgenomen, winsten zijn gestabiliseerd en de rente en inflatie zijn afgevlakt. Dat is een positieve ontwikkeling.
Wat gaat het kabinet doen aan grote investeerders die grote delen van onze economie opkopen en naar het buitenland verplaatsen?
Het behoud van een open economie is van groot belang voor ons verdienvermogen. En overnames, ook door buitenlandse investeerders, horen daar nu eenmaal bij. Hierbij geldt dat elke onderneming in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor de strategie en het beleid van de onderneming, de bedrijfsvoering en de continuïteit daarvan.
Wel heeft het Ministerie van Financiën naar aanleiding van de initiatiefnota van de leden Nijboer en de Groot3 maatregelen genomen om een gelijker speelveld te maken voor eigen vermogen ten opzichte van vreemd vermogen. Sommige private equity overnames gaan namelijk gepaard met een substantiële hoeveelheid vreemd vermogen. Door de fiscale aftrekbaarheid van rente werd vreemd vermogen fiscaal voordeliger behandeld ten opzichte van financiering met eigen vermogen.
In meer algemene zin geldt dat een aantrekkelijk vestigings- en ondernemingsklimaat voor bedrijven cruciaal voor hun investeringsbeslissingen. Nederland beschikt over een solide vestigings- en ondernemingsklimaat, maar de kunst is dit hoge niveau vast te houden en tijdig verbetering aan te brengen waar nodig. Hiertoe hebben we een gezamenlijke kabinetsstrategie4 ontwikkeld. In de kern komt die strategie neer op het faciliteren van een set goede randvoorwaarden, accuraat inzicht in verbeteringen dan wel verslechteringen in het ondernemingsklimaat, het vergroten van de waardering voor het bedrijfsleven en het bevorderen van de wederkerigheid in de relatie tussen overheid en bedrijfsleven. Op 19 januari heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze acties in de vorm van een voortgangsrapportage5.
De reactie van de minister over de landelijke uitrol van de Streetwise-methodiek |
|
Henk Vermeer (BBB), Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Erkent u dat innovatieve initiatieven zoals Streetwise van grote meerwaarde zijn om met name in middelgrote steden te werken aan leefbare en bloeiende binnenstad met perspectief voor ondernemers?1
Ja, innovatieve initiatieven zoals Streetwise dragen bij aan de noodzakelijke vernieuwing van de sector en de transitie van binnensteden, in reactie op de technologische ontwikkelingen en de veranderende wensen van de consument.
Hoe beoordeelt u de resultaten van Streetwise, waarmee onder andere 550 ondernemingen zijn begeleid naar vestiging en ruim 80.000 m2 leegstaande winkelruimte is ingevuld?
Ik beoordeel deze resultaten als positief. De hands on begeleiding door Streetwise van startende ondernemers voldoet duidelijk aan een behoefte van deze ondernemers. De suggesties voor gemeentelijk beleid die Streetwise op basis van opgedane ervaring afgeeft aan gemeenten zijn eveneens waardevol, ook al leiden deze in de praktijk nog (te) weinig tot lokale beleidsaanpassingen.
Deelt u de mening dat de methodiek van Streetwise succesvol is gebleken en er dus kansen zijn voor een landelijke uitrol?
Ja. In de kern lijkt de Streetwise-aanpak niet specifiek-Limburgs en zou ze dus ook in andere delen van Nederland moeten kunnen werken. Naast de inhoudelijke aanpak is vooral een goede politiek-bestuurlijke inbedding van groot belang.
Klopt het dat u in eerste instantie het initiatief heeft genomen om Streetwise te benaderen met de vraag of de Streetwise methodiek ook in andere provincies ingezet zou kunnen worden?
Naar aanleiding van vragen van het lid Amhaouch heb ik tijdens het commissiedebat Ondernemen en Bedrijfsfinanciering van 6 april 2022 toegezegd best practices bespreekbaar te willen maken en te kijken wie daarin het voortouw zou kunnen nemen. Dat heeft eind augustus 2022 geleid tot een uitnodiging vanuit mijn ministerie aan Streetwise om in gesprek te gaan over hun plannen en ambities, met als achterliggend idee om te onderzoeken of het Streetwise-concept ook in andere delen van Nederland zou kunnen werken.
Deelt u de mening dat de pilot in Overijssel de start kan vormen voor de landelijke uitrol en dat het dus gewenst is dat u als Minister van EZK actief bijdraagt aan deze uitrol? Zo ja, hoe wilt u zich hiervoor inzetten?
De Overijsselse pilot zou een waardevolle stap kunnen zijn bij het onderzoeken van de vraag of het Streetwise-concept ook in andere delen van Nederland zou kunnen werken. Daartoe dient deze stap door de partijen nader te worden geconcretiseerd in een uitgewerkt projectplan, dat inzicht geeft in de doelen, de partijen die meewerken en de invulling van rollen, de werkwijze, het tijdpad en de financiële onderbouwing. Belangrijk is ook dat goede afspraken gemaakt worden over de monitoring van het project, zodat op basis van het project eventueel inhoudelijk kan worden bijgestuurd. De Overijsselse pilot zou daarmee mede de basis kunnen leggen voor een concreet uitrol-draaiboek.
Klopt het dat de plannen van Streetwise inmiddels «een vastomlijnde vorm» hebben aangenomen en zo ja, wat zijn uw vervolgstappen?
Nee, de plannen voor de uitrol van het Streetwise-concept hebben nog geen vastomlijnde vorm. De Overijsselse pilot zou een eerste stap kunnen zijn in het vormgeven van de inhoudelijke aanpak, maar daarnaast is het belangrijk dat er uitzicht is op een vervolg en onder welke voorwaarden een dergelijk vervolg plaats kan vinden. Daarvoor is het nodig om ook andere provincies en daarbinnen andere gemeenten te betrekken en te enthousiasmeren om te participeren in een vervolgtraject. Daarvoor hoeven niet direct alle andere provincies aan te haken, maar wel een substantieel aantal, bijvoorbeeld een drietal, zodat momentum kan worden gecreëerd. Zoals ook in de provincie Limburg is gebleken zijn de provincies belangrijk vanwege hun stimulerende en regievoerende rol richting hun gemeenten. Om echt stappen te kunnen zetten richting een landelijke uitrol is stevig politiek-bestuurlijk commitment noodzakelijk voor een gedragen stappenplan.
Wat kunt u verder doen om Streetwise te steunen, ook als dit initiatief niet direct past binnen een bestaand beleidsprogramma?
Op dit moment speelt mijn ministerie een stimulerende rol bij het totstandkomen van een gedragen stappenplan door partijen bij elkaar te brengen en ze te overtuigen van de noodzaak van een dergelijk plan. Zonodig wil ik een stimulerende rol spelen richting politiek-bestuurlijke betrokkenen vanuit de provincies.
Het bericht 'Zonder opgeleide werknemers staat de groene staalfabriek in 2030 stil' |
|
Jimmy Dijk |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de banen die verdwijnen bij Tata Steel zoals gemeld in het artikel in Trouw?1
Ja, ik ben bekend met het artikel van Trouw en de aankondiging daarin over het verdwijnen van de banen bij Tata Steel Nederland.
Bent u op de hoogte van het aantal banen dat mogelijk zal verdwijnen?
Op 14 maart jl. is bekend geworden dat na gesprekken tussen Tata Steel Nederland en de vakbonden de gedwongen ontslagen van de baan zijn. In plaats van 800 zullen er 581 banen verdwijnen. Dit wordt ingevuld door natuurlijk verloop, het niet invullen van openstaande vacatures, het niet verlengen van de contracten van inhuurpersoneel en het begeleiden van medewerkers van werk naar werk.
Heeft u kennisgenomen van Het Sociaal Contract Groen Staal? Op wat voor manier ondersteunt het ministerie dit plan?
Het Sociaal Contract Groen Staal is mij bekend. Dit betreft een overeenkomst tussen Tata Steel Nederland en de vakbonden. Mijn ministerie heeft geen rol gehad bij de totstandkoming van de overeenkomst.
Bent u van mening dat het verduurzamen van Tata Steel juist banen zou moeten opleveren?
Tata Steel Nederland geeft aan deze maatregelen te nemen om concurrerend en winstgevend te kunnen blijven zodat er kan worden geïnvesteerd in groen staal. Het is aan het bedrijf om haar eigen keuzes te maken en om de bedrijfsvoering aan te passen aan veranderende omstandigheden.
Tata Steel Nederland verwacht in de transitiefase naar groen staal meer mensen nodig te hebben, met name om de bouw van de nieuwe installaties te realiseren. Ten behoeve van de transitie naar groen staal zullen andere kennis en vaardigheden nodig zijn. Pas wanneer de gehele transitie is uitgevoerd, zal naar verwachting het aantal mensen afnemen. Voor de werknemers die werken bij installaties die worden uitgefaseerd, is met de vakbonden Het Sociaal Akkoord Groen Staal afgesloten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Tata Steel opgeleide werknemers gaat behouden? Bent u in overleg met de FNV hoe dat kan?
Het is primair aan bedrijven en vakbonden om hierover afspraken te maken, waarbij de belangen van de werknemers door de vakbonden worden behartigd. Het Sociaal Contract Groen Staal is het product van goed overleg tussen werknemers en werkgevers.
Met Het Sociaal Contract Groen Staal borgt Tata Steel Nederland zelf het behoud van opgeleide werknemers door het bieden van baangaranties aan de werknemers van de fabrieken die op termijn zullen sluiten en het bieden van begeleiding richting nieuwe functies in de overgang naar groen staal.
Hoe zorgt u dat Tata Steel democratiseert zodat Het Sociaal Contract Groen Staal plan juist banen schept?
Zie antwoord vraag 5.
Komt Het Sociaal Contract Groen Staal overeen met uw visie op maakindustrie?
Zoals eerder benoemd ben ik bekend met Het Sociaal Contract Groen Staal, maar niet betrokken geweest bij het opstellen ervan. Het Sociaal Contract Groen Staal biedt werknemers persoonlijke begeleiding en opleidingsmogelijkheden voor het vinden van een nieuwe passende functie binnen Tata Steel Nederland.
Het kabinet voert een actief industriebeleid om de industrie in Nederland te vergroenen en te ontwikkelen. Dit vraagt om een goed opgeleide beroepsbevolking. Nieuwe duurzame technologieën vereisen het blijven ontwikkelen van nieuwe kennis en vaardigheden van de werknemers in de transitie. Gegeven het stijgende tekort aan technisch geschoold personeel en hun belangrijke rol in de energietransitie is het behoud van technische personeel op de arbeidsmarkt cruciaal. Mijn ministerie heeft in samenwerking met de ministeries van OCW en SZW het Actieplan Groene en Digitale Banen opgesteld. Hiermee wordt onder andere ingezet op het behoud van technisch personeel op de arbeidsmarkt door mogelijkheden te bieden tot het blijven ontwikkelen en omscholen van personeel. Deze ontwikkelingsmogelijkheden en ondersteuning bij het vinden van een nieuwe passende functie komen ook terug in Het Sociaal Contract Groen Staal.
Deelt u de mening dat een gedemocratiseerd staalbedrijf dat groen staal produceert een geweldig voorbeeld zou zijn voor de klimaattransitie in Nederland en elders in de wereld?
Het is van belang dat werknemers goed betrokken worden bij transities die bedrijven door moeten maken. Hierbij spelen ondernemingsraden, maar ook vakbonden een rol. Ook in de transitie naar groen staal is het van belang dat er goede afspraken worden gemaakt tussen werknemers en werkgevers. Het Sociaal Contract Groen Staal is hier een mooi voorbeeld van.
Nederland wil koploper zijn in de verduurzaming van de industrie. Hiertoe voert het kabinet een actief industriebeleid om te werken aan het toekomstige duurzame verdienvermogen van Nederland. De staalindustrie is van strategisch en economisch belang voor Nederland, maar het staal moet wel op een duurzame en schone manier geproduceerd worden. Zoals ik u heb laten weten in de Kamerbrief van 28 maart jl. is het snel realiseren van een duurzame en schone staalindustrie essentieel voor alle belanghebbenden. Om deze reden zet ik in op het maken van een ambitieuze maatwerkafspraak met Tata Steel Nederland op korte termijn.
Deelt u de mening dat Tata Steel een valse tegenstelling creëert tussen de werkgelegenheid enerzijds en klimaatverandering en de volksgezondheid in de IJmond anderzijds?
Tata Steel Nederland heeft een concreet plan bij mij ingediend waaruit blijkt dat zij de volksgezondheid en het tegengaan van klimaatverandering belangrijk vinden. Met Het Sociaal Contract Groen Staal biedt Tata Steel Nederland haar werknemers duidelijkheid en perspectief over hun rol en belang in de transitie naar groen staal.
Onder het credo «liever groen hier dan grijs elders» zet het kabinet zich in om bedrijven de mogelijkheid te bieden hier te verduurzamen. Dit is in belang van zowel klimaatverandering als het behoud van werkgelegenheid in ons land. In de casus Tata Steel Nederland zet ik in op een maatwerkafspraak met Tata Steel Nederland met versnelde overlastreductie, waarover ik u ook in de Kamerbrief van 28 maart jl. heb geïnformeerd. Hiermee worden de economische activiteiten behouden, maar het moet wel schoon en groen. In de maatwerkafspraak waarvoor ik me inspan staan de gezondheid van werknemers en omwonenden en behoud van staalproductie en verduurzaming van Tata Steel Nederland naast elkaar.
De verhuizing van het .nl domein |
|
Joost Sneller (D66), Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van Stichting Internet Domeinregistratie Nederland (SIDN) dat zij van plan is om in de komende twee jaar haar volledige ICT-omgeving, waarbinnen het.nl-domein beheerd wordt, over te dragen aan Amazon Web Services (AWS)?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Heeft u contact gehad met het SIDN over dit besluit? Zo ja, welk standpunt heeft u richting de organisatie uitgedragen?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) is door Stichting Internet Domeinregistratie Nederland (SIDN) niet schriftelijk geïnformeerd over of geraadpleegd bij de besluitvorming. Het onderzoek heeft SIDN in het najaar van 2023 kort ter sprake gebracht in een breder overleg tussen SIDN en EZK. SIDN heeft toen aangegeven dat zij toekomstige (cloud)oplossingen voor haar domeinregistratiedienst heeft onderzocht. Op basis van dit onderzoek heeft SIDN een voorkeur voor Amazon Web Services (AWS). SIDN gaf aan dit een lastige keuze te vinden, maar alles overwegende op deze voorkeur uit te komen. Na deze mondelinge toelichting is mijn ministerie niet nader geïnformeerd door SIDN.
Na de plaatsing van het bericht eind januari hebben EZK en SIDN frequent contact gehad, zowel op ambtelijk als politiek niveau. Zo heb ik zelf, samen met de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering, een gesprek gevoerd met de bestuurders van SIDN, waarin ik mijn zorgen geuit heb over dit voorgenomen besluit en het gebrek aan draagvlak onder de stakeholders. Ik heb SIDN daarbij gewezen op het convenant2 tussen SIDN en EZK, waarin mijn ministerie afspraken heeft gemaakt met SIDN over borging van de continuïteit van de dienstverlening, de binding met Nederland en het belang van goede betrokkenheid van de stakeholders van SIDN.
Op basis van de gesprekken met en informatie van SIDN constateer ik dat van een daadwerkelijke verhuizing nog geen sprake is, maar dat SIDN toewerkt naar een situatie waarin deze verhuizing in 2025 mogelijk is. Afgesproken is dat SIDN op dit moment geen onomkeerbare stappen zal zetten. De verhuizing is dus nog geen voldongen feit. Vanuit die context heb ik SIDN gevraagd om haar belanghebbenden uit de internetgemeenschap, waaronder de Rijksoverheid, veel nauwer te betrekken in de overwegingen die achter dit voorgenomen besluit liggen en inzage te geven waarom er naar het oordeel van SIDN binnen Nederland of de EU geen vergelijkbare alternatieven beschikbaar zijn. Dit alles maakt dat ik op dit moment nog geen definitief standpunt kan innemen over de voorgenomen verhuizing. Ik zal in Q2 de Tweede Kamer nader informeren als diverse onderzoeken en nadere gesprekken over deze casus hebben plaatsgevonden.
Voorts heb ik SIDN gewezen op het feit dat de activiteiten van SIDN onder diverse wetten en regels vallen, waaronder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Op basis van de Wbni zal Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) als toezichthouder beoordelen of de verhuizing risico’s oplevert voor de veiligheid, integriteit en continuïteit van het .nl domein, en in hoeverre deze risico’s door SIDN (kunnen) worden gemitigeerd door bestaande of aanvullende maatregelen.
Op grond van de AVG geldt dat SIDN een Data Protection Impact Assessment (DPIA) en Data Transfer Impact Assessment (DTIA) moet laten uitvoeren voorafgaand aan de voorgenomen migratie naar AWS. Hiermee zullen ook alle risico's en mitigerende maatregelen voor de privacy in kaart gebracht moeten worden. De verhuizing kan slechts plaatsvinden nadat deze processen zijn afgerond en SIDN ook op dit gebied voldoet aan haar zorgplicht. SIDN heeft aangegeven dit traject in voorbereiding te hebben.
Daarnaast ben ik met SIDN overeengekomen dat ik met betrokkenheid van de internetgemeenschap, een quickscan zal uitvoeren. Het doel is een beter beeld te krijgen of er geen Nederlands of Europees alternatief beschikbaar is dat kan voldoen aan de eisen van SIDN voor haar domeinregistratiesysteem, en wat het zou vergen om deze lacune te vullen. De quickscan zal daarmee niet exclusief op SIDN gericht zijn, maar we nemen deze casus wel nadrukkelijk mee, juist omdat ik, vanuit de eisen die partijen zoals SIDN stellen, wil weten wat het aanbod in Nederland en de EU is in vergelijking met de Amerikaanse partijen.
Deelt u de mening dat het.nl-domein een essentieel onderdeel is van de digitale infrastructuur van Nederland?
Ja, de dienstverlening van SIDN vormt een essentieel onderdeel van de digitale infrastructuur van Nederland. Er zijn meerdere instrumenten die gericht zijn op het borgen van de beschikbaarheid en veiligheid van de dienstverlening van SIDN. Ten eerste is SIDN als aanbieder van Domain Name Server (DNS)-diensten en register van topleveldomeinnamen, een aanbieder van een essentiële dienst als bedoeld in de Wbni. Daarom zijn de in die wet opgenomen verplichtingen en het daarin ook geregelde toezicht op de naleving daarvan op SIDN van toepassing. De Wbni strekt in hoofdzaak tot implementatie van de Europese Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn (NIB-richtlijn). De verplichtingen op grond van de Wbni betreffen onder meer het nemen van passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen om de risico’s voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen te beheersen. SIDN heeft op basis van de Wbni een zorgplicht. De RDI toetst als toezichthouder doorlopend op de naleving van de zorgplicht en kan, als dat niet gebeurt, ook handhavend optreden. Uiteraard zal SIDN ook tijdens en na de eventuele verhuizing moeten blijven voldoen aan de Wbni. Ten tweede is SIDN op grond van het nationale vitaalbeleid als aanbieder van DNS-diensten en beheerder van een register van topleveldomeinnamen aangemerkt als vitale aanbieder. Ten derde heeft EZK met SIDN een convenant afgesloten dat de relatie met Nederland waarborgt en voorziet in afspraken over continuïteit.
Overigens heeft SIDN aangegeven niet het voornemen te hebben om het gehele .nl-domein in de cloud te plaatsen, maar alleen het domeinregistratiesysteem. Registratie van een .nl-domein beslaat twee systemen: Het domeinregistratiesysteem en het domeinnaamsysteem.
Het domeinregistratiesysteem is de administratie van wie welke domeinnaam heeft. Dit domeinregistratiesysteem bevat de volgende gegevens: van wie welke domeinnaam is, welke service provider verantwoordelijk is en naar welke name servers verwezen moet worden. De name server zorgt voor de koppeling van de domeinnaam aan de IP-adressen. Het domeinnaamsysteem vertaalt de domeinnamen, die we dagelijks gebruiken, zoals overheid.nl, naar de IP-adressen van de internetdiensten (het telefoonboek van het internet).
SIDN heeft aangegeven dat het domeinnaamsysteem geen onderdeel is van de migratie naar AWS. Eventuele uitval van het domeinregistratiesysteem heeft niet direct gevolgen voor de bereikbaarheid van bestaande .nl domeinnamen en de daaraan verbonden diensten.
Deelt u de mening dat de verhuizing van het.nl-domein zorgt voor een onwenselijke afhankelijkheid van de Verenigde Staten?
Verhuizing van het domeinregistratiesysteem van SIDN zou een bepaalde afhankelijkheid van AWS creëren. Het kabinet wil zogenaamde risicovolle strategische afhankelijkheden mitigeren. Niet iedere afhankelijkheid is een risico; zo vormen wederzijdse afhankelijkheden de hoeksteen van het mondiale handelssysteem, waardoor specialisatie kan optreden, innovatie wordt gestimuleerd, producten toegankelijk blijven, wetenschappelijke kennis circuleert en onze welvaart en koopkracht toeneemt.3
Voor de specifieke casus van de voorgenomen verhuizing van het domeinregistratiesysteem van SIDN wordt door het kabinet nader bezien in hoeverre de voorgenomen verhuizing risico’s oplevert voor onze digitale open strategische autonomie. SIDN zal vanuit haar zorgplicht moeten documenteren en beoordelen in hoeverre de verhuizing risico’s oplevert voor onze publieke belangen zoals veiligheid van gegevens en de continuïteit van de dienstverlening van SIDN. En zo ja, in hoeverre deze risico’s (kunnen) worden gemitigeerd door bestaande of aanvullende maatregelen en wat dit betekent voor de voorgenomen verhuizing. Toezichthouders waaronder de RDI, zullen toetsen of aan alle wet- en regelgeving is voldaan. Ik vind het daarnaast van belang dat SIDN meeweegt welke Nederlandse (of Europese) alternatieven voorhanden zijn. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Hebben de hostingprovider en de Amerikaanse overheid toegang tot de gegevens in de AWS-cloud? Onder welke voorwaarden hebben zij toegang?
SIDN heeft aangegeven dat de servers die zij voornemens zijn te gebruiken van AWS gevestigd zijn binnen de EU en dat de Europese wet- en regelgeving onverkort van toepassing zal zijn. Daarnaast heeft SIDN gemeld dat de data versleuteld verwerkt, getransporteerd en opgeslagen zal worden. Versleuteling is een voorbeeld van een technische maatregel waar de RDI naar kijkt bij aanbieders van essentiële diensten, in haar rol als toezichthouder. SIDN gaf daarnaast aan dat zowel de hostingprovider als de Amerikaanse overheid geen toegang hebben tot gegevens die in het registratiesysteem worden verwerkt of opgeslagen.
Wel kunnen de data op basis van de US Cloud Act, Amerikaanse wetgeving met extraterritoriale werking, opgeëist worden. Deze wetgeving maakt het onder andere mogelijk dat Amerikaanse federale rechtshandhaving bij uitzondering, na goedkeuring via een huiszoekingsbevel van een Amerikaanse rechter, toegang kunnen eisen tot gegevens indien die zijn opgeslagen of worden verwerkt bij Amerikaanse bedrijven of Europese leveranciers onder Amerikaanse jurisdictie. Er zijn meer landen die dergelijke wetgeving en bijbehorende verplichtingen hebben.
De DPIA, die nog moet worden afgerond, zal de risico's en mitigerende maatregelen in kaart moeten brengen. Dit is een voorwaarde om de verhuizing te laten plaatsvinden. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op naleving van de AVG, daaronder valt ook het goed uitvoeren van een DPIA. Primair ligt de verantwoordelijkheid bij de organisatie zelf, in deze casus SIDN, om een DPIA en DTIA uit te voeren. AP ziet uiteindelijk er op toe dat de SIDN de DPIA en DTIA goed uitvoert. Als uit deze DPIA en DTIA blijkt dat er hoge restrisico’s zijn, dan moet de SIDN naar de AP gaan voor verdere bespreking over die risico’s.
Is het voldoende mogelijk om toezicht te houden en zo nodig aanpassingen ten goede van de veiligheid door te voeren als het.nl-domeinbeheer bij een Amerikaans bedrijf ligt?
Zowel de activiteiten van SIDN als die van AWS vallen onder de Europese wetgeving en het daarin geregelde toezicht.
Net als voor elke andere aanbieder van een essentiële dienst geldt vanuit de Wbni voor SIDN de wettelijke verplichting om evenredige technische en organisatorische maatregelen te nemen om de risico’s voor de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen te beheersen, de zogenaamde zorgplicht. De maatregelen moeten zorgen voor een niveau van beveiliging dat is afgestemd op de risico’s die zich voordoen. Ook moeten aanbieders van essentiële diensten, passende maatregelen nemen om incidenten die de beveiliging van de netwerk- en informatiesystemen aantasten, te voorkomen en gevolgen te beperken teneinde de continuïteit van de dienst te waarborgen.
De RDI houdt toezicht op de naleving van de zorgplicht door SIDN en heeft, zo nodig, verschillende instrumenten tot zijn beschikking om naleving van de zorgplicht af te dwingen, zoals het vorderen van informatie, opleggen van een verplichting tot een beveiligingsaudit en het opleggen van bestuurlijke boetes.
Op basis van de Wbni zijn genoemde verplichtingen én toezicht op de naleving daarvan door de RDI ook van toepassing op digitale dienstverleners, zoals verleners van cloudcomputingdiensten. Zij hebben dus ook een zorgplicht in bovenbedoelde zin met betrekking tot de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen. Wel is het zo dat de Wbni alleen van toepassing is op digitale dienstverleners die gelet op de NIB-richtlijn onder de jurisdictie van Nederland vallen. Op basis van de NIB-richtlijn wordt een verlener van cloudcomputerdiensten geacht te vallen onder de jurisdictie van de lidstaat waar hij zijn hoofdvestiging heeft. De rechtspersoon van AWS in de Europese Unie is in Luxemburg gevestigd en valt daarmee onder het (toezicht)regime van Luxemburg. Toezichthouders als bedoeld in de NIB-richtlijn in de EU kunnen elkaar bijstand verlenen en samenwerken.
Kunt u met volle zekerheid zeggen dat alle registratiegegevens en.nl-domeinen, van nationale websites tot emailadressen, afgeschermd en veilig zijn bij een Amerikaans bedrijf? Hoe komt u tot die conclusie? Welke risico’s ziet u?
Nee, volle zekerheid kan nooit worden gegeven, ongeacht welke leverancier gebruikt wordt en waar deze vandaan komt. De risico’s moeten beheersbaar zijn. Op dit moment heeft de RDI, mede gegeven de fase waarin het voornemen tot verhuizing zit, van SIDN nog te weinig informatie verkregen om te kunnen concluderen over de risico’s voor de systemen als gevolg van het voorgenomen besluit. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 6. Voor wat betreft vragen rond privacyaspecten geldt dat de genoemde DPIA en DTIA nog moeten worden afgerond alvorens hierover een oordeel kan worden gegeven. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Vindt u het acceptabel dat SIDN, die sinds 2018 geldt als een «aanbieder van essentiële diensten»2, haar systeembeheer naar een Amerikaanse aanbieder verplaatst?
Zoals eerder aangegeven ben ik verrast over het voorgenomen besluit en baart deze stap mij ook zorgen. De verhuizing is echter nog geen voldongen feit. Ik heb deze zorgen in een gesprek met de bestuurders van SIDN ook kenbaar gemaakt en heb aangegeven dat SIDN eerst nog diverse stappen in het proces moet doorlopen voordat gezegd kan worden of dit besluit gerechtvaardigd is. Zie verder het antwoord op vraag 2. Overigens zoals in vraag 3 heeft SIDN aangegeven niet het voornemen te hebben om het gehele .nl-domein in de cloud te plaatsen, maar alleen het domeinregistratiesysteem.
Past het overhevelen van het.nl-domeinbeheer naar een Amerikaanse cloud binnen het Nederlandse en Europese beleid rondom strategische autonomie?
Op 17 oktober 2023 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de agenda digitale open strategische autonomie (DOSA)5. Deze agenda bouwt voort op het bredere kabinetsbeleid rond open strategische autonomie6 en de aanpak strategische afhankelijkheden7.
Het kabinet hecht grote waarde aan een internationale rechtsorde waarin handel en investeringen vrijelijk hun weg vinden. Wederzijdse afhankelijkheden vormen de ruggengraat van het open handelssysteem en de internationale samenwerking waar Nederland en de EU veel profijt van hebben en die ons een sterkere geopolitieke positie opleveren. Tegelijkertijd kan een vorm van overheidsingrijpen nodig zijn, bijvoorbeeld indien strategische afhankelijkheden hoge risico’s met zich meebrengen.
In de agenda DOSA staat de probleemanalyse en beleidsinzet (zie antwoord bij vraag 13) op de beleidsprioriteit cloud geschetst. Zoals staat aangegeven in deze agenda wordt de Europese markt gedomineerd door enkele Amerikaanse partijen.
In algemene zin is het overhevelen van activiteiten naar een cloudleverancier van buiten de EU niet strijdig met het beleid rond (digitale) open strategische autonomie. Tegelijkertijd is het belangrijk om te kijken naar in hoeverre dit risico’s oplevert, in hoeverre deze risico’s (kunnen) worden gemitigeerd door huidig instrumentarium of aanvullend instrumentarium en wat de mogelijkheid tot substitutie is.
In aanvulling hierop is in de Agenda DOSA al een breder onderzoek voorzien waarin mitigerende maatregelen voor de vermindering van cloudafhankelijkheid van Nederland worden verkend.
Wat zijn de gevolgen voor Nederland en al haar belangrijke digitale diensten die in het.nl-domein staan als het register gecompromitteerd raakt? Wat betekent dit in het slechtste geval voor Nederland en welke regie houden de overheid en internetdiensten over hun eigen.nl-adres?
SIDN heeft aangegeven dat het domeinregistratiesysteem in beheer blijft van de stichting. Onbevoegde wijzigingen in het domeinregistratiesysteem kunnen, zowel nu als in de toekomst, grote gevolgen hebben voor de aan de domeinnaam verbonden diensten. Om het risico op dergelijke wijzigingen te mitigeren worden maatregelen genomen. SIDN geeft aan dat de veelheid aan mitigerende maatregelen die AWS treft juist een van de redenen is om voor die partij te kiezen. Wat de gevolgen van de migratie zijn voor privacy moet o.a. nog blijken uit de nog uit te voeren DPIA.
Heeft het Agentschap Telecom als verantwoordelijk toezichthouder gereageerd op de ICT-strategie waarin de verhuizing naar AWS besloten is? Zo ja, kunt u deze reactie of zienswijze delen?
Omdat de RDI (voorheen Agentschap Telecom) niet vooraf geïnformeerd is over het voorgenomen besluit van SIDN om te migreren naar AWS en nog meer informatie van SIDN nodig heeft over deze voorgenomen migratie, heeft de RDI op dit moment geen inhoudelijke reactie of zienswijze en kan ik die daarom niet delen. Zoals beschreven in vraag 6 toetst RDI binnen de kaders van de Wbni de veiligheid van het huidige domeinregistratiesysteem alsook toekomstige systemen zoals gebruik van AWS.
Hoe reageert u op de bewering van SIDN dat zij overstapt naar een Amerikaanse cloud omdat «er nog geen volwaardig Europees alternatief bestaat»?
In algemene zin kan gesteld worden dat er verschillende Nederlandse en Europese aanbieders van ICT- en clouddiensten zijn, die als «alternatief» zouden kunnen dienen. Of deze aanbieders een volledig en/of concurrerend aanbod voor de gevraagde dienstverlening kunnen leveren aan SIDN is iets waar het kabinet meer inzicht in wil krijgen middels een quickscan.
SIDN heeft aangegeven te werken aan een exit-strategie. Deze strategie is tweeledig. Het heeft zowel betrekking op het snel kunnen verhuizen in het geval van problemen of calamiteiten, als het kunnen migreren naar een Europese of Nederlandse cloudprovider als deze mogelijkheid zich aandient.
Welke maatregelen neemt Nederland om zo snel mogelijk te komen tot een betrouwbaar en publiek Europees cloudsysteem? Indien deze in ontwikkeling is, wanneer verwacht u dat deze in gebruik is?
Nederland zet in op Europese ontwikkeling van innovatieve clouddiensten en regulering van de markt. Op 15 oktober 2020 hebben de lidstaten van de Europese Unie een verklaring8 ondertekend om samen te werken aan de uitrol van veerkrachtige en concurrerende cloudinfrastructuur en -diensten in heel Europa.
Het «Important Project of Common European Interest on the next generation Cloud Infrastructure and Services» (IPCEI CIS) is een van de manieren waarop hier gevolg aan is gegeven, door het subsidiëren van een nieuwe generatie innovatieve, duurzame en veilige Europese cloudoplossingen. De Tweede Kamer is op 21 december 2023 over de IPCEI CIS geïnformeerd middels de beantwoording van vragen van de Kamer9 en een Kamerbrief10. De looptijd van deze projecten, inclusief de uitrolfase, is tot met 2028 en de totale subsidie bedraagt ruim 71 mln euro.
Daarnaast neemt Nederland deel aan de European Alliance for Industrial Data, Edge and Cloud, waarin overheden en bedrijven op Europees niveau samenwerken om de ontwikkeling en uitrol van nieuwe oplossingen te simuleren.11
Ook loopt het Gaia-X initiatief12, dat erop gericht is om een alternatief te ontwikkelen voor de deels gesloten ecosystemen van bestaande grote cloudspelers. Diverse Nederlandse bedrijven en organisaties zijn hierachter de drijvende kracht. Het kabinet steunt de ontwikkeling via een Nederlandse GAIA-X hub bij TNO en is vertegenwoordigd in de Governmental Advisory Board van het initiatief.
Naast de reeds bestaande Europese clouddiensten zullen deze initiatieven naar verwachting het cloudaanbod aanzienlijk vergroten.
Verder is er inmiddels wetgeving gericht op het beter laten functioneren van de digitale interne markt. Hierbij zijn de Dataverordening13 en Digital Markets Act belangrijke kaders waarmee economische afhankelijkheid (en lock-in) van cloudaanbieders worden verminderd.
Volgens het kabinet dragen deze initiatieven samen bij aan het ontwikkelen van een Europees cloudsysteem met als ambitie om tot een volwaardig Europees aanbod te komen. Het is belangrijk om nader te bezien of deze acties zorgen voor het benodigde aanbod van clouddiensten voor toepassingen zoals het domeinregistratiesysteem van SIDN. De quickscan zal naar verwachting meer inzicht geven (zie antwoord vraag 2).
Op welke manier bent u betrokken bij dit besluit van SIDN en haar werkzaamheden? Welke rol neemt u als Minister om deze essentiële digitale infrastructuur te onderhouden?
Sinds 1996 beheert en registreert de onafhankelijke stichting SIDN de domeinnamen binnen het .nl-domein. EZK heeft voor het eerst met SIDN een convenant afgesloten dat dateert uit 2008. Het convenant is in 2015 en 2022 geëvalueerd en herzien en met de Tweede Kamer gedeeld14. Doel van het convenant is om waarborgen te krijgen op de stabiliteit en continuïteit van het .nl-domein. SIDN heeft tot nu toe gezorgd voor 100% beschikbaarheid van het .nl domein.
In het convenant is onder andere afgesproken dat SIDN en het .nl-domein verbonden blijven met Nederland, waarbij SIDN zich ten doel blijft stellen het .nl-domein voor gebruikers in Nederland beschikbaar te houden. Daarnaast staat in het convenant dat SIDN haar belanghebbenden adequaat betrekt bij besluiten. Dit laatste is onvoldoende gebeurd, omdat bijvoorbeeld zorgen van de Vereniging van Registrars nog niet geadresseerd waren voordat SIDN het besluit over de migratie naar AWS kenbaar maakte. Ik heb aan SIDN gevraagd zich aan het convenant te houden, door onder andere met de belanghebbenden dit voorgenomen besluit te bespreken en ben zoals hiervoor aangegeven zelf ook in overleg met SIDN.
De RDI houdt toezicht op de naleving van in de Wbni geregelde verplichtingen (zorgplicht, etc.) rustend op aanbieders van essentiële diensten in de sectoren energie en digitale infrastructuur waaronder digital dienstverleners, inclusief SIDN.
Wat is de rol van de coördinerend Staatssecretaris voor Digitale Zaken bij het bewaken van de autonomie van het.nl-domein? Is deze rol voldoende om de autonomie te waarborgen? Zo niet, bent u alsnog bereid deze coördinerende rol te pakken?
Zoals eerder aangegeven hebben de Minister van EZK en de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering gezamenlijk met de bestuurders van SIDN gesproken. De Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering heeft net als de Minister van EZK aangegeven dat het voorgenomen besluit van SIDN nader onderzoek en een open discussie vereist zoals aangegeven in deze brief. In haar rol als coördinerend Staatssecretaris voor Digitale Zaken staat de Staatssecretaris in deze casus in contact met de Minister van EZK en brengt zij richting en expertise in over waardengedreven digitalisering, onder meer in relatie tot het Rijkscloudbeleid. In haar rol draagt zij bij aan het bewaken van publieke waarden, waar digitale open strategische autonomie een basis vormt van een verantwoorde digitale transitie. De digitale overheid vereist continuïteit en voor de overheid is het essentieel dat het .nl-domein voor de dienstverlening voor de Nederlandse maatschappij altijd beschikbaar is. De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en digitalisering zullen in gesprek gaan met een brede groep belangenbehartigers zoals bijvoorbeeld wetenschappers en inhoudelijke experts over de manier waarop digitale open strategische autonomie het beste kan worden geborgd voor vraagstukken rond o.a. cloudinfrastructuur en -diensten.
Welke alternatieve Nederlandse of Europese private cloudproviders zijn er en zou het.nl-domein ook bij deze ondergebracht kunnen worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, ben ik met SIDN overeengekomen dat we met betrokkenheid van stakeholders een quickscan zullen uitvoeren om een beter beeld te krijgen of er geen vergelijkbaar Nederlands of Europees alternatief beschikbaar is die voldoet aan de eisen van SIDN voor haar domeinregistratiesysteem, en wat het zou vergen om deze lacune te vullen. De quickscan zal daarmee niet exclusief op SIDN gericht zijn, maar we nemen deze casus wel nadrukkelijk mee, juist omdat ik, vanuit de eisen die partijen zoals SIDN stellen, wil weten wat het aanbod in Nederland en de EU is in vergelijking met de Amerikaanse partijen.
Hoe kan het dat dé beheerder van het.nl-domein niet voldoende personeel aan kan trekken om haar systeem veilig binnen Nederland te beheren?
Waarom SIDN niet voldoende personeel kan aantrekken is bij EZK niet exact bekend. SIDN geeft aan dat het niet kunnen aantrekken van nieuw personeel is gerelateerd aan diverse factoren. Zo dateert het domeinregistratiesysteem dat nu nog in eigen beheer is, uit 2010 en geven opleidingen niet of nauwelijks meer scholing in het beheer van dergelijke systemen. De gevraagde kennis is zeer specifiek en niet eenvoudig vervangbaar bij ziekte, uitval of vertrek. SIDN is van mening dat dit risico’s met zich meebrengt voor de continuïteit van de bedrijfsvoering. SIDN verwacht door meer gestandaardiseerde systemen te gebruiken en een deel van het systeem in de cloud te plaatsen, uit een grotere pool van IT-professionals te kunnen werven.
In algemene zin wordt de hele samenleving geraakt door tekorten op de arbeidsmarkt. Tekorten in de ICT spelen al decennia en zijn van toenemende en structurele aard. De grote vraag blijkt uit toenemende aantal vacatures in de ICT. In 2021 had 71% van de bedrijven in Nederland moeite om specialistische ICT-vacatures te vervullen. Met het huidige groeitempo van bijna 7% per jaar, is in 2030 één op de tien van de beroepsbevolking IT’er. Dat betekent dat de Nederlandse arbeidsmarkt moet toewerken naar 1 miljoen digitaal geschoolden in 2030.
Onder welke voorwaarden is het voor SIDN mogelijk om haar diensten in Nederland in beheer te houden? Welke maatregelen kunt u nemen om aan deze voorwaarden te voldoen?
SIDN heeft aangegeven dat zij te allen tijde haar diensten in Nederland in beheer houdt. Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Welke instrumenten heeft u als Minister om bij te sturen op de tarieven van de SIDN?
SIDN is een onafhankelijke stichting die zelf de basisprijzen stelt voor een .nl-domein. In 2024 vraagt SIDN voor een domeinnaam € 4,15 per jaar. Dit is het bedrag dat registrars betalen aan SIDN voor haar dienstverlening. Ik heb geen bevoegdheid om bij te sturen op de tarieven.
Bent u bereid om als eindverantwoordelijke voor de digitale infrastructuur in Nederland in te grijpen en tot een plan te komen om het.nl-domein binnen Nederland te houden?
De verhuizing is nog geen voldongen feit en SIDN heeft toegezegd nu nog geen onomkeerbare stappen te zetten. Ik heb, i.s.m. de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering diverse acties uitgezet om meer zicht te krijgen op de keuze van SIDN. Hieronder vat ik ze kort samen:
EZK is in het licht van het convenant in gesprek met SIDN over voorgenomen migratie van het domeinregistratiesysteem naar AWS. Daarin is vastgelegd dat dat SIDN duurzaam verbonden moet blijven met Nederland en SIDN haar stakeholders moet betrekken. In dat kader heb ik SIDN ook gevraagd om haar belanghebbenden uit de internetgemeenschap, waaronder de Rijksoverheid, veel nauwer te betrekken in de overwegingen achter dit voorgenomen besluit.
Ik ben met SIDN overeengekomen dat EZK met betrokkenheid van stakeholders een quickscan zal uitvoeren om een beter beeld te krijgen of er geen vergelijkbaar Nederlands of Europees alternatief beschikbaar is die voldoet aan de eisen van SIDN voor haar domeinregistratiesysteem, en wat het zou vergen om deze lacune te vullen. De quickscan zal daarmee niet exclusief op SIDN gericht zijn, maar we nemen deze casus wel nadrukkelijk mee, juist omdat ik, vanuit de eisen die partijen zoals SIDN stellen, wil weten wat het aanbod in Nederland en de EU is in vergelijking met de Amerikaanse partijen. Waar nodig zal ik nader bezien welke risico’s er bestaan en welke mogelijkheden vervolgstappen er zijn om de digitale open strategische autonomie te bevorderen, en de continuïteit, integriteit en veiligheid van de dienstverlening te garanderen.
De RDI toetst op basis van de Wbni de beveiliging en continuïteit van de netwerk- en informatiesystemen van SIDN, zowel het huidige domeinregistratiesysteem als ook een toekomstig gebruik van AWS.
SIDN zal op basis van de AVG een Data Privacy Impact Assessment (DPIA) en Data Transfer Impact Assessment (DTIA) uitvoeren.
Ik zal samen met de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering in gesprek gaan met een brede groep belangenbehartigers zoals bijvoorbeeld wetenschappers en inhoudelijke experts over de manier waarop digitale open strategische autonomie het beste kan worden geborgd voor vraagstukken rond o.a. cloudinfrastructuur en -diensten.
Al met al zijn er diverse acties genomen om het voorgenomen besluit van SIDN tegen het licht te houden en ik bekijk op basis daarvan wat nodig is. Het belang van een zorgvuldige afweging betekent dat het op dit moment te vroeg is om al conclusies te trekken. Op basis van de uitkomsten van deze acties zal ik de Kamer nader informeren, naar verwachting is dit in Q2.
Kunt u zo snel mogelijk met een eerste reactie komen, zo nodig apart van de volledige beantwoording van deze vragen?
Ja.
Wilt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
Bijeenkomsten met ambtenaren naar aanleiding van de verkiezingsuitslag van 22 november 2023 |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Steven van Weyenberg (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
Zijn er op uw ministerie bijeenkomsten georganiseerd op departementaal niveau, dan wel op directoraat-generaal (DG) of directieniveau naar aanleiding van de verkiezingsuitslag?
Nee.
Zo ja, wat was de aanleiding c.q. het doel van deze bijeenkomsten?
In verschillende reguliere bestaande overleggen die wekelijks plaatsvinden op DG- en directieniveau is er over de verkiezingen gesproken, zoals dit altijd gebeurt bij actualiteiten van politieke aard en die van invloed kunnen zijn op de beleidsinhoud van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De dag na de verkiezingen is er in verschillende overleggen gesproken hoe de verkiezingen van invloed zou kunnen zijn voor het inhoudelijke werk van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Is het waar dat tijdens deze bijeenkomsten ambtenaren konden aangeven wat er voor hen in hun werkhouding zou veranderen naar aanleiding van de verkiezingsuitslag of na een eventueel door de winnende partijen te vormen coalitie?
Het beeld over een mogelijk veranderende werkhouding naar aanleiding van de verkiezingen herkennen wij niet. Van ambtenaren mag verwacht worden dat zij op een professionele, deskundige en neutrale wijze werken. Wij hechten er waarde aan dat er binnen het ministerie ruimte is voor een open gesprekscultuur, waar over alle onderwerpen gesproken kan worden, zo ook over politieke gebeurtenissen.
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren van uw ministerie aanwezig zijn geweest bij dergelijke bijeenkomsten?
Dit is niet mogelijk, er worden geen overzichten bijgehouden van hoeveel en welke medewerkers er bij welke overleggen aanwezig zijn geweest ook omdat er geen centraal georganiseerde bijeenkomst was, maar omdat de verkiezingen in reguliere bestaande werkoverleggen besproken zijn.
Beseft u dat ambtenaren die op één van de partijen hebben gestemd die hebben gewonnen hierdoor in een moeilijke positie worden geplaatst ten aanzien van hun collega’s? Deelt u de mening dat dit zeer ongewenst is?
Het past in een open en veilig werkklimaat, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3, dat ambtenaren zich kunnen uitspreken en van gedachten kunnen wisselen. De gehele Rijksoverheid hecht hier veel waarde aan. Dat men van mening kan verschillen, hoort daarbij en moet dus ook op een veilige en respectvolle manier kunnen. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en werknemers om met elkaar die veiligheid te bieden. Daarnaast verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Zijn er plannen om bij een eventueel regeerakkoord van de huidige formerende partijen dergelijke bijeenkomsten weer te organiseren?
Nee, er zijn geen bijeenkomsten gepland. Bij een eventueel regeerakkoord zal er zoals gebruikelijk bij een nieuw regeerakkoord in verschillende reguliere bestaande overleggen gekeken worden naar op welke wijze het eventuele regeerakkoord invloed heeft op de verschillende inhoudelijke beleidsterreinen binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, omdat het ministerie uitvoering moet geven aan de plannen uit een regeerakkoord die raken aan het beleidsterrein van Justitie en Veiligheid.
Kunt u toezeggen dat er in de toekomst naar aanleiding van verkiezingsuitslagen geen aparte bijeenkomsten zullen worden georganiseerd waar ambtenaren hun zorgen mogen etaleren over de winst van democratisch gekozen partijen?
Wij verwijzen u graag naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke bijeenkomsten op zeer gespannen voet staan met de gewenste neutraliteit en objectiviteit van ambtenaren?
Nee. Het is belangrijk dat ambtenaren politiek neutraal zijn en blijven in hun werk. In Nederland werken ambtenaren zonder politieke binding en ongeacht de eigen politieke voorkeur voor het algemeen belang. Dat past ook bij ons democratisch bestel, de ministeriële verantwoordelijkheid en het gegeven dat Nederland geen wisseling van de ambtenaren kent bij een nieuwe regering. Een bewindspersoon is verantwoordelijk voor een politiek besluit. Hij of zij legt hierover verantwoording af aan het parlement.
Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces.
Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen.
Een sociaal veilige werkomgeving is een randvoorwaarde om professionele tegenspraak te kunnen bieden, maar ook om met de functie-uitoefening verbonden ethische vraagstukken en morele kwesties te kunnen bespreken. Ongeacht het onderwerp. Het kabinet bevordert een werkklimaat waarbij medewerkers op de werkvloer hun vragen en dilemma’s- bij collega’s en leidinggevenden kunnen uitspreken en samen met hen kunnen onderzoeken hoe hier het beste mee om te gaan. Het bieden van ruimte voor reflectie en dialoog op de werkvloer behoort volgens het kabinet niet alleen tot goed werkgeverschap, maar is juist ook noodzakelijk om als rijksdienst effectief te kunnen functioneren en de neutraliteit te behouden.
Wilt u deze vragen als verantwoordelijk Minister separaat en uitsluitend voor uw eigen ministerie beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Uitvoerder waarschuwt: Ondernemers raken gefrustreerd en haken af' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) over de complexiteit van programma’s en regelingen voor ondernemers en de gevolgen voor het verdienvermogen van Nederland?1
Ja, ik heb uw Kamer daarom ook het rapport Stand van RVO 2023 (hierna: de Stand) op 18 januari jl. gestuurd.2
Wordt van alle 700 regelingen die door de RVO worden uitgevoerd structureel dan wel incidenteel bijgehouden welke signalen er van ondernemers binnenkomen over knelpunten? Zo ja, hoe wordt dit gedeeld met uw departement en wat wordt er gedaan met de knelpunten?
RVO heeft dagelijks contact met ondernemers. Zo is er contact met individuele ondernemers over praktische zaken rond subsidies en regelingen, maar ook met ondernemers en brancheverenigingen over knelpunten die ondernemers raken in hun bedrijf. Dit vindt zowel op incidentele basis als op structurele basis plaats. Structureel vindt er bij grootschalige regelingen een klanttevredenheidsonderzoek plaats, voert RVO bij regelingen waar signalen van knelpunten zijn steeds vaker de invoeringstoets3 toe en verzamelt en monitort RVO klantsignalen. Ondernemers weten RVO goed te vinden via klantcontact en deze signalen worden structureel teruggekoppeld binnen de organisatie. Daar waar het signalen over knelpunten in beleid betreft, worden deze teruggekoppeld naar de betrokken departementen. Daarnaast heeft RVO een klachtencoördinator en bestaat er een meldpunt regelgeving waar ondernemers terecht kunnen als ze last hebben van tegenstrijdige of onduidelijke regels of onnodige administratieve lasten. Ook als er uit deze contacten knelpunten naar voren komen dan worden deze gedeeld met het departement. Niet alle regelingen die RVO uitvoert, zijn regelingen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Naast EZK heeft RVO nog vele andere opdrachtgevers, zoals andere departementen, de EU en decentrale overheden.
Een voorbeeld van het terugkoppelen van knelpunten naar departementen is de rapportage over de Subsidiemodule brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv)4, die RVO op 23 januari jl. heeft opgeleverd naar aanleiding van signalen over knelpunten vanuit de sector. Een ander voorbeeld is de terugkoppeling over de Brexit Adjustment Reserve (BAR) die in de Stand is opgenomen.
Worden de signalen van RVO zelf over de uitvoeringspraktijk structureel met de beleidsdepartementen besproken en zo ja, kunt u concreet aangeven op welke wijze dat gebeurt?
Ja, de signalen van RVO over de uitvoeringspraktijk worden structureel met de beleidsdepartementen besproken. De werkwijze is dat RVO bij nieuwe beleidsvoornemens op een vroeg moment betrokken wordt om mee te denken over de vormgeving van beleid en de impact daarvan op de uitvoering. Eventuele signalen over bestaande regelingen worden in eerste instantie besproken op dossierniveau tussen de dossierhouder bij het ministerie en de contactpersoon bij RVO. Daarnaast zijn er verschillende structurele overleggen tussen opdrachtgevers en RVO waarbij mogelijke signalen uit de uitvoering besproken worden, zoals kwartaaloverleggen per Directoraat-Generaal, het opdrachtgeversoverleg per ministerie en het opdrachtgeversberaad met alle opdrachtgevers en RVO. Dat neemt echter niet weg dat deze samenwerking op alle niveaus nog beter kan. Door de grote hoeveelheid regelingen die RVO uitvoert en de grote hoeveelheid opdrachtgevers en stakeholders, is het een grote uitdaging om een volledig totaalbeeld te hebben. Uiteraard is daarbij het streven wel om zo compleet mogelijk te zijn.
Is de hartenkreet van RVO voor u een teken dat hun signalen nog veel serieuzer genomen moeten worden door de beleidsdepartementen?
De oproep van RVO is al langere tijd bekend. Vorig jaar heb ik hierover ook de Stand van RVO 2022 aan uw Kamer gestuurd5 en daar ook op aangegeven hier graag het gesprek met uw Kamer over aan te gaan. Zowel rijksbreed als binnen mijn departement wordt aan dit vraagstuk gewerkt, zoals ook gegeven onder vraag 3. Rijksbreed wordt via het programma Werk aan Uitvoering (WaU) eraan gewerkt om uitvoeringsorganisaties toekomstbestendiger te maken en om de samenwerking tussen beleid, uitvoering en politiek te verbeteren
Binnen EZK wordt, mede aan de hand van de WaU, gewerkt aan verbetering van de samenwerking tussen uitvoering en beleid. Zo is, voor agentschappen, diensten en zbo’s van EZK de afgelopen twee jaar de benodigde overlegstructuur verbeterd en geïntensiveerd. Hierdoor weten medewerkers elkaar steeds beter te vinden en worden signalen vanuit de uitvoering sneller opgepakt.
In de Stand wordt, evenals in bijvoorbeeld het rapport de Staat van de Uitvoering6 aangegeven dat dergelijke signalen niet alleen tussen beleid en uitvoering opgepakt en opgelost kunnen worden. Ook de politiek heeft hierin een rol te spelen. Het vroegtijdig inroepen en gebruik maken van expertise en signalen uit de uitvoering zou daarom juist in de driehoek van beleid, uitvoering en politiek gezamenlijk moeten komen.
Deelt u de mening van de RVO dat in een veel vroeger stadium van beleidsvorming getoetst zou moeten worden of regelingen uitvoerbaar zijn voor de RVO en werkbaar voor ondernemers? Zo ja, hoe wilt u dit vormgeven?
Zeker. Ik vind het belangrijk dat RVO meedraait bij de totstandkoming van nieuwe regelgeving, zodat het uitvoeringsperspectief bij het opstellen van nieuwe regelgeving al meteen goed wordt meegenomen. Zoals onder vraag 4 aangegeven weten beleid en uitvoering elkaar steeds beter te vinden. Om dit te bevorderen heeft RVO de afgelopen 1,5 jaar aan een nieuwe strategie gewerkt en is hier nog steeds mee bezig. Een belangrijk onderdeel van die strategie is dat RVO opgavegericht gaat werken. RVO heeft als publieke dienstverlener goed zicht op hoe individuele regelingen uitpakken in de praktijk en welk maatschappelijk effect bereikt wordt (of niet). Ook kan het zijn, zoals RVO benoemd in de Stand, dat regelingen onbedoeld tegenstrijdig werken. Daarom wil ik gezamenlijk met opdrachtgevende departementen en RVO naar de maatschappelijke opgave kijken en daar passende regelingen voor maken, in plaats een (nieuwe) regeling voorop te stellen als instrument. Zo kan RVO ook, vanuit hun ervaring en met het overzicht over alle bestaande regelingen, aangeven met welk instrument een opgave het beste vormgegeven kan worden. Overigens geldt ook hiervoor dat het gesprek met uw Kamer eveneens van belang is.
Hoe kunnen mensen uit het veld hier nog veel beter bij betrokken worden, zoals ondernemers, ambtenaren van RVO, brancheorganisaties of het Adviescollege Toetsing Regeldruk?
Op dit moment worden relevante partijen al op verschillende manieren betrokken bij de totstandkoming van wet- en regelgeving. Om dit in de toekomst beter te doen wordt het Beleidskompas gehanteerd bij het ontwikkelen van nieuw beleid. In het Beleidskompas wordt de vraag: «Wie zijn belanghebbend?» centraal gesteld. Door deze vraag in iedere fase opnieuw te stellen, wordt het belang ervan onderstreept en is de verwachting dat de samenwerking met verschillende partijen, zoals uitvoeringsorganisaties, koepelorganisaties, toezichthouders, NGO’s, burgers en bedrijven wordt versterkt7. Ook wordt het Adviescollege Toetsing Regeldruk vaak betrokken bij de vroege fase van regelgeving. Van deze mogelijkheid (zogenaamde «pré-consultatie») wordt steeds meer gebruik gemaakt door departementen.
Daarnaast heb ik het Actieprogramma mkb-dienstverlening 2024–2026 aan u aangeboden8 (november 2023). Dit is opgesteld met partners op regionaal en landelijk niveau, waaronder RVO. In dit Actieprogramma is de ambitie neergelegd dat de ondernemerdienstverlening gaat functioneren als een vraaggericht stelsel van publieke dienstverlening. Deze stelselbenadering is een nieuw perspectief dat je niet van het ene op het andere moment of met simpele ingrepen kunt realiseren. De Actieagenda kent een zestal actielijnen waaronder het optimaliseren van de inbreng vanuit ondernemerscommunities en het versterken van de rol van publieke dienstverleners als partners van beleid. Hiertoe worden momenteel plannen van aanpak ontwikkeld met betrokkenheid van de RVO. In het voorjaar volgt er een brief waarin u geïnformeerd wordt over voortgang van deze plannen van aanpak.
Deelt u de mening van de RVO dat er teveel regelingen bij verschillende ministeries liggen die met elkaar kunnen botsen? Zo ja, kunt u hier voorbeelden van geven naast de voorbeelden die door RVO zijn genoemd?
Er is in de loop der jaren een veelheid aan regelingen ontstaan en dit verhoogt het risico dat deze op sommige vlakken kunnen botsen. Dit is uiteraard nooit de insteek. Zodra dergelijke conflicterende regelgeving wordt gesignaleerd, worden er passende maatregelen getroffen. Op dit moment ben ik niet op de hoogte van aanvullende conflicterende regelingen. Zoals onder vraag 3 aangegeven, is het echter een grote uitdaging om hier te allen tijde een compleet overzicht van te hebben. Daarom werkt mijn departement, samen met andere opdrachtgevers en RVO, er via de genoemde overlegstructuur aan om dergelijke signalen zoveel mogelijk op te pakken en daar oplossingen voor te zoeken.
RVO geeft aan dat er bij de vorming van nieuwe regelingen een taak ligt voor beleid, uitvoering en politiek om gezamenlijk tot betere resultaten te komen. Het komt nog te vaak voor dat de uitvoering niet tijdig kan mee praten én beslissen bij de totstandkoming van plannen.
Daar is, zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 4, ook de samenwerking met uw Kamer voor nodig.
Hoe werkt u aan het afbreken van muren tussen departementen en het bevorderen van samenwerking en coördinatie tussen departementen? Gebeurt dat volgens u voldoende?
Zie antwoorden 4, 5 en 7
Bent u bereid om voor een urgent vraagstuk als regeldruk een centrale coördinator én een coördinator per departement aan te stellen die samenwerken aan verbetering?
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Verdienvermogen van Nederland?
Bij dezen.
Het bericht 'Werkgevers: bedrijven verplaatsen nieuwe investeringen naar het buitenland' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van werkgeversorganisaties over het ondernemingsklimaat in Nederland?1
Ja. Het kabinet is bekend met de zorgen van werkgeversorganisaties over het ondernemingsklimaat in Nederland. Ik spreek hier ook regelmatig over met het bedrijfsleven en stakeholders zoals onder andere VNO-NCW, MKB-NL en ONL.
Kunt u in kaart brengen hoeveel en mogelijk welke bedrijven nieuwe investeringen doen in het buitenland in plaats van Nederland, of dit overwegen? Wat zijn hiervoor de voornaamste drijfveren?
Hoeveel en mogelijk welke bedrijven nieuwe investeringen doen in het buitenland in plaats van Nederland, of dit overwegen is lastig in exacte aantallen te vatten. Bedrijven zijn immers niet verplicht om te melden wanneer zij uit Nederland vertrekken of besluiten om in een ander land te investeren, of deel te nemen aan een onderzoek op dit vlak. Dit maakt het lastig om het aantal vertrekkende bedrijven objectief meetbaar te maken.
In 2023 heb ik onderzoek laten doen naar de voornaamste redenen waarom bedrijven uit Nederland vertrekken of bedrijfsonderdelen uit Nederland verplaatsen. Het onderzoeksbureau BCI concludeert op basis van 17 interviews dat de geïnterviewde bedrijven vooral in het accommoderen van groei knelpunten ondervinden in Nederland. Veelgenoemde factoren zijn beperkt beschikbare fysieke ruimte, onvoldoende aanbod van huisvestingsmogelijkheden voor talent, lange realisatietermijnen van nieuwe investeringen en tekort aan netcapaciteit. Een beslissing tot verplaatsing is meestal het gevolg van een mix van factoren, de aanleiding is in bijna alle gevallen bedrijfsspecifiek en ons ondernemingsklimaat op zich is niet zozeer doorslaggevend. De NFIA herkent het beeld dat de onderzoekers hebben geschetst.
Herkent u de geluiden dat onduidelijk overheidsbeleid, bijvoorbeeld door wisseling van regelgeving en incidentele investeringen, onzekerheid brengt voor ondernemers? Hoe werkt u eraan om ondernemers meer zekerheid te brengen?
Ik herken de geluiden van ondernemers dat onduidelijk, wisselend beleid onzekerheid brengt voor ondernemers. Het kabinet is zich bewust van het feit dat stabiel overheidsbeleid van essentieel belang is voor ondernemers. Ondernemers hebben behoefte aan voorspelbaarheid – en terecht. Als bedrijven niet weten waar zij aan toe zijn, zullen zij terughoudender zijn in het maken van lange termijn beslissingen en het doen van investeringen. Dit beperkt bedrijven in hun groeimogelijkheden en/of het ontplooien van duurzaamheids- c.q. innovatie initiatieven. Dit is dan ook de reden dat stabiel (fiscaal) beleid onderdeel is van mijn strategische agenda voor het ondernemingsklimaat. Voorspelbaar beleid vraagt om zorgvuldigheid en de juiste maatvoering, door zowel kabinet als de Kamer. Uiteraard moet beleid wel doeltreffend en doelmatig zijn. Het is voortdurend zoeken naar de juiste balans.
Ondernemers maken zich bijvoorbeeld zorgen over enkele maatregelen die per amendement op het Belastingplan 2024 zijn ingevoerd. De afschaffing van de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting en de versobering van de 30%-regeling hebben een negatief effect op het ondernemings- en vestigingsklimaat, en kwamen voor bedrijven bovendien onverwacht. Het aanpassen van fiscale regelingen is idealiter gebaseerd op een analyse van de bijdrage van een regeling aan een beleidsdoel en de te verwachten gevolgen voor burgers, bedrijven, de economie, de overheidsbegroting en uitvoeringsorganisaties. De recente amendementen op het Belastingplan 2024 liepen vooruit op dergelijke analyses en gingen daarmee ten koste van voorspelbaar fiscaal beleid. Het kabinet zal het belang van stabiel beleid en goed werkende fiscale regelingen blijven benadrukken. Het risico bestaat dat belangrijke bedrijven voor de Nederlandse economie hun strategie rondom vestiging en uitbreiding van activiteiten bijstellen bij achteruitgang in de aantrekkelijkheid van Nederland. Het kabinet zal zich inspannen om bij de voorjaarsnota alternatieve dekkingsopties te presenteren conform de toezegging van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst in de Eerste Kamer.
U gaf eerder aan dat het Nederlandse vestigings- en ondernemingsklimaat dreigt te verslechteren door onzekerheid omtrent stikstofproblematiek, wat heeft u het afgelopen jaar concreet gedaan om deze tendens tot een halt te roepen?2
De stikstofproblematiek heeft wezenlijke gevolgen voor het Nederlandse vestigings- en ondernemingsklimaat. Dit komt veelal door de onzekerheid over het verkrijgen van een vergunning waardoor (private en publieke) investeringen worden af- of uitgesteld (incl. om- en verbouw productielocaties). Dit betreffen onder meer investeringen in energie-infrastructuur die randvoorwaardelijk zijn voor het oplossen van de congestieproblematiek en het terugbrengen van broeikasgas- en stikstofemissies.
Om de vergunningsverlening weer op gang te krijgen is het van belang om een structureel dalende lijn van stikstofdepositie op natuurgebieden en natuurherstel in bredere zin te realiseren. Het kabinet neemt/heeft daarom de volgende maatregelen genomen3:
Uit de ramingen van het PBL uit februari 2023 jl. blijkt dat de sectoren industrie en mobiliteit op koers liggen voor de indicatieve sectorale doelstellingen die in februari vorig jaar zijn vastgesteld.9 Keuzes die het doelbereik in de sector landbouw dichterbij moeten brengen is volgens het demissionaire kabinet aan een volgend kabinet.
Kunt u ingaan op de misgelopen investeringen door de voortdurende onduidelijkheid over ontwikkelingsruimte bij stikstof? Klopt het bedrag van 28 miljard dat het FD daarvoor eind 2022 raamde en hoeveel is het bedrag aan gemiste investeringen tot nu toe gestegen?3
Het is moeilijk om de totale omvang aan gemiste investeringen kwantitatief te duiden. Het is namelijk een uitdaging om: (i) misgelopen investeringen te identificeren en (ii) een oorzakelijk verband tussen de misgelopen investeringen en stikstofproblematiek te identificeren. Dit staat ook toegelicht in de Kamerbrief11 van de Minister voor Natuur en Stikstof in reactie op het FD-artikel12 en een rapport van het EIB13 over de betekenis van de stikstofcrisis voor vestigingsklimaat.
Het is van belang om op te merken dat de economische schade van de stikstofcrisis niet alleen bestaat uit enkel misgelopen investeringen. De overmatige stikstofuitstoot leidt ook op andere wijze tot schade. Denk hierbij aan de waarde van natuur en biodiversiteit die onder druk staat, negatieve effecten op de gezondheid, de tweede orde-effecten die samenhangen met het af- en uitstel van projecten (zoals verslechtering van het vestigingsklimaat en verlenging van het woningtekort), mogelijke infractieprocedures door de Commissie en het beslag dat de stikstofcrisis legt op de juridische, ecologische en ambtelijke capaciteit van de verschillende betrokken partijen. Deze brede maatschappelijke kosten van de stikstofcrisis zijn fors en niet eenduidig te kwantificeren, maar lopen volgens verschillende documenten zoals bovengenoemd, brief VNO-NCW en MKB Nederland14 en deelnemers aan een rondetafel15 over dit onderwerp in de Vaste Kamercommissie Economische Zaken op 13 september 2023 in de tientallen miljarden euro’s per jaar.
Kunt u toezeggen een objectieve raming te (laten) maken om de economische schade van stikstofstilstand in kaart te brengen?
Het CPB heeft in hun Centraal Economisch Plan16 (CEP, 2023) gesignaleerd dat de onzekerheid rondom de uitvoering van het stikstofbeleid slecht is voor het investeringsklimaat. Dit leidt volgens het CPB tot uit- en afstel van investeringen. De impact op de economie en samenleving (ook op verduurzaming) zal op middellange termijn daadwerkelijk voelbaar zijn. Het laat zich volgens het CPB alleen lastig kwantificeren.
Een exacte kwantitatieve raming van de gevolgen lijkt dus onmogelijk. Wel kan ik een onderzoek toezeggen om de belangrijkste economische gevolgen van de stikstofproblematiek objectief in kaart te brengen. Ter illustratie kunt u ook reeds kennisnemen van diverse position papers van deelnemers aan een rondetafel over dit onderwerp in de Vaste Kamercommissie Economische Zaken op 13-09-2023.17
De effecten van nu misgelopen investeringen en innovaties werken door in de concurrentiepositie van onze bedrijven in de toekomst. Kunt u toezeggen in kaart te brengen wat er nodig is om ons verdienvermogen veilig te stellen?
Het versterken van het toekomstig verdienvermogen van Nederland is een belangrijke doelstelling van het kabinet. De economie is continu in beweging, en voortdurende aandacht is dan ook nodig om het toekomstig verdienvermogen van Nederland zeker te stellen.
Het kabinet is hier dan ook continu mee bezig. Een voorbeeld hiervan is het Perspectief op de Nederlandse Economie dat ik vorig jaar aan uw Kamer heb aangeboden.18 Hierin schetst het kabinet hoe we onze welvaart en ons verdienvermogen veilig kunnen stellen voor de toekomst. Ook heb ik recent bijvoorbeeld het rapport «Groeimarkten voor Nederland» opgesteld door SEO Economisch Onderzoek en Dialogic innovatie & interactie naar uw Kamer gestuurd.19 Hierin hebben de onderzoekers een analyse gemaakt in welke groeimarkten de kansen liggen om het Nederlandse verdienvermogen te versterken. Verder werk ik aan de vierde ronde van het Nationaal Groeifonds om te investeren in het duurzaam verdienvermogen van Nederland.20
Het verdienvermogen en de concurrentiepositie van onze bedrijven in de toekomst heeft veel facetten, bijvoorbeeld investeringen in innovatie en het vestigingsklimaat, maar ook de krapte op de arbeidsmarkt. Hier werk ik ook aan via het Actieplan Groene en Digitale Banen21 en via de acties die zijn opgenomen in mijn Strategische agenda voor het Ondernemingsklimaat.22 Op 19 januari jl. heb ik uw Kamer hierover reeds geïnformeerd via de Voortgangsrapportage over de Strategische agenda.23 Hierboven heb ik een aantal acties van het kabinet beschreven, maar de uitdaging is veel breder. Ik kan daarom toezeggen dat ik in kaart zal brengen wat er nodig is om ons verdienvermogen veilig te stellen en uw Kamer daar per brief over informeren.
Hoe stelt u lange termijn investeringen in ons verdienvermogen veilig, zoals bijvoorbeeld het Nationaal Groeifonds?
Nederland kent een relatief hoog niveau van arbeidsproductiviteit, maar wel met een relatief lage groei. Deze lage arbeidsproductiviteitsgroei wordt onder meer veroorzaakt door achterblijvende investeringen, waaronder in R&D en onderwijs. Investeringen in R&D (onderzoek en ontwikkeling) zijn essentieel om op lange termijn onze arbeidsproductiviteit te verbeteren. R&D investeringen zorgen voor vernieuwing en creëren beter betaalde en groene banen. Het kabinet heeft als ambitie om de uitgaven voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (R&D) te laten stijgen naar 3% van het bbp. In 2021 was dat slechts 2,27% en substantieel lager dan in landen om ons heen.24
Via het Nationaal Groeifonds heeft het kabinet 20 miljard euro beschikbaar gesteld om te investeren in het duurzaam verdienvermogen van Nederland. Vanuit het fonds worden grootschalige investeringen gedaan op het gebied van kennisontwikkeling en onderzoek, ontwikkeling en innovatie (O&O&I). Investeringen in deze terreinen dragen bij aan structurele en duurzame economische groei. Het Nationaal Groeifonds is goed voor jaarlijks bijna een kwart van de publieke R&D-financiering.25 Door de publiek-private opzet van het Nationaal Groeifonds wordt bovendien minstens dezelfde hoeveelheid aan private investeringen uitgelokt. Tot nu toe is vanuit het fonds onder andere geïnvesteerd in grootschalige programma’s op gebied van groene waterstof, de digitalisering van het onderwijs, de ontwikkeling van medicijnen tegen kanker, sleuteltechnologieën en de bestrijding van laaggeletterdheid.
Door een hogere economische groei kunnen we een sterk sociaal vangnet en hoogwaardige collectieve voorzieningen blijven betalen en kunnen we de kosten van de klimaattransitie en de vergrijzing opvangen. De opbrengst van investeringen in R&D is echter vooraf moeilijk meetbaar door veel onzekerheden. Recent heeft de Rabobank hier een poging toe gedaan.26 De onderzoekers hebben berekend dat de Nederlandse economie bij het schrappen van twee huidige investeringsfondsen (het Nationaal Groeifonds en het Fonds Onderzoek en Wetenschap) op lange termijn cumulatief 90 miljard euro misloopt tot 2040. Dat is 5.000 euro per Nederlander. Volgens de Rabobank levert iedere euro die vanuit de fondsen wordt geïnvesteerd tot 2035 4,60 euro en tot 2040 5,80 euro aan rendement op.
Minder investeren in R&D en verduurzaming betekent dat ondernemers uitdagingen, zoals arbeidskrapte en het automatiseren van werkprocessen, in de toekomst minder goed aan kunnen. Juist door te innoveren kunnen bedrijven meer met minder doen. Ze hebben dan minder mensen, maar bijvoorbeeld ook minder energie, grondstoffen of ruimte nodig om meer toegevoegde waarde te leveren. Juist in tijden van schaarste is innovatie dus van groot belang. Innovatie zorgt voor betere banen, voor oplossingen van maatschappelijke uitdagingen en verhoogt ons verdienvermogen.
Dat wordt versterkt doordat onze concurrentiepositie door de lage investeringen ook onder druk staat. Minder investeren in R&D betekent dat we het risico lopen achterop te raken. Nog altijd behoort Nederland tot de meest innovatieve economieën ter wereld. Maar dat is geen vanzelfsprekendheid. Zeker niet in een tijd waarin geopolitieke spanningen ertoe leiden dat overheden in andere landen strategischer opereren. Wereldwijd investeren landen fors om hun strategische positie op technologische innovaties en waardeketens te versterken. Om internationaal een speler van betekenis te blijven, mee te komen in de mondiale concurrentiestrijd en onze afhankelijkheid van anderen te beperken, is het verkrijgen en behouden van leiderschap op strategische technologieën voor Nederland belangrijk.
België en Duitsland, maar bijvoorbeeld ook Denemarken en Zweden, investeren al jaren meer dan Nederland in R&D en dat verschil neemt toe. Het verschil in uitgaven aan R&D komt deels door de Nederlandse sectorstructuur. De Nederlandse economie bestaat relatief gezien voor een groter deel uit diensten. Maar ook als we daarvoor corrigeren doen andere landen het beter dan Nederland. Daardoor staat onze concurrentiepositie in toenemende mate onder druk, ook ten opzichte van onze West-Europese buurlanden.
Het kabinet heeft in diversie beleidsbrieven, zoals de innovatiebrief, industriebrief en de Nationale Technologiestrategie het doel gesteld dat Nederland tenminste 3% van het bbp uit moet geven aan R&D in 2030. Juist door in te zetten op vernieuwingsvermogen, focus op een beperkt aantal technologieën, meer aandacht voor startups en scale-ups en juist de impact van de R&D centraler te zetten, door al die zaken kunnen we op termijn ook de structuur van de Nederlandse economie veranderen en onze brede welvaart versterken. Deze gerichte investeringen, in combinatie met voorwaardenscheppend beleid zoals een hoge kwaliteit onderwijs, voldoende buitenlands talent, moderne infrastructuur en stabiele fiscale regelingen, stellen ons verdienvermogen veilig. Dat is mijn perspectief op de innovatieve Nederlandse kenniseconomie zoals ik dat in juni 2023 aan uw Kamer heb gezonden.
Kunt u in kaart brengen wat de nadelige (economische) effecten zijn van respectievelijk het korten op het Nationaal Groeifonds en het snijden in andere huidige investeringen ter bevordering van verduurzaming en innovatie van het midden- en kleinbedrijf (mkb) en grootbedrijf?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zijn de gevolgen van de achterlopende uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) op uitdagingen voor ondernemers, zoals arbeidskrapte en het automatiseren van werkprocessen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is het effect van de achterlopende R&D uitgaven op onze concurrentiepositie ten opzichte van buurlanden België en Duitsland die zich wel aan de doelstelling houden?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u reflecteren op het onderzoek van de Staatscommissie Demografische Ontwikkeling 2050, waarbij wordt gesteld dat sommige economische activiteiten een lage toegevoegde waarde hebben, zoals slachthuizen en distributiecentra, terwijl hier wel veel arbeidsmigranten werkzaam zijn? Welke knoppen ziet u voor zich om hier iets aan te doen?
Een kabinetsreactie op het rapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 volgt nog. Daarin zal het kabinet nader ingaan op deze analyse en de dilemma’s die dit oproept.
Hoe waardeert u de uitspraak van werkgeversorganisaties dat het van belang is dat Nederland open blijft voor kenniswerkers en voor arbeidskrachten die werken in krappe sectoren als de zorg en techniek? Hoe zet u hierop in en op welke manier borgt u hierbij de continuïteit?
Ik herken de zorgen dat veel sectoren te maken hebben met krapte op de arbeidsmarkt. Die krapte is problematisch als we kijken naar de grote maatschappelijke opgaven van deze tijd. Er is goed opgeleid en genoeg personeel nodig om te werken aan noodzakelijke transities en de prioriteiten die het kabinet heeft gesteld. Ik onderschrijf daarom het belang van hoogwaardige kenniswerkers voor de Nederlandse economie. Dat geldt voor onze internationale topbedrijven (ASML, Adyen, SMART Photonics) maar ook voor kleinere technologiebedrijven als startups en scale-ups.
Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie, primair als sluitstuk voor de tekorten op de arbeidsmarkt. Bij de aanpak van krapte richt het kabinet zich op diverse maatregelen, zoals het stimuleren van technologie- en procesinnovatie, mensen stimuleren om meer uren te werken en het verbeteren van de aansluiting tussen initieel onderwijs en de arbeidsmarkt. Naast deze aanpak zijn er diverse programma’s om binnenlands potentieel meer aan te spreken, zoals het Actieplan Groene en Digitale Banen voor technisch/digitaal geschoold personeel en Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn voor zorgpersoneel.
Specifiek voor hoogwaardige kenniswerkers voert Nederland een uitnodigend beleid middels de kennismigrantenregeling. De Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 onderschrijft het belang van hoogwaardige kennismigratie en een langetermijnvisie op de economie en migratie. Het is aan een nieuw kabinet om hierin keuzes te maken.
Hoe kijkt u daarbij aan tegen het beperken van internationalisering in ons vervolg onderwijs – zoals het beperken van Engelstalige studies? Bent u bereid onderzoek te doen naar de gevolgen hiervan voor onder andere onze innovatieve clusters en de gevolgen voor de arbeidsmarkt?
Nog altijd neemt de instroom van internationale studenten toe. De woningnood onder studenten in een aantal steden is hoog, de collegezalen raken vol en de kwaliteit en toegankelijkheid van het hoger onderwijs komt verder onder druk te staan. Ook staat het Nederlands als onderwijstaal onder druk, door een stijgend percentage anderstalige opleidingen. Daarom wil het kabinet de instroom van buitenlandse studenten beter kunnen beheersen en de positie van het Nederlands als onderwijstaal behouden en versterken. De Minister van OCW werkt in dit kader aan het wetsvoorstel internationalisering in balans. Vanuit economisch perspectief blijft het echter van belang internationaal talent, met name voor de tekortsector techniek en ICT, aan Nederland te kunnen blijven binden. Voor cruciale technische en ICT-bedrijven die veel waarde toevoegen aan onze economie, is internationaal talent onmisbaar. Daarnaast draagt technisch talent bij aan ons vestigingsklimaat, verdienvermogen, werkgelegenheid en de schatkist. Hiermee wordt in het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel rekening gehouden, onder meer door oog te houden voor de krapte op de arbeidsmarkt en economische omstandigheden. Zo kan technisch talent in Nederland opgeleid worden en na afstuderen bijdragen aan de Nederlandse economie. Daarvoor is het ook van belang dat de blijfkans omhoog gaat. De regelgeving is nog volop in ontwikkeling en het debat met uw Kamer daarover volgt. Ik zal samen met de Minister van OCW bezien hoe in de verdere beleidsvorming en evaluatie van het nieuwe wetsvoorstel invulling kan worden gegeven aan het behoud van technisch talent.
Kunt u toezeggen om een onderzoek te laten uitvoeren door een onafhankelijk economisch instituut naar de gevolgen van diverse interne en externe factoren op het vestigingsklimaat, en hier tenminste de invloed van stikstof, het niet behalen van de Lissabondoelstelling, de effecten van wet- en regelgeving, de waarde van economische activiteiten (zoals beschreven door de staatscommissie) en de invloed van arbeidstekorten in mee te laten nemen?
In mijn Strategische agenda voor het ondernemingsklimaat in Nederland27 heb ik de prioriteiten van dit kabinet aangegeven op het gebied van het vestigings- en ondernemingsklimaat. Hierin zijn onder andere een aantal acties om het inzicht in de ontwikkelingen van het ondernemingsklimaat te verdiepen opgenomen. Zoals aan uw Kamer gemeld in de voortgangsrapportage over de Strategische agenda,28 heb ik afgelopen jaar SEO Economisch Onderzoek en het Amsterdam Centre for Business Innovation van de Universiteit van Amsterdam de Monitor Ondernemingsklimaat laten ontwikkelen.29 Om de ontwikkeling, kwaliteit en de stand van zaken van factoren die bepalend zijn voor de staat van het ondernemingsklimaat in de gaten te houden zal deze monitor jaarlijks uitgevoerd worden. Op basis daarvan kunnen maatregelen worden genomen om het beleid en de uitvoering daarvan bij te sturen. Het is denkbaar dat verder onderzoek naar de gevolgen van diverse interne en externe factoren op het vestigings- en ondernemingsklimaat van toegevoegde waarde is. Ik liet uw Kamer in de voortgangsrapportage over de Strategische agenda al weten dat ik op basis van de monitor en signalen kijk naar eventuele bijsturing van mijn Strategische agenda, maar dat het nieuwe kabinet zich zal buigen over verdere beleidvorming. Ik laat het dan ook aan het nieuwe kabinet om met voorstellen te komen om het inzicht in het vestigings- en ondernemingsklimaat nog verder te verbeteren.
Kunt u trachten deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Verdienvermogen van Nederland waarvoor een nieuwe datum wordt gezocht?
Het bericht ‘Zinkfabriek Nyrstar in Budel legt productie stil’ |
|
Silvio Erkens (VVD), Pieter Grinwis (CU), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het stilleggen van de zinkfabriek Nyrstar in Budel vanwege hoge energiekosten, gebrek aan overheidssteun, en het verslechterde investeringsklimaat in Nederland?1
Het is betreurenswaardig dat een industriebedrijf dat zo vergaand verduurzaamd is, zich genoodzaakt ziet de productie stil te leggen. Gelukkig is er daarbij nog geen sprake van ontslagen, gedwongen of vrijwillig. De huidige realiteit is dat de energiekosten voor bedrijven in Europa structureel hoger zijn dan in landen zoals China en de VS. Dit, in combinatie met steun die andere (EU) landen geven aan hun industrie, zorgt voor een ongelijk speelveld, en is dan ook een blijvend punt van aandacht. Overheidssteun zou immers geen voorwaarde moeten zijn om een fabriek renderend te laten produceren. Naast toegenomen kosten zie ik tegelijkertijd een sterke prijsafname van zink en andere (non-ferro) metalen, zoals aluminium en koper. Die prijs wordt op de wereldmarkt bepaald. Dat is natuurlijk een belangrijke factor voor de winstgevendheid van de productie bij Nyrstar Budel waar de overheid geen invloed op heeft.
Beschouwt u dit incident als onderdeel van een bredere trend waar ook andere energie-intensieve industrieën mee te maken hebben?
De totale elektriciteitskosten voor de industrie zijn in Nederland hoger dan in ons omringende landen. Dat raakt in het bijzonder bedrijven die al vergaand verduurzaamd zijn en (grote delen van) hun productieprocessen hebben geëlektrificeerd. Dat is een zorgelijke ontwikkeling met het oog op de nabije toekomst omdat de gehele energie-intensieve industrie de komende jaren moet verduurzamen om de klimaatdoelen te halen en dit grotendeels gepaard gaat met elektrificatie. Wel beschouw ik Nyrstar Budel als een uniek geval dat uitzonderlijk hard getroffen wordt door de fiscale maatregelen. Dat komt doordat kwalitatief hoogwaardige zink met behulp van elektrolyse geproduceerd wordt en het bedrijf met zijn productieomvang goed is voor één procent van het totale Nederlandse elektriciteitverbruik. Dat geldt zeker niet voor alle energie-intensieve industriebedrijven. Tegelijkertijd kennen andere landen meer regelingen die de kosten voor de energie-intensieve industrie beperken. We brengen op dit moment preciezer in beeld in welke mate dit het geval is.
In hoeverre heeft u, door het afschaffen van fiscale voordelen en het verhogen van de hoogste schijven in de energiebelasting, bijgedragen aan de moeilijkheden van energie-intensieve bedrijven zoals Nyrstar ten opzichte van buurlanden?
Het Nederlands klimaatbeleid voor de industrie is ambitieus en om die reden relatief stringent. Nederland kent bijvoorbeeld als één van de weinige EU-lidstaten een CO2-minimumprijs voor de industrie naast het EU ETS. Nederland kan qua beprijzing en normering ambitieus zijn en vooroplopen in de industrie, maar er zitten ook nadelen aan, zoals een reëel risico op weglek.2 Voor het behalen van de klimaatdoelen worden daarom verschillende instrumenten ingezet; naast normeren en beprijzen ondersteunt de overheid de bestaande en nieuwe bedrijven met verduurzaming, bijvoorbeeld met verschillende subsidieregelingen.
Hoe beoordeelt u de concurrentiepositie van Nederlandse industriebedrijven ten opzichte van buurlanden, inclusief het verschil in fiscale behandeling en de uitvoering van de motie Erkens c.s. (36 418, nr. 70) met betrekking tot fiscale lasten?
Daar ben ik alert op en dit wil ik beter in kaart brengen. Zoals al toegelicht in mijn antwoord op vraag 2 laat mijn ministerie momenteel onderzoek uitvoeren naar de effectieve elektriciteitskosten voor de industrie in Nederland en andere Europese landen, in aanvulling op eerder onderzoek zoals de speelveldtoets die afgelopen zomer is gepresenteerd en dit voorjaar opnieuw wordt uitgevoerd en gepubliceerd. Ik zal dit onderzoek ook met uw Kamer delen zodra dit gereed is.
De invulling van motie Erkens c.s. (36 418, nr. 70) wordt geleid door het Ministerie van Financiën. Ik verwacht dat het kabinet de Kamer later dit kwartaal zal inlichten over de bevindingen.
Wat is uw visie op de toekomst van de energie-intensieve industrie in Nederland, rekening houdend met de genoemde problemen en de oproep tot verschuiving naar hoogwaardigere productie?
De industrie is van belang voor de economie, de export, onze innovatiekracht, onze strategische autonomie en de werkgelegenheid in Nederland. Producten van de industrie hebben we nodig in ons dagelijks leven; denk aan voedselverpakkingen, medicijnen, schoonmaakmiddelen en zo zijn er nog vele voorbeelden. Ook zorgt de industrie voor circa 1 miljoen banen door heel Nederland. Met haar emissies heeft de industrie echter een schadelijke invloed op onze leefomgeving en het klimaat, en daarom moet zij verduurzamen.3 De Europese en nationale klimaatdoelen, ondersteund door het EU-ETS, schetsen een duidelijke opgave voor de (energie-intensieve) industrie: Netto nul CO2-uitstoot in 2040. Deze verduurzaming willen we in Nederland realiseren. Het motto is dan ook: liever groen hier dan grijs elders. Zo voorkomen we dat we onze vervuiling exporteren naar andere landen en nemen we onze verantwoordelijkheid om de transitie naar een schone industrie te stimuleren. De overheid stuurt hierbij op de randvoorwaarden voor verduurzaming, mede met het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) en een goed investeringsklimaat.4 Naast normeren (het stellen van emissiegrenswaarden) en beprijzen (met het EU-ETS en de CO2-heffing) ondersteunt de overheid de industrie bij de verduurzaming met verschillende (subsidie)instrumenten en bijvoorbeeld de maatwerkaanpak.
Wat is de reden achter het stopzetten van de indirecte kostencompensatie en het afschieten van de volumecompensatieregeling, en hoe beïnvloedt dit volledig verduurzaamde bedrijven zoals Nyrstar?
Op 14 juli 2023 heb ik u geïnformeerd over de evaluatie van de Indirecte-Kostencompensatie ETS (IKC) en over het al dan niet voortzetten ervan.5 In de evaluatie is geconstateerd dat de IKC-regeling waarschijnlijk doeltreffend en doelmatig is. Aanbevolen werd om de voortzetting van de IKC-regeling te overwegen, omdat de regeling waarschijnlijk bijdraagt aan het verminderen van weglekrisico’s terwijl de compensatie vergelijkbaar met die van onderzochte omringende landen is. Tegelijkertijd zou het benodigde budget voor de regeling stijgen onder meer door de stijgende CO2-prijs. Het kabinet heeft destijds besloten de regeling stop te zetten en in plaats daarvan de verduurzaming van een grotere groep industriebedrijven te stimuleren door extra middelen voor generieke energiebesparende maatregelen vrij te maken, zoals voor de instrumenten VEKI en EIA.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft per 1 januari 2024 de volumecorrectieregeling (VCR) afgeschaft naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak van het Europees Hof van Justitie. Dat hof oordeelde dat lidstaten geen aanwijzingen mogen geven aan de onafhankelijke toezichthouder met betrekking tot het vaststellen van de nettarieven. Naar aanleiding daarvan heeft de ACM beoordeeld of de VCR voldeed aan de Europese uitgangspunten voor de nettarieven, waaronder het kostenveroorzakingsbeginsel. De ACM concludeerde dat de VCR hier niet aan voldeed en heeft daarom de regeling afgeschaft. De VCR zorgde voor een korting op transporttarieven voor circa 35 grootverbruikers met een continue elektriciteitsafname (baseload), die kon oplopen tot circa 90% van het nettarief.
De mate waarin deze ontwikkelingen (de winstgevendheid van) geëlektrificeerde bedrijven beïnvloedt, hangt sterk af van de mate waarin de elektriciteitskosten de totale productiekosten bepalen. Bij Nyrstar Budel doen zij dat in uitzonderlijk grote mate en dit kan spelen bij meer bedrijven die van elektrolyse gebruik maken. Daarbij geldt dat hoe meer elektronen per ton product nodig zijn, hoe hoger de elektriciteitskosten zijn. Voor de productie van aluminium en zink zijn veel elektronen nodig; in bijvoorbeeld specifieke chemische processen is dat veel minder. Tegelijkertijd is dit dus een zorgelijk signaal voor de nabije toekomst omdat de gehele energie-intensieve industrie de komende jaren moet verduurzamen om de klimaatdoelen te halen en dit grotendeels gepaard gaat met elektrificatie.
Geeft de discussie over «fossiele» subsidies een genuanceerd beeld, gezien het effect op volledig verduurzaamde bedrijven zoals Nyrstar? Hoe kijkt u in dat kader nu aan tegen de inzet van de IKC?
Het is inderdaad belangrijk deze discussie genuanceerd te voeren. Specifiek voor een verregaand verduurzaamd, elektriciteitsintensief bedrijf als Nyrstar, dat merendeels groene elektriciteit inkoopt, is dat zeker nodig. De IKC-regeling en bijvoorbeeld ook de degressiviteit in de energiebelasting worden in de recente Miljoenennota aangemerkt als fossiele subsidie omdat zij energie goedkoper maken dan voor de consument. Die degressiviteit wordt toegepast zowel met betrekking tot het gasverbruik als het elektriciteitsverbruik. Ten opzichte van aardgas is het gebruik van elektriciteit relatief duurzaam, te meer omdat in Nederland inmiddels ongeveer de helft van de elektriciteit6 van duurzame oorsprong is. Zoals al gezegd is elektrificatie een voorname route naar verduurzaming voor veel bedrijven. Daarom heeft het kabinet in de afgelopen jaren juist ingezet op het relatief zwaarder belasten van aardgas dan van elektriciteit. De IKC-regeling, die ontvangende bedrijven bovendien verplicht de helft van het ontvangen bedrag in CO2-reducerende maatregelen te investeren, en de degressiviteit van de energiebelasting maken de aanwending van elektriciteit goedkoper. Dat bevordert juist de verduurzaming van onze industrie.
Wat doet u om het negatieve sentiment rond de industrie in Nederland te adresseren en duidelijk te maken wat het land wil met de industrie? Bent u het eens met de vraagstellers dat het bij reductie van CO2 moet gaan om verbetering van het klimaat en niet om verplaatsing van CO2-uitstoot? Zo ja, hoe werkt dat door in uw industriebeleid? Zo nee, waarom niet?
Het huidige demissionaire kabinet is hier vanaf het coalitieakkoord7 duidelijk in geweest: Het is de ambitie om in de kopgroep te zitten van de transitie naar een groene industrie en daarvoor is een groene industriepolitiek nodig. Waarbij het motto is: Liever groen hier dan grijs elders. Dat wordt gedaan door in te zetten op een mix van normeren, beprijzen en subsidiëren. De overheid stuurt hierbij bovendien op de randvoorwaarden voor verduurzaming, mede met vorig jaar opgerichte Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) en door de maatwerkaanpak met de grootste uitstoters. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5.
Wat is de rol van Nyrstar bij het verlichten van netcongestie in de regio, en overweegt u de uitwerking van het amendement Erkens c.s. (36 410 XIII, nr. 7) hierbij te betrekken?
Nyrstar Budel levert op dit moment geen congestiediensten aan TenneT aangezien een reductie van het elektriciteitsgebruik van Nyrstar Budel nu nog geen significant effect heeft op de congestieknelpunten in Noord-Brabant. Dit komt door de geografische ligging van Nyrstar Budel en de vermazing van het netwerk.
Het amendement Erkens c.s. (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 7) richt zich op het verlichten van netcongestie in gebieden waar de nood het hoogst is doordat netverzwaring nog jaren gaat duren. Wegens de locatie van Nyrstar Budel in het netwerk, zal de flexibiliteit die het bedrijf kan leveren op dit moment nog niet significant bijdragen aan het verlichten van netcongestie.
Wat zijn de gevolgen van het stilleggen van Nyrstar voor de rol die de fabriek zou kunnen spelen bij het opvangen van pieken en dalen in groene stroomproductie, en hoe groot is het gemis voor netbeheerder TenneT bij het aanpakken van netcongestie zonder deze rol?
Nyrstar Budel kan een significante bijdrage leveren aan het balanceren van het elektriciteitssysteem. In tegenstelling tot netcongestie, gaat het hier om een locatie-onafhankelijke markt in geheel Nederland. De geleverde balanceringsdiensten kunnen dus ingevuld worden door verschillende partijen in heel Nederland.
Wachtrijen voor netaansluitingen |
|
Anita Pijpelink (PvdA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zeeuwse stroomnet vol: al meer dan zestig bedrijven wachten op aansluiting»?1
Ja.
Welke activiteiten kunnen momenteel niet doorgang vinden in Zeeland door de wachtrij voor aansluitingen?
Aanvragen voor een netaansluiting door individuele bedrijven bij de netbeheerder zijn bedrijfsvertrouwelijke informatie. Ik kan daarom geen inzicht geven in de samenstelling van de wachtrij.
Heeft de provincie u hierover eerder gewaarschuwd en wanneer deed ze dat voor het eerst?
De provincie Zeeland heeft in juni 2023 in een brief aan het kabinet in algemene termen aandacht gevraagd voor het belang van onder meer de ontwikkeling van elektriciteits-infrastructuur om haar ambities voor verduurzaming van de Zeeuwse industrie waar te kunnen maken. Op 19 juli 2023 maakte landelijk netbeheerder TenneT formeel melding van Zeeland als congestiegebied en de tijdelijke stop op nieuwe aanvragen voor grootverbruikers, in afwachting van de afronding van het congestieonderzoek.
Welke gevolgen verwacht u voor het verdienvermogen en de werkgelegenheid van de provincie op de korte, middellange en lange termijn?
Zoals aangegeven in mijn brief van 18 oktober 2023 (Kamerstuk 29 023, nr. 451) is in grote delen van Nederland geen ruimte voor nieuwe aansluitingen of uitbreidingen. Dit kan de mogelijkheden voor innovatie en het creëren van nieuwe werkgelegenheid beperken en het vestigingsklimaat in deze gebieden verslechteren. De exacte situatie verschilt per gebied. In de gebieden waar een congestieonderzoek plaatsvindt, zoals in Zeeland, zal blijken hoeveel ruimte er mogelijk nog is op het bestaande net. Op de langere termijn zoekt het kabinet in samenwerking met alle betrokken partijen oplossingen in meer flexibel gebruik en uitbreiding van het elektriciteitsnet.
Hoe zit dat voor andere provincies waar momenteel wachtrijen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Worden vooral het midden- en kleinbedrijf of zware industrie getroffen door de wachtrijen?
De problemen op het Zeeuwse stroomnet raken klanten van netbeheerders TenneT en Stedin. Voor zover bij hen bekend worden zowel enkele zware industriële partijen als midden- en kleinbedrijven getroffen. Het aantal midden- en kleinbedrijven in het congestiegebied is groter dan het aantal zware industriële partijen, waardoor de groep getroffen midden- en kleinbedrijven in aantallen vermoedelijk ook groter is.
Zijn er gevallen bekend waarbij een plek op de wachtrij voorkomt dat een bedrijf kan verduurzamen, en zo ja, welke?
Verduurzaming vraagt in veel gevallen om een zwaardere aansluiting, bijvoorbeeld omdat bedrijven hun bedrijfsproces elektrificeren en daarvoor meer netcapaciteit nodig hebben hebben. Daarnaast kan een aanvraag voortkomen uit (beoogde) groei. In geval van congestie maakt de netbeheerder geen onderscheid naar de aanleiding van de aanvraag. Zowel aanvragen voor nieuwe aansluitingen, als aanvragen voor verzwaring van bestaande aansluitingen komen op de wachtrij.
Uit welke sectoren komen de bedrijven die zich in Zeeland en de rest van Nederland niet kunnen aansluiten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan ik geen inzicht geven in de samenstelling van de wachtrijen. Elk bedrijf dat in een congestiegebied een aanvraag doet, vanaf het moment van de vooraankondiging congestieonderzoek, komt op de wachtrij. Daarin wordt geen onderscheid naar type bedrijf of sector gemaakt.
Wat doet het tekort aan aansluitingen met de investeringsbereidheid van bedrijven in het opwekken van hernieuwbare energie?
Onzekerheid over het kunnen verkrijgen van een aansluiting zal naar verwachting een negatieve impact hebben op de investeringsbereidheid van bedrijven in het opwekken van hernieuwbare energie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 5 zoekt het kabinet in samenwerking met alle betrokken partijen oplossingen in meer flexibel gebruik en uitbreiding van het elektriciteitsnet, wat ten goede komt aan de investeringsbereidheid.
Netcongestie |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre is de kennis van professor Vijay Vittal, een wereldleider op het gebied van elektriciteitsnetwerken en actief leiden lid van Institute of Electrical and Electronics Engineers (IEEE), bij u bekend en bij netbeheerders als Tennet, Aliander, Liander en andere belangrijke spelers in het Nederlandse elektriciteitssysteem?
Ja, de netbeheerders gebruiken kennis uit de wetenschappelijke wereld. Professor Vittal richt zich voornamelijk op de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken en de analysetools die daarbij worden ingezet. TenneT werkt intensief samen met andere Europese Transmissiesysteembeheerders (TSO's) en Distributiesysteembeheerders (DSO's) zoals Alliander, aan de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken. In deze Europese samenwerking worden wetenschappelijke inzichten betrokken. Door internationale samenwerking zorgen we ervoor dat niet alleen de relevante inzichten van professor Vittal worden omarmd, maar ook de kennis van andere wetenschappers en instituten, om zo tot een weloverwogen afweging te kunnen komen. Wetenschappelijke inzichten en kennis worden eveneens benut bij het ontwikkelen van nieuwe reguleringen en codes.
Wat heeft u in de afgelopen twee jaar ondernomen met de inzichten van professor Vittal? Is er een rapport of update gepland over de genomen maatregelen? Zo nee, welke stappen overweegt u alsnog te nemen?
Professor Vittal richt zich voornamelijk op de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken en de leveringszekerheid. TenneT en de andere Europese Transmissiesysteembeheerders (TSO's) nemen de inzichten uit de wetenschap mee bij de monitoring van de leveringszekerheid. Over de leveringszekerheid van het elektriciteitssysteem van Nederland voert TenneT een jaarlijkse monitoring uit van de middellange- en lange-termijn-leveringszekerheid. Deze monitoring is openbaar en wordt elk jaar aan uw Kamer gezonden. Dit is een wettelijke taak, zoals beschreven in de Elektriciteitswet 19981. Op dit moment zie ik geen reden om hier additioneel over te rapporteren.
Hoe hebben de netbeheerders tot dusver gebruik gemaakt van de internationale kennis van IEEE & professor Vittal in hun system engineering en operationele strategieën?
Netbeheerders maken actief en continue gebruik van internationale kennis en expertise. Voor het uitvoeren van hun kerntaken en dus ook met betrekking tot stabiliteit werken netbeheerders intensief samen met de wetenschap, ook internationaal. Dit betreft bijvoorbeeld samenwerkingen met Ksandr, CIRED, CIGRE en IEC:
Ook werken de Nederlandse netbeheerders al decennialang intensief samen met de vakgroepen Electrical Power Systems van de faculteiten Elektrotechniek van de TU’s in Delft en Eindhoven. Zij bekostigen onderzoeksprogramma’s en promotieonderzoeken, stellen personeelsleden met een passend profiel en voldoende deskundigheid voor een deel van hun werktijd ter beschikking om bij te kunnen dragen aan onderwijs en onderzoek van deze vakgroepen. Daarnaast vormen ze een belangrijke afnemer van afgestudeerde ingenieurs van deze vakgroepen, iets waar professor Vittal ook voor pleit.
Op deze wijze waarborgen de Nederlandse netbeheerders dat zij te allen tijde op de hoogte zijn van de actuele stand van het wetenschappelijk discours op het vakgebied en dat zij de competenties hebben om deze kennis daadwerkelijk toe te passen in de praktijk van het netbeheer.
Daarnaast nemen de netbeheerders deel aan diverse (internationale) innovatieprogramma’s. Voorbeelden hiervan zijn:
Waar staat Nederland momenteel in de ontwikkeling van de benodigde tools en technologieën die volgens professor Vittal’s team IEEE bevindingen nog ontwikkeld moeten worden?
Professor Vittal pleit in zijn artikelen voor analytische tools t.b.v. inzicht in het elektriciteitsnet. Deze gedachte komt breder terug vanuit de internationale wetenschap. Op dit moment bouwen netbeheerders aan zogenoemde «digital twins» van het elektriciteitsnet waarbij er nauw samengewerkt wordt met universiteiten. Op de universiteit van Delft bootsen ze bijv. het stroomnet na. Verder zijn er structurele samenwerkingen tussen technische universiteiten en netbeheerders waar tools en technologieën uit (onder andere) het vakgebied Electrical Power Systems hun weg vinden naar de praktijk van het netbeheer.
Indien u en de Nederlandse netbeheerders de bevindingen van professor Vijay Vittal haar IEEE team onderschrijven, bent u het dan eens met het advies om onmiddellijk een halt toe te roepen aan de verdere integratie van hernieuwbare energiebronnen in het elektriciteitssysteem totdat de geïdentificeerde problemen adequaat zijn aangepakt en beheersbaar blijken?
Professor Vittal beschrijft in zijn artikelen vooral het risico voor tekorten aan flexibiliteit als gevolg van de adoptie van hernieuwbare en het uitfaseren van conventionele centrales hierdoor. Alhoewel dit signaal terecht is, is deze minder van toepassing in de context van het Europese/Nederlandse elektriciteit systeem. De elektriciteitsnetten in Nederland en Europa verschillen significant van die in de Verenigde Staten, waar de bevindingen van professor Vittal voornamelijk op gericht zijn. In Nederland wordt de situatie nauwlettend gemonitord door de Autoriteit Consument & Markt (ACM), en tot nu toe functioneert het systeem naar behoren. Bovendien hebben netbeheerders een reeks voorzorgsmaatregelen geïmplementeerd, vastgelegd in de Netcode en de Verordening voor Systeembescherming en -herstel, om adequaat te kunnen reageren op eventuele onvoorziene situaties.
Verder is een belangrijk voordeel van veel hernieuwbare energieoplossingen het gebruik van vermogenselektronica. Deze technologie kan veel sneller reageren dan traditionele synchrone generatoren en de bijbehorende regelsystemen, iets wat professor Vittal ook benoemd. Dit voordeel wordt geïllustreerd in de bijgevoegde figuur afkomstig van de netbeheerders, waar een frequentieafwijking als gevolg van een kortsluiting wordt getoond. Hierin worden twee situaties vergeleken: de conventionele situatie met grote centrales (weergegeven door de blauwe lijn) en de situatie met veel duurzame energieopwekking (weergegeven door de rode lijnen). Uit de figuur blijkt dat met de juiste regelsystemen de situatie met veel duurzame opwek een minder grote frequentieafwijking oplevert en dat deze sneller terugkeert naar de normale waarde. Dit toont aan dat de integratie van hernieuwbare energiebronnen, mits goed beheerd en ondersteund door moderne technologieën, niet alleen haalbaar is, maar ook de stabiliteit van het elektriciteitssysteem kan verbeteren.
Ik ben daarom niet voornemens om de hernieuwbare energiebronnen een halt toe te roepen, aangezien deze van cruciaal belang zijn om als Nederland minder CO2 uit te stoten en onafhankelijker te worden van energie uit landen buiten Europa.
Hoe beoordeelt u de huidige strategische, tactische, operationele en financiële plannen voor de komende één, vijf en tien jaar, gezien de mogelijk niet verwerkte inzichten en problemen in het recent gepresenteerde Nationale Plan Energiesysteem? Bent u van plan, dit plan bij te werken om rekening te houden met deze essentiële informatie en de daarmee samenhangende risico’s en financiële gevolgen?
De netbeheerders maken gebruik van de actuele wetenschappelijke inzichten in het elektriciteitssysteem op basis van de structurele samenwerking tussen de wetenschap en de netbeheerder. Deze inzichten hebben ook hun weg gevonden naar het nationaal plan energiesysteem (NPE). Op dit moment zie ik geen reden om het NPE bij te werken. Zoals aangegeven in het NPE wordt het NPE elke 5 jaar geupdate en kan er bijgestuurd worden via de jaarlijkse energienota, indien nodig.
Bent u op de hoogte van het artikel «Eerste rijverboden voor elektrische auto’s gepland»?1
Ja.
Zijn er in Nederland soortgelijke plannen in tijden van nood? Zo ja, hoe zien deze plannen eruit?
Nee, ik zet wel in op slim en netbewust laden.
Hoe kunnen we Zwitserse situaties verder voorkomen waarin er mogelijk elektrische automobilisten hun mobiliteit kwijtraken? Zou dit eventueel betekenen dat de ambities op elektrisch rijden iets meer losgelaten moeten worden zodat de overbelasting van het net enigszins afgeremd wordt? Wat zouden alternatieven kunnen zijn in dit soort situaties, zonder dat het dagelijkse leven en de mobiliteit geschaad wordt?
In de Zwitserse situatie betreft dit het feit dat de leveringszekerheid niet gehandhaafd kon worden. Zoals bekend heeft netcongestie ook in Nederland gevolgen voor verschillende sectoren, waaronder duurzame mobiliteit. Op 18 oktober 2023 is de Kamer geïnformeerd over de congestieproblematiek in Flevoland (m.u.v. de Noordoostpolder), Gelderland en Utrecht en nieuwe en onorthodoxe maatregelen die het kabinet treft. Zo is aangekondigd dat slimme, aanstuurbare apparaten de norm worden. In de recent naar uw Kamer gestuurde Actieagenda congestie laagspanningsnetten wordt deze maatregel verder uitgewerkt voor slim en netbewust laden: (i) de uitwerking van een plan voor bi-directioneel laden, (ii) het toepassen van netbewust laden bij bestaande en nieuwe concessies voor laadinfrastructuur en (iii) het normeren van netbewust laden voor zowel publieke- als private laadpalen.
De maatregelen voor slim aanstuurbare apparaten zijn aangekondigd om huishoudens en bedrijven te beschermen tegen de gevolgen van netcongestie. Uiteraard is het uitgangspunt van deze genoemde maatregelen dat er instemming wordt verleend door de betrokkenen. Zoals ik eerder heb aangegeven, hoeft niemand te vrezen voor aanstuurbare apparaten die «zomaar» op afstand worden aan- of uitgezet.
Het artikel “RWE hoopt op geitenpaadje voor project met waterstof uit afval” |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «RWE hoopt op geitenpaadje voor project met waterstof uit afval»?1
Ja.
Bent u bekend dat in het artikel wordt aangegeven dat het project FUREC, gericht op waterstofproductie uit restafval, twee jaar vertraging dreigt op te lopen als gevolg van de geplande netuitbreiding in 2028 in plaats van 2026?
Ja.
Wat zijn de concrete stappen die u zult ondernemen om druk uit te oefenen op Enexis en TenneT om de oorspronkelijke planning te handhaven en de benodigde aansluiting in 2026 te realiseren?
Ik zie het belang van het FUREC-project. Bij de prioritering van klantaanvragen bij netbeheerders heb ik echter geen rol. Voor netaansluitingen geldt vooralsnog het «first come, first served» principe. De ACM werkt op dit moment aan een prioriteringskader waarmee transportverzoeken van klanten met een belangrijke maatschappelijke functie voorrang kunnen krijgen. Met het prioriteringskader wordt het mogelijk dat de nu nog beschikbare schaarse netcapaciteit of netcapaciteit die vrijkomt door bijvoorbeeld congestiemanagement en/of netuitbreidingen, anders wordt verdeeld dan op basis van het «first come, first served» principe. Op dit moment is het prioriteringskader dat de ACM in juli 2023 heeft gepubliceerd een conceptkader. Het definitieve prioriteringskader wordt in april 2024 verwacht.
Gezien de forse CO2-reductie die komt kijken bij een al vergevorderd project en het belang van een grotere inzet op waterstof vanwege de huidige netcongestie, hoe gaat de regering ervoor zorgen dat FUREC als prioritair project wordt beschouwd bij de beoordeling van netuitbreidingsplannen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om in overleg te gaan met RWE, Enexis, TenneT, Chemelot, en de provincie Limburg om mogelijke versnellingsopties te bespreken en de noodzakelijke ondersteuning te bieden zodat 2026 wel mogelijk wordt gemaakt?
Vanuit EZK is er gekozen voor een integrale aanpak waarbij versnellingsopties clusterbreed worden ontwikkeld. Ook zijn energyboards opgezet waarmee de betrokken partijen zoals de provincie, gemeenten en industrie directer samenwerken zodat processen kunnen worden geoptimaliseerd. Ik ga daarom niet specifiek over dit project in overleg met RWE, Enexis, TenneT, Chemelot en de provincie Limburg. Maar neem dit mee in de reguliere gesprekken binnen het cluster Chemelot.
Deelt u de mening dat het feit dat FUREC meer dan 100 miljoen aan Europese middelen toegezegd heeft gekregen ervoor zorgt dat de subsidiebehoefte vanuit de Nederlandse staat afneemt? Betekent een vertraging van twee jaar dat de subsidie van 108 miljoen uit het Europese innovatiefonds mogelijk niet meer beschikt gaat worden? Betekent dit dat vertraging de Nederlandse schatkist mogelijk 108 miljoen euro extra kost? Vindt u dit ook zeer onwenselijk?
In algemene zin ben ik het eens met de vragensteller dat het onwenselijk is dat een project bijvoorbeeld vanwege vertraging in het vooruitzicht gestelde Europese subsidie zou mislopen. Ik vind het echter te voorbarig om te stellen dat hiervan sprake is, of zal zijn, bij het FUREC-project van RWE. Allereerst is een belangrijke nuancering dat RWE naar ik begrijp voor dit project nog geen definitief investeringsbesluit heeft genomen. Er zijn nog enkele uitzoekpunten voordat RWE mogelijk over zal gaan tot een dergelijk besluit. Naast tijdige aansluiting op het net, gaat dit onder andere ook over tijdige vergunningen en overeenkomst met potentiële afnemers. Zoals bekend heeft de Commissie voor de MER onlangs het milieueffectrapport van RWE als onvoldoende bestempeld omdat essentiële informatie ontbreekt.2 Het rapport moet worden herschreven waarmee het vergunningsproces rondom het FUREC project mogelijk vertraging oploopt. Ten tweede lopen er naar ik begrijp nog gesprekken tussen de betrokken netbeheerders en RWE over de planning. Tenslotte ben ik voor de toekenning van subsidies vanuit het Innovation Fund niet op de hoogte van de specifieke afspraken, deze zijn immers alleen kenbaar voor Europese Commissie en RWE.
Kortom, RWE is zelf verantwoordelijk de financiële business case sluitend te krijgen. Dat neemt niet weg dat ik met RWE in contact ben over dit mogelijke project, waarbij ik ook bekijk op welke uitzoekpunten mijn ministerie een mogelijke rol kan spelen.
Kaunt u toelichten hoe FUREC voldoet aan de criteria voor prioritaire behandeling?
Nee. Het maatschappelijke prioriteringskader wordt vastgesteld door de ACM en is nog niet definitief.
Het bericht dat milieuproblemen onbelangrijk waren voor miljoenensubsidie |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel op de NOS-site «Milieuproblemen waren onbelangrijk voor miljoenensubsidie voor chemiebedrijf DuPont»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uw voorganger bij het verlenen van subsidie milieuproblemen onbelangrijk vond?
Uit de stukken die openbaar zijn gemaakt kan ik niet concluderen dat mijn voorganger milieuproblemen onbelangrijk vond. Ik constateer op basis van de stukken dat verschillende invalshoeken aan de orde zijn geweest bij het afwegen van de subsidieverlening.
Op welke manier wordt voorkomen dat op dit moment subsidies verleend kunnen worden aan activiteiten waarbij milieuproblemen onvoldoende meewegen?
In het algemeen geldt dat bijvoorbeeld generieke subsidieregelingen moeten voldoen aan de staatssteunregels van de EU. Deze zijn vervat in steunkaders, waarbij onder andere het milieusteunkader (Guidelines on State aid for climate, environmental protection and energy 2022 (CEEAG)) en de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGGV) worden gebruikt voor steun aan investeringen in milieu en klimaatprojecten. Zowel de CEEAG als de AGGV stellen als voorwaarde aan de gesubsidieerde activiteit dat relevante EU-normen niet mogen worden geschonden.
Daarnaast beschikt Nederland over een op zichzelf staand stelsel voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) voor milieu. Hiervoor is de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) stelselverantwoordelijk. Gemeenten en provincies zijn als bevoegd gezag verantwoordelijk voor VTH van de milieutaken. Zij moeten op grond van de Omgevingswet de uitvoering van VTH van het basistakenpakket bij omgevingsdiensten hebben belegd. De afgelopen jaren is sterk ingezet op het versterken van het VTH-stelsel. Sinds augustus 2022 is het Interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) actief.2
Wat vindt u ervan dat uw voorganger wel vatbaar was voor het argument dat DuPont ook elders in Europa faciliteiten kon bouwen?
In welke mate mijn voorganger wel of niet vatbaar was voor het argument van DuPont om ook elders de nieuwe fabriek te bouwen weet ik niet. Op basis van de stukken kan ik niet reconstrueren in welke mate de argumenten van DuPont ruim 40 jaar geleden zijn meegewogen door de toenmalig Minister van Economische Zaken.
Hoe wordt op dit moment voorkomen dat bedrijven op dit moment Nederland uitspelen tegen andere landen en op die manier het voor elkaar krijgen dat milieuproblemen onbelangrijk worden gevonden?
Door milieunormen zoveel mogelijk op Europees niveau vast te leggen, onder andere via REACH (Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals) en de Richtlijn Industriële Emissies (2010/75/EU), is er een level playing field in Europa waardoor er door bedrijven niet te onderhandelen valt over milieunormen. De milieunormen van de EU behoren tot de strengste ter wereld3.
Wat vindt u ervan dat uw voorganger vatbaar was voor de argumenten van een onderzoeksrapport van het bedrijf zelf dat de schadelijke effecten van de fabriek wel mee zouden vallen?
In welke mate het onderzoeksrapport van het bedrijf een rol heeft gespeeld in de afwegingen van mijn voorganger kan ik niet beoordelen.
Hoe wordt op dit moment voorkomen dat rapporten van bedrijven zelf meewegen bij het inschatten van de schadelijke effecten van vervuilende activiteiten?
In wet- en regelgeving is juist verankerd dat bedrijven verantwoordelijk zijn voor het aanleveren van informatie over de risico’s van chemische stoffen en milieugevolgen van hun activiteiten bij onder andere het Europese Chemicaliën Agentschap ECHA en in Nederland bij het bevoegd gezag. Die informatie moet aan voorgeschreven voorwaarden voldoen. Het aanleveren van deze gegevens maakt onderdeel uit van de zorgplicht van bedrijven. Daarop wordt toegezien door het bevoegde gezag.
In het VTH-stelsel is afhankelijk van de activiteit bepaald wie het bevoegde gezag is (gemeente, provincie en/of de waterkwaliteitsbeheerder). Zodra er sprake is van een basistaak wordt het VTH uitgevoerd door een omgevingsdienst. De omgevingsdienst beoordeelt de aangeleverde en zelfstandig verkregen informatie en kan hierbij advies vragen bij andere (kennis)instanties zoals de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Rijkswaterstaat met het informatiepunt leefomgeving (IPLO). Tevens is de ILT wettelijk adviseur op de omgevingsvergunningen van de zwaarst vervuilende bedrijven in Nederland zodat ook bij het opstellen of reviseren van vergunningen aan kennisuitwisseling en verificatie wordt gedaan. Zoals in de Kamerbrief van de Staatssecretaris van IenW van 10 januari 20244 is benoemd, is dit een instrument met aanzienlijk effect.
Kan het zijn dat in diezelfde tijd nog andere subsidies zijn versterkt aan bedrijven met vervuilende activiteiten?
Deze vraag is lastig te beantwoorden. Data over subsidieverlening en vervuilende activiteiten uit die tijd zijn niet aan elkaar gekoppeld.
Kunt u een overzicht verstrekken van bedrijven die Rijkssubsidies hebben ontvangen de afgelopen twee kabinetsperioden terwijl er ook sprake was van aantoonbare milieuverontreiniging? Welke belangenafwegingen zijn hierbij gemaakt?
Het bericht ‘Resultaten MOB-vergadering 28 november 2023’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de «Bereikbaarheidsmonitor Ondernemers en Geldautomaten 2023» van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) en wat vindt u van de wisselende waardering van ondernemers ten aanzien van zakelijke betaaldiensten?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze bereikbaarheidsmonitor. Uit de bereikbaarheidsmonitor Ondernemers en Geldautomaten 2023 blijkt dat de normen die zijn afgesproken in het Convenant Contant Geld worden nageleefd, op de beschikbaarheidsnormen en enkele andere normen na, maar dat het algemene cijfer dat ondernemers geven voor de bereikbaarheid van betaaldiensten voor het vierde jaar op rij gedaald is. Ik vind het belangrijk dat het betalingsverkeer voor iedereen veilig, betrouwbaar, toegankelijk en efficiënt is. Daarom vind ik het goed dat het MOB stappen zet naar aanleiding van de uitkomsten van deze bereikbaarheidsmonitor. Zo heeft het MOB Geldmaat opgeroepen om beter aan verwachtingenmanagement te doen richting klanten en laat het MOB een nadere analyse uitvoeren naar de precieze oorzaken van de lage waardering van ondernemers. Daarnaast laat het MOB onderzoek doen naar mogelijke kwetsbaarheden in de contantgeldketen, zoals het mogelijk ontbreken van buffers qua aantal automaten en het aanbod van waardevervoer. Gestreefd wordt naar oplevering van de resultaten in het MOB in het najaar van 2024. Wanneer de uitkomsten hiervan bekend zijn, zal ik uw Kamer informeren over de conclusies. Ik zal dan ook een reactie geven op de bereikbaarheidsmonitor en de nadere analyse van de lage waardering van ondernemers en kwetsbaarheden in de contantgeldketen.
Bent u als Ministers van Financiën en Economische Zaken en Klimaat bereid een reactie naar de Kamer te sturen op de resultaten van de Bereikbaarheidsmonitor, maar ook op de nadere analyse daarvan die het MOB heeft aangekondigd van deze lage waardering van ondernemers (bijvoorbeeld door beschikbaarheidsproblemen, het afnemende aantal bankkantoren en automaten, de ongewenste effecten van «de-risking» en stijgende tarieven voor betaaldiensten) en naar kwetsbaarheden in de contant geld-keten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is volgens u nodig om de uitrol van bancaire Infopunten in bibliotheken onder het programma «Toegankelijkheid bankieren» te versnellen, aangezien dit nu erg langzaam verloopt, terwijl de digitale ontwikkelingen in rap tempo doorgaan en de noodzaak voor toegankelijke ondersteuning groeit?
In januari 2023 publiceerde De Nederlandsche Bank (DNB) het onderzoek «Digitalisering van het betalingsverkeer: een uitkomst voor de één, een uitdaging voor de ander»2, waaruit bleek dat één op de zes Nederlanders niet alle bank- en betaaldiensten zelfstandig uitvoert. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben ABN AMRO, ING, Rabobank en de Volksbank een versterkt commitment uitgesproken om de toegankelijkheid van het betalingsverkeer te verbeteren en zijn zij het programma «Toegankelijk Bankieren» gestart. Onderdeel van dit programma is het opzetten van bankinformatiepunten in bijvoorbeeld bibliotheken, buurthuizen en Geldmaatwinkels. Eind 2022 is een pilot gestart met bankinformatiepunten3 op 19 locaties in 10 gemeentes door heel het land. Deze pilot is eind 2023 geëvalueerd.4 Uit de evaluatie bleek dat bezoekers positief zijn over de bankinformatiepunten, maar dat deze niet allemaal even goed werden bezocht. Ook bleek dat de hulpvragen en verwachtingen niet altijd in lijn zijn met de aangeboden hulp.
Op basis van de uitkomsten is bekeken op welke manier de bankinformatiepunten kunnen worden voortgezet en in welke vorm. Ik heb van de Betaalvereniging Nederland en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) begrepen dat de planning is om in 2024 te starten met de tweede pilot van bankinformatiepunten op 12 fysieke locaties. Daarnaast komt er, in samenwerking met de DigiHulplijn, één telefonisch bankinformatiepunt.
Ik vind het goed dat banken zijn gestart met pilots om inzicht te krijgen in het effect van de bankinformatiepunten en hoe de informatiepunten tegemoet kunnen komen aan de vraag van de klant. Wel vind ik het, net als het MOB5, belangrijk dat de banken, ook los van hun gezamenlijke acties, stappen blijven zetten om de toegankelijkheid van hun dienstverlening te verbeteren en na de evaluatie van de tweede pilot een beslissing nemen over de opzet van de bankinformatiepunten op de langere termijn.
Wanneer verwacht u dat de effecten van doorvoering van de nieuwe standaarden van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) voor risico-gebaseerd klantenonderzoek voor klanten van de bank merkbaar gaan worden, bijvoorbeeld voor verenigingen en stichtingen die nu soms erg lang moeten wachten op dienstverlening?
Ik hoop dat de standaarden zo snel mogelijk hun vruchten afwerpen. De NVB zal zelf de effectiviteit van de standaarden evalueren. De NVB heeft desgevraagd aangegeven dat de sectorstandaarden – waaronder die voor non-profit organisaties – zes maanden na implementatie zullen worden geëvalueerd, gezamenlijk met de specifieke sectoren. De eerste sectorstandaard voor non-profit organisaties zal dit voorjaar worden geëvalueerd. De NVB geeft ook aan dat de risicogebaseerde standaarden zullen worden geëvalueerd, maar dit zal op een later, nog onbekend, moment zijn.
Is doorvoering van deze nieuwe NVB-standaarden voor banken optioneel of verplicht, en is hiervoor een termijn afgesproken?
DNB heeft in 2022 een rapport uitgebracht, waarin DNB aangaf dat de aanpak van witwassen meer risicogebaseerd moet.6 Naar aanleiding van dit rapport is de NVB aan de slag gegaan met de standaarden. De standaarden hebben geen verplichtend karakter. Ze dienen als een hulpmiddel om banken te helpen bij het risico-gebaseerd uitvoeren van de verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).
Hoe kijkt u naar de studie van De Nederlandsche Bank (DNB) waaruit blijkt dat banken waarschijnlijk dit jaar betaaldiensten winstgevend kunnen aanbieden, als dat tegelijkertijd betekent dat zij hun tarieven in het betalingsverkeer met 10 tot 20 procent kunnen verhogen, terwijl veel banken het laatste jaar reeds tariefverhogingen tussen de 10 en 50 procent hebben toegepast?
De DNB-studie «Banken in beweging – Kansen en uitdagingen in tijden van hogere rente, digitalisering en verduurzaming»7 concludeert onder andere dat de winstgevendheid van Nederlandse banken de afgelopen jaren is verbeterd en dat de meeste Nederlandse grootbanken waarschijnlijk dit jaar betaaldiensten winstgevend kunnen aanbieden. De verbeterde winstgevendheid is met name het gevolg van de gestegen rente. In een in oktober 2022 verschenen onderzoek van Betaalvereniging Nederland, uitgevoerd door McKinsey, werd echter nog geconcludeerd dat vrijwel nergens in Europa het betalingsverkeer zo efficiënt en goedkoop is voor de gebruiker als in Nederland en dat het Nederlandse betalingsverkeer voor financiële instellingen verlieslatend is.8 Ook liet een eerdere studie van DNB in 2021 zien dat de winsten van banken onder druk zouden staan bij een langdurig lage rente.9
In algemene zin vind ik het belangrijk dat het betalingsverkeer voor iedereen toegankelijk is. Dit betekent ook dat de kosten voor consumenten en zakelijke gebruikers van hun betaalrekeningpakketten redelijk blijven, net als eventuele kostenverhogingen voor klanten. Banken bepalen zelf welke tarifering zij toepassen. Ik vind het wel belangrijk dat banken transparant zijn over hun tarieven en eventuele tariefstijgingen kunnen uitleggen en onderbouwen.
Deelt u de mening dat de overheid meer kosten voor haar rekening zou moeten nemen als het gaat om investeren in een veilig, robuust, efficiënt en toegankelijk betalingsverkeer, dat ook betaalbaar blijft voor mensen, aangezien iedereen afhankelijk is van toegang tot betalingsverkeer om deel te nemen aan de maatschappij?
Ik vind het belangrijk dat het betalingsverkeer voor iedereen toegankelijk is en dat de tarieven betaalbaar blijven. Banken hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid om te zorgen voor het goed functioneren van het betalingsverkeer. Op dit moment zie ik geen reden om gebruik te maken van overheidsbijdragen om banken te stimuleren om de veiligheid, robuustheid, efficiëntie en toegankelijkheid van zowel het girale als het chartale betalingsverkeer te verbeteren. Ik vind dat dit primaire taken zijn van banken, die passen bij hun maatschappelijke rol en functie. Daarnaast zijn de bankwinsten, die in de afgelopen jaren verder zijn gegroeid, in mijn ogen voldoende hoog om eventuele verliezen in het girale en chartale betalingsverkeer op te kunnen vangen. Indien nodig kan de veiligheid, robuustheid, efficiëntie en toegankelijkheid van betalingsverkeer ook op andere manieren geborgd worden, bijvoorbeeld via regelgeving. Zo heeft mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer aangegeven dat het kabinet werkt aan een wetsvoorstel om het aanbod van chartale diensten te waarborgen.10 Ten slotte wordt op EU-niveau onderzocht of de introductie van een digitale euro kan bijdragen aan een beter betalingsverkeer.
Bent u daarnaast voornemens om naast de reeds ingezette stappen tot «de-risking» nog verder met de banken te kijken waar processen efficiënter kunnen en kosten bespaard kunnen worden?
Het is primair aan banken zelf om te bepalen hoe zij hun processen inrichten en op welke manier zij kosten kunnen besparen. Wel bespreek ik regelmatig de werking van het betalingsverkeer in het MOB, waarbij ook wordt gesproken over de efficiëntie van het betalingsverkeer.
De gebrekkige concurrentie onder banken en achterblijvende stijging van spaarrente |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat de stijging van de spaarrente nog altijd achterblijft bij de stijging van rente op hypotheken, andere kredieten en bancaire tegoeden bij de Europese Centrale Bank (ECB)? Deelt u de mening dat het maatschappelijk niet uit te leggen is dat banken aanzienlijke marges maken terwijl ze spaargeld risicovrij stallen bij de ECB?
De gemiddelde spaarrente in Nederland is de afgelopen periode meer gestegen (150 bps) dan in andere Europese lidstaten (gemiddeld 129 bps). De ECB constateerde recent dat de doorwerking van de gestegen beleidsrente naar spaarrentes relatief sterk is in Nederland.1 Het beeld dat soms bestaat dat Nederlandse banken achterlopen bij banken uit andere Europese lidstaten behoeft dus nuancering.
Het is onwenselijk als spaarrentes langdurig achterblijven en ook internationaal achter gaan lopen. Het is van belang om de samenleving mee te laten profiteren van de stijgende rentes. Een effectieve doorwerking van de beleidsrente op de spaarrentes is bovendien belangrijk voor de effectiviteit van het monetair beleid.
Zoals toegelicht in een brief aan uw Kamer van 12 september jl. over «bankwinsten, spaarrentes en ECB monetair beleid» werkt een verandering van de beleidsrente doorgaans vertraagd door op spaarrentes. Hier zijn verschillende verklaringen voor. Een belangrijke verklaring is dat als banken de spaarrente verhogen, zij een hogere vergoeding moeten betalen over bijna al het bij hen aangehouden spaargeld. Aan de inkomstenkant werkt het voor een bank anders: een groot deel van de uitstaande kredieten heeft juist een langere rentevaste periode, waardoor de rente-inkomsten die banken hiervan ontvangen niet navenant meestijgen. Ook in de periode met negatieve rentes duurde het een tijd voordat banken de lagere beleidsrentes (deels) aan klanten doorberekenden.
Deelt u de mening dat een verkrapping van monetair beleid, zoals afgelopen jaar is ingezet, aan effectiviteit verliest nu deze beperkt doorwerkt in de stijging van spaarrentes (hetgeen mensen zou moeten aanmoedigen te sparen, om zo de stijging van prijzen af te koelen)?
Deze vraag werd ook beantwoord in de Kamerbrief van 12 september: een trage doorwerking van de ECB-beleidsrente kan er inderdaad toe leiden dat de inflatie minder wordt afgeremd. Op dit moment zijn er echter geen aanwijzingen dat dit op dit moment het geval is en is de monetaire transmissie in lijn met eerdere periodes van verkrapping.2
Wat hebben de gesprekken die uw ministerie tot nu toe met banken heeft gevoerd over de noodzaak spaarrentes te verhogen precies opgeleverd?
Dit is eerder toegelicht in het met uw Kamer gedeelde Eurogroep/Ecofin-verslag van 13 en 14 juli jl.3 In de bedoelde gesprekken is aandacht gevraagd voor de maatschappelijke rol die banken hebben bij de ontwikkeling van de spaarrentes. Daarbij heeft het ministerie benadrukt dat de trage doorwerking van de door de ECB vastgestelde beleidsrentes vragen oproept. De banken hebben op hun beurt toegelicht hoe spaarrentes bij banken tot stand komen. De banken hebben tijdens deze gesprekken erkend dat het ook voor hun van belang is dit aan hun consumenten en het bredere publiek goed uit te leggen. Inmiddels hebben de Nederlandse grootbanken de rentes meerdere malen verhoogd. De spaarrentes voor vrij opneembare deposito’s zijn bij de grootbanken nu tussen de 1,50%-1,70%. Voor termijndeposito’s is dit tussen de 2,00%-3,25%. Daarnaast zijn er uitdagers op de Nederlandse markt die voor vrij opneembare- en termijndeposito’s rentepercentages tot 3,65% en 4,20% bieden.
Deelt u de mening dat, omdat de inleenmarge niet daalt, het onvoldoende is om de verhoging van spaarrentes «bij banken onder de aandacht te brengen»? Welke verdere instrumenten heeft u om de druk bij banken op te voeren?
Mijn ambtsvoorganger heeft in haar periodieke gesprekken met de president van de Nederlandsche Bank, alsook in de Eurogroep, haar zorgen over de uitwerking van het ECB-beleid onder de aandacht gebracht. Ook heeft zij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) gevraagd of er aanleiding is om onderzoek te doen naar de ontwikkeling van spaartarieven en de concurrentie in de Nederlandse spaarmarkt. De ACM heeft daarop besloten een onderzoek te starten naar de werking van de Nederlandse spaarmarkt. Dit kan leiden tot aanbevelingen voor de wetgever, wanneer bijvoorbeeld blijkt dat de markt niet goed werkt. De ACM verwacht voor de zomer van 2024 over de resultaten van dit onderzoek te kunnen rapporteren.
Naar aanleiding van de toezegging om uw Kamer te informeren over overwegingen bij verschillende beleidsopties voor het geval spaarrentes langdurig achterblijven en ook internationaal gaan achterlopen, heb ik uw Kamer op 30 januari jl. een brief gestuurd met mogelijke beleidsopties.4 In de brief schreef ik dat het mijns inziens verstandig is om de rapportage van de ACM af te wachten voordat ingrijpende beleidsmaatregelen worden overwogen.
Heeft u zelf in het afgelopen halfjaar op enig moment met banken gesproken over de noodzaak spaarrentes te verhogen? Zo nee, bent u bereid dat, om een signaal af te geven, alsnog te doen?
Binnen mijn ministerie zijn verschillende gesprekken gevoerd met verschillende grootbanken en met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over de spaarrentes. Hierover is uw Kamer, zoals hiervoor genoemd, in het verslag van de Eurogroep/Ecofin van 13 en 14 juli 2023 geïnformeerd.5 Daarnaast heeft mijn ambtsvoorganger tijdens de G20-top in oktober 2023 en marge met banken hierover gesproken. Ik zie op dit moment geen aanleiding om opnieuw gesprekken te voeren.
Wat zijn uw overwegingen om niet, zoals in België, burgers een (minimaal) eenjarige staatsobligatie aan te bieden, om hen op die wijze een mogelijkheid te geven een beter rendement op spaargeld te halen? Op welke wijze heeft u deze mogelijkheid grondig onderzocht alvorens deze uit te sluiten?
Hier ga ik in mijn eerder genoemde brief aan uw Kamer, van 30 januari jl., op in. Nederland beschikt momenteel niet – in tegenstelling tot België waar dit al sinds 1996 gebruikelijk is – over een infrastructuur om obligaties direct aan particulieren aan te bieden. In België is bij de recorduitgifte van de staatsbon (23 miljard euro) van september jl. ook een eenmalige fiscale korting verleend. Bij de uitgifte in december was er geen sprake van een fiscale korting en was de totale uitgifte aanzienlijk lager (42 miljoen euro). Voor Nederland geldt in de huidige fiscale behandeling in box 3 dat obligaties zwaarder belast worden dan spaargeld. Wel kunnen particulieren reeds staatsobligaties op de secundaire markt kopen. Dat wil zeggen dat particulieren bij een intermediair (banken of brokers) terecht kunnen om staatsobligaties te kopen als deze eenmaal zijn uitgegeven.
Hoewel staatsobligaties voor particulieren vaak worden gepresenteerd als spaarproduct, is het dat eigenlijk niet. Een obligatie is een belegging en kent dus hogere risico’s dan een spaarrekening. Een belegger loopt het risico dat gedurende de looptijd de marktwaarde van een obligatie kan dalen, terwijl spaargeld onder het depositogarantiestelsel valt. Interessant is daarnaast dat de spaarrente in Nederland voor vrij opneembare deposito’s aanzienlijk sneller is gestegen vergeleken met buurlanden als België. Met het oog op de tijdslijnen waarop het ontwikkelen van de infrastructuur en een wijziging van de fiscale behandeling haalbaar zijn, is het de verwachting dat de bankwinsten en het renteklimaat tegen die tijd genormaliseerd zijn, ook met het oog op de verwachte ECB-beleidsrentedaling(en) in 2024. Een dergelijk instrument lijkt in Nederland daarom een beperkt effectief en niet erg proportioneel middel om het spaarrendement van particulieren te verhogen.
Welke verdere instrumenten heeft u als Minister om banken ertoe te bewegen hun spaarrentes sneller te verhogen? Bent u bereid deze mogelijkheden (inclusief voors- en tegens) structureel in kaart te brengen en aan de Kamer te doen toekomen?
Ten eerste kan gedacht worden aan maatregelen die zien op het versterken van concurrentie in de Nederlandse spaarmarkt. Zoals reeds genoemd doet de ACM momenteel onderzoek naar de Nederlandse spaarmarkt, en vind ik het verstandig om de rapportae van de ACM af te wachten. Ten tweede kan gedacht worden aan maatregelen die zijn gericht op het verminderen of anders aanwenden van de winsten van banken, bijvoorbeeld door regulering of fiscaliteit. Het is van belang om de doelstelling van het beleid scherp te stellen, en om de doelmatigheid en proportionaliteit van beleidsopties goed te wegen, waarbij oog moet zijn voor onbedoelde nadelige effecten.
Welke beleidsmatige of handhavingsinstrumenten hebben de Autroriteit Consument & Markt (ACM) dan wel de ministeries van Financiën respectievelijk Economische Zaken en Klimaat om de concentratie van grootbanken op de spaarmarkt terug te dringen en de concurrentie te verbeteren? Bent u bereid ook hier de mogelijkheden structureel in kaart te brengen?
In mijn brief van 30 januari jl. inzake beleidsopties bij langdurig achterblijvende spaarrentes ga ik in op (overwegingen bij) verschillende beleidsopties voor het geval spaarrentes langdurig laag blijven en ook internationaal zouden gaan achterlopen.
Zoals genoemd in de beantwoording van vraag 4 onderzoekt de ACM of de concurrentie op de spaarmarkt tekort schiet, en wat eventueel effectieve maatregelen zouden kunnen zijn.
De ACM houdt onder andere toezicht op de concurrentie tussen ondernemingen op basis van de Mededingingswet. Deze wet bevat enkele instrumenten die de concurrentie op de spaarmarkt beogen te beschermen. Het meest directe instrument is fusiecontrole. Hiermee kan de ACM voorkomen dat er fusies plaatsvinden tussen aanbieders van spaarproducten die een negatief effect hebben op de concurrentie op de markt. De ACM kan daarnaast in twee situaties optreden tegen handelingen van ondernemingen die concurrentie beperken. Ten eerste als aanbieders concurrentiebeperkende (kartel)afspraken maken, bijvoorbeeld over rentes of over klanten. Ten tweede als kan worden aangetoond dat een aanbieder een economische machtspositie heeft en daar misbruik van maakt.
Wat vindt u ervan dat de ECB dit jaar naar verwachting 146 miljard euro aan renteverliezen lijdt door het verhogen van de rente op bij de ECB aangehouden commerciële banktegoeden? Deelt u de mening dat hier sprake is van een windfall profitvoor commerciële banken, omdat zij hiervoor de facto geen tegenprestatie hoeven te leveren?
Ik deel de zorgen over de uitwerking van het ECB-beleid op de verliezen van de centrale banken. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 11. Overigens lijdt de ECB niet als enige verlies; ook andere centrale banken kampen momenteel met verliezen vanwege een vergelijkbare monetaire koers.
De renteverliezen zijn grotendeels te verklaren door de onverwachts sterke stijging van de ECB-beleidsrente om de inflatie te bestrijden in combinatie met de sterk toegenomen centrale bankreserves. Deze grote toename van centrale bankreserves is een direct gevolg van het ruime en onconventionele monetaire beleid van de periode 2009–2022. Waar dit in de negatieve renteperiode drukte op de winstgevendheid van banken, profiteren banken hier nu (tijdelijk) van.
Verschillende instellingen geven aan dat deze hoge winsten een tijdelijk fenomeen zijn. De Europese Banken Autoriteit (EBA) en ECB verwachten dat de rentemarge op termijn weer kleiner wordt, waardoor de winsten van banken zullen stabiliseren op een vergelijkbaar niveau als voor 2023.6 De European Systemic Risk Board (ESRB) noemt dat de verminderde vraag voor kredieten in combinatie met dalende rentemarges zal bijdragen aan afnemende bankwinsten7. Verder moet ook worden opgemerkt dat de hogere beleidsrente zich niet alleen uit in hogere depositorentes, maar dat de rentes die banken betalen aan de ECB voor het lenen van geld ook zijn verhoogd. Zo zijn ook de Primaire Herfinancieringsoperatierentes en de Marginale Leenfaciliteitrente door de ECB verhoogd tot 4,50% resp. 4,75%.
De ECB heeft zelf ook al maatregelen genomen om de verliezen als gevolg van het eigen beleid in te perken door de rente op de minimale reserves (Minimum Reserve Requirements, MRR), te verlagen naar 0%.
Deelt u de mening dat deze verliespost voor de ECB, die bij onvoldoende verliesabsorptiecapaciteit op het bordje van de belastingbetaler terechtkomt, het maatschappelijk draagvlak voor de fors gestegen inleenmarge verder erodeert?
Het is onwenselijk als spaarrentes langdurig achterblijven en ook internationaal achter gaan lopen. Het is van belang om de samenleving mee te laten profiteren van de stijgende rentes. Zie ook het antwoord op vraag 1 en 11.
Welke ruimte ziet u, de onafhankelijkheid van de ECB respecterend, om samen met Europese collega’s hierin gemeenschappelijk op te trekken, omdat dit uiteindelijk ook de belastingbetaler raakt? Is dit een thema dat de Raad op zijn netvlies heeft?
Mijn ambtsvoorganger heeft in periodieke gesprekken met de president van De Nederlandsche Bank alsook in de Eurogroep van september haar zorgen over de uitwerking van het ECB-beleid onder de aandacht gebracht. De ECB stelt het monetair beleid echter onafhankelijk van overheden vast en handelt vanuit haar mandaat om de prijsstabiliteit te bewaken. Het handelingsperspectief van de overheid ligt daarom meer in wet- en regelgevende capaciteit en binnen nationale bevoegdheden. In de eerdergenoemde brief die ik op 30 januari jl. aan uw Kamer stuurde, worden maatregelen verkend die gericht zijn op het verminderen of anders aanwenden van winsten van banken, bijvoorbeeld door regulering of fiscaliteit.
De Nederlandse deelname aan de IPCEI-regeling voor cloudtechnologie |
|
Femke Zeedijk-Raeven (D66), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u in algemene zin een toelichting geven op de beoogde Nederlandse deelname aan de IPCEI-regeling voor cloudtechnologie?1 2
Het kabinet heeft op 21 september 2021 (Prinsjesdag) uw Kamer geïnformeerd over de voorgenomen Nederlandse deelname aan het Important Project of Common European Interest Next Generation Cloud Infrastructure and Services (IPCEI CIS) en de beslissing hiervoor 70 miljoen euro ten behoeve van Nederlandse projecten beschikbaar te stellen. Het kabinet vindt Europese innovatie op dit terrein van groot belang voor het bedrijfsleven en met name de maakindustrie die, ook in Nederland, voor processen en productie een steeds grotere behoefte heeft aan nieuwe, concurrerende en veilige Europese cloudtoepassingen.
Een IPCEI is een geïntegreerd Europees project dat bestaat uit meerdere nationale projecten van bedrijven en/of onderzoeksinstellingen uit deelnemende lidstaten, dat beoogt een belangrijke Europese waardeketen te realiseren of in stand te houden. Hierdoor wordt de Europese autonomie verstevigd. De IPCEI CIS is het eerste belangrijke project van gemeenschappelijk Europees belang op het gebied van cloud- en edge-computing. Het betreft de ontwikkeling van het eerste interoperabele en vrij toegankelijke Europese ecosysteem voor gegevensverwerking.
Het project moet zorgen voor de Europese ontwikkeling van gegevensverwerkingscapaciteit, software en instrumenten voor het delen van gegevens waarmee onderling verbonden, energie-efficiënte en betrouwbare cloud- en edge-technologie en samenhangende diensten voor het verwerken van gedistribueerde gegevens kunnen worden ontwikkeld. De innovatie in het kader van IPCEI CIS zal een nieuw spectrum van mogelijkheden voor Europese bedrijven en burgers bieden en zo de digitale en groene transitie in Europa bevorderen.
Hiermee past onze inzet binnen de IPCEI CIS bij bestaand beleid, zoals de kabinetsvisie op datadelen tussen bedrijven3, de Europese datastrategie4 de Strategie Digitale Economie5 en de Europese verklaring voor een nieuwe generatie edge en cloud6. Ook wordt met de IPCEI CIS een aantal marktfalens geadresseerd. Deze economische problematiek is onder andere door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderzocht en beschreven in een uitgebreide marktstudie7. De Nederlandse IPCEI CIS-projecten worden inhoudelijk in de Kamerbrief die gelijktijdig met deze beantwoording wordt verzonden verder beschreven.
Op basis van een rangschikking zijn drie Nederlandse projecten in aanmerking voor subsidie gekomen. De Nederlandse projecten maken deel uit van het IPCEI CIS ecosysteem8. Hier is ook door de Europese Commissie over gecommuniceerd bij de aankondiging van de goedkeuringsbesluiten voor steun aan bedrijven op basis van het IPCEI-steunkader. Dit is een proces geweest waar door de deelnemende bedrijven, de Nederlandse overheid en de Europese Commissie zorgvuldig gedurende een periode van twee jaar aan is gewerkt. Deze subsidie is inmiddels door EZK verstrekt.
Kunt u een overzicht geven van de waardeketen voor cloudtechnologie van datacenters, inclusief toeleveranciers, via clouddienstverleners, tot aan gebruikers hiervan?
Het gaat bij cloudtechnologie om IT-diensten die via het internet worden aangeboden waarbij de gebruiker geen hardware en software aanschaft, maar betaalt voor het daadwerkelijke gebruik van één of meerdere diensten die op de infrastructuur van een cloudaanbieder draaien. Deze infrastructuur is in de regel in een datacenter gehuisvest. Door deze opzet kan de gebruiker zijn of haar gebruik makkelijk op- en afschalen.
Clouddiensten worden grofweg in drie categorieën verdeeld: (1) Infrastructuur as a Service (IaaS), (2) Platform as a service (PaaS) en (3) Software as a Service (SaaS), waarbij de scheidslijnen tussen die drie niet altijd even scherp te trekken zijn. Onderstaande afbeelding geeft schematisch weer hoe deze algemene waardeketen van clouddiensten eruit ziet en wat de verschillende categorieën inhouden. Het is niet mogelijk een uitputtende beschrijving te geven van de waardeketen van cloud in Nederland.
Figuur 1: Een schematische weergave van de verschillende lagen in cloudtechnologie. Bron: ACM
Wat zijn de grootste bedrijven in deze keten in Nederland, Europa en wereldwijd?
Clouddiensten worden aangeboden door een aantal van de grootste bedrijven ter wereld, zoals Amazon, Microsoft en Google. Andere actieve spelers op de Europese en Nederlandse markt voor clouddiensten zijn bijvoorbeeld IBM, Oracle, VMware, OVHcloud, Scaleway en het Nederlandse Leaseweb. De grootste cloudaanbieders zijn actief op zowel de IaaS-, PaaS- en SaaS-laag, en zijn dus verticaal geïntegreerd. De ACM9 stelt vast dat de clouddiensten van de twee grootste partijen, Microsoft Azure en Amazon Web Services (AWS), in zowel Nederland als Europa, op de IaaS- en PaaS-laag over een groot marktaandeel beschikken (beide 35 à 40 procent). Google is de sterke derde speler op de Nederlandse en Europese markt. Er is sprake van een hoge mate van concentratie op de markt voor clouddiensten. Daarbij leveren Nederlandse bedrijven vaak diensten gebaseerd op infrastructuur die door derden worden geleverd.
Op welke control points in de keten heeft Nederland een goede concurrentiepositie en op welke zouden we die kunnen ontwikkelen?
Over het algemeen hebben Nederlandse cloudbedrijven een klein marktaandeel in alle lagen van de waardeketen, hoewel Nederlandse bedrijven op het gebied van IaaS een relatief sterkere positie hebben. Daarmee zijn de strategische controlepunten in de waardeketen van cloudbedrijven, voor zover die er zijn, niet direct de basis voor de Nederlandse concurrentiepositie. De IPCEI CIS is gericht op het stimuleren van een nieuwe generatie innovatie edge- en cloudoplossingen, waarbij beoogd wordt dat de concurrentiepositie van deelnemende Europese bedrijven verbetert. Zo kunnen deze bedrijven op het gebied van bijvoorbeeld federatieve cloudoplossingen, dus het kunnen verbinden van clouddiensten van verschillende aanbieders met elkaar, en nieuwe edge-technologieën een sterkere marktpositie krijgen. Hierbij wordt niet direct een focus gelegd op het creëren van een sterke positie van specifiek Nederlandse bedrijven, maar wordt gewerkt aan het creëren van een sterke Europese waardeketen over de verschillende lagen heen. Europese integratie is ook een voorwaarde om staatssteun onder het IPCEI steunkader te mogen verlenen.
Bent u voornemens om (een deel van) de door de Nederlandse regering gereserveerde € 70 miljoen in te zetten om een soevereine Nederlandse clouddienst te realiseren?
Digitale infrastructuur zoals cloud bestaat uit wereldwijde toepassingen en verbindingen waarin een uitsluitend Nederlandse (toonaangevende of soevereine) dienst op dit moment niet voor de hand ligt. Het gaat bij de IPCEI CIS om het behalen van Europese doelstellingen op het gebied van cloudinnovatie waarbij Nederlandse deelname op basis van kennis, innovatie en financiering geen vanzelfsprekendheid vooraf is. Het kabinet vindt Nederlandse deelname echter van groot belang vanuit innovatieoogpunt, maar ook voor het toekomstig gebruik van te ontwikkelen Europese clouddiensten door Nederlandse (maakindustrie)bedrijven. Daarom heeft mijn ministerie zich samen met betrokkenen uit de Nederlandse cloudsector, actief ingezet voor deelname en financiering gereserveerd.
De IPCEI CIS draagt rechtstreeks bij aan de verwezenlijking van verschillende doelstellingen op het gebied van een digitale, groenere, veiligere, veerkrachtigere en soevereine economie. De middelen worden ingezet om Nederlandse bedrijven en onderzoeksinstellingen een bijdrage te laten leveren aan een nieuwe generatie innovatieve cloudoplossingen, zoals ook beschreven staat in de IPCEI subsidieregeling10. Hiervan kunnen zowel Nederlandse bedrijven als overheden straks gebruik maken.
Welke governance is van toepassing om te garanderen dat het publieke en private geld terecht komt bij de juiste bedrijven? Welke rol zullen de regionale ontwikkelmaatschappijen hierbij spelen?
De Nederlandse bedrijven en onderzoeksinstellingen die in de IPCEI CIS subsidie krijgen zijn geselecteerd op basis van de criteria uit de IPCEI subsidieregeling11. Steun aan individuele bedrijven blijft beperkt tot wat noodzakelijk en evenredig is en niet zorgt voor marktverstoring. De Europese Commissie heeft zich er van vergewist dat de staatssteun die bedrijven mogen ontvangen in het kader van het IPCEI steunkader in overeenstemming is met de subsidiabele kosten van de projecten in relatie tot de zogenoemde «financieringskloof». Dit zijn de niet rendabele kosten van een project. De monitoring van de met publieke middelen gefinancierde projecten wordt in Nederland uitgevoerd door de RVO, hier spelen de regionale ontwikkelmaatschappijen geen rol bij. Ook op Europees niveau zijn er voor de IPCEI CIS verschillende governance mechanismes ingericht om te waarborgen dat publieke middelen op een effectieve manier worden ingezet en het geheel aan Europese projecten goed op elkaar wordt afgestemd. Ook wordt op Europees niveau ingezet op een transparant, inclusief en sneller ontwerp van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang.
In welke mate heeft dit initiatief raakvlakken met andere initiatieven van het Ministerie van EZK, zoals de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie en de Nationale Technologiestrategie?
De IPCEI CIS draagt rechtstreeks bij aan de verwezenlijking van verschillende doelstellingen op het gebied van een digitale, groenere, veiligere, veerkrachtigere en soevereine economie. Daarmee sluit het ook aan bij de agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) en de Nationale Technologiestrategie. Europa is momenteel erg afhankelijk van cloudaanbieders uit derde landen, wat impact kan hebben op onze nationale veiligheid, ons verdienvermogen en andere maatschappelijke belangen. In het bijzonder is controle behouden over strategische en gevoelige gegevens een punt van toenemende aandacht. De doelstelling van het IPCEI-project van het verder ontwikkelen van Europese cloud- en edge-technologie kan bijdragen aan het verminderen van onze afhankelijkheid.
Het wetsvoorstel maatschappelijke BV |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het werkbezoek dat wij samen hebben gebracht aan Roetz Bikes en Refugee Company in Amsterdam in de zomer van 2022 en bewaart u daar net zulke goede herinneringen aan als ik?
Ja.
Herinnert u zich het pleidooi van deze sociale ondernemers dat zij voor het voeren van een gezonde bedrijfsvoering geholpen zouden zijn met de komst van een wet die de maatschappelijke BV zou erkennen?
Het is mij bekend dat een groep ondernemers uitziet naar een wetsvoorstel inzake ondernemen met een maatschappelijke BV. Ik neem hun wens en de onderzoeken waaruit die volgt zeer serieus. Dat geldt ook voor het eveneens uit die onderzoeken volgende belang om deze ondernemers daarbij te stimuleren en te faciliteren. Ik hecht eraan dat dat waar mogelijk gebeurt. Anderzijds vind ik het even belangrijk dat voldoende aandacht wordt besteed aan de kritische geluiden die zijn geuit ten aanzien van het nut en de noodzaak van een wetsvoorstel inzake ondernemen met een maatschappelijke BV. Ook is van belang dat voldoende inzicht bestaat in hoe een eventuele regeling op dat vlak zich zal verhouden tot het al bestaande geheel van wettelijke bepalingen.
Als er een wettelijke regeling komt, moet deze voldoende toegevoegde waarde bieden zodat ondernemers er gebruik van zullen maken: zij moet ondernemers immers faciliteren. Dat vergt dat een wettelijke regeling zowel praktisch als juridisch werkbaar is en niet leidt tot overlap of inconsistenties met al bestaande wettelijke bepalingen, met name op het terrein van het vennootschapsrecht.
In de afgelopen tijd is hard gewerkt aan een voorontwerp voor een wettelijke regeling dat ondernemers die met een maatschappelijke BV willen ondernemen een eenduidig en herkenbaar juridisch kader biedt, binnen de hierboven geschetste randvoorwaarden. Dit proces is vergevorderd maar nog niet afgerond. Op een aantal vlakken blijkt het lastig om de gewenste inpassing te bereiken met behoud van praktische bruikbaarheid en juridische consistentie. Het betreft met name de eisen, beperkingen en waarborgen die moeten worden geformuleerd met betrekking tot de wijze waarop wordt omgegaan met de winst en het vermogen van de maatschappelijke BV en de wijze waarop eventuele wettelijke voorschriften kunnen worden gehandhaafd.
Ik ben voornemens om het voorontwerp zoals dat nu bestaat op korte termijn voor te leggen aan enkele deskundigen uit de wetenschap en praktijk met de vraag of dit voorontwerp als geheel naar hun inschatting een voor de praktijk nuttige en bruikbare, juridisch voldoende consistente en sluitende regeling biedt. Daarbij zal ik hen in het bijzonder de vraag stellen of de ontworpen bepalingen over winst en vermogen naar hun inschatting voldoende effectief en praktisch werkbaar zijn dan wel of zij reden zien om alternatieve/andersluidende bepalingen op te nemen.
Na raadpleging van de desbetreffende deskundigen en zo nodig in overleg met betrokken andere departementen zal een besluit worden genomen over de voortgang van dit traject. Dit proces zal naar verwachting nog enige tijd in beslag nemen. Ik zal uw Kamer berichten wanneer het is afgerond.
Weet u dat ongeveer zesduizend Nederlandse bedrijven met smart al jaren wachten op de komst van deze wet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de voorbereidingen voor het wetsvoorstel maatschappelijke BV onverwijld doorgaan en het wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2024 in consultatie zal gaan, een jaar later dan eerder was toegezegd?
Zie antwoord vraag 2.
De overname van Delfts chipbedrijf NOWI door Nexperia |
|
Dion Graus (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat NOWI chips maakt voor het Internet of Things (IoT)?
De chips die het bedrijf Nowi ontwerpt en produceert, kunnen, volgens het bedrijf, energie halen uit hun directe omgeving, bijvoorbeeld via licht. Het is niet aan mij om in te gaan op de verdere mogelijke toepassing van de producten van individuele bedrijven.
Kent u de publicatie van de voormalige Britse diplomaat Charles Parker getiteld «Dealing with the threat of Chinese cellular (IoT) modules»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de daarin ontvouwde zienswijze dat (zakelijk samengevat) IoT-chips wel degelijk ingezet kunnen worden voor agressieve, ontregelende en bedreigende acties tegen landen?
Het artikel maakt de link met de mogelijkheid dat deze «cellular modules» worden gebruikt voor sabotage of andere ondermijnende acties via het Internet of Things, omdat veel producten dan met elkaar verbonden zijn. Dit kan ook voor Defensie indirecte en directe gevolgen hebben. Defensie treft daarom voortdurend gepaste beveiligingsmaatregelen en houdt daar rekening mee bij de verwerving. Dat geldt in theorie voor veel meer consumentenproducten. Het is de uitdaging voor Nederland en bondgenoten om IoT-producten weerbaar te maken tegen ondermijnende activiteiten en sabotage, dit doen we onder meer door consumenten te wijzen op het belang van goede cyberbeveiliging en de algemene cyberweerbaarheid in Nederland te verhogen.
Bent u het met ons eens dat die acties ook een ontregelende uitwerking kunnen hebben op het militaire verdedigingsvermogen van landen en mitsdien als een militair wapen kunnen functioneren of daarvan deel kunnen uitmaken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen waarom er desondanks er geen grond is om de overname van NOWI door Nexperia te onderzoeken?2
De zienswijze zoals uiteengezet in het hierboven genoemde artikel heeft geen raakvlakken met de transactie van Nowi. Beoordeeld is of de overname van Nowi onder de reikwijdte van de Wet vifo valt en of een onderzoek met terugwerkende kracht mogelijk is. Bij onderzoeken met terugwerkende kracht is de reikwijdte voor technologiebedrijven vastgesteld op ondernemingen die actief zijn op het gebied van dual-use technologie en/of militaire goederen. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hanteert hierbij de Annex I van de EU Dual-Use Verordening, en dus de overeenstemming over dual-use goederen in de multilaterale exportcontroleregimes als leidraad. De producten van Nowi zijn niet aan te merken als producten voor tweeërlei gebruik of militaire goederen.3 De transactie valt daarmee niet onder de reikwijdte van de terugwerkende kracht van de wet.
De innovaties van batterijtechnieken |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat batterijen kunnen bijdragen aan het oplossen van (regionale) netcongestie?
Batterijen kunnen een bijdrage leveren aan de balans in het elektriciteitssysteem en het verlichten van netcongestie. De Minister voor Klimaat en Energie heeft in oktober een voortgangsupdate gedeeld over de rol van batterijen in het energiesysteem en specifiek bij netcongestieproblematiek1. In het voorjaar is de Routekaart Energieopslag2 naar uw Kamer gestuurd. Hierin wordt geschetst dat batterijen een oplossing kunnen zijn voor netcongestie.
Hoe verwacht u dat er wordt geïnvesteerd wordt in batterijen nu de onrendabele top voor batterijen stijgt? Hoe kan het aantrekkelijker worden gemaakt om te investeren in batterijen in Nederland? Welk risico loopt Nederland bij een teruglopende productiecapaciteit voor batterijen?
Netbeheer TenneT gaat een codewijzigingsvoorstel indienen bij de ACM die kan leiden tot een maximale korting van 65% op transporttarieven. Volgens TenneT kan dit leiden tot een rendabele businesscase voor 2 tot 5 GW batterijen in 2030, met name indien deze ingezet worden voor balanceringsdiensten. Momenteel staat er +/– 150 MW opgesteld batterijvermogen in Nederland, dus is er de potentie om binnen de genoemde businesscase veel batterijen bij te plaatsen in de nabije toekomst. De verwachting is dat dit codewijzigingsvoorstel in het voorjaar van 2024 gereed zal zijn. Regionale netbeheerders kijken of een tariefaanpassing in hun netwerken ook mogelijk is.
Op dit moment worden er in Nederland niet op grote schaal batterijcellen geproduceerd. Een teruglopende productiecapaciteit is vooralsnog dus niet aan de orde.
Kunt u aangeven welk langetermijnperspectief wordt geboden aan de batterijensector in Nederland? In hoeverre is bekend hoe batterijen worden ingeregeld in nieuwe energie-infrastructuur?
De batterijensector wordt onder andere ondersteund middels het Nationaal Groeifondsprogramma Material Independence and Circular Batteries, dat een beoogde looptijd heeft tot 2032 en een budget van € 296 miljoen. Onderdeel daarvan zijn proefprojecten die bij moeten dragen aan de koppeling van batterijen aan de Nederlandse energie-infrastructuur en aan verschillende producenten en verbruikers van elektriciteit. De Actieagenda Batterijsystemen3, met uw Kamer gedeeld op 23 september 2022, schetst de Nederlandse ambities op gebied van batterijen. Hierin worden moonshots – vergezichten – gedefinieerd tot en met 2030. Daarnaast heeft het Topconsortium voor Kennis en Innovatie Hightech Systemen en Materialen (TKI HTSM) vanaf 2024 een meerjarig programma dat toeziet op de integratie van batterijsystemen. Dat programma loopt tot en met 2027 en zal worden betaald uit de middelen van de PPS-innovatieregeling van het Ministerie van EZK.
Kunt u aangeven wat de groeiende mondiale vraag van lithium zal betekenen voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van lithium in Nederland? In hoeverre wordt Nederland afhankelijk van de grondstof voor lithium-ion batterijen buiten de Europese markt? Wat zijn de mogelijkheden voor Nederlandse winning van lithium?
De prijs van lithium komt, net als die van veel andere grondstoffen, tot stand door vraag en aanbod. Wij verwachten dat de vraag naar lithium zal stijgen als gevolg van de energietransitie en elektrificatie van onze maatschappij. Op meerdere plekken in de wereld worden nieuwe lithiummijnen geopend en worden nieuwe lithiumreserves ontdekt. De prijs van lithium zal dus ook afhankelijk zijn van de effecten die deze mijnen en reserves hebben op de beschikbaarheid. Op dit moment wordt lithium vooral gewonnen in Australië, Chili en China, waarbij dat laatste land ook de belangrijkste speler is op het gebied van lithiumraffinage. Op dit moment is Nederland dus afhankelijk van de genoemde landen als het gaat om lithium. Wel hebben Nederland en Europa aandacht voor de winning en raffinage van lithium op het eigen continent, zowel uit nieuwe bronnen als via recycling. Recycling van batterijen, ten behoeve van de winning van lithium, staat centraal in één van de programmalijnen van het Nationaal Groeifondsprogramma Material Independence and Circular Batteries. Ook is bekend dat op sommige plekken in Nederland lithium in hoge concentraties in het grondwater wordt aangetroffen. Om te weten of dit ook op een kosteneffectieve en milieuvriendelijke manier te winnen is, moet meer onderzoek worden gedaan.
Kunt u aangeven voor welke toepassingen lithium-ion batterijen wenselijk zijn?
Lithium-ion batterijen zijn wenselijk voor kortdurende opslag in de ordegrootte van uren. Dit is bijvoorbeeld van toepassing in elektrische auto’s. Ook de relatieve hoge energiedichtheid van lithiumbatterijen biedt voordelen voor de mobiliteitssector.
In de Routekaart Energieopslag is uitgebreid stilgestaan bij de toepassingen van (lithium-ion) batterijen. Voor opslag op langere termijn hebben oplossingen zonder lithium de voorkeur.
Kunt u aangeven welke andere batterijentechnieken worden gestimuleerd in financiering en onderzoek, zoals bijvoorbeeld natrium-ion, magnesium-ion en fluoride-ion? Kunt u aangeven hoe er een gediversifieerde markt voor batterijen wordt gestimuleerd?
Naast lithium zet Nederland ook in op alternatieve batterijtechnieken, die minder kritieke materialen gebruiken. Dit is opgenomen in het recent toegekende Nationaal Groeifondsprogramma Material Independence and Circular Batteries. Hierin worden de volgende ontwikkelingen ondersteund:
Welke mogelijkheden ziet u in het gebruik van sodium-ion batterijen? Wat is het aandeel hiervan in de Nederlandse en Europese markt?
Natrium is een element dat niet kritiek is. Daarnaast is de verwachting dat bij de productie van natriumbatterijen er een lage CO2-emissie is. Natrium is zeer toegankelijk in Nederland en Europa, en efficiënt en gemakkelijk toe te passen in nieuwe batterijcomponenten. Natriumbatterijen zullen door het achterwege laten van lithium waarschijnlijk ook goedkoper uitpakken dan de huidige gangbare lithium-ion batterijen. De energiedichtheid van natriumbatterijen is naar schatting 20% lager dan lithiumbatterijen, maar natriumbatterijen kunnen aan de andere kant wel sneller laden. Ze zijn hierdoor vooral geschikt voor netstabilisatie (sneller pieken kunnen opvangen) en toepassingen in de mobiliteit (snel opladen om weer door te rijden).
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat sodium-ion batterijen nu met name van de Chinese markt afkomstig zijn? Gaat Nederland investeren in de productie van sodium-ion batterijen op eigen bodem?
De natriumbatterijen worden nu inderdaad vooral in China geproduceerd. In de regel is het zorgelijk dat er strategische afhankelijkheden op essentiële marktonderdelen zijn. EZK brengt de strategische afhankelijkheden van verschillende productgroepen in kaart om te bepalen of additionele inzet benodigd is om die afhankelijkheid te verminderen. Natriumbatterijen komen terug in meerdere toepassingen. De verwachting is overigens dat lithium het toonaangevende element gaat zijn van batterijen tot waarschijnlijk in ieder geval 2035, omdat grootschalige inzet van de natriumbatterij verdere doorontwikkeling vereist. Met het Nationaal Groeifondsprogramma Material Independence and Circular Batteries zetten we in op onderzoek naar natriumbatterijen, met de achterliggende gedachte de ontwikkelde technologieën in Nederland verder op te brengen richting commercialisatie.
Kunt u aangeven voor welke toepassingen sodium-ion batterijen wenselijk zijn?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven of in de beoogde waterstofinfrastructuur ook waterstofbromideflowbatterij worden ingepast? Welke mogelijkheden tot opschaling zijn er?
Volgens de Routekaart Energieopslag vervult waterstof een belangrijke systeemrol4. De waterstofbromidebatterij heeft naast een opslagfunctie, met een waterstofreservoir, ook de mogelijkheid om waterstof van buiten het reservoir om te zetten naar elektriciteit. In dit geval zou de waterstofbromidebatterij aangesloten moeten worden op de waterstofinfrastructuur. Het is op dit moment nog onbekend of dit op grootschalige manier toegepast zal worden, aangezien Nederland naar alle waarschijnlijkheid een netto importeur van waterstof zal worden. Op dit moment zijn er Nederlandse bedrijven actief die deze technologie op kleinere schaal toepassen.
De beantwoording van vragen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bereid de grote waardering over te brengen aan uw ambtenaren voor de beantwoording van alle schriftelijke, feitelijk en mondelinge vragen die vragensteller de afgelopen jaren stelde, zeker wanneer die beantwoording tijdig, zorgvuldig en gewetensvol was?
Ja.
Het achterwege blijven van afspraken met de industrie over reductie van de stikstofuitstoot |
|
Roelof Bisschop (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat nog nauwelijks met industriële piekbelasters is gesproken over reductie van de stikstofuitstoot, terwijl bedrijven wel aangeven dat er mogelijkheden zijn?1
Ja. Het bewuste artikel wekt ten onrechte de indruk dat de industrie vrijelijk stikstof mag uitstoten in afwezigheid van afspraken met de overheid hierover. Het maken van afspraken met industriële piekbelasters stikstof is een sluitstuk op een uitgebreide wet- en regelgeving waar de industrie zich aan heeft te houden. Sinds de jaren ’90 vallen industriebedrijven onder wet- en regelgeving die emissiegrenswaarden voorschrijven die gekoppeld zijn aan de beste beschikbare technieken (BBT). De Europese emissiegrenswaarden worden geregeld aangescherpt. Mede door deze harde wet- en regelgeving is de NOx-uitstoot van de industrie en energiesector sinds 1990 met 79% gedaald; over 2022 bedroeg de daling zelfs 10%.2 Daarnaast is in 2022 de generieke grens voor ammoniakemissies met een wijzigingsbesluit aangescherpt.3 De bijdrage die de industrie en energiesector tezamen leveren aan de depositie van stikstof in Nederland bedraagt 1,7%.4 Dit wordt beïnvloed door de ongelijke relatie tussen uitstoot en depositie en de wisselende nabijheid van overbelast Natura 2000-areaal.
Uit de Emissieramingen van het PBL blijkt dat de NOx-emissies vanuit de industrie verder zullen dalen aan de hand van het klimaatbeleid, het Schone Luchtakkoord en de maatregelen die bij Tata Steel en in de chemie en raffinagesector genomen worden.5 Zo worden via het spoor van de reguliere vergunningverlening of een provinciale aanpak reducties bewerkstelligd.6 Daarnaast worden er in het kader van de maatwerkaanpak verduurzaming industrie onder meer bovenwettelijke afspraken gemaakt op het gebied van NOx-reductie met de twintig grootste industriële CO2-uitstoters. Hieronder valt ook een klein aantal piekbelasters en valt een groot aantal bedrijven in de Top100 van grootste stikstofoxiden-bronnen. Op dit moment zijn reeds met elf bedrijven intentieverklaringen (Expression of Principles) getekend die ook NOx-reductie omvatten. De uiteindelijke afspraken zullen ook leiden tot een vermindering van de stikstofdepositie door de industrie op stikstofgevoelige natuur. De aanpak piekbelasters industrie7 vormt dus het sluitstuk op al het nationale en Europese beleid dat al tot reductie van stikstofemissies in de industrie en energiesector heeft geleid en nog tot verdere reductie zal leiden.
Kunt u precies aangeven met welke industriële piekbelasters inmiddels wel of niet is gesproken en welke afspraken al zijn gemaakt?
In zijn rapport Bepalen drempelwaarde piekbelastersaanpak8 heeft het RIVM een overzicht opgenomen van bedrijven uit de industrie en energiesector die in 2019 en 2020 tot de piekbelasters behoorden. Daarbij is piekbelaster gedefinieerd als een bedrijf dat behoort tot de 3000 bedrijven die de meeste depositie veroorzaken op stikstofgevoelig en overbelast Natura 2000-areal dat binnen een straal van 25 km van het bedrijf ligt. In die twee jaren behoorden 19 industriebedrijven, vier afvalcentrales (AVI’s) en vijf energiebedrijven tot de piekbelasters. De aanpak piekbelasters industrie richt zicht op de 19 industriebedrijven. De AVI’s vallen onder een sectorale aanpak van het Ministerie van IenW die naar de emissies in bredere zin kijkt. De energiecentrales vallen onder het klimaat- en energiebeleid van de Minister voor K&E.
Van de 19 industriebedrijven vallen er drie onder de CO2-maatwerkaanpak: Tata Steel, BP en, Chemelot (vanwege de koepelvergunning gecategoriseerd als één piekbelaster). Met alle bedrijven is inmiddels gesproken. De status van de aanpak piekbelasters industrie is als volgt9:
1
Tata Steel Nederland
EoP: 30% NOx-reductie in 2025 (Roadmap+ programma), plannen voor 2030 in voorbereiding.
2
Chemelot
AnQore
EoP: 50% NOx-reductie in 2030
Fibrant
Vervolggesprekken over bovenwettelijke ammoniakreductie
OCI
EoP: 30% NOx-reductie in 2030 + onderzoek.
SABIC
Gesprekken over EoP incl. NOx reductie
3
Rockwool
Vervolggesprekken over bovenwettelijke ammoniakreductie lopen
4
OFI/Olam Cacao
Aangescherpte vergunning mbt ammoniakuitstoot: 95% reductie per Q4 2024 tov 2020.
5
Cargill Aurora
Procedure aanscherping vergunning met OD gaande
6
Parenco
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
7
DS Smith de Hoop
Bedrijfssluiting
8
BP
EoP: 20–30% NOx-reductie van alles wat onder project H-Vision valt
9
Sappi Maastricht
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
10
OI-Manufacturing Maastricht
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
11
Rodruza
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
12
Nyrstar
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
13
Suiker Unie – Cosun Beet company
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
14
Ardagh Glas Dongen
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
15
Folding Boxboard Eerbeek
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
16
Crown van Gelder
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
17
Saint Gobain Construction Products
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
18
Wienerberger Steenfabriek Heteren
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
19
OI-Manufacturing Leerdam
In gesprek/gezamenlijk onderzoek naar mogelijkheden
Ook in de CO2-maatwerkaanpak van bedrijven die niet als piekbelaster kwalificeren wordt stikstof meegenomen in de onderhandelingen, als onderdeel van het streven naar het gelijktijdig verminderen van de impact op de leefomgeving. In de Expressions of Principles (EoP’s) die met de CO2-maatwerkbedrijven zijn overeengekomen die niet hierboven al genoemd zijn is het volgende opgenomen:
Dow Chemicals
10% NOx-reductie en onderzoek naar meer (5–25%) in 2030
LyondellBasell
Vergunning van emissies cf BBT en zo laag mogelijke NOx-emissiewaarden.
Nobian
500 ton NOx-reductie in 2030 (betekent vrijwel geen NOx-uitstoot in 2030)
Shell
In Moerdijk en Pernis: 10% NOx-reductie in 2030 + onderzoek naar meer
Yara Sluiskil
20% NOx-reductie en 20% NH3-reductie in 2030 +onderzoek naar meer
Zeeland Refineries
Minstens 10% NOx-reductie + onderzoek naar meer, mogelijk 50%.
Het beeld dat er mogelijkheden zijn bij de bedrijven die kwalificeren als piekbelaster om hun stikstofuitstoot nog verder bovenwettelijk te reduceren herken ik. Maar dat iets technisch gezien mogelijk is, betekent niet dat iets direct praktisch uitvoerbaar is. Voordat een bedrijf een beslissing neemt over een nieuwe investering wordt doorgaans onder andere onderzoek gedaan naar de technische, financiële en juridische risico’s en mogelijkheden, ontwerp, de milieueffecten en de gevolgen voor de bedrijfsvoering. Daarnaast moeten bedrijven rekening houden met doorlooptijden bij vergunningverlening, mogelijke netcongestie en een planning van de ombouw die normaliter samen valt met een onderhoudsstop. De aanpak piekbelasters industrie heeft om deze redenen niet binnen het tijdsbestek van één jaar kunnen leiden tot (bindende) afspraken met alle industriële piekbelasters, bovenop de vergunningsplichten. Mijn ministerie werkt sinds het afgelopen voorjaar nauw samen met de Ministeries van IenW en LNV, de provincies, de omgevingsdiensten en de bewuste bedrijven om de reductiemogelijkheden in kaart te brengen en een inschatting van de technische, juridische en financiële haalbaarheid te maken.
Waarom is alleen met de zeven grootste uitstoters inhoudelijk gesproken en nog niet met andere industriële piekbelasters?
Zoals hierboven aangegeven is met alle (19) industriële piekbelasters gesproken. Bij deze aanpak is een begin gemaakt met de piekbelasters met de grootste impact op nabijgelegen natuurgebieden. De groep van 19 is in subgroepen ingedeeld om ruimte te bieden om de aanpak gaandeweg aan te passen aan de hand van de ervaringen met de eerste gesprekken om zo te komen tot de meest effectieve aanpak. De zeven grootste piekbelasters zijn overigens niet noodzakelijkerwijs de grootste uitstoters vanwege de ongelijke relatie tussen uitstoot en depositie en de wisselende nabijheid van overbelast Natura2000-areaal.
Hoe kan het dat de gesprekken tot nu toe nog niet tot concrete resultaten hebben geleid?
Allereerst dient zicht verkregen te worden op de reductiemogelijkheden bij de bedrijven; daarna kan pas selectie van projecten plaatsvinden. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 is het lastig om binnen enkele maanden helder te hebben wat de mogelijkheden zijn, inclusief kosten en termijnen waarbinnen maatregelen gerealiseerd kunnen zijn. Daarnaast is het van belang om zorgvuldig te beoordelen of sprake is van een doelmatige besteding van publiek geld aan bovenwettelijke stikstofreductie, waarbij zulke maatregelen algauw (tientallen) miljoenen euro’s kunnen kosten. Daar komt bij dat – in tegenstelling tot de afweging bij vergunningverlening bij activiteiten waarbij NOx wordt uitgestoten – er geen kosteneffectiviteitsrange bestaat voor reductie van ammoniakemissies. Het ligt ook niet voor de hand deze op te stellen, omdat het aantal industriële uitstoters van ammoniak beperkt is. Voor het bepalen van de kosteneffectiviteit van een maatregel in het licht van depositiereductie bestaan evenmin getallen. Dat maakt het selecteren van doelmatige en doeltreffende reductieprojecten bij de industriële piekbelasters extra lastig. Het ontbreken van heldere indicatoren vergt een vergaring van mogelijkheden bij de verschillende industriebedrijven zodat zij met elkaar vergeleken kunnen worden. Het lijkt daarbij het meest effectief om projecten die leiden tot significante reductie van ammoniakuitstoot te prioriteren.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de stikstofuitstoot van in ieder geval de industriële piekbelasters op korte termijn verlaagd wordt?
Zoals aangegeven is de stikstof-uitstoot van de industrie al zeer fors afgenomen en zal de uitstoot door de reguliere toepassing en aanpassingen van wet- en regelgeving verder afnemen. De aanpak piekbelasters komt hier bovenop. Ik zal met niet aflatende inzet doorgaan met de aanpak van de industriële piekbelasters en de industriebedrijven die onder de CO2-maatwerkaanpak vallen om tot doelmatige en doeltreffende maatregelen te komen die tot verlaging van hun luchtverontreinigende emissies zullen leiden. Wel is het op voorhand onzeker of voldoende middelen beschikbaar zijn voor stikstofafspraken met alle piekbelasters in de industrie waar maatwerk een adequate aanpak zou kunnen zijn. Ik zal uw Kamer via de reguliere maatwerkbrieven van de voortgang op de hoogte houden.