De enorme stijging van de elektriciteitsprijzen op Bonaire |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat door een arbitrage-uitspraak in het langslepende conflict tussen het Water en Energiebedrijf Bonaire N.V. (WEB) en Ecopower de elektriciteitsprijzen op Bonaire binnenkort met maar liefst 50 procent zullen stijgen?1
Ja.
Waardoor wordt deze enorme prijsstijging precies veroorzaakt? In hoeverre is de prijsontwikkeling van elektriciteit op Bonaire te vergelijken met de Nederlandse prijsontwikkeling?
Uit het arbitragebesluit volgt dat WEB gehouden is om Ecopower de volgende achterstallige bedragen te vergoeden:
Daarnaast moet WEB vanaf nu de kosten betalen die Ecopower in rekening brengt. De prijs van productie, distributie en levering van elektriciteit stijgt dus niet alleen met terugwerkende kracht, maar zal vanaf nu in beginsel een structureel hoger niveau hebben.
Doordat de prijzen op Bonaire sinds 2010 niet zijn aangepast is de prijsontwikkeling op Bonaire niet goed vergelijkbaar met Nederland waar de prijzen van elektriciteit bovendien via marktwerking tot stand komen. Sinds juli 2010 is het tarief voor elektriciteit ongewijzigd gebleven op circa USD 0,33 per kWh.
In hoeverre wordt geïnvesteerd in, voor de BES-eilanden, betaalbare duurzame energievoorzieningen? In hoeverre wordt gebruik gemaakt van beschikbare subsidieregelingen? Worden deze mogelijkheden voldoende onder de aandacht van de BES-eilanden gebracht?
Op de eilanden van Caribisch Nederland kan door het bijzonder gunstige windklimaat enerzijds, en de hoge fossiele referentieprijs anderzijds, met windenergie elektriciteit op rendabele wijze worden opgewekt. Daarvoor zijn in beginsel geen verdere overheidsfinanciering of subsidies nodig. Overigens zijn op de eilanden wel de (fiscale) investeringsregelingen EIA en MIA van kracht. Op Bonaire wordt door het bedrijf Ecopower op commerciële basis (gemiddeld) ca. 35% van de elektriciteit opgewekt door middel van windenergie. Voorts is door het ministerie van EL&I gefinancierde projecten uitgevoed op het gebied van zonne-energie en elektrisch rijden. Op de bovenwindse eilanden heb ik het voornemen de energievoorziening te verduurzamen door het plaatsen van een aantal windturbines op elk van de eilanden.
Deelt u de mening dat deze prijsstijging exorbitant te noemen is? Zo ja, welke maatregelen treft u om deze prijsstijging te blokkeren of tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen?
Ik heb mij door het bestuurscollege laten informeren dat WEB inmiddels een voorstel heeft gedaan voor kostendekkende tarieven. Deze tarieven liggen inderdaad aanzienlijk hoger dan de huidige tarieven. Het Openbaar Lichaam Bonaire is verantwoordelijk om over de hoogte van de nieuwe tarieven een besluit te nemen. Een besluit is nog niet genomen. Ik kan u daarom niet informeren over de nieuwe prijs per kWh. Wel kan ik u aangeven dat in het kader van de totstandkoming van een regulerend kader mijn collega van I&M en ik voornemens zijn om in de wet vast te leggen dat tarieven voor de elektriciteit- en watervoorziening op een efficiënte en kostendekkende wijze tot stand moeten komen. Daar komt ook toezicht op. Daarom wil ik samen met mijn collega van I&M eraan bijdragen dat de acuut noodzakelijke tariefstijging voor elektriciteit en water voorshands kan worden beperkt. Hoe dat kan worden gedaan, is nu onderwerp van overleg.
Het bericht dat kerncentrale Doel is stilgelegd wegens een mogelijk defect |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat kerncentrale Doel is stilgelegd wegens een mogelijk defect? 1
Ja.
Kunt u bevestigen dat kerncentrale Doel 3, vlak over de Belgisch-Nederlandse grens, op 3 juli jl. is stilgelegd vanwege mogelijke scheurtjes in het reactorvat?
De kerncentrale Doel 3 is in juni voor onderhoudswerkzaamheden uit bedrijf genomen. Tijdens inspecties aan de kernreactor gedurende de onderhoudswerkzaamheden zijn door de vergunninghouder Electrabel mogelijke afwijkingen in dichtheid van het materiaal van het reactorvat geconstateerd. Hierop heeft de vergunninghouder van kernreactor Doel 3 besloten om de kernreactor uit bedrijf te houden tot ten minste 31 augustus 2012 om extra inspecties uit te voeren. Zoals het zich nu laat aanzien zal er geen oordeel over de veiligheid van het reactorvat gevormd kunnen worden vóór oktober 2012. Dit betekent dat Doel 3 naar verwachting tot in oktober buiten bedrijf zal blijven.
Is het waar dat FANC, het agentschap dat nucleaire controles uitvoert, extra onderzoek heeft gelast en uit voorzorg deze reactor heeft laten sluiten?
Electrabel heeft besloten de kernreactor Doel 3 uit bedrijf te nemen en te houden voor extra inspecties. Het FANC is akkoord met deze werkwijze.
Welke eventuele afspraken over informatieverstrekking bestaat er bij dergelijke situaties tussen België/Vlaanderen en Nederland, of wellicht de provincie Zeeland?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen informatie-uitwisseling onder normale omstandigheden en informatie-uitwisseling tijdens (grootschalige en potentieel grensoverschrijdende) incidenten. Over de gebeurtenissen, zoals die recent hebben plaatsgevonden in Doel en Tihange, ben ik volgens de bestaande afspraken geïnformeerd.
Over het informeren van omliggende landen over dit soort situaties ga ik in in mijn antwoorden op de recente vragen over de lekkage van het splijtstofopslagbassin in Tihange (TK vragen, ingezonden 16 juli 2012; 2012Z14534).
Wanneer er echter een ernstig ongeval dreigt of plaatsvindt in een nucleaire installatie in Europa, dan geldt er vanuit de EU en vanuit de IAEA een verplichting dat lidstaten elkaar hierover terstond en uitvoerig informeren. Voor deze informatie-uitwisseling zijn systemen beschikbaar, bijvoorbeeld het ECURIE-systeem (ECURIE: European Community Urgent Radiological Information Exchange).
Daarnaast heeft Nederland met België aparte afspraken gemaakt om elkaar tijdens een nucleair incident te informeren, zowel op nationaal als op regionaal niveau. De alarmering en informatie-uitwisseling voor Doel en Borssele is bijvoorbeeld vastgelegd in het rampbestrijdingsplan nucleaire installaties van de Veiligheidsregio Zeeland.
Hebt u contact gehad met de Vlaamse autoriteiten over deze situatie? Zo ja, wat heeft u met die informatie gedaan? Zo nee, wat vindt u daarvan?
Nadat het FANC mij geïnformeerd heeft, is direct contact met het FANC opgenomen voor nadere informatie. Hierbij is ook gekeken naar relevantie voor eventuele acties in Nederland. Naar aanleiding van de laatste stand van zaken en de uitkomsten van het internationaal overleg in Brussel verzekert de Kernfysische Dienst (KFD) mij dat vanuit veiligheidstechnisch oogpunt er op dit moment geen aanleiding is voor maatregelen met betrekking tot de kerncentrale Borssele.
De mogelijk geconstateerde afwijkingen zijn niet relevant voor de onderzoeksreactoren in Petten en Delft. Daarnaast zijn de veiligheidregio Zeeland en Limburg door mij geïnformeerd.
Kunt u bevestigen dat er fouten zijn gemaakt bij het walsen van het staal door de Nederlandse leverancier Rotterdam Drydocks, die dezelfde diensten heeft geleverd voor 21 reactoren in de wereld, waaronder Borssele?2
Momenteel is nog niet vastgesteld wat de oorzaak is van de mogelijke afwijkingen die gevonden zijn. Ik kan dan ook geen uitspraak doen of er fouten zijn gemaakt bij de fabricage.
Kunt u bevestigen dat de Belgische toezichthouder twijfels heeft over de deugdelijkheid (na tientallen jaren) van centrale Doel 3? Welke uitstraling heeft dat naar de kerncentrale Borssele waar mogelijk eenzelfde «walsproduct» is gebruikt?
Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) heeft meegedeeld dat in de kerncentrale Doel 3 indicaties met betrekking tot het reactorvat zijn aangetroffen. Het FANC heeft daarop onmiddellijk de vergunninghouder Electrabel van de kerncentrale Doel 3 verzocht om deze indicaties te onderzoeken. Op 16 augustus heeft bij het FANC een technische vergadering plaats gevonden tussen deskundigen van de nucleaire autoriteiten. Electrabel heeft als inschatting dat een ongunstige combinatie van factoren de oorzaak van de indicaties is. Daarbij gaat het om het gieten van het staal, de afmetingen van het gietstuk, de mechanische bewerking, het materiaal, de toegepaste specificaties, en de warmtebehandeling. Het FANC acht het daarom nodig dat de vergunninghouder van Doel 3 in de komende weken zijn analyse van de oorzaak verdiept. Voor de eventuele opstart van Doel 3 is vereist dat de vergunninghouder Electrabel de integriteit van het reactorvat aantoont.
Ten aanzien van de gevolgen voor Borssele verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Is het, gelet op de ernst van de situatie bij Doel 3 niet noodzakelijk de centrale Borssele direct uit bedrijf te nemen, hangende nader onderzoek bij alle 21 reactoren?
Nee. Naar aanleiding van de laatste stand van zaken en de uitkomsten van het internationaal overleg in Brussel verzekert de Kernfysische Dienst (KFD) mij dat vanuit veiligheidstechnisch oogpunt er op dit moment geen aanleiding is voor maatregelen met betrekking tot de kerncentrale Borssele. De Kernfysische Dienst geeft hiervoor de volgende redenen.
Vanzelfsprekend volgt de KFD de situatie in België nauwlettend. In april volgend jaar staat de jaarlijkse onderhoudsstop van KCB gepland voor regulier onderhoud en inspectie. Dan wordt ook onderzoek naar het reactorvat gedaan. De KFD zal eisen dat de toestand van het reactorvat zal worden beoordeeld met de kennis die momenteel wordt opgedaan naar aanleiding van de ervaringen in Doel en Tihange.
Bent u, gelet op de grote risico’s voor de omgeving, voornemens bij het bevoegd gezag in België sluiting van Doel 3 e.a. te bepleiten?
Nucleaire veiligheid is primair een nationale verantwoordelijkheid. Momenteel ligt Doel 3 stil en vormen de gevonden afwijkingen geen acuut gevaar en is er ook geen risico voor de omgeving. Ik zie daarom ook geen aanleiding om bij het de Belgische overheid te pleiten voor sluiting van Doel 3. Het is aan de Belgische overheid om te bepalen of, en zo ja, wanneer de reactor weer in bedrijf wordt genomen.
Momenteel worden de mogelijke afwijkingen nader onderzocht en de resultaten hiervan worden gerapporteerd aan het FANC. Het FANC zal mij geïnformeerd houden over de ontwikkelingen.
Wat is uw oordeel over de «geruststellende mededeling» van de exploitant Electrabel dat er geen gevaar is?
Ik baseer mij voor de veiligheid van de kerncentrale Doel op het oordeel van de Belgische nucleaire toezichthouder, FANC. FANC heeft aangegeven dat er geen enkel gevaar is voor de bevolking, de werknemers en de leefomgeving, omdat Doel 3 momenteel stilligt.
De 400 ontslagen bij DSM door een paniekreactie |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat DSM wereldwijd 1000 werknemers wil ontslaan en er in Nederland 400 banen gaan verdwijnen?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat er geen honderden banen in Nederland mogen verdwijnen door een paniekreactie van het bestuur van een grote onderneming, die vooral lijkt te zijn ontstaan uit het voornemen om aandeelhouders en de beurs te plezieren? Zo nee, waarom niet?
Naar ik heb begrepen neemt DSM deze beslissing naar aanleiding van een terugval van de winst in het eerste half jaar van 2012 en op basis van slechtere vooruitzichten voor de wereldeconomie voor de tweede helft van dit jaar. Dit is het gevolg van de toenemende economische onzekerheid en ongunstige marktontwikkelingen. Om ook in toekomst winstgevend te blijven en de continuïteit van het bedrijf te borgen, start DSM haar efficiency-kostenreductieprogramma. Deze beslissing is de verantwoordelijkheid van DSM.
Deelt u de opvatting dat het onverdiend en onverantwoordelijk is dat een groot bedrijf, dat door de belastingbetaler is gesteund met de deeltijd-WW, nu met hoge winsten draait en goede toekomstverwachtingen heeft, plotseling aankondigt honderden banen te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Deeltijd-WW was ervoor bedoeld bedrijven in staat te stellen waardevolle werknemers vast te houden tijdens de moeilijkste crisisjaren door de werktijd te verkorten, zodat deze bij een oplevende economie weer snel konden worden ingezet. Hiermee kon op korte termijn kapitaalvernietiging worden voorkomen. Tegelijk moesten lange termijn aanpassingen niet belemmerd worden. Om dit te bereiken gold bijvoorbeeld de voorwaarde dat als een werknemer 3 tot 5 maanden (afhankelijk van de duur van de dienstbetrekking) na afloop van de deeltijd-WW alsnog werkloos werd de werkgever een vergoeding moest betalen.
DSM is momenteel bezig met het verbeteren van de efficiency. Daarbij gaan mogelijk banen verloren, maar dat staat in het teken van de noodzaak van een structurele reorganisatie. Ontslag vanwege de langere termijn aanpassingen van een bedrijf aan nieuwe omstandigheden is iets anders dan ontslag vanwege scherpe vraaguitval tijdens het dieptepunt van de crisis.
Het aangekondigde efficiencyprogramma is door DSM onder andere ingezet naar aanleiding van de verslechterde vooruitzichten en toegenomen economische onzekerheid. Het programma is gericht op kostenreductie binnen het gehele bedrijf, om de toekomstige winstgevendheid en daarmee de continuïteit van het bedrijf te behouden. Het is nog niet duidelijk of daarbij sprake zal zijn van gedwongen ontslagen. Continuïteit binnen een bedrijf is van belang voor het behoud van werkgelegenheid op de lange termijn.
DSM blijft investeren in Nederland zoals dat blijkt uit de eerdere aankondigingen van DSM dit jaar, zoals de investeringen in Chemelot Campus/Maastricht Health Campus, de € 100 mln. extra investeringen in R&D-laboratoria en het bouwen van een nieuw ammoniumsulfaat fabriek in Geleen. Het is de taak van de overheid om Nederland zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor bedrijven zoals DSM. Vanuit het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie wordt dit gedaan door het creëren van een goed fiscaal klimaat, bieden van financieringsmogelijkheden (zoals de WBSO, RDA en Innovatiebox) en het voeren van topsectorenbeleid. Bij de recente aankondiging om te investeren in R&D-laboratoria gaf DSM aan dat deze keuze mede is ingegeven door het gevoerde overheidsbeleid. Dankzij de inzet van dit kabinet kiest een bedrijf zoals DSM er voor om te investeren in Nederland. Dit levert honderden extra banen op.
Weet u of er gedwongen ontslagen zullen vallen bij DSM? Mochten deze er onverhoopt zijn, doet u dan een beroep op gelden uit de sociale fondsen binnen Europa om de getroffen werknemers te steunen? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij het UWV leert dat er door DSM nog geen melding is gedaan in de zin van de Wet melding collectief ontslag en er geen ontslagaanvragen zijn ingediend. Dit ligt in lijn met de berichtgeving van DSM zelf. Op dit moment weet DSM nog niet of en zo ja hoeveel gedwongen ontslagen zullen vallen in Nederland. DSM zet zich in om haar mensen te helpen aan een nieuwe baan, binnen of buiten DSM.
Vanwege het natuurlijk verloop (pensionering etc.) binnen DSM kunnen er ook intern mogelijkheden ontstaan. Dit alles zorgt ervoor dat op dit moment nog niet in te schatten is hoeveel mensen uiteindelijk gedwongen ontslagen zullen worden in Nederland.
Mochten er grote aantallen gedwongen ontslagen komen, dan zal gekeken worden naar het Europees Globaliseringsfonds (EGF). Het EGF kan actieve arbeidsmarktmaatregelen financieren, die speciaal bedoeld zijn om ontslagen werknemers weer aan het werk te helpen.
Een aanvraag kan pas worden ingediend wanneer duidelijk is:
Echter, zolang niet duidelijk is of en wanneer er in een aaneensluitende periode van vier maanden minimaal 500 ontslagen vallen, valt hier nog weinig over te zeggen.
Problemen bij MEP-vergisters |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Hebt u kennis genomen van de uitzending van het tv-programma «Biogasboeren in de problemen»?1
Ja.
Kunt u de omvang van het probleem schetsen? Hoeveel projecten draaien op dit moment met verlies? Hoeveel projecten zijn inmiddels stopgezet en van hoeveel projecten verwacht u dat deze binnen afzienbare tijd zullen worden stopgezet? Klopt het dat meer dan twee derde van de vergisters met verlies draait?
Op basis van de subsidiegegevens is te herleiden hoeveel duurzame energie er wordt geproduceerd. In totaal heeft Agentschap NL 82 MEP-vergisters in beheer en 40 OVMEP-vergisters. Op dit moment zijn er 9 MEP-vergisters die niet produceren. Alle 40 OVMEP-vergisters produceren wel. Van de installaties die produceren draait 60% meer dan 5 000 vollasturen, 27% draait meer dan 7 000 vollasturen. Het beeld dat tweederde van de vergisters stil zou staan, spoort niet met deze cijfers.
Bent u het eens met de constatering dat de subsidievoorwaarden in de Stimulering Duurzame Energieproductie regeling (SDE) en de SDE+ gunstiger zijn voor biogasprojecten dan de voorwaarden in de regeling Milieukwaliteit Energieproductie (MEP), specifiek als het gaat om de hoogte van het subsidiebedrag en de exploitatierisico’s en is het juist dat de biogasprojecten van het eerste uur op achterstand staan ten opzichte van de nieuwe biovergistingsinstallaties omdat de laatste efficiënter zijn geworden en minder last hebben van kinderziektes?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De MEP en de SDE(+) hebben een verschillende systematiek. Installaties met een MEP-beschikking krijgen een vast subsidiebedrag. Installaties met een SDE(+) beschikking krijgen een bedrag dat meebeweegt met de energieprijzen. Als de elektriciteitsprijs hoog is, is de MEP gunstiger. Bij een lagere elektriciteitsprijs is de SDE(+) gunstiger. In de eerste jaren van de MEP was de elektriciteitsprijs hoog en hebben de producenten daarvan kunnen profiteren. Nu is de elektriciteitsprijs wat lager en is de MEP dus minder ruim. De elektriciteitsprijs laat momenteel alweer een stijging zien, dus wordt de MEP mogelijk in de toekomst weer gunstiger. Er kan dus niet gezegd worden dat de MEP over de hele looptijd minder gunstig is dan de SDE(+).
Wat betreft exploitatierisico’s geldt dat ondernemers een risico-inschatting mee kunnen nemen in het afwegen van hun business case. Op het moment dat een ondernemer een investeringsbeslissing neemt weet hij immers wat voor installatie hij gaat neerzetten, wat het rendement daarvan is, dat er nog weinig ervaring mee is en de risico’s dus hoog zijn. Uiteraard kan die inschatting op enig moment anders uitvallen.
Vindt u ook dat agrariërs die als eerste, in de periode 2003–2007, hebben durven investeren in de productie van groen gas niet de dupe mogen worden van onverwacht hoge biomassaprijzen en kinderziektes aan de vergistingsinstallaties? Of vindt u dat de penibele situatie waarin zij zich bevinden, bij het ondernemersrisico hoort?
Ik verwacht van iedere ondernemer die gaat investeren (met of zonder subsidie) dat hij een inschatting maakt van risico’s, zoals prijsfluctuaties en eventuele aanloopproblemen, en deze verwerkt in de business case. Deze risico’s horen inderdaad bij het ondernemersrisico.
Klopt het dat u ervan uitgaat dat de warmtebonus voor bestaande mestcovergistingsinstallaties slechts de onrendabele top van een investering in de warmte-uitkoppeling vergoedt en dus geen bijdrage levert aan het rendabeler maken van de bestaande vergistingsinstallaties, aangezien in het advies van ECN en KEMA d.d. 30 januari 2012 staat dat warmte-uitkoppeling «in beginsel met de geadviseerde basis- en correctiebedragen (…) niet [zal] leiden tot winstgevende of minder verlieslatende mestcovergistingsinstallaties» en u dit advies volgt?
In de SDE+ heb ik een subsidiecategorie opengesteld voor warmte-uitkoppeling bij bestaande installaties. Zoals de naam al zegt, dekt dit inderdaad alleen de onrendabele top van de warmte-uitkoppeling. Deze extra categorie biedt echter wel de mogelijkheid om meer te verdienen met dezelfde installatie. In het advies van ECN en KEMA waarin u refereert staat namelijk ook:
«Een drietal kostenaspecten kan echter wel enige soelaas bieden:
In verband met Europese staatsteunregels en de huidige goedkeuring van de Europese Commissie kan ik bovendien geen extra subsidie geven om de rentabiliteit van de installaties te verbeteren. Dat zou ongeoorloofde staatsteun zijn.
Bent u van mening dat de SDE+ is gericht op kostenefficiëntie en opschaling van bewezen technieken, en dat het daarom ongewenst is bestaande vergistingsinstallaties onder de voorwaarden van de SDE+ alsnog te vergoeden voor warmte-uitkoppeling, aangezien deze vergistingsinstallaties destijds een sterk innovatief karakter hadden? Past bij een dergelijke risicovolle investering niet beter een waarborgfonds (zoals bij geothermieprojecten) of een andere innovatiesubsidie?
De SDE+ is gericht op het zo kosteneffectief mogelijk produceren van duurzame energie. Warmtebenutting van bestaande installaties past daar heel goed in. Een waarborgfonds zou de producenten niet helpen. Een waarborgfonds neemt, in tegenstelling tot de SDE+, de onrendabele top niet weg en leidt zodoende niet tot extra warmtebenutting. Bovendien is het benutten van warmte bij een bestaande installatie niet risicovol en is een waarborgfonds dus geen passend instrument. Een innovatiesubsidie is tevens niet geschikt, omdat het benutten van warmte bij een bestaande installatie niet innovatief is. Hier geldt ook dat een innovatiesubsidie de onrendabele top niet volledig mag afdekken en dus niet leidt tot extra warmteproductie.
Bent u bereid alsnog, in overleg met de brancheorganisaties, na te denken over een passende regeling voor deze gedupeerde ondernemers, bijvoorbeeld door het verlengen van de afschrijvingstermijn van de installaties, het verhogen van het aantal vollasturen voor warmte-uitkoppeling en/of het invoeren van de mogelijkheid van banking vanaf de start van de productie van deze installaties (in plaats van 2012)?
Ik heb reeds uitgebreid overleg met de brancheorganisaties gevoerd en een reeks aan maatregelen getroffen om de situatie van de MEP-vergisters te verbeteren:
Wat betreft de suggesties die u noemt:
Nu is het aan de sector om deze kansen te benutten door bijvoorbeeld slim collectief biomassa in te kopen, aansluiting te zoeken bij warmtebehoefte in de buurt en opnieuw subsidie aan te vragen als de MEP-subsidie afloopt.
Bent u bereid de mogelijkheid te onderzoeken of de voorwaarden en vergoedingen die in de MEP voor vergistingsinstallaties golden onder bepaalde voorwaarden, alsnog met terugwerkende kracht gelijk te trekken met de voorwaarden die in de huidige SDE+-regeling gelden?
Zie antwoord vraag 7.
'Plannen voor stroom uit aardwarmte' |
|
Marieke van der Werf (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Plannen voor stroom uit aardwarmte»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel uit het Nederlands Dagblad van 30 juni 2012.
Kunt u beschrijven voor welke gebieden en welke diepten recent opsporingsvergunningen voor aardwarmtebenutting zijn aangevraagd? Klopt het dat de opsporingsvergunningen door één partij zijn aangevraagd? Is het waar dat de opsporingsvergunningen een gebied ter grootte van ongeveer een kwart van Nederland beslaan?
Kunt u de procedure beschrijven die bij deze aanvraag door het ministerie wordt gevolgd?
Wat vindt u ervan dat een opsporingsvergunning voor zulke grote oppervlakten door één partij wordt aangevraagd?
In de huidige Mijnbouwwet en -regelgeving is geen beperking opgenomen met betrekking tot de grootte van aangevraagde gebieden.
Wel beschik ik over de bevoegdheid bij het verlenen van de vergunning deze zowel in oppervlakte als diepte te beperken. (zie art. 11, derde lid Mijnbouwwet en art. 11 vierde lid, eerste volzin, van de Mijnbouwwet).
Bent u van mening dat aan een aanvraag voor een opsporingsvergunning een concreet projectplan ten grondslag moet liggen?
De vereisten waaraan een dergelijke aanvraag moet voldoen staan vermeld in art. 6 van de Mijnbouwwet in samenhang met art. 1.3.1 van de Mijnbouwregeling.
Daaruit volgt impliciet dat er een projectplan aan de aanvraag ten grondslag moet liggen. De aanvraag wordt getoetst aan het wettelijk toetsingskader.
Zijn er inmiddels, nu de aanvraagtermijn van 13 weken bijna is verstreken, concurrerende aanvragen ingediend?
Er zijn voor delen van het gebied drie concurrerende aanvragen ontvangen (i.c. aanvragen opsporingsvergunning aardwarmte Bommelerwaard, Tilburg-Geertruidenberg, en Helmond).
Wat gebeurt er als er geen concurrerende aanvragen worden ingediend?
Dan zullen de voorliggende aanvragen met inachtneming van de vigerende wet- en regelgeving en gezien de uitgebrachte adviezen van TNO, Staatstoezicht op de Mijnen, de adviezen van de Colleges van Gedeputeerde Staten en de Mijnraad als uitgangspunt dienen voor mijn besluit op de aanvragen.
Welke verdiensten haalt de overheid uit deze activiteiten?
Aan het indienen van een aanvraag zijn geen kosten verbonden door de overheid. Over de gewonnen hoeveelheid aardwarmte hoeft de vergunninghouder tot op heden geen afdrachten te betalen.
De verdiensten voor de overheid moeten meer gezocht worden in de bijdrage die aardwarmte kan leveren aan het behalen van de (toekomstige) Europese energiedoelstellingen. Aardwarmte is een duurzame energie-optie met potentie die bovendien kosteneffectief is. De verdere ontwikkeling van aardwarmte wordt ondersteund door de garantieregeling aardwarmte en de SDE+.
De NS die in een brief aan haar leveranciers te kennen geeft dat ze 3 maanden moeten gaan wachten op hun geld |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief van NS Stations Retailbedrijf BV van 26 juni 2012 waarin zij hun relaties vertellen dat ze «door de economische tegenwind» genoodzaakt zijn de betalingstermijn te wijzigen naar «het internationaal aanvaarde niveau van 90 dagen» en dat als de relaties hun geld eerder willen krijgen, zij akkoord moeten gaan met een korting van 4% op de factuurprijs?1
Ja, ik ken deze brief.
NS heeft deze brief inmiddels ingetrokken, zoals blijkt uit onderstaande reactie:
«De brief die vanuit het Retailbedrijf van NS Stations is verstuurd naar haar leveranciers over een mogelijke wijziging in de betalingstermijn schept onduidelijkheid. Hoe deze brief tot stand is gekomen houden we nader tegen het licht.
Ter verduidelijking; Volgens de algemene inkoopvoorwaarden van NS geldt een betalingstermijn van 30 dagen. Daar houden we ons aan. We zullen de aangeschreven leveranciers hiervan op de hoogte stellen.»
Hiermee is er geen sprake van (schadelijke) effecten voor het Midden- en Kleinbedrijf.
Welke mogelijkheden ziet u voor bedrijven uit het Midden- en Kleinbedrijf (MKB), die leveren aan een bedrijf als NS, om hier niet mee akkoord te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat denkt u dat het effect is op de verschillende kleine bedrijven, die leveren aan het Retailbedrijf, gezien ook de huidige situatie waarin het voor het MKB lastig is om aan krediet te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw beleidsmatige reactie op deze eenzijdige actie van de NS, die met name kleine bedrijven dupeert?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u, als enig aandeelhouder van NS, de NS hierop aanspreken?
De minister van Infrastructuur en Milieu en de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zijn beide geen aandeelhouder van NS. Namens de Staat is de minister van Financiën de enig aandeelhouder van NS. Het ministerie van Financiën is van mening dat zij dit niet aan de orde zal stellen, aangezien dit niets met het aandeelhouderschap te maken heeft.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1 t/m 4.
Gaat de NS als overheidsbedrijf, na definitieve aanname door de Eerste Kamer van de Wet Implementatie van de Richtlijn Late Betalingen, ook onder het 30-dagen maximum vallen? Zo ja, hoe gaat u dit handhaven? Zo nee, waarom niet?
In de Wet Implementatie van de Richtlijn Late Betalingen is aangesloten bij de definitie van «aanbestedende diensten» in Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004. De NS valt niet onder deze definitie, waardoor de Wet Implementatie van de Richtlijn Late Betalingen niet van toepassing is op de NS. Dit zou overigens nog steeds geen ruimte laten voor het hanteren van een betaaltermijn van 90 dagen. In het verkeer tussen private ondernemingen is 30 dagen de norm en kan alleen tot 60 dagen in vrijheid gecontracteerd worden. Aan deze grens zal de NS zich in ieder geval moeten houden, ook zonder dat de Rijksoverheid vanuit haar rol als aandeelhouder ingrijpt. Blijkens de toezegging van NS met verwijzing naar de algemene inkoopvoorwaarden wordt de normtermijn van 30 dagen gehandhaafd.
Overigens regelt de Wet Implementatie van de Richtlijn Late Betalingen dat leveranciers, onder verwijzing naar de Wet Implementatie van de Richtlijn Late Betalingen, kunnen protesteren tegen initiatieven om voorwaarden te wijzigen op een manier die in strijd is met de regels. Ook is de mogelijkheid opgenomen dat vertegenwoordigende lichamen, zoals brancheorganisaties, namens bedrijven een zaak aanhangig maken bij de rechter of bij de bevoegde administratieve instantie.
Administratieve rompslomp voor parttime zzp’ers |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar dat werknemers, die naast hun baan als parttime zelfstandige zonder personeel (zzp’er) aan de slag willen, vaak moeite hebben om een verklaring van de Belastingdienst te krijgen waarop staat dat deze werknemers zelfstandig ondernemer zijn (een VAR WUO verklaring) en daarom klussen mislopen, aangezien een opdrachtgever deze verklaring wil ontvangen zodat de opdrachtgever is gevrijwaard van onvoorziene naheffing van sociale premies? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit probleem niet bestaat?
Bij zzp’ers die naast hun baan in loondienst overige werkzaamheden verrichten, is de vraag of deze werkzaamheden voor de inkomstenbelasting kunnen worden beschouwd als winst uit een onderneming. Deze beoordeling is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, waaronder de behaalde winst, de uren besteed aan de onderneming, het aantal opdrachtgevers, de wijze waarop opdrachten worden verricht en de mate waarin de belastingplichtige ondernemersrisico’s loopt en investeert. Bij de afgifte van de VAR beoordeelt de Belastingdienst de door de aanvrager zelf aangeleverde informatie over zijn werkzaamheden in de komende periode in onderlinge samenhang. Die beoordeling is in lijn met de in de jurisprudentie ontwikkelde invulling van het begrip onderneming waarbij alle feiten en omstandigheden bepalend zijn voor de kwalificatie van de arbeidsverhouding. De Belastingdienst legt voor alle aanvragen van een VAR dezelfde criteria aan en maakt daarbij geen onderscheid tussen deeltijd- en voltijdondernemers.
Uit bovenstaande concludeer ik dat in het geval geen VAR-WUO wordt afgegeven, de Belastingdienst op grond van de jurisprudentie en de door de VAR-aanvrager zelf aangedragen informatie heeft beoordeeld dat geen sprake is van fiscaal ondernemerschap.
Deelt u de mening dat er gezocht moet worden naar een oplossing voor dit probleem, aangezien de regering personen, die naast hun werknemersbestaan ondernemersactiviteiten willen ontplooien, zou moeten ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Bij deeltijdondernemers (met een onderneming naast bijvoorbeeld een voltijdsdienstbetrekking) zal het – vanwege het geringere aantal bestede uren in die onderneming en de daardoor vaak geringere omzet – lastiger zijn te voldoen aan de hierboven genoemde algemeen geldende vereisten voor het hebben van winst uit een onderneming. Om die reden zullen deeltijdondernemers minder vaak een fiscaal ondernemer zijn en daarom ook minder snel een VAR WUO krijgen uitgereikt.
De oorzaak hiervan ligt evenwel niet bij de VAR-beoordeling, maar bij de feiten en omstandigheden die voor de belastingplichtige gelden. De VAR is immers niets anders dan een oordeel vooraf over de door de belastingplichtige zelf gepresenteerde feiten en omstandigheden over de werkzaamheden op grond van de bestaande jurisprudentie over arbeidsverhoudingen. Het is voorbehouden aan de Belastingdienst om individuele gevallen te toetsen.
In de brief van de staatssecretaris van Financiën van 17 september jongstleden met betrekking tot zzp’ers en de VAR heeft het kabinet maatregelen aangekondigd rond het VAR-proces. In de visie van het kabinet is er geen aanleiding voor wijziging van het fiscale ondernemersbegrip. Wel wordt een webmodule aangekondigd, waarmee aanvragers van een VAR meer inzicht krijgen in hoe de kwalificatie van deze feiten en omstandigheden tot stand komt. Doordat de kwalificatie transparanter wordt, kunnen (deeltijd)ondernemers zelf zien waarom hun werkzaamheden wel of niet als fiscaal ondernemerschap worden gekwalificeerd.
Eventuele onduidelijkheid bij opdrachtgevers over de juridische gevolgen van het geven van een opdracht aan een deeltijdzelfstandige kan hiermee worden weggenomen.
Zou u voor 1 oktober 2012 een brief naar de Kamer willen sturen waarin u uiteenzet hoe dit probleem voor parttime zzp’ers is op te lossen? Zo nee, waarom niet?
In de brief aan de Tweede Kamer van de staatssecretaris van Financiën van 17 september jongstleden is uitgebreid ingegaan op de definitie van het begrip zzp’er en de VAR-systematiek. Ik ben van mening dat een webmodule duidelijkheid kan bieden aan opdrachtgever en opdrachtnemer over de kwalificatie van hun arbeidsrelatie en de bijbehorende rechten en plichten zodat beide partijen weten waar ze aan toe zijn.
Het convenant ‘Uitvoering Havenvisie 2030’ |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de gehele inhoud van het door u getekende convenant «Uitvoering Havenvisie 2030»1 en kunt u bevestigen dat de aanleg van de Blankenburgtunnel in de Havenvisie 2030 expliciet genoemd wordt als uit te voeren bereikbaarheidsonderdeel en zodoende ook genoemd wordt in het document waar het «Convenant governance uitvoering Havenvisie 2030» onderdeel van uitmaakt?
Ik ben bekend met de inhoud van het door mij getekende «convenant governance uitvoering havenvisie 2030» (Stcrt 2012, 15138). In dit convenant is de Blankenburgtunnel niet genoemd als uit te voeren bereikbaarheidsonderdeel. De havenvisie 2030 is in december 2011 vastgesteld door het havenbedrijf Rotterdam, de gemeente Rotterdam en Deltalinqs en bevat een uitvoeringsagenda bestaande uit 188 actiepunten.
Met het ondertekenen van het «convenant governance uitvoering havenvisie 2030» hebben mijn ambtsgenoot van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en ik samen met de provincie Zuid-Holland de visie en ambitie van de havenvisie 2030 onderschreven. Dat doen wij omdat de ontwikkelingen in de mainport Rotterdam belangrijk zijn voor de Nederlandse economie en topsectoren zoals de logistieke sector en omdat vanuit onze beleids- en uitvoeringsverantwoordelijkheid op veel van de in de uitvoeringsagenda genoemde actiepunten betrokkenheid van het Rijk nodig is. Wel is een expliciet voorbehoud opgenomen dat gelet op de rijksverantwoordelijkheid, onder meer richting uw Kamer, op onderdelen van de uitvoeringsagenda een andere afweging gemaakt kan worden. Onze deelname aan de governance van de uitvoering betekent dus niet dat alle actiepunten uit de uitvoeringsagenda van de havenvisie zonder meer worden overgenomen. Ingrepen ten behoeve van bereikbaarheid die van belang zijn voor de ontwikkeling van de Mainport Rotterdam vragen ook onder een nieuw Kabinet steeds een zorgvuldige afweging.
Kunt u bevestigen dat, door het controversieel verklaren van de bestuurlijke voorkeur in het dossier Nieuwe Westelijke Oeververbinding, het uitspreken van ambities voor de aanleg van de Blankenburgtunnel dan wel de Oranjetunnel door u pas na de verkiezingen aan de orde kan zijn?
Nee, door het controversieel verklaren geeft u als Tweede Kamer aan het dossier niet meer vóór de verkiezingen te willen behandelen. Dat betekent niet dat ik geen ambities meer mag uitspreken. Vanzelfsprekend dienen ministers wel terughoudend te zijn met uitspraken over controversieel verklaarde onderwerpen. Daarnaast is door de PVV in de Vaste Commissie voor IenM een verzoek ingediend om vóór 1 september met een integrale vergelijking te komen tussen de Blankenburgtunnel en de Oranjetunnel. Ik zal daaraan voldoen en mij daar natuurlijk ook een oordeel over vormen. Het is vervolgens aan de huidige of de nieuwe Kamer om dit al dan niet te behandelen.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat een minister een convenant ondertekent waarin een als controversieel bestempeld project, namelijk de Blankenburgtunnel, als essentiële voorwaarde is opgenomen? Zo ja, waarom heeft u het verantwoord geacht om dit convenant te tekenen? Zo nee, waarom niet?
Met het ondertekende convenant heeft het Rijk geen standpunt ingenomen ten opzichte van de individuele actiepunten uit de Havenvisie 2030. Zoals hiervoor is aangegeven is expliciet in het convenant opgenomen dat het Rijk ten aanzien van individuele actiepunten een standpunt kan innemen dat afwijkt van de wensen van het Havenbedrijf Rotterdam.
Bent u bereid uw handtekening onder het convenant weg te laten halen, dan wel de verwijzing naar de controversiële tunnel te laten schrappen? Zo nee, waarom niet?
Omdat in het convenant geen verwijzing naar de Blankenburgtunnel is opgenomen en dat ook niet is bedoeld, zie ik daartoe geen aanleiding.
Het bericht ‘Geld provincie voor reactor Petten’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Geld provincie voor reactor Petten»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat NRG, de exploitant van de kernreactor in Petten, erkent dat er problemen zijn met het hoogradioactief afval en dat er soms zelfs vaten lekken?
Er is geen sprake van lekkage van radioactiviteit uit vaten. Dit is ook niet zo door NRG gecommuniceerd.
Voor mij is echter essentieel dat de veiligheid bij het beheer van radioactief afval de allerhoogste prioriteit krijgt. Daarom is in de Kernenergiewetvergunning van NRG een groot aantal voorzieningen verplicht gesteld, gericht op een veilige opslag van radioactief afval in de zogenaamde Waste Storage Facility. Dit gebouw is speciaal ontworpen voor lange termijn opslag van radioactief afval. Vergelijkbare inrichtingen zijn ook in het buitenland gebouwd. De Kernfysische Dienst houdt toezicht op de naleving van de veiligheidsmaatregelen door NRG.
NRG is verplicht om de verpakkingen periodiek te controleren en daarover te rapporteren. Tijdens één van die controles is gebleken dat enkele verpakkingen door corrosie zijn aangetast. De Tweede Kamer is daar in het verleden tweemaal in de vorm van een Storingsrapportage over geïnformeerd (Vergaderjaar 2010–2011, Kamerstuk 25 422, nr. 85 en Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk 25 422, nr. 90). Dankzij het ontwerp van de opslagfaciliteit is er geen sprake van een onveilige situatie. Evenmin is er sprake van lekkage van radioactief afval uit vaten.
Conform de regelgeving moet radioactief afval zo snel als redelijkerwijs mogelijk afgevoerd worden naar de COVRA in Vlissingen. NRG heeft in het verleden een deel van het radioactief afval afgevoerd. Ik zal er streng op toe blijven zien dat NRG ook het nog resterende deel zo snel mogelijk afvoert. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Waren u en de Kernfysische Dienst hiervan op de hoogte?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat heeft u in het verleden gedaan om de problemen met het hoogradioactief afval in Petten op te lossen?
Sinds het beschikbaar komen van de opslagfaciliteit HABOG bij de COVRA hebben mijn ambtsvoorgangers en ik er steeds bij vergunninghouder NRG en eigenaar ECN op aangedrongen het hoogradioactief afval af te voeren. Om dit mogelijk te maken is aan NRG vergunning verleend voor het realiseren van een zogenaamde HAVA-VU-installatie voor het behandelen van het afval voor transport naar de COVRA.
Toen in 2010 bleek dat realisatie van de HAVA-VU-installatie zowel technisch als financieel niet haalbaar was voor de vergunninghouder, heeft deze een alternatief plan ontwikkeld, gericht op de afvoer van een belangrijk deel van het afval naar COVRA, waaronder ook de beschadigde vaten. Op mijn verzoek is dit plan inmiddels door een onafhankelijke commissie van experts beoordeeld. Deze commissie verwacht wat betreft de technische haalbaarheid geen onoverkomelijke obstakels.
Op 2 maart jl. heb ik een ontwerpbeschikking afgegeven. Deze ontwerpbeschikking bevat het voornemen tot wijziging van de vigerende Kernenergiewetvergunning van NRG, in die zin dat aan de vergunning een voorschrift wordt verbonden, met daarin een termijn waarbinnen het afval dient te zijn afgevoerd.
Tenslotte heb ik, zoals ook vermeld in mijn antwoorden in het kader van de schriftelijke behandeling van de Voorjaarsnota (Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk 33 280-XIII, nr. 5) de voorziening voor het opruimen van het historisch radioactief afval op het terrein van ECN in Petten met € 25 mln verhoogd. Deze verhoging volgt op financiële ondersteuning die ECN in het verleden ontvangen heeft, en is op basis van de laatste actualisatie van de raming van kosten, gebaseerd op het hierboven genoemde plan, dat begin 2012 beschikbaar is gekomen.
Wat gaat u in de toekomst doen om de problemen met het hoogradioactief afval op te lossen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn er geen problemen met lekkende vaten. Conform het beleid ten aanzien van de opslag van radioactief afval hecht ik er wel aan dat het radioactief afval zo spoedig mogelijk wordt afgevoerd naar de COVRA. Daartoe wordt alles in het werk gesteld.
Naast het ambtshalve opnemen van een verplichting voor NRG gericht op de zo spoedig mogelijke afvoer van radioactief afval, en de al ingezette intensivering van het toezicht bij NRG door de Kernfysische Dienst, zal ik de problematiek opnieuw aan de orde stellen in overleg met de Raad van Toezicht van ECN en de directie van NRG. Daarnaast zal ik de benodigde vergunning en toestemmingen verlenen voor de activiteiten die noodzakelijk zijn voor de afvoer van het afval voor zover dat kan binnen het bestaande wettelijke kader en de nucleaire veiligheid. Indien NRG kiest voor bewerking van afval in het buitenland, ben ik bereid in overleg te treden met buitenlandse autoriteiten.
Deelt u de mening dat de veiligheid van mens en milieu voorop moeten staan en dat de opslag van kernafval daarom aan de hoogst mogelijke veiligheidsstandaarden moet voldoen?
Ja.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de veiligheid van de opslag van hoogradioactief afval in Petten en door de Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval (COVRA), en daarbij te kijken naar wat er moet gebeuren om die veiligheid maximaal te waarborgen?
Ik heb de Kernfysische Dienst begin dit jaar al verzocht extra toezicht te houden op de activiteiten op de onderzoekslocatie Petten, en in het bijzonder op de door NRG uitgevoerde activiteiten die vallen onder de Kernenergiewet. In dat kader wordt ook gekeken naar het radioactief afval. Verder heeft ook de in het antwoord op vraag 4 genoemde commissie van onafhankelijke experts zeer recentelijk kritisch naar de situatie gekeken. Extra onderzoek acht ik daarom niet nodig.
Het bericht ‘Limburg wil opheldering lek kerncentrale’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Limburg wil opheldering lek kerncentrale»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat er al jarenlang radioactief water lekt uit kernreactor Tihange 1?
Ik heb naar aanleiding van de berichtgeving rond het lek in Tihange 1 contact opgenomen met het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC), de Belgische toezichthouder.
Het FANC gaf aan dat het lek zich niet bevindt in een systeem dat van belang is voor de nucleaire veiligheid van de reactor, maar in een bassin waar gebruikte splijtstofstaven zijn opgeslagen. Dit splijtstofopslagbassin heeft een dubbele wand en het lek zit in de binnenste wand. Het water dat weglekt, wordt in de tussenruimte tussen de wanden opgevangen. Er lekt dus geen radioactief besmet water vanuit de centrale naar de omgeving. Het lek vormt dan ook geen bedreiging voor mens, dier en milieu. Ook vormt het lek geen gevaar voor de werknemers van de centrale.
Het FANC volgt de mogelijke effecten van het lek op de installatie. Er zijn ook al herstelwerkzaamheden verricht en verdere benodigde werkzaamheden voor herstel worden nu gepland.
Hoe oordeelt u over het feit dat het Belgische Federale Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) al zes jaar lang op de hoogte was van het lek, maar dat de kernreactor desondanks kon blijven draaien?
Op mijn verzoek heeft het FANC mij geïnformeerd over het lek in de kerncentrale in Tihange 1. Zoals vermeld onder vraag 2, gaat het hier om het splijtstofopslagbassin. Het gaat het dus niet over het koelsysteem van de reactor. Het FANC volgt de mogelijke effecten van het lek op de installatie.
Zoals ik bij vraag 2 al aangaf, zijn er ook al herstelwerkzaamheden verricht en verdere benodigde werkzaamheden voor herstel worden nu gepland. Ondertussen wordt het lekwater opgevangen en behandeld. Het lek wordt daarnaast goed in de gaten gehouden en vormt geen gevaar voor België en Nederland.
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het toezicht en oordeel van de Belgische overheid en toezichthouder.
Bent u het met de fractie van GroenLinks eens dat deze stokoude kernreactor zo snel mogelijk gesloten zou moeten worden? Gaat u daar bij de Belgische regering op aandringen?
Nucleaire veiligheid is primair een nationale verantwoordelijkheid en de aan mij door de Belgische toezichthouder geleverde informatie geeft mij geen indicatie dat er grensoverschrijdende risico´s aan de orde zouden zijn als gevolg van het lek in Tihange 1. Het is dan ook aan de Belgische overheid om een besluit te nemen over het al dan niet openhouden van de reactor. Ik zie derhalve geen aanleiding om bij de Belgische regering aan te dringen op sluiting van kernreactor Tihange 1. Ook uw Kamer deelt deze mening, getuige het verwerpen van de motie Van Tongeren (29 023, 127) die opriep tot sluiting van de centrale.
Heeft de Belgische regering u in de afgelopen zes jaar op de hoogte gesteld dat er met medeweten van het FANC, radioactief water uit de kerncentrale in Tihange lekt?
Ik ben hiervan niet op de hoogte gesteld. Het FANC heeft ook de Belgische overheid niet geïnformeerd omdat het lek volgens het FANC een operationeel probleem is zonder gevolgen voor de nucleaire veiligheid of de veiligheid van mens, dier en milieu.
In algemene zin geldt dat, mochten er omstandigheden bij een nucleaire installatie in België, maar ook in andere Europese landen, ontstaan waarvan het van belang is dat ik daarvan op de hoogte ben, ik hierover (volgens internationale afspraken) direct word geïnformeerd. Zie verder ook het antwoord bij vraag 9.
Bent u voornemens om bij de Belgische regering en bij exploitant Electrabel aan te dringen op volledige openheid van zaken over de gebreken van Tihange 1, aangezien de kernreactor slechts 36 kilometer van de Nederlandse grens af staat?
Er is reeds regulier overleg met de Belgische overheid en het FANC om elkaar te informeren over de nucleaire veiligheid. Zoals ik in vraag 2 al aangeef, heeft het FANC mij op mijn verzoek geïnformeerd over het lek in Tihange 1. Dat doet zij mede op basis van de informatie die zij van exploitant Electrabel ontvangt.
Bent u voornemens om samen met de Belgische autoriteiten een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar de effecten van het radioactieve lek op mens, dier en milieu?
De waterkwaliteit van de Maas wordt voortdurend gemonitord door een meetstation in Eijsden, waar de Maas Nederland binnenkomt. Hierbij worden onder andere metingen verricht naar de aanwezigheid van radioactiviteit. Deze metingen vinden continu plaats en zullen plaats blijven vinden. Er zijn geen afwijkende meetwaarden gevonden in de Maas.
Een apart onderzoek naar de effecten op mens, dier en milieu lijkt mij niet zinvol omdat de waterkwaliteit van de Maas al continu gecontroleerd wordt.
Zie verder ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u garanderen dat andere kerncentrales vlak over de Nederlandse grens en de kerncentrale in Borssele geen gebreken vertonen?
Zowel in België als in Nederland wordt toezicht gehouden op de nucleaire veiligheid van reactoren en installaties. In Nederland houdt de Kernfysische Dienst (KFD) toezicht. In België houdt het FANC toezicht. Het FANC staat bij ons bekend als een zeer betrouwbare organisatie en is vergelijkbaar met de KFD.
Ook internationaal is er toezicht op de veiligheid van kerncentrales, bijvoorbeeld door het IAEA.
Wanneer er zich gebreken voordoen in kerncentrales net over de Nederlandse grens, dan worden er passende maatregelen genomen. Dit is bijvoorbeeld gebeurd bij de geconstateerde mogelijke afwijkingen in reactor 3 van kerncentrale Doel. Naar aanleiding van de constateringen in Doel 3 wordt ook reactor Tihange 2, die van dezelfde fabrikant is als Doel 3, tijdens de reguliere onderhoudsstop geïnspecteerd op soortgelijke mogelijke afwijkingen.
Over afwijkingen waarvan het van belang is dat ik daarvan op de hoogte ben, word ik (volgens internationale afspraken) onmiddellijk geïnformeerd. Dit geldt ook voor afwijkingen in centrales verder van de Nederlandse grens.
Bent u bereid een structureel nucleair veiligheidsoverleg op te zetten met uw collegae uit Duitsland en België?
In het kader van nucleaire veiligheid, maar ook in het kader van crisisbeheersing, heb ik al structureel overleg met mijn collegae in België en Duitsland. Ook op Europees niveau vinden dergelijke overleggen plaats.
Er bestaan goede afspraken tussen Nederland en de buurlanden, maar ook op Europees niveau voor wat betreft informatie-uitwisseling over storingen, incidenten en tijdens ongevallen. Voor informatie-uitwisseling over incidenten en ongevallen wordt op Europees niveau bijvoorbeeld gebruik gemaakt van het ECURIE-systeem (European Community Urgent Radiological Information Exchange). Nederland en België maken hier ook gebruik van.
Storingen die in nucleaire inrichtingen buiten Nederland plaatsvinden worden gemeld via de IAEA en worden ook aan Nederland gemeld. In een aantal gevallen worden die storingen ook geanalyseerd door de KFD.
Ik vind de overleggen die ik nu met mijn collega’s voer belangrijk en zal er daarom voor zorg dragen dat ze op regelmatige basis blijven plaatsvinden.
Hoe verklaart u dat er in het rapport over de stresstest van de kerncentrale in Tihange, met geen woord gerept wordt over het lek? Wat zegt dit volgens u over de betrouwbaarheid van deze en andere stresstests? Deelt u de mening dat er in Europees verband een onafhankelijk nucleair expertisecentrum opgericht zou moeten worden, dat de veiligheid van alle kerncentrales structureel onder de loep neemt en monitort?
Nucleaire veiligheid staat internationaal hoog op de agenda. Daarom heeft de Europese Commissie na het ongeval in de Japanse kerncentrales in Fukushima besloten om alle 143 kerncentrales in Europa te onderwerpen aan een stresstest. Deze stresstest is een aanvulling op de bestaande nationale veiligheidsstudies.
De stresstest is een beoordeling van de veiligheidsmarges van nucleaire installaties. In een stresstestrapport wordt beschreven hoe een nucleaire installatie reageert op diverse extreme gebeurtenissen. Hierbij worden ook mogelijke verbeteringsmaatregelen beschreven om de veiligheid van de installatie in extreme omstandigheden te verhogen.
De situatie in Tihange 1 is geen gevolg van een extreme gebeurtenis. Om deze reden heb ik geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de gehouden stresstesten. Voorbeelden van een extreme gebeurtenissen zijn aardbevingen, overstromingen en verlies van koeling als gevolg van deze gebeurtenissen.
Een constatering zoals een lek als deze komt aan de orde tijdens een reguliere controle van de kerncentrale. Tijdens deze controle wordt er een uitgebreide inschatting gemaakt van gevolgen van het lek op milieu, werknemers, bevolking en overige delen van de installatie.
Een lek is echter niet op te merken als een extreme gebeurtenis en is zodoende niet opgenomen in de stresstest.
Op uw vraag of er in Europees verband een nucleair expertisecentrum opgericht moet worden, antwoord ik dat er op Europees en internationaal niveau al meerdere organisaties bestaan, zoals bijvoorbeeld de IAEA, WENRA, OECD/NEA en ENSREG. Ik ben van mening dat het niet nodig is hier nog een extra expertisecentrum aan toe te voegen. Binnen die organisaties wordt kennis gedeeld en kunnen ook internationale missies van experts worden uitgenodigd om bijvoorbeeld de veiligheid van een nucleaire inrichting te beoordelen.
Bent u bereid om in overleg met de Provincie Limburg en conform de wens van de Provinciale Staten van Limburg, in het Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding veiligheidsmaatregelen in te stellen voor de kernreactoren in Tihange, zoals de instelling van maatregelzones tot 50 à 80 kilometer van Tihange?
De maatregelzones rond nucleaire installaties zijn bepaald op basis van vier elementen:
De dosis die de bevolking op kan lopen wordt mede bepaald door de hoeveelheid radioactieve stoffen in de reactor (de reactorinhoud). Algemeen geldt: hoe hoger het vermogen, hoe groter de reactorinhoud, en hoe meer radioactiviteit er dus uit kan komen bij een ongeval. Bij een centrale met een hoger vermogen zijn de maatregelzones daarom ook groter.
Bij het maatgevend scenario wordt gekeken welke dosis de bevolking op kan lopen en tot op welke afstand vanaf de kerncentrale. De afstand vanaf de installatie waar de dosis gelijk is aan het interventieniveau, is de afstand tot waar het nemen van maatregelen moet worden overwogen en maatregelen dus moeten worden voorbereid. Met andere woorden: deze afstand rond de installatie is gelijk aan de grootte van de maatregelzone.
Voor Borssele zijn bij een representatief kernongeval via hiervoor genoemde methode maatregelzones berekend van 2 km voor evacuatie, 11 km voor het verstrekken van jodiumprofylaxe en 17 km voor schuilen. Deze omvang is bij implementatie afgerond naar respectievelijk 5 km, 10 km en 20 km. Deze maatregelzones zijn vastgelegd in het Responsplan Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding2.
Kerncentrale Doel (België), waarvoor ik ook maatregelzones in Nederland heb vastgesteld, heeft een groter vermogen en dus ook grotere maatregelzones. Namelijk 4 km voor evacuatie, 20 km voor jodiumprofylaxe en 39 km voor schuilen (deze laatste is bij de implementatie afgerond naar 40 km). Deze maatregelzones strekken zich uit over een deel van Nederlands grondgebied.
Omdat Tihange ongeveer dezelfde reactorinhoud heeft als Doel, kan voor Tihange dezelfde maatregelzonering worden aangehouden. Dit betekent dat de maatregelzone voor schuilen voor een zeer beperkt deel op Nederlands grondgebied valt.
Omdat het hier slechts om een klein gebied buiten de bebouwde kom gaat, hoeven er in Nederland niet speciaal maatregelen voorbereid te worden voor een eventueel ongeval in Tihange. Daarbij geldt bovendien dat de veiligheidsregio wel voorbereid is op het nemen van de maatregel schuilen omdat deze is voorbereid in verband met andere ramptypen.
Wanneer de regio echter aangeeft rond Tihange toch een maatregelzone van 40 km voor schuilen te willen, ben ik bereid deze, overigens voor een klein deel van Limburg, vast te stellen. Ik zal daartoe in overleg gaan met de regio.
Ik wil hierbij aantekenen dat het Nederlandse beleid ten aanzien van de voorbereiding van maatregelzonering voor schuilen aanzienlijk ruimer is dan bijvoorbeeld het Belgische beleid. België hanteert rond Tihange een zone van 10 km voor zowel schuilen als voor evacuatie en een zone van 20 km voor jodiumprofylaxe. De Nederlandse zonering voor schuilen is vergeleken met de Belgische zonering dus al vrij ruim.
Verder wil ik u melden dat ik contact heb gehad met de veiligheidsregio Zuid-Limburg om te luisteren waar zorgen en problemen zitten. Mede naar aanleiding daarvan heb ik mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verzocht contact op te nemen met de Provincie om de mogelijkheid van decentrale opslag van jodiumpillen in Limburg te bespreken. Dit contact is er inmiddels geweest en aan de regio is toegezegd dat er in Limburg een decentrale opslag van jodiumpillen komt. Dit vooruitlopend op eventuele aanpassing en/of eventuele harmonisatie van zonering in EU-verband. Mijn collega van VWS zal over de concretisering van deze toezegging nauw contact onderhouden met de veiligheidsregio Zuid-Limburg.
Deelt u de mening dat we zo snel mogelijk af moeten van kernenergie en dat we onze energie uit duurzame bronnen zouden moeten halen?
Zoals aangegeven in het Energierapport 2011 ziet het kabinet een belangrijke rol weggelegd voor kernenergie in de toekomstige energievoorziening. Kernenergie past in het streven naar een CO2-arme economie en is goed voor de voorzieningszekerheid. Het belang van kernenergie is recent nog eens aangetoond door het International Energy Agency (IEA). In de World Energy Outlook 2011 concludeert het IEA dat het zonder kernenergie extreem moeilijk en kostbaar wordt om de mondiale klimaatdoelstelling te realiseren3.
Dat neemt niet weg dat het kabinet krachtig inzet op het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie. Dat doe ik met de SDE+, de Green Deal en de verplichte bijmenging van biobrandstoffen. Voor een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening zullen de komende decennia zowel hernieuwbare als conventionele energiebronnen nodig zijn. Die sluiten elkaar niet uit.
De nieuwe zeesluis bij IJmuiden |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u toelichten waarom u het financieel opportuun acht de geplande vervanging van de bestaande sluis in 2029 tien jaar naar voren te halen? Kunt u aangeven welke projecten in het MIRT tot 2020 geen doorgang kunnen vinden, omdat het budget nu wordt besteed aan een project dat pas in 2029 opgeleverd moest worden?
De Noordersluis zal eind 2029 vervangen moeten zijn om het risico op een instabiele zeewering te ondervangen. Naast het op orde houden van de toegankelijkheid van het Noordzeekanaal is dit een primaire reden voor deze investering door het Rijk. Het Rijksbudget voor vervanging van de Noordersluis staat daarom gepland in de periode 2025 – 2028. De provincie Noord-Holland en de gemeente Amsterdam vinden het echter belangrijk dat de geplande Rijksinvestering in het kader van een verbeterde toegankelijkheid naar voren wordt gehaald. De bij die grotere en eerdere toegankelijkheid betrokken kosten komen voor rekening van de regio. Het bestuurlijk convenant uit 2009 en de bij het voorkeursbesluit gemaakte additionele afspraken zijn hier helder over. De ratio achter deze versnelde investering is gelegen in het feit dat de Amsterdamse haven ondanks de recessie groeit en deze voortzettende groei naar verwachting in 2019 kan leiden tot congestie in het sluizencomplex daar dan de maximale capaciteit van ca. 95 mln ton dan bereikt zal worden. Gezien de overeengekomen kostenverdeling ondervinden de MIRT-projecten tot 2020 dus geen enkele hinder van de eerdere aanleg van een nieuwe zeesluis in IJmuiden.
Kunt u toelichten welke economische afweging u heeft gemaakt en welke economische motieven spelen bij de keuze voor vervroegde vervanging en welke onderbouwing u daarvoor heeft?
Gegeven de met de regio gemaakte afspraken dat het Rijk investeert in het op orde houden van het sluizencomplex en de regio voor een grotere sluis die eerder wordt gerealiseerd is de Maatschappelijke Kosten/Baten Analyse (MKBA) specifiek ingegaan op de kosten die zijn gemoeid met deze regionale wensen. Deze wensen vloeien voort uit het feit dat bij voortgaande groei op termijn knelpunten in de capaciteit van de huidige grote zeesluis, de Noordersluis, kunnen ontstaan. De wachttijden kunnen zodanig oplopen dat dit de concurrentiepositie van de haven van Amsterdam negatief kan beïnvloeden. Voorts worden de schepen door voortzettende schaalvergroting steeds groter, waarbij vooral de toenemende breedte de beperkende factor voor de Noordersluis is. De nieuwe, grotere Panamasluizen zullen in 2014 gereed zijn, dit heeft gevolgen voor de maatvoering in de scheepvaart. De toegang tot het Noordzeekanaal moet in die maatvoering meegroeien wil de haven van Amsterdam toegang blijven bieden aan de internationale handel. Ook de aanleg van een tweede 68 meter brede zeesluis in Antwerpen is van invloed op de concurrentiepositie van Amsterdam. Door het eerder aanleggen van een nieuwe grotere zeesluis in IJmuiden wordt de bereikbaarheid van de Amsterdamse havenregio op kortere termijn vergroot waardoor het Noordzeekanaalgebied meer gelijkwaardig blijft met andere havens achter sluizen. Deze grotere en eerder gerealiseerde toegangspoort tot het Noordzeekanaalgebied levert zo een belangrijke bijdrage aan verwerking van het groeiend zeevervoer door de regio en de afwikkeling naar het Europese achterland. De MKBA laat zien dat eerdere aanleg en grotere maatvoering maatschappelijk rendabel is bij twee van de drie groeiscenario’s.
Hoe beoordeelt u de mislukking van de ACT terminal in de Amsterdamse haven, die sinds 2001 nauwelijks gebruikt wordt, nu grotendeels is ontmanteld en alleen nog dienst doet als overslagpunt voor binnenvaartschepen?
Op de eerste plaats is dit een aangelegenheid voor de eigenaar van de ACT terminal zelf. Hoewel de terminal in deze economisch zware tijden minder wordt gebruikt heeft er tot 2009 een overslag plaatsgehad tot 480 000 TEU per jaar. De toestand van de ACT-Terminal kan niet los worden gezien van de algehele economische ontwikkelingen en schaalvergroting, waarbij de eigenaar van de terminal op grond van bedrijfseconomische overwegingen een keuze heeft gemaakt voor een voorlopige concentratie van containeractiviteiten in de haven van Rotterdam. ACT is overigens niet de enige terminal in de Amsterdamse havenregio die containers afhandelt. De container vrachtafhandeling is in Amsterdam het afgelopen half jaar gestegen met ca. 40%.
Deelt u de ambitie van de gemeente Amsterdam om voor de tweede keer de markt van intercontinentale containeroverslag te betreden? Kunt u dit toelichten en hierbij ook aangeven hoe de internationale containeroverslagbedrijven denken over een containerterminal in Amsterdam, waar ook de allergrootste containerschepen ter wereld kunnen aanmeren?
De strategische positionering en marktoriëntatie van de haven van Amsterdam is primair de verantwoordelijkheid van het havenbedrijf van Amsterdam. De ambitie van de Amsterdamse haven is duurzame groei en die ambitie past prima in het zeehavenbeleid van het kabinet. De goederenvervoerprognoses laten voor de komende 30 jaar een sterke groei in containertransport naar Noordwest Europa zien, zodat een onderdeel van deze duurzame groei een groei in het containersegment zal zijn. Om deze groei in het containersegment te kunnen realiseren zet Amsterdam in op nichemarkten, waarbij vooral aandacht is voor het marktsegment met «short sea» routes en routes op de Noord-Zuid Atlantic (Afrika, Zuid-Amerika), en later mogelijk ook een deel van de Europa – Azië handel.
Gegeven de doorzettende schaalvergroting in de zeescheepvaart zullen de huidige grootste containerschepen evolueren naar een nieuw middensegment. Het is dit toekomstige middensegment waar Amsterdam zich met name op richt. Met deze insteek is de Amsterdamse haven complementair aan Rotterdam, zoals deze dat ook is voor droge en natte bulkvaart. Externe deskundigen hebben aangegeven dat de verwachtingen van Amsterdam over het aantrekken van fors toenemende additionele containerstromen reëel is, mits duidelijkheid over de toekomstige toegankelijkheid van het Noordzeekanaalgebied wordt geboden. De toekomstige ontwikkeling van de containermarkt -in de periode tot 2 040 wordt voor het containersegment een verdrievoudiging verwacht waarvan Amsterdam een bescheiden ambitie van 2,5% marktaandeel heeft- in Amsterdam blijft echter altijd een keuze van de markt.
Welke ambitie heeft u met de Amsterdamse haven op langere termijn? Past containeroverslag daarin volgens u, dit mede in het licht van de groeiambitie van de Rotterdamse haven op dit vlak?
Doelstelling op grond van het zeehavenbeleid van het kabinet is dat de Nederlandse zeehavens het huidige marktaandeel van ca. 45% in de Hamburg – Le Havre range ten minste behouden of zo mogelijk uitbreiden. Daar is de volle potentie van de Amsterdamse haven, de vierde haven van Europa na Rotterdam, Antwerpen en Hamburg, bij nodig.
Het beleid van het kabinet, dat is gericht op samenwerking tussen zeehavens, kan dit ondersteunen en kan leiden tot een grotere efficiency voor de afwikkeling van goederenstromen via Nederland Europa in. Amsterdam is in het TEN-T beleid van de EU één van de belangrijke core network havens, mede gezien de goede ontsluiting naar het achterland. De Amsterdamse haven ligt samen met de havens van Rotterdam en Antwerpen op een viertal belangrijke internationale corridors in het TEN-T-netwerk. Amsterdam vervult daarbij een complementaire en versterkende rol ten opzichte van Rotterdam. Samenwerking tussen beide havens heeft de afgelopen jaren goede vormen aangenomen en zal verder worden uitgebouwd. Het havencomplex van Amsterdam en Rotterdam draagt daardoor bij aan de versterking van de rol van Nederland als logistieke hub in Europa.
Overigens dient hierbij te worden aangeven dat de haven van Amsterdam meer is dan containers. Zo is Amsterdam nu al de grootste cacao- en benzinehaven ter wereld en met een overslag van 75 miljoen ton in 2011 achter de sluis.
Kunt u toelichten op welke economische prognose de toekomstige groei van de Amsterdamse haven is gebaseerd en in hoeverre eventuele containeroverslag in Amsterdam de capaciteit van de Rotterdamse haven kan kannibaliseren, waar dan twee Maasvlaktes liggen die ideaal geschikt zijn voor de allergrootste containerschepen en ideaal zijn ontsloten voor het Europese achterland?
In de MKBA zijn als vertrekpunt voor de prognoses de WLO scenario’s van het CPB uit 2006 gebruikt. Deze zijn uitgewerkt voor de specifieke regionale karakteristieken en bijgesteld voor de meeste recente economische ontwikkelingen voor de groei van het zeevervoer en zijn afgestemd met het CPB. Het betreft de scenario’s Global Economy (GE»), High Oil Prices (HOP) en Regional Communities (RC» )
Zoals bij het antwoord op vraag 4 is aangegeven is de verwachting dat containeroverslag in Amsterdam complementair zal zijn aan de Rotterdamse containeroverslag. De transportcapaciteit van het gehele sluizencomplex waarin de Noordersluis is vervangen door een de nieuwe zeesluis, is geprognosticeerd op 125 miljoen ton aan goederen. Gezien de verwachte groei van de containeroverslag in combinatie met de containerstrategie van Haven Amsterdam is het niet aannemelijk dat er verdringing zal optreden van de goederenstromen naar Rotterdam. Beide havens richten zich op andere marktsegmenten en daardoor andere scheepssegmenten. Rotterdam richt zich met de komst van de Maasvlakte 2 op de allergrootste schepen; Amsterdam richt zich met de nieuwe sluis op het toekomstig middensegment. Door spreiding van de groei over twee havens kan ook beter gebruik worden gemaakt van de beschikbare capaciteit van de achterlandverbindingen. De geprognosticeerde groei van de containeroverslag in de Hamburg – Le Havre range is bovendien van voldoende omvang om beide havens te laten groeien.
Kunt u schetsen welke overige infrastructurele aanpassingen benodigd zijn om een intercontinentale containerterminal in de Amsterdamse haven, vergelijkbaar met de terminals op de Maasvlaktes (gemiddeld 2,5 miljoen teu jaarlijks) en toegankelijk voor containerschepen die qua maatvoering net nog in de geplande nieuwe sluis en Noordzeekanaal passen, zodanig te ontsluiten dat deze kan wedijveren met concurrerende terminals in Noordwest Europa? Is daar naar uw weten al informatie over beschikbaar, waaronder ook informatie over de te verwachten extra vervoersbewegingen op het spoor- en wegennet rond Amsterdam? Zo ja, zou u dergelijke verkenningen c.q. rapportages aan de Kamer willen toezenden?
Zowel ten behoeve van de MKBA als de Milieutoets is onderzoek gedaan naar de effecten op de achterlandverbindingen rond Amsterdam van een groei van de ladingstromen naar 125 miljoen ton (gerelateerd aan de toekomstige maximale doorvoercapaciteit van het sluiscomplex). Hierbij is uitgegaan van het hoogste groeiscenario GE» om het maximale effect op de ontsluitende infrastructuur in kaart te brengen. Hiervoor zijn per type ladingstroom de belangrijkste bestemmingen en modal split in beeld gebracht. Dit is afgezet tegen de beschikbare infrastructuurcapaciteit in 2030, waarbij rekening is gehouden met projecten die de komende jaren gerealiseerd worden. De gevolgen voor de achterlandverbindingen zijn voor de totale ladingstroom bekeken, dus niet specifiek voor containerstromen. Deze analyse laat zien dat de groei van ladingstromen geen significant effect zal hebben op de mate van congestie op de achterlandverbindingen. Dit geldt dus ook voor het effect van extra vervoersbewegingen in verband met groei van het aantal containers. Hierbij zij opgemerkt dat het containervolume in vergelijking met Rotterdam bescheiden is; in het maximale scenario is dit in 2040 nog geen 10% van het volume in Rotterdam.
De capaciteit van de achterlandverbindingen wordt in de autonome ontwikkeling verruimd. Voor de binnenvaart wordt op de binnenvaartverbindingen al een infrastructurele aanpassing gedaan op het Amsterdam-Rijnkanaal, waarbij de bruggen over het kanaal worden verhoogd om duurzame vierlaags containervaart met binnenvaartschepen mogelijk te maken. Ook de uitbreiding van de Beatrixsluizen in het Lekkanaal en het Programma Hoogfrequent Spoor kunnen hierbij worden genoemd.Deze investeringen zijn niet alleen nodig vanwege de groei van de Amsterdamse haven, maar bijvoorbeeld ook voor die van Rotterdam.
De rapportages van de MKBA en de Milieutoets stuur ik u bijgaand1.
Kunt u aangeven welke categorieën schepen de Amsterdamse haven nu kunnen aandoen, gebaseerd op de maatvoering van de huidige Noordersluis, en welke in dat in de toekomst zouden kunnen, gebaseerd op de nieuwe maatvoering van de nieuwe sluis en de huidige maatvoering van het Noordzeekanaal?
De huidige grootste sluis de Noordersluis is 400m lang, 50m breed en 15m diep en is geschikt om schepen uit alle categorieën tot maximaal 45 meter breed schutten. Met name in de containervaart, maar ook in de bulkvaart en in toenemende mate in de cruisevaart staat deze breedtegrens onder druk. Alle schepen op het Noordzeekanaal mogen vanwege de drempel van de tunnels onder het kanaal een maximale diepgang van 13,75 meter hebben. Dieper stekende bulkschepen, de IJ-geul laat een diepgang van maximaal 17.80 meter toe, worden voor de sluis gedeeltelijk gelost (gelichterd) om op de gewenste diepgang verder naar de haven van Amsterdam te varen. Cruiseschepen steken uit de aard van hun vaart niet zo diep en containerschepen kunnen door het vervoer van lege containers worden afgeregeld op de gewenste diepgang. Dit is vergelijkbaar met bijvoorbeeld de vaart van grote containerschepen op de Westerschelde.
De nieuwe zeesluis in IJmuiden wordt in de voorkeursvariant van 65 meter breed toch 18 meter diep om een snellere waterverplaatsing te creëren als een groot schip de sluis invaart. Een veilige en vlotte vaart is hiermee gegarandeerd. Met deze diepte van de sluis hoeft de scheepvaart bovendien geen rekening meer te houden met laag water in IJmuiden en kunnen de schepen het Noordzeekanaal 24 uur per dag bereiken. De in de planstudie Zeetoegang IJmond uitgevoerde modelsimulaties laten zien dat de huidige generatie grote containerschepen (het toekomstig middensegment) veilig door de nieuwe sluis kan en met afdoende verkeersmanagementmaatregelen via het huidige Noordzeekanaal de Amsterdamse haven veilig en vlot kan bereiken.
De geplande aanleg van het agrologistieke bedrijventerrein Nieuw-Reijerwaard bij Ridderkerk |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is bij u bekend waarom de provincie Zuid-Holland in haar MER-beoordeling de score op luchtkwaliteit achterwege laat? Kunt u dit toelichten?
Het bedrijventerrein Nieuw-Reijerwaard is een aan de provincie Zuid-Holland gedecentraliseerd Nota Ruimte budget project. De provincie Zuid-Holland is daarmee ook het bevoegde gezag voor het vaststellen van de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER. Het Rijk is hierbij niet betrokken. Het project maakt echter wel deel uit van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Voor luchtkwaliteit geldt dat de monitoringstool van het NSL alle informatie biedt met betrekking tot luchtkwaliteit waarmee een apart onderzoek niet nodig is.
Deelt u de mening dat in een MER (milieu-effectrapportage) de gevolgen voor luchtkwaliteit altijd beoordeeld dienen te worden?
In het algemeen geldt dat in een milieueffectrapportage (MER) informatie moet worden gegeven over de kans op aanzienlijke milieugevolgen van een project. Dit betekent dat per project in de fase van het vaststellen van de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER door het bevoegd gezag beoordeeld en gemotiveerd moet worden welke milieuaspecten wel of niet moeten worden onderzocht. Daarmee is het geen vanzelfsprekendheid dat altijd alle milieuaspecten in een MER moeten worden onderzocht.
Is bij u bekend wat de relatie is tussen de aanleg van Nieuw-Reijerwaard en de extra € 12 miljoen die de provincie Zuid-Holland uittrekt voor de verbetering van de luchtkwaliteit in de regio Rotterdam?
De provincie Zuid-Holland heeft haar Actieprogramma Luchtkwaliteit geïntensiveerd. Deze intensivering is gericht op het verbeteren van de luchtkwaliteit in heel Zuid-Holland en specifiek gericht op de luchtkwaliteit rond de (potentiële) knelpunten. De door u genoemde locatie is niet aangemerkt als specifiek knelpunt, maar zal volgens de provincie echter wel enig voordeel ondervinden van de extra inzet.
Kunt u aangeven hoe groot de leegstand is op bestaande agrologistieke bedrijventerreinen in Zuid-Holland?
Nee. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is aangegeven dat provincies en gemeenten verantwoordelijk zijn voor de programmering van verstedelijking (inclusief bedrijventerreinen). Daarbij hoort ook het bijhouden van de leegstand. Regionale partijen betrokken bij drie agrologistieke bedrijventerreinen in Zuid-Holland (Honderdland in Maasdijk, ABC Westland in Poeldijk en de Klappolder in Bleiswijk) geven aan dat de leegstand daar minder dan 5 procent is. Zij nemen tot op heden geen significante toename van de leegstand waar.
Kunt u aangeven hoe groot momenteel de vraag is naar dergelijke nieuwe agrologistieke bedrijventerreinen in Zuid-Holland, dit mede in het licht van de huidige economische situatie?
Nee. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is aangegeven dat provincies en gemeenten verantwoordelijk zijn voor de programmering van verstedelijking (inclusief bedrijventerreinen). Daarmee is het ramen van bedrijventerreinen ook een taak van de provincies. Het ramen van bedrijventerreinen voor specifieke doelgroepen is ongebruikelijk, omdat bedrijventerreinen vaker door meerdere sectoren/doelgroepen worden gebruikt.
Deelt u de mening dat deze locatie voor een agrologistiek bedrijventerrein erg ongelukkig is omdat 1) de glastuinbouw in de directe omgeving voor een groot deel is verhuisd, 2) het bedrijventerrein dichtbij bewoning is gepland, 3) goede ontsluiting via goederenspoor ontbreekt, 4) de ontsluiting via water alleen mogelijk is als er vrachtverkeer op en neer van het terrein naar de haven van Ridderkerk moet rijden waarbij het verkeer door Ridderkerk toeneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Met de realisatie van Nieuw Reijerwaard wordt uitvoering gegeven aan vastgesteld (Rijks-)beleid. Oorspronkelijk was in de Noordrand van de Hoeksche Waard een bovenregionaal, havengerelateerd bedrijventerrein gepland van 120 ha. Nadat een meerderheid van de Tweede Kamer tegen deze ontwikkeling bleek, is door het RPB in samenwerking met het CPB in 2007 uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar mogelijke alternatieve locaties. Daarin zijn aspecten van ontsluiting en omgeving als genoemd in de vraag meegenomen. Op basis daarvan heeft het Kabinet na intensief overleg met de Provincie Zuid-Holland en de Stadsregio Rotterdam gekozen voor de ontwikkeling van de «alternatieve locaties Hoeksche Waard» Nieuw Reijerwaard te Ridderkerk en Westelijke Dordtse Oever (WDO) te Dordrecht. Hierover is uw Kamer destijds ook over geïnformeerd. Vanuit het Rijk is aangedrongen op voorspoedige realisatie en zijn daartoe ook instrumenten ingezet. Het project is benoemd als Nota Ruimte-project. Tenslotte is het project ook opgenomen in de Crisis- en Herstelwet. In 2009 is een bestuursovereenkomst gesloten tussen alle betrokken partijen gericht op de uitvoering van het project. Deze is ook ondertekend door de coördinerend minister van (destijds) EZ, mede namens de ministers van (destijds) V&W en VROM. Het Rijk draagt € 17,75 miljoen bij aan de realisatie van het project.
Kunt u aangeven in welke fase van besluitvorming dit project zich bevindt en toezeggen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet totdat de Kamer terug is van reces?
Zoals al aangegeven is het project Nieuw-Reijerwaard een aan de Provincie Zuid-Holland gedecentraliseerd Nota Ruimte budget project. De Provincie Zuid-Holland is daarmee ook verantwoordelijk voor de besluitvorming van dit project. Op dit moment werkt de Provincie Zuid-Holland aan een provinciaal inpassingsplan. Dit zal dit najaar ter inzage worden gelegd en wordt naar verwachting in het voorjaar van 2013 vastgesteld.
Douwe Egberts en de aanbesteding voor warme dranken- en vendingautomaten |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de brief van de afdeling inkoop van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 26 juni 2012 waarin wordt aangegeven dat Selecta bezwaar heeft gemaakt tegen het gunnen van de opdracht aan Douwe Egberts?1
Hoe verhouden de criteria voor duurzaam inkopen op het gebied van eerlijke handel en leefbaar loon / leefbaar inkomen als onderdeel van deze aanbesteding voor (warme) dranken- en vendingautomaten ten behoeve van het ministerie van Defensie en Facilitair Management Haaglanden (FMH) zich tot de uitspraak van het Europees Hof van Justitie, die bepaalt dat er uitvoerings- en gunningscriteria op het gebied van duurzaamheid mogen worden opgenomen in de aanbesteding?
Op welke wijze worden de eisen voor leefbaar loon en leefbaar inkomen geconcretiseerd in de aanbesteding en in de vergunning en hoe moet worden aangetoond dat aan deze eisen wordt voldaan?
Klopt het dat in de Nota van inlichtingen (warme) dranken- en vendingautomaten voor Defensie en FMH wordt gesteld dat er bij voorbaat geen initiatieven worden uitgesloten die tegemoet komen aan de benadering van leefbaar loon / leefbaar inkomen maar dit mogelijk nog niet formeel in de standaarden is opgenomen? Zo ja, kunt u aangeven op welke termijn deze initiatieven dat dan wel moeten hebben opgenomen in hun standaarden? Kunt u concretiseren op welke basis u deze initiatieven gaat beoordelen? Gaat u deze criteria, gezien het arrest van het Hof van Justitie, verder concretiseren in toekomstige aanbestedingen?
Heeft het gunnen van de opdracht voor (warme)dranken- en vendingautomaten ten behoeve van het ministerie van Defensie en Facilitair Management Haaglanden aan Douwe Egberts te maken met de vrijwel gelijktijdige beursnotering van dat bedrijf in Nederland? Zo ja, op welke wijze?
Het bestoken van ondernemers met spooknota’s. |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ondernemers bestookt met «spooknota’s», waarin wordt belicht dat jaarlijks duizenden ondernemers spookfacturen ontvangen?1
Ik vind acquisitiefraude en de verzending van spooknota's verwerpelijke praktijken en erken dat dit een probleem is voor ondernemers in Nederland.
Wat is de reden dat er geen duidelijkheid is over het wel dan niet strafbaar stellen van het versturen van spooknota’s, terwijl duizenden ondernemers gedupeerd worden voor naar schatting 400 miljoen euro? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het verzenden van spooknota's levert in strafrechtelijk zin in de meeste gevallen geen strafbaar feit op. Zoals ook in het in vraag 1 genoemde artikel te lezen valt, kan de spooknota op een factuur lijken, maar blijkt deze bij nadere inspectie een voorstel tot dienstverlening te betreffen. De verzender van de spooknota is erop uit dat de ontvanger de spooknota in goed vertrouwen of uit onoplettendheid afdoet. Dat bemoeilijkt de vervolgbaarheid van de verzender. De ondernemer heeft in dergelijke gevallen immers zelf een aandeel gehad in het sluiten van de overeenkomst.
De meest voor de hand liggende strafrechtartikelen zijn art. 326 (oplichting) en art. 225 (valsheid in geschrifte) Wetboek van Strafrecht. Bij oplichting moet zowel de intentie als het gebruik van oplichtingmiddelen worden bewezen. Aangetoond moet worden dat het slachtoffer is overgegaan tot het aangaan van de onderhavige overeenkomst als gevolg van het gebruik van de oplichtingmiddelen. Daar de afzenders van spooknota’s veelal enige tegenprestatie verrichten, is het slecht te bewijzen dat ze geen adequate tegenprestatie hebben geleverd. In de kleine lettertjes staan meestal precies de voorwaarden genoemd. Om die reden is het niet eenvoudig om kansrijk een zaak te starten via het strafrecht.
De fraudeurs zijn zich, zo blijkt uit de praktijk, goed bewust van hun wettelijke verplichtingen en houden zich doorgaans strikt aan de letter, zij het niet de geest, van de wet. Een aanpassing van het Wetboek van Strafrecht is mijns inziens niet de aangewezen manier om dit fenomeen te bestrijden. Dit soort fraude bestaat bij de gratie van vertrouwen, maar ook van onoplettendheid. Met preventie valt het meeste terrein te winnen. Ik verwijs in dit verband ook naar de reactie van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op de initiatiefnota van het lid Koppejan inzake acquisitiefraude en spooknota’s (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 233, nr. 4). Het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE), het NL Octrooicentrum en een aantal internationale organisaties, zoals de World Intellectual Property Office (WIPO), het Office for Harmonization in the Internal Market (OHIM) en het European Patent Office (EPO), waarschuwen op hun websites voor spookfacturen. Het Steunpunt Acquisitiefraude, de Fraudehelpdesk en de Kamer van Koophandel zetten zeer stevig in op preventie door het geven van alerts, voorlichting en ondersteuning van hen die eenmaal slachtoffer geworden zijn.
Deelt u de mening dat het oplichten van ondernemers door middel van spooknota’s bij wet strafbaar gesteld moet worden? Zo ja, welke aanpassingen in het Wetboek van Strafrecht acht u noodzakelijk om deze fraudeurs succesvol te vervolgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeveel gevallen is het voorgekomen dat deze fraudeurs veroordeeld zijn? Op welke grond? Hoe vaak heeft het Openbaar Ministerie noodgedwongen moeten beslissen om geen vervolging in te stellen?
De strafrechtartikelen die het meest in aanmerking komen voor vervolging wegens het verzenden van spooknota’s (zie het antwoord op vragen 2 en 3) hebben een veel bredere scope dan alleen de problematiek van spooknota’s. Daardoor is het niet mogelijk om uit de geautomatiseerde systemen van het Openbaar Ministerie af te leiden hoe vaak er gevallen waarin het specifiek om spooknota’s ging (met succes) zijn vervolgd dan wel geseponeerd.
Identiteitsfraude |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht «BRIEF. Gevaarlijk falen bij politie & PostNL»?1
Ja.
Is het waar dat iemand op de in het bericht geschetste wijze slachtoffer van identiteitsfraude kan worden? Zo ja, hoe kan dat en hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
In het artikel gaat het om verschillende vormen van fraude, waarvan het gebruik van de doorzendservice voor zakelijke gebruikers er één is. Een voor het slachtoffer onbekende persoon heeft zich kennelijk uitgegeven als vertegenwoordiger van de BV van het slachtoffer en in die valse hoedanigheid is een klantnummer bij PostNL aangevraagd. PostNL en justitie trachten de exacte toedracht te achterhalen. In het belang van het onderzoek en met het oog op eventuele toekomstige fraudepogingen kan over specifieke zaken geen verdere mededeling worden gedaan. PostNL heeft overigens in overleg met het slachtoffer inmiddels maatregelen genomen.
Is het waar dat bedrijven die via internet producten verkopen niet of niet altijd controleren of de tenaamstelling van het gebruikte rekeningnummer wel overeenkomt met de naam van het bedrijf dat de bestelling heeft geplaatst? Zo ja, deelt u de mening dat dergelijke controles de verantwoordelijkheid van het desbetreffende bedrijf dan wel de bank zouden moeten zijn? Hoe kunnen die controles worden uitgevoerd? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik ben niet bekend met de wijze waarop bedrijven die via internet producten verkopen, de betalingsgegevens van hun klanten verifiëren. Ik zie dat als een verantwoordelijkheid van die bedrijven, in de wetenschap dat onvoldoende verificatie zal leiden tot een verstoorde leverancier/klantrelatie en derhalve tot inkomstenderving.
Is het mogelijk dat een crimineel op naam van een bedrijf van een ander een klantnummer bij PostNL laat aanmaken en op die wijze via een zakelijke doorstuurdienst de post kan laten doorsturen? Als dit mogelijk blijkt te zijn, hoe kan dit? Hoe verhoudt zich dit tot wettelijke voorschriften, zoals het briefgeheim?
Zakelijke klanten van PostNL kunnen een klantnummer bij PostNL aanvragen. Dit is te vergelijken met een debiteurennummer. De klant betaalt achteraf voor afgenomen producten en diensten. Het klantnummer is een interne identificatie. Bij de aanvraag van een klantnummer moet ook het KvK-nummer uit het Handelsregister worden opgegeven. Dat is ook in dit geval gebeurd. Wanneer een zakelijke doorzendservice wordt afgesloten, zendt PostNL altijd eerst een bevestigingsbrief naar het vestigingsadres van het bedrijf voordat de service daadwerkelijk start. Het vestigingsadres was in dit geval identiek aan het huisadres van het slachtoffer. Deze geeft aan deze brief nooit te hebben ontvangen. Wellicht is deze bevestigingsbrief onderschept door een kwaadwillende. Er kan een relatie zijn tot het strafrechtelijk aspect van het briefgeheim, waarbij iemand onbezorgde post steelt om kennis te nemen van de inhoud van het poststuk. Er zou ook sprake van kunnen zijn dat bezorgde post is gestolen. Dan gaat het puur om diefstal en is er geen relatie tot het briefgeheim. Wat in dit geval de precieze overtreding was wordt onderzocht.
Zijn er in het genoemde geval inderdaad meerdere aangiftes gedaan? Zo ja, wat is er met die aangiftes gedaan? Wat is de stand van zaken van het onderzoek? Op welke wijze wordt het slachtoffer op de hoogte gehouden?
Ja. Naar aanleiding van de aangiftes zijn diverse opsporingshandelingen verricht door de politie. Deze hebben niet geleid tot de aanhouding van een verdachte. Het slachtoffer is op de hoogte gebracht van het feit dat het opsporingsonderzoek geen resultaat heeft opgeleverd. Ook zijn afspraken gemaakt met het slachtoffer over eventuele toekomstige gevallen.
Kunt u de volgende in het bericht gestelde vragen beantwoorden:
Als iemand, zakelijk of particulier, een postbus wil openen, dan vindt bij het ophalen van de sleutel op de postbuslocatie controle plaats aan de hand van een legitimatiebewijs en aan de hand van de bevestigingsbrief die naar het woon- of vestigingsadres van de aanvrager is gestuurd. Pas daarna wordt een sleutel uitgereikt. In het onderhavige geval geeft het slachtoffer aan deze brief nooit te hebben ontvangen. Mogelijk dat de bevestigingsbrief is onderschept, want zonder bevestigingsbrief wordt geen sleutel overhandigd. Dat in dit geval ook de privé post is doorgestuurd, komt omdat de naam van de BV en de familienaam identiek waren.
Weet u hoe vaak er naar schatting jaarlijks op de in het bericht genoemde wijze identiteitsfraude wordt gepleegd? Zo ja, was is uw schatting? Zo nee, waarom weet u dit niet?
Volgens gegevens van PostNL vormen pogingen tot fraude minder dan 0,03 % van het aantal jaarlijks afgesloten doorzendcontracten. Bijna altijd worden deze pogingen op tijd herkend en verijdeld. Het aantal geslaagde fraudepogingen is zeer gering.
Wat gaat u doen om de in het bericht genoemde criminele praktijken te bestrijden?
Een belangrijke rol is weggelegd voor het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (CMI). Het CMI is ingesteld om zoveel mogelijk te voorkomen dat slachtoffers van identiteitsfraude klem komen te zitten tussen overheidsinstanties, fouten niet hersteld worden en slachtoffers geconfronteerd blijven worden met de ongewenste gevolgen van identiteitsfraude. PostNL heeft overigens het slachtoffer in het proces van afhandeling van de klacht geïnformeerd over het CMI. Daarnaast heeft het CMI naar aanleiding van het artikel op Geenstijl.nl contact opgenomen met het slachtoffer en heeft het de melding in behandeling genomen. Tot slot benadruk ik het belang dat gedupeerden aangifte doen ten behoeve van opsporing en vervolging van de daders.
Netneutraliteit |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van een recent weblogbericht van Eurocommissaris Kroes (Digitale agenda) over netneutraliteit1 en de presentatie van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) op een conferentie in Roemenië over netneutraliteit (d.d. 5 juni jl.)?2
Ja.
Deelt u de kritiek van Eurocommissaris Kroes op de Nederlandse implementatie van netneutraliteit zoals verwoordt in haar weblog: «But I do not propose to force each and every operator to provide full Internet: it is for consumers to vote with their feet.»?
Nee, die kritiek deel ik niet. Ten eerste haar punt over variatie in het aanbod van internettoegang. Ik vind het ook goed als consumenten kunnen kiezen tussen verschillende abonnementsvormen. Die ruimte biedt onze wet waarin netneutraliteit is voorgeschreven ook. Zo kunnen verschillende abonnementsvormen worden aangeboden in relatie tot het verbruik door de consument, zoals de hoeveelheid verbruikte data, of de geboden kwaliteit, zoals de bandbreedte. De wet biedt echter geen ruimte voor abonnementsvormen waarbij een aanbieder van internettoegang bepaalde diensten blokkeert, omdat die concurreren met zijn eigen diensten. Ik vind het uitgangspunt van netneutraliteit met inachtneming van de resterende mogelijkheid om verschillende abonnementsvormen aan te bieden belangrijker dan de beschikbaarheid van abonnementen waarbij Voice over IP wordt geblokkeerd. Ten tweede stelt Eurocommissaris Kroes dat zij vertrouwt op marktwerking om onwenselijke praktijken uit te bannen. Ik heb daar minder vertrouwen in, omdat mijn inziens de prikkels in de markt verkeerd liggen. Dat onbeperkte toegang tot het gehele internet grote maatschappelijke en economische meerwaarde heeft, is voor de individuele aanbieder van een internettoegangsdienst economisch niet relevant.
Van een aanbieder van internettoegangsdiensten kan daarom niet worden verwacht dat hij uit eigen beweging diensten doorgeeft die concurreren met zijn eigen verdienmodel. De situatie zoals die zich vorig jaar in Nederland voordeed illustreert dit. De grootste mobiele aanbieders kondigden aan bepaalde concurrerende diensten alleen nog toe te staan in duurdere abonnementen. Daarmee kwam de mogelijkheid voor consumenten om te «stemmen met hun voeten» onder druk te staan. Ik heb daarom onvoldoende vertrouwen dat marktwerking de grote belangen die op het spel staan borgt. En die belangen zijn te groot om daar een risico te lopen. In de eerste plaats denk ik aan de vrijheid van meningsuiting en de ontvangstvrijheid: burgers mogen op internet in hun uitingsvrijheid en toegang tot informatie niet worden beperkt door keuzes van hun internetprovider. Ten tweede aan keuzevrijheid: consumenten moeten zelf kunnen bepalen welke diensten ze gebruiken via hun internetverbinding. Ten derde zorgt een open internet voor een platform waarover aanbieders van toepassingen en applicaties zonder belemmering hun diensten kunnen aanbieden, zonder daarbij afhankelijk te zijn van de toestemming van een aanbieder van internettoegang. De laagdrempeligheid om diensten te ontwikkelen en het (daardoor) grote aantal potentiële aanbieders zorgt ervoor dat elke klant een toepassing kan vinden die bij hem of haar past. Niet alleen de internettoegang als zodanig, maar met name ook de algemene beschikbaarheid van diensten en toepassingen vormen een meerwaarde voor economie en maatschappij.
In hoeverre is de Nederlandse implementatie van netneutraliteit via de gewijzigde Telecommunicatiewet (Kamerstukken 32 549 en 32 403) strijdig met de geest en de inhoud van de Europese Telecommunicatierichtlijnen?
De Nederlandse implementatie van netneutraliteit is niet strijdig met de inhoud van Europese Telecommunicatierichtlijnen. Zij is juist in de geest van die richtlijnen. In artikel 8, derde lid, onder g, van de Kaderrichtlijn gaat het er immers om dat de eindgebruiker vrij is informatie te vergaren en verspreiden en diensten en toepassingen van zijn keuze te gebruiken. Daar geeft de Nederlandse Telecommunicatiewet uitvoering aan.
Deelt u de bezwaren van de OPTA dat de Nederlandse implementatie van netneutraliteit niet proportioneel is en dat het juist ook nadelen kan hebben voor het welzijn en de keuzevrijheid van consumenten?
In het antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op het belang, met name ook voor consumenten, om netneutraliteit bij wet te borgen. Met artikel 7.4a Telecommunicatiewet is het beginsel van netneutraliteit in de wet verankerd. Het artikel is geformuleerd als een algemeen verbod, waarbij de proportionaliteit echter niet uit het oog wordt verloren; er zijn uitzonderingen op dit verbod voor de bij wet genoemde gevallen. De uitzonderingen geven aan in welke situaties belemmering of vertraging van verkeer door de aanbieder geen bezwaar oplevert, gezien de belangen die netneutraliteit beoogt te beschermen en de belangen van die uitzonderingen. Verder zij er in het kader van de proportionaliteit op gewezen dat de netneutraliteitsbepaling zich beperkt tot het bieden van internettoegang. Dit betekent dat de regeling er niet aan in de weg staat dat ondernemingen via het internet losse diensten aanbieden, zoals bijvoorbeeld een VOIP only dienst. Het aanbieden van een op een specifieke behoefte van de gebruiker gerichte dienst blijft dus mogelijk. Tevens blijft het mogelijk om managed services te bieden waarbij bandbreedte wordt gereserveerd voor IP gebaseerde diensten die via het eigen netwerk worden aangeboden, zoals IPTV.
De gekozen formulering in de wet (een algemeen verbod met gespecificeerde uitzonderingen) voorkomt dat nu nog onvoorziene ontwikkelingen in de toekomst ertoe kunnen leiden dat het verbod om verkeer te belemmeren of vertragen wordt omzeild. Tegelijkertijd is daarmee niet volledig uit te sluiten dat op enig moment mogelijk gewenste abonnementsvormen in Nederland in strijd kunnen zijn met de wet. De parlementaire discussie bij de behandeling van het wetsvoorstel over het al dan niet toestaan van door consumenten op grond van ideologische motieven gewenste internetfiltering illustreert dit. Ondanks dat er begrip bestond voor een dergelijk abonnement, wilde een meerderheid van de Tweede Kamer uiteindelijk niet het risico lopen dat netneutraliteit wordt aangetast door ISP’s die mogelijk de randen van de wet opzoeken als de uitzondering van het subamendement van de leden Dijkgraaf en Verburg (TK 2010–2011, 32 549, nr. 33) ook in de wet zou worden opgenomen. Daarbij werd meegewogen dat er alternatieven beschikbaar zijn waarmee consumenten zelf internet kunnen filteren.
In hoeverre is het verbod op door een grote groep internetgebruikers gewenste internetfiltering door providers op grond van ideologische motieven strijdig met artikel 7 van de Nederlandse grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met daarin de zinsnede «Dit recht omvat (...) de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.» (lid1)?
De wettelijke bepaling met betrekking tot netneutraliteit is niet strijdig met artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het EVRM. De wettelijke bepaling met betrekking tot netneutraliteit is juist gericht op het borgen van de vrijheid van eenieder om informatie te ontvangen of te verstrekken, zonder dat aanbieders van internettoegangsdiensten zich mengen in het gedrag van hun klanten op internet. De bepaling voorkomt dat aanbieders van internettoegang diensten of toepassingen op het internet blokkeren. Het tot aanbieders van internettoegang gerichte verbod staat er echter niet aan in de weg dat internetgebruikers die dat wensen toegang tot bepaalde diensten of toepassingen zelf blokkeren of laten blokkeren. Als consumenten op grond van ideologische motieven internetfiltering willen, bestaan er alternatieven. Consumenten kunnen er zelf voor kiezen om een filter te plaatsen, bijvoorbeeld op hun router of computer. Ze kunnen het filteren echter ook door derden, waaronder de aanbieder van internettoegang, laten doen. Daarbij is het ook toegestaan dat de filtering plaatsvindt op netwerkniveau. Voorwaarde is wel dat de internetgebruiker zonder tussenkomst van de aanbieder van internettoegang een einde kan maken aan de filtering. Hiermee is optimaal gewaarborgd dat de internetgebruiker toegang kan krijgen tot die delen van het internet die hij zelf wenst.
Bent u van mening dat onder meer het verbod op internetfiltering door providers op grond van ideologische motieven en de vraag van consumenten wordt ondergraven door de kritiek van zowel Eurocommissaris Kroes als de OPTA?
Nee, hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 en 5.
Bent u bereid de OPTA op korte termijn te laten kijken naar de wijze waarop Nederland netneutraliteit heeft geïmplementeerd en of daarmee op proportionele wijze tegemoetgekomen is aan de wensen van consumenten en de daadwerkelijke problemen?
Ik zie het nut van zo’n onderzoek op dit moment niet in, omdat de wet net door de Staten-Generaal is aangenomen. Voor een evaluatie is het te vroeg aangezien de wet nog in werking moet treden en vervolgens enige tijd in werking moet zijn om de daadwerkelijke effecten in de praktijk te kunnen beoordelen.
De blokkade van Gaza |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «International Pressure Mounts over Gaza Blockade» waarin vijftig vooraanstaande ontwikkelings-, mensenrechten- en vredesorganisaties de Israëlische autoriteiten oproepen om de blokkade van Gaza onmiddellijk op te heffen?1
Ja.
Deelt u de mening van deze vijftig international hoog aangeschreven organisaties dat de onmiddellijke opheffing van de blokkade noodzakelijk is? Indien nee, waarom niet?
De Nederlandse positie ten aanzien van toegang tot Gaza is ongewijzigd. De EU-lidstaten zijn voorstander van vrij verkeer van personen, hulp- en commerciële goederen via de reguliere grensovergangen van Gaza (aan de landzijde), met inachtneming van Israëlische legitieme veiligheidsbelangen.
Deelt u de mening van de Association of International Development Agencies (AIDA) – dat met tal van voorbeelden kan aantonen dat de blokkade een collectieve straf is – dat de blokkade in strijd is met de Geneefse Conventie? Indien nee, waarom niet?
De regering beschouwt de getroffen maatregelen rond de toegang tot Gaza als een veiligheidsmaatregel die is gebaseerd op de Vierde Geneefse Conventie.
Heeft u de aanhoudende blokkade tijdens uw recente bezoek aan Israël en de bezette Palestijnse gebieden aan de orde gesteld? Indien nee, waarom niet? Indien ja, wat hebben de Israëlische autoriteiten gezegd over dit onderwerp?
Dit is een terugkerend onderwerp in gesprekken met de Israëlische autoriteiten. Gezien de voortdurende raketaanvallen vanuit Gaza op burgerobjecten in Israël voelt Israël zich genoodzaakt de grenzen te controleren en grensverkeer te beperken. Israël heeft sinds juni 2011 stappen gezet om het grensverkeer met Gaza te versoepelen. Recentelijk heeft dit geleid tot het plaatsen van een containerscanner bij de grensovergang Kerem Shalom waarmee goederen die Gaza verlaten sneller en efficiënter kunnen worden gecontroleerd. Nederland dringt er bij de Israëlische regering op aan om verdergaande maatregelen te nemen die leiden tot de wederopbouw en het economisch herstel van de Gazastrook, onder meer door handel met de Westelijke Jordaanoever en Israël. In dit kader zal Nederland, op verzoek van Israël en de Palestijnse Autoriteit, een containerscanner financieren bij de grensovergang van de Westelijke Jordaanoever met Jordanië.
Bent u bereid bilateraal en EU-verband de onmiddellijke opheffing van de blokkade te bepleiten? Indien nee, waarom niet? Indien ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit aan de kaak te stellen bij de Israëlische autoriteiten?
Zowel NL als de EU pleiten bij de Israëlische autoriteiten voor «onmiddellijke, permanente en onvoorwaardelijke openstelling van de grensposten voor de toevoer van humanitaire hulp, commerciële goederen en personen van en naar de Gazastrook» (Raadsconclusies 14 mei 2012 – zie ook antwoord op vraag 2 en 4).
Het voorstel van Europese telecombedrijven om online dienstverleners mee te laten betalen aan de kosten voor internet verkeer |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Europese telecombedrijven een voorstel hebben ingediend bij de Internationale Telecommunicatie-Unie (ITU) om online dienstverleners mee te laten betalen aan de kosten voor internetverkeer?1
Ja, ik heb kennisgenomen van een voorstel van ETNO (European Telecommunications Network Operators» Association) om een nieuwe verrekeningssystematiek te introduceren voor de vergoeding van dataverkeer dat wordt afgehandeld over netwerken.
Deelt u mijn mening dat het voorstel van de European Telecommunications Network Operators Association (ETNO) een forse aantasting is van de in Nederland bij wet vastgelegde netneutraliteit, omdat de doorgifte van een website of internetdienst afhankelijk wordt van de vraag of deze bereid is te betalen voor het gegenereerde internetverkeer? Krijgen telecombedrijven zo geen vrijbrief om bepaalde websites en diensten te blokkeren? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
ETNO lijkt met haar voorstel een verrekeningssystematiek te willen introduceren waarin aanbieders die internettoegang leveren aan eindgebruikers een vergoeding krijgen van aanbieders van diensten en toepassingen voor op hun (de aanbieders van internettoegang) netwerk afgeleverd dataverkeer. Dat betekent dat de partij die data verzendt, de partij die de data via zijn netwerk naar de eindgebruiker transporteert een afgiftetarief betaalt. Als de verzendende partij niet betaalt, zal de door hem verzonden data niet worden doorgegeven. Dit conflicteert met de in Nederland bij wet vastgelegde netneutraliteit (artikel 7.4a Telecommunicatiewet), waaruit volgt dat een aanbieder van internettoegang geen verkeer mag blokkeren of belemmeren op grond van het feit dat de partij die het verkeer verzendt geen afgiftetarief wil betalen.
Is het waar dat dit voorstel ertoe kan leiden dat internetdienstverleners ervoor zullen kiezen om mensen uit ontwikkelingslanden of arme mensen in rijke landen, niet langer toegang te geven tot hun diensten, omdat de baten niet opwegen tegen de kosten? Kunt u dit toelichten?
Is het waar dat dit voorstel kan leiden tot vermindering van de concurrentie en innovatie onder internetbedrijven, bijvoorbeeld doordat nieuwkomers niet in staat zijn de extra kosten op te brengen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre wordt eerlijke concurrentie en innovatie bedreigd door het voorstel van ETNO voor «gedifferentieerde kwaliteit van dienstverlening», doordat dit gevestigde internetdienstverleners in staat stelt voorrang te kopen voor hun diensten? Kunt u dit toelichten?
Bent u bereid om in de Europese Raad aan te dringen op wettelijke waarborging van netneutraliteit op Europees niveau? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Nederlandse wetgeving op netneutraliteit en de gedachtegang daarachter onlangs uitgebreid toegelicht en aanbevolen bij Eurocommissaris Kroes en doe dit ook op de Telecomraad.
Is Nederland vertegenwoordigd op het World Conference on International Telecommunications in december 2012? Wat is de Nederlandse inzet bij deze conferentie? Bent u bereid om ook daar aan te dringen op het belang van netneutraliteit? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van EL&I neemt namens Nederland als lid van de ITU deel aan de Verdragsconferentie tot herziening van de «International Telecoms Regulations». Mijn ministerie zal het voorstel van ETNO binnen de EU verder bespreken om te bezien of een gezamenlijke Europese inbreng mogelijk is. Op basis van mijn huidig beeld wat het voorstel van ETNO inhoudt, is de Nederlandse inzet om afstand te nemen van het voorstel.
De OPTA-kritiek op netneutraliteit NL |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de presentatie van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) op de Roemeense conferentie «Net Neutrality and the Quest for Sustainable Internet» d.d. 5 juni?1
Ja.
Wat is uw mening over netneutraliteit? Is deze de afgelopen maanden gewijzigd?
Mijn mening is niet gewijzigd. Ik blijf achter de Nederlandse regelgeving over netneutraliteit staan.
Hoe verhoudt uw mening over netneutraliteit zich tot suggesties van de OPTA dat de Nederlandse «Alleingang» niet proportioneel is en niet perse het welzijn en de keuze van Nederlandse consumenten maximeert?
Nederland heeft als eerste Europese land er voor gekozen netneutraliteit bij wet te borgen, waar Eurocommissaris Kroes vooralsnog lijkt te vertrouwen op marktwerking om het ongewenst blokkeren of vertragen van internetdiensten terug te dringen. Ik heb daar minder vertrouwen in omdat mijn inziens de prikkels in de markt verkeerd liggen. Dat onbeperkte toegang tot het gehele internet grote maatschappelijke en economische meerwaarde heeft, is voor de aanbieder van een internettoegangsdienst economisch niet relevant. Van een aanbieder van internettoegangsdiensten kan daarom niet worden verwacht dat hij uit eigen beweging diensten doorgeeft die zijn eigen verdienmodel beconcurreren. De situatie zoals die vorig jaar in Nederland optrad illustreert dit. De grootste mobiele aanbieders kondigden aan concurrerende diensten alleen nog toe te staan in duurdere abonnementen. Daarmee kwam de mogelijkheid voor consumenten om te «stemmen met hun voeten» onder druk te staan. Ik heb daarom onvoldoende vertrouwen dat marktwerking de grote belangen die op het spel staan borgt. En die belangen zijn te groot om daar een risico te lopen. In de eerste plaats denk ik aan vrijheid van meningsuiting: burgers mogen op internet in hun uitingsvrijheid en toegang tot informatie niet worden beperkt door keuzes van hun internetprovider. Ten tweede om keuzevrijheid: consumenten moeten zelf kunnen bepalen welke diensten ze gebruiken over hun internettoegang. Ten derde zorgt een open internet voor een platform waarover aanbieders van toepassingen en applicaties zonder belemmering hun diensten kunnen aanbieden, zonder daarbij afhankelijk te zijn van de toestemming van een aanbieder van internettoegang. De laagdrempeligheid om deze diensten te ontwikkelen en het (daardoor) grote aantal potentiële aanbieders zorgt ervoor dat elke klant een toepassing kan vinden die bij hem past.
Met artikel 7.4a Telecommunicatiewet is het beginsel van netneutraliteit daarom in de wet verankerd. Het artikel is geformuleerd als algemeen verbod, waarbij de proportionaliteit echter niet uit het oog wordt verloren; er zijn uitzonderingen op dit verbod voor de bij wet genoemde gevallen. In de uitzonderingen is aangeduid in welke situaties belemmering of vertraging van verkeer door de aanbieder geen bezwaar oplevert gezien de belangen die netneutraliteit beoogt te beschermen en de belangen van die uitzonderingen. Verder zij er in het kader van de proportionaliteit op gewezen dat de voorgestelde netneutraliteitsbepaling zich beperkt tot het bieden van internettoegang. Dit betekent dat de regeling er niet aan in de weg staat dat ondernemingen via het internet losse diensten aanbieden, zoals bijvoorbeeld een VOIP-onlydienst. Het aanbieden van een op een specifieke behoefte van de gebruiker gerichte dienst via internet blijft dus mogelijk.
Tevens blijft het mogelijk om managed services te bieden waarbij bandbreedte wordt gereserveerd voor IP gebaseerde diensten die via het eigen netwerk worden aangeboden, zoals IPTV.
Wat betekenen deze uitspraken precies voor de handhaving van netneutraliteit in Nederland?
OPTA is toezichthouder op de Telecommunicatiewet en dus ook op de bepalingen over netneutraliteit. OPTA heeft mij verzekerd deze bepalingen uiteraard te zullen handhaven en betreurt eventueel ontstane twijfels hierover.
De plannen van Europese telco’s om de netneutraliteit te schaden |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Europese telecombedrijven (telco’s) een aparte tolweg voor internet willen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van een voorstel van ETNO (European Telecommunications Network Operators» Association) om een nieuwe verrekeningssystematiek te introduceren voor de vergoeding van dataverkeer dat wordt afgehandeld over netwerken.
Hoe staat u tegenover het voorstel van Europese Telco’s verenigd in ETNO (European Telecommunications Network Operators) om een A-internet en een B-internet op te zetten?
Het voorstel zoals gedaan door ETNO is pas recent ingediend en zeer globaal. Mij is niet bekend in hoeverre dit een puur ETNO (vereniging met name bestaande uit incumbents) gedreven voorstel is of dat er een bredere behoefte in de markt bestaat voor een dergelijk voorstel en in hoeverre het voorstel praktisch realiseerbaar is. Aldus geef ik op basis van beperkte informatie een eerste appreciatie.
De kern van het voorstel van ETNO lijkt dat zij een verrekeningssystematiek wil introduceren waarin aanbieders die internettoegang leveren aan eindgebruikers een vergoeding krijgen van aanbieders van diensten en toepassingen voor op hun (de aanbieders van internettoegang) netwerk afgeleverd dataverkeer.
Dit volgt uit het door ETNO genoemde principe van «sending party network pays»2 Dat betekent dat de partij die data verzendt, de partij die de data via zijn netwerk naar de eindgebruiker transporteert een afgiftetarief betaalt. Dit is vergelijkbaar met de gespreksafgiftetarieven zoals nu gebruikelijk bij telefonie. Als bij telefonie een abonnee van een bepaald netwerk naar de abonnee belt van een ander netwerk, betaalt de aanbieder van het netwerk waar het telefoontje vandaan komt een tarief aan de aanbieder van het andere netwerk voor het «bezorgen» van het telefoontje bij de abonnee van dat andere netwerk. Het voorstel lijkt dan ook een pleidooi te zijn voor de introductie van afgiftetarieven voor data(bits).
Ik zie aan het ETNO voorstel op het eerste gezicht een aantal punten die mij zorgen baren. Afgiftetarieven (en de onzekerheid over hun toekomstige hoogte) kunnen voor aanbieders van diensten en toepassingen een drempel vormen om hun diensten aan te blijven bieden en nieuwe diensten te ontwikkelen. Tevens levert een verrekeningssystematiek waarin kosten via afgiftetarieven in rekening worden gebracht naar verwachting economisch minder efficiënte uitkomsten dan tarieven die direct aan eigen eindgebruikers in rekening worden gebracht. Partijen die het verkeer naar hun bestemming, de eindgebruiker, willen zenden worden immers geconfronteerd met het feit dat ze geen alternatief hebben om bij de eindgebruiker te komen: zij moeten tot overeenstemming zien te komen met de aanbieder van het netwerk waaraan de eindgebruiker is aangesloten. De aanbieder van het netwerk heeft hier feitelijk een monopoliepositie. Ook hier past de vergelijking met telefonie waar de aanbieder van een bepaald netwerk de enige is die ervoor kan zorgen dat telefoongesprekken die komen van een ander netwerk bij zijn abonnees terecht kunnen komen. Vandaar dat deze tarieven bij telefonie door de OPTA worden gereguleerd. Ik zie dan ook een risico in het voorstel om een dergelijk verrekeningsmodel via ITU regels aan iedereen op te leggen.
Hoe is Nederland precies vertegenwoordigd in ITU-verband (International Telecommunication Union)? Wat zijn de Nederlandse mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de besluitvorming?
Het ministerie van EL&I neemt namens Nederland als lid van de ITU deel aan de Verdragsconferentie tot herziening van de «International Telecoms Regulations». Mijn ministerie zal het voorstel van ETNO binnen de EU verder bespreken om te bezien of een gezamenlijke kritische Europese inbreng mogelijk is.
Bent u bereid krachtig afstand te nemen van deze voorstellen en de netneutraliteit te verdedigen?
Op basis van mijn huidig beeld wat het voorstel van ETNO inhoudt, neem ik daar krachtig afstand van.