Het bericht dat er gevangenissen in Groningen, Drenthe Zeeland worden gesloten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten waarin wordt gesteld dat er plannen in ontwikkeling zijn om alle gevangeniscomplexen in Groningen, Drenthe en Zeeland te sluiten?1
Ja.
Ja.
Ja.
Klopt de berichtgeving dat deze plannen in ontwikkeling zijn binnen het ministerie van Veiligheid en Justitie?
Bij brief van 27 november jl. met kenmerk 332891 heb ik gereageerd op het verzoek van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie om nadere informatie over het bericht in de media over de sluiting van gevangenissen. In deze reactie heb ik aangegeven dat er verschillende opties worden onderzocht om de taakstellingen waarvoor de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zich geplaatst ziet in te vullen. Er is nog geen enkel besluit genomen. De omvang van de bezuinigingen waarvoor DJI staat, is zo groot dat het niet te vermijden is dat er inrichtingen moeten worden gesloten. Het sluiten van gevangenissen zou inderdaad van invloed kunnen zijn op de reistijd van familieleden die gedetineerden willen bezoeken.
Met het oog op een zorgvuldig besluitvormingsproces heb ik de hoofddirecteur van DJI verzocht om een Masterplan detentiecapaciteit DJI op te stellen, waarin de gevolgen van de ombuigingen voor de celcapaciteit van DJI en het personeel in beeld worden gebracht. Dit Masterplan zal ik in april 2013 aan uw Kamer voorleggen. Ik deel de opvatting dat de keuze om gevangenissen al dan niet te sluiten niet louter op een bedrijfseconomische afweging dient plaats te vinden. Ik onderken de grote betekenis van vestigingen van DJI voor de werkgelegenheid in de provincies Groningen, Drenthe en Zeeland. In mijn brief heb ik dan ook meerdere factoren genoemd die ik van belang acht: naast bedrijfseconomische factoren zijn dat de gevolgen voor het personeel, de regionale werkgelegenheid en de regionale spreiding van gevangenissen.
Deelt u de opvatting dat de werkgelegenheid van de gevangeniscomplexen in Groningen, Drenthe en Zeeland van grote betekenis zijn voor die provincies, mede in het licht van de werkgelegenheidscijfers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de vestiging van dit type rijksdiensten bijdraagt aan versterking van de werkgelegenheidsstructuur in Groningen, Drenthe en Zeeland en bovendien bijdraagt aan reductie van congestieproblemen in de randstad?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat werving en behoud van werknemers voor penitentiaire inrichten in Groningen, Drenthe en Zeeland beter mogelijk is dan in de randstad?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat tot de vestiging van het penitentiair complex in Ter Apel is besloten omwille van het compenseren van de werkgelegenheidseffecten van het verdwijnen van het NAVO-depot in Ter Apel?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat de keuze om gevangeniscomplexen al dan niet te sluiten niet louter op een bedrijfseconomische afweging dient plaats te vinden, maar dat ook een afweging van maatschappelijke kosten en baten dient plaats te hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Onderkent u het belang van het penitentiair complex voor de plaats Veenhuizen, niet alleen vanwege het belang van werkgelegenheid, maar ook vanwege de cultuurhistorische betekenis, onder meer blijkend uit de voordracht van Veenhuizen voor plaatsing op de UNESCO werelderfgoedlijst?
Zie antwoord vraag 1.
Zal het sluiten van deze gevangenissen gevolgen hebben voor het bezoek aan de gedetineerden? Betekent dat dat de gedetineerden waarschijnlijk minder bezoek krijgen omdat familieleden verder moeten reizen? Deelt u de mening dat het sluiten van deze gevangenissen gevolgen heeft voor bezoek van kinderen aan hun ouders? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Bouwbedrijven rommelen met faillissementen' |
|
Jacques Monasch (PvdA), John Kerstens (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bouwbedrijven rommelen met faillissementen»?1
Ja.
Bent u, nu dergelijke geluiden steeds meer (bijvoorbeeld ook in de transportbranche) toenemen, voornemens in deze actie te ondernemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording van eerdere Kamervragen over het onderwerp faillissementsfraude al is aangegeven heeft de overheid geen rol bij het voorkomen en bestrijden van faillissementsfraude2. Het voorkomen van dergelijke frauduleuze praktijken is een aangelegenheid van de werkgever en werknemer.
Voor de overheid is echter wel een rol weggelegd bij de strafrechtelijke aanpak van faillissementsfraude. Slachtoffers kunnen aangifte doen, waarna het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek kan instellen en tot vervolging kan overgaan. Afhankelijk van de aard, omvang, ernst en complexiteit van de fraude kan dit onderzoek worden opgedragen aan de politie of een bijzondere opsporingsdienst zoals de Inspectie SZW of de Fiscale Inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD). Ook staan voor slachtoffers van ontslagfraude civielrechtelijke mogelijkheden open als er sprake is van faillissement met het oogmerk om afbreuk te doen aan de arbeidsrechtelijke bescherming.
Bent u bereid om samen met sociale partners in bijvoorbeeld bouw en transport om tafel te gaan om een beeld te vormen van inhoud en omvang van de problematiek rondom «faillissementen met een luchtje» als ook om mogelijke maatregelen te bezien? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag twee is verwoord, heeft de overheid geen actieve rol bij de aanpak van faillissementsfraude. Er staat sociale partners echter niets in de weg om in gezamenlijkheid de problematiek in kaart te brengen en mogelijke maatregelen te bezien.
Bent u bekend met het fenomeen dat bouwvakkers worden ontslagen om vervolgens (veelal door hun voormalige werkgever) te worden ingehuurd als «zelfstandige»? Zo ja, vindt u dat een gewenste ontwikkeling? Zo nee, wat wilt u daar tegen ondernemen?
In de afgelopen jaren is in diverse onderzoeken in opdracht van SZW aandacht besteed aan dergelijke vormen van gedwongen zelfstandigheid, zoals het onderzoek «Zelfstandigen zonder personeel» (EIM, 2008) en het onderzoek naar het gebruik van de overeenkomst van opdracht op de arbeidsmarkt (Research voor Beleid, 2011). In deze onderzoeken zijn constructies van ontslag gevolgd door gedwongen zelfstandigheid slechts sporadisch aangetroffen.
Als een werkgever bij het UWV ontslagaanvragen indient omdat hij om redenen van een doelmatige bedrijfsvoering werkzaamheden wil uitbesteden, dan worden die ontslagvergunningen in de regel verleend. Een dergelijke beslissing behoort immers tot de beleidsvrijheid van een ondernemer. Als het werk wordt uitbesteed aan zelfstandigen zonder personeel is het echter van belang of het hier een echte zelfstandige of een schijnzelfstandige betreft. Alleen als het werk wordt uitbesteed aan echte zelfstandigen kan een vergunning worden verleend. Onder een echte zelfstandige wordt in dit geval verstaan iemand die in het bezit is van een relevante Verklaring arbeidsrelatie Winst uit onderneming (VAR-Wuo), van wie aannemelijk is dat hij in fiscale zin als ondernemer kan worden aangemerkt en die is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
In de enkele gevallen dat een werkgever de arbeidsovereenkomsten van werknemers wil beëindigen en daarvoor in de plaats contracten wil aangaan met diezelfde werknemers, of met anderen, met als uitsluitend doel om werknemerschap te vermijden, dan weigert UWV een ontslagvergunning. Het wel kunnen verlenen van een vergunning zou immers betekenen dat de werknemers in feite vogelvrij zijn.
Bent u van mening dat door het gigantische banenverlies in de bouw het voortbestaan van in de sector overeengekomen collectieve arrangementen omtrent bijvoorbeeld scholing en veilige arbeidsomstandigheden in gevaar komt?
De werking van afspraken uit een cao is gebaseerd op de omvang van het collectief. Bij een groot collectief is er meer financiële ruimte om collectieve arrangementen te kunnen realiseren. Verkleining van het collectief kan gevolgen hebben voor de financiële haalbaarheid van afspraken uit de cao. Op dit moment heb ik geen signalen dat sectorarrangementen in de bouw in gevaar komen. Als het gaat om het draagvlak voor cao’s in sectoren, wil ik wijzen op de recente adviesaanvraag aan de SER over dit onderwerp3. De SER is gevraagd om na te gaan of de draagvlakvergrotende initiatieven van cao-partijen die we nu zien voldoende zijn, of dat er nagedacht moet worden over een herstructurering van het cao- en avv- stelsel. Naar verwachting brengt de SER hierover in februari 2013 een advies uit, waarna het kabinet een standpunt zal innemen.
De aanvraag van uitstel van betaling door SW-bedrijf Licom |
|
John Kerstens (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het besluit van sociaal werkvoorzieningsbedrijf Licom, om uitstel van betaling aan te vragen nu de aandeelhouders (zijnde elf Limburgse gemeentes) het vertrouwen in de Raad van Commissarissen hebben opgezegd en hebben besloten de tekorten van het bedrijf niet meer aan te vullen? Wat is hiervan het (directe) gevolg voor de medewerkers?1
Ja. De directe gevolgen voor medewerkers zullen afhangen van de verdere ontwikkelingen rond Licom. De huidige stand van zaken is dat betrokken gemeenten hebben aangegeven de werkgelegenheid en de loonbetaling van de Wsw-medewerkers te garanderen en dat voor het kaderpersoneel een oplossing wordt gezocht.
Is het waar dat Licom uitstel van betaling moet aanvragen wegens verliezen op garanties die zijn afgegeven op de vastgoedmarkt? In hoeverre vindt u het wenselijk dat een sociale werkvoorziening belegt in vastgoed?
De oorzaak van de tekorten bij Licom is, naar het zich laat aanzien, onder andere gelegen in tekortschietende directievoering, onvoldoende toezicht daarop en de gevolgen van vastgoedtransacties uit het verleden. De precieze beoordeling van de situatie is niet aan mij. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw en een verantwoord financieel beheer.
Deelt u de mening dat dit een uiterst onwenselijke situatie en onzekere tijd is voor de ruim 4 300 medewerkers van Licom die, zoals de voorzitter van de ondernemingsraad het verwoordt, vermoedelijk «bibberend thuis zitten en niet weten wat te doen», medewerkers die alleen aan het arbeidsproces kunnen deelnemen in een beschutte werkomgeving? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat de betrokken werknemers dit als een onzekere situatie kunnen ervaren. Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op vraag 1 en mijn brief over Licom in antwoord op een verzoek van het lid Karabulut.
Is het waar dat meerdere sociale werkbedrijven te kampen hebben met tekorten?
Ja.
Bent u bereid de Kamer op zo kort mogelijke termijn een overzicht te verschaffen van sociale werkbedrijven die met tekorten kampen? Zo nee, waarom niet?
De colleges van B en W zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. Het toezicht daarop ligt bij de gemeenteraden. Het Rijk is verantwoordelijk voor de verdeling van de taakstelling en de bijbehorende budgetten, en het terugvorderen van budget bij eventuele onderrealisatie. Gelet op deze verantwoordelijkheidsverdeling beschik ik niet over de door u gevraagde overzicht.
Deelt u de mening dat de medewerkers van sociale werkbedrijven extra kwetsbaar zijn in de situatie van grootschalige reorganisaties en overige onzekerheden rondom hun werk? Op welke manier kan er door de werkgever en aandeelhouders rekening worden gehouden met deze kwetsbare positie?
Nee, ik denk dat dit potentieel voor alle medewerkers geldt en dat werkgever en aandeelhouders steeds rekening dienen te houden met de positie van werknemers.
Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven hebben de betrokken gemeenten aangegeven de werkgelegenheid en de loonbetaling voor de Wsw-medewerkers te garanderen.
Ziet u een rol voor u zelf of het ministerie weggelegd in voorliggende situatie? Zo ja, welke rol? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de in antwoord 5 beschreven verantwoordelijkheidsverdeling is het niet aan mij, maar aan de betrokken gemeenten om adequaat op deze situatie te reageren. Op grond van de door mij ontvangen informatie zijn de gemeenten doordrongen van deze verantwoordelijkheid.
Uiteraard zal ik de ontwikkelingen nauwgezet volgen.
Het bericht dat het aantal stageplekken fors terugloopt |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat het aantal stageplekken fors terugloopt, waardoor er grote tekorten aan vakkrachten ontstaan als de economie weer aantrekt?1
Deelt u de mening dat er financiële ondersteuning vanuit het Rijk moet komen om stageplekken te creëren als bedrijven dit door de economische situatie niet kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de oproep van VNO-NCW en MKB Nederland om meer praktijkplaatsen te scheppen, omdat het bedrijfsleven verspilling van talent en onnodige jeugdwerkloosheid zich niet kan permitteren, door de regering ondersteund moet worden? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u doen om het tekort van 3 000 vakkrachten in de bouw, zoals timmermannen, metselaars en tegelzetters terug te dringen?
Wat gaat u doen om het geschatte tekort van 170 000 technische vakkrachten in 2016 enigszins te ondervangen? Moet hoeveel krachten wil u dit tekort terugdringen?
Het gebrek aan steun voor scholen bij het opzetten van burgerschapslessen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving1 en het advies van de Onderwijsraad2 over de onduidelijkheden bij burgerschapslessen in het onderwijs, die sinds 2006 zijn opgenomen in de kerndoelen voor het onderwijs via het initiatiefwetsvoorstel Hamer-Dijsselbloem-Kraneveldt?
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Onderwijsraad dat de overheid meer duidelijkheid en ondersteuning moet bieden aan het onderwijs om burgerschapslessen meer richting te geven?
De Onderwijsraad geeft terecht aan dat burgerschapsvorming een kerntaak is van het onderwijs. Niet alleen de onderwijsinstelling heeft een verantwoordelijkheid voor burgerschapsvorming, ook ouders spelen hierbij een belangrijke rol. Burgerschap is in mijn ogen niet te reduceren tot een vak en is verbonden aan de visie van een school en de gemeenschap die de school wil zijn.
De onderwijsraad heeft een waardevol advies geschreven waar scholen ook hun voordeel mee kunnen doen.
Zoals ik in de aanbiedingsbrief over het advies van de Onderwijsraad «Verder met burgerschap in het onderwijs» van 28 augustus 2012 aan uw Kamer heb aangegeven, laat ik een uitgebreide beleidsreactie op dit advies aan het volgende kabinet.
Deelt u de mening dat – binnen de huidige vrijheid die onderwijsinstellingen hebben bij de invulling van burgerschapslessen – meer gedaan kan worden wat betreft ondersteuning van het onderwijs?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om met een plan van aanpak te komen om de invulling van burgerschapslessen en het lesmateriaal, in samenspraak met het onderwijs, te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
De versoepeling van het ontslagrecht door de Kunduz-coalitie |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Weet u dat Nederland al behoort tot de Europese middenmoot wat betreft baanmobiliteit, gemeten over vijf jaar?1 Dit maakt een sterke versoepeling van het ontslagrecht toch onnodig en zelfs onverstandig, omdat werknemers in een economische recessie met een half miljoen werklozen zekerheid nodig hebben zodat ze geld gaan uitgeven en niet massaal sparen?
Is het niet zo dat alle oudere werknemers in Europa moeilijk werk vinden en dat dit niet alleen voor Nederland geldt? Waarom zoekt u de reden dan in het ontslagrecht?
Uiteraard vangt de flexibele schil bij bedrijven (werknemers met leercontracten) de conjuncturele schommelingen op, maar het is toch ook zo dat werknemers in vaste dienst schommelingen opvangen door intern flexibel te zijn binnen het bedrijf?
Waarop baseert u dat de ontslagbescherming van vaste contracten te hoog is? Ruim 80% van alle ontslagaanvragen wordt toch gehonoreerd? Hiermee ademt de vaste kern toch ook mee met de conjunctuur?
Wat is de onderbouwing dat ontslag in Nederland zo duur en tijdrovend zou zijn? Is dit afgezet tegenover andere Europese landen? Zo ja, welke?
Waarop is de stelling gebaseerd dat de nieuwe ontslagprocedure werkelijk tijd en geld bespaart? Wat is het beslag daarvan op de rechterlijke macht? Heeft de rechterlijke macht voor een toename van het aantal procedures voldoende capaciteit? De kosten komen in het nieuwe systeem toch vooral voor rekening van de werknemer? Is hier rekening mee gehouden?
In het nieuwe Kunduz systeem is het mogelijk dat een werknemer na twee maanden opzegtermijn zijn baan en inkomen kwijt is en dat hij een procedure moet starten om het ontslag aan te vechten; zal het niet moeilijker worden voor veel meer werknemers om een hypotheek te krijgen? Wordt het probleem dat werknemers met flexibele contracten moeilijk een hypotheek verkrijgen niet vergroot?
«Vaste contracten worden minder vast» stelt de Kunduz coalitie; gaat dit niet ten koste van de arbeidsproductiviteit van werknemers en de innovatiekracht van werkgevers? Vreest u niet dat werknemers kwetsbaarder worden en zich niet meer kritisch op zullen stellen uit angst voor ontslag? Dat zij door vermindering van hun baanzekerheid minder loyaal worden? Zullen werkgevers niet juist minder gaan investeren in oudere werknemers omdat zij makkelijker ontslagen kunnen worden?
Is de kans niet heel groot dat in een repressief stelsel veel «onredelijke» ontslagen nooit door een rechter worden getoetst omdat de werknemer het er bij zal laten zitten?
Komt een werknemer niet enorm op achterstand te staan ten opzichte van de werkgever omdat hij initiatief moet nemen om te procederen? Ontstaat er daardoor geen nieuwe tweedeling tussen hoger- en lager opgeleide werknemers en tussen hoger en lager betaalde werknemers?
Betekent afschaffen van de preventieve toets niet dat er meer nadruk komt op juridisering van het conflict en dat werknemers noodgedwongen meer procedures zullen gaan voeren? Is onderkend dat rijke werkgevers hun ontslagen werknemer kunnen kapotprocederen? Vindt u dat rechtvaardig? Zo ja, waarom?
Vervalt het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA), en daarmee het Ontslagbesluit (met de ontslagnormen) en de Beleidsregels Ontslagtaak UWV (met de uitwerking)? Worden deze normen in de wet opgenomen?
In uw Hoofdlijnennotitie wordt niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre andere belangrijke delen van het arbeidsrecht, zoals de volgens Kunduz partijen kennelijk onredelijke ontslagtoets, nog passen in het nieuwe systeem; kunt u dat nader onderbouwen?
Hoe werkt het vernietigen van een opzegging van de arbeidsovereenkomst in geval van het schenden van discriminatie en opzegverboden (7: 647, 7:648, 7:677 BW)? Dit geeft de werknemer in het huidige recht de mogelijkheid om de opzegging buitengerechtelijk te vernietigen; wordt deze mogelijkheid geschrapt in uw Kunduzplannen?
In hoeverre passen de volgens de Kunduzcoalitie onredelijke opzegging en de schadevergoeding (7:681 BW) en de vordering tot herstel van de arbeidsovereenkomst met mogelijkheid tot afkoop (7:682 BW) in het systeem? Vervallen deze? Kan een rechter het ontslag nog wel toetsen aan de gevolgen die dat heeft voor de werknemer?
Welke arbeidsrelaties vallen buiten de voorgenomen maatregelen (zoals openbaar bestuur, defensie, politici en rechterlijke macht)? En welke daarbinnen? Onder het werknemersbegrip van het BBA vallen nu handelsagenten, freelancers, hoofdredacteuren, leerlingen en stagiaires; wat gaat voor hen gelden als het BBA vervalt?
Blijven alle opzegverboden – zie artikel 7:670 BW: ziekte, zwangerschap en bevalling, militaire dienst, lidmaatschap OR, vakbondslidmaatschap, politiek verlof, zorg- en ouderschapsverlof, overgang van onderneming en verrichten van zondagsarbeid – uit het BW gehandhaafd?
Klopt het dat aan de overtreding van de opzegverboden de strengste sanctie die ons recht kent is verbonden; namelijk nietigheid? Klopt het dat de rechtsbronnen daarvoor zijn te vinden in EU-recht en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)? Klopt het dat deze verdragen hoge eisen stellen aan die sanctionering en over het algemeen de bewijslast omkeren? Klopt het dat door de preventieve toets in ons recht aan deze internationale verdragen wordt voldaan? Hoe wordt dit in de plannen verankerd?
Blijven de discriminatieverboden uit de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) en de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen (WGBMV) in stand (zie bijvoorbeeld Artikel 8 AWGB: onderscheid op grond van godsdienst, levensovertuiging, ras, geslacht, etc.)?
Blijft victimisatie-ontslag uit 7:647 en 648 BW, 8 AWGB en 12f WGBMV in stand?
Blijft afwijking bij cao wat betreft ziekte en militaire dienst ten nadele van de werknemer bestaan (7:670 lid 13 BW)?
Wat is de sanctie als de werkgever opzegt in strijd met het opzeg- en of discriminatieverbod? Moet de werknemer dan naar de rechter om dit aan te vechten? Waarom is niet gedacht aan nietigheid van de opzegging?
Betekent het voorgaande niet dat een werknemer dus feitelijk zonder redelijke grond ontslagen kan worden?
In uw notitie staat dat de rechter het ontslag ongedaan kan maken; wat is ongedaan maken volgens u precies, aangezien het geen juridisch begrip is? Wordt bedoeld herstel dienstbetrekking, zoals nu conform 7:682 BW? Is er dan sprake van een schadevergoeding voor de onterecht ontslagen werknemer?
In uw notitie introduceert u het begrip «reële» grond; waarom staat hier niet redelijke grond? Wordt hetzelfde bedoeld? Zit er een diepere gedachte achter deze terminologie? Zo ja, welke?
Welke normen worden opgenomen in de wet waaraan de rechter straks de rechtmatigheid van het ontslag kan toetsen? Waar denkt u aan?
Wordt getoetst of de opzegging op een redelijke grond berust en overigens, in verband met de oorzaken en gevolgen ervan, redelijk is?
Moet het ontslag voldoen aan de regels uit het Ontslagbesluit en de Beleidsregels Ontslagtaak UWV, die aan de redelijkheidsnorm voor de verschillende ontslaggronden nadere uitwerking geven? Worden deze regels integraal overgenomen? Welke wel, welke niet, en waarom? Hoe zit het bijvoorbeeld met de herplaatsingsregels en de wederindiensttredingsvoorwaarde? Komt dat als norm terug? Waarom haalt u in uw notitie wel aan dat bij bedrijfseconomisch ontslag het afspiegelingsbeginsel uit het Ontslagbesluit het uitgangspunt is? Waarom haalt men geen normen aan bij andere ontslaggronden?
Gaat u het ILO-verdrag 158, waarin een nadere afbakening van de geldige reden ook voor gevallen waar geen sprake is van bedrijfseconomisch ontslag staat, ratificeren?
Is het wel mogelijk dat de rechter «UWV-normen» gaat toetsen? Een rechter toetst toch op normschending en niet op doelmatigheid?
In het rechtssysteem toetst een rechter de rechtmatigheid op basis van wat partijen aandragen; hoe kan een rechter bijvoorbeeld oordelen over bedrijfseconomische ontslagen zoals het UWV nu doet?
Wat betekent «in beroep gaan» bij de rechter? Dat is toch niet juridisch bedoeld? Het betekent toch het uitbrengen van een dagvaarding in eerste aanleg? Is het mogelijk een spoedvoorziening aan te vragen?
Wordt de werknemer nu de mogelijkheid ontnomen om de opzegging buitengerechtelijk te vernietigen, zoals dat nu mogelijk is? Denkt u aan een systeem van nietigheden/vernietigbaarheden of aan een systeem waarbij de opzegging van rechtswege wordt geschorst?
Indien u aan geen van beide systemen denkt, betekent het niet dat een werkgever gewoon kan opzeggen met schending van opzegverboden en wettelijke normen en dat een werknemer dat dan maar moet aanvechten? Is dat rechtvaardig? Miskent u dan niet een van de grondslagen van het sociaal recht dat de zwakkere partij, in casu de werknemer, bescherming verdient?
Wanneer is er geen reële grond voor ontslag? Wanneer is er sprake van «duidelijke verwijtbaarheid» van de werkgever?
Moet de werkgever bij de opzegging niet ook rekening houden met de belangen van de werknemer en de gevolgen van het ontslag? Hoe toetst de rechter of hieraan is voldaan?
Vervreemdt Nederland zich niet van het eerder genoemde ILO-verdrag 158 dat voorschrijft dat elk ontslag een geldige reden behoeft die bij betwisting door de werkgever aannemelijk moet worden gemaakt, en op de aanwezigheid daarvan volledige rechterlijke toetsing mogelijk is?
Hoe moet een rechter die een individuele zaak krijgt voorgelegd en in beginsel lijdelijk is een opzegging vanwege bedrijfseconomische redenen toetsen? Hij heeft daarvoor immers geen enkel normenkader?
Toets de rechter in uw Kunduzplan bij alle gronden marginaal, aangezien een volle toetsing onmogelijk wordt gemaakt? Klopt het dat de huidige UWV-toets voor bedrijfseconomisch ontslag uit de Beleidsregels wordt gehaald en ook de overige ontslagen (zoals disfunctioneren) gemakshalve langs dezelfde marginale meetlat worden gelegd? Nu gaat het UWV niet op stoel werkgever zitten en toetst slechts marginaal, klopt het dat u voorstelt in uw notitie de rechter in het nieuwe stelsel ook slechts marginaal te laten toetsen?
Klopt het dat een rechter alleen in uitzonderlijke gevallen, «als evident duidelijk is dat een werkgever in redelijkheid niet tot ontslag had kunnen komen of zelf blaam treft», het ontslag achteraf ongedaan kan maken of een vergoeding kan opleggen? Wanneer is hier dan precies sprake van?
Hoe stelt u voor het ontslag vervolgens juridisch ongedaan te laten maken? Herstel van de arbeidsovereenkomst? Klopt het dat het vonnis van de rechter kan behelzen dat de werkgever een nieuwe arbeidsovereenkomst dient te sluiten onder dezelfde voorwaarden? Klopt het dat dit minder sterk is dan in geval van vernietiging, omdat het dienstverband dan nooit heeft opgehouden te bestaan? Waarom kiest u hier niet voor?
Blijft het vragen van een voorlopige voorziening mogelijk? Volgens de heersende leer kan dat niet bij herstel dienstverband; is herstel ook afkoopbaar conform 7:682 lid 3 BW?
Waarom heeft u niet gekozen voor de nietigheidssanctie voor gevallen waar het ontslag toch zo evident onredelijk is?
Is beperkte toetsing niet in strijd met Europese en internationale regelgeving?
In hoeverre verwacht u een grotere toeloop naar de rechter door ontslagen werknemers? Is hier onderzoek naar gedaan?
Welke maatschappelijke kosten gaan gepaard met deze grotere toeloop? Kunt u deze cijfers betrekken uw eigen cijferwerk?
Stelt u voor het afspiegelingsbeginsel uit het Ontslagbesluit en de Beleidsregels Ontslagtaak UWV integraal over te nemen? Of wordt dit gewijzigd in uw Kunduzplan opgenomen en versoepeld?
Stelt u voor het onmisbaarheidscriterium uit het Ontslagbesluit en de Beleidsregels Ontslagtaak UWV integraal over te nemen? Of wordt dit gewijzigd opgenomen en versoepeld?
Stelt u voor de regels rond de herplaatsing en de uitwisselbaarheid van functies over te nemen, die een werkgever thans in acht moet nemen bij een bedrijfseconomisch ontslag via het UWV?
Heeft u zich gerealiseerd dat de huidige ontslagvergoedingensystematiek de basis is voor het onderhandelen over sociale plannen? Heeft u zich gerealiseerd dat er dus weinig overblijft om over te onderhandelen of om substantiële van-werk-naar-werk- trajecten te ontwikkelen op basis van het magere transitiebudget?
Wat is straks, als uw Kunduzvoorstel zou worden ingevoerd, het verschil met de praktijk van nu? Wat is de invulling van de hoorprocedure? Aan welke normen denkt u? Wat zijn de termijnen? Moet de werkgever dan ook aangeven en onderbouwen dat het ontslag op redelijke grond berust en ook overigens, in verband met de oorzaken en gevolgen ervan, redelijk is?
Moet de werkgever bij de aanzegging tevens aangeven welke vergoeding hij gaat betalen? Welke prikkel voor de werkgever wordt ingebouwd dat een werkgever zorgvuldig en eerlijk handelt? Kan een werknemer tijdig rechtshulp zoeken bij vakbond of advocaat? Hoe verhoudt de aanzegging zich tot de opzegging?
Kan de werkgever volgens uw Kunduzvoorstel pas opzeggen na het volgen van de hoorprocedure en het deugdelijke afwikkelen van het ontslag? Wordt dit wettelijk geregeld? Mag de werkgever na afloop van de hoorzitting nog andere zaken inbrengen dan hij in de schriftelijke aanzegging heeft gedaan?
Wat is de juridische sanctie als de werkgever de regels van de hoorprocedure schendt? Nietigheid of vernietigbaarheid van het ontslag? Of kan de werknemer alleen naar de rechter met een vordering tot herstel van dienstbetrekking of een of een extra gemaximeerde vergoeding?
Waarop is uw verwachting gebaseerd dat na invoering van het Kunduzvoorstel het overgrote deel van de ontslagen niet voor de rechter komt?
Verwacht u niet dat het aantal spoedprocedures tot wedertewerkstelling aanzienlijk zal toenemen?
Deelt u de mening dat het beperkte transitiebudget en de wettelijk genormeerde en gemaximeerde vergoeding toch nauwelijks afschrikwekkende werking hebben voor een werkgever?
Hoe waarborgt u dat de hoorprocedures zorgvuldig verlopen? Wie bepaalt dat?
De hoorprocedure heeft toch geen onafhankelijk karakter? Wordt het geen schijnvertoning?
In uw notitie schrijft u dat een werkgever het ontslag op een soortgelijke wijze moet kunnen onderbouwen als in het huidige systeem; hoe wordt dit geregeld?
In hoeverre voldoet de door u voorgestelde hoorprocedure aan ILO-Verdragen? Mag een arbeidsovereenkomst wel worden verbroken als een werknemer zich niet heeft kunnen verweren? Om welke specifieke gevallen gaat het, los van de opzegverboden?
Blijft een ontbindingsverzoek op grond van dringende reden mogelijk?
Blijft de mogelijkheid overeind van een voorwaardelijke ontbinding (voor het geval de arbeidsovereenkomst toch nog bestaat op het moment van het verzoek)?
Welke vergoeding kan een rechter opleggen wanneer een opzegverbod geldt?
Waarom stelt u voor de vergoeding te maximeren?
Wat is uw onderbouwing voor de verkorting van de opzegtermijn naar twee maanden?
Blijft afwijken in de individuele arbeidsovereenkomst en bij cao mogelijk in uw voorstel? Geldt dat ook voor de afwijkingsbepalingen?
Wordt door de door u voorgestelde verkorting de werknemer niet dubbel getroffen, aangezien de proceduretijd bij de kantonrechter en UWV nu 10 respectievelijk 17 weken is, en deze komt te vervallen? Klopt het dat in plaats hiervan er een interne hoorprocedure van twee weken komt? En komt daar dan bovenop de verkorting van de opzegtermijn? Waarom deze extra versnelling van het ontslag? Dit is toch een ingrijpende benadeling van werknemers?
Waarom stelt u voor de opzegtermijn ook op twee maanden te zetten als de werknemer opzegt, tegen de enkele maand nu? Zo ja, dat is toch een belemmering voor de mobiliteit van de werknemer?
Geldt de verlengde opzegtermijn ook voor tijdelijke contracten zonder tussentijds opzegbeding?
Wat is volgens uw voorstel de juridische sanctie als de werkgever de termijn niet goed in acht neemt en/of de dag waartegen (artikel 7:672 BW), evenals opzegging van een tijdelijk contract zonder tussentijds opzegbeding (7:667 lid 3 BW)? Hoe zit het met de schadeplichtigheid wegens onregelmatige opzegging (artikel 7:677 BW)?
Hoe gaat u regelen dat de werknemer in kennis wordt gesteld van de opzegging? Moet het schriftelijk gebeuren? Wanneer gaat de opzegtermijn formeel in (moment van ontvangst of van verzenden)?
Hoe stelt u voor dat deze procedure functioneert bij faillissement en surseance van betaling? Worden dan de huidige zes weken of ook twee maanden in acht genomen?
Leidt de door u gekozen constructie niet tot het corrumperen van de rechtspraak? Deelt u de mening dat de rechter zo niet meer onafhankelijk kan oordelen?
Leidt de door u voorgestelde systematiek niet tot nieuwe ongelijkheden? Het kan toch gebeuren dat de ene dienstbetrekking in stand wordt gehouden en de andere wordt afgekocht, omdat lagere rechters over gelijke zaken verschillende uitspraken doen?
Is de door u voorgestelde beperkte hoger beroep-regeling in strijd met artikel 6 EVRM?
In welke gevallen legt een rechter in uw voorstel een transitiebudget op? Hoe ziet u dat voor zich in «neutrale» gevallen waarbij er geen sprake is van verwijtbaarheid?
Hoe staat uw voorstel tegenover het huidige arbeidsrecht dat een onderscheid maakt tussen een schadevergoeding bij ontbinding vanwege onredelijkheid en schadeloosstelling vanwege het niet juist volgen van de procedure? Wat betekent dat voor de praktijk en de jurisprudentie, waar juist door de Hoge Raad is bevestigd dat die twee oorzaken voor schade verschillend moeten worden benaderd?
Kunnen de ontslagvergoedingen door ontslagen werknemers in uw voorstel ook worden gebruikt om hun inkomensachteruitgang op te vangen of om hun pensioenopbouw voort te zetten? Zo nee waarom niet?
Waarom kan het inkomen van de ontslagen werknemer alleen worden aangevuld met een vergoeding als de werkgever verwijtbaar heeft gehandeld?
In welke gevallen kan de rechter in uw Kunduzvoorstel de wettelijk genormeerde vergoeding opleggen? En hoe werkt dat bij de verhoging? Kunt u hiervan een voorbeeld geven?
Welke emolumenten, zoals vakantietoeslag, vaste 13e maand, structurele overwerkvergoeding, vaste ploegentoeslag en pensioenpremie, worden allemaal begrepen onder vergoeding in uw Kunduzvoorstel?
Vervalt de schadevergoeding bij kennelijk onredelijk ontslag in uw plannen?
Betekent uw nieuwe Kunduz ontslagsysteem per saldo een lastenverlichting van 1 miljard voor werkgevers? Zo nee, waarom niet?
Heeft u zich gerealiseerd dat verlaging van de huidige vergoedingssystematiek directe consequenties voor het sociaal plan heeft? In hoeverre beperkt het lagere transitiebudget de onderhandelingsruimte voor vakbonden om deugdelijke van-werk-naar-werktrajecten van de grond te krijgen?
Wordt uw nieuwe Kunduz ontslagsysteem door de vier verschillende soorten, namelijk transitiebudget, genormeerde vergoeding, de verhoging bij uitzonderingen en ongedaan making van ontslag met afkoopvergoeding, niet juist onoverzichtelijker?
Komt u met flankerend beleid om tegen te gaan dat het transitiebudget veel lager is voor jonge werknemers dan voor oudere werknemers, en het budget dus niet gelijk loopt met de verdiencapaciteit?
Heeft u erover nagedacht wie het transitiebudget vast stelt? Wie beslist over de besteding van het transitiebudget?
Kan een werknemer de hoogte aanvechten in uw Kunduzontslagplan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze moet de werknemer dit doen?
Is het transitiebudget in uw Kunduzplan een individueel recht? Waar legt u het beheer, en wat is de controle van de werknemer over het budget? Komt het op een rekening te staan op naam van de werknemer?
Is de werknemer in uw Kunduzontslagplan zelf verantwoordelijk voor de besteding van het transitiebudget? Wie controleert het?
Is het transitiebudget bij ontslag niet ontoereikend, aangezien dit enkel nog gebruikt kan worden voor werk-naar-werk trajecten en scholing, en zo geen rekening wordt gehouden met eventuele grote inkomensachteruitgangen door werkloosheid of de behoefte om pensioenschade op te vangen?
Is het nieuwe transitiebudget alleen verschuldigd bij onvrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst in uw Kunduzontslagplan? Wat als een arbeidsovereenkomst niet verlengd wordt?
Moet de werknemer in uw Kunduzontslagplan naar de rechter als de werkgever het budget toezegt maar niet uitbetaalt aan de werknemer? Levert dit geen extra kosten op voor de werknemer?
Wanneer legt de rechter een transitiebudget op in uw Kunduzontslagplan?
Wordt het transitiebudget gekort met recente scholingsinspanningen in uw Kunduzontslagplan? Welke scholingsinspanningen vallen hieronder? Functiegerichte scholing of enkel bredere scholing, en alleen door de werkgever of ook door de werknemer ?
Hoe verhoudt zich dit met artikel 7:611 BW, op grond waarvan een werkgever een werknemer al functiegericht moet scholen? Verrekening met het budget betekent toch dat de werknemer altijd zijn eigen scholing betaalt?
Hoe verhoudt het budget zich tot afspraken in een sociaal plan bij collectief ontslag?
Vallen transitiebudgetten onder de loonbelasting?
Wat betekent het vervallen van de sectorale premie voor de vijf sectoren die momenteel een hogere sectorale premie heffen omdat zij veel met flexwerkers werken? Gaan deze sectoren straks minder betalen?
Waarom komt het verhalen van een minimum van drie maanden WW op werkgevers, zoals opgenomen in de Voorjaarsnota, niet terug in de Hoofdlijnennotitie? Betekent dit dat er geen minimum meer is, dat wil zeggen dat bij korte/tijdelijke dienstverbanden het verhaal van de WW ook zeer beperkt is?
Als er in uw Kunduzontslagplannen toch een WW-periode op werkgevers wordt verhaald, hoe wordt deze periode in het nieuwe voorstel dan berekend?
Wat wordt het verhaal bij de laatste werkgever, als een werknemer eerst 10 jaar bij werkgever X heeft gewerkt, vervolgens voor 6 maanden naar werkgever Y overstapt en na 6 maanden wordt ontslagen? Geldt voor de vaststelling van het WW-bedrag dat verhaald gaat worden alleen het dienstverband van dat halve jaar?
Hoe zal het verhaal uitwerken voor een werkgever die een werknemer aanneemt die bijna voldoet aan de referte-eis voor vier maanden WW, aangezien langer doorwerken de werkgever verantwoordelijk zou maken voor een langere WW uitkering? Welke gevolgen heeft dit voor de gewenste arbeidsmobiliteit?
Hoe gaat het UWV dit verhalen? Wat gaat het UWV extra doen om mensen aan het werk te helpen?
Hoe worden de uitkeringslasten gefinancierd voor het eerste half jaar voor die werkgevers, die dit niet kunnen betalen vanwege bijvoorbeeld faillissement of surseance, of in geval van wanbetalers?
Hoe worden de uitkeringslasten voor grensarbeiders die vanuit Nederland over de grens werken bij een buitenlandse werkgever gefinancierd?
Houdt de grensarbeider zijn aanspraken jegens het UWV vanaf de eerste dag werkloosheid?
Wat is de relatie tussen de WW-berekening en de duur en het transitiebudget?
Klopt het dat de volgens de Kunduzcoalitie hoge ontslagbescherming op dit moment het WW-gebruik vermindert? Zou versoepeling op dit moment dan niet leiden tot veel extra WW-gebruik, vooral door oudere werknemers?
Is er sprake van een schrijffout in uw Hoofdlijnennotitie, bij de zin «Per 2014 komen alle WW-uitkeringen ten laste van het Awf en komen de lasten tot de eerste maanden van werkloosheid voor rekening van de werkgever»? Of is het de bedoeling dat de eerste maanden van werkloosheid geprivatiseerd worden?
Hoe gaat u voorkomen dat ondernemers niet op grote schaal de uitzonderingspositie voor uitzenden gaan exploiteren, zoals wij eerder bij payrollen hebben gezien?
Bent u van plan iets met de aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid inzake payrollen te doen nu u voorstelt het hele ontslagrecht aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Hoe past het concurrentiebeding voor tijdelijke contracten in uw nieuwe Kunduzsysteem? Het belemmert toch direct de mobiliteit van werknemers op de arbeidsmarkt?
Zou u deze vragen voor donderdag 6 september 2012 willen beantwoorden?
De mogelijke nadelige gevolgen van de nieuwe vermogenstoetsen bij de zorgtoeslag en het kindgebonden budget voor mensen met een letselschade uitkering |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u inzicht geven in hoe de vermogenstoetsen die per 1 januari 2013 ingaan met betrekking tot de zorgtoeslag en het kindgebonden budget zich verhouden tot mensen die een letselschade uitkering ontvangen?
Op 1 januari 2013 zal voor meer toeslagen dan nu het geval is een vermogenstoets gaan gelden. Deze bestaat reeds voor de huurtoeslag en wordt op die datum – in gewijzigde vorm – geïntroduceerd voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Voor de kinderopvangtoeslag geldt geen vermogenstoets. De nieuwe vermogenstoetsen houden in dat wanneer de grondslag sparen en beleggen in box 3 van de inkomstenbelasting hoger is dan € 80 000, er geen recht meer is op toeslag. Door de werking van het heffingvrije vermogen ligt de grens voor alleenstaanden bij € 101 139 (op basis van het jaar 2012) en voor partners op € 122 378, eventueel verhoogd met ouderentoeslag in box 3. Voor de vermogenstoets in de huurtoeslag is de grens voor de vermogenstoets het heffingvrij vermogen, zonder de opslag van € 80 000.
Bij de bepaling van de hoogte van de grondslag sparen en beleggen wordt geen rekening gehouden met de herkomst van het vermogen. Hierop bestaan echter uitzonderingen, de zogenoemde hardheidsclausulegevallen. Een voorbeeld daarvan is vermogen dat een vergoeding vormde voor immateriële schade (smartengeld).
Hoe de introductie van deze vermogenstoetsen zich verhoudt tot mensen die een letselschade-uitkering ontvangen is afhankelijk van het moment van toekennen van de vergoeding en van de gekozen modaliteit van de uitkering.
Voor gevallen die zijn of worden afgewikkeld nadat bekend werd dat er vermogenstoetsen worden geïntroduceerd hoort bij de bepaling van het schadebedrag rekening te worden gehouden met het bestaan van de vermogenstoetsen. De schade als gevolg van het verlies aan arbeidsvermogen wordt immers bepaald op het verschil tussen de bestaande verdiencapaciteit en de verdiencapaciteit indien de schade zich niet had voorgedaan. Daarbij telt het feit dat iemand als gevolg van de schade-uitkering geen recht meer heeft op toeslagen mee. Deze personen worden dan ook materieel niet geraakt door de introductie van de vermogenstoetsen.
Voor gevallen die zijn afgewikkeld voordat bekend werd dat er vermogenstoetsen in de zorgtoeslagen het kindgebonden budget zouden worden geïntroduceerd is bij de vaststelling van het schadebedrag hiermee geen rekening gehouden. Er zijn dan grofweg drie modaliteiten denkbaar.
Kunt u bevestigen dat mensen die een letselschade uitkering ontvangen en daarmee een vermogen hebben dat hoger is dan het heffingvrije vermogen in box 3 van de inkomstenbelasting per 1 januari 2013 getroffen zullen worden door de nieuwe vermogenstoetsen bij de zorgtoeslag en het kindgebonden budget? Zo ja, hoeveel mensen met een letselschade-uitkering zullen volgens u geraakt worden door de vermogenstoetsen bij de zorgtoeslag en het kindgebonden budget? Klopt het dat zij er hierdoor financieel flink op achteruit kunnen gaan, en daardoor in de financiële problemen kunnen raken? Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk zou zijn, zeker omdat het hier veelal gaat om mensen of gezinnen die al in een kwetsbare situatie zitten?
Zoals bij de vorige vraag is aangegeven ligt de vermogensgrens voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget bij het heffingvrije vermogen in box 3, plus € 80 000. Dat wil zeggen dat voor alleenstaanden een maximaal vermogen geldt van € 101 139 (op basis van het jaar 2012) en voor partners € 122 378.
Om hoeveel personen het bij deze grenzen precies gaat is niet bekend. Sinds 2009 hebben cumulatief iets meer dan 1 000 personen een schadevergoeding van meer dan € 100 000 ontvangen. 1 Onder deze personen, en de personen die voor die tijd een schadevergoeding hebben ontvangen, bevinden zich mensen die door het invoeren van de vermogenstoets worden geraakt. Deze groep wordt echter ingeperkt door de verschillende modaliteiten die bij het antwoord op de eerste vraag zijn uiteengezet. De omvang ervan is daarom moeilijk vast te stellen, te meer omdat ook niet bekend is hoeveel personen van deze groep momenteel in aanmerking komt voor zorgtoeslag of kindgebonden budget. Daarnaast is het ook denkbaar dat iemand die een lagere uitkering ontvangt door de nieuwe vermogenstoets wordt geraakt omdat hij al een zeker vermogen bezat.
Het is mogelijk dat personen die een letselschade-uitkering hebben ontvangen er op achteruit gaan als gevolg van de vermogenstoets. Wanneer deze personen overigens een laag inkomen hebben, waardoor zij wel recht hebben op de toeslagen als de vermogenstoets er niet zou zijn, kan de inkomensachteruitgang meer dan tweehonderd euro per maand bedragen. Dat is voor deze mensen, die zich vaak in een kwetsbare positie bevinden, veelal een erg hoog bedrag.
De introductie van de vermogenstoetsen raakt bij de letselschadeslachtoffers aan een privaatrechtelijke verhouding. Het privaatrecht is beter in staat dan het bestuursrecht om maatwerk te bieden, zoals het antwoord op vraag 1 laat zien. Van belang is dan ook dat de personen om wie het gaat hun privaatrechtelijke situatie onderzoeken om te zien of daar mogelijkheden in bestaan. Het kan een rol spelen dat een deel van de schadevergoeding ziet op immateriële schade. Dit deel is dan reeds op basis van bestaand hardheidsclausulebeleid vrijgesteld.2
Oplossingen dienen naar mijn inzicht dan ook primair te worden gevonden op het privaatrechtelijke vlak. Voor individuele gevallen kan het nodig zijn dat opnieuw naar de afwikkeling wordt gekeken. Eventueel is bemiddeling nodig. Ook binnen de letselschadesector is aandacht voor de afwikkeling van schades op een manier waarbij rekening wordt gehouden met (toekomstige) wetswijzigingen op fiscaal gebied en het gebied van de toeslagen. Een platform op het gebied van bemiddeling en overleg binnen de sector vormt de Letselschade Raad, waarin alle betrokkenen in de sector vertegenwoordigd zijn.
Desalniettemin kan het voorkomen, zoals in de voorgaande alinea’s is gesignaleerd, dat er mensen zijn die geen privaatrechtelijke mogelijkheden hebben en er in inkomen flink op achteruitgaan. Ik ben bereid voor gevallen waar dit onevenredig hard uitpakt een tegemoetkomende regeling te treffen. Ik heb het dan over een restgroep. Een dergelijke regeling zal daarom beperkt en van tijdelijke aard zijn en uitsluitend zien op gevallen die zijn afgewikkeld voordat werd aangekondigd dat vermogenstoetsen zouden worden geïntroduceerd. In de praktijk betekent dit dat deze niet ziet op de huurtoeslag.
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn als mensen die slachtoffer/gehandicapt zijn geworden door toedoen van anderen en daarvoor een letselschade- uitkering ontvangen, benadeeld worden door de nieuwe vermogenstoetsen bij de zorgtoeslag en het kindgebonden budget? Ziet u mogelijkheden om de regelgeving voor de inwerkingtreding op 1 januari 2013 aan te passen om mensen met een letselschade-uitkering te ontzien bij de vermogenstoetsen? Zo ja, bent u bereid hier werk van te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Overvolle peuterspeelzalen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Peuterspeelzalen door de crisis tjokvol»?1
Ja.
Is het waar dat door de door u doorgevoerde bezuinigingen op de kinderopvang de goedkopere peuterspeelzalen overvol dreigen te raken en dat daar sprake is van groeiende wachtlijsten? Wat zijn de meest recente cijfers in dit opzicht?
Het is mogelijk dat ouders als gevolg van de stijgende kosten van kinderopvang een voorkeur hebben voor peuterspeelzaalwerk, waar ze veelal kleinere dagdelen kunnen afnemen dan in de reguliere dagopvang. Ik heb geen cijfers over wachtlijsten of een toenemend aantal kinderen in het peuterspeelzaalwerk. Peuterspeelzaalwerk is een gemeentelijke verantwoordelijkheid en geen wettelijke taak; dat betekent dat gemeenten zelf bepalen of en hoeveel peuterspeelzaalwerk zij aanbieden. Als er lokaal wachtlijsten dreigen te ontstaan, kunnen gemeenten daar in overleg met de branche op inspelen. Overigens zijn er veel kinderopvangorganisaties die ook peuterspeelzaalwerk aanbieden. Daarmee is de flexibiliteit van de markt om in te spelen op de veranderende vraag van ouders groot.
In hoeverre is er als gevolg van de doorgevoerde bezuinigingen sprake van het door de sector geconstateerde verdringingseffect waarbij kinderen, die voorheen naar de kinderopvang gingen, kinderen met taalachterstanden in peuterspeelzalen – voor wie de peuterspeelzalen het meest belangrijk zijn – verdringen?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat de groeiende belangstelling voor het peuterspeelzaalwerk ten koste zal gaan van het aanbod voor kinderen met een taalachterstand. Gemeenten hebben vanaf 1 augustus 2010 de wettelijke verantwoordelijkheid om een goed voorschools aanbod te doen voor alle jonge kinderen met een risico op taalachterstand. Vanuit het Rijk zijn middelen beschikbaar voor onderwijsachterstandenbeleid. Daarmee kunnen gemeenten plaatsen voor voorschoolse educatie in de gemeentelijke peuterspeelzaal financieren of inkopen bij de kinderopvang. Vanaf 2012 ontvangen de G37 extra middelen voor dit doel. Rijk en G37 hebben onder meer afgesproken dat met dit extra geld het aantal plaatsen in de voorschoolse educatie tot 2015 met ruim 20 procent wordt uitgebreid ten opzichte van 2011.
Deelt u de mening dat het een zeer zorgelijke ontwikkeling is als kinderen uit achterstandsgezinnen op deze manier het slachtoffer worden van de bezuinigingen op de kinderopvang?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 aangaf, verwacht ik niet dat kinderen uit achterstandsgezinnen het slachtoffer worden van de bezuinigingen op de kinderopvang.
Wat gaat u doen om de geconstateerde ontwikkeling te keren?
Ik verwacht niet dat er sprake zal zijn van een verdringingseffect. Als er lokaal wachtlijsten dreigen te ontstaan dan is het aan gemeenten om in te spelen op de toenemende vraag. Ze kunnen daar zelf hun beleid op aanpassen.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat er snel actie wordt ondernomen om de kinderopvang weer toegankelijk en betaalbaar voor ouders te maken?
De bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag zijn gegeven de financieel-economische situatie onvermijdelijk. De kinderopvang is na deze bezuinigingen echter nog steeds toegankelijk en betaalbaar voor ouders. Gezien de gedeelde belangen van ouders, werkgevers en overheid is het gerechtvaardigd dat naast de werkgevers ook de ouders meer gaan bijdragen. De overheid betaalde meer dan proportioneel mee aan de kosten van kinderopvang en een correctie daarop was nodig.
Deelt u de mening dat snelle actie essentieel is om het probleem van verdringing op peuterspeelzalen op te lossen?
Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat de groeiende belangstelling voor het peuterspeelzaalwerk ten koste zal gaan van het aanbod voor kinderen met een taalachterstand. Als er lokaal wachtlijsten dreigen te ontstaan, kunnen gemeenten daar in overleg met de branche op inspelen.
Bent u bereid om op zeer korte termijn een voorstel naar de Kamer te sturen om de kinderopvang weer betaalbaar en toegankelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de kinderopvang ook na de bezuinigingen nog steeds betaalbaar en toegankelijk is. Nieuwe voorstellen acht ik dan ook niet noodzakelijk.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 1 september 2012?
Ja.
Ruim half miljoen werklozen in Nederland |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat in Nederland voor het eerst sinds 1996 meer dan een half miljoen mensen werkloos zijn?1
Ja.
Deelt u de mening dat het beleid van de regering Rutte om de werkloosheid te bestrijden door het begrotingstekort terug te brengen en zo het vertrouwen in de economie te herstellen faalt? Zo nee, waarom niet, aangezien de werkloosheid al een jaar lang onafgebroken stijgt?
Randvoorwaarde voor economisch herstel is het herstel van de overheidsfinanciën. Daarom neemt het kabinet in het Begrotingsakkoord maatregelen om de overheidsfinanciën te verbeteren. Dit akkoord bevat naast bezuinigingen ook structurele hervormingen die de werking van de arbeidsmarkt verbeteren en de werkgelegenheid doen toenemen. Het CPB verwacht dat de werkloosheid, als gevolg van de bezuinigingen, eerst verder zal oplopen voordat hij weer gaat dalen. De stijging van de werkloosheid is op zichzelf dan ook geen reden om de maatregelen in het Begrotingsakkoord te herzien. Zeker niet gezien het feit dat onze werkloosheid nog altijd de op één na laagste van Europa is.
Deelt u de mening dat er een actieplan jeugdwerkloosheid moet komen om de stijgende werkloosheid onder jongeren het hoofd te bieden, aangezien het aantal jongeren met een WW-uitkering in een jaar met 54% is gestegen? Zo nee, waarom niet?
De werkloosheid onder jongeren ligt altijd hoger dan de algemene werkloosheid. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de jaarlijkse toestroom van schoolverlaters, het gegeven dat jongeren veelal werken op een tijdelijk contract en de conjunctuurgevoeligheid van de sectoren waarin jongeren vooral werkzaam zijn (uitzendbranche, horeca, bouw). Hierdoor is niet alleen het niveau van de jeugdwerkloosheid hoger, maar is de jeugdwerkloosheid ook conjunctuurgevoeliger. De werkloosheid onder jongeren stijgt daarom altijd wat harder op het moment dat de conjunctuur verslechtert. En andersom, wanneer de conjunctuur weer aantrekt, zijn jongeren de eersten die hiervan profiteren.
In Nederland is reeds in 2009 actie ondernomen en een Actieplan jeugdwerkloosheid uitgevoerd. Met het Actieplan heeft de regionale samenwerking rondom de aanpak van jeugdwerkloosheid een stevige impuls gekregen. Borging van de goede aanpakken en de tot stand gebrachte samenwerking door de regio’s is van belang. In dat kader worden er door de VNG samen met andere betrokken partijen werkconferenties georganiseerd. In de werkconferenties gaan partijen in de regio samen aan de slag om de gezamenlijke aanpak rond jongeren in een kwetsbare positie te bestendigen en verder te ontwikkelen.
Deelt u de mening dat er specifieke maatregelen moeten komen om de bouwsector te steunen, aangezien het aantal uitkeringen relatief het meest is gestegen in de bouwsector? Zo nee, waarom niet?
Het is van groot belang dat de bouwsector zich aanpast aan de verminderde vraag. Het ondersteunen van de bouwsector met specifieke maatregelen remt deze herstructurering en daarmee het economisch herstel. Daarnaast zijn dergelijke maatregelen vaak kostbaar. Gegeven de huidige verslechterde overheidsfinanciën, ligt het niet in de rede om zulke maatregelen te nemen.
Welke gevolgen heeft het feit dat het aantal WW-uitkeringen is gestegen naar 298 000 voor de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aangezien de regering geen rekening heeft gehouden met deze stijging?
Bij het opstellen van een raming van de WW-uitgaven wordt gebruik gemaakt van de werkloosheidsvoorspelling van het CPB en de realisatiecijfers van het UWV. Gedurende 2012 bleek dat beide hoger uitvielen dan geraamd werd bij de begroting voor 2012. Bij het opstellen van de WW-raming voor de voorjaarsnota heeft de regering daarom al rekening gehouden met een verdere stijging van de WW-uitgaven. De stijging die nu zichtbaar is, is dan ook in lijn met de verwachtingen bij voorjaarsnota en heeft geen verdere gevolgen voor de SZW-begroting.
De slechte rechtspositie van werksters in Nederland |
|
Sadet Karabulut , Mariëtte Hamer (PvdA), Ineke van Gent (GL) |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht over de slechte rechtspositie van werksters in Nederland ten opzichte van andere Europese landen, waardoor Nederlandse werksters geen toegang hebben tot de sociale zekerheid, er geen collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) is waarin de werkzaamheden en arbeidsvoorwaarden staan omschreven en waarbij het onduidelijk is of werksters het wettelijk minimumloon verdienen?1
Hoe verklaart u deze slechte positie van werksters in Nederland?
Hoeveel werksters zijn in Nederland werkzaam volgens de regeling dienstverlening aan huis?
Op welke wijze controleert u of de regeling dienstverlening aan huis wordt nageleefd in de praktijk?
Deelt u de mening dat veel opdrachtgevers niet op de hoogte zijn van deze regeling?
Kunt u uw uitspraak dat «op deze manier (met de regeling dienstverlening aan huis) het zwarte circuit is gelegaliseerd» met cijfers feitelijk onderbouwen?2
Hoe groot schat u het aantal werksters in Nederland, dat in het informele (zwarte) circuit wordt ingehuurd door particulieren?
Bent u bereid om onderzoek te doen naar het aantal werksters in Nederland en hun arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de rechtspositie van werksters in Nederland te verbeteren door deze gelijk te trekken met andere werknemers en deze rechtspositie wettelijk vast te leggen, zodat werksters verzekerd zijn van sociale zekerheid bij arbeidsongeschiktheid of ziekte en er een CAO komt?
Deelt u de mening dat de invoering van een zogenoemde «dienstencheque» (zoals in België en Frankrijk), een wettelijke regeling (zoals in Spanje) of een regeling, waarbij de kosten van een werkster fiscaal aftrekbaar zijn (zoals in Zweden en Duitsland), het zwarte circuit fors vermindert, de rechtspositie van werksters verbetert, het aantal werkloosheidsuitkeringen vermindert en eerlijke banen schept? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de Nederlandse regeling te verbeteren?
Bent u alsnog van plan om het verdrag dat op 7 juni 2011 tijdens de ILO-conferentie in Genève is ondertekend en waarin staat dat werksters gelijke werknemersrechten moeten krijgen, zo snel mogelijk te ratificeren? Zo nee, waarom niet?3
Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat de regeling dienstverlening aan huis «een keurige regeling is in een keurig land waar goed over nagedacht is en waarmee wordt bereikt dat werk dat anders niet of zwart gedaan zou worden, nu gebeurt op een witte manier, waarvan ook degenen, die dat werk verrichten, profiteren»? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het terugdraaien van bezuinigingen op de kinderopvang |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «CDA: kinderopvangtoeslag toch niet omlaag»?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat met de in het bericht weergegeven aankondiging van het CDA en de eerdere uitspraken van andere partijen met betrekking tot het terugdraaien van bezuinigingen op de kinderopvang er een zeer ruime meerderheid in de Kamer is ontstaan om een deel van de bezuinigingen op de kinderopvang, zoals die zijn opgenomen in het Kunduz-akkoord, terug te draaien?
Ik heb kennis genomen van de verschillende voorstellen die door politieke partijen zijn gedaan voor na de verkiezingen van 12 september. In de recente publicatie Keuzes in Kaart van het CPB zijn deze voorstellen nader financieel uitgewerkt. Op basis daarvan stel ik vast dat er geen meerderheid is die voornemens is de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag van 2013 volledig terug te draaien. Sommige partijen die aangeven de genomen maatregelen terug te willen draaien, financieren dat met bezuinigingen elders in het kinderopvangdossier. Daarbij gaat het om financieringsvoorstellen die niet op korte termijn te realiseren zijn, omdat zij wetswijziging vergen. Deze voorstellen zijn ook niet eensluidend. Andere partijen zoals D66, CU en SGP stellen (per saldo) additionele bezuinigingen op de kinderopvang voor.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als de vele ouders met jonge kinderen, die de afgelopen periode zijn getroffen door de bezuinigingen op de kinderopvang, zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over welke bezuinigingen op de kinderopvang van de afgelopen periode teruggedraaid zullen worden en welke stappen er ondernomen gaan worden om de kinderopvang weer toegankelijk en betaalbaar te maken?
Uiterlijk 15 oktober dient de toeslagtabel voor 2013 te worden gepubliceerd zodat de Belastingdienst dit in haar systemen kan verwerken en ouders geïnformeerd kunnen worden. Ik ga er dan ook vanuit dat de vormgeving van de kinderopvangtoeslag 2013, zoals voorgelegd aan beide Kamers en waarmee beide Kamers hebben ingestemd, uiterlijk 15 oktober gepubliceerd zal worden. Ook na deze bezuinigingen zal de kinderopvang toegankelijk en betaalbaar zijn voor ouders.
Deelt u de mening dat als er bezuinigingen op de kinderopvang teruggedraaid worden dit ten goede moet komen aan de hoogste inkomens of deelt u de mening dat het in het kader van een toegankelijke en betaalbare kinderopvang voor alle ouders beter zou zijn als met name de lagere en middeninkomens hiervan profiteren?
Ik ben voornemens uitvoering te geven aan de maatregelen waar kabinet en beide Kamers reeds mee hebben ingestemd. Ik zie derhalve geen aanleiding op deze vraag in te gaan.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk een voorstel naar de Kamer te sturen om bezuinigingen op de kinderopvang terug te draaien en om de kinderopvang weer beter betaalbaar en toegankelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, ben ik voornemens uitvoering te geven aan de maatregelen waar kabinet en beide Kamers reeds mee hebben ingestemd.
De oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden op de bouwplaatsen in de Eemshaven. |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat het bedrijf Forklift haar Roemeense werknemers 8,84 euro per uur betaalt bij bouwwerkzaamheden in de Eemshaven?
Naar aanleiding van signalen van de FNV heeft de Inspectie SZW eind mei 2012 een onderzoek ingesteld bij Forklift. Daarbij zijn overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) geconstateerd. Tegen de werkgever wordt een boeterapport opgemaakt. In de brief van 10 augustus 2010 (Kamerstukken II 2009–2010, nr. 3056) is aangegeven dat de Inspectie SZW al langere tijd actief is in de Eemshaven. Dit is nog steeds zo. Het betreft hier toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, de Wet arbeid vreemdelingen en de Wml. Als er aanleiding toe is, wordt eventueel samen met de Belastingdienst handhavend opgetreden.
Bent u op de hoogte van het feit dat het loon op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) in de CAO bouwnijverheid een stuk hoger ligt?
Het is mij bekend dat de beloning voor een ervaren bouwplaatsmedewerker (ouder dan 22 jaar) op basis van de CAO Bouwnijverheid 12,19 euro bedraagt. Daarmee wil ik niet zeggen dat de betreffende Roemeense werknemers onder de werkingssfeer vallen van de CAO Bouwnijverheid. Wie onder de werkingssfeer van de cao valt is een zaak van cao-partijen. Een cao is immers een private overeenkomst.
Is het waar dat het de Inspectie SZW niet wordt toegestaan op het CAO-loon te controleren en te sanctioneren wegens een ministeriële richtlijn? Zo ja, wat is hiervoor de reden?
De handhaving van cao’s valt – net als de totstandkoming, de inhoud en naleving van cao’s – primair onder de verantwoordelijkheid van cao-partijen. Wel kunnen cao-partijen op basis van artikel 10 van de Wet AVV (bij een gegrond vermoeden en met het oog op het instellen van een rechtsvordering) de Inspectie SZW vragen om een onderzoek in te stellen naar de naleving van algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen.
Bent u ervan op de hoogte dat, hoewel de opdrachtgever en hoofdaannemer bekend zijn met het feit dat de lonen ver beneden het CAO-loon worden uitbetaald, de opdrachtgever en hoofdaannemer niet hebben ingegrepen?
De Inspectie SZW en de Belastingdienst voeren periodiek gesprekken met de grote opdrachtgevers in de Eemshaven over de naleving van wet- en regelgeving. Daarbij wordt informatie uitgewisseld over geconstateerde misstanden en overtredingen. Dat is ook gebeurd naar aanleiding van het in het antwoord op vraag 1 genoemde onderzoek. Het is mij niet bekend welke acties de opdrachtgever of de hoofdaannemer naar aanleiding hiervan hebben ondernomen.
Bent u bekend met de schatting van de FNV dat bij circa 70% van de werknemers, die werken op de beide bouwplaatsen in de Eemshaven, de CAO op het punt van de beloning niet wordt nageleefd?
In de berichtgeving (Telegraaf, 28 augustus 2012) staat dat FNV Bondgenoten vermoedt dat in de Eemshaven 80% van de werknemers wordt onderbetaald.
Bent u bekend met het gegeven dat door deze oneerlijke concurrentie er vrijwel geen Nederlandse werknemers ingezet worden op arbeidsintensieve klussen?
Als buitenlandse werknemers tijdelijk in Nederland komen werken, dan gelden op basis van de Wet Arbeidsvoorwaarden Grensoverschrijdende Arbeid (WAGA) de Nederlandse wet- en regelgeving en de kernbepalingen van een van toepassing zijnde algemeen verbindend verklaarde cao op de volgende terreinen: de minimumbeloning, werk- en rusttijden, het aantal vakantiedagen, voorwaarden voor uitzendwerk, over veilig en gezond werken, maatregelen voor jongeren en zwangere werknemers en gelijke behandeling. Dit is een belangrijke voorwaarde om er voor te zorgen dat oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt tegengegaan.
Deelt u de mening dat dergelijke grootschalige onderbetaling ongewenst is? Indien dat niet het geval is, waarom niet?
Alle onderbetaling beneden het wettelijke minimumloon of het geldende cao-loon is ongewenst en moet worden aangepakt.
Deelt u de mening dat deze onderbetaling hard moet worden aangepakt, omdat onderbetaling van (buitenlandse) werknemers ongewenst is en omdat de verdringingseffecten van onderbetaling ongewenst zijn?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat voor het aanpakken van deze onderbetaling controle en sanctionering op het CAO-loon noodzakelijk is? Indien dat niet het geval is, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat controle en sanctionering op het cao-loon noodzakelijk is. Het is van belang dat cao-partijen de naleving en handhaving van de cao goed regelen en actief uitvoeren.
Bent u bekend met het feit dat FNV Bondgenoten het afgelopen anderhalf jaar een viertal juridische nalevingsprocedures heeft gestart, waarbij circa 1 050 werknemers betrokken zijn geweest?
Niet alle civielrechtelijke nalevingsprocedures van cao-partijen zijn mij bekend. Het is een goede zaak dat cao-partijen actief werk maken van de naleving en handhaving van de cao.
Bent u ervan op de hoogte dat de paritaire nalevingingstanties (SNCU, TBB) op basis van signalen van FNV Eemshaven een tweetal nalevingonderzoeken (waarbij circa 1 000 werknemers zijn betrokken) heeft uitgevoerd en afgerond in een aansprakelijkstelling van de betrokken werkgevers?
In de periodieke contacten tussen bijvoorbeeld de Inspectie SZW en de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) wordt (binnen de wettelijke kaders) informatie uitgewisseld. Ook plaatst de SNCU vonnissen over zaken op haar website.
Ben u bekend met het feit, dat in een zevental door FNV Eemshaven aangebrachte cases, waarbij enige honderden werknemers zijn betrokken, dit heeft geleid tot het vaststellen van een gegrond vermoeden van niet-naleving van de CAO?
Zie het antwoord op de vragen 10 en 11.
Bent u tevens ervan op de hoogte dat in geen van de hierboven benoemde cases een rechterlijk oordeel is geveld?
Zie het antwoord op de vragen 10 en 11.
Bent u voorts ervan op de hoogte dat gezien de lengte van de juridische procedures de uiteindelijke uitspraak meestal pas zal binnenkomen nadat de werknemers en het betrokken bedrijf weer van de bouwplaats zijn vertrokken?
Juridische procedures kunnen snel tot resultaat leiden, ook voordat de werknemers weer van de bouwplaats vertrokken zijn. Een voorbeeld volgt uit de berichtgeving op 28 augustus jl. over een kort geding tussen FNV Bondgenoten en Remak. De betrokken partijen hebben afspraken gemaakt over de betaling van 800 Polen op het niveau van de cao.
Deelt u de mening dat er ook een bestuurlijke aanpak (Inspectie SZW) op CAO-niveau gewenst is om de nalevingsbereidheid te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat een bestuurlijke aanpak de nalevingsbereidheid kan bevorderen. Cao-partijen kunnen bij vermoedens van niet naleving van de cao een civiele procedure starten tegen een onderneming. Daarbij bestaat, zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, de mogelijkheid van een verzoek aan de Inspectie SZW op grond van artikel 10 Wet AVV.
Bent u bekend met de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen, waarin opdrachtgevers verantwoordelijk worden gehouden voor het gedrag van hun toeleveranciers (onderaannemers en toeleverende uitzendbureaus)?
Ja. Volgens de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen kunnen er omstandigheden zijn waarin internationaal opererende bedrijven verantwoordelijkheden hebben ten aanzien van het gedrag van hun toeleveranciers.
Deelt u de mening dat als gevolg van deze OESO-richtlijnen opdrachtgevers moeten toezien op «het niet hanteren van minder gunstige lonen en arbeidsvoorwaarden door toeleveranciers dan van toepassing op vergelijkbare werkgevers in het gastland»?
In alle landen die de OESO Richtlijnen onderschrijven zijn door de overheid Nationale Contactpunten (NCP's) opgericht om de toepassing van de OESO Richtlijnen te bevorderen. Eén van de taken van die NCP's betreft de duiding van de richtlijnen in specifieke aan hen voorgelegde gevallen. In Nederland is het NCP inhoudelijk onafhankelijk van de overheid.
De kwestie van de buitenlandse werknemers werkzaam in de Eemshaven is door FNV Eemshaven voorgelegd aan het Nederlandse NCP. Als het NCP deze kwestie in behandeling neemt, zal het langs de weg van bemiddeling met de betrokken partijen trachten te komen tot een constructieve toekomstgerichte oplossing.
Deelt u de mening dat de genoemde OESO-richtlijnen een pro-actieve houding van betrokken opdrachtgevers in het kader van het toezien op het naleven van wet- en regelgeving voorschrijven. Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 17.
Bent u ervan op de hoogte, dat de OESO-richtlijnen de lidstaten van de OESO zo nodig naleving van de richtlijnen kunnen afdwingen?
Voor alle landen die de OESO Richtlijnen onderschrijven bestaat de verplichting om de naleving van de richtlijnen te bevorderen. Buiten contractuele relaties van bedrijven met de overheid is de naleving van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen niet juridisch afdwingbaar.
Deelt u de mening dat de opdrachtgevers zich weinig gelegen laten liggen aan de implicaties van deze OESO-richtlijnen en dat betrokken werkgevers de voor hen bedoelde verantwoordelijkheden in het kader van de CAO-naleving naast zich neerleggen en dat u aanvullende maatregelen dient te nemen om de verantwoordelijkheid van betrokken werkgevers in hun bouwketen te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vragen 17 en 19.
Voor wat betreft aanvullende maatregelen op het terrein van de verantwoordelijkheid van partijen in de bouwketen wijs ik u op de door de Europese Commissie voorgestelde Handhavingsrichtlijn bij de Detacheringsrichtlijn. Daarin wordt voorgesteld om ketenaansprakelijkheid voor loon in te voeren. Hierbij wordt het mogelijk een Nederlands bedrijf aan te spreken voor betaling van het loon van personeel dat hier gedetacheerd is vanuit een buitenlandse dienstverrichter. In het voorstel wordt ervan uitgegaan dat alleen de eerstvolgende schakel in de keten kan worden aangesproken (de inlener). In het voorstel beperkt de ketenaansprakelijkheid zich tot de bouwsector omdat naar de mening van de commissie daar de grootste problemen zijn. Zoals u bekend sta ik positief tegenover dit voorstel van de Europese Commissie.
Bent u voornemens om deze verantwoordelijkheid in te vullen met nadere maatregelen? Zo ja op welke wijze?
Zie de antwoorden op de vragen 17 en 19.
Over een stijgend aantal loonbeslagleggingen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «150 000 jongeren zwaar in de schulden»?1
Ja.
Deelt u de zorg over het stijgende aantal loonbeslagleggingen, met name de stijging onder jongeren, met 20 procent?
Uit informatie van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) blijkt dat het aantal loonbeslagen stijgt. De precieze omvang van deze stijging is niet bekend, omdat geen landelijke registratie van loonbeslagen plaatsvindt.
Op basis van de onlangs door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie goedgekeurde Verordening gegevensverstrekking zal de KBvG in de toekomst de beschikking krijgen over gegevens die betrekking hebben op de werkzaamheden van haar leden, waaronder ook beslagleggingen. De verordening wordt binnenkort gepubliceerd in de Staatscourant en treedt dit najaar in werking.
Ongeacht de precieze omvang van de stijging van het aantal loonbeslagen is de stijging zorgelijk,
omdat het erop wijst dat ook het aantal personen met betalingsachterstanden stijgt. De stijging van het aantal huishoudens met betalingsachterstanden blijkt overigens ook al uit de «Monitor betalingsachterstanden Meting 2011» (Kamerstukken II 20011/12, 33 000 XV, nr. 66).
Kent u het rapport «Paritas Passé« van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, waaruit blijkt dat er vaak meerdere schuldeisers tegelijk beslag leggen, zonder dat deze schuldeisers dit van elkaar weten?2
Ja.
Deelt u de mening dat mensen aangegane financiële verplichtingen moeten nakomen, maar dat er wel een minimale wettelijke bescherming moet bestaan bij schuldenproblematiek en dat deze goed moet worden gewaarborgd?
Ja, essentieel uitgangspunt is dat het vertrouwen in het handelsverkeer vergt dat aangegane financiële verplichtingen ook worden nagekomen en als dat niet gebeurt, dat dat rechtens ook kan worden afgedwongen. De keerzijde is dat ten behoeve van de schuldenaar een bepaald bestaansminimum als rechtsbescherming is geregeld in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Hoe beoordeelt u de situatie, waarbij schuldenaren steeds vaker terecht komen op een besteedbaar bedrag dat lager is dan de beslagvrije voet, te weten 90 procent van de bijstandsnorm?
In de brief van 28 juni 2012 in het kader van de behandeling van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Kamerstukken II 2011/12, 33 207, nr. 15) heeft het kabinet aangegeven een standpuntbepaling naar aanleiding van het rapport «Paritas Passé Debiteuren en crediteuren in de knel door ongelijke incassobevoegdheden» over te laten aan het volgende kabinet. Uw vragen zullen worden meegenomen in genoemde standpuntbepaling.
Deelt u de zorg dat dit tot onhoudbare situaties leidt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er een eenvoudige rangorde moet zijn tussen concurrente en preferente crediteuren en dat de huidige beslagwetgeving te complex is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om een inhoudelijke reactie aan de Kamer te sturen over het rapport «Paritas Passé» en een reactie te geven op de in dit rapport geschetste situaties en aanbevelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De slechte positie van werksters in Nederland |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat werksters in Nederland veel slechter af zijn dan hun collega`s in andere Europese landen en dat Nederland op dit punt mijlenver achterloopt?1
Ja.
Deelt u de mening dat in Nederland werksters dezelfde rechten moeten krijgen als overige werknemers zoals een cao, ontslagbescherming en verzekeringen tegen werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, zodat hun arbeidspositie verbetert? Zo nee, waarom niet?
Nee. Huishoudelijk personeel in dienst bij een bedrijf of voor 4 of meer dagen per week in dienst bij een particulier geniet in Nederland dezelfde bescherming als andere werknemers in loondienst. Huishoudelijk personeel dat doorgaans op minder dan 4 dagen per week uitsluitend werkzaamheden binnen het huishouden van een andere particulier verricht, heeft een andere rechtspositie. Voor deze laatste groep geldt sinds 1 januari 2007 de Regeling Dienstverlening aan huis. Door deze regeling hoeft de particuliere opdrachtgever niet zorg te dragen voor inhouding dan wel afdracht van premies werknemers- en volksverzekeringen, loonbelasting en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Hierdoor zullen particulieren sneller iemand inhuren voor persoonlijke diensten.
Door de regeling is het huishoudelijk personeel niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Wel hebben zij recht op onder meer 6 weken loondoorbetaling bij ziekte, het wettelijk minimumloon en vakantiebijslag. Ook zijn op hen de Arbeidstijdenwet, de Arbeidsomstandighedenwet en vele bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (waaronder de vakantieregeling) van toepassing.
Als voor de particuliere opdrachtgever dezelfde werkgeversverplichtingen en administratieve lasten zouden gelden als voor bedrijven, zou dit voor een groot deel van de particulieren te duur of te omslachtig zijn. Dit zou ten koste gaan van de (formele) werkgelegenheid van huishoudelijk personeel.
Deelt u de mening dat het probleem serieus moet worden genomen en dat deze beroepsgroep recht moet krijgen op goede witte arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid, zodat de Nederlandse Staat minder belasting- en premie-inkomsten misloopt door het grote zwarte circuit? Zo nee, waarom niet?
De Regeling Dienstverlening aan huis zorgt voor adequate arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid. Om de markt voor persoonlijke dienstverlening te stimuleren is indertijd de Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren (RSP-regeling) in het leven geroepen. Deze regeling is in 2005 weer afgeschaft omdat het nauwelijks bijdroeg aan de beoogde doelstellingen en bovendien leidde tot oneigenlijk gebruik. Uw Kamer heeft bij deze afschaffing als voorwaarde gesteld dat er een alternatieve regeling zou komen, wat geleid heeft tot de Regeling Dienstverlening aan huis.
Het toenmalige kabinet heeft ervoor gekozen de onderkant van de arbeidsmarkt te stimuleren door een combinatie van algemene maatregelen (waaronder versterking inkomensafhankelijkheid arbeidskorting) en de omvorming van de RSP-regeling tot de Regeling Dienstverlening aan huis.
Ik onderschrijf deze keuze.
Het toenmalige kabinet heeft met uw Kamer uitvoerig over de stimulering van de markt voor persoonlijke dienstverlening van gedachten gewisseld. Ik verwijs hiervoor onder meer naar de brieven van de Staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën van 9 juni 2006 en 7 december 2007 (Kamerstukken II, 2005/06, 29 544, nr. 62 en Kamerstukken II, 2007/08, 29 544, nr. 128).
De Regeling Dienstverlening aan huis is wederom aan de orde gekomen tijdens het debat op 15 juni 2011 met uw Kamer (Kamerstukken II, 2011/12, 29 544, nr. 334). In dat debat ben ik uitvoerig ingegaan op een aantal door uw Kamer aangedragen alternatieven. Ik heb toen tegelijkertijd geconstateerd dat afschaffing van de regeling Dienstverlening aan huis geen optie is, omdat daarmee de problemen waarvoor de Regeling een oplossing beoogde zich opnieuw zouden voordoen.
Hoe groot is het zwarte schoonmaakcircuit in Nederland momenteel?
De omvang van het «zwarte schoonmaakcircuit» is mij niet bekend. Van zwart werk is sprake als de huishoudelijke hulp de inkomsten uit huishoudelijk werk niet opgeeft aan de Belastingdienst en, als de hulp een uitkering geniet, ook niet opgeeft aan de uitkeringsinstantie.
Wat voor arbeidskrachten werken in het zwarte schoonmaakcircuit en hoeveel krijgen deze arbeidskrachten betaald, aangezien steeds meer particulieren voor enkele uren een werkster inhuren?
Ik heb geen inzicht in wat voor arbeidskrachten werkzaam zijn in het «zwarte schoonmaakcircuit».
Hoe beoordeelt u dit zwarte schoonmaakcircuit?
Ik keur zwart werk af. Ook degenen met bescheiden inkomsten dienen aangifte te doen voor verschuldigde belasting en premies. Door de aard van het werk is opsporing van zwart schoonmaakwerk nagenoeg onmogelijk.
Heeft u maatregelen in voorbereiding om de hoeveelheid zwarte schoonmaak terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het voorgaande heb ik geen maatregelen in voorbereiding.
De 400 ontslagen bij DSM door een paniekreactie |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat DSM wereldwijd 1000 werknemers wil ontslaan en er in Nederland 400 banen gaan verdwijnen?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat er geen honderden banen in Nederland mogen verdwijnen door een paniekreactie van het bestuur van een grote onderneming, die vooral lijkt te zijn ontstaan uit het voornemen om aandeelhouders en de beurs te plezieren? Zo nee, waarom niet?
Naar ik heb begrepen neemt DSM deze beslissing naar aanleiding van een terugval van de winst in het eerste half jaar van 2012 en op basis van slechtere vooruitzichten voor de wereldeconomie voor de tweede helft van dit jaar. Dit is het gevolg van de toenemende economische onzekerheid en ongunstige marktontwikkelingen. Om ook in toekomst winstgevend te blijven en de continuïteit van het bedrijf te borgen, start DSM haar efficiency-kostenreductieprogramma. Deze beslissing is de verantwoordelijkheid van DSM.
Deelt u de opvatting dat het onverdiend en onverantwoordelijk is dat een groot bedrijf, dat door de belastingbetaler is gesteund met de deeltijd-WW, nu met hoge winsten draait en goede toekomstverwachtingen heeft, plotseling aankondigt honderden banen te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Deeltijd-WW was ervoor bedoeld bedrijven in staat te stellen waardevolle werknemers vast te houden tijdens de moeilijkste crisisjaren door de werktijd te verkorten, zodat deze bij een oplevende economie weer snel konden worden ingezet. Hiermee kon op korte termijn kapitaalvernietiging worden voorkomen. Tegelijk moesten lange termijn aanpassingen niet belemmerd worden. Om dit te bereiken gold bijvoorbeeld de voorwaarde dat als een werknemer 3 tot 5 maanden (afhankelijk van de duur van de dienstbetrekking) na afloop van de deeltijd-WW alsnog werkloos werd de werkgever een vergoeding moest betalen.
DSM is momenteel bezig met het verbeteren van de efficiency. Daarbij gaan mogelijk banen verloren, maar dat staat in het teken van de noodzaak van een structurele reorganisatie. Ontslag vanwege de langere termijn aanpassingen van een bedrijf aan nieuwe omstandigheden is iets anders dan ontslag vanwege scherpe vraaguitval tijdens het dieptepunt van de crisis.
Het aangekondigde efficiencyprogramma is door DSM onder andere ingezet naar aanleiding van de verslechterde vooruitzichten en toegenomen economische onzekerheid. Het programma is gericht op kostenreductie binnen het gehele bedrijf, om de toekomstige winstgevendheid en daarmee de continuïteit van het bedrijf te behouden. Het is nog niet duidelijk of daarbij sprake zal zijn van gedwongen ontslagen. Continuïteit binnen een bedrijf is van belang voor het behoud van werkgelegenheid op de lange termijn.
DSM blijft investeren in Nederland zoals dat blijkt uit de eerdere aankondigingen van DSM dit jaar, zoals de investeringen in Chemelot Campus/Maastricht Health Campus, de € 100 mln. extra investeringen in R&D-laboratoria en het bouwen van een nieuw ammoniumsulfaat fabriek in Geleen. Het is de taak van de overheid om Nederland zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor bedrijven zoals DSM. Vanuit het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie wordt dit gedaan door het creëren van een goed fiscaal klimaat, bieden van financieringsmogelijkheden (zoals de WBSO, RDA en Innovatiebox) en het voeren van topsectorenbeleid. Bij de recente aankondiging om te investeren in R&D-laboratoria gaf DSM aan dat deze keuze mede is ingegeven door het gevoerde overheidsbeleid. Dankzij de inzet van dit kabinet kiest een bedrijf zoals DSM er voor om te investeren in Nederland. Dit levert honderden extra banen op.
Weet u of er gedwongen ontslagen zullen vallen bij DSM? Mochten deze er onverhoopt zijn, doet u dan een beroep op gelden uit de sociale fondsen binnen Europa om de getroffen werknemers te steunen? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij het UWV leert dat er door DSM nog geen melding is gedaan in de zin van de Wet melding collectief ontslag en er geen ontslagaanvragen zijn ingediend. Dit ligt in lijn met de berichtgeving van DSM zelf. Op dit moment weet DSM nog niet of en zo ja hoeveel gedwongen ontslagen zullen vallen in Nederland. DSM zet zich in om haar mensen te helpen aan een nieuwe baan, binnen of buiten DSM.
Vanwege het natuurlijk verloop (pensionering etc.) binnen DSM kunnen er ook intern mogelijkheden ontstaan. Dit alles zorgt ervoor dat op dit moment nog niet in te schatten is hoeveel mensen uiteindelijk gedwongen ontslagen zullen worden in Nederland.
Mochten er grote aantallen gedwongen ontslagen komen, dan zal gekeken worden naar het Europees Globaliseringsfonds (EGF). Het EGF kan actieve arbeidsmarktmaatregelen financieren, die speciaal bedoeld zijn om ontslagen werknemers weer aan het werk te helpen.
Een aanvraag kan pas worden ingediend wanneer duidelijk is:
Echter, zolang niet duidelijk is of en wanneer er in een aaneensluitende periode van vier maanden minimaal 500 ontslagen vallen, valt hier nog weinig over te zeggen.
Het weigeren van uitkeringsgerechtigden voor een baan |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitkeringsgerechtigden weigeren voor baan mag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke situatie is, waarbij een hele groep personen, die graag wil werken, wordt uitgesloten van solliciteren alleen op basis van het ontvangen van een uitkering?
Voorop staat dat elke vorm van uitsluiting onacceptabel is. Mensen moeten worden beoordeeld op hun talenten. De samenleving heeft iedereen die voldoet aan de kwaliteitseisen hard nodig. Wie kan werken moet en mag dat ook doen. Iedereen dient zoveel mogelijk naar vermogen te participeren. Ik vind het dan ook onwenselijk dat mensen op basis van het ontvangen van een uitkering worden uitgesloten.
Deelt u de mening dat er sprake kan zijn van discriminatie op grond van artikel 1 van de Grondwet, waarin is vastgelegd dat: «Allen die zich in Nederland bevinden, in gelijke gevallen gelijk behandeld worden. Discriminatie (...) op welke grond dan ook, is niet toegestaan»?
Het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod zijn in Nederland neergelegd in artikel 1 van de Grondwet en in een aantal gelijke behandelingswetten, zoals de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb), de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (Wgbl) en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Het hebben van een uitkering is geen discriminatiegrond die specifiek in de gelijke behandelingswetgeving wordt genoemd, maar dat sluit niet uit dat onderscheid op die grond mogelijk wel onder de zinsnede «op welke grond dan ook» uit artikel 1 van de Grondwet valt. Die beoordeling is aan de rechter. Zowel individuele personen die menen dat in hun nadeel onderscheid wordt gemaakt als belangenorganisaties op het terrein van de gelijke behandeling, kunnen zich hiertoe tot de rechter wenden.
Mocht het uitsluiten van mensen met een uitkering indirect onderscheid tot gevolg hebben op een wel door de gelijke behandelingswetgeving expliciet beschermde grond, dan is ook de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) bevoegd om daarover te oordelen. Daartoe kan een schriftelijk verzoek bij de CGB worden ingediend. Zo’n verzoek kan worden gedaan door degene die vindt dat in zijn nadeel onderscheid is of wordt gemaakt, maar ook door degene die wil weten of hij zelf verboden onderscheid maakt. Ook kan het verzoek worden gedaan door de ondernemingsraad of door een vereniging of stichting die ten doel heeft dit soort belangen te behartigen. Ten slotte kan de CGB uit eigen beweging een onderzoek instellen, als zij signalen heeft dat stelselmatig onderscheid wordt gemaakt als bedoeld in een van de genoemde wetten.
Deelt u de mening van de gemeente Wijchen dat zij geen partij is in een gang naar de Commissie Gelijke Behandeling? Bent u bereid zelf naar de Commissie Gelijke Behandeling te stappen? Zo nee, waarom niet?
Artikel 12, tweede lid, Algemene wet gelijke behandeling bevat een beperking voor wat betreft de personen en instellingen die een verzoek om een onderzoek bij de CGB kunnen indienen. Noch het gemeentebestuur van Wijchen, noch de staatssecretaris van SZW valt daar in dit geval onder.
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Karabulut en Ulenbelt (beiden SP), ingezonden 1 augustus 2012 (vraagnummer 2012Z14818)
Het bericht ‘Minder kinderbijslag militairen buitenland’ |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minder kinderbijslag militairen buitenland»?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse militairen, die met hun gezin in het buitenland gestationeerd zijn, nadeel ondervinden van de nieuwe wet woonlandbeginsel en minder kinderbijslag ontvangen? Zo ja, om hoeveel gezinnen gaat het en met welk bedrag worden zij gemiddeld benadeeld?
Op basis van de «Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012» wordt de hoogte van de kinderbijslag afgestemd op het kostenniveau van het land waarin het kind woont. De militairen die met hun kinderen zijn gestationeerd in het buitenland en in Koninkrijksdelen zoals Curaçao ontvangen het bedrag aan kinderbijslag dat is afgestemd op het kostenniveau van het land waar hun kinderen wonen. Als dit kostenniveau lager ligt dan het kostenniveau in Nederland is het bedrag aan kinderbijslag ook lager.
Deelt u de mening dat de wet woonlandbeginsel het doel heeft om de export van uitkeringen tegen te gaan voor mensen die remigreren naar het land van herkomst – en dus vrijwillig vertrekken – en niet om militairen te korten die enkele jaren door de overheid in het buitenland worden gestationeerd? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse militairen, die benadeeld worden door de wet woonlandbeginsel, dienen te worden gecompenseerd aangezien zij door de overheid zijn uitgezonden naar gebieden buiten Nederland? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Het gaat inderdaad om verschillende situaties. Verzekerd voor kinderbijslag zijn die mensen die in Nederland wonen of mensen die hier niet wonen maar wel zijn onderworpen aan de loonbelasting vanwege in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid. Mensen die Nederland verlaten om ergens anders te gaan wonen en die niet meer onderworpen zijn aan Nederlandse loonbelasting hebben geen recht op kinderbijslag. Militairen die Defensie in het buitenland plaatst en onderworpen zijn aan de Nederlandse loonbelasting hebben wel recht op kinderbijslag. Deze militairen ontvangen een bedrag aan kinderbijslag dat in verhouding staat tot het kostenniveau van het woonland van het kind.
Bent u voornemens de buitenlandtoelage te verhogen voor militairen die gestationeerd zijn in het buitenland, om hen zo te compenseren voor de onbedoelde korting, die zij ondervinden door de wet woonlandbeginsel? Zo nee, waarom niet?
Nee. De «Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid» richt zich niet op specifieke doelgroepen maar op de export van bepaalde uitkeringen, zoals de Algemene Kinderbijslagwet, de Algemene nabestaandenwet, de Wet op het kindgebondenbudget en een onderdeel van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; de WGA-vervolguitkering. Deze uitkeringen garanderen een bestaansminimum of leveren een bijdrage in de kosten. Het woonlandbeginsel houdt in dat de hoogte van een uitkering wordt afgestemd op het kostenniveau van het land waarin de belanghebbende of het kind woont. Doel hiervan is te voorkomen dat uitkeringen die buiten Nederland worden verstrekt, met lokale maatstaven uit de pas lopen. De «Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid» maakt geen uitzondering voor bijvoorbeeld uitgezonden militairen. De kinderbijslag wordt gefinancierd uit de belastingmiddelen en heeft geen relatie met de afdracht van Nederlandse sociale premies.
Waarom worden bij de aanbesteding van postbezorging door de Nederlandse Staat, zoals deze zomer voor de Belastingdienst, lagere tarieven per poststuk gehanteerd dan de bandbreedte die onderzoeksbureau SEO adviseerde om de regelgeving na te kunnen komen dat in 2014 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst op basis van de sector-cao heeft?
De aanbesteding door de Belastingdienst is afgerond en de contracten zijn getekend. De uiteindelijke tarieven zijn niet openbaar. Wel kan worden gemeld dat ten opzichte van de vorige contracten bij beide partijen sprake is van een substantiële verhoging van de tarieven (25 – 30%). Sandd geeft aan dat de tarieven in dit contract de ruimte bieden voor de afgesproken ingroei van de vaste contracten voor de postbezorgers. Daarbij geldt wel dat voor het behalen van de volledige ingroei in 2014 meer factoren van belang zijn, zoals het volume en de tarieven die op de rest van de markt gerealiseerd kunnen worden. Bij de aanbesteding door de Belastingdienst zijn vooraf geen tarieven vastgesteld. Dit zou de concurrentie te zeer inperken en past daarmee niet binnen een Europese aanbesteding. Bovendien zijn postbedrijven zelf het best in staat om voor specifieke contracten in te schatten bij welke prijzen de afgesproken arbeidsvoorwaarden mogelijk zijn. Wel heeft de Belastingdienst in de gestelde voorwaarden waarborgen ingebouwd om te voorkomen dat prijzen zouden worden geboden die strijdig zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden (zie ook antwoord op vraag 4). SEO deed in opdracht van de werkgeversvereniging Postverspreiders Nederland onderzoek naar de uitwerking van het advies van Vreeman over goede arbeidsvoorwaarden op de postmarkt. Op basis van cijfers van de bedrijven zelf kwam SEO tot een bandbreedte van gemiddeld 18 tot 24 cent voor poststukken in het algemeen. Afhankelijk van het soort post (bijvoorbeeld losse post of bulkpost), het gewicht van de poststukken en het volume, kunnen de tarieven in specifieke contracten van dit gemiddelde afwijken.
Koopt de Nederlandse Staat postbezorging in tegen bodemprijzen, waardoor meer postbezorgers de aankomende jaren op basis van een overeenkomst van opdracht (ovo) onder het minimumloon blijven worden betaald?
De huidige CAO en AMvB met het afgesproken ingroeipad gelden nog steeds. De stappen daarin zijn tot nu toe gehaald. Zoals in het antwoord op de vorige vraag vermeld, liggen de tarieven van de recente aanbesteding door de Belastingdienst substantieel hoger dan bij het vorige contract en is aangegeven dat ze de ruimte bieden voor de overige stappen van de afgesproken ingroei. Er is dus geen sprake van bodemprijzen. Op 20 juni 2012 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer per brief laten weten dat wetgeving wordt voorbereid waarmee de werkingsfeer van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag (Wml) wordt uitgebreid (Kamerstukken II, 29 502, nr. 101). Postbezorgers die arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht krijgen dan recht op het wettelijk minimumloon.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de regering tarieven opneemt waardoor het voor postbedrijven niet mogelijk is per 2014 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst op basis van de sector-cao aan te bieden, terwijl de regering dit in woord en geschrift wel zegt na te streven en de motie Hamer c.s. (Kamerstuk 20 502, nr. 670) uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, bieden de tarieven de ruimte voor de afgesproken ingroei. Er is dus geen sprake van het onmogelijk maken van de ingroei. De uitkomsten van de aanbesteding door de Belastingdienst zijn daarmee in lijn met het streven van de regering.
Hoe bent u in de aanbestedingsformulieren gekomen tot prijzen per poststuk tussen de € 0,097 en € 0,20, grotendeels onder de bandbreedte van € 0,18 tot en met € 0,24 die SEO heeft vastgesteld? Waar zijn deze lagere tarieven op gebaseerd?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, zijn voorafgaand aan de aanbesteding geen tarieven vastgesteld. De genoemde bedragen komen dan ook niet uit het bestek. Om te voorkomen dat prijzen zouden worden geboden die strijdig zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden, is in het bestek een aantal waarborgen ingebouwd:
Hoe kan het dat u tijdens het algemeen overleg van 21 maart 2012 nog beloofde dat de Staat der Nederlanden fatsoenlijke prijzen moet hanteren bij de aanbesteding van de postbezorging, maar de prijsstelling nu zoveel lager ligt dan geadviseerd?
Tijdens het algemeen overleg van 21 maart 2012 heb ik aangegeven dat de motie (Gesthuizen/Vos) over fatsoenlijke prijzen uitgevoerd zou worden. In lijn met de motie heeft de regering zich zowel bij het opstellen van de criteria als bij de uiteindelijke gunning ervan vergewist dat acceptatie van een specifieke offerte niet in de praktijk tegenstrijdig is met de doelen omtrent goede arbeidsvoorwaarden (Kamerstukken II, 29 502, nr. 25). Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven, heeft de Belastingdienst daartoe in de voorwaarden een aantal waarborgen opgenomen. Zoals in het antwoord op vraag 1 vermeld, is aangegeven dat de tarieven die uit de aanbesteding zijn gekomen de ruimte bieden voor de afgesproken ingroei.
Deelt u nog steeds de mening dat de Nederlandse Staat fatsoenlijke prijzen moet hanteren bij de aanbesteding van de postbezorging? Zo ja, welke tarieven per poststuk gaat de Staat der Nederlanden dan hanteren, zodat in 2014 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst op basis van de sector-cao ontvangt?
De aanbesteding van de Belastingdienst is inmiddels afgerond en de contracten zijn getekend. In het bestek zijn waarborgen opgenomen om te voorkomen dat prijzen zouden worden geboden die strijdig zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden. De uiteindelijke tarieven liggen substantieel hoger dan bij het vorige contract en bieden de ruimte voor de afgesproken ingroei. Met de aanbesteding van de postbezorging door de Belastingdienst is daarmee invulling gegeven aan het streven om als Nederlandse Staat prijzen te hanteren die in lijn zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden.
Administratieve rompslomp voor parttime zzp’ers |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar dat werknemers, die naast hun baan als parttime zelfstandige zonder personeel (zzp’er) aan de slag willen, vaak moeite hebben om een verklaring van de Belastingdienst te krijgen waarop staat dat deze werknemers zelfstandig ondernemer zijn (een VAR WUO verklaring) en daarom klussen mislopen, aangezien een opdrachtgever deze verklaring wil ontvangen zodat de opdrachtgever is gevrijwaard van onvoorziene naheffing van sociale premies? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit probleem niet bestaat?
Bij zzp’ers die naast hun baan in loondienst overige werkzaamheden verrichten, is de vraag of deze werkzaamheden voor de inkomstenbelasting kunnen worden beschouwd als winst uit een onderneming. Deze beoordeling is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, waaronder de behaalde winst, de uren besteed aan de onderneming, het aantal opdrachtgevers, de wijze waarop opdrachten worden verricht en de mate waarin de belastingplichtige ondernemersrisico’s loopt en investeert. Bij de afgifte van de VAR beoordeelt de Belastingdienst de door de aanvrager zelf aangeleverde informatie over zijn werkzaamheden in de komende periode in onderlinge samenhang. Die beoordeling is in lijn met de in de jurisprudentie ontwikkelde invulling van het begrip onderneming waarbij alle feiten en omstandigheden bepalend zijn voor de kwalificatie van de arbeidsverhouding. De Belastingdienst legt voor alle aanvragen van een VAR dezelfde criteria aan en maakt daarbij geen onderscheid tussen deeltijd- en voltijdondernemers.
Uit bovenstaande concludeer ik dat in het geval geen VAR-WUO wordt afgegeven, de Belastingdienst op grond van de jurisprudentie en de door de VAR-aanvrager zelf aangedragen informatie heeft beoordeeld dat geen sprake is van fiscaal ondernemerschap.
Deelt u de mening dat er gezocht moet worden naar een oplossing voor dit probleem, aangezien de regering personen, die naast hun werknemersbestaan ondernemersactiviteiten willen ontplooien, zou moeten ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Bij deeltijdondernemers (met een onderneming naast bijvoorbeeld een voltijdsdienstbetrekking) zal het – vanwege het geringere aantal bestede uren in die onderneming en de daardoor vaak geringere omzet – lastiger zijn te voldoen aan de hierboven genoemde algemeen geldende vereisten voor het hebben van winst uit een onderneming. Om die reden zullen deeltijdondernemers minder vaak een fiscaal ondernemer zijn en daarom ook minder snel een VAR WUO krijgen uitgereikt.
De oorzaak hiervan ligt evenwel niet bij de VAR-beoordeling, maar bij de feiten en omstandigheden die voor de belastingplichtige gelden. De VAR is immers niets anders dan een oordeel vooraf over de door de belastingplichtige zelf gepresenteerde feiten en omstandigheden over de werkzaamheden op grond van de bestaande jurisprudentie over arbeidsverhoudingen. Het is voorbehouden aan de Belastingdienst om individuele gevallen te toetsen.
In de brief van de staatssecretaris van Financiën van 17 september jongstleden met betrekking tot zzp’ers en de VAR heeft het kabinet maatregelen aangekondigd rond het VAR-proces. In de visie van het kabinet is er geen aanleiding voor wijziging van het fiscale ondernemersbegrip. Wel wordt een webmodule aangekondigd, waarmee aanvragers van een VAR meer inzicht krijgen in hoe de kwalificatie van deze feiten en omstandigheden tot stand komt. Doordat de kwalificatie transparanter wordt, kunnen (deeltijd)ondernemers zelf zien waarom hun werkzaamheden wel of niet als fiscaal ondernemerschap worden gekwalificeerd.
Eventuele onduidelijkheid bij opdrachtgevers over de juridische gevolgen van het geven van een opdracht aan een deeltijdzelfstandige kan hiermee worden weggenomen.
Zou u voor 1 oktober 2012 een brief naar de Kamer willen sturen waarin u uiteenzet hoe dit probleem voor parttime zzp’ers is op te lossen? Zo nee, waarom niet?
In de brief aan de Tweede Kamer van de staatssecretaris van Financiën van 17 september jongstleden is uitgebreid ingegaan op de definitie van het begrip zzp’er en de VAR-systematiek. Ik ben van mening dat een webmodule duidelijkheid kan bieden aan opdrachtgever en opdrachtnemer over de kwalificatie van hun arbeidsrelatie en de bijbehorende rechten en plichten zodat beide partijen weten waar ze aan toe zijn.
Het uitblijven van ‘exit-gesprekken’ met vroegtijdige schoolverlaters |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het schrikbarend is dat 20% van de vroegtijdige schoolverlaters geen gesprek met een schoolafgevaardigde heeft gehad over hun beslissing de school definitief te verlaten, zeker omdat deze risicogroep vijf keer vaker voorkomt in criminaliteitscijfers en twee keer zoveel kans heeft op werkloosheid?1 Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het een onwenselijke situatie is dat een vijfde van de voortijdig schoolverlaters met niemand in zijn of haar omgeving heeft gesproken voordat zij de opleiding definitief verlieten. Dat betekent dat zij niet met hun ouders, vrienden of met een vertegenwoordiger van de onderwijsinstelling hebben gesproken voordat zij dit besluit namen. Het is mogelijk dat zij door een gesprek voor het onderwijs behouden hadden kunnen blijven, maar zeker is dat niet. Tachtig procent van de voortijdig schoolverlaters heeft wel met iemand in zijn of haar omgeving over het voornemen om te stoppen gesproken. Buiten hun ouders wenden zij zich het vaakst tot een vertegenwoordiger van de school. De mogelijkheid voor een gesprek wordt dus wel door onderwijsinstellingen geboden, maar niet alle jongeren maken daar gebruik van.
Deelt u de mening dat er altijd een «exit-gesprek» moet plaatsvinden tussen een afgevaardigde van een school en de (potentiële) vroegtijdige schoolverlater, om de schooluitval alsnog te voorkomen dan wel een vinger te krijgen achter de redenen voor uitval en als school van deze informatie te leren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat onderwijsinstellingen er verstandig aan doen om met iedere jongere die voortijdig met de opleiding wil stoppen in gesprek te gaan over zijn of haar motieven. Mogelijk kan de jongere alsnog voor het onderwijs behouden worden door plaatsing op een andere opleiding of andere onderwijsinstelling of door informatie over de gevolgen van stoppen voor zijn of haar arbeidsmarktkansen. Als dat niet aan de orde is, kan een gesprek over de redenen om te stoppen waardevolle informatie opleveren voor de onderwijsinstelling.
Het is aan de onderwijsinstelling om het voeren van exitgesprekken een regulier onderdeel te maken van de uitschrijfprocedure. Overigens worden jongeren na uitschrijving opgeroepen voor een gesprek met de leerplichtambtenaar of RMC-functionaris met als doel ze terug te leiden naar het onderwijs of, als dat niet mogelijk is, naar de arbeidsmarkt.
Ik wil benadrukken dat ook de betrokkenheid van ouders bij de schoolloopbaan van hun kind van groot belang is om uitval te voorkomen. In de gesprekken die met onderwijsinstellingen worden gevoerd breng ik dit in. Ik heb met de MBO-raad en Ingrado afspraken gemaakt over het bevorderen van de ouderbetrokkenheid bij school en bij het verzuim in het bijzonder.
Wilt u de doelstelling van de PvdA-fractie om het aantal vroegtijdige schoolverlaters de aankomende vier jaar met de helft terug te brengen overnemen, zodat de arbeidsmarktkansen voor een grote groep jongeren beter worden? Zo nee, waarom niet?
De doelstelling van het kabinet Balkenende II was om het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters te halveren van 71 000 in 2002 tot maximaal 35 000 in 2012. Investeren in jongeren en hun startkwalificaties loont. Met een startkwalificatie hebben jongeren betere arbeidsmarktperspectieven. Om die reden heb ik er in 2010 voor gekozen om deze doelstelling verder aan te scherpen tot maximaal 25 000 nieuwe vsv’ers in 2016 en de jaren daarna. Dit is een ambitieuze doelstelling. Op dit moment staat de teller op 38 6002. Rekening houdend met de circa 4 000 jongeren die nu onterecht als voortijdig schoolverlater meegeteld worden, is de oorspronkelijke vsv-doelstelling in feite behaald. Om nog verder te dalen naar maximaal 25 000 vsv’ers in 2016 moeten scholen en gemeenten nog forse inspanningen leveren. Een nog scherpere doelstelling acht ik niet haalbaar.
Indien u deze doelstelling om het aantal schoolverlaters te halveren steunt, waarom wilt u dan geen «exit-gesprek» tussen de school of opleiding en de vroegtijdige schoolverlater verplichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is er een verband tussen de slechte begeleiding van schoolverlaters en de stijgende jeugdwerkloosheid, voornamelijk bij allochtone jongeren (zie ook andere vragen van het lid Hamer over een actieplan om de sterk stijgende jeugdwerkloosheid terug te dringen)?
De werkloosheid onder jongeren ligt altijd hoger dan de algemene werkloosheid vanwege de jaarlijkse toestroom van schoolverlaters, het gegeven dat jongeren veelal werken op een tijdelijk contract en de conjunctuurgevoeligheid van de sectoren waarin vooral jongeren werkzaam zijn. In tijden van economische teruggang loopt de jeugdwerkloosheid altijd sterker op dan de algemene werkloosheid, maar in tijden van economisch herstel daalt de jeugdwerkloosheid ook sneller.
Niet-westerse allochtone jongeren blijken gemiddeld vaker op een tijdelijk contract werkzaam te zijn dan autochtonen. Dit kan gerelateerd zijn aan het feit dat niet-westerse allochtone jongeren relatief vaker het onderwijs zonder startkwalificatie verlaten. De arbeidsmarktpositie van jongeren zonder startkwalificatie is slechter dan die jongeren met startkwalificatie. Zo zijn jongeren zonder startkwalificatie relatief vaker werkloos. Het kabinet zet daarom stevig in op het voorkomen van voortijdig schoolverlaten.