Uitval op mbo's door bezuinigingen op kinderopvang |
|
Nine Kooiman , Manja Smits |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag over mbo-leerlingen die in de knel raken doordat er wordt bezuinigd op de kinderopvang?1
Het beeld dat in de uitzending wordt geschetst dat leerlingen in de laagste inkomensklasse honderden euro’s meer aan kinderopvang moeten betalen als gevolg van de bezuiniging per 2011, is niet juist. In de laagste inkomensklasse (lager dan € 18 099) gaan ouders enkele tientallen euro’s meer betalen.
Voorbeeld: Een ouder in de laagste inkomensklasse betaalde vóór de bezuiniging gemiddeld € 44 per maand voor twee kinderen en gaat als gevolg van de bezuiniging € 65 per maand betalen.
Deelt u de mening dat het initiatief van het Lentiz Life College in Schiedam om zelf kinderopvang aan te bieden aan haar deelnemers kansrijk is doordat zij zo schooluitval weten te voorkomen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de kinderopvang voor deelnemers van het Lentiz College betaalbaar blijft?
Het Lentiz Life College is onderdeel van het samenwerkingsverband Nieuwe Waterweg Noord. Dit samenwerkingsverband heeft als Plusvoorziening voor het schooljaar 2009/10 en 2010/11 € 2,3 mln. van het ministerie van OCW ontvangen. Doelgroep van deze Plusvoorziening-middelen zijn overbelaste jongeren in de leeftijd van 14 tot 23 jaar. Het gaat hierbij o.a. om jeugdige ex-gedetineerden en tienermoeders. Van het budget voor de Plusvoorziening wordt o.a. samenwerking met een kinderopvanginstelling gezocht. Het kabinet stelt vanaf 2012 € 30 mln structureel beschikbaar voor Plusvoorzieningen en wijkscholen in Nederland. Deze middelen staan gereserveerd op de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën. Daarnaast hebben deze ouders recht op kinderopvangtoeslag waardoor de kinderopvang voor deze ouders betaalbaar blijft.
Bent u bereid om er zorg voor te dragen dat het Lentiz Life College kan blijven doorgaan met het ondersteunen van deelnemers door middel van het aanbieden van kinderopvang? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de jonge moeders in de reportage onderwijs kunnen blijven volgen en de kinderopvang voor hen betaalbaar blijft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet vindt het belangrijk dat deze jonge ouders hun opleiding afmaken en daarmee goede kansen hebben op de arbeidsmarkt. Er zijn dan ook twee regelingen die in de ondersteuningsbehoefte van deze doelgroep voorzien. De Kinderopvangtoeslag maakt kinderopvang betaalbaar en de Plusvoorzieningregeling maakt het bijvoorbeeld voor het Lentiz Life College mogelijk om extra voorzieningen voor tienermoeders te organiseren.
De hoge schooluitval in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bijna één op de vijf startende mbo’ers hun school verlaat zonder diploma?1
Door de inspanningen van de laatste jaren is vooruitgang geboekt in de terugdringing van het aantal voortijdig schoolverlaters en ook in het lopende schooljaar zet deze positieve ontwikkeling door. Maar de uitval vind ik nog steeds té hoog.
Hoe kan het percentage uitvallers zo hoog zijn, terwijl het aanpakken van voortijdig schoolverlaten de afgelopen jaren als belangrijk werd beschouwd door het kabinet?
De voortijdig schoolverlaters-cijfers voor het mbo laten een afname zien. In de afgelopen jaren is, zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al heb aangegeven – hard gewerkt aan de terugdringing van het aantal voortijdig schoolverlaters en dat heeft resultaat opgeleverd. In het schooljaar 2005/2006 bedroeg het vsv-percentage voor het mbo 9,3, in het schooljaar 2007/2008 was dit percentage gedaald naar 8,5 en in het schooljaar 2008/2009 naar 7,8. Het Centraal Bureau voor de Statistiek berekent de uitval als percentage van de instroom in het schooljaar 2005/2006. Het CBS kan met deze cohort-benadering (nog) geen ontwikkeling in de tijd laten zien.
OCW daarentegen presenteert jaarlijks de uitval als percentage van de gehele deelnemerspopulatie, die vanzelfsprekend groter is dan de instroom van één jaar. Dat verklaart grotendeels het verschil in de gepubliceerde percentages.
Wat is volgens u de reden dat de uitval met name bij mbo niveau 1 erg hoog is? Deelt u de mening dat de enorme Regionale Opleidingscentra (ROC’s) er blijkbaar onvoldoende in slagen om deze groep jongeren onderwijs te bieden dat bij hen past? Zo nee, waarom niet?
Uit de vele onderzoeken naar schooluitval is onder andere gebleken, dat die bij mbo-opleidingen het hoogst is. De belangrijkste reden daarvan blijkt veelal een verkeerde opleidingskeuze, maar binnen de groep waarin hiervan sprake is, gaat het ook vaak om een opeenstapeling van problemen2. De instellingen erkennen het feit dat naast een verkeerde studiekeuze een deel van de uitval met de organisatie van de opleiding zelf te maken heeft. Roc's kunnen vanzelfsprekend de problematiek van individuele leerlingen niet zo maar oplossen, maar met beter en goed georganiseerd onderwijs kan een belangrijk deel van het voortijdig schoolverlaten worden voorkomen. Dat is de taak van de roc’s. Wij leggen de lat ook voor het mbo hoger; punten uit het regeerakkoord als versterking van de professionaliteit van docenten, vergroten van ouderbetrokkenheid, het verhogen van het rendement gelden ook voor het mbo.
Hoe hoog is de uitval onder mbo’ers in een vm2-traject waarbij vmbo en mbo in elkaar zijn geschoven?
Op grond van de huidige data is bekend, dat het voortijdig schoolverlaten onder de VM2 leerlingen uit de eerste tranche (met een uitval van 2,2%) lager ligt dan het landelijke gemiddelde (met een uitval van 2,4%) en ook lager ligt dan het vsv-percentage in het voorgaand cohort op de scholen met een experiment eerste tranche (met een uitval van 3,0%), die toen nog niet gebruik maakten van VM2.
Dit is een aanwijzing, dat de VM2-aanpak bij de experimenten een positief effect heeft.
Over de uitval van mbo-ers in het VM2 experiment is nog niets bekend, aangezien de eerste groep VM2 leerlingen pas dit schooljaar 2010–2011, is gestart met het MBO programma.
Deelt u de mening dat deze uitvallers op latere leeftijd de mogelijkheid moeten krijgen alsnog een mbo-diploma te halen? Zo ja, wanneer gaat de bezuiniging van tafel om het onderwijs voor mbo’ers van 30 jaar en ouder niet langer te bekostigen? Zo nee, hoe zorgt u dan voor de vakmensen waarover u schrijft in uw regeerakkoord?
Werknemers boven de 30 jaar kunnen nog volop scholing volgen. Werkgevers die hun werknemers faciliteren in een scholingstraject kunnen op grond van de Wet Vermindering Afdracht (WVA) in aanmerking komen voor een afdrachtvermindering bij de Belastingdienst; werknemers kunnen hun scholingskosten als aftrekpost bij hun belastingaangifte opvoeren.
Voorts kunnen werkgevers en werknemers de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen inzetten.
Financiële problemen op basisscholen door bezuinigingen vanuit het rijk |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Scholen raken in de knel, Lucas komt 2,5 miljoen tekort» over aankomende tekorten in het basisonderwijs?1
Een eventueel tekort van € 2,5 miljoen kan slechts ten dele te maken hebben met de genoemde bezuiniging. Het is aan het bestuur om het probleem op te lossen zonder de kwaliteit van het onderwijs te schaden.
Deelt u de analyse dat de genoemde problemen direct gevolg zijn van de bezuiniging van negentig miljoen euro van vorig jaar op het bestuur en management van basisscholen en de bezuiniging op de groeiregeling? Zo nee, waar komt dan het tekort vandaan?
De totale PO bekostiging van Lucas is per jaar ongeveer € 75 miljoen. De bezuiniging op B&M bedraagt daar ongeveer 1% van, als de gevolgen van de groeiregeling op ongeveer een half miljoen worden geschat, dan zou de bezuiniging op 1,7% uitkomen. Volgens het artikel meldt Lucas een probleem van ongeveer 3,35%. Waardoor dat wordt veroorzaakt is zonder inzicht in de bedrijfsvoering van Lucas niet te beoordelen. Uit ons ten dienste staande gegevens blijkt dat over de afgelopen vijf jaar het aantal PO-leerlingen met 8,5% is gestegen en het aantal voltijdse personeelsplaatsen is gestegen met 13%. Gezien het aantal personeelsplaatsen bij Lucas loopt een dergelijk verschil in ontwikkeling al snel op tot € 2,5 miljoen.
Deelt u de mening dat het ten koste gaat van de onderwijskwaliteit wanneer door bezuinigingen op het basisonderwijs leerlingen in grotere klassen komen te zitten, geen muziekles meer krijgen, geen remedial teaching meer krijgen, er geen speciale klassen meer zijn voor leerlingen met een voorsprong of achterstand, en mogelijk ook vakdocenten zoals gymleraren moeten verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Dat zou ten koste gaan van de onderwijskwaliteit, het is daarom van belang dat Lucas andere oplossingen zoekt. Daar is ook ruimte voor. Lucas heeft een prima financiële positie. In 2008 bedroeg het rendement uit bedrijfsvoering 0,6 miljoen en het resultaat op financiële activa 2,4 miljoen. Het totale resultaat was dus 3 miljoen positief.
Zijn u nog meer scholen bekend die zich door uw bezuinigingen op het management en op de groeiregeling genoodzaakt zien te snijden in het primair onderwijsproces?
Er zijn meer scholen bekend die aangeven dat zij het primair proces niet kunnen ontzien. Ook de PO-raad heeft namens zijn leden gesteld dat de maatregel niet kan worden opgevangen zonder het primair proces te schaden. Gezien de omvang van de bezuiniging moeten schoolbesturen volgens mij in staat zijn de kwaliteit van het onderwijs te ontzien.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat door bezuinigingen op het management leerlingen in grotere klassen komen te zitten, geen muziekles meer krijgen, geen remedial teaching meer krijgen, er geen speciale klassen meer zijn voor leerlingen met een voorsprong of achterstand, en mogelijk ook vakdocenten zoals gymleraren moeten verdwijnen? Zo nee, waarom vindt u deze verschraling van het onderwijs acceptabel? Zo ja, bent u bereid de bezuiniging van negentig miljoen euro per direct ongedaan te maken? Zo neen, waarom niet?
Zoals betoogd bij de behandeling van de begroting 2010, maakte de economische situatie structurele maatregelen onvermijdelijk. Ook het primair onderwijs kon daarbij niet worden ontzien. De keuze voor het budget B&M is gemaakt om vanuit de overheid de wens aan te geven dat besturen de oplossing buiten het primair proces zouden zoeken, zodat de kwaliteit van het onderwijs zoveel mogelijk ontzien wordt. Binnen de kaders van lumpsumbekostiging, maken besturen hierin uiteindelijk zelf een afweging. De Tweede Kamer heeft niet het initiatief genomen om op maatregelen bij de behandeling van de begroting 2010 een amendement in te dienen. Daarmee is de Tweede Kamer in 2009 akkoord gegaan met de bezuiniging. Voor het terugdraaien van de maatregel is geen dekking. Het is nu aan de besturen om de maatregel op te vangen met behoud van de kwaliteit van het onderwijs.
Het bericht dat scholen voor speciaal onderwijs in het noorden overvol zijn |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de nu ontstane situatie, waarbij de scholen voor speciaal onderwijs in het noorden van Nederland overvol zijn?1
Op dit moment zijn de telgegevens van 1 oktober jl. nog niet beschikbaar. Uit het contact met Renn 4 blijkt echter dat de leerlingaantallen in het (v)so in het noorden van Nederland zijn gestegen. Dit zou in lijn zijn met de trend van de afgelopen jaren en vormt een belangrijke reden voor de invoering van het passend onderwijs. Daarin wordt sterker ingezet op het plaatsen van leerlingen in het reguliere onderwijs.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat kinderen verder moeten reizen, omdat ze op scholen in de buurt niet meer geplaatst kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe voorkomt u deze onwenselijke situatie?
Over het algemeen deel ik de mening dat er zoveel mogelijk moet worden ingezet op thuisnabij onderwijs. Maar sommige kinderen hebben behoefte aan specifieke ondersteuning, die niet overal kan worden geboden. In die situaties kan het nodig zijn een leerling op een school te plaatsen die verder weg gelegen is.
Deelt u de analyse van Renn 4 dat de plotselinge groei in het aantal leerlingen verband heeft met de doorgevoerde bezuinigingen op de rugzak in het speciaal basisonderwijs en de ambulante begeleiding? Zo nee, hoe verklaart u de plotselinge toename?2
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is er geen sprake van een plotselinge groei, maar van een trend die met de invoering van de leerlinggebonden financiering in 2003 is ingezet. De groei van de leerlingenaantallen in het (v)so lijkt dan ook geen direct gevolg van de bezuiniging op de rugzak in het speciaal basisonderwijs. Mijns inziens hoeft deze bezuiniging ook geen reden te zijn om leerlingen naar het speciaal onderwijs te verwijzen. Sinds de harmonisering van de rugzakbedragen in het speciaal basisonderwijs is er immers voor geïndiceerde leerlingen in het basisonderwijs en geïndiceerde leerlingen in het speciaal basisonderwijs ongeveer eenzelfde bedrag beschikbaar.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze scholen niet gedwongen zijn na de kerst een leerlingenstop af te kondigen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat geen enkele leerling thuis komt te zitten na kerst of na de kerst op een school zitten waar deze leerling eigenlijk niet thuishoort?
Ieder kind heeft recht op onderwijs. Voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte is daarom ook extra geld beschikbaar, ofwel in de vorm van een leerlinggebonden budget ofwel in de vorm van het speciaal onderwijs. Er kan naar mijn idee geen sprake zijn van een noodgedwongen leerlingenstop. Ik begrijp dat het (v)so huiverig is om nu uit te breiden terwijl de invoering van passend onderwijs naar verwachting betekent dat in de toekomst minder leerlingen worden geplaatst in het (v)so. Echter, zolang de huidige wetgeving van kracht is, geeft een indicatie recht op inschrijving bij een (v)so-school. De school heeft een wettelijk vastgelegd recht op bekostiging, zodat een stop op leerlingen niet nodig is. Dit laat onverlet dat het wenselijk is om goed na te gaan of leerlingen echt zijn aangewezen op het (v)so. REC’s en samenwerkingsverbanden kunnen hierover afspraken maken waardoor de ontwikkeling van het aantal leerlingen in het (v)so beheerst kan worden.
Deelt u de verwachting dat het zogenaamde «passend onderwijs» en de daarbij komende bezuinigingen leiden tot minder goed onderwijs voor veel leerlingen en wellicht extra thuiszitters?
Nee, die mening deel ik niet. De kosten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben zijn de afgelopen jaren explosief gestegen. Daar is bij de invoering van het huidige systeem in 2003 geen rekening mee gehouden. De sterke groei zorgt ervoor dat steeds meer leerlingen voorzien worden van labels waar ze moeilijk van afkomen, hetgeen kostbaar is en geen garantie blijkt voor onderwijs dat goed voorbereidt op vervolgonderwijs of de arbeidsmarkt. Het huidige systeem is dan ook niet houdbaar en dat moet worden veranderd. Zoveel mogelijk kinderen moeten binnen het reguliere onderwijs een passend onderwijsaanbod krijgen.
Dit kabinet bezuinigt op passend onderwijs maar investeert tegelijk in de professionalisering van leraren en in versterking van de kwaliteit van het (reguliere) onderwijs. Door leraren beter om te leren gaan met verschillen, kunnen zij meer leerlingen een passend aanbod bieden. Dit leidt tot minder gedragsproblemen en minder verwijzingen naar het speciaal onderwijs. Daarnaast brengt de focus op taal en rekenen en het invoeren van de referentieniveaus meer structuur in het onderwijs. Daar profiteren juist ook leerlingen met leer- en gedragsproblemen van. Zo worden structureel betere condities gecreëerd om alle leerlingen een passend onderwijsaanbod te bieden en kan worden voorkomen dat leerlingen verwezen moeten worden naar het speciaal onderwijs of zelfs thuis komen te zitten.
Hoe ziet u uw verantwoordelijkheid in het geval dat leerlingen thuis komen te zitten als gevolg van uw bezuinigingen? Kunt u garanderen dat door de aangekondigde extra bezuiniging van driehonderd miljoen op het zogenaamde «passend onderwijs» geen enkel kind extra komt thuis te zitten zoals nu dreigt in het noorden van Nederland?
Zoals reeds bij de beantwoording van vraag 5 is aangegeven is de inzet van het passend onderwijs om ieder kind een passend onderwijsaanbod te bieden. Schoolbesturen krijgen daartoe een zorgplicht. Verder wordt er meer ruimte aan het veld gegeven om maatwerk te leveren. Er zal geen sprake meer zijn van de zogenaamde «slagboomdiagnostiek», waarbij leerlingen met een indicatie een standaardbedrag ontvangen dat zij niet altijd volledig nodig hebben en leerlingen zonder indicatie in het geheel geen vergoeding voor extra zorg ontvangen. Tezamen met de investeringen in het reguliere onderwijs maakt dit dat er vanuit mag worden gegaan dat de invoering van passend onderwijs en de taakstelling niet tot extra thuiszitters zal leiden.
Commerciële huiswerkbegeleiding vanwege slecht onderwijs |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «School is zó slecht, privéles enige uitweg»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. In onderstaande antwoorden ga ik in op de strekking van het krantenartikel.
Hoe beoordeelt u de observatie van de heer Meijer van Beter Bijles dat kinderen bijles volgen «om het algemene niveau wat op te krikken» en van mevrouw Rietveld die de groei in particuliere onderwijsondersteuning toeschrijft aan overvolle klassen waardoor docenten sommige leerlingen minder aandacht kunnen geven? Wat zegt dit over de waardering van ouders over het basisniveau van het onderwijs?
Ik heb recent een verkennend onderzoek laten doen door Research voor Beleid naar private uitgaven voor onderwijsondersteunende activiteiten en de Kamer daarover geïnformeerd (KST 32 123 VIII nr. 141).
Uit de representatieve onderzoeksgegevens blijkt dat er geen sprake is van breed verspreide onvrede over het aanbod van het bekostigde onderwijs. Ouders zijn over het algemeen positief over de basisschool van hun kind(eren) en geven een ruime voldoende (7,5) voor de kwaliteit van het onderwijs (Onderwijsmeter 2008). Uit de meting komt verder naar voren dat ouders de persoonlijke aandacht en de individuele begeleiding het vaakst noemen als iets dat goed gaat in het basisonderwijs.
Ik stel vast dat de individuele bevindingen van de personen uit het krantenartikel niet gelden voor het merendeel van de ouders met kinderen in het basisonderwijs.
Hoe verklaart u de schijn van tegenstrijdigheid die er is tussen het artikel waarin wordt gesteld dat het tekortschietende niveau van scholen vaak een reden voor bijles is en het onderzoek van Research voor Beleid dat stelt dat niet meer dan 15% van degenen met private uitgaven aan onderwijs vindt dat de school te weinig aandacht geeft aan hun kind?2
Een beperkte groep ouders die private uitgaven doen zijn minder tevreden over de aandacht van de school en de aansluiting op de behoeftes van het kind in vergelijking met ouders die deze uitgaven niet doen. In het algemeen zijn ouders tevreden over de aandacht van de school aan het kind en over de basiskwaliteit van het onderwijs.
Deelt u de vrees van de heer Presley Bergen, bestuurder van Beter Onderwijs Nederland, dat er een nieuwe onderlaag dreigt te ontstaan omdat ouders van achterstandskinderen bijlessen niet kunnen betalen en zo de dupe zijn van het slechte onderwijs?
Ik deel deze vrees niet om de volgende redenen.
Het onderwijsaanbod is goed, dat geldt ook voor het onderwijs aan achterstandskinderen. Er is dan ook geen sprake dat deze leerlingen de dupe zouden zijn.
Wanneer ouders, ondanks de goede kwaliteit van het onderwijs, toch bijlessen overwegen voor hun kind, dan blijkt dat de kostprijs een relatief minder zwaarwegende reden is voor het wel of niet doen van private uitgaven. De houding van het kind en de onbekendheid met het aanbod zijn voor «minder bedeelde ouders» redenen geen private uitgaven te doen.
De promotiecampagne "6-daagse beroepsonderwijs" |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat zijn de totale kosten voor de promotiecampagne van het mbo genaamd «6-daagse beroepsonderwijs»? Hoe wordt deze campagne gefinancierd, wie betaalt welk deel?1
De 6-Daagse Beroepsonderwijs is georganiseerd door een samenwerkingsverband van de MBO Raad, de Stichting Branchepromotie Beroepsonderwijs Nederland (BBN), MBO 2010 en Colo. Gezien de deelnemende organisaties is de promotiecampagne breed ondersteund. De MBO Raad draagt per deelnemer in het mbo € 1,- bij aan de promotiecampagne voor een totaal bedrag van ca. € 538 000,-. OCW heeft een eenmalige bijdrage geleverd van € 150 000,- voor het stimuleren en verbeteren van de toegankelijkheid van beroepsonderwijs voor brede doelgroepen en voor het imago van het mbo.
Is een dergelijke omvangrijke campagne het juiste middel om het beroepsonderwijs «in het zonnetje te zetten» zoals voorzitter van de MBO Raad, de heer Van Zijl het stelt? Deelt u de mening dat het imago van het beroepsonderwijs veel meer gebaat is bij goed onderwijs door opgeleid personeel dat werkt met kleine klassen?2
Ik deel uw mening dat het beroepsonderwijs primair gebaat is met goed onderwijs. Deze campagne heeft als doel het beroepsonderwijs zichtbaar te maken voor het publiek waardoor het imago een positieve stimulans krijgt. Het mbo krijgt een gezicht door de docenten en deelnemers naar voren te schuiven. De promotiecampagne heeft in de media geleid tot positieve aandacht voor het mbo en zijn deelnemers.
Hoe wordt het beroepsonderwijs inhoudelijk beter van zo’n grootschalige promotiecampagne? Wat gaat de leerling ervan merken wanneer de campagne voorbij is?
De activiteiten tijdens de promotiecampagne richtten zich op de leerbedrijven en hun stagiairs, mbo-deelnemers die extra aandacht gaven aan de zorg en op open dagen bij mbo instellingen. Tevens zijn de verkiezingen voor de Landelijke Ambassadeur Beroepsonderwijs 2010 gehouden (Uitblinker). Hieraan hebben alle mbo scholen actief meegedaan. De instellingen leveren hierdoor ook een positieve bijdrage aan het imago van het beroepsonderwijs. Naar verwachting leidt dit tot meer gemotiveerde en bekwame docenten die naar het mbo gaan. Ook wordt het uitzicht op een stageplaats of een baan voor mbo-deelnemers vergroot.
De onwerkbare bureaucratie in het onderwijs |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het onderwijs lijdt onder bureaucratie en regeldruk?1
Ik heb kennisgenomen van het persbericht dat Actal op 28 september naar buiten bracht.
Vermindering van bureaucratie en regeldruk in het onderwijs zijn voor het ministerie van OCW al geruime tijd een belangrijke doelstelling waarop ook gericht beleid wordt gevoerd. Het komt regelmatig voor dat Actal, als extern adviescollege voor het kabinet, adviezen uitbrengt aan bewindspersonen.
Het advies (en bijbehorend onderzoeksrapport) is kritisch. Kritisch naar alle partijen die regeldruk veroorzaken voor schoolleiders, dus ook naar OCW. Het rapport bevat een aantal aanknopingspunten die prima aansluiten bij lopende initiatieven. Een voorbeeld is de suggestie om informatie eenmalig op te vragen en meervoudig te gebruiken. Ook het idee om de verantwoordingslasten bij (relatief kleine) subsidies te verlagen en te bezien of subsidies ook via de lumpsum kunnen worden verstrekt, is een thema waarvoor OCW op dit moment voorstellen uitwerkt.
Naast deze waardering voor het advies vind ik het echter jammer dat de onderzoekers o.a. geen gebruik hebben gemaakt van informatie die door OCW beschikbaar is gesteld, met name de evaluatie van het risicogerichte toezicht dat ik op 25 mei 2010 aan uw Kamer heb toegestuurd waaruit blijkt dat op dit terrein belangrijke stappen zijn gezet.
In zijn positieve beoordeling van 18 december 2008 spreekt Actal ook zijn waardering uit over het voorstel tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT), het terugdringen van de lastendruk die in dat wetsvoorstel is vervat en die vanaf dat moment in het inspectietoezicht ook is gerealiseerd.
Neemt niet weg dat ik het met Actal eens ben dat de bureaucratie en regeldruk in de onderwijssector nog steeds de volle aandacht van mijn ministerie verdient.
Waarom is het u in de afgelopen drie jaar niet gelukt om de bureaucratie in het onderwijs effectief terug te dringen?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe oordeelt u over de constatering dat 130 miljoen euro aan manuren gaat zitten in het papierwerk voor uw ministerie?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 voert het ministerie al een aantal jaren bewust beleid om de regeldruk in het onderwijs te verminderen. Mijn voorganger heeft eind 2008 in uw Kamer de ambitie uitgesproken om de administratieve lasten voor onderwijsinstellingen in 2011 met 25% gereduceerd te hebben. Eind 2009 heeft uw Kamer daarover ook een integrale voortgangsrapportage ontvangen, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VIII, nr. 102.
Een paar recente voorbeelden van lastenverlichtende maatregelen:
Ook heeft OCW binnen de eigen organisatie instrumenten ontwikkeld die ertoe hebben bijgedragen dat regeldruk een continue afweging is in het beleids- en wetgevingsproces: het in kaart brengen van de effecten van beleidsvoorstellen op administratieve lasten is binnen OCW verplicht.
De onderzoekers van B&A hebben in opdracht van Actal in 2010 de sectoren PO, VO en BVE onderzocht en hebben daarbij gebruik gemaakt van eerder onderzoek van OCW uit 2009 naar de administratieve lasten. In dit onderzoek wordt aangegeven dat € 130 miljoen aan mensuren zit in administratieve lasten voor OCW. Dit bedrag betreft echter ook de overige sectoren binnen OCW (HBO, WO, Cultuur&Media), met als peildatum 1 maart 2007.
In de voortgangsrapportage 2009 (zie vraag 3) richting uw kamer zijn de reductiemaatregelen gepresenteerd die tussen begin 2007 (meetmoment) en eind 2009 zijn ingevoerd. Uitgaande van de behandelde maatregelen en nog te behalen reductievoorstellen bedragen de kosten aan mensuren, van de door Actal onderzochte sectoren, ca. € 80 miljoen.
Deelt u de mening dat scholen onnodig veel tijd kwijt zijn aan administratief werk, doordat zij verantwoording moeten afleggen aan maarliefst zeven verschillende instanties, naast de ouders het eigen schoolbestuur? Hoe oordeelt u over de aanbeveling van Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) om scholen te vragen nog maar één keer per jaar aan één partij cijfers te leveren over zaken als personeel en subsidies? Wanneer kunnen we een voorstel hierover tegemoet zien?
Laat ik vooropstellen dat elke verantwoorde reductie van administratieve lasten voor scholen meer mogelijkheden biedt om tijd en inzet van medewerkers te besteden aan het primaire proces. De aanbeveling van Actal is in dat verband ook nuttig. Vanuit OCW zijn de afgelopen jaren bevragingen gestroomlijnd, gedigitaliseerd en gereduceerd (zoals met de invoering van het onderwijsnummer en de vereenvoudigde verzuimmelding). Daarnaast vindt de verantwoording van alle subsidies nu plaats door middel van de jaarrekening en niet meer apart.
Bovendien is het voornemen om subsidies waar mogelijk te beperken en op te nemen in de lumpsum. Verder heeft OCW de afgelopen jaren goede stappen gezet door te investeren in BRON waarmee de uitwisseling van gegevens verbeterd kan worden. Er wordt vanuit BRON op een aantal terreinen al gegevens verstrekt aan gemeenten, onderzoeksbureaus, het CBS (en aan de instellingen zelf). Ook is er een convenant met de universiteiten afgesloten op basis waarvan zij de verantwoordingsgegevens alleen aan DUO aanleveren. DUO zorgt ervoor dat de noodzakelijke informatie bij de overige vragers terecht komt.
De suggestie om te komen tot één verantwoording aan één partij, vergt concrete afspraken tussen andere overheden. Maar dit is lastig. Het onderzoek bevestigt mijn beeld dat tussen gemeenten en scholen een subsidierelatie bestaat, waarbij sprake is van vaak lage subsidiebedragen en relatief hoge verantwoordingslasten. Ik sluit me dan ook graag aan bij de aanbeveling van de onderzoekers aan gemeenten om te kiezen voor een verzamelsubsidie en een verzamelverantwoording, en die ook periodiek (bijvoorbeeld jaarlijks) uit te voeren in plaats van de huidige versnippering. Ik zeg u graag toe dat ik hierover contact opneem met mijn collega van BZK en met hem onderzoek hoe we hierover in overleg kunnen treden met de decentrale overheden.
Ik vind het belangrijk om in dit licht op te merken dat het totaal aan middelen van de onderwijsbegroting dat ten goede komt aan de scholen ca. € 30 miljard bedraagt. Scholen vervullen een belangrijke publieke taak en dit vraagt nadrukkelijk ook om verantwoordelijkheid en verantwoording over de geleverde prestaties van scholen. Ook uw Kamer hecht daar terecht groot belang aan. Het gaat dus om kwaliteit en proportionaliteit, om het vinden van balans: regelen waar het moet, vrijlaten waar het kan. Deze politieke weging zal ik continu en zo goed als mogelijk proberen te maken.
Deelt u de mening van de voorzitter van Actal dat de regelzucht in het onderwijst model staat voor het «georganiseerde wantrouwen» in ons land? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Zo is bijvoorbeeld het toezicht door de inspectie juist gestoeld is op «verdiend vertrouwen», zoals in het vorige regeerakkoord als doel is gesteld en dat – ook door Actal – van harte is ondersteund. Daarnaast is het voornemen om het aantal subsidies zoveel mogelijk te beperken en op te nemen in de lumpsum.
Deelt u de analyse van Actal dat er sprake is van schijnautonomie voor schoolleiders, doordat de verantwoording van de vrijheden die scholen hebben enorm zijn geworden? Zo ja, bent u bereid om meer zaken decentraal te organiseren, aangezien de decentralisatie van het onderwijs en de autonomievergroting van scholen en schoolbesturen heeft geleid tot meer bureaucratie doordat er zo ook meer «verantwoordingsvragers» ontstonden? Zo nee, waarom laat u deze belangrijke mogelijkheid om bureaucratie terug te dringen en zelf regie te nemen onbenut?
Als ik het persbericht en advies goed interpreteer, dan wordt er niet gesproken over een schijnautonomie voor schoolleiders, maar over een autonomieparadox. Het lastige aan deze vraag is dat u mij vraagt een reactie te geven op perceptie bij schoolleiders. Ik herken de spanning die bestaat tussen enerzijds de politieke keuze om meer verantwoordelijkheden te decentraliseren en autonomie te geven aan de sector en anderzijds de roep om politieke verantwoording. Het blijft daarbij een uitdaging om als overheid vooral verantwoording te vragen over het bereiken van de doelen («wat») en de scholen alle ruimte te geven in het functioneren van de organisatie («hoe»).
Ik kom zelf tot de conclusie dat er al veel is gedaan, er ook veel gebeurt, maar dat neemt niet weg dat ik het eens ben met Actal dat de bureaucratie en regeldruk in de onderwijssector nog steeds de volle aandacht van OCW verdient.
Hierin wordt ik gesteund door het huidige kabinet. Het regelakkoord geeft aan dat de regeldruk voor bedrijven, burgers, medeoverheden en professionals verder omlaag moet. Voor OCW is het van belang om in de komende periode een goede vertaalslag te maken vanuit deze rijksbrede aanpak.
Het weigeren van onderwijs aan asielkinderen |
|
Manja Smits , Sharon Gesthuizen (GL), Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tientallen kinderen die in een asielcomplex in Ter Apel verblijven al weken verstoken zijn van voortgezet onderwijs? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?1
Ten gevolge van onduidelijkheden rond de financiering van het onderwijs in de vrijheidsbeperkende locatie (vbl) in Ter Apel is aan het begin van het schooljaar tot medio oktober geen voortgezet onderwijs aan kinderen op de vbl aangeboden. Voortgezet onderwijs voor de leerplichtige kinderen die in de vbl verblijven is inmiddels weer beschikbaar.
De afspraken die de gemeente en het COA in dit verband hebben gemaakt houden in dat met ingang van het schooljaar 20102011 de gemeente verantwoordelijk is voor het inhuren van het onderwijs en voor de financiering ervan. Om financiële redenen is de gemeente er echter niet in geslaagd onderwijs beschikbaar te krijgen. In overleg met het COA is tot een oplossing voor deze situatie gekomen.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat geruzie over geld kinderen van school houdt? Zo nee, waarom niet?
Leerplichtige kinderen hebben recht op onderwijs. Inmiddels hebben het COA en de gemeente afspraken gemaakt ten aanzien van het bereiken van een structurele oplossing voor de financiering van het onderwijs.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er per direct een einde aan deze situatie komt en dat dit in de toekomst niet meer voor kan komen?
Zie antwoord vraag 2.
Regionale Opleidingscentra die in financiële nood zitten |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat Regionale Opleidingscentra (ROC’s) de begroting niet rond krijgen?1
Ik betreur het dat sommige roc’s hun begroting niet rond kunnen krijgen. Wel is het zo dat instellingen zelf verantwoordelijk zijn voor hun financiële huishouding. Uiteraard volgt de Inspectie van het Onderwijs de financiële situatie van instellingen kritisch. Mocht het zo zijn dat er een instelling boven of onder de signaleringsgrenzen komt, dan zal de Inspectie waar nodig het toezicht intensiveren.
Is de financiële situatie inderdaad zo ernstig als de MBO Raad stelt? Zo ja, wat is volgens u de oorzaak van de verslechterde financiële situatie van mbo-instellingen?
Bij ruim twee derde van de roc’s zijn door de Inspectie van het Onderwijs in 2008 geen risico’s in de financiële continuïteit geconstateerd. De financiële situatie van de bve-sector (roc’s en vakinstellingen) was in 2008 voldoende, maar liep achter op de situatie in 2007. In het Onderwijsverslag 2008/2009 wordt hiervoor een aantal oorzaken gegeven. Op pagina 181 staat het volgende: «Uit nader onderzoek bij negen instellingen blijkt dat ook in deze sector een onvoldoende functionerende planning & control een oorzaak van problemen is, naast hoge uitgaven voor investeringen, stagnerende inkomsten door daling van het aantal deelnemers of het wegvallen van activiteiten zoals de inburgering. Enkele instellingen raakten door de kredietcrisis sneller of sterker in financiële problemen, bijvoorbeeld door terughoudend beleid van banken bij het verstrekken van kredieten».
Hoeveel locaties moeten volgens de MBO Raad gesloten worden vanwege de financiële problemen? Deelt u de constatering van de MBO Raad dat schoollocaties waarschijnlijk moeten sluiten? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, waarin zit het verschil van opvatting?
Via de media is aan de MBO Raad gevraagd welke maatregelen mogelijk genomen zouden moeten worden indien instellingen op basis van hun slechte financiële prestaties zouden moeten reorganiseren of afslanken. De MBO Raad heeft aangegeven dat één van de opties het sluiten van schoollocaties is. Het sluiten van locaties is een keuze van de instelling en kan dus aan de orde zijn bij bijvoorbeeld teruglopende leerlingaantallen.
Hoeveel scholen zijn volgens u financieel ongezond te noemen?
De Inspectie van het Onderwijs hanteert voor de beoordeling van de gezondheid van het onderwijsveld risicoprofielen voor onderwijsinstellingen. Deze worden ingedeeld naar overschrijdingen van signaleringsgrenzen van drie financiële kengetallen; solvabiliteit, rentabiliteit en liquiditeit. Zoals in het Onderwijsverslag 2008/2009 is gerapporteerd, heeft de inspectie op basis van signalen in 2009 en de jaarrekeningen 2008 13 instellingen in het BVE in 2009 intensiever gevolgd. Bij deze instellingen zijn de financiële risico’s relatief groot ten opzichte van de andere 57 mbo-instellingen.
Deelt u de analyse van PriceWaterhouseCoopers dat het aantal mbo-instellingen dat financieel structureel ongezond is te noemen, is gestegen in 2008 naar aanleiding van de kosten rondom de reorganisaties van de effecten van de privatisering van de educatiecontracten in 2007?2
Deze analyse deel ik niet. In het Onderwijsverslag 2008/2009 zijn – voor wat betreft de 13 intensiever gevolgde instellingen – verschillende oorzaken aangegeven. Er zijn overigens ook vele mbo-instellingen die in het geheel geen educatie activiteiten verrichten.
Bij welk ROC wordt 10,5 procent van het kostenaandeel personele kosten uitgegeven aan directie/management? Hoeveel geeft dit ROC uit aan indirect onderwijsondersteunend personeel? Bij welk ROC wordt 21,8 procent van het kostenaandeel personele kosten uitgegeven aan indirect onderwijsondersteunend personeel? Hoeveel geeft dit ROC uit aan directie/management?
De gegevens uit vraag 6 zijn afkomstig uit de vierde benchmark van de MBO Raad. Dit is een eigen instrument van de sector met als doel de instellingen onderling met elkaar te kunnen vergelijken om zo de transparantie en het lerend vermogen in de sector te vergroten.
Uit navraag bij de MBO Raad is gebleken dat het percentage van 10,5 procent (over 2008) slaat op het roc Kop van Noord-Holland. Uit nader onderzoek blijkt echter dat dit hoge percentage is gebaseerd op een onjuist gehanteerde definitie van personele kosten voor directie/management door dit roc. Na correctie en op basis van cijfers over 2009 komt de MBO Raad op een realistischer percentage van 2,6%. Dit percentage is meer in lijn met het aandeel personele kosten voor directie/management voor dit roc in de tweede en de derde benchmark. Deze waren achtereenvolgens 4,1% en 3,6%. Ook het hoge percentage van 21,8 procent bij het SVO (Slagers Vakopleiding) wordt veroorzaakt door een foutieve interpretatie van deze instelling van het kostenaandeel indirect onderwijsondersteunend personeel. Als gevolg hiervan is een onjuiste verdeling van personeelskosten en overige kosten doorgegeven.
Onderwijsassistenten die worden ingezet als goedkope leerkrachten |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (CU) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «onderwijsassistenten misbruikt als goedkope leerkrachten»?1
Het is niet wenselijk dat onderwijs- en klassenassistenten worden ingezet voor taken waar zij niet voor zijn opgeleid en/of niet voor worden beloond. De kwaliteit van leraren is van doorslaggevend belang voor de prestaties van leerlingen. Daarom moeten we alles op alles zetten om goede, bevlogen en bevoegde docenten voor de klas te krijgen en de huidige docenten zoveel als mogelijk te behouden.
Ik zet me dan ook in om het aandeel onbevoegd gegeven lessen te verminderen. Daarvoor hebben wij ook het Actieplan LeerKracht opgesteld.
Daarnaast raad ik, precies zoals de heer Rog aangeeft in het artikel, assistenten die zich benadeeld voelen aan zich te melden bij de bonden en de MR bij hen op school. De medezeggenschapsraden en de onderwijsbonden kunnen op deze manier hun positie innemen om samen met werkgevers(organisaties) het scholingsbeleid binnen scholen voortvarend ter hand te nemen en on(der)bevoegdheid en de verkeerde inzet van personeel te bestrijden.
Onderschrijft u de getallen van het onderzoek van het CNV dat 75 procent van de klassen- en onderwijsassistenten zelfstandig lesgeeft bij vervanging van een zieke leraar, 85 procent van hen leerlingen begeleidt op basis van instructie en handelingsplannen, 77 procent van hen werk van leerlingen nakijkt, 74 procent van hen de voortgang van leerlingen volgt en bespreekt met de leraar en 51procent van hen assisteert en participeert bij oudergesprekken? Zo nee, bent u bereid de onderwijsinspectie onderzoek te laten doen naar de juiste omvang?
Kerntaak in de functie van onderwijsassistent is het ondersteunen van de leraar op zijn aanwijzingen bij het verrichten van onderwijsinhoudelijke taken en het begeleiden van leerlingen bij de verwerving van vaardigheden. Zolang bovengenoemde werkzaamheden plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van een bevoegde docent zie ik hier geen probleem. Echter, geen van de ondersteuners kan worden belast met de volledige vervanging van zieke leraren en als invaller het zelfde werk doen als de leraar.
Om goed toezicht te kunnen blijven houden ben ik voornemens de Wet op het onderwijstoezicht te wijzigen waardoor de inspectie ook gaat toezien op de kwaliteit van het leraarschap en op het vraagstuk van bevoegdheden. De inspectie is bezig de consequenties hiervan voor het toezicht uit te werken.
Deelt u de mening dat het slecht is voor de kwaliteit van het onderwijs wanneer klassen- en onderwijsassistenten zelfstandig voor de klas staan, omdat ze hiervoor niet zijn opgeleid? Zo ja, waarom gebeurt dit dan wel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat enkel gekwalificeerd personeel deze taken uitvoert?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Daarnaast zet ik mij ook op andere manieren in om het aandeel onbevoegd gegeven lessen te verminderen. Er is veel geld uitgetrokken voor een betere beloning om bevoegde leraren aan te trekken en de lerarenopleiding aantrekkelijker te maken. Er wordt daarnaast ingezet op scholing van zij-instromers en een lerarenbeurs waarmee bevoegde docenten hoger of breder bevoegd kunnen worden.
Bent u bereid om uw bezuiniging van 90 miljoen euro op het basisonderwijs terug te draaien nu blijkt dat geldgebrek een van de redenen is dat scholen klassen- en onderwijsassistenten taken laten uitvoeren waarvoor zij niet zijn opgeleid en ingeschaald? Zo neen, waarom niet?
Geldgebrek kan in principe geen rol spelen in situaties waarbij sprake is van vervanging van zieke leraren. Scholen ontvangen immers middelen voor het vervangen van leraren vanuit het vervangingsfonds. Het is daarnaast zeer de vraag of situaties waarbij medewerkers in ondersteunende functies te laag worden ingeschaald zich laten verklaren door geldgebrek. De omvang van de bekostiging is voldoende om voor iedere klas een bevoegde leraar aan te stellen en daarnaast een aantal ondersteunende functies te creëren. Het is aan schoolbesturen om hier de optimale keuzes te maken binnen de grenzen van de wet en bindende afspraken over arbeidsvoorwaarden.
Ik wijs er daarnaast op dat deze bezuiniging destijds genomen is in verband met de economische crisis. Ik zie dan ook geen mogelijkheden deze bezuinigingsmaatregel terug te draaien omdat hiervoor geen financiële dekking aanwezig is. Door te kiezen voor een bezuiniging op het budget bestuur en management is het signaal gegeven dat de bezuiniging niet ten koste mag gaan van het werk in de klas.
Wat is uw oordeel over het bericht dat steeds meer kinderen en volwassenen gediagnosticeerd worden met ADHD en het gebruik van ADHD-medicatie de afgelopen vijf jaar is verdubbeld?12
Cijfers van de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) laten zien dat er inderdaad sprake is van een forse groei in het aantal voorschriften en gebruikers van methylfenidaat, het middel wat gebruikt wordt tegen ADHD klachten. Dit geldt zowel voor jeugdigen als volwassenen. De cijfers laten het volgende zien.
Gebruikers:
Medicijngebruik:
Wat is uw verklaring voor het feit dat de afgelopen vijf jaar het gebruik van ADHD-medicatie is verdubbeld?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar de antwoorden op vraag 2 en vraag 4 van het lid Bouwmeester over onterechte en gemiste diagnose ADHD en de gevolgen voor behandeling (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 740).
Bent u van mening dat er een mogelijke overdiagnosticering is van ADHD bij kinderen? Zo ja, wat gaat u doen om dit probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat uit het MTE onderzoek blijkt dat op de lange termijn ADHD-medicatie onvoldoende werkt maar behandeling wel positieve effecten laat zien? Zo ja, wat gaat u eraan doen dat kinderen ook behandeling krijgen voor hun ADHD?
Nee. Uit de eerste MTA studie bleek dat afname van ADHD symptomen na 14 maanden het grootst was bij de jeugdigen die behandeld werden met medicatie, al dan niet in combinatie met gedragstherapie. Na dit onderzoek gingen de deelnemers verder met een behandeling naar eigen keuze in de eigen omgeving. Daarna zijn er twee follow-upstudies gedaan onder dezelfde personen, een na 24 maanden en een na 36 maanden.
Bij de follow-up studie na 36 maanden werd geconstateerd dat de verschillen tussen de jeugdigen die tijdens de eerste 14 maanden werden behandeld met medicatie en de jeugdigen die tijdens de eerste 14 maanden niet werden behandeld met medicatie, waren verdwenen. Of voortzetting van de intensieve medicatiebehandeling na 14 maanden wel geleid zou hebben tot meerwaarde bij de 36-maandenmeting is niet onderzocht, dus niet bekend.
Voor verdere beantwoording verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 van het lid Bouwmeester over onterechte en gemiste diagnose ADHD en de gevolgen voor behandeling. (ingezonden 21 september 2010)
Hoeveel kinderen krijgen ADHD-medicatie voorgeschreven zonder dat zij ook behandeld worden voor hun ADHD? Bent u bereid dit te onderzoeken wanneer dit niet bekend is? Zo nee, waarom niet?
Mij zijn geen signalen bekend dat de multidisciplinaire richtlijn ADHD, waarin gesteld wordt dat de behandeling van ADHD over het algemeen op twee pijlers berust, te weten medicamenteuze behandeling en gedragstherapeutische / psychosociale behandeling, niet wordt nageleefd. Naast deze richtlijn is ook een medicatieprotocol ADHD beschikbaar op de website van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie.
Navraag bij het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie leert dat wanneer in een behandeltraject ADHD gestart wordt met medicatie, dit vrijwel altijd in combinatie is met een psychosociale / gedragstherapeutische behandeling. Als de benodigde veranderingen die de psychosociale / gedragstherapeutische behandeling tot doel had zijn bewerkstelligd, kan worden volstaan met alleen medicatie met periodieke controle.
Gezien bovenstaande zie ik geen reden te onderzoeken hoeveel kinderen alleen medicatie krijgen voor ADHD.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat leraren in staat worden gesteld om goed les te geven aan zowel zorgleerlingen (bijvoorbeeld drukke kinderen of kinderen met ADHD) als aan reguliere leerlingen?
Onderzoek heeft uitgewezen dat als leraren goed zijn in het bieden van structuur voor zorgleerlingen, dit ook een positief effect heeft op de «reguliere» leerlingen in de klas. Goed klassenmanagement is dan ook essentieel om in de klas een leerklimaat te creëren waarin alle leerlingen kunnen werken.
In de uitzending van Zembla (18 september 2010) wordt hier terecht door een van de moeders aandacht voor gevraagd.
In het beleid rond passend onderwijs is deskundigheidsbevordering van leraren op het gebied van het omgaan met zorgleerlingen dan ook een belangrijk speerpunt. Uw Kamer is eerder in de brief over de voortgang van passend onderwijs (Kamerstukken 31 497, nr. 21) en in de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad ("De school en leerlingen met gedragsproblemen", Kamerstukken 31 497, nr. 23) geïnformeerd over wat er door verschillende partijen in het onderwijs gedaan wordt om leraren beter toe te rusten op het omgaan met leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
Bent u van mening dat kleinere klassen kunnen bijdragen aan goede begeleiding van zorgleerlingen in de klas? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Er is mij geen onderzoek bekend waarin een directe causale relatie tussen de grootte van de klassen en goede begeleiding van leerlingen is aangetoond. Kleinere klassen zijn niet per se in alle gevallen de oplossing. Geen twee scholen zijn immers hetzelfde. De ervaring van het team van leerkrachten, de samenstelling van de leerlingenpopulatie en de al aanwezige ondersteuning in en om de school kunnen zodanig verschillen, dat de ene school de zorg op een andere manier wil inrichten dan een andere school. De ene school kan dan ook kiezen voor de inzet van klassenassistenten terwijl een andere school kiest voor scholing, al dan niet in combinatie met de inzet van een remedial teacher, etc.
Bent u bereid om te onderzoeken welke rol de farmaceutische industrie heeft in de toename van ADHD-medicatiegebruik? Zo nee, waarom niet?
De farmaceutische industrie ontwikkelt geneesmiddelen en brengt deze op de markt. De registratie autoriteiten (European Medicines Agency / College ter Beoordeling van Geneesmiddelen) wegen de werkzaamheid en veiligheid af en laten het middel toe op de markt.
Het is aan de professional om af te wegen of hij dit middel voorschrijft aan een patiënt, rekening houdend met professionele richtlijnen hieromtrent.
Het staat alle partijen vrij een klacht in te dienen bij de stichting Code Geneesmiddelen Reclame over ongeoorloofde (publicitaire) druk van de farmaceutische industrie. De Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt toezicht.
Er bereiken mij geen signalen dat dit stelsel van checks and balances onvoldoende zou functioneren ten aanzien van het ADHD medicatiegebruik.
Gezien het bovenstaande en ook gezien de eerder genoemde oorzaken voor de stijging van het aantal diagnosen en behandeling voor ADHD zie ik geen noodzaak om de rol van de farmaceutische industrie in de toename van het medicatiegebruik voor ADHD te onderzoeken.
Problemen op het volwassenenonderwijs (VAVO) veroorzaakt door bezuinigingen |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «Korten op scholen treft drop-outs» en «De omweg naar een diploma wordt steeds lastiger»?1
Het artikel in Trouw gaat over veranderingen in het gemeentelijke budget voor volwasseneneducatie, waartoe het kabinet reeds in 2008 (herbestemming van 50 miljoen euro per 2010 ten gunste van het budget voor extra taal- en rekenonderwijs in het mbo) en in 2009 (een korting van 35 miljoen euro op het budget als bijdrage aan de rijksbrede problematiek als gevolg van economische recessie) heeft besloten. De bekostiging van vavo als tweede weg voor leerlingen die ongediplomeerd uit het reguliere voortgezet onderwijs dreigen te vallen, is ongewijzigd gebleven. In mijn antwoorden op de vragen van het lid Van der Ham (D66), (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 211), heb ik bovenstaande nader toegelicht.
Welke gemeenten werken met een maximum aantal leerlingen dat bekostigd naar het volwassenenonderwijs kan gaan?
Dat is mij niet bekend.
Scholen voor voortgezet onderwijs besluiten onafhankelijk van gemeenten over uitbesteding aan roc’s van het onderwijs aan leerlingen die het voortgezet onderwijs anders ongediplomeerd (dreigen te) verlaten. Scholen voor voortgezet onderwijs en roc’s (afdeling VAVO) maken onderling afspraken over een eventuele uitbesteding. De bekostiging loopt in deze gevallen via de school voor voortgezet onderwijs.
Over de bekostiging van vavo voor volwassenen uit publieke middelen besluiten gemeenten zelf. Afhankelijk van de lokale prioriteiten bepaalt de gemeente de inzet van het participatiebudget. In mijn antwoorden op de vragen 5 en 6 van het lid Van der Ham (D66) heb ik bovenstaande nader toegelicht.
Welke gemeenten betalen uitsluitend nog voor leerlingen die een havodiploma willen halen via het volwassenenonderwijs?
Dat is mij niet bekend.
Hoeveel gedwongen ontslagen zijn er al gevallen dankzij de bezuiniging van bijna het halve budget voor educatie? Hoeveel verwacht u er het komende jaar?
Over gedwongen ontslagen is mij niets bekend. In 2010 is overigens nog geen sprake van een bezuiniging maar een herbestemming van 50 miljoen euro. Deze middelen gaan nu nog steeds naar dezelfde sector en hoeft om die reden niet direct tot ontslagen te leiden. Personeelsleden van roc’s die werkzaam waren in de volwasseneducatie zouden immers ook kunnen worden ingezet binnen het mbo.
Elk roc bepaalt zelf het eigen educatiebeleid en het personeelsbeleid. Dat is mede afhankelijk van de aard en omvang van de participatievoorzieningen die bij het roc door gemeenten in de regio worden ingekocht. Het gaat daarbij om educatie-, inburgerings-, re-integratie- of gecombineerde trajecten. Ook is het afhankelijk van de vraag vanuit omliggende scholen voor voortgezet onderwijs naar vavo voor hun leerlingen. Zowel gemeenten als scholen voor voortgezet onderwijs bepalen zelf met welk roc zij in zee gaan. Dat was vóór de invoering van het participatiebudget al het geval en dat is nog steeds zo.
Indien u deze informatie niet paraat heeft, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, hierbij ligt in eerste instantie een verantwoordelijkheid voor de werkgevers (college van bestuur van roc’s), van het betrokken personeel zelf, voor de MBO Raad (waarin de bestuurders zich hebben verenigd) en voor de toezichthouders van de roc’s. Of daarnaast aanvullende acties gewenst zijn, laat ik aan het nieuwe kabinet.
Wat gaat u doen voor leerlingen die dankzij maatregelen zoals hierboven genoemd niet kunnen deelnemen aan het volwassenenonderwijs?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 7 van het lid Van Der Ham (D66).
Hoe verhoudt het weigeren van leerlingen door scholen zich tot uw verantwoordelijkheid voor toegankelijk onderwijs? Deelt u de mening dat u de term «leven lang leren» eigenlijk niet meer mag gebruiken wanneer u het volwassenenonderwijs op deze manier ontoegankelijk maakt?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op vraag 6 en 7 van het lid Van Der Ham (D66).
Onderschrijft u de stelling dat er momenteel grote verschillen zijn tussen gemeenten en dat dit een onwenselijke situatie is die in het nadeel is van leerlingen? Bent u bereid om uw verantwoordelijkheid wat betreft volwassenenonderwijs te nemen en de financiering van het volwassenenonderwijs te centraliseren?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 7 van het lid Van Der Ham (D66).
Het verdwijnen van de enige school voor voortgezet onderwijs uit Zandvoort aan Zee |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de enige school voor voortgezet onderwijs in Zandvoort aan Zee, het Wim Gertenbach College, dreigt te verdwijnen?1
Ik heb kennis genomen van het bericht dat het schoolbestuur (Stichting Dunamare Onderwijs Groep) het voornemen heeft de nevenvestiging van de Noordzee Onderwijs Groep, het Wim Gertenbach College te sluiten.
Inmiddels heb ik tevens kennis genomen van het bericht dat het schoolbestuur overweegt deze nevenvestiging open te houden (NRC, 17 september 2010). Het college van B & W en het college van bestuur van Dunamare hebben verklaard de intentie te hebben nieuwbouw voor het Wim Gertenbach College te realiseren.
Het al dan niet sluiten van (neven)vestigingen zijn beslissingen die primair door het schoolbestuur worden genomen, het schoolbestuur is hiertoe gerechtigd.
Deelt u de mening dat op het Wim Gertenbach College kleinschalig onderwijs wordt gegeven, waar veel leerlingen baat bij hebben? Hoe oordeelt u in dit licht over het voornemen van het schoolbestuur om de school te sluiten, gezien de roep om kleinschaligheid in het onderwijs welke ook door u wordt onderschreven?
De beslissingsbevoegdheid om nevenvestigingen te behouden of te sluiten ligt primair bij het schoolbestuur. De inhoudelijke motieven voor zo’n beslissing laat ik daarom over aan het schoolbestuur in overleg met de medezeggenschapsraad van de nevenvestiging/school.
Op grond van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) heeft de medezeggenschapsraad adviesrecht bij beslissingen ten aanzien van het beëindigen van een (neven)vestiging. De ouder/leerling-geleding en de personeelsgeleding hebben bovendien instemmingsrecht op de gevolgen van een dergelijk besluit voor hen. Deze wet voorziet tevens in een regeling voor eventuele geschillen in deze.
Onderschrijft u de stelling dat deze school een goed georganiseerde zorgstructuur heeft op kleinschalige basis? Zo ja, hoe verhoudt de mogelijke sluiting zich dan tot de geformuleerde kabinetsplannen op het gebied van «passend onderwijs»?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
Deelt u het standpunt van de voltallige gemeenteraad in Zandvoort aan Zee dat het Wim Gertenbach College behouden moet blijven voor de gemeente, ondermeer omdat het de enige school voor voortgezet onderwijs is? Zo nee, waarom niet?
Scholen in het voortgezet onderwijs verzorgen doorgaans een regionale functie. Het is niet noodzakelijk, en in de praktijk ook niet het geval, dat er in iedere gemeente een school bestaat voor voortgezet onderwijs.
Zie verder het antwoord op de vragen 1 en 2.
Hoe beoordeelt u de feitelijke situatie waarin de voorzitter van het college van bestuur van een schoolbestuur tegen de wil in van ouders, personeel en de hele gemeente een school kan sluiten? Zijn er algemeen geldende criteria waaraan voldaan moet worden wanneer een bestuur een school wil sluiten? Zo ja, hoe luiden die? Zo nee, waarom niet?
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor een goede onderwijskwaliteit en een goed bestuur van de onder hen vallende scholen en de daaraan verbonden vestigingen. Hierbij dienen zij zich onder meer te houden aan de Wet medezeggenschap op scholen. Voor de sluiting van een nevenvestiging gelden daarnaast geen algemene criteria. Zie ook het antwoord op de vragen 1 en 2.
In die gevallen dat een gehele school (brinnummer) een leerlingenaantal heeft dat gedurende drie achtereenvolgende jaren onder de wettelijke opheffingsnorm komt, heeft de minister de bevoegdheid de bekostiging van zo’n school te beëindigen. Dit geldt echter niet voor afzonderlijke nevenvestigingen.
Verder geldt dat indien er uitbreiding of verplaatsing van het onderwijsaanbod van bestaande scholen plaatsvindt waarvan omliggende scholen mogelijk hinder kunnen ondervinden (bijvoorbeeld verplaatsing van een nevenvestiging over meer dan 3 km of het openen van een nieuwe nevenvestiging), het noodzakelijk is om hierover vooraf af te stemmen in een zogenaamd Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen. Ook in deze gevallen wordt de inhoudelijke afweging ten aanzien van onderwijsvoorzieningen aan de lokale partners (schoolbesturen) in de regio overgelaten en controleert de minister slechts of aan de wettelijke eisen wordt voldaan. De samenwerkende schoolbesturen moeten dus gezamenlijk in goed overleg komen tot een doelmatig en voldoende gespreid onderwijsaanbod.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de wethouder onderwijs van Zandvoort aan Zee en de voorzitter van het college van bestuur van Dunamare waar het Wim Gertenbach College onder valt om te bezien of deze behouden kan blijven voor Zandvoort? Zo ja, wanneer kan de Tweede Kamer een verslag tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
Het onderzoek van Omroep Gelderland onder basisschooldirecteuren |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van Omroep Gelderland onder directeuren van 185 basisscholen in Gelderland (ongeveer een kwart van de Gelderse basisscholen)?1
Zie beantwoording overige vragen.
Deelt u de conclusie dat van het actieplan leerkracht vooralsnog weinig terecht is gekomen nu blijkt dat 94% van de directeuren van basisscholen in Gelderland stelt dat de lerarensalarissen verbeterd moeten worden? Zo nee, hoe komt het dat zo weinig leraren er iets hebben gemerkt? Hoe rijmt u dat met uw opmerking dat de lerarensalarissen in het basisonderwijs bescheiden zijn wanneer internationaal vergeleken?2
Dankzij de maatregelen uit het actieplan krijgen basisscholen sinds 1 augustus 2010 extra middelen voor het bevorderen van meer leraren naar hogere salarisschalen (versterking van de functiemix). Met deze verhoging van de lerarensalarissen willen we het beroep aantrekkelijker maken en een impuls geven aan de kwaliteit van het basisonderwijs. We beogen daarnaast de arbeidsmarktpositie van leraren te verbeteren.
Dat 94% van de directeuren van basisscholen stelt dat de lerarensalarissen verbeterd moeten worden onderstreept de noodzaak van deze maatregelen. Ik ben afgelopen jaar samen met de werkgevers- en werknemersorganisaties de communicatiecampagne «het kan in het onderwijs» gestart om scholen te informeren over en te ondersteunen bij de invoering van de functiemix. Ondertussen hebben scholen ook de voorbereidingen getroffen die voor deze invoering nodig zijn. Uit een enquête onder 1 105 directeuren in het primair onderwijs (Researchned, nog te verschijnen) is gebleken dat op negen van de tien basisscholen de schoolleiding al heeft gesproken over de versterking van de functiemix, of dat er al een plan klaarligt.
Hoe verklaart u dat 71% van de directeuren van basisscholen in Gelderland stellen dat er steeds meer onderwijsondersteunende taken komen te liggen bij leraren en nog eens 17% van hen stelt dat er niets is veranderd op dit vlak? Hoe verhoudt zich dit tot de belofte van oud-vicepremier Bos dat elke school een conciërge zou moeten hebben?
Ik kan de uitkomst van de enquête op dit punt niet verklaren. Er is de afgelopen periode juist sprake van een sterke toename in het aantal ondersteunende functies binnen het basisonderwijs zoals onderwijsassistenten. Ook is er de afgelopen periode fors extra geïnvesteerd in extra conciërges en administratieve krachten. Alle basisscholen die aangaven behoefte te hebben aan een extra ondersteuner, en voldeden aan de subsidievoorwaarden, hebben hiertoe een subsidie ontvangen. Dit is een goede ontwikkeling want extra ondersteunend personeel kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verminderen van de werkdruk van leraren en docenten.
Deelt u de zorgen van directeur Wim Suter, die uitspreekt dat de komend bezuinigingen op het basisonderwijs ten kosten kunnen gaan van de kwaliteit van het basisonderwijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid die geplande bezuinigingen terug te draaien?
Ik neem aan dat wordt gedoeld op de bezuiniging in de begroting voor 2010. Hierbij is een bedrag van € 90 miljoen bezuinigd op het budget voor bestuur en management binnen de lumpsum. Deze bezuiniging is onvermijdelijk in verband met de economische crisis. Door te kiezen voor het budget bestuur en management is het signaal gegeven dat de bezuiniging niet ten koste moet gaan van het werk in de klas. Het is nu aan de schoolbesturen de maatregelen zo te kiezen dat de kwaliteit van het onderwijs er niet onder lijdt. Ik zie geen mogelijkheden deze bezuinigingsmaatregel terug te draaien omdat hiervoor geen financiële dekking aanwezig is.
In het Regeerakkoord zijn voor de onderwijsbegroting zowel ombuigingen als intensiveringen voorzien.
De prioriteiten binnen de begroting worden zodanig herschikt dat dit ten goede komt aan de kwaliteit van het onderwijs.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat 62% van de directeuren van basisscholen in Gelderland aangeven dat er te weinig scholingsbudget is voor hun personeel of net genoeg voor enkele algemene studiedagen? Zo ja, welke conclusie verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat er is gebeurd met het geld dat oorspronkelijk vanuit het rijk voor nascholing was gereserveerd?
De afgelopen jaren is er veel geld voor scholing van onderwijspersoneel bij gekomen. In 2006 is met de werkgevers- en werknemersorganisaties in het primair- en voortgezet onderwijs een convenant afgesloten om het onderwijspersoneel te professionaliseren en te begeleiden. Hiervoor is structureel een bedrag van € 100 miljoen per jaar beschikbaar gesteld. Aanvullend op de nascholingsbudgetten is er de Lerarenbeurs die oploopt tot € 85 miljoen structureel in 2013. Leraren kunnen zelf een Lerarenbeurs aanvragen bij OCW om een extra kwalificerende opleiding op te pakken.
Schoolbesturen ontvangen de middelen voor de scholing van onderwijspersoneel in de lumpsum en beslissen dus zelf over de wijze waarop deze middelen worden ingezet. De inzet van deze middelen is daarmee afhankelijk van het HRM-beleid op de betreffende scholen. Het zou goed zijn dat schooldirecteuren die ontevreden zijn over de omvang of inzet van het scholingsbudget hier het gesprek over voeren binnen hun organisatie.
Uit het onderzoek Professionalisering van leraren van het aan de universiteit van Tilburg gelieerde onderzoeksbureau IVA blijkt dat het nascholingsbudget in het primair onderwijs 1,4% van de loonsom is en dat de uitgaven voor nascholing 1,38% van de loonsom bedragen. In vergelijking met andere sectoren is de scholingsdeelname in het onderwijs hoog. Waar in het onderwijs de jaarlijkse deelname ongeveer 90% bedraagt, wordt gemiddeld ongeveer 20% van de hoger opgeleide beroepsbevolking (hbo/wo) door de werkgever in staat gesteld aan onderwijs deel te nemen. Zelfs wanneer we ons voor het onderwijs beperken tot de formele scholing (opleidingen die gericht zijn op het halen van een diploma) zien we dat de deelname van leraren hoger is dan de 20% die onder hoger opgeleiden wordt gerealiseerd. Bovendien vinden leraren dat ze voldoende tijd krijgen van de school om aan nascholingsactiviteiten deel te nemen.
Wat is uw oordeel over de uitkomst waaruit blijkt dat 78% van de directeuren in Gelderland van mening is dat een school kinderen moet kunnen weigeren vanwege een bepaalde gedragsproblematiek of handicap? Deelt u de mening dat er weinig draagvlak is voor de kabinetsplannen rondom passend onderwijs? Zo neen, waarom niet?
De enquête biedt naar mijn mening geen grond voor de conclusie dat er weinig draagvlak is voor de kabinetsplannen rond passend onderwijs. In deze voorstellen is het namelijk niet zo dat iedere leerling verplicht toegelaten moet worden. Het streven is wel om in de toekomst meer leerlingen met een handicap of beperking binnen het regulier onderwijs te houden. Het bevoegd gezag van de school waar de ouders zich aanmelden krijgt hiertoe een zorgplicht. Dit betekent dat de school een passend aanbod moet bieden, op de eigen school of een andere school in het samenwerkingsverband.
Wat is volgens u de oorzaak dat 44% van de directeuren van basisscholen in Gelderland oordeelt dat de school niet schoon genoeg is?
Scholen ontvangen een vergoeding voor de schoonmaak van de school binnen de lumpsum. Het bedrag is gebaseerd op de grootte van de school. Het schoolbestuur bepaalt zelf hoe zij de lumpsum (en dus het schoonmaakgeld) besteedt.
Uit de vijfjaarlijkse evaluatie van de materiële instandhouding komen geen indicaties naar voren dat de vergoeding onvoldoende is. Van belang blijkt vooral de wijze waarop schoonmaakwerkzaamheden worden aanbesteed en invulling wordt gegeven aan het beheer en controle van lopende schoonmaakcontracten. Het ligt in de rede dat schooldirecteuren die ontevreden zijn over de hygiëne binnen hun school hiervan zelf de oorzaken in beeld brengen en naar oplossingen zoeken. Hierbij kunnen zij bijvoorbeeld gebruik maken van de brochure «Naar een schone school» die is opgesteld door de Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten (OSB) en Vereniging Schoonmaak Research (VSR) en adviezen bevat over hygiëneverbetering.
Denkt u dat de uitkomsten van het onderzoek in Gelderland representatief zijn voor manier waarop basisschooldirecteuren het onderwijs zien in heel Nederland? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarop baseert u dat en gaat u maatregelen treffen die specifiek op Gelderland van toepassing zijn?
Ik kan niet beoordelen of de resultaten representatief zijn voor heel Nederland. De resultaten vormen daarnaast geen aanleiding om «maatregelen» te treffen.
Het weigeren van toekomstige studenten door mbo-instellingen vanwege hun leeftijd |
|
Manja Smits |
|
|
|
Wat is uw oordeel over het feit dat mbo-instellingen toekomstige studenten weigeren vanwege het feit dat zij te oud zouden zijn?1
Kunt u verklaren waarom mbo-instellingen zeggen dat deze toekomstige studenten «moeilijk aansluiting kunnen vinden» en «minder kans maken op een diploma»? Is hier sprake van een perverse prikkel in de bekostiging aangezien studenten geweigerd worden op basis van hun slagingskans?
Hoe verhoudt deze handelswijze van mbo-instellingen zich tot het regeringsbeleid omtrent «Leven Lang Leren»?
Is het u bekend dat de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) vreest dat het om grotere aantallen gaat dan bij haar bekend is? Heeft u inzicht in hoe vaak weigering van toekomstige studenten op grond van hun leeftijd door mbo-instellingen voorkomt?2 Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mbo-instellingen studenten op grond van hun leeftijd weigeren? Zo ja, bent u bereid alle mbo-instellingen te wijzen op hun wettelijke verplichting niemand op grond van zijn leeftijd te weigeren? Zo ja, op welke termijn?
Bent u bereid sancties te treffen tegen instellingen die zich niet aan de wet houden?
Gesjoemel met de kwaliteit in het VO en het HBO |
|
Manja Smits , Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht waaruit blijkt dat scholen voor voortgezet onderwijs sjoemelen met eindcijfers om de goede naam van de school in stand te houden?1
Navraag bij de in het artikel geciteerde personen leert dat inhoud en strekking van hun beider boodschap genuanceerder zijn geweest. Er is geen sprake van een groeiend aantal klachten van leraren over bestuurlijke druk of van gesjoemel met cijfers in het voortgezet onderwijs, volgens de heer Dresscher. Hem zijn hiervan geen specifieke aantallen of concrete voorbeelden bekend. Navraag bij de inspectie heeft duidelijk gemaakt dat daar geen signalen bekend zijn van gesjoemel met cijfers zoals geschetst in het artikel.
In het gesprek met de journalist heeft de heer Dresscher er op gewezen dat het voorkomt dat het verschil tussen het gemiddelde cijfer voor het school examen (SE) en voor het centraal examen (CE) groter is dan wenselijk. Op de opbrengstenkaart, die de Inspectie van het Onderwijs jaarlijks voor elke school voor voortgezet onderwijs publiceert op haar website, wordt dit verschil tussen het SE en CE weergegeven. Dit verschil mag niet meer dan 0,5 punt zijn. Deze norm garandeert dat scholen hun schoolexamens op het juiste niveau afnemen en dat diploma’s een solide civiel effect hebben. Op een aantal scholen is dit verschil op dit moment groter dan 0,5 punt. Met deze scholen volgt een gesprek. Indien dit verschil langdurig te groot is of als er sprake is van andere risicosignalen zal dit leiden tot nader onderzoek. De ervaring leert dat het te grote verschil de betreffende scholen, ook in verband met de publicatie van dit verschil op het internet, aanzet tot het zelf nemen van maatregelen.
In het artikel in het AD wordt de indruk gewekt dat scholen docenten onder druk zetten om de eindcijfers van leerlingen in niet-eindexamenjaren kunstmatig hoog te maken. Gezien de opzet van het waarderingskader zoals de inspectie dit hanteert bij het toezicht is het ook niet aantrekkelijk op deze wijze het aantal zittenblijvers te minimaliseren. De inspectie bepaalt de opbrengsten van een school (afdeling) namelijk aan de hand van een viertal indicatoren:
Uitgaande van de in het artikel geschetste situatie zou dit het volgende betekenen: de leerlingen waarvan het cijfer kunstmatig hoog wordt gemaakt opdat zij overgaan naar het volgende leerjaar, zullen naar alle waarschijnlijkheid het jaar daarna in de problemen komen. Ook de kans dat het eindexamen met succes wordt afgelegd is minder groot. Dit betekent dat de school over het geheel van de vier punten alsnog negatief scoort indien de school zou proberen op deze manier te «sjoemelen met de cijfers».
Gaat u de voorbeelden onderzoeken die bij het AD bekend zijn van scholen «die de eindcijfers met één punt opkrikken of waar teamleiders gewoonweg de opdracht formuleren dat «maximaal 20 procent» van de leerlingen mag doubleren»?
Zowel bij de AOb als bij de Inspectie van het Onderwijs zijn dergelijke voorbeelden niet bekend. Daarbij, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, maakt de opzet van het waarderingskader zoals de inspectie dit hanteert bij het toezicht het niet aantrekkelijk op deze wijze het aantal zittenblijvers te minimaliseren.
Gaat u met de Algemene Onderwijsbond overleggen over de klachten die bij hen binnenkwamen over leraren «die zeggen onder druk te zijn gezet door de schoolleiding om prestaties van hun leerlingen op te poetsen»?
Naar aanleiding van het artikel is er contact geweest met de AOb en de Inspectie van het Onderwijs. Uit deze gesprekken is naar voren gekomen dat er geen aanleiding is een onderzoek hiernaar te starten.
Is bekend op hoeveel scholen dit soort praktijken speelt? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven? Zo nee, gaat u dit onderzoeken?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 3.
Wat vindt u ervan dat de woordvoerder van de inspectie over het sjoemelen met cijfers zegt: «Het is voorstelbaar, ik zie het belang ook wel»? Is dit het standpunt van het kabinet?
Dit is niet het standpunt van de staatssecretaris en evenmin van de inspectie. De woordvoerder heeft juist benadrukt dat sjoemelen met cijfers geen enkele zin heeft, omdat aan het eind van de middelbare schoolloopbaan altijd het centraal examen volgt.
Is het toegestaan dat een school een maximum hanteert van het aantal leerlingen dat mag doubleren? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is, omdat het schadelijk is voor de kwaliteit?
Het is niet acceptabel dat een school een vast maximum hanteert van het aantal leerlingen dat mag blijven zitten en dat de school dit aantal desnoods door manipulatie van de cijfers behaalt. Een dergelijk maximum kan slechts worden gehanteerd als streefwaarde. Om dit streven te halen zal de school er voor moeten zorgen dat de onderwijskwaliteit (dus de opbrengsten en het onderwijsleerproces) zo goed is dat het aantal zittenblijvers als vanzelf laag is.
Deelt u de mening dat het gesjoemel met cijfers een gevolg is van de angst voor een slecht imago? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 2 is het manipuleren van het aantal zittenblijvers niet gunstig voor de totaalopbrengsten van een school. Er zijn mij ook geen voorbeelden van bekend.
Wel ben ik mij bewust van de wens van scholen een positief imago te willen hebben. De publicatie van de lijst met zeer zwakke scholen gaat ook uit van dit principe. De wil om niet op deze lijst te komen zorgt er mede voor dat scholen er hard aan werken de kwaliteit van hun onderwijs op voldoende niveau te houden of te krijgen.
Deelt u de mening dat bovengenoemde praktijken onaanvaardbaar zijn en dat hiertegen maatregelen genomen moeten worden? Gaat u onderzoek doen naar oplossingen? Zo nee, hoe voorkomt u dat deze praktijken worden voortgezet?
Zie mijn antwoord op vraag 1, 2, 3 en 6.
Wat is uw oordeel over de uitzendingen van EenVandaag, waaruit blijkt dat hogescholen makkelijk diploma’s weggeven vanwege de diplomabonus?2
Naar aanleiding van diverse artikelen in de pers en uitzendingen in de media over de beschuldigingen aan het adres van hogescholen over mogelijke lichtvaardige diplomaverstrekkingen heb ik afspraken gemaakt met de onderwijsinspectie over een in te stellen onderzoek. Bij brief van 28 juli 2010 heb ik u een algemene reactie op de gebeurtenissen van de afgelopen weken gegeven en heb ik u nader geïnformeerd over de onderzoeken die in dit verband zullen plaatsvinden. In deze brief heb ik tevens aangegeven dat ik u nader zal informeren over de rapportage van de inspectie die naar verwachting medio oktober klaar is.
Bent u het er mee eens dat de vaststelling van een landelijk eindniveau in het HBO kan bijdragen aan de kwaliteit van het diploma? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Gaat de Inspectie de vele reacties en voorbeelden onderzoeken die binnenkwamen bij EenVandaag en Geenstijl?3
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de oorzaken van de problemen in het (hoger) beroepsonderwijs? Bent u bereid daarbij te betrekken: de schaalvergroting, de financiering, de intimidatie van docenten, de kwaliteit en het vrijblijvende eindniveau van de opleidingen?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
De dreigende sluiting van Signis locatie Zaandam en de Alexander Roozendaalschool in Purmerend |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over de dreigende sluiting van De Signis school in Zaandam en de Alexander Roozendaalschool in Purmerend?1 Wat zijn volgens u de oorzaken van de dreigende sluitingen van beide scholen?
Drie jaar geleden is scholengemeenschap Signis in Amsterdam gestart met een nevenvestiging in Zaandam. De nevenvestiging is gestart om thuisnabij onderwijs te verzorgen voor kinderen met ernstige spraaktaalproblemen die boven het Noordzeekanaal wonen. De verwachting van de gemeente en van het bestuur van de school was dat de nevenvestiging zou gaan groeien naar minimaal 75 leerlingen. Dat is niet gebeurd. Prognoses wijzen uit dat ook in de nabije toekomst geen groei is te verwacht. Het bestuur acht het huidige aantal leerlingen (circa 40) te laag om de kwaliteit van het onderwijs te garanderen. Daarnaast voldoet de huidige huisvesting niet. Het plan om de locatie op te nemen in de nieuwbouw van de brede school is door de gemeente afgewezen.
Het bestuur van Signis laat besluitvorming over sluiting van de vestiging in Zaandam afhangen van de uitkomsten van een onderzoek naar mogelijke andere opties voor onderwijs aan leerlingen met ernstige spraaktaalstoornissen boven het Noordzeekanaal. Dit onderzoek is gestart naar aanleiding van informatiebijeenkomsten met ouders over de mogelijke sluiting. In dit kader wordt ook overlegd met andere besturen van cluster 2 scholen, de regionale expertise centra en gemeenten boven het Noordzeekanaal. De resultaten worden in oktober 2010 verwacht. In ieder geval zal sluiting niet voor januari 2011 plaatsvinden.
Ook bij nevenvestiging van de Alexander Roozendaalschool in Purmerend is het verwachte aantal leerlingen (ca 80) niet gerealiseerd. Daarom heeft het bestuur van de school besloten de Alexander Roozendaalschool in Purmerend op termijn te sluiten. Op dit moment wordt er voor de vestiging in Amsterdam nieuwbouw in Zeeburg gerealiseerd. Naar verwachting kan dit gebouw met ingang van 1-8-2011 in gebruik worden genomen. Bij de bouw is rekening gehouden met de overdracht van de leerlingen uit Purmerend. Afgesproken is om de nevenvestiging in Purmerend niet eerder te sluiten dan de opening van de nieuwbouw, zodat er geen leerlingen tussen wal en schip raken. Mochten de leerlingen tegen die tijd overstappen naar de vestiging in Amsterdam, dan moet er in ieder geval voor een deel van de leerlingen bij de gemeente leerlingenvervoer worden aangevraagd.
Hoeveel leerlingen met ernstige spraak-taalstoornissen zouden getroffen worden door sluiting van beide scholen en wat zijn de gevolgen voor deze leerlingen?
Op beide scholen staan circa 40 leerlingen ingeschreven. Indien er geen mogelijkheid wordt gevonden voor een aparte nevenvestiging voor leerlingen met ernstige spraakstoornissen, dan moet voor deze leerlingen een passend aanbod elders worden gevonden, bij voorkeur thuisnabij. Ouders kunnen kiezen tussen verschillende mogelijkheden. Dat kan zijn binnen het regulier onderwijs met leerlinggebonden financiering (in de klas of in een aparte voorziening als die aanwezig is) of op het speciaal onderwijs. Dat kan sowieso bij de vestigingen in Amsterdam en mogelijk boven het Noordzeekanaal, althans als er nog een nevenvesting blijft bestaan.
Wat zijn de extra kosten voor gemeenten voor bijvoorbeeld leerlingenvervoer wanneer één of beide vestigingen zouden moeten sluiten?
Het leerlingenvervoer is gedecentraliseerd en wordt uitgevoerd en bekostigd door gemeenten. De gemeente waar de leerling staat ingeschreven is verantwoordelijk voor het vervoer van leerlingen met een handicap. De wijze waarop het leerlingenvervoer is geregeld kan per gemeente verschillen. Daarnaast is nog niet bekend waar de leerlingen na mogelijke sluiting ingeschreven worden, op andere vestigingen van het speciaal onderwijs of met leerlinggebonden financiering bij het reguliere onderwijs.
Het is derhalve (nog) niet vast te stellen wat de eventuele extra kosten zijn voor de diverse gemeenten waar de leerlingen wonen.
Deelt u de mening dat anderhalf uur heen en anderhalf uur terug een te lange reistijd is voor leerlingen om naar school te gaan, zoals wordt betoogd in een uitzending op webregio.nl?2 Zo ja, hoe verhoudt een sluiting van een school voor leerlingen met ernstige spraaktaalstoornissen waardoor zij verder moeten reizen voor onderwijs zich tot de wens van de regering om leerlingen onderwijs dichter bij huis te laten volgen?3
Ik deel de mening dat drie uur reizen per dag een lange reistijd is voor leerlingen. Daarom wordt op initiatief van het bestuur van de Signis onderzocht of er toch nog mogelijkheden zijn voor een school voor leerlingen met ernstige spraaktaalstoornissen boven het Noordzeekanaal. Ook de gemeenten zijn hierbij betrokken. In het kader van thuisnabij onderwijs kunnen ouders ook er voor kiezen om hun leerling met leerlinggebonden financiering aan te melden bij het regulier onderwijs.
Hebben de scholen met u overlegd over de mogelijke sluitingen? Zo ja, wat is de uitkomst van dit gesprek? Zo nee, bent u van plan dit alsnog te doen?
Er is vooraf geen contact geweest met de scholen. Naar aanleiding van de Kamervragen is er contact opgenomen met de directeuren van beide scholen om de situatie te bespreken. Hun inzet is dat voor alle leerlingen met ernstige spraaktaalstoornissen die boven het Noordzeekanaal wonen een passend aanbod wordt gevonden, bij voorkeur thuisnabij.
Ziet u mogelijkheden u om sluiting van de twee scholen te voorkomen? Zo nee, deelt u de mening dat een mogelijke samenvoeging van de twee scholen ervoor kan zorgen dat er toch nog een school voor leerlingen met ernstige spraak-taalstoornissen blijft ten noorden van het Noordzeekanaal? Bent u bereid met de besturen in gesprek te gaan over deze mogelijkheid?
Het bevoegd gezag van een school is verantwoordelijk voor de sluiting van een nevenvestiging. Er zijn geen wettelijke mogelijkheden voor de minister van OCW om sluiting te voorkomen. Zoals eerder geschreven is er contact geweest met de besturen van beide nevenvestigingen.
Op dit moment wordt op initiatief van het bestuur van Signis onderzocht of er toch een mogelijkheid is voor een school voor leerlingen met ernstige spraaktaalstoornissen ten noorden van het Noordzeekanaal. Samenvoeging van de twee nevenvestigingen zou een optie zijn gezien het totaal aantal leerlingen dat op beide nevenvestigingen onderwijs volgt.
Overigens zal bij de verdere uitwerking van passend onderwijs en het steven naar het behoud van thuisnabij onderwijs door een goede (her)spreiding van het speciaal onderwijs een belangrijk punt van aandacht zijn.
Kosten voor schoolboeken die onterecht aan ouders worden doorberekend |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat leveranciers van schoolboeken ouders verplichten verzend- en administratiekosten te betalen, terwijl ouders hiertoe officieel niet toe verplicht zijn?1
Ik heb kennis genomen van het persbericht van de VOO waaraan u refereert. Mijn standpunt over verzend- en administratiekosten voor de «gratis schoolboeken» mag inmiddels bekend verondersteld worden: de schoolboeken zijn sinds het schooljaar 2009–2010 voor leerlingen/ouders gratis. Het is dus niet toegestaan om hier kosten voor in rekening te brengen, dus ook geen verzend- of administratiekosten. Het komt in de praktijk overigens vaak voor dat een boekleverancier onafhankelijk van de school ook andere diensten aan ouders aanbiedt. Het gaat dan om andere schoolbenodigdheden zoals woordenboeken en rekenmachines, die niet onder de gratis schoolboeken vallen en de ouder zelf dient aan te schaffen. Als een ouder besluit deze producten te bestellen bij een leverancier van schoolboeken, kunnen daarvoor uiteraard wel kosten in rekening gebracht worden. Zie ook de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3148, nr. 3513, en nr. 3760 en vergaderjaar 2009–2010, nr. 910 en 2501).
Als de inspectie in haar onderzoek naar de ouderbijdrage overtredingen tegenkomt, zoals het in rekening brengen van verzend- en administratiekosten voor «gratis schoolboeken», wordt dat niet geaccepteerd. Scholen waar (na hoor en wederhoor) overtredingen geconstateerd zijn, zijn er door de inspectie al op gewezen dat zij in strijd met de wet handelen. Zij krijgen de kans om de overtreding te herstellen. Als blijkt dat dit niet gebeurd is bij de hercontrole aan het begin van schooljaar 2010–2011, dan zal de inspectie handhavend optreden.
Deelt u de mening dat het een slechte zaak is dat scholen nog steeds in strijd met de wet handelen, doordat zij toelaten dat boekleveranciers werken met constructies op hun website waardoor ouders de bestelprocedure voor boeken niet kunnen afronden zonder in te moeten stemmen met de borg, vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten?
Als ouders geen «gratis schoolboeken» kunnen bestellen zonder in te stemmen met een vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten, is dat inderdaad een slechte zaak. Ik heb meermaals duidelijk gemaakt dat verzendkosten voor «gratis schoolboeken» niet zijn toegestaan. Het leveren van «gratis schoolboeken» kan natuurlijk niet afhankelijk gemaakt worden van instemming van ouders met bijdragen voor andere zaken. Zoals ook uit het antwoord op de vorige vraag blijkt, treedt de inspectie daarom op tegen overtredingen.
Voor de borg ligt dat anders, omdat hier geen sprake is van een overtreding. Het is toegestaan dat een school een borg vraagt om ervoor te zorgen dat leerlingen zorgvuldig met het eigendom van de school omgaan. Dit stond al in het plan van aanpak voor de «gratis schoolboeken» die uw Kamer in 2006 ontving (Kamerstuk 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 78, bijlage). Uw Kamer heeft ook tijdens de behandeling van deze wet in de Tweede Kamer zelf expliciet gevraagd om borg voor «gratis schoolboeken» mogelijk te maken om te zorgen dat kinderen netjes met de schoolboeken om gaan (Handelingen 2007–2008, nr. 59, pag. 4140–4169). Ook heeft OCW in samenwerking met alle ouderverenigingen, inclusief de VOO die u in vorige vraag aanhaalt, een brochure gemaakt waarin duidelijk staat dat een borg toegestaan is (Kamerstuk 2008–2009, 31 325, nr. 31, bijlage). Als de oudergeleding van de Medezeggenschapsraad ingestemd heeft met een borgregeling, ga ik er van uit dat deze maatregel voldoende draagvlak heeft onder de ouders van die school. Scholen zijn op grond van de wet verplicht er voor te zorgen dat de leerlingen aan het begin van het schooljaar hun schoolboeken hebben, ook als ouders bij de school kenbaar hebben gemaakt dat zij de borg niet kunnen of willen betalen. Ik verwacht van scholen dat zij een regeling treffen voor ouders die de borg niet kunnen of willen betalen en dat de school helder communiceert naar ouders over deze regeling. Als aan deze voorwaarden voldaan is dan zal ik niet optreden tegen scholen die de borg verwerkt hebben in de bestelprocedures voor «gratis schoolboeken».
Bent u bereid alle scholen die deze constructie toelaten, hierop aan te spreken en te eisen dat zij per direct alle ouders laten weten dat de ouderbijdrage wel vrijwillig is?
Op basis van de resultaten van eerder inspectieonderzoek naar de ouderbijdrage heb ik in de beleidsreactie op het Onderwijsverslag geconcludeerd dat scholen beter informatie moeten verstrekken over de ouderbijdrage. Een deel van de scholen is onvoldoende transparant over de vrijwilligheid van de ouderbijdrage en/of de mogelijkheden voor reductie of kwijtschelding ervan. Ook is niet in alle gevallen de oudergeleding van de medezeggenschapsraad om instemming met de hoogte en bestemming van de ouderbijdrage gevraagd (Vergaderjaar 2009–2010, Kamerstuk 32123-VIII, nr. 122). Zoals u weet doet de inspectie onderzoek naar de ouderbijdrage en de gratis schoolboeken en heeft daarbij overtredingen geconstateerd. Als de vrijwilligheid van de ouderbijdrage daadwerkelijk in het geding is of de schoolboeken niet gratis zijn, treedt de inspectie handhavend op.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er onvrijwillig een juridische relatie ontstaat tussen ouders en boekleverancier wanneer ouders vanwege de opmaak van de website worden gedwongen in te stemmen met het betalen van ouderbijdrage, borg of verzendkosten?
Een soortgelijke Kamervraag heb ik reeds beantwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3148). Door de invoering van de «gratis schoolboeken» is de school nu wettelijk verplicht om het voorgeschreven lesmateriaal gratis aan de leerling ter beschikking te stellen. Deze verplichting brengt met zich mee dat nu de school primair verantwoordelijk is voor heldere afspraken over de bestelprocedure, waarbij aan de ene kant de distributeur en aan de andere kant de leerlingen/ouders betrokken zijn.
Bent u bereid alle scholen die deze constructie toelaten, hierop aan te spreken en te eisen dat zij zorgen dat de boekenleverancier per direct de website aanpast, zodat het ook mogelijk is de bestelprocedure af te ronden zonder in te stemmen met betaling van de borg, vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten?
Als de inspectie constateert dat een school de levering van «gratis schoolboeken» afhankelijk gesteld heeft van het instemmen met een vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten, zal zij de school hier op aanspreken. Voor borg ligt dit anders, zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de bestelprocedures voor schoolboeken te verbieden waarin het onmogelijk is de bestelprocedure af te ronden zonder in te stemmen met betaling van de borg, vrijwillige ouderbijdrage of verzendkosten? Zo neen, waarom laat u de situatie voortduren, terwijl het probleem u al lange tijd bekend is?2 Zo ja, wanneer kunnen wij uw voorstellen tegemoet zien?
Het is niet nodig om de huidige bestelprocedure voor de schoolboeken te verbieden, tenzij deze de levering van «gratis schoolboeken» afhankelijk maakt van de instemming met een vrijwillige ouderbijdrage of er verzendkosten in rekening gebracht worden. Voor een toelichting hierop verwijs ik u naar mijn antwoord op de voorgaande vragen.
Het bericht dat kinderen steeds slechter zwemmen |
|
Manja Smits , Nine Kooiman |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Reddingsbrigade Nederland constateert dat kinderen steeds slechter zwemmen en hun conditie hard achteruit gaat?1
Hiervan heb ik kennis genomen.
Deelt u de zorgen van de Reddingsbrigade Nederland dat kinderen in Nederland vaak geen zwemdiploma hebben? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De zorg die uit het artikel spreekt deel ik. De verantwoordelijkheid bij het leren zwemmen is als volgt verdeeld: de zwemvaardigheid van kinderen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van ouders, daarbij ondersteund door scholen en gemeenten. Sommige gemeenten bekostigen het schoolzwemmen en gemeenten kunnen ouders met lage inkomens tegemoet komen in de kosten van de (particuliere) zwemlessen.
Hoeveel kost het gemiddeld voordat een kind zwemdiploma A heeft? Kan iedere ouder dit volgens u ook betalen?
De kosten verschillen per zwembad. Gemiddeld genomen kost het halen van een A-zwemdiploma € 400,-. Zwemverenigingen bieden vaak zwemlessen aan tegen een lager tarief. Gemeenten kunnen ouders tegemoet komen in de kosten die gemoeid zijn met het halen van een zwemdiploma.
Hoe groot is het percentage kinderen dat jaarlijks de basisschool verlaat zonder zwemdiploma? Mocht dit niet bekend zijn, bent u dan bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Dat is mij niet bekend. Daarvan worden geen registraties bijgehouden. Wel blijkt uit de Rapportage Sport van het SCP van december 2008, dat van de groep 6–15 jarigen van de autochtone kinderen in 2007 88% een zwemdiploma had. Dat percentage is sinds de voorlaatste meting, die in 2003 plaatsvond, nauwelijks veranderd. Van de allochtone kinderen van de groep 5–16 jaar had in 2007 76% een zwemdiploma. In 2003 was dat 72%.
Ook blijkt uit de Rapportage Sport dat het behalen van het zwemdiploma via verschillende wegen kan: het schoolzwemmen, zwemmen buiten de school om en een combinatie van beiden.
Voor het behalen van het zwemdiploma blijkt schoolzwemmen van beperkt belang: slechts 10% van de kinderen met een zwemdiploma heeft dit behaald tijdens schoolzwemmen.
Hoe groot is het percentage allochtone kinderen en het percentage kinderen van alleenstaande ouders dat jaarlijks de basisschool verlaat zonder zwemdiploma? Mocht dit niet bekend zijn bent u dan bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4. Het percentage kinderen van alleenstaande ouders dat jaarlijks de basisschool verlaat zonder zwemdiploma’s is evenwel niet bekend.
Is bekend welke gemeenten het schoolzwemmen aanbieden en welke gemeenten niet? Weet u hoe dit aantal zich de laatste jaren heeft ontwikkeld? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Neen, dit is niet bekend. Wel heb ik in mei van dit jaar aan de Vereniging Sport en Gemeenten een subsidie verleend voor activiteiten gericht op het verspreiden van de verworven inzichten over de beste wijze waarop de zwemvaardigheid bij kinderen kan worden verhoogd. Het primaire doel van de subsidieverlening is het opzetten van een registratiesysteem aan de hand waarvan gemeenten kunnen nagaan of alle basisschool-leerlingen aan het einde van de basisschool voldoende zwemvaardigheid hebben. Uiteindelijk zal dat moeten leiden tot een verbetering van de zwemvaardigheid onder basisschool kinderen en de verankering hiervan in lokaal beleid.
Bent u bereid gemeente te stimuleren om schoolzwemmen aan te bieden? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid ouders te stimuleren om hun zwemles te laten volgen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het ligt in de rede om dit op lokaal niveau te laten plaats vinden. Door het registratiesysteem zoals genoemd in het antwoord op vraag 6, zal het mogelijk worden ouders gericht te informeren en te stimuleren om hun kinderen zwemles te laten volgen.
Het bericht dat spijbelen een gezin de kinderbijslag kan kosten |
|
Nine Kooiman , Sadet Karabulut , Manja Smits |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Spijbelen kost gezin kindbijslag»?1
Ja.
Bij hoeveel kinderen is de kinderbijslag reeds stopgezet vanwege het spijbelen? Kunt u hiervan per deelnemende gemeente de Kamer een overzicht doen toekomen? Kunt u aangeven welke inkomensgroepen zijn getroffen door de opgelegde maatregel? Hoeveel bedraagt de kinderbijslag die hierdoor niet is uitgekeerd aan ouders? Wat gebeurt er met de niet uitgekeerde kinderbijslag?
De Sociale Verzekeringsbank heeft op melding van leerplichtambtenaren van de desbetreffende gemeenten bij drie ouders aangekondigd dat de kinderbijslag over het 3e kwartaal 2010 voor hun 16- of 17-jarig kind niet wordt uitbetaald, tenzij de leerplichtambtenaar in dit kwartaal meldt dat het kind weer aan de kwalificatieplicht voldoet. Het gaat om drie meldingen in drie verschillende gemeenten. Er is niets bekend over de inkomenssituatie van deze drie gezinnen. Op dit moment is er dus nog geen kinderbijslag stopgezet. Inmiddels is bekend dat in 1 geval weer aan de vereisten voor de kinderbijslag wordt voldaan en deze zal kunnen worden uitbetaald over het 3e kwartaal.
De kinderbijslag bedraagt voor een kind van 16 of 17 jaar € 278,55. De niet uitgekeerde kinderbijslag wordt zoals gebruikelijk verrekend via de jaarrekening van de SVB met de rijksoverheid en vloeit terug naar de rijkskas.
Is er inzicht hoe de leerplicht functioneert in gemeenten die graag willen korten op de kinderbijslag? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, bent u bereid dat inzicht te verschaffen?
De handhaving van de Leerplichtwet 1969 is een taak die opgedragen is aan de gemeenten. De gemeenten spelen zo in op de prioriteiten van en de diversiteit aan lokale leerplichtproblematiek. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het leerplichtbeleid en leggen hiervoor jaarlijks verantwoording af aan de gemeenteraad. Gemeenten financieren de uitvoering van de Leerplichtwet 1969 uit het Gemeentefonds. Vanaf 2008 ontvangen gemeenten hiervoor jaarlijks 13 miljoen euro extra van het Rijk. Met de meest recente voortgangsbrief over de integrale aanpak van schoolverzuim bent u geïnformeerd over het functioneren van de leerplicht in algemene zin.2
Op grond van de Leerplichtwet 1969 moeten ouders erop toezien dat hun kind bij een school is ingeschreven én de school bezoekt. Leerlingen zijn vanaf de leeftijd van 12 jaar medeverantwoordelijk voor het bezoeken van de lessen. Ouders en leerlingen zijn primair zelf verantwoordelijk voor naleving van de leerplicht.
Bij beginnend schoolverzuim (minder dan 16 uren ongeoorloofde afwezigheid in vier weken) dient de school het verzuim aan te pakken. Wanneer de wettelijke termijn van 16 uren verzuim in vier weken wordt overschreden, meldt de school dit via het digitale meldloket aan de leerplichtambtenaar. De leerplichtambtenaar heeft tot taak, na een melding van ongeoorloofd verzuim door de school, eerst een onderzoek in te stellen en de ouders en de jongere te bewegen alsnog hun verplichtingen na te komen. Hierbij worden de ouders en de jongere geïnformeerd over mogelijke gevolgen van overtreding van de Leerplichtwet 1969. Indien er sprake blijkt van achterliggende problematiek kan de leerplichtambtenaar voor de jongere bemiddelen, overleggen in bestaande netwerken van onderwijs en zorg en zoeken naar passende voorzieningen en trajecten. Het lokale maatwerk van de aanpak van schoolverzuim is cruciaal en dit maatwerk ligt impliciet besloten in de uitoefening van de taak van de leerplichtambtenaar op basis van de Leerplichtwet 1969. Het doel hierbij is dat het ongeoorloofde schoolverzuim stopt en de jongere met een startkwalificatie het onderwijs verlaten kan. Indien vervolgens aan de verplichtingen van de Leerplichtwet 1969 geen gehoor wordt gegeven, zendt de leerplichtambtenaar een proces verbaal van zijn bevindingen aan de officier van Justitie en kan de leerplichtambtenaar een melding doen aan de Sociale Verzekeringsbank. De Sociale Verzekeringsbank besluit over het inhouden van de kinderbijslag.
Artikel 16 van de Leerplichtwet 1969 verplicht burgemeester en wethouders een instructie vast te stellen voor leerplichtambtenaren met daarin de wijze waarop de leerplichtambtenaren uitvoering geven aan hun taken. De VNG heeft dit voorjaar een door Ingrado3 geactualiseerde modelambtsinstructie onder de aandacht gebracht van burgemeester en wethouders. Deze instructie is tot stand gekomen door subsidie van het ministerie van OCW. In deze modelambtsinstructie is de melding aan de Sociale Verzekeringsbank beschreven. In de instructie staat dat als blijkt dat sprake kan zijn van verwijtbaar handelen of nalaten van de ouders en/of de jongere die de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, de medewerker een melding kan doen bij de Sociale Verzekeringsbank. Alvorens de medewerker een melding doet bij de Sociale Verzekeringsbank, roept hij de ouders en jongere behoorlijk op om hen van de voorgenomen melding op de hoogte te brengen. Tevens worden afspraken gemaakt binnen welke termijn onder welke voorwaarden de ouders en de jongere de melding kunnen voorkomen.
Hoeveel ouders en kinderen zijn getroffen door een boete, vanwege herhaaldelijke overtreding van de Leerplichtwet? Hoe effectief zijn deze boetes als het gaat om het voorkomen van recidive? Hoe groot is het bedrag van deze boetes bij elkaar op jaarbasis?
De Leerplichtwet maakt onderscheid tussen «luxeverzuim» (art. 2 lid 1) en «signaalverzuim» (art. 2 lid 3). Volgens gegevens van het Parket-Generaal vond in het jaar 2008 1284 keer een transactie met het Openbaar Ministerie plaats wegens luxeverzuim en 855 keer wegens signaalverzuim. In 2009 betrof het resp. 1182 en 798 transacties. In het jaar 2008 waren er wegens luxeverzuim 1637 strafopleggingen door de rechter, en wegens signaalverzuim 2233. In 2009 betrof het resp. 1400 en 2091 strafopleggingen. Transacties met het Openbaar Ministerie en strafopleggingen door de rechter bij luxeverzuim betreffen met name geldboetes die aan ouders worden opgelegd. Bij signaalverzuim gaat het voornamelijk om taakstraffen die aan kinderen worden opgelegd. In de «Richtlijn voor strafvordering strafrechtelijke aanpak schoolverzuim» zijn het strafvorderings- en transactiebeleid bij overtreding van de Leerplichtwet vastgelegd. Daarin worden onder meer de maximale bedragen voor transacties en geldboetes genoemd. Voor luxeverzuim kan dit oplopen tot 1500 euro per gezin bij meermalen recidive. Bij recidive van signaalverzuim is de richtlijn om slechts dan een geldboete te vorderen, indien een taakstraf met begeleiding door de jeugdreclassering niet mogelijk is.
Over de effectiviteit van boetes in verband met schoolverzuim zijn geen onderzoeksgegevens bekend. De strafdreiging wordt vooral gebruikt als stok achter de deur om ouders, scholen en gemeenten ertoe te bewegen om eerst zelf het nodige te doen om verzuim tegen te gaan.
Volgens het Centraal Justitieel Incasso Bureau lag het initieel boetebedrag aan boetevonnissen en transactievoorstellen in de jaren 2008 en 2009 opgeteld op € 589 106,– resp. € 600 163,– per jaar. Soms wordt een boete opgelegd in het kader van een veroordeling die ook andere delicten betreft, waarbij de opgelegde boete voor het geheel geldt. In die zaken kunnen de boetebedragen dus slechts voor een deel worden toegerekend aan overtreding van de Leerplichtwet.
Acht u het wenselijk dat ouders van spijbelende kinderen met deze maatregel in de portemonnee worden getroffen, terwijl deze maatregel niet leidt tot het oplossen van het basisprobleem? Zo nee, deelt u de mening dat daadwerkelijke hulpverlening voor ouders en kind veel effectiever kan werken en het probleem bij de oorsprong kan oplossen? Zo ja, waarom? Kunt u dit toelichten?
Het parlement heeft in 2010 ingestemd met de uitbreiding van de instrumenten die de leerplichtambtenaar kan toepassen in de verzuimketen bij 16- en 17-jarigen door een wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet te aanvaarden. Bij de behandeling van deze wetswijziging is de visie van het kabinet met betrekking tot dit instrument diverse malen aan de orde geweest. Er is daarbij o.a. aangegeven dat het in de verzuimketen eerst en vooral de bedoeling is het 16- of 17-jarige kind weer naar school te krijgen zodat het kind minimaal een startkwalificatie heeft als het onderwijs wordt verlaten. Het kabinet wil met deze wetsaanpassing een bijdrage leveren aan de strijd tegen schooluitval en het bevorderen van het behalen van een startkwalificatie. De verzuimketen is zodanig ingericht dat het in eerste instantie ouders en scholen zijn die het verzuim zelf te lijf gaan. Lukt dat niet, dan komt de gemeente en daarmee de leerplichtambtenaar in beeld. Deze bepaalt op individueel niveau of het verzuim en de achterliggende problematiek ernstig genoeg zijn om een proces-verbaal op te maken. In veel gevallen echter is het opmaken van een proces-verbaal niet aan de orde en is inzet van een zorgtraject nodig en/of kan worden volstaan met het optreden van de leerplichtambtenaar zelf. De rol van de leerplichtambtenaar wint aan effectiviteit, wanneer deze een middel ter beschikking heeft, om in een vroeg stadium te voorkomen dat het verzuim verder escaleert. Uiteraard verdient het altijd de voorkeur dat het probleem opgelost wordt aan de basis. Het is daarbij de wettelijke taak van de leerplichtambtenaar om tot eigen beoordelingen te komen op basis van maatwerk. Hij kan ingrijpen, hij kan ook een ander traject, bijvoorbeeld een zorgtraject, inzetten, afhankelijk van de situatie die hij aantreft en van de omstandigheden in het specifieke geval. Het lokale maatwerk is cruciaal en dit maatwerk ligt impliciet besloten in de uitoefening van de taak van de leerplichtambtenaar op basis van de Leerplichtwet 1969. Ook de beoordeling of ouders bereid zijn om mee te werken aan een oplossing van het verzuim en hoe zij daar verder bij gestimuleerd kunnen worden, behoort tot de professionele vaardigheden van de leerplichtambtenaar.
Deelt u de mening dat de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ouders en verzorgers een tegemoetkoming biedt in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen met zich mee brengt, en niet moet degraderen tot een dreigmiddel om ouders en kinderen voor spijbelgedrag te straffen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid gemeenten op te roepen zich vooral te richten op maatregelen die het probleem van spijbelen structureel en menselijk oplost (zoals bijvoorbeeld gepaste hulpverlening) in plaats van het inzetten van eerder genoemd dreigmiddel? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.