Freelancejournalisten die onder het minimumloon werken |
|
Corinne Ellemeet (GL), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Freelancers werken onder het minimumloon en tegen beter weten in soms voor niets»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de tarieven voor freelance(foto)journalisten inmiddels zo laag zijn dat in 2018 het grootste deel van hen minder dan het minimumloon verdiende?
Onafhankelijke nieuwsvoorziening door kritische journalisten is essentieel voor het goed functioneren van onze democratie. Het zijn roerige tijden voor de journalistieke sector, met veranderingen die hun weerslag hebben op de journalistieke arbeidsmarkt.
Het is belangrijk dat mensen door te werken een inkomen kunnen verdienen waarmee zij ten minste kunnen voorzien in de basisbehoeften. Dit geldt dus ook voor zelfstandigen, waaronder freelance journalisten. Voor het kabinet staat het belang van een goed werkende arbeidsmarkt vast, waarbij werkenden gelijke kansen hebben. Het kabinet is daarom voornemens om een wettelijk generiek minimumtarief in te voeren om zelfstandigen in staat te stellen een inkomen te verwerven waarmee in een bestaansminimum kan worden voorzien. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de Staatssecretaris van Financiën (FIN) hebben uw Kamer op 24 juni jl. hierover geïnformeerd in de Kamerbrief «Voortgang uitwerking maatregelen werken als zelfstandige».2 De voorstellen uit deze brief worden momenteel omgezet in wetgeving. Daarbij zal nader worden gekeken welke zelfstandigen, en onder welke voorwaarden, onder de reikwijdte van deze maatregelen gaan vallen.
Een minimumtarief is niet per se hetzelfde als fair practice of een duurzame beroepspraktijk. Het is aan de journalistieke sector zelf om vorm te geven aan fair practice. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) faciliteert en stimuleert dat proces in het kader van de Arbeidsmarktagenda culturele en creatieve sector. De realisatie van fair practice speelt ook een rol in de uitvoering van de motie Ellemeet/Asscher over de onderhandelingspositie van zzp'ers. Zoals gemeld in de Uitgangspuntenbrief Cultuurbeleid 2021–2024 zal uw Kamer in het najaar worden geïnformeerd over de voortgang van de uitwerking van de motie.
Hoe vindt u het dat de kloof tussen journalisten in vast dienstverband en freelancejournalisten steeds verder toeneemt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u het dat de inkomsten per opdracht in de afgelopen vier jaar met 10 tot 20% zijn gedaald?
Het is bekend dat de arbeidsmarktpositie van werkenden in de culturele en creatieve sector al geruime tijd zwak was en dat deze is verslechterd door bezuinigingen, de crisis en toenemende concurrentie. In dit specifieke geval is er geen nader onderzoek gedaan naar de achterliggende reden voor de daling van de inkomsten per opdracht.
Bent u het ermee eens dat ook freelancejournalisten een fatsoenlijk loon verdienen, in het bijzonder in het licht van de belangrijke democratische taak die zij vervullen? Zo ja, welke maatregelen neemt u? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat hebt u het afgelopen jaar ondernomen om de positie en de inkomsten van freelancejournalisten te verbeteren?
Het is in de eerste plaats aan de journalistieke sector zelf om maatregelen te nemen om de positie en de inkomsten van freelance journalisten te verbeteren. De Minister van OCW faciliteert de sector daarom in de uitvoering van de Arbeidsmarktagenda culturele en creatieve sector, inclusief beheer en promotie van de Fair Practice Code voor de culturele en creatieve sector en het vormgeven van een Platform Arbeidsmarkt Culturele en Creatieve Toekomst, dat wil bijdragen aan normering van minimum contractvoorwaarden en ondernemersrisico’s in de culturele sector.
Het werk van journalisten is niet alleen gericht op het dagelijkse nieuws, maar (juist) ook op diepgravende onderzoeksjournalistiek. Hiermee dragen zij bij aan het naar boven halen van verhalen, feiten en meningen die anders niet gehoord worden. Het kabinet hecht veel belang aan het stimuleren van de onderzoeksjournalistiek in Nederland. Daarom is er in het Regeerakkoord structureel jaarlijks EUR 5 mln. beschikbaar gesteld om de onderzoeksjournalistiek in Nederland te bevorderen. Hiertoe hebben het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek en het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten regelingen in het leven geroepen om onderzoeksjournalistieke redacties en projecten te ondersteunen en om talentontwikkeling binnen de onderzoeksjournalistiek te stimuleren. De effectiviteit van de plannen wordt goed gemonitord en geëvalueerd met beide fondsen. Het voornemen is om de middelen structureel grotendeels op dezelfde manier in te zetten.
Bent u, gezien de verslechterende positie van freelancejournalisten, bereid om collectief onderhandelen voor journalisten mogelijk te maken, zoals de NVJ2, de Nederlandse Vereniging van Fotojournalisten, de Auteursbond, DuPho3 en de Kunstenbond vragen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zoals bij u bekend geeft het kabinet uitvoering aan de motie Ellemeet/Asscher. In het najaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de motie.
Bent u bekend met de situatie in Ierland, waar creatieve zelfstandigen een uitzondering op het mededingingsrecht kregen? En hoe verschilt de Nederlandse situatie van die in Denemarken en in Frankrijk? Wilt u onderzoeken of een dergelijke uitzonderingspositie ook in Nederland mogelijk is? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Het Iers beleid is bekend. In Frankrijk worden bepaalde groepen kunstenaars van de Mededingingswet uitgezonderd via arbeidswetgeving. De praktijk in Nederland is dat werkenden in de culturele en creatieve sector relatief vaak werkzaam zijn als zelfstandig ondernemer. In Nederland wordt vaker verwezen naar het vermeende gedoogbeleid van de Deense Concurrentie- en Consumentenautoriteit (DCCA).
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is onafhankelijk in haar beleid en geeft aan dat het niet bij voorbaat een sector of afspraak zal gedogen. Zoals vermeld in de Kamerbrief «Voortgang uitwerking maatregelen werken als zelfstandige» werkt de ACM momenteel aan een nieuwe leidraad over zzp’ers en minimumtarieven. Met de nieuwe leidraad wil de ACM meer duidelijkheid bieden over de omstandigheden waaronder zzp’ers collectief minimumtarieven mogen afspreken en collectieve afspraken mogen maken die hun markt- en inkomenspositie kunnen versterken.
In het kader van de motie Ellemeet/Asscher wordt onderzocht hoe experimenteerruimte gecreëerd kan worden, opdat zzp'ers werkzaam in de culturele en creatieve sector collectief kunnen onderhandelen.
Het dreigende faillissement van Utrechts Centrum voor de Kunsten en gevolgen voor diens medewerkers |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat medewerkers van het Utrechts Centrum voor de Kunsten (UCK) de gemeente Utrecht voor de rechter dagen omdat de gemeente volgens hen ten onrechte aanstuurt op een faillissement van de organisatie?1
Ja het is ons, Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, bekend dat het Utrechts Centrum voor de Kunsten (UCK) heeft aangekondigd dat zij en haar medewerkers voornemens zijn enkele gerechtelijke procedures tegen de gemeente te starten.
Bent u bekend met het lot van de 200 medewerkers van het UCK, waarvan 60 in vaste dienst? Hoe vindt u het dat het college de subsidie in zulk kort tijdsbestek beëindigt, dat het personeel zonder transitievergoeding op straat komt te staan?
De gemeente Utrecht heeft de bevoegdheid subsidies te beëindigen. Het is niet aan ons als Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te oordelen over praktijksituaties als deze. Wij zijn ons er van bewust dat een reorganisatieontslag of onverhoopt een ontslag wegens faillissement zonder transitievergoeding een grote impact op de betrokken werknemers zal hebben. Wij onderschrijven dat de belangen van de werknemers in dergelijke situaties niet uit het oog verloren mogen worden. Het is echter de taak van de werkgever en in geval van faillissement van de curator om daarop toe te zien.
Hoe vindt u het dat de medewerkers van het UCK van de gemeente het perspectief krijgen om als zzp'er in een schijnzelfstandigheid door te gaan vanaf 1 september 2019? Bent u het eens dat het onwenselijk is dat gedupeerde medewerkers op deze manier in een ondernemersrol worden gedwongen met een zeer onzeker toekomstperspectief terwijl zij in een klap al hun opgebouwde rechten kwijt zijn? Hoe kwalificeert u deze zzp-constructie? Bent u bereid de Belastingdienst deze constructie te laten onderzoeken of er sprake is van «kwaadwillendheid»?
Het kabinet vindt schijnzelfstandigheid onwenselijk. Daarbij wordt opgemerkt dat het aan de rechter is om zich over de kwalificatie van een specifieke arbeidsrelatie uit te laten. In algemene zin wordt in dat kader opgemerkt dat als een werknemer zijn werkzaamheden na een eventueel ontslag onveranderd voortzet als zzp’er en er ten aanzien van de uitvoering van het werk in de betreffende organisatie geen enkel verschil is tussen werknemers en zzp’ers, er mogelijk sprake is van schijnzelfstandigheid. Dat is onwenselijk en dient te worden voorkomen en bestreden. Dat laat onverlet dat werknemers die hun baan verliezen en nadien als zelfstandige aan het werk gaan niet per definitie als schijnzelfstandige kunnen worden gekwalificeerd. Zij zijn geen werknemer meer als er bijvoorbeeld geen sprake (meer) is van een gezagsrelatie of als er geen verplichting (meer) is om het werk persoonlijk te verrichten. Afhankelijk van de feitelijke situatie kan de arbeidsrelatie gekwalificeerd worden. Indien er bij partijen twijfel is over deze kwalificatievraag dan kunnen zij hun zaak voorleggen aan de rechter die in de beoordeling alle feiten en omstandigheden zal meenemen. Gegeven het voorgaande is het niet opportuun de Belastingdienst in te schakelen om eventuele kwaadwillendheid te laten onderzoeken. Los daarvan geldt het volgende. De Belastingdienst bepaalt aan de hand van risicoselectie op welke bedrijven hij zijn toezicht en handhaving richt. Deze risicoselectie wordt onder meer gevoed door signalen uit de praktijk. De Belastingdienst doet over onderzoeken bij individuele belastingplichtigen geen mededelingen op grond van zijn geheimhoudingsplicht (art. 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Hoe oordeelt u over de aanname van het UCK en haar medewerkers dat er sprake is van een «vooropgezet faillisement», waarbij de gemeente bewust aanstuurt op een faillissement van het UCK en gelijktijdig nieuw beleid heeft ontwikkeld, waarin vrijwel hetzelfde wordt gevraagd (in hetzelfde pand) als waar het UCK nu in voorziet en dus overzetting van de activiteiten in een uitgeklede vorm faciliteert te koste van medewerkers en het UWV?
Zoals aangegeven bij vraag 2 heeft de gemeente de bevoegdheid haar beleid te wijzigen en subsidies te beëindigen. Het is het niet aan ons om te oordelen of er in deze specifieke situatie als gevolg van deze subsidie beëindiging sprake is van bewust aansturen en van een «vooropgezet faillissement». Deze taak is voorbehouden aan de curator. Indien daarom gevraagd kan de rechter daarover oordelen.
Vindt u dat u een rol heeft om de gemeente hierop aan te spreken, of is dit een zaak voor de Inspectie SZW of de Belastingdienst?
De gemeente Utrecht heeft een eigen bevoegdheid te besluiten tot financieringswijziging. Voor zover het UCK van mening is dat de gemeente jegens het UCK een constructie toepast die in strijd is met de wet, dan kan zij ervoor kiezen dat aan de rechter voor te leggen. Het is vervolgens aan de rechter daarover te oordelen.
In algemene zin merk ik op dat bij een reorganisatieontslag de werkgever, na verkregen toestemming van het UWV, de arbeidsovereenkomst kan opzeggen. In dat geval heeft de werknemer recht op een transitievergoeding. In geval van een onverhoopt faillissement kan de curator het dienstverband opzeggen zonder dat de werknemer recht heeft op een transitievergoeding. Als de werknemer wel recht heeft op een transitievergoeding bestaat die aanspraak jegens de werkgever. Deze aanspraak heeft de werknemer niet ten opzichte van een derde bij de onderneming van de werkgever betrokken partij. In deze situatie is er geen sprake van een werkgever- werknemer relatie tussen de gemeente en betrokken werknemers van het UCK, derhalve heeft de gemeente geen wettelijke verplichting om wegens beëindiging van het dienstverband aan de betrokken werknemers een transitievergoeding te betalen. Het is niet aan ons om vast te stellen of de gemeente op andere gronden een verantwoordelijkheid heeft de betrokken werknemers te compenseren voor eventueel ontslag zonder transitievergoeding.
Het is in zijn algemeenheid niet aan de Belastingdienst om een partij aan te spreken op hetgeen u in vraag 4 stelt. De taak van de Belastingdienst is om op basis van relevante belastingwet- en regelgeving toezicht te houden. Hierbij geldt dat de Belastingdienst geen mededelingen doet over individuele belastingplichtigen op grond van zijn geheimhoudingsplicht.
Vindt u dat een dergelijke constructie past bij de voorbeeldfunctie van de overheid nu de afgelopen jaren het bedrijfsleven door rechters en de overheid op de vingers wordt getikt als het dergelijke constructies toepast? Zo nee, bent u bereid om maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat de gemeente – zeker gelet het feit dat ze aanstuurt op een grootschalige stelselwijziging binnen de gemeente waar ze haar eigen opgerichte stichting failliet laat gaan – dan ook haar verantwoordelijkheid moet nemen en medewerkers van een compensatie moet voorzien voor de wettelijke ontslagvergoeding? Zo ja, bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met de gemeente Utrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het dat de gemeente Utrecht hiermee ingaat tegen de principes van de «Fair practice code»? Zo ja, bent u bereid om hierover met de gemeente Utrecht in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het is voor ons niet te beoordelen in hoeverre de principes van de Fair Practice Code zijn toegepast door de gemeente Utrecht of door het UCK. De Minister van OCW zal wel afspraken maken met gemeenten en provincies over eerlijke beloning in de culturele sector, zoals aangekondigd in de uitgangspuntenbrief Cultuurbeleid 2021–2024.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Uitgangspuntennotitie Cultuurbeleid 2021–2024 op 27 juni 2019?
Ja.
Het bericht dat Facebook toch in de fout gaat met politieke advertenties uit het buitenland |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Bits of Freedom: «Facebook gaat de fout in met politieke advertenties»»?1
Ja.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen over de aanpak van nepnieuws en over nepadvertenties op Facebook die onze democratie ondermijnen (antwoorden ontvangen op 4 februari 2019 en 30 november 2018)?
Ja.
Deelt u de mening dat uit het genoemde bericht blijkt dat het nog steeds eenvoudig mogelijk is om vanuit een land politieke advertenties gericht op een ander land op Facebook te plaatsen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de belofte van Facebook om dat onmogelijk te maken? Zo nee, waarom deelt u die mening niet? En zo nee, waaruit blijkt dan dat Facebook ook maar enige hindernis voor deze praktijk heeft opgeworpen?
Ik zie het als een verantwoordelijkheid van Facebook dat de gedane toezeggingen in de praktijk goed functioneren en zal hen hier op blijven aanspreken. Ik vind het positief dat partijen als Bits of Freedom de maatregelen uit de gedragscode toetsen en ben van mening dat het Facebook nuttige informatie biedt om de uitvoering van de gedragscode te verbeteren. Wel is het teleurstellend dat het kennelijk vrij eenvoudig is om de gedane toezeggingen te omzeilen, waardoor de technische kant van de toezegging niet goed afgedekt lijkt te zijn.
In de Code of Practice on disinformationheeft Facebook zich gecommitteerd aan het transparant maken van politieke advertenties. Deze gedragscode is een vorm van zelfregulering en is door de verschillende ondertekenaars op verschillende manieren geïnterpreteerd. Google en Twitter staan bijvoorbeeld het plaatsen van politieke advertenties in andere EU lidstaten wel toe. Zoals ook aangegeven in mijn brief van 19 februari jl. (Kamerstuk 35 078, nr.26) beschikken zowel het kabinet als de Europese Commissie momenteel niet over de bevoegdheid om volledige transparantie van politieke advertenties van Facebook af te dwingen. Dit geldt ook voor de andere toezeggingen uit de gedragscode.
De gedragscode wordt aan het einde van dit jaar door de Europese Commissie en de Europese groep van regelgevende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA) en onafhankelijke expertise geëvalueerd. De Europese Commissie heeft daarbij aangegeven dat verdere acties, waaronder maatregelen van regelgevende aard, voorgesteld kunnen worden als de uitvoering van de gedragscode onvoldoende blijkt.
Hoe verhoudt deze door Bits of Freedom aangetoonde praktijk zich tot de Code of Practice on disinformation van Facebook of andere afspraken met Facebook of beloften van dat bedrijf?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de woordvoerder van Bits of Freedom dat «Facebook geen betrouwbare gesprekspartner [is] gebleken. Deze keer deden ze zelfs beloften in de Tweede Kamer. Daarmee zijn Kamerleden voorgelogen»? Zo ja, waarom? Zo, nee waaruit blijkt dan dat in het kader van dit onderwerp Facebook wel een betrouwbare gesprekspartner is?
Facebook heeft, zoals eerder beloofd, voor de verkiezingen van het Europees parlement de maatregelen uitgerold die voor meer transparantie van politieke advertenties zorgen. Het is spijtig dat er in de uitvoering van deze maatregelen onvolkomenheden zitten en ik roep Facebook dan ook op om deze aan te pakken. Om de gewenste transparantie te creëren is het immers van belang dat de maatregelen effectief zijn.
Deelt u de mening van de vragenstellers en de in het bericht genoemde woordvoerder van D66 dat «het moment nu [is] aangebroken dat we de stap van zelfregulering en het vertrouwen op de belofte van bedrijven, in gaan ruilen voor wetgeving»? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een wetsvoorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet en waarom vertrouwt u zelfregulering door Facebook nog wel en hoe lang gaat u zelfregulering nog een kans geven?
De inzet van het kabinet is tot nog toe gericht op zelfregulering, aangezien dit de verantwoordelijkheid bij deze bedrijven zelf neerlegt. Bovendien heeft dit ook op korte termijn meer transparantie opgeleverd. Wel ben ik op dit moment bezig een inventarisatie te laten doen van de huidige wet- en regelgeving op het gebied van het tegengaan van desinformatie. Wat betreft desinformatie moet eerst in kaart gebracht worden wat mogelijk is met deze huidige wet- en regelgeving. De resultaten van deze inventarisatie worden na de zomer verwacht.
De gevolgen van een eventueel wetgevingsvoorstel, bijvoorbeeld over de maatregelen die in de Europese gedragscode tegen desinformatie worden genoemd, dienen goed uitgewerkt te worden. Regulering moet bijvoorbeeld niet alleen van toepassing zijn op Facebook, maar ook op de andere techbedrijven. Tegelijktijdig dient het geen hoge barrière op te werpen voor nieuwe toetreders tot de markt waardoor concurrentie bemoeilijk wordt. Ik ben daarom van plan om binnenkort het gesprek aan te gaan met enkele experts om te spreken over wat er nodig is om de beloftes van techbedrijven over transparantie en controleerbaarheid eventueel af te dwingen.
De vervreemding van objecten behorende tot het nationaal cultureel erfgoed |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u er bekend mee dat op de Franse antiekwebsite proantic.com objecten worden aangeboden met een grote historische waarde voor Nederland?1 2
Ik ben bekend met deze website.
Zouden deze stukken met terugwerkende kracht vallen onder de erfgoedwet? Vindt u dat deze stukken voor Nederland behouden hadden moeten worden?
Op dit moment geldt een terughoudend aanwijzingsbeleid voor de bescherming van objecten in particulier bezit. Ik heb twijfels of de bestaande lijst en dit terughoudende aanwijzingsbeleid nog wel adequaat zijn. Ik heb daarom de Commissie Pechtold de opdracht gegeven om mij te adviseren over de vraag of het huidige wettelijke kader en instrumentarium, zoals neergelegd in de Erfgoedwet en de Beleidsregel aanwijzing beschermde cultuurgoederen 2016, adequaat is om belangwekkend roerend erfgoed in particulier bezit, voor Nederland te kunnen behouden en -voor zover daar naar haar oordeel en in het licht van de situatie in andere landen aanleiding toe bestaat- voorstellen te doen tot aanpassing van deze kaders. Ik wacht het advies van de Commissie Pechthold af en wil daar niet op vooruit lopen. De commissie brengt in oktober 2019 haar advies uit.
Adviseert de commissie Pechtold, die dit jaar benoemd is om te onderzoeken of cultureel erfgoed in privaat bezit dat waardevol is voor Nederland voldoende is beschermd, ook over reeds verkocht erfgoed? Zo ja, wat adviseert de commissie Pechtold over deze objecten?
Zie antwoord vraag 2.
Overweegt u maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat deze objecten weer in Nederlandse handen komen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het huidige beleid met betrekking tot de verkoop van vanuit (kunst)historisch oogpunt belangrijk nationaal cultureel erfgoed in privaat bezit?
De Erfgoedwet 2016 bevat een kader ter bescherming van bijzondere cultuurgoederen in particulier bezit. De inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed ziet hier op toe. Indien een cultuurgoed geen speciale bescherming geniet is het aan de eigenaar te bepalen of, en zo ja op welke wijze, het voor verkoop wordt aangeboden.
Zoals opgemerkt geldt op dit moment een terughoudend beleid ten aanzien van het aanwijzen van cultuurgoederen die voor bescherming in aanmerking komen. Het initiatief tot verwerven van belangwekkende kunstwerken ligt bij de musea. Musea op wier collectie een kunstwerk dat op de markt verschijnt een belangrijke aanvulling vormt, kunnen zich daarbij wenden tot het Mondriaanfonds voor financiële ondersteuning. Ook kunnen zij een beroep doen op het Museaal Aankoopfonds en zijn er particuliere fondsen die hen ondersteunen bij het verwerven van kunstwerken.
Worden er maatregelen genomen om de verkoop van nationaal cultureel erfgoed in handen van private partijen naar het buitenland tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is het beleid met betrekking tot nationaal cultureel erfgoed van nationaal belang in handen van het Rijk zelf? Wordt dit bezit voldoende beschermd?
De Erfgoedwet, inclusief aanvullende regelgeving, stelt regels aan het behoud en beheer van de rijkscollectie die grotendeels in beheer is bij musea. De inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed ziet hier op toe. Daarnaast stelt deze wet ook regels aan de vervreemding van cultuurgoederen in publiek bezit van het rijk, provincies en gemeenten.
Welke regels gelden er met betrekking tot de verkoop van nationaal cultureel erfgoed in handen van lagere overheden?
Zie antwoord vraag 7.
Bibliotheken die met sluiting worden bedreigd |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag over het verdwijnen van 30 bibliotheken?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat een bibliotheek een belangrijke basisvoorziening is voor gemeenten die bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen, het culturele aanbod van gemeenten, het tegengaan van laaggeletterdheid en sociale samenhang? Bent u het ermee eens dat het daarom belangrijk is dat iedere inwoner van Nederlander toegang moet hebben tot een bibliotheek in de omgeving?
Ja. De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) heeft als uitgangspunt dat iedere inwoner van Nederland toegang heeft tot informatie en cultuur en gebruik moet kunnen maken van de fysieke en digitale diensten van de openbare bibliotheek.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat zo’n 30 bibliotheken met sluiting worden bedreigd als gevolg van stijgende zorgkosten?
Het verdwijnen van bibliotheekvestigingen vermindert de toegang tot de openbare bibliotheek, zeker als het de enige vestiging in een gemeente betreft. Op basis van de betreffende uitzending valt niet in algemene zin vast te stellen welke budgettaire ontwikkelingen en welke gemeentelijke afwegingen leiden tot het besluit een bibliotheekvestiging te sluiten.
Herinnert u zich de motie-Asscher c.s. over behoud bibliotheken kleine kernen die vorig jaar Kamerbreed is aangenomen?2 Hoe staat het met de voortgang van de daaruit voortgekomen stimuleringssubsidie? Hoeveel gemeenten hebben een aanvraag ingediend voor de daaruit voortgekomen stimuleringssubsidie?
Ja, momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering van deze motie. Met de VNG, het IPO, de Vereniging van Openbare Bibliotheken, de Koninklijke Bibliotheek en de Stichting Samenwerkende Provinciale Ondersteuningsinstellingen Nederland is een aanpak besproken om de meest kansrijke gemeenten te selecteren. Dat heeft een longlist van circa 40 gemeenten opgeleverd. Binnen de specificaties van de motie wordt dit teruggebracht tot een shortlist van 10 à 15 gemeenten. Een verkenner bezoekt deze gemeenten om te beoordelen of ondersteuning nodig en mogelijk is. Selectiecriteria zijn o.a.: kleine kernen, bestuurlijk commitment van de gemeente (liefst financieel), regionale spreiding, geen compensatie voor gemeentelijke bezuinigingen, voorrang voor plekken waar de bibliotheek verdwenen is en weer terug kan komen, voorzieningen conform Wsob. De planning is erop gericht om voor de zomer tot een definitieve selectie te komen.
Is de stimuleringssubsidie onder gemeenten voldoende bekend? Zo nee, bent u bereid om deze stimuleringssubsidie actief onder de aandacht te brengen van gemeenten?
Uit de hoeveelheid reacties en de publiciteit over de motie in het veld kan worden opgemaakt dat de stimuleringssubsidie voldoende bekend is.
Bent u bereid versneld maatregelen te nemen die de sluiting van deze bibliotheken kan worden voorkomen?
Conform de bestuurlijke verhoudingen uit de Wsob zijn gemeenten verantwoordelijk voor de lokale bibliotheekvoorzieningen. Het rijk geeft in de jaren 2019–2021 een stimulans door middel van de motie Asscher, maar kan de ondersteuning van het lokale bibliotheekwerk niet structureel tot zijn verantwoordelijkheid maken. De evaluatie van de Wsob, die eind dit jaar zal verschijnen, zal de staat van het Nederlandse bibliotheeknetwerk in kaart brengen.
De kabinetsplannen over het klimaatbeleid |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Veel kritiek op voorstel Wiebes voor CO2-heffing»1 en kent u de brief van VNO-NCW/ MKB-Nederland gericht aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 1 april 2019 (kenmerk 19/110.155/NS/Abr) met als onderwerp «Vragen doorrekening Klimaatakkoord»?
Ja. Op 1 april ontving ik een brief van VNO-NCW en MKB-Nederland met vragen over de doorrekeningen van het ontwerpKlimaatakkoord door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB), aangevuld met een aantal op zichzelf staande verzoeken. Voor mijn reactie op de brief verwijs ik graag naar het afschrift van mijn reactiebrief, welke ik op 4 juni jl. aan uw Kamer heb doen toekomen (Kamerstuk 32 831, nr. 328).
Is het waar dat de in het bericht genoemde notitie niet uitgaat van een heffing per uitgestoten ton CO2 voor de industrie, maar de industrie grotendeels juist vrijstelt van een dergelijke CO2-heffing en er slechts sprake is van een gedeeltelijke CO2-beprijzing op namelijk de uitstoot die van het kabinet daadwerkelijk in 2030 moet zijn verdwenen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot door u eerder aangekondigde verstandige en objectieve CO2-heffing? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het kabinet heeft verkennende gesprekken gevoerd met verschillende betrokken organisaties en NGO’s over de uitwerking van een verstandige en objectieve CO2-heffing. Hiervoor zijn verschillende varianten denkbaar. In het kader van die verkennende gesprekken is ambtelijk een notitie gedeeld over een mogelijke uitwerking. Deze notitie is besproken met vertegenwoordigers van de industrie en van de Groene Coalitie. Naar aanleiding van deze gesprekken vindt nu een verdere uitwerking van varianten plaats.
Is het waar dat in het bericht genoemde notitie sprake is van dat de opbrengst van de CO2-heffing in zijn geheel terug wordt gegeven aan de industrie in de vorm van subsidies? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak van de Minister-President in het plenaire debat met de Kamer van 14 maart 2019 dat niet beloofd is om de volledige opbrengst van de CO2-heffing aan de industrie terug te geven?
De opbrengst van de CO2-heffing zal worden gebruikt om de industrie te vergroenen.
Laat u de in de notitie genoemde CO2-beprijzing of andere varianten van CO2-beprijzingen doorrekenen op effectiviteit in de zin van de mate van CO2-reductie en eerlijkheid in zin van dat de vervuiler en niet de huishoudens de rekening gaat betalen? Zo ja, kunt u de uitkomsten, inclusief effecten op de koopkracht van de huishoudentypes die in de doorrekening van het Centraal Planbureau (CPB) van het ontwerpKlimaatakkoord (OKA) zijn opgenomen, hiervan aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet en hoe kunnen huishoudens dan weten dat u zich aan uw belofte houdt dat de lasten van de klimaatdoelstellingen eerlijk verdeeld worden en hoe kan de Kamer dan oordelen over de effectiviteit en de inkomenseffecten van het dan bijgestelde Klimaatakkoord?
Zoals aangekondigd zal ik bij de aanbieding van het Klimaatakkoord aan uw Kamer de Kamer tevens informeren over de manier en het moment waarop zal worden vastgesteld of de doelen worden gehaald. Ook zal ik daarbij aandacht besteden aan de beoordeling van een CO2-heffing door de planbureaus.
Maken uw voornemens om de belasting op de energierekening voor huishoudens aanzienlijk te verlagen door in ieder geval de verdeling van de Opslag Duurzame Energie (ODE) tussen huishoudens en grootverbruikers te verschuiven van 50/50 naar een derde/twee derde ook onderdeel uit van uw besprekingen met de industrie of staat dat voornemen anderszins op de tocht? Zo ja, waarom? Moeten huishoudens dan vrezen dat zij toch de rekening voor de energietransitie voor een groot deel moeten blijven dragen? Zo nee, waarom niet?
Het voornemen om de lastenverdeling in de ODE te wijzigen staat geenszins op de tocht. Dit heeft het kabinet op 13 maart jl. reeds kenbaar gemaakt.
Bent u bereid de door u voorgestane verdeling van de heffing van ODE van 50/50 naar een derde/twee derde zichtbaar te maken door deze te vertalen naar de tarieven voor de ODE 2019?
Op dit moment wordt er nog gerekend aan de beoogde lastenverdeling 1/3 – 2/3. Een nieuwe verdeling zal niet eerder dan vanaf 2020 kunnen worden gerealiseerd.
Deelt u op voorhand de conclusie van VNO-NCW/MKB-Nederland dat een nationale CO2-heffing tot gevolg heeft dat de aantrekkelijkheid van industriële activiteiten in Nederland afneemt met een groot risico op weglek van economische activiteiten en werkgelegenheid? Zo ja, is dit niet voorbarig omdat de uitkomsten van de doorrekening van de plannen van fracties van PvdA en GroenLinks nog niet bekend zijn? Zo nee, ziet u dan nog wel mogelijkheden voor een nationale CO2-heffing en vormen deze nog een reële optie?
Zoals aangegeven in mijn brief van 4 april jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 317) werkt het kabinet aan een verstandige en objectieve CO2-heffing om te zorgen dat bedrijven hun CO2-uitstoot daadwerkelijk terugdringen op een zodanige wijze dat wordt voorkomen dat bedrijven naar het buitenland vertrekken. Bij de uitwerking van deze heffing worden ETS-benchmarks betrokken. De opbrengst van de CO2-heffing zal worden gebruikt om de industrie te vergroenen. Alle daarvoor relevante inzichten worden bij de uitwerking meegenomen.
Wanneer en bij welke gelegenheid heeft u VNO-NCW/MKB-Nederland toegezegd om een aantal vragen aan het CPB en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) te stellen? Zijn die vragen reeds gesteld dan wel reeds in onderzoek en bent u bereid de antwoorden ook aan de Kamer te doen toekomen?
Op 1 april ontving ik een brief van VNO-NCW en MKB-Nederland met vragen over de doorrekeningen het Klimaatakkoord door het PBL en het CPB, aangevuld met een aantal op zichzelf staande verzoeken. Voor mijn reactie op de brief verwijs ik graag naar het afschrift van mijn reactiebrief, welke ik aan uw Kamer heb doen toekomen.
Zijn of worden ook andere organisaties in de gelegenheid gesteld om via u vragen te stellen aan het CPB en PBL en doorrekeningen te laten maken? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet en waarom krijgt het VNO-NCW/MKB-Nederland een voorrangspositie van u?
Het staat iedere organisatie vrij om de planbureaus aan te schrijven. Beide genoemde planbureaus zijn krachtens de «Aanwijzingen voor de Planbureaus» (Staatscourant 2012, 3200) onafhankelijk en bepalen hun eigen werkwijze. De planbureaus beoordelen zelf of en hoe zij dergelijke verzoeken om informatie afhandelen.
Kunt u de in het bericht genoemde notitie en andere relevante informatie aan de Kamer doen toekomen zodat die tot een afgewogen oordeel over de klimaatplannen van het kabinet kan komen? Zo ja, op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom wordt relevante informatie aan de Kamer onthouden en deelt u dan de mening dat daarmee de schijn wordt gewekt dat u wel met de industrie overlegt maar daar de Kamer liever buiten houdt?
Zoals ik heb aangegeven in mijn reactie op een vergelijkbaar verzoek van het lid Klaver (GL) (Kamerstuk 32 813, nr. 322) acht ik het niet opportuun om een ambtelijke notitie, opgesteld ten behoeve van verkennende gesprekken, naar de Tweede Kamer te sturen. Na besluitvorming binnen het kabinet zal ik uw Kamer nader informeren.
Het bericht dat de industrie helemaal geen C02-boete dreigt te gaan betalen |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Met nieuwe PBL-cijfers daalt CO2-boete naar nul»?1
Ja.
Is het waar dat als er van de actuele ramingen voor de Emissions Trading System (ETS)-prijs voor CO2 zou worden uitgegaan dat de industrie volgens het voorgestelde bonus-malussysteem dan straks helemaal geen boete meer zou betalen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is met het oog op het uitgangspunt dat de vervuiler moet betalen en het behalen van de CO2-reductiedoelstelling? Zo nee, waarom zou dit niet waar zijn?
De malus als bedoeld in het ontwerpKlimaatakkoord kan nul worden, wanneer de meest recente ETS-prijsraming van het PBL wordt gevolgd. Dat is het gevolg van het vormgeven van die malus als CO2-minimumprijs in plaats van als vaststaande heffing; de ETS-prijs wordt daar vanaf getrokken. Bij een ETS-prijs hoger dan het geschetste minimumprijspad zal de malus als gevolg op nul uitkomen. Een hoge ETS-prijs is zeer wenselijk om tot CO2-reductie te komen, zonder werkgelegenheidsverlies.
Het kabinet heeft met de brief van 13 maart jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 307) in eerste reactie op de doorrekening van het ontwerpKlimaatakkoord aangegeven met een nieuw voorstel te zullen komen voor het bonus/malussysteem dat aan de Industrietafel is voorbereid, omdat op grond van de doorrekeningen is gebleken dat het huidige voorstel tot onvoldoende CO2-reductie leidt. Dit nieuwe voorstel zal de vorm hebben van een verstandige en objectieve CO2-heffing, die er voor zorgt dat bedrijven hun CO2-uitstoot daadwerkelijk terugdringen op een zodanige wijze dat we voorkomen dat bedrijven naar het buitenland vertrekken. Bij de uitwerking worden ETS benchmarks betrokken. De opbrengst van de CO2-heffing zal worden gebruikt om de industrie te vergroenen. Zodra de besluitvorming over dit voorstel is afgerond zal ik de Kamer hierover informeren.
Waarom is er bij onderhandelingen over het klimaatakkoord bij de industrietafel niet uitgegaan van nieuwe ramingen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) voor de ETS-prijs en bij de energietafel wel?
De industrietafel heeft voor de vormgeving en de hoogte van de malus in 2030 willen aansluiten bij de hoogte van de CO2-minimumprijs voor elektriciteitsopwekking in het regeerakkoord. Voor wat betreft de verwachting voor de ETS-prijsontwikkeling is aangesloten bij de Nationale Energie Verkenning (NEV) 2017.
Gaat u ervoor zorgen dat bij de lopende doorrekening van het ontwerpklimaatakkoord het PBL wel mag uitgaan van de actuele cijfers over de te verwachten ETS-prijs? Zo ja, hoe en hoe snel gaat u dit doen? Zo nee, hoe kan de uitkomst van die doorrekening dan ooit eerlijk zijn over de boete die de industrie te wachten staat?
U heeft kennis kunnen nemen van de doorrekeningen door het PBL en het CPB. De Nationale Energie Verkenning (NEV) 2017 is daarvoor als uitgangspunt gebruikt. In de doorrekening van het PBL zijn ook scenario’s meegenomen die uitgaan van een hogere ETS-prijs.
Is het waar dat onderhandelaars bij de industrietafel zich ervan bewust waren dat de boete voor fabrieken nihil wordt bij een hoge ETS-prijs, maar dat het voorstel desondanks niet is aangepast? Zo ja, deelt u dan de mening dat de industrie het dan wel heel goed voor zichzelf heeft weten te regelen? Zo nee, wat is dan niet waar?
De tafel heeft beoogd te komen tot een effectieve route om het reductiedoel voor de industrie te behalen; doel daarbij was te komen tot een effectief borgingssysteem met een boetesysteem dat daadwerkelijk een effectieve prikkel zou bieden. In de brief van 13 maart jl. heeft het kabinet een eerste reactie gegeven op de doorrekening en daarbij aangegeven te zullen komen met een nieuw voorstel voor een verstandige en objectieve CO2-heffing.
Deelt u de mening dat uit het bericht opnieuw blijkt dat het voorgestelde bonus-malussysteem op deze wijze niet gaat werken? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat we er zeker van kunnen zijn dat ook de industrie op gaat draaien voor de kosten van een schoner milieu en duurzame energievoorziening? Zo ja, gaat ook u zich nu hard maken voor een eerlijke CO2-heffing? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 5.
Begrijpt u dat de mensen in het land nadat zij eerder geconfronteerd werden met onverwacht hogere energieprijzen ook door dit bericht het beeld ontstaat dat zij de dupe van de klimaatplannen van dit kabinet zijn en het bedrijfsleven de winnaar? Zo ja, waarom? Wat gaat u dan doen om niet alleen dit beeld weg te werken, maar er ook voor te gaan zorgen dat het niet bewaarheid wordt? Zo nee, waarom begrijpt u dit niet?
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen van burgers over de gevolgen van het klimaat- en energiebeleid. Om aan deze zorgen tegemoet te komen heeft het kabinet in de brief van 13 maart (Kamerstuk 32 813, nr. 307) daarom onder meer aangekondigd dat de ODE voor huishoudens wordt verlaagd en voor bedrijven juist wordt verhoogd.
Het bericht dat artiesten niet welkom zijn in Nederland. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van de NOS dat sommige artiesten niet welkom zijn in Nederland?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de in het artikel genoemde artiesten inderdaad de toegang tot Nederland is geweigerd?
De betreffende artiesten is de toegang tot Nederland geweigerd omdat ze niet voldeden aan de voorwaarden om toegang te krijgen tot Nederland. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in Europese regelgeving, de Schengengrenscode.
Bent u het eens met het principe dat Nederland uitvoering dient te geven aan de bepalingen in het Unesco-verdrag waarnaar wordt verwezen in het artikel en de doelstellingen van het verdrag dient te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is partij bij het 2005 Verdrag betreffende de Bescherming en Bevordering van de Diversiteit van Cultuuruitingen2 en houdt zich daaraan. Culturele samenwerking maakt integraal deel uit van het Nederlands buitenlands beleid en is ook voor de kwaliteit en diversiteit van het culturele aanbod in Nederland van belang. De genoemde Overeenkomst doet niet af aan het recht om te toetsen of is voldaan aan de voorwaarden voor een visum. Deze voorwaarden zijn neergelegd in de Schengen Visumcode. Dat zijn regels die zijn vastgelegd op Europees niveau. De visumcode geldt voor iedere aanvrager (ongeacht beroep of functie).
Vindt u dat internationale uitwisseling van kunst en cultuur kan bijdragen aan de doelstellingen van het internationaal cultuurbeleid van Nederland?
Ja, internationalisering en wederzijdse culturele uitwisseling in het buitenland én in Nederland zijn belangrijk omdat ze ons enerzijds voeden met nieuwe invloeden, kennis en beelden en anderzijds vanwege de verbindende rol die cultuur kan spelen op lokaal, nationaal en internationaal niveau. Daarom benadrukt het beleidskader internationaal cultuurbeleid 2017–20203 het belang van uitwisseling, netwerken en wederkerigheid, zowel nationaal als internationaal. In dit wederkerige proces wordt ook ondersteuning geboden om buitenlandse gasten zoals kunstenaars, curatoren en critici op culturele evenementen in Nederland te programmeren dan wel kennis te laten maken met het Nederlandse culturele veld en daarmee samen te werken, bijvoorbeeld door middel van een buitenlands bezoekersprogramma of een residency.
Deelt u de mening dat artiesten met een visum die een werkbezoek aan Nederland brengen nooit om voor hen onduidelijke redenen mogen worden vastgehouden in een detentiecentrum?
Een besluit om de toegang te weigeren en personen in bewaring te plaatsen is altijd op grond van de (inter)nationale en Europese juridische verplichtingen een met waarborgen omkleed en gemotiveerd besluit. Dit geldt ook voor de onderhavige casus.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te bevorderen dat artiesten in het kader van internationale uitwisseling op eenvoudige wijze een bezoek aan Nederland kunnen brengen? Zo nee, waarom niet?
EU-visumwetgeving voorziet in de mogelijkheid om op basis van eerder reisgedrag een visumaanvraag te faciliteren, ongeacht de beroepsgroep. Nederland maakt gebruik van deze mogelijkheid om specifieke doelgroepen te faciliteren, bijvoorbeeld via het Orange Carpet programma. Met behulp van dit programma kunnen bedrijven of organisaties makkelijker een visum aanvragen voor hun personeel indien ze eerder naar Schengen hebben gereisd en goed bekend staan bij de ambassade. Hier kunnen culturele organisaties zich ook voor aanmelden. Daarnaast is het mogelijk dat voor de organisatie van bepaalde evenementen vanuit Nederland visumaanvragen worden gefaciliteerd. Het blijft echter wel nodig om elke aanvraag op de merites te beoordelen. De aanvrager blijft verantwoordelijk om aan te tonen dat hij/zij aan de vereisten voldoet. Uiteindelijk zal elke visumaanvrager aan dezelfde voorwaarden getoetst worden, ongeacht de beroepsgroep. Dit regime voor visa voor frequente reizigers doet niet af aan de bevoegdheid van grensautoriteiten om opnieuw te toetsen op toegangsvoorwaarden.
Bent u bereid om te onderzoeken of een speciaal regime voor visa voor kunstenaars en artiesten ingesteld kan worden, waaronder een witte lijst voor artiesten die al eerder hebben opgetreden in Europa? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het met nepnieuws beïnvloeden van verkiezingen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Brussel wapent zich tegen nepnieuws»?1 en het bericht «Ex-cameraman Cees (46) runde een nepnieuwsfabriek met een miljoenenpubliek»2
Ja.
Deelt u de zorgen van de Europese Commissie dat techbedrijven gebruikt worden om met nepnieuws verkiezingen te beïnvloeden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De zorgen deel ik. Zoals ik heb geschreven in mijn brief van 13 december 2018 is de dreiging reëel3.
Deelt u de mening dat het beïnvloeden van verkiezingen via sociale media zich ook op Nederlandse kiezers kan richten? Zo ja, over welke signalen, dat dit het geval is of kan worden, beschikt u en wat gaat u daar concreet tegen doen? Zo nee, waarom zou dit probleem aan Nederland voorbij gaan?
Ja, ik deel die mening. Op dit moment heb ik geen concrete signalen.
Wat is het «snelle-waarschuwingssysteem» dat in maart operationeel moet zijn om beïnvloeding van Europese verkiezingen tegen te gaan? Hoe werkt het? Wie is er verantwoordelijk voor?
Dit is een systeem om informatie over desinformatiecampagnes uit te wisselen tussen Europese instellingen en EU lidstaten, die hier gezamenlijk verantwoordelijk voor zijn.
Wat zijn de «samenwerkingsverbanden tussen internetplatforms, universiteiten en nieuwsorganisaties als het gaat om factchecken» waar u voorstander van bent? Hoe werken die in de praktijk? Wat betekenen die op dit moment voor het daadwerkelijk bestrijden van nepnieuws?
Op 25 april 2018 heeft uw Kamer overzicht ontvangen van activiteiten gericht op het tegen gaan van desinformatie.4 Zoals ik heb geschreven in mijn brief van 13 december 20185 is het inhoudelijk adresseren van desinformatie als zodanig primair geen taak van overheden of EU-instellingen, maar vooral van journalistiek en wetenschap, al dan niet in samenwerking met techbedrijven. Het kabinet onderkent het belang van deze spelers in of bij de nieuwsvoorziening.
Deelt u de mening dat uit het bericht over een ex-cameraman, die jarenlang ongestoord op Facebook nepnieuws kon plaatsen, opnieuw aantoont dat Facebook niet in staat is gebleken om structureel nepnieuws te verwijderen?2) Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Facebook heeft mij laten weten dat de transparantie-tools («info en advertenties») inzicht geven in de achtergrond van pagina’s. Zo konden journalisten via de pagina-informatie achterhalen onder welke namen een pagina actief was geweest. Als een externe fact checker iets als nepnieuws heeft beoordeeld dan zegt Facebook toe om de volgende acties te ondernemen: het down-ranken (80% lager in tijdslijnen), het ontnemen van monetiseringsmogelijkheden aan de pagina-eigenaar en een waaier van gerelateerde artikelen onder het bericht. Facebook erkent dat de maatregelen om desinformatie tegen te gaan geen honderd procent zekerheid bieden. Facebook meldt dat berichten worden verwijderd die zijn bedoeld voor het aanzetten tot geweld of daartoe kunnen leiden en de algemene veiligheid in gevaar brengen.
Facebook ondertekende de Code of Practice on disinformation. Het kabinet is positief over de afspraken die zijn gemaakt in deze gedragscode en spreekt de bedrijven aan op de uitvoering hiervan. De uitvoering van de gedragscode zal door de Europese Commissie worden gemonitord. In het actieplan dat de Commissie 5 december 2018 presenteerde is hierover meer opgenomen. Zo dienen de ondertekenaars regelmatig te rapporteren over de implementatie van hun toezeggingen. Het kabinet zal de uitvoering van de gedragscode kritisch volgen.
Vooralsnog heb ik er vertrouwen in dat bedrijven blijvend hun best doen om de verspreiding van desinformatie via hun platforms aan te pakken en aan de slag gaan met de implementatie van de Code of Practice. De rapportages aan de Europese Commissie zullen moeten uitwijzen of dat vertrouwen gerechtvaardigd is. De Europese Commissie heeft in het actieplan aangekondigd dat zij de eerste rapportage in januari 2019 zal publiceren.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat eerdere beloften van bijvoorbeeld Facebook om beter tegen nepnieuws op te treden op zijn minst niet het beoogde effect hebben gehad, het maken van vrijblijvende afspraken met social media bedrijven geen zin heeft? Zo ja, waarom en welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat, als zelfregulering van de branche ook op termijn niet blijkt te werken, er dan regels met afdwingbare afspraken, handhaving en eventueel sancties moeten worden opgesteld over hoe social media bedrijven gedwongen kunnen worden effectiever tegen nepnieuws op te treden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
de rechtsstatelijke aspecten van de machtigingsbepaling van de Verzamelwet Brexitwet (Kamerstuk 35084) |
|
Jan de Graaf (CDA), Renske Leijten , Pieter Omtzigt (CDA), Roelof Bisschop (SGP), Vicky Maeijer (PVV), Lodewijk Asscher (PvdA), Martin van Rooijen (CDA), Lammert van Raan (PvdD), Bram van Ojik (GL), Thierry Baudet (FVD), Farid Azarkan (DENK), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de factsheets «Verzamelwet Brexit» van professor dr. Wim Voermans en professor mr. Roel de Lange en hun toelichting in de Tweede Kamer bij de hoorzitting over de Verzamelwet Brexit op 5 december jl?
Ja.
Kunt u reageren op het standpunt van deze hoogleraren dat door middel van artikel X van de Verzamelwet Brexit het kernbeginsel van het primaat van de wetgever aan de kant geschoven wordt doordat ministers een heel ruime bevoegdheid krijgen om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen en daarmee ook van bestaande – zelfs hogere regels – af kunnen wijken zonder dat het gehele kabinet, het parlement of de Raad van State daar vooraf iets over te zeggen heeft?
Wij delen deze opvatting niet.
Het is een sinds jaar en dag erkend beginsel in het staatsrecht dat het in bijzondere situaties noodzakelijk en gerechtvaardigd kan zijn om af te wijken van de normale regelgevings- en besluitvormingsprocedures, teneinde de overheid in staat te stellen maatregelen te kunnen treffen met de inhoud en spoed die die bijzondere situatie vereist. Dit beginsel is weerspiegeld in voorzieningen die daartoe in een aantal wetten zijn opgenomen en heeft ook zijn neerslag gevonden in aanwijzing 2.31 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.1
Het legaliteitsbeginsel eist dat elk handelen van de overheid, ook in dergelijke bijzondere situaties, op een wettelijke basis berust.
Normaliter wordt dat gerealiseerd doordat vooraf een nauwkeurige inschatting valt te maken welke maatregelen nodig (kunnen) zijn om een bepaald onderwerp te kunnen regelen. Op grond van die analyse wordt dan een concrete voorziening opgenomen in de wettekst die maatregelen mogelijk maakt binnen het kader van de desbetreffende wet. Daarbij valt te denken aan vrijstellings- of ontheffingsmogelijkheden, aan de mogelijkheid om bij lagere regelgeving nadere eisen te stellen omtrent een door die wet geregeld onderwerp, of aan de constructie dat rechtstreeks een bepaalde uitvoeringsbevoegdheid wordt toegekend aan een bestuursorgaan om de besluiten te kunnen nemen die noodzakelijk en redelijk worden geacht.
In bepaalde gevallen is echter voorspelbaar dat niet bij voorbaat alle situaties zijn overzien, hetgeen zich met name voordoet bij grote stelselwijzigingen.
Voor dergelijke gevallen is in het verleden regelmatig door het parlement aanvaard dat ten behoeve van de transitiefase een ruimere delegatiegrondslag met tijdelijke werking wordt opgenomen in de desbetreffende wetgeving.2
Wij zien de Brexit ook als zo’n grote stelselwijziging. Kenmerkend van de Brexit, in het bijzonder een Brexit zonder terugtrekkingsakkoord, is dat daardoor op abrupte wijze een einde komt aan de verregaande juridische en feitelijke vervlechting van het VK en de EU op allerlei terreinen. Daarbij doet zich (anders dan bijvoorbeeld het geval was bij de opheffing van het land Nederlandse Antillen) nog de complicatie voor dat nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over de juridische relatie met het VK na 29 maart 2019.
De door de hoogleraren gemaakte vergelijking met de algemene regeling van het staatsnoodrecht in met name de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden vertroebelt naar onze mening de discussie. In het geval van het staatsnoodrecht is veelal wel in abstracto voorzien welke maatregelen noodzakelijk kunnen zijn maar is tevens geoordeeld dat het wenselijk is die bevoegdheid niet al bij voorbaat toe te kennen vanwege de mogelijke ingrijpendheid daarvan. In dergelijke gevallen worden meestal procedurele en inhoudelijke drempels opgeworpen die genomen moet worden voordat de bevoegdheden toegepast kunnen worden.
Het valt niet in te zien hoe artikel X van het wetsvoorstel in deze categorie valt te scharen. Artikel X is immers beperkt tot maatregelen die nodig zijn met het oog op een goed verloop van de terugtrekking van het VK, en is in de tijd beperkt tot één jaar na de datum van terugtrekking. Verder geldt dat, voor zover een maatregel aangemerkt zou moeten worden als afwijking van het bepaalde bij of krachtens de wet, nog moet voldaan zijn aan de aanvullende voorwaarde dat ófwel sprake moet zijn van de noodzaak van een goede tenuitvoerlegging van een bindende EU-rechtshandeling, ófwel van de noodzaak om onaanvaardbare gevolgen van deze terugtrekking te voorkomen.
Anders dan de op de hoorzitting gemaakte vergelijking met de algemene machtigingsbepalingen in landen als Brazilië, Spanje en Italië suggereert, betreft dit dus niet een abstracte, in tijd en omvang onbepaalde en structureel bedoelde voorziening, maar een concrete voorziening voor een beperkt tijdvak met een specifiek doel. Een toepasselijker vergelijking lijkt ons daarom te vinden in de Britse European Union (Withdrawal) Act 2018. Sectie 23 van die wet3 geeft ministers de bevoegdheid om gedurende een periode van 10 jaar passende voorzieningen te treffen ten vervolge op die wet, waaronder het wijzigen of intrekken van primaire en secundaire regelgeving. Naar onze mening ondersteunt dit de ook door ons bereikte conclusie dat een zorgvuldige voorbereiding vraagt om een dergelijke vangnetbepaling.
Verder wijzen wij erop dat ook de geraadpleegde hoogleraren erkennen dat de Brexit het noodzakelijk kan maken een bijzondere procedure te volgen om maatregelen te kunnen treffen. Zij zoeken de oplossing echter in andere richtingen dan het kabinet heeft gedaan. De door hun gepresenteerde alternatieven zijn naar onze mening echter praktisch onvoldoende werkbaar en vanuit staatsrechtelijk oogpunt niet zonder meer te prefereren.
Zo biedt de geopperde mogelijkheid om afwijkingen van de wet enkel bij amvb en niet bij ministeriële regeling te laten geschieden geen soelaas voor het gestelde gebrek van onvoldoende parlementaire betrokkenheid. Het voor dat gebrek opgevoerde vangnet, het voorzien in een voorhangprocedure, zou de mogelijkheid van de regering om direct te kunnen handelen illusoir maken.
Overigens benadrukken wij dat een maatregel in afwijking van een bestaand wettelijk voorschrift in beginsel enkel door middel van een algemene maatregel van bestuur gerealiseerd kan worden. Artikel X staat slechts toe dit bij ministeriële regeling te doen indien de spoedeisendheid van de maatregel dit noodzakelijk maakt. Daarbij moet gedacht worden aan voorzieningen die onmiddellijk gerealiseerd en gehandhaafd moeten worden, en waarin een regeling bij wet of amvb geen adequaat middel zou zijn (zelfs niet wanneer aan zo’n wet of amvb terugwerkende kracht zou worden toegekend).
Een ander ter sprake gebracht alternatief betrof het tot stand brengen van wetgeving langs de gewone procedure en daaraan dan terugwerkende kracht te geven. Dit gaat echter voorbij aan het feit dat daarmee in de praktijk geen bezwarende maatregelen getroffen zullen kunnen worden (en in rechte kunnen worden staande gehouden) in het tijdvak voorafgaand aan de formele vaststelling en inwerkingtreding van zo’n wetsvoorstel. Bovendien doet het geen recht aan onze intentie om bij onverwacht opgekomen problemen in de fase direct na een Brexit zo snel mogelijk rechtszekerheid te bieden over wat geldt. Het is immers niet gegeven dat het parlement met de voorgelegde maatregel zal instemmen, zodat een burger of bedrijf, maar ook een bestuursorgaan dat voor de vraag staat hoe te handelen, pas zekerheid heeft over een gepresenteerde regeling wanneer die regeling is vastgesteld en in werking is getreden.
Verder is nog de mogelijkheid genoemd om gebruik te maken van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en de daaronder geschaarde noodwetten. Deze oplossing is echter formeel onmogelijk. Daarvoor zou het uitroepen van een (beperkte) noodtoestand vereist zijn (hetgeen overigens ook zonder voorafgaande betrokkenheid van het parlement zou moeten geschieden) maar dat is slechts mogelijk ter handhaving van de uitwendige of inwendige veiligheid van het land.4 Optreden ter voorkoming van menselijk of dierlijk leed, of ter beperking van economische schade is niet mogelijk langs deze weg.
Het zal overigens duidelijk zijn dat wij deze optie ook niet proportioneel vinden in het licht van de in redelijkheid te verwachten ernst en aard van de eventuele problemen en de daarvoor te realiseren oplossingen.
Deelt u de mening dat, zoals artikel X van de Verzamelwet Brexit beoogt, het door het parlement achteraf meepraten over wetgeving – die ziet op fundamentele onderwerpen- die al is vastgesteld, niet voldoet aan de eisen die het primaat van de wetgever stelt?
Nee. Het primaat van de wetgever vereist niet dat het parlement rechtstreeks dient te worden betrokken bij alle onderdelen van een regeling. Wel is vereist dat de (formele) wet ten minste de hoofdelementen van de regeling dient te betreffen. Delegatie van regelgevende bevoegdheden en de toekenning van bestuursbevoegdheden worden als zodanig wel als hoofdelement gezien. In het normale geval zou daarom bij een ontbrekende wettelijke grondslag voor een beoogde maatregel aanpassing van de hogere wet- of regelgeving ter hand worden genomen om alsnog in die grondslag te voorzien.
Kenmerkend voor de situatie rond de Brexit is dat enerzijds onzekerheid bij alle betrokkenen bestaat of volledig overzien is welke maatregelen mogelijk noodzakelijk zijn, en of daarvoor een grondslag valt aan te wijzen in de bestaande regelgeving. Verder is denkbaar dat maatregelen dusdanig spoedeisend zijn dat het totstandbrengen van een formele (wijzigings)wet of zelfs een algemene maatregel van bestuur onvoldoende tijdig kan geschieden.
Daarbij kan de noodzaak tot afwijken van bestaande wet- en regelgeving zich doen voelen wanneer een bepaalde maatregel noodzakelijk wordt geacht, maar de regelgeving die mogelijkheid niet biedt. Dat kan een gevolg zijn van een weloverwogen keuze ten tijde van de vaststelling om zo’n maatregel niet toe te staan, maar aannemelijker achten wij dat de noodzaak om die maatregel te kunnen treffen simpelweg niet was voorzien. Om dit mogelijke verzuim weg te nemen beoogt artikel X, derde lid een alternatieve tijdelijke wettelijke basis te bieden.
Het is echter niet gezegd dat de op basis van dit artikellid te treffen maatregelen op zichzelf raken aan fundamentele onderwerpen, zoals de vraag lijkt te veronderstellen. Wij achten het aannemelijk dat het hoogstens maatregelen zal betreffen die naar de inhoud bezien niet onverenigbaar zijn met het stelsel van de bestaande wetgeving, maar simpelweg niet voorzien waren ten tijde van het vaststellen daarvan. Zoals ook blijkt uit de eerder aangehaalde voorbeelden is het tot op heden niet de interpretatie van de wetgever geweest dat delegatie van regelgevende bevoegdheid voor dergelijke gevallen onaanvaardbaar zou zijn vanuit het beginsel van het primaat van de wetgever.
Ook de Afdeling advisering van de Raad van State kwam tot het oordeel dat de uitzonderlijke situatie van de Brexit een rechtvaardiging kon vormen voor het voorgestelde artikel X. De Afdeling onderschreef dat het onvoorspelbare karakter van het onderhandelingsproces over de Brexit en de uitkomsten daarvan onconventionele maatregelen noodzakelijk maken. Wel adviseerde de Afdeling in het voorgestelde artikel X een aantal concreet geformuleerde nadere aanscherpingen aan te brengen. Deze voorgestelde aanpassingen zijn alle overgenomen in het voorstel zoals het is ingediend.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar, 2.23) voorschrijft dat delegatie van regelgevende bevoegdheid zo nauwkeurig en concreet mogelijk wordt begrensd? Deelt u de mening dat dit in artikel X Verzamelwet Brexit niet het geval is?
Wij zijn van mening dat artikel X aan de eisen van Ar 2.23 voldoet omdat de delegatiegrondslag zo nauwkeurig en concreet is omschreven als in de gegeven situatie mogelijk is. Blijkens de toelichting op de aangehaalde aanwijzing moet de begrenzing van gedelegeerde regelgevende bevoegdheid worden gerealiseerd door het concretiseren van de omstandigheden waarin van de gedelegeerde bevoegdheid gebruik mag worden gemaakt, van de te regelen onderwerpen en van de doeleinden waartoe zij mag worden gebruikt.
Het bijzondere van het voorgestelde artikel X is dat daarin geen beperking van de te regelen onderwerpen is opgenomen, maar dit is naar onze mening een onvermijdelijke consequentie van de uitzonderlijke situatie die de Brexit nu eenmaal oplevert.
Zoals hiervoor onder vraag 2 aangegeven heeft ook het VK het wenselijk gevonden een soortgelijke voorziening te treffen.
Bent u bereid met een nota van wijziging te komen waarin u fatsoenlijke rechtsstatelijke aspecten in artikel X introduceert, waarbij alleen de afwijkingsbevoegdheid in een vooraf nauwkeurig omschreven noodsituatie kan worden gebruikt en er controle is door het gehele kabinet (dus geen ministeriële regeling), de Raad van State en het parlement?
In de voorgaande antwoorden hebben wij aangegeven waarom wij van mening zijn dat artikel X wel de toets der kritiek kan doorstaan.
Wij zullen op basis van de zienswijze van de Kamer en verdere reacties uit de samenleving welwillend bezien of een nota van wijziging aangewezen is.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De aanpak van nepnieuws |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Geen Nederlandse media meer op Europese nepnieuwslijst»?1 Kent u het bericht «We posed as 100 Senators to run ads on Facebook. Facebook approved all of them»?2 Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over nepadvertenties op Facebook die onze democratie ondermijnen (antwoorden ontvangen op 30 november 2018)?
Ja.
Is het waar dat de site EuvsDisinfo van de Europese Unie zich niet meer bezighoudt met op Nederland gericht nepnieuws, maar zich alleen richt op Russische nepnieuws in buurlanden van Rusland? Zo ja, deelt u dan de mening dat deze site voor Nederland al van weinig waarde was en nu al helemaal niet meer? Zo nee, wat is er dan niet waar en waaruit blijkt dat deze site voor Nederland nog wel van betekenis kan zijn?
Het kabinet heeft zich ingespannen de website EUvsDisinfo op te heffen. EDEO heeft aan Nederland bevestigd dat het de werkwijze heeft aangepast, waardoor er geen artikelen uit de Nederlandse media meer op de website staan, zoals ik u ook per brief d.d. 13 december 2018 heb gemeld3. Zoals ook beschreven in het op 5 december gepubliceerde EU-actieplan voor het tegengaan van desinformatie richten de Stratcom Taskforces, waar de website een onderdeel van is, zich voortaan op het analyseren van trends, narratieven, methodes en kanalen, in het bijzonder in de landen van het Oostelijk en Zuidelijk Partnerschap. Deze analyses en rapportages zijn ook op de website te vinden. Voor volledige opheffing is geen steun bij andere lidstaten.
Zijn er verslagen van de gesprekken met Facebook waar u naar verwijst? Welke afspraken zijn gemaakt? Welke toezeggingen zijn gedaan? Op welke manier kan worden geverifiëerd of Facebook zich daaraan houdt?
In de gesprekken die zijn gevoerd is gesproken over het in Nederland implementeren van de door Facebook ondertekende Code of Practice on disinformation. Van de gesprekken zijn geen verslagen gemaakt.
Het kabinet is positief over de afspraken die zijn gemaakt in deze gedragscode en spreekt de bedrijven aan op de uitvoering hiervan. De uitvoering van de gedragscode zal op Europees niveau worden gemonitord. In het Actieplan dat de Commissie 5 december 2018 presenteerde is hierover meer opgenomen. Zo dienen de ondertekenaars regelmatig te rapporteren over de implementatie van hun toezeggingen. De Europese Commissie heeft aangekondigd dat zij de eerste rapportage in januari 2019 zal publiceren. Het kabinet zal de uitvoering van de gedragscode kritisch volgen.
Welke maatregelen neemt u in het geval Facebook onvoldoende in staat of bereid blijkt voldoende garanties te geven?
De primaire verantwoordelijkheid ligt bij de bedrijven. Vooralsnog heb ik er vertrouwen in dat bedrijven blijvend hun best doen om de verspreiding van desinformatie via hun platforms aan te pakken en aan de slag gaan met de implementatie van de Code of Practice. De rapportages aan de Europese Commissie zullen moeten uitwijzen of dat vertrouwen gerechtvaardigd is.
Heeft u ook vergelijkbare gesprekken gevoerd met andere internetbedrijven? Zo ja, met welke bedrijven en wat was de uitkomst van die gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het Ministerie van BZK zijn ook gesprekken geweest met onder andere Google, Twitter en Microsoft. De gesprekken zijn gegaan over wat de verschillende bedrijven doen in het tegengaan van de verspreiding van desinformatie. Er lopen verschillende initiatieven vanuit die bedrijven op het gebied van desinformatie en elk bedrijf ontwikkelt zijn eigen methodes. Google en Twitter hebben ook de eerdergenoemde Code of Practice ondertekend.
Welke maatregelen worden getroffen door andere Europese landen om de democratie te beschermen tegen valse informatie en valse advertenties?
Het kabinet hecht aan een gecoördineerde Europese aanpak van desinformatie. In eerder genoemde brief van 13 december jl. heeft het kabinet de uitgangspunten geformuleerd waarlangs zij maatregelen beoordeelt. Over de maatregelen in het Actieplan heeft uw Kamer een kabinetsappreciatie in de vorm van een BNC-fiche ontvangen4.
Bent u, nu u aangeeft geen voorbeelden te kennen van andere valse advertenties, bereid hier onderzoek naar te laten doen? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de uitkomsten daarvan verwachten? Zo nee, waarom niet?
De eerdergenoemde gedragscode richt zich onder meer op het verbeteren van de transparantie van politieke advertenties. In de rapportages aan de Europese Commissie zal dit naar verwachting de nodige aandacht krijgen.
Het kabinet heeft verder aangekondigd wetenschappelijk onderzoek uit te voeren naar de effecten van sociale media en internetzoekmachines in de aanloop naar de verkiezingen van maart en mei 2019. Daarbij wordt niet specifiek gekeken naar «valse politieke advertenties» maar wel in algemene zin op welke wijze de herkomst van informatie transparant is. De resultaten van dit onderzoek zijn voorzien rond de zomer van 2019.
Welke maatregelen zijn genomen om specifiek aankopen van politieke advertenties door statelijke actoren tegen te gaan?
In mijn brief van 13 december 2018 heb ik aangegeven dat ik primair een rol zie weggelegd voor niet-gouvernementele actoren zoals de media, online platforms en onderzoekers, en dat de overheid een rol heeft in het geval dat de nationale veiligheid en politieke stabiliteit in het geding komt door desinformatie. De betrokken departementen en diensten staan doorlopend in nauw contact met elkaar om informatie en signalen van mogelijke inmengingsactiviteiten van statelijke (en daaraan gelieerde) actoren rond de verkiezingen te delen en te duiden en daarop zo nodig te acteren. De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen onderzoek naar ongewenste buitenlandse inmenging van statelijke actoren, zowel om inzicht te verkrijgen als om op de dreiging te kunnen anticiperen of reageren. Ook kan contact opgenomen worden met bijvoorbeeld Facebook bij specifieke zorgpunten of indicaties ten aanzien van dreigingen.
Daarnaast dienen techbedrijven zelf hun interne bedrijfsvoering zo in te richten dat zij ter uitvoering van de Code of Practice on Disinformation de transparantie bevorderen en nepadvertenties tegengaan. Transparantie en controleerbaarheid van informatie kunnen een goed middel zijn om de burger te helpen informatie op de juiste waarde te schatten. Met maatregelen die de transparantie bevorderen kunnen ook journalisten en onderzoekers onjuiste informatie sneller signaleren en melden.
Deelt u de mening dat uit het bericht van Vice News3 opgemaakt kan worden dat Facebook zelf niet in staat is om nepadvertenties tegen te gaan? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot uw antwoorden op de bovengenoemde Kamervragen, waaruit uw vertrouwen dat Facebook daar wel toe in staat zou zijn, blijkt? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe kan het dan dat die politieke nepadvertenties toch op Facebook zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het niet alleen aan de media en Facebook of andere social media mag worden overgelaten om nepnieuws op te sporen? Zo ja, kunt in dat kader nu wel een antwoord geven op de al eerder gestelde vragen namelijk: «deelt u de mening dat dergelijke nepadvertenties onze democratie kunnen ondermijnen? Zo ja, kunt u de Kamer garanderen dat dit voor de Statenverkiezingen is uitgebannen? Welke maatregelen gaat u daarvoor nemen? Zo nee, hoe kunt u dan nog eerlijke verkiezingen garanderen?» Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bestaan er sanctiemogelijkheden voor degenen die nepadvertenties plaatsen en voor de sites die tekortschieten in het controleren op nepadvertenties? Zo ja, welke sanctiemogelijkheden betreffen dit? Zijn die afdoende afschrikkend en waar blijkt dit uit? Zo nee, acht u het wenselijk om dergelijke sancties wel mogelijk te gaan maken en hoe gaat u dit doen en op welke termijn?
Voor zover geen sprake is van overtreding van de in Nederland geldende wetgeving, bestaan er geen sanctiemogelijkheden. Volgens (art. 7 van) de Nederlandse Grondwet heeft niemand voorafgaand verlof nodig om gedachten en gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De vrijheid van meningsuiting ligt ook verankerd in verdragen. Uitingen kunnen slechts achteraf worden getoetst aan de wet en verspreiding mag alleen onder strenge voorwaarden worden beperkt.
In het eindrapport van de Staatscommissie parlementair stelsel wordt in hun rapport een aantal aanbevelingen gedaan, inzake regels voor aanbieders van digitale platforms en websites en meer transparantie over gebruik van digitale instrumenten door politieke partijen. Het kabinet zal in de kabinetsreactie op het advies van de Staatscommissie hierover een standpunt innemen.
Seksueel overschrijdend gedrag in de cultuursector |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de resultaten van het enquêteonderzoek van Brandpunt+ naar seksueel overschrijdend gedrag in de cultuursector?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomst dat bijna de helft van de 550 ondervraagde medewerkers in de cultuursector te maken heeft gehad met seksueel overschrijdend gedrag op de werkvloer en dat dit bij twee derde van hen voorkwam in het begin van hun carrière?
Ik schrik daarvan. Ik neem de uitkomsten uiterst serieus. Daarom praat ik op 20 december aanstaande met betrokkenen (Kunsten 92, Nederlandse Associatie Podiumkunsten, Kunstenbond, Platform voor Freelance Musici, ACT belangenvereniging voor acteurs, Nederlandse Beroepsvereniging van Film- en Televisiemakers, Cultuur en Ondernemen). Samen met de aanwezigen wil ik kijken hoe de werkomgeving in de cultuursector veiliger kan worden.
Herkent u de verhalen van seksueel overschrijdend gedrag binnen kunstacademies? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen?
Er zijn de afgelopen jaren amper signalen binnengekomen die duiden op misbruik en/of grensoverschrijdend gedrag binnen de kunstacademies. Instellingen moeten zorgdragen voor een veilige omgeving, waarbinnen studenten en docenten bij elke vorm van ongewenst gedrag zich aangemoedigd voelen om tot melding over te gaan. De hogescholen hebben in de «branchecode goed bestuur hogescholen» geregeld dat elke instelling een klachtenregeling ongewenst gedrag heeft. De sector heeft dit actief opgepakt en ik hoor dat opleidingen bijvoorbeeld actief gesprekken voeren met studenten om hen alert te maken op hun kwetsbaarheid. Ik verwacht dat instellingen snel en adequaat handelen op het moment dat er wel een incident plaatsvindt. Ik zie geen aanleiding nader onderzoek te doen.
Wat vindt u ervan dat van het kleine aantal slachtoffers dat überhaupt melding heeft gemaakt, 80 procent ontevreden is over de afhandeling van die meldingen? Gaat u hierover in gesprek met de betreffende klachtencommissies?
Elke melding moet zorgvuldig worden behandeld. Dit percentage moet dan ook naar beneden. De sector is hiervoor zelf verantwoordelijk. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verplicht om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting van de werknemer, waaronder seksuele intimidatie en andere ongewenste omgangsvormen, te voorkomen of te beperken en in dat kader maatregelen te treffen om de werknemer te beschermen. Maatregelen die een werkgever kan treffen zijn bijvoorbeeld het aanstellen van een vertrouwenspersoon en het vaststellen van een klachtenprocedure. Ik zal dit met de aanwezigen op 20 december bespreken.
De Inspectie SZW kan handhaven op de verplichtingen die volgen uit de Arbowet. Ze kijkt hierbij onder andere of een werkgever voldoende beleid heeft op het gebied van ongewenste omgangsvormen. Er wordt gekeken of er bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon, klachtenregeling of klachtencommissie aanwezig is. De Inspectie SZW handhaaft risicogestuurd. Op klachten vanuit een OR of vakbond volgt altijd een onderzoek.
Hoe zou een actieplan tegen seksueel overschrijdend gedrag in de cultuursector eruit kunnen zien? Bent u bereid dit op te pakken? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de werkgevers. Werkgevers en werknemers moeten met elkaar in gesprek en passende maatregelen nemen. Hoe een actieplan eruit zou kunnen zien is dan ook aan de sector zelf. Ik zal dit met hen op 20 december bespreken.
Deelt u de opvatting van de Kunstenbond dat de vaak onzekere dienstverbanden in de cultuursector de beschreven onveiligheid en machtsongelijkheid versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de onzekere positie van makers en medewerkers in de cultuursector mee te nemen in het hierboven verzochte actieplan?
De aard van een dienstverband mag nooit leiden tot onveiligheid en rechtsongelijkheid. Ik zal dit met de aanwezigen bespreken tijden ons gesprek op 20 december.
Bent u bereid gehoor te geven aan het verzoek van meldpunt MoresOnline en de Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten om een onafhankelijk onderzoek te financieren?2 Zo nee, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers om werknemers te beschermen tegen ongewenst gedrag en andere psychosociale arbeidsbelasting. Het is dus aan de sector zelf om hier maatregelen te nemen.
Het mislukken van een pensioenakkoord |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Echt verdrietig over mislukken pensioenakkoord»?1
Ja.
Klopt het dat het kabinet en werkgevers bereid waren de koppeling tussen de levensverwachting en de AOW-leeftijd los te koppelen? Klopt het dat het voorliggende voorstel eruit bestond dat een jaar extra levensverwachting zou worden vertaald in zes tot acht maanden later pensioen? Kwam deze garantie, van het loslaten van de koppeling, ook daadwerkelijk zwart op wit in het akkoord te staan? Welke rol zou dan de voorgestelde commissie, die hierover zou adviseren, hebben?
Binnen het totaalpakket van maatregelen rond de vernieuwing van het pensioenstelsel heeft het kabinet met sociale partners ook gesproken over de vormgeving van de koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting op lange termijn. Onderdeel van het akkoord was de afspraak dat een externe commissie zou gaan onderzoeken hoe de levensverwachting zich zal ontwikkelen, en wat op lange termijn vanuit gezondheid en betaalbaarheid een redelijke verhouding zou zijn tussen de duur van het werkzame leven en de duur van het pensioen. Bij dit onderzoek zouden verschillende varianten voor de koppeling tussen de ontwikkeling van de levensverwachting en de AOW- en pensioenrichtleeftijd worden uitgewerkt, alsmede alternatieven voor de inpassing van die varianten in houdbare overheidsfinanciën. Het volgende kabinet zou dan op basis van het advies van de commissie een besluit kunnen nemen.
Is het waar dat door deze koppeling, ingaande pas vanaf 2024, direct effect zou hebben op houdbaarheid? Zou dit dan daadwerkelijk «een plek op het strafbankje van de EU» opleveren?
Het houdbaarheidssaldo is een maatstaf voor de overheidsfinanciën op de lange termijn. Het loslaten van de koppeling tussen AOW-leeftijd en levensverwachting zorgt in de toekomst voor een lagere structurele werkgelegenheid, hogere overheidsuitgaven en lagere premie-inkomsten. Ook als die effecten pas in de toekomst optreden, werken ze nu al (negatief) door in het houdbaarheidssaldo. Het is goed gebruik, en in lijn met de uitgangspunten van het begrotingsbeleid, deze negatieve gevolgen op te vangen door dekkingsmaatregelen te nemen en de rekening niet door te schuiven naar toekomstige generaties. De Europese begrotingsregels kijken met name naar het EMU-saldo, de staatsschuld en het structurele saldo. De hogere uitgaven en lagere inkomsten zouden – zonder compenserende maatregelen – na 2024 het EMU-saldo en het structurele EMU-saldo verslechteren, elementen waarop binnen het stabiliteits- en groeipact van de Europese Unie wordt gestuurd.
Klopt het dat de RVU-heffing in de laatste drie jaar voor uittreding gehalveerd zou worden en het laatste jaar voor uittreding een boete van nul zou gelden?
Het kabinet heeft zich bij de gesprekken met de sociale partners bereid getoond om als onderdeel van een totaalpakket van afspraken over de vernieuwing van het pensioenstelsel ook afspraken te maken over onderwerpen die raken aan duurzame inzetbaarheid van (oudere) werkenden. Duurzame inzetbaarheid gaat over het investeren in werknemers, maar raakt ook aan de mogelijkheden voor deeltijdpensioen en vroegpensioen. De RVU-heffing is een van de instrumenten die daarbij een rol speelt. Verlaging van de RVU-heffing in de laatste jaren voor de AOW-leeftijd maakte zodoende onderdeel uit van het totaalpakket. Daarbij zijn in de onderhandelingen meerdere varianten besproken. Als ultieme stap heeft de onderhandelaarsdelegatie – onder voorbehoud van afstemming binnen het kabinet en als onderdeel van het totaalpakket – aangeboden de RVU-heffing te laten vervallen voor personen in het laatste jaar voor de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarbij zou de boete twee jaar voor uittreding gehalveerd worden. Helaas is het echter niet gelukt tot overeenstemming gekomen over een totaalpakket.
Klopt het dat zzp’ers financieel ondersteund zouden gaan worden bij het opbouwen van een pensioen? Wat is de reden om dit alleen vrijwillig te doen en niet gewoonweg te verplichten? Zou de dekking van deze financiële ondersteuning, zoals VNO-NCW-voorzitter De Boer aangeeft, voor een deel gefinancierd worden uit bestaande werkgeverssubsidies? Waaruit zou de bekostiging nog verder bestaan?
Er zijn verschillende mogelijkheden om de pensioenopbouw van zelfstandigen te verbeteren. Het afschaffen van de doorsneesystematiek, zoals in het regeerakkoord is benoemd, maakt het pensioenstelsel beter toegerust op de mogelijkheid dat zelfstandigen vrijwillig kunnen aansluiten of aangesloten blijven. Daarnaast is het mogelijk om te kijken of zelfstandigen makkelijker kunnen toetreden tot de tweede pijler via bijvoorbeeld het oprichten van een speciaal fonds voor zelfstandigen (bijvoorbeeld een APF of PPI). Voor een verplichte pensioenopbouw van zelfstandigen is onvoldoende politieke steun. Wanneer meer zelfstandigen pensioen zullen gaan opbouwen heeft dat ook budgettaire gevolgen, die onderdeel waren van het totaalpakket.
Het totaalpakket van maatregelen rond de vernieuwing van het pensioenstelsel waarover het kabinet in gesprek was met de sociale partners had een omvang van circa € 7 miljard. Het op de rijksbegroting inpassen van dit pakket aan maatregelen betekent dat er forse incidentele bijstellingen van de uitgaven nodig zouden zijn, vooral in de jaren 2020–2024. Om ongewenst grote effecten te voorkomen en op langere termijn prudent financieel beleid te voeren, was het kabinet bereid de kosten te spreiden over een termijn van 15 jaar. Aangezien het niet is gelukt om binnen een totaalpakket hierover afspraken te maken, is het niet opportuun om verder in te gaan op mogelijke dekkingsmaatregelen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat aanstaande dinsdag?
Ja.
Het stuklopen van het pensioenakkoord |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van de VVD waarin Kamerlid Dijkhoff refereert aan het pensioenakkoord, dit akkoord in balans te vinden, en de vakbonden oproept het pensioenakkoord alsnog te tekenen?1
Ja.
Kan het kabinet aangeven wat er in dat pensioenakkoord staat?
Belangrijkste aspect van de besprekingen tussen kabinet en sociale partners in de sociaaleconomische Raad (SER) over vernieuwing van het pensioenstelsel betrof de overstap op een pensioenregeling zonder nominale zekerheid, waardoor fondsen eerder kunnen indexeren, in combinatie met het afschaffen van de doorsneesystematiek. Daarnaast heeft het kabinet zich bij die gesprekken bereid getoond om als onderdeel van een totaalpakket van afspraken over de vernieuwing van het pensioenstelsel ook afspraken te maken over onderwerpen die raken aan duurzame inzetbaarheid van (oudere) werkenden. Helaas heeft deze bespreking niet tot overeenstemming geleid en er is dan ook geen pensioenakkoord.
Klopt het dat daarin is aangeboden de RVU-heffing te verminderen? Zo ja, met hoeveel? Zijn er berekeningen gemaakt door het CPB van de effecten van die maatregel of van andere maatregelen die in het beoogd akkoord waren opgenomen?
Vorig jaar heeft het kabinet in het regeerakkoord een richting geschetst voor de vernieuwing van het pensioenstelsel, die in lijn is met eerdere adviezen van de SER. Het kabinet heeft daarbij sociale partners de ruimte geboden de vormgeving van een pensioencontract uit te werken. Werkgevers- en werknemersorganisaties zijn daarop in SER-verband in gesprek gegaan en na de zomer is het overleg met het kabinet gestart. In dat overleg is het speelveld verbreed ten opzichte van het regeerakkoord en zijn naast de aanvullende pensioenen ook andere zaken aan de orde geweest die belangrijk zijn voor een goede oude dag. Het kabinet heeft zich bij die gesprekken bereid getoond om als onderdeel van een totaalpakket van afspraken over de vernieuwing van het pensioenstelsel ook afspraken te maken over onderwerpen die raken aan duurzame inzetbaarheid van (oudere) werkenden. Duurzame inzetbaarheid gaat over het investeren in werknemers, maar raakt ook aan de mogelijkheden voor deeltijdpensioen en vroegpensioen. De RVU-heffing is een van de instrumenten die daarbij een rol speelt. Verlaging van de RVU-heffing voor enkele jaren voor de AOW-leeftijd maakte zodoende onderdeel uit van het totaalpakket. Er zijn daarbij verschillende varianten besproken. Ten behoeve van de onderhandelingen zijn berekeningen gemaakt door SZW en Financiën, waarbij ook afstemming heeft plaatsgevonden met het CPB. Zoals gezegd bij vraag 2 is het echter niet tot overeenstemming gekomen over een totaalpakket.
De Minister-President en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) spraken van een pakket van ruim zeven miljard euro tegenover de pers, klopt dat? Hoe is dat bedrag berekend? Over hoeveel jaar zou dit gaan? Waarom wordt dat bedrag wel aan de pers gecommuniceerd maar staat het niet in de brief van de Minister van SZW?2
Het totaalpakket van maatregelen rond de vernieuwing van het pensioenstelsel waarover het kabinet in gesprek was met de sociale partners had een omvang van circa € 7 miljard over een periode van 15 jaar. Dit betrof uitgaven voor incidentele maatregelen (temporiseren van de stijging van de AOW-leeftijd) en uitgaven voor structurele maatregelen (extra middelen gericht op duurzame inzetbaarheid, het verlagen van de RVU-heffing voor een afgebakende populatie en het vergroten van de fiscale ruimte voor pensioenopbouw door zelfstandigen).
De Minister-President gaf tevens tegenover de pers aan dat dit pakket kortingen zouden voorkomen en weer perspectief te bieden op indexatie, is dat correct? Hoe zouden deze kortingen worden voorkomen en op welke manier zou er weer perspectief worden geboden op indexatie?3
In de besprekingen met de sociale partners binnen de SER is gesproken over een nieuw pensioencontract waarbij een dekkingsgraad van 100% het kantelpunt zou zijn. Daarboven zou sneller geïndexeerd kunnen worden, daaronder sneller gekort. Zou het tot afspraken zijn gekomen over een dergelijk contract, dan was de vraag valide om in het licht van de overgang en vooruitlopend daarop de huidige kortingsregels te bezien. Volgens de spelregels van het huidige financieel toetsingskader moeten pensioenfondsen een korting doorvoeren als de dekkingsgraad 5 jaar aaneengesloten onder het minimaal vereist eigen vermogen ligt (circa 104,2%). Dat is ook een logisch gevolg van het huidige stelsel dat gebaseerd is op het bieden van nominale zekerheid. In dat stelsel zijn er regels voor (herstel van) buffers, die ervoor zorgen dat die zekerheid geboden wordt. Het gaat daarbij onder meer om het geleidelijk indexeren vanaf een dekkingsgraad van 110%, het doorvoeren van een korting als een fonds niet binnen maximaal tien jaar kan herstellen tot het vereist eigen vermogen (voor een gemiddeld fonds betekent dat dat er bij een dekkingsgraad van circa 90% gekort moet worden) en het doorvoeren van een korting als een fonds vijf jaar aaneengesloten een dekkingsgraad heeft onder het minimaal vereist eigen vermogen (circa 104,2%). Onder het beoogde nieuwe contract worden fondsen bij een dekkingsgraad tussen de 100% en de 104,2% niet gekort.
Klopt het dat het kabinet heeft aangeboden de stijging van de pensioenleeftijd te temporiseren?
Binnen het totaalpakket van maatregelen rond de vernieuwing van het pensioenstelsel heeft het kabinet met sociale partners ook gesproken over een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd op de korte termijn en de vormgeving van de koppeling aan de levensverwachting op lange termijn. Onderdeel van het akkoord was de afspraak dat onderzocht zou worden hoe de levensverwachting zich zal ontwikkelen en wat op lange termijn vanuit gezondheid en betaalbaarheid een redelijke verhouding is tussen de duur van het werkzame leven en de duur van het pensioen. Bij dit onderzoek zouden verschillende varianten voor de koppeling tussen de ontwikkeling van de levensverwachting en de AOW- en pensioenrichtleeftijd worden uitgewerkt, alsmede alternatieven voor de inpassing van die varianten in houdbare overheidsfinanciën. Het is echter niet gelukt om binnen een totaalpakket hierover afspraken te maken.
Indien de koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting wordt gehalveerd kost dat structureel circa € 6 miljard euro. Dit is een eerste globale inschatting op basis van een eigen doorrekening, welke is bevestigd door het CPB. Het structurele effect, wat gelijk is aan het effect in 2060 (tot dat jaar loopt de bevolkingsprognose), bestaat uit hogere SZW-uitgaven (saldo van hogere AOW- en AIO-uitgaven en lagere uitgaven aan AO-regelingen, WW, bijstand, etc.) en derving van AOW-premie. Dit zogenoemde ex-ante effect is exclusief het effect van een lagere arbeidsparticipatie en ook exclusief een eventuele (soortgelijke) aanpassing van de pensioenrichtleeftijd
Klopt het dat het kabinet heeft uitgesproken de koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting los te koppelen? Klopt het verder dat een commissie deze koppeling zou bestuderen? Wat zou de precieze taakopdracht zijn? Zou de conclusie van deze commissie bindend zijn? Waarop is het door de Minister van SZW genoemde bedrag van 6 miljard euro structureel op gebaseerd? Is dit bovendien doorgerekend door het CPB?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat ook is aangeboden om pensioensparen voor zzp’ers makkelijker te maken? Zo ja, hoe ziet dit voorstel er uit en is er ook budget beschikbaar gesteld?
In het regeerakkoord is benoemd dat een stelsel zonder doorsneesystematiek beter is toegerust op de mogelijkheid dat zelfstandigen vrijwillig kunnen aansluiten of aangesloten blijven. Daarnaast is het mogelijk om te kijken of zelfstandigen makkelijker kunnen toetreden tot de tweede pijler bijvoorbeeld via de mogelijkheid van vrijwillig aansluiten of via het oprichten van een speciaal fonds voor zelfstandigen (bijvoorbeeld een APF of PPI). Wanneer meer zelfstandigen pensioen zullen gaan opbouwen heeft dat ook budgettaire gevolgen, die onderdeel waren van het totaalpakket. Het is echter niet gelukt om binnen een totaalpakket hierover afspraken te maken.
Klopt het dat het kabinet, voor, tijdens en na de onderhandelingen, memo’s of andere stukken aangaande de pensioenonderhandelingen heeft verstrekt aan Kamerleden of politieke partijen?
Tijdens de formatie hebben de vier coalitiepartijen afspraken gemaakt over de hervorming van het pensioenstelsel. In het afgelopen jaar heeft de SER gezocht naar een vormgeving van een nieuw pensioencontract. Tevens hebben sociale partners aangegeven afspraken met het kabinet te willen maken over het faciliteren van langer doorwerken. Dat betrof afspraken die buiten de reikwijdte van het regeerakkoord lagen. Gedurende dat proces heeft uiteraard overleg plaatsgevonden binnen het kabinet en binnen de coalitie.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat hierover aanstaande dinsdag?
Ja.
Nepadvertenties op Facebook die onze democratie ondermijnen |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Ik probeerde de vaderlandse verkiezingen te saboteren via Facebook. Ging aardig» van Brandpunt?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in Nederland bijzonder makkelijk is om via Facebook nepinformatie te verspreiden en daarmee de verkiezingen te beïnvloeden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Met Facebook spreek ik regelmatig over de maatschappelijke verantwoordelijkheid die bedrijven zoals Facebook hebben aangaande de betrouwbaarheid en kwaliteit van berichtgeving die wordt verspreid via online platforms, het vergroten van transparantie dienaangaande en welke maatregelen zij nemen. Zodoende heb ik hen ook aangespoord om maatregelen te treffen. Ook vanuit Europa worden bedrijven gestimuleerd om maatregelen te treffen. Als onderdeel van de Mededeling van de Commissie inzake een Europese aanpak van desinformatie is een gedragscode «Code of practice on disinformation» opgesteld door onder andere bedrijven en adverteerders. Facebook heeft deze code ook ondertekend. Ik hecht aan transparantie in het algemeen en in het bijzonder ten aanzien van politieke advertenties. Een gedragscode vind ik een geëigend middel om transparantie te bevorderen.
Facebook heeft de afgelopen tijd een aantal maatregelen genomen, waaronder het bieden van meer transparantie over (politieke) advertenties. Ook detecteren en verwijderen zij nepaccounts, en verminderen zij het economische gewin voor degenen die onjuiste informatie verspreiden. Deze punten zijn ook opgenomen in de gedragscode.
Ik zal hieronder ingaan op de inzichtelijkheid van advertenties en de maatregelen die Facebook neemt zoals dat aan de orde is gekomen in gesprekken met Facebook. Het is wel mijn indruk dat het bedrijf de problematiek rond dit soort advertenties serieus neemt. Uiteraard dient het beleid van Facebook ook geïmplementeerd en overeenkomstig uitgevoerd te worden. Het bericht van Brandpunt maakt duidelijk dat de uitvoering van hun beleid op punten nog verbeterd kan worden.
Geplaatste advertenties in Nederland zijn te herkennen aan de tekst «gesponsord» die bij een post staat. Sinds afgelopen zomer is er een tab «informatie en advertenties» toegevoegd aan iedere Facebookpagina. Deze tab laat zien welke advertenties een pagina heeft uitstaan op Facebook, Instagram, Messenger en hun partnernetwerk. Ook de advertenties die niet gericht zijn op de gebruiker zijn daar te zien, ook als deze de pagina niet volgt. Daarnaast kunnen gebruikers onder deze tab informatie vinden over de pagina zoals de datum dat de pagina aangemaakt is en of deze naamswijzigingen heeft gehad.
Voordat advertenties geplaatst worden zegt Facebook een evaluatieproces door te lopen waarin o.a. de afbeelding, tekst en doelgroep van de advertentie bekeken worden. Advertenties kunnen niet goedgekeurd worden als ze niet in overeenstemming zijn met het advertentiebeleid van Facebook. Hierin staat onder meer dat misleidende of valse advertenties verboden zijn en advertenties die de community richtlijnen van Facebook overtreden. Zo mogen er geen berichten mogen worden geplaatst die kiezers belemmeren te stemmen, bijvoorbeeld door het noemen van verkeerde data, locaties, tijden en methoden om te stemmen. Gebruikers kunnen advertenties ook rapporteren wanneer deze geplaatst zijn. Op basis hiervan kan een advertentie alsnog verwijderd worden. Naar aanleiding van het bericht van Brandpunt heeft Facebook gemeld intern te onderzoeken hoe het kon gebeuren dat de in het artikel genoemde advertenties werden goedgekeurd.
Facebook werkt aan het verbeteren van de verificatie van politieke adverteerders door middel van het gebruik van een Identiteitsbewijs en de locatie van die adverteerder. Facebook is, zoals gezegd, tevens van plan een archief voor politieke advertenties te maken. Een dergelijk archief is in de Verenigde Staten en Brazilië reeds ingevoerd. Facebook kon mij geen exacte data noemen waarop deze functionaliteiten beschikbaar zullen komen, maar het richt zich op het voorjaar van 2019. Facebook zegt deze functionaliteit in alle EU-landen beschikbaar te willen stellen met het oog op de verkiezingen van de leden van het Europese parlement, maar geeft tegelijkertijd aan dat het een complex proces is.
Kent u meer voorbeelden van nepadvertenties die de afgelopen tijd daadwerkelijk op Facebook zijn geplaatst? Zo ja, welke voorbeelden kent u? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Er zijn mij geen voorbeelden van dergelijke geplaatste advertenties bekend, ik kan daarom ook niets zeggen over hoeveel Nederlanders bereikt zijn met dergelijke advertenties of wie deze advertenties verspreiden. Facebook heeft mij toegezegd een archief voor politieke advertenties te maken, dat ook alle verwijderde politieke advertenties zal bevatten en de advertenties die maar kort zichtbaar zijn geweest. Dit archief zal openbaar toegankelijk zijn. Onderzoekers en journalisten kunnen hier eveneens gebruik van maken.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel Nederlanders de afgelopen tijd zijn geconfronteerd met dergelijke nepadvertenties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke entiteiten dergelijke nepadvertenties verspreiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk percentage is afkomstig van buitenlandse mogendheden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het voorkomen van dergelijke nepadvertenties een lage prioriteit heeft bij Facebook? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke nepadvertenties onze democratie kunnen ondermijnen? Zo ja, kunt u de Kamer garanderen dat dit voor de Statenverkiezingen is uitgebannen? Welke maatregelen gaat u daarvoor nemen? Zo nee, hoe kunt u dan nog eerlijke verkiezingen garanderen?
Het is zorgelijk dat deze advertenties door het evaluatieproces zijn gekomen en daardoor geplaatst hadden kunnen worden. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Door het signaleren hiervan, zoals Brandpunt heeft gedaan, vervullen media hun controlerende taak. Daarmee wordt Facebook op scherp gezet en kunnen zij hun procedures nagaan en verbeteren. Garanderen dat zoiets zich niet opnieuw kan voordoen, kan ik niet. Dit betekent echter niet dat er dan geen sprake kan zijn van eerlijke verkiezingen. Het evaluatieproces van advertenties van Facebook is slechts een van de maatregelen die bedrijven nemen om transparantie te bevorderen en desinformatie tegen te gaan. Transparantie over advertenties kan mensen helpen bij het beoordelen van de informatie die hen bereikt. Ik ben daarom positief over het feit dat verschillende partijen, waaronder Facebook, de «code of practice on disinformation» hebben ondertekend. In de praktijk moet nog blijken in hoeverre de inspanningen van deze bedrijven voldoende zijn.
Facebook heeft in aanloop naar de verkiezingen van dit voorjaar een multidisciplinair team samengesteld dat de grootste uitdagingen aan het analyseren is. Daarbij probeert Facebook ook de Nederlandse context in ogenschouw te nemen.
Hoe kijkt u aan tegen de verplichting een identiteitsbewijs te tonen als iemand een politieke advertentie wil plaatsen? Bent u bereid dat in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat ook in Europees verband maatregelen nodig zijn om vrije verkiezingen te beschermen? Zo ja, welk initiatief daartoe gaat u ondernemen en aan welke maatregelen denkt u? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp online desinformatie staat vanwege het grensoverschrijdende karakter nadrukkelijk op de agenda van de EU. Verschillende partijen hebben inmiddels de «code of practice on disinformation» ondertekend2.
Nederland is positief over deelname van bedrijven aan de gedragscode op Europees niveau. Middels deze gedragscode committeren sociale mediabedrijven zich onder andere aan het nemen van hun verantwoordelijkheid om maatregelen te treffen ter bevordering van transparantie online. De Hoge Vertegenwoordiger en de Commissie zijn tijdens de Europese Raad eind juni uitgenodigd om voor het einde van 2018 specifieke maatregelen te presenteren voor een gecoördineerde aanpak van desinformatie. Zodra het actieplan wordt gepresenteerd zal uw Kamer geïnformeerd worden over het kabinetsstandpunt middels een BNC-fiche.
Daarnaast heeft de Europese Commissie Pakket vrije en eerlijke Europese verkiezingen gepresenteerd, waarover u een fiche hebt ontvangen3.
De voorbereiding van Nederland op een keiharde Brexit |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Pieter Omtzigt (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Drama in Salzburg stort brexit in een ongekende crisis», over de Europese top waar u zelf aanwezig was en waar harde woorden over de Brexit gevallen zijn?1
Ja
Herinnert u zich dat de Brexit-rapporteurs in november 2017 waarschuwden voor een Brexit zonder afspraken en de regering vroegen daarvoor voorbereidingen te treffen?2
Ja
Deelt u de mening dat het «no deal»-scenario helaas veel waarschijnlijker geworden is?
Het risico dat de Eruopese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) geen overeenstemming bereiken over een terugtrekkingsakkoord blijft reëel en geeft onverminderd reden tot voorbereiding op een no deal scenario, ook wel het cliff-edge scenario genoemd, door de rijksoverheid en het bedrijfsleven. Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat zowel de EU als het VK de intentie en het belang hebben om een cliff-edgescenario per 29 maart 2019 te vermijden.
Herinnert u zich dat u in de Voorjaarsnota (juni 2018) fors extra middelen beschikbaar gesteld heeft aan de douane, de NVWA maar ook aan justitie als voorbereiding op een harde Brexit?
Ja, voor de Douane en NVWA zijn middelen beschikbaar gesteld door de Minister van Financiën. Daarnaast zijn op de begroting van Justitie en Veiligheid kosten ingepast naar aanleiding van de terugtrekking van het VK uit de EU.
Kunt u aangeven hoeveel van 928 extra douaniers en 143 extra medewerkers bij de NVWA en welk deel van de benodigde capaciteit bij justitie operationeel zal zijn op 29 maart 2019?
Binnen het beleidsterrein Justitie en Veiligheid bereiden verschillende diensten zich voor op de terugtrekking van het VK uit de EU, door middel van capaciteitsuitbreiding en de aanpassing van systemen dan wel werkprocessen. Over de voortgang van deze voorbereidingen is uw Kamer op 7 september jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 23 987, nr. 261), alsmede tijdens het plenaire debat van 13 september jl. ter voorbereiding van de informele Europese Raad van 21 en 22 september jl. Niet alle ongunstige gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU zullen door Nederland volledig kunnen worden opgevangen, zoals langere wachtrijen voor Britse burgers en andere «derdelanders» aan de grens. Voornoemde voorbereidingen zijn er evenwel op gericht om vanaf 30 maart 2019 processen zoals de politiële en justitiële samenwerking met het VK en de grenscontroleprocessen zo ordelijk en veilig mogelijk te laten verlopen.
De 143 fte extra medewerkers bij de NVWA zijn (met de huidige handelsstromen) nodig bij het meest ongunstige scenario, het cliff-edge scenario, waarin bij de handel met het VK als derde land wordt teruggevallen op het WTO-regime. Het grootste deel hiervan, ongeveer 100fte, betreft toezichthoudende dierenartsen (waarvan 20 fte voor import en 80 fte voor export) en ruim 40 medewerkers die worden ingezet voor aansturing en ondersteuning. De prognose is dat deze laatste groep van ruim 40 fte voor 30 maart 2019 operationeel zal zijn. Ook voor de import controles is de verwachting dat de benodigde 20 extra dierenartsen op 30 maart operationeel kunnen zijn. Voor de export certificering is het niet mogelijk om alle 80 extra dierenartsen voor 30 maart 2019 geworven en opgeleid te hebben; verwacht wordt dat de NVWA op dat moment nog een tijdelijk tekort zal hebben van ongeveer 50 fte voor exportcertificering. Voor deze groep geldt overigens de grootste onzekerheidsmarge aan de daadwerkelijke behoefte van capaciteit. Indien de importeisen van het Verenigd Koninkrijk het Export Kanalisatie Systeem, dat voor vrijwel alle andere derde landen waar Nederland naar exporteert de standaard is, mogelijk maken, dan scheelt dit bijvoorbeeld al tussen de 20 en 25 dierenartsen.
Zoals het verslag van het schriftelijk overleg Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken (Kamerstukken II 2017–2018, 21 501-02, nr. 1904) vermeldt, is de verwachting dat er eind maart 2019 ruim 300 douaniers extra inzetbaar zijn t.b.v. de terugtrekking van het VK uit de EU. Daarna loopt de werving door, zodat binnen afzienbare tijd het volledige extra aantal van 928 fte in de douaneorganisatie aan het werk is.
Indien we nog ver verwijderd zijn van het aantal aan te nemen mensen, wat is daarvan de reden? Konden er niet voldoende mensen gevonden worden of is de werving bewust vertraagd?
Door de krapte op de arbeidsmarkt voor Nederlandstalige dierenartsen heeft de NVWA al jaren moeite met het vervullen van haar vacatures voor toezichthoudend dierenarts. Uw Kamer is hier de afgelopen jaren met regelmaat over geïnformeerd. De onzekerheid over de omvang van de werkzaamheden als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU maakt bovendien dat de NVWA dierenartsen niet op voorhand voor langere tijd kan binden. Om die reden heeft de NVWA bij de werving ten behoeve van het opvangen van de terugtrekking van het VK uit de EU, behalve naar de Nederlandse markt, ook nadrukkelijk naar dierenartsen in de rest van Europa gekeken. Voor de import controles is daarbij met name gezocht naar Vlaamse dierenartsen, omdat de taalbarrière daar slechts een marginale rol speelt; dat is ook de reden waarom het voor de import controles mogelijk is om de benodigde extra capaciteit beschikbaar te krijgen. Voor de niet-Nederlandstalige dierenartsen is gekozen om, voorafgaand aan de interne NVWA opleiding tot toezichthoudend dierenarts, een intensieve taalopleiding aan te bieden, zodat zij straks op voldoende niveau met de bedrijven en collega’s kunnen communiceren. Dit maakt echter wel dat het traject van werven tot opleiden een langere doorlooptijd kent. De werving zal gecontinueerd worden totdat de NVWA voldoende dierenartsen heeft om haar taken uit te kunnen voeren.
In het verslag van het schriftelijk overleg Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken (Kamerstukken II 2017–2018, 21 501-02, nr. 1904) is aangegeven dat en waarom gefaseerd wordt geworven. De belangrijkste overweging is dat het totale aantal extra douaniers dat als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU zal worden geworven een dusdanige omvang (928 FTE) heeft, dat een gefaseerde instroom noodzakelijk is. Dit teneinde een zorgvuldige werving- en selectieprocedure alsmede het daarbij behorende opleidingstraject binnen de staande organisatie te realiseren.
Om nieuwe medewerkers tijdig beschikbaar te hebben op 30 maart 2019, is naast de reguliere douaneopleiding een traject opgestart om voor een aantal gerelateerde processen aan de terugtrekking van het VK uit de EU meer taakgericht op te leiden. Dit verkort het opleidingstraject en versnelt de beschikbaarheid van nieuwe medewerkers aanzienlijk. Inmiddels zijn de eerste drie wervingsrondes nagenoeg afgerond. Door met verschillende wervingsrondes te werken, wordt een bredere groep van potentieel geïnteresseerde kandidaten bereikt.
Ondanks de krappe arbeidsmarkt slaagt de Douane er vooralsnog goed in nieuwe douaniers aan te trekken. De vacatures uit de eerste en tweede wervingsronde zijn grotendeels vervuld. In de derde wervingsronde zijn er voldoende geïnteresseerden, waaronder naar het beeld van de Douane voldoende geschikte kandidaten, om de opgestelde vacatures te kunnen vervullen. Ook de respons op de vierde wervingsronde, die is gestart in september, is positief.
Kunt u aangeven of elk van deze diensten een harde Brexit kan opvangen en operationeel gereed zal zijn op 29 maart 2019?
Welke risico’s loopt Nederland door het feit dat de capaciteit van deze diensten nog niet voldoende is op 29 maart 2019?
Wanneer op 30 maart 2019 daadwerkelijk de volledige extra capaciteit nodig is, zal dit resulteren in verplaatsen van exportkeuringen naar een later tijdstip op de dag of naar het verschuiven naar de volgende werkdag. Het bestaande planningskader biedt deze mogelijkheid. Voor de bedrijven die exportkeuringen aanvragen betekent dit echter wel een tijdelijke verlaging van het niveau van dienstverlening van de NVWA.
De Douane handhaaft risicogericht. Dat betekent dat keuzes worden gemaakt waarbij de capaciteit ingezet wordt daar waar de risico’s het grootst zijn. Doordat nog niet alle benodigde douaniers inzetbaar zijn, zullen als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU scherpere keuzes moeten worden gemaakt bij het afdekken van de handhavingsrisico’s.
Welke andere extra maatregelen moet u nog meer treffen en kunt u aangeven of daar voldoende voorzieningen voor getroffen zijn?
De departementen nemen zelf de benodigde mitigerende maatregelen op hun beleidsterreinen, de Minister van Buitenlandse Zaken heeft hierbij een coördinerende rol. Met de Voorjaarsnota 2018 en in de Rijksbegroting 2019 zijn de voorzienbare budgettaire gevolgen van de departementale voorbereidingen op de terugtrekking van het VK uit de EU verwerkt. Financiering van eventuele extra maatregelen zal in principe uit de lopende de begrotingen van de betrokken ministeries moeten komen.
Over de laatste stand van zaken van de voorbereidingen op een scenario waarbij het VK de EU verlaat zonder terugtredingsakkoord (cliff-edge) is uw Kamer op 7 september jl. geïnformeerd (Kamerstukken II 2017–2018, 23 987, nr.261). Tijdens de technische briefing op 10 oktober aanstaande ontvangt de vaste commissie voor Europese Zaken nader informatie over de extra te treffen maatregelen en voorzieningen. Dit betreft een vertrouwelijke briefing.
Hoewel het kabinet zich tot het uiterste inspant om alle voorzienbare negatieve gevolgen te minimaliseren, is het onvermijdelijk dat het cliff-edge scenario gepaard zal gaan met verstoringen en problemen. Het is dan ook van belang dat medeoverheden, burgers, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zich bewust blijven van de eigen verantwoordelijkheden om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op alle mogelijke scenario's; niet alle oplossingen ten aanzien van contingency planning en preparedness kunnen van de overheid komen.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 1 oktober 2018, de maandag voor de Algemene Financiële Beschouwingen, beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De gevolgen van het no deal -scenario voor Nederlandse en EU-burgers in het Verenigd Koninkrijk |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Johannes Sibinga Mulder , Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de enigszins chaotische situatie in de Britse regering met negen afgetreden bewindspersonen de afgelopen week en de daardoor toegenomen kans op een no deal-scenario?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Europees toezichthouder voor de financiële sector nu partijen vraagt zich voor te bereiden op het no deal-scenario?1
Ja.
Begrijpt u dat ook de EU-burgers in het Verenigd Koninkrijk en de Britse burgers in de EU feitelijk gedwongen worden zich voor te bereiden op een no deal-scenario?
De huidige situatie brengt veel onzekerheid met zich mee, ook voor de EU-burgers in het Verenigd Koninkrijk en Britse burgers in de EU. Het kabinet probeert de Britse burgers in Nederland zo goed mogelijk te informeren over de potentiële gevolgen van de Brexit. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft hiertoe een pagina op de website van de IND2 geplaatst die Britse burgers woonachtig in Nederland kunnen raadplegen om te bezien welke acties zij nu al kunnen ondernemen, ongeacht de uitkomsten van de onderhandelingen. Voor de informatievoorziening aan Nederlandse burgers in het VK wordt verwezen naar het antwoord op vraag 9.
Ziet u mogelijkheden om er samen met alle huidige 28 EU-lidstaten voor te zorgen dat de deal over burgerschap wordt vastgelegd en dat hij uitgevoerd wordt in alle Brexitscenario’s inclusief het no deal-scenario? (Als het antwoord op deze vraag een ondubbelzinnig ja is, hoeft u de vragen hieronder niet te beantwoorden.)
Ondanks het op 19 maart 2018 gepresenteerde principeakkoord blijft het risico op een uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU zonder terugtrekkingsakkoord (het cliff edge scenario) bestaan. Immers, over zaken zoals de Iers/Noord-Ierse grenskwestie en de governance van het uittredingsakkoord moet nog verder worden onderhandeld. Hierbij geldt dat er pas een akkoord is als er overeenstemming is op alle onderdelen. Bovendien moet het terugtrekkingsakkoord door het Europees parlement en het nationale parlement van het Verenigd Koninkrijk worden goedgekeurd, voordat het in werking kan treden. Het kabinet bereidt zich dan ook voor op een no deal-scenario. Het is echter niet in het belang van de onderhandelingen om nu al op deelterreinen, onder andere over de situatie van burgers, afspraken te maken voor het geval de onderhandelingen mislukken.
Welk perspectief hebben gemengde Nederlands/Britse stellen om in het Verenigd Koninkrijk te blijven wonen en werken onder het no deal-scenario?
De Britse regering heeft op 21 juni jl. een EU Settlement Scheme: Statement of Intent uitgebracht waarin staat hoe de Britse regering om zal gaan met EU-burgers woonachtig in het Verenigd Koninkrijk. Dit EU Settlement Scheme heeft de gemaakte afspraken in het principeakkoord als uitgangspunt: EU-burgers die vijf jaar of langer woonachtig zijn in het Verenigd Koninkrijk kunnen een permanente verblijfsvergunning aanvragen; EU-burgers die korter dan 5 jaar in het Verenigd Koninkrijk wonen, kunnen een tijdelijke verblijfsvergunning aanvragen die na vijf jaar kan worden omgezet in een permanente verblijfsstatus. Hiermee biedt de Britse regering perspectief aan Nederlands/Britse stellen om in het Verenigd Koninkrijk te blijven wonen en werken na de Brexit.
Dit Statement of Intent biedt echter geen harde garanties. De Britse regering heeft vooralsnog niet gecommuniceerd of het EU Settlement Scheme ook wordt toegepast in een no deal-scenario. Bovendien zal veel afhangen van hoe (streng) het Verenigd Koninkrijk de voorwaarden voor het verkrijgen van een nieuwe verblijfsstatus voor de EU-burgers in de praktijk gaat toetsen. Ook dient het Britse parlement nog in te stemmen met de werkwijze zoals geformuleerd in dit Statement of Intent.
Klopt het dat de Britse regering, behalve veel goede intenties, geen enkele garantie geboden heeft over verblijfsrechten (settled status) voor EU-burgers in het VK in het geval van een no deal-scenario?
Zie antwoord vraag 5.
Voor welke datum moet een gehuwd Brits/Nederlands koppel bij een no deal-scenario en een no deal-Brexit in maart 2019 naar Nederland komen, waarbij de Britse partner een verblijfsstatus krijgt zonder inburgeringscursus? Acht u het redelijk dat zij dus zeer snel na maart 2019 een besluit moeten nemen? Zo nee, wilt u de termijn dan verlengen?
In het scenario dat het Verenigd Koninkrijk de EU verlaat zonder geratificeerd terugtrekkingsakkoord is er op geen enkel onderwerp een overeenkomst, dus ook niet over een transitieperiode. Indien geen terugtrekkingsakkoord tot stand komt, zal vanaf de datum van uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU het recht op toegang voor burgers uit het Verenigd Koninkrijk in beginsel worden beheerst door de nationale regelgeving van de lidstaten van de EU en door de relevante EU-wetgeving voor derdelanders.
Het is inderdaad van belang dat Britse burgers zich ook informeren over mogelijke gevolgen van de Brexit voor hun (toekomstige) verblijfsstatus. Informatie over verblijfsrechtelijke gevolgen van de Brexit is te vinden op bovengenoemde website van de IND.
Kunt u aangeven welke acties andere landen (Duitsland, Frankrijk, België) ondernemen voor hun burgers in het VK?
De voorbereidingen op de gevolgen van Brexit voor burgers zijn interne aangelegenheden binnen lidstaten. Ik kan dan ook niet aangeven welke acties andere EU lidstaten ondernemen voor hun burgers in het Verenigd Koninkrijk.
Bent u bereid om bij de ambassade en de consulaten van Nederland in het VK een helpdesk in te richten voor Nederlandse burgers in het VK, waar ze antwoord kunnen krijgen op hun zeer specifieke vragen rondom verblijfsrechten in Nederland en in het VK voor henzelf, hun partners en hun minderjarige en meerderjarige kinderen?
Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk kunnen al contact opnemen met de ambassade voor specifieke consulaire informatie, ook omtrent de Brexit. De Nederlandse ambassade in Londen heeft een aparte pagina met betrekking tot de Brexit ingericht op de website. De ambassade informeert Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk onder andere over wat de Brexit voor hun verblijfsrecht kan betekenen en wat hierbij hun handelingsperspectief is. Ook informeert de ambassade Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk door middel van Brexit-informatiebijeenkomsten (met een livestream via Facebook).
Andere digitale informatiebronnen ten behoeve van Nederlanders in het buitenland over het verkrijgen en verliezen van de Nederlandse nationaliteit zijn de websites van de rijksoverheid3 en het Brexit-loket4. Verder is in de periode van juni tot en met december 2017 de campagne «Dubbele nationaliteit? Raak je Nederlandse niet kwijt!» gehouden.
Bent u bereid om in augustus of september met een niet-vertrouwelijke brief de Kamer te informeren over alle aspecten van burgerschap en het no deal-scenario?
In september wordt de Tweede Kamer in de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken geïnformeerd over de stand van zaken van de Brexit onderhandelingen en de voorbereidingen op de gevolgen ervan. Naar aanleiding van de motie Omtzigt c.s. over draaiboeken voor het no-deal scenario wordt de Tweede Kamer in oktober in een besloten technische briefing nader geïnformeerd over de voorbereidingen op het no deal scenario, waarbij ook het thema burgers aan bod komt.5
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het tekort van de VN voor vluchtelingenopvang in de regio |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de VN meer dan 4 miljard dollar tekort komt voor de opvang van Syrische vluchtelingen in de regio?1
Ja.
Wat heeft Nederland tot nu toe ondernomen om in EU-verband het tekort van de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR van 4 miljard aan te vullen? Hoe legt u de tekorten uit gezien de toezeggingen die eerder op EU-niveau zijn gedaan? Zijn alle financiële toezeggingen die de lidstaten hebben gedaan, ook daadwerkelijk overgemaakt? Zo nee, wat is dan de huidige stand van zaken?
Ik verwijs u graag naar de Kamerbrief van 12 juli jl. waarin het kabinet reageert op de noodkreet van de VN.2 Het tekort van 4 miljard US dollar waarover de VN de noodklok luidde, betreft de achterblijvende bijdragen aan het regionale responsplan (het zogenaamde 3RP) van de VN voor de opvang en bescherming van Syrische vluchtelingen. Het tekort van de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR vormt hier onderdeel van.3 Uit de Financial Tracking Service (FTS) van UNOCHA blijkt dat de verschillende donoren tot op heden gezamenlijk 2,16 miljard US dollar aan het 3RP hebben bijgedragen, waarmee voor 38,5% tegemoet gekomen is aan de noden voor 2018.4 De FTS geeft ook inzage in de bijdragen per donor. Het totale tekort van de VN voor de opvang en bescherming van Syrische vluchtelingen bedraagt momenteel nog 3,45 miljard US dollar.
Het kabinet trekt de komende vier jaar ten minste EUR 400 miljoen uit voor de verbetering van de perspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen in de Syrië regio, zoals door mij is toegezegd tijdens de CEDRE (Conférence économique pour le développement par les réformes et avec les entreprises) conferentie in Parijs (6 april jl.) en de Syrië-conferentie in Brussel (25 april jl.). Er wordt daarbij met name ingezet op onderwijs, bescherming, duurzame economische ontwikkeling en werkgelegenheid in de focuslanden Libanon, Jordanië en Irak. Deze inzet wordt vormgegeven in nauwe samenwerking met VN-organisaties, waaronder UNHCR. Nederland blijft daarnaast andere landen, onder andere in EU-verband, aansporen om bij te dragen aan het lenigen van noden en het realiseren van duurzaam perspectief voor mensen in de Syrië regio.
Bent u bereid in te springen nu de scholen dreigen te sluiten in Jordanië? Wat is het aantal UNHCR-hervestigingen vanuit Jordanië naar Nederland? Bent u bereid meer te doen?
De druk op het Jordaanse onderwijssysteem blijft onverminderd hoog. Ondanks inspanningen van de Jordaanse overheid, hulporganisaties en donoren bestaat er nog altijd een tekort aan scholen, materiaal en leerkrachten. Dit dwingt de Jordaanse overheid tot kostenefficiëntere planning. Als onderdeel hiervan worden momenteel bij scholen die dubbele diensten draaien, in de ochtenden voor Jordaniërs en in de middag voor Syrische vluchtelingen, de middagdiensten afgeschaft in gebieden waar relatief minder Syrische kinderen verblijven. Daarnaast kampt VN-organisatie UNRWA met significante tekorten, waardoor het risico bestaat dat een deel van de 172 UNRWA-scholen voor Palestijnse vluchtelingen in Jordanië komend schooljaar niet zal kunnen openen. UNICEF heeft aangegeven er vertrouwen in te hebben komend schooljaar onderwijs voor alle Syrische kinderen in de vluchtelingenkampen te kunnen realiseren.5
Zoals ook beschreven in de BHOS-beleidsnota, wendt het kabinet een aanzienlijk deel van de extra middelen die beschikbaar zijn voor «opvang in de regio» aan voor onderwijs. Nederland financiert programma’s die zich richten op capaciteitsopbouw van lokale onderwijssystemen, informeel onderwijs voor kinderen met een leerachterstand en vakopleidingen, studiebeurzen en zogenaamde «life skills»voor jongeren. Zo draagt Nederland sinds 2016 bij aan een programma van UNICEF in Jordanië dat onder andere extra onderwijs biedt aan kinderen die gedurende lange tijd geen les hebben gevolgd. Tijdens mijn recente bezoek aan Jordanië is een verhoging van de Nederlandse bijdrage met EUR 7 mln. aan UNICEF toegezegd, waarmee de totale bijdrage aan het programma tot maart 2019 uitkomt op EUR 14 mln.
Door middel van hervestiging van vluchtelingen die in de opvanglanden in de regio van het Syrië conflict het meest kwetsbaar zijn, toont Nederland verdere solidariteit met landen als Jordanië die grote groepen vluchtelingen opvangen. Tot op heden heeft Nederland in Jordanië ongeveer 160 vluchtelingen geselecteerd voor hervestiging. Alle hervestigingen naar Nederland vinden plaats op voordracht van UNHCR. De hervestigingsmissies naar Jordanië zijn onderdeel van de intensivering van de samenwerking met Jordanië op het gebied van vluchtelingenopvang zoals benoemd in het regeerakkoord. Zowel in 2018 als 2019 voert Nederland hervestigingsmissies uit naar onder andere Jordanië, Libanon en Turkije. Nederland doet dit op grond van het nationale beleidskader hervestigingen en in het kader van Europese migratieafspraken met derde landen, zoals de EU-Turkije Verklaring. Binnen deze kaders zal Nederland in de periode 1 januari 2018 tot november 2019 circa 3.000 vluchtelingen hervestigen.
Hoe zet Nederland zich in voor meer banen voor vluchtelingen in de regio? Klopt het dat slechts 12% van de Syrische werkvergunningen voor vrouwen is en wat gaat u doen om dat te veranderen?
Nederland zet zich op verschillende manieren in voor het vergroten van de werkgelegenheid en de toegang tot werk voor zowel Syrische vluchtelingen als gastgemeenschappen in de Syrische buurlanden. Zo draagt Nederland bij aan programma’s die vluchtelingen en gastgemeenschappen de kans bieden om op de markt toegesneden opleidingen te volgen en relevante vaardigheden te ontwikkelen. Voorts zet Nederland zich in voor de ontwikkeling van de lokale private sector en verbetering van het algemene investeringsklimaat in de regio. Daarbij gaat specifieke aandacht uit naar sectoren waarin relatief veel vluchtelingen werkzaam zijn, zoals de land- en tuinbouwsector. Ten slotte draagt Nederland in totaal EUR 50 miljoen bij aan de concessionele leenfaciliteit van de Wereldbank, waarmee omvangrijke programma’s op het gebied van publieke infrastructuur, economische hervormingen en werkgelegenheid worden gesteund.
De arbeidsparticipatie van Syrische vrouwen verschilt per land waarin vluchtelingen worden opgevangen, maar is over het algemeen laag. Werkvergunningen zijn voor Syrische vluchtelingen (zowel voor mannen als vrouwen) lastig te verkrijgen en beperkt tot een aantal sectoren. In Jordanië was van de in totaal 108.600 werkvergunningen voor Syrische vluchtelingen die sinds januari 2016 zijn afgegeven slechts 4% voor vrouwen.6 Ook de arbeidsparticipatie van vrouwen in gastgemeenschappen in de Syrische buurlanden is in vergelijking met mannen laag. De redenen hiervoor zijn uiteenlopend. Zo bestaan er culturele en economische belemmeringen. Binnen de hierboven omschreven Nederlandse inzet in de buurlanden van Syrië gaat speciale aandacht uit naar het oplossen van deze belemmeringen en bevordering van de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Zo steunt Nederland in Libanon onder andere de Non-Gouvernmentele Organisatie (NGO) Concern als partner van de NGO Alliance2015. Er wordt bijvoorbeeld samengewerkt met een zuivelcoöperatie in het noorden van Libanon bij de grens met Syrië, waar veel Syrische vluchtelingen hun toevlucht hebben gezocht. Hier werken 364 Syriërs en Libanezen, van wie ruim 60% vrouw. De coöperatie geeft training aan 100 vrouwen die uit rurale gebieden in Syrië zijn gevlucht. De vrouwen leren onder andere over ondernemerschap en over het verbeteren van de kwaliteit en kwantiteit van hun zuivelproducten zoals kaas en yoghurt. In Jordanië steunt Nederland de International Labour Organization (ILO) bij het opzetten van zogeheten employment centres binnen en buiten vluchtelingenkampen, waar Jordaanse en Syrische werkzoekenden aan werkgevers met vacatures worden gekoppeld. Tot en met mei 2018 heeft dit al 950 mensen aan een baan geholpen, van wie het merendeel vrouw (632). Het aantal Syrische vrouwen dat hiermee wordt bereikt is echter nog laag (58).
Bent u bereid zich hard te maken voor een ruimere toepassing van de «rules of origin»?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de EU Jordanië ondersteunt in de opvang van vluchtelingen, het vergroten van hun weerbaarheid en die van hun gastgemeenschappen. Nederland zet zich daarom op EU-niveau in voor verdere flexibilisering van de regeling, zodat deze economische groei stimuleert in Jordanië en bijdraagt aan het creëren van werkgelegenheid voor Jordaniërs en vluchtelingen. Naar verwachting bespreekt de Europese Raad in september mogelijke aanpassingen van deze regeling.
Deelt u de mening dat toegang weigeren aan hulpverleners onder omstandigheden moet worden gekwalificeerd als een oorlogsmisdaad? Bent u bereid zich in internationaal verband hard te maken om die ongehinderde toegang mogelijk te maken?
Het toegang weigeren aan hulpverleners tijdens een gewapend conflict kan onder omstandigheden worden gekwalificeerd als een oorlogsmisdrijf. In de Wet Internationale Misdrijven (WIM) is het opzettelijk gebruikmaken van uithongering van burgers als methode van oorlogvoering door hen goederen te onthouden die onontbeerlijk zijn voor hun overleving, waaronder het opzettelijk belemmeren van de aanvoer van hulpgoederen zoals voorzien in de Verdragen van Genève, strafbaar gesteld als oorlogsmisdrijf. Tot voor kort was deze strafbaarstelling alleen op internationale gewapende conflicten van toepassing. Op 29 juni jl. is de WIM gewijzigd, waardoor de strafbaarstelling ook geldt voor niet-internationale gewapende conflicten.
Nederland pleit in internationaal verband voor ongehinderde toegang voor hulpverleners tot burgers in nood. Zo heeft Nederland bijvoorbeeld het initiatief genomen voor het aannemen door de VN Veiligheidsraad van een resolutie over de verbanden tussen conflict en voedselonzekerheid, resolutie 2417. In deze resolutie bevestigt de Veiligheidsraad dat het uithongeren van burgers als oorlogsmisdrijf kan worden gekwalificeerd. De Veiligheidsraad veroordeelt het onrechtmatig weigeren van toegang aan hulpverleners, en wijst expliciet op de mogelijkheid om sancties op te leggen aan individuen die moedwillig humanitaire hulp, zoals voedselkonvooien, blokkeren. Daarnaast is in samenwerking met Clingendael de Humanitarian Negotiation faciliteit opgericht om humanitaire hulpverleners onderhandelingstraining te geven, en zo bij te dragen aan het vergroten van humanitaire toegang en de veiligheid van hulpverleners.
Tevens steunt NL de International NGO Safety Organisation (INSO). Deze organisatie verstrekt veiligheidsrelevante informatie aan hulpverleners in het veld, zodat NGO’s een gedegen risicoanalyse kunnen maken.
Het bericht dat Russische trollen ook actief zijn in Nederland |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat een leger van Russische trollen ook actief is in Nederland?1
Ja.
Wat is uw reactie op en duiding van dit nieuws?
Het kabinet vindt ongewenste buitenlandse inmenging zeer kwalijk aangezien dit het politieke en maatschappelijke systeem kan ondergraven en raakt aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving.2
In samenwerking met betrokken departementen en diensten is daarom een aanpak tegen ongewenste buitenlandse inmenging ontwikkeld. Daarnaast kunnen onderzoeken van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten bijdragen aan het in kaart brengen van ongewenste buitenlandse inmenging. Hiermee worden de kwetsbaarheden en dreigingen voor Nederland inzichtelijk gemaakt, waarmee ook de weerbaarheid tegen ongewenste buitenlandse inmenging gericht versterkt kan worden. Tevens wordt de inzet van diplomatieke instrumenten overwogen, zoals het starten van een dialoog of het aanspreken van de landen die aanleiding geven tot zorg.
Een ander onderdeel van de aanpak is het gecoördineerd optreden bij (dreigende) incidenten. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van verschillende instrumenten die variëren van monitoren tot het nemen van maatregelen ten behoeve van het handhaven van de openbare orde.
Gaat het hier om strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Of er sprake is van een strafbaar feit hangt af van de inhoud van de berichten. Het kan om uitingsdelicten gaan waarbij naast de inhoud van het bericht tevens de omstandigheden waarin de uitingen worden gedaan relevant zijn bij de beoordeling van de strafbaarheid. Uiteraard geldt in alle gevallen dat de beoordeling of een concrete uitlating en context het vermoeden van een strafbaar feit oplevert en vervolgd gaat worden, voorbehouden is aan het OM.
Deelt u de mening dat buitenlandse beïnvloeding van de publieke opinie schadelijk is voor het functioneren van onze democratie en onze rechtsstaat? Zo ja, bent u bereid in overleg met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) een actieplan op te stellen om deze schade aan onze democratie en rechtsstaat tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met Twitter en Facebook om tafel te gaan om de heimelijke beïnvloeding van de publieke opinie via sociale platforms nog veel actiever tegen te gaan?
Er worden geregeld gesprekken gevoerd met de grote IT-ondernemingen, waaronder Twitter en Facebook over diverse onderwerpen. Onderwerp van deze gesprekken is onder andere welke maatregelen door deze bedrijven vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid getroffen kunnen worden om de verspreiding van desinformatie tegen te gaan en waarbij tegelijkertijd rekening wordt gehouden met de vrijheid van meningsuiting en andere fundamentele vrijheden. Daarnaast wordt besproken welke stappen de grote IT-ondernemingen zetten in het kader van de Europese aanpak van desinformatie. Het kabinet verwelkomt de vrijwillige deelname van beide bedrijven aan het Multi-stakeholder forum on online disinformation dat op verzoek van de Europese Commissie een Gedragscode opstelt voor bedrijven om de verspreiding van online desinformatie tegen te gaan.3 Uiteraard zal het kabinet met deze partijen in gesprek blijven.
Bent u bereid dit in EU-verband aan te kaarten vanwege de manipulatie van semistatelijke actoren?
Het onderwerp online desinformatie, inclusief verspreiding door of in opdracht van statelijke actoren staat vanwege het grensoverschrijdende karakter nadrukkelijk op de agenda van de EU. Nederland kan de bespreking van deze problematiek in Europees verband dan ook ondersteunen en agendeert in dit verband dergelijke ongewenste activiteiten actief bij de relevante Europese expertgroepen en werkgroepen binnen de Raad. Nederland vraagt daarbij ook steeds nadrukkelijk aandacht voor het waarborgen van Europese waarden, zoals vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, bij het inrichten van de aanpak tegen desinformatie.4
Eind april 2018 heeft de Commissie de Mededeling: Bestrijding online desinformatie – een Europese aanpak over dit onderwerp gepubliceerd en het kabinet heeft middels het BNC fiche een reactie op de Mededeling geformuleerd.5
Het proces rondom afschaffing van de dividendbelasting |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in de aanloop van het debat over stukken met betrekking tot de dividendbelasting slechts enkele van de documenten, die uit de inventarisatie naar aanleiding van het WOB-verzoek naar boven kwamen, openbaar heeft gemaakt? Wat waren – per document gespecificeerd – de gronden om de overige documenten niet te openbaren?
In mijn brief van 24 april jongstleden en in het debat met uw kamer op 25 april jongstleden ben ik ingegaan op de overwegingen om, in afwijking van de staande praktijk en het WOB-besluit ter zake, een aantal stukken op grond van artikel 68 Gw aan uw Kamer te verstrekken. Ten aanzien van andere stukken was er geen aanleiding af te wijken van de inhoud en motivering van het WOB-besluit (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2018/03/16/besluit-inzake-wob-verzoek-inzake-dividendbelasting). Ik wijs er voor de goede orde op dat dit besluit onder de rechter is.
Wat is de datering van memo 12 (het zogenaamde «VVD-memo»)?
Is aan die memo door ambtenaren gewerkt? Klopt wel wat u in het debat stelde, namelijk dit tot de gebruikelijke ondersteuning bij de kabinetsformatie behoort?1 Is dit door een of meer VVD-bewindslieden vaker voorgekomen? Zo ja, op welke terreinen?
Hoe vaak en op welke wijze hebben de toenmalige oppositiepartijen CDA, D66, ChristenUnie en GroenLinks tijdens de formatie op eenzelfde wijze (onderdelen van) partijmemo’s, stukken of bescheiden laten samenstellen?
Wie heeft de bedrijven die eerst waren weggelakt in de notitie gezet?
Op wiens initiatief zijn die namen gelakt?
Deelt u de opvatting zoals bij RTL Z verwoord dat deze bedrijven geen goede voorbeelden zijn van de veronderstelde noodzaak de dividendbelasting af te schaffen? Hoe kan het dat in memo’s op onterechte gronden bronnen worden aangehaald, was dit tijdens de formatie reeds bekend?
Herinnert u zich dat u niet op de inhoud van de twee telefonische contacten met de Staatssecretaris van Financiën over het WOB-verzoek wilde ingaan? Had dat te maken met de positie van individuele bedrijven, met de verhoudingen tussen landen of andere redenen?
Ik heb op 25 april jongstleden in uw Kamer gemeld niet nader te kunnen ingaan op de inhoud van de betreffende contacten zonder de belangen van derden te schaden. Dat is thans nog steeds het geval.