De levering van chipmachines aan China |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is de reden dat u in uw brief aan de Kamer van 8 maart 2023 specifiek niet «China» benoemde met betrekking tot de uitgebreide exportcontrole van halfgeleiders?
Het Nederlands exportcontrolebeleid is landenneutraal. Bij de beoordeling van een exportvergunningaanvraag wordt per geval een afweging gemaakt en getoetst op het aanvullend strategisch kader voor exportcontrole (Kamerstuk 22 054, nr. 376), waarbij gekeken wordt naar onder meer de eigenschappen van het te exporteren product, de toepasbaarheid van het product, de eindgebruiker en het land van bestemming.
Is er een mogelijkheid dat Nederlandse productieapparatuur van halfgeleiders via tussenhandelaren en tussenlanden alsnog in handen kan komen van China? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het risico op doorgeleiding naar een andere eindgebruiker is onderdeel van de beoordeling voor een vergunningaanvraag. Als hierover gerede twijfels zijn, kan de aanvraag worden afgekeurd. Bovendien geldt bij geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleidertechnologie dat gebruikers deze systemen niet zomaar op een andere plek kunnen installeren. Dit is onder meer vanwege de omvang en complexiteit van de systemen en de technische vereisten voor de installatielocatie. Ook zullen er te allen tijde medewerkers uit Nederland betrokken zijn om de machine in te regelen en te laten werken. Daar zijn exportvergunningen voor benodigd.
Hoe gaat u voorkomen en controleren dat Nederlandse chipmachines niet via-via alsnog in handen komen van China, bijvoorbeeld via andere landen en bedrijven waarmee China een vriendschappelijke band heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voorstander van het opzetten van een internationale samenwerking tussen gelijksoortige landen die chipmachines produceren, bijvoorbeeld gelijkvormig aan de Organization of the Petroleum Exporting Countries (OPEC)? Zo nee, waarom niet?
Er is reeds een internationaal forum voor het bespreken van exportcontrole op (opkomende) technologie in multilateraal verband: het Wassenaar Arrangement. Nederland is hier lid van. Daarnaast spreekt Nederland uitvoerig met diverse landen die een sterke positie hebben in de halfgeleiderwaardeketen en/of specifieke productieapparatuur hiervoor, zoals de Verenigde Staten, Japan, Zuid-Korea en EU-lidstaten.
Lopen andere chipproducerende landen zoals Duitsland gelijk met Nederland wat betreft exportbeperking van chiptechnologie aan China?
De Nederlandse industrie maakt unieke producten in de halfgeleiderwaardeketen en daarom speelt Nederland hier een leidende rol. De exportcontrolemaatregel die Nederland op 8 maart aan uw Kamer heeft aangekondigd, ziet alleen op Nederlandse technologieën. Daarbij streeft Nederland, zoals ook in de brief genoemd, naar Europese inbedding van nationale besluiten, dus er is intensief contact met Europese partners. Conform artikel 9 en 10 van de Dual Use Verordening zal Nederland de Europese Commissie en de lidstaten over de nationale controlemaatregel informeren, waarna andere lidstaten deze kunnen overnemen.
Waarom gaat Nederland «per geval» exportvergunningaanvragen beoordelen? Creëert een heldere scheidslijn niet meer duidelijkheid en zorgt een beoordeling «per geval» niet juist voor veel grijze gebieden waardoor Nederlandse chiptechnologie uiteindelijk op onwenselijke plekken kan eindigen?
Het Nederlandse exportcontrolebeleid is erop gericht om (inter)nationale veiligheid te waarborgen, maar de risico’s op ongewenst eindgebruik zijn niet gelijk bij elke transactie naar hetzelfde land. Daarom maakt de overheid altijd en voor iedere vergunningaanvraag een zorgvuldige afweging voorafgaand aan elke individuele uitvoer.
Betekent uw uitspraak dat u exportvergunningen «per geval» gaat verlenen dat elke vergunning een soort «internationale koehandel» wordt waarin ook per geval onderhandeld moet worden?
Nee. Elke aanvraag voor een exportvergunningaanvraag wordt op eigen merites en in nationaal verband beoordeeld.
Voor hoelang geldt deze exportbeperking?
Bij de aankomende ministeriële regeling is geen einddatum voorzien. In algemene zin kan worden gesteld dat het altijd mogelijk is om een ministeriële regeling in te trekken, indien de noodzaak voor de regeling is komen te vervallen.
Welke andere stappen kan Nederland nog nemen om de exportbeperking te verbreden, bijvoorbeeld door niet alleen geavanceerde chiptechnologie in te perken maar ook de meer gangbare technologie?
Bij exportcontrole van geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleidertechnologie is het voor Nederland van belang dat onnodige verstoringen in de waardeketens voor gangbare technologie worden voorkomen. De keuze voor additionele controlemaatregelen wordt zo zorgvuldig en precies mogelijk (chirurgisch) gemaakt en is daarom gericht op specifieke apparatuur. Wanneer blijkt dat de export van meer gangbare technologieën mogelijk een negatieve impact heeft op (inter)nationale veiligheid, zal het kabinet overwegen om aanvullende maatregelen te nemen. Daarbij houdt Nederland wel rekening met een internationaal gelijk speelveld.
Kunt u deze vragen beantwoorden alvorens 4 april 17:00 (vanwege het ingeplande commissiedebat China op 5 april)?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De aangenomen anti-LHBTI-wet in Oeganda |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het parlement in Oeganda een nieuwe anti-LHBTI-wet heeft aangenomen die naast al bestaande zware straffen op homoseksualiteit nu ook de doodstraf toevoegt voor homoseksualiteit?
Ja, het kabinet heeft met grote zorgen kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel dat op 21 maart in de derde lezing door het Oegandese parlement is aangenomen.
Welke mogelijkheden ziet u om in navolging op de oproep van de Verenigde Naties (VN) Hoge Commissaris voor de Mensenrechten en de veroordeling van de Nederlandse mensenrechtenambassadeur, druk uit te oefenen op de president van Oeganda om deze wet niet te ondertekenen vanuit het do-no-harm-principe?
De Minister voor Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft zich, na de goedkeuring van het wetsvoorstel door de Oegandese parlementsleden, direct publiekelijk uitgesproken en de president van Oeganda opgeroepen de wet niet te ondertekenen en aangekondigd dat ondertekening gevolgen zal hebben voor Nederlandse (steun aan) rechtshandhavingsprogramma’s. Verder heeft de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur, samen met Duitsland, Oeganda geagendeerd voor de reguliere vergadering van de EU-Mensenrechtenambassadeurs.
Nederland zet zich tevens in met stille diplomatie richting de Oegandese autoriteiten en werkt daarbij samen met het (Oegandese) maatschappelijk middenveld en gelijkgezinde partners, waaronder de Equal Rights Coalition, om het inwerking treden van de nieuwe wet te voorkomen en verdere criminalisering van lhbtiq+ personen te beperken.
Nederland staat in nauw contact met partners en gelijkgezinden in Kampala en in hoofdsteden om verdere diplomatieke, bilaterale en multilaterale handelingsopties te verkennen en onderling af te stemmen.
Bent u daarin bereid om het principe van «do no harm» te garanderen en samen op te trekken met niet-Westerse landen, bijvoorbeeld via de Equal Rights Coalition? Bent u bereid de te nemen stappen in overleg met community-based organisaties vorm te geven?
Gezamenlijk optrekken, bij voorkeur met een groep landen uit verschillende regio’s, is vele malen effectiever dan wanneer een land dat alleen doet. Nederland heeft als co-voorzitter van de internationale diplomatiewerkgroep binnen de Equal Rights Coalition, de situatie in Oeganda het afgelopen jaar tweemaal geagendeerd om de situatie onder de aandacht van andere landen te brengen: in augustus 2022 en op 20 maart jl.1 Tijdens deze bijeenkomsten hebben Oegandese lhbtiq+ organisaties de Equal Rights Coalition-leden geïnformeerd over de ontwikkelingen op het gebied van wetgeving, discriminatie en geweld tegen lhbtiq+ personen in Oeganda en hun aanbevelingen aan de internationale gemeenschap toegelicht. Hier komt ook duidelijk het door Nederland reeds gehanteerde principe «nothing about them, without them» naar voren: diplomatieke acties op mensenrechtengebied dienen altijd te gebeuren in consultatie met de lokale gemeenschappen die het betreft, in dit geval lhbtiq+ organisaties en personen. Binnen deze dialoog met lokale partners wordt ook stilgestaan bij mogelijke risico’s voor personen en organisaties, alsook bij mogelijkheden voor stille diplomatie.
Bent u bereid daarbij voor te leggen: de mogelijkheden van persoonsgerichte sancties, een visum-ban voor de verantwoordelijke leiders en organisatoren achter deze wetgeving, en het stopzetten van handelsbevordingsinstrumenten die Nederland nu inzet voor handel tussen Nederland en Oeganda?
Nederland zoekt in samenspraak met partners, inclusief in EU-verband, naar de meest effectieve internationale reactie. Hierbij komt een breed spectrum aan instrumenten aan bod. Mede gezien de situatie nog in ontwikkeling is, is het niet in het belang van de zaak om publieke mededelingen te doen over welke maatregelen concreet in beeld zijn als de wetgeving definitief wordt aangenomen.
Bent u, als Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, het eens dat het stopzetten van ontwikkelingssamenwerking met het Oegandese maatschappelijk middenveld en algehele sancties hoogstwaarschijnlijk zullen leiden tot een backlash, zoals dat in het verleden ook is gebeurd en waarbij vele slachtoffers zijn gevallen?
Ja, juist in een tijd van grote druk op mensenrechten en de positie van lhbtiq+ personen moeten we het maatschappelijk middenveld dat zich inzet voor deze rechten blijven ondersteunen zolang deze organisaties hun werk kunnen en willen uitoefenen. Stopzetting van de Nederlandse steun aan het maatschappelijk middenveld in Oeganda is daarom in principe niet aan de orde. We staan momenteel in contact met onze uitvoeringspartners partners in Oeganda om passende oplossingen te zoeken voor verdere ondersteuning van de LHBTI+-gemeenschap mocht deze wetgeving in werking treden. Wel wordt steun aan andere vormen van ontwikkelingshulp, zoals het Justice, Law and Order Sector (JLOS)-programma kritisch bekeken.
Bent u voornemens, in samenwerkingsverband met Aziatische, Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse landen tot een krachtige gezamenlijke veroordeling en acties te komen, en bent u bereid daarin het voortouw te nemen?
De ontwikkelingen hieromtrent volgen elkaar snel op. Op het moment van schrijven werkt Nederland samen met gelijkgezinde landen uit verschillende regio’s aan gezamenlijke veroordeling en acties. Het primair samenwerkingsverband hiervoor is de Equal Rights Coalition. Nederland neemt hierin een leidende rol, maar kan niet garanderen wat het resultaat van deze gezamenlijke inspanningen gaat zijn. Zie tevens het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid lokale organisaties/slachtoffers te ondersteunen met safe spaces en herlocaties, en wat nog meer nodig is om de persoonlijke veiligheid van vervolgden te bevorderen?
De ambassade in Kampala werkt direct samen met mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor het beschermen van mensenrechtenverdedigers. Hierbij wordt nadrukkelijk ook ingezet op de opvang van mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen in shelters in het land zelf, en waar nodig ook opvang in andere landen in de regio. Verder staat het Ministerie in Den Haag in overleg met partners die in de Oegandese context werken om te kijken naar passende oplossingen voor de situatie.
Gezien de ernst en urgentie, bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Oeganda scherpt anti-homowetten nog verder aan, jezelf lhbti+ noemen al strafbaar’ |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Oeganda scherpt anti-homowetten nog verder aan, jezelf lhbti+ noemen al strafbaar»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Oegandese parlement, naast alle andere strenge anti-homowetten in Oeganda, nu met een overweldigende meerderheid een wet heeft aangenomen die het illegaal maakt voor mensen om te verklaren dat ze lhbti+'er zijn?
De aanname van de zogenaamde anti-homowet door het parlement van Oeganda is zeer teleurstellend. Hoewel de exacte inhoud van de wet vooralsnog niet bekend is, is het duidelijk dat deze ingaat tegen de fundamentele mensenrechten. De wet is overigens nog niet van kracht zolang deze niet is getekend door de president.
Wat vindt u van het toenemende anti-homosentiment onder veel Oegandezen, die vinden dat lhbti+'ers de traditionele waarden van het land bedreigen? Wat vindt u ervan dat op sociale media complottheorieën worden verspreid die internationale krachten ervan beschuldigen homoseksualiteit in Oeganda te promoten?
Het kabinet is bezorgd dat het debat over de anti- lhbtiq+ wet heeft geleid tot toenemende dreiging voor de lhbtiq+ gemeenschap. Hierbij is sprake van veel desinformatie, waarbij bijvoorbeeld homoseksualiteit en pedofilie met elkaar vermengd worden, of dat er sprake zou zijn van «recruitment», met buitenlandse steun. Deze desinformatie creëert een sfeer waarin emoties hoog oplopen en de dreiging voor de lhbtiq+ gemeenschap, maar ook organisaties die zich inzetten voor betere seksuele voorlichting en preventie en behandelen van hiv, toeneemt. Door een gebrek aan feiten in de discussie worden dat soort activiteiten bestempeld als promotie van homoseksualiteit.
Welke acties heeft het kabinet ondernomen om de mensenrechtensituatie in Oeganda, waaronder de fundamentele rechten van lhbti+'ers, te verbeteren sinds de beantwoording van de vragen van het lid Klink (VVD) op 22 december 2022?2
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft publiekelijk de zorgen uitgesproken over deze wet en de president opgeroepen de wet niet te ondertekenen. Daarnaast heeft de Nederlandse ambassade in Kampala bij vertegenwoordigers van de Oegandese overheid voor en na aanname van de wet door het parlement zorgen overgebracht over het wetsvoorstel.
Nederland heeft als co-voorzitter van de internationale diplomatiewerkgroep binnen de Equal Rights Coalition, de ontwikkelingen in Oeganda het afgelopen jaar tweemaal geagendeerd om de situatie onder de aandacht van andere landen te brengen: in augustus 2022 en op 20 maart jl. Tijdens deze bijeenkomsten hebben Oegandese lhbtiq+ organisaties de Equal Rights Coalition-leden gebriefd over de ontwikkelingen t.a.v. wetgeving, discriminatie en geweld tegen lhbtiq+ personen in Oeganda en wat hun aanbevelingen aan de internationale gemeenschap waren. Hier komt ook duidelijk het door Nederland gehanteerde principe «nothing about them, without them» naar voren: diplomatieke acties op mensenrechtengebied dienen altijd te gebeuren in consultatie met de lokale gemeenschappen die het betreft, in dit geval lhbtiq+ organisaties en personen.
Het Nederlandse kabinet heeft binnen de EU aangedrongen op gezamenlijke druk op de Oegandese regering om niet in te stemmen met deze wet, onder andere via de Mensenrechtenambassadeur die de situatie in Oeganda samen met Duitsland heeft geagendeerd bij haar Europese collega’s. Ook heeft de Mensenrechtenambassadeur zich in lijn met de verklaring van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten uitgesproken over de voorgenomen wetgeving. Tevens is er sprake van een gecoördineerde aanpak met gelijkgezinde partners en de VN (UNAIDS) in Oeganda voor het monitoren van zorgwekkende situatie van oplaaiend geweld en toenemende angst; de steun aan de lhbtiq+ gemeenschap; het zorgdragen voor gelijke toegang tot gezondheidszorg en SRGR; en outreach naar Afrikaanse politieke leiders en instituten zoals de Afrikaanse Unie.
Hierbij hield Nederland rekening met de voorkeur van de lhbtiq+ gemeenschap in Uganda voor stille diplomatie. Daarnaast houdt de Nederlandse ambassade in Kampala nauw contact met de lhbtiq+ gemeenschap en mensenrechtenorganisaties, luistert naar hun zorgen, nodigt hen uit voor relevante publieke evenementen en ondersteunt hen diplomatiek waar mogelijk. Helaas hebben deze inspanningen uiteindelijk niet kunnen voorkomen dat het Oegandese parlement deze wet toch aannam.
Ontvangt de Oegandese regering, via Nederlandse dan wel Europese gelden voor ontwikkelingssamenwerking, steun voor lhbti+'ers in Oeganda? Zo ja, op welke manier en wanneer bent u van plan dit onder de aandacht te brengen bij uw collega Ministers in Europa?
Nee. De steun voor de positie van lhbtiq+ wordt gekanaliseerd via het maatschappelijk middenveld en multilaterale instellingen. Er is dus geen directe financiering van de Oegandese overheid omtrent de steun voor de lhbtiq+ -gemeenschap.
Heeft u in uw bezoek aan Oeganda in februari 2022 ook nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het recht van Oegandezen om je te identificeren als lhbti+'er in het gesprek met de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken en/of in het gesprek tijdens zijn bezoek aan Den Haag in oktober 2022? Zo ja, wat was de reactie van de Oegandese Minister?
De krimpende maatschappelijke ruimte, en toenemende druk op mensenrechtenverdedigers waren onderwerpen die geagendeerd zijn tijdens het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens haar bezoek aan Oeganda. Bijvoorbeeld in ontmoetingen met mensenrechtenverdedigers en in de gesprekken met de premier Nabbanja en de Minister van Buitenlandse Zaken Odongo. Dit ging niet specifiek over één thema, omdat een brede groep van organisaties, actief op een breed scala aan onderwerpen, hiermee te maken had.
Is het kabinet dan wel de ambassade in contact getreden met de Oegandese regering naar aanleiding van deze aangenomen wet? Zo ja, wat is er uit dit contact voortgekomen? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Ja. Zie antwoord op vraag 4.
Wat zijn de mogelijkheden voor het kabinet om actie te ondernemen in nationaal en internationaal verband, met als doel de fundamentele rechten van lhbti+'ers in Oeganda te beschermen? Welk signaal kunt u afgeven in internationaal verband en/of op bilateraal niveau om dit beleid te ontmoedigen?
Gezamenlijk optrekken, bij voorkeur met een groep landen die samen verschillende regio’s in de wereld vertegenwoordigen, is vele malen effectiever dan wanneer een land dat alleen doet. Nederland heeft als co-voorzitter van de internationale diplomatiewerkgroep binnen de Equal Rights Coalition, de situatie in Oeganda actief gevolgd en ziet deze coalitie en de Europese Unie als de primaire samenwerkingsverbanden om tot gezamenlijke diplomatieke acties te komen. Zie tevens het antwoord op vraag 4.
In nationaal verband volgt de Nederlandse ambassade in Kampala de kwestie nauwgezet, onderhoudt contact met verschillende relevante Oegandese ngo’s en ondersteunt hen financieel en politiek in hun strijd voor gelijke rechten voor homoseksuelen. Daarnaast heeft de Nederlandse ambassade in Kampala nauw contact met de lhbtiq+-gemeenschap zelf, luistert naar hun zorgen en overlegt met hen over de aanpak die volgens hen het beste werkt.
Ook zal de Nederlandse steun aan rechtshandhavingsprogramma’s in Oeganda worden heroverwogen.
Hoe verhouden de overige activiteiten, naast de reguliere felicitaties, die het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderneemt in het kader van het 30 jarig bestaan van de ambassade in Kampala zich tot deze schending van fundamentele mensenrechten? Bent u bereid deze acties niet (meer) te ondernemen of hier een wezenlijk andere invulling aan te geven, waarbij de fundamentele mensenrechten in Oeganda centraal staan?
Er zijn geen specifieke activiteiten voorzien rond het 30 jarig bestaan van de ambassade in Kampala. Aandacht geven aan mensenrechten is iets wat de ambassade doorlopend blijft doen.
Hebben vertegenwoordigers namens de Nederlandse overheid contacten met de Oegandese regering en/of parlementsleden die dit beleid hebben geïntroduceerd? Zo ja, bent u het eens dat deze relaties per direct verbroken moeten worden?
De wet is het initiatief van een vertegenwoordiger van de oppositie, Asuman Basalirwa van de JEEMA partij. De ambassade heeft geen contacten met hem. De ambassade zal doorgaan met het onderhouden van contacten met de regering over een veelvoud aan onderwerpen, waaronder de zorgen over de nieuwe anti-lhbtiq+ wet.
Bent u naar aanleiding van deze berichtgeving bereid OS-gelden aan Oeganda stop te zetten? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is de wet nog niet bekrachtigd door de president. Indien de wet ondertekend wordt, dan zal dat naar alle waarschijnlijkheid consequenties hebben, onder andere voor onze inzet op de rechtstaatontwikkeling. Volledig stoppen met OS zou ongewenste consequenties hebben. Het zou bijvoorbeeld ook een einde betekenen aan de steun aan maatschappelijke organisaties die mede opkomen voor lhbtiq+ rechten.
De samenwerking tussen Japan en Zuid-Korea als reactie op de Amerikaanse CHIPS-Act |
|
Ernst Boutkan (Volt) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u reflecteren op het artikel «Rapidus Official Calls US Semiconductor Regulations Too Aggressive, Calls for Cooperation between Korea, Japan» van Business Korea van 10 maart 2023?1
Dit Koreaanse krantenartikel betreft de halfgeleidermarkt in Azië. Mede gezien de geringe link met het Nederlandse beleid terzake, vind ik het niet op mijn pad liggen op dit Koreaanse krantenartikel te reageren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Yasumitsu Orii, senior bestuurslid van Rapidus (een joint venture dat vorig jaar is opgericht door acht Japanse conglomeraten, waaronder Toyota, Sony, Softbank, Kioxia en NTT, om een sterke lokale industrie voor geavanceerde halfgeleiders op te zetten gesteund door de Japanse overheid) dat «Amerikaanse regelgeving eerder de Japanse semiconductor-industrie heeft verzwakt. Maar nu de Verenigde Staten weer via regelgeving proberen om wereldwijd dominant in halfgeleiders te worden, moeten Korea en Japan wel samenwerken om te reageren op deze stappen van de VS»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe plaatst u deze opmerking in het licht van de onderhandelingen tussen de VS, Japan en Nederland over maatregelen om de export van geavanceerde chiptechnologie naar China te beperken?
Op 8 december 2022 en 8 maart 2023 heeft u vertrouwelijke briefings gehad met ambtenaren over dit onderwerp. Zoals ook gemeld in het antwoord van 8 november 2022 op Kamervragen van VOLT, kan ik niet in details treden over gesprekken over dit onderwerp met partnerlanden. Voor het overige verwijs ik graag naar mijn brieven aan uw Kamer op 8 maart jl. en 1 december 2022.
Welke garantie heeft u dat Japan meedoet met de maatregelen die de VS, Japan en Nederland hebben afgesproken?
Net als Nederland gaat Japan over zijn eigen beleid. Op 31 maart jl. heeft het Ministry of Economy, Trade and Industry (METI) een lijst van items gepubliceerd die het onder exportcontrole wil laten brengen. Het gaat hier om geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders.
Inhoudelijk is er veel gelijkgezindheid tussen Europa, VS en partnerlanden in de Indo-Pacific wat betreft het belang dat we onze nationale veiligheid schragen met passende maatregelen op halfgeleiderterrein. Tijdens mijn recente ontmoeting met Minister Nishimura in Japan heb ik het belang van samenwerking op het gebied van exportcontrole benoemd. Maar ook Japan maakt hier uiteindelijk een eigen afweging.
Eerder stond Japan achter de maatregel om de export van EUV-machines naar China te verbieden, omdat deze maatregel enkel ASML trof, de grote concurrent van Japanse lithografiebedrijven. Hoe treffen de nieuwe maatregelen Japanse bedrijven?
Door Nederland ingestelde exportcontrolemaatregelen zijn alleen gericht op export vanuit Nederland. Over de Nederlandse maatregelen bent u in de brief van 8 maart jl. geïnformeerd.
Is het mogelijk dat Japan enkel akkoord gaat met de maatregelen die haar Nederlandse concurrenten treffen en de maatregelen die Japanse bedrijven hard treffen, negeert?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke gevolgen heeft dat voor de concurrentiepositie van de Nederlandse chiptechnologiebedrijven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de exportmaatregelen voor Nederlandse chiptechnologiebedrijven in te trekken als de Japanse regering enkel de maatregelen invoert die de Japanse bedrijven nauwelijks raken?
Nee. Het kabinet maakt hierin een eigen afweging van belangen en in de Kamerbrief van 8 maart is deze afweging met uw Kamer gedeeld.
Het bericht dat de Europese Commissie parlementen buitenspel wil zetten inzake het Mercosur verdrag |
|
Christine Teunissen (PvdD), Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Europese Commissie wil parlementen buitenspel zetten om export te beschermen»?1
Het artikel bevat een aantal verkeerde voorstellingen van zaken, in het bijzonder wat betreft besluitvorming over akkoorden waarbij alleen de EU partij wordt (zogenaamde EU-only akkoorden), zoals handelsakkoorden die enkel onderwerpen bevatten die tot de exclusieve bevoegdheid van de Unie behoren; de relatie tussen het advies van het EU-Hof van Justitie van 16 mei 2017 over het handelsakkoord met Singapore (Advies 2/152) en het onderhandelaarsakkoord EU-Mercosur; en de bevoegdheden van comités onder handels- en associatieakkoorden.
Ten eerste wordt in het artikel gesteld dat in geval van «splitsing», een handtekening van alleen de Commissie volstaat voor goedkeuring. Dat is niet juist. Wanneer de EU partij wenst te worden bij een akkoord, ook als dat een EU-only akkoord is, dient de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot ondertekening vast te stellen. Vervolgens dient de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot sluiting vast te stellen, en daar is vrijwel altijd ook de goedkeuring van het Europees Parlement voor vereist.3 Besluitvorming vindt dus plaats in overeenstemming met het Verdrag van Lissabon, waarbij het de Raad is die via Raadsbesluiten instemt met zowel ondertekening van een akkoord, als sluiting ervan. Ook uw Kamer wordt betrokken in het geval van EU-only akkoorden. Het kabinet legt verantwoording af aan de Kamer over de positie die wordt ingenomen in de Raad. Dat geldt zowel voor de fase van besluitvorming als de daaraan vooraf gaande onderhandelingen, waarover uw Kamer onder andere via de reguliere voortgangsrapportage handelsakkoorden op de hoogte wordt gehouden.
Voor wat betreft het tweede punt geldt dat het advies van het EU-Hof specifiek zag op de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten in relatie tot het handelsakkoord met Singapore (na het Verdrag van Lissabon). Het EU-Hof bepaalde dat slechts enkele onderwerpen van dat handelsakkoord – portfolio investeringen en het geschillenbeslechtingsmechanisme tussen investeerders en staten – niet onder de exclusieve EU-bevoegdheden vallen. De inhoud van het akkoord met Singapore zoals destijds voorgelegd aan de Raad door de Commissie is niet gelijk aan de inhoud van het EU-Mercosur onderhandelaarsakkoord, dat de twee hierboven genoemde onderwerpen niet bevat. Conclusies van het EU-Hof over de aard van het handelsakkoord met Singapore kunnen dan ook niet zonder meer worden doorgetrokken naar het EU-Mercosur onderhandelaarsakkoord. Verder ontneemt het advies van het EU-Hof de Commissie als onderhandelaar niet de mogelijkheid om voorstellen te doen (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) voor de architectuur van akkoorden, bijvoorbeeld door een voorstel te doen om een onderhandelingsresultaat in meerdere akkoorden voor te leggen aan de Raad.
Voor wat betreft het derde punt wordt in het artikel gesteld dat uit door Greenpeace gelekte teksten zou blijken dat een Associatieraad bindende aanbevelingen zou mogen doen aan lidstaten, en dat zulke aanbevelingen politiek vergaande voorstellen zijn waarover de Commissie niet in haar eentje mag beslissen. Een door een internationale overeenkomst van de Unie ingesteld lichaam, zoals een Associatieraad, kan besluiten en aanbevelingen aan de verdragspartijen vaststellen in onderlinge overeenstemming. Aan EU-zijde stelt de Raad voorafgaand aan die besluitvorming, op voorstel van de Europese Commissie, het namens de Unie in te nemen standpunt vast. Nederland heeft als lid van de Raad ook een stem in de besluitvorming hierover. Het Europees Parlement wordt geïnformeerd over het standpunt dat namens de EU wordt ingenomen. Er is dus geen sprake van besluitvorming waarbij de Commissie zonder voorafgaande interne besluitvorming in de EU een positie in kan nemen namens de EU.
Klopt het dat de Europese Commissie voornemens is het Mercosur verdrag te splitsen in een politiek gedeelte en een handelsgedeelte om de nationale parlementen (gedeeltelijk) te omzeilen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar zou zijn?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is op dit moment niet bekend in welke vorm de Europese Commissie een mogelijk EU-Mercosur akkoord zal aanbieden aan de Raad ter besluitvorming. Op dit moment wordt nog onderhandeld tussen de Europese Commissie en de Mercosurlanden over een aanvullend instrument bij het in 2019 uit onderhandelde handelsdeel van een mogelijk EU-Mercosur akkoord. De Europese Commissie heeft aangegeven geen besluitvorming over dit akkoord te voorzien vóór 2024. Ik verwijs u verder naar de kabinetsreactie op de gewijzigde motie 34 682, nr. 125 van het lid Ouwehand c.s. en de gewijzigde motie 21 501–02, nr. 2618 van het lid Teunissen c.s (Kamerstuk 21501–02, nr. 2636).
Deelt u de mening dat nationale parlementen het laatste woord moeten krijgen in de ratificatie van volledige handelsverdragen, conform de aangenomen motie Teunissen (Kamerstuk 21501-02, nr. 2618)? Zo ja, gaat u dit standpunt binnen EU verband uitdragen? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheidsverdeling tussen de Europese Unie en de lidstaten is vastgelegd in het Verdrag van Lissabon. Voor wat betreft een mogelijk EU-Mercosur akkoord zal het kabinet binnen de EU bepleiten dat dit een integraal associatieakkoord blijft, zoals verzocht in de motie Teunissen c.s. Het kabinet zal dit actief uitdragen richting de Europese Commissie en de andere lidstaten van de EU. Ik verwijs u verder naar de kabinetsreactie op de gewijzigde motie 34 682, nr. 125 van het lid Ouwehand c.s. en de gewijzigde motie 21 501-02, nr. 2618 van het lid Teunissen c.s (Kamerstuk 21501-02, nr. 2636).
Klopt het dat de regering nog steeds geen standpunt over het Mercosur-verdrag heeft ingenomen? Zo ja, waar komen uw uitspraak uit juni 2022 vandaan dat de commissie zo snel mogelijk moet overgaan tot het «voltooien en implementeren van de onderhandelde handelsovereenkomsten met Chili, Mexico en Mercosur»? Zo nee, wat is het standpunt van de regering?
Zoals bij ieder verdrag, zal het kabinet pas een positie bepalen ten aanzien van een mogelijk akkoord tussen de Europese Unie en de Mercosurlanden op het moment dat alle daartoe noodzakelijke stukken door de Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden. Het kabinet heeft eerder toegezegd uw Kamer nauwgezet te betrekken bij deze standpuntbepaling. Ten behoeve hiervan zal een integrale weging worden gemaakt waarbij alle voor- en nadelen, waaronder ook de in de motie Ouwehand c.s. genoemde zorgpunten, worden betrokken.
Het kabinet zal in de tussentijd binnen de EU bepleiten dat een mogelijk EU-Mercosur akkoord een integraal associatieakkoord blijft, zoals verzocht in de motie Teunissen c.s. Het kabinet zal dit actief uitdragen richting de Europese Commissie en de andere lidstaten van de EU.
Hoe verhouden deze ontwikkelingen zich tot de aangenomen motie Teunissen over het tegengaan van het splitsen van het Mercosur-verdrag (Kamerstuk 21501-02, nr. 2618)? Hoe gaat u deze motie uitvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u de motie Ouwehand (Kamerstuk 34 682, nr. 125) uitvoeren, in die zin dat de Kamer niet wil dat het Mercosur verdrag in zijn huidige vorm wordt overgenomen? Zo nee, waarom negeert u de democratie?
Zie antwoord vraag 4.
De Nederlandse steun voor het project van Boskalis in Manila |
|
Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Frontlinie over de Nederlandse betrokkenheid bij milieu,- en mensenrechtenschendingen bij de aanleg van een internationaal vliegveld in Filipijnen1, die ook worden benoemd in het Global Witness rapport «Runaway Risk»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u, in het licht van de OESO- en VN-richtlijnen, de weigering van ADSB en Boskalis om, ondanks verzoeken, informatie met stakeholders te delen met betrekking tot hun human rights due diligence?
Het kabinet is van mening dat de wijze waarop ADSB en Boskalis hun rol met betrekking tot transparantie bij dit project vervullen in lijn is met de internationale OESO- en VN richtlijnen. Deze richtlijnen vereisen onder meer publicatie van het beleid voor het uitvoeren van due diligence, maar stellen geen eisen ten aanzien van het openbaarmaking van specifieke projectinformatie.
Wel publiceert ADSB sinds 1 januari jl. de hoofdlijnen van de milieu en sociale beoordeling van categorie A en B projecten binnen dertig dagen na afgifte van de polis.
Bij dit project zet ADSB in op maximale transparantie. ADSB kan echter niet zelfstandig overgaan tot openbaarmaking van documenten die eigendom zijn van de projecteigenaar en bedrijfsgevoelige informatie bevatten. Verder hebben ADSB en Boskalis meerdere malen gesproken met (vertegenwoordigers van) lokale belanghebbenden en is er in deze dialoog, binnen de kaders van de OESO-richtlijnen en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), informatie met hen gedeeld.
Welke maatregelen gaat u naar aanleiding van het rapport van Global Witness nemen om te zorgen dat betrokken Nederlandse (of in Nederland gevestigde) bedrijven mensenrechten respecteren en due diligence uitvoeren en daarover rapporteren zoals voorgeschreven in de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen?
Het kabinet hecht belang aan het respecteren van mensenrechten en committeert zich aan VN-richtlijnen zoals de UNGP’s. ADSB onderschrijft de OESO-richtlijnen en werkt volgens deze richtlijnen, ook in het project waar deze Kamervragen over gaan. Daarbij beoordeelt ADSB of betrokken Nederlandse bedrijven mensenrechten respecteren, due diligence uitvoeren en transparant zijn conform de OESO richtlijnen. Voor Boskalis is geconcludeerd dat zij hieraan voldoen en hierop wordt tijdens de uitvoering van het project gemonitord door ADSB. Aangezien het beleid in lijn is met de OESO-richtlijnen, ziet het kabinet geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
In de reactie van het Ministerie van Financiën op de Frontlinie aflevering «De baggerbaai op de Filipijnen» van 9 februari3, wordt gesteld dat de aanbevelingen uit het Manila Bay Sustainable Development Masterplan (MBSDMP) met betrekking tot «mitigatie, preventie en compensatie van de nadelige effecten» zijn meegenomen in de milieu en sociale beoordelingen van ADSB4; kunt u concreet per aanbeveling aangeven hoe deze zijn meegenomen in deze beoordelingen?
Het MBSDMP is een advies aan de overheid van de Filipijnen. Het is een masterplan voor de duurzame ontwikkeling van de baai van Manilla. De ontwikkeling van de luchthaven maakt hier geen onderdeel van uit. In het masterplan wordt wel een aantal aanbevelingen gedaan gericht op mitigatie, preventie en compensatie van nadelige effecten in de baai van Manilla voor het geval dat de Filipijnse overheid besluit op deze locatie een vliegveld te realiseren.
Zo beveelt het MBSDMP aan om maatregelen te nemen ter preventie van overstromingen, aandacht te hebben voor de watervoorziening van de omliggende gemeenschappen en zou hierop langdurige monitoring moeten plaatsvinden. Deze aspecten zijn meegenomen in de milieu en sociale beoordeling van de ekv-aanvraag. Voor de preventie van overstromingen zullen baggerwerkzaamheden in de rivieren rond het projectgebied plaatsvinden. De waterhuishouding in en rond het projectgebied wordt gemonitord zodat de watervoorziening voor omliggende gemeenschappen niet in gevaar komt. Hierop wordt gedurende de looptijd van de polis gemonitord door ADSB en de onafhankelijke consultants MFC en Earth Active.
Bent u bekend met het feit dat het MBSDMP afraadt om het project in de betreffende locatie te ontwikkelen en aanbeveelt om, indien het project toch doorgaat, natuurcompensatie te plegen met een omvang die gelijkstaat aan tenminste tienmaal de oppervlakte van het projectgebied (2.565 hectare)?5 Kunt u concreet aangeven hoe de betreffende aanbeveling uit het MBSDMP over de omvang van natuurherstel alsnog uitgevoerd zal worden nu San Miguel slechts uitgaat van een compensatie van 1.000–1.700 hectare?6
Ja, daar is het kabinet bekend mee. De in het masterplan voorgestelde compensatie van tenminste tien maal de oppervlakte van het projectgebied is echter niet overgenomen door het project of de Filipijnse overheid is ook geen vereiste om te voldoen met wat de internationale mvo-standaarden op het gebied van natuurcompensatie voorschrijven. De verloren natuurwaarden worden door het project gecompenseerd volgens het in de internationale standaarden voorgeschreven «no net-loss» principe, waarbij minimaal evenveel waarde dient te worden gecompenseerd als er verloren gaat. Dit is als vereiste opgenomen in het Environmental Social Action Plan (ESAP) en op de uitvoering hiervan wordt toegezien door ADSB en onafhankelijke consultants.
Bent u bekend met de aantijgingen uit het Global Witness rapport, dat het eerste Environmental Compliance Certificate (ECC) van projecteigenaar San Miguel onrechtmatig verkregen is? Hoe beoordeelt u de due diligence van Boskalis, gezien zij het New Manila International Airport (NMIA) project hebben aangenomen op basis van deze onrechtmatig verkregen ECC?
Ja. Het kabinet herkent dit beeld niet. Het ECC is volgens het kabinet rechtmatig verkregen op basis van nationale wet- en regelgeving. Dit beeld wordt bevestigd door ADSB die een onafhankelijke consultant onderzoek heeft laten doen naar dit aspect.
Bent u bekend met het persbericht van 24 mei 2022 van Boskalis over de toekenning van de exportkredietverzekering (EKV) aan dit project waarin ADSB stelt dat zij met de toekenning van de EKV «ook echt samen het verschil gemaakt voor de lokale gemeenschappen en de natuur»?7 Hoe ziet u dit in het licht van het interview met Boskalis waarin de CEO stelt dat de getroffen vissers ruim twee jaar na dato nog steeds niet gecompenseerd zijn?
Ja, het kabinet is bekend met dit persbericht.
De Nederlandse Staat verstrekt een exportkredietverzekering alleen als de negatieve effecten volgens de internationale standaarden gemitigeerd en zo nodig gecompenseerd worden. Het project is opgestart volgens Filipijnse wet- en regelgeving en kende tekortkomingen op dit punt, hetgeen ook door de heer Berdowski in het interview benoemd wordt. Op aandringen van ADSB en met behulp van consultants is in reactie hierop een plan opgesteld om het gat tussen de Filipijnse en de internationale standaarden te repareren. Dit heeft ertoe geleid dat de groep formele landeigenaren inmiddels volledig is geïdentificeerd en gecompenseerd. Daarnaast moesten de lokale bewoners zonder formele eigendomspapieren en vissers die niet, of niet voldoende gecompenseerd zijn, worden geïdentificeerd en gecompenseerd. Compensatie van deze groep is inmiddels bijna afgerond. Onafhankelijke consultants zien toe op de uitvoering en rapporteren ieder kwartaal over de voortgang. Vissers die niet gecompenseerd zijn maar menen hier wel recht op te hebben kunnen gebruik maken van een klachtenmechanisme. Ook op de afhandeling van binnengekomen klachten wordt toegezien door de onafhankelijke consultants.
Hoe beoordeelt u de uiting van de CEO van Boskalis in het interview met Frontlinie dat hij de vissers graag eerder had gecompenseerd, maar dat de verantwoordelijkheid hiervoor bij San Miguel ligt, in het licht van afspraken voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) zoals de OESO-richtlijnen, gezien deze effecten het directe gevolg zijn van de werkzaamheden van Boskalis?
Ook voor het kabinet is het belangrijk dat compensatie van betrokken partijen plaatsvindt conform internationale mvo-standaarden. Zoals in het antwoord op vraag 7 beschreven wordt op de uitvoering van de compensatie toegezien door ADSB en onafhankelijke consultants.
Bent u bekend met Flaviano Villanueva en het PAGHILOM project, dat in de Filipijnen in 2021 van de Nederlandse regering de Mensenrechtentulp ontving voor hun werk in het bijstaan van slachtoffers van buitengerechtelijke executies door de Filipijnse politie? Hoe kijkt u aan tegen het feit dat dezelfde organisatie die van Nederland een mensenrechtenprijs ontvangt op dit moment ondersteuning biedt aan Filipijnen die door Nederlandse betrokkenheid bij de bouw van Manila Airport geforceerd hun huis moeten verlaten en hun levensonderhoud verliezen?
Ja. De heer Villanueva verricht waardevol werk voor kwetsbare groepen mensen die door de brede stadsvernieuwing van de stad Manilla, inclusief de bouw van de nieuwe luchthaven, geraakt worden.
Wat is uw reactie op het statement van de Mensenrechtentulpwinnaar die zich afvraagt «waarom [hij] een award zou ontvangen die [hem] gegeven wordt in ruil voor bloedvergieten»?
Zie het antwoord op vraag 9. Het kabinet verwelkomt de inzet van de heer Villanueva voor kwetsbare groepen ook in het kader van de bouw van de nieuwe luchthaven.
Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in het project? Is er momenteel contact en steun voor mensenrechtenverdedigers en vertegenwoordigers van slachtoffers van de zandwinning (de vissersfamilies die visgronden kwijtraken)? Waarom wel of niet?
De Nederlandse ambassade onderhoudt contacten met maatschappelijke partijen die opkomen voor de belangen van groepen die geconfronteerd worden met de stadsuitbreiding van Manilla. Deze stadsuitbreiding beslaat talloze projecten die voor het grootste gedeelte door niet-Nederlandse aannemers worden uitgevoerd. De Nederlandse ambassade is geen onderdeel van dit project in Manila Bay.
Op regelmatige basis spreekt de ambassade met de verschillende betrokkenen, zowel met de projecteigenaar en -uitvoerder als met vertegenwoordigers van lokale inwoners in en rond het projectgebied.
Hoe verklaart u deze incoherentie van Nederlands handelen in de Baai van Manila, waarbij aan de ene kant Boskalis een EKV krijgt om dit project te doen en aan de andere kant Nederland een organisatie die slachtoffers bijstaat een award uitreikt? Welke concrete acties gaat u op de korte termijn ondernemen om te zorgen dat de slachtoffers van dit project op korte termijn op een rechtvaardige wijze gecompenseerd gaan worden?
Het kabinet is niet van mening dat er sprake is van incoherentie. De mensenrechtentulp is uitgereikt aan de heer Villanueva voor het waardevolle werk voor kwetsbare groepen mensen die door de brede stadsvernieuwing van de stad Manilla, inclusief de bouw van de nieuwe luchthaven, geraakt worden.
De inzet van het kabinet is primair gericht op correcte uitvoering van de punten in het ESAP, inclusief compensatie, zodat het project aan internationale standaarden voor mvo voldoet. Bij uitblijven van concrete acties van de projecteigenaar ter verbetering van de situatie, kan als ultiem drukmiddel besloten worden om de trekking uit de lening te stoppen tot de afgesproken maatregel is uitgevoerd. Het kabinet zal dit instrument inzetten wanneer dat nodig is.
Bent u bereid om naast het publiceren van de second opinion als het gaat om de monitoring van het project, ook opdracht te geven voor een onafhankelijk onderzoek naar de besluitvormingsproces en naleving van IMVO-standaarden rondom de toekenning van een EKV voor het New Manila International Airport project van Boskalis aangezien dit twee aparte vraagstukken zijn?
Het gehele mvo-beleid voor de ekv is onlangs door een externe partij geëvalueerd.8 Uit deze evaluatie, die in december 2021 met uw Kamer is gedeeld, blijkt dat het beleid effectief is in het voorkomen van het verzekeren van transacties met onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu.
Aan de besluitvorming over de ekv voor dit project is een zorgvuldige milieu- en sociale beoordeling voorafgegaan, welke bijna twee jaar in beslag heeft genomen. Als extra waarborg dat de monitoring naar behoren functioneert en in staat is om vertragingen en misstanden tijdig en toereikend te adresseren, heeft het kabinet de externe consultant Steward Redqueen ingehuurd om het monitoringsproces te beoordelen. Voor dit onderzoek heeft Steward Redqueen toegang tot alle relevante documenten. Een niet-bedrijfsgevoelige samenvatting van de conclusies zal met de Kamer worden gedeeld.
Alles in overweging nemende ziet het kabinet geen aanleiding om nog een extra onafhankelijk onderzoek naar deze transactie in te stellen.
Wilt u daarbij ingaan op 1) de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van ADSB en Boskalis m.b.t. de effecten op mens en milieu en 2) wat er gedaan moet worden volgens IMVO-standaarden om negatieve effecten voor de gemeenschappen en de natuur te herstellen?
Zie antwoord vraag 13.
Het artikel 'Nederland betaalde verdachte stichting in corruptieschandaal Europees Parlement' |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is het kabinet op de hoogte van de berichtgeving «Nederland betaalde verdachte stichting in corruptieschandaal Europees Parlement»?1
Ja.
Is het kabinet op de hoogte van de beschuldigingen tegen de stichting «No Peace Without Justice» en haar bestuursleden?
Ja.
Wanneer is de samenwerking tussen het ministerie en No Peace Without Justice begonnen? Wat is de reden geweest om deze samenwerking te starten?
Het ministerie heeft in 2013 een bijdrage van EUR 50.000 aan No Peace Without Justice geleverd voor het organiseren van drie workshops voor jongeren op het onderwerp Transitional Justice.
In 2018 is er uit het mensenrechtenbudget via de Permanente Vertegenwoordiging in Geneve EUR 1.754 bijgedragen aan een evenement tijdens de Mensenrechtenraad gericht op Syrië. Gezien de veiligheid van betrokken deelnemers was het evenement vertrouwelijk.
Conform geldende procedures heeft financiële rapportage en monitoring plaatsgevonden voor deze voorgaande projecten. Op basis daarvan heeft het ministerie geconcludeerd dat de activiteit naar tevredenheid is uitgevoerd.
In 2022 heeft het ministerie twee activiteiten van No Peace Without Justice met betrekking tot Afghanistan gefinancierd. Voor beide projecten geldt dat de fondsen direct ten goede kwamen aan actoren die zich inzetten voor mensenrechten in Afghanistan, waarop No Peace Without Justice naar gemaakte afspraken heeft geleverd. Op de specifieke doeleinden kan het kabinet niet ingaan gezien de kwetsbare situatie van de actoren en hun families in Afghanistan.
Voor welke doeleinden is No Peace Without Justice gefinancierd door het ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Is dit het eerste project van No Peace Without Justice dat gefinancierd is door de Nederlandse regering? Zo nee, hoeveel projecten van No Peace Without Justice zijn er in het verleden gefinancierd? Voor welke doelen dienden deze projecten? Is er een evaluatie geweest nadat deze voorgaande projecten waren afgerond?
Zie antwoord vraag 3.
Welke eisen zijn er gesteld door het ministerie aan het project van een half miljoen euro waaraan het artikel refereert? Is er tijdens het project controle geweest naar de besteding van de subsidie? Zo nee, kunt u uitleggen waarom dit niet is gebeurd?
De twee activiteiten op het gebied van mensenrechten in Afghanistan waren, net als alle steun aan het Afghaanse maatschappelijk middenveld vanuit het ministerie, sinds de machtsovername van de Taliban aan specifieke voorwaarden verbonden.2 Deze voorwaarden zijn:
Daarnaast zijn alle subsidies die Nederland biedt, gebonden aan overkoepelende voorwaarden. Zo moet een subsidie bijvoorbeeld bijdragen aan de Nederlandse beleidsdoelen, en er moet een inhoudelijk en budgettair voorstel worden overlegd en goedgekeurd. Daarnaast is gekeken naar de uitvoeringscapaciteit van de organisatie.
De besteding van middelen wordt gecontroleerd volgens de verantwoordingsregels voor subsidies van het ministerie. Gezien de subsidie in twee delen is toegekend, is voor het eerste deel van de subsidie aan No Peace Without Justice inmiddels een inhoudelijke en financiële rapportage ontvangen en goedgekeurd, waarbij de financiële rapportage is voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring. Eenzelfde rapportage over het tweede deel volgt nog.
Is er een evaluatie geweest van de samenwerking tussen de Nederlandse regering en No Peace Without Justice nadat de pr-manager in mei 2022 in opspraak kwam naar aanleiding van het rapport over de machtige lobby van de Emiraten in Brussel waaraan No Peace Without Justice heeft bijgedragen? Zo nee, waarom is er geen evaluatie gedaan? Zo ja, wat waren de conclusies van deze evaluatie?
Nee, er was geen aanleiding om een evaluatie uit te voeren. No Peace Without Justice heeft als fondsbeheerder een beperkte rol in de daadwerkelijke uitvoering van de activiteiten en heeft tot dusverre geleverd.
Waarom is de samenwerking tussen de Nederlandse regering en No Peace Without Justice opgezegd? Op welke datum is de samenwerking stopgezet?
De subsidie aan No Peace Without Justice liep af op 31 december 2022. De subsidie is niet verlengd vanwege de berichten over mogelijke betrokkenheid van No Peace Without Justice bij het corruptieschandaal in het Europees Parlement in december 2022. Zo lang het onderzoek van Belgische justitie loopt, wordt geen nieuwe subsidie overwogen.
Bent u van plan te monitoren of andere betrokkenen bij het corruptieschandaal in het Europees Parlement banden hebben met ngo’s of andere organisaties die gefinancierd worden door de Nederlandse regering? Bent u van plan controles uit te voeren bij deze ngo’s of andere organisaties om soortgelijke gevallen als de No Peace No Justice-zaak te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie zal de ontwikkelingen rondom dit dossier nauwgezet blijven volgen. Voor zover bekend hebben andere organisaties die mogelijk in verband staan met het corruptieschandaal in het Europees Parlement geen financiering vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen.
Indien de uitkomsten van het onderzoek daar echter wel aanleiding toe geven, zal het ministerie uiteraard vervolgstappen nemen.
Het bericht dat teakhout uit Myanmar illegaal bij Nederlandse superjachtbouwers belandt |
|
Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe teakhout uit Myanmar illegaal bij Nederlandse superjachtbouwers belandt»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat ondanks de Europese sancties tegen het bedrijf Myanmar Timber Enterprise (MTE) houthandelaren nog altijd voor miljoenen euro’s per jaar aan teakhout uit Myanmar importeren in de Europese Unie, en dat dit hout ook specifiek in Nederland terechtkomt voor de bouw van superjachten?2
De EU-sancties tegen Myanmar Timber Enterprise (MTE) verbieden het direct of indirect aangaan van transacties met dit bedrijf, omdat het aanzienlijke inkomsten genereert voor de Myanmarese Junta. MTE heeft een monopolie op de productie en export van hout uit Myanmar. De import van alle soorten hout uit Myanmar is de afgelopen jaren drastisch teruggedrongen, zoals ook uit het door u genoemde artikel blijkt. Er zijn verschillen in handhaving, dit is iets waar de Europese Commissie actief naar kijkt.
Hoe kan het dat deze sancties verschillend worden geïnterpreteerd en gehandhaafd in verschillende Europese landen, waardoor bijvoorbeeld via Italië, Polen en Tsjechië nog steeds voor miljoenen aan teakhout wordt geïmporteerd? Wat bent u van plan om daaraan te doen? Bent u bereid om deze landen daar bilateraal op aan te spreken en tegelijkertijd ook op EU-niveau te pleiten voor het dichten van de gaten in de EU-sanctiewetgeving?
Het kabinet is doorlopend in gesprek op EU-niveau om verschillen in interpretatie van sanctieregels te bespreken en waar mogelijk weg te nemen. Zo zijn bijvoorbeeld begrippen uit sanctieverordeningen als «indirect», «eigendom» en «zeggenschap» niet gedefinieerd, wat zou kunnen leiden tot verschillen in interpretatie. Het kabinet is hierover in gesprek in de Raad. Daarnaast kunnen uitzonderingen voor bijvoorbeeld bestaande contracten soms ook de indruk wekken dat sancties niet gelijkluidend zijn geïmplementeerd terwijl dat wel het geval is.
De Europese Commissie heeft een duidelijke rol om met informele guidance meer duidelijkheid te scheppen over een uniforme interpretatie van sanctiemaatregelen. De Europese Commissie houdt daarnaast toezicht op de implementatie van sancties door de lidstaten, heeft hierin een coördinerende rol en dringt hierbij aan op strikte toepassing van sancties.
Wat bent u bereid te ondernemen op EU-niveau om te voorkomen dat Nederlandse handelaren de lidstaat opzoeken die de Europese regels het soepelst interpreteert en het minste handhaaft?
Nederland interpreteert en implementeert EU-sancties op een strikte manier. Handhaving van sancties is een nationale competentie. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van sanctiemaatregelen. Indien er aanwijzingen zijn dat sancties worden overtreden door Nederlandse bedrijven wordt er altijd door de douane onderzoek gedaan en waar nodig handhavend opgetreden, ook indien Nederlandse bedrijven in andere lidstaten sanctieregels overtreden.
Bent u bereid ervoor te pleiten dat het Hof van Justitie een duidelijke uitspraak doet over de reikwijdte van deze sancties, waardoor het voor alle Europese landen duidelijk is hoe de sancties geïmplementeerd moeten worden?
Momenteel ligt er geen rechtstreeks beroep of een verzoek om een prejudiciële verwijzing met betrekking tot deze sancties bij het Hof voor. De mogelijkheid het Hof enkel om een algemeen advies te verzoeken staat alleen open voor lidstaten bij vragen omtrent de uitlegging van het Unierecht over de vraag of een voorgenomen internationale overeenkomst verenigbaar is met de EU-verdragen.
Wat zijn de mogelijkheden om ook sanctieontwijking via derde landen, bijvoorbeeld via India, tegen te gaan, waar het hout uit Myanmar verkocht wordt als «Indiaase teak»?
Naleving van sancties begint binnen de EU-lidstaten zelf. Het kabinet zet, naast strikte nationale naleving, in op een brede internationale anti-omzeilingsagenda. Dit begint met een grotere gezamenlijke analysecapaciteit op EU-niveau en kan uitmonden in opvolging d.m.v. diplomatieke outreach, nieuwe sancties of andere maatregelen. Uw Kamer is hierover nader geïnformeerd in de Kamerbrief «Terug- en vooruitblik na een jaar Russische oorlog in Oekraïne» d.d. 20 februari jl.3
Hoe bent u van plan om de Nederlandse jachtbouwers die tot nu toe gevrijwaard worden van iedere verantwoordelijkheid voor de import van illegale teak uit Myanmar aan te spreken op het in stand houden van deze illegale handel en smokkel?
De Nederlandse overheid verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de United Nations Guiding Principles (UNGP’s) naleven. Concreet betekent dit dat (ondernemers in) internationaal opererende bedrijven rekening moeten houden met potentiële en daadwerkelijke negatieve gevolgen van hun eigen activiteiten, diensten of producten, en die van hun zakelijke relaties (zoals toeleveranciers). Van bedrijven wordt verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid betrachten («due diligence»). Zij moeten de risico’s op negatieve gevolgen identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap afleggen over dit proces, zoals beschreven in de OESO-richtlijnen en in de UNGP’s. Ook wanneer het (risico’s op) negatieve gevolgen door toedoen van zakelijke relaties betreft, dienen bedrijven zich in te spannen om deze gevolgen te voorkomen of mitigeren.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van de genoemde Enno P. in het artikel, dat als er een duidelijk verbod was op het importeren van hout uit Myanmar, hij dit nooit had gedaan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid in EU-verband te pleiten voor een totaalverbod op het importeren van hout uit Myanmar?
De EU heeft in juni 2021 de Myanmar Timber Enterprise (MTE) op de sanctielijst gezet. Aangezien de enige legale bron van hout uit Myanmar het staatsbedrijf MTE is, komt het sanctioneren van deze entiteit neer op een de facto verbod op het importeren van hout uit Myanmar.
Deelt u de mening dat nationale IMVO-wetgeving bij zou dragen aan het stoppen van dergelijke praktijken in Nederland?
Zoals uit het NRC-artikel blijkt, is Nederland in vergelijking met andere Europese landen zeer actief in het opsporen van illegaal geïmporteerd hout. Als het vermoeden bestaat dat Nederlandse entiteiten zich schuldig hebben gemaakt aan de illegale import van hardhout dan zal hier onderzoek naar worden ingesteld. Er mag verwacht worden dat dit een afschrikkende werking heeft voor pogingen de Houtverordening te omzeilen. De nieuwe EU-verordening betreffende ontbossingsvrije producten, die de Houtverordening zal vervangen, bevat ten opzichte van de Houtverordening aanvullende bepalingen om een gelijk handhavingsniveau in alle lidstaten te bevorderen. Ook due diligence wetgeving zal eraan bijdragen dat bedrijven maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarbij EU wetgeving dit afdwingt in de hele EU.
Bent u bekend met het feit dat 17,6 miljoen mensen volgens de VN humanitaire hulp nodig hebben in Myanmar? Welke hulp kan Nederland hierin extra bieden, boven op de reeds bestaande initiatieven? En hoe kan Nederland de maatschappelijke organisaties die onder moeilijke omstandigheden werken in Myanmar beter ondersteunen?3
Ja. Als Nederland blijven wij daar aandacht voor hebben door humanitaire partners te ondersteunen middels meerjarige, flexibele en ongeoormerkte financiering, zoals WFP, UNHCR, UNICEF, ICRC en het VN-noodfonds CERF, die allemaal levensreddende hulp bieden in Myanmar. In 2022 is via het VN-noodhulpfonds CERF bijvoorbeeld USD 22 miljoen vrijgemaakt voor de respons in Myanmar.
Tevens ondersteunt Nederland met het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld via strategische partnerschappen en het Civic Space Fund maatschappelijke organisaties die actief zijn in Myanmar, ondanks dat daar nu beperkte ruimte voor is. In deze samenwerkingen stelt het kabinet zich flexibel op om deze organisaties te kunnen blijven ondersteunen in veranderlijke en restrictieve omstandigheden.
Bent u bereid om als Nederland, of in EU-verband, op te roepen tot een internationaleemergency summitover Myanmar, zoals ook de VN Special Rapporteur voor Myanmar voorstelt?
Zoals in het antwoord d.d. 14 maart jl. op Kamervragen van de leden Sjoerdsma en Hammelburg gesteld, is er internationaal een gedeelde realisatie dat de noden in Myanmar zeer hoog zijn en een aanzienlijke mate van welwillendheid om humanitaire hulp te verlenen. Het probleem is echter niet de bereidheid van andere landen om te helpen, maar het feit dat het Myanmarese leger weigert toegang te verlenen tot de gebieden waar de noden het hoogst zijn. Een emergency summit lost dat probleem niet op.
Nederland spant zich in samenwerking met de EU en internationale partners, zoals Canada, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en ASEAN, onverminderd in om de druk op het Myanmarese leger te vergroten en tegelijkertijd de bevolking van Myanmar te blijven steunen via steun aan maatschappelijke organisaties en bijdragen aan de humanitaire respons. Verder blijft Nederland de inzet van ASEAN steunen, onder andere op het gebied van de Five Point Consensus. Deze inzet sluit aan bij de activiteiten die VN Speciaal Rapporteur Andrews voor de mensenrechten in Myanmar voorstelt om via een emergency summit te starten.
Het bericht ‘Ik wil dat Wim wordt uitgeleverd aan Nederland. Zedenzaken tegen reformatorische hulpverlener staken’ |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ik wil dat Wim wordt uitgeleverd aan Nederland. Zedenzaken tegen reformatorische hulpverlener staken»?1
Ja.
Op welke manier(en) zet de Nederlandse overheid zich in om te voorkomen dat Nederlanders in het buitenland dit soort misdrijven begaan?
Het kabinet werkt aan structurele, duurzame oplossingen voor het aanpakken van grondoorzaken van armoede, in brede zin. Armoede en de daarmee vaak gepaard gaande verschillen in welzijn en machtsverhoudingen zijn vaak oorzaak van dit soort misdrijven. De Nederlandse overheid kan niet voorkomen dat Nederlanders, ook in het buitenland, dit soort misdrijven begaan en/of dat dit soort misdrijven niet voorkomt.
Naar aanleiding van onder meer #MeToo en het seksueel grensoverschrijdend gedrag in Haïti zijn uitvoerders aangesproken en is bewustwording in het BHOS-beleid inzake machtsmisbruik aangescherpt, onder andere door aangescherpte gedragsregels inzake Sexual Exploitation, Abuse and Harassment (SEAH) en screening van medewerkers.
Kunt u aangeven welke vorderingen er zijn gemaakt op het weeshuisdossier sinds er een coördinator bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken is aangesteld?
Sinds het aanstellen van een coördinator bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn op het dossier «kind en welzijn» (weeshuistoerisme) de volgende activiteiten uitgevoerd.
In maart 2022 is er een uitvraag gedaan bij posten om te onderzoeken in hoeverre de problematiek rondom weeshuistoerisme speelt in het betreffende land. Deze exercitie is ook benoemd in de Kamerbrief van 6 mei 2022 (35 069 nr. 15). Daarnaast heeft het ministerie de reisadviezen aangepast voor landen waar weeshuistoerisme voorkomt. Op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in najaar 2022 informatie over vrijwilligerswerk in weeshuizen toegevoegd en geüpdatet.
Ook zijn de handelsperspectieven genoemd in het Ecorys-rapport onderzocht. Samen met de Ministeries van Justitie en Veiligheid, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën is besproken welke daarvan realistisch, wenselijk en haalbaar zijn en welke concrete acties hieraan verbonden kunnen worden.
Zo is de ANBI-status, het invoeren van een VOG-vereiste en actieve communicatie om reizen van vrijwilligers naar zorginstellingen tegen te gaan onderzocht.
Voor een ANBI-status kan niet specifiek worden gekeken naar particuliere instellingen die vrijwilligerswerk aan weeshuizen aanbieden, waardoor het via de ANBI-status niet mogelijk bleek om deze instellingen voor de ANBI-status uit te sluiten.
Ook is de effectiviteit, wenselijkheid en haalbaarheid van het gebruik van de verklaring omtrent gedrag (VOG) voor vrijwilligers die naar weeshuizen uitreizen onderzocht en lijkt voorafgaande screening van personeel van instellingen op dit vlak wenselijk. Dezelfde discussie speelt met relevante organisaties v.a.v. humanitaire hulpverleners met als doel een zo goed mogelijke screening in te regelen. Nederlandse organisaties kunnen voor deze screening de VOG gebruiken.
Een eerste sectorbijeenkomst «Kind en Welzijn» heeft op het Ministerie van Buitenlandse Zaken plaatsgevonden. Hieruit is de denktank «Kind en Welzijn» ontstaan, waar maatschappelijk middenveld en particuliere initiatieven samen komen om onderlinge samenwerking te versterken en gedeelde uitgangspunten te formuleren om de rechten van het kind en kinderwelzijn te beschermen. Het Ministerie van Buitenlandse zaken is hierbij betrokken en neemt hieraan deel.
Op welke manier is er vooruitgang geboekt in het aanmoedigen van initiatieven van derde partijen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken omtrent de voorlichting over reizen naar buitenlandse weeshuizen?
Voorlichting is een effectief instrument voor ontmoediging gebleken zo stelt het Ecorys-rapport. De sector is daarmee verder aan de slag gegaan via een mediacampagne, met name gericht op jongeren die vanuit goede intenties op pad gaan. Het ministerie staat in contact met onder andere Better Care Network Nederland (BCNN) met betrekking tot de campagne #stopweeshuistoerisme. Het ministerie moedigt de sector aan om campagnes voor bewustwording over de schadelijke gevolgen van weeshuistoerisme voort te zetten.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt op dit moment ook zelf in hoeverre voorlichting vanuit de rijksoverheid voor jongeren en hun ouders over de negatieve gevolgen van -veelal goedbedoelde- vrijwilligersreizen naar residentiele zorginstellingen voor kinderen/weeshuistoerisme meerwaarde zou kunnen hebben.
Bent u bereid om steviger beleid te maken rondom het opzetten en steunen van weeshuizen in het buitenland nu opnieuw blijkt dat kinderen in weeshuizen extra kwetsbaar zijn voor mishandeling? Zo ja, welke invulling gaat u hieraan geven? Zo nee, waarom niet?
Naast de in de antwoorden op de vragen 3 en 4 genoemde inspanningen ten aanzien van het tegengaan van weeshuistoerisme moedigt het ministerie de sector aan om zelf het vereisen van een verklaring omtrent gedrag (VOG) verplicht te stellen.
Daarnaast zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelf in haar financieringsafspraken meer eisen stellen op het gebied van het screenen van personeel met organisaties die zij financiert. De VOG kan in deze screening gebruikt worden voor Nederlandse organisaties. Ik teken daarbij wel aan dat ook in geval van (extra) screening, individuele excessen niet kunnen worden voorkomen.
Wellicht ter overvloede, het Ministerie van Buitenlandse Zaken financiert geen instellingen die zich inzetten voor weeshuistoerisme.
Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse overheid om te voorkomen dat Nederlanders die betrokken zijn bij misstanden in buitenlandse weeshuizen nieuwe particuliere initiatieven kunnen oprichten?
Die mogelijkheden zijn er niet. Onderzocht is of er mogelijkheden zijn om te voorkomen dat Nederlanders die betrokken zijn bij misstanden in buitenlandse weeshuizen nieuwe particuliere initiatieven kunnen oprichten bijvoorbeeld ten aanzien van de ANBI-status.
Kenmerkend voor de ANBI-regeling is dat deze is gericht op generieke, landelijke erkenning van doelen die niet op het eigenbelang of privébelang zijn gericht. ANBI’s hebben binnen de grenzen van de ANBI-regelgeving vrijheid in het nastreven van hun doelstelling. De grens van de ANBI-regeling ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets in beeld komt) of waar een instelling door de rechter verboden wordt. De voorwaarden waarop door de Belastingdienst wordt getoetst, bieden geen ruimte om organisaties alleen vanwege het mogelijk aanbieden van weeshuistoerisme extra te controleren of om die reden de ANBI-status te ontnemen. In overleg met het Ministerie van Financiën is er geconcludeerd dat er middels de ANBI-regeling niet specifiek kan worden gekeken naar particuliere instellingen die werk in weeshuizen aanbieden. De ANBI is vooral een technische toets en geen inhoudelijke toets.
Bent u van mening dat buitenlandse weeshuizen die betrokken zijn bij Nederlandse organisaties, Nederlandse werknemers moeten verplichten in bezit te zijn van een verklaring omtrent het gedrag (vog)? Zo ja, op wat voor manier gaat u hierover communiceren en hiernaar handelen? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederlandse organisaties betrokken bij (de financiering van) buitenlandse weeshuizen zouden, als onderdeel van hun screenings beleid, Nederlandse werknemers moeten kunnen verplichten in het bezit te zijn van een verklaring omtrent gedrag (VOG). Het is aan de organisaties dan wel de sector zelf om de VOG verplicht te stellen.
Op dit moment onderzoekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid de mogelijkheden om het gebruik van de VOG te faciliteren voor Nederlandse hulporganisaties. Inzet is om gezamenlijk met uitvoeringsinstantie COVOG van JenV functieprofielen te maken ten behoeve van screening van werknemers en vrijwilligers waarbij SEAH een risico is.
Ziet u in deze recente misstanden aanleiding om alle aanbevelingen uit het Ecorys-rapport uit 2020, waaronder het instellen van een verbod op weeshuistoerisme, opnieuw te onderzoeken?2
De aanbevelingen uit het Ecorys-rapport uit 2020 zijn onderzocht en waar mogelijk opgevolgd. Er is in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Financiën onderzocht welke van de genoemde handelingsperspectieven realistisch, wenselijk en haalbaar zijn en welke concrete acties hieraan verbonden kunnen worden. Er is geen aanleiding voor nieuw onderzoek.
Berichten over export van goedkoop vlees en melkpoeder naar Ghana en Kenia |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de verschillende berichten over vlees en melkpoeder export die deze maand naar buiten kwamen: «Goedkoop Europees vlees houdt ondermaatse slachtpraktijken in Ghana in stand», «Melkhandel: met de ene hand geven, met de andere nemen?» en «De melkwetcontroverse»?1, 2, 3
Ja.
Kunt u verklaren dat melk- en vleesproducten uit Nederland, geproduceerd met voedsel dat veelal wordt geïmporteerd uit Zuid-Amerikaanse landen, op de Ghanese en Keniaanse markt terechtkomt voor een lagere prijs dan lokale productie?
In landen als Ghana en Kenia stijgt de vraag naar dierlijke eiwitten, terwijl het lokale aanbod kampt met minder efficiënt werkende markten, minder gunstige productieomstandigheden en onvoldoende beschikbaarheid van diervoeder. Deze landen vangen dit op met import van melk- en vleesproducten. Europa kent een efficiënte voedselproductie en voedselprijzen in de EU zijn relatief laag.
Kunt u schetsen in welke mate de export van vlees en melkpoeder in de laatste jaren is toegenomen? Gaat deze toename zich in de komende jaren voortzetten in uw beleid?
Afgelopen jaren lijkt er in de export van vlees- en vleesproducten geen toename te zijn, en in de export van melkpoeder in geringe mate. Op basis van cijfers van de Europese Commissie4 is aan te geven dat de export van de hoeveelheid vlees en vleesproducten in 2021 naar Kenia met bijna 99% is afgenomen ten opzichte 2020. De export van de hoeveelheid vlees en vleesproducten uit Nederland naar Ghana is in dezelfde periode licht afgenomen met ca. 8%.
Voor niet-gezoete melkpoeders is de export in 2021 naar Kenia met ca. 17% afgenomen ten opzichte 2020. De export hiervan vanuit Nederland naar Ghana is in dezelfde periode met ca. 120% gestegen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het ondanks deze toename nog altijd om relatief zeer kleine hoeveelheden melkpoeder gaat ten opzichte van de lokale consumptie.
Het kabinet heeft geen beleidsvoornemen om de export van vlees en melkpoeder naar ontwikkelingslanden de komende jaren actief te stimuleren. De omvang van de export van deze producten zal louter afhankelijk zijn van marktontwikkelingen en de keuzes van het Nederlandse bedrijfsleven zelf.
Bent u het ermee eens dat, gezien de toenemende hongersnoden, droogte en voedseltekorten mede door de oorlog in Oekraïne, voedselzekerheid een van de kernprincipes dient te zijn van ontwikkelingsbeleid?
Ja. Het kabinet heeft daarom het budget van het voedselzekerheidsprogramma, van jaarlijks circa EUR 330 miljoen, voor de komende 5 jaar verhoogd met in totaal EUR 450 miljoen. Recent heb ik uw kamer geïnformeerd over de inzet van het kabinet op wereldwijde voedselzekerheid5, inclusief de rol van internationale handel.
Bent u het ermee eens dat lokale voedselproductie belangrijk is voor de voedselzekerheid en economie in Ghana en Kenia, en dat de voedselzekerheid en lokale economie door Nederlandse export ondermijnd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit beleid aanpassen?
Ja, respectievelijk nee. In de onder het antwoord op vraag 4 genoemde brief onderschrijft het kabinet het belang van versterking van lokale voedselsystemen voor het vergroten van de voedselzekerheid, zoals in landen als Ghana en Kenia. De huidige voedselcrisis laat echter ook zien dat de voedselvoorziening kwetsbaar is voor verstoringen. Regionale en mondiale handel, ook vanuit Nederland, blijven van wezenlijk belang voor het weerbaarder maken van voedselketens vanwege verschillen in klimaat, groeiseizoenen, beschikbaar landbouwareaal, bodemgesteldheid en ter mitigatie van het risico op lokale misoogsten en incidentele rampen.
Hoe rijmt u bovengenoemd exportbeleid met de ambitie van de beleidsnotitie voor wat betreft het richten op «duurzame lokale kleinschalige voedsellandbouw» en «kleinschalige voedselproducten»?4
In lijn met het antwoord op vraag 5, ziet het kabinet geen inherente tegenstelling tussen (het faciliteren van) internationale handel en de versterking van lokale landbouw en voedselproductie.
Hoe zorgt u ervoor dat handel een middel is om kleinschalige voedselproducenten te versterken, de mondiale voetafdruk te verkleinen en gelijkwaardige handelsverdragen te sluiten – allemaal ambities uit uw beleidsnota?
Ketenontwikkeling en toegang tot markten is onderdeel van de inzet op versterking van kleinschalige voedselproductiesystemen. Door teelten te verduurzamen, water en bodem efficiënter te gebruiken, voedselverliezen terug te dringen en uitstoot van CO2 te verminderen wordt de ecologische voetafdruk (zoals met betrekking tot klimaat, biodiversiteit, bodemgezondheid) van de productie en handel in voedsel verkleind. Een voorbeeld is het programma van het One Acre Fund, dat boerencoöperaties in Kenya en Rwanda die groenten, noten en avocado’s exporteren ondersteunt bij duurzame teelt, efficiënte verwerking met zo min mogelijk afval en klimaatvriendelijk transport over zee.
Gelijkwaardigheid in handelsbetrekkingen is onderdeel van de inzet van het kabinet in de onderhandelingen over Economische Partnerschapsakkoorden. Uw Kamer wordt regulier over de voortgang van de onderhandelingen geïnformeerd via de voortgangsrapportage handelsakkoorden7.
In hoeverre is het exportbeleid coherent met Nederlandse projecten in de Afrikaanse melkveesector?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 en 6 zijn de Nederlandse handelsbevordering en handelspolitiek niet in tegenspraak met door Nederland gesteunde projecten die bijdragen aan de ontwikkeling van lokale voedselproductiesystemen in Afrika, inclusief in de melkveesector. In bijvoorbeeld Nigeria heeft Nederlandse technologie bijgedragen aan een veilige verwerking van lokaal geproduceerde zuivel. De invoer van zuivelcomponenten in Nigeria wordt voornamelijk gedreven doordat de lokale melkproductie per seizoen per koe enorm kan verschillen, oplopend tot 80% per dier.
In hoeverre komt het geld dat u vrijmaakt en besteedt aan de lokale melkveesector volgens het stappenplan terecht bij lokale, kleinschalige boeren en met name bij vrouwen? In hoeverre hebben zij zelf zeggenschap over financiële middelen en andere productiemiddelen?
De BHOS-inzet op voedselzekerheid is gericht op lokale voedselproducenten, voor het overgrote deel huishoudens met kleinschalige gemengde bedrijven (akkerbouw en kleinvee) die primair gericht zijn op de lokale voedselvoorziening. Bereiken van vrouwen wordt daarbij maximaal nagestreefd, met als doel het vergroten van hun toegang tot, en zeggenschap over, productiemiddelen (land, inputs, kennis, financiering).
Bent u het ermee eens dat dit exportbeleid (voedselimport uit Zuid Amerika, melk- en vee-export naar Ghana en Kenia) een onnodig grote negatieve impact heeft op milieu en klimaat, in vergelijking met de lokale productie van voedsel in Ghana en Kenia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe rijmt u dit met de ambitie voor het «terugbrengen van de mondiale klimaat-, land- en watervoetafdruk»?5
Nee. In het bepalen van de duurzaamheid van de productie van en handel in bepaalde goederen en diensten, is transport slechts één van de vele factoren. Lokale voedselproductie is niet per definitie duurzamer dan import van voedsel, noch is zelfvoorziening de enige weg naar voedselzekerheid.
Welk effect zal het vervallen van de tariefmuur naar aanleiding van het sluiten van het Economisch Partnerschapsakkoord tussen de EU en het Oost-Afrikaanse handelsblok hebben voor de concurrentiepositie van lokale Afrikaanse boeren?
De Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC) heeft in 2014 de onderhandelingen over een Economisch Partnerschapsakkoord (EPA) afgerond met de Europese Unie (EU).9 Kenia en Rwanda hebben de EPA in september 2016 ondertekend, de andere EAC leden hebben de EPA nog niet ondertekend. Aangezien niet alle verdragspartijen de EPA ondertekend hebben, wordt het akkoord op dit moment niet toegepast.
Het akkoord geeft – wanneer dit in werking treedt of voorlopig toegepast gaat worden – onmiddellijk 100% tarief- en quotavrije toegang tot de Europese markt. De EAC committeert zich in deze overeenkomst eraan tarieven op 82,6% van de waarde van de import uit de EU te liberaliseren. Dit gebeurt over lange aanpassingsperiodes, of betreft het handhaven van het bestaande nultarief, zoals al op melkmachines geldt. Onder de EAC-douane-unie is al meer dan de helft van de importen tariefvrij, niet alleen uit de EU maar ook uit andere derde landen. Een groot deel van de liberalisering zal getrapt gebeuren over 15 jaar vanaf het moment van toepassing van het akkoord. 2,9% van de waarde van de liberalisering zal over een periode van 25 jaar gebeuren.
17,4% van de waarde van de import uit de EU is uitgesloten van liberalisering, waaronder melkproducten, zoals is aangegeven in de lijst met uitgesloten producten annex IId van het akkoord.10
De vaststelling in het artikel van ViceVersa dat «de huidige tariefmuur van zestig procent zou komen te vervallen als [de EPA] in werking treedt» is onjuist. De eventuele inwerkingtreding van de EPA zal geen effect hebben op het inkomend tarief op melkproducten en daarmee op de concurrentiepositie van lokale Afrikaanse melkveehouders.
Hoe wordt het Nederlandse landbouwakkoord getoetst op de impact op lokale voedselzekerheid en lokale voedselproductiesystemen in Afrika?
Het Landbouwakkoord heeft tot doel om te komen tot een duurzame en toekomstbestendige landbouw. Het beleid en de regelgeving die voortkomen uit de implementatie van het landbouwakkoord zullen, conform het huidige Integraal Afwegingskader, worden getoetst op mogelijke negatieve effecten op ontwikkelingslanden.
Staatsrechtelijke opstelling kabinet nieuwe wetgeving |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van RTL Nieuws met de kop «Kabinet blokkeert omstreden wet voor maatschappelijk verantwoord ondernemen»?1
Ja.
Herkent u zichzelf in de zin «Het kabinet gaat de initiatiefwet in de huidige vorm niet uitvoeren, luidde de boodschap van de verantwoordelijke Ministers»?
Nee. Wij zijn in gesprek met de initiatiefnemers om te verkennen of wij samen tot een gedragen wetsvoorstel voor IMVO kunnen komen; in die gesprekken gaat het uiteraard over het initiatiefvoorstel Wet Verantwoord en Duurzaam Internationaal Ondernemen (WVDIO). De afspraken uit het coalitieakkoord zijn leidend voor onze inbreng in deze gesprekken. Die vragen dat we in nationale IMVO-wetgeving rekening houden met een gelijk speelveld met de ons omringende landen en de implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Wij hebben de initiatiefnemers dan ook gevraagd om door de bril van effectiviteit en een gelijk speelveld in de EU hun wetsvoorstel te bekijken. De gesprekken met de initiatiefnemers lopen nog.
Het initiatiefvoorstel zelf volgt de gebruikelijke parlementaire procedure. Hier hoort te zijner tijd een kabinetsreactie bij.
Welke woorden heeft u exact gebruikt om dit over te brengen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Staat u nog steeds achter deze opstelling en waarom heeft u dit gezegd?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u gedetailleerd uitleggen hoe u deze opstelling rijmt met de staatsrechtelijke verhoudingen tussen de Staten-Generaal en de regering?
Zoals in vraag 2 toegelicht, had onze inzet betrekking op de gesprekken met de initiatiefnemers. Voor wat betreft de verhouding tussen Staten-Generaal en de regering inzake het initiatiefvoorstel geldt het volgende:
Het initiatiefvoorstel WVDIO is bij uw Kamer aanhangig gemaakt op 11 maart 2021. Het initiatiefvoorstel is na verwerking van het advies van de Raad van State door uw Kamer op 1 november 2022 in behandeling genomen.
Inmiddels zijn nadere stappen gezet in de parlementaire voorbereiding van de plenaire behandeling van het initiatiefvoorstel in de Tweede Kamer, onder meer door de vaststelling van de inbreng van het verslag. Wanneer het initiatiefvoorstel voor de plenaire behandeling in de Tweede Kamer wordt geagendeerd, zal het kabinet een reactie geven op het initiatiefvoorstel.
Nadat over het initiatiefvoorstel een plenaire beraadslaging heeft plaatsgevonden, gaat de Tweede Kamer over tot het nemen van een besluit over het initiatiefvoorstel en de eventuele (sub)amendementen. Als de Tweede Kamer het initiatiefvoorstel aanvaardt, wordt het daarmee een voorstel van de Tweede Kamer, dat daarna wordt ingediend bij de Eerste Kamer. Wanneer het initiatiefvoorstel in beide Kamers is aangenomen, neemt de ministerraad een besluit over de (voordracht voor) bekrachtiging. Na bekrachtiging door de Koning wordt het initiatiefvoorstel wet en zal na de daaropvolgende contrasignering worden gepubliceerd in het Staatsblad.
Bent u van mening dat de regering zelf kan kiezen welke wetten zij uitvoert en welke niet?
Het recht van initiatief van uw Kamer is grondwettelijk geborgd. Wanneer een initiatiefvoorstel in beide Kamers is aangenomen, neemt de ministerraad een besluit over de bekrachtiging, alvorens een initiatiefvoorstel wet wordt. In de praktijk kan het voorkomen dat de bekrachtiging pas op een later moment plaatsvindt, bijvoorbeeld als het noodzakelijk is andere wetgeving aan te passen of uitvoeringswetgeving tot stand te brengen.
Bent u zich ervan bewust dat een wet vastgesteld door de Staten-Generaal geen advies is, maar een dwingend karakter heeft en gelegitimeerd wordt door een meerderheid van volksvertegenwoordigers die namens de Nederlandse kiezer spreken?
Zie antwoord vraag 6.
Begrijpt u dat u hiermee de Staten-Generaal en de mensen die zij vertegenwoordigen minacht?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Wij hebben met onze toelichting op onze inzet in de gesprekken met de initiatiefnemers, om te bezien of wij samen tot een gedragen voorstel kunnen komen, niet de intentie gehad om de Staten-Generaal en de mensen die zij vertegenwoordigen te minachten of op het verkeerde been te zetten.
Bent u zich ervan bewust dat u met dergelijke uitspraken het vertrouwen in de overheid en de democratie ondermijnd?
Wij delen uw visie niet dat wij het vertrouwen in de democratie hebben ondermijnd door het geven van een toelichting op onze inzet in de gesprekken met de initiatiefnemers.
Begrijpt u dat burgers zich afvragen waarom zij zich aan de wet moeten houden als de regering deze actief negeert?
Zoals moge blijken uit de beantwoording van voorgaande vragen, delen wij uw visie dat de regering de wet negeert, niet.
Vindt u dat een Minister zich aan de wet moet houden?
Ja.
Kan u de gespreksverslagen van het gesprek met de Kamer delen?
Deze verkennende gesprekken lopen nog. Wij zeggen toe uw Kamer op de hoogte te brengen van de einduitkomst van deze gesprekken.
Kunt u de Tweede Kamer inzage geven in de beleidsadviezen die u verkreeg na aanleiding van het initiatiefwetsvoorstel internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Er zijn reeds meerdere beslisnota’s inzake IMVO openbaar gemaakt.2 Zodra we de Kamer op de hoogte brengen van de uitkomsten van de gesprekken met de initiatiefnemers, zullen we ook de gebruikelijke procedures volgen.3
Mocht deze door beide Kamers der Staten-Generaal worden aangenomen, zal u de wet dan uitvoeren?
Als het initiatiefvoorstel wordt aangenomen door beide Kamers, neemt de ministerraad een besluit over de (voordracht voor) bekrachtiging. Na bekrachtiging door de Koning wordt het initiatiefvoorstel wet en zal na de daaropvolgende contrasignering worden gepubliceerd in het Staatsblad. De regering neemt dan de uitvoering van de wet ter hand.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk, zonder bundeling, en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk separaat beantwoord. Voor vragen die (geheel of gedeeltelijk) teruggrijpen op de stelling in vraag 2, wordt (ook) verwezen naar het antwoord op vraag 2. Voor de leesbaarheid zijn de vragen 6 en 7 (die in elkaars verlengde liggen) tezamen beantwoord.
Het bericht dat geld voor ontwikkelingshulp in belastingparadijzen belandt |
|
Jasper van Dijk , Mahir Alkaya |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in enkele jaren een bedrag van 178 miljoen dollar heeft bijgedragen aan Private Investment Development Group (PIDG), een organisatie die tot doel heeft infrastructurele projecten toot stand te brengen in arme landen? Zo nee, kunt u aangeven om welk bedrag het dan gaat?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft tot en met 2021 een totaalbedrag van 176,2 miljoen US dollar aan Private Infrastructure Development Group (hierna: PIDG) bijgedragen. Zie ook pagina 88 van de PIDG Annual Review.2 Het betreft de totale Nederlandse bijdrage aan PIDG in de periode 2002–2021.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze organisatie, PIDG, in handen is van een trustbedrijf dat is gevestigd op Mauritius, een land dat tot voor kort op de Europese grijze lijst stond van belastingparadijzen?
Het trustbedrijf van PIDG, PIDG trust, heeft als functie om de donorgelden van de verschillende landen en organisaties bij elkaar te brengen en bevat geen private gelden. Hoewel PIDG formeel is gevestigd in Mauritius, wordt bij belastingheffing gekeken naar andere elementen, zoals de plaats waarvandaan de feitelijke leiding wordt uitgeoefend over de vennootschap. Op basis van dergelijke criteria is de PIDG trust fiscaal gezien gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, zie ook pagina 100 van de PIDG Annual Review.
Aangezien de uiteindelijke gerechtigdheid tot de inkomsten van de trust bij de donorregeringen ligt, is PIDG trust in het Verenigd Koninkrijk vrijgesteld van belastingen. De PIDG-dochterbedrijven, zoals EAIF, die wel private financieringen aantrekken, vallen niet onder deze afspraak en zijn dus ook niet vrijgesteld van belastingen.
Is het waar dat er ook Nederlands geld gaat naar een dochteronderneming van PIDG, te weten Emerging Africa Infrastructure Fund (EAIF)? Zo ja, om hoeveel geld gaat het in totaal?
Van het totaalbedrag van 176,2 miljoen US dollar (zie antwoord op vraag 1) is 30 miljoen US dollar in het Emerging Africa Infrastructure Fund (EAIF) geïnvesteerd. Zie ook pagina 88 van de PIDG Annual Review.
Bent u ervan op de hoogte dat de gelden van EAIF worden beheerd door het op Guernsey gevestigde Ninety One Guernsey Limited? Zo nee, waarom is dit niet onderzocht?
Ja. In 2016 heeft PIDG via een uitgebreide aanbestedingsprocedure Ninety One als fondsmanager voor EAIF geselecteerd. Ninety One heeft naast een vestiging in Guernsey, ook vestigingen in het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Afrika.
Kunt u toelichten hoe Nederlands belastinggeld terecht kan komen op een notoir belastingparadijs, dat nota bene op de Nederlandse zwarte lijst van belastingparadijzen staat?
Zoals aangegeven is Ninety One in 2016 door PIDG (EAIF) als fondsmanager geselecteerd, omdat destijds is beoordeeld dat zij onder de beste voorwaarden konden bijdragen aan het bereiken van de ontwikkelingsdoeleinden van PIDG. In die periode hanteerde PIDG nog niet het huidige strikte beleid rondom belastingen.
Het huidige PIDG-beleid op gebied van verantwoorde belastingpraktijken is gebaseerd op de «Principles for Responsible Tax in Developing Countries» van de European Development Finance Institutions (EDFI). PIDG heeft deze principes mede op verzoek van de donoren vastgesteld en past deze nu toe in haar eigen bedrijfsvoering en bij de investeringen die PIDG doet.
PIDG heeft aangeven dat zodra het contract tussen EAIF en Ninety One afloopt en PIDG een nieuw aanbestedingsproces start, de «Principles for Responsible Tax in Developing Countries» van EDFI op elke bieder van toepassing zullen zijn, dat wil zeggen: op Ninety One en op elke andere partij die een bieding wil doen.
Overigens vindt het merendeel van de activiteiten die Ninety One voor EAIF uitvoert vanuit het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Afrika plaats. De meeste inkomsten van Ninety One uit het contract met EAIF worden in het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Afrika belast. Dit omdat het vermogensbeheer van EAIF voornamelijk daar plaatsvindt. Over deze vergoeding is dus de Britse en Zuid-Afrikaanse winstbelasting van toepassing.
Kunt u uitleggen hoe het besluit om al dan niet leningen te verstrekken of anderszins bij te dragen aan organisaties tot stand komt? Wordt hierbij ook nagegaan of moeder- of dochterondernemingen zijn gevestigd op belastingparadijzen?
Het besluit om financiële steun te verstrekken (of niet te verstrekken) wordt genomen in de beleidsuitvoeringsfase van de «beleidscyclus». Het verrichten van een Organisational Risk and Integrity Assessment (ORIA) is hier onderdeel van. Deze assessment toetst onder andere op governance structuren en de integriteit van de organisatie. In deze assessment wordt specifiek nagegaan wat de vestigingsplaats van de organisatie is.
Hoewel in de ORIA niet expliciet wordt getoetst of entiteiten in de structuur of onderaannemers gevestigd zijn in belastingparadijzen, voert het ministerie in deze fase wel actief het gesprek met uitvoeringspartners over het door hen gevoerde belastingbeleid en stuurt daarbij aan op een zo ambitieus mogelijk belastingbeleid.
Wordt in het effectenonderzoek naar PIDG dat in 2023 wordt afgerond ook onderzocht welk deel van de gelden daadwerkelijk wordt besteed aan de doelstellingen van PIDG en hoeveel er achterblijft in de genoemde belastingparadijzen?
Volgens de planning wordt in 2023 een impactevaluatie afgerond. Dit betreft een impactevaluatie op basis van de OECD-DAC criteria: relevantie, coherentie, effectiviteit, efficiëntie, impact en duurzaamheid. Binnen het criterium efficiëntie wordt onder andere gekeken naar de doelmatigheid van de bestedingen. Er wordt niet specifiek onderzoek gedaan naar belastingafdrachten van PIDG.
Is de constructie, zoals beschreven in het artikel, in lijn met het kabinetsbeleid tegen belastingontwijking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet vindt belastingontwijking ongewenst. De aanpak van belastingontwijking is daarom een speerpunt van dit kabinet. Het kabinet heeft de laatste jaren al veel maatregelen genomen of aangekondigd om belastingontwijking tegen te gaan, waarbij ook bijzondere aandacht is voor de positie van ontwikkelingslanden. Nederland zet, bijvoorbeeld, in op het opnemen van effectieve antimisbruikbepalingen in belastingverdragen, bilateraal dan wel via het Multilateraal Instrument, om oneigenlijk gebruik van de belastingverdragen tegen te gaan. Daarnaast zijn er maatregelen genomen die bedrijven verhinderen om (bijvoorbeeld) vanuit ontwikkelingslanden, via Nederland, geldstromen onbelast te laten neerslaan in laagbelastende jurisdicties.
Het is van belang om te vermelden dat de structurering van de PIDG-fondsen heeft plaatsgevonden voordat het kabinet deze maatregelen had genomen en voordat het eigen belastingbeleid is opgesteld.
In 2016 heeft PIDG een uitgebreid eigen belastingbeleid opgesteld, dat niet in tegenspraak is met het kabinetsbeleid om belastingontwijking tegen te gaan.3 Ik zal met de PIDG-donoren en met PIDG de mogelijkheden bespreken om een analyse te doen van de mate waarin de huidige structurering van PIDG voldoet aan het eigen belastingbeleid.
Kunt u uitsluiten dat er mogelijk geld is misgelopen door arme landen door de beschreven constructie? Indien u dit niet kunt uitsluiten, wilt u dan onderzoeken of dit mogelijk het geval is geweest?
PIDG, en de donorlanden die PIDG hebben opgericht, hebben destijds niet om fiscale redenen voor vestiging in Mauritius gekozen, maar vanwege de goede wet- en regelgeving van het land. Die wet- en regelgeving biedt helderheid en zekerheid aan de verschillende donorlanden (en investeerders) over de juridische positie ten opzichte van mede-investeerders en ten opzichte van de fondsbeheerder. Mauritius kan daarmee in het algemeen betere rechtszekerheid bieden dan het ontwikkelingsland waarin wordt geïnvesteerd.
De vraag of uitgesloten kan worden dat landen geld mislopen doordat belastingplichtigen hun activiteiten op een bepaalde manier structureren is niet te beantwoorden. Daarvoor spelen te veel, ook niet fiscale factoren, een rol. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk met welke alternatieve structurering vergeleken moet worden en of de financieringen überhaupt hadden plaatsgevonden zonder de structurering via Mauritius. Projecten die PIDG financiert en/of garandeert vinden plaats in ontwikkelingslanden en winst die hieruit voortkomt mag in deze landen worden belast. Ook leidt de mobilisering van privaat kapitaal voor infrastructuurontwikkeling doorgaans tot een toename van bedrijvigheid in ontwikkelingslanden waardoor meer belasting kan worden geheven.
Welke acties gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat Nederlands belastinggeld dat is bestemd voor infrastructurele projecten in de armste landen ook daadwerkelijk wordt besteed aan dit doel en niet terechtkomt bij fondsbeheerders in belastingparadijzen?
Aan het ministerie worden jaarlijks middels de begroting middelen toegekend om beleidsresultaten te realiseren, waaronder voor de realisatie van infrastructurele projecten in de armste landen. Om deze beleidsresultaten te realiseren zoekt het ministerie volgens een gestandaardiseerd beleidsuitvoeringsproces hiervoor een geschikte partnerorganisatie. Hierbij vindt een beoordeling van een voorstel en budget plaats en wordt tevens vastgesteld of deze organisatie een geschikte partner is om de activiteit tot uitvoering te brengen. Van belang is dat de middelen rechtmatig en doelmatig worden besteed en daarop toetst het ministerie om zo te komen tot de realisatie van beleidsresultaten waarover verantwoording plaatsvindt in het jaarverslag.
Zoals aangegeven hanteren ontwikkelingsfondsen doorgaans uitgebreide regels met betrekking tot belastingbeleid. Ik ben aan het bezien wat de mogelijkheden zijn om vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën een richtlijn hiervoor op te stellen en hoe het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij de risico- en integriteitsbeoordeling van projecten belastingbeleid systematisch mee kan nemen als criterium.
Het bericht dat een ex-werknemer van ASML bedrijfsinformatie verduisterde |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Chinese ex-werknemer van ASML verduisterde bedrijfsinformatie»?1
Ja.
Kunt u aangeven sinds wanneer deze situatie bekend is bij het ministerie?
ASML heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken vertrouwelijk geïnformeerd op 3 februari 2023.
Kunt u aangeven of de werknemer is ontslagen naar aanleiding van de ontdekking van deze ernstige situatie, of dat hij reeds uit eigen beweging was vertrokken bij het bedrijf?
Het kabinet doet geen uitspraak over individuele gevallen. Bedrijven zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun informatiebeveiliging, de bescherming van hun bedrijfsgeheimen en eventuele disciplinaire maatregelen binnen het bedrijf. Deze vragen zijn dus aan ASML om te beantwoorden. In algemene zin kan worden opgemerkt dat de Douane in opdracht van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking toezicht houdt op de naleving van de regels rondom strategische diensten. Bij eventuele geconstateerde onregelmatigheden kan de Douane onder leiding van het OM een opsporingsonderzoek instellen.
Hoe wordt voorkomen dat het verduisteren van bedrijfsinformatie door meer medewerkers plaatsvindt die nu nog steeds bij ASML werken, gezien het ontzettend grote personeelsbestand van het bedrijf?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het huidige protocol om dit soort praktijken te voorkomen, en in hoeverre is dit protocol aangepast naar aanleiding van deze recente ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 3.
Welke garanties zijn er om te voorkomen dat bedrijfsinformatie ook nu nog wordt verduisterd door medewerkers die nog actief zijn bij ASML aangezien er vorig jaar ook al een soortgelijk incident plaatsvond?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven om wat voor verduisterde bedrijfsinformatie het precies ging hier, en in hoeverre de Nederlandse en geopolitieke belangen hierbij in het geding zijn? Wat is uw appreciatie van de ernst van de verduisterde informatie, juist ook omdat de directeur van ASML aangeeft dat China uiteindelijk toch wel zelf de technologie zal ontwikkelen om chips te maken? In hoeverre zou deze informatie daar eventueel aan bij hebben kunnen dragen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of met de gestolen informatie datalithografiesystemen voor chips ontwikkeld zouden kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de persoon die de informatie heeft verduisterd connecties had met de autoriteiten in China?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre beïnvloedt dit voorval de afspraken die gemaakt worden over de export van chips naar China?
Mede gezien de technologische ontwikkelingen en geopolitieke context heeft het kabinet in het kader van de (inter)nationale veiligheid nationale maatregelen genomen op het gebied van de export van geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders. Daarover bent u meermaals (vertrouwelijk) geïnformeerd, onder meer via mijn brief van 8 maart. Ook binnen de aanpak statelijke dreigingen is het tegengaan van ongewenste kennis- en technologieoverdracht een belangrijk doel. Daarnaast heeft het kabinet een wetsvoorstel bij Uw Kamer aanhangig gemaakt voor de uitbreiding van de strafbaarheid van spionageactiviteiten, op grond waarvan het strafbaar wordt gesteld schadelijke handelingen te verrichten ten behoeve van een buitenlandse mogendheid als daardoor gevaar ontstaat voor de veiligheid van een of meer personen of voor (andere) fundamentele belangen in relatie tot de nationale veiligheid. Het is op basis van de huidige informatie niet mogelijk om te bepalen of deze casus onder dit wetsvoorstel zou vallen en bovendien is het in een concreet geval aan het Openbaar Ministerie om een besluit te nemen over het al dan niet instellen van vervolging. Dit voorval heeft naar de mening van het kabinet verder geen invloed op de export van chips naar China.
Wanneer bent u van plan om aan de kamer mee te delen wat de concrete afspraken zijn die met ASML zijn gemaakt over de toekomstige export van chips naar China?
In de Kamerbrief van 8 maart (Kamerstuk 22 054, nr. 384) is uw Kamer geïnformeerd over aankomende exportcontrolemaatregelen voor geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders. Ook hebben op 8 maart mijn ambtenaren in een besloten technische briefing nadere informatie gegeven over dit onderwerp.
De situatie in Turkije en Syrië na de aardbevingen van 5/6 februari jl. |
|
Jasper van Dijk , Jan de Graaf (CDA), Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA), Jan Klink (VVD), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is momenteel de stand van zaken bij het verkrijgen van toegang tot Syrië ten behoeve van de internationale hulpverlening? Is hierin verbetering zichtbaar ten opzichte van de situatie zoals u die hebt omschreven in uw brief van 8 februari jl. aan de Tweede Kamer?
Ik stuur u gelijktijdig een Kamerbrief over mijn bezoek aan Turkije van 28 maart jl. In aanvulling op de in die brief gedeelde informatie over toegang voor internationale hulp kan ik het volgende met u delen.
De noden in het Syrische regimegebied en Noordwest-Syrië blijven onverminderd hoog. De hulpverlening aan de slachtoffers in het Syrische regimegebied verloopt zonder grote obstakels. Van partnerorganisaties ontvangt het ministerie berichten dat bureaucratie afneemt. Zo verlenen autoriteiten sneller dan voorheen benodigde goedkeuringen en visa aan hulporganisaties.
Hulp vanuit het regimegebied aan Noordwest-Syrië komt echter niet tot stand. De VN wacht nog altijd op toestemming en veiligheidsgaranties van alle betrokken partijen. De Syrische bevolking in oppositiegebied in het noordwesten is daarom afhankelijk van hulpverlening vanuit Turkije.
De VN hulpverlening vanuit Turkije aan het getroffen gebied in Noordwest-Syrië is na obstakels in de beginfase inmiddels op gang gekomen. Ruim twee maanden na de eerste aardbevingen hebben meer dan 1.200 VN-trucks via inmiddels drie geautoriseerde grensovergangen Noordwest-Syrië bereikt. Het gaat om trucks met hulpgoederen van WFP, UNHCR, IOM, WHO, UNICEF en UNFPA. De VN benoemde enkele weken na de aardbevingen knelpunten in de bevoorradingsketen als belangrijkste obstakel om de hulp sneller op te schalen. Om die reden heeft de EU humanitaire luchtbruggen opgezet naar Gaziantep en Adana. Inmiddels hebben zes vluchten met hulpgoederen afkomstig uit EU-voorraden naar deze steden plaatsgevonden. Daarvandaan zijn de hulpgoederen via de drie bovengenoemde grensovergangen naar Noordwest-Syrië gebracht.
In hoeverre lukt het nu om via maatschappelijke organisaties hulp in het getroffen gebied in Syrië te krijgen dat niet onder controle van Assad staat? Wat is er nodig om dit te verbeteren?
Al voorafgaand aan de aardbevingen waren nationale ngo’s, met steun van internationale organisaties, verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de humanitaire respons in het nu door de aardbevingen getroffen oppositiegebied in Noordwest-Syrië. Dit is na de aardbeving nog steeds het geval. De hulpverlening door de organisaties van de Dutch Relief Alliance gezamenlijk met hun lokale partners is hier een voorbeeld van. Internationale en lokale ngo’s zijn voor een deel van hun werkzaamheden afhankelijk van toegang van de VN via de grensovergangen met Turkije, bijvoorbeeld voor toevoer van medicatie. Door de uitbreiding van het aantal voor de VN geautoriseerde grenstoegangen is hun hulpoperatie verder versterkt.
Is het kabinet bereid, op basis van de uitkomsten van de aanstaande EU-donorconferentie, een reconstructiefonds onder leiding van een reconstructie taskforce in het leven te roepen?
Zoals toegezegd tijdens het commissiedebat Humanitaire Hulp na de aardbeving in Turkije en Syrië van 22 februari jl. heb ik voorafgaand aan de EU-donorconferentie namens het kabinet de Europese Commissie verzocht een voorstel te maken voor het leveren van middellange- en lange-termijnhulp en de implementatie hiervan te coördineren. Gedurende de donorconferentie zegden meer dan zestig delegaties van de EU, EU-lidstaten en partners, VN-instellingen en Europese financiële instellingen zoals de EIB en EBRD gezamenlijk een steunbedrag toe van EUR 7 miljard. Deze bijdragen worden, voor zover mij nu bekend, vooral via bestaande kanalen geleid, zoals ook voor Nederland het geval is. Nederland zet bij de Europese Commissie in op een leidende rol.
Heeft u al meer zicht op de directe behoefte aan zorg, onderwijs, opvang van weeskinderen en psychosociale hulp in de getroffen gebieden?
In reactie op de aardbevingen stelden de VN en de Rode Kruis/Rode Halve Maan beweging humanitaire responsplannen op voor zowel Turkije als Syrië. Deze plannen bevatten (op hoofdlijnen) de benodigde hulp en daarmee gemoeid gaande kosten. Geestelijke gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) zijn expliciet onderdeel van deze plannen. Die hulp wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in de humanitaire respons en maakt onder andere onderdeel uit van de hulp op het terrein van opvang, medische zorg en onderwijs. Ook in de Türkiye Earthquakes Recovery and Reconstruction Assessment opgesteld door de Turkse autoriteiten met inbreng van de EU, de VN en de Wereldbank onderstreept het belang van MHPSS in de middellange en lange termijn herstelinzet.
De psychosociale noden waren in Syrië al zeer hoog voorafgaand aan de aardbeving, voornamelijk onder jongeren. WHO waarschuwde in december vorig jaar bijvoorbeeld voor toenemende zelfdoding onder jonge meisjes in Noordwest-Syrië. Diverse humanitaire organisaties werkzaam in Syrië met Nederlandse financiering hebben geestelijke gezondheid en psychosociale steun geïntegreerd in hun programma’s. De Dutch Relief Alliance richt zich in Noordwest-Syrië, in het kader van de aardbevingenresponse, specifiek op MHPSS – onder andere in onderwijsprogramma’s. Ook de door Nederland gefinancierde VN-fondsen in Noordwest-Syrië en regimegebied besteden specifiek aandacht aan dit thema.
Kunt u al meer zeggen over de stand van zaken rond de veiligheid van hulpverleners in de getroffen gebieden?
Ik ben bekend met geluiden dat er in Syrië en Turkije direct na de eerste aardbevingen incidenten plaatsvonden vanwege plunderingen of uit wanhoop bij gebrek aan snelle hulp. Ook zijn incidenten van criminaliteit in steden als Latakia in Syrië toegenomen na de aardbeving. Ik ben niet bekend met ongeregeldheden of geweld tegen hulpverleners, noch in Turkije noch in Syrië.
Zoals bekend woedt in Syrië al twaalf jaar een conflict. De veiligheidssituatie in het hele land is slecht. Dit geldt ook voor het noordwesten van Syrië, dat het hardst getroffen is door de aardbevingen. Nederland onderhoudt nauw contact met hulporganisaties over de omstandigheden waaronder zij werken. Ook ondersteunt het ministerie de internationale organisatie INSO (International NGO Safety Organisation). Deze organisatie ondersteunt humanitaire ngo’s, waaronder lokale Syrische organisaties, door actuele veiligheidsanalyses te delen.
De situatie in Myanmar |
|
Alexander Hammelburg (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Two years after coup, Myanmar faces unimaginable regression, says UN Human Rights Chief»?1
Ja.
Bent u het eens dat de aanhoudende humanitaire en politieke crisis in Myanmar niet de politieke aandacht krijgt die het verdient terwijl dit jaar 17,6 miljoen mensen in Myanmar humanitaire hulp behoeven?
De crisis in Myanmar heeft onze politieke aandacht: de situatie wordt regelmatig besproken binnen de Europese Unie, in de Verenigde Naties en in onze bilaterale contacten met bijvoorbeeld de landen in de Associatie van Zuidoost-Aziatische Naties (ASEAN). Op 20 februari jl. nam de EU bijvoorbeeld nieuwe sancties aan tegen 9 personen en 7 entiteiten in Myanmar. Ook benadrukten de leiders van de EU en de ASEAN tijdens de eerste EU-ASEAN Top dat zij zich gezamenlijk blijven inspannen voor een vreedzame oplossing in Myanmar.2
Ook voor de humanitaire situatie heeft Nederland aandacht. Het Nederlandse humanitaire beleid bestaat grotendeels uit het verstrekken van meerjarige, flexibele en ongeoormerkte financiering waardoor organisaties in staat zijn hulp te verlenen waar de humanitaire noden het hoogst zijn. Wij steunen bijvoorbeeld het WFP, UNHCR, UNICEF, ICRC en het VN-noodfonds CERF, die allemaal levensreddende hulp bieden in Myanmar. Deze inzet gaat gepaard met hierboven genoemde diplomatieke en politieke inspanningen, bedoeld om tot een duurzame oplossing van het conflict te komen en de humanitaire nood op lange termijn te verminderen.
Wordt er vanuit de Europese Unie of de Verenigde Naties geholpen een staakt-het-vuren te bereiken?
Nederland maakt zich grote zorgen over de situatie in Myanmar, waar gedurende decennia sprake is van conflicten tussen verschillende partijen. Sinds de staatsgreep van 1 februari 2021 is de gewelddadige onderdrukking door het leger tegen de eigen bevolking door het hele land toegenomen, zijn bestaande conflicten deels geïntensiveerd en zijn er gewapende burgerbewegingen actief die vechten tegen het leger in Myanmar. Dit bemoeilijkt het vredesproces in Myanmar. Bovendien gebruikt het leger tot dusver lokale staakt-het-vurenovereenkomsten voornamelijk om in delen van het land redelijke rust te handhaven, terwijl het in andere delen van het land luchtaanvallen en militaire interventies uitvoert tegen de bevolking.
Nederland zet daarom in op een inclusievere benadering van vredesbesprekingen. Door via verschillende programma’s de dialoog tussen onder andere democratische oppositiepartijen, etnische groepen en het maatschappelijk middenveld te ondersteunen, beoogt Nederland een inclusieve, politieke oplossing dichterbij te brengen en een basis te leggen voor democratische transitie in de toekomst. Daarnaast roept Nederland samen met de EU op tot het tegengaan van wapenleveranties aan Myanmar. Een EU-wapenembargo is reeds van kracht.
Bent u van mening dat de Associatie van Zuidoost-Aziatische Naties (ASEAN) als regionale internationale organisatie en betekenisvolle rol zou kunnen spelen voor het oplossen van dit conflict?
Ja. Nederland en de EU steunen de ASEAN in hun rol ten aanzien van de situatie in Myanmar en dragen dit consequent uit. Zo onderstreepte de EU op 31 januari jl. nogmaals haar steun voor ASEAN in een verklaring3 en benadrukten EU- en ASEAN-leiders in de gezamenlijke verklaring van 14 december jl. dat het Myanmarese leger moet meewerken aan het uitvoeren van de ASEAN Five Point Consensus.4 Verder spreekt Nederland in bilaterale gesprekken met ASEAN-collega’s en via ambassades in de regio en in Nederland regelmatig over de situatie in Myanmar. In aanvulling daarop zet Nederland zich er, samen met de EU, voor in om Myanmar niet op politiek niveau uit te nodigen voor belangrijke internationale bijeenkomsten, zoals voor de genoemde EU-ASEAN Top. Daarmee dragen de EU en ASEAN eensgezind uit dat in de relatie met Myanmar geen sprake is van business as usual sinds de staatsgreep en de mensenrechtenschendingen die het leger sindsdien systematisch en op grote schaal tegen de eigen burgerbevolking pleegt.
Bent u bereid te pleiten het contact tussen de EU en ASEAN over het conflict in Myanmar te intensiveren? Kunt u uiteenzetten welke stappen ondernomen gaan worden voor samenwerking met de ASEAN?
Nederland pleit in EU-verband consequent voor de belangrijke rol van ASEAN in het faciliteren van een vreedzame oplossing die in het belang is van de bevolking van Myanmar. De EU is reeds actief op dit terrein. De EU heeft bijvoorbeeld haar ambassadeur bij ASEAN tevens als EU Speciaal Gezant voor Myanmar gemandateerd, om de EU-dialoog met ASEAN over het conflict in Myanmar te intensiveren en bevorderen. In de gezamenlijke leidersverklaring die EU- en ASEAN-leiders aannamen tijdens de EU-ASEAN Top van 14 december jl. bevestigen EU-leiders bovendien dat zij het werk van de ASEAN Special Envoy on Myanmar en de humanitaire respons in Myanmar zullen blijven steunen.
Bent u bereid een overzicht aan de Kamer te doen toekomen (waar nodig vertrouwelijk) waarin de Nederlandse steun vanuit het mensenrechtenfonds en OS-middelen jegens Myanmar van de afgelopen vijf jaar inzichtelijk worden?
Hieronder is een overzicht opgenomen van de Nederlandse steun aan Myanmar uitgesplitst per budget en jaar. Voor de specifieke projecten die in Myanmar in de periode 2018, 2019 en 2020 zijn gefinancierd via het Mensenrechtenfonds (MRF) geldt dat deze terug zijn te vinden in de jaarlijkse mensenrechtenrapportages aan uw Kamer. De projecten die in 2021 en 2022 zijn ondersteund vanuit het MRF, kunnen gezien het hoge veiligheidsrisico dat betrokken personen en instanties lopen sinds de militaire staatsgreep op 1 februari 2021, niet publiekelijk worden gedeeld. Dit geldt eveneens voor de overige steun vanuit OS-middelen voor maatschappelijke organisaties in Myanmar sinds de coup.
Activiteiten waarbij de Myanmarese overheid voor de coup betrokken was, zijn bevroren of opgeschort. Betalingen voor publieke en private ontwikkelingsprojecten die nog wel doorgang kunnen vinden zonder betrokkenheid van de junta worden direct gedaan aan uitvoerende organisaties en bedrijven.
Jaar
2018
2019
2020
2021
2022
Budget
MRF
699.097
265.683
824.527
1.259.206
314.174
OS-middelen
1.678.244
3.967.246
7.844.267
7.654.882
8.015.773
Totaal
2.377.341
4.232.929
8.668.7941
8.914.088
8.329.947
De stijging in 2020 komt door een wijziging in de vastlegging van activiteiten waardoor een beter inzicht in de bestedingen per land mogelijk werd.
Bent u bereid zich hard te maken voor een resolutie in de mensenrechtenraad over Myanmar? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse inzet met de EU en gelijkgezinde landen in de Mensenrechtenraad is een belangrijk onderdeel van de inspanningen om de mensenrechtenschendingen in Myanmar en de situatie van de Rohingya hoog op de internationale agenda te houden. Ook in de aankomende, 52e zitting van de Mensenrechtenraad (februari/maart 2023) leidt de EU een resolutie over de mensenrechtensituatie in Myanmar. Nederland zet zich zeer actief in voor een sterke resolutie in het kader van de strijd tegen straffeloosheid in Myanmar. De Nederlandse inzet voor de komende resolutie is onder meer gericht op een scherpe veroordeling van de militaire staatsgreep en van de grove mensenrechtenschendingen door het leger, oproepen tot accountability middels diverse sporen en tot vrijlating van allen die onrechtmatig gevangen zijn genomen, respect voor de humanitaire principes, en aandacht voor de belangrijke rol van het maatschappelijk middenveld. Ook zal Nederland tijdens de 52e sessie deelnemen aan de dialogen met de VN Speciaal Rapporteur voor de Mensenrechten in Myanmar en met de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, waarin de situatie in Myanmar centraal staat.
Bent u bereid te pleiten de Europese sancties aanzienlijk beter te kortsluiten met sancties vanuit de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk of de ASEAN-landen?
Ja. Algemeen uitgangspunt bij sancties is dat deze het meest effectief zijn in een zo breed mogelijke internationale coalitie. Nederland pleit dan ook in EU-verband voor actieve coördinatie met onder meer de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Het kabinet zal zich daarnaast in EU-verband hard blijven maken voor actieve samenwerking met ASEAN-partners, inclusief op sanctieterrein, waaronder het tegengaan van sanctieomzeiling.
Bent u bereid in Europees verband te pleiten voor sancties op vliegtuigbrandstof zodat de rebellerende militairen minder gemakkelijk luchtaanvallen kunnen uitvoeren op de bevolking? Zo nee, waarom niet?
Wij delen uw ernstige zorgen over de grove mensenrechtenschendingen die het leger in Myanmar pleegt, waaronder het bombarderen van burgerdoelen door militaire vliegtuigen. Op 20 februari jl. heeft de EU nieuwe sancties aangenomen tegen 9 personen en 7 entiteiten in Myanmar.5 Deze sancties raken onder andere wapenhandelaren en commandanten in Myanmarese leger- en veiligheidsdiensten. Ook raken deze sancties de import van vliegtuigbrandstof om deze luchtaanvallen te adresseren en de mogelijkheid ze uit te voeren te beperken. In totaal heeft de EU nu 93 personen en 18 entiteiten gelist onder het Myanmarsanctieregime.6
Hoe kijkt het kabinet aan tegen het voorstel van deVN Special rapporteur voor Myanmar om een emergency summit te organiseren met welwillende landen? Is Nederland bereid daar een actieve rol in te spelen? Zo nee, waarom niet?
Er is internationaal een gedeelde realisatie dat de noden in Myanmar zeer hoog zijn en een welwillendheid om humanitaire hulp te verlenen. Het probleem is echter niet de bereidheid van andere landen om te helpen, maar het feit dat het Myanmarese leger weigert toegang te verlenen tot de gebieden waar de noden het hoogst zijn. Een emergency summit lost dat probleem niet op.
Nederland spant zich in samenwerking met de EU en internationale partners, zoals Canada, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en ASEAN, onverminderd in om de druk op het Myanmarese leger te vergroten en tegelijkertijd de bevolking van Myanmar te blijven steunen via steun aan maatschappelijke organisaties en bijdragen aan de humanitaire respons. Verder blijft Nederland de inzet van ASEAN steunen, onder andere op het gebied van de Five Point Consensus. Deze inzet sluit aan bij de activiteiten die VN Speciaal Rapporteur Andrews voor de mensenrechten in Myanmar voorstelt om via een emergency summit te starten.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de Oegandese regering het mensenrechtenkantoor van de Verenigde Naties niet zal verlengen. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is het kabinet op de hoogte van de berichtgeving «Uganda says it will not renew term of U.N. human rights office»?1
Ja, het kabinet is met dit bericht bekend.
Is het kabinet op de hoogte van de observatie uit november 2022 door de Commissie tegen Marteling van de Verenigde Naties omtrent het gebruik van martelmethodes in Oegandese gevangenissen en ongeautoriseerde gevangenissen?2 Zo ja, wat vindt u van deze observatie?
Ja, het kabinet is hiervan op de hoogte. Het rapport laat zien dat mishandeling en marteling een blijvend probleem is in Oeganda en de toegang tot eerlijke rechtspraak voor slachtoffers minimaal is. Nederland vindt de berichtgeving van het rapport dan ook zorgelijk en veroordeelt deze praktijken. Nederland blijft zorgen uiten over de verslechterende mensenrechtensituatie in Oeganda en zal dit blijven monitoren, aankaarten bij de autoriteiten en mensenrechtenorganisaties steunen.
Is het kabinet bekend met de reden waarom Oeganda stopt met de verlenging van het VN mensenrechtenkantoor? Zo ja, is het kabinet bekend met de reden «progress Uganda had made in developing a domestic capacity to monitor rights»?3 Wat vindt u van dit besluit?
Het Oegandese Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in de communicatie over het besluit om het mandaat niet te verlengen meerdere redenen gegeven. Ten eerste was het oorspronkelijke mandaat gericht op de mensenrechtensituatie in de door de Lord Resistance Army (LRA) rebellengroep getroffen gebieden in het noorden van Oeganda. Vervolgens is het mandaat geleidelijk uitgebreid. Volgens de autoriteiten is wegens de vrede in het land de aanwezigheid van een VN-mensenrechtenkantoor niet meer nodig. Een andere reden die wordt aangedragen is dat zowel de capaciteit van nationale instituties als die van het maatschappelijk middenveld zou zijn toegenomen en voldoende zou zijn om mensenrechten in Oeganda te bevorderen en te beschermen.
Het kantoor van OHCHR in Oeganda vervult een belangrijke rol bij de capaciteitsopbouw van verschillende overheidsdiensten, waaronder veiligheidsdiensten. Tevens is OHCHR een belangrijke partner van mensenrechteninstituties in Oeganda, en speelt het een rol op het gebied van onafhankelijke monitoring van de mensenrechtensituatie in het land. De OHCHR is een belangrijke steun voor de Uganda Human Rights Commission (UHRC) middels samenwerking en training. Daarom betreurt het kabinet het voornemen van de regering in Oeganda om het mandaat van de OHCHR niet te verlengen.
Ontvangt de Oegandese regering, via Nederlandse dan wel Europese gelden voor ontwikkelingssamenwerking, steun voor deze «domestic capacity to monitor rights»? Zo ja, op welke manier en wanneer bent u van plan dit onder de aandacht te brengen bij de collega Ministers in Europa?
De UHRC heeft lange tijd steun ontvangen via het Democratic Governance Facility (DGF), waar naast Nederland nog 6 andere landen financieel aan bijdroegen. De DGF is echter eind 2022 afgelopen. Ook heeft Nederland via de samenwerking met de Justice, Law and Order Sector (JLOS) in het verleden bijgedragen aan de capaciteit van de UHRC om mensenrechten te monitoren.
Daarnaast draagt Nederland, net als andere gelijkgestemde donoren, in Oeganda bij aan de capaciteitsopbouw van Oegandese mensenrechtenorganisaties. Nederland brengt de zorgen over de verslechterde mensenrechtensituatie publiekelijk en achter gesloten deuren onder de aandacht, zowel samen met andere gelijkgezinde partners, als in bilaterale gesprekken met de Oegandese autoriteiten. In EU verband benadrukt Nederland het belang van het monitoren van de mensenrechtensituatie. Hoe belangrijk het is om te blijven bijdragen aan de bevordering van de mensenrechten in Oeganda werd nogmaals onderstreept op 21 maart jl. Toen nam het parlement van dat land een nieuwe anti-homowet aan. De wet is nog niet van kracht, omdat de president deze nog niet heeft ondertekend. Naar aanleiding van deze wet heeft u op 24 maart vragen gesteld aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. De beantwoording van die vragen komt u zo spoedig mogelijk toe.
Het kabinet vindt het belangrijk om te blijven engageren met Afrikaanse partners zoals Oeganda. Voor veel van de uitdagingen waar Nederland en de EU zich mee geconfronteerd zien is versterkte samenwerking met Afrikaanse partners essentieel, zeker in het licht van de toegenomen geopolitieke activiteit van landen als China en Rusland op het Afrikaanse continent.
Wat gaat er met de gelden voor bekostiging van het VN mensenrechtenkantoor en haar personeel in Oeganda gebeuren, als deze in augustus 2023 zal gaan sluiten?
Op dit moment wordt de helft van de jaarlijkse budget voor het kantoor bekostigd door OHCHR in Geneve, en de andere helft door een aantal Europese landen (Zweden, België en Noorwegen) via directe steun aan het kantoor in Oeganda. Het budget van OHCHR zelf zal terugvloeien en gebruikt worden voor andere kantoren in de regio.
Het personeel van het kantoor bestaat uit 6 internationale medewerkers van OHCHR die een andere functie zullen krijgen. Voor de 38 lokale medewerkers zou de sluiting van het kantoor echter het einde van hun werkzaamheden voor de OHCHR betekenen.
Is het kabinet op de hoogte van het gebruik van ongeautoriseerde gevangenissen, oftewel de zogenoemde «safe houses»?4 Zo ja, op welke manier steunt het kabinet de oproep van de Commissie tegen Marteling van de Verenigde Naties aan de Oegandese regering om te stoppen met het gebruik van deze gevangenissen wegens mogelijke mensenrechtenschendingen?
Ja, het kabinet is op de hoogte van de zogenaamde «safe houses». Het kabinet steunt de oproep van de Commissie tegen Marteling van de Verenigde Naties aan de Oegandese regering om te stoppen met deze gevangenissen. Nederland zal de Oegandese autoriteiten over deze praktijken bilateraal, al dan niet in EU verband, aanspreken. Daarnaast zoekt Nederland naar andere kanalen om de zorgen over te brengen.
Op welke manier denkt u dat het vertrek van het kantoor van de Verenigde Naties verdere ondermijning van mensenrechten en de democratie in Oeganda stimuleert?
Het is lastig om vooruit te lopen op de gevolgen van een eventueel vertrek van de OHCHR. Zeker is wel dat, gezien de mensenrechtensituatie in Oeganda, het VN kantoor als onafhankelijk orgaan gericht op de bevordering van mensenrechten een zeer belangrijke rol zou kunnen spelen als het langer open zou blijven.
Wat zijn de mogelijkheden voor het kabinet om actie te ondernemen in nationaal en internationaal verband met het doel de voortzetting van het VN mensenrechtenkantoor in Oeganda te realiseren?
OHCHR is in gesprek met de Oegandese overheid. Afhankelijk van het verloop en de uitkomsten van deze contacten, zal Nederland samen met andere gelijkgestemde landen actie ondernemen.
Op welke manier denkt u dat de «domestic capacity» die Oeganda heeft opgezet, de Oegandese regering de mogelijkheid geeft minder openheid te bieden over de situatie in gevangenissen, ongeautoriseerde gevangenissen en over mensenrechtenschendingen?
De Uganda Human Rights Commission (UHRC) heeft een sterk mandaat om o.a. (ongeautoriseerde) gevangenissen te inspecteren en heeft in het verleden rond een aantal gevoelige zaken laten zien dat ze zich uitspreken over mensenrechtenschendingen. De capaciteit en het budget van de UHRC zijn erg beperkt, waardoor ze hun mandaat niet altijd volledig kunnen uitvoeren. Mede doordat de UHRC een overheidsorgaan is, wordt de mate van de onafhankelijkheid van deze commissie in twijfel getrokken.
Er zijn ook een aantal goede Oegandese mensenrechtenorganisaties actief in het land, zoals de door Nederland gesteunde Nationale Coalitie voor mensenrechtenverdedigers (NCHRD-U). Deze organisatie heeft de inbreng van een groot aantal NGOs gecoördineerd rond de presentatie van een schaduwrapport voor de afgelopen UPR-review van Oeganda. Er bestaan in algemene zin wel zorgen over de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Oeganda, dus het is van belang dat deze NGOs hun werk ook in de toekomst kunnen blijven uitvoeren. Nederland steunt een aantal van deze organisaties direct en zet zich ook in voor de ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
Wapens uit Estland die via een Nederlands bedrijf aan Oekraïne zijn geleverd |
|
Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Is het juist dat het Nederlandse bedrijf ARLE antitankraketten uit Estland in 2022 aan Oekraïne heeft geleverd? Kunt u achterhalen om hoeveel stuks het daadwerkelijk is gegaan?
Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraken.
Zo nee, is het juist dat indien ARLE deze wapens niet aan Oekraïne heeft geleverd, dat zij via een derde partij in Oekraïne terecht zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat een Tsjechisch bedrijf de wapens leverde? Kunt u bevestigen dat het Excalibur International dan wel Excalibur Army was dat de antitankraketten aan Oekraïne leverde?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat deze wapens uit Estland afkomstig zijn of hebt u kunnen vaststellen wat de rol van het Estse bedrijf is?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat deze overeenkomst niet bij Nederlandse instanties is geregistreerd in het kader van import, doorvoer of export? Zo ja, bij wie is dit geregistreerd?
Zie antwoord vraag 1.
Is u bekend hoeveel winst is gemaakt met de verkoop van wapens via Estland via Nederland eventueel via Tsjechië naar Oekraïne?1
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over de winstmarges die volgens het artikel zijn gemaakt?
Het is waarschijnlijk dat de huidige grote vraag naar wapens een prijsopdrijvend effect heeft. Dit kan ertoe leiden dat er bij handel in wapens hoge winstmarges worden behaald. Het kabinet handelt bij de aanschaf van wapens zorgvuldig. Het kabinet geeft geen verder oordeel over de winstmarges die in het NRC artikel worden beschreven.
Is het juist dat de douanes van Estland en Nederland niet bekend zijn met deze deal?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat Defensie in het verleden heeft samengewerkt met ARLE? Zo ja om welke zaken ging het daarbij?
Het is juist dat Defensie heeft samengewerkt met ARLE en Defensie doet dat nog steeds. ARLE heeft onder andere helderheidsversterkers met bijbehorende gevechtshelm-montagemiddelen, trainingsgeweren (MCX-upper-receiver voor verfpatronen) met bijbehorende verfmunitie en wapentoebehoren zoals holsters en geluidsdempers geleverd.»
Klopt het dat Nederlandse douanerechercheurs inmiddels onderzoek naar deze zaak hebben gedaan? Zo ja, wat is het resultaat van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u de schimmige wapenhandel – zoals beschreven in het artikel – in de toekomst voorkomen? Bent u bereid een notitie te maken met voorstellen?
Voor alle uitvoer en doorvoer van militaire goederen en voor tussenhandel diensten voor militaire goederen moet een vergunning worden aangevraagd. Deze aanvraag wordt getoetst aan het geldende wapenexportcontrolebeleid. In strijd handelen met de geldende wet- en regelgeving is strafbaar. Het kabinet ziet in het NRC-artikel geen aanleiding om dit beleid aan te passen.
Abortus als ‘mensenrecht’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Kabinet ziet abortus als mensenrecht»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland het «recht op leven» als fundamenteel mensenrecht ziet, zoals dit onder meer is verwoord in artikel 3 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) en artikel 2 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie («Handvest»)?
Ja.
Beaamt u dat dit fundamentele «recht op leven» ook onverkort van toepassing is op ongeboren kinderen? Zo niet, welke internationaalrechtelijke bescherming acht u dan wel van toepassing op ongeboren kinderen?2
Nee. Over de vraag of mensenrechten van toepassing zijn op ongeborenen bestaat geen overeenstemming. Mensenrechtenverdragen zijn over het algemeen pas van toepassing vanaf de geboorte. Zie bijvoorbeeld artikel 1 van de UVRM (alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren). Ook het kinderrechtenverdrag, waarnaar wordt verwezen, laat zich niet uit over het moment waarop kinderrechten afdwingbaar moeten zijn.
In Nederland heeft de Wet afbreking zwangerschap (Wafz) het doel om het ongeboren leven te beschermen en tegelijkertijd hulp te bieden aan vrouwen die onbedoeld zwanger zijn. In deze wet is dus een balans getroffen tussen enerzijds het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw en anderzijds de beschermwaardigheid van ongeboren leven.
De Nederlandse internationale inzet voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) als onderdeel van het beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gaat uit van het Nederlandse (wettelijke) uitgangspunt dat abortus mogelijk is tot de levensvatbaarheidsgrens. Deze Nederlandse inzet is in lijn met het internationaal recht. Ook houdt het kabinet in de internationale inzet rekening met nationale wetgeving in het betreffende land.
Indien u het recht op leven onverhoopt niet, of in beperkte mate, van toepassing acht (of gaat achten) op ongeboren kinderen, hoe verhoudt dat standpunt zich tot het «recht op leven» in de UVRM en het «Handvest» en tot de in de voetnoot onder vraag 3 vermeldde paragrafen?
Het Nederlandse beleid gaat er van uit dat het recht op leven een fundamenteel mensenrecht is, zoals beschreven in de UVRM, net als het recht op gezondheid en de rechten van vrouwen. Het kabinet staat pal voor de gezondheid en rechten van vrouwen en meisjes wereldwijd, zoals ook verwoord in het Feministisch Buitenlands Beleid (FBB),3inclusief keuzevrijheid en toegang tot veilige abortus. Onveilige abortus, als gevolg van criminalisering van abortus of richtlijnen die het recht op leven vanaf conceptie boven dat van de zwangere persoon stellen, is strijdig met het Nederlandse beleid (zie vraag 3).
Beaamt u dat een abortus menselijk leven beëindigt, en dat het daarom uit medisch, ethisch en levensbeschouwelijk/religieus oogpunt begrijpelijkerwijs een uiterst gevoelig thema is? Zo ja, hoe wordt met deze gevoeligheid rekening gehouden in het Nederlandse (en Europese) Seksuele en Reproductieve Rechten en Gezondheid (SRGR)-beleid?
Het kabinet onderkent dat SRGR in algemene zin en toegang tot veilige abortus in het bijzonder een gevoelig thema is. In dat kader maakt het kabinet zich grote zorgen dat SRGR en toegang tot veilige abortus wereldwijd in toenemende mate onder druk staan. Te meer omdat onveilige abortus wereldwijd de belangrijkste oorzaak van – voorkombare – moedersterfte is. Juist daarom blijft het kabinet zich inzetten voor de rechten van vrouwen en meisjes en universele toegang tot SRGR. Hierbij wordt nauw samengewerkt met lokale partners, inclusief religieuze leiders, om recht te doen aan de lokale context, gevoeligheden en behoeftes.
Onderkent u dat een «mensenrecht op abortus», anders dan het «recht op leven», niet onomstotelijk vaststaat, en zeker niet onomstreden is, en wilt u daar ook concreet rekening mee houden binnen het Nederlandse SRGR-beleid internationaal?
Het kabinet ziet inderdaad dat discussie rond mensenrechten en abortus gevoelig ligt, maar wil evenwel benadrukken dat geen toegang hebben tot veilige abortus indruist tegen verschillende mensenrechten waar Nederland zich voor inzet, zoals het recht op gezondheid, het recht op leven en vrouwenrechten.
Het kabinet houdt in zijn internationale inzet op het terrein van SRGR vanzelfsprekend rekening met culturele sensitiviteit, lokale context en behoeftes. Daarom wordt nauw samengewerkt met lokale partners. De Nederlandse inzet is altijd binnen de kaders van het internationaal recht en de wetgeving van het betreffende land.
Erkent u dat het opkomen voor vrouwenrechten en het opkomen voor de rechten van ongeboren kinderen (waaronder meisjes) elkaar niet uitsluit, en dat pro life-organisaties de intentie uitspreken om zowel op te komen voor zwangere vrouwen als voor hun ongeboren kind?
Vrouwenrechten zijn een fundamenteel mensenrecht. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is er geen internationale overeenstemming of mensenrechten van toepassing zijn op ongeborenen. Het kabinet zet zich in voor de gezondheid en rechten van vrouwen en meisjes en keuzevrijheid is hier van fundamenteel belang. Het recht op leven vanaf conceptie boven vrouwenrechten stellen, waaronder de rechten van de zwangere persoon, is strijdig met het Nederlandse beleid (zie vraag 3) en niet verenigbaar met het opkomen voor rechten van de vrouw, het recht op gezondheid of het recht op leven.
Begrijpt u de zorg van deze organisaties dat het kabinet hen als «ultraconservatief» wegzet en dat hun inzet voor ongeboren leven wordt gekwalificeerd als «regressieve druk»,3 terwijl zij moeder én kind willen beschermen? Waarom kiest u überhaupt voor deze negatieve en activistische (dis)kwalificaties, en vindt u dat passen bij de rol van het kabinet als vertegenwoordiger van alle Nederlanders?
«Regressie» verwijst volgens de Van Dale naar «teruggaand» of «terugwerkend».
De druk door landen of organisaties op bestaande internationale afspraken en consensus ondermijnt wat er in de afgelopen jaren bereikt is. Sinds begin jaren '90 zijn wereldwijd belangrijke afspraken gemaakt op het terrein van SRGR en vrouwenrechten die zijn onderschreven door praktisch alle landen ter wereld. Denk hierbij aan de International Conference on Population and Development en de Beijing Platform for Action in de jaren '90 en later de Sustainable Development Goals (SDGs). Het kabinet zet zich in voor het behalen van deze wereldwijd afgesproken ambities en doelen.
Beaamt u dat er in een democratische rechtsstaat als Nederland, en in de EU, verschil van mening mag bestaan over gevoelige zaken als abortus en SRGR, en dat de ruimte voor van de «mainstream» afwijkende (lees in dit geval: pro life) geluiden en organisaties in het maatschappelijk middenveld evenzeer als respectabel verdedigd dient te worden? Zo nee, wat is dan volgens u de betekenis van termen als «diversiteit» en «inclusie»?
Ja. Het kabinet zet zich in voor een onafhankelijk en divers maatschappelijk middenveld en open maatschappelijke ruimte waarin ruimte is voor een diversiteit aan stemmen in Nederland, de EU en internationaal verband.
Beschermt Nederland ook in Europees en internationaal verband de ruimte voor maatschappelijke organisaties die opkomen voor het ongeboren leven en zich dus «pro life» noemen? Of meent u dat «ruimte voor het maatschappelijk middenveld» zich beperkt tot maatschappelijke organisaties die Westers-individualistische waarden onderschrijven en bevorderen?
Ja. Het kabinet zet zich in voor een onafhankelijk en divers maatschappelijk middenveld en open maatschappelijke ruimte waarin ruimte is voor een diversiteit aan stemmen in Nederland, de EU en internationaal verband.
Klopt het dat u zich bij de internationale promotie van «abortusdiensten» beroept op het Convention on All Forms of Discrimination Against Women (CEDAW)? Kunt u dit nader toelichten?
Het kabinet zet zich in voor het bevorderen van toegang tot het volledige spectrum aan seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten, waaronder preventie zoals voorlichting en toegang tot moderne anticonceptie en ook toegang tot veilige abortus.
De Nederlandse internationale inzet op het terrein van veilige abortus is in lijn met het internationaal recht en gestoeld op een breed internationaal kader, zoals richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) het Program Action of the International Conference on Population and Development (ICPD) en het Internationaal Verdrag Inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Ook CEDAW, waarin het recht op gezondheid en keuzevrijheid stevig is verankerd, maakt onderdeel uit van dit kader. Inzake abortus heeft het CEDAW-comité5 aangegeven dat landen die CEDAW ondertekend en geratificeerd hebben, wettelijke provisies die abortus criminaliseren zouden moeten intrekken omdat zij in strijd zijn met het recht op leven van de vrouw.
Kunt u nader ingaan op de juridische status van het CEDAW, waaronder haar hiërarchische positie en al dan niet bindende karakter, ten opzichte van onder meer het UVRM, het «Handvest», en de Beijing Declaration Platform for Action, waarin staat dat landen zelf over hun abortusregelgeving mogen beslissen?
CEDAW is een verdrag dat door 189 landen geratificeerd is, waaronder Nederland. Het is een juridisch bindend document, waarin de mensenrechten van vrouwen ook het recht op seksuele en reproductieve rechten omvat. Dit wordt in de Beijing Declaration Platform for Action bevestigd. De Beijing Declaration and Platform for Action is niet juridisch bindend. Het is een politieke verklaring die met internationale consensus is aangenomen en vormt wereldwijd het referentiekader op het gebied van vrouwenrechten. Vrouwenrechten, zoals vastgelegd in het CEDAW, vloeien voort uit het gelijkheidsbeginsel (gelijkheid voor iedereen, mannen en vrouwen) zoals beschreven in de UVRM.
Internationale afspraken en richtlijnen op het terrein van SRGR worden op nationaal en regionaal niveau door overheden vorm gegeven en geïmplementeerd. Het kabinet spreekt overheden aan op deze gemaakte internationale afspraken en ondersteunt VN-partners, overheden en maatschappelijke organisaties met het vormgeven en uitvoeren van beleid. Dit geschiedt altijd binnen de kaders van het internationaal recht en de wetgeving van het betreffende land.
Klopt het dat artikel 12 van CEDAW, inzake gelijke toegang tot gezondheidszorg, primair betrekking heeft op goede moeder- en kindzorg in de gehele periode van zwangerschap en geboorte, maar dat de verdragstekst niet primair, rechtstreeks of noodzakelijkerwijs betrekking heeft op het zien van abortus als mensenrecht of op het (verplicht) mogelijk maken van abortusdiensten die als doel hebben een zwangerschap af te breken? Als u dit anders ziet, wat rechtvaardigt dan uw specifieke interpretatie en visie?
CEDAW verplicht landen om discriminatie van vrouwen op het gebied van gezondheidszorg uit te bannen, waaronder ten aanzien van gezinsplanning. Het CEDAW verdrag omvat het hele spectrum aan seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten en de rechten van vrouwen, die niet allemaal expliciet worden benoemd. Keuzevrijheid en de behoeften van vrouwen staan evenwel centraal, zoals het recht om te kiezen hoeveel kinderen zij willen en met wie ze trouwen (zie artikel 16 b en 16 e). Toegang tot informatie is hierbij essentieel en wordt expliciet genoemd in artikel 16 e. De bepalingen van het CEDAW bevatten juridisch bindende verplichtingen.
In lijn met CEDAW en andere internationale kaders richt het Nederlandse internationale SRGR beleid zich op het bevorderen van keuzevrijheid en toegang tot het volledige spectrum aan seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten, waaronder moeder- en kindzorg, maar ook seksuele voorlichting en toegang tot legale en veilige abortus.
Klopt het dat artikel 16 (f) van CEDAW, inzake het tegengaan van discriminatie tegen vrouwen rondom het ouderschap, de belangen van de kinderen als «paramount» (van het allergrootste belang) benoemt, en erkent u dat CEDAW de belangen van ongeboren kinderen daarbij niet expliciet uitsluit?
De bepalingen van CEDAW en andere internationale verdragen gaan niet specifiek in op de situatie van het ongeboren kind. Wel bevat CEDAW bepalingen over de gelijke rechten van vrouwen in familie-gerelateerde zaken, zoals het recht om te kiezen hoeveel kinderen zij willen en wanneer, zoals vermeld in Artikel 16.
Beaamt u dat, niettegenstaande ondertekening en/of ratificatie van CEDAW, de internationaalrechtelijke consensus is dat het aan landen zelf is om abortus te reguleren?
Het is aan landen zelf om hun SRGR-beleid te organiseren en te reguleren. Dit dient te gebeuren met inachtneming van het internationaal recht waaraan zij zich gecommitteerd hebben, zoals het uitbannen van discriminatie op het gebied van gezondheidszorg. Het kabinet spreekt overheden dan ook aan op deze gemaakte afspraken en ondersteunt VN-partners, overheden en maatschappelijke organisaties met het vormgeven van beleid op het terrein van SRGR. Altijd binnen de kaders van wetgeving van het betreffende land.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaf en geeft aan uw toezegging, gedaan op 3 november 2022 tijdens het debat over de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor 2023, dat van door Nederland gesteunde partnerorganisaties die abortusdiensten leveren expliciet gevraagd wordt om aan te tonen dat drang of dwang tegen vrouwen om een abortus te ondergaan niet voorkomt bij door hen geleverde abortusdiensten?
Zoals tijdens het debat op 3 november over de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor 2023 is afgesproken, is het kabinet in dialoog gegaan met partnerorganisaties die werken op het terrein van veilige abortus, over het tegengaan van dwang en drang bij de keuze voor een abortus of voor het voldragen van de zwangerschap. Dit betreft de organisaties Ipas, SAAF, IPPF en MSI.
Deze organisaties monitoren op kwaliteit van zorg in de klinieken die zij ondersteunen. Ze volgen hierbij de richtlijnen van de WHO6 en keuzevrijheid wordt hierin nadrukkelijk meegenomen. Indicatoren hiervoor zijn onder andere dat informatie verstrekt wordt, dat de privacy van de client gewaarborgd is, en dat cliënten zelf tevreden zijn over de geleverde diensten. De WHO richtlijnen houden rekening met het feit dat de wet- en regelgeving, beleid en dienstverlening van land tot land kan verschillen.
In onze gesprekken geven zij aan geen dwang en drang tegenkomen. Een zorg die zij wel meegeven is dat ze zien dat restrictieve wetgeving in landen, gebrek aan goede informatie en stigmatisering vrouwen en meisjes tot een onveilige abortus dwingt. Onveilige abortus is de belangrijkste – voorkombare – oorzaak van moedersterfte en leidt volgens de WHO jaarlijks tot 39.000 doden en blijvend letsel bij miljoenen vrouwen.
Juist daarom zetten deze organisaties in op kwaliteit van zorg, op het versterken van de mogelijkheid tot weloverwogen en goed geïnformeerde keuzes en het stimuleren dat vrouwen zorg opzoeken. Dit gaat niet alleen over toegang tot veilige abortus maar over het hele spectrum aan seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten, waaronder preventie zoals voorlichting en toegang tot moderne anticonceptie, moeder- en kindzorg.
Kunt u voor elk van de door Nederland gefinancierde of anderszins ondersteunde partnerorganisaties die abortusdiensten leveren in het buitenland, aangeven welke concrete controle- en evaluatiemechanismes zij op dit punt hebben ingesteld?
Zoals bij vraag 16 beschreven, richt de monitoring van de partners zich op de kwaliteit van diensten op basis van de richtlijnen van de WHO. Deze benadering is gedocumenteerd en is beschikbaar. Deze partnerorganisaties zijn, net als andere partners, verplicht jaarlijks inhoudelijke en financiële rapportages aan te leveren, deze te uploaden in IATI zodat deze openbaar zijn, alsmede audits uit te voeren (voor activiteiten boven EUR 5 mln). Deze rapportages worden gecontroleerd en beoordeeld. Vrijwel alle partnerorganisaties maken hun jaarverslagen publiek toegankelijk, bijvoorbeeld via hun website. Voor alle programma’s boven EUR 5 miljoen is een eindevaluatie verplicht.
Wilt u deze vragen afzonderlijk, en in elk geval voorafgaand aan de behandeling van de D66-initiatiefnota inzake abortus als «mensenrecht» (Kamerstuk 36 247) beantwoorden?
Uw vragen zijn met alle zorgvuldigheid, aandacht en transparantie beantwoord.
Woede van Afrikaanse leiders tegen Europa vanwege ‘koloniaal gedrag’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hoe Europa zich de woede van Afrikaanse leiders op de hals haalt: «Dit is koloniaal gedrag»»?1
Ja.
Komt het inderdaad voor dat Afrikaanse of andere derde landen, als onderdeel van het afsluiten van (handels)verdragen met Nederland en/of de EU,2 gevraagd of zelfs verplicht worden hun wet- en regelgeving over onder meer abortus en LHBTI aan te passen?
Voor zover bekend zijn er geen verzoeken, eisen en/of voorwaarden voor het aanpassen van wet- en regelgeving op het terrein van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en LHBTIQ+ als preconditie voor het afsluiten van (handels-)verdragen.
Kunt u voor elk van de hierboven bedoelde (handels)verdragen aangeven welke verzoeken, eisen en/of voorwaarden van Europese zijde direct of indirect (zoals via verwijzingen naar andere overeenkomsten) aan deze verdragen werden verbonden op terreinen als Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en LHBTI?
Er zijn, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, voor zover bekend geen verzoeken, eisen en/of voorwaarden voor het aanpassen van wet- en regelgeving op het terrein van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en LHBTIQ+ als preconditie voor het afsluiten van (handels-)verdragen.
Desondanks hecht ik eraan om aspecten uit het Post-Cotonou verdrag, wat genoemd staat in het artikel waar u naar verwijst, nader toe te lichten om mogelijke onduidelijkheden hierover weg te nemen. Daarbij wil ik aangeven dat Post-Cotonou nadrukkelijk geen handelsverdrag is.
In het Post-Cotonou verdrag zijn verwijzingen opgenomen naar de Decent Work Agenda (2008) van de International Labour Organisation (ILO), de Beijing Declaration and Platform for Action, The Programme of Action of the International Conference on Population and Development (ICPD), The Protocol to the African Charter on Human and Peoples Rights on the Rights of Women in Africa, The Maputo Plan of Action 2016–2030 en het VN Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW). In het Post Cotonou verdrag verbinden ondertekenaars zich aan het gestalte geven van bestaande internationale afspraken als partijen van deze afspraken. De Nederlandse inzet voor de Post-Cotonou onderhandelingen en de kabinetsappreciatie van het Post-Cotonou verdrag is uw kamer respectievelijk op 24 januari 2018 en 2 juni 2021 toegestuurd3, 4.
Hoe verhoudt deze Europese inzet zich tot de wenselijkheid om rekening te houden met de religies, tradities en cultuur in onder meer Afrikaanse landen?
De onderhandelingen hebben plaatsgevonden op basis van gelijkwaardigheid (zie ook de beantwoording van vraag 6), waarbij elkaars waarden en normen gerespecteerd worden.
Is de Europese inzet op deze terreinen rechtvaardig en proportioneel in het perspectief van de (meestal) relatief grote economische afhankelijkheid van derde landen, zodat de noodzaak en druk om tot handelsafspraken of te komen voor hen vaak groter is?
Een akkoord tussen partijen vormt een uiting van de gezamenlijke afspraken die verdragspartijen willen aangaan, zo ook bij onderhandelingen tussen Afrikaanse of andere derde landen met de Europese Unie. Bij zulke akkoorden komt het inderdaad voor dat partijen verschillende afhankelijkheidsrelaties tot elkaar hebben. Het kabinet is zich hiervan bewust en staat achter de inzet zoals toegelicht onder vraag 3.
Daar u aan handelsafspraken refereert licht ik graag ook de inzet van de EU toe in het kader van haar handelspolitiek en buitenlandbeleid handelsakkoorden om gendergelijkheid te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bij nieuwe handelsakkoorden in te zetten op het verankeren van bepalingen over gender gelijkheid zoals implementatie van relevante fundamentele ILO-conventies met betrekking tot non-discriminatie en het VN Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW). In dergelijke bepalingen bevestigen partijen dat ze hun verplichtingen onder dergelijke verdragen effectief zullen implementeren. Het kabinet steunt deze inzet.
Hoe verhoudt de Europese inzet zich tot de waarde van «gelijkwaardigheid» tussen Europa en landen op het Afrikaanse continent of in Latijns-Amerika of Azië?
Gelijkwaardigheid betekent dat op basis van wederzijds respect gesproken en geluisterd wordt met erkenning en afwegingen van wederzijdse en gewogen belangen van zowel Europese als Afrikaanse zijde. De verdragspartijen komen op grond van deze afwegingen en belangen gezamenlijk overeen welke afspraken ze in een verdrag aangaan.
Hoe verhoudt de Nederlandse en Europese inzet inzake SRGR en LHBTI-rechten, en met name abortusdiensten, zich tot de internationaalrechtelijke beginselen van soevereiniteit en non-interventie, en specifiek tot bijvoorbeeld de Beijing Declaration Platform for Action waarin staat dat abortusregelgeving «can only be determined at the national or local level according to the national legislative processes»?
Internationale afspraken en richtlijnen moeten inderdaad op nationaal en regionaal niveau door overheden vorm gegeven worden en geïmplementeerd. Het kabinet spreekt overheden aan op deze gemaakte afspraken en ondersteunt VN-partners, overheden en maatschappelijke organisaties met het vormgeven van beleid op het terrein van SRGR. Altijd binnen de kaders van het internationaal recht en de wetgeving van het betreffende land.
Begrijpt u de kritiek van Afrikaanse burgers en leiders dat de Europese inzet neerkomt op «koloniaal gedrag»?3 Als u dit anders ziet, kunt u dit toelichten?
Het Kabinet ziet dit anders. Tijdens de besprekingen en onderhandelingen zijn de artikelen niet eenzijdig opgelegd, maar gebaseerd op hetgeen de partijen overeen zijn gekomen.
Begrijpt u dat veel Afrikaanse burgers en leiders zich eveneens zorgen maken over VN-richtlijnen inzake seksualiteit en seksuele educatie,4 die veeleer gebaseerd zijn op progressieve, Westers-individualistische waarden dan hun eigen culturele en/of religieuze waarden?
De VN richtlijnen waar u naar verwijst zijn de Technical Guidance on Sexuality Education, gepubliceerd door UNESCO in 2018. Dit is een gespecialiseerde toolkit, heeft een adviserend karakter en is gebaseerd op feiten, wetenschappelijk bewijs en internationale best practices. De toolkit is ontwikkeld in samenwerking met experts en uitvoerders uit verschillende regio’s in de wereld en houdt rekening met de uiteenlopende nationale contexten waarin seksuele voorlichting wordt gegeven.
Het document biedt een kader om te werken aan de verbetering van seksuele voorlichting, rekening houdend met de lokale context. Dit gebeurt in samenwerking met lokale overheden, scholen en maatschappelijke organisaties. Het wordt internationaal gezien als een belangrijk instrument om bij te dragen aan het behalen van de Sustainable Development Goals (SDGs), zoals het terugdringen van moedersterfte.
Waarom kiest Nederland ervoor om juist SRGR en het non-discriminatiebeginsel zo sterk te prioriteren in internationale overeenkomsten, terwijl met name voor SRGR geldt dat dit zeer gevoelige thematiek is, die mensen in hun culturele en religieuze identiteit raakt, zodat sensitiviteit en terughoudendheid gepast is?
De rechten van LHBTIQ+-personen, vrouwen en meisjes en toegang tot SRGR staan wereldwijd onder toenemende druk. Het kabinet staat pal voor deze rechten en de internationale afspraken die daarover bestaan. Daarom is het van belang om ons juist nu in te zetten voor de rechten van gemarginaliseerde groepen.
Hierbij houdt het kabinet uiteraard rekening met culturele sensitiviteit en gelijkwaardigheid, en werkt het nauw samen met lokale partners om recht te doen aan de lokale context en behoeftes en sluit het aan bij internationale en regionale afspraken hierover. Het Maputo protocol7 over mensen- en volkenrechten over de rechten van de vrouw in Afrika opgesteld door de Afrikaanse Unie is hier een goed voorbeeld van. Het kabinet streeft naar gelijkwaardige partnerschappen met meer invloed van Zuidelijke organisaties en richt zich op een gelijkwaardige dialoog hierover met landen uit de Global South. Gevoeligheden, zij het in het kader van cultuur of religie, zijn nooit een reden om mensenrechten niet na te leven.
Vindt u het gepast om vanuit Nederland of Europa te bepalen dat onze Westers-individualistische waarden onderbelicht worden in bepaalde andere (Afrikaanse) landen en culturen, en daar stevig gepromoot dienen te worden? Waarom is dat niet «(neo)koloniaal»?
Universele mensenrechten en de mensenrechtenverdragen vormen de leidraad voor bilaterale en Europese contacten met derde landen. Het kabinet benadrukt dat universele mensenrechten zoals beschreven in de UVRM en gerelateerde verdragen8, geen westerse waarden zijn. Deze verdragen zijn wereldwijd ondertekend, ook door Afrikaanse landen. Dat mensenrechten worden vormgegeven met deelname van landen wereldwijd, blijkt ook uit de verschillende mensenrechtenverdragen die de afgelopen decennia geratificeerd en geïmplementeerd zijn, vaak op initiatief van landen uit de Global South. Dit blijkt ook uit de samenwerking tussen vele landen op het terrein van mensenrechten en de vele bedrijven en organisaties die zich verbinden aan gelijkheid- en non-discriminatieprincipes.
Zou u het wenselijk vinden wanneer derde landen aan (handels)verdragen met Nederland of de EU voorwaarden zouden verbinden rond het invoeren van hun, wellicht meer behoudende, waarden en normen op terreinen als gezin, huwelijk en seksualiteit? Zo nee, waarom is het andersom wel gepast of zelfs wenselijk?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van vraag 2 stellen de EU noch Nederland voorwaarden voor het aanpassen van wetgeving op het terrein van gezin, huwelijk en seksualiteit bij het afsluiten van verdragen. Een akkoord tussen twee partijen vormt een uiting van de afspraken die verdragspartijen willen aangaan. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen wat in de beantwoording van voorgaande vraag is opgemerkt, namelijk dat universele mensenrechten geen westerse waarden zijn. Universele mensenrechten en mensenrechtenverdragen vormen de leidraad voor bilaterale en Europese contacten met derde landen.
Hetgeen onverlet laat dat, zoals vermeld in vraag 3, de EU en Nederland heldere standpunten hebben op de benoemde onderwerpen en het hen vrij staat deze in dialoog uit te dragen. Daarbij is geen sprake van voorwaarden, maar van dialoog, waarbij ruimte is voor de standpunten van beide partijen. Afhankelijk van de situatie, kan een dialoog publiekelijk of in besloten overleg gevoerd worden.
Wilt u in internationaal en Europees verband bevorderen dat, in het licht van de gewenste «gelijkwaardigheid» en ter voorkoming van gedrag dat als «(neo)koloniaal» kan worden opgevat, voortaan bij onderhandelingen over handelsverdragen geen sprake meer is van verzoeken of directe of indirecte voorwaarden aan derde landen rondom gevoelige thema’s als abortusdiensten of LHBTI-rechten?
De Nederlandse inzet op de door u benoemde thema’s, in het kader van gelijkwaardigheid, is gebaat bij dialoog. Ook moeilijke thema’s dienen aan bod te kunnen komen. De manier waarop een dialoog gevoerd wordt, is bepalend voor de effectiviteit. Dit kan publiekelijk of in besloten overleg, afhankelijk van de situatie. Nederland stelt zich context-sensitief op en bepaalt telkens welke aanpak het meest effectief is. Hierbij staat voorop dat de effectiviteit vele malen groter is wanneer dit in coalitieverband gebeurt.
Zelfcensuur over de Nederlandse positie op die thema’s past evenmin in een gelijkwaardige relatie als de oplegging van Nederlandse standpunten. Vanwege de eerder benoemde redenen zal het kabinet aandacht blijven vragen voor SRGR en de gelijke rechten van LHBTIQ+-personen in internationale onderhandelingen. Het Kabinet zet zich bij onderhandelingen in om te luisteren naar standpunten en eventuele bezwaren van andere partijen en deze serieus in overweging te nemen en over in dialoog te treden. Ten aanzien van de inzet van het kabinet bij handelsverdragen verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 3.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, in elk geval voorafgaand aan de behandeling van de D66-initiatiefnota inzake abortus als mensenrecht?
Ja.
Het bericht ‘Zware aardbeving treft Turkije en Syrië, honderden doden en gewonden’ |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u zicht op het aantal slachtoffers en op de materiële schade in Turkije en Syrië?1
Ja. De Kamer werd geïnformeerd over de humanitaire gevolgen van de aardbevingen en de (internationale) hulpinspanningen via Kamerbrief met kenmerk 2023Z01962/2023D04678.
Bent u bereid snel humanitaire hulp te bieden aan de getroffen gebieden in zowel Turkije als Syrië?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u de Kamer op zo kort mogelijke termijn informeren over de geboden humanitaire hulp?
Zie antwoord vraag 1.