De rechterlijke uitspraak waarin staat dat het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek moet doen naar de aardbevingsschade die is veroorzaakt door de gaswinning van de NAM |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt geoordeeld dat het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek moet doen naar de aardbevingsschade die is veroorzaakt door de gaswinning van de NAM?1
Ja.
Deelt u de mening dat het essentieel is voor het rechtsgevoel van Groningers, voor een degelijke rechtsstaat en ook voor de rechtszekerheid voor bedrijven dat deze zaak uiterst grondig en zorgvuldig voorbereid wordt?
Ja.
Herinnert u zich uw reactie op de uitspraak van de rechter op 1 maart 2017 in de zaak Dijk cs. over aansprakelijkheid voor materiële en immateriële schade door de NAM en de Staat, waarin u zegt niet in hoger beroep te gaan en dat de Staat een bepaalde periode onrechtmatig gehandeld heeft door de gaswinning door te laten gaan?
Ik heb in mijn brief van 19 april 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 333) aangegeven dat de Staat voldoende grond ziet om in hogere instantie op te komen tegen de uitspraak van 1 maart 2017 dat de Staat onrechtmatig gehandeld zou hebben. Naar mijn oordeel kan de door mij in de brief geschetste aanpak redelijkerwijs niet tot de conclusie leiden dat de Staat onrechtmatig gehandeld heeft. Omdat zaken zoals Dijk c.s. en Hommes c.s. – over gevoelens van onveiligheid en teleurstelling in de Staat en NAM – in de praktijk alleen maar verliezers kennen en omdat gerechtelijke procedures wat mij betreft niet de manier zijn om deze problematiek in Groningen op te lossen, heb ik echter besloten om af te zien van het zelf instellen van hoger beroep tegen dit vonnis.
Deelt u de mening dat het Landelijk Parket moet worden aangewezen om de zaak in behandeling te nemen, aangezien het meer afstand tot individuele, plaatselijke en Haagse belangen heeft alsook meer capaciteit? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in goed overleg te realiseren dat niet het Arrondissementsparket Noord-Nederland, maar juist het Landelijk Parket deze zaak in behandeling neemt? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid zo nodig de aanwijzingsbevoegdheid ex artikel 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie te gebruiken om het Landelijke Parket een aanwijzing te geven om het door het hof opgelegde onderzoek uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid geen verdere acties te ondernemen die een verdere vertraging zouden kunnen veroorzaken van de zitting van de Raad van State over het gasbesluit van september 2016, die gepland is op 13 juli 2017?
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft onlangs de zittingsdatum voor de behandeling van het instemmingsbesluit van 30 september 2016 inzake het winningsplan voor het gasveld Groningen verzet van 22 mei naar 13 juli 2017. De aanleiding hiervoor was mijn voornemen om het voornoemde instemmingsbesluit te wijzigen. Door het verzetten van de zittingsdatum heeft de Afdeling voorkomen dat er twee maal een gerechtelijke procedure doorlopen zou moeten worden: eenmaal voor het instemmingsbesluit en eenmaal voor het wijzigingsbesluit. Ik ben niet van plan om vóór de nieuwe zittingsdatum het instemmingsbesluit nogmaals te wijzigen.
Lekkages bij AKZO-Nobel in Twente |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Agnes Mulder (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Liesbeth van Tongeren (GL), Pieter Omtzigt (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Weer lekke boring AkzoNobel»?1
Ja.
Kunt u een lijst geven van alle lekkages die AkzoNobel de afgelopen twee jaar gemeld heeft bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Kunt u per lekkage aangeven wat het betrof, welke hoeveelheid van welke stof is vrijgekomen en hoeveel tijd er zat tussen het begin van de lekkage en de melding bij SodM?
Op 5 juli 2016 heb ik uw Kamer per brief2 geïnformeerd over de tijdlijn betreffende de melding van de lekkage van boorput 335, het onderzoek naar deze lekkage en over het door SodM ingestelde integriteitsonderzoek naar alle 551 boorputten van AkzoNobel.
SodM heeft AkzoNobel gevraagd om lijsten op te stellen waarin alle lekkages uit de transportleidingen en boringen vanaf 1994 zijn weergegeven. AkzoNobel heeft deze lijsten gepubliceerd op haar website3 en houdt de lijsten ook actueel.
In de lijsten heeft men voor iedere lekkage, tot dusver bekend, de datum van de lekkage, de gelekte vloeistoffen en de gelekte hoeveelheden opgenomen. Ook zijn de recentelijk onderzochte boorputten opgenomen waarvan is gebleken dat deze niet lek zijn. De lijsten zijn door SodM gecontroleerd en juist bevonden.
Kunt u aangeven welke mogelijke gevolgen deze lekkages hebben op de omgeving en de waterkwaliteit?
SodM heeft bij AkzoNobel aangedrongen op gepaste urgentie bij het onderzoek en de sanering van lekkages en mogelijke verontreinigingen in Twente. Men heeft daarbij aangegeven dat de veiligheid van het personeel van AkzoNobel, omwonenden en milieu niet in het geding mag zijn. In de omgeving van elke put die gelekt heeft, wordt een bodemonderzoek uitgevoerd. Als daarbij een verontreiniging wordt geconstateerd zal AkzoNobel naar gelang de aard en omvang van de verontreiniging een bodemsanering moeten uitvoeren. Uit de tot nu toe uitgevoerde bodemonderzoeken is gebleken dat de bodemverontreinigingen beperkt zijn tot circa 20 meter uit de put. Op dit moment lijken de mogelijke gevolgen dan ook beperkt te zijn tot de onmiddellijke nabijheid van de lekke putten. In mijn brieven4 5 aan uw Kamer van 5 juli en 13 september 2016 ben ik nader ingegaan op de gevolgen voor de omgeving en de wijze waarop de verontreinigingen worden gesaneerd.
Wat zijn de consequenties van deze recente, en zoveelste lekkage nu AkzoNobel al onder verscherpt toezicht van SodM staat?
In mijn brief6 van 27 januari 2017 heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over dit onderzoek naar de boorputten van AkzoNobel. Op dit moment beschikt AkzoNobel over 551 boorputten, zijnde 87 actieve putten, 322 inactieve putten en 142 verlaten putten. Uit het onderzoek is gebleken dat 35 inactieve putten een verhoogde kans op lekkage. Inmiddels zijn er 17 van deze inactieve putten met een druktest beproefd. Hiervan bleken er 12 lek te zijn. Voor het einde van 2017 zullen alle inactieve putten met een verhoogd risico op lekkage worden onderzocht. Het is niet ondenkbaar dat ook daar nog lekkende inactieve putten bij zullen zitten. Het is niet uitgesloten dat naar aanleiding van de resultaten van de testen het onderzoeksprogramma nog zal veranderen.
De onlangs geconstateerde lekkage in de inactieve boorput 329 is ontdekt tijdens het integriteitsonderzoek dat AkzoNobel in het kader van het verscherpt toezicht uitvoert en is onderdeel van het met SodM afgesproken onderzoeksprogramma. Het lek in put 329 geeft SodM geen aanleiding om voortijdig het onderzoeksprogramma aan te passen of het verscherpt toezicht te wijzigen.
Welke acties heeft SodM ondernomen sinds AkzoNobel onder verscherpt toezicht staat? Welke acties kan SodM nog verder ondernemen?
Het verscherpte toezicht houdt onder meer in dat een speciaal team van inspecteurs onder dagelijkse leiding van de Inspecteur-generaal der Mijnen er op toeziet dat AkzoNobel haar verantwoordelijkheid neemt. Dit regime blijft van kracht tot AkzoNobel heeft aangetoond dat de integriteit van alle putten en transportleidingen geborgd is binnen de kaders van wet- en regelgeving en op een manier die veilig is voor mens en milieu. SodM heeft bij AkzoNobel aangedrongen op gepaste urgentie bij onderzoek en sanering van lekkages en mogelijke verontreinigingen in Twente, en daarbij aangetekend dat de veiligheid van het personeel van AkzoNobel, omwonenden en milieu niet in het geding mag zijn. AkzoNobel heeft inmiddels stappen in de goede richting gezet en ligt op schema om het onderzoek betreffende de 35 geselecteerde boorputten voor 1 januari 2018 af te ronden.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van de twee toezichtprojecten gericht op de zoutindustrie (zie Kamerstuk 32 849, nr. 84)? Wanneer worden deze bekend gemaakt?
Naar aanleiding van de incidenten bij AkzoNobel en vragen uit de samenleving, heeft SodM besloten twee toezichtprojecten uit te voeren die betrekking hebben op de zoutindustrie en op ondergrondse cavernes. Hierbij zullen op een geïntegreerde manier zowel geologische als technisch operationele aspecten onderzocht worden. De beide projecten zijn gestart en SodM verwacht in 2018 haar bevindingen en aanbevelingen te publiceren.
Welke resultaten heeft het inspectieproject van SodM «integriteit bestaande putten» opgeleverd (zie Kamerstuk 33 136, nr. 15, antwoord op vraag2? Is bij dit inspectieproject ook onderzoek gedaan naar putten die niet in gebruik zijn?
In de periode oktober 2016 tot en met april 2017 heeft SodM uitvoering gegeven aan het inspectieproject met als thema «Integriteit Bestaande Putten». In dit inspectieproject zijn alle elf mijnondernemingen die zich bezig houden met de opsporing en winning van olie en gas geïnspecteerd op veiligheid van kritische onderdelen en beheersaspecten van bestaande in gebruik zijnde putten. De focus was hierbij op:
De hoofdbevinding die SodM heeft opgetekend uit het inspectieproject is dat er geen putten zijn aangetroffen waaruit gas, olie of zout water naar de bodem lekt. Wel bleek dat drie van de elf mijnondernemingen onvoldoende voorzien in een Well Integrity Management System (WIMS). Ook bleek dat de meeste mijnondernemingen de criteria voor het melden en insluiten van een put niet altijd goed hebben vastgelegd in WIMS en voert men geen audits uit op dit WIMS. De desbetreffende mijnondernemingen zijn hierop aangesproken en hebben inmiddels verbeteringen doorgevoerd door het WIMS in lijn te brengen met de recentelijk ingevoerde internationale norm ISO/TS 16530–2 betreffende putintegriteit.
SodM is in april 2017 gestart met de uitvoering van het project om de algehele staat van de integriteit van alle in gebruik zijnde putten op land te duiden. «In gebruik» impliceert de mijnbouw-wettelijke status van een put die niet in aanleg is en ook niet buiten gebruik gesteld is. Alle andere statussen van een put, zoals inactief, ingesloten, gesuspendeerd, deels buiten gebruik gesteld, etc., vallen wel onder deze status van «in gebruik». SodM verwacht eind 2017 de eerste conclusies te kunnen trekken en zal dan ook aanbevelingen doen.
Vindt u het ook niet verontrustend dat er zoveel lekkages zijn bij niet in gebruik zijnde putten? Gaat u extra onderzoek laten doen naar de integriteit van oudere putten?
De lekkages van de putten zijn inderdaad verontrustend. Met name vind ik het verontrustend dat deze lekkages zo lang onopgemerkt zijn gebleven. De lekken in put 335 waren er al direct bij de aanleg van de put in 1987 en zijn pas in 2016 aan het licht gekomen. Voor SodM was dat dan ook een belangrijke reden voor het instellen van het verscherpt toezicht. SodM heeft sindsdien ook nog diverse projecten geïnitieerd (zie antwoorden op vragen 6 en 7). Tevens besteedt SodM extra aandacht aan de integriteit van bijvoorbeeld geothermieputten omdat deze een vergelijkbare configuratie hebben als de in bedrijf zijnde zoutwinningsputten.
In hoeverre kan het SodM toezicht houden op putten nadat deze niet meer in gebruik zijn?
De Mijnbouwwet maakt geen onderscheid tussen putten die in gebruik zijn en putten die niet in gebruik zijn. De inactieve putten van AkzoNobel moeten dan ook aan alle regels van de Mijnbouwwet voldoen totdat de put verlaten is.
Verlaten putten (de Mijnbouwwet spreekt over «buiten gebruik gestelde putten») vallen in principe niet meer onder de Mijnbouwwet zodra deze conform de Mijnbouwwet buiten gebruik zijn gesteld. Wel is de mijnonderneming nog op basis van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk voor buiten gebruik gestelde putten en ontstaat een bijzondere situatie als achteraf blijkt dat de put niet conform de Mijnbouwwet buiten gebruik is gesteld.
Kunt u voor elk van de lekkages die opgetreden zijn aangeven of AkzoNobel altijd verantwoordelijk en aansprakelijk blijft voor door lekkages veroorzaakte schade? Indien de aansprakelijkheid van AkzoNobel op een zeker moment vervalt, kunt u dan aangeven wanneer dat gebeurt en om welke reden?
Ingevolge artikel 6:175 van het Burgerlijk Wetboek (BW) rust de aansprakelijkheid bij degene die bij de aanvang van de tot verontreiniging leidende gebeurtenis als aansprakelijke persoon werd aangewezen. Indien na de lekkage een ander exploitant wordt van het mijnbouwwerk, blijft de aansprakelijkheid voor deze schade rusten op degene die ten tijde van de lekkage aansprakelijk was.
Volgens artikel 3:310 BW tweede lid, geldt voor verontreiniging van de bodem door een gebeurtenis zoals bedoeld in artikel 6:175 (BW), een verlengde termijn van 30 jaar. Bestaat de gebeurtenis uit een voortdurend feit, dan begint de termijn van dertig jaren te lopen nadat dit feit is opgehouden te bestaan. Bestaat de gebeurtenis uit een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak, dan begint deze termijn te lopen na dit laatste feit.
Indien AkzoNobel ooit wordt overgenomen, is er dan enige mogelijkheid dat de overnemende partij niet alle aansprakelijkheid voor kosten van bestaande en toekomstige lekkages overneemt van AkzoNobel?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Netherlands to get first US LNG cargot’ |
|
Sandra Beckerman , Frank Wassenberg (PvdD), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Netherlands to get first US LNG cargo», waarin staat dat rond 7 juni een scheepslading schaliegas de Rotterdamse haven komt binnenvaren?1
Ja.
Is deze schaliegas bedoeld voor de Nederlandse markt? Wat is de exacte bestemming voor dit schaliegas?
Het is aan de, mij niet bekende, marktpartij die het gas importeert om in eerste instantie de bestemming van het gas te bepalen, waarna het vervolgens weer kan worden doorverkocht.
Het is daarbij niet te zeggen of het gas bestemd is voor de Nederlandse markt want via het Nederlandse gastransportnet kan het ook naar de ons omringende landen worden getransporteerd. Ook is het mogelijk dat het gas wordt overgeslagen op een andere (veelal kleinere) tanker om bijvoorbeeld te worden vervoerd naar landen aan de Oostzee.
Overigens is het niet 100% zeker dat het om schaliegas gaat, alhoewel de kans daarop groot is omdat deze methode van winning veelvuldig wordt gebruikt in de VS. Ook meer conventionele technieken worden daar echter toegepast. Aan het gas zelf is niet te «zien» of het om schaliegas gaat. Er is geen verschil tussen conventioneel gewonnen aardgas en aardgas dat uit schalies wordt gewonnen met specifieke technieken als fracking. De term schaliegas zegt (dus) alleen iets over de aard van het gesteente waaruit het aardgas wordt gewonnen.
Bent u het ermee eens dat, aangezien de winning van schaliegas in de Verenigde Staten gepaard gaat met grote nadelen (zoals vervuiling van de bodem en drinkwater, het risico op aardbevingen en het lekken van methaangas), het onwenselijk is dat er schaliegas wordt gewonnen in de Verenigde Staten?
Alhoewel ik bekend ben met de nadelen die verbonden kunnen zijn aan de technieken die worden gehanteerd bij het winnen van gas uit schalies indien deze onjuist of onzorgvuldig worden toegepast en de zorgen daaromtrent ook deel, is het niet aan mij om te bepalen hoe de Verenigde Staten met zijn bodemschatten moet omgaan of om daar een oordeel over te hebben. Landen zijn daarin soeverein. Dit geldt bijvoorbeeld ook in de Europese Unie waar in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie expliciet is vastgelegd dat iedere lidstaat het recht heeft de voorwaarden voor de exploitatie van zijn energiebronnen te bepalen (artikel 194, lid 2).
Bent u het ermee eens dat het dan ook onwenselijk is dat er schaliegas uit de Verenigde Staten wordt getransporteerd naar Rotterdam?
Dat er meer gas (in de vorm van LNG) uit de Verenigde Staten naar Europa komt, heeft meerdere oorzaken. De eerste LNG exportterminals in de Verenigde Staten komen nu in bedrijf, de bestaande beperkingen op export vanuit de Verenigde Staten zijn en worden opgeheven, de aardgasproductie in de Verenigde Staten stijgt en de Europese vraag naar geïmporteerd gas neemt toe nu de eigen productie afneemt.
Dat er gas vanuit de Verenigde Staten naar Nederland komt, was dan ook te verwachten. Als gevolg van de sterk afgenomen winning uit het Groningenveld dient er meer gas te worden geïmporteerd om te voorzien in de vraag. Dit gas kan via pijpleidingen worden geïmporteerd vanuit landen als Noorwegen en Rusland of in de vorm van LNG uit bijvoorbeeld Qatar of de Verenigde Staten. Weliswaar gaat het daarbij om hoogcalorisch gas terwijl het bij het Groningenveld om laagcalorisch gas gaat, maar er is meer hoogcalorisch gas nodig als gevolg van de veel hogere inzet van de stikstofinstallaties terwijl de resterende vraag naar hoogcalorisch gas ongewijzigd blijft.
Verder staat het marktpartijen in Nederland vrij om gas in te kopen waar en bij wie zij willen. Dit volgt uit de spelregels die gelden op de interne markt en voor het vrije verkeer van goederen. Daarbij zie ik geen reden noch mogelijkheid om een blokkade op te werpen ten aanzien van gas uit de Verenigde Staten of ten aanzien van schaliegas. Ten eerste is zo’n blokkade niet te handhaven want het valt niet vast te stellen uit welk type gesteente en op welke wijze gas dat zich in een transportsysteem bevindt is gewonnen. Dat geldt in veel gevallen ook voor gas dat zich aan boord van een LNG-tanker bevindt. Ten tweede zou zo’n blokkade niet alleen in strijd zijn met de Europese wet- en regelgeving, maar kan dit ook conflicteren met de Europese ambitie om als onderdeel van de Energie Unie te streven naar een grotere diversificatie in de gasvoorziening. Dit onder meer om de afhankelijkheid van Russisch gas te verminderen. Uit de Verenigde Staten afkomstig gas wordt daarbij een belangrijke rol toegedacht. Ten derde zou zo’n blokkade tot gevolg hebben dat een deel van de markt voor gas wordt afgesloten voor Nederlandse marktpartijen. Dit leidt tot een nadeel ten opzichte van concurrenten voor wie een dergelijke blokkade niet geldt.
Wat zijn de mogelijkheden voor Nederland om dit schaliegas tegen te houden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om alles eraan te doen om dit transport tegen te houden?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Maak haast met gasloos’ |
|
Tom van der Lee (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Maak haast met gasloos» waaruit blijkt dat gemeenten en projectontwikkelaars de komende vier jaar nog weinig vaart maken met de verduurzaming van nieuwbouw maken, aangezien in bijna 150.000 nieuwe woningen (64 procent van het totaal) nog een gasaansluiting komt?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?
Ja, ik ken dit bericht. Ik zie in dit bericht een ondersteuning van het streven van het kabinet om in beginsel geen nieuwe gasnetten aan te leggen in nieuwbouwwijken en dat het recht op een gasaansluiting wordt vervangen door een breder recht op een energie-infrastructuur voor warmtevoorziening. Dit uitgangspunt is opgenomen in de Energieagenda. Het bericht maakt duidelijk dat voor bouwbedrijven en consumenten een gasaansluiting nog een vanzelfsprekendheid is. Hieruit blijkt wederom dat de energietransitie naast technische en financiële aspecten een culturele en sociale kant heeft.
Zou het «Convenant 10 PJ energiebesparing gebouwde omgeving» sneller of tot meer resultaten leiden als de aansluitplicht snel zou worden geschrapt zoals de Kamer gevraagd heeft in de motie Van Tongeren/Jan Vos (Kamerstuk 34 550 XII, nr. 46)?
De relatie tussen de invulling van het convenant 10 PJ energiebesparing gebouwde omgeving en het schrappen van de aansluitplicht op gas, is beperkt. De acties die zijn afgesproken in het convenant richten zich met name op gedragsverandering bij huishoudens en klein zakelijke gebruikers door middel van gerichte feedback over het energiegebruik, het bereiken van energiebesparing door het verbeteren van het aanbod van energiebesparingsproducten en -diensten en het extra stimuleren van de aanschaf van warmtepompen en zonneboilers via de ISDE. De effectiviteit van de laatst genoemde acties wordt mogelijk in sommige gevallen verbeterd door het schrappen van de aansluitplicht op gas.
Bent u het ermee eens dat er nu nodeloze belemmeringen zijn voor aardgasloos bouwen die lijden tot onnodige administratieve rompslomp? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 van de leden van de leden Van Eijs en Van Veldhoven is aardgasloos bouwen nu al mogelijk. Aanpassing van de Gaswet is wenselijk om het voornemen uit de Energieagenda te effectueren dat in beginsel geen nieuwe gasinfrastructuur meer aangelegd wordt in nieuwbouwwijken en de aansluitplicht op gas wordt vervangen door een aansluitrecht op energie-infrastructuur. Bij uw Kamer is aanhangig het wetsvoorstel voortgang energietransitie (Kamerstuk 34 627) waarop amendementen zijn ingediend met betrekking tot het recht op een gasaansluiting. Nu uw Kamer dit wetsvoorstel controversieel heeft verklaard heb ik u op 13 juni jl. toegezegd om via een nota van wijziging bij het wetsvoorstel Wijziging van de Warmtewet (Kamerstuk 34 723) deze aanpassing vorm te geven. Via de Green Deal aardgasvrije wijken worden nu al gemeenten ondersteund die stappen willen zetten in zowel de nieuwbouw als de bestaande bouw. Hiermee worden belangrijke ervaringen opgedaan die ons kunnen helpen bij de toekomstige grootschalige aanpassing van de warmtevoorziening in ons land. Een structurele oplossing voor de bestaande bouw wordt uitgewerkt met de invulling van het transitiepad lage-temperatuur-warmte dat eind dit jaar, samen met de drie andere transitiepaden, afgerond wordt.
Bent u het ermee eens dat deze belemmeringen niet bijdragen aan het feit dat we per jaar honderdduizenden woningen los moeten maken van het aardgas om de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs te halen?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op de voorgaande vraag waarbij aangegeven dat aardgasloos bouwen nu al mogelijk is.
Is er al een complete inventarisatie van alle Nederlandse netten en leidingen en hun vervangingsdata, zodat duidelijk wordt waar van het gas af gaan het meeste rendement gaat geven? Is er al een plan voor het investeren van de bespaarde kosten van het niet vervangen van aardgasleidingen in de aanleg van duurzaam energie?
Zie antwoord vraag 4.
De olievervuiling aan de oostkust van Bonaire |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat de gehele oostkust van Bonaire door olie is vervuild?1 Welke risico’s bestaan er door deze olievervuiling voor mens en milieu? Hoe vaak vinden olievervuilingen plaats in het Nederlandse deel van de Caribische regio? Gaat het om een incident of vinden olieverontreinigingen op structurele schaal plaats? Welke effecten heeft dit op het toerisme en daarmee ook op de economie en de werkgelegenheid?
Ja ik ben bekend met het bericht. De verontreiniging lag in de vorm van teerballen op de kust. Teerballen worden gevormd doordat ruwe olie, die zich een langere periode in de zee bevindt, door zeewater wordt aangetast.
De milieuschade is hier gering. De meeste teerballen lagen op de kust, waar de milieuschade zeer gering was en de olie handmatig snel is opgeruimd. Een risico bestond dat de teerballen een nabijgelegen mangrovegebied bereikten. Om dat te voorkomen zijn drijvende lijnen uitgezet om de olie op te vangen. Volgens natuurorganisatie Stinapa zijn de meest waardevolle gebieden zo goed als gespaard gebleven, is geen olie aangetroffen op koralen en zijn geen schildpadden gezien die met olie waren besmeurd. Risico’s voor de mens kunnen optreden als er contact optreedt met de huid en opname via de mond. Deze risico’s zijn beperkt, aangezien de olie in de vorm van teerballen is aangespoeld. De vervuiling was bij aanspoeling al een paar dagen oud, waardoor de lichtere PAK’s (polycyclische aromatische koolwaterstoffen, welke kankerverwekkend kunnen zijn) mogelijk al verdampt en verweerd zijn. De aangespoelde teerballen zijn niet zozeer gevaarlijk voor de huid, maar bij sommige mensen kan er een allergische reactie optreden als gevolg van de substantie. Het openbaar lichaam Bonaire heeft de bevolking hierover geïnformeerd en passende maatregelen getroffen om contact en opname te voorkomen.
In het Nederlandse deel van de Caribische regio vindt olievervuiling gelukkig zelden plaats. Er is geen sprake van structurele verontreinigingen.
Olie op de stranden heeft over het algemeen een negatief effect op het toerisme. Het effect naar aanleiding van de recente olievervuiling zal naar verwachting gering zijn, omdat direct is gestart met de opruimwerkzaamheden, de kust inmiddels vrijwel schoon is en de meest waardevolle gebieden zo goed als gespaard zijn gebleven.
Kunt u een inschatting geven wat nodig is om verdere vervuiling te voorkomen en om de aangespoelde olie te verwijderen? Valt op dit moment in te schatten in hoeverre het ecosysteem van de onvervangbare koraalriffen schade heeft geleden onder deze vervuiling?
Op dit moment is vrijwel alle olie verwijderd. Daarbij heeft het Openbaar Lichaam van Bonaire samengewerkt met de beheerder van het mariene park, natuurorganisatie Stinapa, de vele vrijwilligers en met het afvalbedrijf Selibon. Ook heeft een aantal militairen die op oefening waren op verzoek meegeholpen met het opruimen van de olie.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Zijn de lokale autoriteiten van Bonaire in staat om het hoofd te bieden aan deze olievervuiling? Zo nee, bent u bereid om de nodige middelen en menskracht ter beschikking te stellen?
De lokale autoriteiten zijn in staat om het hoofd te bieden aan de verontreiniging. Daarnaast hebben het Ministerie van I&M, Rijkswaterstaat en het KNMI ondersteuning geboden met adviezen en het sturen van materialen die nodig zijn bij het opruimen van de olie.
Valt te vrezen dat de olievervuiling ook andere eilanden zoals bijvoorbeeld Curaçao zal bereiken? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om de lokale autoriteiten te ondersteunen in het voorkomen en beperken van schade voor mens en milieu?
Ja, zowel op Klein Curaçao, Curaçao als Aruba is eveneens olie aangespoeld, ook deze is zo snel mogelijk opgeruimd.
Voor wat betreft Aruba coördineert de rampenstaf de aanpak. Het rampenbureau van het land heeft assistentie gevraagd van Marinierskazerne Savaneta. De daar gestationeerde mariniers van de Koninklijke Marine hebben geholpen de locaties waar vervuiling is opgetreden in kaart te brengen.
Op Curaçao is met behulp van een drone van Defensie een vergelijkbare actie uitgevoerd ter hoogte van St. Jorisbaai. Defensie leverde daarmee informatie waarmee lokale opruimploegen heel gericht te werk konden gaan.
Bestaan er in de Caribische regio samenwerkingsafspraken om olieverontreinigingen te voorkomen en te bestrijden? Zo nee, bent u bereid om in Koninkrijks- en internationaal verband een dergelijk initiatief te nemen? Zo nee, waarom niet?
De landen in de Caribische regio hebben samenwerkingsafspraken gemaakt via het «Cartagena Convention & Protocols» (http://www.racrempeitc.org/regional-legal-framework). Het Regional Marine Pollution Emergency, Information and Training Centre – Caribe (RacRempeitC, http://www.racrempeitc.org/) is de UNEP-organisatie die dit coördineert. Bij dit incident coördineert het RacRempeitC de informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de diverse landen in de Caraïben (Aruba, Bonaire, Curaçao, Trinidad & Tobago en Venezuela).
Het bericht 'Nieuw schadeprotocol gaswinning vanaf 1 juli' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nieuw schadeprotocol gaswinning vanaf 1 juli» waaruit blijkt dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zich volledig terugtrekt uit het systeem van schade-afhandeling en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) het overneemt?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?
Ik ken dit bericht. In mijn brief aan uw Kamer van 13 april 20172 en in het plenaire debat met uw Kamer over de gaswinning in Groningen van 20 april 2017 heb ik hiervan mijn appreciatie gegeven.
Zijn er aanvullende private of publiekrechtelijke overeenkomsten gesloten tussen de Nationaal Coördinator Groningen en de NAM, Shell, Exxon, Centrum Veilig Wonen (CVW) of andere betrokken organisaties? Zo ja, kan de Kamer inzicht krijgen in deze aanvullende overeenkomsten?
Er zijn geen aanvullende overeenkomsten gesloten.
Deelt u de mening dat, als er concurrentiegevoelige contracten zouden zijn die niet met de Kamer of de bevolking gedeeld zouden mogen worden, dat op zeer gespannen voet staat met de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid voor herstel van vertrouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer publiceert de NCG het handboek waarmee de schades worden afgehandeld die per juli in gebruik wordt genomen? Hoe worden schades afgehandeld die tot 1 juli worden gemeld?
De NCG zal uiterlijk 1 juli 2017 een nieuw schadeprotocol en bijbehorende documenten, waaronder een nieuw handboek schade, vaststellen. Schadegevallen die worden gemeld in de periode tussen 31 maart 12.00 uur en 30 juni zullen worden geregistreerd en vanaf 1 juli 2017 via de nieuwe procedure worden afgehandeld.
Hoe worden de betalingen door de NAM als aansprakelijke partij in het nieuwe systeem voor de afhandeling van de schade geregeld?
De praktische invulling van de afspraak dat NAM zich terugtrekt uit de schadeafhandeling, wordt nog nader uitgewerkt.
Deelt u de mening dat in het nieuwe systeem van de schade-afhandeling de omgekeerde bewijslast het uitgangspunt is? Zo nee, waarom niet?
In het plenaire debat met uw Kamer op 20 april 2017 heb ik reeds gemeld dat het nieuwe systeem uiteraard volledig in lijn zal moeten zijn met relevante wetgeving. Dit geldt dus ook voor artikel 6:177a BW, waarin het bewijsvermoeden is opgenomen.
Deelt u de mening dat het nieuwe stelsel van schadeafhandeling moet worden voorzien van een prejustitiële toets om een eerlijke en rechtsmatige afdoening te garanderen?
In het plenaire debat met uw Kamer op 20 april 2017 heb ik reeds gemeld dat ik dit niet nodig acht.
Er zijn 1.650 Groningers die net buiten het aardbevingsgebied wonen waarvan is vastgesteld dat de schade aan hun huis niet is veroorzaakt door aardbevingen als gevolg van gaswinningen; hoe hebben de onderzoekers van CVW dit vastgesteld?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de technische rapportage Schadeonderzoek Groningen Buitengebied, die ik uw Kamer als bijlage bij mijn brief van 13 april 2017 heb toegestuurd.
Blijven de rollen van de arbiters als adviseurs van de NCG gehandhaafd in het nieuwe systeem voor de afhandeling? Zo nee, wat zal er veranderen voor de arbiters?
Over dit onderwerp heb ik uitgebreid met uw Kamer van gedachten gewisseld in het plenaire debat van 20 april 2017. De vormgeving van de nieuwe procedure is op dit moment nog onderwerp van gesprek tussen de NCG en betrokken bestuurders en maatschappelijke partijen.
Waarom heten de arbiters nu arbiters «bodembeweging» in plaats van arbiters mijnbouwschade, op welke juridische grond is het begrip «bodembeweging» gebaseerd?
De aansprakelijkheid van NAM voor schade als gevolg van gaswinning is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek (art. 6:177 BW). Hierin wordt gesproken over schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. Dit omvat zowel schade door aardbevingen als gevolg van gaswinning alsook schade door bodemdaling als gevolg van gaswinning.
Deelt u de mening dat het gewenst is een strikte scheiding te maken tussen Economische Zaken, het KNMI en Staatstoezicht op de Mijnen enerzijds en Shell, Exxon-Mobil en NAM anderzijds? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag suggereert ten onrechte het bestaan van ongewenste verbanden tussen publieke organisaties en private bedrijven die betrokkenheid hebben bij de gaswinning. Waar nodig vindt overleg plaats tussen deze partijen, waarbij ieder opereert vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid.
Deelt u de mening dat de Technische Commissie Bodembeweging dient te worden vervangen door een Onafhankelijk Groninger Kennisplatform? Zo nee, waarom niet?
De Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) is een commissie die op grond van de Mijnbouwwet een aantal wettelijke adviestaken heeft die zijn gerelateerd aan bodembeweging door mijnbouwbouwactiviteiten. Ik zie geen aanleiding om deze taken elders te beleggen.
Deelt u de mening dat Centrum Veilig Wonen BV dient te worden omgezet in een stichting die wordt ondergebracht onder een Onafhankelijk Coördinator, die onafhankelijke schade-expertise uitvoert door het Nederlands Instituut Van Register Experts (NIVRE) en de gedupeerden ook sociaal en bouwkundig ondersteunt? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 13 april 2017 heb ik enkele belangrijke elementen geschetst van het nieuwe schadeprotocol, dat door de NCG zal worden vastgesteld. Dit betreft onder meer de inrichting van een Onafhankelijke Commissie Schadeafhandeling (OCS) die, in plaats van NAM, beslist over schadeoorzaken en schadebedragen. Daarnaast zullen de kwaliteitseisen voor de opnemers en beoordelaars van schade worden ontwikkeld door een externe partij en door de NCG worden vastgesteld.
Worden de NEN- en ISO-normen voor maximale trillingen waartegen een bouwwerk in Nederland bestand moeten zijn consequent door vertaalt in de nieuwe praktijkrichtlijn in Groningen? Zo ja, waaruit blijkt dat en zo nee, op welke rechtsgrond?
De Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR 9998) wordt opgesteld door het Nederlandse normalisatie-instituut (NEN). NEN is verbonden aan het Europese normalisatie-instituut CEN en het mondiale instituut ISO. Bij de actualisatie van de NPR wordt nationale en internationale kennis benut. Dit blijkt onder meer uit de referentielijst in de NPR. Niet altijd is kennis uit andere normen relevant of toepasbaar binnen de NPR. Diverse normen of richtlijnen hebben bijvoorbeeld betrekking op geluid, bouwwerkzaamheden of het gebruik van machines. Dit type trilling kan anders van aard zijn dan een trilling waartegen gebouwen bij een aardbeving bestand moeten zijn.
Deelt u de mening dat de gaswinning in Groningen snel substantieel moet worden afgebouwd, zodat de schade tot een aanvaardbaar minimum beperkt wordt en er een veilige situatie ontstaat?
Vorig jaar heeft het kabinet de gaswinning uit het Groningenveld gemaximeerd op 24 miljard m3 per jaar, met ruimte voor meer winning wanneer het kouder is dan gemiddeld. Het beperken van veiligheidsrisico’s en het zoveel mogelijk voorkomen van schade waren belangrijke overwegingen bij dit besluit. Jaarlijks wordt op 1 oktober bekeken of er nieuwe inzichten zijn die leiden tot heroverweging van dit besluit (het ijkmoment). Zoals ik uw Kamer heb bericht bij brief van 18 april 20173 heb ik, naar aanleiding van een advies van het Staatstoezicht op de Mijnen over de ontwikkeling van de seismiciteit, de voorbereidingen in gang gezet om vanaf het gasjaar 2017–2018 het productieplafond nog eens met 10% te verlagen.
Het bericht dat chemiebedrijven de veiligheidsregels schenden |
|
Eric Smaling , Carla Dik-Faber (CU), Esther Ouwehand (PvdD), Yasemin Çegerek (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL), Remco Dijkstra (VVD), Stientje van Veldhoven (D66), Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Chemiebedrijven schenden vaak de regels», waaruit blijkt dat meer dan de helft van de risicobedrijven in Nederland de afgelopen jaren de veiligheidsregels heeft overtreden?1
Het gaat hier om geconstateerde overtredingen bij inspecties door de Brzo-kerntoezichthouders2 bij risicobedrijven over de afgelopen twee jaar. Deze overtredingen worden opgenomen in de openbare (samenvattingen van) inspectierapporten. Het geschetste beeld is niet nieuw. Vanaf 2013 wordt elk jaar de Staat van de Veiligheid Majeure Risicobedrijven naar uw Kamer gestuurd, waar de Brzo-monitor onderdeel van is. De Brzo-monitor van het BRZO+3 bevat onder meer het aantal overtredingen (ingedeeld naar zwaarte). In 2015 bedroeg het totale aantal geconstateerde overtredingen 615, terwijl dit in 2014 nog 850 was. Zoals eerder toegezegd, zal ik de Staat van de Veiligheid Majeure Risicobedrijven over 2016 voor de zomer naar uw Kamer sturen inclusief een analyse van regionale verschillen in naleefpercentages. Ik vind het van groot belang dat bedrijven zich aan de regels houden. De inspectiepartijen, verenigd in BRZO+, houden daar scherp toezicht op en blijven dat doen. Primair zijn bedrijven zelf verantwoordelijk voor de veiligheid en een goede naleving van de regels. Met het initiatief Veiligheid Voorop is het bedrijfsleven actief om de veiligheidscultuur verder te verbeteren. Goede initiatieven ondersteun ik zo nodig met Safety Deals.
Er is blijvende inzet nodig om de veiligheid naar een hoger niveau te brengen. In het programma Duurzame Veiligheid Chemie 20304 hebben overheid, industrie en wetenschap de handen daarom ineengeslagen in een gezamenlijke ambitie voor een veilige en gezonde leefomgeving. Over de voortgang van het programma zal ik u in de Staat van de Veiligheid Majeure Risicobedrijven over 2016 berichten.
Kunt u toelichten welke risico’s werknemers en omwonenden hebben gelopen?
Bedrijven en overheid hebben de zorg om de risico’s voor werknemers en omgeving zo klein mogelijk te houden. Risicovolle bedrijven die onder het Brzo vallen dienen – naast de algemene verplichting om alle risico’s voor werknemers en omgeving te inventariseren/evalueren en daarop maatregelen te treffen – tevens het risico op een zwaar ongeval te inventariseren en te evalueren en alle maatregelen te treffen om een zwaar ongeval te voorkomen en de gevolgen te beperken.
De Brzo-toezichthouders zien hierop toe en zullen bij overtredingen optreden volgens de landelijke Brzo-handhavingstrategie. Daarbij worden overtredingen naar zwaarte ingedeeld in drie categorieën. Een voorbeeld van een lichte overtreding (categorie 3) is het niet op tijd indienen van het aangepast veiligheidsrapport als bepaald bij de inwerkingtreding van het Brzo 2015. Bij een middelzware (categorie 2) overtreding is er geen onmiddellijke dreiging van een zwaar ongeval, wel zijn onvoldoende maatregelen getroffen. Een voorbeeld hiervan is het niet hebben van een actuele stoffenlijst, waardoor de brandweer in geval van een calamiteit niet goed kan optreden.
Alleen voor de zwaarste categorie (1) overtredingen geldt dat daarbij sprake is van een directe dreiging van een zwaar ongeval. Het gaat bijvoorbeeld om het gebruik van een mogelijke ontstekingsbron in een gebied met explosiegevaar. Bij de overtredingen waarvoor dit in 2015 en 2016 gold, zijn de toezichthouders onmiddellijk opgetreden waarbij in de meeste gevallen het bedrijf of de betreffende installatie wordt stilgelegd en/of door betrokken bedrijf actie is ondernomen waardoor de dreiging op een zwaar ongeval direct werd weggenomen.
Kunt u ingaan op de onrust in Zaltbommel, waar een grote chemische fabriek vlakbij bewoning is gevestigd en omwonenden zich grote zorgen maken om hun veiligheid en gezondheid?
Zoals in het bericht aangegeven, betreft dit een chemiebedrijf dat al meer dan 45 jaar op deze lokatie produceert. In de loop der tijd is de bebouwing steeds verder richting bedrijf ontwikkeld. Er is een situatie ontstaan die zowel beperkingen oplegt aan nog verdere bebouwing rond het bedrijf als aan productie-uitbreiding. Dit soort historisch gegroeide situaties, waarbij chemiebedrijven ingeklemd zijn komen te liggen in dorpskernen en/of tegen nieuwbouwwijken aan, laten zien dat een vroegtijdige en integrale afweging in de ruimtelijke planning van groot belang is. Voor toekomstige situaties zet ik daarom in op modernisering van het omgevingsveiligheidsbeleid in de Omgevingwet, waarbij reeds in het begin van het ruimtelijk ontwerpproces de omgevingsveiligheid als parameter expliciet wordt meegenomen. Daarnaast is de communicatie tussen bedrijf, bevoegd gezag en omgeving van belang. Met betrekking tot de situatie in Zaltbommel volgt, na het vaststellen van het bestemmingsplan, de voorbereiding van een revisievergunning voor het bedrijf. Bij die voorbereiding is, vooruitlopend op en in de geest van de Omgevingswet, onder leiding van de provincie een omgevingsoverleg gestart. Alle belanghebbenden zijn hiervoor uitgenodigd: de omliggende bedrijven, bewonersorganisaties en omwonenden. Zij worden meegenomen in de opzet en de discussie bij het tot stand komen van de revisievergunning voor de fabriek.
Hoe beoordeelt u de reactie van de veiligheidsdeskundige Helsloot, die enerzijds stelt dat de inspectierapporten «overbodige regelgeving met veel papieren rompslomp» betreffen en anderzijds dat bedrijven moedwillig de randen van de wet opzoeken?2
De Brzo-regelgeving betreft de doorwerking van de Europese Seveso-richtlijn ter voorkoming van zware ongevallen en het beheersen van de gevolgen ervan voor mens en milieu. Uitgangspunt van deze regelgeving is dat Brzo-bedrijven vanuit hun eigen verantwoordelijkheid de veiligheid dienen te borgen in hun beheerssystemen en bij grote risico’s (ongevals)scenario’s dienen op te stellen. Daarbij geldt altijd dat er discussie kan zijn over de inhoud van het beheerssysteem, ook onderling tussen veiligheidskundigen.
Tijdens inspecties wordt nagegaan of het bedrijf de risico’s in beeld heeft gebracht en vervolgens adequate maatregelen heeft getroffen. Het veiligheidsbeheerssysteem kent zowel technische als meer organisatorische/administratieve onderdelen. Die laatste worden nog wel eens als papieren verplichting c.q. rompslomp gezien, maar vormen tegelijk een belangrijk onderdeel in het gehele systeem. Een voorbeeld is de (actuele) beschrijving en vastlegging van verantwoordelijkheden in de organisatie. Daar mag geen onduidelijkheid over bestaan.
Als bedrijven «de randen van de wet opzoeken» zal dit tijdens inspecties blijken uit de resultaten. Die bedrijven zullen vaker en intensiever worden bezocht. Voor herhaaldelijk slecht presterende bedrijven (recidive) wordt bovendien een gerichte aanpak (een verzwarend sanctie-regime) toegepast.
Zegt u met uw uitspraak «omdat er beter wordt gekeken er ook meer overtredingen worden opgespoord»3, dat de huidige inspectiepraktijk voldoet? Kunt u in uw antwoord ingaan op de samenwerking en verhouding tussen de omgevingsdiensten en de inspectie?
Zoals in meerdere brieven (externe) veiligheid7 aan de Kamer gemeld, hebben de gezamenlijke BRZO+ toezichthouders in de afgelopen jaren veel tijd en aandacht besteed om te komen tot de huidige, intensieve samenwerking met als ambitie om te werken als waren zij één overheidsdienst. Er zijn grote stappen gezet de afgelopen jaren. Consequent toezicht en toetsen aan de regels levert een overzicht op van bevindingen en overtredingen. Daarmee wordt een beeld verkregen van de werkwijze van bedrijven. Het overgrote deel zijn lichte overtredingen (categorie 3). Het benoemen en behandelen van die categorie 3 (lichte) overtredingen is ook nodig om het beeld van veilig werken door een bedrijf compleet te maken.
Om een volledig beeld te krijgen van het Brzo-conform werken door een bedrijf worden naast aangekondigde ook onaangekondigde inspecties uitgevoerd. Er wordt gewerkt met een inspectieplanning, waarbij de meest risicovolle bedrijven meer en vaker bezocht worden. Bij het inspecteren van deze bedrijven worden gemiddeld ook meer overtredingen geconstateerd. Dat is logisch, gezien de analyse die vooraf is gemaakt.
Tussen toezichthouders wordt informatie uitgewisseld en worden controles afgestemd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze terugkerende incidenten worden voorkomen in plaats van alleen maar opgespoord?4 5
Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen incidenten en overtredingen. In het bericht wordt verwezen naar overtredingen. Overtredingen worden tijdens aangekondigde en onaangekondigde inspecties geconstateerd, waarna het bedrijf die moet herstellen en maatregelen moet treffen om herhaling te voorkomen. Dit wordt vervolgens met een herinspectie gecontroleerd. Zoals ook in het antwoord op vraag 4 beschreven, worden overtredingen niet alleen maar opgespoord, ze worden ook opgevolgd op basis van de Brzo-handhavingsstrategie. Terugkerende overtredingen (recidive) leiden daarin tot een verzwaring van de opgelegde maatregelen en/of straf.
Wat betreft incidenten of ongewone voorvallen is het bedrijf verplicht deze te melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag gaat na of passende maatregelen worden genomen om de opgetreden gevolgen te beperken. Ook volgt onderzoek en analyse van het voorval om er van te leren voor het bedrijf als ook voor andere bedrijven. Doel daarbij is om te voorkomen dat het voorval zich opnieuw voordoet.
Uitwisseling van personeel tussen ministeries en overige, bij de gaswinning betrokken instanties |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat tussen uw ministerie en bij de gaswinning betrokken bedrijven en instanties zoals Gasterra, Gasunie, Energie Beheer Nederland (EBN), de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) (Shell / Exxon), Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de staf van de Nationale Coördinator Groningen (NCG), Centrum Veilig Wonen en Technische commissie bodembeweging (Tcbb) onderling personeel wordt uitgewisseld, gedetacheerd of anderszins (tijdelijk) in dienst genomen? Zo ja, waarom? Kunt u aangeven wat in de afgelopen vijf jaar grofweg de omvang was van het onderling uitwisselen van personeel? Wordt op dit moment nog steeds personeel onderling uitgewisseld?
Werknemers zijn mobiel in een arbeidsmarkt waarbij het mogelijk is dat hun specifieke kennis of vaardigheden voor meerdere werkgevers inzetbaar zijn. Dat betekent dat mensen in het domein van olie- en gaswinning voor verschillende organisaties werkzaam kunnen zijn geweest. Er zijn verschillende, bijvoorbeeld aan loopbaanontwikkeling gerelateerde, motieven voor mobiliteit. Het past mij niet om deze individuele overwegingen te duiden.
Bij het Ministerie van Economische Zaken (EZ), de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) is op beperkte schaal sprake van werknemers die in eerdere dienstverbanden werkzaam zijn geweest voor een van de genoemde organisaties. Bij sollicitatieprocedures is er geen sprake van uitsluiting van sollicitanten op basis van eerdere werkgevers of opdrachtgevers, maar is onafhankelijkheid vanzelfsprekend wel een vereiste.
Private partijen kunnen zelf eisen aan hun potentiële werknemers stellen. Daar heb ik geen bemoeienis mee.
Overigens hebben er binnen het energiedomein geen detacheringen tussen EZ enerzijds en NAM, Shell en ExxonMobil anderzijds plaatsgevonden. In de afgelopen vijf jaar zijn er wel zulke detacheringen tussen EZ en Gasunie en EZ en EBN geweest.
De NCG is een interbestuurlijke organisatie die is ingesteld voor een specifieke opgave in Groningen. De NCG is een tijdelijke organisatie, waarbij met name personen werkzaam zijn van het Rijk, provincie(s) en gemeenten. Er zijn daarom in veel gevallen afspraken gemaakt over de terugkeer van deze personen naar hun vorige organisaties, zodra hun werkzaamheden voor de NCG zijn voltooid. In antwoorden op eerdere Kamervragen (Handelingen II, 2015–2016, Aanhangsel 2497) ben ik al ingegaan op het feit dat er bij de NCG ook medewerkers zijn die eerder in opdracht van NAM en CVW hebben gewerkt.
Hoe worden na het rapport «Aardbevingsrisico's in Groningen» van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) de afzonderlijke rollen van vergunningverlener, toezichthouder en exploitant uit elkaar gehouden? Zijn steeds de afzonderlijke belangen onderkend en benoemd in de besluitvorming over het gaswinningsplafond? Zo ja, hoe is dat in de uiteindelijke besluitvorming over het gaswinningsplafond tot uitdrukking gekomen en is dat publiekelijk toegankelijke informatie?
In mijn brief van 2 april 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 143) heb ik toegelicht hoe het kabinet omgaat met de conclusies en aanbevelingen van de OVV. Voor het instemmingsbesluit over het winningsplan 2016 van het Groningen-gasveld is de gangbare vergunningsprocedure gevolgd. Hoe ik tot mijn besluit ben gekomen over het jaarlijkse productieniveau heb ik uiteengezet in mijn brief van 23 september 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 309) en meer in detail in mijn instemmingsbesluit van 30 september 2016 (Staatscourant, nr.51 389).
Kunt u inzicht geven in het huidige bonusbeleid en dat van de afgelopen vijf jaar van Gasunie, Gasterra, SodM, EBN en NAM? Heeft of hebben bijvoorbeeld één of meerdere betrokken instanties of bedrijven op enig moment een bonusbeleid gekend en werd daarover in de afzonderlijke jaarverslagen gerapporteerd? Was de eventuele bonusstructuur afhankelijk gesteld van het te winnen of gewonnen dan wel verkochte hoeveelheid gas?
SodM volgt, net als andere diensten bij de rijksoverheid, het «Beleidskader extra belonen Rijk». Daarbij gaat het om eenmalige toelagen om een individuele medewerker incidenteel te belonen. Dit is bedoeld voor medewerkers die zich in de uitoefening van hun functie nadrukkelijk hebben onderscheiden van andere medewerkers op gedrag en resultaat. De toelagen zijn niet afhankelijk gesteld van te winnen of gewonnen hoeveelheden aardgas. Dit beloningskader en het totaal van de toelagen die het Rijk jaarlijks toekent is openbare informatie (zie Kamerstuk 31 490, nr. 205).
Gasunie gaat in haar jaarverslag in op het remuneratiebeleid van de Raad van Bestuur en de collectieve operationele doelstellingen die gelden voor het gehele personeel van Gasunie (zie pagina 54 t/m 57 van het jaarverslag 2015). Aangezien Gasunie geen rol speelt in de winning en verkoop van gas zijn de variabele beloningen daar ook niet afhankelijk van.
In februari 2016 is het beloningsbeleid voor de statutair bestuurder van EBN vastgesteld. In het jaarverslag 2015 wordt het vóór die tijd geldende beleid toegelicht (zie pagina 64 en 65 van het jaarverslag 2015). In het komende jaarverslag over het boekjaar 2016, dat in april 2017 verschijnt, zal EBN meer in detail rapporteren over de doelstellingen van de variabele beloning en het behaalde resultaat. Er is in 2016 geen doelstelling gehanteerd die direct betrekking heeft op de te winnen of verkochte hoeveel gas. Eén van de doelstellingen in 2016 was de winst. In eerdere jaren was – in lijn met EBN’s rol in het kleineveldenbeleid – één van de doelstellingen de productie uit de kleine gasvelden (alle Nederlandse gasvelden, uitgezonderd de productie uit Groningen). Nu is er geen doelstelling meer die direct betrekking heeft op de te winnen, gewonnen of verkochte hoeveelheid gas.
GasTerra kent voor 10–15% van de medewerkers een variabele beloning. Het totaal aan variabele beloningen bij GasTerra hangt af van een rapportcijfer dat het College van Gedelegeerd Commissarissen (het CvG, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de vier aandeelhouders EZ, EBN, Shell en ExxonMobil) jaarlijks geeft op grond van de behaalde prestaties. Prestaties worden beoordeeld aan de hand van de gestelde doelstellingen die elk even zwaar wegen. Vanuit de missie van waardemaximalisatie zag één van deze doelstellingen op de verkochte hoeveelheid Groningengas, binnen het wettelijke productieplafond. Op mijn initiatief hebben de betrokken partijen in het CvG gezamenlijk besloten om vanaf 2016 dit criterium te schrappen als onderdeel van de variabele beloning. Dat betekent dat bij de vaststelling van de variabele beloning over 2016 niet langer meer sprake is van het meewegen van de score op dit criterium bij het vaststellen van de hoogte van de variabele beloning. De variabele beloning voor de statutair directeur wordt jaarlijks toegelicht in het jaarverslag van GasTerra.
Voor zowel Gasunie, GasTerra als EBN geldt dat een maximale hoogte van de variabele beloning 20% is. Dit is conform het beleid voor staatsdeelnemingen. In het beloningsbeleid van NAM, een bedrijf met private aandeelhouders, heb ik geen inzicht.
Kunt u deze vragen nog vóór het komende plenaire debat in de Kamer over de mijnbouw beantwoorden of in elk geval de op dat moment bekende informatie hierover naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De registratie van geweld tegen vluchtelingen |
|
Linda Voortman (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «politie gaat racistisch geweld bijhouden»?1
Ja.
Klopt het dat er momenteel geen cijfers bekend zijn waaruit de omvang van geweld en intimidatie tegen vluchtelingen en asielzoekers kan worden opgemaakt? Zo nee, kunt u deze gegevens aan de Kamer verstrekken?
Men kan aangifte doen bij de politie van discriminatie. Daarnaast kan discriminatie een rol spelen bij andere delicten, zoals mishandeling of vernieling. Bij een dergelijk «commune delict» kan de officier van justitie een strafverzwaring eisen vanwege een discriminatoir aspect. Politieagenten dienen alle aangiften en meldingen van discriminatie en van incidenten waarin mogelijk een discriminatoir aspect aanwezig is, te registreren. Kortom: de politie registreert of het delict discriminatoir is. Dit geeft een meer betrouwbaard beeld van discriminatie dan een registratie in de aangifte van de herkomst van de aangever.
Op 29 september 2016 heeft uw Kamer het rapport «Discriminatiecijfers 2015» ontvangen2. Hierin zijn rapportages van politie, maar ook (gemeentelijke) antidiscriminatievoorzieningen, het College voor de Rechten van de mens en de meldpunten voor discriminatie op internet, samengevoegd om een zo compleet mogelijk beeld te geven van de omvang en aard van discriminatie in Nederland. Naast discriminatie op grond van herkomst, wordt ook gerapporteerd over bijvoorbeeld discriminatie op grond van geslacht, godsdienst of seksuele gerichtheid. Ook wordt ingegaan op de verschijningsvormen zoals belediging, vernieling en mishandeling. In 2017 zal uw Kamer een vergelijkbaar rapport ontvangen met de cijfers over 2016.
Bent u bereid de politie vanaf heden bij aangiften te laten registreren of het een aangifte van een strafbaar feit tegen een vluchteling of asielzoeker betreft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat geweld tegen vluchtelingen niet kan worden getypeerd als kwajongensstreken? Zo nee, waarom niet?
Geweld tegen wie dan ook valt niet te accepteren.
Welke maatregelen neemt u om de aangiftebereidheid bij statushouders en asielzoekers te vergroten, bijvoorbeeld door actieve voorlichting over de aangiftemogelijkheden?
Samen met de politie blijf ik mij inzetten om de aangifte- en meldingsbereidheid van slachtoffers te stimuleren. Zoals toegelicht per brief van 15 september 20163 richt ik mij op het vergroten van de aangifte- en meldingsbereidheid per type delict. Voor mijn beleid op dit punt verwijs ik u naar deze brief.
Wat is uw reactie op de conclusie van politicoloog Rob Witte in dat artikel dat de Nederlandse overheid racistisch geweld structureel te weinig serieus neemt?
In het artikel wordt betoogd dat de omvang van racistisch geweld niet voldoende wordt erkend, omdat de registratie hiervan niet op orde is. Gelet op mijn antwoord op vragen 2 en 3 deel ik die conclusie niet.
De ‘bijna ramp’ en illegale oliepraktijken voor de Nederlandse kust |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Ard van der Steur (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de reportage van Argos getiteld «De zaak Franz Schulte»?1 Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik bekend mee.
Deelt u de mening dat het uitvoeren van de chemische bewerkingen op het tankschip Franz Schulte voor de kust van Scheveningen in 2013 een ontzettend gevaarlijke operatie was? Zo nee, waarom niet?
Ja, om die reden is het sinds 1 januari 2014 volgens internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS) onder de IMO verboden om productieprocessen aan boord van schepen gedurende zeereizen uit te voeren waarbij een chemische reactie tussen de lading van een schip en een andere stof of lading plaatsvindt. Nederland heeft het voortouw genomen om tot dit internationale verbod te komen.
Heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) goed in beeld hoe vaak dergelijke gevaarlijke praktijken zich voordoen? Zo ja, kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van vergelijkbare gevallen die bekend zijn bij de inspectiediensten? Zo nee, waarom niet?
Op basis van controles aan boord van schepen in havens heeft de ILT sinds 1 januari 2014 geen overtredingen van het verbod op chemische bewerkingen gedurende zeereizen vastgesteld. De ILT heeft het initiatief genomen om met andere inspectiediensten te bezien of nadere controles op ankerplaatsen voor de NL kust of op zee nodig zijn. Deze vraag wordt geagendeerd in het overleg Veilig Vervoer over Water, waarin de verschillende betrokken diensten vertegenwoordigd zijn – naast de inspectiediensten onder andere de Douane, het Havenbedrijf Amsterdam en Rotterdam, het OM en de KMAR.
Is er naast de milieurisico’s ook sprake van potentiële (volks)gezondheidsrisico’s die een stoomexplosie met zich mee zouden hebben gebracht? Zo ja, wat zijn deze risico’s voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Er kunnen bij chemische bewerkingen aan boord van schepen situaties ontstaan die potentieel risicovol zijn voor de (volks)gezondheid van zeevarenden en het milieu. Dit is een van de redenen dat chemische bewerkingen aan boord van schepen gedurende zeereizen niet meer toegestaan zijn.
Beschikt de ILT volgens u over voldoende capaciteit om de juiste risicoanalyses te maken voor dit type praktijken en kunt u voorts garanderen dat de ILT in staat is adequaat risico gestuurd toezicht toe te passen op dit type praktijken? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft de capaciteit van de ILT heb ik u naar aanleiding van de motie (Kamerstuk 34 300 XII, nr. 54) van het lid Smaling om taken en budget van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) meer met elkaar in evenwicht te brengen, in de brief van 8 maart 2016 geïnformeerd dat ik hier onderzoek naar doe. In dat kader worden op basis van een strategisch georiënteerde analyse risico’s voor alle taken en domeinen onderling gewogen en gerelateerd aan de inzet van de ILT.
Naast de inzet door de ILT is overigens van belang dat ook andere instanties via de kustwacht toezicht houden op schepen voor de Nederlandse kust.
Bent u op de hoogte hoe onze buurlanden met dergelijke praktijken om gaan? Zo ja, kunt u de Kamer hier meer informatie over verschaffen? Zo nee, waarom niet?
Er is sprake van een internationaal verbod. Ik ga er derhalve vanuit dat buurlanden eveneens op dit verbod handhaven. Omdat de handhaving per land verschillend geregeld is en er geen internationale database is van deze overtredingen, kan ik u hier zonder nader onderzoek geen nadere informatie over verschaffen. Wel kan ik u aangeven dat er structureel overleg tussen inspectiediensten van lidstaten bestaat waarbij dergelijke misstanden aan de orde kunnen worden gesteld. Voor zover bekend is dat met dit onderwerp nog niet gebeurd.
Bent u van mening dat er beter moet worden samengewerkt met onze buurlanden als het gaat over de inspectie van chemische bewerkingen op zee? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Andere landen controleren net zoals Nederland op de naleving van SOLAS regelgeving. Op basis van de uitkomst van het initiatief zoals genoemd in de beantwoording van vraag 3, zal ik beoordelen of betere samenwerking nodig is tussen buurlanden als het gaat over de inspectie van het internationale verbod op chemische bewerkingen op zee aan boord van schepen.
Bent u bereid om deze problematiek internationaal op de agenda te zetten? Zo ja, kunt u toezeggen dat dit tijdens de eerstvolgende Milieuraad wordt besproken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hiervoor aangaf is er eerst meer informatie nodig. Indien daaruit blijkt dat het internationale verbod om fysieke vermengingvanvloeibare bulkladingen en productieprocessen tijdenszeereizen uit te voeren overtreden wordt, kan dit enkel in samenwerking met buurlanden gehandhaafd worden. In dat geval zal ik dit ook internationaal bespreken. Dit is nog niet aan de orde.
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Scheepvaart dat op 16 februari 2017 gepland is? Zo nee, waarom niet?
Nee dat was niet haalbaar. Het Algemeen overleg Scheepvaart heeft eerder plaatsgevonden, namelijk op 2 februari 2017. Vanwege de verzameling van informatie en de afstemming met betrokken organisaties was het niet mogelijk om alle vragen voor 2 februari 2017 te beantwoorden.
Problemen op het spoor na invoering van de nieuwe dienstregeling |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u de problemen op het spoor op de trajecten Utrecht – Leiden, Dordrecht – Rotterdam en Gouda – Alphen aan de Rijn?1 Zo ja, wat is de oorzaak van deze problemen?
Op de door u genoemde trajecten hebben zich problemen van een zeer verschillende aard voorgedaan. Deze problemen staan los van de invoering van de nieuwe dienstregeling. Dit neemt echter niet weg dat het voor de reizigers op deze trajecten buitengewoon vervelend is. Om een goed beeld te geven zal ik per traject kort schetsen om welke problemen het ging.
Op het traject Utrecht-Leiden hebben de afgelopen maand meerdere langdurige storingen plaatsgevonden. Deze storingen hadden verschillende oorzaken, zoals defecte treinen, storingen aan de infrastructuur en storingen als gevolg van de weersomstandigheden. Onderzoek van NS wijst uit dat het totaal aantal verstoringen in januari niet significant afwijkt van andere maanden. De treinpunctualiteit op dit traject ligt ook in lijn met het landelijke gemiddelde. Wel is bekend dat storingen op dit traject helaas voor relatief veel hinder zorgen. Dit komt doordat er op de enkelsporige verbinding weinig uitwijkmogelijkheden zijn. Dit betekent dat als gevolg van een verstoring treinen al snel niet op tijd op de juiste plek kunnen zijn en de planning van materieel niet kan worden uitgevoerd zoals bedoeld. Hierdoor kan het voorkomen dat er kortere treinen rijden dan gepland.
Voor wat betreft de verstoring op 16 januari hebben NS en ProRail mij gemeld dat – in tegenstelling tot de berichtgeving – er meerdere factoren waren die deze verstoring veroorzaakten. Bij de start van de treindienst strandde een defecte trein bij Alphen aan den Rijn. Vervolgens werden er gladde sporen gemeld bij Bodegraven. Daarna ontstond er ook nog een sectiestoring op het traject Leiden-Alphen aan den Rijn, waardoor de rijrichting op dit enkelsporige baanvak geblokkeerd werd. Deze stapeling van incidenten maakte het voor NS en ProRail onmogelijk om nog een betrouwbare treindienst op te kunnen starten. In de reisinformatie is enkel het probleem «gladde sporen» vermeld, terwijl het een combinatie van verstoringen was. Er had dus beter «meerdere oorzaken» vermeld kunnen staan.
Ik herken de berichten over drukke treinen in de afgelopen periode op het traject Dordrecht – Rotterdam. De werkzaamheden aan de Willemsspoortunnel en het proefbedrijf van de IC Den Haag – Breda over de HSL hebben daar tijdelijk tot minder treinen en dus meer drukte geleid. Dit onderhoud en proefbedrijf was noodzakelijk, maar leidt op zo’n drukbereden traject helaas ook tot hinder voor de reizigers. Daarom heeft NS verschillende maatregelen genomen om de overlast voor reizigers te beperken. Zo zijn er bussen ingezet en zijn reizigers vanuit Eindhoven geadviseerd om te reizen via Utrecht Centraal. De werkzaamheden zijn inmiddels afgerond en op dit traject wordt weer conform dienstregeling gereden.
Ten aanzien van het traject Gouda – Alphen aan de Rijn was de start van de nieuwe dienstregeling in december ook het startschot van de instroom van nieuw materieel. Daar kunnen helaas soms kinderziektes bij horen. Eind vorig jaar is sprake geweest van één dag met forse uitval, te weten 17 december. Ook op 20 januari jl. was sprake van defecten aan het materieel die maakten dat meerdere uren geen treinen konden rijden. Dat vind ik heel vervelend voor de getroffen reizigers. Maar bij de ingebruikname van nieuw materieel is dit type storingen nooit helemaal te voorkomen. NS houdt de prestaties van de nieuwe treinen nauwgezet in de gaten. In algemene zin laten de flirttreinen goede eerste operationele resultaten zien. Specifiek voor het traject Gouda – Alphen aan de Rijn geldt dat de punctualiteit beter is dan landelijk gemiddeld, maar de uitval – mede als gevolg van de gesloten treinomloop – relatief hoog ligt.
Klopt het dat het spoortracé tussen Utrecht en Leiden zó verzakt is dat in de huidige NS-dienstregeling geen dubbeldekkers mogen worden ingezet, met alle capaciteitsgevolgen van dien?
Dat is niet het geval. Omdat het tracé Utrecht-Leiden op een slappe ondergrond (namelijk veengrond) ligt, is in het onderhoudsregime van ProRail en de aannemers rekening gehouden met het risico van verzakkingen. Daarnaast zijn op dit tracé geen zwaarbelaste goederentreinen toegestaan. Op deze wijze is de veilige berijdbaarheid geborgd en is het spoor dus geschikt voor uitvoering van de huidige dienstregeling, waaronder dubbeldeksmaterieel.
Klopt het dat de aanleg van extra spoor op dit tracé wordt vertraagd omdat alle betrokken partijen afwachten in de hoop dat de ander de funderingsproblematiek aanpakt en betaalt?
Er is momenteel geen sprake van aanleg van extra spoor op dit traject. ProRail en NS doen op dit moment wel onderzoek naar de mogelijkheid om de treinfrequentie op het tracé te verhogen. Dit betreft een verzoek van de decentrale overheden. Wanneer op verzoek van decentrale overheden frequentieverhoging wordt overwogen, geldt dat deze overheden ook om medefinanciering wordt gevraagd. De grondkwaliteit in het gebied kan inhouden dat frequentieverhoging maatregelen zou vergen. Of dit het geval is, en zo ja wat de eventuele bijbehorende investeringen zouden zijn, wordt nog onderzocht.
Kan het zijn dat het financiersprobleem van de provincie wordt veroorzaakt doordat zij de rijkssubsidie, die hiervoor beschikbaar was, inzet voor de aanleg van de Rijnlandroute?
Bij mij is niet bekend dat er sprake is van een financieringsprobleem bij de provincie. Voor de financiering van de aanleg van de Rijnlandroute is door het Rijk apart een beschikking afgegeven. Deze beschikking staat los van de beschikking van het Rijk aan het MIRT-project HOV-NET Zuid Holland Noord uit 2014.
Welke mogelijkheden ziet u om deze patstelling te doorbreken?
Het beeld van een patstelling herken ik niet. Op dit moment wordt er gewerkt aan een technische verkenning naar de haalbaarheid van frequentieverhoging zoals de Provincie Zuid-Holland dat wenst. Benodigde investeringen worden gedurende de voortgang van deze verkenning inzichtelijk.
Wanneer kunnen de reizigers een soepele treinreis en robuuste dienstregeling verwachten op dit traject?
NS en prorail streven naar continue verbetering van de prestaties zodat de reizigers een betrouwbare, veilige en comfortabele reis kunnen maken. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, heeft een verstoring op dit traject al snel een relatief grote impact. NS en ProRail hebben mij laten weten de prestaties op dit traject nauwgezet te volgen. Met NS en ProRail heb ik duidelijke afspraken gemaakt over de operationele prestaties op het gehele spoornetwerk. Wanneer die prestaties achterblijven, zal ik deze partijen hier ook op aanspreken en indien nodig op handhaven.
Vindt u ook dat deze problemen zó structureel zijn dat daardoor het maatschappelijk belang van betrouwbaar openbaar vervoer in het gedrang komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, Welke maatregelen stelt u zich voor om deze problemen zo snel mogelijk te verhelpen? Bent u bijvoorbeeld bereid om dit soort enkelspoorverbindingen snel en met voorrang aan te pakken?
Hinder als gevolg van verstoringen is voor reizigers altijd heel vervelend. Het is om die reden goed om de oorzaak van de hinder te bezien en hieruit lering te trekken voor de toekomst. Zoals ik in de beantwoording van vraag 1 heb laten weten, betreft het op de genoemde trajecten steeds incidenten van een verschillende aard. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 6, heb ik met NS en ProRail duidelijke afspraken gemaakt over de operationele prestaties. Wanneer die prestaties achterblijven, zal ik deze partijen hier ook op aanspreken en indien nodig op handhaven. Investeringen in de spoorinfrastructuur sluit ik nooit uit, maar zijn kostbaar. Daarom wordt altijd uitgebreid bezien of dit voldoende baten biedt en of de verbeteringen ook met operationele oplossingen kunnen worden bewerkstelligd.
Welke maatregelen neemt u op trajecten waar frequent sprake is van overvolle treinen?
De problematiek van te drukke treinen herken ik. Daarom heb ik hier ook gerichte sturing op gezet. Eind 2015 heb ik NS gevraagd alles op alles te zetten om de vervoercapaciteit te verbeteren. Dit heeft geresulteerd in een uitgebreid maatregelenpakket (kamerstuk 2015–2016, 29 984, nr. 650). De uitvoering daarvan is in een onafhankelijke review onderzocht. Daaruit blijkt dat de juiste maatregelen worden genomen en dat NS doet wat is afgesproken.
Het maatregelenpakket van NS bevat een breed scala aan initiatieven, gericht op zowel het vergroten als het beter benutten van de capaciteit. Een van de belangrijkste maatregelen is de spoedbestelling van extra Flirt treinstellen die dit jaar stapsgewijs instromen. Dit neemt niet weg dat het ook in de toekomst tijdens de spits druk kan zijn in de trein. Dat is een bredere maatschappelijke opgave die wordt opgepakt vanuit brede samenwerkingsverbanden.
NS wordt vanuit de concessie met ingang van dit jaar afgerekend op de prestaties ten aanzien van de zitplaatskans (zowel op HRN als HSL) en de jaarlijks vast te stellen top 10 drukke treinen (Kamerstuk 29 984, nr. 697). NS informeert mij binnenkort via de jaarverantwoording HRN over haar prestaties over 2016. Aan de hand daarvan neem ik een handhavingsbesluit. Ik zal uw Kamer daarover te zijner tijd informeren.
Het overzicht methaanemissies door olie- en gasindustrie |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Op welke locaties hebben de methaanemissies in het onlangs door u aan de Kamer gezonden overzicht betrekking?1
De methaanemissies betreffen alle mijnbouwlocaties, zowel op land als op zee.
Kunt u aangeven waarom de gegevens over methaanemissies niet gepubliceerd zijn op de website van emissieregistratie.nl?
Volgens afspraken tussen de overheid en de olie- en gasmaatschappijen die ten tijde van het milieuconvenant (zie ook het antwoord op vraag 3) zijn gemaakt, rapporteren deze maatschappijen via een specifieke olie- en gasmodule in het e-MJV (Elektronisch Milieu Jaarverslag). Deze rapportagesite wordt beheerd door het RIVM.
Kunt u bevestigen dat de emissie van methaan door de olie- en gasindustrie wordt bepaald met schattingen, ook wel «guesstimates» genoemd, in plaats van met metingen of berekeningen? Kunt u bevestigen dat metingen de emissiecijfers meer waarheidsgetrouw zouden kunnen maken?
De hoeveelheid methaanemissies in de olie- en gassector vindt niet plaats op basis van schattingen maar op basis van berekeningen. De berekeningen worden uitgevoerd op basis van gemeten «flow rates» en kentallen, die voor de verschillende stappen in het productieproces zijn vastgelegd. Deze kentallen zijn gebaseerd op internationale «industry standards» (zoals IOGP, Concawe), fabrieksgegevens van procescomponenten en in toenemende mate validatiemetingen. Bij internationaal opererende olie- en gasmaatschappijen wordt soms ook gebruik gemaakt van «company standards».
Onlangs is gebleken dat de Norwegean Environment Agency metingen heeft laten verrichten waar in het winningsproces van gas de grootste hoeveelheid methaan vrijkomt. Op basis daarvan worden nu vervolgstudies verricht. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) is voornemens om in 2017 een dergelijk onderzoek ook uit te laten voeren. Uit deze studies zal blijken of de huidige systematiek valide genoeg is of aangepast moet worden.
Nederlandstaat in de top 10 van grootste aardgasproducenten, maar rapporteert een verwaarloosbaar percentage methaanlek; hoe verklaart u dat het lek in Nederland zo klein is, en hoe hard kan u deze verklaring maken als er niet gemeten wordt?
Het feit dat methaanemissies vanuit de Nederlandse E&P-sector (exploratie en productie binnen de olie- en gassector) laag zijn in vergelijking met andere landen, wordt enerzijds verklaard door het bijzondere karakter van de winningsinstallaties, met name die in Groningen. Hier worden grote volumes gas door een relatief beperkt aantal installaties geleid. Daarnaast zijn in de olie- en gassector diverse maatregelen genomen waardoor in de loop der jaren een aanzienlijke emissiereductie van methaan is bereikt. Zo wordt, daar waar mogelijk, off-gas en ventgas ingezet als stookgas voor de opwekking van energie. Andere toegepaste technieken die bijdragen aan de reductie van methaanemissies zijn het voorkomen van emissies als gevolg van «venting» (bijvoorbeeld bij «blowdowns» en «well testing»), zogenoemde «overhead vapour combustors» en nauwkeurige afstelling van veiligheidskleppen.
Klopt het dat de schattings- of meetmethode voor methaanemissie van de gas- en olieindustrie is gebaseerd op een onderzoek uit begin jaren 90, toen er een stuk minder bekend was over emissies van broeikasgassen als methaan? Zo nee, waarop is de rekenmethode dan gebaseerd?
Dat klopt, er wordt al lange tijd gebruikt gemaakt van de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) en EPA guidelines voor de uitvoering van diffuse metingen.
Klopt het dat de studie waarop de schattings- of meetmethode is gebaseerd, slechts deels is gebaseerd op echte metingen, die deels van de industrie zelf kwamen? Zo nee, hoe zit het dat wel?
Verificatiemetingen worden uitgevoerd door gecertificeerde bedrijven. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat de kwaliteit van de studie naar methaanemissies uit de jaren 90 beperkt werd door de beperkte kennis die toen aanwezig was en daarna nooit meer is gevalideerd? Zo nee, waarom niet en kan de latere validatie aan de Kamer verstrekt worden?
Ik neem aan dat gedoeld wordt op een TNO-studie uit de jaren »90 (naast andere relevante documenten), die waarschijnlijk gebruikt is als input voor de totstandkoming van de afspraken in het kader van het Milieuconvenant. Ten aanzien van de uitvoering van die afspraken heeft deze TNO-studie echter geen rol gespeeld bij de manier waarop de operators methaanemissies rapporteerden conform de afspraken met de overheid.
U heeft een lijst van emissecijfers aangeleverd uit de milieujaarverslagen van de bedrijven; kunt u aangeven op welke manier die cijfers over methaanemissie bij elk afzonderlijk bedrijf tot stand zijn gekomen?
SodM ziet toe op de implementatie van het emissieregistratiesysteem van de verschillende operators. De gegevens in de emissieregistratiesystemen worden door operators gebruikt om te rapporteren via het e-MJV.
SodM toetst de cijfers die operators jaarlijks invoeren in het e-MJV. SodM kan hierdoor ook verschillen tussen de diverse operators signaleren.
Hoe komt elk van de bedrijven aan het getal, welk deel is gemeten en welk deel is geschat op basis van emissiefactoren en op basis waarvan zijn deze emissiefactoren vastgesteld?
Kentallen die ten grondslag liggen aan de berekening van methaanemissies worden regelmatig gevalideerd door middel van metingen. Zo nemen kentallen (van oorspronkelijke literatuurwaarden naar actuele waarden) in betrouwbaarheid toe. Metingen vinden plaats door externe bureaus die daarvoor gevalideerde en gecertificeerde methoden hanteren
Hoe compleet is de rapportage van de individuele bedrijven? Welke bronnen van methaanemissie nemen de bedrijven mee? Hoe vaak monitoren en meten ze methaanemissie?
De diverse bronnen van de methaanemissies die operators rapporteren, liggen vast in de groepering zoals gehanteerd in het e-MJV, module olie- en gaswinning.
SodM inspecteert het door het bedrijf gehanteerde emissieregistratiesysteem. Er zijn wel verschillen in hoe operators omgaan met de rapportage in het e-MJV. Zo baseert bijvoorbeeld NAM gekanaliseerde low-pressure ventgassen uit bijvoorbeeld skimmers op kentallen, terwijl Wintershall dat niet opgeeft. Het gaat hier om kleine bronnen ten opzichte van de totale methaanemissies.
In NOGEPA-verband wordt gewerkt aan een overzicht van best beschikbare methoden om methaanemissies te inventariseren.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is om methaanemissie goed in kaart te brengen om de juiste maatregelen te kunnen nemen om de emissie te beperken («You can’t monitor, what you haven’t measured.»)?
Ja, ik deel deze mening.
Was de (branchevereniging van de) olie- en gasindustrie betrokken bij het opstellen van de rekenmethode en de emissiefactoren in de jaren 90? Zo ja, hoe? Zo nee, wie waren er wel betrokken?
NOGEPA heeft in 2009 een guideline (23) opgesteld betreffende rapportage van emissies aan lucht. Ook was NOGEPA betrokken bij de eerdere afspraken over rapportage van methaanemissies ten tijde van het Milieuconvenant (welke nog steeds worden gehanteerd).
Klopt het dat in (de rapportage over het jaar) 2005 de methaanemissie van de olie- en gasindustrie met 40% naar beneden is bijgesteld (met terugwerkende kracht). Zo ja, kunt u deze wijziging toelichten?
Het is mij niet duidelijk waar op wordt gedoeld. Uit de documenten die onder het Milieuconvenant tot stand zijn gekomen, heb ik niet kunnen achterhalen of en hoe een aanpassing van -40% zou zijn doorgevoerd voor methaanemissies.
Ik heb ook de achtereenvolgende jaarrapportages van FO-Industrie (2003 t/m 2006) geraadpleegd. Ook hier is geen wijziging van -40% voor CH4 in 2005 zichtbaar.
Is de bijstelling van de methaanemissie in 2005 voor alle bedrijven gelijk? Zo nee, kunt u de bijstelling per bedrijf aangeven?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat berekeningen en schattingen regelmatig getoetst moeten worden aan metingen? Zo ja, hoe is dat nu geregeld?
Ja, ik deel deze mening. Daar waar metingen worden uitgevoerd, vindt daarom ook regelmatige toetsing plaats.
Ik heb NOGEPA gevraagd om de review van NOGEPA Guideline 23 uit te voeren in overleg met de overheid en met specifieke aandacht voor de omgang met kentallen (zie het antwoord op vraag 3). Waar verbeteringen mogelijk zijn zullen deze in overleg met SodM worden vastgesteld.
Hoe controleert u of de bedrijven geen bron van methaanemissie hebben gemist?
SodM controleert het emissieregistratiesysteem van de bedrijven. In dit registratiesysteem worden alle bronnen meegenomen en wordt de uiteindelijke totaalvracht berekend.
Worden de cijfers van de industrie geverifieerd en gevalideerd door een onafhankelijke instantie en zo ja op welke wijze? Worden de getallen technisch-inhoudelijk beoordeeld, of beperkt de verificatie/validatie zich tot procesmatige aspecten?
Er zijn drie niveaus van verificatie en validatie:
Hoeveel fte heeft deze controlerende instantie beschikbaar om methaanrapportages te controleren?
Het toezicht op de juiste rapportage door de operators in het e-MJV en de implementatie van het emissieregistatiesysteem worden uitgevoerd door de inspecteurs van SodM. SodM beschikt over vier deskundigen voor dit specifieke onderwerp.
Bent u bereid om de methode die de industrie gebruikt om methaanemissie te rapporteren te updaten? Zo ja, bent u bereid om opnieuw te meten? Bent u bereid om de nieuw ontwikkelde emissiemodellen ook te valideren en om bedrijven over te laten stappen van schattingen naar berekeningen of metingen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn de emissiegegevens niet gebaseerd op schattingen, maar op metingen en berekeningen (met kentallen). Alleen voor diffuse emissies wordt deels gebruik gemaakt van schattingen.
NOGEPA is bezig met een evaluatie van de best beschikbare methodieken voor de bepaling van diverse vormen van emissie van methaan in de processen in de olie- en gassector. Op basis van deze evaluatie door NOGEPA zal ik samen met SodM in overleg met NOGEPA bekijken welke mogelijke verbeteringen geïmplementeerd zouden moeten worden.
Bent u bereid om onaangekondigde steekproeven te doen om methaanemissie bij de bron te meten en bent u bereid om ook te meten bij offshore gasbedrijven? Zo nee, waarom niet?
SodM is voornemens haar toezichtarrangement te actualiseren. Eigenstandig onafhankelijk onderzoek en eventuele steekproeven behoren zeker tot de mogelijkheden.
Bent u op de hoogte van de enquête die de United Nations Economic Commission for Europe (UNECE) Committee on Sustainable Energy heeft opgezet voor olie- en gasbedrijven naar de manier waarop de «onttrekkende fossiele industrie» methaanemissie meet? Zo ja, heeft u de industrie gestimuleerd om mee te werken?2 Zo nee, bent u bereidt de olie- en gasbedrijven op te roepen om deze enquête voor 30 januari 2017 in te vullen?
In overleg met GasTerra en Gasunie is in KVGN-verband (belangenvereniging voor de gassector als geheel, inclusief gastransport) informatie verstrekt aan UNECE over methaanemissies. De aangeleverde informatie bestaat o.a. uit:
Hiermee is uitgebreid informatie verstrekt aan UNECE, uitgebreider dan de reikwijdte van de enquête voorzag. De gasindustrie werkt dus goed mee om dit onderwerp te adresseren.
Zijn er ook cijfers voor methaanemissie beschikbaar voor bedrijven die gastransportnetwerken beheren, zowel hoofd- als regionale infrastructuur? Zo ja, wat zijn de cijfers voor deze bedrijven en hoe zijn deze berekend? Zo nee, bent u bereid onderzoek te laten doen naar de methaanemissies vanuit gasleidingen in Nederland?
De totale methaanemissie van het gehele hogedrukgassysteem van Gasunie in Nederland was in 2016 6.868 ton methaan. Deze hoeveelheid komt overeen met 0,01% van de door Gasunie in Nederland getransporteerde hoeveelheid aardgas.
Gasunie is transparant over haar methaanemissies en publiceert deze al sinds 1998. De methaanemissies waarover wordt gerapporteerd, betreffen zowel de circa 12.000 km lange hogedrukleidingen als de bijhorende installaties.
Kunt u bevestigen dat gas het klimaatvoordeel boven kolen en olie verliest als er meer dan twee a drie procent methaan weglekt tijdens productie, distributie en verbruik van gas?
De verliezen bij de productie van aardgas uit Nederlandse bodem en het Nederlands deel van de Noordzee bedragen in totaal ongeveer 0,95% (zie ook het antwoord op vraag 26). Het percentage verliezen in het landelijke transportnet van aardgas is veel geringer. In het totaal is het verlies tijdens productie en transport in de Nederlandse gassector minder dan 1%.
Overigens laat dit onverlet dat de Nederlandse gassector altijd moet blijven onderzoeken hoe de methaanemissies verder gereduceerd kunnen worden.
Methaan is – volgens het vijfde Assesment Report (AR5) van het United Nations Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) – op een periode van 100 jaar een 28x sterker broeikasgas dan CO2 (Global Warming Potential (GWP) van 28), op een periode van 20 jaar (de periode om te voorkomen dat de opwarming van de aarde een zichzelf versterkend effect krijgt) is methaan zelfs 86x krachtiger dan CO2 (GWP van 86); met welke GWP rekent u? Indien dit nog de GWP is die werd gehanteerd tijdens het verdrag van Kyoto, bent u dan bereid het GWP van methaan te herzien? Zo nee, waarom niet?
De norm van het IPCC is de 100-jaar schaal. Er wordt door RIVM gerekend met een GWP van 25. Bovendien wordt er door het IPCC ook gekeken naar een nieuwe eenheid, GTP. Indien er aanleiding is wordt het GWP herzien.
Weegt u de methaanemissie (en bijbehorende klimaatschade) door de hele keten mee in de keuze voor het importeren van brandstof uit het buitenland?
Zowel CO2- als methaanemissies hebben een negatieve impact op het klimaat. Het is daarom van belang dat bij de verschillende energie-opties in de transitie naar een duurzame samenleving de volledige keten (inclusief emissies) meegenomen wordt.
Is bekend welk percentage de methaanemissie van de gasproductie bedraagt? Zo ja, zijn deze gegevens uit te splitsen naar bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de getallen uit de nationale emissierapportages blijkt dat dit 0,95% bedraagt. Nederland zit op <1% methaanverlies per geproduceerde kubieke meter gas. In mijn brief van 4 januari 2017 (Kamerstuk 32 849, nr. 99) heb ik een overzicht gegeven van de methaanemissies per operator.
Wat zijn de oorzaken van de toename van lekkage van methaan bij Centrica en NAM? Indien dit onbekend is, bent u of bereidt hier nader onderzoek naar te laten verrichten?
Wat betreft NAM is de toename van de methaanemissie in 2015 ten opzichte van 2014 veroorzaakt door een toename van ventemissies als gevolg van een hoger aantal shutdowns c.q. drukvrij maken van installaties ten behoeve van noodzakelijk onderhoud dat jaar.
Wat betreft Centrica kan de toename worden verklaard door toegenomen ventemissies als gevolg van het feit dat de Low Low compressie op een van de platforms een tijd lang niet beschikbaar is geweest. Inmiddels is de Low Low compressie weer beschikbaar. De emissies zijn daardoor in 2016 afgenomen en vergelijkbaar met die in 2014.
Is het mogelijk de bruto winningscijfers van de Groningse gaswinning te krijgen, dat wil zeggen de informatie over alle stoffen die meekomen bij de gaswinning (water, slib, etc), zoals toegezegd door de directeur van de NAM, de heer Schotman en u? Zo nee, waarom zijn de bruto winningscijfers van de Groningse gaswinning niet beschikbaar?
Kunt u uitleggen wat het verschil in effect op seismiciteit, bodembeweging en bodemdruk is tussen het winnen van gas en het effect van winnen van andere stoffen, zoals bijvoorbeeld water, slib of zout, uit dezelfde ondergrond?
Is het mogelijk om een leesbare versie van figuur 15 uit het bericht «Brief aan Minister betreft halfjaarlijkse rapportage ontwikkeling seismiciteit in Groningen» op bladzijde 18 van bijlage 2 aan de Kamer te verstrekken? Zo nee, waarom niet?3
Bent u er mee bekend of er contourenkaarten, zoals bv. opgenomen als figuur 2.1 in Supplement to the Winningsplan Groningen 20164, bestaan van de olie- en gaswinning in Nedersaksen? Zo nee, kunt u dit navragen bij Nedersaksen en deze aan de Kamer verstrekken?
Kunt u de vragen beantwoorden voor het plenaire debat mijnbouw?
Ja.
Het Wob-verzoek inzake de besluitvorming aangaande de gaswinning in Groningen d.d. 20 december 2016 |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekent met het bericht «NAM – working gas volume temporarily lowered at UGS Norg Langelo»?1
Ja.
Wat is de reden van de verlaging van het werkvolume?
Het bleek voor NAM niet mogelijk om het voorziene werkvolume van 7 miljard Nm³ uit de ondergrondse gasopslag te produceren zonder de in het huidige opslagplan opgenomen druklimieten te overschrijden. Er wordt gewerkt aan een herzien opslagplan met drukgrenzen die dat wel mogelijk maken.
Hoe verhoudt zich dit tot de productie uit het Groningenveld?
De verlaging van het totale beschikbare werkvolume met ca. 1 miljard Nm³ is van beperkte invloed op de productie uit het Groningenveld.
Hoe lang gaat de verlaging van het werkvolume duren en waarom?
NAM werkt op dit moment aan een wijziging van het opslagplan met daarin de onderbouwing om veilig tot een lagere druk te kunnen produceren. Daardoor kan het beoogde werkvolume van 7 miljard Nm3 alsnog voor opslag en productie worden gebruikt. Zodra NAM het bijgewerkte opslagplan heeft ingediend, gaat de instemmingsprocedure lopen. Deze procedure neemt maximaal 11 maanden in beslag.
Kunt u uitleggen waarom volgens het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) de seismiciteit bij een niveau van 25 miljard kubieke meter (NM3) wel weer binnen vijf jaar zal toenemen en boven het niveau van 2015 zal uitkomen?2
In het model van NAM houden de aardbevingen in het Groningen-gasveld verband met de samendrukking (compactie) van het gesteente, waaruit het gas onttrokken wordt. Door de gasproductie te verlagen wordt het compactieproces vertraagd, maar het gaat wel door. Daardoor zal de seismiciteit op den duur weer toenemen. Met dit model heeft NAM voor het winningsplan uitgerekend hoeveel aardbevingen er jaarlijks te verwachten zijn bij verschillende productieniveaus. Volgens dit model zorgt het doorgaande compactieproces er na verloop van tijd voor dat er een toename van het jaarlijkse aantal aardbevingen optreedt. Het tempo waarmee dit gebeurt, hangt af van het productieniveau. Hoe lager het niveau, hoe later de toename plaatsvindt. In het advies van SodM van mei 2016 worden op pagina 13 de uitkomsten van het NAM-rekenmodel besproken. SodM adviseert om een jaarlijks productieniveau aan te houden van 24 miljard Nm3 (niet 25 miljard Nm3, zoals in de vraag wordt gesuggereerd), omdat dan aanvankelijk het aantal aardbevingen (boven de 1,5 op de schaal van Richter) zal dalen en pas in 2021 weer boven het niveau van 2015 zal stijgen. SodM tekent daarbij aan dat het rekenmodel van NAM een voorzichtig («worst case») model is. SodM verwacht dat door het wegnemen van seizoensfluctuaties de seismiciteit sterker zal afnemen dan het model van NAM voorspelt.
Uit welke gegevens blijkt deze toename van de seismiciteit en zijn deze gegevens openbaar of openbaar te maken?
De toename van de seismiciteit in het model van NAM blijkt onder meer uit figuur 3.2a uit het «Supplement to the Technical Addendum for Winningsplan Groningen 2016» (1 mei 2016), dat op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is gepubliceerd.3 De daadwerkelijke ontwikkeling van de seismiciteit kan worden gevolgd op de websites van NAM en van het KNMI.4 Overigens concludeert SodM in een brief aan mij van 16 december 2016 dat de gemeten seismiciteit inderdaad meer is afgenomen dan op basis van alleen de beperkingen in de productie verwacht mag worden. Het wegnemen van de fluctuaties heeft nu een aangetoond positief effect.5
Kunt u uitleggen waarom het tussen januari 2014 en januari 2017 niet is gelukt om een op risico geoptimaliseerde verdeling over het veld uit te werken en toe te passen, terwijl dit al is toegezegd bij winningsplan 2013?
Aan het instemmingsbesluit van 30 januari 2015, dat betrekking heeft op het winningsplan 2013, heb ik destijds het voorschrift verbonden dat NAM in het winningsplan 2016 aandacht zou moeten besteden «aan de mogelijkheden tot het beperken van het seismische risico door preventieve maatregelen aan de productiekant». Daarbij diende NAM «rekening te houden met de differentiatie van het seismisch risico in de verschillende deelgebieden». Het winningsplan 2016, dat NAM op 1 april 2016 indiende, voldeed echter op dit punt niet aan de verwachtingen van SodM. Dat blijkt uit het advies van SodM van mei 2016. Ik heb dit advies overgenomen en aan mijn instemmingsbesluit het voorschrift verbonden (artikel 3, 2e lid) dat NAM uiterlijk 1 november 2017 bij mij een nieuw rapport moet indienen, dat wel aan de verwachtingen van SodM voldoet.
De kaders voor het meet- en regelprotocol (randvoorwaarden en signaalparameters) zijn voorafgaande aan het opstellen van het winningsplan aan NAM kenbaar gemaakt door het Ministerie van Economische Zaken en openbaar beschikbaar op de website van SodM.7 Het doel van een meet- en regelprotocol is het vastleggen van een risicobeheerssystematiek, waarmee het seismische risico, schade en overlast – rekening houdend met de verdeling hiervan over de verschillende regio's – zoveel mogelijk worden beperkt, terwijl de gaswinning toch doelmatig wordt uitgevoerd. Naar mijn oordeel, dat is gebaseerd op het advies van SodM van mei 2016, voldoet het meet- en regelprotocol dat NAM in april 2016 heeft ingediend niet aan het doel en de kaders die vooraf aan NAM zijn verstrekt. Zo zijn de grenswaarden voor de signaalparameters zodanig hoog gekozen dat het zeer onwaarschijnlijk is dat ze overschreden zullen worden. In het advies van SodM wordt uitvoeriger ingegaan op de discrepanties tussen het verwachte en het ingediende meet- en regelprotocol (zie advies SodM, pagina 44–46).
Kunt u uitleggen wat de discrepantie was tussen de aangereikte kaders en doel, randvoorwaarden parameters van het beoogde meet- en regelprotocol3?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u uitleggen waarom alleen voor het gasjaar 2016/2017 de berekeningen door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zijn gegeven en niet voor volgende jaren4?
In het winningsplan stelt NAM voor om voor het gasjaar 2016/2017 (1 oktober 2016 tot 1 oktober 2017) de productie te handhaven op 27 miljard Nm3. NAM geeft aan dat voor de periode ná 1 oktober 2017 de productie jaarlijks neerwaarts of opwaarts zou kunnen worden aangepast, op een beheerste en gelijkmatige wijze. Het meet- en regelprotocol, dat NAM bij het winningsplan heeft gevoegd, beschrijft hoe het productieniveau en de productieverdeling kunnen worden bijgesteld op basis van actuele gegevens over het aantal aardbevingen en de gemeten grondversnelling (beide gerapporteerd door het KNMI) en de voortgang op het gebied van de risicoreductie via onder meer het bouwkundig versterken. Als maximale bovengrens voor het opwaarts bijstellen van de gasproductie houdt NAM 33 miljard Nm3per gasjaar aan.
Hoewel NAM alleen voor het eerste gasjaar 2016/2017 een exact productieniveau voorstelt en niet voor de jaren erna, heeft NAM voor de berekening van het seismisch risico wel berekeningen uitgevoerd over meerdere jaren (5 jaar). Die berekeningen zijn gebaseerd op scenario´s. Het gaat dan om drie productiescenario’s: 21, 27 en 33 miljard Nm3 per jaar.
Kunt u aangeven wat volgens SodM exact de redenen zijn om de uitkomsten van de berekeningen van het veiligheidsrisico in twijfel te trekken en wat bedoeld wordt met onzekerheden in de gehanteerde modellen en wat bedoeld wordt met de genoemde aannames, die gedaan zijn in de gebruikte modellen5?
SodM plaatst in haar advies van mei 2016 vier kanttekeningen bij de door NAM gebruikte modellen. Kort samengevat:
In het advies van SodM van mei 2016 (pag. 34–43) worden deze kanttekeningen nader uitgewerkt. Met «onzekerheden» worden zowel statistische of toevallige (aleatorische) onzekerheden, als onjuistheden, onnauwkeurigheden en onvolledigheid in gebruikte modellen en ingebrachte parameters, dat wil zeggen epistemische onzekerheden, bedoeld. In het advies van SodM worden deze begrippen nader uitgelegd (zie pagina 63). Onder de «aannames» wordt bijvoorbeeld bedoeld: de keuze voor «compactie» als maatgevend in het seismologisch model, terwijl ook andere uitgangspunten wetenschappelijk even valide zijn.
Wat zijn de door Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en SodM bedoelde maatregelen precies6?
De Tcbb en SodM doelen op maatregelen die NAM zou moeten nemen om schade door bodembeweging te voorkomen of te beperken. Het gaat dan zowel om preventieve maatregelen «aan de bron» (beperken van seismiciteit, bijvoorbeeld door het verminderen van productie) als om mitigerende maatregelen (reparaties aan gebouwen om ergere schade te voorkomen). De Tcbb en SodM vinden dat NAM onvoldoende aandacht heeft besteed aan preventieve maatregelen.
Heeft u NAM scenario’s laten onderzoeken met geleidelijke afname van de productieniveau’s, zoals de Tcbb adviseert7? Zo nee, waarom niet?
De Tcbb adviseerde om NAM de gevolgen van een geleidelijke afname van het productieniveau te laten onderzoeken. Dit advies was gebaseerd op het winningsplan van NAM, dat uitging van een productieniveau van 27 miljard Nm3 in het gasjaar 2016–2017 en in de jaren daarna een variërend jaarlijks productieniveau met een bovengrens van 33 miljard Nm3, afhankelijk van de ontwikkelingen (zie het antwoord op vraag 9). Ik heb echter besloten om voor de eerstkomende vijf gasjaren niet uit te gaan van een geleidelijk afname, maar van een substantieel lager basis productieniveau van 24 miljard Nm3 per jaar, in overeenstemming met het advies van SodM.
Waarom is Norg nog niet in het huidige winningsplan opgenomen als onderdeel van Groningensysteem, zoals de Tcbb adviseert8?
De Tcbb heeft geadviseerd om «in de toekomst» het Groningen-gasveld en de ondergrondse gasopslag in Norg in één winningsplan op te nemen. De Tcbb voert hiervoor als argumenten aan dat beide velden nauw met elkaar verbonden zijn en dat de risico’s in samenhang beoordeeld zouden kunnen worden. Aan het advies van de Tcbb is geen gevolg gegeven. De reden is dat het hier gaat om twee verschillende gasvelden, die niet aan elkaar grenzen en qua bodembeweging niets met elkaar te maken hebben. Daarnaast hebben beide velden een geheel verschillende functie: Norg wordt gebruikt voor gasopslag, Groningen voor gaswinning. Daarom is een samenvoeging van beide velden in een winnings/opslagplan niet aan de orde.
Wat zouden de consequenties zijn voor de overige inhoud van het winningsplan als Norg al wel zou zijn opgenomen in het huidige winningsplan? Kun u dit specificeren?
Zie antwoord vraag 13.
Wat wordt bedoeld met «onzekerheden ten aanzien van de toekomstige beschikbaarheid van capaciteitsmiddelen»9?
De beschikbare capaciteit bestaat uit de capaciteit uit gasopslagen en stikstofinstallaties en de capaciteit die op het Groningenveld beschikbaar is. Voor wat betreft de gasopslagen wordt met «onzekerheden» bedoeld dat de algemene marktomstandigheden voor gasopslagen momenteel ongunstig zijn, waardoor er een risico op sluiting van deze gasopslagen bestaat. Voor wat betreft het Groningenveld wordt met «onzekerheden» een reductie van de op dit moment op het veld beschikbare capaciteit bedoeld, omdat het huidige winningsniveau met minder capaciteit geproduceerd zou kunnen worden.
Wat wordt bedoeld met «of de bestaande marktmiddelen de komende jaren beschikbaar blijven»10?
Zie antwoord vraag 15.
Welke onzekerheden kunnen leiden tot een capaciteitsgebrek in de periode tot 202011?
Zie antwoord vraag 15.
Hoe groot is het bedoelde capaciteitsoverschot12?
Het bedoelde potentiële capaciteitsoverschot bij het in stand houden van alle bestaande middelen bedraagt op basis van de destijds beschikbare informatie in de periode 2017–2021 tussen de 1,5 en 2,5 miljoen m3/h.
Wordt inmiddels de nieuwe «limited damage» Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) gebruikt en toegepast13? Zo ja, waar is de nieuwe NPR openbaar vindbaar? Zo nee, waarom niet?
De laatste versie van de NPR die door de NEN is opgesteld en die als uitgangspunt wordt gehanteerd voor de versterkingsopgave is de NPR 9998 van 2015. Alle gebouwen zullen tot de norm 10-5worden versterkt. Conform bouwregelgeving geldt hiervoor het niveau «Near Collapse». De NCG heeft eind 2016 de NEN gevraagd om de huidige NPR (9998–2015) te actualiseren. De eerste resultaten hiervan worden op zijn vroegst medio dit jaar verwacht. Er is dus nog geen nieuwe versie van de NPR. Per half jaar (1 juli en 1 januari) zal beoordeeld worden of er inzichten zijn die door de NEN zijn verwerkt in de NPR en vanaf dat moment in de uitvoering kunnen worden toegepast.
Klopt het dat in de wob documenten noodscenario's voor de reactie van EZ op een zware aardbeving in Groningen weggelakt zijn? Zo ja, waarom worden dergelijke plannen geheim gehouden?
Nee. In de documenten die in het kader van de Wob openbaar zijn gemaakt, zijn geen noodscenario’s weggelakt.
Klopt het dat Gasunie Transport Services (GTS) een andere definitie van strenge winter hanteert dan in Europa gebruikelijk is? Zo ja, waarom hanteert GTS een andere definitie en wat is het effect op de benodigde hoeveelheid gas als de Europese definitie gevolgd zou worden?
GTS is gehouden aan de leveringsnorm uit het Besluit leveringszekerheid Gaswet. Deze gaat uit van een extreme situatie die zich eens in de 50 jaar voordoet. De Europese regelgeving schrijft voor dat de leveringszekerheid in ieder geval moet kunnen worden gegarandeerd bij een extreme situatie die zich eens in de 20 jaar voordoet. Dit verschil betekent in de praktijk dat er piekcapaciteit beschikbaar is om de leveringszekerheid te garanderen bij een temperatuur van -17 °C (eens in de 50 jaar) ten opzichte van een temperatuur van -15,5 °C (eens in de 20 jaar). Een aanpassing van de leveringsnorm leidt tot een vermindering van de piekcapaciteitsbehoefte (met 500.000 m³ per uur) en niet of nauwelijks tot vermindering van het benodigde volume uit het Groningenveld.
Welke gascentrales draaien nog op Gronings gas? Welke plannen hebben u en de eigenaren om het verbruik van Gronings gas af te bouwen?
Er zijn in totaal vijf gascentrales die op laagcalorisch gas draaien (NUON Diemen, Eneco Utrecht, Uniper Leiden, Uniper Den Haag en Uniper Rotterdam). Deze centrales beleveren ook allemaal stadsverwarmingsnetten. In mijn brief van 12 september 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 283) heb ik aangegeven dat het kabinet heeft besloten om vanwege verwachte lagere seismiciteit, gecombineerd met de vanaf 2020 sterk teruglopende benodigde volumes uit Groningen, eerst de effecten van vlak winnen op een lager niveau op de seismiciteit af te wachten alvorens tot een definitief oordeel te komen over de mogelijkheden tot ombouw van industriële grootverbruikers. Later dit jaar kunnen over het effect van vlak winnen mogelijk meer onderbouwde conclusies worden getrokken. Er dient dan ook te worden meegewogen dat, gezien de transitie naar een CO2-arme energievoorziening, investeringen in duurzame alternatieven voor aardgas aantrekkelijker zijn dan investeringen in de ombouw van laag- naar hoogcalorisch gas.
Waarom wordt de ombouw van industriële installaties naar hoogcalorisch gas niet in gang gezet, maar «voorlopig achter de hand gehouden14?
Zoals ik in mijn brief van 12 september 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 283) heb aangegeven, heeft het kabinet besloten om vanwege verwachte lagere seismiciteit, gecombineerd met de vanaf 2020 sterk teruglopende benodigde volumes uit Groningen, eerst de effecten van vlak winnen op een lager niveau op de seismiciteit af te wachten alvorens tot een definitief oordeel te komen over de mogelijkheden tot ombouw van industriële grootverbruikers. Later dit jaar kunnen over het effect van vlak winnen mogelijk meer onderbouwde conclusies worden getrokken. In deze brief heb ik aangegeven dat de door de ombouw te realiseren besparingen relatief beperkt zijn (capaciteit: 300.000 tot 500.000 m³/uur; volume: 2 miljard Nm³) terwijl de kosten aanzienlijk zijn, te weten ca. € 130 miljoen. De helft van deze kosten betreft het doen van aanpassingen aan de gasinfrastructuur van GTS en de andere helft betreft het doen van aanpassingen bij en door de bedrijven om hun installaties en processen geschikt te maken voor hoogcalorisch gas. Bovendien dient er te worden meegewogen dat, gezien de transitie naar een CO2-arme energievoorziening, investeringen in duurzame alternatieven voor aardgas aantrekkelijker zijn dan investeringen in de ombouw van laag- naar hoogcalorisch gas.
Wat is er voor nodig om de ombouw van industriële installaties naar hoogcalorisch gas in gang te zetten?
Zie antwoord vraag 23.
Hebben NAM of SodM een analyse gemaakt van het effect van het stil leggen van de productie op de seismiciteit? Zo ja, waarom is die niet openbaar gemaakt of meegenomen in het gasbesluit? Zo nee, waarop is dan de zinsnede in stuk 38 gebaseerd dat» voor wat betreft de seismiciteit bij 0 bcm zijn de laatste inzichten dat de aardbevingen naar verwachting sneller zullen stoppen dan eerder gedacht»?
Nee, deze analyse is niet gemaakt. De zinsnede in stuk 38 is gebaseerd op het feit dat in 2014 op basis van modellen werd ingeschat dat het 6–9 maanden zou duren voordat de seismiciteit het effect van de afname in productie zou laten zien. De waarnemingen hebben echter laten zien dat de seismiciteit veel sneller reageert (namelijk binnen enkele maanden) op de verlaging van de productie in het Loppersumgebied. Bij andere seismisch actieve gasvelden (bijvoorbeeld Roswinkel) is ook waargenomen dat de seismiciteit binnen enkele maanden na het stopzetten van de productie is opgehouden.
Hoe is het jaarvolume uit het winningsplan voor het «principe van vlakke winning» omgezet naar (geo)fysiche parameters, zoals verandering in productievolume op uurbasis? Wat is de wetenschappelijke onderbouwing van de gekozen parameters met het «principe van vlakke winning?
Vlakke winning houdt in dat snelle productiefluctuaties op een tijdschaal van weken of maanden, en seizoensfluctuaties, zoveel mogelijk worden vermeden. Het belangrijkste advies van SodM ten aanzien van het winningsplan is dan ook om fluctuaties zo veel mogelijk te vermijden en indien wisselingen noodzakelijk zijn (vanwege onderhoud of plotseling intredende koude) deze zo beheerst mogelijk plaats te doen vinden. Dit advies heb ik overgenomen en als voorwaarde (artikel 4) aan mijn instemmingsbesluit verbonden. Veranderingen in het productievolume op uurbasis spelen geen aantoonbare rol op de seismiciteit. De wetenschappelijke onderbouwing hiervan is terug te vinden in het advies van SodM van december 2015 (pagina 39).
Is onderzocht hoe een vlakke of gelijkmatige winning is te realiseren door gas-opslag in te zetten (achter de hand te houden) als buffer om grote productie veranderingen op uur- of dagbasis te voorkomen?
Ja. Zie ook antwoord op vraag 3. De ondergrondse gasopslag in Norg wordt gebruikt om een vlakke productie van het Groningen-gasveld te ondersteunen. Door de opslag in de zomer gedurende periode van lage gasvraag op te vullen, kan tijdens de winter in koude periodes het gas worden geleverd zonder hoge pieken in productie vanuit het Groningen-gasveld.
Is het mogelijk de bruto winningscijfers te krijgen, dat wil zeggen de informatie over alle stoffen die meekomen bij de gaswinning (water, slib, etc), zoals toegezegd door de directeur van de NAM, de heer Schotman, en u? Zo nee, waarom niet?
Alle maandcijfers over de hoeveelheden aardolie, aardgas, condensaat en water die uit de diepe ondergrond worden gewonnen (of daarin worden geïnjecteerd), worden gepubliceerd op de website van het Nederlandse Olie- en Gasportaal (www.nlog.nl). Zie ook antwoord 8 in mijn brief van 2 maart 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1684).
Is het mogelijk om een leesbare versie van figuur 15 uit «brief aan Minister betreft halfjaarlijkse rapportage ontwikkeling seismiciteit in Groningen» op bladzijde 18 van bijlage 2 aan de Kamer te verstrekken15? Zo nee, waarom niet?
Ja. De figuur is in vergrote vorm bij deze brief gevoegd20. De gegevens zijn in nog meer detail te zien op de website van NAM, onder «feiten en cijfers» en vervolgens het thema «gasdruk».
Bent u er mee bekend of er een contourenkaart, zoals bijvoorbeeld opgenomen als figuur 2.1 in het «supplement to the winningsplan»16, bestaat van de olie- en gaswinning in Nedersaksen? Zo nee, kunt u dit navragen bij Nedersaksen en deze aan de Kamer verstrekken?
Het Nedersaksische Landesamt für Bergbau, Energie und Geologie (LBEG), dat de gegevens over olie- en gasvelden beheert, heeft mij verzekerd dat zij niet beschikt over kaarten die vergelijkbaar zijn met figuur 2.1 uit het «supplement to the winningsplan» (kaarten met prognoses over bodemdaling door olie- en gaswinning).
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het voorziene plenaire debat mijnbouw?
Ja.
Zoutwinning |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) met betrekking tot het onderzoek naar de omvang bodemverontreiniging bij zoutput TWR-335?1
Ja.
Deelt u de conclusies van de toezichthouder dat het onderzoek dat in opdracht van AkzoNobel is uitgevoerd onvolledig en van onvoldoende kwaliteit is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden er getroffen om dit onderzoek en toekomstig onderzoek wel te laten voldoen aan de eisen van de toezichthouder?
Ik deel de conclusie van SodM, maar ik teken hierbij aan dat de context waarbinnen het onderzoek van AkzoNobel is uitgevoerd niet expliciet in de brief is vermeld. Het onderzoek van AkzoNobel is direct na het bekend worden van de lekkage van zoutput 335 in zeer korte tijd uitgevoerd, om snel een inschatting te krijgen van de mogelijke omvang van de bodemverontreiniging. Omdat de diesellekkage lang onopgemerkt was gebleven, bestond op dat moment de vrees dat de bodemverontreiniging een grote omvang zou kunnen hebben. Uit de eerste, snelle berekening van AkzoNobbel bleek dat dit niet het geval zou zijn. Naar nu blijkt bevat de eerste, snelle berekening van AkzoNobel een aantal fouten. Uit de later uitgevoerde bodemanalyses is desondanks inmiddels gebleken dat de feitelijke bodemverontreiniging inderdaad beperkt is. Op dit moment zijn SodM en AkzoNobel het eens dat het aannemelijk is te veronderstellen dat de verontreiniging met diesel niet verder reikt dan 20 meter vanaf put 335. Om deze conclusie te bevestigen worden nog 2 extra peilbuizen geplaatst voor het nemen van monsters.
Kunt u aangeven binnen welke termijn AkzoNobel het onderzoek naar de andere 550 zoutputten dient te hebben afgerond?
De 550 putten die AkzoNobel gebruikt voor de zoutwinning, zijn op te delen in drie hoofdcategorieën:
De inactieve putten worden op volgorde gecontroleerd, waarbij de meest verdachte putten prioriteit hebben. AkzoNobel heeft de vier meest verdachte putten binnen de door SodM gestelde termijn getest en deze zijn lek gebleken. Een tweede groep van twaalf putten is inmiddels binnen de door SodM gestelde termijn getest en daarvan zijn er vijf lek gebleken. Het onderzoeken van een inactieve put op de huidige wijze duurt circa twee weken. Met het gebruik van vier boortorens zou het dus ca. drie jaar duren om alle resterende inactieve putten te testen. Indien er een oorzaak of oorzaken gevonden worden op basis waarvan voorspeld kan worden welke inactieve putten lek zijn, zullen waarschijnlijk niet alle overige inactieve putten onderzocht hoeven te worden. Ik kan en wil daar nu echter nog niet op vooruit lopen. AkzoNobel is op dit moment van mening dat 234 inactieve putten geen tot een zeer geringe kans op lekkage hebben.
AkzoNobel heeft ook 14 van de 86 actieve putten getest en er is gebleken dat deze niet lekken. Het lijkt er daarom op dat de actieve (veelal nieuwere) putten van betere kwaliteit zijn dan de oude inactieve putten, die niet meer voor zoutwinning worden gebruikt. Het is daarom niet nodig om de overige actieve putten met spoed te controleren. De controle van die putten zal daarom tijdens reguliere onderhoudswerkzaamheden plaatsvinden en naar verwachting binnen twee jaar zijn afgerond.
De 143 reeds verlaten putten kunnen niet meer lekken, maar zouden gelekt kunnen hebben. Dit kan bijvoorbeeld worden onderzocht door het plaatsen van peilbuizen en het nemen van monsters bij deze verlaten putten. Omdat deze putten niet meer kunnen lekken hebben deze minder prioriteit dan de inactieve putten. Verwachting is dat het onderzoek naar verontreinigingen rond die putten in 2017 kan worden afgerond.
SodM kan dus nog niet aangeven of het noodzakelijk is dat alle 550 putten worden gecontroleerd. De onderzoeken zullen doorgaan zolang als dat nodig is.
Heeft u er vertrouwen in dat AkzoNobel zich voldoende inspant zodat de door SodM geëiste onderzoeken binnen een aanvaardbare termijn worden opgeleverd? Zo nee, welke maatregelen treft u of de toezichthouder zodat dat wel gebeurt?
Het verscherpt toezicht van SodM heeft AkzoNobel, voor zover dat nog nodig was, de ernst van de zaak doen inzien en de toezichthouder heeft mij laten weten dat er met grote regelmaat en op constructieve wijze overleg wordt gevoerd en dat AkzoNobel zich inspant om de problemen op te lossen. Gevraagde stukken worden telkens binnen de door SodM gestelde termijn opgeleverd. De aard en omvang van de maatregelen zijn dermate groot, dat deze niet in enkele maanden af te ronden zijn.
Bent u van mening dat er een grondig onderzoek noodzakelijk is naar de omvang van de verontreiniging, waarbij ook de situatie in de diepere bodemlagen (onder de tertiaire kleilaag) in kaart wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is van belang om in kaart te brengen wat de omvang van de verontreiniging is. AkzoNobel is daar ook al mee begonnen. Als eerste is de omvang rond put 335 onderzocht (zie mijn antwoord op vraag 2). Voor de verontreiniging in de diepe bodem (ca. 100 meter) zijn onderzoeken (Deltares) gedaan met gebruikmaking van theoretische modellen. De uitkomst daarvan is dat de verspreiding van de verontreiniging voornamelijk verticaal in opwaartse richting heeft plaatsgevonden. Dit komt omdat de verontreiniging omhoog wil komen en langs het boorgat een makkelijke weg vindt, waar een horizontale verspreiding lastig is vanwege diepere bodemlagen die moeilijk doordringbaar zijn.
Uit welke stoffen bestaan de afvalwaterstromen (onder andere «brak water») die vrijkomen bij zoutwinning?
Bij de winning van zout komen verschillende stromen vrij die in de vorm van brak water worden teruggevoerd naar daarvoor geselecteerde cavernes. De hoeveelheid per stroom varieert met de tijd, dus de samenstelling is variabel, maar het totaal zoutgehalte van brak water is ca. 80–100 gram/liter. Daarnaast bevat brak water een geringe hoeveelheid mineralen die worden toegepast in het productieproces van likstenen voor koeien, samen niet meer dan 0,05 gram/liter. Het gaat hier dus om voedingssupplementen zoals jodium. Tenslotte bevat brak water antiklontermiddel dat wordt toegevoegd aan consumentenzout en wegenzout.
Een andere stroom die teruggevoerd wordt zijn vaste stoffen die van nature in het zout aanwezig zijn. Deze stoffen worden uit het zout verwijderd en teruggevoerd naar een caverne. Aan deze vaste stoffen wordt tevens de boorspoeling en het boorgruis toegevoegd.
Jaarlijks wordt de samenstelling van de retourstromen gerapporteerd in het Elektronisch milieujaarverslag.
Kunt u nadere informatie verschaffen over hoe de huidige stand van zaken is bij de zoutwinning door AkzoNobel en de dieselopslag in haar zoutcavernes, nadat het bedrijf onder verscherpt toezicht is geplaatst door SodM?
Het verscherpte toezicht van SodM is primair gericht op de integriteit van de putten en transportleidingen die worden gebruikt voor de zoutwinning. Ten aanzien van de stand van zaken rond de dieselopslag in de voormalige zoutcavernes verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 23 juni 2016 (Kamerstuk 32 849 nr. 78), waarin ik heb aangegeven dat de putten die voor de olie-opslag zijn gebruikt anders zijn uitgevoerd dan de putten voor zoutwinning. Er is bij mij geen zorg over lekkages bij de putten voor olie-opslag.
Ten aanzien van de stand van zaken rond de putten verwijs ik naar hetgeen ik op vraag 3 heb geantwoord.
Ten aanzien van de stand van zaken rond de transportleidingen merk ik op dat AkzoNobel aan een structurele oplossing werkt voor de regelmatig terugkerende lekkages in de gebruikte transportleidingen. Daartoe heeft AkzoNobel een project opgezet waarbij ongeveer 30% van het transportleidingennet uit bedrijf wordt genomen. Daarnaast worden delen geïnspecteerd en vervangen en wordt een voor een leidingdeel dat in slechte staat is gebleken, een nieuwe leiding aangelegd. Tegelijkertijd investeert AkzoNobel in technieken om de in gebruik zijnde leidingen beter op betrouwbaarheid te controleren.
Hoe beoordeelt SodM het pakket aan reeds uitgevoerde maatregelen en nog te nemen maatregelen door AkzoNobel?
SodM heeft aangegeven dat het verscherpt toezicht heeft geleid tot een structurele verbetering van de kwaliteitsprocessen bij AkzoNobel. De problemen worden momenteel voortvarend aangepakt, maar zijn te omvangrijk om in enkele maanden op te kunnen lossen (zie ook antwoord op vraag 3).
Op welke wijze wordt nu onderzoek gedaan naar de integriteit van de transportleidingen en boorputten?
In aanvulling op mijn antwoorden op de vragen 3 en 7 kan ik aangeven dat tijdens reguliere werkzaamheden in actieve putten deze nu standaard op lekkage worden onderzocht. Tot op heden zijn daarbij geen lekkages aangetroffen.
De inactieve putten worden onderzocht op basis van een met SodM afgestemd programma. Ten aanzien van de transportleidingen heeft AkzoNobel onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de huidige leidingen. Zoals in mijn antwoord op vraag 7 is aangegeven heeft AkzoNobel als gevolg hiervan een grootscheeps project opgezet ter verbetering van het betreffende leidingennet.
Is de integriteit van de transportleidingen en boorputten aangetoond? Zo nee, wat betekent dat voor de activiteiten van AkzoNobel?
De controle van de integriteit van de transportleidingen en putten van AkzoNobel is nog niet afgerond. Aan het leidingennetwerk wordt hard gewerkt, maar deze is momenteel nog niet op orde. Zodra een lek wordt geconstateerd wordt het betreffende leidingdeel ingesloten en gerepareerd. Dat heeft al eerder gezorgd voor een forse afname van de productiecapaciteit van de zoutwinning. Voor wat betreft de putten is er geen consequentie te verwachten voor de activiteiten van AkzoNobel. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven is er geen concrete aanwijzing voor het vermoeden dat de actieve putten (de putten waaruit momenteel zout wordt gewonnen) lek zijn.
Op welke wijze worden nu lekkages opgespoord in het horizontale en verticale buizenstelsel?
Lekken in putten worden opgespoord door op het onderste gedeelte een plug te plaatsen en vervolgens druk te zetten op de vloeistof in de put. Indien de druk daalt, is dat een indicatie voor een lek. Daarna wordt de vloeistof uit de put verwijderd en een camera in de put gelaten om de exacte locatie van het lek te achterhalen.
Bij lekkages van pijpleidingen gaat de aandacht vooral naar het voorkomen daarvan. Beperking van de gevolgen van lekkages is echter ook van belang. Een lekkage van een pijpleiding is eenvoudig op te sporen omdat deze aan het maaiveld zichtbaar is (warm zout water).Toch zijn er ook maatregelen genomen om een lekkage sneller na het ontstaan daarvan te ontdekken. Zo worden er meer controlerondes gelopen. Ook zijn er een aantal geleidbaarheidsmeters geplaatst die continu het zoutgehalte in de bodem nabij de pijpleiding meten en een alarm geven boven een bepaalde waarde.
Past de AkzoNobel-ambitie «nul lekkages eind 2017» in de wetgeving (onder andere de Mijnbouwwet, het Mijnbouwbesluit, de Wet Bodembescherming en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)?
De genoemde wetten, waartoe ook de Wet milieubeheer behoort, bevatten preventieve en repressieve maatregelen ter bescherming van de omgeving. AkzoNobel heeft naast de wettelijk verankerde taak om lekkages te voorkomen ook de wettelijk verankerde taak om alles te doen wat redelijkerwijs verwacht mag worden om gebleken verontreinigingen ongedaan te maken.
Hoe komt het dat zich al jarenlang lekkages voordeden, en er pas in 2016 verscherpt toezicht is ingesteld?
Naar aanleiding van eerdere lekkages in de transportleidingen heeft SodM aangedrongen op adequate maatregelen. Deze maatregelen hadden medio 2016 nog niet geleid tot een structurele vermindering van het aantal lekkages per jaar. SodM heeft mede daarom op 9 september 2016 verscherpt toezicht ingesteld. De belangrijkste reden daarvoor was echter de constatering dat put 335 bijna 30 jaar lang onopgemerkt heeft kunnen lekken en dat bij veel meer putten van AkzoNobel sprake zou kunnen zijn van langdurig onopgemerkte lekkage.
De combinatie van de omvang van het (nieuwe) probleem met de putten en hoe dat door AkzoNobel werd aangepakt, gecombineerd met de constatering dat het bekende (oude) probleem van de pijpleidingen onvoldoende was aangepakt, hebben SodM doen besluiten tot het instellen van het verscherpt toezicht.
Bent u of is de toezichthouder voornemens eerder «verscherpt toezicht» toe te laten passen in de toekomst?
Het is lastig om in het algemeen iets te zeggen over bijzondere gevallen. Zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 13 heeft SodM verscherpt toezicht ingesteld, zodra duidelijk was dat AkzoNobel niet adequaat acteerde op de ontstane problemen. SodM gaat er vooralsnog van uit dat dit incidenteel is, maar zal verscherpt toezicht instellen zodra de noodzaak daarvoor aanwezig is.
Heeft SodM vaker «verscherpt toezicht» ingesteld? Zo ja, welke activiteiten en bedrijven betrof dat?
Nee.
Welke aanscherpingen heeft u of SodM toegepast op de zoutwinning in Nederland, op basis van de lekkage met de NAM-transportleiding (Drenthe-Twente) en de aantasting van – en problemen met – de wanden van injectieputten?
Hoewel de problemen op het eerste gezicht op elkaar lijken, zijn deze technisch gezien geheel verschillend en vergen de verschillende problemen ook verschillende oplossingen. Zo zijn injectieputten voorzien van een opvoerserie. Dat betekent dat er een binnenbuis aanwezig is. Door deze binnenbuis in de put ontstaat een annulaire ruimte waarvan eenvoudig de druk te meten is.
Lekkage leidt tot een drukstijging in de annulaire ruimte, en is daarmee eenvoudig op te sporen. Zodra een lekkage is ontdekt wordt de put gesloten, de productie stil gelegd en het lek gerepareerd. In dit geval zijn er geen effecten op het milieu te verwachten, omdat lekkage van de opvoerserie nog niet leidt tot een lekkage naar de bodem. Bij putten zonder opvoerserie leidt een lekkage wel direct tot een bodemverontreiniging. Momenteel zijn er nog geen harde aanbevelingen gedaan om tot andere putontwerpen voor de zoutindustrie te komen.
Ook bij pijpleidingen is het probleem technisch niet vergelijkbaar. AkzoNobel maakt bijvoorbeeld gebruik van leidingen die aan de binnenzijde voorzien zijn van een cementlaag. Dit biedt goede bescherming tegen corrosie en erosie, maar maakt interne inspectie met de meetapparatuur die wel voor de stalen NAM leidingen beschikbaar is, onmogelijk. AkzoNobel zoekt nu naar vergelijkbare technieken voor interne inspectie. Tevens wordt gekeken of een andere materiaalkeuze voor pijpleidingen voordelen biedt ten opzichte van de huidige situatie.
Welke maatregelen heeft u doorgevoerd bij mijnbouwactiviteiten als gevolg van de problemen bij de zoutwinning in Twente?
Op dit moment is er voor mij geen aanleiding om maatregelen nemen. Zodra SodM daar om zou verzoeken zal ik dat in overweging nemen. Ik begrijp echter van SodM dat het huidige middel van verscherpt toezicht naar tevredenheid werkt.
EPV gas |
|
Linda Voortman (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Waarom biedt u tijdelijk ruimte voor fossiele brandstoffen binnen de regeling van de Energieprestatievergoeding (EPV) regeling, terwijl het kabinet in de Energie Agenda aangeeft dat gas als brandstof in de gebouwde omgeving uitgefaseerd gaat worden?
Om verhuurders te helpen hun besparingsdoelstellingen te halen heb ik op 1 september 2016 de energieprestatievergoeding wettelijk mogelijk gemaakt. Deze energieprestatievergoeding is bedoeld voor zeer goed geïsoleerde huurwoningen met voldoende opwek van hernieuwbare energie zodat per saldo sprake is van vrijwel geen energiegebruik (zoals bij nul-op-de-meter woningen). Zoals in de toelichting van het op die datum in werking getreden Besluit energieprestatievergoeding huur (hierna: het Besluit) is aangegeven, is het wenselijk meerdere technieken en concepten die vallen binnen de doelstellingen van dit Besluit om zeer energiezuinige woningen te realiseren, mogelijk te maken. Daarom is in dit Besluit een delegatiegrondslag opgenomen op grond waarvan, in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen, kan worden afgeweken van de in de bijlage bij het Besluit opgenomen tabellen waarmee de maximale energieprestatievergoeding wordt berekend.
Op 2 augustus 2016 heb ik daartoe een concept ministeriële regeling in openbare internetconsultatie gebracht. De consultatie is gesloten op 11 september 2016. Op de consultatie hebben 19 partijen schriftelijk gereageerd.
Op 14 oktober 2016 heb ik Kamervragen van het lid Albert de Vries beantwoord over het aanmerken van woningen met een aardgasaansluiting als nul-op-de-meter woning (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 211).
Op 2 november 2016 heb ik gesproken met de partijen van het convenant energiebesparing huursector. De corporaties hebben, bij monde van Aedes, aangegeven een energieprestatievergoeding voor zeer energiezuinige woningen met een gasaansluiting nodig te hebben om in de komende jaren al op kostenefficiënte wijze tot verduurzaming van woningen te komen. Een belangrijk deel van de insprekers van de internetconsultatie heeft een vergelijkbaar standpunt ingenomen.
Op basis hiervan zal ik ook voor zeer energiezuinige woningen die (nog) een aansluiting op een gasnet hebben een energieprestatievergoeding mogelijk maken. Ik zal de regeling per 1 februari 2017 in laten gaan.
Tevens ben ik voornemens op korte termijn een concept ministeriële regeling in consultatie te brengen voor zeer energiezuinige woningen met een aansluiting op een warmtenet.
Ik acht het van belang ruimte te geven aan verschillende technieken en concepten om huurwoningen vergaand te verduurzamen. Op deze manier ontstaan gelijke kansen voor verschillende partijen die op een ambitieuze manier woningen zeer energiezuinig maken. Dat kan corporaties helpen in hun streven om, op zowel korte als langere termijn, op kostenefficiënte wijze de ambities ten aanzien van de energiebesparing te versnellen, waarbij voorop staat dat op de langere termijn de overgang naar non-fossiele volledig duurzame technieken en concepten nodig en wenselijk is.
De introductie van de energieprestatievergoeding past hiermee goed in de transitie naar een duurzame energievoorziening en een C02-arme gebouwde omgeving. De voorwaarde van het realiseren van zeer goede isolatie (een zeer lage warmtevraag) en van de opwekking van hernieuwbare energie op, in of aan de woning blijft in alle gevallen overeind. Op de woning dient voldoende hernieuwbare energie te worden opgewekt voor het energiegebruik van de huurder en ter compensatie van de beperkte hoeveelheid fossiele energie die gebruikt wordt voor verwarming van de woning en voor warm tapwater.
Waarop is de tijdelijkheid van de regeling voor fossiele brandstoffen binnen de EPV gebaseerd en tot wanneer loopt deze tijdelijkheid?
Hoe de warmtevoorziening in woningen er in de toekomst uitziet zal onder meer afhangen van het tempo en de richting van de transitie en innovaties die op dit moment moeilijk voorspelbaar zijn. Wel is helder dat de kabinetsdoelstelling ertoe zal leiden dat nieuwe investeringen in gasnetten met een exploitatieperiode van meer dan 40 jaar vanwege de beperktere terugverdienmogelijkheden ongebruikelijker zullen worden. Ook is het in dat perspectief voor de hand liggend dat op enig moment een energieprestatievergoeding niet langer toepasbaar zal zijn voor concepten met fossiele energie. Met het oog daarop is de mogelijkheid van een energieprestatievergoeding in de regeling alleen tijdelijk mogelijk gemaakt.
Uw Kamer heeft per motie (Kamerstuk 30 196, nr. 490) verzocht in de ministeriële regeling een artikel op te nemen waarin bepaald wordt dat in woningen waarvan de aanpassing start na 1 januari 2022 geen contracten voor energieprestatievergoedingen met aardgasaansluiting meer kunnen worden afgesloten. Een dergelijk artikel is in de regeling opgenomen.
Wie is verantwoordelijk voor het tijdig informeren van consumenten over het verwijderen van de gasaansluiting?
Op dit moment is het de consument die bepaalt of een gasaansluiting kan worden verwijderd. Van het informeren van een consument over een gedwongen verwijdering van de aansluiting is dan ook geen sprake.
In de Energieagenda is het uitgangspunt dat voor nieuwbouwwijken in beginsel geen nieuwe gasnetten worden aangelegd en dat voor bestaande bouw de afbouw van het gebruik van aardgas wordt ingezet. Voor bestaande bouw zijn verschillende gemeenten samen met bewoners, maatschappelijke organisaties, energiebedrijven en netbeheerders bezig met pilotprojecten voor aardgasvrije wijken. Het betrekken van de bewoners is integraal onderdeel van deze pilotprojecten. Van het slechts achteraf informeren van consumenten dat hun gasaansluiting zal worden verwijderd zal dan ook geen sprake zijn.
Is er bij het besluit om ook gas in aanmerking te laten komen voor de EPV rekening gehouden met de afschrijving van het onderliggende gasnet? En zo ja op welke manier?
Er wordt in de ministeriële regeling op meerdere manieren rekening gehouden met de situatie van het onderliggende gasnet. Indien het gasnet binnen 15 jaar uitgefaseerd wordt ligt het niet voor de hand om bij een renovatie waarbij een woning zeer energiezuinig wordt deze met gas te blijven verwarmen.
Aangezien het mogelijk is dat er lokaal beleidsvoornemens zijn het gasnet op een bepaalde termijn uit te faseren, zal de verhuurder in het kader van zijn renovatieplannen genoodzaakt zijn zich rekenschap te geven van de ontwikkelingen met betrekking tot de uitvoering van die beleidsvoornemens. Het is, ook gezien de afschrijvingstermijnen van de verhuurder, niet wenselijk dat een woning zeer energiezuinig wordt met behoud van de gasaansluiting, als het voornemen er is om het gasnet ter plekke binnen 15 jaar uit te faseren.
Het is dan ook van belang dat de verhuurder vooraf met de netbeheerder en de betrokken gemeente overleg pleegt over zijn renovatieplannen in relatie tot die ontwikkelingen. Indien hij voorlopig vasthoudt aan de gasaansluiting en een energieprestatievergoeding overeenkomt, loopt hij immers het risico dat hij investeringen pleegt die hij niet meer volledig kan terugverdienen. Ook zal hij in de overeenkomst waarin de energieprestatievergoeding wordt overeengekomen, de huurder duidelijkheid moeten geven over de looptijd en de gevolgen van eventuele besluitvorming over het gasnet voor de nakoming van de afspraken in die overeenkomst.
Daar waar het gasnet in de komende 15 jaar niet uitgefaseerd wordt, maakt het zeer energiezuinig maken van een woning, ook als daarbij de gasaansluiting behouden blijft, het uitfaseren van het gasnet makkelijker. In een zeer energiezuinig woning is slechts een zeer bescheiden hoeveelheid energie nodig voor verwarming waardoor het eenvoudiger is in deze hoeveelheid energie te voorzien middels een andere energiedrager dan gas.
Wat betekent de EPV gas voor het uitfaseren van gasleidingen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of en zo ja hoeveel kilometer gasleiding er door de EPV gas vervangen moet worden, terwijl deze leidingen anders uitgefaseerd hadden kunnen worden?
Ik verwacht dat er, door de ministeriële regeling voor een EPV in zeer energiezuinige woningen met een gasaansluiting, geen gasleidingen vervangen moeten worden die anders uitgefaseerd zouden worden. Zie ook het antwoord op vraag 4 en 5.
Hoe hoog zijn de investeringskosten en afschrijvingskosten van te vervangen gasleidingen en wie dient deze kosten te betalen?
De door de Autoriteit Consument en Markt berekende cumulatieve gereguleerde activawaarde was in 2016 7,4 miljard euro voor de gasnetten van de regionale netbeheerders en 1,5 miljard euro voor de aansluitingen van de regionale netbeheerders. De regulatorische afschrijvingen waren in 2016 334 miljoen euro voor de gasnetten en 57 miljoen euro voor de aansluitingen. De werkelijke boekwaarde en afschrijvingen bij de netbeheerders kunnen afwijken.
De investeringen in het gasdistributienetwerk waren in 2014 ongeveer 956 miljoen euro. Dit bedrag bestond voor 277 miljoen euro uit uitbreidingsinvesteringen, 576 miljoen euro voor vervanging en 103 miljoen euro voor regulier onderhoud. Voor de komende jaren verwachten de netbeheerders dat bij gelijkblijvende wet- en regelgeving de benodigde investeringen en de afschrijvingen ongeveer op het niveau van 2014 zullen blijven. De kosten van de gasnetten worden gedragen door de afnemers van gas.
Wat is het effect van de tijdelijkheid van de EPV voor nulopdemeter (NOM)-ready woningen op de investeringszekerheid voor de woningcorporaties en de woonlasten voor de bewoner?
De hiervoor genoemde, aangenomen, motie van het Kamerlid De Vries verzoekt de regering in de ministeriële regeling een artikel op te nemen waarin bepaald wordt dat in woningen waarvan de aanpassing start na 1 januari 2022 geen contracten voor energieprestatievergoedingen met aardgasaansluiting meer kunnen worden afgesloten. Voor een woning die voor 1 januari 2022 gerenoveerd is, kan, ook bij een nieuwe huurder, de energieprestatievergoeding doorlopen na 2022. De tijdelijkheid van de regeling heeft daarmee geen invloed op de investeringszekerheid van de verhuurder, noch op de woonlasten van de huurder in deze woning.
Op welke wijze worden burgers en woningcorporaties gecompenseerd voor gedane investeringen in woningen en gastoestellen, zoals design fornuizen en hybride warmtepompen, bij verwijdering van de gasaansluiting?
Voor bestaande bouw zijn verschillende gemeenten samen met bewoners, maatschappelijke organisaties, energiebedrijven en netbeheerders bezig met pilotprojecten voor aardgasvrije wijken. Het betrekken van de bewoners is integraal onderdeel van deze pilotprojecten. Eventuele afspraken over compensatie maken onderdeel uit van deze pilotprojecten.
Heeft u laten onderzoeken of NOM-ready woningen op de lange termijn tegen rendabele kosten tot het niveau van volledig NOM gerenoveerd kunnen worden?
Ik heb met marktpartijen die dergelijke renovaties aan verhuurders aanbieden overleg gevoerd. In die overleggen werd mijn beeld bevestigd: doordat in de voorgenomen ministeriële regeling de eis wordt gesteld dat de warmtevraag van de woning erg laag is (zeer goede isolatie van de woning) kunnen in de toekomst deze woningen relatief gemakkelijk van het gasnet afgekoppeld worden. Daartoe is doorgaans slechts vervanging van de gasketel door installatietechnieken die volledig duurzaam zijn of door aansluiting te zoeken bij een (duurzaam) warmtenet nodig. Mogelijk is het verstandig het warmteafgiftesysteem (radiatoren) te vervangen door systemen die beter werken bij verwarming met lagere aanvoer temperaturen.
Heeft u overwogen eisen te stellen aan NOM-ready woningen om te zorgen dat deze op de lange termijn tegen rendabele kosten volledig tot het niveau van NOM of energiepositief gerenoveerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 10.
De uitspraak bestuursrechter betreffende vergunning voor het opsporen van schaliegas door Cuadrilla |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Gaat het Britse Cuadrilla straks toch boren naar schaliegas in Nederland?»1 en «Cuadrilla wint beroep tegen intrekking vergunning voor proefboringen schaliegas!»?2
Ja.
Wat betekent deze uitspraak van de bestuursrechter voor het huidige verbod op commerciële proefboringen naar schaliegas?
De uitspraak van de bestuursrechter heeft geen effect op het huidige verbod op commerciële proefboringen naar schaliegas. Zoals aangegeven in mijn brief van 10 juli 2015 (Kamerstuk 33 952, nr. 32) zal ik de komende vijf jaar geen commerciële boringen naar schaliegas in Nederland toestaan. Op verzoek van een meerderheid van uw Kamer5 zal dit moratorium in de Structuurvisie Ondergrond worden verlengd tot het jaar 2023. Deze verlenging is opgenomen in de ontwerpStructuurvisie Ondergrond. Dit moratorium op commerciële boringen naar schaliegas was voor mij aanleiding om de opsporingsvergunningen van Cuadrilla niet te verlengen.
De uitspraak van de bestuursrechter heeft betrekking op de vraag of ik de opsporingsvergunningen van Cuadrilla op goede gronden niet heb verlengd en gaat niet over het besluit om geen proefboringen toe te staan.
Gezien de uitspraak van de rechtbank van Rotterdam dat de weigering van verlenging van de vergunning op basis van het niet beginnen van proefboren ongegrond is, welke opties heeft u bij de heroverweging van de vergunning voor proefboringen naar schaliegas van het bedrijf Cuadrilla? Zijn er andere gronden waarop een vergunning voor proefboringen alsnog kan worden geweigerd?
Gelet op de uitspraak van de rechtbank had ik drie opties:
Wat zijn de gevolgen van de nieuwe Mijnbouwwet die momenteel behandeld wordt in de Eerste Kamer op de vergunningen van het bedrijf Cuadrilla?
De wijziging van de Mijnbouwwet is op 1 januari 2017 in werking getreden.
De nieuwe Mijnbouwwet biedt meer ruimte om bij het verlenen van opsporings- of winningsvergunningen rekening te houden met (gewijzigde) maatschappelijke inzichten. Zo kunnen bijvoorbeeld gewijzigde inzichten in en de manier waarop de aanvrager voornemens is om de activiteiten te verrichten, waaronder de daarbij te gebruiken technieken of stoffen, een reden zijn om een vergunning niet te verlenen of om deze te wijzigen of in te trekken. Ook kan een vergunning worden gewijzigd en kunnen er beperkingen of voorschriften worden verbonden aan de vergunning. In het uiterste geval kan een vergunning ook worden ingetrokken.
Het bericht dat Burgemeester van der Laan vasthoudt aan de sluiting van acht coffeeshops |
|
Nine Kooiman , Marith Volp (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Van der Laan houdt vast aan sluiting coffeeshops bij scholen»?1
Ja.
Klopt het dat de burgemeester van Amsterdam als reden voor de sluiting van de coffeeshops aangeeft zich aan een afspraak te moeten houden die in het verleden is gemaakt met uw ambtsvoorganger? Wanneer is deze afspraak gemaakt? Kunt u toelichten wat de inhoud van deze afspraak is of was? Kunt u een afschrift van de destijds gemaakte afspraak aan de Kamer doen toekomen? Welke status heeft deze afspraak momenteel?
Mijn ambtsvoorganger heeft met de burgemeester van Amsterdam een mondelinge afspraak gemaakt over prioritering in de handhaving met betrekking tot het lokale coffeeshopbeleid. Daarbij is gesproken over de problemen in Amsterdam, de vraag hoe het beleid uitgevoerd moet worden en prioriteitstelling. Van dit overleg zijn, voor zover mij bekend, geen schriftelijke stukken.
In het debat naar aanleiding van het AO op 13 december 2012 en in het AO van 3 juli 2013 heeft mijn ambtsvoorganger over de inhoud van de afspraak uitvoerig mededeling gedaan. Hiervoor verwijs ik naar het verslag van het VAO van 13 december 20122 en naar pagina 20 van het verslag van het AO3. De burgemeester van Amsterdam heeft op 11 december 2012 bij brief de gemeenteraad van Amsterdam geïnformeerd over de wijze waarop Amsterdam invulling geeft aan het lokale coffeeshopbeleid. In het AO van 19 februari 2014 heeft mijn ambtsvoorganger de Tweede Kamer vervolgens geïnformeerd dat hij met Amsterdam een afspraak heeft gemaakt en dat hij van mening was dat Amsterdam een goed verhaal had.
Wat betreft de stand van zaken van deze afspraak constateer ik dat Amsterdam uitvoering geeft aan de tussen mijn ambtsvoorganger en de burgemeester besproken gefaseerde aanpak.
Op welke juridische gronden is de burgemeester verplicht zich aan de destijds met uw ambtsvoorganger gemaakte afspraak te houden? Indien de in vraag 2 genoemde afspraak geen juridische consequenties heeft, is het voor de burgemeester van Amsterdam mogelijk de coffeeshops alsnog open te houden?
Het sluiten van de coffeeshops maakt onderdeel uit van een breder pakket aan lokale maatregelen, zie voor de reactie van mijn ambtsvoorganger hierop de beantwoording van vraag 2, in relatie tot fasering in de handhaving op het ingezetenencriterium.
Onder wiens bevoegdheid valt de handhaving van het ingezetenencriterium? Moet die bevoegdheid worden aangemerkt als medebewind of als een autonome bevoegdheid? Is er sinds de invoering van het ingezetenencriterium iets gewijzigd voor wat betreft de vraag onder wiens bevoegdheid het valt? Wat betekent de door de Hoge Raad bekrachtigde2 uitspraak van het gerechtshof van Amsterdam3 voor de handhaving en uitvoering van het ingezetenencriterium? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de overweging in dit vonnis dat van belang is dat de gevolgen van de landelijke invoering zijn verzacht doordat in het kader van de handhaving lokaal maatwerk mogelijk is?
Het ingezetenencriterium maakt onderdeel uit van de gedoogcriteria in de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie. Uit deze Aanwijzing blijkt dat tegen coffeeshops niet strafrechtelijk zal worden opgetreden wegens de verkoop van op lijst II bij de Opiumwet vermelde hennepproducten, zolang de AHOJGI-criteria worden nageleefd. Bij de handhaving van voornoemde criteria is de burgemeester verantwoordelijk voor de uitoefening van de sluitingsbevoegdheid ex artikel 13b van de Opiumwet. Er is sinds de invoering van het ingezetenencriterium niets gewijzigd voor wat betreft de vraag wie bevoegd is tot handhaving. De uitspraken van het Hof en van de Hoge Raad hebben het ingezetenencriterium bevestigd.
Onder wiens bevoegdheid valt de handhaving van het afstandscriterium?
Naast de criteria uit de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie kunnen gemeenten in het lokale coffeeshopbeleid zelf additionele criteria toevoegen, zoals het afstandscriterium. Uit het rapport «Coffeeshops in Nederland 2014»6 blijkt dat 84,5% van de gemeenten met een coffeeshop een afstandscriterium heeft vastgesteld in het lokale beleid. De gemeente is bevoegd daar op te handhaven.
Klopt het dat de burgemeester van Amsterdam uw ambtsvoorganger heeft verzocht de handhaving van het afstandscriterium niet tot aan 250 meter door te hoeven zetten? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Destijds is gesproken over een breed pakket van maatregelen in Amsterdam. Mijn ambtsvoorganger rekende op uitvoering van de gemaakte afspraken. Zie de beantwoording van vraag 2.
Kent u het onderzoek «Preventieactiviteiten in de coffeeshop» van Jellinek, en het onderzoek «Waterbed, drukte en overlast» van het Bonger Instituut voor Criminologie, Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam? Bent u het ermee eens dat aan de hand van de uitkomsten in deze rapporten het onwenselijk zou zijn dat de gemeente Amsterdam door de in vraag 2 genoemde afspraak met de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie gedwongen wordt het afstandscriterium te handhaven tot 250 meter? Zo ja, bent u bereid dit aan de burgemeester van Amsterdam kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het betreft lokale onderzoeken, in opdracht van respectievelijk de gemeente Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam, over de situatie in Amsterdam. Het past mij niet om me een oordeel aan te meten over de uitkomsten van deze onderzoeken in relatie tot het coffeeshopbeleid in Amsterdam. Dit hangt mede samen met het feit dat het lokaal bestuur het lokale coffeeshopbeleid binnen het landelijke kader (de Opiumwet en de Aanwijzing Opiumwet van het OM) vaststelt.
Bent u bereid deze vragen vóór de behandeling van de sluitingen van de coffeeshops in de Amsterdamse raadscommissie Algemene Zaken, voorzien op 8 december 2016, te beantwoorden?
Gelet op het korte tijdsbestek van twee dagen voor de beantwoording van deze vragen is het niet haalbaar gebleken aan dit verzoek te voldoen.
Het WOB verzoek Milieudefensie over gaswinningsbesluit 2016 |
|
Carla Dik-Faber (CU), Eric Smaling , Jan Vos (PvdA), Esther Ouwehand (PvdD), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NAM had grote invloed op gasbesluit»?1
Ja.
Is aan de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), Shell en/of Exxon mobile de zogenaamde verwachtingenbrief voorgelegd?
Een concept van de verwachtingenbrief is vooraf aan NAM voorgelegd, om de interpretatie van de verschillende verwachtingen en de uitvoerbaarheid te toetsen.
Zo ja, is daarbij gevraagd om in te stemmen met de in de «verwachtingenbrief» geformuleerde eisen aan het winningsplan?
Nee.
Zo ja, kunt u aangeven of dit ook bij andere winningsplannen gebruikelijk is? Zo nee, wat was dan de reden om een concept van de «verwachtingenbrief» aan de NAM te zenden?
Bij andere winningsplannen is een verwachtingenbrief niet gebruikelijk. Vanwege de bijzondere omstandigheden rondom de gaswinning uit het Groningenveld is hiertoe overgegaan, zodat aan de voorkant helder was wat vanuit het Ministerie van Economische Zaken (EZ) de verwachtingen ten aanzien van het winningsplan waren.
Wordt ook bij andere winningsplannen voorafgaand een «verwachtingenbrief» aan de indiener van een winningsplan verzonden?
Zie antwoord vraag 4.
Is het gebruikelijk dat u antwoorden op Kamervragen afstemt met de NAM en/of de Shell, zoals dit bijvoorbeeld is gebeurd bij de mondelinge vragen die op 26 april 2016 verwacht werden naar aanleiding van de lobbybrief van Shell? Zo ja, gebeurt dit ook bij andere vergunninghouders die onder verantwoordelijkheid van uw ministerie vallen? Zo nee, waarom is dit dan wel gebeurd bij de mondelinge vragen die op 26 april 2016 verwacht werden?
Het is gebruikelijk om een feitelijke check te doen op de juiste weergave van passages in bijvoorbeeld de beantwoording van vragen van de Kamer, waarin informatie over of van externe partijen wordt weergegeven. Er heeft geen afstemming plaatsgevonden over de inhoudelijke reactie op de genoemde brief van Shell en het boek «De Gaskolonie».
Waarom heeft u uw reactie op de lobbybrief van Shell aan de Tweede Kamer met Shell afgestemd2? Is het gebruikelijk dat dit gebeurd?
Zie antwoord vraag 6.
Is uw reactie op het boek «De Gaskolonie» afgestemd met de NAM en/of de Shell? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de reden dat de Kamer niet actief geïnformeerd is over het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen van 14 april 2016? Wat is uw opvatting over actieve informatieplicht?
Ten algemene betracht ik optimale openheid en transparantie ten aanzien van de informatie die beschikbaar komt en die inhoudelijk input vormt voor te nemen gaswinningsbesluiten. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft mij op 14 april 2016 laten weten dat een gewogen advies van SodM op het winningsplan mogelijk is. SodM heeft gekeken of de, in het winningsplan van 1 april 2016, aangeleverde informatie compleet is en voldoet aan hetgeen NAM is gevraagd te leveren. Naar aanleiding hiervan is het verdere proces in gang gezet om te komen tot een instemmingsbesluit op 1 oktober 2016. Aangezien het advies van SodM slechts bevestigde dat het met uw Kamer gecommuniceerde proces doorgang kon vinden, heb ik het niet nodig gevonden uw Kamer hier actief over te informeren.
Kunt u het advies van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) van 14 april 2016 aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het advies van SodM van 14 april 2016 heb ik bijgevoegd3. Het advies is overigens reeds gepubliceerd op de website van de rijksoverheid, zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2016/09/09/besluit-wob-verzoek-over-gaswinning-in-groningen.
Wanneer en in welk overleg hebben Shell en / of NAM voor het eerst kenbaar gemaakt dat ze een meerjarig gaswinningsbesluit wensten? Kunt u de notulen hierover aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
De wens van NAM voor een instemmingsbesluit voor meerdere jaren ligt ten grondslag aan het winningsplan van april 2016. Dit plan bevat een beschrijving van de gaswinning over de komende jaren, in de vorm van een drietal productiescenario’s.
Kan de informatie op basis waarvan SodM in mei 2016 adviseert om een winningsbesluit voor een periode van vijf jaar te nemen aan de Kamer gestuurd worden? Zo nee, waarom niet?
Het advies van SodM van mei 2016 is op 24 juni 2016 reeds aan de Kamer gestuurd als bijlage bij mijn brief over het ontwerpinstemmingsbesluit (Kamerstuk 33 529, nr. 278). Overigens is de vijfjaarstermijn, die aan het instemmingsbesluit verbonden is, gebaseerd op het advies van de Mijnraad (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 278).
Kunt u een tijdlijn geven van de formele overlegmomenten die het gasbesluit moet beslaan tussen Shell, NAM, ExxonMobil, Ministerie van Economische Zaken, Mijnraad en SodM?
In de periode tussen begin februari 2016 en eind maart 2016 hebben meerdere overleggen plaatsgevonden tussen EZ, SodM en NAM. Het doel van deze overleggen was om procesmatig een vinger aan de pols te houden bij de totstandkoming van het winningsplan en de verwachtingen die daarover aan de voorkant zijn meegegeven. Het gaat dan bijvoorbeeld om het tijdig beschikbaar komen van informatie die onderdeel uitmaakt van het winningsplan, zoals het meet- en regelprotocol. De Mijnraad is niet bij dergelijke betrokken geweest. De Mijnraad is op 20 april 2016 gevraagd advies te geven op het winningsplan. Dit advies is betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpinstemmingsbesluit over de gaswinning uit het Groningenveld.
Is het waar dat NAM en TNO nog steeds niet wetenschappelijk kunnen kwantificeren wat het effect is van vlakke winning op de seismiciteit en kunt u toelichten hoe hier bij het gasbesluit mee is omgegaan?
Alhoewel het effect van fluctuaties nog niet te kwantificeren is, lijkt er voor wat betreft seizoensfluctuaties wel een sterke correlatie te zijn met de seismiciteit. Dat blijkt uit het advies van SodM van mei 2016. Dit advies is gebaseerd op onderzoeken van TNO (2015) en CBS (2016). SodM adviseert dan ook om fluctuaties in de gaswinning, waaronder seizoensfluctuaties, zoveel mogelijk te vermijden. SodM geeft aan dat fluctuaties in de winning de kans op bevingen vergroten. Dit vermoeden speelde in het vorige advies van SodM (december 2015) ook een grote rol, maar SodM acht dit nu voor wat betreft seizoensfluctuaties voldoende aangetoond. De snelheid van de drukafname in het Groningenveld speelt daarbij een grote rol. Het effect is echter nog niet te kwantificeren. Dit kan volgens SodM nog enkele jaren duren. Een niveau van 24 miljard m3 per jaar is naar de mening van SodM een onderbouwde keuze. Bij dit niveau zal volgens het huidige model van NAM de seismiciteit de komende vijf jaar niet hoger zijn dan het huidige niveau (peiljaar 2015). Bovendien verwacht SodM een extra reductie in de seismiciteit indien zonder fluctuaties gewonnen gaat worden. Mede op grond van dit advies heeft het kabinet besloten om het productieniveau voor de gaswinning uit het Groningenveld vast te stellen op 24 miljard m3 per jaar met ruimte voor meer winning bij een winter die kouder is dan gemiddeld vanwege de leveringszekerheid. Bovendien is aan het instemmingsbesluit het voorschrift verbonden dat seizoensfluctuaties en fluctuaties op maandbasis zo veel mogelijk voorkomen dienen te worden en dat noodzakelijke fluctuaties zo geleidelijk mogelijk ingevoerd moeten worden.
Is het waar dat er in 2017 meer duidelijkheid zal zijn over wat het effect is van vlakke winning op de seismiciteit? Zo ja, hoe is dit meegewogen bij de keuze voor een winningsbesluit voor vijf jaar?
Het kabinet heeft SodM gevraagd rond de zomer van 2017 informatie te geven over de effecten van een productieniveau van 24 miljard m3 per jaar, waarbij er minder en vlakker zal worden gewonnen, op de seismiciteit. Deze informatie zal onderdeel uitmaken van de afweging op het eerste jaarlijkse ijkmoment op 1 oktober 2017.
Heeft het stabiele investeringsklimaat voor NAM een rol gespeeld bij de bepaling van de hoogte van het gaswinningsplafond? Zo ja, hoe heeft u in dat geval het investeringsklimaat afgewogen tegen de veiligheid van Groningers?
Het productieniveau voor de gaswinning uit het Groningenveld is voor de komende vijf jaar vanuit het oogpunt van veiligheid verder verlaagd en vastgesteld op 24 miljard m3 per jaar, conform advies van SodM, met beperkt ruimte voor meer winning bij een winter die kouder is dan gemiddeld vanuit het oogpunt van leveringszekerheid.
Welke partijen nemen deel of hebben deel genomen aan de periodieke «Groningen-overleggen»?
Het Groningen Overleg betreft een intern overleg van mijn ministerie waar medewerkers van verschillende onderdelen (zoals medewerkers die zich bezig houden met de totstandkoming van het instemmingsbesluit, veiligheid, leveringszekerheid, NCG en juridische zaken) bij elkaar komen. NAM heeft geen onderdeel uitgemaakt van deze overleggen.
Waarom zijn enkel de agenda’s van de periodieke «Groningen-overleggen» overhandigd in het wob-verzoek en niet de gespreksverslagen?
Van deze overleggen worden over het algemeen geen verslagen gemaakt. De verslagen die voorhanden waren, zijn in het kader van het Wob-verzoek verstrekt.
Kunt u de gespreksverslagen van de periodieke «Groningen-overleggen» alsnog delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het voorziene plenaire debat over de mijnbouw, zodat de antwoorden daar bij betrokken kunnen worden?
Ja.
Mogelijke staatssteun aan Lelystad Airport |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Staatssteun aan Airport Lelystad ongeoorloofd»?1 Zo ja, wat vindt u ervan?
Ik heb kennisgenomen van het bericht «Staatssteun aan Airport Lelystad ongeoorloofd», dat als opiniestuk heeft gestaan in de Groningerkrant. Ik ben het niet eens met het beeld dat in het bericht wordt opgeroepen dat Lelystad Airport staatssteun zou ontvangen.
Klopt het dat er kortingen worden gegeven aan zowel charters als lowcost airlines? Zo ja, wordt dit gebruikt om maatschappijen die op kostprijs concurreren met relatief lage luchthaventarieven naar Lelystad Airport te lokken? Laat dit zich kwalificeren als staatssteun? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich het aantrekken van nieuwe luchtvaartmaatschappijen naar Lelystad Airport tot de afspraken in het Aldersakkoord, waarin is overeengekomen dat Lelystad Airport alleen is bedoeld om Schiphol Airport te ontlasten, en zoals ook is uitgesproken in de motie-Geurts/De Rouwe?2
Het beleid van mijn ministerie is erop gericht om Schiphol selectief te ontwikkelen voor mainportgebonden verkeer en Lelystad als luchthaven waar een deel van het niet-mainportgebonden verkeer kan worden geaccommodeerd. In de Verzamelbrief Schiphol van 17 november 2016 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016 – 2017, 29 665, nr. 234) heb ik uw Kamer geschetst hoe het selectiviteitbeleid eruit ziet. Ik heb daarbij drie onderdelen onderscheiden:
De vraag over eventuele kortingen voor charters en lowcost airlines heeft betrekking op het tweede onderdeel van het selectiviteitbeleid, te weten het stimuleringsbeleid door Schiphol. Schiphol heeft in het Ondernemingsplan Lelystad Airport aangegeven dat de tarieven voor Lelystad Airport relatief laag zullen zijn en concurrerend met die van de andere regionale luchthavens in Nederland en in aangrenzende gebieden (in Duitsland en België). In hoeverre daarbij gebruik wordt gemaakt van kortingen is op dit moment niet bekend. Duidelijk is wel dat het beleid, ook van Schiphol, erop gericht is om niet-mainportgebonden verkeer te verplaatsen van Schiphol naar Lelystad. Het prijsbeleid van Schiphol zal dan ook – passend binnen de regelgeving daarvoor – daar op gericht zijn.
Het hanteren van eventuele kortingen als zodanig vormt in beginsel geen (onrechtmatige) staatssteun. Er is ruimte voor kortingen binnen de nationale en Europese mededingingsregels. Het vaststellen van tarieven en kortingen is voorbehouden aan de exploitant van de luchthaven. Die moet zich hierbij houden aan de geldende wettelijke kaders. Als in een voorkomend geval buiten deze kaders wordt getreden, zullen instanties als de Autoriteit Consumenten Markt (ACM) en de Europese Commissie hiertegen op kunnen treden.
Hoe verhouden zich de gegeven kortingen bij Lelystad Airport tot de Europese staatssteunregels?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de winstverwachtingen van Groningen Airport Eelde en Maastricht Aachen Airport op korte, middellange en lange termijn? Wat zijn de winstverwachtingen van Lelystad Airport?
Het beeld voor de drie luchthavens is als volgt:
Kosten salderingregeling zonne-energie |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «De miljarden voor duurzame energie en het draagvlak bij de burger»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe hoog de gederfde inkomsten aan energiebelasting en opslag duurzame energie ten gevolge van de salderingsregeling waren in 2015? Zo nee, kunt u een schatting geven van de kosten van deze regeling in 2015?
Ik kan een schatting geven van de gederfde inkomsten aan energiebelasting en opslag duurzame energie tengevolge van de salderingsregeling in 2015. De gederfde inkomsten aan energiebelasting worden geraamd op € 77 miljoen. Dit bedrag wijkt af van de eerdere schatting van € 58 miljoen die is opgenomen in de Miljoenennota (internetbijlage 13, tabel 13.2.4). Op basis van de data van Certiq over grootschalige zon-pv systemen, wordt duidelijk dat een groter deel van de totaal opgewekte stroom onder de salderingsregeling valt dan eerder was aangenomen. De gederfde inkomsten in de opslag duurzame energie worden geraamd op € 3 miljoen.
Kunt u aangeven hoe hoog de gederfde inkomsten aan energiebelasting en opslag duurzame energie zijn ten gevolge van de postcoderoosregeling waren in 2015? Zo nee, kunt u een schatting geven van de kosten van deze regeling in 2015?
De gederfde inkomsten van de postcoderoosregeling in 2015 zijn geschat op minder dan € 0,1 miljoen
Kunt u aangeven wat de kosteneffectiviteit van de salderingsregeling en de postcoderoosregeling was in 2015 in Euro / ton CO2?
In de evaluatie van de salderingsregeling die dit jaar wordt afgerond en naar Uw Kamer zal worden gestuurd zal worden ingegaan op de kosteneffectiviteit van de salderingsregeling. De postcoderoosregeling wordt in 2017 geëvalueerd. Ook in deze evaluatie zal worden ingegaan op de kosteneffectiviteit.
In het rapport van de IBO-werkgroep kostenefficiëntie CO2-reductiemaatregelen dat in het voorjaar is verschenen zijn de nationale kosten van verschillende maatregelen per vermeden ton CO2 in 2020 weergegeven. In de tabel hieronder zijn uit het rapport de kosten van de SDE+ en van de salderingsregeling opgenomen. Deze nationale kosten geven een indicatie van de kostenefficiëntie.
53
49
78
116
269
Bron: Rapport IBO kostenefficiëntie CO2-reductiemaatregelen, tabel 6.2, april 2016
Kunt u aangeven hoeveel de cumulatieve kosten van de salderingsregeling en de postcoderoosregeling sinds 2012 zijn?
De geraamde cumulatieve gederfde inkomsten aan energiebelasting ten gevolge van de salderingsregeling voor 2012-2015 bedragen € 179 miljoen, exclusief ODE. De postcoderoosregeling is pas in 2013 gestart en zowel in 2014 als 2015 uitgebreid. De cumulatieve gederfde inkomsten aan energiebelasting ten gevolge van de postcoderoosregeling zijn geschat op minder dan € 0,1 miljoen.
Kunt u aangeven hoe de kosteffectiviteit van de postcoderoosregeling en de salderingsregeling zich hebben ontwikkeld in de periode 2012 tot en met 2015?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe de kosten van de postcoderoosregeling en de salderingsregeling zich verhouden tot de kosten van de Stimulering Duurzame Energieproductie + (SDE+)-regeling?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er een verschil te maken valt tussen het salderen van energiebelasting en de opslag duurzame energie enerzijds en de eis dat energiebedrijven het leveringstarief volledig dienen te salderen anderzijds?
Momenteel wordt er zowel gesaldeerd voor de belastingen als voor het leveringstarief van de energieleverancier. Met een digitale elektriciteitsmeter die de afname van elektriciteit van het net en de invoeding van zelf opgewekte elektriciteit afzonderlijk van elkaar registreert (dit kan ook een zogenoemde «slimme» meter zijn), is het mogelijk om onderscheid te maken tussen het salderen van energiebelasting en de opslag duurzame energie enerzijds en het salderen van het leveringstarief van de energieleverancier anderzijds. In de vormgeving van het stimuleringsbeleid voor lokale, duurzame energie na 2020 zal ik dit onderscheid in mijn overwegingen meenemen.
Kunt u zorgen dat de evaluatie van de salderingsregeling en een eventuele aanpassing daarvan vóór de plenaire behandeling van de evaluatie van het Energieakkoord aan de Kamer aangeboden wordt?
Op dit moment vindt de evaluatie van de salderingsregeling plaats. Het onderzoek wordt dit jaar afgerond. De Minister van Economische Zaken en ik zullen uw Kamer in december informeren over de uitkomsten van de evaluatie en het vervolgproces. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie bekijkt het kabinet de regeling in de bredere context van de stimulering van zonne-energie en de gewenste groei van decentrale hernieuwbare energieproductie, om daarmee tot een integrale afweging te komen. Nadat dit in beeld is gebracht, zal het kabinet besluiten over de vormgeving van het stimuleringsbeleid voor lokale hernieuwbare energie na 2020. Het streven is om uw Kamer hierover in de eerste helft van 2017 te informeren.