Het aantal verhuizingen van kinderen in de jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Van cijfer naar stem, ervaringen van jongeren rondom doorplaatsingen in jeugdzorg»1 van het Verwey-Jonker instituut in opdracht van Stichting Het Vergeten Kind? Herkent u deze cijfers? Zo nee, heeft u een ander beeld of andere cijfers?
Ja, ik ben bekend met het rapport en heb kennisgenomen van de cijfers.
Helaas is het niet mogelijk voor alle jeugdhulp inzichtelijk te maken hoeveel doorplaatsingen er plaatsvinden, zodoende kan ik niet aangeven of ik deze cijfers herken. Het verbeteren van het inzicht in relevante data is voor mij een belangrijk aandachtspunt, ook in lijn met wat de Deskundigencommissie hierover gezegd heeft.2
Voor de gesloten jeugdhulp is dit wel mogelijk. Het dashboard van de StroomOP Monitor3 laat een duidelijke afname van het aantal overplaatsingen tussen instellingen voor gesloten jeugdhulp zien tussen 2021 en 2024.
Erkent u dat jongeren baat hebben bij stabiliteit en dat dit ook in lijn is met het VN-Kinderrechtenverdrag? Zo ja, bent u bereid om dit soort essentiële zaken beter te monitoren zodat er een landelijk beeld komt van de trend en hierop bijgestuurd kan worden? Is het een optie om dit periodiek in beeld te laten brengen door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?
Ja, het klopt absoluut dat jongeren baat hebben bij stabiliteit. Het is daarom belangrijk dat het uithuisplaatsen van jongeren wordt voorkomen en dat, indien er toch een uithuisplaatsing nodig is, de matching en plaatsing zorgvuldig gebeurt waardoor het doorplaatsen wordt beperkt en voorkomen.
Ik ben voornemens te onderzoeken of er mogelijkheden zijn het aantal doorplaatsingen in het gedwongen kader beter te monitoren. Dit beeld levert ons wellicht aanknopingspunten om verbeteringen in het doorplaatsen aan te brengen.
Er zijn op dit moment namelijk geen landelijke cijfers beschikbaar over wanneer en hoe vaak een jeugdige wordt doorgeplaatst. Het CBS levert ons cijfers over het aantal jongeren met verblijf, maar het aantal doorplaatsingen wordt niet landelijk geregistreerd. Daarvan is dus geen accuraat beeld. Gemeenten kunnen op gemeentelijk niveau hier wel inzicht in krijgen op basis van analyses met gemeentelijke data (het berichtenverkeer tussen gemeenten en aanbieders). Ik werk aan een wettelijke grondslag om deze gemeentelijke data ook centraal beschikbaar te maken.
Herinnert u zich het rapport «Constant nieuwe gezichten, ik crash daarvan2,» uit januari 2020 waarin soortgelijke thema’s werden onderzocht? Herinnert u zich ook de beloften in debatten en Kamervragen waarin uw ambtsvoorganger stelt dat er verbetering moet komen in het aantal keer dat kinderen doorverhuizen en de aangekondigde verbeteringen in de actieprogramma’s?
Ja, ook mijn ambtsvoorgangers hadden oog voor de problematiek van doorplaatsingen. Zij hebben aangegeven aan oplossingen hiervoor te willen werken.
Is er in uw ogen voldoende gedaan om de eerdere aangekondigde verbetermaatregelen waar te maken? Wat is er concreet bereikt? Is in de afgelopen jaren door uw ministerie ook actief gestuurd op het verminderen van het aantal doorplaatsingen? Zo ja, op welke manier?
De afgelopen jaren heeft het Ministerie van VWS in samenwerking met het Ministerie van J&V, de VNG en de branches, maatregelen in gang gezet die de jeugdhulp in brede zin versterken. De Hervormingsagenda Jeugd5 richt zich onder andere op:
Deze maatregelen dragen naar verwachting de komende jaren bij aan minder doorplaatsingen.
Gemeenten, jeugdbeschermers en aanbieders zetten in op passende zorg aan het hele gezin, zodat steeds meer kinderen thuis opgroeien. Door eerder en nabij hulp te bieden aan alle gezinsleden kunnen uithuisplaatsingen worden voorkomen. Jongeren bij wie uithuisplaatsing onvermijdelijk is, gaan wonen in kleinschalige voorzieningen, waar zij hulp op maat krijgen en langere tijd kunnen verblijven.
Wat vindt u ervan dat één van de oplossingsrichtingen die uw ambtsvoorganger begin 2020 presenteerde ging over betere onderlinge afspraken tussen gemeenten, terwijl de uitwerking daarvan pas zit in het wetsvoorstel Verbetering Beschikbaarheid Jeugdzorg, dat pas komend voorjaar (dus ruim 5 jaar later) in de Tweede Kamer wordt besproken?3 Of heeft u gemeenten op een andere manier opgedragen om specifieke afspraken te maken om doorplaatsingen tegen te gaan?
Het voornemen de regionale samenwerking tussen gemeenten te versterken, waarover mijn ambtsvoorganger uw Kamer begin 2020 heeft geïnformeerd, heeft geleid tot het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg. Dit wetsvoorstel is in het voorjaar van 2021 voor advies aan de Raad van State aangeboden. De Raad van State adviseerde pas op de plaats te maken met het wetsvoorstel omdat de beleidsvorming over de onderliggende fundamentele vragen over de inrichting van het stelsel (op dat moment) nog gaande was. Hiermee verwees de Raad van State onder meer naar het proces rondom de totstandkoming van de Hervormingsagenda Jeugd.
In overeenstemming met dit advies is de besluitvorming over de Hervormingsagenda Jeugd afgewacht. Het verbeteren van de inkoop door verplichte regionale samenwerking is nu een van de pijlers van de Hervormingsagenda. Na ondertekening van de Hervormingsagenda is het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg geactualiseerd en alsnog ingediend bij uw Kamer.
Ik heb gemeenten in de tussentijd niet op een andere manier opgedragen om specifieke afspraken te maken om doorplaatsingen tegen te gaan. Wel hebben gemeenten in VNG-verband in juni 2020 de Norm voor Opdrachtgeverschap jeugd (NvO) vastgesteld. Deze zelfregulerende norm is gericht op het verbeteren van regionale en bovenregionale samenwerking bij het organiseren van specialistische jeugdhulp: het borgen van de beschikbaarheid van de benodigde zorgfuncties, sturen op een zorgvuldige transformatie van het zorglandschap en verminderen van bureaucratische lasten.
Niet iedere gemeente past de NvO toe. Daarom vind ik het van groot belang dat het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg de kennelijke vrijblijvendheid van de NvO wegneemt. Het wetsvoorstel fungeert daarbij ook nu al als vliegwiel: in de praktijk is zichtbaar dat gemeenten en regio’s anticiperen op de voorgenomen wettelijke verplichtingen, door meer vaart te maken met het inrichten of verbeteren van hun onderlinge regionale afspraken.
Wat vindt u ervan dat uit de steekproef blijkt dat jongeren gemiddeld zes keer zijn doorgeplaatst in hun leven? En dat één op acht jongeren zelfs meer dan tien keer heeft moeten verhuizen? Deelt u de mening dat dit haaks staat op het Kinderrechtenverdrag?
De uitkomst van deze steekproef met 119 jongeren die doorplaatsingen hebben meegemaakt, vind ik schrijnend. Het rapport geeft ook weer dat er soms een positieve reden voor doorplaatsing kan zijn, wat niet wegneemt dat gemiddeld zes keer doorgeplaatst worden onwenselijk is.
Het zo gezond en veilig mogelijk laten opgroeien van kinderen is het uitgangspunt van het Internationaal Kinderrechtenverdrag. In sommige gevallen is het in het belang van het kind om (tijdelijk) ergens anders te wonen dan thuis. Het is dan belangrijk dat een kind in een stabiele omgeving verblijft, omdat frequente veranderingen in de omgeving van een kind nadelig zijn voor de ontwikkeling van het kind7. Dit betekent niet dat een doorplaatsing nooit in het belang van het kind kan zijn. Er zijn situaties denkbaar waarbij dit juist gewenst is, zoals wanneer een kind dichter bij ouders kan wonen of omdat een jongere meer zelfredzaam wordt.
Bent u voornemens om dit daadwerkelijk te verbeteren? Zo ja, wat zijn uw concrete maatregelen en doelen? Wanneer worden de resultaten en effecten hiervan zichtbaar?
Ja, want één van de beoogde effecten van de uitvoering van de Hervormingsagenda is dat ook het aantal doorplaatsingen afneemt.
Het Verwey Jonker Instituut beschrijft in zijn rapport dat de redenen van een doorplaatsing meestal negatief zijn. Vaak is de reden dat de jongere geen passende hulp krijgt en daarom doorgeplaatst moet worden. Maar als bijvoorbeeld vooraf aan een plaatsing partijen samen met de jongere en diens omgeving een verklarende analyse opstellen, moet dat bevorderen dat jongeren meteen de passende hulp krijgen. Dan verwacht ik dat de komende jaren het aantal doorplaatsingen afneemt. Want net als veel andere verbeteringen die we nastreven met de Hervormingsagenda is ook deze één van lange adem.
Wat is er destijds gebeurd met het voornemen om een gezamenlijk plan te maken om het aantal verplaatsingen tussen residentiële instellingen te verminderen, zoals beschreven in het actieplan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren»? Is dit plan er gekomen? Waar is het te vinden en hoe is het concreet uitgevoerd?
In reactie op uw eerdere vraag over dit plan, heb ik de Kamer op 16 mei 2022 geantwoord dat de sector breed inzet op het voorkomen dat jongeren overgeplaatst worden tussen residentiële instellingen, al dan niet gesloten.8 De maatregelen zoals genoemd in bovenstaand antwoord dragen hier aan bij. Het doel was niet dat hier een specifiek, apart plan voor zou komen.
Kunt u reageren op de negen aanbevelingen die professionals en jongeren in het rapport doen om doorplaatsingen te verminderen of te stoppen en om de omstandigheden rondom een doorplaatsing te verbeteren? Kunt u per aanbeveling aangeven of u opvolging gaat geven en zo ja, op welke manier?
Ik heb kennisgenomen van de aanbevelingen uit het rapport en kan deze onderschrijven, omdat ze aansluiten bij de uitgangspunten van de Hervormingsagenda Jeugd. Bij deze aanbevelingen is het van belang in het oog te houden aan wie deze aanbeveling geadresseerd is, in dit gedecentraliseerde stelsel. Vaak zijn aanbieders voor jeugdhulp en de opdracht gevende gemeenten aan zet.
Hieronder geef ik per aanbeveling weer op welke wijze hier opvolging aan wordt gegeven:
Deze aanbeveling is al verankerd in de Hervormingsagenda jeugd, we streven naar tijdige en passende hulp in de directe leefomgeving.
Een brede analyse (triage/ verklarende analyse) kan hieraan bijdragen. Het is aan de aanbieders om de matching van vraag een aanbod tot stand te brengen. Dit doen zij onder meer door te werken met werkwijzen die door de branches worden vastgesteld.
Door de verplichting van een SKJ-registratie is deskundigheidsbevordering een verplichting voor alle jeugdhulp professionals. Het is aan de aanbieders voor jeugdhulp en hun professionals om specifiek te investeren in trainingen in het omgaan met complexe problematiek
Deze aanbeveling onderschrijf ik.
Zorgvuldige communicatie en gezamenlijk beslissen is cruciaal bij doorplaatsingen, dat onderschrijf ik. De richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming10 gaan hier uitgebreid op in. Deze verantwoordelijkheid voor de toepassing van deze richtlijnen en deskundigheidsbevordering op deze thema’s ligt primair bij de aanbieders voor jeugdhulp en de professionals.
Een steunfiguur kan het verschil maken voor een jongere. Veel gemeenten en aanbieders jeugdhulp zijn nu bezig met de invoering van een zelf ingebrachte.
Deze aanbeveling, die ik onderschrijf, is gericht aan professionals en aanbieders, die het in richtlijnen en deskundigheidsbevordering kunnen opnemen.
Deze aanbeveling, die ik onderschrijf, is eveneens gericht aan professionals en zorgaanbieders, die het in richtlijnen en deskundigheidsbevordering kunnen opnemen.
Ook deze aanbeveling, die ik onderschrijf, is gericht aan professionals en zorgaanbieders. Zij kunnen het in richtlijnen en deskundigheidsbevordering opnemen.
Heeft u ook gelezen dat veel jongeren nauwelijks inspraak hebben en vaak niet weten wat de reden is van verhuizing? Hoe kan het dat jongeren soms pas laat worden geïnformeerd? Deelt u de mening dat ook dit haaks staat op het internationale Kinderrechtenverdragen en de Jeugdwet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te veranderen en de inspraak van jongeren in praktijk te waarborgen?
Ja, ik heb dit gelezen en vindt het spijtig dat jongeren laat worden geïnformeerd over doorplaatsing. Ik ga in overleg met Jeugdzorg Nederland om te bezien hoe dit verbeterd kan worden. Want dit is niet zoals het moet zijn.
Zo geeft het internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind ieder kind tussen 0 en 18 jaar het recht om te worden gehoord en hun mening te geven over alle zaken die hen aangaan, oftewel het recht op participatie. Dit recht staat niet ter discussie: de mening van de jongere en andere belanghebbenden moet in principe altijd worden meegenomen bij beslissingen over de (tijdelijke) woonplek van een jongere. Om het participatierecht goed te kunnen uitoefenen is het wel belangrijk dat het proces waarin het kind betrokken is, transparant, informatief en kindvriendelijk is.11
Daarnaast is het zo dat diverse richtlijnen duidelijke handvatten geven hoe medewerkers in de jeugdhulp invulling kunnen geven aan het participatierecht van jeugdigen, zoals de richtlijn «Samen beslissen over passende hulp».12
Ook kunnen jeugdhulpaanbieders inspraak van jongeren bij belangrijke beslissingen ondersteunen door structureel en actief een vertrouwenspersoon aan te bieden in aanloop naar een dergelijk besluit. De vertrouwenspersoon kan jeugdigen helpen in de aanloop naar een besluit tot overplaatsing door het geven van informatie over hoe het proces hoort te verlopen, dat de jeugdige recht heeft op participatie en inspraak, de jeugdige te helpen diens mening en visie op papier te zetten en waar nodig ondersteuning te bieden bij een gesprek.
Vertrouwenspersonen kunnen jeugdigen ook helpen als zij het niet eens zijn met een (voorgenomen) doorplaatsing. Deze hulp kan bestaan uit:
Als vertrouwenspersonen zien dat aanbieders (structureel) voorbijgaan aan de inspraak en participatie van jeugdigen, kan Jeugdstem dit signaleren bij de betreffende organisatie voor jeugdhulp. Als deze hierop niet (tijdig) reageert kan Jeugdstem ook een melding doen bij de IGJ.
Kunt u reageren op de bevinding van de onderzoekers dat veel van de jongeren geen of weinig steun hebben ervaren en veelal ook een informele steunfiguur ontbrak, terwijl ook hier al regelmatig Kameruitspraken zijn gedaan?
Het onderzoek bevestigt hoe belangrijk jongeren het vinden dat er iemand naast hen staat, bij wie ze terecht kunnen met vragen en voor steun, iemand uit het eigen netwerk die ze vertrouwen. Juist ook als er grote veranderingen zijn, zoals doorplaatsing. Dat veel jongeren deze steun niet hebben ervaren maakt het des te belangrijker om het samenwerken met informele steunfiguren te versterken. Dit is een belangrijk speerpunt van de Hervormingsagenda jeugd.
Eén van de samenwerkingsvormen met informele steunfiguren is de JIM (Jouw Ingebrachte Mentor)-aanpak. JIMs treden op als ambassadeur voor de jongere; ze staan hen bij, samen en naast de ouders, in de omgang met jeugdhulp. Om het samenwerken met informele steunfiguren binnen de jeugdhulp vooruit te helpen ondersteun ik onder andere JIM-pact13, een landelijke samenwerking tussen JIMwerkt en inmiddels 16 jeugdhulporganisaties verspreid over diverse regio’s. Door de JIM-pact zijn landelijk meer dan 1600 professionals opgeleid in het samenwerken met informele steunfiguren.
Deelt u de mening dat het behalve schrijnend, ook niet in lijn is met het Kinderrechtenverdrag, dat een deel van de jongeren aangeeft dat ze soms al hun vrienden verliezen en het contact met broertjes en zusjes verslechtert bij een doorplaatsing?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is aangegeven hebben jongeren behoefte aan een veilige, stabiele en geborgen omgeving. In het VN-Kinderrechtenverdrag staat dat een kind recht heeft op gezinsleven. Het streven is om zoveel mogelijk broers en zussen samen te plaatsen. Daarnaast blijft het belangrijk dat deze kinderen een goed contact met de thuisomgeving (ouders, broers en zussen, familieleden, vrienden) onderhouden. Soms is doorplaatsing echter onvermijdelijk, omdat er geen andere passende oplossing mogelijk is. Ook ik vind het schrijnend als jongeren dan het contact met thuis of met hun vrienden verliezen.
Gaat u naar aanleiding van de eerder ingediende motie van de leden Van Nispen en Westerveld over het samenplaatsen van broertjes en zusjes actief monitoren of dit in de praktijk gebeurt?4
Binnen de residentiële jeugdhulp en de pleegzorg is het streven om broers en zussen zoveel mogelijk samen te plaatsen. Dit is al staande praktijk en wordt zoveel mogelijk toegepast. In het conceptwetsvoorstel ter versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming is een wettelijke verankering van het uitgangspunt van samen plaatsing van broers en zussen bij een uithuisplaatsing opgenomen.
Het actief monitoren of broers en zussen ook daadwerkelijk samen worden geplaatst is op basis van de huidige en beschikbare landelijke informatie niet mogelijk. Het CBS registreert niet of jeugdigen uit hetzelfde gezin gebruik maken van (dezelfde) vormen van jeugdhulp. Gegevens over het samen plaatsen van broers en zussen in pleegzorg, gezinshuizen of in de (overige) residentiële jeugdhulp worden dan ook niet systematisch en/of op landelijk niveau bijgehouden.
Het is wel goed mogelijk om door incidenteel onderzoek gegevens over het samen plaatsen van broers en zussen te verzamelen. De Universiteit van Amsterdam heeft in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) in 2021 onderzoek gedaan naar het aantal broers en zussen dat bij een gezamenlijke (gelijktijdige) uithuisplaatsing toch gescheiden geplaatst zijn. Op 18 januari 2022 is het onderzoeksrapport toegezonden aan uw Kamer. Uit dit onderzoek blijkt dat in de onderzochte periode tussen 2015 en 2020 door middel van een representatieve steekproef bij zeven jeugdhulporganisaties circa 28 procent van het totaal aantal jeugdigen dat in deze periode uit huis is geplaatst, gescheiden zijn geplaatst.
Deelt u de mening dat beschikbaarheidsfinanciering en vaste teams kunnen helpen om het aantal doorplaatsingen te verminderen en te zorgen voor meer vaste gezichten en minder wisselende hulpverleners per kind? Bent u al bezig met de uitvoering van de motie van de leden Dobbe en Westerveld die vraagt om «landelijke regie te pakken op de wijze van financiering en om beschikbaarheidsfinanciering de standaard te maken»?5
Op dit moment kunnen gemeenten al kiezen voor de taakgerichte uitvoeringsvariant, waarbij aanbieders een vast bedrag krijgen voor jeugdhulp in een bepaald gebied of segment. Daarnaast zijn in de Hervormingsagenda Jeugd afspraken gemaakt over standaardisatie van o.a. producten en tarieven. Onderdeel daarvan is dat we onderzoeken welke vormen van jeugdhulp bekostigd kunnen worden op basis van beschikbaarheid.
Het werken met vaste teams is niet afhankelijk van beschikbaarheidsfinanciering, dat kan ook bij financiering op basis van inzet.
Hoe kan het dat alle onderwerpen in bovenstaande vragen al eerder door ons of andere Kamerleden zijn aangekaart, en dat gedane beloftes niet zijn nagekomen of onvoldoende effect hebben gesorteerd? Wat gaat u doen om te voorkomen dat over 5 jaar dezelfde vragen worden gesteld?
Het beeld dat u schetst, dat gedane beloftes niet zijn nagekomen, herken ik niet.
Alle maatregelen uit de Hervormingsagenda Jeugd die wij momenteel uitvoeren, zijn bedoeld om de zorg voor jeugdigen te verbeteren. Eén van de verwachte effecten van deze maatregelen is dat het aantal doorplaatsingen de komende jaren afneemt. Het doorvoeren van veranderingen kost tijd. Daarom is het effect van maatregelen niet altijd direct merkbaar voor jeugdigen. Wij blijven ons onverminderd inzetten om de maatregelen uit de Hervormingsagenda Jeugd zo snel mogelijk door te voeren.
De onrust na het dodelijke steekincident op 2 januari in Den Dolder |
|
Derk Boswijk (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Karremans , Coenradie |
|
![]() |
Bent u bekend met de toezegging die de Minister voor Rechtsbescherming in het najaar van 2017 tijdens een bijeenkomst ten overstaan van meer dan 200 Den Doldenaren heeft gezegd, namelijk dat de kliniek Fivoor voor 2025 zal vertrekken vanaf de huidige locatie, zoals de burgemeester van Zeist ook heeft aangegeven?1
We begrijpen de zorgen van de Den Doldenaren heel goed en we begrijpen ook dat zij uitzien naar een spoedige verhuizing van de klinieken van Fivoor. Dat hebben we ook ervaren tijdens de gesprekken die we hebben gehad op 6 maart tijdens een gezamenlijk werkbezoek aan Den Dolder. We hechten daarom waarde aan heldere communicatie over onze mogelijkheden en bevoegdheden in deze kwestie. Naar aanleiding van de toen verschenen rapporten van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en van de Inspectie voor Justitie en Veiligheid over Michael P. is de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming op 18 april 2019 op bezoek geweest in Den Dolder om te spreken met de inwoners. Door Altrecht, de eigenaar van het terrein waar de klinieken op staan, is toen de intentie uitgesproken dat de verhuizing in 2025 wordt gerealiseerd mits aan randvoorwaarden is voldaan. Deze datum is daarop tijdens de bijeenkomst als uitgangspunt gehanteerd en herhaald door de Minister. Er is door de Minister voor Rechtsbescherming geen formele toezegging gedaan over de vertrekdatum voor de klinieken voor de klinieken van Fivoor uit Den Dolder. Wij, als Staatssecretaris Justitie en Veiligheid en Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, en ook de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming, hebben namelijk geen bevoegdheid om een dergelijke toezegging te doen. Zo schreef de Minister voor Rechtsbescherming op 29 mei 2019 in een brief richting de Belangenvereniging Den Dolder het volgende:
Op dit moment wordt er gesproken over de datum van 1 januari 2027. Het moet nog blijken of deze datum realistisch is. Fivoor heeft aangegeven dat ook wanneer er nu een locatie gevonden wordt, het vier tot vijf jaar zal kosten om een verhuizing te realiseren. Aanvullend willen wij erop wijzen dat Fivoor een particuliere zorgaanbieder is die zorg biedt aan forensische én reguliere cliënten. Waar het reguliere zorg betreft, kopen de zorgkantoren en zorgverzekeraars de zorg in. Vanuit onze positie en bevoegdheden, hebben wij beiden geen zeggenschap over de verhuizing van Fivoor. Dit neemt niet weg dat we de zorgen van de inwoners van Den Dolder snappen. Wij willen alles doen wat redelijkerwijs in onze macht ligt om in samenspraak met het lokaal bestuur en de zorginstelling de verhuizing toch mogelijk te maken. Zoals de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid reeds heeft toegezegd, willen we onderzoeken of en hoe Rijksvastgoed kan worden ingezet hiervoor. Daarnaast is de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gesprek met gemeente Zeist over de vraag hoe het veiligheidsgevoel van de Den Doldenaren kan worden vergroot.
Hoeveel (gedwongen) opnameplekken zijn er bij Fivoor in Den Dolder?
Er zijn in drie klinieken van Fivoor in Den Dolder, te weten FPA Utrecht, Wier gesloten en Wier+, cumulatief 144 klinische plaatsen. In genoemde klinieken worden patiënten behandeld die forensische of hoog specialistische zorg nodig hebben en een beveiligingsniveau (niveau 1 en 2). Hier verblijven patiënten die zijn veroordeeld in een civielrechtelijk kader. De Wet verplichte ggz maakt gedwongen zorg en opname in een kliniek mogelijk voor patiënten als zij, door hun stoornis ernstig nadeel vormen voor henzelf of voor anderen. De verhouding in aantallen van deze verschillende titels fluctueert, er is geen vast aantal plekken voor strafrechtelijke titels en andersom. Over het algemeen kan gesteld worden dat twee derde van de populatie op strafrechtelijke titel in de klinieken verblijft en een derde op een civiele titel.
Hebben er in de afgelopen zeven jaar meer incidenten plaatsgevonden bij Fivoor in Den Dolder? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven?
Fivoor houdt sinds 2018 het aantal meldingen bij die hebben plaatsgevonden in of rondom Den Dolder.2 Dit zijn meldingen van bijvoorbeeld ervaren overlast of onbegrepen gedrag. Deze meldingen hebben niet alleen betrekking op patiënten van Fivoor, maar ook van Altrecht, Reinaerde of personen die geen relatie hebben tot deze zorgaanbieders. Zo was in 2024 in 11 van de 26 gevallen een patiënt van Fivoor betrokken. Deze meldingen kunnen gedaan worden door eenieder, vaak door inwoners van Den Dolder of winkeliers. Het aantal meldingen is afgelopen jaren sterk afgenomen. Onderstaand een overzicht van het aantal meldingen van de afgelopen jaren:
2024
26
2023
34
2022
37
2021
36
2020
75
2019
67
2018
127
Leden van de klankbordgroep in Den Dolder laten weten soms meldingsmoe te worden, waardoor deze cijfers voor hen geen representatieve afspiegeling van de door hen ervaren overlast zijn.
Hoeveel patiënten zitten bij Fivoor met en zonder veroordeling, en hoeveel zitten er «vrijwillig» om een veroordeling te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er patiënten met een tbs-veroordeling in de afgelopen zeven jaar geplaatst bij Fivoor in Den Dolder?
Ja, er zijn beperkt patiënten met een tbs-veroordeling in de afgelopen zeven jaar geplaatst bij Fivoor in Den Dolder, het gaat in het algemeen om minder dan 5% van de plaatsingen. Zij kunnen hier geplaatst worden, naast alle andere forensische en civiele titels, in twee gevallen:
Welke criteria worden gehanteerd om te bepalen of een patiënt (dan wel onder begeleiding) op verlof mag bij Fivoor in Den Dolder?
In zijn algemeenheid is een behandeling erop gericht de patiënt veilig en succesvol te laten terugkeren in de maatschappij. Verlof is daarom een belangrijk onderdeel van de behandeling. Het verlof – vaak ook vrijheden genoemd – wordt stapsgewijs opgebouwd. Er wordt altijd begonnen met korte begeleide verloven en pas als dit goed gaat mag iemand naar een volgende fase. Zo is bij plaatsing op beveiligingsniveau 2 verlof nodig, onder andere omdat niet het gehele aanbod aan behandel- en therapiefaciliteiten van de instelling binnen de gesloten setting wordt aangeboden. Het kan noodzakelijk zijn om, al dan niet onder begeleiding, activiteiten buiten de gesloten setting plaats te laten vinden. De overgang van de ene fase naar de volgende wordt met input van het multidisciplinaire team genomen: in overleg, dus met verschillende zorgprofessionals die de patiënt kennen. Er wordt gekeken naar de risico’s van de patiënt in de betreffende verloffase, op basis van het dossier en de observaties tijdens de behandeling. De mogelijkheid om met verlof te gaan kan te allen tijde ook weer worden ingetrokken als daar aanleiding voor is, bijvoorbeeld als het minder goed gaat met de patiënt, hij/zij afwijkend gedrag laat zien of zich niet aan de afspraken houdt. In het geval van een tbs-maatregel speelt het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing een centrale rol. De verlofcriteria zijn neergelegd in de Verlofregeling tbs.3 Zoals eerder gezegd, is dit op weinig patiënten van Fivoor van toepassing aangezien er weinig tbs-gestelden verblijven.
Is er na 2017 contact gebleven tussen Fivoor, de gemeente Zeist en het ministerie ten aanzien van de leefbaarheid in Den Dolder, en zo ja, wat hield dat contact in?
Ja, er is na 2017 contact gebleven tussen Fivoor en de gemeente ten aanzien van de leefbaarheid in Den Dolder. Na de verschrikkelijke gebeurtenis in 2017 heeft Fivoor een omgevingsmanager aangesteld om actief contact met omwonenden en organisaties in de buurt te onderhouden over de leefbaarheid en veiligheid in Den Dolder.
Sinds 2022 is het omgevingsmanagement belegd bij verschillende medewerkers van Fivoor, die samen een team vormen. Het omgevingsmanagementteam bestaat uit buurtcoaches, beveiligers, twee directeuren, twee teammanagers en een communicatieadviseur. Op deze manier is Fivoor 24 uur per dag, 7 dagen per week bereikbaar voor de buurt en kan Fivoor continuïteit in aandacht en betrokkenheid garanderen. Er is een website opgericht waar omwonenden terecht kunnen voor informatie over het omgevingsmanagement.4
Daarnaast bestaan er verschillende overleggen, zoals de bijeenkomsten van de Klankbordgroep, het «Veiligheidsoverleg», «Beelden Delen» en het «Veldtafeloverleg», waar inwoners van Den Dolder, belangenverenigingen, de gemeente, Fivoor en politie in verschillende samenstellingen bijeenkomen. Tijdens deze overleggen worden onder meer de meldingen besproken die bij de verschillende samenwerkingspartners binnenkomen en wat er nodig is om de leefbaarheid en veiligheid verder te verbeteren of vergroten.
Welke mogelijkheden ziet u en welke inzet doet u om de activiteiten van Fivoor in Den Dolder voor 01-01-2027 te verplaatsen dan wel te beëindigen?
Hoewel wij niet verantwoordelijk zijn voor de bedrijfsvoering of voor de verhuizing van Fivoor, vinden wij het belangrijk dat kwalitatief hoogwaardige zorg in een veilige omgeving voor iedereen beschikbaar blijft. Zeker in het licht van de huidige capaciteitsdruk. Daarom vinden wij het belangrijk dat de betrokken partijen met elkaar in gesprek blijven om tot een duurzame oplossing te komen. Op 5 maart jl. heeft de gemeente Zeist het onafhankelijk onderzoek naar de inspanningen van Fivoor en Altrecht openbaar gemaakt.
In dit verband heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 5 februari jl. overleg gehad met zowel de burgemeester en de betrokken wethouder van de gemeente Zeist als de commissaris van de Koning van de provincie Utrecht.
Hierbij is onder meer besproken of en hoe Rijksvastgoed kan worden ingezet voor de verhuizing van Fivoor. Zoals hiervoor in vraag 1 aangegeven willen wij ons krachtig inzetten. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft, zoals eerder gemeld, toegezegd of en hoe Rijksvastgoed kan worden ingezet hiervoor.
Daarmee willen we niet de verwachting wekken dat dit de enige of meest passende oplossing is voor het probleem. Zoals uit het onderzoek van de Rebel Group is gebleken, hebben Fivoor en Altrecht veel inspanning gepleegd in hun zoektocht naar een nieuwe locatie. Zo zijn 35 locaties onderzocht. De dominante reden waarom locaties afvallen, is omdat gemeenten niet meewerken aan het vestigen van Fivoor. Dit betekent dat we lokaal en regionaal bestuur hard nodig hebben bij het vinden van een nieuwe locatie om een oplossing te vinden voor dit gezamenlijke probleem.
Op 6 maart jl. zijn we op uitnodiging van gemeente Zeist op bezoek geweest in Den Dolder. Daar hebben we eerst de kliniek van Fivoor bezocht. We hebben veel respect voor alle mensen die zich dagelijks inspannen voor deze kwetsbare doelgroep. Daarna hebben we inwoners uit Den Dolder gesproken. De zorgen en gevoelens van onveiligheid van omwonenden hebben wij gehoord en nemen wij serieus.
Heeft u de mogelijkheid en bevoegdheid om Fivoor te dwingen tot een opnamestop voor de kliniek in Den Dolder? Zo ja, gaat u hier gebruik van maken?
Een opnamestop is een vergaande maatregel. Het is in de eerste plaats aan de Inspectie Justitie en Veiligheid en/of de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd om in te grijpen als de kwaliteit van de zorg van een zorgaanbieder ondermaats is of de (veiligheids)risico’s te groot zijn. Naar aanleiding van het vreselijke steekincident van 2 januari jl. doet de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd onderzoek. We vinden een onafhankelijk oordeel van de inspectie zeer belangrijk. In afwachting van dit onderzoek doen we geen uitspraken over het al dan niet inzetten van onze bevoegdheden. Het uitblijven van een nieuwe locatie voor Fivoor is geen reden om deze in te zetten. Het incidententoezicht en het risicotoezicht van de inspecties hebben tot op heden geen aanleiding gegeven om maatregelen te treffen. We onderstrepen dat een opnamestop vergaande gevolgen heeft voor de beschikbaarheid van cruciale verplichte zorg in de regio Utrecht en in meer algemene zin in ons land. Dat de verplichte zorg (zowel in een forensisch als in een civiel kader) kampt met ernstige capaciteitstekorten en dat daarom plekken schaars zijn, is meermalen met uw Kamer gewisseld.
Wat gaat u doen om de inwoners van Den Dolder het veiligheidsgevoel terug te geven?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u de toezegging van de Minister voor Rechtsbescherming gestand doen en toezeggen dat Fivoor in Den Dolder op 01-01-2027 de activiteiten op deze locatie beëindigt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe blikt u terug op de herdenking, die naar aanleiding van de bevrijding van Auschwitz precies tachtig jaar geleden werd gehouden, waar zes dagen en vijf nachten lang de namen van de meer dan 100.000 Nederlandse slachtoffers van de Holocaust werden voorgelezen in voormalig Kamp Westerbork?
Ik heb zelf tijdens deze herdenking namen voorgelezen, ik vond dit indrukwekkend en emotioneel. Ik vind het van groot belang dat de namen van de oorlogsslachtoffers niet worden vergeten en wij blijvend herinnerd worden waartoe discriminatie, uitsluiting en antisemitisme kunnen leiden.
Deelt u de mening dat in een tijd waarin polarisatie, antisemitisme en racisme toenemen, terwijl de kennis over de Holocaust zorgwekkend afneemt, het van belang is de kennis en geschiedenis over wat zich heeft afgespeeld in Kamp Westerbork over te dragen aan nieuwe generaties?
Ja, ik deel deze mening. Het is van groot belang dat de geschiedenis zoals deze zich heeft afgespeeld op de tastbare plekken waar nu de Nationale Herinneringscentra gevestigd zijn, zoals Kamp Westerbork, wordt overgedragen aan huidige en toekomstige generaties.
Wat is uw reactie op de financiële tekorten waarmee Herinneringscentrum Kamp Westerbork al jaren wordt geconfronteerd waardoor er groot achterstallig onderhoud is ontstaan?
De afgelopen jaren zijn er vanuit het Ministerie van VWS structureel extra middelen beschikbaar gekomen voor onder meer groot onderhoud en educatie. Tevens heb ik tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS toegezegd- in reactie op de motie Bikker c.s1 – dat ik samen met de herinneringscentra een solide toekomstplan uit zal werken. Vooruitlopend op dit plan heb ik voor 2025 eenmalig extra middelen gereserveerd voor de door het Ministerie van VWS gesubsidieerde herinneringscentra, waaronder ook een bedrag voor Kamp Westerbork. Ik zal u middels een reguliere brief over de stand van zaken rond het beleid Oorlogsgetroffenen en Herinnering WOII (OHW) informeren over de versterking van de herinneringscentra. Deze brief zal ik naar verwachting rond de zomer van 2025 naar de Kamer versturen.
Deelt u de mening dat, in lijn met het kabinet dat veel waarde hecht aan holocausteducatie, het noodzakelijk is om Herinneringscentrum Kamp Westerbork toekomstbestendig te maken? Zo ja, welke plannen heeft u hiervoor?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u een reactie geven op het plan voor de toekomst dat Herinneringscentrum Kamp Westerbork zelf heeft voorgesteld?
Op 30 januari jl. heeft Kamp Westerbork een financieringsplan voor de vernieuwing met het Ministerie van VWS gedeeld. Ik ben dit plan aan het bestuderen en bekijken welke rol de Rijksoverheid daarin kan spelen.
Vindt u ook dat het Herinneringscentrum Kamp Westerbork zich moet kunnen ontwikkelen om aan de stijgende vraag te voldoen naar informatie over de rol van Kamp Westerbork tijdens de Tweede Wereldoorlog maar ook daarna, onder andere ten aanzien van de Molukse geschiedenis?
Ik vind het van belang dat – nu en in de toekomst – zoveel mogelijk mensen een bezoek kunnen brengen aan Kamp Westerbork. Dit opdat iedereen kennis kan nemen van de rol van het kamp in de geschiedenis, inclusief de Molukse geschiedenis.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het voeren van gesprekken met herinneringscentra en specifiek Herinneringscentrum Kamp Westerbork over het toekomstbestendig maken?1
De afgelopen periode zijn vanuit het Ministerie van VWS gesprekken gevoerd met de herinneringscentra over de financiële situatie en toekomstbestendigheid. Op basis hiervan bepaal ik verdere vervolgstappen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 informeer ik de Kamer hierover via de stand van zaken brief OHW.
Bent u bekend met het bericht dat de genderpoli van het Amsterdam UMC voorlopig geen nieuwe volwassenen in behandeling neemt vanwege overbelasting?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de wachttijd voor een intakegesprek bij volwassenen inmiddels is opgelopen tot ruim 4,5 jaar?
Het Kennis & Zorgcentrum Genderdysforie (KZcG) van het Amsterdam UMC heeft geen patiëntenstop. Cliënten kunnen nog steeds naar het KZcG worden doorverwezen. Wel staan de wachttijden onder druk, waardoor er is besloten om tijdelijk geen nieuwe volwassen cliënten van de wachtlijst op te roepen voor een intake. Kinderen en adolescenten worden nog wel opgeroepen. Het KZcG heeft net als in heel Nederland te maken met een tekort aan psychologen. Door dit tekort staat de doorstroom van cliënten momenteel onder druk. Daarom is de keuze gemaakt om minder mensen in te laten stromen, om zo de interne wachtlijst zo veel mogelijk te beperken.
Het is niet mogelijk om een uitspraak te doen over de algehele duur van de wachttijd. Het zorgtraject verschilt per individu en daardoor ook de wachttijd. Bovendien staan veel mensen bij verschillende zorgaanbieders op de wachtlijst. Het komt ook voor dat wachtenden op het moment van oproepen geen zorgvraag meer hebben, omdat ze inmiddels elders al in behandeling zijn. Door al deze factoren is het moeilijk te voorspellen wat de precieze duur van de wachttijd is. Momenteel is de genderkliniek van Amsterdam UMC bezig de zorgvraag van alle wachtenden uit te vragen. Op dit moment ziet het Amsterdam UMC in de praktijk dat ruim de helft van de volwassenen die gebeld is, al elders een vorm van zorg te hebben gehad.
Welke concrete stappen heeft u de afgelopen jaren ondernomen om de structurele tekorten in de genderzorg – zoals het tekort aan psychologen – aan te pakken?
Helaas zijn de wachttijden niet alleen in de psychologische transgenderzorg, maar ook in de bredere ggz op dit moment lang: met een groeiende zorgvraag aan de ene kant en groeiende personele schaarste aan de andere kant staat de sector onder druk. Het terugdringen van de wachttijden in de ggz is één van de doelen uit het Integraal Zorgakkoord (IZA). Zo zijn afspraken gemaakt over het vergroten van behandelcapaciteit en het borgen van voldoende (zeer) complexe psychische zorg (cruciale ggz). De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport is voornemens om aanvullende maatregelen te treffen om de toegankelijkheid van de ggz te vergroten.2 In het voorjaar van 2025 zal de Staatssecretaris de Kamer uitgebreider informeren over zijn inzet. Daarnaast wordt een coördinerend platform transgenderzorg ingericht. Het platform zal zich onder andere bezighouden met het bevorderen van de uitbreiding van het zorgaanbod, onder andere door de samenwerking te versterken en de zorg daar waar mogelijk efficiënter in te richten.
Kunt u aangeven wat er tijdens het overleg tussen het Ministerie van VWS, zorgverzekeraars, ziekenhuizen, ggz-instellingen en patiëntenorganisaties is besproken en welke oplossingen hiervoor op korte en lange termijn in uitvoering zijn of komen?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3. Binnenkort gaat het landelijk platform transgenderzorg van start. Het is de bedoeling dat dit platform ook gaat zorgen voor meer samenwerking en spreiding van zorg.
Bent u bereid om op korte termijn aanvullende financiële middelen beschikbaar te stellen om de capaciteit van genderzorg (psychologen) te verhogen, bijvoorbeeld door de samenwerking tussen ziekenhuizen, ggz-instellingen en huisartsen te versterken? Zo nee, waarom niet?
Voor 2025 en 2026 is 30 miljoen toegevoegd aan het macrokader ggz ten behoeve van het terugdringen van de wachttijden in de ggz als geheel. Van deze middelen kan extra zorg geleverd worden.
Erkent u dat de (lange) wachttijden bij het Amsterdam UMC en andere genderpoli’s vaak schadelijke gevolgen hebben voor de mentale gezondheid van mensen op de wachtlijsten?
Ja. Het wachten op medische zorg bij een uitgebreide zorgvraag kan leiden tot levensjaren die verloren gaan en gevolgen voor de mentale gezondheid. Transvisie besteedt hier op haar website aandacht aan. Eerder hebben de UMC’s aangegeven dat er meer klinieken voor genderzorg nodig zijn in Nederland. Het is aan zorgverzekeraars om, daar waar goede zorg beschikbaar is, deze ook in te kopen voor haar verzekerden. Uiteraard moet er dan wel personeel beschikbaar zijn om deze zorg te leveren.
Hoe waarborgt u dat mensen die vanwege de zeer beperkte capaciteit in Nederland geen zorg kunnen krijgen, niet worden gedwongen om ongewenst en mogelijk risicovol uit te wijken naar alternatieven (in het buitenland)?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Daardoor zijn zorgverzekeraars verplicht om voldoende zorg in te kopen dan wel te vergoeden. Als er sprake is van een wachttijd die langer is dan de Treeknorm dan kan de verzekerde om zorgbemiddeling vragen bij de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar bekijkt dan waar de verzekerde snel(ler) terecht kan. Als dat niet lukt, kan de zorgverzekeraar ook de zorg van (bepaalde) niet-gecontracteerde aanbieders (in Nederland of een ander EU-land) vergoeden alsof er een contract is, om aan zijn zorgplicht te voldoen. Uiteraard is het een keuze van de betrokkene zelf of de zorgaanvraag in andere EU-lidstaten zich voor deze specifieke medische behandelingen leent.
Deelt u de stelling dat hier niet wordt voldaan aan de wettelijke zorgplicht? Zo ja, hoe gaat u de zorgverzekeraars hierop aanspreken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat het schrappen van de vereiste psychologische diagnose als voorwaarde voor toegang tot somatische transgenderzorg kan bijdragen aan het verlagen van de werkdruk onder psychologen en daarmee de wachttijden in de genderzorg kan verminderen? Zo nee, waarom niet?
Zorgverleners gaan over de manier waarop zij zorg verlenen voor zover het medisch inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan veldpartijen om hier gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen, invulling aan te geven. Op dit moment is de herziening van de Kwaliteitsstandaard in gang gezet. Hierbij wordt ook gekeken naar de module organisatie van zorg. De uiterste opleverdatum voor de herziene Kwaliteitsstandaard staat gepland voor september 20253.
Het bericht ‘Zorgen over sluiting zwembaden in Zuid-Limburg’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgen over sluiting zwembaden in Zuid-Limburg» en wat is daarop uw reactie?1
Ja.
Wat is volgens u het effect voor de leefbaarheid in Zuid-Limburg van het sluiten van het Mosaqua-zwembad?
Zwembaden spelen een belangrijke rol in de leefbaarheid van een regio, met name voor zwemvaardigheid, sport, recreatie en sociale cohesie. De sluiting van het Mosaqua-zwembad in Gulpen-Wittem heeft geleid tot een verminderde beschikbaarheid van zwemvoorzieningen in Zuid-Limburg, waardoor inwoners langer moeten reizen voor zwemlessen en recreatief zwemmen. Dit legt automatisch druk op de omliggende zwembaden. Tegelijkertijd wordt dit regionaal goed opgelost door het verruimen van de openingstijden van nabijgelegen baden en door het bieden van een compensatie voor de ouders van kinderen uit Gulpen-Wittem die zwemles volgen bij Mosaqua en daar na 1 juli 2025 niet meer kunnen afzwemmen.
Ziet u een zwembad als een essentiële voorziening? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zie een zwembad als een essentiële voorziening.
Hoeveel Nederlandse gemeentes zitten op dit moment zonder zwembad?
Uit de cijfers van het Mulier Instituut blijkt dat er in 2020 in Nederland 7 van de 355 gemeenten zonder zwembad waren.2 Op dit moment zijn er geen recentere gegevens beschikbaar over het aantal Nederlandse gemeenten zonder zwembad.
Deelt u de zorgen dat er komende jaren veel meer zwembaden zullen sluiten als gevolg van het feit dat waarschijnlijk driekwart van de gemeentes de begroting de komende jaren niet rond krijgt2 en er geen wettelijke taak ligt voor gemeenten? Ook met het oog op het feit dat het subtropisch zwemparadijs Mosaqua in Gulpen mede sluit doordat de gemeente het financieel niet meer bijstaat?
Ik ben mij bewust van de financiële uitdagingen waar gemeenten voor staan. De exploitatie van zwembaden is kostbaar, en stijgende energieprijzen en onderhoudskosten dragen bij aan deze financiële druk. Tegelijkertijd is het bouwen, onderhouden en exploiteren van zwembaden een lokale verantwoordelijkheid. Gemeenten maken hierin hun eigen afwegingen, afhankelijk van de financiële ruimte en de behoeften van hun inwoners. De provincie Limburg voert een onderzoek uit naar de beschikbaarheid van zwemwater en mogelijke oplossingen. Deze regionale en provinciale samenwerking kan een belangrijke rol spelen in het waarborgen van voldoende zwemgelegenheden.
Heeft u zicht op hoeveel zwembaden in de financiële problemen komen als de gemeente besluit de subsidie te korten, dan wel helemaal stop te zetten?
Nee, daar heb ik op dit moment geen zicht op. Dit is afhankelijk van lokale besluitvorming en de mate van afhankelijkheid van gemeentelijke subsidies.
Bent u bereid stappen te zetten om de zwembaden in gemeente De Wolden open te houden, zodat zij niet het voorbeeld van het Mosaqua-zwembad volgen?3 Bijvoorbeeld middels een handremprocedure?
Nee, ik overweeg niet om een handremprocedure toe te passen om genoeg zwembadwater te garanderen. Een ingreep vanuit het Rijk via een handremprocedure is een vergaande maatregel die ingrijpt op de lokale autonomie, terwijl deze lokale verantwoordelijkheid over de jaren heen juist heeft gezorgd voor een rijke infrastructuur aan zwemaccommodaties.
De verantwoordelijkheid voor de bouw, het onderhoud en de exploitatie van zwembaden ligt bij gemeenten. Zij maken hierin hun eigen beleidskeuzes, afhankelijk van de lokale behoefte en financiële ruimte. Daarbij richt de strategie voor het behoud van zwembaden zich overigens niet alleen op het in stand houden van bestaande faciliteiten, maar ook op het aanpassen van voorzieningen aan de veranderende behoeften en demografie van de regio.
Overweegt u het toepassen van een handremprocedure om genoeg zwembadwater te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre ziet u een rol voor het Rijk weggelegd om samen met gemeentes en provincies zwembaden open te houden? Bijvoorbeeld een zorgplicht?
Zoals eerder aangegeven ligt de verantwoordelijkheid voor de bouw, het onderhoud en de exploitatie van zwembaden bij gemeenten. Er bestaat momenteel geen wettelijke zorgplicht voor gemeenten om zwembaden in stand te houden. In lijn met de motie-Mohandis wordt onderzocht of een gemeentelijke zorgplicht voor zwembaden wenselijk en haalbaar is. Dit verkennende onderzoek zal in het najaar van 2025 worden afgerond.
Erkent u dat het zwembad vaak regionaal en niet enkel een gemeentelijke aangelegenheid is, waardoor een sterkere sturing vanuit het Rijk als noodzakelijk kan worden geacht?
Zie antwoord op vraag 9.
Is er volgens u op dit moment genoeg zwemwater of zitten er al regio’s met te weinig zwemwater met als gevolg lange wachtrijen voor de zwemles? Zo ja, hoe gaat u deze trend keren?
Landelijk gezien is er voldoende zwemwater maar in sommige regio’s, zoals het Heuvelland, leiden sluitingen tot langere wachttijden. Tegelijkertijd worden er regionaal oplossingen gevonden. Ik volg deze ontwikkelingen en ondersteun gemeenten bij kennisdeling en samenwerking om passende maatregelen te nemen.
De overheidssubsidie voor het Taboer-platform |
|
Rikkers-Oosterkamp , Cor Pierik (BBB) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het Taboer-platform, dat zich richt op het doorbreken van taboes over mentale problemen in de agrarische sector, en de belangrijke rol die het speelt?
Ja.
Deelt u de mening dat de langdurige onzekerheid en het ontbreken van een toekomstperspectief in de landbouwsector een belangrijke oorzaak is van mentale problemen in deze sector?
Ik kan mij goed voorstellen dat onzekerheid over de toekomst van je bedrijf kan bijdragen aan het ontstaan van mentale problemen.
Hoe beoordeelt u de invloed van het Taboer-platform op de agrarische sector, gezien de grote mentale druk die de sector ervaart door de transitie en de groeiende behoefte aan toegankelijke mentale zorg en preventie1?
Praten over psychische problemen is bij ondernemers in de agrarische sector vaak een taboe. Veel boeren en tuinders vinden het lastig om over gevoelens te praten en te erkennen dat ze mentale problemen ervaren. Taboer vervult een belangrijke rol bij het bespreekbaar maken van mentale zorgen in de agrarische sector. Daartoe is alle informatie gebundeld in één loket (www.taboer.nl). Via dit loket of het telefoonnummer 088-8886608 kan direct hulp gevraagd worden, ook door mensen uit de omgeving van iemand die hulp nodig heeft. Taboer biedt een luisterend oor en helpt bij het vinden van passende hulp. In de periode april 2022 tot en met juni 2024 was al door 200 mensen contact gezocht voor een luisterend oor of een hulpvraag.
Taboer ontvangt momenteel financiële steun van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, maar deze steun lijkt afgebouwd te worden. Klopt dit?
Ik ondersteun inderdaad het lopende programma, wat eindigt in april van dit jaar. Taboer heeft een verzoek voor financiering van een vervolg bij mij ingediend. Ik wil het vervolg opnieuw steunen. Over de inhoud en voorwaarden zijn we momenteel met elkaar in gesprek.
Aangezien het platform zich richt op mentale gezondheid, zou het dan niet beter zijn om dit onder het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te plaatsen?
Mentale gezondheid is de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Maar dat wil niet zeggen dat andere departementen geen verantwoordelijkheid kunnen of moeten nemen op dit onderwerp.
De kerntaak van Taboer is niet het bieden van geestelijke gezondheidszorg, maar het doorbreken van het taboe op praten over mentale gezondheid in de agrarische sector. Taboer slaat een brug tussen mensen in de agrarische sector en hulpverleners. Juist vanwege die brugfunctie en de nauwe verbondenheid met de agrarische sector is het logisch dat Taboer het Ministerie van LVVN als aanspreekpunt heeft.
Hoe ziet u de rol van Taboer in het bieden van «eerste hulp» op het gebied van mentale gezondheid en het doorverwijzen naar passende zorg voor agrariërs en andere betrokkenen in de sector, zoals erfbetreders, dierenartsen en adviseurs?
Taboer biedt als onafhankelijk loket een luisterend oor en helpt bij het vinden van passende hulp. De medewerkers van Taboer zijn getraind om goed te luisteren; ze geven tips en adviezen. En kunnen bijvoorbeeld doorverwijzen naar de huisarts, vrijwilligers van de ZOB (Stichting Zorg om Boer en Tuinder) of een agrarisch coach.
In de verbinding met de agrarische praktijk werkt Taboer nauw samen met een breed scala aan erfbetreders. Denk daarbij onder meer aan dierenartsen, accountants, adviseurs, voerleveranciers, melkafnemers en vertegenwoordigers van toeleverende bedrijven.
Taboer verzorgt trainingen aan erfbetreders om ze te leren signalen op te vangen dat het met een boer of tuinder niet goed gaat. Bij de samenwerking met erfbetreders trekt Taboer samen op met het Vertrouwensloket Welzijn Landbouwhuisdieren. Gebrekkige dierzorg is vaak een signaal dat het mentaal niet goed gaat.
Bent u bereid om de lange termijn financiering van Taboer te garanderen, of alternatieve maatregelen te nemen zodat dit belangrijke platform kan blijven bestaan en de agrarische sector geholpen blijft worden met het bespreekbaar maken van mentale gezondheidszorg?
Ik ben voorstander van ondersteuning van agrariërs op het gebied van psychosociale zorg door het verkleinen van de drempel richting hulpverlening, en het bieden van een loket met een luisterend oor voor boeren en tuinders. Taboer kan hier een belangrijke rol vervullen.
Gedurende de eerste drie jaar van het bestaan van Taboer heeft het Ministerie van LVVN 65 procent van de kosten van Taboer gedragen. De overige 35 procent is vanuit de agrarische sector bekostigd.
Ik ben bereid om ook de komende jaren een financiële bijdrage te leveren om kosten van Taboer te dekken. Ik hecht eraan om als overheid niet de enige financier van Taboer te zijn. Helpen van boeren en tuinders met mentale klachten is een gedeelde verantwoordelijkheid van agrarische sector en overheid. Dit dient ook in de bekostiging tot uiting te komen.
Sinds vorig najaar ben ik in gesprek met bestuurders van LTO Noord, ZLTO en ZOB over de financiering van Taboer de komende jaren. Ik heb goede hoop dat we hier binnenkort definitieve afspraken over kunnen maken.
Kan u toezeggen om in samenspraak met het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur in gesprek te gaan met Taboer over welke financiële ondersteuning zij nodig hebben om het platform goed voort te zetten?
Het bericht dat de helft van de jongvolwassenen hun mentale gezondheid niet goed noemt |
|
Sarah Dobbe |
|
Karremans |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de helft van de jongvolwassenen hun mentale gezondheid niet goed noemt?1
De Gezondheidsmonitor laat zien dat 51% van de jongvolwassenen de eigen mentale gezondheid als goed of zeer goed beoordeelt. Dit betekent niet automatisch dat de andere 49% van de jongvolwassenen de eigen mentale gezondheid niet goed noemt. 14% van de jongvolwassenen beoordeelt de eigen mentale gezondheid als slecht of zeer slecht.
Ondanks deze nuancering vind ik dat de mentale gezondheid van een te grote groep jongeren en jongvolwassenen nog steeds onder druk staat. Uit de monitor blijkt bijvoorbeeld ook dat 18% van de jongvolwassenen zich in het dagelijks leven vaak tot voortdurend beperkt voelt door psychische klachten. Dit percentage is weliswaar afgenomen ten opzichte van 2022 (24%), maar blijft verontrustend en te hoog temeer omdat dit grote risico’s geeft voor langdurige (mentale) gezondheidsproblemen.
Kunt u de ontwikkeling van deze cijfers over de mentale gezondheid van jongeren over de afgelopen 20 jaar in een tabel weergeven?
Er zijn verschillende monitors die inzicht bieden in de ontwikkeling van de mentale gezondheid van jongeren. In onderstaand overzicht zijn, op grond van het 4-jaarlijkse HBSC2 (Health Behaviour in School-aged Children), trendgegevens opgenomen over levenstevredenheid en mentale problemen van jongeren in het voortgezet onderwijs over de periode 2005–2021. De gegevens over 2022 komen uit het onderzoek «Jong na Corona3» van de Universiteit Utrecht en het Trimbos. De gegevens over 2023 komen uit het Peilstationonderzoek4 van het Trimbos. Beide onderzoeken zijn afgestemd op het HBSC-onderzoek en gebruiken vergelijkbare methoden.
2005
2009
2013
2017
2021
2022
2023
Levenstevredenheid
7,7
7,9
7,6
7,6
7,1
7,1
7,4
Mentale problemen
16,4%
14,6%
20,0%
19,6%
30,5%
35,4%
29,6%
Op basis van deze cijfers lijkt sprake van een eerste herstel sinds de Coronaperiode. Het is in deze fase echter nog te vroeg al van een trend te kunnen spreken.
De Gezondheidsmonitors Jeugd 2023 en Jongvolwassenen 2024 rapporteren ook een eerste (voorzichtige) verbetering voor wat betreft tevredenheid/geluk en psychische klachten.
Deelt u de analyse dat de lange wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg een negatieve invloed hebben op de mentale gezondheid van jongeren? Zo ja, wat gaat u doen om deze wachtlijsten aan te pakken?
In de Jeugdzorg, waar jeugd-ggz onder valt, zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over wachttijden. Het is daardoor niet bekend hoe lang de wachttijden zijn voor verschillende psychische diagnoses binnen de jeugd-ggz. Ik deel de analyse dat lange wachttijden in de ggz een negatieve invloed kunnen hebben op de mentale gezondheid van jongeren die ggz hulp nodig hebben. Er kan echter geen verband gelegd worden tussen de bevindingen uit de Gezondheidsmonitor jongvolwassenen 2024 en de wachttijden in de (jeugd) ggz.
Niet alle jongeren met mentale problematiek hebben ook behoefte aan ggz-hulp. Vaak kunnen andere vormen van (laagdrempelige) ondersteuning, zoals een inloopvoorziening of steun vanuit het sociale netwerk, een passender antwoord bieden.
Om wachttijden duurzaam aan te pakken loopt binnen de jeugdzorg de Aanpak Wachttijden. Het team Aanpak Wachttijden van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd ondersteunt in opdracht van het Ministerie van VWS en de VNG jeugdzorgregio's bij het aanpakken van onderliggende oorzaken van wachttijden. Deze aanpak is gericht op structurele verbeteringen in de hele keten van instroom, doorstroom en uitstroom van de jeugdzorg om zo wachttijden duurzaam terug te dringen.
Hiernaast buigt uw Kamer zich op dit moment over het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg». In het wetsvoorstel zijn maatregelen opgenomen om de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg te verbeteren. Deze maatregelen liggen o.a. op het terrein van verplichte regionale samenwerking door gemeenten en een mogelijkheid om, zo nodig, in lagere regelgeving landelijke contractering van (hoog) specialistische jeugdhulpvormen te verplichten.
Samen met de sector zet ik mij voorts ook in voor het verbeteren van de toegankelijkheid van de volwassen-ggz voor jongvolwassenen vanaf 18 jaar, met name voor mensen met ernstige, complexe problematiek. Hiervoor zijn al goede stappen gezet in het kader van het Integraal Zorgakkoord (IZA). Zo zijn afspraken gemaakt over het vergroten van behandelcapaciteit en het borgen van voldoende (zeer) complexe psychische zorg (cruciale ggz). Zoals ik de Kamer eerder informeerde, ben ik voornemens aanvullende maatregelen te treffen om de toegankelijkheid van de ggz te vergroten.5 In het voorjaar van 2025 zal ik uw Kamer uitgebreider informeren over mijn inzet hierop.
Deelt u de analyse dat de prestatiedruk die op jongeren wordt gelegd in het onderwijs en de onzekerheid die gepaard gaat met het niet kunnen vinden van een betaalbare woning een negatieve invloed hebben op de mentale gezondheid van jongeren? Zo ja, welke stappen gaan u en de rest van het kabinet zetten om deze problemen aan te pakken?
Er zijn meerdere achtergrondkenmerken en factoren die van invloed kunnen zijn op de mentale gezondheid van jongeren, zoals sociaaleconomische status, ervaren thuissituatie, middelengebruik of sociale media. Ook prestatiedruk en een onzeker toekomstperspectief door bijvoorbeeld woningnood kunnen van invloed zijn op de mentale gezondheid.
De resultaten van diverse monitors maken duidelijk dat de mentale gezondheid van jongeren en jongvolwassenen aandacht nodig heeft. De mogelijk negatieve factoren zijn echter niet altijd eenvoudig weg te nemen. Ik vind het daarom belangrijk in te zetten op het versterken van de mentale veerkracht in het algemeen, zodat jongeren weerbaarder zijn om met de mentale uitdagingen in het leven om te gaan.
Dit jaar wordt het, grotendeels door VWS gefinancierde, online platform mentale gezondheid gelanceerd. Het platform biedt betrouwbare informatie over mentale gezondheid en verschillende vormen van ondersteuning, een peer-to-peer forum en een chat- en belfunctie voor jongeren en jongvolwassenen met beginnende mentale klachten. Het is een belangrijke aanvulling op bestaande voorzieningen gericht op het voorkomen van mentale problemen.
Nog voor de zomer 2025 bied ik uw Kamer ook de Werkagenda Mentale gezondheid en GGZ (werktitel) aan die onder meer zal ingaan op het versterken van de mentale veerkracht van jongeren.
Ook vanuit het onderwijs wordt ingezet op het versterken van de mentale veerkracht en weerbaarheid van jeugdigen. Zo wordt op diverse scholen, ondersteund door VWS, vanuit de Gezonde School-aanpak en Welbevinden op School integraal gewerkt aan de (mentale) gezondheid en leefstijl van kinderen en jongeren in het po, vo en mbo, en worden mbo-, hbo- en wo-instellingen met het programma STIJN door het Ministerie van OCW ondersteund om het welzijn van studenten te verbeteren. Hiernaast wordt vanuit het vo-onderwijs ook specifiek ingezet op het verminderen van prestatiedruk door inzet op vermindering van toetsdruk.
Hoe reageert u op het feit dat twee op de drie jongeren nog altijd negatieve gevolgen ervaart van de coronacrisis?
Zoals benoemd in vraag 4 zijn veel factoren van invloed op de mentale gezondheid van jongeren. Ook de coronaperiode heeft een grote impact gehad op de mentale gezondheid van tieners en jongvolwassenen.
Uit de Gezondheidsmonitor Jongvolwassenen 2024 (16–25 jaar) blijkt dat 30% van de jongvolwassenen nog steeds negatieve gevolgen van de coronaperiode ervaart op het gebied van mentale gezondheid. Jongvolwassenen ervaren hiernaast ook negatieve gevolgen op bijvoorbeeld het terrein van studievoortgang (26%) en de eigen ontwikkeling (26%).
Hoe verhoudt dit feit zich tot de ingeboekte bezuiniging op pandemische paraatheid? Vergroot deze niet de kans dat er bij een nieuwe pandemie weer ingrijpende maatregelen moeten worden genomen die de mentale gezondheid van jongeren schaden? Hoe kijkt u in dat licht als bewindspersoon die verantwoordelijk is voor de mentale gezondheid van jongeren naar deze bezuiniging?
De investeringen van het programma pandemische paraatheid zijn gericht zich op het versterken van het stelsel van de infectieziektebestrijding. De investeringen zijn dus niet gericht op de weerbaarheid van jongeren. Wel geldt dat we er met deze investeringen alles aan doen bij een volgende pandemie de impact zo beperkt mogelijk te kunnen houden. In het hoofdlijnenakkoord zijn opbouwende bezuinigingen op pandemische paraatheid opgenomen. Voor 2025 heeft de Minister van VWS de impact daarvan geminimaliseerd door de activiteiten die al gestart waren voort te zetten, enkel de start van nieuwe activiteiten is on hold gezet. Er wordt dus nog steeds hard gewerkt aan pandemische paraatheid en de Minister van VWS is voornemens dat te blijven doen in het kader van weerbaarheid. Tegelijkertijd beseffen wij ons ook dat we in een tijd leven waar we worden geconfronteerd met allerlei dreigingen die ook de zorg kunnen raken. Denk aan dreiging van conflict, natuurrampen of pandemieën. Het kabinet vindt het belangrijk dat we voor alle typen crises paraat en weerbaar zijn. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid, waar de Tweede Kamer 6 december jl. over is geïnformeerd, wordt in de komende maanden verder uitgewerkt onder regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Defensie. In dit traject zal ook de weerbaarheidsopgave van het Ministerie van VWS nader worden geconcretiseerd. Daar is tijd voor nodig. Ik verwacht medio 2025 meer duidelijkheid te kunnen geven over de middelen voor 2026 en verder.
De onrust na het dodelijke steekincident in Den Dolder |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans , Coenradie |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Na Anne Faber opnieuw een vrouw slachtoffer van een psychiatrisch patiënt: Den Dolder is «er klaar mee»»?1
Ja, daar zijn wij mee bekend.
Bent u bekend met de toezegging die de Minister voor Rechtsbescherming in 2017 in een openbare bijeenkomst met meer dan 200 Den Doldenaren heeft gedaan dat de kliniek Fivoor voor 2025 zal vertrekken vanaf de huidige locatie?
We kunnen ons de zorgen van de Den Doldenaren goed voorstellen en begrijpen dat zij uitzien naar een spoedige verhuizing van de klinieken van Fivoor. Daarom hechten we waarde aan heldere communicatie over onze mogelijkheden en bevoegdheden in deze kwestie. Naar aanleiding van de toen verschenen rapporten van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en van de Inspectie voor Justitie en Veiligheid over Michael P. is de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming op 18 april 2019 op bezoek geweest in Den Dolder om te spreken met de inwoners. In tegenstelling tot wat in de vraag beschreven staat is er door de Minister voor Rechtsbescherming geen formele toezegging gedaan over een vertrekdatum voor de klinieken van Fivoor uit Den Dolder. Wel is door Altrecht, de eigenaar van het terrein, de intentie uitgesproken dat Fivoor in 2025 van het terrein vertrekt mits aan bepaalde randvoorwaarden is voldaan. Deze datum is daarop tijdens de bijeenkomst als uitgangspunt gehanteerd en herhaald door de Minister. Wij, als Staatssecretaris Justitie en Veiligheid en Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, en ook de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming, hebben geen verantwoordelijkheid of bevoegdheid om een dergelijke toezegging te doen. Zo schreef de Minister voor Rechtsbescherming op 29 mei 2019 in een brief richting de Belangenvereniging Den Dolder het volgende:
Aanvullend willen wij erop wijzen dat Fivoor een particuliere zorgaanbieder is die zorg biedt aan forensische én reguliere cliënten. Waar het reguliere zorg betreft, kopen de zorgkantoren de zorg in. Vanuit onze positie en bevoegdheden hebben wij beiden geen zeggenschap over de verhuizing van Fivoor. Dit neemt niet weg dat we de zorgen van de inwoners van Den Dolder begrijpen en willen verkennen wat wij wél kunnen betekenen. Hierover zijn wij op 6 maart met hen in gesprek gegaan.
Waarom is deze belofte niet ingelost en eenzijdig verschoven naar 2027?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u eerdere uitspraken van Fivoor-bestuurder Erik Masthoff dat ook januari 2027 onhaalbaar is en dat de instelling zeker vijf jaar nodig heeft voor een verhuizing naar een nieuwe vestiging?2 Kunt u beloven dat de eenzijdige toezegging tot het vertrek van de inrichting uit Den Dolder voor 1 januari 2027 wel nagekomen wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kunnen wij niet beloven. In de situatie rondom de verhuizing, is het niet aan de bewindspersonen van de Ministeries van Justitie en Veiligheid dan wel Volksgezondheid, Welzijn en Sport om zorgaanbieders te dwingen om locaties of klinieken te sluiten. Deze bevoegdheid heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport enkel in zeer uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Op basis van de huidige informatie is hier geen sprake van. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid kan volgens de wet alleen met betrekking tot bepaalde verpleegden (tbs-dwang) aan het hoofd van de instelling bijzondere aanwijzingen geven in het belang van de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen of het belang van de slachtoffers. Het is dus ook niet aan ons om een oordeel aan te meten over de haalbaarheid of onhaalbaarheid van plannen die zien op de aanpassing of verhuizing van zorglocaties.
Bent u op de hoogte van de angst en onrust bij de inwoners van Den Dolder nu voor de tweede keer iemand om het leven is gebracht door toedoen van een cliënt van Fivoor?
Ja, daarvan zijn wij op de hoogte. Hierover heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gesproken met de burgemeester van Zeist, de gemeente waaronder Den Dolder valt, en de betrokken wethouder en commissaris van de Koning. Wij kunnen ons alleen maar voorstellen hoe groot de impact moet zijn voor nabestaanden en naasten, de bewoners van Den Dolder, de werknemers van de kliniek en andere betrokkenen. Met name gezien de geschiedenis in Den Dolder realiseren wij ons dat dit voor veel onrust bij inwoners zorgt. Om te kijken wat wij kunnen betekenen rondom deze onveiligheidsgevoelens, zijn wij op 6 maart 2025 op uitnodiging van de burgemeester van Zeist in gesprek gegaan met bewoners.
Hoe weegt u het spanningsveld tussen de angst van bewoners voor incidenten enerzijds en de voordelen van behandeling in forensische klinieken zoals die in Den Dolder anderzijds, aangezien onderzoek uitwijst dat veroordeelden met een psychiatrische stoornis minder vaak een nieuw ernstig delict plegen als ze op dergelijke locaties worden voorbereid op terugkeer in de samenleving en deze terugkeer in veruit de meeste gevallen zonder grote problemen verloopt? Hoe zorgt u ervoor dat er voldoende draagvlak blijft voor forensisch psychiatrische klinieken? Deelt u de zorgen van uw voorganger Weerwind over «toenemende not-in-my-backyard-gevoelens die de forensische zorg in de weg zitten»?
Het hebben van een forensisch zorgsysteem waarin cliënten worden voorbereid op terugkeer in de samenleving is van groot belang voor zowel cliënt als samenleving. Zoals u aangeeft blijkt uit onderzoek dat terugkeer in de samenleving in verreweg de meeste gevallen succesvol is. Daarbij kunnen incidenten helaas nooit volledig worden voorkomen. We proberen met elkaar te leren van deze incidenten en op basis daarvan behandeling te verbeteren en veiligheid van samenleving te bevorderen. Het is daarom goed dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd onderzoekt doet, zodat we ook hier lessen kunnen trekken die ten goede komen aan de veiligheid van ons land en behandeling van cliënten.
Zoals aangegeven kunnen we ons de onrust onder inwoners goed voorstellen. Tegelijkertijd hebben het Rijk, de gemeenten en zorgaanbieders een gedeeld belang bij de beschikbaarheid van voldoende behandelaanbod. Zowel vanuit het oogpunt van behandeling van patiënten als vanuit het oogpunt van de veiligheid van de samenleving, zijn forensische klinieken bewezen erg effectief. Draagvlak voor deze zorgvorm is voor ons dus evident. Daarom zijn we van mening dat er nu en in de toekomst voldoende behandelaanbod moet zijn voor mensen die behoefte hebben aan (forensische) zorg.
Wij delen de zorgen over toenemende «not-in-my-backyard-gevoelens» in de huidige samenleving. De toename hiervan treft niet alleen de forensische zorg, maar speelt een rol in allerlei andere maatschappelijke opgaven. Voor de forensische en verplichte zorg betekent de toename van deze gevoelens dat het steeds moeilijker wordt om oplossingen te vinden voor onze capaciteitsvraagstukken. Daarom hechten we er belang aan dat de hierin betrokken partijen, lokaal, regionaal en landelijk, met elkaar in gesprek blijven en te leren van de manier waarop met dit fenomeen in vergelijkbare situaties wordt omgegaan.
Deelt u de mening dat mogelijke opheffing van de kliniek zeer nadelige gevolgen heeft omdat in Den Dolder patiënten worden ondergebracht die in reguliere GGZ-klinieken vanwege hun complexe problematiek niet terecht kunnen? Kunt u garanderen dat de instelling niet wordt opgeheven? Zo nee, waarom niet?
Ja, uw mening delen wij. Als de betreffende klinieken zouden sluiten heeft dat inderdaad zeer nadelige gevolgen voor de beschikbaarheid van het (forensisch en regulier) behandelaanbod. Het gaat in dit geval echter om een verhuizing en er is op dit moment geen sprake van mogelijke opheffing of sluiting.
Bent u op zeer korte termijn bereid om met de burgemeester van Zeist in gesprek te gaan en te komen tot een uiterste inspanning voor verplaatsing of sluiting van de kliniek met inachtneming van het belang van de cliënten, zodat deze kunnen worden overgeplaatst naar andere klinieken?
Ja, dat zijn wij. Op 5 februari jl. heeft er een overleg plaatsgevonden met zowel de burgemeester en de betrokken wethouder van de gemeente Zeist als de commissaris van de Koning van de provincie Utrecht. Hierbij is onder meer besproken of en hoe Rijksvastgoed kan worden ingezet voor de verhuizing van Fivoor. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd deze mogelijkheid te verkennen. Een verhuizing is niet vandaag of morgen geregeld. Ook het vinden van een geschikte locatie niet. Daarom kijken we ook naar wat er nu kan als het gaat om de veiligheid en leefbaarheid in het dorp. Er is niet expliciet gesproken over sluiting van de klinieken, waar wij zoals eerder genoemd geen bevoegdheid tot hebben in dit geval. Ons gesprek is tijdens het werkbezoek van 6 maart jl. voort gezet. Uiteraard zullen wij de Kamer informeren indien er specifieke actiepunten hieruit voortvloeien.
Het bericht ‘Blauwe bessen AH mogelijk besmet met hepatitis A’ en de kamerbrief daarover |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kunt u toelichten of het voor de NVWA mogelijk was geweest om de besmetting met hepatitis A op bevroren blauwe bessen eerder te ontdekken en wat de reden is dat dit niet eerder gelukt is?1 2
Als onderdeel van het toezicht op de voedselveiligheid, voert de NVWA inspecties uit bij voedselproducerende bedrijven en neemt steekproefsgewijs monsters voor analyse op de aanwezigheid van mogelijke ziekteverwekkers, onder andere Hepatitis A Virus (HAV). De partij blauwe bessen die uit de handel is gehaald, viel niet binnen de (steekproefsgewijze) selectie voor analyse van het monitoringsprogramma van de NVWA.
Gezien het aantal partijen levensmiddelen dat jaarlijks in Nederland in de handel zijn, is de kans dat de NVWA die specifieke partij bemonsterd en geanalyseerd zou hebben ook verwaarloosbaar klein. Daarnaast is microbiologische besmetting in de regel niet homogeen verdeeld, wat de kans van aantreffen van het virus nog kleiner maakt. Ik wil benadrukken dat het testen van producten op microbiologische risico’s een sluitstuk is ter verificatie van de risicobeheersing door de producent in de gehele keten. Hierbij is het naleven van met name de hygiëne voorschriften van essentieel belang om microbiologische besmetting van voedsel te voorkomen.
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen van tekortkomingen bij Nederlandse bedrijven, daarnaast doen de Poolse autoriteiten onderzoek naar de teelt, oogst en eerste handelsfase aldaar van deze partij.
Helaas is deze partij blauwe bessen bij consumenten terecht gekomen en is het virus dus pas na gemelde ziektegevallen in beeld gekomen. Op 2 januari jl. heeft de NVWA van het RIVM het eerste signaal ontvangen dat bevroren blauwe bessen een mogelijke bron konden zijn van de recente Hepatitis A gevallen. Vervolgens heeft de NVWA, na contact met de GGD, monsters genomen van de producten die de patiënten nog in de vriezer hadden liggen. Vervolgens zijn de monsters naar Wageningen Food Safety Research (WFSR) gebracht voor analyse. Op 13 januari jl. zijn daar de eerste resultaten van bekend geworden en is dezelfde dag een terughaalactie met publiekswaarschuwing ingezet.
Klopt het dat volgens de wet- en regelgeving op het gebied van voedselveiligheid producenten en detailhandelaren verantwoordelijk zijn voor voedselveiligheid? Zo ja, wat vindt u ervan dat de NVWA deze besmetting heeft moeten ontdekken in plaats van de betrokken supermarkt zelf? Op welke manier mag verwacht worden dat de besmetting eerder ontdekt had kunnen worden en daarmee ziektegevallen voorkomen, zonder dat geldende regelgeving dit belemmert?
Levensmiddelenbedrijven zijn inderdaad primair verantwoordelijk voor voedselveiligheid en de overheid houdt hier toezicht op. Dat betekent dat de NVWA risico gebaseerd controleert of levensmiddelenbedrijven hun wettelijke verantwoordelijkheden in deze nakomen. Ook een goed werkend risicobeheersingssyteem kan niet volledig voorkomen dat een onveilig product op de markt kan verschijnen of ontstaan. Het terugroepen van producten wanneer ze een risico vormen voor de volksgezondheid betekent dat het voedselveiligheidssysteem werkt. Zie voor verdere informatie de webpagina van de NVWA waarop deze meldingen worden gepubliceerd https://www.nvwa.nl/onderwerpen/veiligheidswaarschuwingen/overzicht-veiligheidswaarschuwingen
Bent u van mening dat de kwaliteitscontroles van de supermarkt en zijn leverancier(s) tekort zijn geschoten? Welke lessen kunnen hieruit getrokken worden om nieuwe voedselveiligheidsincidenten te voorkomen en eerder te ontdekken?
Nee, vanuit de inspectiegegevens is bekend dat de bedrijven betrokken in deze casus ook periodieke controles op Hepatitis A Virus uitvoeren.
Op aangeven van de NVWA zal het bedrijf waar het onveilige product vandaan komt, ook maatregelen moeten nemen om de risico te mitigeren c.q. te voorkomen. De begrijpelijke media-aandacht voor deze casus doet geen recht aan het in de basis goed functionerend voedselveiligheid systeem in de EU. We gaan daarom door met het zo goed mogelijk invullen onze verantwoordelijkheden binnen dit systeem.
Is het mogelijk om de voedselveiligheid hoog te houden en besmettingen van voedselproducten te verminderen zonder extra regels of wetten? Zo ja, op welke manier bent u van plan hier het beleid op aan te scherpen en wanneer kan de Kamer daarover informatie verwachten?
Het niveau van de voedselveiligheid in Nederland is hoog. Op basis van de inspecties, monsteranalyses, risicoanalyses en de geconstateerde afwijkingen, kan geconcludeerd worden dat het voedsel dat aangeboden wordt aan de consument in het algemeen veilig is.
Ook het consumentenvertrouwen in de veiligheid van ons voedsel is groot en al vele jaren redelijk stabiel. Dat wil niet zeggen dat er nooit een onveilig product op de markt verschijnt of ontstaat.
Het is natuurlijk heel spijtig dat in deze casus ziektegevallen zijn geweest, maar tegelijkertijd heeft de snelle publieke waarschuwing zeer waarschijnlijk nog meer ziektegevallen kunnen voorkomen. Ik zie op dit moment geen reden om de huidige regelgeving aan te scherpen.
Het bericht ‘Jeugdzorginstellingen onder verscherpt toezicht: 'Jongeren opgesloten in kamer'' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Dral |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jeugdzorginstellingen onder verscherpt toezicht: «Jongeren opgesloten in kamer»»?1
Ja.
Hoe ondersteunt u de jeugdzorginstellingen tijdens de transitie naar jeugdzorg zonder gesloten deuren?
Voor de transformatie van de gesloten jeugdhulp (af- en ombouw gesloten jeugdhulp en opbouw van alternatieven) is een bedrag beschikbaar van € 176 mln. Dat bedrag komt via een specifieke uitkering aan de zeven coördinerende gemeenten gesloten jeugdhulp beschikbaar.2 Daarnaast ben ik in gesprek met de aanbieders over een aanvullend programma voor de implementatie van de wet Rechtspositie gesloten jeugdhulp. Daarover heb ik u geïnformeerd in de brief naar aanleiding van de voorlopige bevindingen van het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT).3 Ook het CPT had geconstateerd dat nog niet alle aanbieders volledig aan de vereisten van de Jeugdwet konden voldoen.
Hoe bent u van plan in te grijpen als instellingen zich niet aan de afspraken houden en afwijken van de gestelde norm met betrekking tot de af- en ombouw van de gesloten jeugdzorg?
Het verbeteren van de rechtspositie van jeugdigen in de gesloten jeugdhulp en het terugdringen van het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen vind ik twee belangrijke doelstellingen. Die horen onlosmakelijk bij de transformatie van de gesloten jeugdhulp. Daarom is het goed dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht houdt op normen waarvan de naleving deze twee doelen dient. Gelet op het belang dat ik aan deze doelen hecht ben ik ook in gesprek met de aanbieders over een aanvullend programma voor de implementatie van de wet Rechtspositie gesloten jeugdhulp. Ik ga ervan uit dat we daarmee de aanbieders gaan helpen om aan deze normen te voldoen. Die verwachting is ingegeven door het feit dat de aanbieders in het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen al veel bereikt hebben. Mocht het verscherpt toezicht niet leiden tot de gewenste verbeteringen, dan kan de IGJ zwaardere maatregelen treffen zoals het geven van aanwijzingen.
Hoe gaat u, nu en in de toekomst, de vinger aan de pols houden bij instellingen in de af- en ombouw van de gesloten jeugdzorg zodat in 2030, of eerder, de gesloten jeugdzorg is vervangen door andere zorgvormen?
In juni 2024 heeft het Rijk bestuurlijke afspraken gemaakt met de VNG en Jeugdzorg Nederland over de transformatie gesloten jeugdhulp. Eén daarvan is dat de landelijke projectorganisatie de transformatie monitort en actief stuurt. Deze projectorganisatie staat onder leiding van de bestuurlijk aanjager en werkt in opdracht van Rijk, VNG en Jeugdzorg Nederland.
Deelt u de opvatting van Jeugdzorg Nederland dat het op dit moment niet mogelijk is om de gesloten jeugdzorg volledig af te bouwen? Hoe verzekert u dat in de af- en ombouw van de gesloten jeugdzorg de huidige ervaringen voldoende zullen worden betrokken?
Jeugdzorg Nederland heeft in juni 2024 de bestuurlijke afspraken transformatie gesloten jeugdhulp ondertekend. Daarin staat dat we in 2030 zo dichtbij mogelijk bij nul gesloten plaatsingen willen zijn. Die inzet lees ik ook in hun reactie op het besluit van de IGJ om zes aanbieders onder verscherpt toezicht te plaatsen.4 Daaruit leid ik niet af dat Jeugdzorg Nederland van opvatting is dat het niet mogelijk is de gesloten jeugdhulp volledig af te bouwen. Zij willen zich blijven inzetten om jeugdigen zorg te verlenen met zo min mogelijke vrijheidsbeperkende maatregelen. Dat waardeer ik. Daarom ben ik in gesprek met de instellingen over hun ervaringen en hoe zij aan de wet kunnen voldoen. Daarbij heb ik oog voor situaties waarin vrijheidsbeperkende maatregelen nodig zijn voor de bescherming en veiligheid van kwetsbare jeugdigen, zoals dreiging van automutilatie of suïcide, gevaar of onveiligheid uitgaande van zogeheten «loverboys» of gevaar vanwege verslavingsproblematiek.
Hulp na seksueel misbruik |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten wat er sinds eerder gestelde Kamervragen in 2020 is gebeurd om seksueel misbruik bij kinderen en jongeren eerder te herkennen en te behandelen?1 Wat is er bijvoorbeeld nu concreet verbeterd met de programma’s over traumascreening en de pilots waar naar wordt verwezen in de antwoorden op deze Kamervragen?
Binnen het programma Geweld hoort nergens thuis (2018–2021) zijn instrumenten ontwikkeld voor de verschillende groepen beroepsprofessionals. Zo zijn praktische hulpmiddelen ontwikkeld voor het screenen van ingrijpende ervaringen en het herkennen van trauma en handelen ten behoeve van traumasensitiviteit.
Met ondersteuning van gemeenten en het Ministerie van VWS wordt expertiseplatform trauma en gehechtheid na huiselijk geweld «de Drakentemmers» ondersteund. Dit platform heeft als doel de deskundigheid van behandelaren en professionals over trauma, onder andere na seksueel geweld, te bevorderen. Inmiddels zijn 250 behandelaren en 1.100 andere professionals uit 265 organisaties aangesloten. Trauma behandelaren en professionals in het sociaal en veiligheidsdomein kunnen zich verder professionaliseren via leerlijnen en zij kunnen op het platform hun kennis en vaardigheden uitbreiden door onlinetrainingen en begeleide intervisie.
Daarnaast wordt binnen het traject «Goed georganiseerd landschap van hulp-, meld- en steunpunten», stapsgewijs gewerkt aan verbeteringen vanuit het slachtofferperspectief voor slachtoffers van seksueel geweld en hun omgeving. Deze verbeteractie is opgenomen in het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel geweld en grensoverschrijdend gedrag2. De organisaties die onderdeel uitmaken van de multidisciplinaire samenwerking rond slachtoffers van seksueel geweld hebben de handen ineengeslagen om vanuit het perspectief van het slachtoffer het landschap van steun-, hulp- en meldpunten én de samenwerking hiertussen te verbeteren. Te weten: Politie, Openbaar Ministerie (OM), Veilig Thuis (VT), Centrum Seksueel Geweld (CSG), Slachtofferhulp Nederland (SHN) en Perspectief Herstelbemiddeling (PH), samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Er is een concept werkwijze ontworpen op basis waarvan slachtoffers (kinderen én volwassenen) van on- en offline seksueel geweld en hun omgeving, door een gestandaardiseerde aanmelding, multidisciplinaire beoordeling en eenduidige casusregie, de meest passende inzet van organisaties op het gebied van veiligheid, medische, forensische en psychische zorg, strafrecht en/of herstel wordt geboden3.
Is de kennis over het herkennen van seksueel misbruik onder hulpverleners verbeterd, en wordt dit onderwerp meegenomen in opleidingen of na- en bijscholing?
Het is belangrijk dat kennis en deskundigheid wordt bevorderd onder professionals. Daarom zetten we in op bundeling van kennis over de herkenning, aanpak en behandeling van (trauma's van minderjarige) slachtoffers van (georganiseerd en gewelddadig) seksueel misbruik. Doel is het bundelen en ontsluiten van wetenschappelijke, praktijk- en ervaringskennis. Dit doen we samen met de sector en de professionals waar het om gaat.
Herkent u signalen van onder meer het Centrum Seksueel Geweld dat het vaak moeilijk is om passende vervolgbehandelingen te vinden vanwege de wachtlijsten in de GGZ? Zo ja, deelt u de mening dat hier ook een verantwoordelijkheid ligt bij u om te zorgen dat er meer capaciteit komt?
Ja, dit herken ik. In de GGZ hebben we helaas al lange tijd te maken met wachttijden, waardoor sommige mensen te lang op zorg moeten wachten. Dit geldt ook voor mensen die in behandeling zijn in verband met psychische problematiek als gevolg van seksueel misbruik.
Wat betreft de verantwoordelijkheden in ons stelsel wijs ik er op dat in ons stelsel de zorgverzekeraar een zorgplicht heeft jegens iedere individuele verzekerde en daarmee de taak om voldoende zorg in te kopen voor al zijn verzekerden. Tegelijkertijd voel ik mij als vanzelfsprekend verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van de GGZ. In dit kader hebben we daarom eerder in het Integraal Zorg Akkoord (IZA) een brede set aan maatregelen genomen om eraan bij te dragen dat de zorg toegankelijker wordt4.
De komende periode wil ik daarnaast aanvullende afspraken met financiers en aanbieders van zorg maken over de toegankelijkheid van de GGZ, dit in het kader van het Aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord. Uw Kamer zal hierover op korte termijn worden geïnformeerd.
Wat gaat u hieraan doen? Bent u bereid om bijvoorbeeld meer financiële middelen beschikbaar te maken zodat er meer gespecialiseerde traumapsychologen met specifieke expertise op dit gebied kunnen worden aangenomen?
Voor een traumapsycholoog geldt dat dit vaak een psycholoog of psychotherapeut met een specialisatie in trauma of PTSS-behandeling is. Dit kan een basispsycholoog, gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, klinisch psycholoog, klinisch neuropsycholoog of psychiater zijn. Deze opleidingen financieren we centraal vanuit de overheid door middel van een beschikbaarheidsbijdrage. Verdere specialisaties vallen buiten deze bekostiging.
Om te bepalen wat de benodigde opleidingsplekken zijn voor de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, klinisch psycholoog, klinisch neuropsycholoog en psychiater in heel Nederland wordt dit gebaseerd op de ramingen van het Capaciteitsorgaan die hierover een onafhankelijk advies geeft.
In hoeverre is het voornemen om te waarborgen dat gespecialiseerde kennis over seksueel misbruik ook aanwezig is bij de Bovenregionale Expertisenetwerken Jeugd (BEN) die in 2020 nog in de opstartfase zaten, ook echt uitgekomen? Hoe wordt deze kennis ingezet?
De projectleiders van de Bovenregionale Expertisenetwerken (BEN) wisselen op landelijk niveau ervaring, kennis en ontwikkelingen uit om van elkaar te leren en te voorkomen dat jeugdigen met complexe hulpvragen tussen wal en schip vallen in de hulpverlening. Elk BEN faciliteert uitwisseling van kennis en expertise tussen de Regionaal Expertteams in hun landsdeel, bijvoorbeeld via gezamenlijke bijeenkomsten, reflectie of vragen over casuïstiek. Ook faciliteren de BENs scholingen voor professionals op het gebied van kennisbevordering en ontwikkeling ten behoeve van jeugdigen met de meest complexe hulpvragen.
In opdracht van de BENs is een Deltaplan Jeugdtrauma5 ontwikkeld omdat uit vele vastgelopen, complexe hulpvragen blijkt dat ingrijpende gebeurtenissen uit het verleden niet tijdig of niet goed gesignaleerd of behandeld zijn. Seksueel misbruik of seksueel geweld is zo’n ingrijpende levensgebeurtenis die kan lijden tot trauma. De ambitie van dit landelijke meerjarenplan is om onverwerkte ingrijpende jeugdervaringen en de impact hiervan te verminderen. Dit gebeurt met alle domeinen waar dit aan raakt, zoals onderwijs, zorg, kinderopvang, informele steun- en wijkorganisaties, justitie, schuldhulpverlening en wetenschap.
Herkent u de signalen dat het voor specifieke groepen mensen zoals vluchtelingen, migranten, LHBTIQ+, mannen, of mensen met een beperking, nog moeilijker is om hulp te vinden? Zo ja, is hier specifieke aandacht voor? Op welke manier?
Ja, dit herken ik. Het Centrum Seksueel Geweld heeft in haar dienstverlening aandacht voor onder meer lhbtiq+ personen, mannen en mensen met een beperking. Mensen kunnen (anoniem) in gesprek gaan met hulpverleners waarna passende hulp wordt geboden.
De Staatssecretaris van OCW ondersteunt meerjarig een aantal allianties van maatschappelijke organisaties om drempels te verlagen en kennis te vergroten. Zoals de alliantie Act4Respect en Verandering van Binnenuit.
Daarnaast heeft het Ministerie van OCW van 2022 tot en met 2024 het project SAMEN ondersteund. Dit project bood verschillende diensten om seksueel, gender gerelateerd en huiselijk geweld binnen migrantengemeenschappen in Nederland te voorkomen en bestrijden. Uit het project komt een rapport met aanbevelingen
zoals het versterken van de positie van sleutelpersonen, een faciliterende rol van gemeenten voor laagdrempelige hulpverlening en een cultuursensitieve benadering door professionals.
Verder wordt op dit moment toegewerkt naar een werkagenda voor de implementatie van het VN Verdrag Handicap. Onderdeel van deze werkagenda is het beter beschermen van mensen met een beperking tegen geweld en misbruik. Hierbij is specifiek aandacht voor de toegankelijkheid en verbetering van informatie over hulp en ondersteuning voor mensen met een beperking die slachtoffer zijn van geweld en misbruik.
Op welke manier worden mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking beschermd tegen seksueel geweld? Deelt u de mening dat mensen die niet kunnen lezen of schrijven of zich moeilijk kunnen uiten in een extra kwetsbare positie zitten?
Ik deel met u dat mensen in een afhankelijkheidsrelatie in een kwetsbare positie kunnen zitten. Voor bewoners met een beperking in een instelling is er een aantal waarborgen om (seksueel) geweld tegen te gaan. In zijn algemeenheid moeten professionals in de zorg gebruik maken van de meldcode Huiselijk geweld en Kindermishandeling. Deze meldcode is bedoeld voor (vermoedens van) fysiek, psychisch of seksueel geweld en verwaarlozing. De stappen in de meldcode helpen de professionals vanaf het moment van signaleren tot aan het besluit over het al dan niet doen van een melding bij Veilig Thuis en het verlenen van hulp.
Daarnaast staat in artikel 11:2 van het cao-gehandicaptenzorg beschreven dat een gehandicaptenzorginstelling een plan van aanpak heeft op de aanpak van onveiligheid (waaronder grensoverschrijdend gedrag). In dit plan van aanpak staat hoe de organisatie invulling geeft aan de bewustwording en erkenning van grensoverschrijdend gedrag, hoe invulling wordt gegeven aan preventie en welke afspraken gelden op moment dat er zich toch een incident voordoet.
Tot slot voert de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke zorg de beleidsvisie «intimiteit en seksualiteit voor mensen met een beperking» uit6. Hierin is preventie van grensoverschrijdend gedrag door het bespreekbaar maken van intimiteit en seksualiteit een thema.
Is er bijvoorbeeld aangepaste informatie voor mensen die wonen in een instelling? Zijn er voldoende gespecialiseerde vertrouwenspersonen die proactief langsgaan en alert zijn op mogelijke signalen van misbruik en grensoverschrijdend gedrag?
Er is aangepaste informatie beschikbaar over grensoverschrijdend gedrag en relaties voor mensen met een (verstandelijke beperking). Deze informatie wordt ontwikkeld door particulieren en/of zorgorganisaties. Denk bijvoorbeeld aan begrijpelijke website Steffie7, maar ook het programma «Lief, Lijf en Leven»8.
Er is geen zicht op het aantal gespecialiseerde vertrouwenspersonen dat proactief langsgaat bij instellingen. In de voortgangsrapportage van de Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking (20 maart 2024) heeft mijn ambtsvoorganger met uw Kamer gedeeld dat de aanpak van het kabinet zich vooral richt op het voorkómen van grensoverschrijdend gedrag, bijvoorbeeld door het vergroten van bewustwording vooraf en het bespreekbaar maken van intimiteit en seksualiteit. Cliëntenvertrouwenspersonen alleen kunnen een gesloten systeem niet veranderen, daar is bewustwording en bespreekbaarheid voor nodig.
Het is essentieel dat voorkomen moet worden dat mensen met een beperking in een afhankelijkheidsrelatie te maken krijgen met ongewenst gedrag. Voor zowel cliënten als medewerkers in de zorginstellingen en zorgboerderijen moet sprake zijn van een veilige omgeving. De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke zorg onderzoekt daarom de mogelijkheden van een transparantieregister, waarmee meer zicht komt op waar kleinschalige woonvormen zich bevinden zodat deze meegenomen kunnen worden in het toezicht van de IGJ. Ook is het van belang dat alle mensen die zorginstellingen bezoeken alert zijn op signalen van grensoverschrijdend gedrag en ook weten wat ze ermee moeten doen. Dat gaat dus om het vergroten van de bewustwording. Daarmee gaat de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke zorg aan de slag. U wordt geïnformeerd over de plannen in de voortgangsrapportage van de Toekomstagenda die dit voorjaar met uw Kamer wordt gedeeld.
In 2016 speelde seksueel misbruik bij 40% van de opnames in de gesloten jeugdzorg een rol. Zijn hier inmiddels nieuwe cijfers over bekend? Zo ja, wilt u die delen?
Het aantal meisjes dat geplaatst wordt in de gesloten jeugdhulp is sindsdien met 35% afgenomen. Op basis van wat bekend is in de instroomgegevens is het nog steeds dat van de meisjes die nu nog in de gesloten jeugdhulp geplaatst worden ongeveer 40% te maken heeft gehad met seksueel misbruik.
Is bekend hoe vaak slachtoffers van seksueel misbruik in jeugdzorginstellingen of in de GGZ in een afgesloten ruimte (isoleercel of afgesloten kamer) worden geplaatst?
De eindrapportage van «Ik laat je niet alleen» laat zien welke typen vrijheidsbeperkende maatregelen hoe vaak zijn ingezet in de gesloten jeugdhulp van januari tot en met september 2023. In 4,3% van de gevallen ging het om insluiting waarbij de isoleer/separeerruimte op slot zat. In 1,7% van de gevallen ging het om een overige ruimte met de deur op slot. In 14,6% van de gevallen werd de eigen kamer op slot gedaan9. Sinds de inwerkingtreding van de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp mag insluiting alleen toegepast worden in een noodsituatie bij jongeren van 12 jaar en ouder. Die insluiting moet plaatsvinden in een afzonderlijke en veilige verblijfsruimte. Het is niet bekend in hoeveel van de
gevallen een insluiting een slachtoffer van seksueel misbruik betreft. Voor de GGZ geldt ook dat aan de IGJ wordt gemeld hoe vaak dwang wordt ingezet, maar daarbij zijn cijfers in relatie tot specifiek seksueel misbruik niet bekend.
In hoeverre wordt bij preventief onderzoek of dwangmaatregelen ook rekening gehouden met de slachtoffers van seksueel misbruik?
Toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten jeugdhulp mag alleen plaatsvinden op basis van het nee, tenzij-principe. Dat betekent dat die maatregelen niet mogen worden toegepast tenzij er geen minder bezwarend alternatief is, de maatregel proportioneel is en naar verwachting effectief is. Bij de weging van de effectiviteit hoort (uiteraard) ook dat hierbij rekening wordt gehouden met omstandigheden als misbruik en andere ervaringen die extra belastend kunnen zijn voor de jeugdige. Toepassing voor een extra vrijheidsbeperkende maatregel moet door daarvoor toegeruste medewerkers gebeuren. Voordat zij een dergelijke maatregel toepassen, moeten zij dus de situatie van de jeugdige betrekken en het gesprek hierover proberen aan te gaan.
Binnen de gesloten jeugdhulp mag bij het gegronde vermoeden van aanwezigheid van gedrag beïnvloedende middelen of van voorwerpen die een jeugdige niet in zijn bezit mag hebben, de jeugdhulpverantwoordelijke bij een jeugdige onderzoek aan het lichaam of de kleding doen. Ook dan geldt het nee, tenzij-principe. Het onderzoek aan het lichaam van de jeugdige moet bovendien worden verricht op besloten plaatsen en voor zover mogelijk door personen van het geslacht dat de voorkeur heeft van de jeugdige. In open jeugdhulpinstellingen mogen deze onderzoeken niet plaatsvinden.
Ook in de GGZ geldt dat dwang zo min mogelijk wordt toegepast en dat hierbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van betrokkene. De Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) kent hiervoor allerlei waarborgen.
Ziet u naar aanleiding van het verslag van de European Committee for the prevention against torture and inhuman or degrading threatment or punishment (CPT) aanleiding om het beleid te veranderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de precieze afspraken die u gaat maken?
De preliminary observations van het CPT heb ik op 19 december 2024 samen met mijn brief hierover met de Kamer gedeeld. Bij het bezoek is gebleken dat bij één afdeling van de bezochte locaties het onderzoek aan het lichaam op een niet-toegestane wijze gebeurde. De betreffende instelling heeft meteen na het CPT-bezoek besloten de uitvoering van deze maatregel aan te passen. Ook heb ik van de constatering van het CPT-melding gedaan bij de IGJ, want ik ben het vanzelfsprekend met de CPT-delegatie eens dat dit niet acceptabel is.De observaties van het CPT zijn voor mij aanleiding geweest in overleg te treden met de aanbieders en gemeenten om te komen tot afspraken over de implementatie van de wet. Uitgangspunt daarvoor zijn de hoofdoelen van de wetsherziening van januari 202410: rechtsbescherming jeugdigen en verminderen van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Bestuurders gesloten jeugdhulp hebben besloten er beter op te gaan toezien dat alleen daarvoor opgeleide medewerkers de maatregel vastpakken en vasthouden toepassen. Over de verdere invulling en uitvoering van de afspraken met de sector informeer ik u in de kabinetsreactie op het eindrapport van het CPT. Afhankelijk van die rapportage, zal ik ook overwegen of verdere stappen of beleidswijzigingen noodzakelijk zijn.
Is bekend of slachtoffers van seksueel geweld (zowel kinderen als volwassenen) inmiddels tijdig en adequate hulp kunnen krijgen? Zo nee, bent u bereid om dit met de sector in kaart te brengen?
Slachtoffers van seksueel geweld kunnen gebruik maken van een divers aanbod aan zorg en ondersteuning, of het geweld nu recent of langer geleden heeft plaatsgevonden. Slachtoffers kunnen bijvoorbeeld 24/7 gebruik maken van de telefoon- en chatdiensten van organisaties als Fier, Centrum voor Seksueel Geweld en Slachtofferhulp Nederland. Bij recent geweld (korter dan 7 dagen geleden) is o.a. het Centrum voor Seksueel Geweld beschikbaar voor het bieden van medische en psychische zorg en ondersteuning en (met toestemming van het slachtoffer) sporenonderzoek. Daarna, of wanneer het geweld langer geleden heeft plaatsgevonden, ontvangt het slachtoffer specialistische zorg via de reguliere zorgroutes. Voor volwassenen gaat het hier om specialistische zorg in de reguliere GGZ, voor minderjarigen om zorg vanuit de Jeugdwet. Urgentie van de problematiek is bij wachttijden leidend, ongeacht de oorzaak van de ontstane (multi)problematiek.
De kwaliteit van zorg en de aanpak van wachttijden maken een belangrijk onderdeel uit van verschillende zorgakkoorden en programma’s, waaronder het IZA en de Hervormingsagenda Jeugd. De in deze akkoorden en programma’s gemaakte afspraken en uit te voeren activiteiten dragen ook bij aan een vermindering van de wachttijd voor slachtoffers van seksueel geweld. Een aparte aanpak voor slachtoffers van seksueel geweld is daarmee niet gewenst.
In hoeverre is de website watkanmijhelpen.nl nog actueel? Wordt deze website bijgehouden en actief onder de aandacht gebracht?
De website watkanmijhelpen.nl is per oktober 2024 niet meer beschikbaar. Bezoekers worden automatisch doorgestuurd naar informatie over slachtofferbeleid op Rijksoverheid.nl. De website was onderdeel van de meerjaren campagne «Wat kan mij helpen». Met deze campagne wilde het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in samenwerking met Slachtofferhulp Nederland, het Centrum Seksueel Geweld en de politie, mensen die een negatieve seksuele
ervaring hebben meegemaakt motiveren hulp te zoeken, omdat deze hulp hen iets kan opleveren. Er is besloten om de website offline te halen, omdat de campagne is afgerond en beter toegankelijke informatie inmiddels via andere kanalen beschikbaar is.
Zijn er cijfers bekend van aantallen bezoekers van deze website en is bekend of mensen die op zoek zijn naar informatie ook worden geholpen? Deelt u de mening dat de informatie op deze website niet heel toegankelijk is geschreven en bent u bereid om dit aan te passen?
Zoals hierboven genoemd is de website watkanmijhelpen.nl niet meer beschikbaar. Slachtoffers van seksueel geweld kunnen hulp en ondersteuning krijgen via de website, chat en telefoon van het Centrum Seksueel Geweld en Slachtofferhulp Nederland. Daarnaast biedt Slachtofferwijzer.nl een platform waar slachtoffers de juiste informatie, hulp en ervaringsverhalen kunnen vinden. Dit platform is een initiatief van Fonds Slachtofferhulp. Op deze website, die sinds 2012 beschikbaar is, kunnen slachtoffers, hun naasten, hulpverleners en geïnteresseerden informatie vinden over praktische, juridische, emotionele en financiële hulpverlening. De site wordt door ruim 45.000 unieke bezoekers per maand bezocht. Informatie over hulpverlening op het terrein van seksueel misbruik is een van de thema’s waar de meeste bezoekers naar zoeken. Het afgelopen jaar heeft Fonds Slachtofferhulp met subsidie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid de website grondig vernieuwd. De site is inhoudelijk en technisch extra toegankelijk gemaakt, bijvoorbeeld voor mensen met een visuele of taalkundige beperking. Daarnaast komt de site inhoudelijk beter tegemoet aan de behoeften en belevingswereld van slachtoffers. Slachtoffers ervaren door de stepped care benadering meer maatwerk en (h)erkenning voor hun specifieke situatie en behoeften.
Daarnaast heeft Fonds Slachtofferhulp een online platform voor en door jongeren ontwikkeld over (online) seksueel grensoverschrijdend gedrag en misbruik.
Klopt het dat seksuologische hulp niet wordt vergoed? Zo ja, deelt u de mening dat hier een uitzondering voor zou moeten komen voor slachtoffers van seksueel geweld? Zo nee, waarom niet?
Seksuologie wordt vergoed uit het basispakket, als het deel uitmaakt van een psychische behandeling in de GGZ. Hierbij is het niet relevant of de (medische) noodzaak voor zorg ontstaat door ziekte, een aandoening of een externe oorzaak, zoals grensoverschrijdend gedrag of seksueel geweld dat is aangedaan. De vergoeding van zorg is namelijk gebaseerd op de (gezondheids)indicatie.
Sportcomplexen die zonder extra geld uit de BOSA snel verouderen |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Karremans |
|
![]() |
Klopt het dat het totale budget van 74 miljoen euro voor 2025 voor de subsidieregeling Stimulering Bouw en Onderhoud Sportaccommodaties (BOSA) op woensdagavond 8 januari al volledig overtekend was?1
Voor de BOSA is in 2025 een budget beschikbaar van € 74 miljoen. Vanaf 6 januari konden amateursportorganisaties hiervoor een aanvraag indienen. Op 9 januari was er voor € 87,5 miljoen aangevraagd. Dat betekent dat er al snel meer was aangevraagd dan het beschikbare budget.
Klopt het dat het aanvraagformulier voor de BOSA wordt gesloten zodra het totaal aangevraagde subsidiebedrag in 2025 meer dan 155% van het jaarbudget bedraagt? Kunt u aangeven wat de meest recente stand van zaken is en of het aanvraagformulier daarmee al gesloten is?
Om te voorkomen dat onnodig nieuwe aanvragen worden ingediend en dat toekomstige aanvragers schijnzekerheid hebben ten aanzien van hun aanvraag is in de regeling opgenomen dat er met een marge van 155% van het totale subsidieplafond wordt gewerkt als peilmoment om het aanvraagloket te sluiten. Dat betekent dat het aanvraagportaal gesloten wordt op het moment dat er voor 155% van het subsidieplafond is aangevraagd. Dat gaat om een aanvraagbedrag van € 114,7 miljoen. Vanaf dat moment kunnen er geen aanvragen tot directe vaststelling en aanvragen tot verlening meer worden ingediend in dit kalenderjaar. Per 23 januari is er voor € 105,1 miljoen aangevraagd.
Deelt u de opvatting dat het feit dat de subsidieregeling binnen een paar dagen overtekend is, laat zien dat het een gemiste kans is dat er niet meer financiële middelen beschikbaar zijn om op zo kort mogelijke termijn zo veel mogelijk sportverenigingen te ondersteunen die momenteel al in de startblokken staan om hun accommodaties te vernieuwen en te verduurzamen? Zo nee, waarom niet?
Ik realiseer me dat een subsidie vanuit de BOSA voor veel sportverenigingen een belangrijke bijdrage is om te kunnen investeren in de bouw, het onderhoud en de verduurzaming van hun accommodaties. Zoals al aangegeven in de bijlage «Beleidsreactie NKP rapport Amateursport fit voor de toekomst» bij de Najaarsbrief Sport en Bewegen 2024 wordt de Subsidieregeling voor Verduurzaming van Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA) vanaf 2 juni 2025 ook opengesteld voor sportaccommodaties in eigendom van een amateursportorganisatie.2Op deze manier wordt de huidige druk en de korting op de BOSA vanaf 2026, die voorkomt dat we bijvoorbeeld moeten korten op andere subsidies zoals het jeugd- en cultuursportfonds, voor een deel opgevangen.
Kunt u zich herinneren dat u tijdens het wetgevingsoverleg over het Begrotingsonderdeel Sport en Bewegen van 2 december 2024 hebt gezegd dat u verwacht dat er een substantiële hoeveelheid geld naar de sport zal gaan zodra de subsidieregeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA) voor sportverenigingen wordt opengesteld?
Ik heb aangegeven dat we verwachten dat er een substantiële hoeveelheid geld vanuit de DUMAVA naar sportverenigingen zal gaan, maar dat we niet weten hoeveel dat precies is.
Wat is uw reactie op de opmerking van NOC*NSF dat de DUMAVA-regeling nog veel ingewikkelder is en dat verenigingen en vrijwillige sportbestuurders zonder gespecialiseerde juridische hulp er echt niet zomaar tussen zullen kunnen komen?
De voorwaarden en aanvraagprocedure verschillen tussen de BOSA en de DUMAVA en ik heb begrip voor de zorgen vanuit sportverenigingen. In de bijlage «Strategie Sportverenigingen» bij de Najaarsbrief Sport en Bewegen 2024 heb ik daarom aangegeven dat ik in aanloop naar openstelling van de DUMAVA in 2025 met de sportsector in gesprek gaan over de aanvraagprocedure en de inhoud van de regeling zelf.3 Op 20 februari organiseert de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een webinar voor aanvragers uit de sportsector om de DUMAVA-voorwaarden en -aanvraagprocedure toe te lichten. Om de DUMAVA beter aan te laten sluiten bij de behoeften van verenigingen is ook de maatregelenlijst van de DUMAVA aangepast.
Op welke wijze worden aanvragers voor de BOSA die worden afgewezen vanwege het subsidieplafond, ondersteund bij een eventuele aanvraag bij de DUMAVA?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat er voor amateursportorganisaties één overgangsjaar zal gelden waarin zij kunnen kiezen of zij subsidie op grond van de BOSA of op grond van de DUMAVA aanvragen voor verduurzamingsmaatregelen?2
Ja.
Kunt u aangeven of er bij een subsidieaanvraag voor de DUMAVA andere voorwaarden gelden en/of andere gegevens aangeleverd moeten worden dan bij een subsidieaanvraag bij de BOSA? Kunt u daarbij aangeven welke verschillen dit precies zijn?
Er bestaat een aantal verschillen tussen beide regelingen. Dat gaat onder meer om:
Subsidie aanvragen kan voor of na het uitvoeren van de maatregelen
Subsidie aanvragen kan alleen vooraf
De aanvrager hoeft geen eigenaar van het gebouw/terrein te zijn
De eigenaar moet aanvragen
Alleen losse maatregelen
Losse maatregelen en integrale projecten
Uitvoertermijn losse maatregelen 3 jaar (als u vooraf aanvraagt)
Uitvoertermijn losse maatregelen 2 jaar
30% subsidie voor verduurzamingsmaatregelen
• 20% subsidie voor losse maatregelen
• 30 of 40% subsidie voor integrale verduurzaming
80% voorschot of meteen vaststellen als onder € 25.000
70% voorschot of meteen vaststellen als onder € 25.000
Geen energieadvies nodig
Energieadvies, maatwerkadvies of portefeuilleroutekaart nodig
Minimaal subsidiebedrag € 2.500
• Minimaal subsidiebedrag losse maatregelen € 5.000
• Minimaal subsidiebedrag integrale projecten € 25.000
Maximum subsidiebedrag € 2.500.000 per jaar
Maximum subsidiebedrag € 1.500.000 per jaar
Meerdere aanvragen per jaar mogelijk
1 aanvraag per jaar mogelijk
Maximale behandeltijd voor verlening en vaststelling is 22 weken
Maximale behandeltijd voor verlening is 13 weken en voor vaststelling 22 weken
Uitvoerder is DUS-I
Uitvoerder is RVO
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Subsidiebudget 2025: € 74 miljoen
Subsidiebudget 2025: € 345 miljoen, waarvan € 81 miljoen voor losse maatregelen en € 264 miljoen voor integrale projecten
Subsidie aanvragen vanaf 6 januari 2025
Subsidie aanvragen vanaf 2 juni 2025
Kunnen amateursportorganisaties tijdens het overgangsjaar bij de DUMAVA eenzelfde subsidiebedrag aanvragen als bij de BOSA? Zo nee, welk verschil zit hiertussen?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat (in ieder geval) tijdens het overgangsjaar de DUMAVA alleen beschikbaar blijft voor het verduurzamen van gebouwen en dus niet voor het bouwen van bijvoorbeeld nieuwe sportaccommodaties?
De DUMAVA is inderdaad gericht op verduurzaming van maatschappelijk vastgoed en is niet gericht op nieuwbouw.
Is het voornemen om de DUMAVA-regeling in de toekomst ook open te stellen voor de nieuwbouw van (bijvoorbeeld) sportaccommodaties? Zo nee, waarom niet?
De DUMAVA is bedoeld om bestaand maatschappelijk vastgoed te verduurzamen. Nieuwbouw valt niet onder de scope van de subsidieregeling, omdat nieuwbouw al moet voldoen aan hoge eisen ten aanzien van verduurzaming.
Wel werk ik zoals toegelicht in de Najaarsbrief Sport en Bewegen 2024 voor de langere termijn aan een plan van aanpak gericht op het creëren van een toekomstbestendige sportinfrastructuur, om zo ook adequaat te kunnen ondersteunen bij de huidige en toekomstige opgave op het gebied van de bouw en het onderhoud van de sportaccommodaties.
Deelt u de mening dat nu u voornemens bent de BOSA de komende jaren af te bouwen en daartegenover de DUMAVA per 2 juni 2025 voor de sport open te stellen, het van belang is goed te monitoren of er in de praktijk voldoende financiële middelen naar de sport blijven gaan? Zo nee, waarom niet?
De verdeling van de middelen vanuit de DUMAVA wordt jaarlijks gemonitord. Hieruit zal blijken hoe groot het aandeel is dat vanuit de DUMAVA bij de sport terecht komt. Dit wordt na afloop van elke subsidieronde beschikbaar gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.5
Bent u bereid de Kamer uiterlijk Prinsjesdag 2025 te informeren welk deel van de DUMAVA 2025 in de praktijk tot op dat moment wordt toegekend aan de sport? Zo nee, waarom niet?
Ja, hiertoe ben ik bereid.
Het bericht inzake de aanhouding van de 27-jarige verdachte voor de moord op een 76-jarige vrouw in Den Dolder |
|
Thiadens , Emiel van Dijk (PVV) |
|
Karremans , Coenradie |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de aanhouding van de 27-jarige verdachte op 3 januari voor een dodelijk steekincident in Den Dolder op een 76-jarige vrouw?1
Ja, daar zijn wij mee bekend. Het is een tragisch incident en ons medeleven gaat uit naar de nabestaanden en naasten, de bewoners van Den Dolder, de werknemers van de kliniek en andere betrokkenen.
Bent u bekend met het feit dat de verdachte uit dezelfde kliniek komt als Michael P. die tijdens zijn verlof Anne Faber vermoordde?
De verdachte is bij dezelfde zorgaanbieder in zorg. Het betreft een andere afdeling van een andere kliniek, maar beide klinieken bevinden zich in Den Dolder.
Kunt u aangeven wie er verantwoordelijk is en wanneer het besluit genomen is om deze man met verlof de straat op te sturen waar hij vervolgens een nietsvermoedende onschuldige vrouw doodstak?
Nee, dat kunnen we niet. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft laten weten onderzoek te doen naar het incident2. In afwachting van dit onderzoek kunnen we niet ingaan op vragen over dit specifieke incident. De betreffende zorgaanbieder, Fivoor, heeft laten weten dat de verdachte op het moment van aanhouding niet onder justitie viel. Dit betekent dat de zorg die hij de afgelopen periode ontving, niet verleend werd binnen het kader van een strafrechtelijke maatregel of voorwaarde. Hiervoor gelden andere regels en voorwaarden rondom verlof. In algemene zin is het zo dat bij verblijf in een intramurale instelling de zorgaanbieder verantwoordelijk is voor haar cliënten, en eventuele vrijheden of verlof die zij krijgen. Daarbij is het goed te realiseren dat verblijf in een intramurale instelling niet zonder meer gepaard gaat met vrijheidsbeperkende interventies. Per individu wordt door behandelaren bezien of, en zo ja, welke mate van vrijheidsbeperking passend is, waarbij de zorgtitel leidend is in de mate van deze vrijheidsbeneming en manier waarop besloten wordt wanneer vrijheden zijn toegestaan.
Waarom heeft de man bij de risicobeoordeling van het verlof geen negatieve beoordeling gekregen, waren er contra-indicaties?
In afwachting van het onderzoek van Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kunnen we niet ingaan op deze vragen, zie ook het antwoord op vraag 3.
Op welke datum is deze man met verlof gegaan?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft deze man een verleden van incidenten of enige vorm van geweld in of buiten de kliniek?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel psychisch gestoorden zijn er op dit moment met verlof in Nederland?
We merken op dat we spreken over mensen met een psychische aandoening of stoornis. In Nederland worden mensen met een psychiatrische aandoening of stoornis of een verstandelijke beperking die al dan niet tijdelijk de grip op hun leven zijn kwijtgeraakt en/of een gevaar kunnen vormen voor de samenleving, behandeld. Dit is in het belang van henzelf en de veiligheid van onze maatschappij.
In het geval deze mensen in aanraking zijn gekomen met politie of justitie, kan zorg onderdeel worden van een (voorwaardelijke) straf of maatregel. Van de cliënten die in dit kader ter beschikking zijn gesteld, worden de verlofbewegingen gemonitord en met de Tweede Kamer gedeeld in de voortgangsbrief forensische zorg.3
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar in Nederland voorgekomen dat een bewoner van een kliniek een ernstig misdrijf pleegt tijdens zijn verlof?
Het antwoord op deze vraag kan op dit moment niet worden gegenereerd uit de geautomatiseerde systemen van de strafrechtketen. In reactie op uw vraag zal de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in de eerstvolgende staat van de forensische zorg in kaart brengen hoeveel terbeschikkinggestelden de afgelopen jaren tijdens verlof een ernstig misdrijf hebben gepleegd.
Deelt u de mening dat dat dit soort psychische gestoorden nooit vrij op straat mogen rondlopen en het liefst op cel vastgezet moeten worden?
Nee, deze mening delen we niet. Het is in strijd met onder andere de Grondwet en andere nationale en internationale wet- en regelgeving en verdragen om mensen hun vrijheid te ontnemen puur op basis van een psychische stoornis of welke aandoening dan ook. Slechts in het uiterste geval kan de vrijheid van mensen met een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke beperking worden ingeperkt. Dat is geregeld in de Wet verplichte ggz (Wvggz) en de Wet zorg en dwang (Wzd), die hiervoor een zorgvuldige procedure vereisen.
Gedwongen zorg – waaronder opname op een gesloten afdeling – is dus een ultimum remedium en dient niet lichtvaardig of breed toegepast te worden. Daarbij kan het zo zijn dat patiënten vrij zijn om naar buiten te gaan – ook omdat dit hoort bij hun behandeling en resocialisatie – tenzij er zeer zwaarwegende redenen zijn om die vrijheid te beperken. Laten we daarnaast benadrukken dat het grootste deel van de groep mensen die gedwongen zorg ontvangt niet voor incidenten zorgt. Sinds 2020 is voor ruim 30.000 mensen een crisismaatregel of zorgmachtiging afgegeven op grond van de Wvggz. Dat gaat om mensen die ambulant behandeld kunnen worden, maar ook om mensen die langdurig in een instelling verblijven.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om de straten veilig te houden van deze psychisch gestoorden om situaties als deze ten alle tijden te voorkomen?
Zoals in verschillende Kamerbrieven aangegeven is het niet mogelijk om alle incidenten te voorkomen. Wel wordt er door de hele zorg- en veiligheidsketen hard gewerkt om de kans hierop zo veel als mogelijk te verkleinen. Diverse maatregelen die hierop toezien worden beschreven in de werkagenda aansluiting reguliere en forensische zorg. Hierover is op 25 november 2024 een brief naar uw kamer verstuurd.4 Daarnaast wordt er gewerkt aan een brede aanpak onder de verschillende ministeries rondom verward en/of onbegrepen gedrag naar aanleiding van de parlementaire verkenning naar dit onderwerp. Hierover is uw kamer op 18 november 2024 geïnformeerd.5
Kunt u in detail aangeven wat er na aanleiding van de moord op Anne Faber is gedaan aan veiligheidsmaatregelen in de klinieken om de maatschappij te beschermen van deze psychisch gestoorden?
De moord op Anne Faber heeft een enorme impact gehad op het land, maar ook op de manier waarop men naar veiligheid in de (forensische) klinieken kijkt.
Anders dan bij in het incident waar in vraag 1 naar verwezen wordt, was Michael P. in zorg bij de forensische afdeling van de kliniek en daarmee onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Naar aanleiding van het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV), de IGJ en de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming in maart 2019 zeven maatregelen aangekondigd om herhaling van dergelijke ernstige incidenten in de forensische zorg te voorkomen.6 Deze maatregelen zijn getroffen naar aanleiding van de conclusie uit de rapportages dat de balans tussen zorg en beveiliging was doorgeschoten naar zorg. Om deze balans te herstellen zijn de volgende maatregelen geïmplementeerd:
Daarnaast heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming onderzoek gedaan naar de problemen ten aanzien van de complexiteit van de doelgroep, administratieve lasten, financiële druk en de arbeidsmarkt. Uit de conclusie bleek dat de forensische sector onder druk staat. De periodieke voortgangsrapportages forensische zorg beschrijven hoe het Ministerie van JenV hier mee om gaat.7 Een voorbeeld hiervan in het de inwerkingtreding van het Kwaliteitskader Forensische Zorg (KKFZ) in oktober 2022. Het KKFZ formuleert op heldere wijze wat wordt verstaan onder «kwalitatief goede forensische zorg» en heeft tot doel de kwaliteit van de forensische zorg inzichtelijk te maken en verder te verbeteren.
Meest recentelijk zijn na het steekincident in Den Dolder op 2 januari 2025 de verlofbewegingen van de cliënten van Fivoor tijdelijk stopgezet en extra buurtcoaches ingezet. Voorts heeft Staatssecretaris Coenradie van Justitie en Veiligheid op 5 februari jl. overleg gehad met burgemeester Langenacker en wethouder van Dijk van de gemeente Zeist, én commissaris van de Koning van de provincie Utrecht, dhr. Oosters. Hierbij is onder meer besproken of en hoe Rijksvastgoed kan worden ingezet voor de verhuizing van Fivoor. Ook is gesproken over de veiligheid in Den Dolder. De zorgen en gevoelens van onveiligheid van de omwonenden zijn begrijpelijk en nemen wij serieus. Daarom wordt bekeken naast de reeds ingezette maatregelen wat verder nodig is om de veiligheid en leefbaarheid in Den Dolder te verbeteren. Op uitnodiging van burgemeester Langenacker, gaan wij binnenkort op werkbezoek naar Den Dolder om hierover verder te praten met omwonenden.
Klopt het bericht dat er plannen waren dat deze kliniek zou gaan verhuizen? Zo ja, waarom is dit niet doorgezet, helemaal gezien het feit dat omwonenden al jaren waarschuwen voor de onveiligheid en overlast afkomstig van veelal criminelen die deze kliniek huisvest?
Ja, dat klopt. Het vinden van een nieuwe plek is ingewikkeld, juist vanwege de zorg van omwonenden bij incidenten laat Fivoor weten. Overigens willen we er wel op wijzen dat het niet aan de bewindspersonen van de Ministeries van Justitie en Veiligheid dan wel Volksgezondheid, Welzijn en Sport is om de kliniek te sluiten of aan te sturen op een tijdspad richting de voorgenomen verhuizing. Fivoor is een private zorginstelling, die zelf verantwoordelijk is voor haar vastgoedbeheer.
De effectiviteit van medische genderbehandelingen bij kinderen |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (PVV), Karremans |
|
![]() |
Kent u het artikel «Gender-affirming medical treatment for adolescents: a critical reflection on «effective» treatment outcomes» van vijf Amsterdamse wetenschappers, waaronder de hoofdbehandelaar van de genderkliniek van het Amsterdam UMC?1
Ik heb naar aanleiding van deze Kamervragen kennisgenomen van het bovenstaande artikel.
Wat vindt u van de volgende conclusie en stellingname van de onderzoekers: «Instead of solely focusing on substantiating the «effectiveness» of GAMT [gender-affirming medical treatment] with empirical evidence and justifying its provision by showing overall improvement, we should explore how to better support healthcare providers and TGD [trans and gender diverse individuals] in navigating negative feelings throughout and post-GAMT.»? Wat vindt u van hun suggestie dat aangetoonde verbeteringen met de betrekking tot de mentale gezondheid niet noodzakelijkerwijs vereist zijn om deze behandelingen voort te zetten?
In Nederland wordt pas na uitgebreide psychologische evaluatie en ondersteuning medische behandeling ingezet op gebied van transgenderzorg voor kinderen en jongeren. Kinderen en adolescenten die een medische behandeling ondergaan, worden gedurende het traject nauwlettend gemonitord om hen te ondersteunen, de voortgang te volgen en eventuele negatieve gevolgen van de behandeling tijdig te herkennen. Daarnaast wordt, in samenwerking met ouders/verzorgers en betrokken behandelaren regelmatig gereflecteerd op de voortgang van de behandeling. Ik verwijs hiervoor ook naar de brieven over dit onderwerp van juni en november 20242,3.
Het genoemde artikel onderzoekt ethisch de uitkomstmaten4 die in wetenschappelijk onderzoek worden gebruikt om de zorg voor transgender jongeren te rechtvaardigen, waarbij zowel de waarde van de huidige uitkomstmaten als de mogelijke kanttekeningen daarbij worden besproken. Het doel van het artikel is om te reflecteren op de verschillende uitkomstmaten die tot nu toe gebruikt zijn in wetenschappelijk onderzoek om een vollediger en meer genuanceerd beeld te krijgen van uitkomsten en effectiviteit van behandeling. Uw vraag over de suggestie dat aangetoonde verbeteringen in de mentale gezondheid niet noodzakelijk zijn voor het voortzetten van behandelingen, kan ik niet beoordelen. Er wordt in dit artikel nergens definitief stelling genomen of een antwoord geformuleerd op deze vraag.
Aangezien de onderzoekers een normatieve discussie willen starten over hoe de effectiviteit van genderbehandelingen bij minderjarigen gezien moet worden, wat is uw reactie op de vraag die zij opwerpen: «(…) if GAMT does not necessarily require demonstrating improvement to justify its provision, what should its objectives be? In other words, what ethical and philosophical justifications should underpin GAMT for adolescents, and what does good GAMT for adolescents entail?»
Het is een terechte vraag wat goede transgenderzorg voor kinderen inhoudt. De Gezondheidsraad is gevraagd de Nederlandse aanpak te vergelijken met de aanpak in andere landen met andere zorgstandaarden en geldende wet- en regelgeving. De Gezondheidsraad5 is verzocht om daarbij onder andere ook in kaart te brengen wat wetenschappelijk bekend is over de (langetermijn-) gevolgen van puberteitsremmers en genderbevestigende hormoonbehandelingen voor de fysieke en mentale gezondheid. Ik ga ervan uit dat het bovenstaande artikel ook wordt meegenomen in het nog uit te brengen advies.
Wat vindt u van de mogelijkheid die in het artikel wordt opgeworpen om, analoog aan bijvoorbeeld abortus of anticonceptie, genderbehandelingen bij minderjarigen te gaan bezien en rechtvaardigen vanuit persoonlijke wensen («personal desire») en autonomie? Hoe beoordeelt u deze suggestie vanuit het perspectief van de bescherming van de rechten van het kind en de professionele verantwoordelijkheid van artsen, waarbij onder meer een toets op noodzaak, zorgvuldigheid en het kiezen van de minst belastende, en zo mogelijk omkeerbare, ingreep een belangrijke plaats heeft?
Zie antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat een dergelijke benadering haaks staat op de empirische benadering die in Nederland tot op heden geldt ten aanzien van de effectiviteit van medische behandelingen, zeker bij kinderen?
Het is aan de wetenschap en het zorgveld zelf om te werken aan kennis- en expertiseontwikkeling. In het veld vindt (inter)nationale samenwerking plaats op het gebied van kennis- en expertiseontwikkeling. Het is vervolgens aan veldpartijen om gezamenlijk richtlijnen op te stellen, die dienen als kwaliteitsstandaard of onderdeel van de professionele standaard, en daarin invulling te geven aan de vraag wat goede transgenderzorg is. Zorgaanbieders moeten deze richtlijnen vervolgens toepassen, zoals voor alle vormen van zorg in Nederland geldt, op grond van artikel 2 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz).
De zorg aan transgender personen staat beschreven in de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch6. Deze is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, medische praktijkervaring, input van patiënten en internationale richtlijnen.
Erkent u dat een dergelijke benadering gebaseerd op de persoonlijke wensen en autonomie van een kind risicovol is, gelet op de onomkeerbaarheid van bepaalde medische genderbehandelingen, de onduidelijkheid over effecten op de langere termijn en het voorkomen van transitiespijt?
De zorg aan transgender personen staat beschreven in de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch7. Deze is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, medische praktijkervaring, input van patiënten en internationale richtlijnen. Vanuit de expertisecentra wordt genderzorg zodanig ingericht dat het risico op transitiespijt, door een zorgvuldige en persoonlijke aanpak, zo veel mogelijk wordt geminimaliseerd.
Als een empirische onderbouwing voor de effectiviteit van medische genderbehandelingen ontbreekt, hoe verhoudt dit zich tot het kabinetsdoel (bijvoorbeeld vastgelegd in het Integraal Zorgakkoord) om passende zorg te bevorderen en niet-passende zorg tegen te gaan?
Passende zorg is waardegedreven. Dit betekent dat zorg op de eerste plaats effectief is, oftewel voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk, en daarmee meerwaarde heeft voor de patiënt. Daarnaast betekent het ook een doelmatige inzet van mensen, middelen en materialen. Empirische onderbouwing voor de effectiviteit van medische genderbehandelingen is daarbij uiteraard belangrijk. De stand van de wetenschap en praktijk is het wettelijke criterium dat bepaalt dat de te verzekeren zorg in voldoende mate bewezen effectief moet zijn. Naast de wetenschappelijke onderbouwing zijn ook de ervaringen uit de praktijk van zorgverleners en patiënten van grote waarde (Evidence-Based Medicine).
Zorgbreed geldt dat niet alle behandelingen met hoge bewijslast kunnen worden onderbouwd. Kennis van zorgverleners en patiënten is nodig om te bepalen of zorg klinische meerwaarde heeft. Het is wettelijk bepaald dat alle te verzekeren zorg in de Zorgverzekeringswet dient te voldoen aan het criterium «de stand van de wetenschap en praktijk». De Zorgverzekeringswet kent voor het grootste deel een open systeem van het basispakket. Geneeskundige zorg die bewezen effectief wordt geacht, stroomt automatisch in het te verzekeren pakket. Voor de open instroom van zorg geldt dat er een grote verantwoordelijkheid ligt bij het veld. Wetenschappelijke en beroepsverenigingen maken de effectiviteit van zorg inzichtelijk en of deze voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk. Genderincongruentie is opgenomen in de «International Classification of Diseases (ICD-11)». Volgens het internationaal verschenen rapport «Standards of Care for the Health of Transgender and Gender Diverse People, Version 8», bestaat voor een deel van deze transgender personen een medische noodzaak tot zorg. Nederland volgt deze internationale consensus. De individuele beoordeling van noodzakelijkheid gaat om de afweging of in het individuele geval de zorg, bijvoorbeeld een genderbevestigende operatie, het aangewezen middel is voor de verzekerde.
Kunt u toelichten aan welke criteria en/of normen medische genderbehandelingen bij minderjarigen op dit moment worden getoetst als het gaat om effectiviteit en passende zorg? Kunt u daarbij in ieder geval ingaan op het pakketcriterium «noodzakelijkheid» en de door Zorginstituut Nederland gehanteerde definitie van «effectiviteit»?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven wat de consequenties zijn, bijvoorbeeld voor de vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet, als medische genderbehandelingen bij kinderen niet blijken voldoen aan deze normen?
Voor het vergoeden van medische genderbehandelingen bij kinderen gelden dezelfde criteria/normen als bij elke andere vorm van medisch specialistische zorg. Zie hiervoor verder de beantwoording van vraag 8.
Wat is de status van het traject «Probleemanalyse psychologische zorg bij transgenderzorg» vanuit de Pakketagenda passende zorg 2023–2025 van Zorginstituut Nederland?
Een van de onderwerpen op de pakketagenda 2023–2025 is «Transgenderzorg afbakening».Samen met betrokken partijen kijkt het Zorginstituut welk deel van de psychologische zorg aan transgender personen valt onder de ggz-aanspraak en welk deel hoort bij het somatische traject. Het Zorginstituut voert op dit moment verkennende gesprekken met partijen in de transgenderzorg om de huidige situatie in kaart te brengen. De opleverdatum van het eindrapport is nog niet bekend. Dit is afhankelijk van diverse ontwikkelingen zoals de doorontwikkeling van de richtlijn transgenderzorg-somatisch en -psychisch en de oprichting van het Landelijk Platform Transgenderzorg.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat over medische ethiek (15 januari 2025)?
Ja.
De brief van de NORTH group |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Schoof , Karremans |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de bijgevoegde brief en wetenschappelijke onderbouwing van de NORTH group inzake de veiligheid en effectiviteit van de gemodificeerde mRNA-producten voor COVID-19?1
Het Nederlandse vaccinatiebeleid is gestoeld op onafhankelijke wetenschappelijke advisering. Signaleringen over vaccins worden doorlopend gemonitord en onderzocht. Als hiertoe aanleiding is, wordt passende actie ondernomen om de veiligheid van vaccinaties te waarborgen. In de beantwoording van diverse schriftelijke vragen over COVID-19-vaccinatie zijn mijn ambtsvoorgangers al uitgebreid ingegaan op de zorgen die in de genoemde brief worden geuit. Hieronder heb ik in mijn beantwoording verwijzingen naar deze eerdere antwoorden opgenomen.
Erkent u dat de injecties tegen COVID-19 nooit zijn getest op hun vermogen om virusoverdracht te stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de in de brief geuite zorgen hieromtrent?
Voor een uitgebreide toelichting op dit onderwerp verwijs ik naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) d.d. 12 oktober 2022.2
Erkent u dat COVID-19-injecties een ongekend aantal gemelde bijwerkingen, alsmede sterfgevallen, tot gevolg hadden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de in de brief geuite zorgen hieromtrent?
Voor een uitgebreide toelichting op het aantal gemelde bijwerkingen verwijs ik naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga d.d. 25 juli 2022.3 Er is brede wetenschappelijke consensus dat de COVID-19-vaccins goed beschermen tegen ernstige ziekte en overlijden.
Erkent u dat analyses door meerdere, onafhankelijke wetenschappers wijzen op variabele en buitensporige hoeveelheden residueel plasmide-DNA in de producten van Pfizer en Moderna, welke nooit in op de markt gebrachte flacons terecht hadden mogen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de in de brief geuite zorgen hieromtrent?
Ik onderschrijf deze analyses niet. Zie voor een uitgebreide toelichting de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga d.d. 17 april4 en 3 oktober 2023.5 Ook verwijs ik naar de reactie die de Australische Therapeutic Goods Administration (TGA) heeft gegeven naar aanleiding van berichtgeving over dit onderwerp.6
Bent u bereid tot het onmiddellijk beëindigen van het gebruik van gemodificeerde mRNA-injecties tegen COVID-19, alsook het initiëren van een terugroepactie van deze producten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid een onafhankelijk en transparant onderzoek naar de naleving van voorschriften, wijze van goedkeuring en gebruik van de mRNA-injecties te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid van COVID-19-vaccins is uitgebreid onderzocht en beoordeeld door verschillende onafhankelijke wetenschappelijke instanties, waaronder het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en de Gezondheidsraad. Ik zie geen aanleiding om extra onderzoek te laten uitvoeren naar de wijze van goedkeuring en het gebruik van COVID-19-vaccins.
Kunt u de Kamer voorzien in wetenschappelijk bewijs dat de stelling, dat er absoluut geen risico is op schade aan menselijk DNA, onweerlegbaar onderbouwt? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het ontbreken van de juiste hulpstoffen (enzymen), kunnen zowel het mRNA als eventuele stukjes plasmide-DNA die achtergebleven kunnen zijn in het vaccin niet binnendringen tot de celkern van de lichaamscellen, waar het DNA zich bevindt. De vaccins kunnen het menselijk DNA dus niet veranderen. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de brief aan uw Kamer van 6 maart 2023.7
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het rapport van de Raad Volksgezondheid en Samenleving ‘Gezond in de Bonus, via supermarkten betere voeding stimuleren’ |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kent u het rapport «Gezond in de Bonus, via supermarkten betere voeding stimuleren», een rapport van de Raad Volksgezondheid en Samenleving en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met het rapport «Gezond in de Bonus, via supermarkten betere voeding stimuleren» van de Raad Volksgezondheid en Samenleving. Voor mijn reactie verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 5 tot en met 9 hieronder.
Deelt u de constateringen in hoofdstuk één, dat de huidige voedselconsumptie de volksgezondheid bedreigt? Kunt u dit toelichten?
Ik deel deze constatering van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) dat de situatie die is ontstaan als gevolg van ongezonde voeding ernstig is. Er is een groeiend aantal mensen met ziekten of overgewicht (mede) ten gevolge van ongezonde voeding.
In 2023 had 11,3% van de 4 tot 12 jarigen en 14,3% van de 12–18 jarigen overgewicht. Uit de nieuwste Volksgezondheid Toekomstverkenning (VTV) van het RIVM blijkt dat overgewicht het snelst toeneemt onder jongvolwassenen en dat mensen ook steeds jonger zijn wanneer overgewicht ontstaat2. Dit kost gezonde levensjaren en leidt ook tot meer sterfte.
Het RIVM heeft berekend dat zonder extra maatregelen het percentage inwoners van Nederland met overgewicht zal oplopen tot 64 procent in 2050. Dit is zorgelijk, zeker omdat onder jongvolwassenen het overgewicht het snelste zal toenemen in de toekomst. Dit heeft grote persoonlijke en maatschappelijke consequenties.
Kunt u een reflectie geven op het feit dat de huidige keuze-architectuur het gedrag van mensen sterk in de richting van ongezond voedsel stuurt en dat kiezen voor gezond voedsel lastig is?
Onze voedselkeuzes worden sterk beïnvloed door de voedsel- en leefomgeving en de blootstelling aan marketing en toenemend schermgebruik. In het straatbeeld, ook rondom scholen, is sprake van een toenemend aantal fastfoodketens, 80% van de aanbiedingen in supermarkten is voor ongezonde producten, 80% van het aanbod valt niet in de categorie gezond en ook bij vrije tijdsbestedingen (tijdens het sporten of in een pretpark) is de verhouding gezond-ongezond uit het lood. De consument kiest uiteindelijk zelf wat hij eet, maar deze keuze wordt (onbewust) zeer sterk beïnvloed. Dit maakt gezond kiezen heel lastig. Daarnaast is er een norm die ervan uitgaat dat ongezond eten normaal is.
In een gezond voedingspatroon is ruimte voor minder gezonde producten. Die mogen er uiteraard zijn, maar de huidige verhoudingen in aanbod, marketing en consumptie is doorgeslagen en maakt het bijzonder lastig om gezond te kiezen.
Hoe gaat u ervoor zorgen, naast de reeds aangekondigde wet op kindermarketing op ongezond voedsel, de omgeving zo te veranderen dat het makkelijk, mogelijk en aantrekkelijk wordt om gezonde voedselkeuzes te maken, voor alle mensen, inclusief volwassenen?
Mijn beleid is erop geënt dat de gezonde keuze de makkelijke keuze moet worden. Ik zet onder andere in op afspraken met supermarkten over het vergroten van het verkoopaandeel gezonde producten. Supermarkten zijn belangrijk: 70% van wat we dagelijks consumeren komt uit de supermarkt. Dat schept een verantwoordelijkheid. Supermarkten hebben veel invloed op wat mensen eten en kunnen gezonde keuzes makkelijker maken.
Daarnaast zijn ook stappen nodig voor een gezond aanbod op school of bij vrijetijdsbestedingen evenals maatregelen om meer sporten en bewegen te stimuleren. Ook volgt er nog een kabinetsbesluit over een mogelijke aanpassing van de verbruiksbelasting op frisdranken om het tarief hiervan te relateren aan het suikergehalte en werk ik, zoals in vraag 4 is aangegeven, aan regelgeving om kindermarketing te beperken. In de samenhangende effectieve preventiestrategie die ik eind van het eerste kwartaal aan uw Kamer stuur, zal ik de doelen en maatregelen voor meer gezond aanbod nader toelichten.
Hoe staat u tegenover het advies en de stevige oproep van de Raad Volksgezondheid en Samenleving om supermarktconcerns een financiële prikkel te geven om meer gezond voedsel te verkopen via een wettelijk verankerd bonus-malussysteem?
De Raad wijst terecht op de belangrijke rol van de supermarkt: twee-derde van de aankopen van voeding vindt plaats in supermarkten. In supermarkten worden de keuzes van de consument actief beïnvloed actief via reclame, aanbiedingen, de plaats van producten in de schappen en de inrichting van het looppad. Dit brengt verantwoordelijkheid met zich mee. Supermarkten kunnen en moeten naar mijn mening meer doen om de gezonde keuze te bevorderen. Ze hebben aangegeven dat ze deze verantwoordelijkheid ook willen nemen.
Ik ga met de supermarkten om tafel om concrete doelen af te spreken, ook voor de kortere termijn, over de toezegging die zij hebben gedaan om de verkoop van gezonde producten te vergroten. En ik verwacht concrete actie van supermarkten om hun afspraken na te komen.
Daarbij zal ik een monitor inrichten om jaarlijks de voortgang te kunnen volgen. Mocht blijken dat deze afspraken onvoldoende effect hebben, dan zullen aanvullende maatregelen worden overwogen.
Ik verwacht dat ik met het maken van afspraken over een gezonder aanbod op een eenvoudigere manier de doelen kan bereiken dan met een bonus-malussysteem die de RVS nastreeft. In mijn brief over de samenhangende effectieve preventiestrategie zal ik hier nader op in gaan.
Bent u bereid dit wettelijk verankerd bonus-malussysteem verder uit te werken qua vormgeving in 2025?
Zie ook antwoord 5. Ik zet allereerst in op concrete afspraken met de supermarkten en het jaarlijks monitoren van de voortgang hiervan.
Mocht de voortgang daarvan onvoldoende zijn, dan overweeg ik wettelijke maatregelen. Ten aanzien van het voorstel voor een bonus-malussysteem ben ik terughoudend over de haalbaarheid, omdat een dergelijke regeling moet passen binnen de regels die gelden op het vlak van mededinging, staatssteun, de Europese dienstenrichtlijn en fiscale regelgeving. Ook voorzie ik een toename van regeldruk. Zoals aangegeven bij de aanbieding van het rapport aan uw Kamer zal ik in mijn brief over de samenhangende effectieve preventiestrategie nog met een inhoudelijke reactie komen op de aanbevelingen uit het rapport.
Bent u bereid qua vormgeving aandacht te besteden aan de benodigde verschillen tussen supermarkten wat betreft clientèle en regionale spreiding?
Zie ook antwoord 6. Ik richt mij in eerste instantie op afspraken met supermarkten over het vergroten van het verkoopaandeel gezonde producten.
Deelt u het standpunt van de rapportschrijvers dat door bij de supermarkten te beginnen, de supermarketens kunnen functioneren als hefboom voor andere sectoren, zoals andere fastfoodaanbieders, zoals snackbars, (tank)stations en restaurants en cafés?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Supermarkten hebben veel invloed op wat mensen eten en kunnen gezonde keuzes makkelijker maken.
Als supermarkten hun verantwoordelijkheid nemen kan dit een stimulans zijn en ondersteuning geven bij maatregelen die ook in andere omgevingen nodig zijn. Dit wil niet zeggen dat andere partijen moeten gaan wachten op de stappen van de supermarkten. We hebben alle partijen nodig om de voedselomgeving gezonder te maken. Daar maak ik mij dan ook sterk voor. Ik zal dit in mijn brief over de samenhangende effectieve preventiestrategie nader uiteenzetten.
Tot slot, omarmt u alle aanbevelingen uit het rapport? Kunt u dit nader toelichten?
De RVS doet twee aanbevelingen:
Met betrekking tot de eerste aanbeveling: ik herken en deel de behoefte aan deze maat voor gezondheid. Ik bereid een monitor voor supermarkten voor waarin op uniforme wijze het verkoopaandeel van gezonde producten wordt gemeten. De monitor zal worden gebaseerd op de Schijf van Vijf.
Op de tweede aanbeveling kom ik terug in mijn reactie op het RVS-advies die ik betrek bij de samenhangende effectieve preventiestrategie die ik eind van dit kwartaal naar uw Kamer stuur.
Bent u bekend met de Kamerbreed aangenomen motie van de leden Van der Wal en Mohandis over binnen de bestaande budgettaire kaders van de ministeries van OCW, BZK, VWS en Defensie een oplossing vinden voor het voortzetten van de garantieregeling voor bevrijdingsfestivals (t.v.v. 36 600 VIII, nr. 25)? Zo ja, wat is de huidige stand van zaken rond de gesprekken over de organisatie van Bevrijdingsfestivals voor 2025?
Lukt het, met de viering van de tachtigste verjaardag van de bevrijding in het achterhoofd, om de gebruikelijke festivals in veertien steden te organiseren en hiervoor een garantieregeling te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat juist op dit moment, met het oog op de tachtigste verjaardag van de bevrijding, een gezamenlijke bijdrage aan een garantieregeling van significante betekenis is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het belangrijk is om de festivals tijdig duidelijkheid te geven over een eventuele garantieregeling voor 2025? Zo ja, kunt u de eerdere schriftelijke vragen van de leden Mohandis en Slagt-Tichelman, onderliggende vragen en de wijze van uitvoering van de motie Van der Wal en Mohandis voor het kerstreces beantwoorden?
De beantwoording van Kamervragen d.d. 3 oktober 2024 |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Mariëlle Paul (VVD), Karremans |
|
![]() |
Hoe kijkt u naar de zorgplicht van de desbetreffende bonden, gezien de stelling uit de beantwoording van 3 oktober dat «de rol en invloed van de bonden relatief beperkt is en hun verantwoordelijkheid voor individueel grensoverschrijdend gedrag gering»? En hoe kijkt u in het bijzonder naar de onder sportkoepel NOC*NSF ressorterende Nederlandse Algemene Danssport Bond (NADB) en welke rol zij hebben naar hun leden of naar de dansers die worden begeleid door bij de NADB-aangesloten dansleraren?
De zorgplicht van een sportbond heeft met name betrekking op verenigingen. Zodra melding wordt gedaan van grensoverschrijdend gedrag binnen een vereniging door (bestuurs-)leden, hebben verenigingen een meldplicht richting de bond of het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN).
NOC*NSF heeft samen met de bonden algemene gedragsregels opgesteld om ongewenst gedrag te verminderen. Alle sportbonden die zijn aangesloten bij NOC*NSF – inclusief de NADB – hebben deze gedragsregels opgenomen in hun tuchtrecht. Zo zijn in ieder geval leden van de desbetreffende sportbonden via hun lidmaatschap gebonden aan deze reglementen. Om begeleiders, inclusief de bij de NADB-aangesloten dansleraren, te binden aan deze reglementen kunnen zij tevens lid worden van de desbetreffende bond. Ook kunnen zij op verzoek de Verklaring Onderwerping Tuchtrecht (VOT) tekenen, waarmee ze tevens worden gebonden aan de reglementen uit het tuchtrecht.
Bent u ervan op de hoogte dat van de aanbevelingen die door een onafhankelijke projectgroep binnen de NADB zijn gedaan het advies om excuses te maken niet wordt opgevolgd? Wat vindt u van de uitblijvende excuses? Deelt u de mening dat de «erkenningsvideo» van de door het Rijk gefinancierde Alliantie Dans Veilig niet toereikend is?1 2
De Alliantie Dans Veilig heeft een brede erkenningsvideo gepubliceerd richting de danssector waarmee zij haar erkenning uitspreekt aan alle dansers die zijn geconfronteerd met grensoverschrijdend gedrag en het leed dat zij hebben ervaren.
Het is aan de bonden om te bepalen hoe de erkenning aan de dansers wordt ingevuld. De NADB heeft ervoor gekozen dat te doen door te verwijzen naar deze erkenningsvideo.
Wat kunnen de indieners van u verwachten met betrekking tot de tijdens het wetgevingsoverleg Sport op 2 december 2024 overgenomen motie die u verzoekt «om een fatsoenlijke en behandeling en erkenning voor de klokkenluider in het dansmisbruikdossier»?3
In het verleden zijn reeds gesprekken gevoerd waarbij een fatsoenlijke behandeling altijd het uitgangspunt is geweest. Daarnaast zal het Ministerie van VWS binnenkort opnieuw in gesprek treden met de betrokkene om de opties voor erkenning samen verder te verkennen.
Klopt het dat trainers, coaches, bestuurders en anderen in posities waarin sociale veiligheid een rol speelt bij hun aanstelling binnen bijvoorbeeld de NADB nog altijd geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) hoeven aan te leveren? Zo ja, welke reden ligt hieraan ten grondslag? En vanaf wanneer gaat die verplichting wel in?
Tot op heden zijn sportverenigingen en sportbonden – inclusief de NADB – niet verplicht om naar een VOG te vragen bij vrijwilligers. Wel moedigt het kabinet samen met de sportsector het gebruik van de VOG binnen de sport aan. Een sportvereniging kan via de Regeling Gratis VOG die door het Ministerie van VWS wordt gesubsidieerd vrijwilligers vergoeden.
Op dit moment wordt een wettelijke verplichting niet overwogen, met name omdat het een zeer kostbare aangelegenheid is en het vrijwilligers mogelijk afschrikt. Ook zal een wettelijke plicht niet leiden tot de benodigde cultuurverandering binnen een vereniging, omdat die met name moet worden bereikt door het uitspreken en naleven van behoorlijke omgangsnormen waardoor betrokkenen hopelijk de benodigde veiligheid ervaren om meldingen te doen. Ten slotte hebben enkel uitspraken vanuit het strafrecht – en niet het tuchtrecht – invloed op de verstrekking van een VOG.
Waarom valt het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) onder de sportkoepel NOC*NSF en is er niet gekozen voor een volledig onafhankelijke positie? Begrijpt u de bezwaren van (oud-)dansers dat ze geen vertrouwen hebben in dit meldpunt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
NOC*NSF heeft in zijn professioneel statuut vastgelegd dat zowel vertrouwenspersonen, casemanagers als overige medewerkers die werkzaam zijn bij het CVSN hun werk volledig onafhankelijk van de directie van NOC*NSF moeten kunnen doen. Dit is doelbewust opgenomen om het onafhankelijk functioneren van het CVSN te benadrukken zodat het doen van een melding kan worden gefaciliteerd. Dat lijkt zijn vruchten af te werpen: het CVSN ervaart de afgelopen jaren een toenemende meldingsbereidheid onder sporters en betrokkenen in de sport.
Hoewel ik het betreur dat dansers geen vertrouwen hebben in het CVSN, heeft het meldpunt tot op heden geen concrete signalen of anderszins ontvangen die gaan over de betrouwbaarheid van het meldpunt.
Om sociale veiligheid in de sport te versterken, werk ik momenteel aan een wetsvoorstel dat zal leiden tot de oprichting van een onafhankelijk integriteitscentrum, waarmee het CVSN tevens wordt losgekoppeld van NOC*NSF. Tot die tijd blijft het CVSN beschikbaar voor alle melders. Het CVSN heeft herhaaldelijk hulp aangeboden aan betrokkenen en staat open voor iedereen die een melding wil doen. Ook kunnen melders zich wenden tot andere hulporganisaties als zij dat wensen.
Kunt u een eerste tussenrapportage geven over de Opvolgingscommissie Dansen en de Ethische Commissie Dansen en aangeven welke stappen reeds zijn gezet?
De Instellingsbesluiten voor zowel de Opvolgingscommissie als de Ethische Commissie Dansen zijn inmiddels gepubliceerd.4 Hiermee zijn de leden van de Ethische Commissie Dansen ook gelijk benoemd. Voordat de beoogde leden van de Opvolgingscommissie worden benoemd, zal de Ethische Commissie Dansen hierover eerst de Minister van OCW adviseren. Door een transparant vormgegeven traject om te komen tot de benoeming van de leden van de Opvolgingscommissie wordt gezorgd voor vergroting van het draagvlak voor het proces om tot verbeteringen te komen in de danssector. Na hun benoeming kunnen zij aan de slag met de beoordeling van de vraag in hoeverre de aanbevelingen uit het onderzoek Schaduwdansen voldoende zijn opgepakt door de betrokken partijen.
Bent u op de hoogte van de door Alliantie Dans Veilig opgestelde gedragscode die geldt voor leden van de expertgroepen die werken aan verbeteringen in de danssector? Zo ja, bent u het eens met alle vijf de afspraken waarmee akkoord gegaan dient/diende te worden om te kunnen toetreden?
De Minister van OCW en ik zijn op de hoogte van de afspraken die worden gemaakt met de leden van de expertgroepen. Deze afspraken zijn gebaseerd op het tussen de aangesloten partijen overeengekomen convenant dat is opgesteld door een integriteitsjurist.
Klopt het dat van de circa 4800 dansaanbieders maar zo’n zes procent valt onder de vijftien (koepel)organisaties die samen de Alliantie Dans Veilig vormen? En klopt het ook dat de «dansersachterban» van de Alliantie Dans Veilig, afgezet tegen de ongeveer anderhalf miljoen dansers die in Nederland actief zijn, nog geen half procent beslaat? Met andere woorden: wat zegt dit over het draagvlak, de slagkracht en reikwijdte van de Alliantie Dans Veilig?
De Alliantie Dans Veilig is een samenwerkingsverband tussen een aantal partijen in de danssector. Deze organisaties hebben de handen ineen geslagen om veiligheid en integriteit binnen deze gehele sector te bevorderen. Zij beperken hun inspanningen echter niet tot hun eigen «dansersachterban». Integendeel: de Alliantie Dans Veilig tracht sociale veiligheid binnen de danssector in de breedste zin te verbeteren door opvolging te geven aan de aanbevelingen uit het onderzoek Schaduwdansen. Daarmee is hun beoogde slagkracht groot en hun reikwijdte breed.
Vanaf de oprichting van de Alliantie Dans Veilig kan elke dansorganisatie die wil bijdragen aan een veilige danssector zich bij de Alliantie Dans Veilig aansluiten. Hiermee wordt het draagvlak voor het proces verder bevorderd. Daarom moedigen Minister van OCW en ik de organisaties die nog niet zijn aangesloten aan om alsnog deze stap naar voren te zetten.
Welke stappen worden gezet om de didactische vaardigheden, ethiek en integriteit te verbeteren/borgen van het nog altijd onbeschermde beroep van dansdocent/leraar?
De Alliantie Dans Veilig werkt momenteel aan de verbetering van didactische vaardigheden en ethiek en integriteit door het aanbieden van e-learnings via de website, handreikingen voor de sociale veiligheid binnen de amateur dansscholen en (samen met Dans Belang) de bredere inzet van het kwaliteitsregister en scholing onder dansdocenten. Tot slot neemt Dans Belang een module over sociale veiligheid op in haar scholing voor dansdocenten.
Kunt u aangeven wat uw aangekondigde «betrokken blijven bij de inspanningen» als bewindslieden in concrete zin betekent? In hoeverre bent u betrokken?
De Ministeries van OCW en VWS financieren tot eind 2025 de Alliantie Dans Veilig en de ethische- en opvolgingscommissie die de aanbevelingen uit het onderzoek Schaduwdansen evalueren. Daarnaast hebben het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW regelmatig contact met de Alliantie Dans Veilig over de voortgang op dit dossier.
In hoeverre verhoudt de aankondiging dat «gezien de nadere portefeuilleverdeling op het Ministerie van OCW de Minister van OCW verantwoordelijk voor dit dossier is» zich tot verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport op dit dossier? Kunt u dit nader toelichten?
Ik ben als Staatssecretaris Jeugd Preventie en Sport verantwoordelijk voor het dansdossier voor zover de dans betrekking heeft op sport (en in het bijzonder wedstrijddans). De Minister van OCW is verantwoordelijk voor het dansdossier voor zover de dans betrekking heeft op de culturele sector. Hoewel deze set Kamervragen ook aan de Staatssecretaris van OCW is gesteld, heeft zij hier geen rol in. Onderhavige vragen zijn daarom beantwoord door de Minister van OCW en mij.
Het bericht ‘Geweld, intimidatie en homofobie – hoe Feyenoord zijn meest gevreesde hooligans dichtbij houdt’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Karremans , van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geweld, intimidatie en homofobie – hoe Feyenoord zijn meest gevreesde hooligans dichtbij houdt»?1 en de aflevering van onderzoeksprogramma BOOS over dit onderwerp?2 Zo ja, wat is uw reactie op het bericht en de aflevering?
Ja, ik ken het bericht en de uitzending. De daar getoonde feiten keur ik ten zeerste af. Het is daarnaast goed te zien dat politie en het OM direct hebben gehandeld op de strafbare feiten en dat de daders zijn veroordeeld.
Is er informatie beschikbaar of en hoe dit ook bij andere voetbalclubs speelt?
Ja. Uit het versterkingsplan Veilig en Gastvrij betaald voetbal3 en uit de cijfers van de KNVB, de politie en het OM, alsmede uit onderzoeken (zoals het vorig jaar uitgebrachte onderzoek «Van voetbalrellen leren»4) blijkt dat maatschappelijke fenomenen als geweld, intimidatie, racisme, antisemitisme en homofobie helaas ook tot uiting komen in het betaald voetbal.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Feyenoord, en mogelijk andere clubs, en de KNVB goed in gesprek gaan over de omgang van Feyenoord met dit deel van de harde kern? En hoe geweld, intimidatie, racisme, antisemitisme en homohaat door deze groep uitgebannen wordt?
In het landelijk programmaplan Veilig en Gastvrij Voetbal zijn weerbare BVO’s (Betaald voetbalorganisaties) een van de speerpunten. De landelijke partners uit de Regiegroep Voetbal en Veiligheid werken samen aan het weerbaar maken van BVO’s tegen oneigenlijke invloed van de harde kernen en criminelen door middel van bewustwording en handelingsperspectieven. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het organiseren van een zogeheten Fieldlab en het geven van weerbaarheidstrainingen aan bestuurders van BVO’s. Ook met Feyenoord wordt gesproken hoe om te gaan met de harde kern en hoe dergelijk «supportersgedrag» uitgebannen kan worden. In de voortgangsbrief voetbal en veiligheid van 14 januari 2025 van de Minister van Justitie en Veiligheid wordt uitgebreid ingegaan op alle maatregelen rondom Veilig en Gastvrij betaald voetbal, waaronder ook weerbare BVO’s en de persoonsgerichte- en groepsaanpak.
Daarnaast wordt racisme, antisemitisme, discriminatie en homofobie aangepakt via het programma Ons Voetbal Is Van Iedereen, een gezamenlijk plan van het voetbal, verschillende maatschappelijke partners en de rijksoverheid. Dit plan bestaat uit vier elkaar aanvullende actielijnen: voorkomen, signaleren, sanctioneren en samenwerken. Een concreet voorbeeld is de inzet van de speciaal aanklager discriminatie bij de KNVB, die binnengekomen signalen en meldingen in behandeling neemt en toeziet op de uitvoering van straffen en maatregelen.
Hoe gaat u de burgemeester van Rotterdam, maar ook burgemeesters van steden met vergelijkbare problematiek bij betaald voetbalorganisaties, ondersteunen om gebruik te maken van de middelen die zij heeft om het geweld en de intimidatie door deze groep aan te pakken?
De lokale driehoek OM, politie en burgemeester zijn verantwoordelijk en maken hierin de passende afwegingen. Het past niet dat de landelijke overheid hier in treedt, maar als het lokale gezag daar prijs op stelt, dan ben ik bereid mijn hulp aan te bieden. De voorbeelden in Rotterdam laten zien dat de politie en het OM daders in beeld brengen, vervolgen en straffen. In de Regiegroep voetbal en veiligheid, onder voorzitterschap van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, hebben twee vertegenwoordigende burgemeesters zitting. Via hen worden lokale problemen die een bovenlokale aanpak nodig hebben geagendeerd. Hetzelfde gebeurt door de vertegenwoordigers van het OM, de politie en de KNVB die zitting hebben in de Regiegroep. Ook is er wekelijks overleg tussen de gemeenten met een BVO over de gebeurtenissen in een speelronde. Hier kunnen problemen worden geadresseerd en indien nodig worden opgeschaald naar de Regiegroep en het departement. Clubs en gemeenten kunnen desgewenst altijd de hulp van de Taskforce van de KNVB inschakelen bij het opsporen en identificeren van daders of het Auditteam Voetbal en Veiligheid vragen om onderzoek te doen en te adviseren. Ook instrumenten als de voorgenoemde acties onder de noemer «Weerbare BVO’s (antwoord op vraag 3) en de persoonsgerichte aanpak en de ontwikkeling van een digitale meldfaciliteit kunnen hierbij ondersteunen.
Bent u bereid zelf ook een rol te spelen en te ondersteunen bij het zoeken naar goede oplossingen als er op lokaal niveau te weinig wordt doorgepakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe duidt u dat leden van de harde kern van Feyenoord een stadionverbod hadden maar ook beschikten over een sleutel van het stadion?
Van de KNVB en Feyenoord heb ik geen informatie ontvangen die bevestigt dat deze personen over een sleutel van het stadion beschikken. Van de KNVB heb ik begrepen dat er eerder vermoedens waren dat personen zouden beschikken over een sleutel in relatie tot een incident in maart 2021 tijdens COVID. Destijds zijn tijdens een wedstrijd een aantal Feyenoord-supporters het stadion binnengedrongen. Bij dit incident is niet vastgesteld dat supporters van Feyenoord met een stadionverbod over een sleutel van het stadion beschikten. Het gehele stadion is echter na dit incident voorzien van nieuwe sloten. Het is zeker niet de bedoeling dat supporters (al dan niet met een stadionverbod) de beschikking hebben over een sleutel zonder toestemming van een BVO.
Hoe verhoudt zich dat tot de verantwoordelijkheid van clubs, en secundair de KNVB, om stadionverboden te handhaven?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er cijfers bekend over het aantal en handhaven van stadionverboden?
Uit cijfers van de KNVB met peildatum 17 december 2024 blijkt dat 1.799 personen een lopend landelijk (civielrechtelijk) stadionverbod in Nederland hebben. In het seizoen 2023–2024 hebben 36 personen een stadionverbod opgelegd gekregen voor het overtreden van hun landelijke stadionverbod. Over de periode 1 juli 2024 tot 1 december 2024 zijn dit er 15. Een overtreder krijgt bij een eerste overtreding van het stadionverbod 36 maanden (als de overtreding in het stadion plaatsvindt) stadionverbod boven op het bestaande stadionverbod en een boete van € 900,–.
Klopt het dat deze alleen tellen op de dagen dat er een wedstrijd is en dat op andere dagen het stadion gewoon betreden kan worden door mensen met een stadionverbod?
De inhoud van het stadionverbod is hier leidend. Voor een landelijk (civielrechtelijk) stadionverbod van de KNVB is dit juist, een dergelijk verbod ziet alleen op voetbal. Een landelijk stadionverbod is enkele uren vóór, tijdens en na afloop van een voetbalwedstrijd of voetbalevenement van kracht op de plaats waar de voetbalwedstrijd of het voetbalevenement wordt gehouden en waaraan een BVO of een vertegenwoordigend elftal van de KNVB deelneemt. Op andere dagen is een landelijk stadionverbod voor het stadion dus niet van kracht. Bestuursrechtelijk en strafrechtelijk kunnen andere voorwaarden worden opgelegd.
Deelt u de mening dat daders die geweld tegen stewards, scheidsrechters of ander personeel in een voetbalstadion plegen niet langer mogen wegkomen met een kale taakstraf?
Het opleggen van een straf is altijd aan de rechter. Een rechter houdt bij het opleggen van de straf rekening met alle omstandigheden van het specifieke geval.
De toegankelijkheid van overheidsdiensten. |
|
Lisa Westerveld (GL), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Karremans , Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de monitorrapportage 2024 «Digitale toegankelijkheid en dienstverlening» van het College van de Rechten voor de Mens?1
Ja.
Kunt u op elk van de aanbevelingen van het bovengenoemde rapport ingaan en aangeven wat de inzet en het doel zijn?
Het CRM beveelt het Ministerie van VWS aan om voor de nationale strategie voor de implementatie van het VN-verdrag handicap meer concrete doelstellingen te formuleren over digitale toegankelijkheid en dienstverlening op alle terreinen van het leven, ook voor Caribisch Nederland, en deze mee te nemen in de werkagenda bij de strategie.2
Digitalisering speelt een steeds grotere rol en is niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven. Het is daarom belangrijk dat iedereen, met én zonder beperking, toegang heeft tot digitale informatie en diensten.
De doelstellingen van de nationale strategie VN-verdrag Handicap zijn kabinetsbreed vastgesteld. Op dit moment worden de doelstellingen vertaald naar concrete maatregelen, waaronder de maatregelen die gaan over digitale toegankelijkheid. Deze maatregelen worden opgenomen in de werkagenda bij de nationale strategie.
Caribisch Nederland valt niet binnen de scope van de nationale strategie VN-verdrag Handicap. Wel wordt in Caribisch Nederland gewerkt aan het op orde brengen van de digitale overheid en overheidsdienstverlening. Voorzieningen uit (Europees) Nederland worden doorgetrokken, zoals DigiD vanaf 2025. Op dit moment loopt de parlementaire behandeling van de invoering van het BSN en de Wet digitale overheid (Wdo). De inzet is dat de digitale toegankelijkheidseisen uit de Wdo uiterlijk in 2028 voor alle overheidsorganisaties zullen gelden. Daarnaast werkt het kabinet aan verbetering van de digitale infrastructuur op de eilanden, zodat iedereen kan beschikken over betaalbaar en betrouwbaar internet. Ook worden zorginstellingen geholpen bij de overgang van papieren registraties naar digitale registratiesystemen. Daarbij wordt ook gekeken naar de toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid van deze systemen voor mensen met een beperking.
Vanuit het Ministerie van BZK werken we op dit moment aan de lagere regelgeving, waaronder de besluiten die vallen onder de Wdo mogelijk ook van toepassing verklaren voor Caribisch Nederland. Via een internetconsultatie bekijken we de mogelijkheden tot aanpassing in de AMvB (Besluit tot wijziging van diverse algemene maatregelen van bestuur) en stellen voor om het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid en het Besluit, beveiligde verbinding met overheidswebsites en -webapplicaties in te voeren in Caribisch Nederland. Voor de toegankelijkheidsstandaard is het voornemen om 1-1-2028 als uiterste datum op te nemen waarop websites en apps aan de standaard moeten voldoen. Ook kijken we vanuit BZK naar de uitvoerbaarheid van de verplichting voor Caribisch Nederland.
Het CRM onderstreept in de rapportage dat de overheid mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties vanaf het begin structureel moet betrekken bij het opstellen, uitvoeren en evalueren van wetgeving en beleid over digitale toegankelijkheid en dienstverlening. Het CRM benadrukt het belang hiervan voor de inrichting en uitvoering van het centrale toezicht op het Besluit digitale toegankelijkheid, ontwikkeling van de Informatiepunten digitale overheid (IDO’s) en de overheidsbrede loketten. Ook doet het CRM de aanbeveling aan het Ministerie van VWS om prioriteit te geven aan het ontwikkelen van een infrastructuur voor het betrekken van mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties.
Voor het Ministerie van BZK is het belangrijk dat we aansluiten op de leefwereld van mensen door met hen in gesprek te gaan en hen te betrekken bij het vaststellen van problemen én het oplossen daarvan. Voor onderwerpen als de loketfunctie – waaronder de IDO’s en de overheidsbrede loketten – en proactieve dienstverlening doet BZK dat bijvoorbeeld met iteratief, ontwerpend onderzoek, samen met mensen.
Het Ministerie van BZK is bezig om de toepassingen van de Code Inclusief Digitaal Ontwerpen (CIDO) te integreren in het NL Design System (NLDS). NLDS geeft richtlijnen en componenten voor het ontwikkelen van digitale diensten. Hierbij wordt uitgegaan van toegankelijkheid, gebruikersvriendelijkheid, inclusiviteit en consistentie, ondersteund door gebruikersonderzoek. De CIDO moet erop toezien dat bij het ontwerpen van websites en applicaties de eindgebruikers (onder wie mensen met een beperking) worden betrokken. Deze randvoorwaarden zijn nodig om inclusief ontwerpen te stimuleren. Overheidsorganisaties en eindgebruikers werken samen om digitale toegankelijkheid te verwezenlijken.
Bij de ontwikkeling van de werkagenda bij de nationale strategie VN-verdrag handicap zijn mensen met een beperking nauw betrokken. De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg maakt in dit ontwikkelproces afspraken met de betrokken ministeries over hoe mensen met een beperking betrokken kunnen worden bij de uitvoering van de maatregelen die worden opgenomen in de werkagenda.
En ten slotte, in het Beleidskompas, wat de huidige werkwijze is voor beleids- en wetgevingstrajecten binnen de Rijksoverheid, is het betrekken van belanghebbenden (waaronder vertegenwoordigende organisaties van mensen met een beperking), een onderdeel in alle stappen van het proces.
Het CRM beveelt het Ministerie van BZK aan om vast te leggen in het beleid dat overheidsinstanties organisatie-breed en voortdurend aandacht dienen te besteden aan digitale toegankelijkheid. Tevens moeten overheidsinstanties eisen stellen aan digitale toegankelijkheid bij hun inkoopvoorwaarden. Tot slot, benadrukt het CRM dat het van belang is dat het centrale toezicht op de naleving van het Besluit digitale toegankelijkheid effectief is en regelmatig plaatsvindt.
Het Ministerie van BZK vindt het belangrijk dat overheidswebsites en applicaties voldoen aan het Besluit digitale toegankelijkheid overheid. Het Ministerie van BZK gaat op de volgende onderdelen inzetten:
Het CRM vraagt in zijn monitorrapportage aan het Ministerie van BZK om een tijdpad te presenteren voor de verschillende stappen die gezet gaan worden om toegang tot overheidsdienstverlening voor wettelijke vertegenwoordigers en gemachtigden te garanderen.
De publieke dienstverlening van de (semi)-overheid digitaliseert. Burgers die (deels) handelingsonbekwaam zijn en niet zelfstandig mogen handelen, zoals personen die onder bewind of curatele staan of minderjarigen, hebben een door de wet of door de rechter aangestelde wettelijk vertegenwoordiger (bewindvoerder, curator, mentor of een persoon met gezag over een minderjarige).
Uw Kamer heeft de door BZK ontraden motie van het lid Ceder (36 600 VII, nr. 61) aangenomen. De motie-Ceder vraagt voor het zomerreces van 2025 het probleem op te lossen dat wettelijke vertegenwoordigers soms noodgedwongen in overtreding zijn bij DigiD-machtigingen.
In de beantwoording van de vragen van het lid Inge van Dijk (CDA) (20232024–878) door mijn voorganger aangegeven, zal BZK totdat alle overheidsdienstverleners zijn aangesloten, zoals aangeven in de beantwoording van de vragen van de SGP-leden Bisschop en Van der Staaij (2022D22285) en GroenLinks-leden Westerveld en Bouchallikh (2022Z10723), niets doen dat de hulp aan deze groep in de weg kan staan. Het gaat dan uitdrukkelijk om handelingsonbekwame hulpbehoevenden die een wettelijk vertegenwoordiger hebben.
Digitale toegang voor wettelijk vertegenwoordigers is nu alleen mogelijk bij de Belastingdienst, WIL Lekstroom en via twee pilots bij de gemeente Rotterdam en Den Haag (bijstand) en MUMC+. Bij de overige dienstverleners kunnen ze via de eigen daarvoor ingerichte processen van de publieke dienstverleners inloggen en zaken doen.
Hierbij informeert BZK uw Kamer over de structurele mogelijkheden en hoe BZK aan oplossingen werkt. Momenteel werkt BZK aan een bevoegdheidsverklaringsdienst (BVD) om de bronnen Wettelijk Vertegenwoordigingsregister (WVR) en Ouderlijk Gezag te kunnen ontsluiten. Via de uitrol van het Stelsel Toegang zal ik stapsgewijs de voorzieningen die zijn gerealiseerd voor wettelijke vertegenwoordigen van handelingsonbekwame burgers beschikbaar maken. Te beginnen met ouderlijk gezag (kinderen jonger dan 12 jaar) in de zorgsector vanaf januari 2026. Eerder is niet mogelijk omdat het bouwen van de voorzieningen tijd vraagt en wetgeving aangepast moet worden. Daarnaast moeten dienstverleners aansluiten op alle voorzieningen en hun systemen aanpassen voor implementatie hiervan. Het gaat om een hele keten die goed en vooral zorgvuldig ingericht moet worden, en dat vergt (doorloop) tijd. Ik zal u hier in de komende Verzamelbrieven verder over informeren.
In de monitorrapportage roept het CRM het Ministerie van VWS op om toegankelijkheidseisen voor de sectoren zorg en onderwijs bindend vast te leggen. Hiertoe vraagt het CRM om een tijdlijn te schetsen en de voortgang hierop te monitoren.
Het Ministerie van VWS en het Ministerie van BZK werken samen met andere departementen aan de uitwerking van de werkagenda bij de nationale strategie voor de implementatie van het VN-verdrag Handicap, die vóór de zomer van 2025 wordt gedeeld met de Kamer. In de gesprekken over deze werkagenda wordt in overleg met de Ministeries van VWS, BZK en OCW ingezet op afspraken te maken over de manier waarop de eisen voor digitale toegankelijkheid ook voor de domeinen Zorg en Onderwijs kunnen gaan gelden.
Ook wijst het CRM erop om te investeren in de training van ontwikkelaars en producenten. In deze trainingen moet expliciet aandacht zijn voor het VN-verdrag Handicap en het principe van universeel ontwerp. Het is belangrijk dat ontwikkelaars en producenten het principe van universeel ontwerp kennen en kunnen toepassen.
Het Ministerie van VWS zet zich in voor het verder verspreiden van kennis over het VN-verdrag Handicap. De afgelopen jaren is dit onder andere samen gedaan met bijvoorbeeld de VNG en Ieder(in), met verschillende concrete kennisproducten en -activiteiten als resultaat. In 2025 start een programma vanuit de Nationale Wetenschapsagenda (NWA). Dit programma richt zich op het ontwikkelen van kennis die bijdraagt aan de verandering in denken en doen over mensen met een beperking in de samenleving. Deze kennis kan worden benut om met verschillende partijen samen te werken aan een toegankelijke samenleving voor iedereen. Ook zijn er mooie voorbeelden van andere partijen, zoals kennisinstellingen en universiteiten die specifieke kennis over toegankelijkheid en inclusie delen, bijvoorbeeld het Expertisecentrum inclusief onderwijs (ECIO) dat kennis deelt over het VN-verdrag Handicap met onderwijsinstellingen. Daarnaast verkent het Ministerie van VWS de opties voor het vergroten van kennis over het VN-verdrag Handicap bij ambtenaren binnen de Rijksoverheid.
Hoe reageert u op het feit dat meer dan de helft van alle overheidsdiensten en lokale overheden niet toegankelijk is volgens de wet?2 Zijn de richtlijnen voor algemene toegankelijkheid zoals beschreven in het Tijdelijk besluit digitale toegankelijke overheid nog actueel?3
Het Ministerie van BZK vindt het aantal overheidswebsites en -apps die aan de wettelijke verplichting voldoen te laag.
De richtlijnen voor digitale toegankelijkheid, zoals beschreven in het Besluit digitale toegankelijke overheid, zijn actueel. De Europese norm EN 301549 is leidend. Wanneer er nieuwe vereisten komen voor digitale toegankelijkheid, wordt deze Europese norm herzien en zullen die vereisten ook gelijk in Nederland gelden.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie-Westerveld4 over de uitleg van wetsvoorstellen in toegankelijke taal? Ziet u met ons dat dit niet standaard gebeurd? Kunt u laten weten wat u gaat doen om dit uit te voeren, samen met uw collega-bewindspersonen?
De motie van het lid Westerveld (GroenLinks-PvdA) verzoekt een heldere toelichting te maken bij ieder wetsvoorstel, zodat iedere burger en met name mensen met minder taalvaardigheden, gemakkelijker toegang hebben tot wetsvoorstellen en deze ook kunnen begrijpen. Naar aanleiding van deze motie wordt dit punt ook aan de orde gesteld in het zogenoemd Interdepartementaal Hoofdenoverleg Wetgevingsbeleid (IHW).
Het is belangrijk dat alle burgers begrijpen wat in wet- en regelgeving staat. Op de website van het Kenniscentrum voor beleid en regelgeving van de Rijksoverheid zijn de principes van Duidelijke Taal in wet- en regelgeving uiteengezet. Ook zijn er tips en trainingen die beleidsmedewerkers en wetgevingsjuristen kunnen gebruiken om Duidelijke Taal als uitgangspunt te nemen bij het opstellen van wet- en regelgeving. En is er een groep ambassadeurs van Duidelijke Taal (wetgevingsjuristen, beleidsjuristen en beleidsmedewerkers) die zich inzetten om de principes van Duidelijke Taal onder de aandacht te brengen bij de verschillende departementen én in de werkwijze te integreren. Verder wordt bij de Schrijfwijzer van de memorie van toelichting verwezen naar de pagina over Duidelijke Taal.
Kunt u een tijdlijn maken met daarin wanneer alle overheidswebsites en -applicaties aan de wet voldoen? Zijn er sancties nodig om organisaties aan te sporen hun diensten toegankelijk te maken?
Een plan van aanpak op digitale toegankelijkheid stuurt de Staatssecretaris van BZK einde Q1 naar uw Kamer. Of sancties nodig zijn, wordt nog onderzocht. Momenteel blijkt namelijk dat het in de praktijk voor overheden lastig is om PDF’s op een digitaal toegankelijke manier te ontsluiten. Daarvoor wordt een voorziening ontwikkeld (NLdoc), beschikbaar einde 2025. De verwachting is dat dit een positieve impact zal hebben op de digitale toegankelijkheid van overheidswebsites.
Verder, op het gebied van toezicht zijn het afgelopen jaar in een drietal rondes zogenoemde «signaleringsbrieven» verzonden aan diverse overheidsorganisaties. In deze brieven werden overheidsorganisaties erop geattendeerd om te voldoen aan de wettelijke verplichting en werd er gewezen op hulp die er geboden kon worden.
Is het uw ambitie om alle overheidsdiensten te laten voldoen aan de A-classificatie van het Dashboard DigiToegankelijk? Welke diensten moeten volgens u met voorrang aan deze eis voldoen en hoe gaat u hiervoor zorgen?
De ambitie van het Ministerie van BZK is om zoveel mogelijk overheidsorganisaties te laten voldoen aan het Besluit Digitale Toegankelijkheid Overheid. Dat betekent een focus op de A t/m C statussen. Zie ook het antwoord onder vraag 2, aanbeveling 3.
Bent u van mening dat ook uitvoeringsorganisaties, zorgorganisaties en onderwijsinstellingen aan deze eisen voor toegankelijkheid moeten voldoen?
Zorgorganisaties en onderwijsinstellingen hoeven momenteel niet te voldoen aan de eisen voor toegankelijkheid, omdat zij niet vallen onder het Besluit digitale toegankelijkheid overheid of de Europese toegankelijkheidsrichtlijn. Het besluit geldt voor overheidsinstanties en de Europese toegankelijkheidsrichtlijn voornamelijk voor bedrijven en ondernemers. Momenteel verkennen wij (het Ministerie van VWS, OCW en BZK) de mogelijke opties om de toegankelijkheidsvoorschriften te laten gelden voor de sectoren zorg en onderwijs. We streven ernaar hierover een concrete maatregel op te nemen in de werkagenda voor de Nationale Strategie VN-Verdrag.
Bent u bereid de implementatie van het verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (VN-verdrag handicap) uit te breiden naar zorg en onderwijs, zoals in andere landen het geval is? Kunt u hierover met deze sectoren afspraken maken?
In 2016 heeft Nederland het VN-Verdrag Handicap geratificeerd. Sindsdien werkt het kabinet aan de verdere implementatie van het Verdrag, ook waar het gaat om zorg en onderwijs. De artikelen 24 en 25 van het VN-Verdrag Handicap gaan immers over zorg en onderwijs.
Zie ook beantwoording onder vraag 7.
Welke minimumvereisten over toegankelijkheid zijn er voor hulpdiensten zoals de politie, brandweer en medische hulpdiensten?
De wettelijke verplichting is om minimaal te voldoen aan de Europese standaard voor digitale toegankelijkheid, EN301549. De standaard beschrijft voor een breed scala van ICT-toepassingen aan welke eisen deze moeten voldoen voor mensen met een functiebeperking.
Zowel de website van de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS), als de twee belangrijke websites van de politie, waaronder politie.nl en kombijdepolitie.nl, hebben een B-score. Hiermee voldoen zij aan de wettelijke eisen van het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid. Voor de overige websites wordt gewerkt aan een verbetering of koppeling aan de site politie.nl en kombijdepolitie.nl
Daarnaast ligt de verantwoordelijkheid voor de bereikbaarheid van alarmnummer 112 bij de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) en de Minister van Economische Zaken (EZ). Er zijn verschillende manieren waarop 112 te bereiken is voor mensen met een beperking:
Bent u het eens met de stelling dat het van het grootste belang is dat alle mensen met een beperking altijd gebruik moeten kunnen maken van overheidsdiensten als hulpdiensten en dit ook is afgesproken in het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid en het VN-verdrag handicap?
Alle mensen, dus ook alle mensen met een beperking, dienen toegang te hebben tot overheidsdiensten als hulpdiensten. Dit geldt dus ook voor het alarmnummer 112, ongeacht het tijdstip van de dag. Zie verder het antwoord onder vraag 9.
Op welke manier is toegankelijkheid nu een vast onderdeel van de ontwikkeling van nieuwe websites, applicaties en formulieren bij alle overheidslagen? Worden eindgebruikers nu standaard meegenomen bij het ontwerpen? Zo ja, welke standaarden gelden hiervoor?
Digitale toegankelijkheid is nog geen vast onderdeel bij de ontwikkeling van nieuwe websites, mobiele applicaties (apps) en formulieren bij alle overheidslagen. Het plan is om eindgebruikers via de aanpak van het NLDS een vast onderdeel te laten uitmaken van de standaard aanpak voor eindgebruikers bij het ontwikkelen van overheidswebsites en apps. Zie ook de beantwoording onder vraag 2, aanbeveling 2 en 3.
Waar kunnen mensen aankloppen en een melding doen op het moment dat een overheidsdienst of hulpdienst niet toegankelijk is? Kan dit op een toegankelijke manier en wat wordt er vervolgens mee gedaan?
Momenteel kunnen meldingen van ontoegankelijke websites en apps op de website van DigiToegankelijk.nl ingediend worden.
In de hernieuwde aanpak van BZK wordt er nieuw beleid ontwikkelt en trekken we de geleerde lessen uit andere voorbeelden die hebben gewerkt. Hierbij willen we bijvoorbeeld kijken naar de geleerde lessen bij de invoering van de Coordinated Vulnerability Disclosure (CVD). Met de invoering hiervan is het op een verantwoorde wijze en in gezamenlijkheid tussen melder en organisatie openbaar maken van ICT-kwetsbaarheden op de kaart gezet en kan iedereen een melding doen bij een bedrijf, overheidsinstantie of andere organisatie. De organisatie heeft dan de kans om de kwetsbaarheid op te lossen.
Vanuit digitale toegankelijkheid wordt er gekeken naar een soortgelijke aanpak, op websites van overheden en hulpdiensten, waar mensen een melding rechtstreeks bij de organisatie kunnen doen zodat de digitale toegankelijkheid daar waar dat nodig is, verder bevorderd kan worden.
Op welke manier worden bestaande diensten verbeterd op basis van input door eindgebruikers? Is de overheid in staat om diensten die zij heeft ingekocht van derden zelf aan te passen om ze toegankelijk te maken?
Het Ministerie van BZK biedt overheidsorganisaties de mogelijkheid om gebruik te maken van generieke hulpmiddelen om hun diensten te verbeteren. Deze hulpmiddelen worden ontwikkeld aan de hand van gebruikersonderzoeken, waarbij overheidsorganisaties zelf de keuze hebben of en hoe zij deze hulpmiddelen inzetten. Overheidsorganisaties zijn hierbij zelf verantwoordelijk voor de inkoop van hun diensten. Er zijn algemene inkoopvoorwaarden waar gebruik van wordt gemaakt, maar het kan per situatie verschillen in of de overheidsorganisatie zelf of de leverancier toegankelijkheidsproblemen oplost.
Kunt u concreet maken welke toekomst u ziet voor de Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s)?
In 2026 verandert de financiering van de IDO’s. De huidige Specifieke Uitkering (SPUK), die de uitvoering belegt bij bibliotheken, komt te vervallen. In plaats daarvan worden de middelen voor de IDO-dienstverlening aan het Gemeentefonds toegevoegd. Dit is een kabinetsbesluit. Gemeenten kunnen dan, met hun kennis van de lokale context, zelf beslissen welke organisatie de laagdrempelige ondersteuning kan bieden. Dat kan nog steeds de bibliotheek zijn, maar ook een andere organisatie als dat in de lokale context beter past, het niveau van de dienstverlening gegarandeerd blijft en mensen zo beter worden bereikt, omdat ze daar vaker komen.
Samen met partners brengen we in 2025 in kaart wat de consequenties, kansen en risico’s van de nieuwe wijze van financiering zijn voor de IDO’s. Uitgangspunt is dat de laagdrempelige, empathische ondersteuning en informatievoorziening in de gemeente behouden blijft.
Bent u bekend met het onderzoek van KPMG, gedaan op verzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waaruit blijkt dat de financiering voor IDO’s al structureel te laag is?5
Ja, de Staatssecretaris van BZK is bekend met het exploitatieonderzoek van KPMG. Uit het onderzoek blijkt dat er geen gemiddelde exploitatiekosten van het Informatiepunt Digitale Overheid te bepalen zijn, omdat ze sterk uiteenlopen en een reflectie zijn van de lokale inrichting van het IDO en de keuzes in de uitvoering. Bibliotheekorganisaties lijken, aldus het onderzoek, de IDO-middelen voornamelijk in te zetten voor de financiering van de directe uitvoeringskosten van de IDO’s. Indirecte kosten als overhead, huisvesting en automatisering worden door de bibliotheek vaak uit andere middelen dan de specifieke uitkering (SPUK) gefinancierd. Uit het onderzoek blijkt ook dat de toevoeging van de IDO’s aan de dienstverlening van de bibliotheken niet altijd heeft geleid tot een toename van deze overheadkosten. KPMG doet vervolgens de aanbeveling aan gemeenten om de opdracht aan bibliotheken te concretiseren, zodat meer gestuurd kan worden op hetgeen mogelijk is met het beschikbare budget.
Hoe verenigt u de ambitie om de dienstverlening van IDO’s op peil te houden met de huidige ontoereikende financiering en de voorgenomen bezuiniging op deze voorziening? Bent u het met ons eens dat de middelen voor IDO’s jaarlijks geïndexeerd moeten worden?
De overheveling naar het gemeentefonds gaat gepaard met een korting van 10%. De overheveling verlaagt de administratieve en financiële kosten voor gemeenten door een vermindering van controle- en verantwoordingslasten. Het standpunt van het kabinet is dat dit niet moet leiden tot een inhoudelijke korting op de dienstverlening vanuit de IDO’s.
De middelen voor de SPUK IDO worden op dit moment niet geïndexeerd. Als in de toekomst de middelen worden overgeheveld naar het gemeentefonds, dan geldt dat de ontwikkeling van de omvang van het gemeentefonds (algemene uitkering en decentralisatie-uitkeringen) de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (accres) volgt. Dit accres is, evenals alle middelen uit het gemeentefonds, vrij besteedbaar en wordt daarom niet toegerekend aan specifieke onderdelen van de algemene uitkering en/of aan decentralisatie-uitkeringen. Het is dan ook aan gemeenten hoeveel van dit accres ze vervolgens willen toewijzen aan de IDO.
Welke gevolgen heeft het wegvallen van de specifieke uitkeringen aan gemeenten (SPUK-gelden) voor de toekomst van de IDO’s? Bent u het eens met de stelling dat dit middel er juist voor zorgt dat bibliotheken de loketten goed aan kunnen sluiten op de lokale gemeenschap?
Gemeenten kunnen dan, met hun kennis van de lokale context, zelf beslissen welke organisatie de ingang tot publieke dienstverlening en de laagdrempelige ondersteuning kan bieden zoals bibliotheken dat nu doen. Dat kan de bibliotheek zijn, maar ook een andere organisatie als dat in de lokale context beter past en het niveau van dienstverlening gegarandeerd blijft. Begin 2025 presenteert de Staatssecretaris van BZK een beleidsvisie op fysieke en lokale ondersteuning bij regelzaken met de overheid, waarin een belangrijke rol is weggelegd voor gemeenten om lokaal vorm te geven aan passende ondersteuning en publieke dienstverlening. In 2025 verkent de Staatssecretaris van BZK, met partners, hoe het Ministerie van BZK gemeenten hierbij kan blijven ondersteunen.
Kunt u verzekeren dat, als de subsidie voor IDO’s met een korting over wordt gemaakt naar het gemeentefonds, deze nog altijd ten goede zal komen van deze loketten? Waaruit zal dat blijken?
De inzet van de Staatssecretaris van BZK is om de laagdrempelige dienstverlening, zoals geboden vanuit het IDO, in stand te houden en daarover gaat het Ministerie van BZK graag met gemeenten verder in gesprek. Door de nieuwe financieringsvorm krijgen gemeenten de beleidsvrijheid om lokaal te bepalen waar welke dienstverlening nodig is en hoe ze dit het meest effectief kunnen inrichten.
Het kabinet zet in op het vergroten van bereikbaarheid en toegankelijkheid van overheidsorganisaties (hfst 7.2 Goed Bestuur uit regeerakkoord). Dat gebeurt zoveel mogelijk bij bestaande loketten en logische plaatsen waar mensen op zoek gaan naar hulp, zoals bijvoorbeeld wijkcentra, de IDO’s en buurthuizen. De Staatssecretaris van BZK presenteert zijn visie hierop aan de Kamer in Q1 2025.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met IDO-beheerders, bibliotheken en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en om verschillende financieringsmodellen uit te werken die de regierol van bibliotheken behoudt?
Met de SPUK IDO werd beoogd om gemeenten regie te geven over het netwerk van organisaties rond de IDO. Het kabinetsbesluit om alle SPUKs af te schaffen en de financiële middelen over te hevelen naar het gemeentefonds is in lijn met de visie van de Staatssecretaris van BZK. De visie biedt namelijk meer beleidsvrijheid voor gemeenten om te bepalen waar lokaal welke dienstverlening nodig is en wie deze uitvoert. Er worden daarom geen verschillende financieringsmodellen uitgewerkt die de uitvoering van het IDO exclusief bij de bibliotheek beleggen.
Waar kunnen mensen (met een beperking) aankloppen als zij vragen hebben omtrent de digitale dienstverlening van private partijen? Hoe kan de samenwerking met IDO’s op dit vlak versterkt worden?
Private partijen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor goede toegankelijke dienstverlening. De Staatssecretaris van BZK ziet mogelijkheden in samenwerking met (semi-)private partijen die essentiële dienstverlening bieden, zoals woningbouwcorporaties en zorgverzekeraars. Uitgangspunt hierbij is dat in die samenwerking een wederkerigheid moet zitten, omdat de inzet van publieke middelen private partijen niet ontslaat van het bieden van goede en voor iedereen toegankelijke dienstverlening.
Bent u het eens met de mening dat het zeer zorgwekkend is dat in de zorgsector veel websites niet of niet volledig toegankelijk zijn? Bent u bereid om afspraken te maken met de sector over de toegankelijkheid van lokale en landelijke zorgportalen?
Zorgorganisaties en onderwijsinstellingen hoeven momenteel niet te voldoen aan de eisen voor toegankelijkheid, omdat zij niet vallen onder het Besluit digitale toegankelijkheid overheid of de Europese toegankelijkheidsrichtlijn. Het besluit geldt voor overheidsinstanties en de Europese toegankelijkheidsrichtlijn voornamelijk voor bedrijven en ondernemers. Momenteel verkennen wij (het Ministerie van VWS, OCW en BZK) de mogelijke opties om de toegankelijkheidsvoorschriften te laten gelden voor de sectoren zorg en onderwijs. We streven ernaar hierover een concrete maatregel op te nemen in de werkagenda voor de Nationale Strategie VN-Verdrag.
Op welke wijze worden mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties betrokken bij wetgeving en beleid over digitale toegankelijkheid en dienstverlening en de uitvoering daarvan?
Mensen met een beperking worden betrokken bij het maken van beleid en wetgeving over digitale toegankelijkheid en dienstverlening. Mensen met een beperking worden bijvoorbeeld betrokken bij de herziening van de internationale standaard voor digitale toegankelijkheid. Deze standaard wordt beheerd door het World Wide Web Consortium. Als een website voldoet aan deze wettelijk verplichte standaard, wordt er dus aan de behoeften van mensen met een beperking voldaan.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en in ieder geval vóór het commissiedebat over digitale inclusie beantwoorden?
Ja.