Kunt u deze vragen beantwoorden voor donderdag 24 oktober om 9.00 uur aangezien de antwoorden op deze vragen relevant zijn voor de begrotingsbehandeling VWS?
Uiteraard zijn wij hiertoe bereid.
Hoeveel zorgorganisaties heeft het Ministerie van VWS sinds de oprichting van het Stagefonds Zorg ondersteund met stagesubsidies? Hoeveel geld is daar per jaar voor uitgekeerd? Ten behoeve van hoeveel stageplaatsen? Klopt het dat de middelen in het stagefonds de afgelopen jaren wel voor 100% benut zijn of dat er zelfs meer beroep op wordt gedaan dan wat er beschikbaar is?
Er is niet bijgehouden hoeveel zorgorganisaties gebruik hebben gemaakt van de subsidieregeling Stageplaatsen Zorg (hierna: Stagefonds) sinds de start van de regeling. Over het studiejaar 2022–2023 hebben 7.295 zorgorganisaties het stagefonds voor 58.102 fte gebruikt. Het Stagefonds werkt met een subsidieplafond van € 122 miljoen dat elk jaar volledig wordt benut. Dat heeft ook te maken met de inrichting van de regeling: op het moment dat er minder aanvragen worden gedaan wordt het bedrag per aanvraag verhoogd. Andersom wordt ook het bedrag per aanvraag verlaagd als er meer aanvragen worden gedaan. Zo past de vergoeding altijd binnen het beschikbare plafond. De berekening van de subsidie per zorgorganisatie hangt af van het totaal aantal zorgorganisaties dat een aanvraag indient. Ook de Algemene Rekenkamer stelt dat de uitgaven ondoelmatig zijn.
Hoeveel van het geld uit het Stagefonds Zorg werd gebruikt voor de begeleiding van mbo-studenten? Hoeveel daarvan werd gebruikt voor de begeleiding van hbo-studenten? Wat zijn de gevolgen voor de instroom van mbo-studenten voor opleidingen in de zorg wanneer het Stagefonds Zorg wegvalt?
Over het studiejaar 2022–2023 werd voor 13.549 fte aan subsidie voor hbo-studenten verstrekt en voor 44.553 fte aan mbo-studenten. In totaal gaat het om 58.102 fte.
De instroom van de studenten in het mbo is niet beperkt door het aantal stageplaatsen. Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer is het aantal stageplaatsen in de zorg niet nauw verbonden met de beschikbare subsidie.
Hoeveel tekorten aan stageplaatsen zijn er op dit moment in de zorg? Kunt u dit uitsplitsen naar de verschillende onderwijsniveaus?
Op 10 oktober 2023 is uw Kamer door de toenmalige Minister van OCW geïnformeerd over de stagetekorten in het hbo. Absolute cijfers ontbreken, maar ongeveer 29% van de ondervraagde studenten geeft aan dat het veel moeite kost om een stageplek te vinden. Vooral studenten gezondheidszorg, recht en gedrag & maatschappij zeggen meer moeite te hebben om een stageplaats te vinden. Voor het mbo heeft Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (hierna SBB) een stagebarometer gepubliceerd. Voor zorg, welzijn en sport breed was in 2023 een tekort van 885 stageplekken. Na het stopzetten van het Stagefonds blijft er vanaf 2028 € 40 miljoen beschikbaar om vakmanschap te bevorderen en afspraken in de akkoorden te maken om het Regeerprogramma uit te voeren. Bijvoorbeeld over voldoende instroom en doorstroom via opleiden en bij- en nascholing buiten het ziekenhuis.
Wat zijn de verwachte gevolgen van het niet verlengen van het Stagefonds Zorg op de personele capaciteit in de zorg?
Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2022 zorgt het Stagefonds niet voor meer stages. Het tekort aan stageplekken in de zorgsector kan niet opgelost worden met subsidie en dus een financiële aanpak zoals het Stagefonds. Daarmee is het Stagefonds ondoelmatig. Door de Algemene Rekenkamer is onderzocht of het stopzetten van de subsidie gevolgen heeft voor het stageaanbod. De conclusie is dat dit onwaarschijnlijk is.
Voor welk bedrag is in 2023 beroep gedaan op het Stagefonds Zorg? Hoeveel subsidie is aangevraagd en hoeveel daarvan is uitgekeerd?
Het subsidieplafond voor het studiejaar 2022–2023 was € 122 miljoen. Dit bedrag is volledig aangevraagd en uitgekeerd.
Welke gevolgen heeft het bezuinigen op het stagefonds voor de instellingen die stageplaatsen willen verlenen? Wat is de impact daarvan op de opleidingen, die van voldoende stageplaatsen afhankelijk zijn?
Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2022 zorgt het stagefonds niet voor meer stages. De Algemene Rekenkamer heeft onderzocht of het stopzetten van de subsidie gevolgen heeft voor het stageaanbod. De conclusie is dat dit onwaarschijnlijk is. Zorgaanbieders bieden stages aan om toekomstig personeel te werven en aan hen te binden. Dit is daarmee in hun eigen belang. Het stagefonds was daarbij slechts een financiële tegemoetkoming.
Tegelijkertijd ben ik, de Minister van VWS, met u van mening dat opleiden van zorgpersoneel blijvend onze aandacht verdient. Het is belangrijk om voldoende en goed toegerust zorgpersoneel op te leiden en te komen tot een goede verdeling tussen opleidingen binnen en buiten het ziekenhuis.
Na het stopzetten van het Stagefonds blijft er vanaf 2028 € 40 miljoen beschikbaar om vakmanschap te bevorderen en afspraken in de akkoorden te maken om het Regeerprogramma uit te voeren. Bijvoorbeeld over voldoende instroom en doorstroom via opleiden en bij- en nascholing buiten het ziekenhuis. Voor het einde van het jaar werk ik de leidraad vakmanschap en werkplezier uit. Deze genoemde middelen wil ik inzetten om afspraken te maken over voldoende instroom en doorstroom via opleiden en bij- en nascholing buiten het ziekenhuis.
Daarnaast blijf ik me inzetten voor voldoende en goed toegeruste zorgmedewerkers binnen het ziekenhuis en in de wijk. Zo heb ik op 11 oktober 2024 de Kamer geïnformeerd over mijn voornemen tot het publiceren van de subsidieregeling Strategisch Opleiden MSZ voor de subsidiejaren 2025 en 2026. Deze subsidieregeling stimuleert ziekenhuizen, umc’s en zelfstandig msz-klinieken strategisch op te leiden door bij- en nascholing.
Daarnaast stel ik per 2025 middelen beschikbaar om werkgevers te compenseren voor het opleiden van zij-instromers in de wijkverpleging via de regeling Werkgeverskosten opleiden wijkverpleging. Naast strategisch opleiden en bij- en nascholing blijf ik investeren in het bekostigen van een groot aantal (medische) vervolgopleidingen via de beschikbaarheidsbijdrage.
Wat zijn de verwachte gevolgen van het niet verlengen van het Stagefonds Zorg voor het aanbod van stageplekken in Caribisch Nederland en de personele capaciteit in de zorg in Caribisch Nederland?
Het Stagefonds is recent niet gebruikt voor instellingen in Caribisch Nederland.
Hoeveel transvrouwen hebben sinds 2019 gebruik gemaakt van de subsidieregeling borstprothesen? Kunt u hiervan een overzicht per jaar leveren? Kunt u toelichten waarom ervoor gekozen is om de subsidieregeling niet te verlengen na 2028?
Sinds 2019 hebben 623 transgender vrouwen gebruik gemaakt van de subsidieregeling. Een overzicht per jaar is te zien in de onderstaande tabel met het aantal toekenningen benoemd. Er wordt minder gebruik gemaakt van de regeling dan van tevoren werd verwacht. Het gebruik van de regeling, zowel de aanvragen als de toekenningen, neemt af. De beëindiging van de regeling is daarom een logische stap.
195
166
134
117
145
117
874
190
166
122
100
127
102
807
Huidig jaar. Er kunnen nog aanvragen binnenkomen.
Inclusief de toekenningen waarbij, door het niet uitvoeren van de behandeling, een terugvordering heeft plaatsgevonden. Dit betreft enkele gevallen.
In welke gevallen zouden transvrouwen borstprothesen niet meer vergoed krijgen als de subsidieregeling borstprothesen zou worden afgeschaft en in welke gevallen nog wel?
Transgender vrouwen kunnen na het verlopen van de regeling alsnog een vergoeding ontvangen voor borstprothesen vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) als zij voldoen aan de geldende criteria die gesteld worden voor agenesie/aplasie bij cisgender vrouwen. Dat is het geval als er geen plooi onder de borst aanwezig is en er minder dan 1 centimeter klierweefsel is. In alle andere gevallen moeten transgender vrouwen, net als cisgender vrouwen, de behandeling zelf betalen.
Kunt u nader toelichten op basis waarvan de keuze is gemaakt om een structurele korting toe te passen op het niet-verplichte budget voor oorlogsgetroffenen en herinnering Tweede Wereldoorlog?
Ik, de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport, sta voor een kwalitatief hoogwaardige zorg- en dienstverlening aan oorlogsslachtoffers en voor de continuïteit van de huidige infrastructuur om de Tweede Wereldoorlog te herdenken en herinneren.
Tegelijkertijd besef ik dat de aangekondigde bezuinigingen ook dit beleidsterrein raken. Ik heb echter een maximale inspanning gedaan om de impact hiervan te minimaliseren. Ik kies er voor om de bestaande infrastructuur van veldpartijen te behouden, er wordt dus niet bezuinigd op bijvoorbeeld de herinneringscentra en de zorg en ondersteuning aan oorlogsslachtoffers. De bezuiniging bestaat met name uit het afzien van het opzetten van nieuw beleid en extra investeringen in de WOII sector.
Kunt u aangeven hoeveel personen in de afgelopen jaren zijn geholpen door het Joods Maatschappelijk Werk? Kunt u per jaar aangeven welke daling u voorziet in aanvragen en welk financieel gevolg dit heeft?
In 2023 had JMW in totaal ongeveer 1.975 cliënten. Voor de daling van het aantal cliënten, baseren we ons op de prognoses van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over het aantal cliënten dat een beroep doet op de wetten en regelingen voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. De afgelopen jaren was deze daling iets meer dan 8% per jaar. De prognose van de SVB is dat deze doelgroep de komende jaren met 8–10% per jaar daalt. Op basis van deze prognose wordt verwacht dat de primaire doelgroep van JMW die bestaat uit eerste generatie oorlogsgetroffenen, met een vergelijkbaar percentage zal afnemen. Aangezien de kosten niet evenredig afnemen met de afname van de doelgroep, is de afname van de kosten vanaf 2027 begroot op 3%-4% per jaar.
Hoeveel aanvragen zijn er sinds 2023 geweest voor de subsidieregeling Intergenerationeel wonen? Hoeveel aanvragen staan op dit moment nog open en zullen zij nog wel gebruik kunnen maken van de subsidieregeling? Hoeveel geld is nog onbesteed binnen de subsidieregeling? Hoeveel geld wordt er gemiddeld uitgekeerd per aanvraag?
In 2023 is er door 8 organisaties subsidie aangevraagd en in 2024 door 4 organisaties. Er is gemiddeld € 100.000 per organisatie aangevraagd. Er zijn op dit moment geen openstaande aanvragen omdat het tijdvak van 2024 reeds is gesloten. Vanaf 18 november 2024 t/m 30 april 2025 is het weer mogelijk om subsidie aan te vragen. Dit is het laatste tijdvak van deze subsidieregeling dat open wordt gesteld. In 2023 was er een onderuitputting van +/- € 3, 5 mln. en in 2024 was er een onderuitputting van +/- € 7,7 mln. In 2023 was het subsidieplafond € 3,9 miljoen en in 2024 € 7,8 mln. Voor aanvragen hoger dan € 25.000, geldt dat 50% uit wordt betaald bij verlening en 50% bij vaststelling. De 50% die uit wordt betaald bij vaststelling, komt ten laste van het plafond van het jaar waarin de vaststelling plaatsvindt.
Wanneer wordt de Kamer exact geïnformeerd over de nadere invulling van het bedrag van 16 miljoen ter bevordering van de sociale cohesie?
De komende periode zal de vormgeving van de beleidsinzet ter bevordering van cohesie tussen samenwonende generaties nader worden uitgewerkt. Het streven is om de Kamer in de loop van 2025 te informeren over de nadere invulling van de beschikbare (en vanaf 2028 structurele) € 16 miljoen ter bevordering van de sociale cohesie.
Hoeveel patiënten maken op dit moment gebruik van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV)? Om wat voor soort zorg gaat het hierbij en welke groepen worden hier bediend?
Het is niet bekend voor hoeveel unieke patiënten gebruik wordt gemaakt van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV). Het CAK verwacht voor 2024 52.000 declaraties en € 95 miljoen aan zorgkosten te vergoeden. Het gaat om eerstelijnsverblijf, farmacie, GGZ, huisartsenzorg, kraamzorg, paramedische zorg, tandheelkundige hulp, verloskundige zorg, wijkverpleging, ziekenhuiszorg en zorg aan zintuigelijk gehandicapten. Het gaat budgettair gezien met name om ziekenhuiszorg en GGZ-zorg. De subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden is bedoeld voor zorg aan onverzekerde personen die rechtmatig in Nederland verblijven. Deze groep is onder te verdelen in de volgende subgroepen:
Onverzekerde personen die wél verzekeringsplichtig zijn:
Onverzekerde personen die niet verzekeringsplichtig zijn:
De maatregel richt zich op deze laatste groep onverzekerde personen die niet verzekeringsplichtig zijn.
Hoeveel minder mensen kunnen gebruik maken van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV) na de bezuiniging van € 40 miljoen per 2027? Hoe wordt de beoogde afweging gemaakt welke zorg vanaf 2027 wel en niet nodig is voor deze groep? Wat verstaat u onder acute zorg? Hoe verhoudt zich dit tot medisch noodzakelijke zorg?
Het is niet bekend voor hoeveel unieke patiënten gebruik wordt gemaakt van de SOV.
Acute zorg staat omschreven in artikel 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) als «zorg in verband met een ervaren of geobserveerde mogelijke ernstige of een op korte termijn levensbedreigende situatie als gevolg van een gezondheidsprobleem of letsel dat plotseling is ontstaan of is verergerd.» Deze zorg blijft voor iedereen beschikbaar.
Soms is zorg medisch noodzakelijk, maar is er geen levensbedreigende situatie. Voor Nederlanders die in het buitenland op vakantie zijn geldt bijvoorbeeld ook dat acute zorg direct wordt geleverd. Maar als zorg planbaar is (dus niet-acuut) wordt de zorg niet zomaar vergoed. Dan moet de zorgverzekeraar daar eerst toestemming voor geven.
Hoeveel levensjaren zou het naar verwachting kosten als er in 2027 ruim de helft van het budget voor de SOV wordt wegbezuinigd?
Dat valt niet te zeggen.
Welk deel van het budget van de SOV wordt gebruikt door toeristen en welk deel door dak- en thuisloze mensen?
Dit is niet bekend.
Wat betekent de ingeboekte bezuiniging op subsidies voor de regeling voor onverzekerbare vreemdelingen?
De regeling onverzekerbare vreemdelingen (OVV) is geen subsidieregeling, maar een wettelijke regeling. Dit is een andere regeling dan de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV). De OVV is bedoeld voor kosten van zorg aan onverzekerbare vreemdelingen. Dit zijn vreemdelingen die onrechtmatig in Nederland verblijven, zoals uitgeprocedeerde asielzoekers. De ingeboekte bezuiniging heeft geen invloed op het budget voor de OVV.
Wat voor gevolgen hebben de bezuinigingen naar onderzoek in kwaliteit en kwaliteitsverbetering van de zorg bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Zorginstituut en ZonMw? Hoeveel mensen verliezen hierdoor hun baan? Worden lopende onderzoeken afgerond? Hoe wordt bepaald op welke onderzoeken geschrapt wordt?
In de bijlage van de kamerbrief die u afgelopen maandag heeft ontvangen, heeft u kunnen lezen dat wij ervoor hebben gekozen om minder budget beschikbaar te stellen voor onderzoek en kwaliteit bij het RIVM, ZonMw en het Zorginstituut Nederland. De gevolgen hiervan voor RIVM en ZonMw, ook voor het personeel, worden nader in kaart gebracht. Het Zorginstituut voert de Subsidieregeling veelbelovende zorg uit. De regeling zal worden gestopt. Na het stoppen van de subsidieregeling kunnen geen nieuwe subsidies worden verleend. Onderzoeken waarvoor al subsidie is verleend worden conform planning afgerond.
Welke onderzoeken en programma's worden niet voortgezet bij het Zorginstituut doordat de regeling Veelbelovende zorg niet wordt verlengd?
De subsidieregeling Veelbelovende zorg stopt. Er was vaak sprake van onderuitputting. Na het aflopen van de subsidieregeling worden geen nieuwe subsidies verleend. Onderzoeken waarvoor al subsidie is verleend worden volgens planning afgerond. Zo wordt een huidig onderzoek naar neusdruppels met stamcellen bij pasgeborenen met hersenschade nog afgerond.
Hoeveel subsidie kreeg het Nederlandse Jeugdinstituut (NJI) en Stichting LOC waardevolle zorg de afgelopen jaren? Op welke manier is het doelmatig om € 2 miljoen te korten op beiden? Ten koste van welke taken gaat dit?
Stichting LOC en het Nederlands Jeugdinstituut (Nji) kregen over de periode 2022 tot en met 2024 de volgende bedragen.
2022
2023
2024
Stichting Loc
€ 440.000
€ 446.000
€ 447.600
Nji
€ 11.000.000
€ 12.500.000
€ 19.037.000
Het Nji kreeg in 2024 18 miljoen, hiervan is € 6,7 miljoen euro bestemd voor de uitvoering van de Hervormingsagenda jeugd, op dit gedeelte wordt niet gekort. Gezamenlijk voor beide instellingen is er met deze taakstelling een korting van € 1,7 miljoen euro ingeboekt. Per instelling is bekeken welke korting passend is. Beide organisaties zijn op de hoogte gesteld over de korting. Over welke specifieke taken dit gaat gaan we nog nader in gesprek met NJi en LOC.
Welke projecten en opdrachten zaten in de planning die door de circa € 2 miljoen oplopend tot structureel circa € 10 miljoen korting op de niet verplichte subsidie- en opdrachtenbudgetten Jeugd vanaf 2026 nu niet door kunnen gaan? In hoeverre raakt dit de afspraken van de Hervormingsagenda Jeugd?
Vanaf 2026 wordt het niet verplichte deel van het subsidie- en opdrachtenbudget gekort. Op het moment van inboeken van de taakstelling zijn hier nog geen verplichtingen voor aangegaan. Dit beperkt de ruimte, zeker vanaf 2028, om nieuwe regelingen, projectsubsidies en opdrachten in de toekomst te verstrekken. De middelen die reeds beschikbaar waren voor de uitvoering van de Hervormingsagenda zijn niet gekort met deze taakstelling.
Hoeveel subsidie wordt er in de duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) regeling beschikbaar gesteld voor specifiek de verduurzaming van sportverenigingen?
De regeling voor duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) is een subsidieregeling voor al het maatschappelijk vastgoed in Nederland. Samen met het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zorg ik ervoor dat sportverenigingen vanaf 1 april 2025 gebruik kunnen maken van deze regeling. Daarbij is 2025 een overgangsjaar, waarbij sportverenigingen voor verschillende maatregelen gebruik kunnen maken van zowel de BOSA als DUMAVA. Binnen de DUMAVA is er geen geld geoormerkt voor sportverenigingen. Het zijn algemene middelen. Specifieke schotten zijn onwenselijk. Voor 2025 is er momenteel € 358 miljoen begroot voor de DUMAVA.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de nog niet ingewilligde Stimulering bouw en onderhoud van sportaccomodaties (BOSA) aanvragen bij de DUMAVA-regeling terecht komen, aangezien de DUMAVA-regeling op dit moment niet openstaat voor sportorganisaties?
Samen met het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zorg ik, de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, ervoor dat sportverenigingen vanaf 1 april 2025 gebruik kunnen maken van deze regeling. Hiervoor wordt momenteel een wijzigingsregeling opgesteld om dit juridisch ook mogelijk te maken. Verenigingen met een niet ingewilligde BOSA-aanvraag kunnen volgend jaar een nieuwe aanvraag indienen bij DUMAVA.
Hoeveel sportverenigingen kunnen er de komende jaren verduurzaamd worden met hulp van de BOSA-subsidie, als we uitgaan van de gemiddelde hoogte van aanvragen uit het verleden?
Allereerst moet ik, de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, benadrukken dat het moeilijk is om hier exacte aantallen aan te koppelen, vanwege alle variabelen binnen de regeling. Bijvoorbeeld dat verenigingen meermaals een aanvraag kunnen indienen.
Voor 2025 is een budget van circa € 74 miljoen beschikbaar. Over de jaren heen kan ik grofweg concluderen dat 1/3 van dit bedrag naar verduurzamingsmaatregelen gaat. Dit betekent dat in 2025 een bedrag van circa € 24,5 miljoen uit de BOSA regeling gebruikt wordt voor verduurzamingsmaatregelen.
Concluderend is de verwachting dat in 2025 circa 900 sportverenigingen voor een totaal bedrag van circa € 24,5 miljoen verduurzamingsmaatregelen nemen. Voor de periode vanaf 2026 onderzoek ik de mogelijkheid de verduurzaming van sportverenigingen volledig bij DUMAVA te beleggen.
Wat bedoelt u precies met de zinsnee dat de bezuiniging van € 5 miljoen op onderzoek en innovatie voor de sport de sport «in de basis niet raakt»?
Deze middelen worden ingezet om onderzoek te doen, professionals te ondersteunen met kennis of om innovaties in de sport te ontwikkelen. Deze middelen worden niet ingezet ten behoeve van ondersteuning van sportverenigingen en -clubs of ten behoeve van het ondersteunen van mensen om te gaan of blijven sporten of bewegen. Zo worden subsidies aan bijvoorbeeld Jeugdfonds Sport en Cultuur en Fonds Gehandicaptensport Nederland niet geraakt.
Welke specifieke maatregelen worden geschrapt met de € 10 miljoen bezuiniging op het specifieke uitkering (SPUK) Sportakkoord 2?
De SPUK Sportakkoord zijn middelen voor gemeenten om uitvoering te geven aan het Sportakkoord. De bestuurlijke afspraken met gemeenten en de sportsector met betrekking tot het Sportakkoord lopen tot eind 2026. De middelen worden geschrapt vanaf 2027. Zoals afgesproken met de Tweede Kamer willen we deze eerst goed evalueren, alvorens we besluiten hoe en op welke manier we hier mee doorgaan. Er is nu nog geen vervolg vastgesteld voor het Sportakkoord.
Welke specifieke taken gaat NOC-NSF loslaten naar aanleiding van de € 900.000 bezuiniging?
De bezuiniging van € 900.000 in de sportsector gaat in vanaf 2027. De projectsubsidie aan NOC*NSF, waarmee de afspraken die in Sportakkoord II zijn gemaakt worden uitgevoerd, is dan afgelopen. In de lopende subsidie afspraken hoeft NOC*NSF niet te bezuinigen. Op basis van het dan in te zetten beleid worden nieuwe afspraken gemaakt met de sportsector waar eventuele middelen voor worden ingezet.
Ten koste van wat gaat de bezuiniging van € 400.000 op het Mulier instituut? Gaan andere instituten het sportonderzoek overnemen?
Er kunnen nu nog geen uitspraken worden gedaan wat er niet of minder onderzocht gaat worden door Mulier Instituut. In 2025 wordt er op de instellingssubsidie van Mulier Instituut nog geen bezuiniging gedaan. De bezuiniging van € 366.000 zal ingaan per 2026. In het eerste kwartaal van 2025 worden met Mulier Instituut besproken gemaakt welke onderzoeken wel, en welke onderzoeken niet zullen worden opgepakt. De kennisinstituten zijn momenteel met elkaar in overleg over hoe de onderzoeken zo goed mogelijk op elkaar kunnen worden afgestemd. Als Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport zal ik daar ook bij aansluiten.
Waar landt de generieke apparaatstelling? Om hoeveel fte gaat het? Kan dit uitgesplitst worden per uitvoeringsorganisatie? Hoe verhoudt zich dit tot eerdere berichtgeving dat de taakstelling op het ambtenarenapparaat niet bij uitvoeringsorganisaties terecht zou komen?
In antwoorden op Kamervragen is door de Minister van Binnenlandse Zaken aangegeven dat de generieke taakstelling op het apparaat een budgettaire taakstelling is.1 Daarbij is gesteld dat de Ministers zelf over de invulling gaan. Dit maakt dat ook de uitvoering onderdeel kan uitmaken van de taakstelling. De generieke taakstelling is toegepast voor het gehele VWS-concern. Dit is in 2025 een taakstelling van 1%, oplopend naar 2,5% in 2029 en structureel. Het toepassen van de generieke taakstelling is in lijn met de invulling van de taakstelling bij andere departementen.
In onderstaande tabel is een uitsplitsing gegeven van de generieke taakstelling per uitvoeringsorganisatie:
– 1%
– 1%
– 1,5%
– 2%
– 2,5%
Generieke taakstelling CCMO
– 0,1
– 0,1
– 0,2
– 0,2
– 0,3
Generieke taakstelling DUS-I
– 0,1
0
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling ESTT
– 0,1
– 0,1
– 0,2
– 0,2
– 0,3
Generieke taakstelling GR
0
0
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling NSR
0
0
0
0
0
Generieke taakstelling RVS
0
0
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling SCP
– 0,2
– 0,2
– 0,3
– 0,4
– 0,5
Generieke taakstelling (a)CBG
– 0,1
– 0,1
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling CIBG
– 0,5
– 0,5
– 0,7
– 0,9
– 1,1
Generieke taakstelling RIVM
– 5,2
– 4,6
– 6,3
– 7,9
– 9,4
Generieke taakstelling CAK
– 1,5
– 1,4
– 2,1
– 2,7
– 3,3
Generieke taakstelling CIZ
– 1,5
– 1,5
– 2,3
– 3,2
– 4,1
Generieke taakstelling CSZ
0
0
0
0
0
Generieke taakstelling Dopingautoriteit
0
0
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling NVWA
– 1,4
– 1,5
– 2,2
– 3,1
– 3,9
Generieke taakstelling Nza
– 0,8
– 0,8
– 1,1
– 1,5
– 1,9
Generieke taakstelling PUR
0
0
0
0
0
Generieke taakstelling ZiNL
– 0,8
– 0,8
– 1,1
– 1,5
– 1,8
Generieke taakstelling ZonMw
– 0,6
– 0,6
– 0,9
– 1,2
– 1,4
Kunt u een volledig overzicht leveren van de bezuinigingen op de SPUKs, uitgesplitst per SPUK? Welke gevolgen, in het bijzonder op het vlak van seksuele gezondheid en preventie, ziet u naar aanleiding van deze bezuinigingen?
Onderstaande tabel toont het overzicht van de kortingen per specifieke uitkering die bij verwerking van het Hoofdlijnenakkoord zijn geboekt op de begroting van het Ministerie van VWS.
In het regeerprogramma is aangegeven dat het kabinet werkt aan het omzetten van specifieke uitkeringen in fondsuitkeringen, wat leidt tot meer autonomie voor gemeenten en minder administratie- en controlelasten bij alle overheden. Het kabinet werkt aan een afwegingskader dat voor iedere specifieke uitkering wordt
doorlopen om begin 2025 te komen tot een definitieve lijst van SPUKS die worden omgezet. Hierbij wordt onder andere gekeken naar wat de consequenties zijn van omzetting van een specifieke uitkering in een fondsuitkering in samenhang met de toegepaste korting. Dit geldt ook voor de specifieke uitkeringen aanvullende seksuele gezondheidzorg en op het gebied van preventie.
1
SPUK gezondheidsachterstanden1
0
0
0
– 1.536
– 1.535
– 1.535
2
SPUK Kansrijke start1
0
0
0
– 1.536
– 1.535
– 1.535
3
SPUK Valpreventie1
0
0
0
– 3.755
– 3.752
– 3.752
4
Brede SPUK
0
0
– 20.996
0
0
0
5
SPUK Versterking GGD'en
0
0
– 4.546
– 3.517
– 3.515
– 3.515
6
SPUK Heroïnebehandeling
0
0
– 1.333
– 1.236
– 1.235
– 1.235
7
SPUK Aanvullende seksuele gezondheidzorg
0
0
– 3.924
– 3.302
– 3.273
– 3.273
8
SPUK Transformatiemiddelen
0
0
-495
-495
0
0
9
SPUK aanpak huiselijk geweld
0
0
– 770
– 770
– 770
– 770
10
SPUK IZA
0
0
– 14.100
– 15.000
– 15.000
– 15.000
11
SPUK Mantelzorg1
0
0
0
– 900
– 900
– 900
12
SPUK randv. functies jeugdhulp
0
0
– 3.210
– 3.210
– 3.210
– 3.210
13
SPUK frictiekosten jeugd
0
0
– 6.000
– 6.500
– 2.800
0
14
SPUK Lokaal Sportakkoord1
0
0
0
– 1.000
– 1.000
– 1.000
15
SPUK Stimulering Sport
0
0
– 19.800
– 19.800
– 19.800
– 19.800
17
SPUK BRC1
0
0
0
– 7.230
– 7.230
– 7.230
16
SPUK Stimulering Sport – ontvangsten
0
0
– 2.500
– 2.500
– 2.500
– 2.500
betreft budget voor specifieke uitkeringen die t/m 2026 onderdeel zijn van de brede SPUK (regel 4)
Kunt u inzichtelijk maken waar de ombuigingen op de niet-verplichte ruimte van de verschillende artikelen terecht komen?
Hieronder treft u in de tabel (kolom Artikel onderdeel») een overzicht op welke artikelonderdelen de ombuigingen op de niet verplichte ruimte worden verwerkt op de VWS begroting.
Korting op niet verplichte ruimte art. 1 Volksgezondheid (art. 1.1)
SJPS
–
– 457
– 457
– 457
– 457
Artikel 1.1 Gezondheidsbeleid (Subsidies):
– Lokaal gezondheidsbeleid
Korting op niet verplichte ruimte art. 3 Langdurige Zorg en Ondersteuning (art. 3.1)
SLMZ
–
– 1.690
– 1.690
– 1.690
– 1.690
Artikel 3.1 Participatie en zelfredzaamheid van kwetsbare groepen (Subsidies):
– Toegang tot zorg en ondersteuning
– Passende zorg en levensbrede ondersteuning
– Inclusieve samenleving
– Overige
Korting op niet verplichte ruimte art. 3 Langdurige Zorg en Ondersteuning (art. 3.2)
SLMZ
– 5.000
– 7.522
– 7.522
– 7.522
– 7.522
Artikel 3.2 Langdurige zorg tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten (Subsidies):
– Kennis, informatie en innovatiebeleid
– Zorg merkbaar beter maken
Korting op niet verplichte ruimte art. 4 Zorgbreed beleid (art. 4.1)1
MVWS
–
– 2.050
–
–
–
Artikel 4.2 Opleidingen, beroepenstructuur en arbeidsmarkt (Subsidies):
– Overige
Korting op niet verplichte ruimte art. 5 Jeugd (art. 5.3)
SJPS
–
– 1.956
– 5.268
– 9.863
– 10.080
Artikel 5.3 Effectief en efficiënt werkend jeugdstelsel (Subsidies):
– Jeugdbeleid
Artikel Effectief en efficiënt werkend jeugdstelsel (Opdrachten):
– Jeugdbeleid
Korting op niet verplichte ruimte art. 6 Sport en bewegen (art. 6.4)
SJPS
–
– 4.525
– 4.850
– 5.600
– 5.600
Artikel 6.4 Sport verenigt Nederland (Subsidies):
– Kennis en innovatie
– Sportakkoord
Korting op niet verplichte ruimte art. 7 Oorlogsgetroffenen en Herinnering WOII (art. 7.1)
SJPS
–
– 100
– 1.300
– 2.200
– 2.200
Artikel 7.1 De zorg- en dienstverlening aan verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen WOII en de herinnering aan WOII (Subsidies):
– Overige
Per abuis is er weergegeven dat de korting op de niet verplichte ruimte op artikelonderdeel 4.1 «Positie cliënt en transparantie van zorg» wordt verwerkt. Dit is niet correct aangezien het wordt verwerkt op artikelonderdeel 4.2 «Opleidingen, beroepenstructuur en arbeidsmarkt».
Welke bezuinigingen op subsidies gaan al in 2025 in? Kunt u dit in een tabel aangeven?
In de ontwerpbegroting 2025 is de taakstelling 2025 als volgt verwerkt:
4 Zorgbreed beleid
€ 30
Dit bestaat voor € 20 miljoen uit hogere ontvangsten, en € 10 miljoen lagere uitgaven. De ontvangsten hebben betrekking op afrekening van eerder verstrekte subsidievoorschotten. De uitgaven zijn met € 10 miljoen naar beneden bijgesteld omdat verwacht wordt dat er op het totaalbedrag van € 676 miljoen enige onderuitputting zal optreden.
6 Sport en bewegen
€ 23
De ontvangstenraming is opgehoogd met € 23 miljoen in verband met verwachte terugontvangsten uit de SPUK Meerkosten Energie Openbare Zwembaden (MEOZ). De voornaamste verklaring hiervoor is dat gasprijzen gedurende de regeling lager uitvielen dan de op voorhand geschatte gasprijzen.
Totaal
€ 53
Het bericht ‘Kinderen in bedwang gehouden met pijnprikkels, commissie tegen martelen kijkt mee in Nederland’. |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met het bericht «Kinderen in bedwang gehouden met pijnprikkels, commissie tegen martelen kijkt mee in Nederland»?1
Ja.
Welke vormen van pijnprikkels zijn bekend die worden toegepast binnen de jeugdzorg?
Het inzetten van pijnprikkels is niet toegestaan. Ik verwijs daarvoor ook naar het antwoord op één van de vorig jaar gestelde Kamervragen van het lid Westerveld.2 Op grond van de huidige Jeugdwet is het toepassen van pijnprikkels niet toegestaan, ook niet als vrijheidsbeperkende maatregel in de gesloten jeugdhulp.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft incidenteel in het toezicht vernomen dat een pijnprikkel is toegepast bij het vastpakken of dat fixeren op een manier gebeurt die letsel kan veroorzaken. De IGJ heeft de instellingen waar dit gesignaleerd werd verzocht om verbetermaatregelen om herhaling te voorkomen. Bijvoorbeeld dat vastpakken en vasthouden uitsluitend gebeurt door (vaste en tijdelijke) medewerkers die hier toereikend in zijn getraind. Als dat nodig is intensiveert de inspectie haar toezicht en volgt de voortgang van de nodige verbeteringen nauwgezet in het risico gestuurde toezicht.
Kunt u uitleggen waarom kinderen nog steeds worden geconfronteerd met pijnlijke en traumatiserende ingrepen, zoals het «vlindertje» en het «bokkenpootje», ondanks het verbod op deze praktijken?
De IGJ heeft geconstateerd dat het kan voorkomen dat (tijdelijk) personeel op een «oude» manier is opgeleid. Dat is een mogelijke verklaring. Het is belangrijk dat instellingen hier scherp op zijn, ook bij de inhuur van tijdelijk personeel.
Zijn er cijfers bekend over het aantal jeugdzorginstellingen waar pijnprikkels zijn ingezet? Zo niet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Hierover zijn geen landelijke cijfers bekend. Zoals ik hierboven ook schreef is het inzetten van pijnprikkels niet toegestaan. Het komt incidenteel voor dat de IGJ dit signaleert. Ik zie geen aanleiding voor een onderzoek.
Is bekend welke vaststellingen de speciale commissie tegen marteling van de Raad van Europa heeft gedaan tijdens hun bezoek?
De bevindingen van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) over hun bezoek aan Nederlandse gesloten jeugdhulpinstellingen zijn nog onbekend. Eind november spreek ik met het Comité. In juni 2025 publiceren zij hun bevindingen in een rapport. Dan ontvangt de Kamer een beleidsreactie.
Zijn er alternatieven voor het gebruik van pijnprikkels beschikbaar binnen de jeugdzorg, en zo ja, waarom worden deze niet standaard toegepast?
Alleen op basis van een machtiging gesloten jeugdhulp is het binnen de jeugdhulp toegestaan vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen. De Jeugdwet kent onder andere als vrijheidsbeperkende maatregel «vastpakken» en «vastpakken en vasthouden».3 Bij de toepassing van deze maatregel komt het soms voor dat dit vastpakken de jeugdige pijn doet. Het gaat dan niet om het toedienen van een pijnprikkel, maar om pijn als gevolg van een escalatie waarbij medewerkers een jongere vastpakken. Een handeling die intentioneel pijn veroorzaakt past niet in het zorgvuldig toepassen van deze vrijheidsbeperkende maatregel.
Hoe wordt het personeel in jeugdzorginstellingen opgeleid in het omgaan met crisissituaties en welke nadruk wordt gelegd op methoden die geen gebruik maken van fysieke dwang? Zijn opleidingen voor medewerkers voldoende toegerust om om te gaan met zulke situaties?
Bij de initiële opleiding, bijvoorbeeld Social Work uitstroomprofiel jeugd, maken effectieve interventies en agressieregulatie onderdeel uit van de opleiding. Daarnaast krijgen medewerkers extra training en scholing binnen de jeugdzorgorganisaties. Medewerkers in de gesloten jeugdhulp krijgen structureel training in de-escalerend werken en voorkomen van vrijheidsbeperkend handelen. Er wordt gebruik gemaakt van methodieken waarbij ontwikkelingsgericht gewerkt wordt en die de-escalatie bevorderen. Voorbeelden van methodieken zijn de presentiebenadering, geweldloos verzet of non violent resistance en positive behaviour support.
Alle medewerkers volgen training voor het inzetten van specifieke vrijheidsbeperkende maatregelen. Toetsen van vaardigheden is onderdeel van de training. Medewerkers die toetsing niet halen of nog niet gehaald hebben mogen geen vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen.
Hoe komt het volgens u dat medewerkers van jeugdzorginstellingen er zich van bewust zijn dat zij over de schreef gaan door pijnprikkels in te zetten, maar dit toch doen?
Dat medewerkers bewust de schreef over gaan door pijnprikkels in te zetten heeft de IGJ in haar (thematisch) onderzoek niet opgehaald. Wel is gebleken dat als gevolg van een escalatie jeugdigen soms pijn ondervinden. Dat kan gebeuren in situaties waarbij medewerkers jeugdigen naar hun kamer begeleiden als deze instructies niet hebben opgevolgd. Jeugdigen zelf vertonen dan soms ook hevig verzet. Medewerkers hebben de IGJ verteld over voorvallen waarin jeugdigen slaan, schoppen en bijten of zichzelf dreigen wat aan te doen.
Wat gaat u doen om te garanderen dat er geen vormen van fysieke dwang worden gebruikt die kunnen leiden tot schade of trauma bij kinderen in jeugdzorginstellingen?
Het is helaas niet mogelijk om altijd elk incident te voorkomen. Maar de Jeugdwet stelt nadrukkelijk voorwaarden aan het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen zoals het vastpakken en vastpakken en vasthouden.
Uitgangspunt is altijd het nee, tenzij beginsel: alleen vrijheidsbeperking als er geen minder zwaar alternatief is, het proportioneel is en naar verwachting effectief. En vrijheidsbeperking moet gericht zijn op:
Aanbieders van gesloten jeugdhulp moeten ervoor zorgen dat zij hun medewerkers volgens de geldende richtlijnen opleiden zodat vastpakken en vasthouden alleen gebeurt op basis van dit nee, tenzij beginsel en zonder toediening van pijnprikkels.
Hoe vaak wordt het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) benaderd voor complexe zorgvragen binnen de jeugdzorg? Hoe verhoudt dit zich tot de inzet in andere sectoren binnen de zorg?
Bent u bereid deze vragen voor de behandeling van het Wetgevingsoverleg begrotingsonderdeel Jeugd op 11 november aanstaande te beantwoorden?
Ja.
De voorbereiding op het vaker opduiken van fentanyl in Nederland |
|
Wieke Paulusma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met het feit dat fentanyl, een synthetische opioïde, in de Verenigde Staten de voornaamste doodsoorzaak is voor jongvolwassenen? En dat in de leeftijdscategorie 18–45 jaar ongeveer evenveel mensen aan fentanyl overlijden als aan wapens en auto-ongelukken bij elkaar opgeteld?1
Ja.
Deelt u de zorgen van Nationale Drugscommissariaat in België over de opkomst van fentanyl?2 Zo nee, wat is uw inschatting ten aanzien van de kans dat deze drug ook in Nederland grootschaliger, buiten het medische circuit, zal worden gesignaleerd en gebruikt?
Fentanyl is al geruime tijd beschikbaar en zien we zelden voorbijkomen op de Nederlandse drugsmarkt. Er zijn vooral zorgen om de nieuwe synthetische opioïden. Dit zijn stoffen afgeleid van fentanyl of de zogeheten nitazenen. Er zijn op dit moment geen signalen dat deze nieuwe synthetische opioïden voet aan de grond krijgen in Nederland. Desalniettemin is het belangrijk waakzaam te zijn en houden we de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Herkent u de signalen uit België dat fentanyl nog niet in pure vorm maar al wel vermengd met andere drugs opduiken, «omdat criminele organisaties deze drug met andere drugs vermengen zodat gebruikers sneller verslaafd geraken»?3 Zo nee, waarom niet? Kunt u hier ook recent cijfermatig inzicht in verschaffen?4
Ik weet dat dit gebeurt in het buitenland, met name in de VS, maar ook in bijvoorbeeld Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Er zijn geen signalen dat deze praktijk zich in Nederland voordoet. Via de testservices van het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) houden we dit in Nederland in de gaten.
Herkent u de signalen dat met name gemarginaliseerde groepen, waaronder dak- en thuisloze verslaafden die crack gebruiken, kwetsbaar zouden kunnen zijn?5 Zo ja, op welke wijze borgt u dat ontwikkelingen in deze moeilijk te bereiken groep goed gemonitord worden? Zo nee, waarom niet?
Deze gebruikersgroep is inderdaad kwetsbaar en is niet de groep die vaak drugs laat testen. Om die reden gaan getrainde outreach werkers van het DIMS-netwerk het veld in om monsters te zoeken van drugs die door gemarginaliseerde groepen worden gebruikt. Ook verzamelt Mainline een keer per jaar in Amsterdam gebruikte spuiten die worden geanalyseerd op de aanwezigheid van drugsresten. Als er monsters opduiken waar synthetische opioïden in versneden zijn, zal snel kunnen worden gewaarschuwd.
Kunt u een update geven van de inzichten die via het Europese projectStrengthening health systems» preparedness to timely and effectively respond to increases in prevalence, use and harms of Synthetic Opioids (SO-PREP) zijn opgedaan?6
Het EU-project SO-PREP liep van 2020 tot 2022 in vijf EU-lidstaten (Nederland, België, Duitsland, Finland en Estland) onder leiding van het Trimbos-instituut. De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek waren dat er op dat moment geen grootschalige verspreiding van synthetische opioïden in de EU was, maar dat er wel een toename was in de Baltische regio en Scandinavië. Er werd ook een trend geconstateerd van een grotere aanwezigheid van synthetische middelen op de gebruikersmarkt in Europa. Waakzaamheid en voorbereidingen op deze toename zijn geboden. Er is een toolkit ontwikkeld voor de EU-lidstaten met adviezen gericht op paraatheid en voorbereiding (preparedness). Landen kunnen deze toolkit gebruiken om een nationaal preparedness plan op te stellen. Een belangrijk inzicht uit het project is dat landen niet moeten wachten totdat er incidenten plaatsvinden, maar proactief moeten zijn.
Ik deel dit inzicht, het is belangrijk is om goed voorbereid te zijn op de mogelijke opkomst van nieuwe synthetische opioïden in ons land. Samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), het Trimbos-instituut en andere deskundigen beraad ik ons op wat daarvoor nodig is. Het Trimbos-instituut heeft in dat kader opdracht gekregen om te komen tot een preparedness-scan gericht op voorkoming van schadelijke effecten van synthetische opioïden, zoals fentanyl (-achtigen) en de nitazenen die nog vele malen potenter zijn. In deze scan worden de inzichten uit het SO-PREP-project meegenomen. De voorlopige resultaten van dit onderzoek verwacht ik nog dit jaar. Ook is recentelijk besloten dat de risicobeoordelingscommissie van het CAM (Coördinatiepunt Assessment Monitoring nieuwe drugs) regulier expliciete aandacht besteedt aan het risico van synthetische opioïden, waarbij (internationale) ontwikkelingen worden gevolgd en signalen worden gedeeld over zowel de gebruikersmarkt als de illegale productie en handel. Daarnaast is mij bekend dat de gemeente Amsterdam werkt aan een crisisplan ter voorbereiding op een mogelijke opkomst van sterke synthetische opioïden. Ik volg dergelijke lokale initiatieven met interesse.
Kunt u uiteenzetten welke (concrete) voorbereidingen in Nederland reeds zijn getroffen ter voorbereiding? Kunt u voor zover bij u bekend hierin ook lokale initiatieven benoemen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het verstandig is om ons goed voor te bereiden op de mogelijkheid dat fentanyl veelvuldiger in Nederland gaat opduiken?
Ja, zoals reeds toegelicht vind ik dit verstandig en ben ik hiermee bezig, ook door wetgeving. Het is van belang om het aanbod van fentanyl-achtigen (designer fentanyl) tegen te gaan. Het wetsvoorstel dat ziet op een verbod op specifieke groepen risicovolle nieuwe psychoactieve stoffen – waaronder de fentanyl-achtigen – maakt dit mogelijk. Dit wetsvoorstel wordt binnenkort behandeld in de Eerste Kamer.
Kunt u toelichten welke (infra)structuur, inclusief de organisaties die hierin een sleutelrol vervullen, in Nederland verantwoordelijk is voor de preventie, voorlichting en «harm reduction» als dit scenario zich voordoet?
Partijen die een belangrijke rol spelen op het gebied van preventie, voorlichting en harm reduction zijn onder andere het Trimbos-instituut, de instellingen voor verslavingszorg, gemeenten, GGD-en, Mainline en zorgprofessionals. Door middel van de 32 drugstestlocaties in Nederland en door de monitoring van incidenten (Monitor Drugs Incidenten), kunnen we goed volgen welke nieuwe drugs op de gebruikersmarkt verschijnen. Ook voert het Trimbos-instituut een pilot uit voor het beter bereiken van meer kwetsbare groepen en het testen van drugs zoals basecoke, heroïne en bepaalde nieuwe psychoactieve stoffen (NPS) waar mogelijk nieuwe synthetische opioïden in kunnen opduiken. Als er zorgwekkende ontwikkelingen zijn, wordt ingegrepen. Bijvoorbeeld door het afgeven van een waarschuwing, een zogenoemde «Red Alert», en door het uitbrengen van nieuwsberichten.
Hoe beoordeelt u de verhouding tussen het jaarlijks beschikbare publieke budget voor preventie, verslavingszorg en harm reduction enerzijds en de repressieve aanpak anderzijds in het licht van de primaire doelstelling van het drugsbeleid? Herkent u dat het om ongeveer een factor 100 verschil gaat?
Het Nederlandse drugsbeleid richt zich zowel op de bescherming van de volksgezondheid als de aanpak van drugscriminaliteit. Het reduceren van drugsgebruik is een doelstelling die door het gehele kabinet wordt gedragen. Het doel is het zoveel mogelijk voorkomen, dan wel beperken van schade voor de gezondheid en voor de omgeving. Het kabinet investeert in voorlichting, preventie, verslavingszorg en harm reduction, wat maakt dat de gezondheidsproblematiek als gevolg van drugsgebruik in Nederland – zeker in vergelijking met vele andere landen -als overwegend beheersbaar of stabiel kan worden beschouwd. Tegelijkertijd blijft de ambitie hoog om de schadelijke gezondheidsgevolgen door drugsgebruik zoveel mogelijk te voorkomen en te verminderen.
De drugscriminaliteit ontwricht onze samenleving door liquidaties, explosies in woonwijken, het ronselen van jongeren, het dumpen van drugsafval en de noodzaak tot beveiliging van hoeders van de rechtsstaat. Het kabinet werkt hard aan het tegengaan van de georganiseerde drugscriminaliteit wat vraagt om aanzienlijke investeringen en een lange adem. Het klopt dus dat het budget voor de bestrijding van de georganiseerde drugscriminaliteit veel hoger is dan het budget voor de bescherming van de volksgezondheid.
Waarom kiest u ervoor om deze verhouding nog verder scheef te laten groeien met de door u aangekondigde bezuinigingen op preventie en harm reduction, en de gelijktijdig intensivering op de repressieve aanpak?7
Het mag duidelijk zijn dat ik deze bezuinigingen allesbehalve toejuich. Het Ministerie van VWS heeft echter de opdracht om een aanzienlijke bezuiniging te realiseren waardoor keuzes moeten worden gemaakt. Bij de invulling van de taakstelling heb ik er wel voor gekozen om subsidies gericht op de gezondheid van bijvoorbeeld jongeren en kinderen zoveel mogelijk behouden. Wel vraag ik organisaties die vanuit verschillende invalshoeken vergelijkbaar werk doen, zoals de ondersteuning van gemeenten, meer samen te werken om dit efficiëntievoordeel te realiseren. Ik ben van mening dat ook met deze bezuiniging er voldoende budget beschikbaar blijft voor effectieve preventie en harm reduction.
Kunt u toelichten hoe deze beleidskeuzes zich verhouden tot het streven om evidence based beleid te maken, oftewel: uit welk onderzoek volgt dat deze verdere scheefgroei effectief bijdraagt aan de door u beoogde doelstellingen van het drugsbeleid?
Zoals aangegeven is mijn standpunt dat er voldoende budget beschikbaar blijft om de beoogde doelstellingen van het drugsbeleid te behalen.
Wat is uw reactie in dit kader op de dringende oproep van meer dan 100 organisaties en experts om «niet af te breken wat er de afgelopen jaren is opgebouwd, om de aangekondigde bezuinigingen terug te draaien en echt in te zetten op de gezondheid van Nederland»?8
Met deze organisaties en experts erken ik het belang van preventie. Ik moet echter ook een bijdrage leveren aan de kabinetsopgave om de overheidsfinanciën op orde te houden. Daartoe heb ik pijnlijke keuzes moeten maken door te korten op subsidies. Bij de invulling van de taakstelling heb ik er voor gekozen om subsidies gericht op de gezondheid van bijvoorbeeld jongeren en kinderen zoveel mogelijk te behouden. Wel vraag ik organisaties die vanuit verschillende invalshoeken vergelijkbaar werk doen, zoals de ondersteuning van gemeenten, meer samen te werken om dit efficiëntievoordeel te realiseren. In de samenhangende effectieve preventiestrategie zal ik nader ingaan op mijn ambities die ik met de beschikbare middelen ga vormgeven. Deze strategie zal ik in het eerste kwartaal van 2025 aan uw Kamer sturen.
Welke gevolgen heeft het afbouwen van het budget voor Trimbos voor de kennispositie van het rijk en gemeenten?
Het Trimbos-instituut is zowel voor het Rijk als gemeenten een belangrijk wetenschappelijk kennisinstituut. Voor het Trimbos-instituut is er een beperkte korting die ik in samenspraak met het instituut ga invullen. De korting is deels te realiseren door betere samenwerking met andere instellingen die o.a. gemeenten ondersteunen. Voor mij is het bij de verdere uitwerking van de korting belangrijk dat de kennisfunctie van het Trimbos fier overeind blijft. De besparing die nu is ingeboekt brengt dit niet in gevaar.
Deelt u de mening dat het in het licht van de mogelijke opkomst van synthetische opioïden in Nederland, de überhaupt snel veranderende drugsmarkt en de overlast van personen met onbegrepen of verward gedrag zeer onverstandig is om de subsidie van Stichting Mainline, die al sinds 1990 gespecialiseerd zijn in het bevorderen van de gezondheid van gemarginaliseerde groepen (zoals dak- en thuislozen) die drugs gebruiken en uitstekend gepositioneerd zijn om ontwikkelingen in deze groepen te signaleren, volledig af te bouwen? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op vraag 8 heb ik reeds aangegeven welke partijen een belangrijke rol spelen mocht er sprake zijn van opkomst van synthetische opioïden. De geleidelijke bezuiniging van Mainline vanaf 2026 vind ik te verantwoorden. Zo bezie ik de stapsgewijze afbouw van subsidie aan Mainline in het licht van de verantwoordelijkheid die gemeenten hebben voor de ondersteuning van de groep verslaafden in hun eigen gemeente en die, zoals bijvoorbeeld Amsterdam al doet, de expertise van Mainline benutten. Met de creativiteit en kennis en kunde van Mainline spreek ik de verwachting uit dat Mainline erin slaagt die verantwoordelijkheid van gemeenten aan te spreken.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en uiterlijk voor de behandeling van de ontwerpbegroting Justitie en Veiligheid te beantwoorden?
Helaas is het niet mogelijk gebleken de antwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid te verzenden.
Het bericht ‘Jorinde van Klinken zwijgt niet langer: ‘Ik heb echt heel serieuze zaken gehoord, ook verkrachtingen’’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met het bericht «Jorinde van Klinken zwijgt niet langer: «Ik heb echt heel serieuze zaken gehoord, ook verkrachtingen»»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht over Jorinde van Klinken, en vind het erg pijnlijk dat ze dit heeft ervaren. Grensoverschrijdend gedrag hoort nergens thuis, ook niet in de sport. Ik beschouw dit als een oproep om te blijven werken aan een veilige sportsector voor iedereen.
Deelt u de mening dat een veilig topsportklimaat de volle aandacht nodig heeft, zoals ook wordt beschreven in het rapport Topsport in Nederland (TiN) 2024?2 Hoe plaatst u de ervaringen van olympisch atlete Van Klinken binnen dit kader?
Ja, ik deel de mening dat een veilig sportklimaat, zowel voor de top- als breedtesport, de volle aandacht verdient. Daar zet de sportsector zich hard voor in, met steun van VWS. Zo werkt NOC*NSF met ondersteuning vanuit de VWS-subsidie «Veilige en Integere Sport» aan tal van acties over de hele linie van amateursport tot en met topsport. Bijvoorbeeld door de aanstelling van integriteitsmanagers, campagnes om de bewustwording en meldingsbereidheid op grensoverschrijdend gedrag te vergroten en het ondersteunen van sportbonden op hun integriteitsbeleid.
Parallel hieraan werkt VWS aan een wetsvoorstel dat gaat leiden tot de totstandkoming van een onafhankelijk integriteitscentrum voor de sport, om zo meldingen van onder andere grensoverschrijdend gedrag zo goed mogelijk het hoofd te bieden.
Wat betreft topsport specifiek, is een veilig en gezond topsportklimaat één van de gezamenlijke prioriteiten die wij als VWS, NOC*NSF en Vereniging voor Sport en Gemeenten hebben benoemd in het Strategisch Kader Topsport 2032. De sport heeft vanaf het voorjaar van 2023 op ieder TeamNL centrum een integriteitsmanager aangesteld die verantwoordelijk is voor het opstellen van een integriteitsplan. Dit plan bevat een minimum aan eisen waaraan een TeamNL centrum voor de sportersomgeving moet voldoen. Hierin wordt bijvoorbeeld geborgd dat er vertrouwenspersonen op elk centrum zijn, VOG’s voor alle medewerkers, en dat e-learnings over dit thema gevolgd worden. Met ingang van januari 2025 gaat NOC*NSF in nauwe samenwerking met de TeamNL centra pedagogisch experts inzetten. Deze experts hebben een specifieke taak in het creëren en bewaken van een veilige, verantwoorde (topsport)trainingsomgeving. Zij krijgen een signalerende, reflecterende en adviserende verantwoordelijkheid op het pedagogisch ontwikkelklimaat, omgangsvormen, (on)gewenst en (on)fatsoenlijk gedrag. Zij zullen als eerste aanspreekpunt dienen voor (talentvolle) sporters op een TeamNL centrum, maar ook voor coaches om hen bij te staan bij pedagogische vraagstukken.
Een van de stappen die VWS op dit thema heeft genomen is het financieren van een grootschalig onderzoek naar de factoren die bijdragen aan de positieve en negatieve aspecten van topsportcultuur3. Dit onderzoek moet tot een verschuiving leiden: van een focus op reactieve maatregelen naar maatregelen aan de voorkant gericht op het vergroten van een positieve topsportcultuur en het verminderen van de kans op misdragingen in de topsport. Dit rapport wordt begin 2025 verwacht.
De eerste rapportage Topsport in Nederland (TiN) van het Mulier Instituut zie ik als een bevestiging om aandacht te blijven houden voor een veilige topsport. Voor de TiN-rapportage in 2025 wordt data verzameld onder talenten, (voormalig) topsporters, coaches en bonden over diverse onderwerpen waaronder het welzijn van topsporters en het ervaren topsportklimaat.
Hoe duidt u haar ervaring dat niemand weet waar een melding van grensoverschrijdend gedrag moet worden gedaan, en dat dit onderwerp nooit wordt besproken in de groep?
Het stemt mij treurig dat Jorinde van Klinken en andere (top)sporters niet weten waar zij meldingen van grensoverschrijdend gedrag kunnen doen. Er zijn namelijk wel degelijk meldpunten waar sporters terecht kunnen. Dit signaal onderschrijft het belang van een nog duidelijkere voorlichting over de kanalen waar sporters beroep op kunnen doen als ze te maken krijgen met grensoverschrijdend gedrag.
Zo is het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) het officiële meldpunt van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, doping en matchfixing in de sport, en onderzoekt als beoordeelt het Instituut Sportrechtspraak (ISR) tevens meldingen van grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast kunnen bredere meldingen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld ook worden gedaan bij het Centrum Seksueel Geweld (CSG), Helpwanted en Slachtofferhulp Nederland. Ten slotte spelen verenigingen en bonden een sleutelrol in het bespreekbaar maken en tegengaan van grensoverschrijdend gedrag in de sport.
Wat betreft de bespreekbaarheid van het onderwerp, ervaart CVSN positieve ontwikkelingen ten aanzien van de meldingsbereidheid van de doelgroep. Uit opgave van CVSN blijkt dat het aantal meldingen sinds diens oprichting jaarlijks fors blijft toenemen. Ook weten CVSN en bonden elkaar steeds beter te vinden. Daarnaast is het een aanmoedigend signaal dat integriteitsautoriteiten uit andere landen regelmatig bij CVSN informeren naar best practices om de meldingsbereidheid op het thema van grensoverschrijdend gedrag in de sport te verhogen.
Herkent u het beeld dat de vertrouwenspersoon van een sportbond vaak korte lijntjes heeft met de directie en men daarom niet durft te melden? Wat vindt u daarvan? Als u dit beeld niet herkent, hoe gaat u dit bespreekbaar maken?
NOC*NSF en ook ikzelf herkennen het beeld niet dat de vertrouwenspersoon korte lijntjes heeft met directie. Ik betreur het als dit wel op die manier wordt ervaren. Voor topsporters die liever op een andere plek dan de sportbond willen praten is het CVSN ingericht waar men naast met casemanagers onder geheimhouding ook kan praten met vertrouwenspersonen. Deze casemanagers en vertrouwenspersonen zijn niet verbonden aan een sportbond. Bij NOC*NSF is in een professioneel statuut vastgelegd dat zowel de vertrouwenspersonen, casemanagers als de overige medewerkers die bij CVSN werkzaam zijn, los van directie van NOC*NSF hun werk onafhankelijk moeten kunnen doen. Het is van belang dat leden van de bond, waaronder topsporters, op de hoogte zijn van de verschillende meldpunten waar zij terecht kunnen. Daarnaast verleent NOC*NSF ook medewerking aan het onafhankelijk maken van het CVSN richting een onafhankelijk integriteitscentrum (zie het antwoord op vraag 12 voor een verdere toelichting).
Herkent u het benoemde dat weinig gebeurt met meldingen die gedaan worden bij het tuchtrechtorgaan Instituut Sportrechtspraak? Zijn er cijfers bekend van het aantal meldingen en de uitspraken die gedaan zijn?
Nee, dat beeld herken ik niet. Alle meldingen die aan het ISR worden gestuurd worden in behandeling genomen. Afhankelijk van het verloop van het onderzoek verschilt per casus of de melding ook tot een zaak voor de tuchtomissie leidt en resulteert in een uitspraak. Na het onderzoek van een melding kan de zaak namelijk door de aanklager worden geseponeerd, kan er een schikking worden getroffen of kan de melding voor de tuchtcommissie worden gebracht. In 2023 heeft het ISR 131 meldingen ontvangen en in behandeling genomen. Ter vergelijking waren dat 106 meldingen in 2022.
Wat vindt u van het beschreven voorbeeld dat toen Van Klinken sportte in de VS en een melding deed, dit wel gelijk adequaat werd opgepakt?
Ik vind het geruststellend om te horen dat de melding die door Van Klinken in de Verenigde Staten is ingediend adequaat is opgepakt. Tegelijkertijd betreurt het mij dat zij destijds in Nederland niet vergelijkbaar adequaat gehoord is. Deze tegenstelling laat zien dat er in Nederland nog een flink aantal stappen te zetten is om de vindbaar- en toegankelijkheid van meldpunten, inclusief de meldingsbereidheid onder sporters, te blijven verbeteren.
Heeft u contact met andere landen betreffende de aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de topsport? Zo ja, wat kan daarvan worden geleerd? Als u geen contact heeft met andere landen, bent u bereid om dit op te pakken?
Ja, we hebben contact gehad met Australië en ons door hen laten inspireren voor een onafhankelijk integriteitscentrum die grensoverschrijdend gedrag – ook in de topsport – aanpakt. Hun model is nagenoeg vergelijkbaar met de aanpak die wij beogen. Daarnaast loopt, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, een onderzoek naar de topsportcultuur in Nederland. In dit onderzoek wordt een korte internationale vergelijking gedaan waarbij wordt gekeken naar wat andere landen doen op het gebied van een veilig topsportklimaat. Ik wacht de oplevering van dit rapport af.
Bent u bekend met het bedrijf Safespc dat Van Klinken heeft opgericht en zich richt op de preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de Nederlandse topsport?
Nee, ik was hier eerder nog niet mee bekend.
Deelt u de mening dat het goed is dat sporters zelf het initiatief nemen voor de preventie van grensoverschrijdend gedrag in de sport, maar dat daaruit ook blijkt dat wat er nu is niet voldoet?
Het is bewonderingswaardig dat sporters zelf het initiatief nemen om zich in te zetten voor de preventie van grensoverschrijdend gedrag in de sport. Ik ben echter ook van mening dat het niet hun verantwoordelijk dient te zijn om deze rol op zich te nemen, en dat ongeacht hun grote inzet, deze niet kan voldoen aan de overkoepelende problematiek omtrent grensoverschrijdend gedrag in de (top)sport. Ik verwijs uw Kamer graag naar het antwoord op vraag 12 voor een toelichting op de inzet van VWS, die onder andere ziet op de preventie van grensoverschrijdend gedrag.
Welke drempels ervaren atleten om een melding van grensoverschrijdend gedrag te doen?
Sporters en atleten die slachtoffer zijn van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag kunnen verschillende drempels of angsten ervaren bij het melden van of zich uit te spreken over grensoverschrijdend gedrag4. Deze drempels zijn niet specifiek gerelateerd aan de sport. Drempels om een melding te doen zijn bijvoorbeeld de angst voor geen steun, angst voor welzijn, moeite om over het onderwerp te praten, schaamte, zelfverwijt, of de potentieel negatieve gevolgen die een melding zal hebben op naasten, inclusief de dader. In de sport kan tevens de afhankelijkheid van een hiërarchische relatie een drempel vormen. Vaak doet dit zich voor in de vorm van een sporter-coach-relatie. Het doen van een melding zou directe, negatieve en oncontroleerbare consequenties kunnen hebben voor de verdere carrière van zowel de melder als de beschuldigde.
Uit het onderzoek waarnaar hierboven wordt verwezen, blijkt dat dergelijke drempels verlaagd kunnen worden door anonieme online hulpverlening, correcte en volledige beeldvorming van seksueel geweld en consent, meer aandacht voor mannelijke slachtoffers, en online (seksueel) grensoverschrijdend gedrag beschouwen als één van de variaties van seksueel geweld. NOC*NSF en CVSN voeren daarom terugkerende campagnes over het bestaan van CVSN en het belang van melden en bespreekbaar maken van grensoverschrijdend gedrag. Ook biedt het CVSN gratis campagne- en mediamaterialen aan.
Waarom hebben atleten angst om zich tijdens hun sportcarrière uit de spreken?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is de stand van zaken van de verzelfstandiging van het Centrum Veilige Sport Nederland?
De verzelfstandiging van het Centrum Veilige Sport Nederland naar een onafhankelijk integriteitscentrum wordt gedaan aan de hand van een wetgevingstraject. De oprichting van het centrum is in maart 2023 aangekondigd door mijn voorganger5. Aansluitend op deze aankondiging worden constructieve gesprekken gevoerd tussen VWS, NOC*NSF, de Dopingautoriteit en andere organisaties uit het veld, inclusief stakeholders, experts en slachtoffers om input op te halen over de taken, verantwoordelijkheden en invulling van dit centrum.
Het doel van het onafhankelijk integriteitscentrum is om de sport te ondersteunen bij meldingen van grensoverschrijdend gedrag, evenals doping en matchfixing. Het centrum ontvangt, onderzoekt en adviseert de sport over deze meldingen. Daarin heeft het zowel een preventieve, onderzoekende als adviserende functie.
Mijn voorganger heeft de Kamer toegezegd dat het streven is om het wetsvoorstel voor een onafhankelijk integriteitscentrum eind dit jaar, in 2024, in consultatie te brengen6.
Deelt u de mening dat de aanpak van grensoverschrijdend gedrag sneller opgepakt moet worden en dat er voor deze aanpak een strak tijdspad nodig is?
Grensoverschrijdend gedrag hoort niet thuis in de sport. Elke dag waarop grensoverschrijdend gedrag zich voordoet in de sport, is er een te veel. Vele betrokkenen maken zich continu sterk om grensoverschrijdend gedrag op vele niveaus aan te pakken. De totstandkoming van een onafhankelijk integriteitscentrum waar ik zelf aan werk vraagt om een gedegen onderbouwing die tevens juridisch verdedigbaar is. Dit betekent dat een goede balans tussen een strak tijdspad en het borgen van kwaliteit van belang is.
Bent u bereid deze vragen tijdig voor de behandeling van het Wetgevingsoverleg Sport en Bewegen op 2 december aanstaande te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Uithuisgeplaatste kinderen overgeleverd aan hardhandige invalkrachten' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met het nieuwe onderzoeksartikel van Follow the Money met de titel «Uithuisgeplaatste kinderen overgeleverd aan hardhandige invalkrachten»1 en het artikel van Omroep Gelderland «Na verwaarloosde Renny maakt zorgbureau ook potje van jeugdzorg in Hoenderloo»?2
Ja
Wat is uw reactie op het beeld dat wordt geschetst in de artikelen over het gebrek aan passende zorg en veiligheid voor jongeren?
Wat ik heb gelezen in de artikelen raakt me. Kinderen die uithuisgeplaatst zijn horen passende hulp in een veilige omgeving te krijgen. Dat is niet gebeurd en dat is in de eerste plaats heel verdrietig voor deze kinderen en hun ouders. Ik lees ook dat de eigenaar van D3 ingegrepen heeft. De banden met het bemiddelingsbureau zijn doorgesneden, de crisisgroep is gesloten en er zijn nu vooral vaste ervaren medewerkers. Ik hoop dat daarmee een situatie is gecreëerd waarin de kinderen die daar nu verblijven, passende hulp ontvangen. Momenteel loopt er toezicht van de IGJ op de D3 locatie in Hoenderloo. Ik heb van de IGJ vernomen dat hun rapport begin 2025 verschijnt.
Was dit jeugdzorgbedrijf al in beeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) vóór het eerdere artikel van Follow the Money? Zo nee, hoe dat is mogelijk?3
Jeugdzorgaanbieder D3 was bij de IGJ in beeld voorafgaand aan het verschijnen van het eerdere artikel van Follow the Money van 3 juli 2024.
Zijn gemeenten, zoals u in antwoord op mijn vorige Kamervragen stelde, primair financieel verantwoordelijk voor een jeugdige, of zijn zij ook verantwoordelijk voor de geleverde zorg aan jongeren uit hun gemeenten? Kortom, zijn gemeenten verantwoordelijk voor de kwaliteit van de jeugdhulp en dus voor het ingezette personeel? Zo nee, wie is dat wel?4
Gemeenten zijn financieel verantwoordelijk voor de jeugdhulp van een jeugdige. De jeugdhulpaanbieder is verantwoordelijk voor het verlenen van verantwoorde hulp (dit wetsartikel 2.7 Jeugdwet is uitgewerkt in het Besluit Jeugdwet: norm van verantwoorde werktoedeling5). Het toezicht op kwaliteit van de geleverde zorg in de Jeugdwet is belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Als het gaat om de toezichthoudende rol van de gemeenten dan richt die zich op toezicht op rechtmatigheid van de zorg, daarvoor is nodig dat zij weten bij welke aanbieder de jeugdige verblijft. Dit is informatie waarover zij beschikken vanuit de inkooprelatie met een betreffende aanbieder. Het is niet altijd bekend op welke locatie de cliënt verblijft, dat is voor dit type toezicht ook niet noodzakelijk.
Welke wettelijke eisen zijn er om te kunnen werken met uithuisgeplaatste kinderen? Hoeveel SKJ-geregistreerde medewerkers waren er aan het werk bij D3? Hoeveel SKJ-geregistreerde medewerkers werkten per dienst en hoe staat dat in verhouding tot de norm?
Volgens de Jeugdwet moeten jeugdhulpaanbieders verantwoorde hulp verlenen. Dat houdt in dat de hulp van goed niveau en veilig is en is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige. In het Kwaliteitskader Jeugd is door veldpartijen vastgesteld wanneer voor een jeugdprofessional een registratie in het SKJ- of BIG register vereist is, de zogenaamde norm van verantwoorde werktoedeling. Of registratie vereist is, is afhankelijk van cliënt- en professional-gerelateerde indicatoren. Een uithuisplaatsing is een ingrijpende gebeurtenis voor zowel de betreffende jeugdigen als de rest van het gezin. De oorzaak voor uithuisplaatsing kan zijn dat de gezinscontext niet langer veilig (genoeg) is of kan liggen in het gedrag of ontwikkeling van de jeugdige. Deze kindfactoren zijn een voorbeeld van cliënt-gerelateerde indicatoren die worden afgewogen bij het besluit voor het al dan niet inzetten van een geregistreerde jeugdprofessional. Naast de wettelijk vereisten van verantwoorde hulp, hebben gemeenten beleidsvrijheid om daar bovenop aanvullende (kwaliteits)eisen aan jeugdhulpaanbieders te stellen.
Het is aan de jeugdhulpaanbieder om, op basis van veldnormen, af te wegen hoeveel geregistreerde jeugdprofessionals in een situatie nodig zijn. Zoals bij vraag 4 is toegelicht, is het toezicht op de kwaliteit en veiligheid (waaronder de kwaliteit van de jeugdprofessionals) van Jeugdzorg bij de IGJ belegd. Ik heb geen inzicht in roosters van zorgaanbieders of het aantal professionals dat zij per dienst in zetten. Ten behoeve van het beantwoorden van deze vraag ben ik afhankelijk van de informatie die D3 mijn ministerie hierover heeft verstrekt. D3 heeft aangegeven aan dat er meerdere SKJ-geregistreerde professionals werkzaam zijn en dat het precieze aantal per dienst wisselt. Daarnaast geeft D3 aan dat medewerkers kunnen terugvallen op SKJ-geregistreerde coördinatoren of gedragswetenschappers, die werken in bereikbaarheidsdienst.
Hoe is het toezicht georganiseerd op personeel dat de zorg draagt voor kinderen in een kwetsbare positie? Hoe kan dit goed worden gedaan als gemeenten geen zicht hebben op waar jongeren uit hun gemeente precies worden geplaatst en met welke zorgbedrijven contracten zijn afgesloten, laat staan wanneer zicht ontbreekt op de uitzendbureaus die het personeel leveren? Deelt u de mening dat dit gezien de doelgroep – zoals hier uit huis geplaatste kinderen – onacceptabel is?
Gemeenten zijn financieel verantwoordelijk voor de jeugdhulp van een jeugdige. De jeugdhulpaanbieder is verantwoordelijk voor het verlenen van verantwoorde hulp (dit wetsartikel 2.7 Jeugdwet is uitgewerkt in het Besluit Jeugdwet: norm van verantwoorde werktoedeling6). Het toezicht op kwaliteit van de geleverde zorg in de Jeugdwet is belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Onderdeel van de kwaliteit van de geleverde zorg is de bekwaamheid van de jeugdzorgprofessionals. Dus ook daar ziet de IGJ op toe. Als het gaat om de toezichthoudende rol van de gemeenten richt die zich op toezicht op rechtmatigheid van de zorg. Daarvoor is nodig dat gemeenten weten bij welke aanbieder de jeugdige verblijft. Dit is informatie waarover zij beschikken vanuit de inkooprelatie met een betreffende aanbieder. Het is niet altijd bekend op welke locatie de cliënt verblijft, dat is voor dit type toezicht ook niet noodzakelijk. Ik vind het uitermate van belang dat het toezicht, zeker op deze kwetsbare doelgroep, zorgvuldig moet zijn.
Hoe kan het dat een aanbieder die verantwoordelijk is voor hulp en begeleiding aan kwetsbare en soms getraumatiseerde jongeren, en dit werk via een uitzendbureau uitbesteedt, überhaupt toegang krijgt tot de jeugdzorg? Wat heeft deze aanbieder vooraf moeten aanleveren? Zijn alle wettelijke eisen uit de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) nageleefd? Wat is de rol van het CIBG? Kunt u dit traject precies schetsen? Is er bij zowel de IGJ als de gemeenten die deze aanbieder contracteerden nergens een belletje gaan rinkelen? Zo nee, wat zegt dit over het toezicht?
De Wtza is niet van toepassing op jeugdhulpaanbieders. Op grond van artikel 4.0.1 van de Jeugdwet bestaat sinds 1 januari 2022 wel voor alle nieuwe jeugdhulpaanbieders de verplichting om zich te melden bij de IGJ. Dat doen zij door zich te melden via de website toetreding zorgaanbieders van het CIBG en er wordt een kwaliteitscheck jeugdhulp7 uitgevoerd. Dit proces is vergelijkbaar met de meldplicht die op grond van de Wtza geldt voor zorgaanbieders. De IGJ bepaalt aan de hand van het meldformulier en de kwaliteitscheck aan welke nieuwe aanbieders zij in het kader van het risicogestuurde toezicht een bezoek wil brengen. Jeugdzorgaanbieder D3 is opgericht in 2018, voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wtza.
Tenslotte is de jeugdzorgaanbieder D3 sinds 31 december 2018 gecontracteerd voor onder andere de gemeente Apeldoorn via de Zorgregio Midden-IJssel/Oost-Veluwe. D3 heeft bij inschrijving moeten voldoen aan de gunningscriteria om toe te treden tot de raamovereenkomst. Op het moment van inschrijving werd voldaan aan de vereisten. Het uitgangspunt is dat de zorgaanbieder zelf verantwoordelijk is voor de inzet van vakbekwaam en goed personeel. Er waren geen signalen bekend bij de gemeente Apeldoorn over tekortschietende zorg. Bij het ontbreken van deze signalen is er geen aanleiding geweest om vanuit toezicht te acteren.
Hoe kan het dat het uitzendbureau uit de artikelen jarenlang onvoldoende gekwalificeerde zzp’ers kon afleveren en niemand ingreep? Hoe kan het dat een uitzendbureau dat al eerder onder vuur lag vanwege het verwaarlozen van cliënt, op een andere plek weer aan de slag gaat met een kwetsbare doelgroep? Zijn er meer signalen over hetzelfde bureau? Is er inmiddels ingegrepen en zo ja, welke actie volgt daaruit? Zo nee, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de jeugdhulpaanbieder om ervoor te zorgen dat voldoende personeel wordt ingezet dat over de juiste diploma’s, expertise en vaardigheden – beschikt. Ook indien sprake is van inhuur van flexibel personeel via een uitzendconstruct dan nog blijft de jeugdhulpaanbieder te allen tijde eindverantwoordelijk voor het leveren van goede zorg. De IGJ heeft geen bevoegdheden om toe te zien op bemiddelings- of uitzendbureaus. De IGJ is bij onderzoek naar vervalste diploma’s afhankelijk van de informatie van de melder en/of betrokken zorgverlener en van andere instanties. Alleen wanneer er aangifte wordt gedaan van fraude kan er opsporing plaatsvinden en kunnen daders vervolgd worden.
Eerder dit jaar hebben de Ministeries van OCW en VWS signalen ontvangen over misstanden in het opleiden in de zorgsector, over onvoldoende opgeleid personeel en fraude bij diverse schakels in de zorgketen, waaronder bij uitzendbureaus werkzaam in de zorg. De IGJ en de Inspectie van het Onderwijs zijn vervolgens een onderzoek gestart. In het onderzoek staat dat de bevoegdheden van toezichthouders niet in alle gevallen toereikend zijn. Op dit moment worden met diverse partijen gesprekken gevoerd over vervolgacties naar aanleiding van het onderzoek. Uw Kamer zal hier dit najaar door de Minister van VWS over worden geïnformeerd.
In antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over de jeugdzorgbedrijven op dit Hoenderlooterrein schreef u dat de IGJ toezichtactiviteiten uitvoert die een bijdrage leveren aan het zicht op en de verbetering van de kwaliteit en veiligheid van de geleverde zorg op het terrein, maar op welke manier houdt de IGJ nu toezicht op het jeugdzorgbedrijf en de andere bedrijven op het terrein? Hoe vaak is hier aangekondigd en onaangekondigd inspectiebezoek geweest?
Het toezicht door de IGJ is gebaseerd op diverse informatie over de kwaliteit en veiligheid van zorg. De IGJ bezoekt jeugdhulpaanbieders aan de hand van een risico-inschatting. Dit risico schat de IGJ in op basis van verzamelde informatie. Deze informatie komt onder andere uit meldingen, signalen/klachten, uitkomsten van eerdere inspectiebezoeken, jaarverslagen van jeugdhulpaanbieder en berichten uit de actualiteit.
Als de IGJ informatie over zorgaanbieders ontvangt, bekijkt ze wat ermee te doen. Soms is dat onmiddellijke actie, soms is het iets om later mee te nemen in toekomstig toezicht. Over de precieze inhoud van meldingen en de afhandeling doet de IGJ geen mededelingen. Dat is omdat meldingen meegenomen kunnen worden in het toezicht of nog onderdeel zijn van lopend toezicht. Ook over lopend toezicht doet de IGJ geen mededelingen. De informatie die de IGJ kan delen, maakt ze openbaar via haar rapporten. Dat geldt ook voor eventuele maatregelen die IGJ neemt. Er heeft meermaals toezicht plaatsgevonden op het Hoenderloo terrein. Op de website van de IGJ staan de openbare rapporten. Daarin is terug te vinden is of er een onaangekondigd of aangekondigd inspectiebezoek is gebracht.
Het toezicht door de IGJ bij jeugdzorgaanbieder D3 loopt. Naar verwachting publiceert de IGJ begin 2025 haar rapport over dit toezicht.
Zijn er directe signalen van jongeren, ouders of hulpverleners binnengekomen bij de IGJ of het Landelijk Meldpunt Zorg? Zo ja, wanneer werden de eerste meldingen gemaakt en wat is daarmee gedaan?
Er zijn vanaf 2018 4 signalen binnen gekomen bij het Landelijk Meldpunt zorg (LMZ) over D3 locatie Hoenderloo. Er zijn 4 meldingen over D3 locatie Hoenderloo binnen gekomen bij de IGJ. De IGJ kan geen inhoudelijke informatie geven over de signalen en meldingen en over lopend toezicht. De informatie die de IGJ kan delen, maakt ze openbaar via haar rapporten. Dat geldt ook voor de maatregelen die IGJ neemt.
Wat kunnen deze jongeren doen die slachtoffer zijn geworden van machtsmisbruik en de toepassing van dwang en fixaties? Welke procedures zijn er voor hen en welke steun krijgen ze daarbij?
Ik kan me voorstellen dat jongeren die geweld hebben meegemaakt in een instelling behoefte hebben aan individuele erkenning en genoegdoening. Dit kan op verschillende manieren gevonden of geboden worden. Bijvoorbeeld doordat een instelling excuses maakt voor leed dat een jeugdige bij hen heeft ondervonden, of een gesprek tussen jeugdigen en hun oud-behandelaars. De jongere kan de instantie civielrechtelijk aanspreken op de misstanden en zo nodig een gerechtelijke procedure te starten. In dat geval is het uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of sprake is van onrechtmatig handelen. Een andere mogelijkheid voor de jongere is het indienen van een klacht via de klachtenregeling van de instelling, of de strafrechtelijke route door het doen van een aangifte bij de politie. Hierbij kunnen de jongeren worden ondersteund door de vertrouwenspersonen van Jeugdstem. Uiteraard staat het jongeren ook vrij om een andere vorm van (juridische) ondersteuning of informele steun uit het netwerk te betrekken.
Wat is er sinds de vorige vragen precies gedaan met de signalen van Jeugdstem? Zouden zij niet meer tanden moeten krijgen om zodat er direct gehandeld wordt als er zorgwekkende signalen bij hen binnenkomen?
In september 2023 heeft Jeugdstem een signaal afgegeven over de onveiligheid op het Hoenderloo terrein. Dit signaal is met alle instanties op het terrein gedeeld. De zorgen van Jeugdstem werden gedeeld door veel partijen die zorg leveren op het terrein. Na afgeven van het signaal heeft Jeugdstem vernomen dat er een terreincommissie is opgestart waarbij de partijen op het Hoenderloo terrein aangesloten zijn. Zij zien elkaar volgens vaste frequentie met als doel het gezamenlijk zorgdragen voor de veiligheid op het terrein. De bezoekend vertrouwenspersoon heeft van verschillende partijen gehoord dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hierbij betrokken is en dat er regelmatig contact is met de IGJ over de veiligheid op het terrein. Ook heeft de vertrouwenspersoon van instanties op het terrein vernomen dat meerdere incidenten, die de vertrouwenspersonen ook hadden aangekaart bij de instanties vanwege de aard en de ernst, gemeld zijn bij de IGJ. Na het instellen van de terreincommissie is het aantal signalen vanuit jongeren aan de vertrouwenspersonen over onveiligheid op het terrein sterk afgenomen. Er leek dus sprake van verbetering.
Jeugdstem deelt structurele tekortkoming en veiligheidssignalen, met de instanties waar deze signalen betrekking op hebben. Indien dit niet leidt tot verbetering doet Jeugdstem een melding bij de IGJ. Indien signalen dermate zorgwekkend zijn dat direct handelen noodzakelijk is, meldt Jeugdstem dit direct bij de IGJ, zodat spoedig actie kan worden ondernomen.
Hoeveel meer soortgelijke jeugdzorgbedrijven werken grotendeels met bijna volledig met zzp’ers? In hoeverre zijn de signalen zoals beschreven in het artikel van Follow the Money er ook over andere jeugdzorgbedrijven? Als deze niet bekend zijn, bent u bereid dit proactief te onderzoeken?
Er zijn geen data beschikbaar over de inzet van zzp’ers bij individuele (jeugdzorg) aanbieders. In hoeverre er door jeugdzorgaanbieders zzp’ers worden ingezet die niet over de vereiste diploma’s en expertise beschikken is mij op dit moment niet bekend. De Minister van VWS en ik keuren deze praktijken ten stelligste af. De Minister van VWS heeft een thematafel arbeidsmarkt zorg- en welzijn breed ingericht. VWS voert hier het gesprek met alle betrokken stakeholders over arbeidsmarkt onderwerpen. De balans tussen vast personeel en flexibel personeel wordt aan deze thematafel besproken en ik zal dit onderwerp ook daar agenderen. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Hebben alle jongeren die te maken hebben gekregen met onveilige situaties bij dit jeugdzorgbedrijf de juiste nazorg? Is in beeld hoe het nu met deze jongeren gaat en wie is nu voor hen verantwoordelijk? Zitten deze jongeren nu in een situatie die wél veilig is en krijgen zij passende en kwalitatief goede hulp en ondersteuning?
Alle jongeren die tijdens die op de betreffende crisisplek verbleven, zijn regulier uitgestroomd of in overleg met de verwijzer en/of ouders/verzorgers verhuisd naar een andere groep binnen de instelling. De betreffende verwijzers, waaronder gezinsvoogden, jeugdbeschermers of iemand uit het wijkteam, kijken mee met de plaatsing. Het toezicht op de kwaliteit van de geleverde zorg is in de Jeugdwet belegd bij de IGJ.
Hoe kan het dat jongeren zomaar op straat worden gezet? Bij wie ligt de zorgplicht? Deelt u de mening dat de situatie zoals geschetst in het artikel onacceptabel is? Zo ja, bij wie kunnen jongeren die aantoonbare schade hebben opgelopen omdat het jeugdzorgbedrijf «er een potje van maakt» terecht voor hulp? Bent u bereid om de regeling voor een financiële tegemoetkoming die voortkwam uit het rapport van commissie De Winter opnieuw open te stellen?
Er is sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid. De gemeente heeft een jeugdhulpplicht en is verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. De jeugdhulpaanbieder dient te zorgen voor verantwoorde hulp. De jeugdhulpverlener neemt de zorg van een goede hulpverlener in acht. Deze verantwoordelijkheden moeten ertoe leiden dat jongeren niet zomaar van de een op de andere dag op straat worden gezet. Als de situatie van de jongere verandert/de situatie van de jongere hierom vraagt, dienen de gemeente en aanbieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid hierover afspraken te maken.
Daarnaast is het belangrijk dat jongeren voor hun 18e verjaardag worden voorbereid op hun volwassenheid. Jeugdhulpaanbieders en gemeenten hebben zich in de Hervormingsagenda Jeugd gecommitteerd om voor en met deze jongeren tijdig een toekomstperspectief te formuleren, voordat zij de jeugdhulp op hun 18e verlaten. Concreet betekent dit dat elke jongere die jeugdhulp ontvangt een persoonlijk ontwikkel- of toekomstplan heeft met niet-vrijblijvende afspraken waarin de «Big 5» (wonen, werk/school, inkomen, welzijn en support) leidend is. Dit voorkomt dat jongeren dak- en thuisloos raken als gevolg van een gat in opvang en begeleiding.
Als een jongere in de jeugdhulp met grensoverschrijdende situaties te maken krijgt, zijn er verschillende mogelijkheden om ondersteuning te krijgen. Allereerst zijn de vertrouwenspersonen van Jeugdstem digitaal en telefonisch bereikbaar en bezoeken zij periodiek de residentiële (gesloten) jeugdhulp en gezinshuizen. Zij kunnen de jongere voorzien van advies bij eventuele vervolgstappen. Daarnaast ondersteunen vertrouwenspersonen ook bij het formuleren en het indienen van een klacht of het doen van aangifte van geweldsincidenten in de jeugdzorg. Naast de vertrouwenspersonen staat het de jongere vrij om een andere vorm van (juridische) bijstand of informele steun uit het netwerk te betrekken.
Bij grensoverschrijdende situaties kan de jongere een klacht indienen bij de onafhankelijke klachtencommissie van de jeugdhulpaanbieder. Daarnaast is het mogelijk om misstanden of onveilige situaties te melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg, onderdeel van de IGJ of de nationale (kinder)ombudsman. Ook kan de jongere de instantie civielrechtelijk aanspreken op de misstanden en zo nodig een gerechtelijke procedure te starten. In dat geval is het uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of sprake is van een onrechtmatige daad.
Tot slot is het mogelijk om bij een vermoeden van een strafbaar feit aangifte te doen bij de politie. Bij een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf met fysiek of psychisch letsel bij een jongere kan een aanvraag tot een tegemoetkoming worden ingediend bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Ter verduidelijking, dit is een algemene regeling voor slachtoffers. De tijdelijke regeling voor een financiële tegemoetkoming naar aanleiding van Commissie De Winter liep van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2022. In deze twee jaar ontving het Schadefonds Geweldsmisdrijven 27.454 aanvragen en keerden zij in totaal € 111,5 mln. uit aan meer dan 22.000 personen. De regeling was een van de maatregelen na het rapport van commissie de Winter en er is geen voornemen om deze regeling opnieuw open te stellen.
Deelt u de mening dat het voor kwetsbare jongeren niet goed is om te maken te hebben met steeds wisselende invalkrachten? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er meer jeugdzorgmedewerkers met vaste contracten in de sector aan het werk zijn?
Als je zorg nodig hebt, zijn een vertrouwd gezicht en continuïteit van professionals belangrijk. Echter, niet altijd is te voorkomen dat kinderen een aantal jeugdprofessionals zien. Bij het wisselen van een behandelaar is het belangrijk dat er een goede overdracht plaatsvindt. Dat hoort bij het leveren van goede kwaliteit van zorg en is primair de verantwoordelijkheid van de jeugdhulpaanbieder.
Belangrijk is dat medewerkers in de (jeugd) zorg met plezier in loondienst kunnen blijven werken. Dat betekent een goed evenwicht met zzp’ers, zodat het vaste personeel niet de gaten in de roosters hoeven dicht te lopen. Zelfstandigen in zorg en welzijn blijven welkom bij piek, ziek en uniek. De praktijk is dat het aantal zzp’ers in de zorg al enkele jaren stijgt. Per 1 januari 2025 gaat de Belastingdienst handhaven op de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties. Handhaving door de Belastingdienst draagt bij aan het bewustzijn bij werkgevers en werkenden wanneer een relatie als zzp’er mogelijk is en wanneer een aanstelling in loondienst passend is. Gezien het aantal schijnzelfstandigen in de zorg zal handhaving in ieder geval bijdragen aan het doorbreken van de stijgende trend in zzp-schap en daarmee het doorbreken van de vicieuze cirkel. De verwachting is dat dit eerder zal leiden tot de wederzijdse wens tot aanstellingen in vast dienstverband. Ook zal er een bewustwordingscampagne komen in 2025. Deze campagne heeft tot doel het bewustzijn te verhogen over de verschillende (financiële) risico’s en verplichtingen in relatie tot het werken met en als zelfstandige(n), zodat een bewuste keuze kan worden gemaakt om al dan niet als zzp’er te gaan werken.
Samen met de Minister van VWS zet ik in op het aantrekkelijker maken van het werken in de (jeugd)zorg. Er komt onder andere een leidraad vakmanschap en werkplezier. Deze leidraad zal door VWS samen met sectorpartijen uit de zorg en welzijnssector worden opgesteld. Hierin komt ook de verhouding tussen vast en flexibel personeel aan bod.
Deelt u de mening dat teleurstellend weinig terecht is gekomen van de mooie ambities van uw ambtsvoorganger die in reactie op onze Kamervragen5 over het rapport «Constant nieuwe gezichten, ik crash daarvan», van Het Vergeten Kind, sprak over «rust en ruimte» voor gemeenten en afspraken met de sector om te zorgen voor meer vaste gezichten? Deelt u de mening dat de situatie in de afgelopen vier jaar zeker niet beter is geworden?
Nee die mening deel ik niet. Mijn ambtsvoorgang heeft uitvoering gegeven aan de aanbevelingen van Het Vergeten Kind door o.a. verbeteringen in de werking van het jeugdstelstel in gang te zetten. Inmiddels zijn in de Hervormingsagenda Jeugd afspraken gemaakt met als doel om de jeugdzorg te verbeteren en o.a. te investeren in de kwaliteit van jeugdzorg. De implementatie van de Hervormingsagenda door het Rijk, VNG, zorgaanbieders, samenwerkende beroepsverenigingen, cliëntenorganisaties en jongerenvertegenwoordigers is in volle gang.
De Minister van VWS en ik zetten in op het aantrekkelijker maken van het werken in de (jeugd) zorg en het stimuleren om in vaste loondienst te gaan werken.
Bent u daarom bereid harder in te grijpen en bijvoorbeeld bindende afspraken te maken over een maximumpercentage aan flexibele contracten bij jeugdzorginstellingen?
Het is niet mogelijk om per aanbieder te bepalen wat een redelijk percentage van een externe flexibele schil zou moeten zijn. De grootte van de flexibele inzet is van diverse factoren afhankelijk. Primair is van belang dat zorgaanbieders inzetten op een goede balans tussen medewerkers in (vaste) loondienst en flexwerkers.
Door de handhaving op de wet DBA en de hieraan gekoppelde informatieverstrekking komt meer duidelijkheid en bewustzijn over passende arbeidsrelaties en dit zal als effect hebben dat zzp’ers en opdrachtgevers hun arbeidsrelatie gaan heroverwegen.
Bent u bereid om nadere regels te maken om excessieve inhuur via uitzendbureaus of andere externe partijen aan banden te leggen?
Koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus hebben VWS laten weten een gedragscode te gaan ontwikkelen. Deze gedragscode (die economie-breed zal gaan gelden) heeft tot doel dat bemiddelaars bijdragen aan een gezonde balans tussen vast en flexibel personeel, ook in de sector zorg en welzijn. In het voorjaar van 2025 start een pilot met deze gedragscode. Streven van de koepels is dat per 2026 het voldoen aan de gedragscode als lidmaatschapseis geldt voor bemiddelaars. Jeugdzorginstellingen zouden dan kunnen besluiten dat zij alleen met bemiddelaars in zee gaan die aan deze eis voldoen.
Zo nee, welke concrete maatregelen gaat u dan wel nemen om de ambities van zowel uw voorgangers als dit kabinet, waar te maken?
Zie het antwoord op vraag 19.
Wilt u proberen deze vragen voor het Wetgevingsoverleg Jeugd van 11 november aanstaande te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Uithuisgeplaatste kinderen overgeleverd aan hardhandige invalkrachten' |
|
Sarah Dobbe |
|
Karremans |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Uithuisgeplaatste kinderen overgeleverd aan hardhandige invalkrachten»?1
Wat ik heb gelezen in het artikel raakt me: kinderen die uithuisgeplaatst zijn horen passende hulp in een veilige omgeving te krijgen. Dat is niet gebeurd en dat is in de eerste plaats heel verdrietig voor deze kinderen en hun ouders. Ik lees ook dat de eigenaar van D3 ingegrepen heeft: de banden met het bemiddelingsbureau zijn doorgesneden, de crisisgroep is gesloten en er zijn nu vooral vaste ervaren medewerkers. Ik hoop dat daarmee een situatie is gecreëerd waarin de kinderen die daar nu verblijven, passende hulp ontvangen. Er loopt momenteel toezicht van de IGJ op de D3 locatie in Hoenderloo. Ik heb van de IGJ vernomen dat hun rapport begin 2025 verschijnt.
Hoe reageert u op de misstanden, zoals onnodige fixaties, ongediplomeerd personeel en onprofessioneel en ongepast gedrag van medewerkers?
Alle jeugdigen die zorg nodig hebben moeten erop kunnen vertrouwen dat ze goede hulp krijgen. Uit de beschreven situatie in het artikel van Follow the Money komt het beeld naar voren dat ongekwalificeerd personeel ingezet zou zijn. Ik keur dit af. De inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen in de open residentiële jeugdhulp is bovendien niet toegestaan. De inzet van geweldsmiddelen zoals beschreven in het artikel mag niet, is niet effectief en kan veel schade aanrichten.
Omdat we zien dat kwaliteitsverbetering een impuls nodig heeft, zijn afspraken gemaakt in de Hervormingsagenda met als doel het borgen van kwaliteit en blijvend leren in het jeugdstelsel. Het is de ambitie dat in 2028 de jeugdhulp kan bouwen op een stevige gezamenlijke structuur en cultuur waarin voortdurend leren en veranderen vanzelfsprekend is; dat van een substantieel deel van de jeugdhulp is vastgesteld wat aantoonbaar werkt en dat dit aantoonbaar in de praktijk wordt toegepast, dat hetgeen aantoonbaar niet werkt, niet meer wordt toegepast; en dat voor belangrijke delen van de jeugdhulp kwaliteitskaders bestaan. Daartoe is de werkorganisatie Kennis en Blijvend Leren (KBL) van en voor professionals opgezet.
Is het toegestaan dat een zorgbedrijf invalkrachten laat aansturen door het uitzendbureau zelf, zonder interne controle?
De jeugdhulpaanbieder is te allen tijde eindverantwoordelijk, ook indien hij gebruik maakt van de diensten van een uitzendbureau. Het is de verantwoordelijkheid van de jeugdhulpaanbieder om ervoor te zorgen dat er voldoende personeel wordt ingezet dat over de juiste diploma’s, expertise en vaardigheden – beschikt. De jeugdhulpaanbieder moet zich er dus van vergewissen of het personeel dat wordt ingezet geschikt is. Ook moet de jeugdhulpaanbieder zorgen voor het kwaliteitsbeleid en interne controles binnen zijn instelling.
Waar is het bedrijf Present Zorg nog meer actief? Wordt daar wel actief toezicht gehouden?
Ik heb geen overzicht van de locaties waar Present Zorg actief is. Het is de verantwoordelijkheid van de jeugdhulpaanbieder om ervoor te zorgen dat voldoende personeel wordt ingezet dat over de juiste diploma’s, expertise en vaardigheden – beschikt. Ook indien sprake is van inhuur van flexibel personeel via een uitzendconstruct dan nog blijft de jeugdhulpaanbieder te allen tijde eindverantwoordelijk voor het leveren van goede zorg. De IGJ heeft geen bevoegdheden om toe te zien op bemiddelings- of uitzendbureaus. De IGJ is bij onderzoek naar vervalste diploma’s afhankelijk van de informatie van de melder en/of betrokken zorgverlener en van andere instanties. Alleen wanneer er aangifte wordt gedaan van fraude kan er opsporing plaatsvinden en kunnen daders vervolgd worden.
Eerder dit jaar hebben de Ministeries van OCW en VWS signalen ontvangen over misstanden in het opleiden in de zorgsector, over onvoldoende opgeleid personeel en fraude bij diverse schakels in de zorgketen, waaronder bij uitzendbureaus werkzaam in de zorg. De IGJ en de Inspectie van het Onderwijs zijn vervolgens een onderzoek gestart. In het onderzoek staat dat de bevoegdheden van toezichthouders niet in alle gevallen toereikend zijn. Op dit moment worden met diverse partijen gesprekken gevoerd over vervolgacties naar aanleiding van het onderzoek. Uw Kamer zal hier dit najaar door de Minister van VWS over worden geïnformeerd.
Zijn andere zorgaanbieders en zorginkopers (zoals gemeenten) gewaarschuwd voor de gang van zaken bij Present Zorg? Zo nee, waarom niet?
Jeugdhulpaanbieders zijn te allen tijde verantwoordelijk voor de eigen bedrijfsvoering en de kwaliteit van de dienstverlening. Zij moeten zorgen voor de kwaliteit van alle diensten en producten die zij inkopen, dus ook van zzp-ers en uitzendkrachten. Mij is niet bekend of zorgaanbieders of gemeenten gewaarschuwd zijn voor de gang van zaken.
Hoe komt het volgens u dat dit soort praktijken voorkomen in de jeugdzorg? Deelt u de analyse dat dit mede veroorzaakt wordt door enerzijds de wildgroei van aanbieders sinds de decentralisatie en de invoering van marktwerking en anderzijds de mogelijkheid om winst te maken in de zorg?
Uw analyse dat het inzetten van (ongekwalificeerde) invalkrachten mede veroorzaakt wordt door de invoering van marktwerking, wildgroei van aanbieders en de mogelijkheid om winst te maken in de jeugdhulp deel ik niet.
Het inzetten van invalkrachten lijkt met name een effect van de krappe arbeidsmarkt. Door marktwerking staat de markt open voor nieuwe aanbieders en concurrentie vanuit de gedachte dat dit leidt tot prikkels tot gewenst gedrag in de zin van onder andere kwaliteit en efficiency. De inzet van invalkrachten in het algemeen heeft geen relatie met de aantallen aanbieders die actief zijn binnen de jeugdhulpsector of het feit dat aanbieders winst kunnen maken. De stijging in het aantal aanbieders sinds de decentralisatie is vooral te zien in het aanbod van lichtere vormen van (ambulante) zorg en minder in het specialistisch aanbod en het type jeugdhulp waar de signalen in het bericht «Uithuisgeplaatste kinderen overgeleverd aan hardhandige invalkrachten» betrekking op hebben.
Het bericht dat een huisarts machteloos staat om hulp te krijgen voor hulpbehoevende jongere |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met het bericht «Zelden stond ik als huisarts zo machteloos. Wat ik ook doe, ik krijg geen hulp voor Jordy»?1
Ja.
Weet u of er meerdere signalen zijn ontvangen van huisartsen die aangeven dat hun doorverwijzingen, inclusief de urgentie daarvan, niet serieus worden genomen door andere hulpverleners?
Ik hoor regelmatig over huisartsen die moeite hebben om voor hun patiënt passende zorg of ondersteuning te regelen. Bijvoorbeeld door wachtlijsten of exclusiecriteria van aanbieders.
Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat doorverwijzingen voortaan adequaat worden opgevolgd en hoe wil u voorkomen dat huisartsen in de toekomst tegen deze problemen blijven aanlopen?
Het is belangrijk dat huisartsen en gemeenten (lokale teams) op het terrein van jeugdhulp goed met elkaar samenwerken. In de Hervormingsagenda Jeugd2 wordt daarom o.a. ingezet op een goede samenwerking tussen de huisarts en lokale teams. Zodat zij elkaar eenvoudig kunnen vinden en een goede analyse mogelijk is of ondersteuning of hulp nodig is en in welke vorm deze passend is. Veel gemeenten en huisartsenpraktijken hebben er inmiddels gezamenlijk voor gekozen om een jeugdconsulent of ondersteuner jeugd in te zetten in de huisartsenpraktijk, zodat deze direct lichte hulp kan bieden en een apart traject in veel gevallen niet meer nodig is. Andere huisartsenpraktijken werken samen met een poh-ggz (met aandachtsgebied jeugd).
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) zijn verder onder meer afspraken gemaakt over de samenwerking tussen de huisarts en de ggz. Zo wordt vanuit Mentale Gezondheidsnetwerken het verkennend gesprek aangeboden, waarmee we mensen sneller en beter naar zorg of ondersteuning toe willen leiden en zo de huisarts ontlasten. Daarnaast zijn afspraken gemaakt over de bereikbaarheid van de ggz voor de huisarts buiten kantooruren, waarmee de huisarts een beroep kan doen op de kennis en expertise van ggz. Ook is er bij het IZA aandacht voor een betere samenwerking tussen het medisch en het sociaal domein. Zoals opgenomen in het Regeerprogramma (uitwerking van het Hoofdlijnenakkoord door het Kabinet), wil het Kabinet het bestaande zorgakkoord verbreden, intensiveren en concretiseren in een aanvullend zorg en welzijnsakkoord tot en met 2028.
Ziet u in dat het gebrek aan regie binnen de hulpverlening ernstige gevolgen heeft? En wat gaat u doen om dit probleem nu eindelijk op te lossen?
Jeugdigen in de meest kwetsbare situaties, die hulp- en ondersteuning echt nodig hebben, moeten kunnen rekenen op tijdig beschikbare en passende (specialistische) jeugdhulp. Hiervoor is goede samenwerking en communicatie tussen betrokken partijen in de jeugdzorg en daarbuiten (zoals met huisartsen) belangrijk.
Daartoe zetten we vanuit de Hervormingsagenda Jeugd in op enerzijds een beweging richting een sterke sociale (pedagogische) basis, stevige lokale teams en algemene collectieve voorzieningen. Stevige lokale teams, die zelf hulp bieden, breed de verbinding zoeken met o.a. de sociale basis, schuldhulpverlening, volwassen GGZ, onderwijs en specialistische expertise. Waarbij specialistische expertise de basishulp en ondersteuning vanuit het lokale team aanvult. De lokale teams zijn het vaste aanspreekpunt voor het gezin en voeren de regie over een integraal zorgaanbod. Verder initiëren we een maatschappelijke dialoog om op een andere manier naar (hulp) vragen in de samenleving te kijken.
Anderzijds zetten we in op beschikbare en kwalitatief goede specialistische hulp voor jeugdigen en gezinnen die het echt nodig hebben. Specialistische hulp die zoveel mogelijk aansluit bij de context en leefwereld van kind en gezin. Hiervoor is een betere organisatie en inkoop van de specialistische jeugdhulp nodig. Het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg, dat op 25 april jl. bij uw Kamer is ingediend, is een belangrijke stap ter invulling hiervan.
Het wetsvoorstel regelt onder meer dat gemeenten verplicht regionaal moeten
samenwerken bij de inkoop van specialistische jeugdzorg, om zo te zorgen voor een dekkend jeugdzorglandschap.
Deelt u de mening dat de slechte communicatie en gebrekkige samenwerking tussen zorginstanties een groot probleem is binnen de jeugdzorg? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om dit op te lossen?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Ziet u in dat het onaanvaardbaar is dat jongeren met ernstige psychische klachten maanden moeten wachten op zorg? Welke concrete stappen gaat u ondernemen om de wachtlijsten in de jeugdzorg direct aan te pakken?
We zien dat jongeren met meervoudige problematiek te vaak worden doorverwezen en/of te lang moeten wachten op passende hulp.
Dit kan meerdere oorzaken hebben. Waaronder:
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van jeugdhulp. Bij hulpvragen die vastlopen kunnen ouders, jongeren, gemeenten en zorgverleners terecht bij het regionaal expertteam (RET). Dit expertteam heeft als doel om voor elk kind passende hulp te organiseren, ongeacht de complexiteit van de zorgvraag. Daarnaast heeft het RET een belangrijke rol in het bijdragen aan een lerend jeugdstelsel door te leren van casuïstiek. Bijvoorbeeld door knelpunten te agenderen bij zorgaanbieders en jeugdregio’s.
Via het door uw Kamer aangenomen Amendement Westerveld/Klaver zijn er acht bovenregionale expertisenetwerken. Deze netwerken ondersteunen gemeenten, jeugdregio’s, zorgaanbieders, zorgprofessionals en regionaal expertteams om de zorg voor jeugdigen met meervoudige problematiek te verbeteren. Zodat geen enkele jeugdige met een complexe hulpvraag tussen wal en schip valt.
Op 21 juni jl. heeft mijn voorganger uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de voortgang van de Bovenregionale expertisenetwerken en de gerealiseerde resultaten3.
Daarnaast ondersteunt de Aanpak Wachttijden in opdracht van VWS en de VNG jeugdzorgregio’s bij het aanpakken van onderliggende oorzaken van wachttijden. Deze aanpak zet in op structurele verbeteringen in de hele keten van instroom, doorstroom en uitstroom van de jeugdzorg om wachttijden duurzaam terug te dringen.
Het bericht ‘Toezichthouder: toegankelijkheid jeugdzorg onder druk’ |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met het bericht «Toezichthouder: toegankelijkheid jeugdzorg onder druk»?1
Ja.
Hoe reageert u op de bevindingen dat de toegankelijkheid van jeugdzorg onder druk staat? Wat is uw reactie op de verslechtering van de jeugdzorg ten opzichte van 2023?
De constatering van de Jeugdautoriteit dat de (toegankelijkheid van) jeugdhulp onder druk staat deel ik. Het staat buiten kijf dat jeugdigen die het echt nodig hebben, moeten kunnen rekenen op tijdig beschikbare en passende (specialistische) jeugdzorg. Daarom heeft het kabinet in het Regeerprogramma de uitvoering van de Hervormingsagenda bekrachtigd, waarin we een gezamenlijke aanpak formuleren om het jeugdstelsel te verbeteren. De trajecten die hier de afgelopen periode voor in gang zijn gezet, zet ik stevig en – waar mogelijk – versneld door, om ervoor te zorgen dat kinderen en jongeren weerbaar opgroeien en de meest kwetsbare jeugdigen tijdig de passende hulp ontvangen die zij zo hard nodig hebben. Dit moet tevens bijdragen aan een houdbaar stelsel.
Kunt u een cijfermatig overzicht geven van de ontwikkeling van de wachtlijsten in de jeugdzorg?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van jeugdhulp. Inzicht in wachttijden gebeurt dus in eerste instantie op gemeentelijk en regionaal niveau. Cijfers over wachttijden zijn niet op landelijk niveau beschikbaar. Dit komt onder andere doordat gemeenten en regio’s op hun eigen manier aanmelding en start van een traject registreren en er dus geen eenduidige definitie is van wachttijden. De data die er is, is weinig inzichtelijk en niet goed onderling vergelijkbaar. Daarom wordt gewerkt aan het verbeteren van inzicht in wachttijden op landelijk niveau door in te zetten op het verbeteren van het (uniforme) gebruik van het berichtenverkeer.
Hoe reageert u op de bevinding van de Jeugdautoriteit dat er te weinig betrouwbare gegevens beschikbaar zijn om een goed beeld te krijgen van de sector?
Ik vind ook dat er beter inzicht moet komen in het functioneren van het stelsel om te leren en tijdig te kunnen bijsturen. Ik werk aan het inrichten van een centrale monitor van het jeugdstelsel en aan het verbeteren van de datakwaliteit en databeschikbaarheid. Eén van de stappen die al zijn gezet, is dat per 2025 een andere indeling gaat gelden voor de financiële informatie die we van gemeenten krijgen. Dit verbetert de kwaliteit van data. Hierdoor kunnen ook de uitgaven van gemeenten beter aan andere databronnen gekoppeld worden. Tevens heb ik een coördinerende werkgroep «data en monitoring jeugdstelsel» ingericht die samenhang aanbrengt en borgt in de (ontwikkeling van) data en monitoring van het jeugdstelsel.
Hoe reageert u op de oproep om meer regie vanuit de Rijksoverheid als stelselverantwoordelijke voor de jeugdzorg en met welke concrete acties ondersteunt u dit?
In haar rapport benadrukt de Jeugdautoriteit niet zozeer dat het Rijk regie moet nemen, maar dat partijen goed moeten samenwerken om de beoogde doelen te realiseren. Dat doen gemeenten, aanbieders, professionals, (vertegenwoordigers van) cliënten en het Rijk in het kader van de Hervormingsagenda en het daaruit voortvloeiende implementatieplan. Daarin is beschreven hoe wij de beoogde doelen (jeugdigen groeien weerbaar op en voor de meest kwetsbare jeugdigen is tijdige en passende zorg beschikbaar) willen realiseren, welke maatregelen we hiervoor nemen en welke partijen hierin welke rol hebben. Partijen werken hier actief aan door in te zetten op stevige lokale wijkteams, waarmee de toegang wordt verbeterd. Vanuit het Rijk neem ik mijn verantwoordelijkheid onder andere door het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg2. Met dit wetsvoorstel wordt regionale samenwerking voor de inkoop van specialistische jeugdzorg verplicht op basis van een regiovisie. Het is wenselijk dat gemeenten die afstemmen met de relevante partijen uit het veld, waaronder de aanbieders.
Welke acties heeft u in uw eerste 100 dagen ondernomen om de grote personeelstekorten in de jeugdzorg te adresseren?
De aanpak van personeelstekorten in zorg en welzijn heeft grote prioriteit, zoals ook verwoord in het Regeerprogramma. Mijn collega, de Minister van VWS, heeft een aanpak ingericht op het verminderen van de personeelstekorten voor de sector zorg en welzijn via drie lijnen. Ten aanzien van deze drie lijnen en de onderliggende beleidswensen is de Minister van VWS momenteel de verschillende (wettelijke) opties aan het onderzoeken. U wordt hier voor het einde van het jaar over geïnformeerd. Bij lijn 1 is het streven de administratietijd voor professionals in 2030 te halveren, onder andere door in te zetten op AI, digitaal werken en standaardisatie. De uitvoering van de werkagenda van de Regiegroep Aanpak Regeldruk wordt door VWS ondersteund. Lijn 2 «de juiste inzet van medewerkers» is erop gericht om de beschikbare medewerkers, in samenwerking met mantelzorgers en vrijwilligers, zo efficiënt mogelijk in te zetten. Het gaat hierbij onder andere om arbitrage tussen zorgwetten en over verschillende vormen van innovatieve zorg. Lijn 3 zet in op het vergroten van vakmanschap en werkplezier. Voor het einde van 2024 wordt er een leidraad vakmanschap en werkplezier opgesteld. Het doel hiervan is dat mensen graag blijven werken in zorg en welzijn. Het gaat hierbij onder andere om het belang van adequaat opleiden, autonomie en vertrouwen in de medewerker, de balans tussen vast personeel en flexibel personeel en het tegengaan van agressie. Aanvullend op deze zorg en welzijn brede aanpak, wordt er specifiek voor de jeugdzorg uitvoering gegeven aan een arbeidsmarktagenda jeugd waar betrokken partijen werken aan het delen van goede voorbeelden en handreikingen op thema’s als goed werkgeverschap en het inwerken en begeleiden van personeel; agressie vrij werken en mbo’ers in de jeugdhulp.
Deelt u de mening dat de toegankelijkheid van de jeugdzorg een acuut en urgent probleem is en welke stappen heeft u in uw eerste 100 dagen ondernomen om de toegankelijkheid te verbeteren?
In het Regeerprogramma is de uitvoering van de Hervormingsagenda bekrachtigd en de toegankelijkheid van jeugdzorg is daarin een belangrijk doel3. Onder meer het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg dat in april jl. is ingediend bij de Tweede Kamer moet hieraan bijdragen. Verder is de afgelopen periode de lagere regelgeving uitgewerkt. Daarnaast is een onderzoek afgerond door PwC naar mogelijke meerwaarde van het normeren van wachttijden. Dit zijn allemaal onderwerpen die eraan bijdragen dat de toegankelijkheid verbetert. Daarnaast is voor acute problemen een ondersteuningsstructuur ingericht door het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd, de regionale expertiseteams (RETs) en de bovenregionale expertisenetwerken (BENs).
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met gemeenten en zorgaanbieders om te inventariseren hoe de samenwerking en coördinatie verbeterd kan worden om de toegankelijkheid van de jeugdzorg te waarborgen?
VWS is al in gesprek met verschillende partijen, waaronder gemeenten en zorgaanbieders over de toegankelijkheid van de jeugdzorg. Alle afspraken worden in gezamenlijkheid uitgewerkt.
Deelt u de mening dat preventie belangrijk is voor het verminderen van de druk op de jeugdzorg? Zo ja, welke stappen heeft u hiertoe ondernomen?
Ik deel deze mening. Wel is het belangrijk dat preventie op zo’n manier wordt ingezet dat dit ook effectief is, zoals in het rapport van de Jeugd Autoriteit te lezen is op pagina 43. In de Hervormingsagenda hebben we daarom afgesproken dat de verantwoordelijkheid van gemeenten benadrukt wordt met betrekking tot het versterken van de sociale en pedagogische basis en de inzet op preventie, waaronder ook vanuit het jongerenwerk en de jeugdgezondheidszorg.
Daarnaast is het van belang dat problemen in de context van het gezin worden opgepakt. Niet altijd is jeugdhulp het meest passende antwoord op een hulpvraag. Daarom zijn er acties ingezet op het versterken van de verbinding met onderwijs, kinderopvang, bestaanszekerheid en volwassen ggz.
Vindt u dat de Hervormingsagenda voldoende maatregelen bevat om de grote financiële tekorten bij gemeenten op het jeugdzorgbudget te adresseren? Zo ja, gaat u dan ook op korte termijn de wet- en regelgeving behorende bij de Hervormingsagenda een stap verder brengen, zoals de afbakening van de reikwijdte van jeugdzorg? Zo nee, welke aanvullende stappen heeft u ondernomen?
In de Hervormingsagenda is met gemeenten een Meerjarig Financieel Kader (MFK) afgesproken, waar een besparing van 1 miljard euro onderdeel van uitmaakt. Inhoudelijke maatregelen zijn onderliggend aan deze besparingsopgaven. Alle partijen zijn hard aan de slag om deze maatregelen – en andere die zijn afgesproken in de Hervormingsagenda – uit te voeren. Zo werken de regio’s hard aan de versterking van hun regionale samenwerking en inkoop om de beschikbaarheid van de specialistische jeugdzorg te vergroten. Het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg zal deze ontwikkeling verder ondersteunen en verankeren. Ook ten aanzien van het thema reikwijdte ligt er een pakket aan maatregelen, waarbij het Ministerie van VWS faciliteert met wetgeving. Het wetsvoorstel zal naar verwachting in de zomer van 2025 in consultatie gaan. In de beoogde «beweging naar voren» zijn veel gemeenten nu al aan de slag om lokale teams te versterken om laagdrempelig en integraal ondersteuning te bieden aan jeugdigen en het gezin. Het wetsvoorstel over reikwijdte zal deze beweging verder gaan aanmoedigen, verstevigen en uiteindelijk verankeren, waarbij gemeenten nu ook al mogelijkheden hebben om de reikwijdte zelf te beperken.
Daarnaast is de afspraak gemaakt om de uitvoering van de Hervormingsagenda goed te monitoren en bij te sturen waar noodzakelijk. De commissie van deskundigen zal het Rijk en de VNG vanuit hun onafhankelijke positie adviseren over de uitvoering van de Hervormingsagenda en of de afgesproken inspanningen zijn geleverd. Ook bekijkt zij of dit het gewenste effect heeft op de uitgaven en zo niet, hoe daarmee om te gaan. Hun eerste advies volgt begin 2025.
Herkent u het beeld dat veel gemeenten nu geld toe leggen op jeugdzorg die ze wettelijk verplicht zijn te leveren, zonder beleidsinstrumenten om de toestroom van jeugdzorg te verminderen?
Ik herken het beeld dat de totale uitgaven hoger zijn dan in het Meerjarig Financieel Kader (MFK) in de Hervormingsagenda is afgesproken. Dit blijkt ook uit het recent met u gedeelde onderzoek van Improven4. Zoals in het antwoord op vraag 10 aangegeven, zie ik wel degelijk sturingsinstrumenten voor gemeenten. Ik zie ook grote verschillen in het jeugdhulpgebruik tussen gemeenten. Eind januari verwacht ik het advies van de Deskundigencommissie Jeugd, die onder andere kijkt naar de door de door het Rijk en gemeenten gepleegde inspanningen en ook adviseert over hoe om te gaan met een afwijkende uitgavenontwikkeling.
Bent u bereid in kaart te brengen hoeveel gemeenten gemiddeld uit eigen middelen toeleggen op de jeugdzorg bovenop het landelijke budget?
Ik zie nu geen noodzaak om dit extra onderzoek uit te zetten. In de Hervormingsagenda is een MFK met gemeenten afgesproken. Daarbij is ook afgesproken om de totale uitgaven van gemeenten aan jeugdzorg in beeld te brengen, zodat inzichtelijk is in hoeverre deze afwijken van het afgesproken MFK.
Recent is er onderzoek gedaan naar de uitgaven van gemeenten aan jeugdzorg in 2023 en een prognose voor 2024. Deze is recent met u gedeeld in de voortgangsbrief Jeugd. Voor de jaren 2015 t/m 2022 is dit al eerder gedaan en met de Kamer gedeeld.
Het rapport 'Van wet naar werkelijkheid: Bewegingsonderwijs op de basisschool' |
|
Michiel van Nispen |
|
Karremans , Mariëlle Paul (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapportVan wet naar werkelijkheid: Bewegingsonderwijs op de basisschool?1
Uit het onderzoek van het Mulier Instituut blijkt dat ongeveer twee derde van de scholen2 voldoet aan de wettelijke verplichting van 90 minuten (advies: twee keer 45 minuten) bewegingsonderwijs per week, gegeven door een bevoegd (vak)leerkracht. Al deze scholen hebben zich ingespannen om aan die norm te voldoen en dat is een compliment waard.
Aan de andere kant is het zorgwekkend dat ongeveer een derde van de basisscholen nog niet voldoet aan de wettelijke norm. Het is belangrijk dat kinderen voldoende gymles krijgen. Dit legt de basis om later gezond door het leven te gaan en daarom moet in het primair onderwijs voldoende aandacht worden besteed aan de kerndoelen voor bewegen en sport.
Wat bent u van plan om te doen om scholen beter te ondersteunen, zodat zij wel kunnen voldoen aan de norm van 90 minuten bewegingsonderwijs per week?
Ik verwacht van alle scholen dat ze voldoen aan de wettelijke verplichtingen die gelden voor het onderwijs, inclusief de urennorm voor bewegingsonderwijs. Scholen en gemeenten hebben zich drie jaar kunnen voorbereiden op deze norm, die er tevens op uitdrukkelijke wens van de Tweede Kamer is gekomen.3
Tot en met vorig jaar konden scholen ook gebruik maken van de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs. Vanuit de voormalige prestatieboxmiddelen was € 8 miljoen per jaar beschikbaar waarmee een extra impuls kon worden gegeven aan de kwaliteit van bewegingsonderwijs. Op verzoek van de Tweede Kamer4 is bovenstaande subsidieregeling gemaakt om scholen, in eerste instantie voor twee jaar, te ondersteunen bij de wettelijke verplichting van 90 minuten bewegingsonderwijs. In totaal hebben 1613 scholen in het primair onderwijs deelgenomen aan de subsidieregeling, verdeeld over twee jaren.
Recent is besloten de gereserveerde middelen voor bewegingsonderwijs op te nemen in de rijksbrede subsidietaakstelling.5 Dit maakt dat we in de toekomst geen extra geld hebben om eventueel scholen te ondersteunen bij het voldoen aan de urennorm voor bewegingsonderwijs. Vanuit de lumpsumbekostiging kunnen scholen het bewegingsonderwijs betalen.
Zoals ook te lezen in het rapport van het Mulier Instituut is de verwerking van gymlessen in de roosters een uitdaging voor scholen. Scholen geven aan dat het lesrooster te vol is. Ik werk daarom aan herziening van het curriculum. Niet alleen vanwege de benodigde tijd voor sport en bewegen, maar zeker ook vanwege de prioriteit die ik wil geven aan lezen, schrijven en rekenen. Met een scherpere focus dringen we de overladenheid terug en creëren we ruimte voor scholen om zich te focussen op wat prioriteit heeft.
Bent u bereid om te onderzoeken waarom sommige gemeenten onvoldoende sportaccommodaties beschikbaar kunnen stellen? Bent u bereid om daarbij ook te kijken naar de risico’s die het ravijnjaar hiervoor veroorzaakt?
We weten dat het niet altijd makkelijk is om voldoende en kwalitatief goede accommodaties voor gymles te vinden. Voor zover dat niet al gebeurt moeten scholen en gemeenten hier samen mee aan de slag. De gemeente heeft de wettelijke taak om te zorgen voor de accommodaties. Scholen hebben verder de rol en ook de verantwoordelijkheid om tijdig het gesprek aan te gaan met gemeenten over het ontbreken van voldoende geschikte ruimte voor gymlessen.
Ik ga ervan uit dat gemeenten op de hoogte zijn van het belang van voldoende accommodaties en, indien nodig, zelf onderzoek doen naar de stand van zaken en mogelijkheden voor verbetering in hun gemeente. Wel blijft het Ministerie van OCW in gesprek met de PO-Raad, de Vereniging Sport en Gemeenten, de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding en de Academies voor Lichamelijke Opvoeding over knelpunten in het bewegingsonderwijs en hoe deze vanuit goede samenwerking met het veld opgepakt kunnen worden.
Bent u bereid om te onderzoeken op welke manier er meer vakleerkrachten kunnen worden aangetrokken en behouden voor het bewegingsonderwijs?
Uit het rapport blijkt dat steeds meer scholen werken met een vakleerkracht, daar ben ik blij om. Uiteraard mogen scholen het bewegingsonderwijs ook laten verzorgen door een bevoegde groepsleerkracht.
Echter, het lerarentekort treft het hele onderwijs en daarmee ook het bewegingsonderwijs. Daarom werkt het Ministerie van OCW hard aan het terugdringen van het gehele lerarentekort. Specifiek onderzoek vanuit het Ministerie van OCW naar enkel vakleerkrachten bewegingsonderwijs ligt dan ook niet in de rede.
Wel is er een aantal gunstige ontwikkelingen die de toename en het behoud van (vak)leerkrachten bewegingsonderwijs moet bespoedigen. Denk hierbij aan de combinatie tussen de PABO en ALO voor studenten die zowel in de klas als in de gymzaal aan de slag willen gaan. Deze ontwikkelingen juich ik toe en ik ben ervan overtuigd dat dit een positieve impuls geeft aan het aantal vakleerkrachten voor bewegingsonderwijs dat in het primair onderwijs aan de slag wil gaan.
Hoe reageert u op het feit dat «een aanzienlijk deel van de schoolleiders en vakleerkrachten die nog niet aan de eisen voldoen, weinig motivatie toont om in de toekomst de belemmeringen aan te pakken»? Welke stappen bent u van plan om te zetten om scholen te overtuigen van de noodzaak van voldoende bewegingsonderwijs?
De urennorm bewegingsonderwijs is een wettelijke verplichting voor alle scholen in het primair onderwijs en het speciaal basisonderwijs. Het is de taak van scholen en gemeenten om hier uitvoering aan te geven. Zij hebben drie jaar de tijd gehad om zich voor te bereiden op deze norm. Ik verwacht dus van scholen dat zij aan deze wettelijke verplichting voldoen. Van gemeenten verwacht ik dat zij zich optimaal inzetten om scholen bij deze taak te ondersteunen.
Indien de Inspectie van het Onderwijs merkt dat er sprake is van een structureel niet willen en/of kunnen halen van de urennorm, kan zij een herstelopdracht verstrekken aan de school.
De financiering van bevrijdingsfestivals |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Karremans , Eppo Bruins (CU) |
|
Deelt u de mening dat bevrijdingsfestivals een verbindende bijdrage leveren in de samenleving en dat het kabinet dit zou moeten blijven steunen? Zo ja, kunnen deze festivals blijven rekenen op de financiële steun van het kabinet? Zo nee, waarom niet en welke consequenties zal het uitblijven van financiële steun hebben voor het voortbestaan, zeker nu uitgerekend volgend jaar 80 jaar bevrijding wordt gevierd?
Het kabinet onderschrijft het grote belang van het gezamenlijk vieren van onze vrijheid op 5 mei. Daarom geeft het Rijk het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) structurele financiële ondersteuning om de Nationale Viering van de Bevrijding te organiseren. Vanuit deze middelen biedt het NC op verschillende manieren ondersteuning aan de bevrijdingsfestivals, onder meer door inhoudelijke activiteiten te coördineren en door te faciliteren bij de organisatie van de festivals. Via het NC kunnen de festivals blijven rekenen op de financiële steun van het kabinet.
In 2024 heeft het Rijk (te weten de Ministeries van BZK, OCW, Defensie en VWS) bij hoge uitzondering en op verzoek van de Kamer1 incidenteel een directe financiële bijdrage verstrekt aan de bevrijdingsfestivals. Dit in aanvulling op de structurele bijdrage die door het Rijk via het NC ter beschikking wordt gesteld. Met deze bijdrage konden bevrijdingsfestivals financiële problemen verhelpen, bij enkele festivals waren deze problemen acuut. Deze situatie werd met name veroorzaakt door de nasleep van de coronacrisis en slecht weer bij eerdere edities van 5 mei. Het uitgangspunt van het Rijk was dat deze directe bijdrage éénmalig was. Dit uitgangspunt is ongewijzigd.
Het Rijk heeft de incidentele financiële ondersteuning via een rechtstreekse bijdrage verstrekt aan de individuele festivals en niet – zoals de Kamer opriep – via een garantiefonds. De reden waarom niet voor een garantiefonds is gekozen, is omdat de overheid een streng garantiebeleid heeft en in beginsel geen garanties verstrekt. Dit omdat dit potentieel een grote mate van onzekerheid voor de overheidsfinanciën met zich meebrengt. Verder kunnen bij een garantiefonds mogelijk ook andere festivals aanspraak maken op dit fonds. Afbakening op alleen de bevrijdingsfestivals is staatssteun technisch zeer lastig.
Ik zie en hoor de wens om directe financiële ondersteuning van de bevrijdingsfestivals, mede naar aanleiding van onderliggende schriftelijke vragen, recente oproepen vanuit uw Kamer en mede tegen de achtergrond van het lustrumjaar 80 jaar vrijheid. Daarom ben ik, zoals ik u heb toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS, in gesprek gegaan met de andere departementen die vorig jaar ook financieel hebben bijgedragen aan de bevrijdingsfestivals (BZK, OCW, Defensie). Dit om te onderzoeken of er toch voor een laatste keer eenmalig middelen vanuit het Rijk kunnen worden vrijgemaakt voor de bevrijdingsfestivals. Deze gesprekken zijn nog gaande, ik zet mij ervoor in dat er binnen korte termijn uitsluitsel wordt uitgegeven aan de festivals over een bijdrage vanuit het Rijk. Ik heb in ieder geval budgettaire ruimte gereserveerd voor een incidentele bijdrage vanuit VWS in 2025.
Verder herhaal ik hierbij de oproep van het vorige kabinet aan de bevrijdingsfestivals om in gesprek te gaan met provincies en gemeenten – als belangrijkste financiers van de festivals – over mogelijke (structurele) oplossingen. Verder doe ik een oproep aan de festivals om samen met het Nationaal Comité 4 en 5 mei creatieve oplossingen en alternatieve scenario’s te verkennen.
Herinnert u zich de eerdere toezegging om te komen tot een breed gedragen toekomstvisie op 5 mei, inclusief de Bevrijdingsfestivals1?
Ja. Het Rijk zet zich in om tot een breed gedragen toekomstvisie op 5 mei te komen. Ik verwacht dat de contouren van deze visie in het tweede kwartaal van 2025 met de Kamer worden gedeeld.
Wat is de huidige stand van zaken rond de gesprekken over de organisatie van Bevrijdingsfestivals voor 2025? Lukt het, met de viering van de tachtigste verjaardag van de bevrijding in het achterhoofd, om de gebruikelijke festivals in veertien steden te organiseren? Zo ja, gaat het hierbij wederom om incidentele financiële steun of wordt gezocht naar structurele vormen van ondersteuning? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS en de bevrijdingsfestivals hebben de afgelopen periode uitvoerig met elkaar gesproken. Vanuit het Ministerie van VWS is, namens het Rijk, richting de festivals aangegeven dat er voor 2025 en verder geen financiële middelen vanuit het Rijk beschikbaar zijn. Echter, zoals bij 1 aangegeven, heb ik uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling toegezegd om alsnog in gesprek te gaan met de andere departementen (BZK, OCW en Defensie) en te onderzoeken of er toch voor een laatste keer eenmalig middelen vanuit het Rijk kunnen worden vrijgemaakt voor de bevrijdingsfestivals. Deze gesprekken zijn gaande, ik hoop binnen kort termijn de bevrijdingsfestivals uitsluitsel te geven. Zoals gezegd bij het antwoord op vraag 1, blijft het Rijk structurele financiering geven aan het NC en daarmee ook aan de bevrijdingsfestivals. De verantwoordelijkheid voor een structureel gezonde exploitatie van de bevrijdingsfestivals ligt echter niet bij het Rijk. Ik vind het van belang dat de festivals zichzelf kunnen bedruipen.
Welke maatregelen neemt u zich voor om het voortbestaan van de 5 mei festivals te helpen verzekeren? Bent u bereid, zoals gevraagd in de aangenomen motie Van Strien c.s.2 de Kamer te informeren over de interdepartementale visie op het voor toekomstige generaties waarborgen van de organisatie van de bevrijdingsfestivals? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn eerdere beantwoording, deel ik volgend jaar met de Kamer de contouren van een toekomstvisie op 5 mei. Dit zodat er – nu en in de toekomst – op 5 mei kan worden stilgestaan bij de waarden van vrijheid en democratie. Hierin wordt ook verbinding gelegd met het nieuwe meerjarenbeleidsplan van het NC. Dit gezien de kerntaak van het NC om richting te geven aan de zingeving van herdenken, vieren en het levend houden van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog.
Deze toekomstvisie is een bredere visie dan de door u genoemde visie op de bevrijdingsfestivals, al zal de rol hiervan ook worden meegenomen. Voor uw overige vraag verwijs ik u naar mijn antwoord bij vraag (1) en (2).
Het bericht ‘Anabole steroïden nog gevaarlijker dan gedacht' |
|
Rikkers-Oosterkamp |
|
Karremans |
|
Bent u op de hoogte van het bericht van NOS «Anabole steroïden nog gevaarlijker dan gedacht»? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ja. Het bericht gaat over een bekend en zorgwekkend probleem: een hoog niveau van dopinggebruik in sporten die geen dopingregels gesteld hebben.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat Noorse wetenschappers hebben ontdekt dat het volume van hersenen afneemt bij langdurig dopinggebruik?
Het is goed dat dit onderzoek er is, zodat steeds meer bekend wordt over wat de lange termijn gezondheidseffecten zijn van het gebruik van dit soort middelen zonder dat daarvoor een medische indicatie is.
Klopt het dat het voor recreatieve sporters gedoogd is anabole steroïden te kopen en gebruiken, maar dat de handel illegaal is?2 Zo ja, hoe kijkt u hiernaar met het oog op de gezondheidsgevolgen van anabole steroïden?
Ik zie de spanning tussen deze twee punten. Net als voor veel andere dopinggeduide middelen geldt voor anabole steroïden dat ze als werkzame stof in geregistreerde, recept plichtige geneesmiddelen een legitieme toepassing kunnen hebben in een medische behandeling. Ik vind het belangrijk dat het middel daarvoor ook beschikbaar is voor iedereen die dat nodig heeft. Bezit en gebruik van die middelen is daarom ook niet strafbaar, en ze zijn alleen verkrijgbaar bij een apotheek, op recept van een dokter. Zo is het geregeld in de Geneesmiddelenwet; de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt daarop toezicht.
Wat we zien in deze berichten is een andere kant van het gebruik van deze geneesmiddelen, het gebruik zonder medische indicatie. Zonder tussenkomst van een dokter en zonder advies of de juiste dosering. De middelen worden besteld via bijvoorbeeld illegale webwinkels, in plaats van opgehaald bij de apotheek.
Het is risicovol wanneer mensen zelf recept plichtige geneesmiddelen bestellen en gebruiken, zonder tussenkomst van hun arts en apotheker. Het voorlichtingsprogramma dat de Dopingautoriteit nu ontwikkelt moet nadrukkelijk in deze context gezien worden, iets doen aan deze problematiek die we zien de in de sport, zonder dat het legitieme gebruik van deze middelen in een medische context beperkt wordt.
Bent u van plan om de illegale handel in doping, die meestal online verkocht worden, tegen te gaan? Zo ja, kunt u toezeggen om in overleg te gaan met de Minister van Justitie & Veiligheid (J&V) en met de Minister van Financiën hierover?
Om de illegale handel in doping tegen te gaan is samenwerking tussen diverse instanties nodig. Mijn ambtsvoorganger heeft in een brief van 28 maart 20233 aangegeven de bestaande samenwerking gericht op het tegengaan van de illegale handel in doping, met o.a. het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Financiën, te blijven voortzetten. Deze samenwerking is vervat in protocollen met de Dopingautoriteit, waarin nader omschreven is hoe die samenwerking eruit ziet. Aanvullend overleg met de collega’s van J&V en Financiën over samenwerking vind ik daarom nu niet nodig.
Steunt u de uitspraak van de voorzitter van de Dopingautoriteit dat Sporters al die risico's veel beter moeten kennen? Zo ja, wat gaat u doen om het bewustzijn te vergroten?
Ik onderschrijf de uitspraak van de voorzitter van de Dopingautoriteit en maak daarom de activiteiten van de Dopingautoriteit financieel mogelijk, zoals het uitzetten van informatie over de gezondheidsrisico’s van dopinggebruik, gebaseerd op kennis uit wetenschappelijk onderzoek, en in dat verband het voorbereiden van een leerstoel. Op die manier trek ik nadrukkelijk samen op met de Dopingautoriteit.
Het besluit deze activiteiten financieel te ondersteunen is gebaseerd op diverse onderzoeksrapporten. In 2020 kwam het rapport Sterk Spul uit: een onderzoek naar de aard, omvang en ernst van handel in doping in Nederland, uitgezet door mijn ambtsvoorganger en uitgevoerd door Bureau Beke.5 Er wordt in gesignaleerd dat het gebruik van doping in sportscholen en fitnesscentra steeds meer normaliseert als lifestyle, wat in toenemende mate risico’s oplevert voor de gezondheid. Terwijl sporters in geringe mate toegang hebben tot informatie over de gezondheidsrisico’s van dopinggebruik. Het Ministerie van VWS heeft daarop een drietal onderzoeken uitgezet bij Mulier Instituut6, om in beeld te brengen wie de gebruikers van doping in de anders georganiseerde (top)sport zijn, wat hun motivatie is om te gebruiken, en hoeveel het gebruik voorkomt. Uit de onderzoeken blijkt7 onder andere dat het blijven boeken van progressie (d.w.z. het steeds groter en/of sterker blijven worden) belangrijk is. En dat wanneer die progressie stokt of afvlakt, deze sporters overwegen doping te gaan gebruiken om toch die progressie te boeken. Op dat moment is er weinig goede informatie beschikbaar voor sporters. De onderzoeken laten tot slot zien dat het gebruik in met name kracht- en vechtsporten hoog is, een cijfer dat ook afhankelijk is van of sporters hun sport in wedstrijdverband beoefenen. Die cijfers komen overeen met de cijfers die NOS noemt.
De forse cijfers en het gebrek aan goede informatie schetsen een urgent beeld. Het gaat echter om een deel van de Nederlandse sport dat buiten NOC*NSF valt, waar niet eenzelfde structuur is van dopingregels en -controles en er slechts beperkt voorlichting beschikbaar is. De Dopingautoriteit zet er daarom samen met het Ministerie van VWS8 op in dat deze sporters, wanneer zij overwegen doping te gaan gebruiken, beschikken over waardevrije informatie over de gezondheidsrisico’s van het gebruiken van doping. De Dopingautoriteit zal daartoe informatie uitzetten in de sport en baseert zich daarbij op kennis over de gezondheidsrisico’s van dopinggebruik uit wetenschappelijk onderzoek. Er is echter nog veel onbekend over de gezondheidsgevolgen van dopinggebruik, daarom bereidt de Dopingautoriteit ook een leerstoel voor zodat meer kennis over dit onderwerp beschikbaar komt.
Welke concrete maatregelen bent u van plan te nemen op het gebied van voorlichting over de gevaren van anabole steroïden en kunt u hierin samen optrekken met de Dopingautoriteit?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat uit een meting van het Mulier Instituut van vorig jaar blijkt dat 400.000 krachtsporters en 80.000 vechtsporters doping gebruiken?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om verder onderzoek te doen naar de relatie tussen doping en hersenen, aangezien in het artikel te lezen is dat het onderzoek naar de relatie tussen doping en hersenen nog in de kinderschoenen staat?
Ik denk in het algemeen dat het goed zou zijn als meer onderzoek gedaan wordt naar de gezondheidseffecten van dopinggebruik. Ik heb de Dopingautoriteit daarvoor middelen beschikbaar gesteld. Deze kan de Dopingautoriteit aanwenden voor onderzoek op de relatie tussen doping en hersenen, maar ik wil bij de Dopingautoriteit laten welk onderzoeksthema prioriteit zou moeten hebben.
Wilt u in overleg treden met de Dopingautoriteit om samen op te trekken bij de speciale leerstoel die de Dopingautoriteit gaat financieren om een wetenschappelijke organisatie op te zetten zodat complexe studies over doping in gemakkelijke taal verkrijgbaar worden voor grote groepen gebruikers in sportscholen?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel ‘Wat vrouwen niet mogen weten over hun eigen borsten’ |
|
Judith Tielen (VVD), Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met het artikel in de Volkskrant en de reactie van o.a. de beroepsgroep van radiologen op dit bericht via de NOS?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat de benoemde problemen met borstonderzoek niet alleen van toepassing zijn voor vrouwen die meedoen aan het bevolkingsonderzoek, maar ook voor vrouwen die een knobbeltje ontdekken en aanvullend onderzoek nodig hebben? Zo ja, kunt u dan in uw informatie en besluitvorming beide groepen betrekken?
Ja, die mening deel ik, al is er wel een verschil. Bij het landelijke bevolkingsonderzoek gaat het om een zogenoemd ongevraagd aanbod. Vrouwen3 zonder gezondheidsklachten en zonder medische indicatie worden uitgenodigd deel te nemen aan een onderzoek voor screening. Vanwege dit ongevraagde aanbod gelden voor screening – in vergelijking met medische diagnostiek waar de hulpvraag van de patiënt leidend is – striktere eisen. Waar het mij om gaat is dat er een zo goed mogelijk bevolkingsonderzoek wordt aangeboden, dat voldoet aan de algemeen aanvaarde criteria voor verantwoorde screening van de WHO4. De Gezondheidsraad toetst aan deze criteria en brengt daarover advies uit. Bij de inrichting van een bevolkingsonderzoek baseer ik mij op deze adviezen van de Gezondheidsraad, zo ook over het meten en rapporteren van densiteit.
In het advies «MRI in bevolkingsonderzoek borstkanker» van 6 oktober 20205 geeft de Gezondheidsraad aan dat bij vrouwen met zeer dicht borstweefsel, die een aanvullende MRI krijgen aangeboden, minder vaak intervalkanker optreedt. Dat wijst erop dat bij hen zo minder vaak borstkanker wordt gemist, waaraan ze anders mogelijk zouden overlijden. Dat voordeel weegt zwaar voor de Gezondheidsraad, maar de aanzienlijke nadelen die een aanvullende MRI met zich meebrengt wegen ook zwaar. Zo lopen deelnemende vrouwen met zeer dicht borstweefsel een groter risico op foutpositieve uitslagen en overdiagnose dan zonder aanvullende MRI. Toch beoordeelt de Gezondheidsraad de nut-risicoverhouding van een aanvullende MRI voor vrouwen met zeer dicht borstweefsel als positief. Doorslaggevend is daarbij dat het reguliere bevolkingsonderzoek voor deze groep vrouwen minder goed werkt dan voor vrouwen zonder dicht borstweefsel. De Gezondheidsraad toetst hier het criterium voor verantwoorde screening dat het nut van de screening moet opwegen tegen de nadelen.
Daarnaast echter acht de Gezondheidsraad toevoeging van MRI aan het bevolkingsonderzoek borstkanker niet doelmatig. Vrouwen met zeer dicht borstweefsel aanvullende MRI aanbieden lijkt weliswaar kosteneffectief, maar het is volgens de Gezondheidsraad niet toekomstbestendig vanwege de benodigde langjarige investeringen in infrastructuur en personeel. De verwachting is namelijk dat contrast enhanced mammography (CEM), een mammografie met een contrastmiddel, op korte termijn een eenvoudiger en goedkoper alternatief zal blijken. De Gezondheidsraad adviseerde daarom een proefbevolkingsonderzoek uit te voeren naar CEM. Met CEM kan mogelijk even goed als met MRI borstkanker worden opgespoord bij vrouwen met zeer dicht borstklierweefsel, terwijl er mogelijk minder nadelen (fout-positieve uitslagen en overdiagnose) aan verbonden zitten en minder investeringen dan aan het realiseren van voldoende MRI-capaciteit. Inmiddels is dit onderzoek (de zogenoemde DENSE-2 studie) gestart, waarbij niet alleen CEM binnen het bevolkingsonderzoek borstkanker wordt onderzocht, maar ook verkorte MRI.
Omdat de resultaten van de studie naar CEM en verkorte MRI nog enkele jaren op zich laten wachten, heeft mijn ambtsvoorganger verkend of het mogelijk was om tijdelijk MRI aan te bieden aan vrouwen met zeer dicht borstweefsel. Om in beeld te krijgen of er genoeg MRI-capaciteit beschikbaar was en of dit eenvoudig te realiseren zou zijn, heeft KPMG hiernaar onderzoek uitgevoerd. Daar MRI niet in de infrastructuur van het bevolkingsonderzoek kan plaatsvinden, moest de aanvullende MRI-capaciteit in de ziekenhuizen gerealiseerd kunnen worden. Het KPMG-onderzoek is gebaseerd op vragenlijsten onder alle 89 ziekenhuizen en diagnostische centra. In 2022 is het rapport hierover verschenen.6 Daaruit blijkt dat er alleen voldoende MRI-capaciteit beschikbaar is als wordt gewerkt met een verkort MRI-protocol en een screeningsinterval van 4 jaar. Met het huidige screeningsinterval van 2 jaar en het normale MRI-protocol is de capaciteit die instellingen beschikbaar hebben voor aanvullende MRI echter niet toereikend. Het uitbreiden van de openingstijden zorgt voor voldoende extra capaciteit, maar er lijkt onvoldoende personeel beschikbaar voor de uitvoering hiervan. Extra inzet van personeel voor screening gaat bovendien ten koste van toegankelijkheid van reguliere zorg, met alle nadelige effecten van dien. Het is van groot belang dat voor vrouwen, die bij zichzelf een afwijking vinden die op borstkanker kan duiden, voldoende diagnostiek beschikbaar blijft. Indien nu toch een MRI in de screening zou worden aangeboden, dan kan verdringing in de zorg plaatsvinden en kunnen mensen met een vermoeden van een afwijking die duidt op borstkanker, minder goed geholpen worden. De toenmalige Minister van VWS besloot hierop om niet over te gaan op een tijdelijk aanbod van MRI-screening.7
Over de (on)mogelijkheden van aanvullende screening en de verkenning die mijn ambtsvoorgangers hiertoe hebben uitgevoerd samen met veldpartijen, is de Kamer geïnformeerd met de brieven van 28 januari 20218, 24 september 20219, 7 juni 202210, 12 juni 202411 en 6 september 2024.12 In deze brieven is door mijn ambtsvoorgangers, en in de laatste brief door mij zelf, ook toegelicht waarom een motie over dit onderwerp niet tot uitvoering gebracht kon worden.
Een belangrijke voorwaarde voor verantwoorde screening is dat er bij een afwijkende screeningsuitslag een zinvolle handelingsoptie moet zijn. Omdat dat er op dit moment niet is, concludeert de Gezondheidsraad in het advies «Verbetermogelijkheden bevolkingsonderzoek borstkanker» van 12 maart jl. dat het rapporteren van borstdensiteit geen meerwaarde heeft.13 Zoals hierboven aangegeven zijn er op dit moment helaas onvoldoende mogelijkheden voor aanvullende screening door middel van MRI: er is een tekort aan apparatuur maar zeker ook aan personele bezetting. Het meten en rapporteren van de borstdensiteit biedt vrouwen daarom geen concrete handelingsopties in de screening, terwijl het wel vraagt om aanvullende investeringen om dit te organiseren en deelnemers daar goed over te informeren.
Het principe dat alleen bevindingen worden meegedeeld als mensen daadwerkelijk iets met deze informatie kunnen, geldt niet alleen voor alle bevolkingsonderzoeken, maar ook in de zorg. Pas als er een vermoeden is van een afwijking, is er aanleiding tot doorverwijzing. Wanneer vrouwen bij zichzelf een afwijking vinden die op borstkanker kan wijzen, dan kan de huisarts in samenspraak met cliënte besluiten tot doorverwijzing naar de zorg voor diagnostiek. Wanneer in de zorg een mammogram wordt gemaakt, dan wordt densiteit wél gemeten en vermeldt de radioloog in het verslag hoe dicht het borstklierweefsel is (dan staat er ACR a, b, c of d, waarbij d zeer dicht borstklierweefsel is). In de multidisciplinaire NHG-Standaard Borstkanker14 wordt huisartsen geadviseerd bij een niet-afwijkend mammogram of echogram uit te leggen dat dit de aanwezigheid van borstkanker niet uitsluit. De richtlijn geeft vervolgens aan, om aan cliënte te adviseren terug te komen op het spreekuur indien drie maanden na de niet-afwijkende uitslag nog steeds sprake is van een knobbeltje of gelokaliseerde pijn of gevoeligheid in één borst. Als het gaat om cliënten met een verhoogde dichtheid van borstklierweefsel (categorie c of d) is het advies om cliënte uit te leggen dat door het dichte borstklierweefsel het mammogram of echogram lastiger te beoordelen is, maar dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een afwijking die verder onderzoek vereist. Wel wordt vrouwen erop gewezen dat het nodig blijft om ook nieuwe klachten of afwijkingen te melden. Zeer dicht borstklierweefsel zonder afwijkend mammogram is dus volgens deze richtlijn op zichzelf geen medische indicatie voor vervolgonderzoek. Met andere woorden: ook in de zorg is er geen zinvolle handelingsoptie voor vrouwen met zeer dicht borstweefsel. Het is aan de beroepsgroepen om deze richtlijn eventueel aan te passen indien de stand van de wetenschap daarvoor de onderbouwing biedt.
Kunt u zich voorstellen dat de berichtgeving over dit borstonderzoek (dat te weinig uitsluitsel biedt voor vrouwen met dicht borstklierweefsel), plus de manier waarop artsen en beleidsmakers daarover spreken, vrouwen bang en boos maakt? Deelt u de mening dat vrouwen serieus genomen moeten worden? Zo ja, hoe kijkt u naar uw eigen reactie zoals opgetekend in het NOS-artikel waarin u stelt dat u vrouwen «hier niet mee wil belasten»?
Ja, ik kan mij de reacties op alle berichtgeving goed voorstellen. Vanzelfsprekend deel ik de mening dat vrouwen serieus genomen moeten worden. Ik realiseer me dat mijn eigen reactie vreemd kan zijn overgekomen, alsof de overheid bepaalt wat mensen wel of niet mogen weten. Ik heb dat echter bedoeld tegen de achtergrond dat vrouwen of mannen, in andere gevallen, ook iets moeten kunnen met de informatie die zij krijgen.
Hoewel het niet meten en terugkoppelen van de borstdichtheid aan vrouwen een weloverwogen keuze is, begrijp ik de zorgen van uw Kamer en van de groep vrouwen die het betreft. Ik vind dit een lastig dilemma. Daarom zal ik in gesprek gaan met betrokken partijen. Ik hecht eraan om daar ook de patiëntenvereniging bij te betrekken, evenals de Gezondheidsraad. Daarbij zal de focus liggen op het bevolkingsonderzoek, aangezien dat mijn primaire verantwoordelijkheid is – maar ik zal ook zeker de werkwijze in de zorg bevragen. Ik streef ernaar dit overleg met betrokken partijen op korte termijn te plannen zodat ik uw Kamer zo snel mogelijk kan informeren over de uitkomsten.
Begrijpt u de onrust die er is bij vrouwen omdat zij niet alle informatie krijgen, terwijl het wel gaat over hun eigen borsten? Hoe en op welke manier kunnen vrouwen erachter komen welk klierweefsel zij hebben? Is er een plek waar vrouwen naartoe kunnen voor extra informatie?
Ja dat begrijp ik. Zij krijgen in het kader van het bevolkingsonderzoek inderdaad alleen gerapporteerd of er aanwijzingen zijn gevonden voor borstkanker. Dat is waarop de screening is gericht. Borstdensiteit wordt in het bevolkingsonderzoek niet gemeten. De medewerkers betrokken bij het bevolkingsonderzoek weten dus niet precies van welke dichtheidscategorie sprake is. Daar zou immers een meting voor nodig zijn. Anders dan de algemene informatie die op www.kanker.nl staat over dicht borstklierweefsel, kan ik niet vanuit het bevolkingsonderzoek bieden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de in het Gezondheidsraadadvies van maart 2024 aanbevolen alternatieve onderzoeksmogelijkheden voor vrouwen met dicht borstklierweefsel, namelijk Contrast Enhanced Mammography en verkorte MRI? Op welke termijn verwacht u dat deze alternatieven beschikbaar zijn en worden toegepast?
De Gezondheidsraad heeft over de vergunningaanvraag op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek voor dit onderzoek op 29 mei 2024 advies uitgebracht.15 Op 9 juli 2024 heb ik de vergunning verleend16, waarna de onderzoekers alle voorbereidingen hebben getroffen. De eerste uitnodigingen worden in november verzonden. Het onderzoek zal tot 1 september 2031 lopen. Daarna zal blijken of deze aanvullende screeningsmethoden verantwoord kunnen worden ingevoerd, waarover vervolgens politieke en financiële besluitvorming zal plaatsvinden. Halverwege de studie zullen wel tussentijdse resultaten worden opgeleverd, die al enig inzicht zullen geven in de prestaties van CEM en verkorte MRI. Uw Kamer is over deze wetenschappelijke studie voor het laatst geïnformeerd met de brief van 12 juni jl.17
Deelt u de mening dat het van belang is dat vrouwen met dicht borstweefsel (en daardoor een verhoogde kans op de ontwikkeling van borstkanker) op een laagdrempelige, effectieve en veilige manier toegang krijgen tot onderzoek dat borstkanker kan uitsluiten, zowel als onderdeel van het bevolkingsonderzoek als na het ontdekken van een knobbeltje? En deelt u de mening dat «samen beslissen» voor deze vrouwen belangrijk is in het kiezen van de mogelijke vervolgstappen na constatering van dicht borstklierweefsel? Zo ja, hoe is dat te verbeteren?
Ja die mening deel ik, maar zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb geschreven is er wel een verschil. Bij het landelijke bevolkingsonderzoek gaat het om een zogenoemd ongevraagd aanbod. Vrouwen zonder gezondheidsklachten en zonder medische indicatie worden uitgenodigd om deel te nemen aan een onderzoek voor screening. Vanwege dit ongevraagde aanbod gelden voor screening – in vergelijking met medische diagnostiek waar de hulpvraag van de patiënt leidend is – striktere eisen. Alle landelijke bevolkingsonderzoeken moeten voldoen aan de algemeen aanvaarde criteria voor verantwoorde screening van de WHO. Een belangrijke voorwaarde voor verantwoorde screening is dat er bij een afwijkende screeningsuitslag een zinvolle handelingsoptie moet zijn. Dit geldt voor alle bevolkingsonderzoeken, dus ook bij de bevolkingsonderzoeken naar darm- en baarmoederhalskanker. Op dit moment is het niet mogelijk om met informatie over borstdichtheid medische vervolgstappen te zetten. Het meten en rapporteren van de borstdensiteit biedt vrouwen daarom geen concrete handelingsopties.
Overigens geldt dat met mammografie het merendeel van de tumoren in de borst kunnen worden opgespoord, ook als sprake is van zeer dicht borstweefsel. Bij vrouwen met de hoogste categorie borstdensiteit wordt ongeveer 60% van de tumoren opgespoord met mammografie. Bij vrouwen met een andere densiteit wordt ongeveer 70–85% van de tumoren opgespoord. Wanneer in het bevolkingsonderzoek op een mammogram geen aanwijzing is gevonden die op borstkanker kan duiden, dan wordt deelneemsters uitgelegd dat het onderzoek geen volledige zekerheid biedt. In de uitslagbrief staat dat er een kans is dat borstkanker niet ontdekt wordt of dat er borstkanker kan ontstaan tussen twee onderzoeken in. Deelneemsters wordt geadviseerd contact op te nemen met de huisarts bij klachten aan hun borsten.
Onder andere met het onderzoek met CEM en verkorte MRI, is mijn inzet ook om op termijn een zo’n goed mogelijk bevolkingsonderzoek borstkanker te realiseren, ook voor vrouwen met zeer dicht borstweefsel.
Bent u bereid om in overleg te gaan met de betrokken professionals om te kijken op welke wijze zowel het bevolkingsonderzoek borstkanker als het vervolgonderzoek na het ontdekken van een knobbeltje, bij vrouwen met dicht borstklierweefsel op korte termijn verbeterd kan worden? Zo ja, kunt u de Kamer voor het kerstreces informeren over de uitkomsten van dit overleg?
Ja, daar ben ik zeker toe bereid. Ik hecht eraan om daar ook de patiëntenvereniging bij te betrekken, evenals de Gezondheidsraad. Daarbij zal de focus liggen op het bevolkingsonderzoek, aangezien dat mijn primaire verantwoordelijkheid is – maar ik zal ook zeker de werkwijze in de zorg bevragen. Ik streef ernaar dit overleg met betrokken partijen op korte termijn plannen zodat ik uw Kamer zo snel mogelijk kan informeren over de uitkomsten.
Het bericht ‘Psychiater Boudewijn Chabot introduceert eigen stikstofgasmethode voor mensen die humaan willen sterven’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Karremans , van Weel |
|
Bent u bekend met het bericht «Psychiater Boudewijn Chabot introduceert eigen stikstofgasmethode voor mensen die humaan willen sterven»? Heeft u ook met grote zorg kennis genomen van dit breed verspreide verhaal?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. In het artikel geeft de heer Chabot aan dat hij een voorlichtingsfilm heeft gemaakt waarin een zelfdodingsmethode wordt beschreven waarbij stikstofgas wordt ingeademd via een masker. Ik vind een dergelijke voorlichtingsfilm om meerdere redenen onwenselijk en zorgwekkend. Allereerst kan een dergelijke voorlichtingsfilm waarin een concrete methode wordt gegeven voor zelfdoding, mensen eerder over de streep trekken om daadwerkelijk die stap te zetten, terwijl het kabinet juist inzet op het voorkomen van suïcide. Bovendien bestaat het gevaar dat mensen in een kwetsbare situatie, onder wie ook jongeren met psychische problemen, hun toevlucht nemen tot een dergelijke zelfdodingsmethode. Verder is de «stikstofgasmethode» eerder door de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties omschreven als «marteling» (zie ook mijn antwoord op vraag 12).2 Tenslotte vind ik het zorgwekkend dat in de film bepaalde handelingen op voorhand als niet strafbare hulp bij zelfdoding worden beschreven. In tegenstelling tot wat de heer Chabot zegt in het artikel kunnen voorbereidende handelingen van naasten wel degelijk strafbaar zijn. Uiteindelijk is het aan het Openbaar Ministerie en de rechter om te oordelen of een bepaalde handeling wel of niet kwalificeert als hulp bij zelfdoding.
Is deze methode bij u en het Openbaar Ministerie (OM) bekend? Hoe verhoudt het aanprijzen en bekend maken van deze methode tot zelfdoding zich tot de huidige strafwetgeving?
Ja, het OM heeft kennisgenomen van de methode zoals door de heer Chabot beschreven in het artikel. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat zelfdoding niet strafbaar is, maar hulp bij zelfdoding wel. Dit volgt uit artikel 294, tweede lid Wetboek van Strafrecht. Degene die een ander behulpzaam is bij zelfdoding of hem daartoe de middelen verstrekt pleegt pas een misdrijf als de dood daadwerkelijk intreedt. Het begrip «behulpzaam zijn» in artikel 294, tweede lid Wetboek van Strafrecht is noch in dat artikel, noch in de wetsgeschiedenis nader omlijnd.
De beantwoording van de vraag of iemand voor bepaalde handelingen, in dit geval het aanprijzen en het bekend maken van deze zelfdodingsmethode via het maken, publiceren en vertonen van een voorlichtingsfilm, vervolgd kan worden, is aan het OM en vervolgens ter beoordeling aan de rechter.
Valt het maken, publiceren en vertonen van een voorlichtingsfilm voor zelfdoding onder hulp bij zelfdoding? Zo nee, wanneer zou er wel sprake zijn van hulp bij zelfdoding?
Zie antwoord vraag 2.
Welke besmettingseffecten van dergelijke berichtgeving zijn u bekend?
Het is bekend dat artikelen en media-items over suïcide kunnen leiden tot kopieergedrag (besmettingseffecten). Daarom is het belangrijk om in media-uitingen over suïcides terughoudend te zijn over bijvoorbeeld de gebruikte methodes.
Deelt u de zorg dat mensen in kwetsbare omstandigheden tot onomkeerbare gedachten komen en deze daadwerkelijk uitvoeren? Zo ja, welke stappen zet u om paal en perk te stellen aan dit type handleidingen, interviews, films en wat dies meer zij? Zo nee, waar baseert u dat op?
Ja, ik deel die zorg. Om die reden zet de overheid breed in op vermindering van het aantal suïcides in Nederland. De overheid faciliteert de hulplijn van Stichting 113 Zelfmoordpreventie waar mensen met suïcidale gedachten daarover gratis, anoniem en 24 uur per dag in gesprek kunnen. Op basis van de kennis over suïcidale gedachten zijn suïcidale gedachten vaak heel lang wél omkeerbaar. Dan kan goede hulp het verschil maken. Maar suïcidepreventie is ook een maatschappelijk vraagstuk en daar hoort het veilig praten over zelfdoding in nieuwsberichten en andere (informatieve) media-uitingen ook bij. Mede dankzij de inzet van Stichting 113 Zelfmoordpreventie is er binnen redacties steeds meer aandacht voor de wijze waarop over suïcides wordt bericht. Tevens wordt vanuit de huidige landelijke agenda suïcidepreventie ingezet op het beperken van toegang tot dodelijke middelen en is door de overheid met betrokken partijen de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» opgesteld.
Het nemen van maatregelen door op voorhand de publicatie van interviews en films over zelfdoding te beperken, acht ik echter niet wenselijk omdat het disproportioneel is. In dat geval kan de vrijheid van meningsuiting namelijk in het geding komen. In artikel 7 van de Grondwet staat dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Vrijheid van meningsuiting is een voorwaarde voor een goed functionerende rechtsstaat en een vrije samenleving.
Ziet u mogelijkheden om te voorkomen dat deze film vertoond zal worden en zo ja, bent u bereid die te benutten?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op vraag 5 kan de vrijheid van meningsuiting in het geding komen als zou worden besloten de vertoning van deze film te voorkomen. In artikel 7 van de Grondwet staat dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Ik vind het niet wenselijk om de vertoning van deze film op voorhand te verbieden.
De vraag of het vertonen van deze film gezien kan worden als een strafbare instructie waarvoor kan worden vervolgd, is ter beoordeling aan het OM. Vervolgens is het aan de rechter om tot een eindoordeel te komen.
Ziet u dat de Balie een verantwoordelijkheid heeft op het moment dat deze film aldaar vertoond wordt, en hoe zou u die verantwoordelijkheid omschrijven?
Debatcentra zoals De Balie gaan zelf over hun programmering en maken daarin hun eigen keuzes. Het kabinet heeft daarop geen invloed en vindt ook dat het daar geen invloed op hoort te hebben. In een debatcentrum moet ruimte zijn voor maatschappelijk debat, ook – of misschien wel juist – over thema’s die schuren. Op de avond in De Balie is overigens niet de hele film vertoond, maar een fragment.
Welke juridische kaders en richtlijnen hebben media om over hulp bij zelfdoding en zelfdodingsmethoden te schrijven?
Er zijn geen juridische kaders of richtlijnen voor de berichtgeving over suïcide. Er is op initiatief van Stichting 113 Zelfmoordpreventie wel een handreiking voor mediaprofessionals opgesteld.3 In de afgelopen jaren is deze handreiking omarmd door de mediasector en wordt deze actief gebruikt als het om berichtgeving over suïcides gaat. In de handreiking is opgenomen dat er terughoudendheid dient te worden betracht bij de berichtgeving over suïcides en dat de gebruikte methode niet onder de aandacht wordt gebracht. Er bestaat immers wetenschappelijk onderzoek dat het bekend maken van een methode het aantal suïcides kan doen stijgen door zogenaamd «kopieergedrag».
Naast wat wettelijk is toegestaan, is er ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid; welke maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben media en cultuursector wat u betreft in het berichten hierover?
Zoals aangeven in antwoord op vraag 8 wordt de handreiking van Stichting 113 Zelfmoordpreventie voor de berichtgeving over suïcides door de media, door mij omarmd. Mediaprofessionals kunnen daarnaast ook een rol spelen in het voorkomen van zelfdoding in Nederland. Denk aan het stimuleren van mensen met suïcidale gedachten om hulp te zoeken, maar ook het delen van hoopvolle verhalen. De beroepsgroep is zich hiervan bewust en mediaprofessionals voeren ook met elkaar het gesprek over wat een juiste manier is om over suïcides te berichten Ik vind het positief dat de media hierin hun verantwoordelijkheid nemen. Het is belangrijk om hen hierin te ondersteunen met kennis en expertise. Die is bij Stichting 113 Zelfmoordpreventie aanwezig.
Vanuit de cultuursector wordt al een bijdrage geleverd om de mentale gezondheid in Nederland te verbeteren. Het deelnemen aan cultuuruitingen kan gezien worden als beschermende factor (ontspanning).4 Ook wordt er aandacht gegeven aan mentale gezondheid in tentoonstellingen en wordt mentale gezondheid bespreekbaar gemaakt. Bijvoorbeeld met de Open Oproep Cultuur in de Buurt, die wordt uitgevoerd door het Fonds voor Cultuurparticipatie.
Bent u bereid om in het licht van de wetgeving rondom suïcidepreventie het gesprek te voeren met media- en cultuursector, samen met 113 Zelfmoordpreventie?
Voor deze sectoren is kennis en expertise beschikbaar bij Stichting 113 Zelfmoordpreventie. Het past mij als bewindspersoon niet met media- of cultuurinstellingen het gesprek aan te gaan over de inhoud van het aanbod dat zij maken. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Is het naar het buitenland exporteren van deze film legaal?
In het algemeen kan gezegd worden dat het exporteren van een dergelijke film naar Nederlands recht niet illegaal is. De beoordeling of dit in een concreet geval als een strafbaar feit gezien kan worden, is echter in belangrijke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De weging en waardering daarvan is voorbehouden aan het OM bij de vervolging van dat strafbaar feit en uiteindelijk aan de rechter die hierover oordeelt.
Bent u bekend met het feit dat in de staat Alabama (Verenigde Staten) recent voor de tweede keer de doodstraf door middel van stikstofgas is uitgevoerd maar dit heftig verliep? Weet u dat executie door middel van stikstofgas door de Verenigde Naties als marteling wordt omschreven? Hoe ziet u in dat licht het in omloop brengen van dit artikel en de film over deze methode?
Ja, ik ben hiermee bekend. Zoals ik ook al heb aangegeven in antwoord op vraag 1 heeft de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties de stikstofgasmethode omschreven als «marteling» als het voor een executie wordt gebruikt. In dat licht vind ik het dan ook onwenselijk, zorgwekkend én gevaarlijk als deze stikstofgasmethode wordt aangeprezen als methode voor mensen die «humaan» willen sterven.
Herkent u het gevaar van het expliciet beschrijven van zelfdodingsmethoden voor mensen die het leven niet meer zien zitten? Bent u bekend met wetenschappelijk onderzoek op dit punt en welk beleidsperspectief moet daaruit volgen? Welke verantwoordelijkheid neemt u, als bewindspersoon die mensen in kwetsbare omstandigheden moet beschermen, om mensen weg te houden van kennis over zelfdodingsmethoden en om hulp bij zelfdoding?
Ja, ik herken het risico op kopieergedrag als zelfdodingsmethoden tot in detail worden beschreven. De ontwikkelde media-richtlijnen zijn tot stand gekomen op basis van wat bekend is over kopieergedrag en hoe dit te voorkomen. Wetenschappelijk onderzoek heeft namelijk aangetoond dat het gebruik van goede media-richtlijnen over uitingen rondom het thema suïcide kan bijdragen aan het zoeken naar hulp, het voorkomen van suïcides als ook het verkleinen van het risico op kopieergedrag. Het onbewust aanmoedigen tot kopieergedrag is onwenselijk en daarom moet het tot in detail beschrijven van de zelfdodingsmethode zo veel mogelijk voorkomen worden.
Zoals in antwoord op vraag 5 is aangegeven, blijft het kabinet onverminderd inzetten op het verminderen van het aantal suïcides. Het is en blijft nodig om mensen met suïcidale gedachten te bereiken en met hen in gesprek te gaan om daarmee een suïcide te voorkomen. Onderdeel van het beleid is ook het beperken van toegang tot dodelijke middelen om het aantal suïcides terug te dringen. Dit is één van de pijlers van de derde landelijke agenda suïcidepreventie. Er is daarbinnen aandacht voor de middelen en omstandigheden die het mogelijk maken om suïcide te plegen. Binnen deze pijler staan gebouwveiligheid, verkrijgbaarheid en veilig omgaan met dodelijke middelen en de risico’s van sociale media centraal.
Mishandelingen in een jeugdzorginstelling |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Struycken , Karremans |
|
Bent u bekend met het artikel «Daisy deed aangifte van mishandeling in jeugdzorginstelling, maar wat ze meemaakte was «volgens protocol»»?1
Ja.
Kunt u verklaren hoe het inzetten van pijnprikkels als «onderdeel van het protocol», kennelijk is toegestaan in Nederland? Is het nog steeds zo dat jeugdhulpaanbieders pijnprikkels mogen inzetten? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot (internationale) mensen- en kinderrechten? Zo nee, sinds wanneer mag dit niet meer?
Op grond van de huidige Jeugdwet is het toepassen van pijnprikkels niet toegestaan, ook niet als vrijheidsbeperkende maatregel in de gesloten jeugdhulp. Dat was ook al voordat op 1 januari 2024 de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp in werking is getreden. Het inzetten van pijnprikkels is ook in strijd met het Verdrag inzake de rechten van het kind. Ik verwijs hierbij ook naar de beantwoording van eerdere Kamervragen.2
Deelt u de mening dat onder de vrijheidsbeperkende maatregelen die onder bepaalde voorwaarden in de jeugdwet mogen worden ingezet, op geen enkele manier maatregelen vallen die bewust pijn toebrengen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het bokkepootje, een handeling waarbij de duim naar de pols wordt gedraaid en die per definitie flinke pijn veroorzaakt?
De Jeugdwet kent onder andere als vrijheidsbeperkende maatregel vastpakken en vastpakken en vasthouden.3 Bij de toepassing van deze maatregel komt het soms voor dat dit vastpakken de jeugdige pijn doet. Het gaat dan niet om het toedienen van een pijnprikkel, maar om pijn als gevolg van een escalatie waarbij medewerkers een jeugdige vastpakken. Een handeling die erop gericht is pijn te veroorzaken past niet in het zorgvuldig toepassen van deze vrijheidsbeperkende maatregel.
Valt het toedienen van het bokkepootje aan minderjarigen volgens u onder kindermishandeling? Onder welke voorwaarden wel en niet?
De omschrijving van kindermishandeling in de Jeugdwet (artikel 1.1) luidt: «Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.»
Een handeling die erop gericht is pijn te veroorzaken, zoals een bokkepootje, mag niet als vrijheidsbeperkende maatregel worden ingezet. Een dergelijke handeling valt mijns inziens onder de definitie van kindermishandeling in de Jeugdwet.
Bij wie moeten jongeren terecht die in een instelling zaten die diverse keren door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is berispt, onder toezicht heeft gestaan en uiteindelijk zelfs is gesloten vanwege geconstateerde misstanden, nu de strafrechtelijke weg afgesloten lijkt te zijn?
Voorafgaand aan het antwoord op deze vraag merk ik op dat de instelling Jeugdhulp Friesland, waarover het artikel uit het Algemeen Dagblad gaat waarnaar u in de eerste vraag verwijst, nooit is berispt door de IGJ of onder verscherpt toezicht heeft gestaan.
Dat jongeren die geweld hebben meegemaakt in een instelling behoefte hebben aan individuele erkenning en genoegdoening, kan ik mij zeer goed voorstellen.
Dit kan op verschillende manieren gevonden of geboden worden. Bijvoorbeeld doordat een instelling excuses maakt voor leed dat een jeugdige bij hen heeft ondervonden, of een gesprek tussen jeugdigen en hun oud-behandelaars. In deze situatie heeft Jeugdhulp Friesland mij gemeld meerdere malen met een aantal jongeren gesproken te hebben en hulp aangeboden te hebben aan deze jongeren.
Een andere mogelijkheid is via de klachtenregeling van de instelling, of de strafrechtelijke route door middel van een aangifte bij de politie. Ik kan me daarbij voorstellen dat slachtoffers die aangifte hebben gedaan teleurgesteld zijn als de aangifte niet tot een vervolging leidt. Het is aan het OM te bepalen of er sprake is van een strafbaar feit dat kan worden vervolgd.
De jongere kan de instelling civielrechtelijk aanspreken en zo nodig een gerechtelijke procedure te starten. In dat geval is het uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of sprake is van onrechtmatig handelen.
Misschien ten overvloede, maar het staat jongeren uiteraard vrij een andere vorm van (juridische) ondersteuning of informele steun uit het netwerk te betrekken.
Deelt u onze mening en die van Kinderrechter Bart Tromp, die vorig jaar stelde dat hier fundamentele rechten van kinderen en ouders zijn geschonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke fundamentele rechten zijn dat volgens u?2
De onaantastbaarheid van het lichaam en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zijn fundamentele grondrechten van iedereen en dus ook van jeugdigen. De Grondwet en internationale verdragen, zoals het Europees verdrag inzake de Rechten van de Mensen (EVRM), stellen eisen aan het beperken van die grondrechten. De beperkingen moeten in regelgeving zijn opgenomen, moeten een legitiem doel hebben en moeten noodzakelijk zijn. Soms is het noodzakelijk om grondrechten te beperken. Zo kan het bijvoorbeeld noodzakelijk zijn om iemand gedwongen op te nemen in een instelling omdat iemands gezondheid anders in gevaar zou komen.
De hierboven genoemde eisen zijn verder uitgewerkt in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet; het deel van de Jeugdwet dat betrekking heeft op gesloten jeugdhulp.
Op grond van hoofdstuk 6 geldt als eerste dat het toepassen van maatregelen tegen de wil van een jeugdige alleen is toegestaan als de rechter een (voorwaardelijke) machtiging gesloten jeugdhulp heeft verleend. Bovendien moet altijd worden voldaan aan alle andere onderdelen van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. Zo mogen jeugdhulpaanbieders uitsluitend de vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen die genoemd worden in hoofdstuk 6. Bij het toepassen van die maatregelen geldt het «nee, tenzij-beginsel. Dat houdt in dat ook die genoemde maatregelen niet zijn toegestaan, tenzij wordt voldaan aan de gestelde eisen.
Een maatregel moet noodzakelijk, geschikt en proportioneel zijn. Het moet duidelijk zijn dat een minder zware maatregel niet mogelijk is. Verder mag een maatregel alleen worden toegepast als dat noodzakelijk is voor de veiligheid of gezondheid van de jeugdige of anderen, of om de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken. Dat moeten concrete doelen zijn, die zijn opgenomen in het hulpverleningsplan van een jeugdige. Maatregelen mogen nooit als doel hebben om een jeugdige te bestraffen en mogen er ook niet op gericht zijn om een jeugdige pijn te doen.
Als het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen niet voldoet aan de Jeugdwet kan dit leiden tot schending van fundamentele grondrechten. Dat zal altijd per individueel geval beoordeeld moeten worden.
Zou u, gezien de eerdere bevindingen in onder meer inspectierapporten, de inzet van pijnprikkels aan minderjarigen en de andere gebeurtenissen kwalificeren als «lichte» of «zware» mishandelingen? Op basis waarvan wordt deze afweging gemaakt?
Een kwalificatie licht of zwaar valt niet te geven. De definitie in de Jeugdwet van kindermishandeling kent geen onderscheid tussen lichte en zware kindermishandeling. Kwalificaties van vormen van mishandeling zijn opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Van eenvoudige mishandeling (artikel 300 Sr) is sprake als opzettelijk pijn of letsel wordt toegebracht. Zware mishandeling (artikel 302 Sr) is aan de orde als opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Van zwaar lichamelijk letsel is op grond van artikel 82 Sr in ieder geval sprake bij (onder meer) ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing bestaat en een storing van verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten de gevallen genoemd in artikel 82 Sr kan sprake zijn van zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad benoemt als algemene gezichtspunten voor de
beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (ECLI:NL:HR:2018:1051).
Herinnert u zich het rapport van commissie De Winter die onderzoek deed naar geweld en grensoverschrijdend gedrag in de jeugdzorg? Herinnert u zich de belofte van uw ambtsvoorganger om de aanbevelingen over te nemen? Geldt deze belofte ook onverkort voor u?
Ja.
Zo ja, hoe plaatst u deze uitkomst in het proces tot de aanbevelingen die gaan over erkenning en hulp aan slachtoffers?
Ik kan mij voorstellen dat de uitkomst in het proces voor de betrokken jongeren moeilijk is, ook in het licht van de aanbevelingen van Commissie De Winter. In de antwoorden op vragen 10, 11 en 12 ga ik hier verder op in.
De Commissie De Winter heeft verschillende aanbevelingen gedaan over erkenning en hulp aan slachtoffers. De overheid heeft deze in de breedte overgenomen en verschillende maatregelen getroffen, waaronder:
De Universiteit voor Humanistiek, onder coördinatie van het WODC, evalueert alle erkenningsmaatregelen naar aanleiding van het rapport van de Commissie De Winter. De resultaten verwachten de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik in het voorjaar van 2025. Die delen we dan ook met uw Kamer.
Hoe kan het dat er voor de slachtoffers in dit artikel geen slachtofferhulp voorhanden is? Deelt u de mening dat ook dit niet in lijn is met de aanbevelingen van de commissie De Winter?
Het is van belang dat slachtoffers ondersteuning of hulp kunnen krijgen. Naar aanleiding van de adviezen van Commissie De Winter heeft het Trimbos-instituut het Centraal informatie en expertisepunt (CIE) opgezet. Dit is een website met informatie voor slachtoffers, naasten en professionals. Deze website is in ieder geval dit jaar nog beschikbaar. Slachtoffers konden ook bellen en chatten met medewerkers van het CIE om hun verhaal te doen en om hun hulpvragen te stellen. De Universiteit voor Humanistiek evalueert ook deze maatregel, zoals aangegeven in antwoord 9.
Begrijpt u hoe moeilijk het is voor slachtoffers om met hun verhaal naar buiten te treden en aangifte te doen en dat het zelfs hertraumatiserend is als blijkt dat een aangifte tot niets leidt? Welke boodschap geeft dit aan andere slachtoffers volgens u?
Ja, ik kan me voorstellen dat het ontzettend moeilijk is voor slachtoffers om met hun verhaal naar buiten te treden en vervolgens te merken dat aangifte doen niet altijd tot de gewenste uitkomsten leidt. Toch wil ik graag via deze weg een appèl doen op iedereen die te maken heeft met (vermoedens van) misstanden om dit te blijven melden. Uiteindelijk is dat de enige manier om met elkaar te proberen misstanden te voorkomen. Het kan slachtoffers ook echt iets opleveren om zich wel te melden voor hulp zodat zij beter beschermd kunnen worden en leed kan worden erkend. Binnen de jeugdhulp zijn er verschillende mogelijkheden melding te doen of een klacht in te dienen:
Ik zie het als mijn taak om samen met de sector, ervaringsdeskundigen en anderen ervoor te zorgen dat misstanden zoveel mogelijk voorkomen worden, maar ook dat er adequaat opvolging wordt gegeven aan meldingen van geweld, onveiligheid of andere misstanden.
Bent u ervan bewust dat veel pijn bij slachtoffers zit in het feit dat mishandelingen die zij als kind meemaakten inmiddels zijn verjaard en daardoor vaak de erkenning ontbreekt voor wat zij hebben meegemaakt? Zo ja, bent u bereid om ook in navolging van de commissie De Winter meer te doen om slachtoffers te ondersteunen en te erkennen?
Voor vele slachtoffers die onder de doelgroep van Commissie De Winter vielen, gold dat de mishandelingen die zij hebben meegemaakt al waren verjaard. Commissie De Winter heeft onderzoek gedaan naar geweld in de jeugdzorg in de periode 1945–2019. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek heeft de overheid excuses gemaakt aan slachtoffers. Deze excuses en de hierop volgende erkenningsmaatregelen zijn juist ook voor slachtoffers wiens individuele zaak inmiddels is verjaard.
De Commissie De Winter heeft verschillende aanbevelingen gedaan over erkenning en hulp aan slachtoffers. De overheid heeft deze in de breedte overgenomen en verschillende maatregelen getroffen, waaronder:
De Universiteit voor Humanistiek, onder coördinatie van het WODC, evalueert alle erkenningsmaatregelen naar aanleiding van het rapport van de Commissie De Winter. De resultaten verwachten de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik in het voorjaar van 2025. Die delen we dan ook met uw Kamer.
Gelet op de genomen maatregelen om slachtoffers te ondersteunen en te erkennen en de lopende evaluatie daarvan zie ik nu geen reden meer te doen.
De brief van de Nederlandse Stichting Water- & Zwemveiligheid (NSWZ) betreft het verzoek tot heroverweging van de voorgenomen Btw-verhoging op zwemlessen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Karremans |
|
Kent u de brief van de Nederlandse Stichting Water- & Zwemveiligheid (NSWZ) betreft het verzoek tot heroverweging van de voorgenomen Btw-verhoging op zwemlessen van 30 september jl.?
Ja.
Is er volgens u een significant verschil tussen zwemles van een commerciële partij en zwemles van een niet-commerciële partij? Zo ja, waar berust dit verschil op? Zo nee, hoe kijkt u dan tegen een Btw-verschil van 21 procentpunt aan?
Of er een verschil in kwaliteit of inhoud is tussen zwemles van een commerciële partij en zwemles van een niet-commerciële partij is voor de bepaling van het btw-tarief niet relevant. Voor de btw-heffing geldt dat het al dan niet beogen van winst het onderscheidende criterium is. Het is juist dat de btw-verhoging met name commerciële aanbieders raakt. Daarbij is het overigens niet zo dat door de btw-verhoging een verschil van 21 procentpunten ontstaat met niet-winst beogende ondernemers. In tegenstelling tot niet-winstbeogende ondernemers kunnen winst beogende ondernemers hun inkoop-btw namelijk in aftrek brengen waardoor het verschil kleiner is dan 21 procentpunten.
Beschouwt u zwemlessen voor het ABC-diploma als een essentiële vorm van onderwijs of als een onderdeel van sport?
Het is belangrijk dat iedereen in ons land kan leren zwemmen. Zwemles is echter geen onderdeel van het curriculum voor het funderend onderwijs. Wel is het mogelijk om via scholen elementen van het bewegingsonderwijs in een wateromgeving aan te leren. Dit is de zogenoemde natte gymles. Op dit moment laten het Ministerie van OCW en VWS op verzoek van uw Kamer enkele scenario’s onderzoeken voor de invoering van schoolzwemmen, onder andere in een variant waarbij schoolzwemmen «oude stijl» wordt heringevoerd in het primair onderwijs. Ik verwacht u de resultaten van het onderzoek in het eerste kwartaal van 2025 toe te kunnen sturen. Op basis daarvan en bezien in relatie tot het regeerprogramma kan een afweging gemaakt worden of zwemles weer onderdeel van onderwijs zou moeten worden of alleen onderdeel is van sport buiten het onderwijs om.
Verwacht u dat Btw-verhoging op zwemles van commerciële partijen stand houdt bij de rechter, gezien de rechterlijke uitspraak dat zwemles een onderwijsactiviteit is die essentieel is en niet gelijkgesteld kan worden aan sport?1
De verwachting is dat de btw-verhoging op zwemles standhoudt bij de rechter. Het Hof van Justitie van de EU heeft namelijk in zijn arrest van 21 oktober 2021 in de zaak C-373/19 (Dubrovin & Tröger GbR- Aquatics) bepaald dat zwemlessen van commerciële partijen niet onder de btw-vrijstelling voor onderwijsactiviteiten in de Europese btw-richtlijn (2006/112) vallen. Dit betekent dat wanneer commerciële partijen zwemlessen aanbieden, zij btw in rekening moeten brengen.
Is er gedegen onderzoek gedaan naar de toegankelijkheid van commerciële zwemlessen als gevolg van de Btw-verhoging? Zo nee, waarom niet?
In de ambtelijke fichebundel naar aanleiding van de evaluatie van het verlaagde btw-tarief2 is gekeken naar de verwachte impact van het afschaffen van het verlaagde tarief op, onder meer, zwemlessen. Hier is ingeschat dat de btw-verhoging bij gelijkblijvend overig beleid leidt tot een lichte afname van zwemlessen gegeven door winst-beogende instellingen. De mate hiervan is sterk afhankelijk van de mate van doorberekening van de btw-verhoging en de uiteindelijke prijsgevoeligheid voor zwemlessen. In veel gevallen bestaan er voor mensen uit lagere inkomensgroepen een gemeentelijke tegemoetkoming voor zwemlessen, wat de uiteindelijke impact verder dempt.
Wat is de prijselasticiteit van zwemles? In andere woorden, hoeveel van de Btw-verhoging wordt doorberekend aan de afnemers van de zwemles? En hoeveel duurder wordt de gemiddelde commerciële zwemles als gevolg van de Btw-verhoging?
De mate waarin de btw-verhoging wordt doorberekend aan de afnemers van de zwemles is lastig in te schatten. De reden hiervoor is dat zwemles zowel door winst-beogende als niet-winstbeogende partijen gegeven wordt en deze laatste aanbiedingswijze onder de btw-vrijstelling voor sport kan vallen en zal blijven vallen. Voor zwemlessen waar btw over geheven wordt, ligt het in de rede dat de prijs voor de afnemer zal toenemen door de btw-verhoging maar dit is ook afhankelijk van de uiteindelijke doorberekening in de prijzen voor consumenten. Zwemlessen aangeboden door gemeenten of organisaties zonder winstoogmerk in, bijvoorbeeld, gemeentelijke zwembaden kunnen onder de vrijstelling vallen waardoor de btw-verhoging hier niet zal leiden tot een prijsverhoging.
Verwacht u dat de «zorgwekkende trend» van prijsverhogingen en het afnemende aantal zwemdiploma’s onder kinderen met deze Btw-verhoging wordt doorbroken of juist versterkt? Is er zicht op het aantal kinderen dat door deze prijsstijging niet meer deel kan nemen aan de zwemles?
Het exacte aandeel kinderen dat niet of niet meer deel kan nemen aan zwemles als gevolg van de btw-verhoging is niet bekend. Wel zie ik dat in 2023 ruim 20.000 kinderen via het Jeugdfonds Sport en Cultuur voor een totaalbedrag van 7,8 miljoen euro ondersteuning hebben ontvangen om zwemles te volgen. Deze ondersteuning blijft ook in de toekomst beschikbaar.
Hoe groot is het deel van de zwemlessen voor het ABC-diploma dat door commerciële zwemaanbieders wordt aangeboden?
Door de grote diversiteit van zwemlesaanbieders in ons land is dit onbekend.
Wat zijn de effecten voor de prijs van zwemles voor mensen met een beperking? Uit cijfers van het Kenniscentrum Sport en Bewegen blijkt dat 44% van de mensen met een beperking Btw-belast sport, zijn er soortgelijke cijfers voor zwemles voor mensen met een beperking? Wat is uw oordeel over het feit dat zoveel mensen met een beperking waarschijnlijk meer moeten betalen voor hun zwemles?2
Er zijn geen cijfers beschikbaar die betrekking hebben op zwemles voor mensen met een beperking. Uit gesprekken met de sector blijkt echter wel dat veel kinderen uit het speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs zwemles volgen via de onderwijsinstelling. Deze zwemlessen worden dus gegeven door organisaties zonder winstoogmerk en worden niet geraakt door de btw-verhoging.
Hoeveel zwembaden zijn nog in publieke handen? En hoeveel zijn eigendom van commerciële partijen?
Hetgeen u vraagt over de eigendomsverhouding van zwembaden in Nederland is op dit moment niet bekend. De verwachting is dat voor het eind van dit jaar deze informatie wel bekend zal zijn aan de hand van nieuw onderzoek4 van het Mulier Instituut. Het Mulier Instituut rapporteerde vorig jaar5 dat in Nederland in totaal 1.838 zwembaden zijn. Zwembaden kunnen in handen zijn van de gemeente, een stichting en een NV of BV. Dit kan ook een NV of een BV zijn die volledig in eigendom is van de gemeente.
Kunt u inzichtelijk maken in welke gemeenten er enkel sprake is van commerciële zwemaanbieders, waardoor inwoners beperkte keuzevrijheid hebben?
Nee, dat is niet mogelijk omdat beperkt inzichtelijk is wat de exploitatievorm van de zwemaanbieders is (zie antwoord vraag 10). Het onderscheid tussen openbare en semi-openbare zwembaden wordt wel per VSG-regio bijgehouden. In Zuid-Limburg liggen de minste openbare zwembaden (0,3 per 25.000 inwoners) en in de regio’s IJsselland en Zeeland het meeste (1,6 per 25.000 inwoners)6.
Bent u bereid om het voorgenomen kabinetsbesluit van de Btw-verhoging op zwemles te heroverwegen gegeven de tweedeling die het creëert? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zich ervan bewust dat het verhogen van het btw-tarief met zich meebrengt dat de kosten voor afnemers van zwemlessen kunnen toenemen.
Het bericht ‘Nutri-score dreigt fiasco te worden: producenten stappen af van ’onbegrijpelijk’ voedsel-stoplicht’ |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met het artikel «Nutri-score dreigt fiasco te worden: producenten stappen af van «onbegrijpelijk» voedsel-stoplicht»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er geld verspild wordt aan een onduidelijk en misleidend systeem zoals de Nutri-Score? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat consumenten werkelijk beter geïnformeerd worden over gezonde voeding? Zo nee, waarom niet?
Overgewicht verhoogt het risico op (chronische) ziekten. Er is veel gezondheidswinst te halen als mensen gezonder gaan eten. De Schijf van Vijf is hiervoor de belangrijkste leidraad. Het huidige supermarktaanbod bestaat voor 80% uit voedingsmiddelen die buiten de Schijf van Vijf vallen. Nutri-Score is in aanvulling op de Schijf van Vijf een hulpmiddel om in één oogopslag als je voor het schap staat – binnen een productcategorie- te kiezen voor het product met de betere samenstelling. Ook als deze producten niet in de Schijf van Vijf zitten.
Een voedselkeuzelogo biedt consumenten de mogelijkheid om zelf bewust betere voedselkeuzes te kunnen maken.
Het Ministerie van VWS heeft in 2019 een gedegen en onafhankelijk consumentenonderzoek laten uitvoeren. Uit het onderzoek bleek dat Nutri-Score consumenten het beste helpt bij de keuze van betere producten. Vervolgens heeft de rijksoverheid besloten tot de introductie van Nutri-Score. Een onafhankelijk internationaal wetenschappelijk comité (IWC) met voedingswetenschappers uit de landen die Nutri-Score hebben ingevoerd, adviseert over het rekenmodel achter het logo.
Ook de Gezondheidsraad concludeerde dat er meerwaarde is voor het logo, als middel om producten met elkaar te vergelijken2.
In het voorjaar heeft een publiekscampagne gelopen om consumenten te informeren over Nutri-Score. Uit het campagne-effectonderzoek blijkt dat 80% van de consumenten weet waar Nutri-Score voor staat en hoe ze het logo moeten gebruiken en 59% vindt het een nuttig label.
Wat kostte het om de Nutri-Score in te voeren en wat kost het om deze score uit te blijven voeren?
Bij de introductie van nieuwe wet- en regelgeving die burgers en bedrijven raakt heeft de overheid de taak om hierover te communiceren. Voor de introductie van Nutri-Score zijn in overleg met stakeholders, informatiemiddelen ontwikkeld voor zowel consumenten (animatie, video, print, socials) als voor bedrijven en producenten (website met uitleg en alle achtergrondinformatie). Begin april is een publiekscampagne geweest op TV en online. De kosten hiervan bedroegen 1,2 miljoen euro en had als doel om Nutri-Score te introduceren, extra bekendheid te geven aan het logo en te voorzien in uitleg over het gebruik. De ontwikkelde materialen kunnen ook door producenten en supermarkten worden gebruikt om extra bekendheid aan het logo te (blijven) geven.
Omdat het een overheidslogo betreft is het logisch dat de afzender van deze campagne de overheid is. Producenten en supermarkten kunnen zelf investeren in de verdere bekendheid van het logo en hierbij gebruik maken van de communicatietools die mede op het verzoek van de producten en supermarkten door de overheid zijn ontwikkeld.
Waarom wordt er vastgehouden aan een systeem als de Nutri-Score, dat geen duidelijk onderscheid maakt tussen echt gezonde producten en sterk bewerkte voedingsmiddelen?
De Nutri-Score wordt bepaald aan de hand van de samenstelling van een product. Heeft een product een donkergroene Nutri-Score A, dan heeft het een betere samenstelling dan een zelfde soort product met een oranje Nutri-Score D. Producten met eiwit, vezels, fruit, groenten en peulvruchten krijgen een hogere Nutri-Score. En een lagere score door een hoog energiegehalte (kcal), suikers, verzadigd vet en zout.
Als consumenten boodschappen doen kunnen ze met Nutri-Score in één oogopslag kiezen voor het product met de betere samenstelling. Ook voor producten die niet in de Schijf van Vijf staan en waarvoor nu geen eenvoudige handvatten bestaan om de betere keuze te maken.
De Nutri-Score laat niet zien of een product gezond of ongezond is, maar dat het in vergelijking met dezelfde soort producten een betere of slechtere samenstelling heeft. De Gezondheidsraad concludeerde dat Nutri-Score goed aansluit bij de Richtlijnen Goede Voeding en de Schijf van Vijf, zeker voor de producten die buiten de Schijf van Vijf vallen.
Deelt u de mening dat het absurd is dat producten zoals kaas, die in de Schijf van Vijf staan, een lagere Nutri-Score krijgen dan bijvoorbeeld aangepaste koekjes? Zo ja, wat gaat de u eraan doen om dit te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
De werkelijkheid is genuanceerder. Kaas krijgt meestal (87%) een Nutri-Score D, uitgaande van het energiegehalte, verzadigd vet, zoutgehalte en het ontbreken van vezel en groenten en fruit. Er zijn uitzonderingen met name de zachtere kazen en minder zoute kazen, zoals Emmentaler, die een C kunnen scoren. Het overgrote deel (71%) van de koekjes zoals verkocht in de Nederlandse supermarkten krijgt een Nutri-Score E. Koekjes met een betere samenstelling kunnen Nutri-Score D krijgen, uitgaande van het energie-, verzadigd vet, suiker-, en/of zoutgehalte. Dit is voor 23% van de producten uit het aanbod van 2020 het geval. In de meeste gevallen zal kaas dus een betere Nutri-Score hebben dan koekjes.
De politiecapaciteit voor de begeleiding van wielerwedstrijden |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Karremans , van Weel |
|
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de uitvoering van de motie-Inge van Dijk c.s. waarin verzocht wielerwedstrijden op korte termijn perspectief te bieden zodat wielerwedstrijden doorgang kunnen blijven vinden?1
Op 1 oktober 2024 is het onderzoek van Antea Group afgerond. Er is onderzocht of motorverkeersregelaars (hierna: MVR) de begeleidingstaken, of een deel daarvan, op vergelijkbare wijze (zelfde beheersing van veiligheidsrisico’s) kunnen overnemen van politiemotorrijders.
Het onderzoek van Antea Group wordt zo spoedig mogelijk met uw Kamer gedeeld. In de begeleidende brief, die u zo spoedig mogelijk ontvangt, zullen de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik in gaan op de aanknopingspunten in het onderzoek en hoe deze verder opgepakt worden. Tevens zal in deze brief worden ingegaan op de motie-Inge van Dijk3, die het kabinet oproept om samen met de KNWU de praktische problemen rond de inzet van MVR op te lossen.
Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat het uiteindelijke besluit tot de inzet van onder meer MVR of statische verkeersregelaars lokaal wordt genomen. Op lokaal niveau nemen organisatoren het initiatief tot het organiseren van wielerwedstrijden. Zij zijn primair zelf verantwoordelijk voor een veilig en ordelijk verloop. De burgemeester geeft een vergunning af met daarin de voorwaarden waaraan een wielerwedstrijd moet voldoen om plaats te kunnen vinden. De politie adviseert samen met andere partijen de burgemeester, die als bevoegd gezag besluit over de vergunningsverlening voor wielerkoersen. Daarbij staat veiligheid voor onder meer deelnemers, toeschouwers en andere verkeersdeelnemers altijd voorop.
Kunt u schetsen welke impact de recente oproep van de politie om volgend jaar zo min mogelijk evenementen te laten plaatsvinden rond de NAVO-top in Den Haag heeft op de mogelijkheid om wielerwedstrijden te laten begeleiden door de politie?2
De precieze inzet van politiemotorrijders in aanloop naar en tijdens de NAVO-top is op het moment van schrijven nog niet duidelijk. Wel is duidelijk dat het veel vraagt van de al schaarse politiecapaciteit. Daarom heeft de politie aangegeven vooraf geen toezeggingen te kunnen doen over de begeleiding van wielerwedstrijden in de periode van 01-01-2025 tot 31-08-2025.
Mocht er toch beperkte capaciteit beschikbaar zijn, dan gaat de politie in overleg met de KNWU over mogelijke begeleiding bij een beperkte selectie wedstrijden.
Verder betekent dit dat veel organisatoren van wielerwedstrijden op de openbare weg hun organisatie anders vorm zullen moeten geven, om een veilig en ordelijk verloop te kunnen waarborgen.
Dit zorgt voor een versnelde behoefte aan een landelijke werkwijze voor de inzet van burgermotorverkeersregelaars, die in de hiervoor aangekondigde Kamerbrief wordt beschreven. Dit kan comfort bieden aan lokaal bevoegd gezag om wielerwedstrijden op de openbare weg anders te organiseren. De KNWU neemt het voortouw in het opstellen van deze werkwijze. De ministeries onderzoeken of er ondersteuningsmogelijkheden zijn.
Klopt het dat er door de organisatie van de NAVO-top van 24 tot 26 juni 2025 gedurende een langere periode – van half april tot en met eind augustus – sprake zal zijn van verminderde politiecapaciteit voor de begeleiding van evenementen zoals wielerwedstrijden?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn kan de politie duidelijkheid verschaffen welke politiecapaciteit in welke periodes beschikbaar is voor de begeleiding van wielerwedstrijden? Wanneer moet volgens u die duidelijkheid er zijn, zodat men nog voldoende tijd heeft om het evenement te organiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt het onderzoek naar aanleiding van de motie-Inge van Dijk over de inzet van vrijwillige burgermotorrijders bij wielerwedstrijden, uitgevoerd door Antea Group, naar de Kamer gestuurd?3
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de urgentie om meer mogelijkheden te creëren voor het organiseren van wielerwedstrijden met minder politie-inzet? Geeft het onderzoek van Antea Group hier aanknopingspunten voor?
Zie antwoord vraag 1.
Indien het onderzoek van Antea Group aanknopingspunten geeft, bent u dan bereid zo spoedig mogelijk hiermee aan de slag te gaan zodat organisatoren zo spoedig mogelijk duidelijkheid hebben en wielerwedstrijden in 2025 zo veel mogelijk doorgang kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht 'Gevaarlijke Ozempic-handel vraagt om aanpak én preventie' |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met het artikel «Gevaarlijke Ozempic-handel vraagt om aanpak én preventie?1»?
Ja.
Hoe is het mogelijk dat medicijnen die normaal alleen met een doktersrecept verkrijgbaar zijn, zo gemakkelijk online te verkrijgen zijn zonder doktersrecept?
Malafide bedrijven maken gebruik van de behoefte van patiënten door professioneel ogende websites te maken waarop geneesmiddelen illegaal verkrijgbaar zijn. In veel gevallen gaat het om geneesmiddelen waarvoor een recept is vereist, maar niet om wordt gevraagd via de betreffende website.
Deelt u de mening dat de online verkoop van medicijnen zoals Ozempic aan banden moet worden gelegd? Zo ja, welke concrete stappen gaat u direct ondernemen om ervoor te zorgen dat malafide online handelaren hard worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Het is goed dat in bepaalde gevallen patiënten online receptplichtige geneesmiddelen kunnen bestellen, mits er aan de juiste voorwaarden wordt voldaan. Het illegale online aanbod van (illegale) geneesmiddelen daarentegen vind ik zeer ongewenst. Het vormt een risico wanneer patiënten eigenhandig receptplichtige geneesmiddelen gaan bestellen en gebruiken, zonder tussenkomst van hun arts en apotheker. In het geval van illegale geneesmiddelen is het niet bekend of deze wel veilig zijn. De kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid zijn niet geborgd. Daarnaast worden patiënten vaak ook opgelicht.
Als toezichthouder richt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zich op het tegengaan van illegale handel in geneesmiddelen en het aanbod hiervan. Hierbij werkt de IGJ samen met diverse partners waaronder de Douane, het Openbaar Ministerie en diverse online bedrijven, zoals marktplaatsen. Samen met deze partners vermindert IGJ het illegale aanbod actief, door zowel op meldingen af te gaan, als proactief het illegale aanbod op te sporen. Afhankelijk van de mogelijkheden wordt er gepast opgetreden. In veel gevallen wordt geprobeerd de website uit de lucht te laten halen.
De illegale verkoop wordt gevoed door de vraag. Daarvoor is het vergroten van bewustzijn over de risico’s van illegaal medicijngebruik van groot belang. Hierin hebben diverse partijen een rol. De IGJ doet dit onder andere door gerichte communicatie over de risico’s van illegale geneesmiddelen. De algemene boodschap daarbij is te allen tijde: Doe het niet! Wanneer je zorg nodig hebt, ga naar je arts en/of apotheker.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot nu toe onvoldoende lijkt op te treden tegen de illegale verkoop van gevaarlijke medicijnen zoals Ozempic?
Veel websites opereren anoniem vanuit het buitenland, dit maakt het toezicht houden complex. Toch treedt de IGJ waar mogelijk stevig op, bijvoorbeeld door het uit de lucht laten halen van websites en het opleggen van boetes. Daarnaast neemt de handel via social media fors toe. Hier probeert de IGJ tot samenwerking met deze social media platforms te komen, in lijn met de Digital Service Act (DSA).
Heeft de IGJ voldoende middelen en mankracht om de groeiende illegale handel in medicijnen effectief aan te pakken? Zo nee, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
De IGJ hanteert een risicogestuurde aanpak om de handel in illegale geneesmiddelen aan te pakken. Daarnaast is er ook een rol voor de burger zelf, zie daarvoor het antwoord op vraag 3 en 4.
De zin en onzin van de Nutri-Score |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans |
|
Kent u de aflevering van Kassa «De zin en onzin van de Nutri-Score» (Kassa, 28 september 2024)?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat de doelen uit het nationaal preventieakkoord niet gehaald worden en het aantal mensen met overgewicht zelfs toeneemt?2
Ja, het Ministerie van VWS is de opdrachtgever van het RIVM-onderzoek waarnaar u verwijst.
Bent u van mening dat de Nutri-Score op dit moment bijdraagt aan het tegengaan van overgewicht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Overgewicht verhoogt het risico op (chronische) ziekten. Er is veel gezondheidswinst te halen als mensen gezonder gaan eten.
Het bewerkstelligen van een gezond voedingspatroon vraagt om een langdurige en samenhangende aanpak, een pakket aan diverse maatregelen en de inzet van zowel overheid als maatschappelijke partijen.
Voor een gezond voedingspatroon is de Schijf van Vijf de belangrijkste leidraad: welke producten passen in welke hoeveelheid in een gezond voedingspatroon. Met de Kies Ik Gezond? App van het Voedingscentrum kunnen consumenten direct zien of een product in de Schijf van Vijf staat.
In het Nationaal Preventieakkoord zijn met de ondertekenaars afspraken gemaakt over de introductie van een voedselkeuzelogo zodat consumenten in een oogopslag eenvoudig bewuste keuzes kunnen maken. Om hierin te faciliteren heeft de rijksoverheid het voedselkeuzelogo Nutri-Score geïntroduceerd, op basis van onafhankelijk consumentenonderzoek dat uitwees dat Nutri-Score een makkelijk te begrijpen logo is.
De Nutri-Score wordt bepaald aan de hand van de samenstelling van een product. Heeft een product een donkergroene Nutri-Score A, dan heeft het een betere samenstelling dan eenzelfde soort product met een oranje Nutri-Score D. Producten met eiwit, vezels, fruit, groenten en peulvruchten krijgen een hogere Nutri-Score. En een lagere score door een hoog energiegehalte (kcal), suikers, verzadigd vet en zout.
Als consumenten boodschappen doen kunnen ze met Nutri-Score in één oogopslag kiezen voor het product met de betere samenstelling. Ook voor producten die niet in de Schijf van Vijf staan en waarvoor nu geen eenvoudige handvatten bestaan om de betere keuze te maken.
Nutri-Score is gebaseerd op de nieuwste wetenschappelijk inzichten en zo goed mogelijk in lijn met de voedingsrichtlijnen die gelden in de deelnemende landen aan Nutri-Score.
De Gezondheidsraad heeft eind 2022 advies uitgebracht over het herziene algoritme van Nutri-Score en geconcludeerd3: «het logo heeft een meerwaarde in het bijzonder voor mensen met beperkte voedingskennis die met de huidige voedingsvoorlichting moeilijk te bereiken zijn en die vaker een ongezond voedingspatroon hebben. Nutri-Score is een intuïtief en visueel krachtig logo dat al bekendheid heeft doordat het logo al op tal van producten staat. Bovendien is het in de ons omringende landen ingevoerd en komt het via die landen op de Nederlandse markt».
Het logo is daarnaast ook een prikkel voor fabrikanten om de samenstelling van hun producten te verbeteren en draagt bij aan de Nationale Aanpak Productverbetering met als doel de hoeveelheid zout, suikers en verzadigd vet in producten te verlagen of het vezelgehalte te verhogen.
Bent u van mening dat de Nutri-Score misleidend kan werken omdat producten per categorie worden vergeleken, waardoor een pizza bijvoorbeeld een betere score kan krijgen dan een appel? Zo nee, waarom niet?
In de communicatie vanuit de rijksoverheid, en ook in de introductiecampagne van Nutri-Score is benadrukt dat het logo bedoeld is om producten uit dezelfde categorie te vergelijken. Met Nutri-Score kan binnen de pizza’s gemakkelijk worden gekozen voor de pizza met de betere samenstelling. Pizza’s berekend met het herziene algoritme krijgen een C of een D.
Deze uitleg zal ik blijven benadrukken en is ook onderdeel van de communicatieleidraad over Nutri-Score die is ontwikkeld in afstemming met betrokken partijen zoals de brancheorganisaties voor supermarkten en producenten, het Voedingscentrum, de samenwerkende gezondheidsfondsen, RIVM en de Consumentenbond. Om er zo voor te zorgen dat alle partijen het gebruik van Nutri-Score op dezelfde manier uitleggen.
Per wanneer moeten de producenten de nieuwe normering gebruiken, zodat de verschillende normeringen niet meer door elkaar gebruikt worden? Is er een instantie die hier op toeziet? Kan hier meer uitleg aan worden gegeven? Welke fouten zijn er nog met betrekking tot de Nutri-Score, waarop de expert in het programma Kassa op wijst? Binnen welke termijn zijn deze naar verwachting opgelost?
In Nederland moeten producenten vanaf de invoering van Nutri-Score per 1 januari 2024 direct de score op basis van het herziene algoritme gebruiken.
Nederlandse producenten die voor 2024 een pilot hebben gedaan op basis van het oude algoritme hadden tot 1 juli 2024 de tijd om de score aan te passen. Internationaal zijn afspraken gemaakt over de overgangstermijnen voor de landen die Nutri-Score al hadden geïntroduceerd.
De NVWA is de toezichthouder. Als producenten verkeerde scores op het etiket zetten is de NVWA bevoegd om te handhaven.
De Gezondheidsraad concludeerde in het advies over Nutri-Score dat het herziene algoritme goed aansluit bij de Richtlijnen Goede Voeding en de Schijf van Vijf: de producten buiten de Schijf van Vijf krijgen met het herziene algoritme bijna allemaal een D of E. Bij de productgroepen die een groene score krijgen is de aansluiting tussen Nutri-Score en de Nederlandse voedingsaanbevelingen vaak wel goed, maar niet altijd.
Het Internationaal Wetenschappelijk Comité (IWC) van Nutri-Score blijft de komende jaren werken aan verdere verbeteringen van het algoritme en betrekt hierin de aanbevelingen van de Gezondheidsraad. Het IWC richt zich hierbij op het optimaliseren van het algoritme voor het groente-, fruit- en peulvruchtenaandeel, zoetstoffen in vaste voedingsmiddelen, het vetgehalte van kaas en beter onderscheid tussen granen (wel of niet volkoren).
Deelt u de mening dat de Nutri-Score zijn doel voorbij schiet als onder meer Unilever, Heineken, Arla Foods, Cono Kaasmakers aangeven het voedsellogo niet meer te gaan gebruiken? Wat is uw reactie dat diverse fabrikanten de Nutri-score niet meer op verpakkingen gaan vermelden? Wat vindt u van de situatie die dan ontstaat, als vooral ongezondere producten met een lage Nutri-Score het niet op de verpakking zet, zoals in de aflevering van Kassa wordt gesuggereerd?
Mijn oproep aan bedrijven is om Nutri-Score op hun producten te zetten om zo de vergelijkbaarheid voor consumenten van producten te vergroten en hiermee bij te dragen aan de doelen van het NPA. Nutri-Score is echter een vrijwillig logo. Het staat voedingsproducenten vrij om het te gebruiken voor hun levensmiddelen en (niet-alcoholische) dranken.
Ik ben blij dat de meeste supermarktketens meedoen met hun huismerkproducten die de volle breedte van de productcategorieën beslaan. Het gaat om duizenden huismerkproducten.
Ik vind het teleurstellend als bedrijven niet meedoen helemaal als een bedrijf dit eerst wel gebruikte maar ermee stopt omdat de herziene scores te negatief uitpakken voor hun producten.
Via het monitoringsprogramma voor Nutri-Score door het RIVM zal ik vinger aan de pols houden door hoeveel producenten Nutri-Score wordt gebruikt. Zo kan ik ook zien of vooral producenten van producten met een lage Nutri-Score het logo niet gebruiken.
Bedrijven kunnen in veel gevallen de score verbeteren door de samenstelling van hun producten te verbeteren. Daarvoor hebben we in samenspraak met producenten de Nationale Aanpak Productverbetering (NAPV).
Deelt u de mening dat de Nutri-Score alleen doelmatig is als het verplicht wordt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de vrijblijvendheid er vanaf te halen?
Ik onderschrijf dat als de Nutri-Score op alle producten vermeld staat het logo het beste werkt als keuzehulp voor consumenten. Op dit moment laat de Europese wetgeving alleen een vrijwillig gebruik van voedselkeuzelogo’s toe. De Europese Commissie heeft in haar vorige periode een voorstel voor een verplicht Europees voedselkeuzelogo aangekondigd. Dit proces is vertraagd. Hoewel Nederland, samen met andere Europese landen, heeft aangedrongen op dit voorstel, is er nog geen zicht op een tijdspad waarop dit alsnog gaat komen. Ik blijf dit verzoek onder de aandacht brengen bij de Commissie.
Wilt u volgend jaar de eerste monitor van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) inzake de Nutri-Score, voorzien van een kabinetsreactie, met de Kamer delen?
Ja, zodra de resultaten van de monitor beschikbaar zijn, zal ik deze voorzien van mijn reactie en met uw Kamer delen.
Wat gaat u ondernemen om consumenten beter te informeren over de Nutri-Score, gezien het feit dat veel consumenten de score niet snappen?
In 2019 is in voorbereiding op de besluitvorming over de invoering van Nutri-Score consumentenonderzoek naar het logo-beeldmerk uitgevoerd.
Uit dit onderzoek bleek dat Nutri-Score de consument het eenvoudigst en beste helpt bij de keuze van producten met een betere samenstelling. Consumentenonderzoek in andere landen wees hetzelfde uit.
Afgelopen voorjaar heeft de publiekscampagne voor Nutri-Score gelopen, vanwege de invoering Score als officieel toegestane voedselkeuzelogo in Nederland dit jaar. Uit het campagne-effectonderzoek blijkt dat de campagne effectief is geweest in het bekendmaken van Nutri-Score, uitleggen hoe het logo werkt en het stimuleren van gebruik bij aankopen. Meer consumenten weten waar Nutri-Score voor staat en hoe ze het logo moeten gebruiken (score voor campagne: 72%, na de campagne 80%), meer consumenten vinden het Nutri-Score logo een nuttig label (52% vs 59%) en dat helpt om betere keuzes te maken tussen dezelfde soort producten bij het doen van boodschappen (44% vs 52%) is behaald4.
Ik reken erop dat ook producenten en supermarkten zich zullen (blijven) inspannen voor de bekendheid van het logo en hierbij gebruik maken van de communicatieleidraad en communicatietools die door de overheid in nauwe afstemming met de brancheorganisaties van producenten en retail zijn ontwikkeld. Juist via de kanalen van de retail en producenten kunnen consumenten goed worden bereikt met informatie over hoe het logo werkt.
Bent u op de hoogte dat minder suiker, zout en vetten in producten kunnen bijdragen aan het behalen van de doelen van het nationaal preventieakkoord? Bent u van plan om dit een verplichtend en concreet karakter te geven aan voedselproducten? Zo ja wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Om overgewicht en daaraan gerelateerde chronische ziekten te bestrijden zet ik in op een gezond eetpatroon volgens de Schijf van Vijf.
Omdat nog relatief veel bewerkte producten worden geconsumeerd buiten de Schijf van Vijf, zet ik daarnaast in op het bevorderen van een betere samenstelling van bewerkte producten.
In 2020 is de Nationale Aanpak Productverbetering (NAPV) gestart, gericht op het verminderen van zout, suiker en verzadigd vet in bewerkte producten en het verhogen van het vezelgehalte. Op basis van levensmiddelendata in 2025/2026 zal een RIVM-monitor laten zien of de samenstelling van voedingsmiddelen daadwerkelijk verbetert. Verplichtende nationale voorschriften zullen in lijn moeten zijn met het EU-recht. Hierover is advies gevraagd aan de landsadvocaat. Deze geeft aan dat dergelijke voorschriften alleen kunnen als ze noodzakelijk zijn voor de volksgezondheid en geschikt en evenredig. Dit is eerder, op 19 juni 2023 met uw Kamer gedeeld5. Ik ga de mogelijkheden hiervan verder onderzoeken.
Deelt u de mening dat supermarkten actiever moeten bijdragen aan een gezondere eetomgeving? En dat een logische consequentie hiervan is dat er dwingende maatregelen nodig zijn om het aantal ongezonde reclames terug te dringen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen?
Ik ben van mening dat naast de overheid ook de maatschappelijke partijen, inclusief de supermarkten, een belangrijke rol spelen in het bevorderen van een gezondere eetomgeving en bijdragen aan een gezondere generatie.
Dat is ook de insteek van het Nationaal Preventieakkoord. Daar staat bijvoorbeeld in dat supermarkten streven naar een groter aanbod van producten uit de Schijf van Vijf.
Op dit moment ontbreken onderling goed vergelijkbare resultaten van supermarktketens over de verkoop van Schijf van Vijf producten. Ik hecht aan meer transparantie hierover om de voortgang van meer aanbod Schijf van Vijf te kunnen monitoren en tussendoelen te kunnen stellen.
Ik ben bereid indien nodig wettelijke maatregelen in te zetten. Zoals ook in het Regeerprogramma aangegeven, werk ik aan wettelijke beperking van marketing voor ongezonde producten gericht op kinderen en jongeren.
Bent u op de hoogte dat ongeveer 80% van al het voedselaanbod in de supermarkt ongezond is en bijvoorbeeld te veel zout of te veel vet of te veel suiker bevat? Bent u van mening dat een ongezond voedselaanbod bij supermarkten van 80% te veel is? Wat vindt u een acceptabel aanbod van ongezond voedsel in supermarkten, bijvoorbeeld 50%? Bent u bereid concrete stappen te nemen om dit percentage naar beneden te krijgen?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. Onderzoek hiernaar is in opdracht van het Ministerie van VWS uitgevoerd. De consumptie van bewerkte producten en producten buiten de Schijf van Vijf is hoog. Wat we eten wordt sterk beïnvloed door onze (voedsel)omgeving. Het aanbod in supermarkten is hier een belangrijk onderdeel van. Van de verhouding gezond versus ongezond aanbod gaat een norm uit. Dat circa 80% van het aanbod buiten de Schijf van Vijf valt, maakt de gezonde keuze niet makkelijker.
Ik ben voornemens om uw Kamer begin 2025 te informeren over de samenhangende effectieve preventiestrategie die ik voorbereid en waarin ik zal aangeven hoe ik samen met relevante partijen blijf werken aan de doelen van het Nationale Preventieakkoord.
Welke concrete extra stappen gaat u ondernemen om te zorgen dat het aantal mensen met overgewicht wordt teruggedrongen gezien het feit dat de doelen uit het nationaal preventieakkoord bij lange na niet worden gehaald, zoals het RIVM bericht?
Ik vind het belangrijk dat alle betrokken partijen zich in blijven zetten voor een gezonde generatie die op kan groeien in een gezondere voedselomgeving.
Zoals hierboven aangegeven werk ik dit uit in een samenhangende effectieve preventiestrategie.
Het bericht ‘Supporters Vitesse onwel en afgevoerd naar ziekenhuis met hartritmestoornissen na derby de Graafschap’ |
|
Reinder Blaauw (PVV) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met het bericht «Supporters Vitesse onwel en afgevoerd naar ziekenhuis met hartritmestoornissen na derby de Graafschap»?1
Ja.
Hoe kon het volgens u gebeuren dat er zoveel illegaal vuurwerk het stadion binnengesmokkeld werd, dat ook nog eens tot tientallen onwel geworden supporters heeft geleid?
Uit navraag bij de gemeente Doetinchem en De Graafschap is gebleken dat de Graafschap haar supporters altijd selectief fouilleert bij thuiswedstrijden, ongeacht welke wedstrijd. Dit gebeurt op basis van een risicoanalyse. De uitsupporters worden altijd 100% gefouilleerd. De ervaring leert dat supporters verboden zaken vaak stoppen op een plek waar door de beveiligers en stewards niet gefouilleerd mag worden. Bij entree naar het bezoekersvak zijn bij de fouillering van de bezoekende supporters wel vijf rookpotten aangetroffen en in beslag genomen. Vitesse legt de supporters waarbij vuurwerk is aangetroffen een stadionverbod op.
Volgens Veiligheidsregio Gelderland-Midden werden ook tijdens de wedstrijd al verschillende mensen onwel in het Vitesse-vak, waar het vuurwerk werd afgestoken. Waarom is toen al niet alarm geslagen door de verantwoordelijke autoriteiten en moesten de supporters daarna toch nog de bussen in?
Tijdens de wedstrijd zijn er twee meldingen binnengekomen van supporters in het uitvak die behandeling nodig hadden door mogelijke inademing van rook. De eerste melding is kort na aanvang wedstrijd binnengekomen en de tweede melding rond de rust. Beide supporters zijn door het Rode Kruis nagekeken en beide supporters zijn hierna weer het uitvak ingegaan. Aangezien het hier twee EHBO-gevallen betrof, is er niet opgeschaald of alarm geslagen.
Is u bekend dat de Veiligheidsregio Gelderland-Midden heeft moeten opschalen naar Grip-1? Deelt u de mening dat de veiligheid van deze regio onder druk is komen te staan door toedoen van deze actie? Zo nee, waarom niet? In hoeverre had deze situatie voorkomen kunnen worden en welke maatregelen gaat de u nemen om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen?
Ja, het is mij bekend dat Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden voor de afhandeling van het incident met de onwel geworden supporters is opgeschaald naar GRIP1.
De veiligheidsregio’s zijn opgericht om naast het organiseren van de brandweer, GHOR en meldkamer ook voorbereid te zijn op grootschalige incidenten, rampen en crises. Dit betekent dat de veiligheidsregio ervoor zorgt dat de verschillende diensten, zoals brandweer, politie, ambulancedienst en gemeenten, zijn voorbereid op dergelijke situaties. Hiervoor worden mensen opgeleid, getraind en geoefend. Dit betekent dat op het moment dat er multidisciplinaire coördinatie nodig is op het plaats incident, dit ook daadwerkelijk kan plaatsvinden. Op het moment dat er opgeschaald wordt, worden alle benodigde middelen ingezet. Dit betekent niet dat daarmee de veiligheid van de regio onder druk komt te staan. Voor deze incidenten staat de regio paraat.
Ten aanzien van uw vraag over het voorkomen van deze situaties. Vuurwerk meebrengen in het stadion is niet voor niets verboden. De gebeurtenissen van 29 september geven nogmaals aan hoe gevaarlijk het afsteken van vuurwerk, rookpotten en fakkels in een vak vol supporters is. Helaas zien we nog te vaak dat er «supporters» zijn die vuurwerk, rookpotten en fakkels naar binnen smokkelen en afsteken. Momenteel werkt de Regiegroep Voetbal en Veiligheid – als onderdeel van de uitvoering van het versterkingsplan2 – aan een nieuw plan van aanpak Vuurwerk in het voetbal. In mijn voortgangsbrief over voetbal en veiligheid, die ik voor het einde van 2024 naar uw Kamer zal sturen, zal ik hier verder op ingaan.
Worden de extra gemaakte kosten, namelijk het opschalen naar Grip-1, en alle andere kosten uiteindelijk verhaald op hen die deze situatie veroorzaakt hebben? Zo nee, wie draait/draaien er dan voor op?
Het coördineren van de opschaling is een wettelijk vastgelegde en publiek gefinancierde overheidstaak (op grond van de wet veiligheidsregio’s) en wordt daarom niet verhaald op een veroorzaker.