De visumverlening aan en bezoek van Taliban-vertegenwoordiger Abdul Bari Omar aan Nederland |
|
Nico Drost (CU), Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat een vertegenwoordiger van het Taliban-regime een visum voor Nederland krijgt?
Nederland was gastheer van het World Local Production Forum, een bijeenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De WHO nodigt voor dergelijke bijeenkomsten in principe al haar lidstaten uit en stelde in dit kader ook vertegenwoordigers van Afghanistan voor. De WHO heeft inmiddels geconstateerd dat het de Afghaanse vertegenwoordiger niet had moeten uitnodigen, aangezien de VN het huidige Taliban regime niet erkent als legitieme vertegenwoordiger van de VN-lidstaat Afghanistan.
De desbetreffende deelnemer heeft ten behoeve van het bijwonen van de WHO-bijeenkomst een visum aangevraagd, dat vervolgens is verstrekt door Nederland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de visumaanvraag beoordeeld op basis van de geldende visumvereisten, neergelegd in de EU-regelgeving (Visumcode). Een visumaanvraag wordt o.a. getoetst op het reisdoel en of de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid en op de ondersteunende documenten zoals gepersonaliseerde uitnodiging. De uitnodiging van de WHO en bevestiging van deelname door het Ministerie van VWS vormden een ondersteuning in de toekenning van het visum. Ook wordt gecheckt of aanvragers op signalerings- en/of sanctielijsten staan.
De Afghaanse Taliban is niet geplaatst op een sanctielijst van de Europese Unie of de Verenigde Naties. Wel zijn individuele Talibanleden op deze sanctielijsten geplaatst, waardoor ze de gevolgen ondervinden van bevriezingsmaatregelen en een inreisverbod opgelegd hebben gekregen. Tegen betrokkene is geen inreisverbod uitgevaardigd, hij is niet op een sanctielijst geplaatst en komt ook niet voor op een andere signaleringlijst.
Op welk niveau is deze beslissing binnen de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken genomen? Heeft u het besluit zelf goed gekeurd? Bent u bereid alle documenten van het ministerie betreffende de aanvraagprocedure, al dan niet geanonimiseerd, met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Op elke visumaanvraag wordt beslist namens de Minister van Buitenlandse Zaken op grond van een mandaatregeling. Dat geldt dus ook voor deze aanvraag.
Van individuele visumaanvraagdossiers wordt geen informatie gedeeld. Aan uw verzoek kan derhalve niet worden voldaan.
Wie heeft Abdul Bari Omar uitgenodigd en waarom?
Nederland was gastheer van het World Local Production Forum, een Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-bijeenkomst. De WHO nodigt voor dergelijke bijeenkomsten in principe al haar lidstaten uit en stelde in dit kader ook vertegenwoordigers van Afghanistan voor. De WHO heeft inmiddels geconstateerd dat de Afghaanse vertegenwoordiger niet had moeten uitnodigen, aangezien de VN het huidige Taliban regime niet erkent als legitieme vertegenwoordiger voor de VN lidstaat Afghanistan.
Hoe kan het dat Minister Kuipers een ontmoeting had met deze Taliban-vertegenwoordiger en met hem op de foto is gegaan?
Minister Kuipers had geen afspraak met deze deelnemer. Echter na afloop van de bijeenkomst wilde een aantal deelnemers met Minister Kuipers op de foto. De vertegenwoordiger van Afghanistan was daar één van. De Nederlandse organisatie was op dat moment niet op de hoogte van het feit dat de Afghaanse deelnemer een Taliban functionaris was.
Bent u bekend met de reactie van het Duitse Auswärtiges Amt dat zegt dat het Taliban-regime niet erkend wordt en er geen normalisering van de betrekkingen kan plaatsvinden?1 Waarom bent u wel tot normalisering overgegaan door het verlenen van een visum aan deze Taliban-vertegenwoordiger?
Ja, ik ben bekend met deze reactie, en deel deze. De afgifte van een visum aan de betrokkene betekent geenszins normalisering van relaties met het Taliban regime in Afghanistan.
Hoe heeft het Duitse Auswärtiges Amt gereageerd op het feit dat het Nederland is geweest dat het visum verleend heeft? Welke opheldering heeft u het Amt kunnen verschaffen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft over deze kwestie nauw contact met het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarbij is van Nederlandse kant benadrukt dat het visum niet verstrekt had moeten worden.
Als blijkens een reactie van uw ministerie deze Taliban-vertegenwoordiger geen visum had mogen hebben, waarom heeft hij het dan toch gekregen?2 Bent u het eens dat zeggen dat er een fout is gemaakt geen afdoende verklaring is?
Hoewel betrokkene niet op een van deze sanctielijsten staat, trekt het kabinet wel lering uit deze gebeurtenissen omdat het, mede met het oog op de motie-Brekelmans3, hoogst onwenselijk is dat deze vertegenwoordiger aan de conferentie kon deelnemen. Hierbij wordt gekeken naar de afspraken die van tevoren gemaakt worden aangaande het uitnodigingsbeleid bij dit soort internationale conferenties. Voorts is deze casus voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanleiding te bezien waar het visumproces kan worden aangescherpt zodat dergelijke visumaanvragen altijd een extra afweging ondergaan ter beoordeling of de betrokkene een visum geweigerd moet worden omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de internationale betrekkingen.
Op welke manier gaat u uw excuses voor deze verkeerde beslissing overbrengen aan de nabestaanden van de in Afghanistan gevallen Nederlandse militairen?
De Taliban vertegenwoordiger had geen visum mogen krijgen. Uiteraard realiseer ik me dat zijn aanwezigheid pijnlijke herinneringen oproept voor de nabestaanden van gevallen militairen maar ook voor ieder die heeft geleden of nog lijdt onder het regime van de Taliban.
De oproep van de Israëlische regering om 300.000 militaire reservisten deel te laten nemen aan de lopende vijandelijkheden, met name in de Gazastrook |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de Israëlische regering op 9 oktober 2023 de oproep heeft goedgekeurd voor 300.000 militaire reservisten om deel te nemen aan de lopende vijandelijkheden, met name in de Gazastrook?1
Ja.
Klopt het dat ook burgers die zich in Nederland bevinden, zijn opgeroepen om als reservist, vrijwilliger of anderszins werkzaamheden te verrichten voor de Israëlische strijdkrachten?2, 3, 4, 5
Nederlandse burgers mogen in een vreemde krijgsdienst treden, tenzij ze militair zijn in Nederland of wanneer Nederland in gewapend conflict zou zijn met het land in kwestie. Voor militairen geldt dat een machtiging (formele goedkeuring) van de Minister van Defensie nodig is om toe te mogen treden tot een vreemde krijgsdienst. Er zijn op dit moment geen militairen bekend die toestemming hebben gevraagd. Nederlandse burgers actief in het Israëlische leger blijven onder het Nederlandse strafrecht vallen, alsook onder de nationale wet- en regelgeving van Israël. Het is het kabinet niet bekend hoeveel Nederlanders momenteel actief zijn in het Israëlische leger noch hoeveel recentelijk zijn opgeroepen of afgereisd.
Zijn er burgers met de Nederlandse nationaliteit opgeroepen om als reservist, vrijwilliger of anderszins werkzaamheden te verrichten voor de Israëlische strijdkrachten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel Nederlandse burgers bevinden zich momenteel in Israël en bezet Palestijns gebied? Hoeveel van hen bevinden zich in Israël zelf? Hoeveel van hen zijn er op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, en hoeveel van hen hebben daar hun gebruikelijke verblijfplaats? Hoeveel van hen bevinden zich momenteel in de Gazastrook?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen exacte informatie over de aantallen Nederlanders die zich in het buitenland bevinden. Er is namelijk geen registratieplicht voor Nederlanders in het buitenland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken roept Nederlanders in Israël en de Palestijnse Gebieden – die dat nog niet hebben gedaan – op zich te registreren bij de Informatieservice van Buitenlandse Zaken. Hierdoor weet het Ministerie van Buitenlandse Zaken beter hoeveel personen er in deze gebieden zijn en hoe hen te bereiken indien dat nodig is. Sinds 7 oktober heeft Nederland meerdere repatriëringen vanuit Israël en Gaza (via Egypte) uitgevoerd. Nederland staat op dit moment vrijwel dagelijks in contact met nog 15 Nederlanders, inclusief hun kerngezinsleden, en verblijfsvergunninghouders in Gaza. Het Kabinet blijft zich actief inspannen opdat zij Gaza zo snel mogelijk kunnen verlaten.
Hoeveel Nederlandse burgers dienen momenteel, doen vrijwilligerswerk bij, of zijn anderszins actief voor de Israëlische strijdkrachten (IDF), inclusief als reservisten?
Het is het kabinet niet bekend hoeveel Nederlanders momenteel actief zijn voor de Israëlische strijdkrachten noch hoeveel recentelijk zijn opgeroepen of afgereisd. Er zijn dus geen adviezen gegeven over mogelijke juridische gevolgen van dienst of vrijwilligerswerk. Zie antwoord vraag 2 en 3.
Heeft de Nederlandse overheid adviezen gegeven aan Nederlandse burgers die mogelijk dienen of vrijwilligerswerk doen bij de IDF over de mogelijke juridische gevolgen en individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid die zouden voortvloeien uit hun daden of nalatigheden voortvloeiende uit hun dienst of vrijwilligerswerk, gezien de aanwijzingen van grootschalige schendingen van het internationaal humanitair recht (IHL) door Israëlische troepen in de Gazastrook?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat het verboden is iemand voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd te werven?
Artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht stelt het werven voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd strafbaar. Van werven is onder andere sprake in geval van benaderen, bespelen, beïnvloeden of anderszins overreden van personen om in vreemde krijgsdienst te treden of zich aan te sluiten bij een gewapende groepering. Zie hiervoor ook Kamerstukken II 2002/03, 28 463, nr. 8, p. 4, en Kamerstukken II 2003/04 28 643, nr. 10, pp. 11–16. Het oproepen van reservisten veronderstelt echter enige voorafgaande en dus al bestaande vorm van dienstbetrekking of arbeidsrelatie tussen de reservist en de krijgsmacht in kwestie. Dergelijke oproeping van reservisten is dus geen werving in de zin van voornoemd delict. Ten aanzien van buitenlandse dienstplicht, voor zover van toepassing, geldt eveneens dat dit niet onder deze delictsomschrijving valt. Een dienstplichtige wordt immers niet geworven maar daartoe verplicht.
Kan de Israëlische oproep worden beschouwd als het werven voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de Ministers bekend met het feit dat de woordvoerder van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EEAS) van de Europese Unie het geweld, gepleegd door kolonisten in de bezette Palestijnse gebieden, omschrijft als terrorisme?6
Ja.
Delen de Ministers de mening van de woordvoerder van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EEAS) van de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Het toenemend kolonistengeweld op de Westelijke Jordaanoever moet stoppen. Daartoe heeft Nederland tijdens de open sessie van de VN-Veiligheidsraad ook opgeroepen. Ook heeft het de jaarlijkse VN-resolutie inzake Israëlische nederzettingen gesteund waarin geweld, vernielingen, provocaties en opruiing door kolonisten wordt veroordeeld. De aanwezigheid van de nederzettingen en de kolonisten in de bezette Palestijnse gebieden is een schending van het bezettingsrecht. Op Israël rust de (internationaal-)rechtelijke plicht om geweldsgebruik door zowel kolonisten als Israëlisch overheidspersoneel zoveel mogelijk te voorkomen en hiertegen handhavend op te treden. Nederland zal hiertoe blijven oproepen, zoals het altijd heeft gedaan. In het gesprek met de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken is dit expliciet naar voren gebracht, tijdens het bezoek van Minister Bruins Slot aan Israël en de Palestijnse Gebieden.
Zijn de Ministers van mening dat het door kolonisten tegen de Palestijnse bevolking gerichte geweld op basis van de definitie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid als terrorisme kan worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet?7, 8, 9, 10
Zie antwoord vraag 10.
Hoeveel burgers met de Nederlandse nationaliteit verblijven in de Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied?
Zie antwoord vraag 4.
De gang van zaken rond de Red Card Holder ten tijde van het bombardement op Hawija |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u aangeven waarom het beeld over de taken en functionarissen van de Red Card Holder inzake het bombardement op Hawaija «destijds niet is verduidelijkt»? (Kamerstuk 27 925, nr. 954).
Tijdens de eerste inzetperiode van de Nederlandse deelname (2014–2016) was de rol van de Red Card Holder (RCH) belegd bij de detachementscommandant van het F-16 detachement in Jordanië. Dit is destijds ook zo aan de Kamer gecommuniceerd. Vanaf de tweede inzetperiode (2018) was deze rol belegd bij een Nederlandse militair op het Combined Air Operations Center (CAOC) in Qatar. Dit onderscheid tussen de locatie van de RCH tijdens de verschillende inzetperiodes is in de Kamerbrief van 4 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 670) niet gemaakt. Daar staat vermeld dat de RCH de «senior militair in het CAOC in Qatar» was. Dit beeld is in de debatten destijds om onbekende redenen niet verduidelijkt. Uw Kamer is hierover op 23 oktober jl. geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 954).
Deelt u de conclusie in de pers dat de commandant van het detachement in Jordanië, dat IS-doelen bombardeerde, zijn werk combineerde met toezicht als, in jargon, Red Card Holder? Zo nee, waarom niet?1
De rol van de RCH is om voorafgaand aan de inzet zeker te stellen dat opdrachten vanuit een internationale coalitie of van een internationale commandant voldoen aan het Nederlandse mandaat. De RCH kijkt daarbij onder meer naar de Nederlandse geweldsinstructies, verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht en de Nederlandse gronden voor deelname. Voldoet de opdracht aan die eisen, dan kan de opdracht worden uitgevoerd. Als dat niet zo is, trekt de RCH de «rode kaart» en kan de opdracht niet aan de Nederlandse eenheden of militairen worden gegeven. In het Stappenplan Burgerslachtoffers (Kamerbrief 29 521-442) wordt beschreven hoe aandacht wordt geschonken aan het thema burgerslachtoffers voorafgaand aan en bij de evaluatie van missies om het risico hierop te minimaliseren. Op deze manier kunnen lessen uit het verleden worden getrokken en vervolgens worden geïmplementeerd. Mogelijke verbeteringen aan de rol van de RCH worden meegenomen in de doorlopende implementatie van het Stappenplan Burgerslachtoffers. Indien nodig wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Wat zijn de gevolgen voor de juridische positie van de Red Card Holder in de rules of engagement in iedere nieuwe missie? Zijn er blijvende veranderingen voorzien? Indien deze positie niet wijzigt, waarom niet?
De positie van de Red Card Holder is geen juridische positie en maakt geen onderdeel uit van de rules of engagement. Zie ook het antwoord op vraag 2. Uw Kamer is op 30 juni 2020 (Kamerbrief 27 925-725) geïnformeerd over een aanscherping van de werkwijze van de RCH. De RCH wordt sinds 1 juli 2020 nog explicieter dan voorheen gewezen op het belang van het actief vragen naar informatie omtrent het risico op burgerslachtoffers, op basis waarvan hij/zij een deskundige afweging maakt of Nederland een aanval kan uitvoeren. Wat betreft eventuele verdere wijzigingen in de rol van de RCH en aanverwante thema’s wacht ik het rapport van de Commissie Sorgdrager af.
Bent u bereid de stukken, waaruit de dubbelrol van de detachementscommandant in Jordanië blijkt, aan de Kamer te sturen, gezien het feit dat de stukken immers ook door de landsadvocaat zijn ingediend bij de rechtbank Den Haag? Zo nee, waarom niet?
Aangezien deze zaak momenteel onder de rechter is kan ik hier op dit moment geen uitspraken over doen.
Deelt u de conclusie in het NRC-artikel dat Nederland in de aanloop naar de aanval minder systematisch onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van eerdere aanvallen op bommenfabrieken dan hoge officieren, zoals de Red Card Holder, hadden gesuggereerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat de Red Card Holder tegenover het Openbaar Ministerie verwees naar minstens vier eerdere vergelijkbare aanvallen op bommenfabrieken waarbij geen problemen optraden? Klopt het dat dit feitelijk niet juist is? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Integriteitsproblemen bij de Defensie Bewaking-en Beveiligingsorganisatie (DDBO). |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van een krantenbericht over een integriteitsprobleem bij DBBO-Zuid?1 Heeft u tevens kennisgenomen van de brief van advocatenkantoor Tripels in Maastricht waarop de vaste commissie voor Defensie u op 26 oktober 2023 heeft verzocht te reageren?2
Ja.
Deelt u de conclusie van zowel de advocaat als het artikel dat de wijze van onderzoeken niet voldoet aan een «redelijke termijn», omdat het zeer lang duurde voordat een onderzoek is begonnen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die conclusie deel ik. Hieronder licht ik de genomen processtappen toe.
Ik concludeer dat het interne onderzoek meer tijd heeft gekost dan Defensie nastreeft. De oorzaak hiervan ligt in het feit dat de onderzoekscommissie een groot aantal mensen heeft gehoord, waardoor het niet mogelijk bleek het onderzoek eerder af te ronden. Ik realiseer me dat dit voor de melder frustrerend kan zijn, zeker gezien het feit dat hij zich al in september 2020 heeft gemeld. Evenwel wil ik in het belang van melder en andere betrokkenen geen concessies doen aan de zorgvuldigheid waarmee een onderzoek wordt uitgevoerd.
Ik wil daarbij voorop stellen dat de behandeling van meldingen een delicaat proces is, dat zorgvuldig dient te gebeuren. De tijdsduur die benodigd is voor het analyseren van de melding en een eventueel daaropvolgend onderzoek is van verschillende variabelen afhankelijk en kan daarom per melding verschillen. In voorliggend geval heeft de advocaat van betrokkene in september 2020 aan de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) verzocht om een intern onderzoek in te stellen.
Het instellen van een onderzoek is een zwaar middel. Conform de richtlijnen van Defensie wordt daarom, voordat een dergelijk onderzoek wordt ingesteld, eerst beoordeeld of sprake is van een concreet vermoeden van een integriteitsschending of misstand. Daartoe heeft de COID via e-mail en in persoonlijke gesprekken met betrokkene de situatie geanalyseerd. Op basis hiervan heeft de COID in de herfst van 2020 besloten geen onderzoek in te stellen. De directeur DBBO (in de rol van leidinggevende) heeft betrokkene hierover op 6 juni 2021 geïnformeerd. Betrokkene heeft zich vervolgens gewend tot de plaatsvervangend secretaris-generaal (PSG). Na enkele verkennende gesprekken heeft de PSG de commandant van het Defensie Ondersteuningscommando (de leidinggevende van de directeur DBBO) verzocht om alsnog een onderzoek in te stellen. Dit onderzoek is eind december 2021 ingesteld en in de zomer van 2022 afgerond. Betrokkene is op 31 augustus 2022 van de uitkomsten van het onderzoek op de hoogte gesteld.
Vanaf het moment van de melding heeft het ruim een jaar geduurd voordat is besloten een onderzoek in te stellen. Dat moet en kan beter. Inmiddels zijn maatregelen doorgevoerd om dergelijke doorlooptijden te verkorten. Zo is onder meer de samenwerking tussen de verschillende bij meldingen betrokken afdelingen van de COID verbeterd.
Deelt u voorts de conclusie dat de commandant van de DBBO lang op het onderzoek heeft laten wachten? Zo nee, waarom niet?
De directeur van de DBBO heeft geen onderzoek ingesteld. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar vraag 2.
Deelt u tevens de conclusie dat deze werkwijze veel overeenkomsten vertoont met klachten van klokkenluiders bij Defensie over traagheid en onduidelijkheid van onderzoek naar klachten over misstanden en integriteitsschendingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw voorstel om dat te veranderen?
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik begrijp dat een lang traject emoties kan oproepen. Het overgrote deel van de meldingen bij Defensie kan op een eenvoudige en snelle manier worden opgelost. Wel is het zo dat de meer complexe meldingen van integriteitsschendingen en meldingen van vermoedens van misstanden meer tijd in beslag kunnen nemen, zowel in de analyse als in de eventuele onderzoeksfase. Voor Defensie staat een zorgvuldige behandeling van meldingen voorop.
Deelt u de conclusie dat de invloed van betrokken commandanten bij dergelijke procedures, naar aanleiding van klachten, te groot is en dat slechts een klachteninstantie die volledig onafhankelijk van Defensie is een objectief resultaat kan behalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer komt u tot de organisatie van een volledig onafhankelijk onderzoeksorgaan voor integriteitsklachten bij Defensie?
Deze conclusie deel ik niet. Zoals aangegeven in de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Piri (PvdA) die uw Kamer ontving op 20 juni 2023, geldt als uitgangspunt dat klachten en meldingen binnen Defensie zelf worden behandeld (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2956). Ten eerste omdat dit bijdraagt aan het veranderen van de cultuur waarbij de organisatie kan leren van klachten en leidinggevenden hierop sneller kunnen acteren, maar juist ook aangesproken kunnen worden. Ten tweede heeft Defensie een wettelijke verplichting om zelf klachten in behandeling te kunnen nemen. Zo stelt de algemene wet bestuursrecht dat het aan een bestuursorgaan is om klachten zelf in behandeling te nemen. Ook heeft Defensie een wettelijke verplichting om een procedure voor de behandeling van meldingen van integriteitsschendingen en vermoedens van misstanden intern te borgen. Ik acht het daarmee vanuit de zorg voor het personeel van belang dat Defensie zelf verantwoordelijkheid draagt voor de afhandeling van klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedens van misstanden.
Defensie beschikt verder over een extern bemenst meldpunt, het Meldpunt Integriteit Defensie (MID), dat direct is gepositioneerd onder de secretaris-generaal (SG). Een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden kan zich ook direct richten tot het Huis voor Klokkenluiders
Binnen Defensie is de behandelaar van een melding het bevoegd gezag van degene over wie gemeld is. Vaak is dit de direct leidinggevende. Deze persoon is namelijk verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving en in staat de situatie waar nodig te verbeteren. De behandeling kan belegd worden bij het naasthogere bevoegd gezag, bijvoorbeeld wanneer het primaire bevoegd gezag niet op voldoende afstand staat van de te onderzoeken kwestie of personen. Het bevoegd gezag kan hiertoe besluiten. Ook kan de melder zelf de melding bij het naasthogere niveau neerleggen. Een integriteitsadviseur van de COID kan hierbij ondersteunen.
Het artikel 'NATO Minister Suggests Ukrainian Lives Are Cheap' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «NATO Minister Suggests Ukrainian Lives Are Cheap»?1
Ja.
Is het correct dat u op het Warsaw Security Forum de volgende uitspraak heeft gedaan? «Because they have the same interest in a way of course, supporting Ukraine is a very cheap way to make sure that Russia with this regime is not a threat to the NATO alliance.»
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich vinden in de volgende Nederlandse vertaling van de bovenstaande Engelse uitspraak: «Omdat ze in zekere zin natuurlijk hetzelfde belang hebben, is het steunen van Oekraïne een zeer goedkope manier om ervoor te zorgen dat Rusland met dit regime geen bedreiging vormt voor het NAVO-bondgenootschap»? Zo nee, wat zou dan volgens u een betere vertaling zijn?
Ja.
Wat bedoelt u precies met «a very cheap way»? Waarom is het steunen van Oekraïne een zeer goedkope manier om ervoor te zorgen dat Rusland geen bedreiging vormt voor het NAVO-bondgenootschap? Welke alternatieven heeft u hierbij in gedachten? Waarom is het steunen van Oekraïne, ten opzichte van die alternatieven, «een zeer goedkope manier» om het door u gestelde doel te bereiken?
Oekraïne voert oorlog tegen Russische agressie. De Russische oorlog in Oekraïne is de grootste conventionele landoorlog in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog. Deze oorlog vergt grote aantallen slachtoffers aan beide zijden. De consequenties van deze oorlog zijn groot, niet alleen voor de betrokken partijen, maar ook voor de veiligheid van Nederland, van Europa en van de wereld als geheel. Nederland en andere bondgenoten zijn geen partij in deze oorlog. Desalniettemin is het wel van groot belang voor de Europese veiligheidsarchitectuur en dus voor onze vrijheid en veiligheid, dat Rusland deze oorlog niet wint. Een andere uitkomst is voor Europa op de lange termijn veel kostbaarder. Daarom steunt Nederland Oekraïne politiek, financieel en militair. De strijd in Oekraïne is een noodzakelijke manier om de Russische opstelling in Europa en de onveiligheid die daar mee gepaard gaat het hoofd te bieden. Oekraïne brengt ontzettend grote offers en de bijdrage van Nederland en andere landen is in verhouding relatief bescheiden.
Kunnen we op basis van deze uitspraak concluderen dat de NAVO in Oekraïne een (preventieve?) proxy-oorlog tegen Rusland aan het voeren is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het correct dat u op dezelfde conferentie de volgende uitspraak heeft gedaan? «They are fighting this war, we are not fighting it.»
Ja.
Naar wie wordt in deze uitspraak door u verwezen met «They»?
De Oekraïense krijgsmacht.
Naar wie wordt in deze uitspraak door u verwezen met «we»?
Nederlandse militairen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'De Russische oorlog tegen Oekraïne is een praktijkexamen voor Europa – en de tijd begint te dringen' |
|
Tom van der Lee (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Alexander Hammelburg (D66), Kati Piri (PvdA), Laurens Dassen (Volt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De Russische oorlog tegen Oekraïne is een praktijkexamen voor Europa – en de tijd begint te dringen»?1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «US aid to Ukraine may hinge partly on who takes over as House speaker?»2
Heeft u kennisgenomen van het feit dat een significant en groeiend aantal Republikeinse vertegenwoordigers in het Huis van Afgevaardigden tegen militaire steun aan Oekraïne hebben gestemd?3
Heeft u kennisgenomen van het afzetten van de Republikeinse speaker McCarthy en dat mogelijke opvolgers zich hebben uitgesproken tegen Amerikaanse militaire steun aan Oekraïne?4
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de kansrijkste Republikeinse presidentskandidaat Donald Trump heeft gezegd dat het tegengaan van de Russische invasie van Oekraïne geen vitaal Amerikaanse nationaal strategisch belang is?5
Ziet u het risico dat Amerikaanse militaire steun aan Oekraïne als het gevolg van de huidige ontwikkelingen in het Amerikaanse Congres significant vertraagd zou kunnen worden, of zelfs deels of geheel zou kunnen wegvallen?
Ziet u het risico dat in 2024 een Amerikaanse president wordt verkozen die de Amerikaanse militaire steun aan Oekraïne zal verminderen of stoppen?
Zijn de Europese lidstaten in staat om het vertragen, deels stoppen of volledig stoppen van Amerikaanse militaire steun aan Oekraïne op korte termijn op te vangen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen samen met bondgenoten om dat wel mogelijk te maken?
Bent u bereid schriftelijk met Oekraïne vast te leggen dat de Nederlandse (militaire) steun voor de komende jaren gegarandeerd is op minimaal het niveau van 2023?6 Wanneer gaat u het voor 2024 gereserveerde bedrag voor de steun aan Oekraïne formeel communiceren zoals u ook in 2023 deed?
Het kabinet blijft Oekraïne steunen zolang als dat nodig is. Dat is in het belang van onze eigen veiligheid en die van Oekraïne. Nederland heeft zich gecommitteerd aan steun op de lange termijn met de ondertekening van de G7-verklaring over veiligheidsarrangementen.7 Het is een belangrijk signaal aan Kyiv, maar ook aan Moskou, dat we die steun ook op de lange termijn volhouden. Over de invulling ervan wordt met Oekraïne en internationale partners gesproken.
De diverse departementale begrotingen, zoals aan uw Kamer aangeboden op Prinsjesdag, bevatten de voor nu gereserveerde bedragen voor steun aan Oekraïne in 2024. Indien hier additionele middelen voor gereserveerd worden, wordt uw Kamer hiervan op de hoogte gesteld. In het najaar vindt binnen het kabinet, conform de afspraken die zijn gemaakt bij de Voorjaarsnota 2023, besluitvorming plaats over de inhoud van militaire en non-militaire steun. Hierover zal uw Kamer eveneens worden geïnformeerd.
Bent u gezien hierboven beschreven risico’s bereid Nederlandse militaire steun aan Oekraïne voor de komende jaren verder op te schroeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke steun denkt u?
Het is in het belang van Nederland om de steun aan Oekraïne voort te zetten, in samenspraak met bondgenoten en partners. De behoefte van Oekraïne is daarbij altijd leidend. Ten eerste moet worden gedacht aan steun die voor de voortzetting van het lopende gevecht noodzakelijk is en blijft, zoals munitie, uitrusting en reserveonderdelen. Ten tweede is het van belang om in te zetten op de modernisering van de Oekraïense strijdkrachten met als doel het creëren van een toekomstbestendige Oekraïense krijgsmacht die interoperabel is met de NAVO en zelfstandig in staat is tot afschrikking en verdediging tegen toekomstige dreigingen. Hiervoor worden binnen de Ukraine Defence Contact Group capability coalitions georganiseerd. Nederland heeft de intentie om samen met de Verenigde Staten en Denemarken deel te nemen aan de coalitie die zich richt op het moderniseren van de Oekraïense luchtmacht.
Bent u bereid om de daarvoor aangewezen Nederlandse F-16s over te dragen aan Oekraïne zodra de eerste Oekraïense piloot de daarvoor bedoelde training heeft afgerond?
De levering van zowel de Nederlandse F-16’s als de daarvoor bedoelde munitie aan Oekraïne is van meer factoren en voorwaarden afhankelijk dan enkel de training van de eerste Oekraïense piloten. Zoals gecommuniceerd aan uw Kamer is het eveneens van belang dat ondersteunend personeel is opgeleid en dat de benodigde infrastructuur gereed is. Daarnaast is internationale afstemming nodig en is formele toestemming van de Verenigde Staten vereist via een wapenexportvergunning.
Ook worden de gebruikelijke afspraken met Oekraïne over inzet van het materieel gemaakt. De precieze aantallen, configuratie en het mee te leveren materiaal zijn nog niet vastgesteld.
Tot slot wordt een toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven.8
Het kabinet zet zich in voor een snelle en zorgvuldige voorbereiding en zal er binnen de eigen mogelijkheden voor zorgen dat er geen onnodig tijdverlies ontstaat.
Bent u bereid alle voor F-16s bedoelde munitie (intern boordwapen, bommen, raketten) die momenteel in Nederlandse handen is over te dragen aan Oekraïne zodra de eerste Oekraïense piloot de daarvoor bedoelde training heeft afgerond? Bent u bereid zorg te dragen dat politieke goedkeuring en logistieke voorbereiding daarvoor tijdig is afgerond zodat er geen extra tijdverlies ontstaat?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe gaat het kabinet zich inspannen, samen met Europese bondgenoten, om noodscenario’s voor te bereiden voor de algehele veiligheid van het Europese continent, als een nieuwe Amerikaanse regering niet meer bereid zou zijn om de veiligheid op het Europese continent te waarborgen?
De trans-Atlantische relatie en de NAVO vormen nog altijd de hoeksteen van onze collectieve verdediging. Dat neemt niet weg dat Europa meer verantwoordelijkheid moet nemen voor de eigen veiligheid en de behartiging van de Europese veiligheidsbelangen. De belangrijkste ontwikkeling is dat vrijwel alle Europese landen substantieel meer in hun defensie investeren. Dat draagt bij aan een sterkere Europese slagkracht en daarmee aan een sterkere NAVO en EU. Dat geldt ook voor Nederland. Dit kabinet heeft de Defensiebegroting met structureel EUR 5 mld geïntensiveerd, een stijging van 40 procent.
Verder steunt het kabinet EU-initiatieven die het EU defensiebeleid en de Europese defensie-industrie versterken. Hierbij gaat het om hulp bij de uitvoering van het EU Strategisch Kompas, een grotere bijdrage van Nederland aan militaire EU missies, steun voor de inzet van de Europese Vredesfaciliteit voor militaire steun aan Oekraïne, en steun voor de nieuwe EU-instrumenten zoals de European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act (EDIRPA) en de Act in Support of Ammunition Production (ASAP). Het kabinet wil ook middels verdere convergentie van het wapenexportbeleid de samenwerking binnen de Europese defensie-industrie versterken. Het kabinet wil daarom onder andere toetreden tot het Verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein (Kamerstuk 22 054, nr. 395).
Het toenemende aantal explosies, welke meestal drugsgerelateerd zijn |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er in de stad Rotterdam met regelmaat (bom)aanslagen plaatsvinden, meestal gerelateerd aan drugscriminaliteit?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat dit gewelddadige fenomeen zich in rap tempo over het land aan het verspreiden is?2
Ja, we zien een toename van het aantal incidenten ten opzichte van voorgaande jaren. We zien dit ook meer verspreid over het land voorkomen.
Kunt u een overzicht geven van alle explosies over het jaar 2023 en kunt u daarbij vermelden welke gerelateerd zijn aan drugs- en/of bendeoorlogen? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
Onderstaand vindt u een het meest actuele overzicht van alle explosies over het jaar 2023. De cijfers dateren uit 4 oktober jl. Het is op basis van deze cijfers niet mogelijk om een direct verband te leggen tussen deze explosies en drugs- of bendeoorlogen.
PL0100 Noord-Nederland
10
1
4
1
1
PL0600 Oost-Nederland
21
2
5
2
0
PL0900 Midden Nederland
40
5
13
4
0
PL1100 Noord-Holland
37
3
5
1
0
PL1300 Amsterdam
128
4
10
2
0
PL1500 Den Haag
46
3
2
1
0
PL1700 Rotterdam
149
1
9
4
0
PL2000 Zeeland West-Brabant
14
1
2
0
0
PL2100 Oost-Brabant
8
0
4
0
0
PL2300 Limburg
12
0
3
1
0
PL2600 Landelijke Eenheid
0
0
0
0
0
Wat is uw inzet om het geweldige fenomeen van bomaanslagen met wortel en tak uit te roeien? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
Mijn inzet is er altijd op gericht om dergelijke incidenten te voorkomen. Dit doen we onder andere door een langdurige, intensieve én gezamenlijke aanpak van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. De politie zet opsporingscapaciteit in om de daders en opdrachtgevers op te sporen. We weten dat de daders vaak jong zijn en bereid om voor relatief weinig geld ernstige geweldsdelicten te plegen. Daarom willen we jonge aanwas voorkomen door integraal samen te werken en te investeren in de meest kwetsbare wijken van Nederland met de aanpak Preventie met Gezag. Daarnaast vraagt de aanpak van dit probleem een internationale samenwerking. Kern van het probleem is dat in Europa de legale productie en handel in zwaar en explosief vuurwerk op enig moment overgaat naar illegale handel en misbruik. De verschijningsvormen waarbij zwaar en explosief vuurwerk gebruikt wordt (denk aan aanslagen, plofkraken of bestoken van hulpverleners tijdens oud en nieuw) en de frequentie daarvan, verschillen per lidstaat. Mede om die reden geven niet alle landen dezelfde prioriteit aan dit onderwerp en kost het tijd om tot een gezamenlijke aanpak te komen en afspraken te maken. In EU verband blijven het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en ik de problematiek agenderen.
Bent u bekend met het feit dat in sommige wijken het er zelfs op lijkt dat de onderwereld de baas is en de autoriteiten nauwelijks nog grip hebben op de situatie? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik deel de stelling dat de onderwereld in sommige wijken de baas zou zijn en de autoriteiten nauwelijks nog grip hebben op de situatie niet. We weten dat in sommige wijken de leefbaarheid onder druk staat. De politie werkt in deze wijken nauw samen met alle betrokken organisaties die in de wijken actief zijn.
Sinds mijn aantreden als Minister van Justitie en Veiligheid heb ik mij hard gemaakt om de georganiseerde en ondermijnende drugscriminaliteit in ons land een halt toe te roepen. Ik doe dit samen met alle relevante partners op lokaal, nationaal en internationaal niveau. Naast overheidspartijen zijn private partijen van groot belang om de drugscriminaliteit te bestrijden. De afgelopen periode hebben we gezamenlijk belangrijke stappen gezet in de aanpak, die draait om de vier strategische prioriteiten: voorkomen dat jongeren geronseld worden voor de drugscriminaliteit; verstoren van criminele netwerken en hun geldstromen; bestraffen van drugscriminelen en beschermen van potentiële slachtoffers zoals journalisten en officieren van justitie. Uw Kamer wordt twee keer per jaar geïnformeerd over de stand van zaken van de aanpak.
Bent u bekend met het schreeuwende tekort aan politieagenten? Zo ja, heeft u de bereidheid het voorbeeld van Zweden te volgen door in risicowijken het leger in te zetten om orde op zaken te stellen, bijvoorbeeld door te patrouilleren in wijken waar bomaanslagen heel normaal lijken te worden? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
Zoals ik ook in mijn halfjaarbericht3 aan uw Kamer heb gemeld leidt op dit moment in álle politieregio’s de druk op politiecapaciteit tot knelpunten. Dit verschilt overigens wel van plek tot plek. Maar omdat de politiecapaciteit per definitie schaars is betekent dit dat er altijd keuzes moeten worden gemaakt over de inzet van de politiecapaciteit. De politie werkt in risicowijken nauw samen met alle betrokken organisaties die in die wijken actief zijn.
Het handhaven van de openbare orde is een verantwoordelijkheid van de burgemeester. Onder gezag van de burgemeester worden primair afspraken gemaakt met politie en andere relevante civiele instanties over de wijze van handhaving. Indien de civiele capaciteit of expertise niet afdoende blijkt, kan aan Defensie een verzoek worden gericht om het leveren van bijstand van de Koninklijke Marechaussee of andere defensieonderdelen. Een dergelijk verzoek is ten aanzien van het patrouilleren in de betreffende wijken momenteel niet aan de orde. Gerelateerd aan de incidenten met explosieven wordt wel defensie-expertise ingezet bijvoorbeeld van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie.
Het bericht 'Russische familie? Dan wordt een baan bij defensie heel lastig' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Russische familie? Dan wordt een baan bij defensie heel lastig»?1
Ja.
Herinnert u zich uw beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Boswijk en Krul over veiligheidsonderzoeken waarin u stelt dat Defensie geen beleid voert waarbij medewerkers met Russische banden (afkomst, familie, studie etc.) niet welkom zijn binnen de krijgsmacht?2 Hoe rijmt u dat met de drie gevallen die in het NRC-artikel worden genoemd waarbij het hebben van Russische (schoon)familie kennelijk een belangrijke, doorslaggevende reden was voor het besluit om de verklaring van geen bezwaar te weigeren of in te trekken?
Ja. Zie vraag 3
Hoe rijmt u de ervaringen van de personen die, blijkens het NRC-artikel, gedupeerd worden door een veranderde geopolitieke situatie, waar zij zelf geen invloed op hebben, met de schriftelijke beantwoording van Kamervragen waarin u uiteenzet dat feitelijke gedragingen van (aspirant-)defensiemedewerkers bepalend zijn bij de besluitvorming over het toekennen of weigeren van een verklaring van geen bezwaar?
Op grond van de Wet op de veiligheidsonderzoeken (Wvo) kunnen functies waarin een persoon de nationale veiligheid kan schaden, aangewezen worden als vertrouwensfuncties. Het veiligheidsonderzoek helpt de nationale veiligheid te beschermen. Defensie voert geen specifiek beleid ten aanzien van vertrouwensfunctionarissen met Russische banden. Over een individuele weigering of intrekking van een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) kan ik geen uitspraken doen.
Een veranderende geopolitieke situatie kan een rol spelen bij de uitvoering van de veiligheidsonderzoeken. Voorop staat dat ieder veiligheidsonderzoek maatwerk is.
Zijn er sinds 2021 meer defensiemedewerkers die hun verklaring van geen bezwaar zijn kwijtgeraakt omdat zij banden hebben met Rusland? Zo ja, hoeveel?
In het jaarverslag van beide diensten wordt gerapporteerd over het aantal uitgevoerde veiligheidsonderzoeken en het aantal weigeringen en intrekkingen van een VGB. Over individuele casuïstiek kan ik geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat externe factoren, zoals een veranderende geopolitieke situatie en ontwikkelingen in de betrekkingen van Nederland met andere landen, niet kunnen worden gerekend tot persoonlijke omstandigheden als er niet ook sprake is van feitelijke gedragingen van de individuele (aspirant-)defensiemedewerker? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2 en 3. Van belang is daarbij dat vanuit het veiligheidsonderzoek moet blijken of er voldoende waarborgen aanwezig zijn dat betrokkene onder alle omstandigheden de vertrouwensfunctie getrouwelijk zal vervullen.
Deelt u de mening dat het al dan niet meewegen van externe factoren in een veiligheidsonderzoek consequent moet gebeuren om het risico op willekeur uit te sluiten? Als in drie gevallen de externe omstandigheid van een agressief Rusland bepalend is voor de besluitvorming over de verklaring van geen bezwaar, zou dat dan ook in alle andere gevallen moeten worden toegepast en vice versa?
Over individuele casuïstiek kan ik geen uitspraken doen. Artikel 7, tweede lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken bepaalt welke gegevens worden beoordeeld in het kader van een veiligheidsonderzoek.
Deelt u de mening dat de Nederlandse krijgsmacht, die staat voor respect, integriteit en veiligheid, mensen die niets te verwijten valt nooit mag uitsluiten omwille van enkel de afkomst van hun partner?
Nee. De partner en eventueel daarmee samenhangende kwetsbaarheden worden standaard meegenomen in het veiligheidsonderzoek. In algemene zin kan gesteld worden dat wanneer een veiligheidsonderzoek onvoldoende waarborgen oplevert dat een (kandidaat-)vertrouwensfunctionaris onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen, het belang van de nationale veiligheid prevaleert boven het persoonlijk belang van betrokkene.
Klopt het dat de AIVD en MIVD geen belastende feiten hebben gevonden in de veiligheidsonderzoeken naar de drie genoemde Rusland-experts, maar slechts «mogelijke risico’s» zien?
Over individuele casuïstiek kan ik geen uitspraken doen.
Hoe beoordeelt u de mening van inlichtingenexpert De Graaff dat Defensie door de drie personen met een Russische connectie niet in dienst te nemen of te houden «meer risicomijdend» opereert en spreekt van een «drama met Rusland als lachende derde en verder alleen maar verliezers: de Nederlandse staat die expertise misloopt, betrokkenen die niet de baan krijgen die ze graag willen»?
Zie het antwoord op vraag 7 en 8.
Waarom stoot Defensie waardevolle expertise over Rusland af vanwege «mogelijke risico’s», terwijl de dreiging van Rusland steeds groter is geworden en de behoefte aan expertise over dat land sinds 2014 alleen maar is toegenomen?
Zie het antwoord op vraag 7 en 8.
Deelt u de opvatting van inlichtingenexpert De Graaff dat voor hoogwaardige expertise over een vijandige natie je doorgaans aangewezen bent op mensen die binding hebben met die natie en die al gauw eenzelfde risicoprofiel hebben als de drie Rusland-experts van wie de verklaring van geen bezwaar is geweigerd of ingetrokken?
Zie het antwoord op vraag 7 en 8.
Klopt het dat de Baltische staten redelijk veel risico’s accepteren om hun aartsvijand Rusland te duiden? Bent u bereid de pro’s en contra’s te onderzoeken van de acceptatie van iets hogere risico’s als het gaan om personeel dat over waardevolle Rusland-expertise beschikt en Russische familiebanden heeft?
Ieder land, ook Nederland, maakt zijn eigen risicoanalyses. De Wvo dient ter bescherming van de nationale veiligheid bij het vervullen van een vertrouwensfunctie, waarbij ik wil benadrukken dat risico’s nooit tot nul gereduceerd kunnen worden. In algemene zin kan gesteld worden dat wanneer een veiligheidsonderzoek onvoldoende waarborgen oplevert dat een (kandidaat-)vertrouwensfunctionaris onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen, het belang van de nationale veiligheid prevaleert boven het persoonlijk belang van betrokkene.
Deelt u de mening dat als de diensten voldoende gegevens hebben kunnen beoordelen over de (aspirant-)defensiemedewerker en zijn/haar partner en niets ten nadele hebben gevonden, er geen wettige grond is om een verklaring van geen bezwaar te weigeren of in te trekken?
Ieder veiligheidsonderzoek betreft maatwerk. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat veiligheidsonderzoeken worden uitgevoerd op basis van de Wet op de veiligheidsonderzoeken (Wvo). Op basis van die resultaten kan worden beoordeeld of een VGB kan worden afgegeven, geweigerd of ingetrokken.
Gaat u naar aanleiding van het NRC-artikel de veiligheidsonderzoeken van deze drie individuele medewerkers opvragen en tegen het licht houden? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 15.
Als blijkt dat de weergave in het NRC-artikel correct is, bent u dan bereid om het besluit tot weigeren/intrekken van de verklaring van geen bezwaar in alle gevallen waarbij enkel een (in)directe familieband wordt genoemd als reden te heroverwegen en alle gedupeerde medewerkers te compenseren voor de door hen geleden schade en hen eerherstel te geven?
Nee. De AIVD en de MIVD leveren in ieder veiligheidsonderzoek maatwerk om binnen de kaders van de wet- en regelgeving VGB’s te verstrekken ter bescherming van de nationale veiligheid. Als een van de betrokkenen reden ziet om bezwaar of beroep aan te tekenen tegen een weigering of intrekking van het VGB dan kan binnen 6 weken schriftelijk bezwaar worden gemaakt tegen een besluit. Een onafhankelijke commissie geeft hierna een advies. Dit advies wordt betrokken bij het nemen van het besluit op bezwaar. Tegen dat besluit kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Tegen een uitspraak van de rechtbank staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het bericht ‘Former Armed Forces personnel training foreign militaries could be prosecuted under National Security Act’ |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Former Armed Forces personnel training foreign militaries could be prosecuted under National Security Act»?1
Ja. Zeker omdat de beschreven veiligheidsrisico’s ook voor Nederland zouden kunnen gelden. Het mitigeren van deze risico’s vinden wij van groot belang. In antwoord op onderstaande vragen, lichten wij toe hoe dat gebeurt, zowel met behulp van eigen regelgeving en werkwijzen als via het strafrecht bij vermoedelijke overtredingen.
Bent u bereid met het Britse Ministerie van Defensie in contact te treden om te informeren welke vormen van training geven precies strafbaar zijn gesteld onder de nieuwe National Security Act?
Ja, er is contact geweest met het Britse Ministerie van Defensie en de uitkomsten daarvan zijn meegenomen in de eigen onderzoeken naar mogelijk aanvullende maatregelen (zie hiervoor het antwoord op vraag 10 en 11). De National Security Act heeft de bepalingen van de Official Secrets Act gemoderniseerd. Daarbij zijn tevens een aantal specifieke strafbare feiten geïntroduceerd die zien op handelingen ten gunste, ten behoeve of in opdracht van een buitenlandse mogendheid. Die feiten bestaan bijvoorbeeld uit het voor, namens of in het belang van een vreemde mogendheid verschaffen van beschermde informatie of commercieel vertrouwelijke informatie. Tevens is het faciliteren of assisteren van een buitenlandse inlichtingendienst strafbaar gesteld als dat handelen ten nadele is van de Britse nationale veiligheid.
Kunt u deze bevindingen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre verschilt de reikwijdte van de aangescherpte Britse strafbaarstelling van wat in Nederland strafbaar is als het delen van gerubriceerde informatie zoals beschreven in Kamerstuk 36 200 X, nr. 88?
Het zo veel als mogelijk beperken van de genoemde risico’s heeft in beide landen hetzelfde grote belang. Het is echter lastig om buitenlandse en Nederlandse wetgeving te vergelijken. Zo verschilt het Britse strafrecht van het Nederlandse en zijn ook de algemene beginselen van beide rechtsstelsels verschillend. Met inachtneming daarvan is de aangescherpte Britse strafbaarstelling in de praktijk vergelijkbaar met de huidige Nederlandse strafbaarstelling. De reikwijdte van de Britse en Nederlandse strafbaarstelling zijn niet aantoonbaar verschillend in materiële zin. De ongewenste activiteiten zijn in beide landen in vergelijkbare mate strafbaar binnen de specifieke context van de beide rechtsstelsels. De nadruk ligt daarbij in Nederland op de inhoud van de informatie en niet op de vorm, zoals bijvoorbeeld een training. In het Nederlandse strafrecht valt overigens niet alleen gerubriceerde informatie onder de geheimhoudingsplicht, maar nadrukkelijk ook informatie waarvan in redelijkheid vermoed kan worden dat het vertrouwelijk is.
Het vorige kabinet heeft wel met een aanvulling op het Wetboek van Strafrecht de strafbaarheid van spionageactiviteiten uitgebreid. Uw Kamer stemde daarmee in op 14 mei jl. en deze ligt momenteel voor in de Eerste Kamer. Deze wetsaanpassing biedt echter geen direct aanknopingspunt voor de door u genoemde zeer ernstige incidenten die grote risico’s voor de staatsveiligheid met zich meebrengen.
Bent u het met de stelling eens dat het voor de bewijsvoering eenvoudiger zou zijn als het simpelweg verboden wordt militaire training aan krijgsmachten van landen op een lijst van statelijke dreigingen te verstrekken, dan dat er bewezen moet worden dat er gerubriceerde informatie is gedeeld tijdens een trainingsactiviteit in een derde land waar Nederland mogelijk niet of maar beperkte justitiële samenwerking mee heeft?
Het is niet op voorhand te zeggen dat het strafbaar stellen van alle militaire training ongeacht inhoud de bewijsvoering eenvoudiger maakt. De huidige artikelen in het strafrecht bieden voldoende handvatten om in de praktijk bij trainingen aan vijandelijke krijgsmachten aangifte te doen. Strafrechtelijke handhaving volgt uit het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en de nadruk ligt daarbij in Nederland, zoals gezegd, op de inhoud van de informatie. Kortom, bij de verdenking van een dergelijke training, oftewel verdenking van de overdracht van vertrouwelijke informatie, kan aangifte worden gedaan.
Om medewerkers (militair en burger) die Defensie verlaten nadrukkelijker te informeren over hun geheimhoudingsplicht na hun diensttijd en zo de bestaande wetgeving kracht bij te zetten, zullen wij aanscherpingen van regelgeving doorvoeren en hierbij tevens inzetten op gerichte beveiligingsbewustwordingscampagnes. We zullen ook ten aanzien van niet-vertrouwelijke informatie in o.a. de Gedragsregels Defensie normerend vaststellen dat (oud-)medewerkers van Defensie, naast de al geldende geheimhoudingsplicht, geen kennis en ervaring die is opgedaan in dienst van het Nederlandse Ministerie van Defensie delen met landen en bedrijven met een offensief cyberprogramma tegen Nederland en de risicolanden zoals genoemd in het Besluit aanwijzing risicolanden defensiepersoneel2. Voor vastgestelde doelgroepen3 zal gaan gelden dat zij bij het verlaten van de dienst een specifieke zogenaamde out-briefing krijgen, waarin zij expliciet op de geheimhouding zullen worden gewezen.
Wij zijn altijd bereid tot het uitbreiden van wetgeving, mits dit in de praktijk een gewenst voordeel heeft. In dit geval is daar, mede vanwege de bestaande wet- en regelgeving, op dit moment onvoldoende reden toe. Ten opzichte van de huidige wet- en regelgeving en bovenstaande adviezen is bovendien moeilijk te bepalen of een wettelijk instrument het risico verder verkleint. Als een oud-Defensiemedewerker «kwaad» in de zin heeft, gelden immers reeds de strafmaatregelen. In de uitwerking van de motie-Valstar (kenmerk 36 200 X, nr. 25) is vanuit het Nederlands rechtssysteem gebleken dat er voldoende wettelijke middelen beschikbaar zijn voor eventuele strafvervolging indien vertrouwelijke informatie, ook na de actieve diensttijd, wordt gedeeld met onbevoegden. Ook het in die brief gemelde aanvullende onderzoek naar juridische mogelijkheden heeft dit bevestigd (zie het antwoord op vraag 10 en 11). Daarnaast is ook het aantal casus in Nederland, anders dan bijvoorbeeld in Frankrijk, geen aanleiding om tot uitbreiding van de wet over te gaan. Mocht in de toekomst blijken dat de huidige wetgeving alsnog tekortschiet en/of er een sterke toename is van de in het artikel geschetste casuïstiek, dan zijn we zoals hierboven aangegeven bereid een uitbreiding van de wetgeving te heroverwegen.
Training geven aan een vijandelijke krijgsmacht door ex-militairen kan en mag niet gebeuren. Er kan strafrechtelijk worden opgetreden als daarbij sprake is van overdracht van gerubriceerde of vertrouwelijke kennis of informatie. Dat heeft ook een afschrikwekkende werking. Waar mogelijk zoeken wij de samenwerking met bondgenoten om hierin gezamenlijk op te treden, en kennis en ervaringen met elkaar te delen.
Hoe gaat het Verenigd Koninkrijk om met het probleem zoals beschreven in vraag vijf?
Het Verenigd Koninkrijk acht het misdrijf zoals omschreven in vraag vijf bewezen als kan worden aangetoond dat betrokkene het feit heeft gepleegd en daarbij wist of had kunnen weten dat het handelen een gevaar voor de nationale veiligheid of nationale belangen van het Verenigd Koninkrijk zou opleveren. Zie het antwoord op vraag 2 en 3 voor de wettelijke basis daarvan. Zoals in antwoord op vraag 4 gemeld is de aangescherpte Britse strafbaarstelling in de praktijk vergelijkbaar met de huidige Nederlandse strafbaarstelling.
Bent u het met de stelling eens dat, ook indien een voormalig militair niet actief gerubriceerde tactieken en technieken deelt met een derde land, er toch sprake kan zijn van ongewenste kennisoverdracht tijdens deelname aan trainingen van militairen uit dat land? Erkent u dat dit bijvoorbeeld al kan gebeuren doordat Chinese piloten kunnen oefenen tegen tegenstanders die in bepaalde situaties reageren zoals piloten uit een NAVO-lidstaat getraind zijn dat te doen, in plaats van op de manier waarop Chinese piloten zelf zijn opgeleid?
Defensie is zich er zeer wel van bewust dat er sprake kan zijn van ongewenste kennisoverdracht bij het geven van trainingen door oud-militairen. Het beperken van deze risico’s is van groot belang. Het is dus essentieel dat kwetsbare informatie op het juiste niveau gerubriceerd wordt. Ook informatie waarvan in redelijkheid vermoed kan worden dat het vertrouwelijk is, valt nadrukkelijk onder de geheimhoudingsplicht. Dus ook bij het delen van niet-gerubriceerde, maar wel vertrouwelijke informatie of kennis kan aangifte worden gedaan.
Naast de strafbaarstelling zet Defensie bijvoorbeeld nu ook al in op de bewustwording tijdens exit-gesprekken rondom het overdragen van gevoelige informatie. Bij einde dienstverband dient men een verklaring omtrent verdere geheimhouding te ondertekenen, waarin wordt aangegeven dat de geheimhouding ook na uitdiensttreding van kracht blijft. Hierbij komt nu als aanvulling de out-brief voor doelgroepen die specifieke taken uitvoeren binnen Defensie met een bijzonder hoog risicoprofiel. Ook worden de gedragsregels aangepast en ingezet op specifieke bewustwording hierover. Dit betekent dat het delen van informatie die onder de geheimhoudingsplicht valt strafbaar blijft. Door de uit dienst tredende medewerker hier nadrukkelijk op te wijzen beperkt Defensie het risico op onbewust vertrouwelijke informatie delen. Dat geldt eveneens voor situaties waarbij dit via derde landen gebeurt, zoals in het betreffende artikel waarnaar deze vragen refereren. Indien blijkt dat (ex-)medewerkers van Defensie zich schuldig maken aan ongewenste kennisoverdracht, kan aangifte worden gedaan om dergelijke ongewenste kennisoverdracht te bestrijden.
Hoe gaat het Verenigd Koninkrijk om met het probleem zoals beschreven in vraag zeven?
Zie het antwoord op vraag 6.
Waarom voert u zoals aangekondigd in Kamerstuk 36 200 X, nr. 88 een onderzoek uit naar aanvullende mogelijkheden om het verzorgen van training door (oud-)defensiemedewerkers die bepaalde functies hebben vervuld te voorkomen, als de Nederlandse wet volgens uw analyse in datzelfde Kamerstuk al voldoende mogelijkheden biedt om te voorkomen dat vertrouwelijke informatie wordt gedeeld met onbevoegden?
Aanvullend onderzoek is uitgevoerd vanwege de ernst en het belang van onze nationale veiligheid in combinatie met de internationale ontwikkelingen op wetgevingsgebied. Als wetgeving voldoende mogelijkheden biedt om actief op te treden als vertrouwelijke informatie wordt gedeeld met onbevoegden, wil dat niet zeggen dat er geen verbeteringen mogelijk zijn. Het is van groot belang dat mensen beseffen dat vertrouwelijke informatie lekken onacceptabel is. Zo nodig wordt daar op gehandhaafd. Zie ook het antwoord op vraag 10 en 11.
Kunt u beschrijven wat het onderzoek behelst en welke hiaten u in de huidige praktijk en wet- en regelgeving ziet die aanvullend onderzoek vragen om trainingen te voorkomen?
Laat het duidelijk zijn dat het delen van vertrouwelijke informatie met vijandelijke krijgsmachten onder geen beding geaccepteerd of getolereerd zal worden. In de brief van 6 juli 2023 (36 200 X nr. 88) heeft het kabinet aangegeven dat er nu twee soorten maatregelen zijn om het risico tegen te gaan dat (voormalig) Defensiepersoneel trainingen verschaft aan personeel van andere strijdkrachten die een dreiging voor Nederland vormen. Ten eerste zijn er preventieve maatregelen die ingezet kunnen worden voor vergroten van het beveiligingsbewustzijn bij Defensiemedewerkers en ten tweede zijn er juridische maatregelen. De MIVD doet verder actief onderzoek naar dergelijke activiteiten om de dreiging tegen te gaan.
Zoals gemeld is onderzoek gedaan naar nadere mogelijkheden. Dat onderzoek bestond uit twee delen. De kern van het eerste onderzoek is om te specificeren welke (functie-)groepen werken met dusdanig risicovolle informatie en/of specifieke militaire kennis dat zij voor een aanvullende out-briefing bij het beëindigen van het dienstverband in aanmerking komen. Hoewel deze analyse nog loopt, kunnen wij aangeven dat er specifieke functies zijn te identificeren die voor een aanvullende out-briefing in aanmerking kunnen komen. Denk hierbij aan de doelgroepen zoals eerder genoemd., die specifieke taken uitvoeren binnen Defensie met een bijzonder hoog risicoprofiel. Naar verwachting zal het onderzoek en de verwerking daarvan in het beleid in eerste kwartaal van 2025 worden afgerond, om dit vervolgens in het Defensie Beveiligingsbeleid (DBB) en uitvoeringsbepalingen op te nemen. Dit kan zonder wetgevingstraject. Een belangrijke categorie medewerkers, de zogenaamde bijzondere functionarissen, is reeds geïdentificeerd en voor hen is ondertussen ook al ingeregeld dat zij bij het verlaten van de organisatie, naast het tekenen van de verplichte verklaring omtrent verdere geheimhouding, ook een out-briefing krijgen.
Het tweede onderzoek richtte zich op extra juridische mogelijkheden, specifiek op toetsing vooraf over vervolgwerkzaamheden van (oud-)defensiemedewerkers (militair en burger). Onderzocht is of aanvullende wetgeving van toegevoegde waarde is om het in dienst treden bij nader te bepalen vreemde mogendheden, door nog te bepalen categorieën oud-medewerkers van Defensie te verbieden en strafbaar te stellen, al dan niet onder toepassing van een mechanisme van toestemmingsverlening. Er is onvoldoende toegevoegde waarde daarvoor gebleken (zie antwoord vraag 5). Ook zou dit een omvangrijk, meerjarig wetgevingstraject vergen en zorgen voor extra uitvoeringslast, terwijl momenteel voor een oud-Defensiemedewerker die «kwaad» wil, reeds de bestaande strafmaatregelen toepasbaar zijn. Vooraf een vergunning verplicht stellen (zoals de VS hanteert) geeft inzicht maar kent ook uitvoeringsuitdagingen, bijvoorbeeld bij opvolgende wisselingen van de werkomgeving van de (ex-)Defensiemedewerker (militair of burger) en dus ook extra administratieve werklast. Wij zien geen hiaten in de huidige wetgeving.
Er worden maatregelen genomen om de beschreven risico’s te mitigeren en het bewustzijn te vergroten. Hiervoor is op dit moment geen aanvullend wetgevingstraject benodigd. Mocht in de toekomst blijken dat extra aanvullende wetgeving toch bijdraagt aan het aantoonbaar verder kunnen mitigeren van het geschetste probleem dan zullen wij alsnog een traject heroverwegen.
Wanneer kunt u de Kamer informeren over de voortgang van dit onderzoek, of op zijn minst over de opzet van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 10.
Het rapport ‘Stormbreak: Fighting through Russian defences in Ukraine’s 2023 offensive’ |
|
Peter Valstar (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Stormbreak: Fighting through Russian defences in Ukraine’s 2023 offensive»?1
Ja.
Klopt het dat de veiligheidseisen die gelden op trainingsfaciliteiten van lidstaten van de Europese Unie (EU) en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) ook gelden als er Oekraïense militairen worden getraind?
Ja.
Deelt u de analyse uit het rapport dat deze veiligheidseisen soms goed passen bij een leger in vredestijd, maar beperkend werken voor realistische trainingen waar het Oekraïense leger behoefte aan heeft?
Het is evident dat de Oekraïense militairen zo realistisch mogelijk getraind moeten worden. Echter moeten deze trainingen worden georganiseerd binnen de gestelde veiligheidseisen, voortkomend uit wet- en (interne)regelgeving, waarbij ook zicht wordt gehouden op de veiligheid van de trainers. Het is ook in het belang van de Oekraïense militairen om te trainen binnen de gestelde veiligheidseisen. Immers, trainen onder onveilige omstandigheden kan onacceptabele of beperkende gevolgen hebben voor de capaciteiten en inzetbaarheid van de Oekraïense militairen. Ook optreden in het hoogste geweldsspectrum vergt aandacht voor veiligheid.
De Nederlandse eenheden die belast zijn met het geven van de trainingen, zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van risicomanagement.
Klopt het dat er strikte veiligheidseisen gelden aan het gebruik van onbemande vliegtuigjes tijdens oefeningen, en dat deze systemen daarom niet zo prevalent zijn tijdens oefeningen als boven het slagveld in Oekraïne?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat tijdens de trainingen die Oekraïense militairen van EU- of NAVO-partners ontvangen er meer nadruk is op individuele tactische vaardigheden dan de omgang met artilleriedreiging?
Het aanbod van trainingen wordt voortdurend aangepast op basis van de ontwikkelende behoeften van Oekraïne en door lessen te trekken uit eerdere trainingsactiviteiten. Op basis van de opgedane ervaring verschuift de aandacht van de trainingen steeds meer naar de realiteit en de realiteiten van het slagveld waarmee de Oekraïense militairen te maken hebben of zullen gaan krijgen.
Daarnaast doorlopen de Oekraïense militairen vaak verschillende fasen van training, waar de individuele (tactische) vaardigheden vaak aan ten grondslag liggen. Deze worden aangevuld met ander soortige trainingen.
Deelt u de mening dat de training aan Oekraïense militairen zo realistisch mogelijk moet zijn, om hen zo goed mogelijk voor te bereiden op de strijd? Hoe bent u van plan zich in te zetten voor verbeteringen op dit vlak?
Ja, het is van belang om de Oekraïense militairen zo goed mogelijk voor te bereiden op situaties waar zij daadwerkelijk mee te maken (kunnen) krijgen. Hiervoor wordt onder andere gebruik gemaakt van speciaal ingerichte trainingslocaties, bijvoorbeeld om te oefenen voor militaire operaties in bebouwd gebied of loopgraven. Dit is onder andere het geval bij de Interflex trainingen. De training van Oekraïense militairen wordt doorlopend doorontwikkeld aan de door hen aangeven operationele behoefte (zie vraag 5.).
Deelt u de analyse dat er significante tekortkomingen zijn in de trainingen die Westerse landen aanbieden voor Oekraïne op het niveau van brigadestaven?
Nee. Ik herken dit beeld niet. NAVO-bondgenoten zijn gewend om brigadestaven te trainen en zijn hier goed op toegerust. Uiteraard dient er zoveel mogelijk eenduidigheid en synchronisatie te zijn tussen de diverse trainingen die worden aangeboden. Dit wordt onder andere nagestreefd via multinationale afstemmingsbijeenkomsten gericht op de verbetering van trainingen. De trainingen worden zo goed mogelijk aangepast aan de behoeften van Oekraïne en aan de beperkt beschikbare tijd.
Deelt u de mening dat het verbeteren van de brigadestaven cruciaal is om Oekraïne grootschaliger en complexer operaties uit te laten voeren, en om nieuwe wapensystemen (waaronder in de toekomst ook F-16»s) in operaties te integreren?
Om effectief op te kunnen treden in grootschalige(r) en complexe(re) operaties, waaronder met grotere wapensystemen zoals F-16»s, zijn goed functionerende staven, zoals brigadestaven essentieel. Geleerde lessen worden toegepast in nieuwe trainingsmodules. Het beeld dat er significante tekortkomingen zijn in de manier waarop trainingen nu vorm hebben die een dergelijke integratie zou bemoeilijken, deel ik niet.
Deelt u de analyse dat staftraining gebaseerd zou moeten zijn op de manier waarop Oekraïense brigadestaven daadwerkelijk functioneren, en niet op tekstboeken hoe ze dat volgens een NAVO-doctrine zouden moeten doen?
Nee. Uiteraard vormt het functioneren van de Oekraïense krijgsmacht en hun ervaring in de oorlog tegen Rusland de basis van de trainingen. Tegelijkertijd wil Oekraïne zijn krijgsmacht vernieuwen. Aansluiting bij de NAVO is het uiteindelijke doel en daarom zijn trainingen gericht op het aanleren van NAVO-werkwijzen en -doctrines waar dit nuttig is.
Hoe bent u van plan zich in te zetten voor een accurater beeld van hoe Oekraïense brigadestaven functioneren en een vertaling hiervan naar trainingen die Westerse landen aanbieden? Bent u bereid, gebaseerd op de aanbevelingen uit het rapport, te pleiten voor verbetermaatregelen bij relevante gremia zoals de EU-trainingsmissie voor Oekraïne?
Nederland draagt geregeld bij aan brigadestaftrainingen die Duitsland via de Militaire Assistentie Missie (EUMAM) voor Oekraïne aanbiedt. Vanuit deze bijdrage en deelname aan internationale afstemmingsoverleggen van o.a. het Ukraine Defense Contact Group (UDCG), Security Assistance Group Ukraine (SAG-U) en EUMAM Oekraïne streven we ernaar om dit proces zo goed mogelijk te ondersteunen en waar nodig te verbeteren.
De Nederlandse inzet bij Operation Inherent Resolve in Irak en het gebrek aan resultaat bij de training van Iraakse en Koerdische strijdkrachten voor “counter Isis capability” |
|
Sietse Fritsma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van de Lead Inspector General aan het Congres van de Verenigde Staten over Operation Inherent Resolve in Irak?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat, ondanks de inspanningen van Nederland en andere landen, de Iraakse en Koerdische strijdkrachten geen zichtbare vorderingen maken als het gaat om verbetering van hun «counter ISIS capability»?2 Wat zijn naar uw mening de oorzaken van dit magere resultaat?
Het rapport concludeert dat de vorderingen ten opzichte van het vorige kwartaal beperkt zijn. Dit betekent nadrukkelijk niet dat er geen vorderingen worden gemaakt. Het rapport concludeert ook dat de slagvaardigheid van ISIS tijdens de rapportageperiode van dit rapport blijvend is verminderd in Irak en Syrië. Zoals beschreven in de voortgangsrapportage Irak van 17 mei jl (Kamerstuk 27 925, nr. 940) wordt ten aanzien van de ontwikkeling van specifieke capaciteiten stapsgewijs vooruitgang geboekt. Security Sector Reformblijft echter een moeizaam proces dat langdurige investering en uithoudingsvermogen vergt om duurzame resultaten te kunnen boeken. Zoals ook in het rapport beschreven, hebben verschillende factoren en omstandigheden invloed op de resultaten, zoals de volatiele politieke situatie in het land en de invloed van derden. Daarnaast zijn de uitdagende sociaaleconomische situatie, het absorptievermogen van de Iraakse c.q. Koerdische autoriteiten en geopolitieke ontwikkelingen in de regio complicerende factoren. Deelname aan internationale missies vindt vrijwel altijd plaats in een weerbarstige context en gaat gepaard met uitdagingen en onzekerheden Er bestaan in zo’n context altijd risico’s op tegenslag en beperkte voortgang. Het kabinet erkent, zoals gesteld in onder andere de artikel 100-brief van 7 juli jl., dat ook in Irak de hervorming van de veiligheidssector niet eenvoudig is en duurzame inspanning vereist.
Welke verantwoordelijkheid dragen daarbij de Nederlandse adviseurs die moeten bijdragen aan afstemming, invulling en uitvoering van het opleidings- en trainingsprogramma van de Iraakse Special Forces?
De Nederlandse adviseurs (nationaal kader: maximaal twaalf) dragen bij aan de afstemming, invulling en uitvoering van het opleidings- en trainingsprogramma van de Iraakse Special Forces.De adviseurs adviseren over de door de Counter Terrorism Service (CTS) vastgestelde opleidingssyllabus en monitoren de implementatie hiervan. Onderdeel hiervan is dat de Nederlandse adviseurs de CTS adviseren en faciliteren bij het plannen en organiseren van militaire opleidingen en het verhogen van de kennis en vaardigheden van de CTS voor het behalen van betere opleidingsresultaten.
Kunt u aangeven welke omstandigheden en welke gedragingen van Iraakse c.q. Koerdische autoriteiten het onmogelijk maken dat de inzet van de Nederlandse adviseurs tot een beter resultaat leidt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de parallel die analisten ontwaren tussen de huidige tekort schietende opleiding en training van de Iraakse en Koerdische strijdkrachten en eerdere falende trainingen van lokale veiligheidstroepen, destijds leidend tot de ineenstorting van de Iraakse strijdkrachten in 2014 c.q. van de Afghaanse strijdkrachten in 2021?
De oorzaken en lokale context van het optreden van de lokale veiligheidstroepen in Irak in 2014 en Afghanistan in 2021 zijn anders. Dit geldt ook voor de verschillende missies waar Nederland aan heeft bijgedragen. Het gaat hier om inzet in verschillende contexten, met bijbehorende verschillen in de inrichting, opzet en fasering van de missies. Ook spelen de behoefte en eigenaarschap van de lokale autoriteiten en interne en externe ontwikkelingen in het land zelf een belangrijke rol.
Zoals in de artikel 100-brief van 7 juli jl. is gesteld, onderkent het kabinet dat de Iraakse autoriteiten de verantwoordelijkheid voor de strijd tegen ISIS vooralsnog niet geheel zelfstandig kunnen, en behoefte houden aan de aanwezigheid van de internationale missies. Het is zaak steeds scherp oog te houden voor deze precaire balans.
Bent u het eens dat de inzet van de Nederlandse adviseurs in de realiteit in Irak een onmogelijke opgave is en dat het beter is hen per omgaande terug te halen? Zo niet, welke beleidslijn gaat u inzetten om er voor te zorgen dat er vanaf nu betere resultaten worden neergezet om de Iraakse c.q. Koerdische special forces tot een een geoliede en op zijn taak berekende anti-ISIS-eenheid om te vormen? Wanneer mogen we daarvan dan de eerste zichtbare resultaten verwachten?
Nee. ISIS beschikt niet meer over de slagkracht die de terreurorganisatie had. Het kabinet beschouwt ISIS echter nog steeds als gevaar voor de stabiliteit in een regio aan de grenzen van Europa. Het kabinet acht een stabieler en veiliger Irak van onverminderd strategisch belang voor Nederland. Het leveren van een geïntegreerde bijdrage in samenwerking met de internationale gemeenschap, waaronder het trainen van Iraakse c.q. Koerdische special forces, wordt van belang geacht in het realiseren van dit doel. In de voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en de brede veiligheidsinzet Irak van 17 mei jl. wordt onder andere inzicht gegeven in de voortgang en effectiviteit van activiteiten die Nederland ontplooit in het kader van de veiligheidsinzet in Irak.
Het kabinet geeft zich er tegelijkertijd rekenschap van dat de Nederlandse bijdrage een bescheiden aandeel is binnen een groter geheel. Het is daarom van belang om realistisch en duidelijk te zijn in het formuleren van doelstellingen.
Erkent u dat de inzet van onze krijgsmacht beter gericht kan worden op de verdediging van ons eigen grondgebied (en dat van onze bondgenoten) en de bescherming van Nederlandse belangen dan op zinloze buitenlandse missies? Zo nee, waarom niet?
Nee. De krijgsmacht is toegerust om het eigen en het bondgenootschappelijk grondgebied te verdedigen alsook om de internationale rechtsorde te bevorderen, zoals vastgelegd in de Grondwet. Het kabinet is en blijft van mening dat de internationale aanwezigheid in Irak en de Nederlandse bijdrage daaraan in het belang is van Nederland en van Europa. Tevens is het kabinet van mening dat Nederland door het leveren van een proportionele bijdrage aan NAVO-missies, zoals die in Irak, bijdraagt aan de kracht van het NAVO-bondgenootschap als zodanig.
De onterechte verdenking van aanwezigheid bij een klimaatprotest op luchthaven Schiphol |
|
Corinne Ellemeet (GL), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht1 dat het Openbaar Ministerie (OM) een waarschuwingsbrief heeft gestuurd naar 176 mensen die zouden hebben deelgenomen aan een klimaatprotest op luchthaven Schiphol? Klopt het dat dit in een aantal gevallen onterecht is geweest en betrokkenen aantoonbaar niet in de buurt van deze demonstratie zijn geweest?
Ja, wij kennen het bericht en het klopt dat een aantal personen onterecht een waarschuwingsbrief van het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft ontvangen. Daarnaast is het zo dat acht personen een tweede brief hebben ontvangen van het OM waarin hiervoor verontschuldigingen worden gemaakt en uitleg is gegeven. Het gaat om mensen die hebben aangegeven niet aanwezig te zijn geweest bij de genoemde betoging. Onderzoek heeft uitgewezen dat hun identiteit, gevolglijk hun aanwezigheid bij de betoging op 5 november 2023, onjuist door de Koninklijke Marechaussee (KMar) is vastgesteld.
Kunt u uiteenzetten wat de precieze werkwijze van politie, Koninklijke Marechaussee en het OM is geweest bij het achterhalen van de identiteit van de demonstranten op luchthaven Schiphol op 5 november 2022? Welke systemen worden daarvoor gebruikt en hoe betrouwbaar is deze aanpak? Klopt het dat bij het achterhalen van de identiteit van betrokkenen ook gebruik is gemaakt van sociale media van betrokkenen én van vrienden en familieleden? Welke rol speelt (automatische) gezichtsherkenning hierbij? Mogen dit soort systemen worden toegepast op niet-verdachten?
De KMar en het OM hebben ons hierover als volgt geïnformeerd.
Op 5 november 2022 heeft de KMar ongeveer 400 betogers aangehouden op het afgeschermde terrein van Schiphol-Oost. Het onbevoegd betreden van dit terrein is strafbaar als misdrijf op grond van de Luchtvaarwet.
De KMar was daarom de aangewezen organisatie om handhavend op te treden op grond van de aan haar toegewezen wettelijke taak in art. 4, eerste lid, sub c van de Politiewet 2012.
Onderdeel van het reguliere opsporingsproces is het vaststellen van de identiteit van de aangehouden personen. De wijze van identificatie is in beginsel de verantwoordelijkheid van de KMar. Overleg hierover met het OM is niet nodig, omdat voor identificatie een procedure is vastgelegd.2
Een deel van de aangehouden personen werkte mee met de identificatie. Zij hebben zich geïdentificeerd aan de hand van een identiteitsbewijs, dan wel hebben zij hun vingerafdrukken laten nemen. Verder heeft een aantal personen hun naam opgegeven, die via een fotovergelijking is geverifieerd. Het merendeel van de aangehouden personen heeft echter niet meegewerkt aan de identificatie. Zij waren niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen genomen om niet geïdentificeerd te kunnen worden.
Het bleek, onder andere door toedoen van de betogers zelf, ter plaatse niet mogelijk kwalitatief hoogwaardige foto´s of vingerafdrukken te nemen door middel van de identificatiezuil die aangesloten is op de politiesystemen (de zogeheten Progris zuil). Gezien de grote aantallen aangehouden personen en de beperkte tijd die een opsporingsdienst heeft om de identiteit van een aangehouden persoon vast te kunnen stellen, is besloten van de ongeïdentificeerde aangehouden personen een foto te maken. De aangehouden personen zijn vervolgens allen heengezonden.
Na de heenzending heeft de KMar in overleg met het OM het opsporingsonderzoek voortgezet met behulp van de gemaakte foto’s. Om tot een identificatie te komen is in deze situatie de ondersteuning ingezet van een opsporingsambtenaar van de KMar met digitale expertise, naast de inzet van personeel van Team Vervolg Onderzoeken (TVO). Hierbij is een vergelijking gemaakt van de door de KMar gemaakte foto’s met afbeeldingen uit politiesystemen (bedrijfsprocessensysteem en bijbehorende database) en aanvullend van social media en open bronnen. Voor dit laatste was toestemming gegeven door de officier van justitie.
Het gebruik van social media is in dit onderzoek als volgt toegepast: de op 5 november 2022 gemaakte foto´s zijn vergeleken met de foto´s van personen die lid waren van openbare fora of social media-pagina´s gelieerd aan XR.
Hierbij is door de KMar, conform art. 55c Wetboek van Strafvordering, bij enkele foto´s gebruik gemaakt van een gezichtsherkenningsprogramma. Dit programma maakt het mogelijk om gezichtsafbeeldingen uit de opsporing te vergelijken met een database van gezichten van verdachten en veroordeelden. De werkzaamheden ten aanzien van de identificatie op basis van foto’s, via open bronnen, waaronder social media, dan wel politiesystemen, worden altijd door mensen uitgevoerd en gecontroleerd. Het NFI is niet betrokken geweest bij de identificatie. Dit is ook niet gebruikelijk.
De grondslag voor de handelingen tot vaststelling van de identiteit, zijn vastgelegd in art. 27a en 55c Wetboek van Strafvordering (vingerafdrukken en foto’s van verdachten) en art. 3 en 4, eerste lid onder c Politiewet 2012. Het gebruik van open bronnen (social media) is juridisch (conform jurisprudentie) toegestaan op grond van de politietaak artikel 4, eerste lid, sub c Politiewet zolang er sprake is van slechts een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Een aantal personen heeft aangegeven dat zij ten onrechte zijn geïdentificeerd door de KMar. Om te achterhalen of nog meer personen onterecht zijn geïdentificeerd, is de KMar in opdracht van het OM bezig om per geïdentificeerd persoon een proces-verbaal op te maken waarin wordt vastgelegd op welke wijze diegene is geïdentificeerd. Dit zal naar verwachting in oktober worden afgerond. Vervolgens wordt door het OM gecontroleerd of de identificatie juist is gedaan. Indien dat niet het geval is, zullen deze personen hier ook nog een brief over ontvangen.
Gegeven de eerder genoemde omstandigheden, niet in de laatste plaats de opstelling van de betogers zelf, moet bij dergelijke aantallen aanhoudingen binnen korte tijd – en uiteraard binnen de grenzen van de wettelijke bevoegdheden –, een bepaalde foutmarge in het identificatieproces worden geaccepteerd. Dat betreuren we, maar is helaas bij dergelijke situaties nooit geheel uit te sluiten. Des te belangrijker is een adequate opvolging door de autoriteiten indien dat voorkomt.
Het OM heeft ons verder laten weten dat in juni 2023 is besloten om slechts vier personen te vervolgen; de rest van de personen niet. De personen die een waarschuwingsbrief hebben gehad, zijn door het OM daarom niet als verdachte geregistreerd. Er was daarom ook geen aanleiding om deze personen te horen.
Waarom zijn betrokkenen niet, voorafgaande aan het verzenden van de gewraakte brief, door het OM gehoord over de vermeende aanwezigheid bij de bedoelde demonstratie? Wat is het precieze juridische kader voor deze aanpak en vindt u dit toereikend om een strafrechtelijke beslissing op te baseren, met als evident risico dat onschuldige burgers zonder enige vorm van proces als daders van een strafbaar feit worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat onverdachte burgers onterecht zo’n brief hebben kunnen ontvangen? Heeft hierbij het karakter van de demonstratie, klimaatprotest, een rol gespeeld?
Zie het antwoord op de voorgaande vragen 2 en 3.
Er vindt op dit moment nader onderzoek plaats naar de hele werkwijze bij de betoging van 5 november 2022. Mogelijk volgen hieruit handvatten voor hoe in het vervolg bij grote demonstraties of betogingen het beste gehandeld kan worden. Het karakter van de betoging heeft bij de keuze voor de toegepaste werkwijze in ieder geval geen rol gespeeld, en mag dat wat mij betreft ook nooit doen.
Bent u het met ons eens dat hier sprake is van zeer onzorgvuldig handelen dat, nu het om een beschuldiging van betrokkenheid bij strafbare feiten gaat, niet had mogen voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden getroffen om dit soort fouten in het vervolg te voorkomen? Kunt u garanderen dat de gegevens van onschuldige burgers ook écht uit alle systemen worden verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de betoging op Schiphol op 5 november 2022 heeft een groep van honderden personen zich de toegang verschaft tot het beveiligde deel van de luchthaven, door hekken te vernielen en eroverheen te klimmen. Er is besloten om deze groep personen aan te houden.
De Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) heeft vervolgens ongeveer 400 demonstranten aangehouden wegens verdenking van het wederrechtelijk binnendringen van het luchtvaarterrein (art. 62a Luchtvaartwet en/of art. 352 Wetboek van Strafrecht).
Het merendeel van de aangehouden personen was niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen getroffen om niet via de reguliere methoden geïdentificeerd te kunnen worden. Gezien de grote aantallen aangehouden personen is toen besloten van deze personen een foto te maken. Ter identificatie van deze verdachten heeft de KMar de foto’s onder meer via een gezichtsherkenningsprogramma vergeleken met foto´s uit politiesystemen en relevante openbare bronnen, waaronder social media. Het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft vervolgens op 12 juli, op basis van de verkregen matches, aan 175 personen een waarschuwingsbrief gestuurd om de betrokkenen bewust te maken van het gevaarzettende karakter van hun daden, en om dergelijke acties in het vervolg te voorkomen. Bij een aantal personen bleek achteraf sprake te zijn van een onjuiste identificatie. Deze personen hebben daarom een tweede brief ontvangen van het OM, waarin excuses zijn aangeboden en is uitleg gegeven over de toedracht en afhandeling.
De persoonsgegevens van deze personen die in het kader van de betoging op 5 november 2022 zijn verwerkt, zullen door de KMar en het OM worden verwijderd uit hun systemen. De persoonsgegevens worden op dit moment nog gebruikt ten behoeve van eventuele correspondentie en om eventuele aanvullende vragen van de betrokkenen te beantwoorden.
In opdracht van het OM is de KMar een onderzoek gestart om te achterhalen hoe dit heeft kunnen gebeuren. Zo wordt onderzocht op welke wijze de KMar de identiteit van de andere geïdentificeerde klimaatbetogers heeft vastgesteld. Die verificatie is naar verwachting in oktober afgerond. Als blijkt dat van meer mensen ten onrechte is vastgesteld dat ze bij de betoging aanwezig waren, zullen ook zij daarvan op de hoogte worden gesteld. Daarnaast wordt het gehele proces geëvalueerd om daaruit lessen te trekken voor de toekomst.
De gegevens van de personen waarvan is vast komen te staan dat zij niet aanwezig zijn geweest bij de betoging maar toch een waarschuwingsbrief hebben ontvangen, zijn uit de systemen verwijderd.
Bent u bereid om afstand te nemen van deze handelwijze en betrokken diensten te instrueren om in het vervolg de vereiste zorgvuldigheid aan de dag te leggen in dit soort identificatieprocessen, om zoveel mogelijk te voorkomen dat onschuldige burgers slachtoffer worden van dit soort misstanden?
Wij hechten eraan te benadrukken dat wij de in de identificatieprocedure gemaakte fouten, als gevolg waarvan verscheidene personen abusievelijk een waarschuwingsbrief hebben ontvangen, betreuren en dat dit wordt rechtgezet in de registratie van persoonsgegevens bij het OM en bij de KMar. Tegelijkertijd signaleer ik de grote druk waaronder de KMar en het OM in dit soort situaties moeten werken.
De inzet van de door Nederland geleverde F-16 gevechtsvliegtuigen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Legt Nederland, net zoals Denemarken, beperkingen op aan de wijze waarop Oekraïne de door Nederland geleverde F-16 gevechtsvliegtuigen mag inzetten op het slagveld? Zo ja, wat zijn deze beperkingen? Zo nee, betekent dit dus dat Oekraïne de door Nederland geleverde gevechtsvliegtuigen ook mag inzetten om aanvallen uit te voeren in Rusland zelf?
Het kabinet heeft de intentie uitgesproken om F-16»s te leveren aan Oekraïne. Daadwerkelijke levering vergt dat aan alle voorwaarden en voorbereidingen is voldaan.1 Deze voorwaarden beslaan onder andere dat de training van de vliegers en het ondersteunend personeel voltooid moet zijn en de benodigde infrastructuur in Oekraïne gereed. Tevens moet de realisatie van dit alles internationaal afgestemd worden met de landen van de coalitie. Voor de daadwerkelijke levering van toestellen is de formele toestemming van de Verenigde Staten nodig. De precieze aantallen, configuratie en het mee te leveren materiaal zijn nog niet vastgesteld.
Voor alle leveringen van militair materieel aan Oekraïne wordt afgesproken dat Oekraïne zich bij de inzet van geleverd materieel houdt aan het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze enkel ten behoeve van zelfverdediging in te zetten.
Voor deze levering wordt een zorgvuldige toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Uw Kamer wordt op termijn nader geïnformeerd over het beoogde tijdpad van levering.
Kunt u deze vraag binnen drie weken beantwoorden?
Wegens de benodigde interdepartementale afstemming zijn deze schriftelijke vragen enige dagen te laat beantwoord.
De levering van F-16’s aan Oekraïne |
|
Tom van der Lee (GL), Alexander Hammelburg (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u het inzicht dat het belang groot is van een zo spoedig mogelijke levering voor de strijd voor Oekraïense onafhankelijkheid en veiligheid voor haar burgers?
Ja.
Kunt u meer inzicht geven in het tijdpad voor levering?
Het kabinet heeft de intentie uitgesproken om F-16’s te leveren aan Oekraïne. Daadwerkelijke levering vergt dat aan alle voorwaarden en voorbereidingen is voldaan.1 Deze voorwaarden beslaan onder andere dat de training van de vliegers en het ondersteunend personeel voltooid moet zijn en de benodigde infrastructuur in Oekraïne gereed. Tevens moet de realisatie van dit alles internationaal afgestemd worden met de landen van de coalitie. Voor de daadwerkelijke levering van toestellen is de formele toestemming van de Verenigde Staten nodig. De precieze aantallen, configuratie en het mee te leveren materiaal zijn nog niet vastgesteld.
Voor alle leveringen van militair materieel aan Oekraïne wordt afgesproken dat Oekraïne zich bij de inzet van geleverd materieel houdt aan het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze enkel ten behoeve van zelfverdediging in te zetten.
Voor deze levering wordt een zorgvuldige toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Uw Kamer wordt op termijn nader geïnformeerd over het beoogde tijdpad van levering.
Aan welke voorwaarden moet worden voldaan voordat de levering plaats kan vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verloopt de training van de Oekraïense piloten?
De training van de eerste Oekraïense vliegers en grondpersoneel is gestart in Denemarken en verloopt momenteel naar behoren. Zoals eerder aan de Kamer gemeld2, verzorgt ook het Verenigd Koninkrijk vliegopleiding voor Oekraïne. Voor de duurzame invulling van de F-16 trainingsbehoefte van Oekraïne werkt Nederland samen met partners aan het opzetten van een trainingscentrum in Roemenië. Aanvullend hebben de Verenigde Staten in augustus jl. publiekelijk bekendgemaakt dit najaar te starten met het opleiden van Oekraïense vliegers. De beheersing van de Engelse taal door de cursisten blijft een punt van aandacht. Taaltraining maakt daarom een essentieel deel uit van de vliegopleidingen.
Kunt u al meer zeggen over het aantal toestellen dat Nederland, Denemarken en andere landen kunnen leveren?
Nederland zal naar verwachting 12 tot 18 toestellen beschikbaar stellen aan het F-16 trainingscentrum in Roemenië. De overige beschikbare toestellen zijn in principe bedoeld voor levering aan Oekraïne, maar de precieze aantallen zijn nog niet definitief vastgesteld, dat hangt af van verschillende factoren.
Denemarken heeft publiekelijk aangegeven 19 F-16 toestellen te zullen leveren aan Oekraïne. Ook Noorwegen heeft kenbaar gemaakt bereid te zijn F-16’s te doneren, beschikbare aantallen zijn nog onbekend.
Het artikel ‘‘You don’t survive that’: Ukraine sappers dice with death to clear Russian mines’ |
|
Peter Valstar (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ««You don’t survive that»: Ukraine sappers dice with death to clear Russian mines»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat de aanwezigheid van grote aantallen landmijnen op dit moment een van de voornaamste obstakels voor het Oekraïnse offensief is?
Ja.
Welke stappen zijn er in dit kader al gezet of in gang gezet om uitvoering te geven aan de motie van de leden Brekelmans en Sjoerdsma (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2680) over een voortvarend plan voor ophoging van de productie en levering van operationele ondersteuningssystemen, en daarvan in het bijzonder systemen voor ontmijning?
Het kabinet geeft zo veel mogelijk gehoor aan de Oekraïense verzoeken tot de levering van (aanvullende) mijnruimsystemen, in lijn met motie Brekelmans en Sjoerdsma. Nederland heeft al detectoren, Bozena- en Scan Jack mijnruimsystemen, Man Portable Line Charges voor mijn-doorbraak, mijn-ploegen en rollers voor gebruik in combinatie met de pantservoertuigen en verdere mijnruim uitrusting geleverd en zal in de nabije toekomst aanvullende capaciteiten op het gebied van mijnbestrijding leveren. Defensie verkent met de industrie de levering van aanvullende en innovatieve capaciteiten op dit gebied.
Het kabinet blijft zich, conform de genoemde motie, maximaal inzetten om Oekraïne de militaire steun te leveren die nodig is. Nederland doet dat samen met een brede coalitie van internationale partners.
Deelt u de analyse dat kapitale ontmijningssystemen (zoals genietanks) die weliswaar capabel zijn maar niet in grote aantallen kunnen worden geleverd, niet per se het meest geschikt zijn voor de Oekraïnse manier van optreden die vaak bestaat uit een hoeveelheid verspreide aanvallen op compagnie- of bataljonsniveau?
Defensie levert diverse capaciteiten voor mijndoorbraak passend bij de (operationele) Oekraïense behoefte zoals die door Oekraïne worden aangegeven bij het International Donor Coördination Center (IDCC). Zoals bij iedere levering is de Oekraïense behoefte leidend. Oekraïne geeft aan behoefte te hebben aan zowel kapitale ontmijningssystemen als andere capaciteiten op dit gebied.
Deelt u de analyse dat er hierom een grote behoefte voor Oekraïne is aan kleine en goedkope ontmijningssystemen die door infanterie kunnen worden gebruikt en die relatief makkelijk te produceren zijn, vergelijkbaar met hoe drones in de oorlog worden gebruikt? Deelt u daarnaast de analyse dat vergelijkbare systemen van nut kunnen zijn om bijvoorbeeld bevoorrading of afvoer van gewonden te vergemakkelijken in gebieden die nog niet geheel ontmijnd zijn?
Ja, zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingen die in Oekraïne gaande zijn, zoals lokale ontwikkeling van ontmijningsvoertuigen en goedkope onbemande voertuigjes gestimuleerd en ondersteund dienen te worden? Hoe kunnen de Nederlandse Staat of Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen helpen met deze ontwikkeling, en hoe wordt daarop ingezet?2
Ja. Het is positief dat Oekraïne de benodigde capaciteiten op het vlak van ontmijning zelf ontwikkelt. De inzet van het kabinet is erop gericht zo goed mogelijk aan de Oekraïense behoefte te voldoen. Dat omvat ook waar mogelijk het ondersteunen van Oekraïense productiecapaciteit.
Naast bijdragen aan ontmijning voor militaire doeleinden, levert Nederland ook een bijdrage aan humanitaire ontmijning in bevrijde gebieden, gericht op het ruimen van achtergebleven mijnen en oorlogsexplosieven. Via een bijdrage aan United Nations Development Programme (UNDP) wordt waar mogelijk ingezet op aankoop van materieel in Oekraïne zelf. Daarnaast heeft Nederland een bijdrage geleverd aan ontwikkeling en gebruik van eenvoudige innovatieve drone technologie, waarmee in eerste testen door de State Emergency Service van Oekraïne een veelvoud aan mijnen kon worden gedetecteerd vergeleken met de gebruikelijke technische methoden.
Hoe vindt er op dit moment internationale financiering van dergelijke initiatieven plaats vanuit internationale instrumenten zoals het International Fund for Ukraine en de EU-instrumenten European defence industry reinforcement through common procurement act (EDIRPA) en Act in Support of Ammunition Production (ASAP)? Zijn deze instrumenten ook toegankelijk voor Oekraïnse productie van innovatieve methoden om een antwoord te bieden op het probleem van de Russische mijnen?
De internationale financiering van dit soort innovatie geschiedt onder andere door de bovenstaande initiatieven, waarbij bijvoorbeeld het International Fund for Ukraine (IFU) toegankelijk is voor Oekraïense deelname. De EU-instrumenten richten zich in de eerste plaats op het vergroten van de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie (ASAP) en het bevorderen van gemeenschappelijke aanschaf van capaciteiten door lidstaten (EDIRPA) en zijn zodoende niet toegankelijk voor Oekraïense deelname.
Hoe is Nederland van plan zich in te zetten om het Oekraïnse antwoord op de landmijnen effectiever te maken en de toegang tot financiering van innovatieve oplossingen die zowel in als buiten Oekraïne geproduceerd worden te vergroten?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Het kabinet zet zich doorlopend in om aan de Oekraïense operationele behoefte te voldoen. Zo ook op het gebied van mijnbestrijding.
De evacuatie van lokale (oud-) medewerkers van de Nederlandse missie in Afghanistan |
|
Tunahan Kuzu (DENK), Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Jasper van Dijk , Salima Belhaj (D66), Kati Piri (PvdA), Caroline van der Plas (BBB), Don Ceder (CU), Sylvana Simons (BIJ1), Derk Boswijk (CDA), Tom van der Lee (GL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het NRC-artikel «Voor 210 dollar per maand waagden Afghaanse bewakers hun leven, nu staan ze op de dodenlijst van de Taliban»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat reeds voor de machtsovername van de Taliban in Afghanistan bewakers die voor de Nederlandse troepen hebben gewerkt in aanmerking kwamen voor de «tolkenregeling» mits zij konden aantonen dat zij persoonlijk gevaar liepen vanwege het werk dat zij voor het Ministerie van Defensie (Defensie) deden?
Ja.
Hoeveel (oud-)bewakers hebben er voor en hoeveel na 15 augustus bescherming gekregen in Nederland? Is er hierbij onderscheid gemaakt tussen mensen die rechtstreeks een dienstverband hadden met Defensie en tussen bewakers of tolken die via contractors waren ingehuurd? Zo ja, waarom?
Vóór 15 augustus 2021 hebben twee (oud-)bewakers bescherming gekregen in Nederland. Het precieze aantal2 (oud-)bewakers dat na 15 augustus 2021 bescherming heeft gekregen in Nederland is niet bekend. Ten aanzien van tolken of bewakers is, voor zover bekend, geen onderscheid gemaakt tussen mensen die rechtstreeks een dienstverband hadden met Defensie en zij die via contractors waren ingehuurd.
Deelt u de mening dat als sinds het vertrek van het Nederlandse leger uit de Afghaanse provincie Uruzgan in 2010 minstens vijftien medewerkers van de zogeheten Afghan Security Guards (ASG) zijn vermoord, het zeer aannemelijk is dat de anderen in dezelfde functies ook levensgevaar lopen vanwege het werk dat zij voor Defensie hebben gedaan?
Deze berichten zijn zorgelijk en het kabinet volgt deze met grote aandacht. Nederland heeft momenteel geen presentie in Afghanistan en kan deze berichtgeving niet eigenstandig verifiëren.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Kamer heeft gevraagd om de Nederlandse tolkenregeling in lijn te brengen met de adviezen van het Asielagentschap van de Europese Unie (EUAA), waarin staat dat voor personen die worden geassocieerd met de buitenlandse troepen, waaronder bewakers, in het algemeen een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen?
Ja. Met de brief van 18 augustus 20213 is de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop het kabinet invulling zal geven aan de motie van het lid Belhaj4 c.s. over verbreding categorieën tolkenprocedure. Hierin staat onder meer beschreven dat personen die langdurig ingehuurd waren door Nederland of een contract hadden met Nederland, op voet van gelijkheid met de tolken behandeld zullen worden, indien ze na de evacuatie in Nederland asiel aanvragen. Het gaat hierbij om personen die in de periode 14 tot en met 26 augustus 2021 naar Nederland zijn geëvacueerd.
Het betekent dat personen die tot deze categorie behoorden en in Nederland asiel aanvroegen, voor bescherming in Nederland in aanmerking kwamen (zoals dat ook voor tolken gold), tenzij het asielverzoek werd afgewezen, bijvoorbeeld omdat er verboden gedragingen zijn gepleegd als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
Waarom worden verzoeken van Defensiebewakers om te worden geëvacueerd toch afgewezen, terwijl het overduidelijk is dat zij groot gevaar lopen?
De beoordeling van overbrengingsverzoeken vindt plaats op individuele basis, waardoor het niet mogelijk is om hierover algemene uitspraken te doen.
De Nederlandse Staat heeft, tot op heden, voorzien in verschillende mogelijkheden om bescherming te bieden aan Afghaans voormalig lokaal personeel, dat persoonlijk gevaar loopt als gevolg van de werkzaamheden die voor de Staat zijn verricht. Hiertoe zijn in 2014 werkafspraken («tolkenregeling») gemaakt en heeft het kabinet toegezegd de door de Kamer, op 18 augustus 2021, aangenomen motie Belhaj5 c.s. naar letter en geest uit te voeren.
Voor de Werkafspraken 2014 («tolkenregeling») geldt dat naast het vaststellen van de identiteit van de aanvrager, wordt gekeken naar de aard en duur van de werkzaamheden om een inschatting te maken van het persoonlijk gevaar dat de aanvrager mogelijk loopt. Wat betreft de aard van de werkzaamheden is van belang dat de werkzaamheden zijn verricht voor de Nederlandse overheid en wordt de kans op persoonlijk risico als hoger ingeschat in het geval van hoog-profiel-werkzaamheden. Wat betreft de duur van werkzaamheden wordt gesproken over een «substantiële periode», waarbij een periode van tenminste drie maanden wordt aangehouden. In het geval van tolken is deze termijn op 18 augustus 20216 losgelaten.
Na beëindiging van de acute evacuatiefase op 26 augustus 2021 is in de brief7 van 11 oktober 2021 aangegeven dat drie specifieke groepen nog in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland. Ten eerste, degenen die in augustus al opgeroepen waren voor vertrek op basis van de motie Belhaj, maar die niet meer tijdig konden uitreizen of de luchthaven niet op tijd konden bereiken. Daarnaast geldt dit ook voor de twee bijzondere groepen die vallen onder de door het kabinet getroffen speciale voorzieningen (NGO, Defensie/EUPOL).
Bij de Speciale Voorziening Defensie- en EUPOL-personeel8 werd, naast het vaststellen van de identiteit van de aanvrager, bezien of de aard en duur van de werkzaamheden aanleiding gaven tot overbrenging op grond van de speciale voorziening, zoals opgenomen in de kamerbrief van 11 oktober 2021. Wat betreft de aard van de werkzaamheden gold dat deze moesten zijn verricht, in een voor het publiek zichtbare functie, voor Defensie of een Nederlandse EUPOL-functionaris in Afghanistan. Wat betreft de duur van de werkzaamheden werd daarbij een termijn van tenminste één jaar aangehouden. Tenslotte dienden aanvragen voor 11 oktober 2021 ingediend te zijn.
De werkafspraken uit 2014 kennen een open einde en blijven daardoor van kracht ten behoeve van Afghanistan. Concreet betekent dit dat een overbrengingsverzoek, volgens het huidige beleid, alleen inhoudelijk kan worden beoordeeld op basis van de werkafspraken uit 2014.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het kabinet veel beleidsruimte toekomt in de manier waarop zij uitvoering geeft aan de inspanningsverplichting die zij zichzelf heeft opgelegd, in de kamerbrief van 11 oktober 2021, om specifieke groepen personen over te brengen van Afghanistan naar Nederland.
Het kabinet neemt de signalen serieus dat een aantal (oud-)ASG-bewakers, die tussen 2006 en 2010 gewerkt hebben voor de Nederlandse militaire missie in Uruzgan, mogelijk gevaar loopt. Defensie streeft ernaar actuele inzichten te betrekken bij de uitvoering van beleid en zal deze signalen derhalve nader onderzoeken. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Klopt het dat Afghan Security Guards (ASG) en andere inleenbedrijven voornamelijk zijn gebruikt door Defensie om snel mensen te werven, maar ondertussen Defensie zelf hun salaris heeft uitbetaald, hun training heeft verzorgd, er rechtstreeks verantwoording werd afgelegd aan de kampcommandant en er ook rechtstreeks contracten met bewakers werden afgesloten zoals ook blijkt uit de eindevaluatie van de Nederlandse missie in Afghanistan?
In het missie-archief Afghanistan zijn contracten aangetroffen die zijn opgesteld ten behoeve van de inzet door ASG. Het gaat om ondertekende contracten met zowel de commandant van ASG (C-ASG) als met individuele ASG-bewakers. Of alle ASG-bewakers opgenomen waren in de contractbijlage, valt niet met zekerheid vast te stellen. De ondertekening door individuele bewakers werd gedaan in de vorm van een bijlage aan het contract, waarop meerdere ASG-bewakers stonden vermeld. Door middel van een handtekening of duimafdruk gaf men vervolgens aan akkoord te gaan met de contractvoorwaarden, waaronder het salaris.
Vanuit veiligheidsoverwegingen werd het ASG-personeel bij aanvang van hun dienstverband geïnterviewd door de inlichtingensectie. Hierbij werd een foto genomen en vingerafdrukken afgenomen.
De salarissen van het ASG-personeel dat als bewaker werkzaam was op de kampen in Uruzgan is maandelijks door Nederland uitbetaald. De foto en duimafdruk (of handtekening) werden gebruikt ter verificatie bij de salarisuitbetaling. Met deze werkwijze werd de salarisbetaling aan ASG-medewerkers gegarandeerd.
Wat betreft de werkzaamheden werden door Nederland operationele criteria opgesteld waaraan ASG moest voldoen. C-ASG was verantwoordelijk voor de uitvoering van die werkzaamheden.
Als nu ook blijkt dat van iedere medewerker de contact- en persoonsgegevens in de administratie werd bijgehouden, toegangspassen werden uitgedeeld, de beveiligers direct en individueel werden uitbetaald en de kampcommandant alles heel precies controleerde, deelt u dan de mening dat het overduidelijk is dat de overheid wel degelijk een werkgeversrol had en dus ook een zorgplicht heeft?
Ongeacht de vraag of er (juridisch gezien) sprake is van een werkgeversrelatie hecht de Staat er in algemene zin aan om een zo veilig mogelijke werkomgeving te creëren voor personeel dat wordt ingezet ten behoeve van de Staat. Bij een militaire missie is het echter per definitie niet altijd mogelijk een volledig veilige werkomgeving aan te bieden. De aard van de missie brengt bepaalde risico’s met zich mee. Dat geldt ook voor de Nederlandse militairen9.
Wat betreft het bieden van bescherming aan Afghaans voormalig lokaal personeel spant Nederland zich in op basis van de gestelde criteria uit de werkafspraken 2014 («tolkenregeling») en heeft dit gedaan, ten aanzien van de op 11 oktober 2021 afgebakende groep, op basis van de speciale voorziening10 voor Defensie- en EUPOL-personeel.
Kunt u bevestigen dat er geen einddatum is gesteld aan de tolkenregeling, waar individueel bedreigde beveiligers ook onder vallen, gezien het feit dat er bewakers zijn afgewezen voor evacuatie met het criterium «te laat gemeld»?
Ja.
Kunt u aangeven op basis van welke criteria de overheid deze beoordeling maakt, zeker nu is gebleken dat meerdere oud-beveiligers die voor Nederland hebben gewerkt door de Taliban zijn vermoord, gezien het feit dat er bewakers zijn afgewezen voor evacuatie met het criterium «onvoldoende kunnen aantonen dat zij individueel gevaar lopen»?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat u deze criteria ook toepast op medewerkers van «European Union Police Mission in Afghanistan» (EUPOL) en zelfs tolken, en tolken die niet rechtstreeks in dienst waren alsnog worden afgewezen? Zo ja, wanneer is er besloten om de criteria voor tolken te verscherpen?
De criteria in de «tolkenregeling» zijn niet verscherpt. De beoordeling van overbrengingsverzoeken van Afghaans voormalig European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan personeel geschiedt op basis van twee verschillende modaliteiten. Indien een verzoeker stelt als tolk gewerkt te hebben, of in de «tolkenregeling» genoemde hoog-profiel werkzaamheden blijkt te hebben uitgevoerd, wordt het overbrengingsverzoek beoordeeld op grond van de «tolkenregeling». Indien een verzoeker stelt in een andere hoedanigheid voor de European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan te hebben gewerkt, dan werd het verzoek beoordeeld op grond van de speciale voorziening, zoals omschreven in de Kamerbrief van 11 oktober 2021.11 Voor een nadere uitwerking van de criteria in de «tolkenregeling» en de speciale voorziening verwijzen wij u naar de beantwoording van vraag 6.
Kunt u de tekst van de tolkenregeling, zoals deze reeds gold voor de Kamer de motie van het lid Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 788) aannam in augustus 2021, en de bijbehorende criteria die door de overheid worden gehanteerd delen met de Kamer?
Ja. De tekst van de werkafspraken uit 2014 is daarnaast reeds bij besluit12 van 14 februari 2022 door het Ministerie van Defensie openbaar gemaakt naar aanleiding van een openbaarmakingsverzoek op grond van de Wob (tegenwoordig WOO). De criteria staan beschreven in het antwoord op vraag 6.
Bent u zich ervan bewust dat wanneer andere NAVO-landen ruimhartiger omgaan met lokale werknemers zoals tolken en beveiligers, dit voor de toekomst een veiligheidsrisico met zich meebrengt voor missies en Nederlandse militairen, omdat Defensie een minder aantrekkelijke werkgever is voor lokale werknemers dan andere coalitielanden?
Elk coalitieland hanteert eigen richtlijnen en maakt eigen afwegingen wanneer het gaat om het aannemen of inhuren van personeel. Dit geldt ook voor Nederland13.
Wat moeten we ons voorstellen bij het onderbrengen van de werkzaamheden van het overbrengingsproject binnen de staande organisaties van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Defensie gezien het feit dat op de valreep, vlak voor het reces, de Kamer via een brief (Kamerstuk 27 925, nr. 942) op 4 juli 2023 is geïnformeerd over de stopzetting van het overbrengingsproject met ingang van 1 augustus 2023? Wat wordt de taak- en rolverdeling tussen de ministeries en wie is waar (eind)verantwoordelijk voor? Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang?
Zoals staat vermeld in de brief van 4 juli 202314 is de projectorganisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken per 1 augustus 2023 opgeheven omdat het aantal nog over te brengen personen uit Afghanistan beperkt is. De werkzaamheden die voortvloeien uit het overbrengingsproject zijn echter niet stopgezet, maar ondergebracht binnen de staande organisaties van de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) blijft zich inspannen om de laatste groep van ongeveer 100 personen naar Nederland over te brengen. De taak-en rolverdeling tussen de betrokken ministeries blijft daarbij ongewijzigd, evenals de wijze waarop de Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang van de overbrengingen uit Afghanistan.
Hoe staat het met uw toezegging aan de Kamer dat Defensiepersoneel te allen tijde overgebracht kan worden en er expliciet voor deze groep géén afspraken zijn gemaakt om te stoppen met de overbrenging? Hoe denkt u deze afspraak in de toekomst te effectueren en hoe gaat dat binnen de staande organisatie worden gefaciliteerd?
Zoals staat vermeld in de brief van 4 juli 202315 kennen de werkafspraken uit 2014 («tolkenregeling») een open einde en blijven deze van kracht ten behoeve van Afghanistan. Binnen de staande organisatie van Defensie is capaciteit vrijgemaakt om uitvoering te blijven geven aan deze afspraken.
Kunt u bevestigen dat de tolkenregeling nog steeds openstaat en dat EUPOL-medewerkers er ook voor in aanmerking komen, zoals op de website Nederland Wereldwijd staat vermeld: «Afghaanse tolken die in het kader van een internationale militaire of politiemissie werkzaam zijn geweest voor Nederland, kunnen een verzoekindienen om in aanmerking te komen voor de tolkenprocedure. [...] Het verzoek kan ook worden ingediend door andere Afghaanse medewerkers die in het kader van een internationale militaire of politiemissie voor Nederland hoog-profiel werkzaamheden hebben verricht en nu vanwege die werkzaamheden worden bedreigd.»2
Ja.
Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken en/of Defensie zelf gebruikgemaakt van de mogelijkheid om Afghanen voor evacuatie of overbrenging in Brussel bij de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) aan te melden? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het en uit welke beroepsgroepen komen zij? Zo nee, waarom niet?
De Europese dienst voor extern optreden (EDEO) heeft vanaf oktober 2021 een lijst opgesteld van ongeveer 650 bepaalde bijzonder kwetsbare personen uit Afghanistan. Het was niet mogelijk voor lidstaten om zelf mensen voor te dragen voor deze lijst. Zoals eerder met uw Kamer gecommuniceerd, heeft het kabinet 26 personen van deze lijst naar Nederland overgebracht.17
Wat was de reden voor de afwijzing van een aantal EUPOL-medewerkers, terwijl:
Het kabinet kan niet ingaan op beslissingen inzake individuele overbrengingsverzoeken, dan wel verzoeken die nog onder de rechter zijn. Een dienstverband bij de European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan is niet het enige criterium waaraan een Afghaanse verzoeker dient te voldoen om in aanmerking te komen voor overbrenging. Zowel de «tolkenregeling» als de speciale voorziening stellen, naast het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan, aanvullende eisen om overgebracht te worden van Afghanistan naar Nederland.18 Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de aard en de duur van de werkzaamheden, of samenwerking heeft plaatsgevonden met een Nederlandse functionaris en of de Afghaanse nationaliteit vastgesteld kan worden. Voor een nadere uitwerking verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 6.
Weet u wanneer de commissie Ruys met haar evaluatierapport komt?
De Commissie van Onderzoek naar de Evacuatieoperatie vanuit Kaboel (Commissie Ruys) verricht haar onderzoek op onafhankelijke wijze. De Commissie heeft aangegeven de uitkomsten van het onderzoek uiterlijk 31 oktober 2023, of zoveel eerder als mogelijk, te presenteren.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden voor 1 september?
De vragen zijn individueel en zo snel mogelijk beantwoord.
De gebrekkige digitalisering van de Duitse landmacht en de gevolgen daarvan voor de samenwerking met Nederland |
|
Sietse Fritsma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoeksrapport «The Future of NATO’s European Land Forces: Plans, Challenges, Prospects»?1
Ja.
Erkent u dat Duitsland slecht scoort op (digitale) interoperabiliteit, en de gebrekkige digitalisering partnerlanden dwingt hun eigen capaciteiten te «downgraden»?2
Nee. In de huidige landmachtsamenwerking met Duitsland is het in sommige gevallen niet mogelijk om onderling de maximale capaciteiten van Nederlandse systemen volledig te benutten. De systemen kunnen echter binnen de Nederlandse eenheden wel maximaal benut worden, zelfs wanneer geïntegreerd samengewerkt wordt met Duitsland. Er is daardoor geen sprake van «downgraden».
Wat zijn de gevolgen hiervan voor de Nederlands-Duitse defensiesamenwerking? Heeft Nederland ook capaciteiten moeten «downgraden» om op één lijn te komen met de Duitsers?
In aanvulling op het antwoord op vraag 2 geldt dat Nederland en Duitsland doorlopend werken aan de verbetering van de digitale interoperabiliteit en standaardisatie. Defensie moderniseert binnen het vervangings- en moderniseringsprogramma Foxtrot haar grondgebonden mobiele militaire radio- en communicatieapparatuur (Kamerstukken 33 279, nr. 31 van 12 december 2019 en 27 830, nr. 316 van 2 oktober 2020). In een vergelijkbaar programma is de Duitse krijgsmacht in 2018 gestart met een groot moderniseringsprogramma om haar command & control middelen te moderniseren: D-LBO («Digitisation of Land-Based Operations», Kamerstuk 31 125, nr. 114 van 11 september 2020).
Zijn er andere gebieden waarin de ontwikkeling en het opereren van onze landmacht wordt gehinderd door een gebrekkige inrichting van de Duitse landmacht? Zo ja, welke?
Nee, de ontwikkeling en het opereren van de Nederlandse landmacht wordt niet gehinderd door de inrichting van de Duitse landmacht.
Deelt u de conclusie uit het rapport dat NAVO-lidstaten soms moeilijke keuzes moeten maken ten aanzien van de opbouw van hun landstrijdkrachten, zélfs als er voldoende budget is?
Ja. Niet alles kan. Keuzes moeten worden gemaakt. Hoewel het onderzoeksrapport van het International Institute for Strategic Studies (IISS) alleen ingaat op de landstrijdkrachten, geldt dit voor de gehele krijgsmacht en voor alle domeinen. Voor deze keuzes moeten onder andere bondgenootschappelijke verplichtingen worden afgewogen tegen nationale verplichtingen, zoals de inzet in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Meerjarige zekerheid en financiële stabiliteit, gecombineerd met een duidelijke (strategische) visie maken dat er toekomstbestendige keuzes gemaakt kunnen worden die de krijgsmacht over de volle breedte versterkt.
Voor welke moeilijke keuzes staat Duitsland, en bestaat het risico dat onze landmacht straks nog meer capaciteiten moet «downgraden» om maar te kunnen samenwerken met Duitsland?
Over de keuzes die in andere landen worden gemaakt, kan het kabinet geen uitspraken doen. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 2 en 3 is geen sprake van «downgraden».
Wordt Duitsland diplomatiek bij de les gehouden en op scherp gezet om de in 2022 aangekondigde defensie-investeringen, in het belang van de NAVO, wel goed uit te voeren?
Elke bondgenoot rapporteert jaarlijks aan de NAVO over de verwachte ontwikkelingen van de defensie-uitgaven. De voortgang van de intensivering van de defensie-uitgaven worden ook besproken tijdens bijeenkomsten van NAVO-Ministers van Defensie en meest recent nog tijdens de afgelopen NAVO-top van 11 en 12 juli 2023 in Vilnius (zie ook: Kamerstuk 28 676, nr. 440 van 18 juli 2023). De ontwikkeling van de defensie-uitgaven wordt door NAVO gepubliceerd in het openbare burden sharing rapport.3
Erkent u (met het oog op bovenstaande) de noodzaak om de Nederlandse krijgsmacht zo zelfstandig mogelijk te laten functioneren en dus niet samen te laten smelten met de Duitse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Nee. Door samenwerking wordt onze krijgsmacht sterker en Nederland veiliger. Over de landmachtsamenwerking met Duitsland is uw Kamer reeds geïnformeerd (Kamerstuk 33 279, nr. 37 van 23 februari 2023).
Deelname van Nederlandse militairen aan een internationaal militair judotoernooi |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Brazilians traditionally strong at Military Judo World Championship»?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse militairen en Russische militairen hebben deelgenomen aan het toernooi?
Ja.
Is er toestemming voor deelname gevraagd aan en verleend door de Commandant der Strijdkrachten dan wel door u?
Nee.
Heeft het Nederlandse Ministerie van Defensie aangedrongen op een boycot van Rusland voor dit evenement?
Nederland heeft niet aangedrongen op een boycot van Rusland en Belarus bij dit judotoernooi. Het toernooi is georganiseerd vanuit het Conseil International Sport du Militair (CISM). Het CISM heeft eerder besloten geen landen uit te sluiten van deelname aan militaire sportevenementen. CISM heeft de leden de vrijheid gegeven om Rusland en Belarus wel of niet uit te nodigen. De organisator van het judotoernooi, de Dominicaanse Republiek, heeft de keuze gemaakt om landen niet uit te sluiten van deelname. Ik kan geen mededelingen doen over de specifieke afwegingen van andere landen over deelname aan dergelijke sportevenementen.
Hebben landen als België, Italië en Frankrijk gepleit voor een boycot of overlegd over het eventueel afzien van deelname aan het sportevenement?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat Nederlandse militairen deelnemen aan internationale sportevenementen waar ook Rusland bij vertegenwoordigd is?
Gezien de illegale Russische oorlog tegen Oekraïne en de betrokkenheid van Belarus hierbij vindt Defensie het onwenselijk als Nederlandse militairen bij sportevenementen militairen uit Rusland en Belarus tegenkomen. Defensie erkent dat de instructies voor Nederlandse militairen om bij internationale gelegenheden geen contact te zoeken met Russische en Belarussische militairen en om niet in te gaan op eventuele Russische en Belarussische toenaderingen – tenzij noodzakelijk uit veiligheidsoverwegingen – niet afdoende zijn voor militaire sportevenementen. Duidelijk is dat het vermijden van contacten onmogelijk is bij sommige sporten. Naar aanleiding van deze casus zal Defensie de richtlijnen voor deelname aan militaire sportevenementen aanpassen. Daarbij weegt Defensie ook mee dat sport een belangrijk propagandamiddel is voor het Russische regime.
Zolang Rusland zijn oorlog tegen Oekraïne voortzet, zullen Nederlandse militairen uitkomend namens Defensie daarom niet deelnemen aan internationale sportevenementen waar ook Russische en Belarussische militairen aan deelnemen. Het beleid dat Nederlandse militairen niet deelnemen aan sportevenementen in Rusland en Belarus blijft gelden, alsmede het beleid dat Russische en Belarussische militairen niet worden uitgenodigd voor sportevenementen in Nederland. Nederland zal samen met andere landen bezien wat de mogelijkheden zijn bij het CISM voor een schorsing of boycot van Rusland en Belarus.
Klopt het dat Nederlandse militairen met Russische militairen op de foto staan met de beide nationale vlaggen?
Ja, deze foto is gemaakt bij de openingsceremonie van het judotoernooi. De Nederlandse militairen stonden naast de Russische militairen omdat het CISM de volgorde van het Franse alfabet aanhoudt bij de opstelling van de teams.
Klopt het dat de Nederlandse militairen instructies hebben gekregen over de omgang met Russische militairen?
Nederlandse militairen krijgen de instructies om bij internationale gelegenheden geen contact te zoeken met Russische en Belarussische militairen en niet in te gaan op eventuele Russische en Belarussische toenaderingen, tenzij het uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk contact betreft.
Bent u bekend met het standpunt van NOC*NSF over Rusland en Belarus?2
Ja, ik ben bekend met en onderschrijf dit standpunt van NOC*NSF voor reguliere sportevenementen. Defensie had moeten afwegen of de richtlijnen voor deelname aan internationale militaire sporttoernooien nog passend zijn gezien de illegale Russische oorlog tegen Oekraïne en de betrokkenheid van Belarus hierbij.
Onderschrijft u het standpunt van NOC*NSF om sporters en bonden niet te steunen indien zij besluiten deel te nemen aan wedstrijden waar Russische en Belarussische sporters onder hun nationale vlag deelnemen? Zo ja, waarom heeft Defensie instructies meegegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid regels op te stellen voor deelname aan evenementen waar landen als Rusland en Belarus aan deelnemen?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Bent u bereid om bij toekomstige International Military Sports Council (IMSC)-sportevenementen te pleiten voor een boycot van Rusland en, indien niet succesvol, deelname van Nederlandse militairen te verbieden zolang Rusland de oorlog in Oekraïne voortzet?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Het sturen van clustermunitie door de VS naar Oekraïne |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Heeft de Amerikaanse regering de beslissing om clustermunitie aan Oekraïne te leveren daadwerkelijk voorgelegd voor instemming aan bondgenoten zoals zij stelt in de officiële bekendmaking van het besluit?1 Is Nederland geconsulteerd? Zo ja, wat was de reactie van de Nederlandse regering? Zo nee, hoe beoordeelt u de melding door de Amerikaanse regering dat u geconsulteerd bent?
Allereerst hecht het kabinet eraan te benadrukken dat Oekraïne zich verdedigt tegen de voortdurende Russische agressie, in lijn met artikel 51 van het VN-Handvest. Zonder de Oekraïense inzet van clustermunitie, zelfs als het op eigen grondgebied is, goed te keuren, blijft Nederland zich samen met partners onverminderd inzetten voor maximale steun aan Oekraïne en maximale druk op Rusland. Alleen Rusland kan direct een einde maken aan deze oorlog, met een besluit de eigen troepen terug te trekken van Oekraïens grondgebied.
De levering in kwestie betreft een bilaterale overeenkomst tussen de Verenigde Staten en Oekraïne. Vertegenwoordigers van de Verenigde Staten hebben het besluit om over te gaan tot levering van clustermunitie aan Oekraïne in NAVO-verband medegedeeld aan Nederland en andere bondgenoten. Dit was op dezelfde dag als de officiële bekendmaking door de Amerikaanse overheid. Nederland is niet gevraagd in te stemmen met deze levering van clustermunitie en is hiertoe ook niet bevoegd.
Nederland heeft meermaals, waaronder in NAVO-verband en bij monde van de Minister van Buitenlandse Zaken in het Commissiedebat NAVO van 6 juli jl., aangegeven dat het partij is bij het Verdrag inzake clustermunitie en dat Nederland ieder gebruik van clustermunitie ontmoedigt. Samen met andere landen die partij zijn bij het Verdrag inzake clustermunitie zet Nederland zich in voor de universele toepassing van dit verdrag. Nederland blijft dit uitdragen in gesprekken met verdragspartijen die de normen van het verdrag niet naleven, als ook met landen die geen verdragspartij zijn, zoals de Verenigde Staten, Oekraïne en Rusland.
Zijn er beperkingen gesteld aan het gebruik van clustermunitie door de Amerikaanse regering aan de Oekraïense krijgsmacht? Zo ja, welke?
De VS en Oekraïne hebben afspraken gemaakt over de inzet en het gebruik van deze munitie. Het Amerikaanse Ministerie van Defensie heeft in een openbare verklaring op 7 juli 2023 verdere toelichting gegeven over deze afspraken en de afgesproken beperkingen bij de inzet. Volgens deze toelichting vallen hieronder bepalingen dat de clustermunitie alleen op Oekraïens grondgebied wordt ingezet, dat het niet in bewoonde gebieden wordt ingezet en dat zorg wordt gedragen voor de ruiming van de clustermunitie na afloop van het conflict.
De Verenigde Staten hebben benadrukt dat de levering van clustermunitie een tijdelijke oplossing is waartoe het zichzelf genoodzaakt zag vanwege sterk teruglopende voorraden van andere types munitie in Oekraïne.
Is het waar dat de door VS te leveren clustermunitie gebruikt kan worden in pantserhouwitsers of andere artilleriestukken?2 Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De door de VS geleverde clustermunitie 155 mm kan door elk geleverde vuurmond van het kaliber 155 mm., dus ook door de geleverde PzH-2000, verschoten worden.
Zijn de door Nederland geleverde achttien pantserhouwitsers nog steeds in gebruik van de Oekraïense krijgsmacht?3
Defensie heeft in totaal acht PzH 2000 pantserhouwitsers geleverd die in gebruik zijn bij de Oekraïense strijdkrachten.
Zo ja, hebt u bij de Oekraïense krijgsmacht aangegeven dat het gebruik van clustermunitie in de door Nederland geleverde pantserhouwitsers niet is toegestaan?
Na overdracht is door Nederland geleverd materieel in bezit van de Oekraïense krijgsmacht die het materieel mag inzetten binnen de kaders van aan levering verbonden voorwaarden. Nederland heeft bij de levering van militaire middelen en goederen aan Oekraïne de voorwaarden gesteld dat deze zullen worden gebruikt 1) door Oekraïense overheidsinstanties; 2) in het kader van zelfverdediging conform artikel 51 van het VN-Handvest; 3) in overeenstemming met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht; en 4) dat geleverd materieel enkel mag worden overgedragen aan een derde partij na nadrukkelijke schriftelijke toestemming van de Nederlandse overheid en indien dergelijke overdracht niet in strijd is met een VN, EU of OVSE wapenembargo.
Zo nee, staat Nederland nog altijd volledig achter het Verdrag inzake Clustermunitie en blijft zij zich houden aan daarin opgenomen beperkingen als het gaat om gebruik, productie, aankoop, opslag en transport van deze munitie?4
Nederland is verdragspartij bij het Verdrag inzake clustermunitie en gebonden aan alle bepalingen daarin, en zal zich daaraan blijven houden.
De ontwikkelingen met de schadevergoeding aan de bevolking van Hawija |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Deelt u de conclusie dat het erkennen en verzachten van het leed toegebracht door het bombardement van 2 juni 2015 is mislukt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de beleidsreactie daarop?1
In 2020 is door het kabinet besloten om op deze manier als Nederland verantwoordelijkheid te nemen voor de gevolgen van onze wapeninzet is met de Kamer gedeeld (zie o.a. naar Kamerstukken 27 925, nr. 725 d.d. 30 juni 2020 en 27 925, nr. 753 d.d. 2 oktober 2020).
Slachtoffers en/of nabestaanden die op dit moment nog in het gebied wonen maken onderdeel uit van de gemeenschap waar deze projecten op gericht zijn. Deze vorm van vrijwillige compensatie was op relatief korte termijn realiseerbaar door gebruik te maken van gespecialiseerde hulporganisaties, en heeft concrete resultaten opgeleverd op het gebied van economisch post-conflict herstel en het verbeteren van het elektrische distributienetwerk, zoals uit de eindrapportages van de organisaties blijkt (Kamerstuk 27 925, nr. 937 d.d. 17 mei 2023). In dit kader is de vaste commissie voor Defensie in de voortgangsrapportage van 1 november 2022 (Kamerstuk 27 925, nr. 918) aangeboden om na afronding van beide projecten een virtueel werkbezoek af te leggen. Dit aanbod staat nog steeds.
Er is ter plaatse niet over deze projecten gecommuniceerd als een vorm van individuele compensatie. Het gaat om het tegemoet komen van de gemeenschap, vanwege het leed dat hen collectief is overkomen en de materiële schade die is geleden.
Wat is uw reactie op de algemeen in Hawija gevoelde indruk dat in Hawija geen betekenisvolle compensatie is betaald voor het bombardement in 2015 omdat de gemeenschap in Hawija de collectieve compensatieprojecten als een teleurstelling ervaart?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat de aangekondigde landbouwprojecten nauwelijks zijn uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
In de voortgangsrapportage van 1 november 2022 (Kamerstuk 27 925, nr. 918) is gemeld dat IOM minder projecten kon identificeren voor herstel van de landbouwinfrastructuur dan aanvankelijk was voorzien. Uit de eindrapportage blijkt dat uiteindelijk zes projecten zijn gerealiseerd. Dit maakte het echter mogelijk meer middelen te investeren in het herstel van de industriële infrastructuur. Concreet konden daardoor niet ca. 170 maar ca. 260 bedrijfspanden (waaronder winkels, showrooms, werkplaatsen) worden geïdentificeerd voor herstelwerkzaamheden.
Deelt u het oordeel dat de financiële verantwoording van het United Nations Development Programme (UNDP) en de International Organization for Migration (IOM) zeer summier is? Zo nee, waarom niet? Kunt u een overzicht geven van de volledig gerealiseerde compensatieprojecten?
Is het juist dat de IOM het niet toestaat de financiële verantwoording «op deze wijze» openbaar te maken? Zo ja, waarom? Op welke wijze zou de IOM de financiën wel willen verantwoorden?
Deelt u de mening dat het om politieke en financiële redenen, zowel in Hawija als in Nederland, noodzakelijk is volledige inzage te geven in het besteden van de verkregen gelden? Zo ja, hoe wenst u dat te doen?
Bent u bereid de Kamer een volledige financiële verantwoording te geven over de projecten? Zo nee, waarom niet?
Bent u alsnog bereid over te gaan tot individuele compensatie van de slachtoffers en/of hun nabestaanden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord 1 en 2.