Zoutwinning onder de Waddenzee |
|
Jesse Klaver (GL), Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Op welke wijze is de beantwoording van eerdere vragen1 betrokken bij de toetsing van de Natuurbeschermingswet vergunningaanvraag Frisia Zout B.V?
Eerdere vragen heb ik beantwoord op grond van de informatie die mij op dat moment bekend was. Deze informatie is, in combinatie met de overige ter beschikking staande informatie, gebruikt om de vergunningaanvraag van Frisia Zout B.V. (Frisia) te toetsen.
Op welke wijze is invulling gegeven aan de beantwoording van vraag 3: «Een verdere bestudering zal moeten uitwijzen welke financiële en logistieke consequenties dit transport van pekel als grondstof voor zoutproductie met zich mee zou brengen»?
Om invulling te geven aan deze verdere bestudering heb ik Frisia gevraagd om nauwkeuriger in beeld te brengen welke consequenties het gebruik van de Duitse pekel voor de zoutproductie zou hebben.
Frisia heeft op basis van chemische analyses, uitgevoerd zowel door het Niedersachsisches Landesbetrieb für Wasserwirtschaft, Küsten- und Naturschutz in het kader van de benodigde vergunningen, als door het laboratorium van Frisia, de geschiktheid van de Duitse pekel voor de zoutproductie beoordeeld. Ook heeft Frisia de mogelijkheden voor en de bedrijfseconomische en logistieke consequenties van transport van de Duitse pekel naar Harlingen nader beschreven. Tenslotte heeft Frisia een beoordeling gegeven van de consequenties die het gebruik van de Duitse pekel voor de bedrijfsvoering zou hebben.
De nadere analyse van Frisia is op mijn verzoek getoetst door Rijkswaterstaat Noord-Nederland en door het Kennis Instituut voor Mobiliteitsbeleid (KIM) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Wat zijn de uitkomsten van de «verdere bestudering»?
De verdere bestudering heeft de volgende uitkomsten opgeleverd.
De chemische samenstelling van de Duitse pekel is vergelijkbaar met de pekel die Frisia nu als grondstof gebruikt.
Uit een nadere analyse van de concentratie zout in de Duitse pekel blijkt echter dat deze gemiddeld 20% te weinig zout bevat om economisch rendabele zoutproductie mogelijk te maken omdat de energetische kosten bij een daling van de zoutconcentratie navenant toenemen. Bovendien blijkt de dichtheid van deze pekel aanzienlijk te kunnen fluctueren, afhankelijk van het ontwikkelingsstadium van de betreffende caverne. De reden voor deze fluctuatie is gelegen in de contractuele verplichting voor tijdige oplevering van de gasopslagcavernes waarbij de samenstelling van de geproduceerde pekel ondergeschikt is aan het voldoen aan deze contractuele verplichtingen.
Voor het substantieel terugdringen van de zoutwinning onder de Waddenzee is minimaal de vervanging van de productie van 1 caverne nodig. Een caverne wordt gevormd voor de maximale productie van 660.000 ton zout per jaar. Dit betekent dat een aanlevering van 2.200.000 m3 pekel per jaar nodig is. De pekel kan alleen met maximaal klasse Va binnenvaartschepen worden getransporteerd wegens de maximaal beschikbare vaardiepte in de Eems. De benodigde vervangende continue pekelaanvoer voor de zoutproductie vergt een volcontinu binnenvaarttransport van drie klasse Va scheepsladingen pekel per dag. Door de transportkosten hiervan komt de kostprijs van een ton geproduceerd zout ruim boven de marktprijs van het geproduceerde zout te liggen. Het KIM geeft aan dat de uitgevoerde berekening van pekelvolumes en transportkosten realistisch is.
De huidige kades van Frisia in de haven van Harlingen zouden bovendien voor het aanmeren en lossen van dit volcontinu bulktransport moeten worden uitgebreid. De kosten hiervan zijn nog niet meegerekend.
De binnenvaartroute van Jemgum naar Harlingen toe loopt via Eems, Dollard, sluis Delfzijl, het prinses Margrietkanaal, sluis Lemmer, IJsselmeer Lorenz sluizen (Kornwerderzand), en vaargeul Boontjes (Waddenzee). Lege klasse Va schepen mogen indien ontheffing is verleend retour over het Van Harinxmakanaal. Rijkswaterstaat geeft aan dat normaliter de capaciteit van deze vaarwegen toereikend is om de berekende toename van scheepvaart voor pekeltransport mogelijk te maken.
De aanvoer van Duitse pekel als grondstof betekent grote risico’s voor de volcontinue zoutproductie. De cavernebouw en dus ook de pekelproductie ligt gemiddeld enkele weken per jaar stil. Dit impliceert dat Frisia de zoutproductie ook enkele weken per jaar zou moeten stilleggen.
Vanwege het grote aantal scheepsbewegingen moet bovendien rekening worden gehouden met vertragingen bij bruggen en sluizen. Hierdoor ontstaan wachttijden die een risico vormen voor de continuïteit van de zoutproductie en ook kostenverhogend kunnen werken voor Frisia maar ook voor andere transportbedrijven. Daarnaast kan door ijsvorming in de wintermaanden een vertraging of compleet stilvallen van de aanlevering van pekel plaatsvinden juist in een periode dat een toename van de productie van strooizout gewenst kan zijn.
Uit informatie van Gasspeicher GmbH is tenslotte gebleken dat de geplande doorlooptijd van het huidige gascaverneproject tot 2018 is. Voortgang van het project na 2018 is afhankelijk van marktontwikkeling voor gasopslagcapaciteit. Continuering van het project na 2018 is daarom onzeker.
Op grond van deze overwegingen komt Frisia tot de conclusie dat een economisch rendabele zoutproductie met pekel uit Duitsland niet is te realiseren.
Deze conclusie wordt ondersteund door de toetsing van de uitgevoerde berekeningen door het KIM. Ik zie geen reden om deze conclusie in twijfel te trekken.
Op welke wijze is de verwerking van zout vanuit Duitsland een meer milieuvriendelijk alternatief gebleken dan het winnen van zout onder de Waddenzee? Is het transport van de Duitse pekel onderdeel geweest van de Nb-vergunningsaanvraag voor de voorgenomen winning? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van Duitse pekel vergt bij de aangegeven scheepvaartbewegingen een verbruik bijna 4,5 miljoen liter diesel per jaar, en ruim duizend scheepstransportbewegingen per jaar over een deel van de Waddenzee. Op voorhand is te verwachten dat de milieueffecten hiervan groter zijn dan van de zoutwinning onder de Waddenzee, waarvan de passende beoordeling heeft laten zien dat er geen negatieve effecten op de Waddenzee zullen optreden.
Het transport van Duitse pekel is geen onderdeel geweest van de Nb-wet vergunningaanvraag. Deze aanvraag had immers uitsluitend betrekking op het voornemen van Frisia om zout onder de Waddenzee te gaan winnen.
Is de verwerking van zout vanuit Duitsland onderdeel geweest van de passende beoordeling? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom is dit niet betrokken bij de passende beoordeling?
De verwerking van zout vanuit Duitsland is geen onderdeel geweest van de passende beoordeling. Deze wordt opgesteld door de initiatiefnemer en beschrijft alleen de effecten van de voorgenomen activiteit, in casu het winnen van zout onder de Waddenzee, op de instandhoudingsdoelen van het betreffende Natura 2000-gebied.
Wat is de uitkomst van uw vraag aan Frisia om «nader te onderzoeken of van de Duitse pekel gebruik kan worden gemaakt voor de zoutproductie»?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Wat is uit de door u genoemde nadere verkenning2 gekomen en door welke onafhankelijke instantie is economische haalbaarheid getoetst? Wat is de inhoud van de inhoudelijke toets en wanneer gaat u nader overleg met Frisia voeren?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
De economische en logistieke consequenties van het transport van Duitse pekel zijn getoetst door het Kennis Instituut voor Mobiliteit van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, en door Rijkswaterstaat Noord-Nederland.
Uit deze toetsing is gebleken dat deze consequenties door Frisia realistisch zijn beschreven.
Ik onderschrijf daarom de conclusie van Frisia dat het onmogelijk is om met pekel uit Duitsland een economisch rendabele zoutproductie te realiseren. Ik zie daarom geen reden om hierover met Frisia nader overleg te voeren.
Op welke wijze is het huidige besluit van de vergunningverlening aan Frisia Zout B.V, zoals weergegeven in de brief aan de Kamer van 2 september3, terug te draaien? Kan een aanpassing van de Mijnbouwwet hiervoor uitkomst bieden?
Artikel 43 van de Nb-wet benoemt de gronden voor het kunnen intrekken of wijzigen van een verleende Nb-wet vergunning. Dit is uitsluitend het geval bij achteraf gebleken onjuiste of onvolledige informatie bij de aanvraag, bij overtreding van vergunningsvoorwaarden, bij dermate gewijzigde omstandigheden dat de vergunning in deze situatie niet zou zijn verleend, of bij een vergunning die is verleend in strijd met wettelijke voorschriften.
Op dit moment is geen van deze voorwaarden van toepassing op de aan Frisia verleende Nb-wet vergunning.
Een aanpassing van de Mijnbouwwet zou hierin geen verandering brengen.
Op dit moment loopt de bezwaarprocedure tegen de verleende vergunning.
Op de uitkomsten van deze procedure kan ik nu nog niet vooruitlopen.
Het bericht “EU berispt Nederland om belastingregels bedrijven” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU berispt Nederland om belastingregels bedrijven»?1
Ja.
Gaat u uitvoering geven aan de oproep die Eurocommissaris Semeta deed tijdens de toelichting op de landenspecifieke aanbevelingen aan onder andere Nederland om meer te doen ter bestrijding van agressieve belastingplanning? Zo ja, hoe en binnen welke termijn?
Ik heb kennisgenomen van wat er tijdens de bedoelde persconferentie is gezegd.
In het Commission Staff working paper dat door de Commissie is gepubliceerd tegelijk met de aanbevelingen van de Raad aan Nederland, wordt melding gemaakt van het verschijnsel dat omvangrijke financiële stromen over Nederland lopen. Zoals ik in mijn brieven aan uw kamer van 17 januari en 30 augustus 2013 heb geschreven is dit voor het kabinet geen nieuw feit. In de genoemde brief van 30 augustus heeft het kabinet maatregelen aangekondigd om onbedoeld gebruik van het Nederlandse verdragennetwerk tegen te gaan. In de aanbevelingen van de Raad wordt een deel van die maatregelen ook genoemd. In de aanbevelingen lees ik niet dat Nederland te weinig zou doen in de strijd tegen agressieve belastingplanning.
Bij verschillende gelegenheden heb ik laten weten dat Nederland actief meewerkt aan internationale initiatieven om internationale belastingontwijking te bestrijden.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van een woordvoerder van de Europese Commissie dat het een «kwestie van tijd» is voor de waarschuwingen over het belastingklimaat in de landenspecifieke aanbevelingen worden opgenomen?2 Ziet u hierin aanleiding om voorzorgsmaatregelen te treffen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de gevolgen voor de internationale reputatie van Nederland dat ons land in de context van belastingontwijking door een Eurocommissaris in hetzelfde rijtje wordt genoemd als Malta, Cyprus en Ierland?
Het meest relevante gegeven voor de internationale reputatie van Nederland is de feitelijke regelgeving, de uitvoering daarvan en de mate waarin Nederland meewerkt bij internationale initiatieven om belastingontwijking te bestrijden. Zoals ik vaker heb gezegd past de Nederlandse regelgeving volledig binnen internationaal aanvaarde uitgangspunten, is de uitvoerig ervan gedegen en betrouwbaar en werkt Nederland actief mee in internationale initiatieven.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Eurocommissaris Semeta dat de afhankelijkheid van «kortzichtige» fiscale regelingen om multinationals aan te trekken, op den duur een bedreiging vormt voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën?3
Ik deel die mening. Het kan niet ontkend worden dat investeringen door internationale bedrijven in Nederland onmisbaar zijn en dat de fiscaliteit een van de factoren is die bepalen of Nederland aantrekkelijk is voor die investeringen. Het is kortzichtig om pogingen te doen om met de fiscaliteit uitsluitend zeer mobiele activiteiten of op een kunstmatige wijze belastinggrondslag aan te trekken. Daar is het Nederlandse fiscale beleid dan ook niet op gericht.
Kunt u uiteenzetten hoe de overheidsinkomsten uit de vennootschapsbelasting zich de afgelopen twintig jaar ontwikkeld hebben? Hoe duidt u deze ontwikkeling in relatie tot houdbare overheidsfinanciën?
Zoals ik in mijn brief aan uw kamer van 25 april 20144 heb geschreven, heeft mijn ambtsvoorganger tijdens het VAO over het SEO-onderzoek en de aanpak van belastingparadijzen op 18 december 2013 toegezegd voor het meireces een brief aan uw Kamer te zullen sturen over de vraag wat de sterke daling van overheidsinkomsten uit de vennootschapsbelasting heeft veroorzaakt.5De analyse van de terugloop van deze vpb-inkomsten is op dit moment nog niet gereed. Zo spoedig mogelijk na het zomerreces zal ik deze brief naar uw Kamer sturen.
Is er naar aanleiding van de vragen die de Europese Commissie aan Nederland heeft gesteld over belastingafspraken (tax rulings) die gemaakt worden met grote multinationals, inmiddels een formele onderzoeksprocedure gestart?4
De Europese Commissie heeft in haar persbericht van 11 juni 2014 bekend gemaakt dat er een formele onderzoeksprocedure wordt ingeleid naar mogelijke staatssteun in een APA (Advance Pricing Agreeement) met Starbucks Manufacturing EMEA BV. De Nederlandse regering is daarvan officieel in kennis gesteld bij de brief van de Europese Commissie van 12 juni 2014 C(2014)3626. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd7.
Het feit dat de Commissie bij de opening van de formele onderzoeksprocedure uitspreek dat zij, gelet op het vooronderzoek, niet verwacht dat er systematische onregelmatigheden zitten in de wijze waarop de Belastingdienst deze APA’s afgeeft, ondersteunt overigens mijn antwoord op vraag 4.
Heeft het kabinet zijn ambtenaren in Brussel al opdracht gegeven om in het Coreper het Nederlandse standpunt ten opzichte van een register van uiteindelijk belanghebbenden aan te passen, gezien de motie Klaver (Kamerstuk 21 501-20, nr. 847) op dit punt?
De afgelopen maanden is intensief onderhandeld in de Raad van Ministers over een gemeenschappelijk standpunt van de Raad met betrekking tot een vierde anti-witwasrichtlijn. De uiteindelijke tekst met betrekking tot informatie over uiteindelijk belanghebbenden (UBO-informatie) is een zorgvuldig afgewogen tekst waarin wordt voorgeschreven dat UBO-informatie gehouden moet worden op een specifieke locatie («specific location»). Als voorbeeld van een dergelijke specifieke locatie wordt genoemd een openbaar centraal bedrijvenregister («a public and central company registry») of data opvraagsystemen («data retrieval systems»). Nederland heeft deze tekst gesteund in de onderhandelingen.
Het nieuws dat de fiscale structuur van Philip Morris wel in Nederland blijft |
|
Jesse Klaver (GL), Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de fiscale structuur van Philip Morris in Nederland blijft?1
Op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen informatie geven over individuele belastingplichtigen. Uit de berichtgeving in de media maak ik overigens op dat Philip Morris een kantoor en wat kleinschalige productiefaciliteiten in Bergen op Zoom handhaaft. Het bedrijf schroeft daarmee wel de productiecapaciteit in Nederland terug, maar verdwijnt zeker niet uit ons land. In totaal resteert er werk voor zo'n honderdveertig mensen, waarmee Philip Morris een significante aanwezigheid in ons land behoudt.
Kunt u bevestigen dat de holdingstructuur in Nederland blijft?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u reden om aan te nemen dat het bedrijf om een andere reden in Nederland blijft dan alleen vanwege de mogelijkheden om belasting te ontwijken? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
In het geval een bedrijf zo wezenlijk van karakter verandert door de productie hier te stoppen, maar tegelijk wel hier om fiscale redenen blijft, moet het bedrijf dan opnieuw een tax ruling aanvragen om aanspraak te maken op verdragsvoordelen?
De Belastingdienst verstrekt zekerheid vooraf over internationale aspecten van de belastingheffing voor het toetsingskader dat ligt verankerd in de APA- en ATR-besluiten. Een bedrijf kan om zekerheid vooraf verzoeken in de vorm van een Advance Pricing Agreement (APA) of Advance Tax Ruling (ATR). Een APA geeft goedkeuring vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning of een methode voor de vaststelling van een dergelijke beloning voor grensoverschrijdende transacties tussen gelieerde lichamen. Een ATR geeft zekerheid vooraf over de fiscale gevolgen van een voorgenomen transactie of samenstel van transacties.
In zijn algemeenheid geldt dat indien zich een wijziging voordoet in de relevante feiten en omstandigheden die ten grondslag hebben gelegen aan de totstandkoming van een APA of ATR, dit aanleiding is voor heroverweging of beëindiging van de APA of ATR. In de praktijk worden bij gewijzigde feiten en omstandigheden ook nieuwe afspraken gemaakt. In dat geval zal uiteraard ook worden gekeken naar de beoogde gewijzigde activiteiten in Nederland. Deze vormen namelijk de basis voor de fiscale gevolgen, waarvoor eventueel zekerheid vooraf wordt gegeven.
Bent u het er mee eens dat de Belastingdienst bij grootschalig ontslag opnieuw moet toetsen of het bedrijf aan alle substance eisen voldoet?
Zie antwoord vraag 4.
Houdt u bij hoe vaak het gebeurt dat multinationals hun productie weghalen uit Nederland, maar hier wel om fiscale redenen blijven zitten? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat?
De Belastingdienst houdt het aantal keren dat multinationals hun productie naar het buitenland verplaatsen niet bij.
Vindt u het wenselijk wanneer multinationals enkel om fiscale redenen in Nederland blijven?
Een aantrekkelijk investerings- en vestigingsklimaat voor binnenlandse en buitenlandse bedrijven is van groot belang voor economische bedrijvigheid, het groeivermogen en daarmee gepaard gaande werkgelegenheid in Nederland. Het fiscale stelsel kan daaraan een wezenlijke bijdrage leveren. Het kabinet kiest daarom voor een aantrekkelijk fiscaal vestigingklimaat voor substantiële activiteiten en tegelijkertijd voor het tegengaan van misbruik van verdragen en regelgeving.
Bevestigt een dergelijke praktijk niet het beeld van Nederland als paradijs voor multinationals die de belasting willen ontlopen door de geldstromen via Nederland te laten lopen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke ondersteuning heeft Philip Morris de afgelopen tien jaar van de overheid gekregen?
Zoals hiervoor is aangegeven kan de Belastingdienst op grond van haar geheimhoudings-verplichting van artikel 67 van de algemene wet inzake rijksbelastingen geen informatie over individuele belastingplichtigen naar buiten brengen.
De Belastingdienst maakt slechts afspraken met belastingplichtigen die vallen binnen de kaders van wet, beleid en jurisprudentie. De suggestie dat er geheime afspraken zijn gemaakt buiten de hiervoor geschreven kaders is daarom niet juist.
Wat is uw reactie op het bericht over geheime afspraken die zouden zijn gemaakt met de Belastingdienst?2
Zie antwoord vraag 9.
Het voorkomen van witwassen van Russische vermogens |
|
Jesse Klaver (GL), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de motie-Servaes/Klaver1, die vraagt om verhoogde alertheid van instanties die zich bezighouden met het voorkomen van witwassen ten aanzien van tegoeden en transacties van Russische functionarissen, oligarchen en hun bedrijven, zowel in Nederland als op EU-niveau?
Ja.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan dit verzoek?
Hier is de huidige anti-witwaswetgeving relevant, met name de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Deze wetgeving eist van de financiële instellingen dat men stelselmatig een cliëntenonderzoek verricht, waaronder onderzoek naar de uiteindelijk belanghebbende, en dat men op risico gebaseerde en adequate maatregelen neemt om dit onderzoek optimaal te kunnen verrichten. Dat laatste houdt onder meer in dat van de instellingen een verhoogde alertheid vereist is en zo nodig extra (controle) maatregelen neemt in die gevallen waarin sprake is of kan zijn van een verhoogd risico op witwassen of terrorisme financiering. Voor de bepaling van het risico is zowel de aard van de dienstverlening als de achtergrond van de cliënt van belang. Zo moeten instellingen extra maatregelen nemen om de cliënt en/of de transactie te controleren indien een dienst wordt verleend aan politiek prominente personen. Het is uiteindelijk aan de instellingen zelf om de mate van het risico te bepalen en welke maatregelen men neemt. Duidelijk is dat daarbij de huidige situatie in Oekraïne en Rusland mede een belangrijke rol speelt.
Er is in de genoemde wetgeving bewust gekozen voor deze «principle-based» benadering, waarin niet wordt voorgeschreven hoe maar met welk resultaat de instellingen hun onderzoek moeten doen. Deze verplichtingen zijn gebaseerd op de Europese anti-witwasrichtlijnen zodat dit regime in alle lidstaten van kracht is.
In een dergelijke benadering past niet dat de overheid de instellingen in specifieke gevallen voorschrijft hoe invulling te geven aan hun verplichtingen. Wel spelen de toezichthouders hierbij een belangrijke rol, want het toezicht is gericht op de beoordeling of de risicobeoordeling en de ondernomen extra (controle)maatregelen adequaat zijn (geweest).
Aanvullend op deze eigen verantwoordelijkheid van financiële instellingen verstrekt toezichthouder DNB guidance in de vorm van de «Leidraad Wwft en Sanctiewet»2 en van een nieuwsvoorziening via email en twitter waarop iedere geïnteresseerde zich kan abonneren. In bepaalde gevallen wordt deze nieuwsvoorziening aangevuld met een circulaire aan alle onder toezicht van DNB staande instellingen. Dit is ook gebeurd naar aanleiding van de recente verordeningen inzake Oekraïne en Rusland.
Binnen Europa is door de Financial Intelligence Units (FIU’s) ook intensief samengewerkt ten aanzien van de sanctiemaatregelen inzake Oekraïne en Rusland. Specifiek voor Oekraïne is alle beschikbare informatie uit alle EU-landen via FIU.NET, het specialistische computernetwerk van de EU FIUs dat wordt beheerd door het Nederlandse ministerie van VenJ, bijeen gebracht. Al deze gecombineerde informatie heeft voor FIUs tot belangrijke nieuwe inzichten geleid. De Nederlandse FIU vervult hierin een actieve rol.
Tenslotte kan ik melden dat de relevante Nederlandse autoriteiten en deskundigen actief betrokken zijn bij internationaal overleg gericht op teruggave van verduisterde Oekraïense overheidsmiddelen. Zo waren het Openbaar Ministerie, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) en de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) vertegenwoordigd bij het Ukraine Forum on Asset Recovery in Londen op 28 en 29 april jl. Ook werden hier operationele contacten gelegd om de samenwerking en gegevensuitwisseling, conform de geijkte procedures te bespoedigen. Nederland zal zich internationaal blijven inzetten voor het traceren en teruggeven van verduisterde middelen.
Heeft u kennisgenomen van de bewering van de Russische activist Aleksej Navalny dat (a) 90% van het Russisch corruptiegeld wordt witgewassen in het Westen en (b) westerse politiediensten onderzoek van Navalny’s Anti-Corruptie Stichting hebben tegengehouden?2
Ja.
Herkent u het geschetste beeld? Hoe verklaart u de genoemde tegenwerking van het onderzoek?
De door de heer Navalny genoemde percentages neem ik voor kennisgeving aan. Het is onduidelijk op welke zaken hij doelt. Dit geeft onvoldoende aanknopingspunten om uitspraken te doen over de bewering dat het onderzoek van de door de betreffende persoon opgerichte Anti-Corruptie Stichting zou zijn tegengewerkt. Ook het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld over onvoldoende informatie te beschikken om beide beweringen op waarde te kunnen schatten.
Zijn Nederlandse instanties die zich bezighouden met het voorkomen en bestrijden van witwassen benaderd door Navalny of zijn Anti-Corruptie Stichting? Zo ja, hoe zijn deze contacten verlopen en hebben zij geleid tot onderzoeks- of opsporingsactiviteiten?
Het OM heeft hierover navraag gedaan bij het landelijk parket en het functioneel parket. Zij zijn niet benaderd door betrokkene of zijn Anti-Corruptie Stichting.
Oekraïense vermogens die in Nederland gestald worden en de rol die de Nederlandse ambassade hierin speelt |
|
Bram van Ojik (GL), Pieter Omtzigt (CDA), Jesse Klaver (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
In de beantwoording van eerdere vragen1 geeft u aan dat het seminar dat in november 2013 heeft plaatsgevonden op de Nederlandse ambassade in Kiev een publieke bijeenkomst was die openlijk in de media is geadverteerd en waarvoor elk geïnteresseerd bedrijf zich kon aanmelden; sluit u uit dat de Nederlandse ambassade zelf gericht bedrijven- of individuele personen benaderd heeft en op de hoogte heeft gesteld van de bijeenkomst? Zo nee, welke bedrijven of personen zijn actief benaderd door de Nederlandse ambassade?
De organisatoren van het seminar (Nova, DLA Piper en Amsterdam Trade Bank) hebben de bijeenkomst geadverteerd op hun websites en in het Oekraïense zakenblad Kommersant. De Nederlandse ambassade heeft de uitnodiging van het seminar op 27 november 2013 op de website van de ambassade geplaatst. De ambassade heeft niet zelf actief bedrijven of individuele personen benaderd voor het seminar. Na afloop van het seminar is een foto van het event op de facebookpagina van de ambassade geplaatst.
In de beantwoording van de in vraag 1 bedoelde eerder gestelde vragen geeft u aan dat aan dat op bovengenoemd seminar 60 – 70 vertegenwoordigers van Oekraïense, Nederlandse en internationale bedrijven deelnamen; bent u bereid deze deelnemerslijst mee te sturen bij de beantwoording van deze vragen?
Alle geïnteresseerden konden zich vrij aanmelden voor het seminar. De organisatoren hebben een registratielijst bijgehouden van de aanmeldingen. In totaal waren ong. 100 geïnteresseerden geregistreerd, maar de daadwerkelijke presentie (naar schatting 60–70 deelnemers) is niet geregistreerd. De organisatoren van het seminar maken vanwege privacy redenen bezwaar tegen het delen van de registratielijst.
Sluit u uit dat dat deze 60–70 personen op geen enkele wijze gelieerd zijn, dan wel waren aan de 18 personen die op de EU-sanctielijst staan?
Zoals uw Kamer gemeld per brief van 7 maart is geen van de 18 personen van de lijst aanwezig geweest op dit seminar. Er bestaat geen volledig inzicht in alle relaties van de genoemde 60–70 personen die aanwezig waren zodat een dergelijke stellige garantie niet gegeven kan worden.
In de beantwoording van de in vraag 1 bedoelde eerder gestelde vragen worden de gestelde vragen 1 t/m 6 in gezamenlijkheid beantwoord, waardoor niet alle vragen zijn beantwoord; kunt u daarom in ieder geval separaat antwoord geven op onderstaande vragen 5, 6,7,8 en 9?
Ja.
Kunt u precies uiteenzetten hoe vaak, wanneer en in welke landen sinds het aantreden van het kabinet Rutte I trustkantoren presentaties hebben gegeven op of met medewerking van de Nederlandse ambassade, het Nederlandse Ministerie van Financiën of de Nederlandse Belastingdienst?
Het faciliteren en organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten over handelen met of investeren in Nederland is onderdeel van het standaard takenpakket van Nederlandse ambassades, consulaten, NBSO’s en NFIA’s. Er is geen centrale registratie van deze bijeenkomsten.
Kunt u bij elk van die gelegenheden aangeven welke trustkantoren het betreft?
Er vindt geen centrale registratie plaats van dergelijke gelegenheden en de deelnemers daaraan.
Heeft de Nederlandse ambassade in Kiev vooraf inzage gehad in de presentaties van trustkantoor Nova en advocatenkantoor DLA Piper die zij in november 2013 hebben gegeven op de Nederlandse ambassade in Kiev?
De Nederlandse ambassade heeft in voorbespreking met de hoofdorganisator Nova het doel van het seminar besproken. Het doel van het seminar was het informeren van Oekraïense en internationale bedrijven over investeringsmogelijkheden in Nederland conform internationale afspraken en nationale wet- en regelgeving inclusief de wettelijke substantie eisen. Dit wettelijke kader inclusief de controle van de Nederlandse Bank is meerdere malen tijdens het seminar expliciet benadrukt door de sprekers en de ambassade. De ambassade heeft niet voorafgaand de presentaties inhoudelijk beoordeeld, wel is de presentatie van Nova voorafgaand gemaild om technische redenen.
Bent u bereid de presentaties die trustkantoor Nova en advocatenkantoor DLA Piper gegeven hebben op de bijeenkomst in november 2013 op de Nederlandse ambassade in Kiev met de Kamer te delen bij de beantwoording van deze vragen?
De betreffende presentaties zijn eigendom van Nova en DLA Piper. Mede vanuit commercieel oogpunt willen zij deze niet publiek maken. Wel zijn beide bedrijven bereid om Kamerleden desgevraagd individueel op te hoogte te stellen van de inhoud van genoemde presentaties.
Hoeveel bijeenkomsten, en in welke landen, staan er dit jaar nog op Nederlandse ambassades gepland waar (onder andere) trustkantoren komen spreken over het fiscale klimaat in Nederland?
Dergelijke bijeenkomsten worden niet centraal geregistreerd; noch ziet het kabinet noodzaak daartoe.
In de beantwoording van de in vraag 1 bedoelde eerder gestelde vragen geeft u aan dat FIU-Nederland van trustkantoren in de periode 2010–2013 twee meldingen van ongebruikelijke transacties ontvangen hebben die aan Oekraïne te relateren zijn; hoe verhoudt dit aantal zich tot het feit dat van de EU-sanctielijst van 18 personen, drie personen (een deel van) hun vermogen in Nederland gestald hebben?
De eerder gestelde Kamervragen hadden betrekking op het aantal meldingen op grond van de witwasregelgeving in de periode 2010–2013 met betrekking tot gelden uit Oekraïne. Op grond van de nationale anti-witwaswetgeving (Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering (Wwft)) dienen transacties die mogelijk op witwassen duiden, en om die reden als ongebruikelijk kwalificeren, aan de Financial Intelligence Unit (FIU) te worden gezonden. Deze wettelijke verplichting dient een preventief doel, voorkomen van witwassen, en een repressief doel, relevante informatie ter beschikking stellen aan de opsporingsdiensten. Het melden van ongebruikelijke transacties gebeurt op grond van objectieve indicatoren en/of subjectieve indicatoren, dat wil zeggen dat er aanleiding is te veronderstellen dat een transactie verband kan houden met witwassen. Dit is expliciet geen redelijk vermoeden van schuld in de zin van het wetboek van strafvordering. Deze meldingen van ongebruikelijke transacties worden vervolgens door FIU beoordeeld en op basis van de bij FIU beschikbare informatie kan FIU besluiten de ongebruikelijke transacties als verdacht door te melden aan de opsporing. Vermogen afkomstig uit de Oekraïne kan in Nederland terecht zijn gekomen op een wijze die een instelling geen aanleiding geeft te veronderstellen dat een transactie verband kan houden met witwassen. In een dergelijk geval is er op dat moment geen aanleiding voor een meldplichtige instelling om hier melding van te doen bij FIU.
Op grond van EU Verordening 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, zijn op 6 maart financiële sanctiemaatregelen van kracht geworden. Alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan of eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van de in de bijlage bij de verordening genoemde 18 personen zijn per direct in de hele EU bevroren. Iedere bevriezing dient gemeld te worden bij de toezichthouder, de Nederlandsche Bank (DNB).
Uiteindelijk is van deze twee ongebruikelijke transacties, één transactie verdacht verklaard; welke vervolgstappen zijn toen genomen? Is overgegaan tot vervolging?
Over strafzaken en informatie die aanleiding kan zijn tot strafrechtelijk onderzoek doe ik zoals gebruikelijk geen uitspraken, om schade aan eventueel strafrechtelijk onderzoek te voorkomen.
Het bedrag van deze verdachte transactie was 4 miljoen euro; hoe verhoudt dit bedrag zich tot de enkele honderden miljoenen euro's aan Oekraïens vermogen waar Nederland beslag op heeft gelegd de afgelopen weken?
In 2013 heeft DNB drie maatregelen genomen jegens drie trustkantoren. Van één trustkantoor heeft DNB de vergunning ingetrokken. In de twee andere gevallen gaat het om een aanwijzing in de zin van artikel 11 van de Wet toezicht trustkantoren, gericht op het monitoren van transacties en zakelijke relaties voorkoming van witwassen.
In beantwoording van de in vraag 1 bedoelde eerder gestelde vragen geeft u aan dat DNB vorig jaar nog maatregelen genomen heeft ten aanzien van enkele trustkantoren die deze verplichtingen onvoldoende bleken na te leven; welke maatregelen waren dat? Om hoeveel trustkantoren ging het precies?
De vragen zijn, zoals verzocht, één voor één en feitelijk beantwoord. Helaas bleek de beantwoordingstermijn te kort om de vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Raad Algemene Zaken van 13 maart 2014 te kunnen beantwoorden.
Bent u bereid deze vragen ieder afzonderlijk, heel feitelijk, te beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Raad Algemene Zaken dat is gepland op donderdag van 13 maart 2014?
Oekraïense vermogens die in Nederland gestald worden en de rol die de Nederlandse ambassade hierin speelt |
|
Jesse Klaver (GL), Pieter Omtzigt (CDA), Bram van Ojik (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u precies uiteenzetten hoe vaak, wanneer en in welke landen sinds het aantreden van het kabinet Rutte I trustkantoren presentaties hebben gegeven op of met medewerking van de Nederlandse ambassade, het Nederlandse ministerie van Financiën of de Nederlandse Belastingdienst? Kunt u bij elk van de gelegenheden aangeven welke trustkantoren het betreft?
Heeft de Nederlandse ambassade in Kiev vooraf inzage gehad in de presentaties van trustkantoor Nova en advocatenkantoor DLA Piper die zij in november hebben gegeven op de Nederlandse ambassade in Kiev?
Vielen de presentaties binnen het Nederlandse beleid, zoals dat in de OESO is afgesproken en met de Kamer gedeeld onder andere op het gebied van substance-eisen?
Bent u bereid de presentaties die trustkantoor Nova en advocatenkantoor DLA Piper gegeven hebben op de bijeenkomst in november op de Nederlandse ambassade in Kiev met de Kamer te delen, bij voorkeur nog voorafgaand aan de besloten technische briefing over het stallen van geld door de Oekraïense elite in Nederland die 11 maart aanstaande plaatsvindt?
Wie heeft de deelnemers voor de bijeenkomst in november op de Nederlandse ambassade in Kiev uitgenodigd? Bent u bereid een deelnemerslijst voor deze bijeenkomst met de Kamer te delen?
Hoeveel bijeenkomsten – en in welke landen – staan er de komende vier maanden op Nederlandse ambassades gepland waar (onder andere) trustkantoren komen spreken over het fiscale klimaat in Nederland?
In de beantwoording van eerdere vragen1 wordt aangegeven dat conform Europese wetgeving onderzoek naar de identiteit van de uiteindelijk belanghebbenden wettelijk verplicht is voor banken en trustkantoren; hoeveel meldingen zijn er in de periode 2010–2013 door banken en trustkantoren gedaan van verdachte transacties en of vermoeden van witwaspraktijken met betrekking tot gelden uit Oekraïne?
Hoe verhoudt dit aantal meldingen zich tot de hoeveelheid kapitaal dat van Oekraïne naar en door Nederland stroomt?
Bij hoeveel van deze meldingen is overgegaan tot vervolging?
Is deze meldingsplicht van vermoeden van fraude of witwassen door trustkantoren en financiële instellingen (die hun geld verdienen met het stallen van vermogens) niet een kwestie van de slager die zijn eigen vlees keurt?
Conform internationale afspraken gaat de Nederlandse wetgeving tegen witwassen uit van verplichtingen voor zogenoemde poortwachters: instellingen die door hun dienstverlening toegang bieden tot het Nederlandse financiële stelsel. Daartoe behoren financiële instellingen en trustkantoren, maar ook bijvoorbeeld advocaten en notarissen. Deze instellingen zijn verplicht zelf onderzoek te doen naar de identiteit en achtergrond van hun cliënten en transacties van hun cliënten. Met hun expertise zijn de instellingen daartoe het beste uitgerust en kunnen zij het best boordelen of een transactie ongebruikelijk is. Zulke transacties moeten zij melden bij de Financial Intelligence Unit – Nederland. Toezichthouders zoals de Nederlandse Bank (DNB) controleren of instellingen deze verplichtingen naleven. Zo heeft DNB vorig jaar nog maatregelen genomen ten aanzien van enkele trustkantoren die deze verplichtingen onvoldoende bleken na te leven.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk maandag 10 maart 2014 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Ook zoon Janoekovitsj sluisde vermogen weg via Nederlandse belastingroute |
|
Bram van Ojik (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel waarin wordt gesteld dat Nederlandse belastingroute gebruikt wordt door de Oekraïense machthebbers om geld weg te sluizen?1
Ja.
Klopt het dat de zoon van Viktor Janoekovitsj zijn belangen en geld mede heeft ondergebracht in Mako Holding en Artvin Holding zoals het Anti-Corruption Action Center in Kiev en zusterorganisatie PEPWatch beweren? Klopt het dat beide bedrijven in Nederland geen personeel hebben volgens de Kamer van Koophandel?
Op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan geen informatie worden gegeven over individuele belastingplichtigen. In zijn algemeenheid kan ik hierover opmerken dat zogenoemde dienstverleningslichamen aan bepaalde vereisten inzake de aanwezigheid in Nederland dienen te voldoen. Indien daaraan niet wordt voldaan, zal een belanghebbend ander land daarover worden ingelicht. In geval zekerheid vooraf voor een dienstverleningslichaam wordt gevraagd, dan zal de afspraak in de vorm van een Advance Pricing Agreement (APA) worden uitgewisseld met een belanghebbend ander land, indien slechts aan de minimum vereisten inzake de aanwezigheid in Nederland wordt voldaan. Voor houdstervennootschappen wordt alleen nog zekerheid vooraf gegeven, indien het concern naast de houdsteractiviteit voldoende nexus met Nederland aanwezig heeft. Hiervoor wordt verwezen naar de brief van 30 augustus 2013, IFZ/2103/320 U waarin deze maatregelen zijn beschreven.
Binnen de wettelijke mogelijkheden worden alle maatregelen genomen die dienstig en verantwoord zijn om het wegsluizen van mogelijk uit corruptie verkregen kapitaal uit Oekraïne te voorkomen. Zo zijn financiële instellingen en trustkantoren wettelijk verplicht cliënten en transacties te onderzoeken ter bestrijding van witwassen. Daarbij moeten zij in het bijzonder letten op personen met politieke of bestuurlijke posities en hun entourage, juist met het oog op het gevaar van corruptie. Transacties die kunnen duiden op witwassen, bijvoorbeeld het wegsluizen van corruptiegelden, moeten worden gemeld aan de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland). Dit meldpunt zorgt voor doorgeleiding naar opsporingsdiensten. Opsporingsdiensten kunnen dan strafrechtelijk onderzoek instellen en beslag leggen op tegoeden. Hierover vindt structureel afstemming plaats tussen de sector, financieel toezichthouders, FIU-Nederland en het Openbaar Ministerie. Die afstemming ziet nu ook specifiek op de situatie in Oekraïne.
Heeft u de indruk dat bij de financiële constructie rondom Mako Holding en Artvin Holding sprake is van een «lege» brievenbusmaatschappij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe rijmt dit met uw voornemen om dit soort «lege» brievenbussen die alleen maar uit zijn op de fiscale voordelen van het uitgebreide Nederlandse net van belastingverdragen aan te pakken? Deelt u onze mening dat Nederland per direct moet stoppen met meewerken aan corruptie en wegsluizen van kapitaal uit Oekraïne en daartoe zo snel mogelijk actie moet nemen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen en/of neemt u al?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze situatie nogmaals zichtbaar maakt dat het een noodzaak is duidelijk te weten wie de uiteindelijke belanghebbenden zijn van brievenbusmaatschappijen? Zo nee, waarom niet?
Kennis van de identiteit van de uiteindelijk belanghebbenden van cliënten is uitgangspunt in wetgeving ter bestrijding van witwassen en financieren van terrorisme. Conform Europese wetgeving ter zake is onderzoek naar de identiteit van de uiteindelijk belanghebbenden wettelijk verplicht voor ondermeer banken en trustkantoren.
De Nederlandse regulering van trustkantoren gaat nog verder: voor hen gelden bijvoorbeeld verdergaande verplichtingen inzake het achterhalen van herkomst en bestemming van middelen van rechtspersonen waaraan zij diensten verlenen.
Zo ja, waarom weigert het kabinet over te gaan tot invoering van een (openbaar) register van ultieme belanghebbenden? Bent u het eens dat zo'n register een belangrijk middel is om witwaspraktijken en belastingfraude tegen te gaan?
In het kader van lopende onderhandelingen over een vierde witwasrichtlijn is ondermeer het onderwerp «informatie over uiteindelijk belanghebbenden» aan de orde. In de beantwoording van eerdere vragen ter zake2 heeft het kabinet de Nederlandse visie op dit onderwerp toegelicht, onder verwijzing naar het BNC-fiche voor dit richtlijnvoorstel (Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1578).
In dat fiche staat dat het kabinet in dat verband een rol ziet voor het centraal aandeelhoudersregister. Dat standpunt draag ik ook uit bij de Europese onderhandelingen. Over de uitgangspunten voor dat centraal aandeelhoudersregister heeft de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens de Minister van Economische zaken en mijzelf, de Kamer geïnformeerd bij brief van 19 december 2012 (Kamerstukken II, 2012/13, 32608, nr.3. Het centraal aandeelhoudersregister zal in het kader van de uitoefening van publieke taken zoals controle, toezicht en handhaving toegankelijk worden voor bepaalde, geautoriseerde overheidsdiensten. De keuze voor een besloten register waarborgt de privacy van betrokkenen. Het feit dat de geautoriseerde diensten toegang zullen krijgen, maakt dat er sneller en meer informatie beschikbaar komt waardoor slagvaardiger kan worden opgetreden tegen onder meer witwassen en belastingfraude.
Bent u er van op de hoogte dat onder meer Frankrijk voorstander is van een ultiem belanghebbenden register en dat binnen het Europees parlement hiervoor ook brede steun bestaat? Kunt u verklaren waarom Nederland afwijkt van andere landen door een ultiem belanghebbenden register af te wijzen? Sluit u uit dat dit verband houdt met het relatief groot aantal brievenbusmaatschappijen in Nederland?
Ik ben ervan op de hoogte dat verschillende landen verschillende posities innemen ten aanzien van het onderwerp «informatie over uiteindelijk belanghebbenden». Uit een persbericht van het Europees Parlement heb ik begrepen dat het Europees Parlement voorstander is van een openbaar register. Een belangrijk aantal EU-lidstaten deelt evenwel de Nederlandse visie dat de vierde witwasrichtlijn ook op dit punt zoveel mogelijk in overeenstemming moet zijn met de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF).4 Die aanbevelingen schrijven voor dat bevoegde autoriteiten, in het bijzonder de opsporingsautoriteiten, snel toegang moeten hebben tot informatie over uiteindelijk belanghebbenden. Dit kan worden gerealiseerd door middel van een register of op andere wijze. Landen kunnen verder overwegen toegang tot deze informatie ook te verlenen aan private instellingen die wettelijk verplicht zijn cliëntenonderzoek uit te voeren. Publieke toegankelijkheid is niet aan de orde in deze internationaal overeengekomen aanbevelingen. De FATF benadering wordt ook onderschreven door de G8 in haar «Action Plan Principles to prevent the misuse of companies and legal arrangements» van 2013.
De Nederlandse opstelling in de richtlijnonderhandelingen houdt verband met het borgen van privacy van betrokkenen, zoals in verband met het centraal aandeelhoudersregister al verwoord in de hiervoor aangehaalde brief, en niet met het Nederlandse vestigingsklimaat of de aanwezigheid van zogenoemde brievenbusmaatschappijen in Nederland.
Zijn de Raadsconclusies over Oekraïne van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 februari 2014 al geëffectueerd in de zin dat er door Nederland al sancties zijn genomen en tegoeden zijn bevroren en geen visa worden uitgegeven aan degenen die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen en het gebruik van buitensporig geweld? Zo nee, wanneer zal dit gebeuren?
Voor antwoord op deze vragen zij verwezen naar de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken over de ontwikkelingen in Oekraïne van 2 maart 2014 en het Verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 3 maart 2014.
In aanvulling hierop kan worden vermeld dat op dit moment wordt onderhandeld over een EU-Raadsbesluit en Verordening om het besluit van de Raad Buitenlandse Zaken van 3 maart jl. te effectueren tot het instellen van sancties gericht op het bevriezen van tegoeden van degenen die verantwoordelijk zijn voor misbruik van staatstegoeden onder de voormalige regering en het bevriezen van tegoeden van personen die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen. Over de lijst met verantwoordelijken wordt nauw contact onderhouden met de Oekraïense autoriteiten. De Nederlandse inzet is erop gericht dit besluit zo snel mogelijk aan te nemen. Naar verwachting zal dat deze week nog gebeuren. Het kabinet hecht eraan bevriezing van tegoeden op Europees niveau vast te leggen om een maximaal effect te bereiken.
Bent u bereid het vermogen en de tegoeden van personen uit de corrupte elite uit Oekraïne, waaronder de zoon van de verdreven president Viktor Janoekovitsj, die via deze of soortgelijke financiële constructies geld wegsluizen, zo snel mogelijk te bevriezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk maandag 3 maart te beantwoorden?
Interdepartementale afstemming heeft ertoe geleid dat de onderhavige vragen eerst na de genoemde datum konden worden beantwoord.
Het opzeggen van het belastingverdrag met Nederland door Malawi |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Tijdens het debat op 18 december 2013 over «de uitkomsten van het SEO-onderzoek en de aanpak van belastingparadijzen in het algemeen» gaf de staatssecretaris van Financien aan dat Malawi het belastingverdrag met Nederland heeft opgezegd. Welke redenen heeft de regering van Malawi aangedragen om het belastingverdrag met Nederland op te zeggen?
De staatssecretaris van Financiën gaf in hetzelfde debat aan dat Malawi wel een nieuw verdrag met Nederland wil afsluiten, maar niet reageert op zijn brieven om het bestaande verdrag door te laten lopen totdat het nieuwe verdrag door beide landen is geratificeerd. Is hierover inmiddels al contact geweest met de regering van Malawi?
Zijn de onderhandelingen met Malawi over een nieuw belastingverdrag al begonnen?
Op welke wijze gaat u in het nieuwe verdrag tegemoetkomen aan de bezwaren (antwoord vraag 1) van de regering van Malawi?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord onder 1, 2 en 3 is het mij niet geheel duidelijk waarom Malawi het verdrag heeft opgezegd. Malawi heeft bij de opzegging verwezen naar de omstandigheid dat er een nieuw verdrag zou komen. Eind augustus 2013 is ambtelijk met Malawi overeenstemming bereikt over een nieuw verdrag conform de huidige beleidslijn voor verdragen met ontwikkelingslanden.
In de verhouding tussen Nederland en Malawi was nog het oude belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk (VK) uit 1948 van toepassing. Heeft de opzegging van het verdrag met Nederland door Malawi gevolgen voor andere belastingverdragen (zoals het verdrag tussen Malawi en VK)?
Nee.
De IBFD-studie naar belastingverdragen die in augustus 2013 werd gepubliceerd, zou oorspronkelijk gaan over de vijf landen Bangladesh, Ghana, Malawi, Uganda en Zambia. In het onderzoek wordt opgemerkt dat: «naderhand in overleg tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Financiën besloten is om in plaats van de verdragsrelatie met Malawi die met de Filippijnen in het onderzoek te betrekken.» Wat was de reden voor dit besluit? Was dit besluit ingegeven door het feit dat Malawi twee maanden voor publicatie van de studie het belastingverdrag met Nederland had opgezegd? Waarom is bij de toelichting niet vermeld dat Malawi in juni 2013 het belastingverdrag met Nederland heeft opgezegd?
Het besluit om het belastingverdrag met Malawi niet te onderzoeken is ingegeven door het feit dat Malawi, op het moment dat IBFD met het onderzoek begon, reeds had verzocht het verdrag te heronderhandelen en Nederland hier mee ingestemd had. Het had op dat moment geen zin nog het oude verdrag te onderzoeken. Ik ga er vanuit dat het IBFD de opzegging van het belastingverdrag door Malawi niet in zijn rapport heeft vermeld omdat men daarvan niet op de hoogte was.
Bent u bereid in het vervolg wanneer een land besluit het belastingverdrag met Nederland op te zeggen de Kamer per ommegaande hierover per brief te informeren?
Ik hecht er waarde aan om de Kamer naar behoren te informeren over de ontwikkelingen met betrekking tot belastingverdragen. Indien het duidelijk is dat een land het belastingverdrag met Nederland heeft opgezegd zal ik de Kamer daarover informeren.
Het intergouvernementele verdrag over het Europese bankenresolutiefonds |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de opvatting van onder meer de onderhandelaars van het Europees Parlement1 en de jurist René Repasi2 dat het onrechtmatig is om het Europese bankenresolutiefonds (SRF) te baseren op een intergouvernementeel verdrag?
Ja.
Kunt u op elk van de geuite bezwaren tegen de intergouvernementele aanpak afzonderlijk ingaan, met name op de strijdigheid met het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4, lid 3 VEU), met het beginsel van institutioneel evenwicht (artikel 13 VEU), met het beginsel van democratie (artikel 10 VEU), met de standstill-verplichting voor lidstaten op het moment dat de Europese Commissie een wetgevingshandeling heeft voorgesteld en met het uitgangspunt van gelijke behandeling van alle banken in de deelnemende lidstaten?
In het algemeen merkt het kabinet op dat het verdrag nog in onderhandeling is en dat teksten daarom nog aan verandering onderhevig zijn. Om die reden kan het kabinet niet een volledig beeld schetsen van alle elementen van het ontwerpverdrag. Wel kan vast het volgende worden opgemerkt.
Volgens het kabinet is de intergouvernementele aanpak niet in strijd met de genoemde beginselen. De verplichting van lidstaten om de geïnde bijdragen te storten in het SRF en de transitie van beperkte naar volledige risicodeling worden in het intergouvernementeel verdrag geregeld. Hoewel de Unie de bevoegdheid heeft om deze zaken te regelen, heeft zij deze zaken niet geregeld. Dat betekent in dit geval dat de lidstaten hierin op deze onderwerpen wetgeving en juridisch bindende handelingen kunnen vaststellen (artikel 2 lid 2 en artikel 4 VWEU). De genoemde bezwaren gaan er daarom ook ten onrechte van uit dat waar zowel de Unie als de lidstaten een bevoegdheid hebben om te handelen, zoals bijvoorbeeld op het terrein van de interne markt, lidstaten niet gezamenlijk die bevoegdheid buiten de Unie om mogen uitoefenen. Omdat het om een uitoefening van een nationale bevoegdheid gaat, gelden ook de nationale democratische eisen en niet die van de Unie. De intergouvernementele aanpak vormt dus geen schending van art. 10 VWEU.
Voor wat betreft het beginsel van loyale samenwerking gaan de genoemde opvattingen ten onrechte uit van de veronderstelling dat het bewust niet gebruiken van een bevoegdheid van de Unie in strijd is met dat beginsel. Uit het Unierecht kan echter geen plicht tot gebruik van een gedeelde bevoegdheid worden afgeleid. Kenmerk van een gedeelde bevoegdheid is immers dat men kan kiezen voor een uitoefening door de Unie, door de lidstaten of voor het niet uitoefenen van de bevoegdheid. Zolang de Unie, zoals in het onderhavige geval, de gedeelde bevoegdheid niet uitoefent (het voorstel van de Commissie is immers nog niet aangenomen), kan de lidstaat volgens het VWEU die bevoegdheid uitoefenen. Een dergelijke bevoegdheidsuitoefening van een lidstaat is dan ook niet noodzakelijkerwijs in strijd met het beginsel van loyale samenwerking en het institutionele evenwicht. Het kabinet ziet in het licht van dit beginsel ook geen bezwaren tegen het – vooruitlopend op de mogelijke uitkomst van de onderhandelingen tussen de Raad, het EP en de Commissie over het SRM-voorstel – werken aan een ontwerpverdrag dat overeenstemming tussen genoemde instellingen kan vereenvoudigen. Van een schending van de standstillverplichting zou eventueel sprake kunnen zijn indien het intergouvernementeel akkoord tot stand zou komen voordat er in triloog akkoord is bereikt over de SRM verordening. Mede om die reden zal dit laatste plaatsvinden voordat tot ondertekening van het intergouvernementeel verdrag wordt overgegaan.
De gelijke behandeling van banken heeft geen betrekking op het intergouvernementeel akkoord, maar op het SRM.
Deelt u de opvatting van Repasi3 dat tegenstanders van het gebruik van artikel 114 VWEU als enige rechtsbasis voor het Europees resolutiemechanisme/fonds (SRM/SRF) zich niet langer achter de Meroni-doctrine kunnen verschuilen nu het Europese Hof van Justitie deze doctrine heeft geactualiseerd in zijn recente arrest4 over short selling?
Het Hof heeft in het shortselling arrest geoordeeld dat op grond van art. 114 VWEU slechts een beperkte delegatie van bevoegdheden mogelijk is en deze alleen is toegestaan in zoverre dit noodzakelijk is om de doelstelling van harmonisatie te bereiken. Daaruit kan niet worden afgeleid dat het SRF zonder verdere voorwaarden kan worden gebaseerd op art. 114 VWEU.
Volgens het kabinet vormt art. 114 een voldoende rechtsbasis voor het SRF. Met name ten aanzien van de overdracht van contributies en de geleidelijke risicodeling binnen het fonds was voor die opvatting binnen de Raad echter onvoldoende draagvlak. Overigens heeft Uw Kamer de regering ook opgeroepen een andere juridische basis voor het toezichtsmechanisme te onderzoeken (motie Harbers van 9 oktober 2013). De Raad heeft gekozen voor de weg van een intergouvernementeel akkoord.
Hoe valt een intergouvernementeel verdrag over het resolutiefonds te rijmen met de motie-Klaver5, waarin de Kamer verlangt «dat de Europese Rekenkamer, het Europees Hof van Justitie en het Europees Parlement hun controlerende taak ten aanzien van het resolutiefonds kunnen vervullen»?
Het Hof van Justitie zal in het intergouvernementele akkoord worden aangewezen als bevoegde instantie om eventuele geschillen tussen de verdragsluitende partijen te beslechten. Hierdoor is zijn controlerende taak ten aanzien van het resolutiefonds gewaarborgd. Vanwege de nauwe samenhang tussen het SRM en het intergouvernementeel akkoord is ook het Europees Parlement betrokken. De controlerende taken van de Europese Rekenkamer zijn neergelegd in art. 60 van de SRM verordening. Deze worden niet geraakt of gewijzigd door het intergouvernementele akkoord.
Bent u bereid voorlichting te vragen aan de Raad van State over de verenigbaarheid van het beoogde intergouvernementele verdrag met het recht van de Europese Unie?
Aangezien het verdrag tijdens het goedkeuringsproces ook aan de Raad van State wordt voorgelegd ziet het kabinet geen aanleiding om daarover separaat voorlichting te vragen.
Uiteindelijke-belanghebbendenregisters in relatie tot de herziening van de derde anti-witwasrichtlijn |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de discussies in de Raad over invoering van uiteindelijke-belanghebbendenregisters, teneinde witwassen tegen te gaan en belastingontduiking te voorkomen?
Ja.
Heeft u in dit kader ook kennisgenomen van de plannen van de Britse regering om een uiteindelijke-belanghebbendenregister in te voeren in het Verenigd Koninkrijk?1
Ja.
Welke positie neemt Nederland in over uiteindelijke-belanghebbendenregisters in de Raad?
Het onderwerp «informatie over uiteindelijk belanghebbenden» is een van de onderwerpen die worden besproken in het kader van het voorstel voor een vierde witwasrichtlijn. De positie die door Nederland wordt ingenomen in de Raad, onder meer op dit onderwerp, is te vinden in het BNC-fiche waar u naar verwijst in uw vijfde vraag (Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1578). In dat fiche staat, zoals u terecht opmerkt, dat Nederland het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie op dit punt, te weten dat alle rechtspersonen in de EU zelf informatie over hun uiteindelijk belanghebbenden (UBO informatie) moeten bijhouden en dat die informatie beschikbaar moet zijn voor – kort gezegd – Wwft instellingen, niet wenselijk vindt. Nederland ziet meer in een centraal aandeelhoudersregister.
Bent u het ermee eens dat zo´n register publiek toegankelijk moet zijn teneinde zijn doel volledig te bereiken? Bent u bereid hiervoor op Europees niveau te pleiten? Zo nee, waarom niet?
Als gezegd ziet Nederland, waar het gaat om UBO informatie, meer in een centraal aandeelhoudersregister. Over de plannen aangaande, onder meer, de toegankelijkheid van een centraal aandeelhoudersregister is de Kamer bij brief van 19 december 2012 geïnformeerd (Kamerstukken II, 2012/13, 32 608, nr. 4). De minister van Veiligheid en Justitie heeft mede namens de minister van Economische zaken en mijzelf geschreven dat het centraal aandeelhoudersregister niet openbaar toegankelijk zal zijn maar slechts voor bepaalde, geautoriseerde, overheidsdiensten in het kader van controle, toezicht en handhaving. Ook schreven wij dat het notariaat toegang krijgt omdat daarmee de tijdrovende recherchewerkzaamheden die de notaris in het kader van een aandelenoverdracht moet verrichten in belangrijke mate kunnen worden gereduceerd en dat de aandeelhouder uiteraard zelf inzage zal hebben in informatie die over hem is opgenomen. Met de afweging dat het register alleen toegankelijk zal zijn voor geautoriseerde partijen, wordt tegemoet gekomen aan het belang dat de privacy van natuurlijke personen zo goed mogelijk dient te worden beschermd. Dit standpunt over toegankelijkheid van UBO informatie draagt Nederland ook op Europees niveau uit.
Herinnert u zich dat in het BNC-fiche staat dat Nederland vooralsnog meer ziet in een centraal aandeelhoudersregister?2. Kunt u aangeven op welke punten het centraal aandeelhoudersregister, zoals dat in Nederland ingevoerd wordt, verschilt van een uiteindelijke-belanghebbendenregister?
Wat de materiële invulling van een UBO-register zou kunnen zijn, is op dit moment niet duidelijk en is onderwerp van discussie in de Raad. Over de contouren van het centraal aandeelhoudersregister is uw Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstukken II, 2012/13, 32 608, nrs. 4 en 5). Naast de doelstelling van het centraal aandeelhoudersregister is toegelicht dat het register wordt gebouwd als onderdeel van het Handelsregister. Het Handelsregister bevat immers al informatie over bestuurders en enig aandeelhouders. Met de instelling van het centraal aandeelhoudersregister wordt beschikbare informatie over de betrokkenheid van natuurlijke personen bij ondernemingen als aandeelhouder in besloten vennootschappen of niet-beursgenoteerde vennootschappen op een belangrijk onderdeel uitgebreid. Deze uitbreiding biedt ten opzichte van de bestaande situatie nog beter inzicht in de betrokkenheid van natuurlijke personen bij rechtspersonen.
De gevolgen van het bestrijdingsmiddel metram-natrium op de volksgezondheid, het milieu en de natuur |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Henk van Gerven , Norbert Klein (50PLUS), Dion Graus (PVV), Lutz Jacobi (PvdA), Jesse Klaver (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat metram-natrium, het grondontsmettingsmiddel dat gebruikt wordt bij onder meer de teelt van lelies, in 2010 door de Europese Commissie verboden is?1
Metam-natrium wordt gebruikt als grondontsmettingsmiddel voornamelijk tegen nematodenbesmetting in de teelt van bollen, pootaardappelen en vermeerderingsgewassen.
Ik hecht eraan te melden dat er op dit moment twee wettelijke regelingen zijn, die een toepassing van metam-natrium in Nederland mogelijk maken. De eerste betreft een EU-vrijstelling («essential use»), ten tweede op basis van een Nederlandse vrijstelling conform artikel 38, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit licht ik hieronder toe:
In januari 2010 is door de Europese Commissie (EC) besloten om metam-natrium niet op te nemen in de Europese lijst van toegelaten werkzame stoffen (Annex I van de Richtlijn 91/414). De redenen hiervoor waren vooral:
De reden was niet dat er een ernstig vermoeden was dat deze stof kankerverwekkend is bij de mens.
Er werd tegelijkertijd een uitzonderingsclausule, de EU-vrijstelling, opgenomen voor landen die konden aantonen dat het gebruik van de stof onmisbaar was, conform EU-procedure.
Nederland heeft in 2010 deze EU-vrijstelling gekregen, nadat is aangetoond dat het middel in Nederland onmisbaar is voor de teelt van aardappelen, bollen en veel vermeerderingsgewassen vanwege nematodenproblematiek. Metam-natrium mag onder de EU-vrijstelling in Nederland alleen worden toegepast onder strikte wettelijke gebruiksvoorwaarden en na melding bij Dienst Regelingen en de NVWA (toepassing slechts eenmaal in een periode van 5 jaren op hetzelfde perceel; gebruik van grondinjectie-apparatuur, waarbij het middel op tenminste 10 cm diepte moet worden ingebracht; aanrollen van de grond direct na toepassing, en verder mag het middel niet worden gebruikt in grondwaterbeschermingsgebieden).
Deze EU vrijstelling loopt uiterlijk 31 december 2014 af.
Overigens is in 2012 op basis van een aangevuld Europees dossier, waarvan de wetenschappelijke onderbouwing met studies is aangevuld, metam-natrium als werkzame stof in Europa opnieuw goedgekeurd door de Europese Commissie en het Standing Committee on the Food Chain and Animal Health, op basis van een EFSA-beoordeling. Deze beoordeling leidt alleen dan tot goedkeuring als de risico’s voor mens, dier en milieu aanvaardbaar zijn, conform het toetsingskader. Dit goedkeuringbesluit kent voorwaarden, zoals een maximaal gebruik van eenmaal per 3 jaar en een maximale dosering van 153 kg/ha werkzame stof of het equivalent, namelijk 300 liter middel per ha. Binnen de risicobeoordeling ten behoeve van een toelating moet door de lidstaat specifiek aandacht worden besteed aan bescherming van omstanders en omwonenden.
Onder deze EU goedkeuring kan een toelatinghouder een aanvraag voor toelating van een middel op basis van metam-natrium indienen bij het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden, Ctgb (of bij een andere toelatingsautoriteit in een EU lidstaat). Een toelatingsaanvraag zal vervolgens door het Ctgb worden beoordeeld op de risico’s voor mens, dier en milieu. De toelatingen van middelen op basis van metam-natrium in de lidstaten, dus ook in Nederland, zullen tenminste aan Europees gestelde voorwaarden moeten voldoen. Op dit moment is bij het Ctgb nog geen toelating voor een middel op basis van metam-natrium aangevraagd.
Daarnaast verleent Nederland gerichte vrijstellingen op basis van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden voor een zeer beperkt areaal. Met een artikel 38-vrijstelling mag metam-natrium een keer extra gebruikt worden. Deze vrijstelling kan worden verleend ter bestrijding van het quarantaine-organisme stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci) in de bollenteelt. Nederland is gehouden aan de Europese fytosanitaire wetgeving die bepaalt dat verspreiding van het stengelaaltje moet worden voorkomen.
Als er een aantasting met stengelaaltjes binnen 5 jaar na de grondontsmetting met metam-natrium wordt geconstateerd, dan kan het stengelaaltje volgens de gebruiksvoorschriften van de onder a) genoemde EU-vrijstelling niet worden bestreden. Via een nationale artikel 38 vrijstelling kan het middel dan toch worden ingezet. Er mag dan één extra behandeling worden uitgevoerd om de verspreiding van het stengelaaltje te voorkomen en alleen op besmet verklaarde percelen. In 2013 is metam-natrium op 3,5 hectare onder deze artikel 38 vrijstelling toegepast.
Kunt u bevestigen dat dit verbod is ingesteld vanwege de grote gevaren van dit middel voor milieu, flora- en fauna en de volksgezondheid, waaronder het ernstige vermoeden dat het kankerverwekkend is bij de mens?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat blootstelling aan gasvormig Methyl Isothiocyanate (MITC), een afbraakproduct van metam-natrium, onder meer irritatie van de ogen, de huid en de bovenste luchtwegen kan veroorzaken, bestaande astma kan verergeren en acuut bronchospasme, Reactive Airways Dysfunction Syndrome (RADS) en longoedeem kan veroorzaken?2
Deze mogelijke effecten zijn beschreven in een publicatie van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid met het oog op mogelijke incidenten met metam-natrium. De EFSA noemt deze effecten niet, maar rapporteert wel over MITC dat het corrosief en sensibiliserend is voor de huid en irriterend voor de luchtwegen. Of deze effecten optreden is afhankelijk van de mate van blootstelling.
Kunt u aangeven hoeveel incidenten met metam-natrium zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan, waarbij mensen onwel en/of ziek zijn geworden door het gebruik van metam-natrium in hun leefomgeving en kunt u hierbij ook aangeven wat de mate en de aard van de blootstelling van omwonenden aan metam-natrium is geweest? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen meldingsplicht voor incidenten met gewasbeschermingsmiddelen. Het Nederlands Vergiftigingen Informatie Centrum kan geconsulteerd worden door artsen (huisartsen, medisch specialisten in ziekenhuizen, GGD-artsen, bedrijfsartsen e.a.). Het NIVC houdt deze vragen bij.
Over metam-natrium is het NIVC vanaf 2005 zes maal geconsulteerd en het betrof de volgende meldingen:
2005:
Volwassene. Huidblootstelling aan Monam, 1 dag later bezoek aan arts in verband met zich uitbreidende chemische brandwonden.
2005:
Volwassene. Huidblootstelling aan Monam, brandwonden op buik na morsen van Monam op overall, overall niet direct uitgetrokken.
2006:
Volwassene. Huidblootstelling aan Metam-natrium, product over zijn schoenen gekregen, is daarna doorgelopen. 's Avonds pas voeten gewassen en 1 dag later blaren op voeten.
2008:
Schapen. Grond behandeld met Monam, weiland ingezaaid. Schapen zijn vrij vlug hierna op het land gezet, overlijden van schapen.
2009:
Volwassene. Inname van Metam-natrium, geen verdere gegevens over beloop.
2011:
Verontruste bewoner. Meerdere mensen wonen naast een bollenkweker die 1 week geleden zijn land heeft behandeld met Monam; de grond is deels afgedekt. Na 1 week ruikt de bewoner de gassen nog. Hij heeft irritatieklachten van de bovenste luchtwegen gehad (branderige neus, mond, tong en bovenste luchtwegen); gevoel van branderige tong houdt nog aan.
Bij de NVWA zijn daarnaast in 2013 twee incidenten gemeld met betrekking tot metam-natrium. Deze incidenten zijn door de NVWA onderzocht (Oudemirdum en Dwingeloo). Hierbij is gekeken of het wettelijk gebruiksvoorschrift is overtreden en of zorgvuldigheidseisen voldoende in acht zijn genomen. Bij deze inspecties zijn door de NVWA geen overtredingen bij het gebruik geconstateerd.
Kunt u bevestigen dat al in het Nederlandse Meerjarenplan Gewasbeschermingsmiddelen van 1991 metam-natrium werd aangewezen als een te saneren middel, en dat dit inhield dat deze stof zo snel mogelijk, maar in ieder geval in 2000, verboden zou worden?3
De taakstelling van het Meerjarenplan Gewasbescherming betrof de reductie van het verbruik van grondontsmettingsmiddelen in de periode 1990–2000 met 80% (ten opzichte van de periode 1984–1988).
Door kennisontwikkeling, verspreiding van kennis en het instellen van de Regulering Grondontsmettingsmiddelen in 1993 is de taakstelling met een reductie van 86% ruimschoots gehaald. Door de genoemde Regulering Grondontsmettingsmiddelen mocht een perceel uiteindelijk maximaal één maal per 5 jaar worden ontsmet met een grondontsmettingsmiddel op basis van dichloorpropeen, cis-dichloorpropeen of metam-natrium (de «natte» grondontsmettingsmiddelen). Op dit moment zijn alleen nog middelen op basis van metam-natrium toegelaten.
Sanering van metam-natrium was aan de orde vanwege overschrijding van de concentratie van 0,1 ug/l in grondwater volgens het CTB-rekenmodel indertijd. De sanering is uitgevoerd door implementatie van de Regulering Grondontsmettingsmiddelen, dat betekent dat door de verplichte lagere toepassingsfrequentie geen normoverschrijding in het grondwater meer optreedt.
Kunt u verklaren waarom deze stof in Nederland toch nooit is verboden en waarom er op het Europese verbod al sinds 2010 jaarlijks een tijdelijke vrijstelling wordt ontleend voor dit middel?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB) negatief heeft geadviseerd over de ontheffingen op het verbod van metam-natrium, omdat de normen voor uitspoeling, vogels, zoogdieren, niet doelwit arthropoden en wormen aanzienlijk worden overschreden en kunt u uitleggen waarom u dit advies niet heeft opgevolgd en toch (opnieuw) de vrijstelling heeft verleend?4
De vrijstelling voor een extra toepassing van metam-natrium is nodig voor de bestrijding van een quarantaine-organisme, namelijk het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci). (Zie ook antwoord op vraag 12).
Bij vrijstellingen op grond van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en artikel 53 van de EU Verordening 1107/2009, wordt het Ctgb om advies gevraagd over de risico’s van het gebruik van de stof bij de aangevraagde toepassing. Daarnaast wordt de NVWA om advies gevraagd omtrent de vraag, zoals de wet voorschrijft, of er sprake is van een landbouwkundige noodzaak. In de afweging om een ontheffing voor maximaal 120 dagen te verlenen, dienen beide adviezen gewogen te worden.
Het Ctgb heeft in juli jongstleden inderdaad een negatief advies aan het Ministerie van Economische Zaken uitgebracht over een artikel 38-vrijstellingsaanvraag van Monam Cleanstart (metam-natrium) voor het gebruik als grondontsmettingsmiddel vaker dan eenmaal per 5 jaar. Dit negatieve advies is uitgebracht vanwege de risico’s voor uitspoeling naar het grondwater en de risico’s voor vogels, zoogdieren, niet- doelwit arthropoden en regenwormen conform huidig toetsingskader.
Gelet op het grote belang van het middel voor de betrokken bedrijven en de uitroeingsverplichting is besloten het vrijstellingsverzoek in te willigen, daarbij is meegewogen dat er slechts op een zeer beperkt areaal wordt vrijgesteld. In de vrijstelling zijn extra gebruiksvoorschriften ingesteld om het risico verder te verminderen. In 2013 is op 3,5 hectare metam-natrium onder de vrijstelling toegepast, conform de EU-wetgeving en slechts op besmet verklaarde percelen.
Kunt u bevestigen dat jaarlijks circa 5.000 hectare landbouwgrond wordt ontsmet met metam-natrium, waarvan circa 2.700 hectare bloembollen? Zo nee, wat zijn dan de juiste cijfers?
Ja, hierbij de gegevens van de jaren 2008–2012 over de met metam-natrium ontsmette arealen conform de «essential use»:
Jaar
Totaal (ha)
Bloembollen (ha)
2008
5.637
2.845
2009
5.487
2.614
2010
4.650
2.693
2011
5.642
3.203
2012
5.603
3.306
Kunt u de gevolgen daarvan voor mens, dier en milieu beschrijven?
Het Ctgb maakt een risico-inschatting van de effecten van een middel op mens, dier en milieu voor het aangevraagde gebruik. Bij gebruik, conform gebruiksvoorschrift, van metam-natrium van hoogstens eenmaal per vijf jaar blijven de risico’s voor mens, dier en milieu binnen de hiervoor wettelijk gestelde kaders. Bij gebruik vaker dan eenmaal per 5 jaar, bestaat een verhoogd risico voor uitspoeling naar het grondwater en een verhoogd risico voor vogels, zoogdieren, niet-doelwit arthropoden en regenwormen.
Kunt u bevestigen dat metam-natrium op meerdere locaties in Nederland het Maximale Toelaatbare Risico (MTR) overschrijdt, waarbij op een aantal locaties deze norm zelfs vijf keer wordt overschreden?5
Uit de bestrijdingsmiddelenatlas op het internet6 blijkt dat waterschappen voor metam-natrium geen analyses uitvoeren in oppervlaktewater. Hier liggen technische oorzaken aan ten grondslag. Metam-natrium is namelijk dermate vluchtig en snel afbreekbaar dat het vrijwel niet aantoonbaar is in oppervlaktewater. Het door metam-natrium gegenereerde MITC (de werkzame stof) is in de periode 2009–2011 variërend van 6 tot 36 locaties teruggevonden in het oppervlaktewater. Bij alle overschrijdingen lagen de gevonden concentraties onder de MTR7 waarden.
Kunt u bevestigen dat een tijdelijke vrijstelling op basis van artikel 38 van de wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden alleen in noodsituaties mag worden verleend?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat wanneer er sprake is van een jarenlange gedoogsituatie van een middel dat in Europees verband is verboden, er geen sprake meer kan zijn van een noodsituatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen waarom deze vrijstelling dan toch is verleend?
Zie ook de beantwoording van van vraag 1 waarbij wordt ingegaan op de reguliere toelating van metam-natrium op basis van de EU-vrijstelling «essential use» en de NL-vrijstelling op basis van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Overigens is in 2012, op basis van een aangevuld Europees dossier, waarvan de wetenschappelijke onderbouwing met studies is aangevuld, metam-natrium als werkzame stof in Europa opnieuw goedgekeurd door de Europese Commissie en het Standing Committee on the Food Chain and Animal Health, op basis van een EFSA-beoordeling.
De artikel 38 vrijstelling betreft een bijzondere noodsituatie, waarbij metam-natrium wordt gebruikt voor het voorkomen van verspreiding van een EU-quarantaineorganisme: het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci). Metam-natrium mag alleen worden gebruikt op met dit aaltje besmetverklaarde percelen. Verspreiding van dit aaltje dient vanwege EU fytosanitaire wetgeving te worden voorkomen (Richtlijn 2000/29/EG van de Raad, Bijlage II, Deel A, Rubriek II, a-4). Bloembollen mogen alleen in de handel worden gebracht als ze vrij zijn van dit aaltje. Door de NVWA wordt op besmette percelen een teeltverbod van 6 tot 10 jaar opgelegd voor waardplanten van stengelaaltjes. Door bestrijdingsmaatregelen (zoals grondontsmetting) kan de besmetting eerder worden opgeruimd en is de teelt van bloembollen weer mogelijk.
Kunt u bevestigen dat er werkbare alternatieven zijn voor de bestrijding van stengelaaltjes, zoals inundatie en het afdekken van het land met folie voor een periode van zes weken?
Inundatie (het onder water zetten van een perceel) is goed werkzaam tegen aaltjes, maar deze maatregel is niet op alle grondsoorten en in alle situaties toepasbaar (vanwege de helling van het perceel, beschikbaarheid van water en diepte van het grondwater). De maatregel van afdekken met folie in combinatie met inwerken van organisch materiaal biedt nog onvoldoende zekerheid over een afdoende werking tegen stengelaaltjes (rapport PPO-AGV, Lelystad, Molendijk et. al, 2008: «Studie naar perspectieven van biologische grondontsmetting»). Ook groenbemesters die tegelijkertijd nematoden aantrekken en «wegvangen» uit het gewas is een alternatief dat wordt onderzocht en in de toekomst (gedeeltelijk) kan worden ingezet tegen sommige van de nematoden.
Onderzoek wijst tot op heden uit dat er onvoldoende alternatieven beschikbaar zijn om de gewassen voldoende tegen nematoden te beschermen, met name ook tegen quarantaine-organismen.
Kunt u uiteenzetten hoeveel meldingen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft gekregen in respectievelijk 2010, 2011, 2012 en 2013 van telers, die gebruik willen maken van metam-natrium en kunt u tevens aangeven hoeveel vrijstellingen er zijn verleend aan telers, die binnen vijf jaar na een grondontsmetting het middel wederom wilden gebruiken?
jaar
Areaal totaal ontsmet met metam-natrium (ha)
Areaal vrijstelling art 38 Wgb (ha)
2010
4.650
16,1
2011
5.642
9,2
2012
5.603
9,4
2013
Nog niet geïnventariseerd
3,5
Kunt u bevestigen dat op dit moment de laatste afgegeven tijdelijke vrijstelling is verlopen per 31 oktober 2013?6 Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, de 120 dagen vrijstelling voor de toepassing van metam-natrium conform artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is per 31 oktober 2013 verlopen.
Wilt u toezeggen geen nieuwe vrijstelling meer te verlenen voor het gebruik van metam-natrium?
Ik heb begrip voor de zorgen van omwonenden in verband met mogelijke blootstelling aan metam-natrium. In het kader van het advies van de Gezondheidsraad inzake omwonenden zal het kabinet uw Kamer zeer binnenkort in zijn algemeenheid over gewasbeschermingsmiddelen en blootstelling aan omwonenden informeren. Ik erken ook dat de sector veel belang heeft bij de huidige vrijstelling onder de genoemde strenge voorwaarden, omdat er geen afdoende alternatieven voorhanden zijn om nematoden te bestrijden in de pootaardappelen, bollen en in vermeerderingsgewassen. Intrekking van de vrijstellingen zal er toe leiden dat in deze teelten schade zal worden opgelopen, ook ten aanzien van export van deze gewassen naar derde landen. Dit overwegende zeg ik toe om specifiek voor het gebruik van metam-natrium afspraken te maken om blootstelling van omwonenden te beperken. Ik zal op korte termijn over de mogelijkheden van het verder reguleren van de blootstelling van metam-natrium aan omwonenden in overleg treden met LTO en de relevante partij in de gewasbeschermingsmiddelenindustrie. Bij de beperking van blootstelling van omwonenden denk ik bijvoorbeeld aan een extra teeltvrije zone en het verplicht stellen van blootstellingsreducerende maatregelen. Ik zal uw Kamer hiervan op de hoogte stellen.
Country-by-country reporting voor internationaal opererende ondernemingen |
|
Jesse Klaver (GL), Arnold Merkies |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het voorstel van de commissie Ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement (advies-Sargentini) tot invoering van country-by-country reporting voor internationaal opererende ondernemingen?1
Ja.
Komt de Nederlandse inzet binnen de Raad van ministers (hierna: de Raad) overeen met dit voorstel, dat is gebaseerd op de verplichting tot country-by-country reporting voor banken die reeds is goedgekeurd door de Raad en opgenomen in de richtlijn kapitaalvereisten2? Zo nee, op welke onderdelen wijkt de Nederlandse inzet af en waarom?
Op het richtlijnvoorstel is de gewone wetgevingsprocedure van toepassing. Dat betekent dat het Europees Parlement zich ook uitspreekt over het voorstel. In dat kader wordt door de leidende commissie Juridische zaken een verslag opgesteld. Door andere commissies wier beleidsterreinen worden geraakt, zoals de commissie Ontwikkelingssamenwerking, worden adviezen opgesteld.
In mei 2013 heeft de Europese Raad conclusies aangenomen om country-by-country reporting inzake belastingbetalingen door grote ondernemingen en groepen ter hand te nemen bij het richtlijnvoorstel over de bekendmaking van niet-financiële informatie. Nederland heeft steeds aangegeven dat afstemming met bestaande transparantieverplichtingen, zoals de verplichting die reeds is opgenomen in de richtlijn voor kapitaalvereisten, van belang is. Dat bevordert immers consistente regelgeving en voorkomt onnodige stapeling van administratieve lasten.
Bent u bereid om u ervoor in te spannen dat bedrijven verplicht worden om de afgedragen belasting per land in hun jaarverslag aan te geven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van het tegengaan van agressieve fiscale planning door grote of beursgenoteerde (internationaal opererende) bedrijven, die door middel van fiscale planning erosie van belastinggrondslagen teweegbrengen. De Nederlandse regering heeft ten aanzien van voorstellen over rapportage van belastingbetalingen het standpunt uitgedragen zoals eerder door haar is verwoord in de antwoorden op de eerdere vragen van de leden Klaver en Merkies van 17 april 2013 en 15 oktober 2013 (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 2329 en Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 440) en in de brief aan de Tweede Kamer van 30 augustus 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 25 087, nr. 60). Dat wil zeggen dat Nederland volop steun geeft aan het groeiende aantal internationale initiatieven tot bevordering van transparantie door middel van belastingrapportages. Daarbij heeft Nederland wel aandacht voor de mogelijk negatieve economische consequenties van publieke beschikbaarheid van deze informatie. Ook vindt Nederland het belangrijk dat wanneer er in de EU specifieke voorstellen worden gedaan, deze voldoende duidelijk zijn en de effecten voldoende in kaart worden gebracht. Op die manier kunnen de lidstaten zich een gedegen oordeel over het voorstel vormen, hetgeen de voortvarendheid van de besluitvorming bevordert.
Kunt u deze vragen in ieder geval beantwoorden voor het plenaire debat over het SEO rapport «Uit de schaduw van het bankwezen»?
Uw vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Belangenverstrengeling hoogleraren financiële sector |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Al die petten, dat is oppassen geblazen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de onderzoeksconclusie dat ruim drie op de vijf hoogleraren financiële sector (accountancy, bedrijfskunde, economie, financiën, fiscaal recht), nevenfuncties vervult in de financiële wereld?
In het antwoord op schriftelijke vragen van het lid Mohandis (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 543) en Van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 542) is gesteld dat het vervullen van nevenfuncties aangeeft dat hoogleraren en universiteiten steeds meer betrokken raken bij de samenleving en dat dit een goede zaak is. Wij zien geen reden om hierover anders te denken als het gaat om hoogleraren met nevenfuncties in de financiële sector. Waar het vervolgens wel om gaat is dat de afspraken over transparantie worden nageleefd (zie hiervoor vraag 6).
Kunt u middels een vergelijkend onderzoek inzicht geven in het aantal nevenfuncties in andere wetenschappelijke sectoren?
Nee, wij beschikken niet over de daartoe benodigde informatie. Wij delen de opvatting dat er transparantie dient te bestaan over nevenfuncties. Met de universiteiten is afgesproken dat hoogleraren hun nevenfuncties vermelden op de profielpagina’s op de website van de universiteit en dat deze informatie actueel wordt gehouden. De hoogleraren onderschrijven de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Die code bevat specifieke bepalingen, onder meer ten aanzien van het doen van opdrachtonderzoek. Deze afspraken geven waarborgen voor integriteit en transparantie.
Klopt het dat de meerderheid van de hoogleraren in de Commissie Structuur Nederlandse Banken banden heeft met de financiële sector? Vindt u het wenselijk dat een commissie, die de overheid adviseert over de financiële sector, voor het merendeel bestaat uit mensen die werkzaam zijn in diezelfde sector? Ziet u hierbij het risico dat de «slager zijn eigen vlees keurt»?
Een meerderheid van de hoogleraren die zitting hebben gehad in de Commissie Structuur Nederlandse Banken vervult nevenfuncties in de financiële sector. Dit is ook openbaar, zoals blijkt uit het eindrapport van de commissie en websites van de universiteiten van de betrokken hoogleraren.
Het vervullen van dergelijke nevenfuncties acht ik geen belemmering voor onpartijdige vervulling van het lidmaatschap van deze adviescommissie. Een dergelijke nevenfunctie is geen reden om aan te nemen dat de betrokken hoogleraren afhankelijk zijn van de financiële instelling waarbij zij hun nevenfunctie vervullen. In de praktijk blijkt ook dat hoogleraren die nevenfuncties vervullen in de financiële sector zich niet ervan laten weerhouden om standpunten uit te dragen waarvoor binnen de financiële sector veel weerstand bestaat. Een voorbeeld hiervan is het pleidooi van verschillende hoogleraren uit de commissie voor een (aanzienlijk) hogere verplichte leverage-ratio voor banken.
Verder acht ik het van belang dat in een adviescommissie zo hoogwaardig mogelijke expertise aanwezig is. Indien elke hoogleraar met enige nevenfunctie in de financiële sector van lidmaatschap van de Commissie Structuur Nederlandse Banken zou zijn uitgesloten, zou dit niet zijn bereikt.
Kunt u middels een vergelijkend onderzoek aangeven in welke mate ditzelfde geldt voor commissies op andere beleidsterreinen? Hoe waarborgt u de onafhankelijkheid van commissies die de overheid adviseren?
Een vergelijkend overzicht van adviescommissies kunnen wij niet geven. Voor advisering aan de overheid wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande adviesorganen, ingesteld op basis van de Kaderwet adviescolleges. Voor specifieke onderwerpen worden soms (ad-hoc) adviescommissies ingesteld. Daarbij gaat het om thema’s waarop specifieke deskundigheid nodig is, vaak uit de sector zelf. Van belang is wel dat de onafhankelijkheid wordt gewaarborgd, ook in verband met de kwaliteit van de advisering. Voor zover hierbij wetenschappers zijn betrokken, zijn zij gehouden aan de Nederlandse gedragscode voor wetenschapsbeoefening.
Deelt u het oordeel in antwoord op eerdere vragen2 over hoogleraren accountancy van de toenmalige staatssecretaris van OCW dat voor een onafhankelijke positie van hoogleraren, voldoende transparantie over nevenfuncties moet zijn? Bent u ervan op de hoogte dat er in de praktijk door universiteiten niet wordt voldaan aan de regels van de VSNU (Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten) omtrent de transparantie over nevenfuncties van hoogleraren? Zijn deze regels afdwingbaar? Bent u bereid om actief maatregelen te nemen zodat universiteiten wel aan deze richtlijnen gaan voldoen of een wettelijk kader te scheppen?
In de beantwoording van diverse vragen over nevenfuncties van hoogleraren is het belang van transparantie voortdurend onderstreept. In de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Mohandis en het lid Van Dijk is aangegeven dat door de koepel van universiteiten (VSNU) onlangs de naleving van afspraken over het openbaar maken van nevenfuncties bij de instellingen is getoetst. Uit de toetsing blijkt dat hoogleraren hun nevenfuncties doorgaans vermelden op de profielpagina’s op de website van de universiteit en dat universiteiten op verschillende manieren borgen dat die informatie zo actueel mogelijk is. Dat gebeurt bijvoorbeeld via toetsing van de juistheid van gegevens of door het terugkerend te bespreken in functioneringsgesprekken. Ik blijf over dit onderwerp met de VSNU in gesprek. Signalen dat er zaken misgaan, zal ik daarbij aankaarten.
Deelt u de mening dat het enkel stellen van eisen aan transparantie onvoldoende is om te bewerkstelligen dat er voldoende onafhankelijke en kritische hoogleraren financiële sector zijn? Zo nee, waarom niet?
Uit het antwoord op vraag 6 blijkt dat er niet alleen afspraken zijn gemaakt over transparantie maar dat deze ook worden nageleefd. Meer in algemene zin is het verder van belang dat de Nederlandse gedragscode wetenschapsbeoefening wordt nageleefd. Hoogleraren dienen deze bij hun aanstelling te onderschrijven. De universiteiten zien toe op de naleving van de gedragscode.
Vindt u dat het voorkomen van belangenverstrengeling door fiscalisten in de financiële sector niet alleen een zaak is van universiteiten, maar ook van de regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u invulling geven aan deze verantwoordelijkheid?
In zijn algemeenheid is het van belang dat de onafhankelijkheid van hoogleraren gewaarborgd wordt en dit geldt vanzelfsprekend ook voor de onafhankelijkheid van fiscale hoogleraren. Ook zij dienen bij hun aanstelling de Nederlandse gedragscode wetenschapsbeoefening te onderschrijven. Ik zie geen reden om voor deze categorie een ander regime te hanteren dan voor overige hoogleraren.
Wat vindt u van de praktijk van gesponsorde leerstoelen in relatie tot de invloed van (financiële) bedrijven binnen universiteiten?
Sponsoring van leerstoelen is een goede manier om de banden tussen universiteiten en bedrijfsleven aan te halen en zo de economische en maatschappelijke impact van wetenschappelijk onderzoek te versterken. De onafhankelijkheid van het onderzoek wordt gewaarborgd doordat hoogleraren bij hun aanstelling de Nederlandse gedragscode wetenschapsbeoefening dienen te onderschrijven (zie het antwoord op vraag 7).
Bent u ervan op de hoogte dat de Universiteit van Amsterdam (UvA) meer dan een miljoen euro aan financiële steun ontvangt van een bedrijf dat zich specialiseert in high-frequencytrading? Acht u dit wenselijk? Op welke wijze wordt op dit moment gerapporteerd over het geld dat universiteiten ontvangen van bedrijven? Kunt u hier nader inzicht in geven? Overweegt u normen om deze praktijk aan banden te leggen?
Uit navraag bij de Universiteit van Amsterdam is gebleken dat de UvA van het bedoelde bedrijf geen rechtstreekse sponsorbijdrage heeft ontvangen. De bedoelde bijdrage is verstrekt aan de onafhankelijke Stichting Amsterdams Universiteitsfonds. Dit fonds ondersteunt projecten bij de UvA die de bevordering van de wetenschapsbeoefening en de verrijking van het studentenleven als doel hebben. Dit doet ze onder meer door het verstrekken van reisbeurzen, beurzen en stipendia, subsidies, renteloze voorschotten, leningen en garanties, het instellen en onderhouden van leerstoelen en het instellen van prijzen. Ik heb hiertegen geen bezwaar.
Via het jaarverslag en de jaarrekening rapporteren de universiteiten over de financiële gang van zaken binnen de instelling. De instellingsaccountant geeft bij deze jaarstukken een controleverklaring af. Als sprake is van bijdragen vanuit steunfondsen worden deze in de jaarstukken verantwoord.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het plenaire debat over het SEO-rapport «Uit de schaduw van het bankwezen» plaatsvindt?
Nee.
De website scholenopdekaart.nl |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Waarom is de website scholenopdekaart.nl online gegaan terwijl het grootste deel van de informatie over scholen nog ontbreekt?
De website scholenopdekaart.nl is onderdeel van het project Vensters Primair Onderwijs. Dit project is een groeitraject. Daar is bewust voor gekozen. De eerste versie van scholenopdekaart.nl ontsluit informatie die al centraal beschikbaar was in het Basisregister Onderwijs. Stap voor stap zullen scholen daaraan nieuwe gegevens toevoegen. Dit kost tijd omdat het voor een deel ook gaat om nog door de school zelf te verzamelen informatie (zoals bijvoorbeeld cijfers over ouder- en leerlingtevredenheid).
Overigens zal ik in een aparte brief aan uw Kamer, die ik u dit voorjaar toezend, mijn visie op transparantie en daarmee ook op Vensters voor Verantwoording PO en VO uiteen zetten. Hierin zal ik onder andere ingaan op het belang dat ik hecht aan transparantie voor een goede werking van het onderwijsstelsel en de activiteiten die de PO-Raad en de VO-raad in dit kader (zullen) uitvoeren en reeds hebben uitgevoerd.
Wanneer zal de website niet meer «under construction» zijn?
Medio 2015 wordt het project Vensters PO door de PO-Raad afgerond. Op dat moment zal niet alleen de website scholenopdekaart.nl, maar ook het «schoolkeuzevenster» en het «managementvenster» gerealiseerd zijn.
Is de website op dit moment geschikt als hulpmiddel voor ouders om een school te selecteren, gezien het grote aantal ontbrekende gegevens? Kunnen ouders op basis van de website een afgewogen oordeel vellen?
Scholenopdekaart.nl is in de eerste plaats bedoeld als verantwoordingsinstrument aan alle belanghebbenden in en rond de school. De website bevat op dit moment al enkele relevante gegevens die ouders kunnen betrekken bij hun schoolkeuze. Conform de procesgang van Vensters voor Verantwoording wordt hieraan stap voor stap door de scholen nieuwe informatie toegevoegd, bijvoorbeeld over de tevredenheid van ouders en leerlingen, en over het schoolklimaat en de veiligheid.
Bent u van mening dat de belangrijkste indicator om scholen te vergelijken op de website het schooladvies voor vervolgonderwijs is? Zo nee, welke indicatoren acht u belangrijker of even belangrijk?
Het uiteindelijke doel van het project Vensters is het in samenhang tonen van de verschillende aspecten van de kwaliteit van de school. Het is juist dit brede beeld, in context geplaatst en in combinatie met het gesprek met de school zelf, dat de keuze voor een basisschool kan ondersteunen. Deze doelstelling ondersteun ik van harte.
Vindt u het wenselijk dat ouders hun schoolkeuze baseren op de schooladviezen voor vervolgonderwijs die in voorgaande jaren zijn gegeven?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Is het waar dat de ontwikkeling van deze website tot nu toe zeven miljoen euro heeft gekost? Waaraan zijn de ontwikkelingskosten besteed? Kunt u een onderbouwing van de kosten geven?
De PO-Raad heeft de totale kosten van het project Vensters PO gedurende 2012–2015 begroot op ruim 7 mln euro. Vensters PO ondersteunt en begeleidt meer dan 7.000 scholen in het primair onderwijs bij het ontwikkelen, verzamelen en publiceren van nieuwe, onderling vergelijkbare gegevens. Het geld wordt dus niet zozeer besteed aan de bouw van een website.
In de bij vraag 1 reeds aangekondigde brief over Vensters voor Verantwoording PO en VO zal ik ook nader ingaan op de inzet van de middelen en u een overzicht bieden van de activiteiten die in dit kader worden uitgevoerd.
Hoeveel gaat de voltooiing van de website kosten?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 6, heeft de PO-Raad de totale kosten voor de periode 2012–2015 begroot op ruim 7 mln euro. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Het Nederlands verzet tegen country-by-country reporting voor internationaal opererende ondernemingen |
|
Jesse Klaver (GL), Arnold Merkies |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse regering in Raadsverband «woordenrijk bezwaren aanvoert» tegen een EU-brede verplichting tot country-by-country reporting voor internationaal opererende ondernemingen?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, wat zijn de aangevoerde bezwaren?
De Nederlandse regering heeft ten aanzien van voorstellen over rapportage van belastingbetalingen het standpunt uitgedragen zoals eerder door haar is verwoord in de antwoorden op genoemde vragen van de leden Klaver en Merkies en de kabinetsreactie op het SEO-rapport Overige Financiële Instellingen en het IBFD-rapport ontwikkelingslanden. Dat wil zeggen dat Nederland volop steun geeft aan het groeiende aantal internationale initiatieven tot bevordering van transparantie door middel van belastingrapportages. Daarbij heeft Nederland wel aandacht voor de mogelijk negatieve economische consequenties van publieke beschikbaarheid van deze informatie en voor een goede afstemming met reeds bestaande transparantieverplichtingen. Ook vindt Nederland het belangrijk dat wanneer er in de EU specifieke voorstellen worden gedaan, deze voldoende duidelijk zijn en de effecten voldoende in kaart worden gebracht. Op die manier kunnen de lidstaten zich een gedegen oordeel over het voorstel vormen, hetgeen de voortvarendheid van de besluitvorming bevordert. Nederland zal ook in de toekomst een positie langs de hiervoor geschetste lijnen innemen.
Opereert de Nederlandse regering in EU-verband nog steeds in lijn met de motie-Merkies/Klaver2, het antwoord op de eerdere vragen van de leden Klaver en Merkies3, punt 10i van de conclusies van de Europese Raad van 22 mei jl.4 en de kabinetsreactie op het Sociaal Economisch Onderzoek-rapport Overige Financiële Instellingen en het International Bureau of Fiscal Documentation-rapport ontwikkelingslanden5?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zal de Nederlandse positie zijn tijdens de volgende bijeenkomst van de werkgroep «company law» van de Raad op 22 oktober aanstaande?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan bovenstaande bijeenkomst van 22 oktober te beantwoorden?
Uw vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Nederlandse financiële instellingen die investeren in kernwapens |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat er wereldwijd voor meer dan 314 miljard dollar geïnvesteerd wordt in kernwapenproducenten?1 Deelt u de mening dat het ethisch wenselijk is niet te investeren in de producenten van deze massavernietigingswapens? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van het rapport «Don’t bank on the bomb»2 waarin wordt gesteld dat wereldwijd voor meer dan 314 miljard dollar geïnvesteerd wordt in kernwapenproducenten.
Nederland is verdragspartij bij het Nucleaire Non-Proliferatie Verdrag (NPV) en streeft naar een wereld zonder kernwapens. Het kabinet heeft dit recent aangegeven in de Beleidsbrief nucleaire ontwapening en non-proliferatie, d.d. 24 oktober 2013, Kamerstuk 33 783, nr. 1. Het NPV verbiedt het bezit van kernwapens door de erkende kernwapenstaten echter niet. In Nederland opererende financiële instellingen dienen zich te houden aan de nationale wetgeving, waarin ook Nederlandse verdragsverplichtingen, zoals die van het NPV, zijn vervat. Binnen deze wettelijke kaders hebben financiële instellingen een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van hun beleggings- en investeringsbeleid.
Is het u bekend dat er in de landen Zwitserland, Nieuw Zeeland en Australië wetgeving is om investeringen in kernwapens tegen te gaan? Is het u tevens bekend dat de Ethische Advies Raad2 van het Noorse Overheidspensioenfonds, ondanks het feit dat kernwapens nog niet universeel verboden zijn, al in 2004 heeft besloten niet meer te investeren in kernwapenproducenten omdat deze naar zijn mening in strijd zijn met fundamentele humanitaire principes? Deelt u deze mening?
Onder verwijzing naar het antwoord bij vraag 1 wordt er geen verbod inzake het investeren in bedrijven die onderdelen voor kernwapens maken overwogen. Een onderzoek hiernaar is om die reden niet opportuun. Eventuele verbodswetgeving met betrekking tot dergelijke investeringen in andere landen is tegen deze achtergrond eveneens niet relevant.
Bent u bereid de mogelijkheden voor soortgelijke wetgeving in Nederland te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat ook het ABP – pensioenfonds voor overheid en onderwijs – nog steeds meer dan een miljard investeert in kernwapenproducenten? (1,21 miljard)
Het ABP heeft ervoor gekozen om de nationale wetgeving en internationale verdragsverplichtingen van de Nederlandse overheid als norm te nemen om te beoordelen waar het fonds wel en niet in belegt. Het ABP-bestuur is verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid van het ABP en legt daarover verantwoording af aan haar achterban en stakeholders. Beleggingen in bedrijven die onder meer onderdelen van kernwapens maken, zijn niet uitgesloten in het beleggingsbeleid.
Deelt u de mening dat, hoewel pensioenfondsen in Nederland primair zelf verantwoordelijk zijn voor hun beleggingsbeleid, het wenselijk is om de gelden die namens overheidspersoneel gereserveerd/gespaard worden bij een dergelijk fonds, niet in massavernietigingswapens te investeren?
Pensioenfondsen zijn inderdaad zelf verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid. Het pensioenfondsbestuur gaat over de beslissing in welke bedrijven of sectoren geïnvesteerd wordt. Het ABP heeft als beleid dat de beleggingen moeten passen binnen de nationale wetgeving. Het beleid rond maatschappelijk verantwoord beleggen, waar ook het beleggen in kernwapens bij hoort, staat met regelmaat op de agenda van het ABP. Het kabinet ziet daarom geen meerwaarde in het opnieuw onder de aandacht brengen van dit onderwerp bij het ABP. Het ABP is volgens het 14 november gepubliceerde rapport van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling één van de fondsen met de meeste aandacht voor maatschappelijk verantwoord beleggen.
Bent u bereid om, juist omdat het om geld van overheidspersoneel gaat, met het ABP in gesprek te gaan over deze investeringen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het u bekend dat ook ABN Amro nog steeds investeert in kernwapenproducenten? Is het u bekend dat deze investering nog maar 7,62 miljoen dollar bedraagt?
Ik heb van ABN AMRO vernomen dat in haar beleid is vastgelegd dat zij geen relaties wil met bedrijven die onderdelen van kernwapens maken. Hieruit volgt dat ABN AMRO geen krediet verstrekt aan dergelijke bedrijven. Wel is het zo dat in een aantal fondsen die door Neuflize OBC worden aangeboden, aandelen zitten van bedrijven die te relateren zijn aan kernwapens. Het gaat om EUR 7,5 miljoen in 7 bedrijven. De fondsen waar het om gaat, worden samengesteld door een derde gemandateerde partij. ABN AMRO vermeldt op haar website dat het beleid van ABN AMRO niet van toepassing is op mandaten. Door ABN AMRO is aangegeven dat er vanuit Neuflize OBC gesprekken worden gevoerd met gemandateerde partijen om ervoor te zorgen dat deze verder verduurzamen.
Deelt u onze mening dat het een kleine stap is voor deze systeembank om te stoppen met alle investeringen in kernwapenproducenten? Bent u bereid om er juist bij deze systeembank, waar u een bijzondere zeggenschap over heeft, op aan te dringen om niet langer te investeren in kernwapens? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven onder het antwoord op vraag 3 wordt een dergelijk verbod niet overwogen, dus ook niet voor ABN AMRO. De aandelen ABN AMRO worden beheerd door de onafhankelijke stichting NL Financial instruments (NLFI). Aanleiding voor oprichting van NLFI was de wens van de Tweede Kamer (motie-Weekers c.s., Kamerstukken II 2008/09, 31 965, nr. 7) om het aandeelhouderschap in financiële instellingen op een zakelijke, transparante en niet-politieke wijze in te vullen. De Staat stelt als aandeelhouder geen individuele eisen aan financiële instellingen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over pensioenonderwerpen op 6 november 2013?
Dat is in verband met de afstemming tussen de verschillende ministeries helaas niet gelukt.
Het bericht “Pensioenbeheer veel duurder” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Pensioenbeheer veel duurder»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat deze kostenstijging (voornamelijk) veroorzaakt wordt door hogere prestatievergoedingen aan vermogensbeheerders?
Vindt u het niet de kerntaak van vermogensbeheerders om te streven naar het best mogelijke rendement, ongeacht of zij hier wel of geen bonus voor ontvangen?
Ja, althans binnen de grenzen van het door het fonds vastgestelde risicoprofiel. Prestatiebeloningen zijn echter niet ongebruikelijk in contracten tussen financiële instellingen, zoals pensioenfondsen, en externe vermogensbeheerders.
Hoe beoordeelt u het feit dat ondanks dat pensioendeelnemers geraakt worden door kortingen, het uitblijven van indexatie van pensioenen en hogere pensioenpremies, hogere bonussen zijn uitgekeerd?
In reacties op het rapport wijzen woordvoerders van grote pensioenfondsen als verklaring voor de hogere prestatievergoedingen naar het feit dat de rendementen over 2012 hoger waren dan de benchmark. Een hoog rendement over het belegde vermogen is in het belang van deelnemers en gepensioneerden. Dit leidt immers tot herstel van de dekkingsgraden en tot een vermindering van de noodzaak om pensioenen nominaal te verlagen. In april 2013 hebben minder pensioenfondsen dan verwacht de pensioenen nominaal verlaagd. De verlagingen die wel zijn doorgevoerd, waren gemiddeld lager dan verwacht. De meevallende ontwikkeling is voor een deel te verklaren door een hoger beleggingsrendement.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat de hogere kosten voor vermogensbeheer worden afgewenteld op de pensioendeelnemers?
Zowel de kosten als de opbrengsten van het vermogensbeheer zijn van invloed op het jaarresultaat van het pensioenfonds en – via dat resultaat – op zijn vermogen. Het lijkt niet goed voorstelbaar om de opbrengsten van het vermogensbeheer wel en de kosten niet voor rekening van het pensioenfonds te laten komen. Een pensioenfonds is één collectief geheel, dus van afwenteling is geen sprake.
Bent u bereid afspraken te maken met de sector dat bonussen op z’n minst gekoppeld worden aan meerjarige beleggingsrendementen?
Desgevraagd heeft de pensioensector mij bericht dat prestatieafhankelijke vergoedingen op dit moment al in overgrote mate op meerjarig rendement worden gebaseerd. Contracten waarbij een prestatievergoeding wordt verleend op basis van een rendement per jaar, zonder rekening te houden met voorgaande jaren, worden steeds schaarser. Sectorbrede afspraken over prestatieafhankelijke vergoedingen zijn in dit licht overbodig.
Bent u bereid te streven, naast volledige transparantie, naar kostenbeheersing door de sector? Op welke wijze geeft u hier concreet invulling aan? Welke alternatieven voor kostenbeheersing liggen op tafel?
Kostenbeheersing is primair van belang voor deelnemers, pensioengerechtigden, werkgevers en de overige belanghebbenden van het pensioenfonds. De beste manier om tot kostenbeheersing te komen is een goed ingerichte governance. Als een fondsbestuur onvoldoende oog heeft voor het belang van kostenbeheersing, zal het daarop worden aangesproken door het medezeggenschapsorgaan (thans de deelnemersraad, vanaf juli 2014 het verantwoordingsorgaan) en door het interne toezicht. Hiervoor is vanzelfsprekend van belang dat de pensioenfondsen zelf goed inzicht hebben in hun kosten en daarover transparant zijn. Het rapport van LCP wijst uit dat de fondsen hiermee op de goede weg zijn.
Bent u bereid de mogelijkheid van een benchmark-systematiek om tot kostenbeheersing te komen, te onderzoeken?
Met mijn brief van 1 maart jl. heb ik u geïnformeerd over de resultaten van een wereldwijd benchmarkonderzoek naar uitvoeringkosten van pensioenfondsen2.
Pensioenfondsen maken al veelvuldig gebruik van benchmarks voor een vergelijking van de eigen uitvoeringskosten met die van andere fondsen.
Aan benchmarking zijn vanzelfsprekend kosten verbonden. Pensioenfondsen die zijn aangesloten bij de Pensioenfederatie, kunnen hun beheerskosten relatief goedkoop laten vergelijken met een benchmark door het bedrijf CEM, een Canadees bedrijf dat is gespecialiseerd in benchmarkonderzoek en wereldwijze analyses verricht voor pensioenfondsen.
Bent u bereid bindende afspraken met de pensioensector te maken, zodat in de toekomst alle pensioenfondsen gaan rapporteren over zowel de vermogensbeheerskosten als de uitvoeringskosten?
Uit het rapport van LCP blijkt dat een grote meerderheid van de pensioenfondsen, waaronder alle grote fondsen, op vrijwillige basis in het jaarverslag inzicht biedt in de uitvoeringskosten en de kosten voor vermogensbeheer. Ten opzichte van 2011 hebben de fondsen hierbij een grote slag gemaakt. Ik ga ervan uit dat in de jaarverslagen over 2013 weer meer fondsen hun kosten inzichtelijk zullen maken.
Daarnaast is de pensioensector op dit moment in overleg met de Autoriteit Financiële Markten over de vormgeving van Pensioen 1-2-3. In deze nieuwe vorm van deelnemercommunicatie zullen ook de uitvoeringskosten een plaats krijgen.
Ik volg deze ontwikkelingen met belangstelling, maar zie vooralsnog geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Pensioenonderwerpen op 6 november 2013?
Ja.
Seksuele vorming en de seksuele gezondheid van jongeren |
|
Linda Voortman (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de cijfers omtrent condoomgebruik en soa's1 van jongeren?2
Ja.
Deelt u de mening dat deze cijfers zorgwekkend zijn? Zo nee, waarom niet?
Deze uitkomsten bevestigen het belang om te investeren in een gezonde leefstijl van de jeugd, waaronder het bevorderen van seksuele gezondheid.
Het beleid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is gericht op de inzet van bewezen effectieve interventies. Hierbij wordt onder meer ingezet op promotie van condoomgebruik.
Het is van belang dat jongeren op het moment dat zij voor het eerst seksueel actief worden (elk jaar circa 200.000) over voldoende informatie en vaardigheden beschikken om seksuele relaties prettig, veilig en vrijwillig vorm te geven. Dat ze weten hoe ze zich tegen soa’s of een zwangerschap kunnen beschermen, dat ze seksueel weerbaar zijn en dat ze weten waar ze terecht kunnen met vragen of problemen.
Wat voor acties onderneemt u om de bewustwording van het belang van condoomgebruik onder jongeren te stimuleren?
Van het ministerie van VWS ontvangen de GGD’en, op grond van de regeling «Aanvullende seksuele gezondheidszorg», een subsidie ten behoeve van seksualiteitshulpverlening. In dit kader voeren de GGD’en onder de noemer «Sense» (zie ook www.sense.info ) op preventie gerichte activiteiten uit, zoals de promotie van condoomgebruik, om seksueel risicogedrag onder jongeren te verminderen.
De GGD’en worden hierin ondersteund door de landelijke thema-instituten op dit terrein: Rutgers WPF en Soa Aids Nederland. Momenteel wordt voor de Sense-hulpverlening onderzocht hoe e-health (gezondheidszorg die gebruik maakt van moderne media zoals internet, mobiele telefonie en sociale media), het beste ingezet kan worden ten behoeve van bevordering van seksuele gezondheid van jongeren.
Specifiek voor het onderwijs zijn door Rutgers WPF en Soa Aids Nederland diverse lespakketten ontwikkeld. Een belangrijk voorbeeld hiervan is «Lang leve de liefde».
Deelt u de mening dat bewustwording van seksuele gezondheid en preventie van soa's een taak is van het onderwijs?
Naar mijn mening hebben ouders en verzorgers de belangrijkste rol in de opvoeding en (seksuele) vorming van hun kinderen. Daarnaast levert het onderwijs een essentiële bijdrage aan de vorming van leerlingen door ze toe te rusten met de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor hun maatschappelijk functioneren. Daarom is in de kerndoelen voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs onder meer vastgelegd dat scholen aandacht moeten besteden aan de sociale redzaamheid van leerlingen.
Het leren zorgdragen voor hun eigen lichamelijke en psychische gezondheid en die van anderen, maar ook het respectvol leren omgaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, maken hiervan deel uit. Voor het middelbaar beroepsonderwijs is in de kwalificatie-eisen loopbaan en burgerschap opgenomen dat leerlingen leren zorgdragen voor hun eigen gezondheid. Bewustzijn van de eigen leefstijl en gezondheidsrisico’s van de eigen leefstijl, verantwoorde keuzes maken en activiteiten ondernemen die bijdragen aan een gezonde leefstijl, zijn daarvoor nodig. Naast bewegen en sport, voeding, roken, alcohol en drugs, wordt ook seksualiteit hierbij expliciet genoemd.
De wijze waarop dit vervolgens wordt vormgegeven, wordt op schoolniveau bepaald. Voor informatie en advies kunnen scholen websites als www.seksuelevorming.nl , www.langlevedeliefde.nl en www.schoolenveiligheid.nl raadplegen.
Bent u bereid stappen te ondernemen om het onderwijs over soa's en preventie daarvan te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Nee: zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat er verbeteringen noodzakelijk zijn in de lessen seksuele vorming in het basisonderwijs, bijvoorbeeld door deze altijd op een interactieve manier aan te bieden?
Zie de antwoorden op vraag 4 en 5.
Deelt u voorts de mening dat ouders of verzorgers meer bij dit onderwijs betrokken dienen te worden, zodat zij het gesprek met hun kinderen hierover kunnen voortzetten? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Seksualiteit kan voor ouders een lastig onderwerp zijn om met hun kinderen te bespreken. Om ouders hierbij handvatten te bieden is de website www.uwkindenseks.nl ontwikkeld. Deze website is onderdeel van de social media aanpak seksuele weerbaarheid van jongeren, gefinancierd door de ministeries van VWS en OCW. Op deze website vinden ouders allerlei tips en voorbeelden van gesprekken met kinderen.
Ook scholen en GGD’en kunnen ouders ondersteunen door ouderavonden te geven over dit onderwerp en te laten zien hoe ouders invulling kunnen geven aan deze opvoedingstaak. Scholen bepalen echter zelf bij welke onderwerpen en op welke manier zij ouders betrekken bij het onderwijs van hun kinderen.
Onterecht betaalde belasting door zwangere zzp’ers |
|
Linda Voortman (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat zwangere zzp’ers onterecht belasting hebben betaald over hun zwangerschapsuitkering?1
Ja.
Klopt het dat zzp’ers die onterecht inkomstenbelasting hebben betaald een verzoek in kunnen dienen bij de Belastingdienst om de ten onrechte betaalde inkomstenbelasting terug te krijgen?
Klopt het dat zij dit alleen voor de ten onrechte betaalde inkomstenbelasting over 2012 kunnen doen?
Kunnen zzp’ers die in 2011 of eerder een zwangerschapsuitkering hebben gehad en daarover ten onrechte inkomstenbelasting hebben betaald deze ook terug krijgen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat elke zzp’er die onterecht belasting heeft betaald over de zwangerschapsuitkering de teveel betaalde inkomstenbelasting terug dient te krijgen? Welke maatregelen neemt u om dit te bewerkstelligen?
Neemt u maatregelen om te voorkomen dat zzp’ers die in de toekomst een zwangerschapsuitkering aanvragen hierover ten onrechte inkomstenbelasting moeten betalen?
Het gaat in de gestelde vragen om zwangerschapsuitkeringen die een inkomensverzekeraar uitkeert op grond van een door de zzp’er afgesloten verzekering. Deze uitkeringen zijn op grond van de bestaande regelgeving niet belast voor de loon- en inkomstenbelasting. Voor zover relevant zijn alleen belast periodieke uitkeringen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval (artikel 3.124, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001). De onderhavige uitkeringen worden gedurende een beperkte periode uitgekeerd wegens zwangerschap en niet wegens invaliditeit, ziekte of ongeval. De uitkerende verzekeraars hebben dergelijke uitkeringen voor zover mij bekend ook niet als belast inkomen geduid. Het bevreemdt mij daarom als adviseurs deze uitkeringen in aangiften van hun klanten als inkomen hebben opgegeven.
Ook de Belastingdienst heeft het standpunt over deze onbelastbaarheid altijd meegedeeld aan belanghebbenden, onder andere tijdens een congres op 22 maart 2010 van het Verbond van Verzekeraars. Bovendien heeft de Belastingdienst in overleg met het Verbond van Verzekeraars in april 2010 een Handboek loonheffingen voor inkomensverzekeraars opgesteld, waarin is vastgelegd dat bij deze uitkeringen geen loonbelastingheffing aan de orde is, omdat de uitkeringen niet belast zijn voor de inkomstenbelasting.
Gelet op de afstemming die al heeft plaatsgevonden acht ik het niet noodzakelijk om specifieke voorlichting te geven aan zzp’ers die een dergelijke zwangerschapsuitkering aanvragen. Wel zal ik in de algemene voorlichting van de Belastingdienst en in de toelichting op de aangifte inkomstenbelasting een tekst opnemen over de onbelastbaarheid van deze uitkeringen.
Worden zzp’ers die gebruik maken van de regeling voorgelicht over de wijze waarop die uitkering bij de inkomstenbelasting moet worden doorgegeven? Zo nee, bent u bereid dit alsnog in de voorlichting over de zwangerschapsuitkering voor zzp’ers mee te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
De grondrechtensituatie in Hongarije |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het verslag-Tavares over de grondrechtensituatie in Hongarije, dat op 3 juli jl. door het Europees Parlement is aangenomen?1
Ja.
Deelt u de teleurstelling van het Europees Parlement over het feit dat «de Europese Raad de enige politieke instelling van de EU is die zich niet heeft uitgesproken, terwijl de Commissie, het Parlement, de Raad van Europa, de OVSE en zelfs de regering van de VS hun bezorgdheid hebben geuit over de situatie in Hongarije»?
Het is goed dat het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad van Europa de rechtsstaatontwikkelingen in zo Hongarije nauwgezet volgen. Deze internationale druk van m.n. de Europese Commissie en de Raad van Europa (waaronder de Venetië Commissie) heeft er eerder toe geleid dat Hongaarse wetgeving werd aangepast.
De merites van de aanpak van de Europese Commissie en de Venetië Commissie ligt in hun onafhankelijke en technische beoordeling van de situatie in Hongarije (respectievelijk bezien vanuit de Europese verdragen en de waarden van de Raad van Europa) – evenals de Hongaarse bereidheid met hen in dialoog te gaan en waar nodig wetten aan te passen. Ook nu heeft de Hongaarse regering gezegd tegemoet te komen aan de zorgen van de Europese Commissie en Venetië Commissie. Nederland verwacht dit ook van Hongarije.
Het kabinet is tevreden met de wijze waarop de Europese Commissie en de Venetië Commissie deze dialoog voeren en Hongarije weten te overtuigen aanpassingen door te voeren. De internationale kritiek op de wetgevingsprocessen is de Hongaarse regering reeds goed bekend, en de zorgen worden ook geregeld besproken door verschillende Europese lidstaten met Hongarije zelf. Ook Nederland heeft, zowel bij monde van de minister-president bij zijn Hongaarse ambtsgenoot als van de minister van Buitenlandse Zaken bij zijn ambtsgenoot, de situatie aan de orde gesteld.
Bent u bereid te bevorderen dat de voorzitter van de Europese Raad voldoet aan het verzoek om het Europees Parlement op de hoogte te brengen van zijn beoordeling van de situatie in Hongarije?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bevorderen dat de grondrechtensituatie in Hongarije op de eerstkomende bijeenkomst van de Europese Raad wordt geagendeerd, opdat voorzitter Van Rompuy kan voldoen aan het verzoek van het Europees Parlement?
Zie antwoord vraag 2.
Zult u zich inzetten voor het inwilligen van het verzoek van het Europees Parlement om een «artikel 2-trialoog» in het leven te roepen, waarbij de Europese Commissie en de Raad elk een vertegenwoordiger aanwijzen teneinde er, met de rapporteur en schaduwrapporteurs van het parlement, gezamenlijk op toe te zien dat de Hongaarse autoriteiten de aanbevelingen uit het verslag-Tavares (alsmede die van de Venetiëcommissie) ten uitvoer leggen?
In een Europese waardengemeenschap moeten we elkaar kunnen aanspreken op naleving van die waarden. Dat doet Nederland ook. Wat betreft de Hongaarse rechtsstaatontwikkelingen vervullen de Europese Commissie en de Raad van Europa hierbij momenteel een goede en constructieve rol.
Daarnaast zet het kabinet zich in voor de ontwikkeling van een aanvullend rechtsstaatelijkheidsmechanisme binnen de EU, zoals onlangs wederom besproken in de Raad Algemene Zaken. De aanbevelingen in de EP-resolutie naar aanleiding van het rapport Tavares voor een structureel monitoringsmechanisme («Kopenhagen-commissie») en een ad hoc mechanisme in geval van acute problemen op dit terrein («artikel 2 Noodagenda») sluiten hier goed bij aan. Het kabinet is evenwel geen voorstander van de ontwikkeling van mechanismen die specifiek gericht zijn op afzonderlijke lidstaten, zoals de voorgestelde «artikel 2-trialoog» voor Hongarije, omdat het aanvullend mechanisme op gelijke wijze op alle lidstaten toegepast moet kunnen worden indien daarvoor aanleiding zou zijn.
Deelt u de inschatting dat zo'n artikel 2-trialoog helpt voorkomen dat de politieke instellingen van de Europese Unie zich achter elkaar verschuilen bij het aanspreken van de Hongaarse regering op de ondermijning van de rechtsstaat, de democratie en de grondrechten, en het in werking zetten van de procedure van artikel 7, lid 1 van het EU-verdrag kan vergemakkelijken?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u beoordelen of de pogingen van de Europese Volkspartij (EVP) om de regering-Orbán via partijpolitieke contacten tot groter respect voor Europese waarden te bewegen, al resultaat hebben gesorteerd?
Nee, maar acties van de EVP in die richting worden uiteraard ondersteund.