Het bericht dat werkenden een steeds kleiner deel van de koek krijgen |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat van iedere euro die in de marktsector wordt verdiend, een steeds kleiner deel naar werknemers gaat?1
De arbeidsinkomensquote (AIQ) wordt gebruikt als een indicator voor de loonruimte bij bedrijven. Een lagere AIQ kan het gevolg zijn van een verandering in de productiestructuur, met gebruik van minder arbeid en meer kapitaal. Een lagere AIQ kan ook wijzen op een toegenomen winstgevendheid bij bedrijven, wat ruimte kan bieden voor loonsverhoging of werkgelegenheidsgroei. Op deze manier is de AIQ een belangrijke indicator in de loononderhandeling, waarin de afweging tussen loon en werkgelegenheid een belangrijk rol speelt. De loonruimte is als baken alleen betekenisvol op de middellange termijn, omdat de AIQ op korte termijn aanzienlijke conjuncturele schommelingen kent2.
Bij een sterke daling van de werkloosheid is het de verwachting dat de lonen gaan stijgen door de krapte die ontstaat op de arbeidsmarkt. Gezien de sterke daling van de werkloosheid van gemiddeld 7,4% in 2014 naar 4,7% in 2018, noemt het CPB de huidige loonontwikkeling echter gematigd. Zowel DNB als het CPB wijzen op de omvang van het onbenut arbeidsaanbod als mogelijke verklaring voor het achterblijven van de loonontwikkeling. Wanneer zij zich nu en in de komende tijd weer aanbieden op de arbeidsmarkt, is de arbeidsmarkt minder krap dan op basis van de werkloosheidscijfers wordt verondersteld. Het is belangrijk dat ook deze groep zo veel mogelijk op de arbeidsmarkt gaat meedoen.
Het is lastig te zeggen in welke sectoren er precies ruimte is. De verschillen tussen sectoren zijn groot, en de ruimte voor loonsverhoging hangt af van de winstgevendheid van bedrijven en van de economische vooruitzichten van een sector. Tegelijkertijd stijgt de reële loonvoet voor bedrijven iets sneller dan de arbeidsproductiviteit; tussen 2016 en 2018 zal de AIQ naar verwachting met ruim 1 procentpunt toenemen. De totale loonkosten voor bedrijven nemen ook sneller toe dan de contractlonen. Zo stijgen de incidentele lonen in 2017 en 2018, omdat de kans op een bonus of een gunstige baanwissel toeneemt.
Acht u het gewenst dat werknemers een steeds kleiner deel van de koek krijgen, terwijl het aandeel dat naar bedrijven gaat, groeiende is? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet? Wat gaat u doen om de arbeidsinkomensquote te verhogen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is voor u het gewenste niveau van de arbeidsinkomensquote? Is dat hoger of lager dan het huidige niveau? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke invloed heeft u op de ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote? Welke mogelijkheden ziet u om (in directe of indirecte zin) invloed uit te oefenen op de hoogte van de arbeidsinkomensquote?
De loonstijging is beperkt of indirect te beïnvloeden door het kabinetsbeleid. De contractloonstijging wordt in de marktsector bepaald door de sociale partners in cao’s. De overheid kan sociale partners wel aanmoedigen om, daar waar ruimte is voor loonsverhogingen, ook deze loonsverhogingen te realiseren.
Het kabinet heeft mede naar aanleiding van de publicaties door onder andere DNB en de rondetafel in de Tweede Kamer vorig jaar met sociale partners gesproken over de inzichten omtrent de AIQ en de eventuele loonruimte. Gesproken is ook over het mogelijke belang van eventuele loonsverhogingen voor verdere economische groei en werkgelegenheid. Belangrijkste conclusie was echter dat loonbeleid maatwerk vereist en (dus) aan decentrale (cao-)partijen is. De situatie is immers van sector tot sector verschillend, zo wordt ook door de verschillende rapporten bevestigd. Afhankelijk van de omstandigheden stellen decentrale partijen prioriteiten, waarbij de primaire beloning één van de afwegingen is.
Welke stappen heeft u gezet om het aandeel dat naar werkenden gaat te verhogen? In hoeverre is dit beleid succesvol geweest? Gaat u verdere stappen zetten om het aandeel dat naar werkenden gaat te verhogen? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke invloed heeft de verlaging van de winstbelasting voor bedrijven die meer dan 200.000 euro omzet hebben op de arbeidsinkomensquote en de winstquote?
De verlaging van de winstbelasting voor bedrijven die meer dan 200.000 euro omzet hebben heeft geen directe invloed op de winstquote en arbeidsinkomensquote. De winstquote en arbeidsinkomensquote geven het deel van het nationaal inkomen weer dat ten goede komt aan respectievelijk kapitaal en arbeid. Dit wordt gemeten voor belastingen en herverdeling waardoor belasting geen direct effect heeft op de winst- en arbeidsinkomensquote.
Bent u voornemens flex duurder te maken teneinde vaste contracten voor werkgevers aantrekkelijker te maken? Zo ja, op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet heeft met de Wet werk en zekerheid (Wwz) onder meer beoogd een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt te bereiken en de doorstroom van flexibele naar vaste arbeidsrelaties te bevorderen. De tendens om steeds vaker (onnodig) gebruik te maken van flexibele contracten was dan ook een belangrijke reden voor de invoering van de Wwz. Het kabinet heeft daarnaast maatregelen genomen om schijnconstructies tegen te gaan en om het in dienst nemen van mensen met een laag inkomen gericht goedkoper te maken. Het is aan het volgende kabinet om te besluiten wat daarin de volgende stappen zijn.
Bent u het met de heer Teulings eens die in zijn column zegt dat de overheid wel degelijk invloed heeft op lonen in de marksector omdat deze, als grootste werkgever, de ambtenarensalarissen kan verhogen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Vorig jaar is 300 miljoen euro uitgetrokken om te zorgen dat er ruimte is voor een loonsverhoging voor ambtenaren. Hierdoor zijn ambtenaren van de nullijn af. De loonstijging in de sector overheid is in principe gebaseerd op de referentiesystematiek en volgt de marktsector.
Welke invloed heeft het feit dat een steeds groter deel van de totale koek naar (aandeelhouders van) bedrijven gaat op het niveau van de investeringen door bedrijven? Kunt u uw antwoord onderbouwen met cijfers?
Enerzijds leidt een hogere winstgevendheid van bedrijven tot een hoger rendement op investeringen en tot grotere financieringsruimte voor bedrijven, wat in theorie leidt tot een hoger niveau van bedrijfsinvesteringen. Anderzijds leidt een lagere AIQ mogelijk tot minder vraag naar goederen en diensten vanuit huishoudens, wat op termijn juist kan leiden tot lagere bedrijfswinsten en dus een lagere vraag naar investeringen. Het is niet duidelijk welk effect doorslaggevend is.
Hoe verklaart u dat, ondanks een verdubbeling van de winstquote sinds 1995, de investeringsquote nu lager ligt dan in 1995?
Hiervoor verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 3 van eerdere Kamervragen van de leden Leijten en Hijink (beiden SP) met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1937), die de Minister van Financiën mede namens de Minister van Economische Zaken op 23 mei jl. naar de Tweede Kamer heeft verstuurd.
Bent u bereid, indien er dan nog geen nieuw kabinet is aangetreden, op Prinsjesdag voorstellen te doen om de lonen te verhogen? Zo ja, welke voorstellen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De bankenredding in Italië, waarbij Italië de regels voor de bankenunie aan zijn laars gelapt heeft |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Italiaanse regering zondagavond 25 juni 2017 een decreet heeft uitgevaardigd om twee banken te redden, namelijk de «Banca popolare di Vicenza» en de «Veneto Banca»?1
Ik heb kennisgenomen van het feit dat de Italiaanse overheid afgelopen weekend een plan heeft ingediend bij de Europese Commissie. Dit plan voorziet in de liquidatie van Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca onder nationaal insolventierecht met steun door de Italiaanse overheid. Als onderdeel van dit plan worden sommige onderdelen verkocht aan een andere Italiaanse bank, Intesa Sanpaolo. Op zondag 25 juni jl. heeft de Commissie middels een persbericht laten weten goedkeuring te hebben verleend voor de steun ten behoeve van de liquidatie van deze banken.2
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er geen bail-in van enige betekenis plaatsvindt, omdat de senior bondholders 100% terugkrijgen en dat de junior bondholders 80% van hun geld terugkrijgen, terwijl de overnemende partij, Intesa, al verklaard heeft beschikbaar te zijn om dit aan te vullen tot 100%?2
De aandeelhouders en houders van achtergestelde schulden hebben – zoals vereist door de staatssteunregels – volledig bijgedragen aan de kosten. Er is dus sprake van een bail-in tot en met junior. Naar onze informatie – die gebaseerd is op meest recente financiële verslaglegging van de twee banken (31 december 2016)4 – gaat het in totaal om zo’n € 4,0 mld aan aandelen en € 1,2 mld aan junior bonds, waarmee de verliezen worden opgevangen. Voor zover bekend vindt er geen bail-in van senior schulden plaats. De thans geldende staatssteunregels vereisen ook geen bail-in van senior schuld wanneer steun aan een bank wordt verleend. Ook de regels met betrekking tot de resolutie van een bank (i.e. de BRRD/SRM) vereisen niet dat senior schuldeisers altijd verliezen moeten absorberen.5
Uit het artikel waar het lid Omtzigt naar verwijst blijkt niet dat alle obligatiehouders hun geld terugkrijgen. Het artikel spreekt over de compensatie van een deel van de junior obligatiehouders, namelijk kleine (retail) investeerders. In het algemeen klopt het dat retail investeerders kunnen worden gecompenseerd in gevallen waar sprake is geweest van misleidende verkoop (misselling) van obligaties door banken. Een dergelijke compensatieregeling is eind 2015 ook toegepast bij vier andere kleine Italiaanse banken.6
Bent u ervan op de hoogte dat de markt er al lang rekening mee hield dat deze bondholders (junior en senior) veel van hun geld zouden verliezen en dat houders van deze bonds dus een wel heel positieve verrassing gehad hebben, die betaald is door de Italiaanse staat c.q. de Italiaanse belastingbetaler?3
Op de markten voor financiële instrumenten spelen dagelijks verschillende verwachtingen en sentimenten. Het is niet aan mij om daarover te speculeren.
Hoe kan het dat de Italiaanse staat garant staat voor slechte leningen en garant staat voor een aantal bondhouders, terwijl de afspraak in de bankenunie toch echt was dat er in voorkomende gevallen een bail-in zou plaatsvinden?
Op grond van de staatssteunregels kunnen lidstaten bij een faillissement liquidatiesteun verlenen.9 Doel van liquidatiesteun moet zijn dat een «exit» proces van niet-levensvatbare banken gecontroleerd verloopt, ter voorkoming van een ernstige verstoring in (een deel van) de economie van een lidstaat. Op grond van de bankenmededeling is bij liquidatiesteun in elk geval lastendeling (bail-in t/m junior) vereist.
Het persbericht van de Europese Commissie van zondag 25 juni jl. beschrijft de steunmaatregelen van de Italiaanse staat ten behoeve van de liquidatie van Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca.10 Het volledige besluit van de Commissie wordt op een later moment gepubliceerd.11 De liquidatiesteun bestaat volgens het persbericht uit financiële injecties van in totaal € 4,785 mld en garanties met een maximum van € 12 mld op de financiering die Intesa Sanpaolo verschaft voor de liquidatie van de banken. De financiële injecties en garanties van de Italiaanse overheid worden gedekt door senior vorderingen op de activa in de boedel van de te liquideren banken. Hierdoor vallen de netto kosten voor de Italiaanse staat volgens de Commissie naar verwachting een stuk lager uit dan de genoemde bedragen. De aandeelhouders en houders van achtergestelde schulden van Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca, delen, conform de staatssteunregels, wel in de lasten (bail-in tot en met junior). Ook hebben Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca eerder dit jaar al steun ontvangen ten behoeve van hun liquiditeitspositie.12
Verder ben ik niet bekend met aanvullende steunmaatregelen, zoals een aanvullende afkoopsom voor medewerkers, bovenop de bedragen die ik hierboven heb genoemd. Wel heeft de Europese Commissie in haar persbericht opgemerkt dat de financiële injecties ook dienen voor de overdracht van personeel naar Intesa Sanpaulo.
Is het waar dat de Italiaanse staat:
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat er in al die maanden geen enkele private partij gevonden is om te investeren in deze twee banken, zodat aan de Europese voorwaarde van nieuw privaat geld niet voldaan is?
In 2016 is door het Atlante fonds13 zo’n € 3,5 mld geïnvesteerd in Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca. Het lijkt er op dat het Atlante fonds en andere private partijen geen interesse hadden om (opnieuw) in de banken te investeren. Volgens de Single Resolution Board(SRB) waren er ook geen alternatieve private oplossingen voor Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca.14 Het klopt dat in alle gevallen eerst gezocht moet worden naar private oplossingen voor eventuele tekorten. Dat is dus niet gelukt.
Op welke wijze was de Europese Centrale Bank betrokken bij de redding en heeft zij toestemming gegeven?
Op vrijdag 23 juni 2017 concludeerde de Europese Centrale Bank (ECB) dat Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca faalden of waarschijnlijk zouden falen («failing or likely to fail»).15 Volgens de ECB beschikten de banken over onvoldoende kapitaal en voldeden ze daardoor niet meer aan de eisen. De ECB heeft haar oordeel gecommuniceerd aan de resolutieautoriteit van Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca, de SRB. De SRB heeft op haar beurt geconcludeerd dat er geen alternatieve (private) oplossingen beschikbaar waren voor Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca. Daarmee waren de eerste twee criteria voor resolutie vervuld. Vervolgens heeft de SRB geoordeeld dat resolutie niet in het publiek belang was (het derde criterium).16 Volgens de SRB vervulden de banken geen kritieke functies en zou hun falen naar verwachting geen ongunstig effect hebben op de financiële stabiliteit.17 Doordat resolutie volgens de SRB niet in het publiek belang was, dienden beide banken te worden geliquideerd onder nationaal insolventierecht. Op zaterdag 24 juni jl. heeft de Italiaanse overheid haar plan voor steun ten behoeve van de liquidatie van de banken aan de Commissie gemeld. De Commissie heeft dit op zondag 25 juni jl. goedgekeurd. Het persbericht van de Commissie noemt als overweging van Italië om de steun te verlenen het voorkomen van een economische verstoring in de Veneto-regio. De Commissie heeft daarin geoordeeld dat de operatie voldoet aan de staatssteunregels, dat de resterende activiteiten worden geherstructureerd en verkleind, en dat dit mogelijke verstoringen in de Europese markt beperkt. Ook oordeelt de EC dat Intesa is geselecteerd na een open en transparant proces.
Op welke wijze was de Single Resolution Board betrokken en heeft zij toestemming gegeven voor deze redding?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u stap voor stap aangeven welke stappen gezet zijn in de afwikkeling/overname van de banken, wie daarvoor toestemming gaf en of de regels van de bankenunie gevolgd zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u de gang van zaken? Houdt Italië zich aan de regels van de bankenunie?
De regels voor de bankenunie waar het lid Omtzigt naar verwijst zien op gemeenschappelijke regels voor en uitvoering van toezicht en resolutie, alsmede op gemeenschappelijke EU regels over kapitaaleisen en depositogarantiestelsels. Zowel de ECB als SRB hebben de relevante regels uit de BRRD en de SRM verordening toegepast. De ECB heeft op basis van die regels geconcludeerd dat de banken faalden of dreigden te falen en de SRB heeft vervolgens beoordeeld in hoeverre er private oplossingen beschikbaar waren en of resolutie in het publiek belang was. Omdat resolutie volgens de SRB niet in het publiek belang was, restte er voor beide banken op grond van de BRRD en de SRM verordening enkel liquidatie onder het nationale insolventierecht. De regels over de liquidatie van banken in insolventie zijn – met uitzondering van de regels over het verlenen van staatssteun bij liquidatie – niet geharmoniseerd. Dit bevestigd opnieuw dat het nodig is te kijken naar verder harmonisatie van nationale insolventiewetgeving.
Italië heeft in deze casus na goedkeuring van de Commissie – en nadat aandeelhouders en houders van achtergestelde schulden in de lasten hebben gedeeld – staatssteun verleend. In dat kader heeft Italië ervoor gekozen om depositohouders te beschermen, zonder dat senior schuldeisers een bijdrage hebben moeten leveren. Het is onduidelijk of resolutie (indien de SRB hiertoe had besloten), voor de crediteuren van de banken tot een significant andere uitkomst zou hebben geleid. Zo is onduidelijk hoeveel een bail-in van senior bonds zou hebben opgeleverd.
Ondanks dat de regels in deze casus zijn gevolgd, vind ik het van belang dat de Europese Commissie uitleg geeft over haar overwegingen om goedkeuring te geven aan deze forse staatssteun. Daarvoor is het allereerst van belang om het volledige besluit van de Commissie af te wachten, waarin doorgaans wordt ingegaan op welke wijze de liquidatiekosten beperkt blijven tot het noodzakelijke minimum.
Wat mij betreft is voor de toekomst ook van belang dat banken meer dan nu beschikken over een substantiële laag relatief eenvoudig bail-inbaar vermogen, de zogenaamde Minimum Requirement for own funds and Eligible Liabilities (MREL). Daarmee zullen banken beter in staat zijn om verliezen op te vangen, en kunnen zij zo nodig ook relatief eenvoudig worden geherkapitaliseerd. Het Europese voorstel voor een crediteurenhiërarchie waarbij lidstaten in hun nationale wetgeving een nieuwe laag dienen te creëren tussen achtergestelde schulden (junior) en de reguliere concurrente vorderingen (senior) kan hier aan bijdragen. Deze nieuwe laag «niet-preferente senior» schuld kan in resolutie onderhevig zijn aan bail-in nadat kapitaalinstrumenten zijn afgeschreven of omgezet, maar zonder dat andere senior schulden, die soms moeilijk bail-inbaar zijn, geraakt moeten worden.18 Het Maltese voorzitterschap heeft over de crediteurenhiërarchie in juni een raadsakkoord bereikt en de onderhandelingen met het Europees parlement (EP) zullen worden gestart wanneer het EP daar klaar voor is.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden, zodat de antwoorden mogelijk betrokken kunnen worden bij een debat in de laatste week voor het aanstaande zomerreces?
Ja.
Nederlandse pensioenfondsen die beleggen in de kerncentrales van Tihange en Doel |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van EenVandaag van 20 juni 2017 over het feit dat verschillende Nederlandse pensioenfondsen beleggen in de uitbater van de krakkemikkige Belgische kerncentrales in Tihange en Doel?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat ambtenaren verplicht zijn zich aan te sluiten bij het ABP-pensioenfonds en daardoor gedwongen beleggen in deze verouderde kerncentrales?
In algemene zin willen werknemers in Nederland dat hun pensioenuitvoerder op hun ingelegde pensioenpremies op verantwoorde en duurzame wijze rendement maakt, zodat een goed pensioen wordt bereikt. Voor sommige werknemers kan dat betekenen dat zij niet willen dat er in kernenergie wordt belegd.
Het Nederlandse pensioenstelsel kent vele bedrijfstakpensioenfondsen waar werkgevers en werknemers van de betreffende bedrijfstak verplicht bij zijn aangesloten, en waar werknemers dus zelf geen directe keuze hebben in de aard en vorm van de beleggingen van dat fonds. Het ABP is het bedrijfstakpensioenfonds voor overheid en onderwijs. De werkgeversvers- en werknemersvertegenwoordigers maken afspraken over de inhoud van de pensioenregeling. Het ABP-bestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Het beleggingsbeleid van het ABP past binnen (inter)nationale wet- en regelgeving. Bij een paritair bestuursmodel, zoals bij het ABP, worden vertegenwoordigers van sociale partners door de betreffende organisaties voorgedragen en benoemd in het bestuur.
Daarnaast maken vertegenwoordigers van werknemers en gepensioneerden onderdeel uit van het verantwoordingsorgaan. In het verantwoordingsorgaan worden de belangen van werkgevers, werknemers en pensioengerechtigden behartigd en hun opvattingen meegewogen binnen de eigenstandige integrale bestuurstaak van het fonds, om zo tot een zo goed mogelijk pensioenresultaat te komen. Ook is het verantwoordingsorgaan bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleggingsbeleid en de bestuurskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag. Kortom, ambtenaren kunnen via vertegenwoordigers in het verantwoordingsorgaan invloed uitoefenen op het beleggingsbeleid.
Wat vindt u ervan dat werknemers van het ABP in Heerlen en ambtenaren in de provincies Limburg, Brabant en Zeeland in september van de rijksoverheid jodiumpillen krijgen toegestuurd, die hen moeten beschermen tegen een deel van de gevolgen van een mogelijke kernramp bij de kerncentrales waarin zij gedwongen beleggen via hun pensioenfonds?
De kans op een kernongeval is bijzonder klein. Ondanks dat de kans klein is, vind ik het wenselijk dat de rijksoverheid uit voorzorg jodiumtabletten verspreidt. Jodiumtabletten voorkomen dat het lichaam radioactief jodium opneemt. Deze tabletten worden niet gericht onder ambtenaren verspreid, maar onder bepaalde groepen die het meeste kans hebben om schildklierkanker te ontwikkelen. De kans op schildklierkanker door radioactief jodium neemt af naarmate mensen ouder zijn. Het tweede element in de vraagstelling is de stelling dat de betrokken ambtenaren geen directe keuze hebben in het beleggingsbeleid van het ABP. Hiervoor gaf ik al aan op welke wijze deze werknemers deze invloed wél hebben.
Bent u bereid om uw invloed aan te wenden om beleggingen van pensioenfondsen in kerncentrales als die in Tihange en Doel te stoppen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het pensioenfonds ABP gaat over het eigen beleggingsbeleid en hanteert specifiek beleid inzake verantwoord beleggen. Dit beleid past binnen de nationale en internationale wet- en regelgeving en internationale standaarden. Eén van de bedrijven waar ABP in belegt, is het energiebedrijf Engie, dat grote stappen zet in de overgang naar meer duurzame energie (ongeveer 16% van de energieproductie). Dit bedrijf wekt ook energie op via kerncentrales (ongeveer 15%). ABP voert als aandeelhouder gesprekken met Engie over veiligheid en over de kerncentrales. Daarbij ligt de nadruk op de gevolgen voor mens en milieu en spreken zij het bedrijf aan indien dat nodig is. Kortom, naast het zoeken naar rendement op investeringen gebruikt het ABP zijn positie als aandeelhouder om het belang van veiligheid bij de kerncentrales te blijven benadrukken bij het management van Engie.
Deelt u de mening dat ambtenaren invloedrecht hebben op de beleggingen van hun pensioenfonds? Zo ja, op welke wijze kunt u de mogelijkheid voor ambtenaren creëren om niet langer via hun pensioenfonds te beleggen in de kerncentrales van Doel en Tihange? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheden van pensioendeelnemers om invloed uit te oefenen op het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds vloeit voort uit de wet versterking bestuur pensioenfondsen. (Voormalig) ambtenaren hebben invloed op het beleggingsbeleid van het ABP-bestuur via de werknemersvertegenwoordiging en de vertegenwoordiging van pensioengerechtigden. Daarnaast maken zij, zoals hierboven vermeld, onderdeel uit van het verantwoordingsorgaan. De invloed van deelnemers is hiermee al aanzienlijk.
De consequentie van Basel IV regels voor financieringsmechanisme ten behoeve van ontwikkelingssamenwerking |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Pas nieuwe eisen voor banken aan om schade in ontwikkelingslanden te voorkomen»?1
Ja.
Deelt u de strekking van dit artikel?
Tijdens de financiële crisis stond de solvabiliteit van banken flink onder druk. In het Bazelse Comité is naar aanleiding hiervan een pakket maatregelen overeengekomen – het Bazel III raamwerk – dat de kwaliteit en de hoeveelheid kapitaal die banken wereldwijd moeten aanhouden, substantieel heeft verbeterd en vergroot. In het Bazelse Comité zijn de onderhandelingen momenteel nog gaande over verdere hervormingen in de bankensector om de Bazel III agenda af te ronden (ook vaak aangeduid als Bazel IV). Of de zorgen van de auteurs van het opinieartikel ook bewaarheid zullen worden, valt op dit moment daarom nog niet te zeggen. Wel geldt in zijn algemeenheid dat het Bazelse raamwerk, bij de beoordeling van het benodigde kapitaal voor banken, geen onderscheid maakt naar de geografische blootstelling van een bank, maar dat wordt gekeken naar het onderliggende risico. Dat uitgangspunt onderschrijf ik.
Is de zorg die in het artikel wordt genoemd bekend bij De Nederlandsche Bank (DNB), zodat ook die zijn invloed op de uitkomst van Basel IV kan aanwenden?
Ja, deze zorg is bij DNB bekend. De Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO) en Rabobank hebben een brief met hun zorgen over onbedoelde consequenties van de afronding van het Bazel III raamwerk voor ontwikkelingslanden aan het Bazelse Comité gestuurd. DNB heeft hiervan een afschrift ontvangen. Het Bazelse Comité zal de reacties op de voorgestelde hervormingen zoals geconsulteerd2 meewegen bij de vormgeving van het definitieve raamwerk.
In hoeverre is het risico dat banken opererend in ontwikkelingsgebieden lopen te vergelijken met in het Westen opererende banken?
Erkent u dat handel met ontwikkelingslanden gestimuleerd moet worden en dat hogere kapitaaleisen die volgen uit Basel IV belemmerend werken voor meer handel met deze landen?
Het kabinet erkent het belang van handel en investeringen voor de economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden. Met de agenda voor hulp, handel en investeringen ondersteunt het kabinet ontwikkelingslanden bij het vergroten van toegang tot regionale en internationale markten en stimuleert investerings- en handelsactiviteiten met deze landen.
Het Bazelse kapitaalraamwerk richt zich op het waarborgen van de solvabiliteit, stabiliteit en weerbaarheid van banken en heeft niet als doel om de handel met ontwikkelingslanden te stimuleren. Ook voor banken die actief zijn in ontwikkelingslanden is het belangrijk dat ze solvabel en weerbaar zijn.
Kunt u de gevolgen schetsen van een verhoging van de kapitaaleisen voor investeringen in ontwikkelingslanden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wordt er in het Bazelse raamwerk bij de beoordeling van het benodigde kapitaal voor banken geen onderscheid gemaakt naar geografische blootstelling van de activiteiten van een bank, maar wordt er gekeken naar het onderliggende risico van verschillende type activiteiten.
Wanneer door de afronding van Basel III de (standaard)risicogewichten voor bepaalde type blootstellingen (bijvoorbeeld t.a.v. aandelenof gespecialiseerde kredietverlening 3) omhoog gaan, raakt dit alle blootstellingen van dit type, over de gehele linie, ongeacht het geografische aspect van deze blootstellingen. Dit kan als gevolg hebben dat een bank een blootstelling aan een bepaald type product, bijvoorbeeld financiering van vastgoed, verlaagt. Vanuit het Bazel III raamwerk maakt het echter niet uit of deze lening in Duitsland is afgesloten of in een ontwikkelingsland. Deze producten worden in dezelfde mate geraakt wanneer er sprake zou zijn van een verhoging van de (standaard)risicogewichten.
Ziet u, los van de Basel IV voorstellen, aanleiding om de kapitaaleisen voor investeringen in ontwikkelingslanden en bedrijven in ontwikkelingslanden te verhogen?
In het opinie-artikel «Pas nieuwe eisen voor banken aan om schade in ontwikkelingslanden te voorkomen» schetsen Rabobank en FMO dat de verhoging van de kapitaaleisen kan leiden tot ontmoediging van banken en ontwikkelingsbanken om door te gaan met financieren van handelsstromen en investeringen in ontwikkelingslanden. Het staat echter nog niet vast dat een verhoging van kapitaaleisen voor investeringen in ontwikkelingslanden een resultante van de nieuwe regelgeving van het Bazelse comité zal zijn. De onderhandelingen in het Bazelse Comité zijn nog niet afgerond, en de uitkomst daarvan is nog onduidelijk. Daarnaast is het van belang om vast te stellen dat na de uitkomst in Bazel nog een traject van EU-onderhandelingen over de implementatie van de Bazelse regels volgt.
Ziet u redenen om een uitzondering van Basel IV voor ontwikkelingsbanken te realiseren?
Zie antwoord vraag 7.
Zouden er andere veiligheidsmechanismen ingebouwd kunnen worden dan een hogere kapitaalreservering voor financieringsverstrekking in ontwikkelingslanden?
Het kabinet werkt in de volle breedte aan het veiliger maken van de financiële sector in ontwikkelingslanden. Zo steunt Nederland, sinds de oprichting in 2002, het Financial Sector Strengthening and Reform Initiative (FIRST). Dit programma, uitgevoerd door de Wereldbank, zet in op het ondersteunen van hervormingsprocessen van de financiële sector in ontwikkelingslanden. Door het begeleiden van (de implementatie van) wet- en regelgevingstrajecten is de onafhankelijkheid en de capaciteit van centrale banken over de afgelopen jaren verbeterd. De toegenomen kwaliteit van centrale banken in ontwikkelingslanden verlaagt het risico van het zakendoen met ontwikkelingslanden.
Ook via andere wegen zet het kabinet zich in om de veiligheid van de financiële sector in ontwikkelingslanden te vergroten. Er wordt gewerkt aan goed financieel toezicht op basis van heldere en transparante regelgeving zodat dat financiële instellingen reële risico inschattingen maken. In algemene zin geldt dat wanneer de transparantie in de financiële sector en toezicht goed geregeld is, banken sneller groeien en meer ondersteunend kunnen zijn aan economische groei.
Zijn de additionele regels in Basel IV complementair aan het bereiken van de Sustainable Development Goals (SDGs)?
Zoals aangegeven in de beantwoording van voorgaande vragen zijn de onderhandelingen in het Bazelse Comité nog niet afgerond. Echter, het Bazelse raamwerk heeft als doel om financiële instellingen veiliger en meer weerbaar te maken om risico’s daadwerkelijk te kunnen ondervangen. Ze dragen bij aan een helder kader en stabiele omgeving waarin de markt voor (duurzame) financiering tot verdere ontwikkeling kan komen.
Zijn de additionele regels in Basel IV een belemmering voor het bereiken van de SDGs?
Zie antwoord vraag 10.
Gaat u de effecten van de voorgestelde maatregelen in Basel IV op agri-financiering en hoge kwaliteit hypotheken onderzoeken?
De onderhandelingen in het Bazelse Comité zijn nog gaande. Wanneer het Bazelse Comité tot een akkoord komt, zal er nog een EU-traject volgen. In het EU-traject zal ook een inschatting van de impact van het voorstel moeten worden gemaakt door de Europese Commissie. Nederland zal vervolgens de inzet bepalen wanneer de uitkomst bekend is en er meer zicht is op de impact.
Welke ontwikkelingen zijn er te melden over de onderhandelingen die de risicoweging binnen Basel IV op (Nederlandse) hypotheken en bijvoorbeeld landbouwgronden bepalen? Welke acties onderneemt u om de Nederlandse belangen hier te borgen?
Tot op heden is in het Bazelse Comité nog geen akkoord overeengekomen. De onderhandelingen zijn nog gaande. Conform mijn toezegging van 28 juni 20164 heeft het kabinet de Tweede Kamer zowel in de Kamerbrieven als in debatten over deze ontwikkelingen geïnformeerd.
Als lid van het Bazelse Comité zal DNB zich bij het definitief vormgeven van de hervormingen blijven inzetten voor een proportionele behandeling van onder andere Nederlandse hypotheken. Het doel is dat de risicogewogen kapitaaleisen in redelijke verhouding blijven staan met de daadwerkelijke onderliggende kredietrisico’s.
Het bericht dat Griekenland geld krijgt uit het noodfonds |
|
Geert Wilders (PVV), Vicky Maeijer (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Griekenland krijgt geld uit het noodfonds?»1
Ja.
Klopt het dat de Grieken 8,5 miljard euro tegemoet kunnen zien voor noodsteun? Zo ja, wat is het aandeel van Nederland in deze nieuwe uitkering aan de Grieken?
In 2015 is een ESM-programma afgesproken met Griekenland met een omvang van 86 miljard euro. Het ESM heeft binnen dit programma een voorstel gedaan voor een volgend leningdeel van 8,5 miljard euro. Naar aanleiding van de voortgangsrapportage van de tweede voortgangsmissie van het ESM-programma en het akkoord dat bereikt is in de Eurogroep van 15 juni, zal de ESM Raad van bewind hierover besluiten. U bent hier recent over geïnformeerd in het verslag van de Eurogroep en een Kamerbrief over de voortgangsrapportage van de tweede voortgangsmissie2.
Leningen in het kader van het ESM-programma worden door het ESM op de kapitaalmarkt gefinancierd. Het ESM haalt geld op met de uitgifte van obligaties en leent de verkregen middelen vervolgens uit in het kader van een leningenprogramma. De ESM-lidstaten (waaronder Nederland) hebben hiertoe kapitaal ingebracht in het ESM, waarvan een deel gestort is en het grootste deel bestaat uit opvraagbaar kapitaal3. Afzonderlijke uitkeringen uit een ESM-programma hebben geen invloed op de hoogte van het kapitaal.
Hoe legt u aan de Nederlandse belastingbetaler uit dat een land wat een schuld met een nieuwe schuld moet afbetalen nog steeds op Nederlands belastinggeld kan rekenen?
U bent recent over het standpunt van het kabinet geïnformeerd in het verslag van de Eurogroep van 15 juni en een Kamerbrief over de voortgangsrapportage van de tweede voortgangsmissie van het ESM-programma4.
Deelt u de mening dat je niet al je geld kunt opmaken aan souvlaki en ouzo en vervolgens om bijstand kunt vragen? Zo ja, wanneer bent u van plan de Grieken te vertellen dat ze niet langer beloond worden voor hun fraude en bedrog? Zo nee, hoe legt u dit uit aan de Nederlanders die met moeite de eindjes aan elkaar kunnen knopen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens om Griekenland duidelijk te maken dat Nederland geen cent belastinggeld meer in deze bodemloze put zal stoppen?
Zie antwoord vraag 3.
OneCoin en OneLife |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met OneLife?1
Ik heb kennis genomen van de inhoud van de website van OneLife.
Wat is OneLife en hoe werkt het?
Volgens de websites van OneLife en OneCoin2 is OneLife een netwerkorganisatie achter OneCoin. Men moet lid worden van OneLife en zogenaamde opleidingspakketten kopen alvorens men de mogelijkheid krijgt om aan OneCoin te komen. Bij het kopen van een opleidingspakket krijgt men volgens de website zogenaamde tokens, die dan weer ingezet kunnen worden om OneCoin te genereren (ook wel minen genoemd). De aanschafprijzen van de opleidingspakketten die door OneLife worden aangeboden, rangeren volgens de website tussen de € 110,– en € 27.500,–.
OneLife zegt een Multi-Level Marketing-systeem te zijn, met als doel een netwerk te creëren waarbinnen OneCoin verhandeld kan worden. OneLife hanteert naar eigen zeggen een bonussysteem in het geval een deelnemer een nieuw lid werft, c.q. wanneer een deelnemer een opleidingspakket verkoopt. Diegene die het nieuwe lid werft zou een percentage van de inleg van het nieuwe lid ontvangen.
Het is op dit moment niet mogelijk om direct OneCoin aan te schaffen of om de waarde in euro’s vast te stellen. Hierin verschilt OneCoin van bijvoorbeeld Bitcoin, Ethereum en Litecoin. OneCoin is op dit moment alleen verhandelbaar tussen leden van OneLife, aldus de websites van OneLife en OneCoin, en het platform waarop OneCoin omgewisseld kan worden in reguliere valuta (als euro’s) is op het moment van dit schrijven niet beschikbaar.3 Tevens is niet duidelijk of de blockchain achter OneCoin daadwerkelijk bestaat, aangezien het bronbestand van de blockchain achter OneCoin niet openbaar is, zoals wel het geval is bij Bitcoin4, Ethereum5 en Litecoin.6 De leden van OneLife hebben volgens de website van OneLife evenmin toegang tot de bronbestanden van de achterliggende blockchain.7
Op welke manier zijn OneLife en OneCoin met elkaar verbonden?
Zie antwoord vraag 2.
Is OneCoin een cryptocurrency? Welke regels gelden voor artificiële valuta? Is er sprake van een piramidespel?
Op basis van de beschikbare informatie over OneCoin, valt niet vast te stellen of er sprake is van een virtuele valuta. Virtuele valuta vallen niet onder de reikwijdte van de financiële toezichtwetgeving.8 De aankoop van virtuele valuta is wel een investering waar risico’s aan kleven. Ik wijs graag op de algemene waarschuwingen die de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) hebben gegeven over de risico’s van het investeren in virtuele valuta.9 10
In de toekomst worden platforms voor het omwisselen van virtuele valuta en zogenaamde «custodian wallet providers» mogelijk binnen de reikwijdte van de vierde anti-witwasrichtlijn11 gebracht. De Europese Commissie heeft in juli 2016 een richtlijnvoorstel gepresenteerd dat strekt tot wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn en waarvan dit voorstel onderdeel uitmaakt.12 Dit zou ertoe leiden dat genoemde partijen verplicht zullen zijn onderzoek te verrichten naar hun cliënten en ze ongebruikelijke transacties zouden moeten melden bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU). De onderhandelingen over dit richtlijnvoorstel zijn nog gaande.
De beoordeling van de handelwijze en het verdienmodel van OneLife en OneCoin is aan de betrokken toezichthouders, de Nederlandse Kansspelautoriteit en de Autoriteit Consument en Markt (ACM), en aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter. Het is aan hen om te bepalen of er aanleiding is om nader onderzoek te doen naar de vraag of er sprake is van een piramidespel zoals bedoeld in de Wet op de Kansspelen, of andere feiten die niet in overeenstemming zijn met Nederlandse wet- en regelgeving.
Hoeveel deelnemers kent OneLife in Nederland? Hoeveel gebruikers van OneCoin zijn er in Nederland?
Ik beschik niet over deze informatie.
Bent u bekend met de vele strafrechtelijke onderzoeken tegen OneCoin, onder andere in Duitsland, Italië en India? Wordt er ook in Nederland onderzoek gedaan naar OneCoin?
Ik heb kennis genomen van de waarschuwingen van de Britse en de Belgische toezichthouders die de AFM op haar eigen website heeft gepubliceerd.13 Over eventuele lopende onderzoeken in Nederland worden geen mededelingen gedaan.
Wat doet u om piramidespelen in Nederland te voorkomen? Hoe wordt voorkomen dat enkelen stinkend rijk worden over de rug van naïve slachtoffers?
Hoewel de Wet op de kansspelen onvoorwaardelijk verbiedt gelegenheid te geven tot deelname aan piramidespelen, kan niet helemaal voorkomen worden dat piramidespelen worden aangeboden. Daarom is het belangrijk consumenten weerbaar te maken tegen piramidespelen en andere misleidende handelspraktijken. Daarbij zijn voorlichting en kennis belangrijke instrumenten. De ACM informeert consumenten via het informatieloket ConsuWijzer over hun rechten en plichten. Ook is het belangrijk dat piramidespelen en vergelijkbare misleidende handelspraktijken worden aangepakt. Mogelijkheden daarvoor zijn opgenomen in respectievelijk Artikel 1a van de Wet op de kansspelen en afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (betreffende oneerlijke handelspraktijken).
Het laten verwijderen van de registratie vanuit het Bureau Krediet Registratie (BKR) door bedrijven |
|
René Peters (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat het weghalen van een BKR-registratie slechts mogelijk is wanneer er bij het registreren technische fouten gemaakt zijn?
Het verwijderen van een negatieve registratie (een betalingsachterstand) kan uitsluitend als deze registratie of de voortzetting daarvan onterecht is. Onterechte registraties worden soms na minnelijk overleg verwijderd en af en toe na tussenkomst van de rechter. Een onterechte registratie kan het gevolg zijn van het niet correct naleven van de regels voor registratie bij het BKR. Zie voor een voorbeeld van een zaak waarbij de rechter heeft geoordeeld dat een registratie niet terecht was omdat het Algemeen Reglement van het BKR door de kredietverlener niet correct was nageleefd de uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 juni 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:2364). Ook moet een registratie proportioneel zijn en noodzakelijk met het oog op het omschreven doel. Dit hangt samen met het feit dat een registratie de verwerking van persoonsgegevens betreft. Kredietregistratie is van belang om een maatschappelijke dienstverlening op financieel gebied te waarborgen. De registratie dient met inachtneming van de Wet bescherming persoonsgegevens te geschieden. Dit betekent dat hoewel de registratie van een achterstand in beginsel gerechtvaardigd is om consumenten te beschermen tegen een onverantwoorde hoge schuldenlast de verwerking in uitzonderlijke gevallen niet is toegestaan, gelet op de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (zie o.a.: Gerechtshof Amsterdam 29 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1187). Een belangenafweging dient plaats te vinden op basis van beschikbare gegevens. Als de consument nadere gegevens verschaft, kan dit tot een nieuwe en meer volledige afweging door de kredietverstrekker aanleiding geven. Verwijdering of aanpassing van een negatieve registratie is slechts bij uitzondering aan de orde na afweging van alle (bijzondere) omstandigheden.
Kunt u dan ook garanderen dat er via de rechter of anderszins geen registraties zijn weggehaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het hebben van een BKR-registratie geen belemmering hoeft te zijn voor het verkrijgen van bijvoorbeeld een hypotheek?
Een negatieve registratie in het CKI van het BKR staat op zichzelf niet in de weg aan het afsluiten van een krediet. Kredietverlening kan ondanks een negatieve registratie onder omstandigheden immers wel verantwoord zijn. Dit geldt ook voor hypotheken. Het is niet bekend hoeveel hypotheekaanvragen worden afgewezen of welk deel daarvan (mede) vanwege een BKR-registratie is afgewezen. De Wet op het financieel toezicht verplicht tot verantwoorde kredietverlening, de AFM houdt daar toezicht op. Kredietverleners die geen krediet willen verlenen, horen zich niet te verschuilen achter het BKR door te stellen dat dit niet mag vanwege de negatieve registratie.
Hoeveel hypotheekaanvragen zijn afgewezen vanwege een BKR-registratie?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen aan bedrijven die de suggestie wekken BKR-registraties te kunnen verwijderen zonder dat er bij de registratie technische fouten zijn gemaakt?
Zoals uit de beantwoording van de vragen 1 en 2 blijkt, kan onder bijzondere omstandigheden ook een verplichting voor de kredietverstrekker bestaan om een BKR-registratie te verwijderen terwijl er geen sprake is van een «technische fout». In beginsel kan een consument dat zelf aan de kredietverstrekker verzoeken, maar de consument kan daarvoor ook een derde in de hand nemen. Bedrijven die aangeven in bijzondere omstandigheden consumenten te kunnen bijstaan bij aanpassing van de BKR-registratie vertellen dus niet noodzakelijkerwijs onwaarheden. Daarentegen is het niet zo dat alle registraties van consumenten kunnen worden verwijderd. Bedrijven die een dergelijke suggestie wekken verkopen knollen voor citroenen. Het BKR verzet zich tegen bedrijven die dat doen en licht consumenten voor.
Het bericht “Accountants moeten sneller hervormen” |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Accountants moeten sneller hervormen»?1
Wat vindt u van de kritiek van de heer Everts dat accountantsorganisaties de beloofde kwaliteitsverbeteringen te langzaam doorvoeren?
Wat is uw oordeel over het tempo waarmee accountantsorganisaties de beloofde kwaliteitsverbeteringen doorvoeren? Heeft u het idee dat accountantsorganisaties serieus bezig zijn met het doorvoeren van kwaliteitsverbeterende maatregelen? Op welke punten schieten de accountantsorganisaties tekort?
Ziet u een verschil tussen accountantsorganisaties als het gaat om het nemen van kwaliteitsverbeterende maatregelen? Zo ja, hoe zijn deze verschillen te verklaren?
Wat vindt u van de kritiek van de heer Everts dat het verdienmodel van accountantsorganisaties ertoe leidt dat het publieke belang niet altijd het beste gediend wordt?
Wordt er binnen de sector nagedacht over aanpassingen in het verdienmodel? Zo ja, zijn er concrete voorstellen of ideeën om het verdienmodel van accountantsorganisaties aan te passen?
Ziet u aanleiding om het verdienmodel van accountantsorganisaties aan te passen, zodat accountants onafhankelijker kunnen opereren? Welke opties ziet u om het verdienmodel van accountantsorganisaties aan te passen?
Wat vindt u van de kritiek dat de samenstelling van accountantsteams niet altijd leidt tot de beste controle, omdat de meer ervaren mensen geen tijd hebben voor discussie en reflectie?2 Betekent dit dat kantoren zouden moeten investeren in teams met meer ervaring en meer partners per juniors, ook als dit ten koste gaat van de winst per partner?
De resolutie van de Banco Popular Español |
|
Mark Harbers (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de overname van Banco Popular Español (BPE) door Banco Santander?
Ja.
Kunt u meer informatie verschaffen over de oorzaken en de aanleiding van deze overname?
Zoals in de oplegbrief beschreven werd Banco Popular Español door de ECB geacht te falen of waarschijnlijk te zullen falen («failing or likely to fail», FOLTF). Volgens de ECB was de liquiditeitspositie van Banco Popular Español zodanig verslechterd dat de bank in de nabije toekomst niet aan haar verplichtingen kon voldoen. In algemene zin kunnen dergelijke situaties zich voordoen indien sprake is van een val van vertrouwen in een bank, waardoor bijvoorbeeld deposito’s worden weggehaald en er onvoldoende mogelijkheden zijn om nieuwe liquiditeit te genereren.
Wat was de oorzaak van de slechte financiële positie van BPE?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe deze overname zich verhoudt tot de regels uit de Bank Resolution and Recovery Directive (BRRD) en de overige regels van de bankenunie? Is aan al deze regels voldaan bij deze overname?
Bij de gekozen oplossing voor Banco Popular Español is juist wel gebruik gemaakt van een bail in, bestaande uit het afschrijven van kapitaalinstrumenten en het omzetten van achtergestelde schulden. Daarna is de bank overgedragen aan Santander. Dit is een voorbeeld van een resolutie op grond van het nieuwe raamwerk zoals neergelegd in de BRRD en SRM-verordening. Uitvoering van deze maatregelen in een volledig private context, dus zonder interventie van de resolutieautoriteiten, is niet goed denkbaar. Doordat de overdracht aan Santander zonder enige vorm van staatssteun plaatsvond, is de oplossing in financiële zin overigens wel volledig privaat.
Kunt u ingaan op de opmerking van de Europese Commissie1 dat: «there were no private sector solutions outside of resolution»? Waarom was bail-in geen optie? Waarom was een reguliere overname door Santander (buiten het context van resolutie) geen optie?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ingaan op de situatie in de Spaanse bankensector? Zijn er nog andere banken met (liquiditeits-)problemen of die daar risico op lopen en hoe wordt dit aangepakt?
De Spaanse bankensector is sinds een bankenprogramma in 2012 beter gekapitaliseerd en het aantal niet-presterende leningen is verminderd. Dit komt mede doordat balansen zijn doorgelicht en opgeschoond, waar nodig verliezen zijn genomen en herkapitalisaties hebben plaatsgevonden, maar ook door aanscherpingen in het toezicht.2 Eventuele verbeteringen laten natuurlijk onverlet dat banken alsnog in de problemen kunnen komen. Indien sprake is van problemen bij individuele banken reken ik er op dat dit tijdig wordt gesignaleerd door toezichthouders, die binnen hun bevoegdheden ook inzicht hebben in hoe individuele banken ervoor staan maar ook de instrumenten hebben om deze problemen aan te pakken.
Kunt u een appreciatie geven van de verschillen in aanpak van de problemen in de Spaanse bankensector en de Italiaanse bankensector, waarbij vooral die laatste gepaard lijkt te gaan met meer omslachtigheid en publiek of semi-publiek geld?
Elke aanpak in de Europese bankensector geschiedt volgens dezelfde regels. Deze regels houden o.a. in dat allereerst de houders van aandelen en achtergestelde schulden opdraaien voor de verliezen bij banken. Dit uitgangspunt is gehanteerd bij steunoperaties in het kader van het Spaanse bankenprogramma, maar dezelfde regels gelden ook voor eventuele maatregelen in de Italiaanse bankensector.
Het is soms onvermijdelijk dat banken in de problemen komen. De recente operatie bij Banco Popular Español toont wat mij betreft aan dat problemen bij banken kunnen worden aangepakt door het resolutieraamwerk, zonder een beroep op de belastingbetaler. Dit laat onverlet dat het lidstaten vrijstaat om er in bepaalde gevallen voor te kiezen om banken te voorzien van een preventieve herkapitalisatie of een andere vorm van staatssteun. Daarbij zijn zij wel gebonden aan alle relevante Europese regels.
Kunt u bevestigen dat u er altijd op zal toezien dat de noodzaak voor de belastingbetaler om bij te springen geminimaliseerd wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht “Deutsche bank verliest vertrouwen in Europese bankensector” |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Deutsche Bank haar advies voor de Europese bankensector neerwaarts heeft bijgesteld naar «onderwogen»? Wat is daarop uw reactie?1 2
Ik heb kennisgenomen van de artikelen over de neerwaartse bijstelling van het advies van Deutsche Bank over de Europese bankensector naar «onderwogen.» Deutsche Bank meent dat banken het meest gevoelig zijn voor afname in de groei van de Europese economie. Voor mijn reactie hierop verwijs ik naar de beantwoording op de volgende vragen.
Deelt u de verwachting dat de Europese groei in de loop van dit jaar zal afnemen en uitkomt op 1.8% in 2017? Kunt u uw antwoord onderbouwen met gegevens van De Nederlandsche Bank (DNB) en het Centyraal Planbureau (CPB)?
Voor het Eurogebied stelt het CPB dat de economische groei min of meer stabiel blijft tot 2018: tussen 1,5% en 2,0%.3 De ECB raamt de groei van het eurogebied voor 2017 op 1,9%, voor 2018 op 1,8%, en voor 2019 op 1,7%.4 De cijfers van het CPB en de ECB wijzen dus niet op een sterke afname van de groei van de Europese economie.
Europese en Nederlandse banken hebben als gevolg van strengere regelgeving hun kapitaal in de afgelopen jaren fors verhoogd. Daardoor zijn zij ook beter in staat om de gevolgen van een eventueel afnemende groei, mocht daar in de toekomst sprake van zijn, op te vangen.
Dit laat onverlet dat ik van mening ben dat er in de komende jaren verdere stappen dienen te worden gezet om het weerstandsvermogen van de Europese banken nog meer te verbeteren. Nederland zet zich op Europees niveau in voor een verdere aanscherping van het prudentieel raamwerk. Zo is Nederland specifiek voorstander van een leverage ratio van 4% voor Europese systeembanken, zoals dat ook in Nederland is afgesproken. Ook is het kabinet van mening dat staatsobligaties een meer prudentiële behandeling vereisen. Dit soort maatregelen kunnen de weerbaarheid van de Europese bankensector verder vergroten.
Deelt u de mening dat de waarde van aandelen van Europese banken is overgewaardeerd? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het is niet aan mij om te oordelen over de waardering van (individuele) aandelen.
Welk effect verwacht u van afnemende groei voor Europese banken en voor Nederlandse banken in het bijzonder? Welke gevolgen heeft dit voor de financiële risicoposities van de Nederlandse staat?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat banken hogere buffers zouden moeten aanhouden om beter te kunnen omgaan met economische ontwikkelingen binnen de EU?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre hangt de analyse van Deutsche Bank samen met het gevoerde monetaire beleid van de Europese Centrale Bank (ECB)? Verwacht u dat deze analyse gevolgen heeft voor het ECB-beleid, en zo ja, welke?
Deutsche Bank stelt impliciet dat de lage rente-inkomsten van banken mede veroorzaakt worden door het accommoderend monetair beleid van de ECB. Zoals ik in antwoorden op eerdere vragen van het lid Leijten schreef, spelen naast het opkoopbeleid meerdere structurele factoren een rol.5 Onder andere een vergrijzende bevolking, lagere investeringen, en daarmee gepaard gaande verhoogde besparingen, dragen gezamenlijk bij aan een lage rente.
Het huidige monetair beleid van de ECB is gericht op het verhogen van de inflatie in het eurogebied. De ECB neemt het verdienvermogen van banken niet expliciet mee in haar besluitvorming. De ECB is onafhankelijk in haar besluitvorming omtrent monetair beleid.
Deelt u de opvatting van ECB-president Mario Draghi dat de muntunie er beter voor staat dan voor de kredietcrisis?3 In welke opzichten wel/niet?
Ik deel de mening van de heer Draghi dat de muntunie er beter voor staat dan voor de kredietcrisis. In reactie op de kredietcrisis en daaropvolgende Europese schuldencrisis zijn, zowel op Europees als nationaal niveau, talrijke noodzakelijke maatregelen en hervormingen doorgevoerd om de stabiliteit, dynamiek en het verdienvermogen van de muntunie te vergroten.
Ten eerste is op Europees niveau met het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) een permanent noodfonds opgericht voor eurolanden die toegang tot financiële markten verliezen. Daarnaast zijn in reactie op de Europese schuldencrisis de preventieve raamwerken op Europees niveau versterkt. Zo is het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) aangescherpt en zijn het Europees Semester en de macro-economische onevenwichtighedenprocedure (MEOP) in het leven geroepen. Ten derde is met de bankenunie een belangrijke stap gezet om de verwevenheid tussen banken en overheden te verminderen. Indien een bank ondanks scherp toezicht in de problemen komt, dan wordt dit ordentelijk opgelost, om de cruciale functies van een bank overeind te houden. Evenals de bankenunie kan de kapitaalmarktunie, met name binnen de Eurozone, eraan bijdragen dat de effecten van asymmetrische economische schokken beter geabsorbeerd kunnen worden doordat het verlagen van barrières voor het vrij verkeer van kapitaal kan zorgen voor bevordering van grensoverschrijdend activabezit.
Naast deze Europese maatregelen zijn er in lidstaten zelf, gesteund door de verstevigde Europese raamwerken, de afgelopen jaren vergaande, maar noodzakelijke, bezuinigingen en hervormingen doorgevoerd. Deze maatregelen hebben reeds bijgedragen aan het vergroten van de schokbestendigheid en weerbaarheid van de economie van de muntunie. De economische groei was in 2016 voor het derde jaar op rij positief en vergelijkbaar met andere ontwikkelde economieën, zoals de VS en het VK, en hoger dan in Japan. Het geaggregeerde begrotingstekort in de eurozone is daarnaast gedaald van 6,4% van het bbp in 2010 tot 1,5% in 2016. Cyprus, Ierland, Portugal en Spanje hebben de afgelopen jaren succesvol ESM-programma’s afgerond en hebben, mede aan de hand van de hervormingen die zijn doorgevoerd, de afgelopen jaren een aanmerkelijke economische groei doorgemaakt. De maatregelen die in veel lidstaten zijn genomen, in combinatie met maatregelen op Europees niveau, hebben het vertrouwen van internationale investeerders in het eurogebied hersteld.
Hoe oordeelt u over de suggestie van de heer Draghi met betrekking tot een verdragswijziging?4
Het is onduidelijk aan welke specifieke maatregelen of voorstellen die verdragswijziging behoeven de heer Draghi refereert. Op dit moment is een verdragswijziging niet aan de orde.
Het bericht dat beleggingsfraudeurs steeds weer toeslaan |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoeveel gevallen van beleggingsfraude komen er jaarlijks voor?1 Hoe heeft dit aantal zich sinds 2008 ontwikkeld? Kunt u ook aangeven welk financeel belang is gemoeid met beleggingsfraude? Kunt u enige toelichting geven op deze cijfers?
Beleggingsfraude is een vorm van fraude waarbij criminelen particulieren ertoe weten te bewegen om grote bedragen geld te beleggen in door hen aangeboden producten. Deze criminelen investeren de ontvangen bedragen vervolgens niet of nauwelijks in de beloofde beleggingsproducten, maar wenden de gelden vooral aan voor persoonlijk gewin.
De schade als gevolg van de fraude komt vooral voor rekening van particuliere beleggers. Als gevolg van de financiële crisis is het aantal particuliere beleggers in de jaren na 2012 sterk afgenomen. In 2014 belegden ongeveer 770.000 huishoudens op de beurs. Enkele jaren daarvoor bedroeg dit aantal anderhalf miljoen. Inmiddels stappen weer meer particulieren in de markt, mede vanwege de lage spaarrente. De exacte schade die veroorzaakt wordt door beleggingsfraude wordt niet afzonderlijk geregistreerd. Een precies beeld ontbreekt daardoor.
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer eerder berichtte zijn de in de Veiligheidsagenda 2015–2018 afgesproken doelstellingen met betrekking tot de aanpak van horizontale fraude, inclusief beleggingsfraude, in 2015 en 2016 ruimschoots gehaald.
Welke acties zijn sinds het uitbreken van de financieel-economische crisis genomen om burgers te beschermen tegen beleggingsfraude? Kunt u aangeven welk effect deze maatregelen hebben gehad?
De aanpak van fraude, ook van beleggingsfraude, is een zaak van alle betrokken partijen: burgers, bedrijven en andere private en publieke partijen. In de eerste plaats is het van belang dat burgers zelf alert zijn en zich steeds goed informeren. Dit geldt ook voor potentiële beleggers. Zij moeten zich bewust zijn van de risico’s van beleggen en zelf onderzoek doen naar de achtergrond van aanbieders. De bescherming van beleggers moet worden bezien in het licht van een breder handhavingskader van het Openbaar Ministerie, toezicht, handhaving en publieksvoorlichting door de toezichthouders AFM en/of DNB tot waarschuwingen van bijvoorbeeld de Fraudehelpdesk1 of de Kamer van Koophandel.
De Wet op het financieel toezicht (Wft) bevat de verplichting voor aanbieders van effecten om wettelijk voorgeschreven informatie, in de vorm van een prospectus, aan (potentiële) beleggers te verstrekken. Voor aanbieders van beleggingsobjecten en van deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen bestaat een vergunningsplicht. De AFM ziet toe op naleving van deze plichten. Zowel de prospectus- als de vergunningsplicht kennen vrijstellingen. Van de vergunningsplicht zijn uitgezonderd aanbieders van beleggingsobjecten en van deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen die een nominale waarde van minimaal € 100.000 hebben. Tot 2012 lag deze vrijstellingsgrens op € 50.000. Voor aanbieders van effecten geldt tot 1 oktober 2017 dat aanbiedingen die de € 2,5 miljoen euro niet overschrijden geen prospectus openbaar hoeven te maken. Sinds 1 juli 2011 zijn aan de € 2,5 miljoen-vrijstelling extra voorwaarden verbonden waardoor deze niet meer zo ruim kan worden toegepast als voorheen. Zo is het bijvoorbeeld niet langer mogelijk om verschillende emissies te doen binnen dezelfde groep, of van verschillende klassen effecten, waarmee feitelijk het totaal opgehaalde kapitaal ver boven de € 2,5 miljoen uit zou kunnen komen. Sinds 1 januari 2012 geldt voor aanbiedingen die niet vergunnings- of prospectusplichtig zijn de verplichting om dit te melden op een door de AFM voorgeschreven wijze. Deze voorgeschreven vrijstellingsvermelding moet de (potentiële) belegger bewust maken van het feit dat de activiteit die onder zijn aandacht is gebracht niet onder het regulier toezicht staat en dat er dus geen getoetst prospectus of vergunning is. Vanaf 1 oktober 2017 is de grens waaronder aanbieders van effecten vrijgesteld zijn van de prospectusplicht verhoogd naar € 5 miljoen onder gelijktijdige invoering van de plicht om aan de AFM te melden dat gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling. Hierdoor krijgt de AFM een overzicht van vrijgestelde aanbieders en kan zij eerder inspelen op malversaties bij die partijen. Samen met de melding zal de aanbieder een minimum aan informatie aan de AFM moeten verstrekken, waaronder gegevens over de aanbieder, de aandeelhouders, de omvang van de aanbieding en de besteding van de door de beleggers ingelegde gelden.
Wanneer er sprake is van een vrijgestelde aanbieding heeft de AFM sinds 15 oktober 2008 de bevoegdheid op te treden tegen aanbieders die in strijd met de Wet oneerlijke handelspraktijken (Wohp) misleidende informatie aan consumenten verstrekken. Dit is een civielrechtelijke wet waarvoor de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) regelt dat de AFM toezicht houdt. In 2014 heeft dit er bijvoorbeeld toe geleid dat de AFM aan Centurion een last onder dwangsom heeft opgelegd omdat Centurion onjuiste en te weinig informatie had verstrekt aan consumenten die obligaties of certificaten (of beide) van Centurion hadden gekocht of mogelijk zouden kopen. De last onder dwangsom hield in dat Centurion de betrokken consument schriftelijk moest informeren over de eventuele zekerheden, over de totaal opgehaalde gelden door Centurion, over de besteding van de inleg van houders van obligaties en certificaten en over de inkomsten van de bedrijfsactiviteiten van Centurion. Deze informatie moest Centurion ook publiceren op haar website.2 In deze zaak had de AFM een vermoeden fraude en heeft zij aangifte gegaan bij het Openbaar Ministerie. Over de samenwerking tussen het Openbaar Ministerie en de AFM verwijs ik u naar het antwoord op vraag 11.
Naast de hiervoor genoemde specifieke toezichtsactiviteiten die voortvloeien uit het geldende wettelijke kader wordt er ingezet op preventie van beleggingsfraude.
Zo onderneemt de AFM verschillende acties om de consument bewuster te maken van de risico’s van beleggen. De AFM waarschuwt consumenten in generieke zin voor malafide partijen in de vrijgestelde beleggingsmarkt, maar waarschuwt geregeld ook voor specifieke mogelijke malafide partijen, zoals boiler rooms. Ook wijst de AFM consumenten op de risico’s van beleggen, bijvoorbeeld door middel van een checklist beleggen in obligaties op haar website. Recentelijk heeft de AFM via de consumentennieuwsbrief en via Facebook aandacht besteed aan vrijgestelde beleggingen.
Daarnaast is er in 2011 binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC), waar onder meer het Openbaar Ministerie, FIOD, de AFM, DNB en de Politie aan deelnemen, een interventiestrategie afgesproken rondom beleggingsfraude. Deze richt zich op i) betere preventie door onderling op elkaar afgestemde voorlichting over de risico’s van beleggingsfraude; ii) het trachten zo vroeg mogelijk beleggingsfraude in de markt op te sporen en iii) efficiëntere handhaving door direct en in gezamenlijke afstemming tussen de betrokken FEC-partners op te treden.
Bovendien wordt onder coördinatie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie door publieke en private partijen samengewerkt aan effectieve barrières met als doel het de fraudeur zo moeilijk mogelijk te maken. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft daartoe onder andere afspraken gemaakt binnen het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Tot slot is de aanpak van fraude, inclusief beleggingsfraude, een prioriteit in de Veiligheidsagenda 2015–2018 en zijn over de aanpak daarvan afspraken gemaakt met de politie. Het voornemen zoals opgenomen in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie over 2018 is dat de Veiligheidsagenda voor de periode 2019–2022 een vervolg krijgt.
Kunt u uitleggen waarom, ondanks de genomen maatregelen, beleggingsfraude nog steeds regelmatig voorkomt?
Het helemaal voorkomen van dit soort praktijken door toezicht is helaas niet realistisch. De AFM heeft bij vrijgestelde aanbiedingen beperkte bevoegdheden en houdt op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) toezicht op de naleving van de Wet oneerlijke handelspraktijken (Wohp). Oneerlijke handelspraktijken zien op onjuiste en te weinig verstrekte informatie aan de consument en zien niet specifiek op oplichting of fraude door ondernemingen. Dit brengt mee dat de AFM alleen bevoegdheden heeft ten aanzien van de informatieverstrekking door de aanbieder aan de belegger en niet direct bij de instelling kan ingrijpen. Ook in het strafrecht geldt dat pas kan worden ingegrepen wanneer (een deel van) het geld van beleggers is verdwenen, voordat sprake is van een redelijk vermoeden van oplichting of verduistering. Een consument zal dus zelf moeten opletten wanneer hij geld wil investeren, waarbij informatie en waarschuwingen vanuit de toezichthouder, zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven, uiteraard behulpzaam kunnen zijn.
Is de Autoriteit Financiële Markten (AFM) alert op verkopers die hoge rendementen beloven, al dan niet in combinatie met het op duurzame wijze verkrijgen van deze rendementen? Zo ja, hoe uit zich dat?
Voor aanbieders van effecten geldt op basis van de Wft een prospectusplicht. Dit vloeit voort uit Europese regelgeving. Voor aanbieders van beleggingsobjecten en deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen geldt een vergunningsplicht. De AFM verleent een vergunning wanneer de aanvrager, onder meer, aantoont dat zal worden voldaan aan de vereisten met betrekking tot geschiktheid, betrouwbaarheid en vakbekwaamheid van dagelijks beleidsbepalers, dat het beleid van de bedrijfsvoering een integere uitoefening van het bedrijf waarborgt en de zeggenschapsstructuur niet ondoorzichtig is. Wanneer niet aan deze vereisten is voldaan zal de vergunning geweigerd worden.
De prospectusplicht geldt tot 1 oktober 2017 niet voor aanbiedingen van effecten die een totale waarde van minder dan € 2,5 miljoen bedragen, bij aanbiedingen aan minder dan 150 personen en bij aanbiedingen van effecten die een nominale waarde hebben van tenminste € 100.000 per effect. De AFM houdt bij vrijgestelde aanbiedingen toezicht op de naleving van de Wohp, zoals in het antwoord op vraag 2 te lezen is. Oneerlijke handelspraktijken zien op onjuiste en te weinig verstrekte informatie aan de consument en zien niet specifiek op oplichting of fraude door ondernemingen. Dit brengt mee dat de AFM alleen bevoegdheden heeft ten aanzien van de informatieverstrekking door de aanbieder aan de belegger.
Vanaf 1 oktober is de vrijstellingsgrens van € 2,5 miljoen verhoogd naar € 5 miljoen. De vrijstelling, en de verhoging daarvan, heeft als doel de toegang tot de kapitaalmarkten voor MKB-ondernemingen zo efficiënt mogelijk te maken. Tegelijkertijd mag een vrijstelling niet ten koste gaan van de bescherming van beleggers. Om die reden bestaat nu al de verplichting dat aanbieders die gebruik maken van de vrijstelling dat moeten vermelden in de informatie die zij verstrekken aan beleggers. Tegelijk met de verhoging van de vrijstellingsgrens zijn bovendien additionele waarborgen ingevoerd. Zo zijn alle aanbieders van effecten die gebruikmaken van de vrijstellingsmogelijkheid verplicht om hiervan melding te doen aan de AFM. De AFM krijgt hierdoor een overzicht van vrijgestelde aanbieders en kan eerder inspelen op malversaties bij die partijen. Indien de AFM verneemt dat een partij een vrijgestelde aanbieding doet, terwijl zij zich niet bij de AFM heeft gemeld, kan dit voor de AFM bovendien een dringende reden zijn om onderzoek bij deze partij te doen. Dit maakt het voor malafide partijen moeilijker dan thans het geval is om buiten het zicht van de AFM te blijven. Daarnaast zijn minimuminformatievereisten ingevoerd waaraan vrijgestelde aanbieders moeten voldoen. Door invulling te geven aan de minimuminformatievereisten worden beleggers beter beschermd en is tegelijkertijd voor ondernemingen beter duidelijk welke informatie zij dienen te verschaffen. Het is daarbij van belang dat de verstrekte informatie evenwichtig is en begrijpelijk voor de belegger is. Deze informatie dient voorafgaand aan de aanbieding van de effecten te worden verstrekt, zodat de belegger relevante informatie tot zich kan nemen en in staat is het effect te vergelijken met andere effecten, voordat de overeenkomst tot stand komt.
Het toezicht van de AFM is risicogestuurd. Dit betekent dat de AFM over het algemeen haar toezichtsinspanningen baseert op ontvangen signalen en monitoring van de markt, bijvoorbeeld over uitzonderlijk hoge rendementsverwachtingen. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de soort propositie en of personen eerder betrokken zijn geweest bij aanbiedingen. Dit is ook het geval bij het toezicht op vrijgestelde aanbiedingen van effecten. Er moet op zijn minst een juridisch te onderbouwen redelijk vermoeden van onjuiste, misleidende of onvolledige informatie aan de consument zijn alvorens de AFM een formeel middel kan inzetten. In geval van beleggingsfraude betekent dat bijvoorbeeld dat (een deel van) het geld van beleggers in strijd met hetgeen is beloofd moet zijn besteed, alvorens sprake is van vermoedelijk onjuiste informatie. Een monitoring van de markt kan er toe leiden dat de AFM op onregelmatigheden stuit en handhavend optreedt. Wanneer de AFM oplichting of fraude vermoedt, zal altijd met FIOD en Openbaar Ministerie in overleg worden getreden en zal, indien daar aanleiding toe is, aangifte gedaan worden.
Handhaving door de AFM ziet op grond van de Whc en Wohp bij vrijgestelde aanbiedingen enkel op informatieverstrekking. Zo heeft de AFM wanneer op basis van het risicogestuurde toezicht aan het licht is gekomen dat de gelden door de aanbieder anders worden besteed dan aan de belegger is beloofd, de bevoegdheid door middel van een aanwijzing of last onder dwangsom de aanbieder te verplichten om dit aan de belegger mee te delen. De AFM kan ook een bestuurlijke boete opleggen. Hiernaast kan de AFM een openbare waarschuwing publiceren.
De AFM kan bij vrijgestelde aanbiedingen echter geen aanbiedingen staken, verbieden of nieuwe aanbiedingen van bekende beleggingsfraudeurs van de markt weren.
Zijn verkopers van beleggingsproducten te allen tijde verplicht om een vergunning aan te vragen? Zo nee, waarom niet? Onder welke omstandigheden kan een vergunning worden geweigerd?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom bestaat er alleen een prospectusplicht voor verkopers wanneer de totale tegenwaarde van de effecten die worden aangeboden, meer dan 2,5 miljoen euro bedraagt? Waarom bestaat er geen prospectusplicht voor alle verkopers van beleggingsproducten?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom krijgen beleggingsfraudeurs niet automatisch een bestuursverbod na een veroordeling?
Een strafrechtelijk bestuursverbod op grond van artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht kan in strafzaken als bijkomende straf worden geëist. Vervolgens is het aan de strafrechter om al dan niet over te gaan tot het opleggen van een bestuursverbod.
Per 1 juli 2016 is de Wet civielrechtelijk bestuursverbod van kracht. Hiermee is aan de Faillissementswet de mogelijkheid toegevoegd om -op verzoek van de curator of van het OM- een civielrechtelijk bestuursverbod (van ten hoogste 5 jaren) op te leggen aan een bestuurder die faillissementsfraude pleegt of zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag in aanloop naar een faillissement. Ook in dit geval is het aan de rechter om al dan niet over te gaan tot het opleggen van een bestuursverbod.
Hoe oordeelt u over de rol van banken in dit dossier? Komen zij hun signalerende rol volgens u goed na? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) zijn banken verplicht om onderzoek te verrichten naar hun cliënten. Daarnaast verplicht de Wwft tot het melden van ongebruikelijke transacties bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU). Voor de naleving van deze verplichtingen is het noodzakelijk dat banken informatie vergaren over hun cliënten en dat zij de transacties van hun cliënten monitoren. Hierbij kunnen banken fraude detecteren, bijvoorbeeld aan de hand van mutaties op een bankrekening die door een frauduleuze partij wordt aangehouden. Omdat fraude doorgaans wordt vormgegeven met gelegitimeerde transacties, is het voor banken niet eenvoudig om signalen van fraude – bijvoorbeeld met beleggingsfondsen – te detecteren. Ook lopen geldstromen vaak over meerdere rekeningen. Wanneer die bij andere banken of in het buitenland worden aangehouden, heeft een bank daar geen inzicht in. De informatiedeling tussen banken onderling en tussen banken, toezichthouders en opsporingsinstanties is gebonden aan geldende regelgeving met betrekking tot privacy en vertrouwelijkheid. Deze gelden ook op het terrein van bestrijding van beleggingsfraude.
Verschillende zaken bij het OM zijn gestart door aangiftes van banken in een zeer vroeg stadium, waardoor veel geld in beslag kon worden genomen en de fraude snel kon worden gestopt.
Deelt u de mening van de strafrechtadvocaat in het artikel, die stelt dat de AFM bevoegd is om zeer ingrijpende handhavingsmaatregelen te nemen, maar dat deze eerder ingezet moeten en kunnen worden? Is het voor de AFM mogelijk om eerder in te grijpen? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is de capaciteit van zowel de AFM als het Openbaar Ministerie (OM) volgens u voldoende op peil om beleggingsfraude tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven beschreven zijn de bevoegdheden van de AFM bij vrijgestelde aanbiedingen beperkt. Op grond van de Whc en Wohp ziet de AFM bij vrijgestelde aanbiedingen enkel toe op informatieverstrekking. Meer capaciteit voor de AFM zou daarom niet direct leiden tot betere mogelijkheden om beleggingsfraude tegen te gaan.
Binnen het Openbaar Ministerie en de FIOD heeft aanpak van fraude prioriteit en wordt deze steeds verder versterkt. Daarbij wordt actief de samenwerking gezocht met private partijen. Overigens geldt ook in het strafrecht dat pas kan worden ingegrepen wanneer (een deel van) het geld van beleggers is verdwenen, voordat sprake is van een redelijk vermoeden van oplichting of verduistering. FIOD en Openbaar Ministerie beschikken over voldoende middelen en expertise om op te treden tegen beleggingsfraude.
Kunt u aangeven hoe de samenwerking tussen de AFM en OM verloopt? Wie oordeelt uiteindelijk of een zaak strafrechtelijk of bestuursrechtelijk wordt afgedaan? Welk afwegingskader wordt hierbij gebruikt? Speelt capaciteit een rol bij de vraag of een zaak bestuursrechtelijk dan wel strafrechtelijk wordt afgedaan?
De FIOD is, onder het gezag van het Openbaar Ministerie, belast met de strafrechtelijke opsporing op het gebied van diverse wettelijke regelingen die betrekking hebben op de financieel-economische ordening.3 In de Beleidsbrief voor de bijzondere opsporingsdiensten zijn, onder andere, de thema’s witwassen, beleggingsfraude en marktmisbruik genoemd. Op het terrein van de financiële integriteit wordt een belangrijk deel van de zaken aangeleverd door de financiële toezichthouders DNB en de AFM. Nadere concretisering van de onderwerpen waarop strafrechtelijk wordt ingezet vindt gezamenlijk plaats. Op grond van het Convenant ter voorkoming van ongeoorloofde samenloop van bestuurlijke en strafrechtelijke sancties vindt afstemming tussen het OM, de AFM en de FIOD plaats over de wijze van afdoening van bepaalde overtredingen van de financiële toezichtwetgeving. In dit zogenaamde tripartite-overleg wordt bepaald welke zaken in strafrechtelijk onderzoek worden genomen en welke zaken bestuursrechtelijk kunnen worden afgedaan volgens het kader zoals dat in genoemd convenant wordt geschetst. Primair wordt in het tripartite-overleg dus de keuze gemaakt tussen een bestuursrechtelijke afdoening of een strafrechtelijke afdoening omdat die elkaar (als gevolg van het «una via» beginsel) uitsluiten. De keuze wordt gemaakt aan de hand van een aantal indicatoren zoals (in willekeurige volgorde en niet uitputtend): de ernst van de overtreding van de norm (valt dat nog binnen een bestuurlijke boetecategorie; zo niet dan zou strafrecht geïndiceerd kunnen zijn), de wijze waarop de overtreding is begaan (is er sprake van schuld of opzet), de benadeling van derden, de mogelijkheden voor compliance, de complexiteit van een zaak (onderzoek dat alleen door inzet van strafrechtelijke dwangmiddelen tot een goed eind kan worden gebracht impliceert bijvoorbeeld strafrechtelijk onderzoek) en recidive (hetgeen een contra-indicatie voor bestuursrechtelijk handelen is). Richtsnoer is daarbij dat de interventie een evenwichtig maatschappelijk effect moet sorteren. Zolang dat maatschappelijk effect behaald kan worden door bestuursrechtelijk ingrijpen heeft zulks de voorkeur. De (per definitie beperkte) opsporingscapaciteit kan daarbij wel een rol spelen, maar het te behalen maatschappelijk effect prevaleert. Uiteindelijk beperkt de beschikbare capaciteit altijd de mogelijkheden van elke betrokken instantie en noopt dit tot het maken van keuzes in het tripartite-overleg.
Het artikel “Het kostte veel meer tijd dan ik dacht” |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Het kostte veel meer tijd dan ik dacht»?1
Ja.
Wat zijn de ervaringen met de pilot voor een nieuw permanente educatiemodel?
De ervaringen van de deelnemers aan de pilot zijn overwegend positief, zoals ook uit het artikel blijkt. Het bestuur van de NBA heeft echter nog geen eindevaluatie over de totale pilot gedaan omdat deze nog loopt en daarom ook nog geen definitieve beslissing genomen over de wenselijkheid om het nieuwe model in te voeren.
Wat vindt u ervan dat een cursus Spaans of een cursus articuleren kan gelden als onderdeel van de permanente educatie van accountants?
Voor het beantwoorden van de vraag welke PE-activiteiten toelaatbaar zijn, zou doorslaggevend moeten zijn of een accountant na een succesvolle deelname daaraan in staat is zijn werk beter uit te voeren en meer kwaliteit af te leveren. Voorwaarde is dan dat een dergelijke PE-activiteit aansluit bij de werkzaamheden van die accountant. Het is een verantwoordelijkheid van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) om er zorg voor te dragen dat aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Wordt doordat accountants zelf hun leerdoelen kunnen stellen, en daarbij geen verplicht aantal uren meer hoeven te besteden aan permanente educatie, het stelsel van permanente educatie niet veel te vrijblijvend? Bestaat door het laten vallen van een minimale ureninspanning aan educatie niet een belangrijke waarborg om te zorgen dat accountants blijven investeren in zichzelf? Hoe staat dit in verhouding tot de doelstellingen van het rapport «In het publiek belang?»
Ik vind dat het nieuwe stelsel niet vrijblijvend mag zijn. Als een goede naleving van het nieuwe PE-stelsel niet kan worden gewaarborgd of afgedwongen, moet het ook niet worden ingevoerd. Als accountants zelf leerdoelen kunnen stellen en niet meer gebonden zijn aan een verplicht aantal uren, moet derhalve worden geborgd dat alle accountants toch serieus invulling geven aan hun PE-verplichting. De NBA moet hierop toezien. De NBA is voornemens dit te gaan doen door met grotere werkgevers, die veelal accountants met een gelijksoortige PE-behoefte in dienst hebben, afspraken te maken en studieplannen van accountants die als zelfstandige werken of bij kleinere ondernemingen in dienst zijn steekproefsgewijs te controleren. Bij een eventuele invoering van een nieuwe stelsel zal een verordening worden opgesteld op basis waarvan (tuchtrechtelijke) handhaving kan plaatsvinden als een studieplan of de uitvoering daarvan tekortschiet.
In het nieuwe model blijft daarnaast de in het kader van de PE door de NBA verplicht gestelde cursus of training bestaan. Het gaat dan om een opleidingsverplichting met betrekking tot de laatste ontwikkelingen op het vakgebied en om maatschappelijk belangrijke thema’s voor accountants, zoals fraudebestrijding en de kwaliteit van wettelijke controles. Hoeveel verplichte cursussen en trainingen moeten worden gevolgd, zal mede afhankelijk zijn van de mate waarin nieuwe relevante vaktechnische en maatschappelijke ontwikkelingen zich voordoen. Er zal daarbij ook differentiatie kunnen plaatsvinden naar gelang de aard van de functies die een accountant vervult. De kennistoets die accountants in dat kader thans al moeten afleggen, blijft in het nieuwe systeem bestaan. Deze toets beslaat de geldende beroepsregels op het gebied van onafhankelijkheid en andere fundamentele principes en de controlestandaarden. Openbare accountants, die o.a. de wettelijke controles verrichten, zullen de kennistoets in het nieuwe systeem naar verwachting om het jaar moeten afleggen. Er wordt gecontroleerd of leden aan deze verplichtingen voldoen.
Deelt u de mening dat permanente educatie een belangrijk middel is om de kwaliteit van de accountssector op peil te houden en te verbeteren? Hoe kan geborgd worden dat de kwaliteit op peil blijft als accountants hun punten niet meer hoeven te halen bij NBA-goedgekeurde opleidingen? Deelt u de mening dat een betrouwbaar stelsel van permanente educatie ook van belang is om het vertrouwen van de buitenwereld in de sector te laten behouden?
Voor elke professionele beroepsgroep is bijscholing of PE van groot belang. Een goed PE-stelsel is ook belangrijk voor de kwaliteit van en het vertrouwen in de accountancysector. De AFM kan in het toezicht dan ook betrekken of een accountantsorganisatie waarborgt dat zijn werknemers beschikken over de juiste kennis en ervaring voor de toegewezen taken. De NBA zal zich daarvan rekenschap moeten geven bij de invoering van een nieuw PE-model.
Punt 6.2 van «In het publiek belang» stelt dat: «De beroepsorganisatie draagt zorg voor het systematisch vertalen van de bevindingen van AFM, Accountantskamer, College voor Collegiale Toetsing, onderzoeksinstituut en andere bronnen in publieke duiding, aanpassing van de beroepsstandaarden en educatie. Daarmee geeft ze concreet invulling aan haar wettelijke taak, namelijk kwaliteitsbevordering en behartiging van het collectieve beroepsbelang»; hoe geeft de NBA hier invulling aan met betrekking tot permanente educatie?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Aanpak van derivatendossier loopt nog meer vertraging op” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aanpak van derivatendossier loopt nog meer vertraging op»?1 Wat vindt u van het feit dat ondernemers nu nog langer moeten wachten op de afhandeling?
Ja, ik ken het bericht «Aanpak van derivatendossier loopt nog meer vertraging op». Zoals in het schriftelijk overleg rentederivaten d.d. 10 mei jl. is aangegeven, verwachten Rabobank en ABN AMRO het jaar 2017 nodig te hebben voor het beoordelen van alle rentederivatendossiers, maar houden zij er rekening mee dat een aantal klanten pas in 2018 een aanbod tot herstel zal ontvangen. Ik verwacht van de banken dat zij alles in het werk zullen stellen om de gedupeerde klanten zo spoedig mogelijk te compenseren.
Waarom kunnen de problemen niet, zoals vorig jaar door u is aangegeven, medio 2017 afgehandeld c.q. opgelost zijn?
Het herstelkader is complex en de uitwerking daarvan heeft de nodige tijd in beslag genomen. Op 19 december 2016 is de pilot-fase afgerond en is het definitieve herstelkader gepubliceerd. Daarna hebben de banken en externe beoordelaars de laatste hand gelegd aan de plannen van aanpak. Na publicatie bleek dat banken, externe beoordelaars en belangenorganisaties op meerdere punten specifieke vragen hadden over het herstelkader. Deze vragen hebben zij voorgelegd aan de derivatencommissie. Die vragen zijn door de derivatencommissie in de periode sinds 19 december 2016 beantwoord en gepubliceerd als toelichting in de vorm van sets met vragen en antwoorden (Q&A’s) op de website van de derivatencommissie. Hoewel niet is uitgesloten dat er nog meer Q&A’s volgen, is hiermee, naar het zich nu laat aanzien, voldoende nadere duiding gegeven aan het herstelkader. De banken en externe beoordelaars hebben naar aanleiding van de Q&A’s hun organisatie en systemen verder ingericht en zijn begonnen met de uitvoering van het herstelkader.
Wat zijn de oorzaken van de vertraging(en)? Welke knelpunten zijn er? Waarover zijn nog onduidelijkheden bij de banken, externe dossierbeoordelaars en/of de Autoriiteit Financiële Markten? Hoe kunnen de knelpunten en onduidelijkheden snel opgelost worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de vertraging (deels) wordt veroorzaakt door ruis op de lijn tussen de AFM en de banken, zoals wordt gesteld in het artikel? Zo ja, waar gaat het dan precies over en hoe kan dit opgelost worden?
Er is geen ruis tussen de AFM en de banken zoals gesteld in het artikel. De AFM heeft half maart 2017 aan alle banken laten weten geen belemmeringen meer te zien voor de uitvoering van het herstelkader.
Deelt u de mening dat de ondernemers met een zorgvuldig proces, ook zo snel mogelijk duidelijkheid moeten krijgen, zoals afgesproken is? Klopt het dat de minder complexe gevallen moeten wachten op de complexe dossiers? Zo ja, waarom is dit het geval en hoe kan dit worden opgelost?
Banken maken onderscheid tussen complexe en minder complexe gevallen om zo snel mogelijk zoveel mogelijk klanten een compensatievoorstel te kunnen doen. In alle gevallen geldt dat banken, conform het herstelkader, «kwetsbare groepen» (waaronder klanten in bijzonder beheer) met voorrang behandelen. Dit betreft vaak complexere gevallen. Banken kunnen eenvoudige dossiers waarin bijvoorbeeld alleen een coulancevergoeding en/of vergoeding van renteopslagen aan de orde is, gelijktijdig behandelen met de behandeling van kwetsbare groepen, mits dit niet ten koste gaat van de behandeling van de groep kwetsbare klanten. Het is dus niet zo dat de behandeling van de eenvoudige dossiers moet wachten tot de «kwetsbare klanten» een compensatievoorstel hebben ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de vertraging wordt beperkt en/of de einddatum (teveel) opschuift? Bent u bereid om bij de banken, externe dossierbeoordelaars en AFM aan te dringen op snelheid?
Het proces dient zo snel als mogelijk te worden afgerond. De snelheid moet echter niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid waardoor klanten mogelijk onjuiste compensatie krijgen aangeboden. Banken streven ernaar de beoordelingen zo snel als mogelijk en op een zorgvuldige manier uit te voeren. De algehele doorlooptijd verschilt per bank en is afhankelijk van de aantallen en de complexiteit van de dossiers die de banken in hun portefeuille hebben.
In de eerste voortgangsrapportage die ik in juni dit jaar van de AFM verwacht, zal meer inzicht worden gegeven in de planning en de voortgang. Deze rapportage zal ook met de Kamer worden gedeeld.
Het bericht “Banken rekenen nog steeds te veel boeterente bij hypotheek” |
|
Alexander Kops (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Banken rekenen nog steeds te veel boeterente bij hypotheek»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat banken nog steeds teveel boeterente berekenen? Zo ja, hoe typeert u de handelwijze van de banken?
Sinds de publicatie van de leidraad van de AFM op 20 maart 2017 zijn de kredietverstrekkers bezig de nieuwe berekeningswijze in hun IT-systemen te verwerken. Dit kan enige tijd vergen waardoor het mogelijk is dat op dit moment nog niet alle berekeningen voldoen aan de leidraad.
Ik vind het belangrijk dat alle klanten met terugwerkende kracht worden gecompenseerd die na 14 juli 2016 op grond van de nieuwe regels en de leidraad van de AFM een te hoge vergoeding hebben betaald. De NVB en het Verbond van Verzekeraars hebben namens hun leden aangegeven dit proactief te zullen doen en alle klanten tot 14 juli 2016 te zullen compenseren.
Wat is de omvang van het probleem? Hoeveel mensen hebben bij het oversluiten van hun hypotheek te veel boeterente betaald? Hoe zijn/worden deze mensen gecompenseerd?
Consumenten die sinds 14 juli 2016 vervroegd hebben afgelost op hun hypotheek, of hun hypotheek hebben overgesloten, hebben mogelijk een te hoge vergoeding betaald aan hun kredietverstrekker. Er zijn geen gedetailleerd cijfers over het aantal consumenten dat sinds 14 juli zijn hypotheek (gedeeltelijk) heeft afgelost of zijn hypotheek heeft overgesloten.
Kredietverstrekkers hebben aangegeven alle klanten die op grond van de nieuwe regels en de leidraad van de AFM teveel hebben betaald proactief te zullen benaderen en met terugwerkende kracht te zullen compenseren.
Hoeveel mensen durven hun hypotheek niet over te sluiten uit angst voor de hoge boeterente?
Veel consumenten kiezen ervoor om hun bestaande hypotheekovereenkomst open te breken om te kunnen profiteren van de lage rente. Ik heb geen cijfers over het aantal consumenten dat hiervan afziet omdat de boeterente te hoog is.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat, ondanks de leidraad van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), in sommige gevallen de boeterente zelfs is gestegen? Hoe oordeelt u over de leidraad van de AFM en de (averechtse) werking ervan?
Sommige kredietaanbieders hebben in het onderzoek van de Consumentenbond aangekondigd dat het volgen van de leidraad in sommige gevallen betekent dat de berekening van de vergoeding op punten nadeliger voor de klant uitvalt. Die aanbieders kiezen er toch voor om de leidraad te hanteren, omdat niet met zekerheid te zeggen is dat de oude systematiek in alle gevallen bij die specifieke aanbieder in het voordeel van de klant werkt. Om discussies over mogelijke verschillen in de verschillende methodes te voorkomen, kiezen deze kredietaanbieders ervoor de leidraad 1-op-1 te implementeren.
Welke maatregelen gaat u nemen om hypotheeknemers te bevrijden van te dure hypotheken met veel te hoge boetes?
De betaalbaarheid van een koopwoning is mede als gevolg van de dalende hypotheekrente de afgelopen jaren toegenomen. Ik deel de mening niet dat hypotheken in Nederland te duur zouden zijn.
De Europese hypothekenrichtlijn schrijft voor dat nieuwe hypotheken die worden afgesloten na de inwerkingtreding van de richtlijn onder de reikwijdte van de richtlijn vallen en dus onder de aangescherpte regels met betrekking tot de vergoeding bij vervroegde aflossing. Nederland heeft de richtlijn echter, met het oog op consumentenbescherming, ruimer geïmplementeerd zodat de regels met betrekking tot de berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen in het Besluit Gedragstoezicht Financiële Ondernemingen (Bgfo) ook van toepassing zijn op bestaande hypotheken die na 14 juli 2016 vervroegd worden afgelost of worden overgesloten. Klanten kunnen dus tegen «kostprijs» oversluiten naar een lagere rente. Waar daar sinds juli 2016 teveel voor is gevraagd, zal dit worden door de kredietverstrekkers worden gecompenseerd.
Welke maatregelen gaat u nemen om de doorstroming en concurrentie op de hypotheekmarkt te bevorderen?
De concurrentie op de hypotheekmarkt is de afgelopen jaren verbeterd en inmiddels zijn er ruim 30 hypotheekaanbieders op de Nederlandse markt actief.
Ook de doorstroming op zowel de woningmarkt als de hypotheekmarkt is de afgelopen jaren sterk verbeterd. Zo zijn er in 2016 bijna 215.000 woningen verkocht, het hoogste aantal sinds de meting is begonnen in 1995. En in het eerste kwartaal van 2017 lag het aantal woningverkopen bovendien 30% hoger dan een jaar eerder2. De aantallen doorstromers en oversluiters op de hypotheekmarkt lagen in het eerste kwartaal van 2017 46% respectievelijk 40% hoger dan een jaar eerder en vertonen dus ook een forse toename3.
Op dit moment zie ik daarom geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen om de concurrentie en doorstroming verder aan te jagen.
De uitzending van Radar over te hoog berekende boeterente |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 15 mei 2017 over de te hoge boeterente die banken rekenen bij het oversluiten van een hypotheek?1
Ja.
Klopt het dat alle banken hebben beloofd om de uitgangspunten van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) per 14 juli 2016 toe te passen?
Op 14 juli 2016 is de Mortgage Credit Directive (MCD) geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving. Hierin zijn regels geïntroduceerd over de kosten bij vervroegde aflossing op een hypotheek. Zo is onder andere bepaald dat kredietaanbieders voor vervroegde aflossing van het hypothecair krediet geen vergoeding mogen vragen die hoger is dan het financiële nadeel dat de aanbieder hierdoor lijdt. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit Gedragstoezicht Financiële Ondernemingen (BGfo) en het Burgerlijk Wetboek (BW).
De nieuwe regels zijn sinds 14 juli 2016 bij de kredietaanbieders bekend. Hoe het financiële nadeel moet worden gedefinieerd en welke kosten als financieel nadeel mogen worden aangemerkt, wordt echter niet in de Europese richtlijn toegelicht. Hier is dus ruimte voor interpretatie. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft vervolgens middels een leidraad op 20 maart 2017 richting gegeven aan de wijze waarop het financieel nadeel bij vervroegde aflossing op adequate wijze door de kredietverstrekkers kan worden berekend.
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van het lid Nijboer2 hebben de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en het Verbond van Verzekeraars namens hun leden toegezegd de leidraad te zullen volgen. Sinds de publicatie van de leidraad van de AFM op 20 maart 2017 zijn de kredietverstrekkers bezig de nieuwe berekeningswijze in hun IT-systemen te verwerken. Dit vergt enige tijd waardoor het mogelijk is dat op dit moment nog niet alle berekeningen voldoen aan de leidraad.
De banken en verzekeraars hebben, bij monde van NVB en het Verbond van Verzekeraars, eveneens toegezegd alle klanten te zullen compenseren die sinds 14 juli 2016 op grond van de nieuwe regels en de leidraad van de AFM een te hoge vergoeding hebben betaald.
De meeste fouten worden gemaakt bij spaarhypotheken; wat zegt de AFM-leidraad over het berekenen van boeterente bij spaarhypotheken? Klopt het dat de aflossing als gevolg van het spaardeel van de hypotheek niet meetelt voor de berekening van de boeterente? Hoe kan het dat er zo weinig banken zijn die deze regels goed toepassen? Hoe rijmt dat met de belofte van de banken om de uitgangspunten van de AFM per 14 juli 2016 toe te passen?
De meeste fouten worden gemaakt bij spaarhypotheken; wat zegt de AFM-leidraad over het berekenen van boeterente bij spaarhypotheken? Klopt het dat de aflossing als gevolg van het spaardeel van de hypotheek niet meetelt voor de berekening van de boeterente? Hoe kan het dat er zo weinig banken zijn die deze regels goed toepassen? Hoe rijmt dat met de belofte van de banken om de uitgangspunten van de AFM per 14 juli 2016 toe te passen?
In de leidraad van de AFM worden vier uitgangspunten geformuleerd op basis waarvan kredietverstrekkers de vergoeding bij vervroegde aflossing kunnen berekenen. In deze uitgangspunten is ook bepaald dat het opgebouwde spaardeel van de hypotheek in mindering moet worden gebracht op de hypotheekschuld voordat de vergoeding voor vervroegde aflossing wordt berekend. Met andere woorden, er moet worden uitgegaan van de «netto hypotheek» (hypotheekschuld minus het opgebouwde kapitaal in de spaarhypotheek) bij de berekening van de te betalen vergoeding.
Het onderzoek van de Consumentenbond dat in de uitzending van Radar van 15 mei jl. werd aangehaald, richtte zich op de vraag welke boeteregeling de kredietverstrekkers hanteerden vóór de implementatie van de hypothekenrichtlijn (14 juli 2016). Uit dit onderzoek bleek dat kredietverstrekkers verschillende methodes hanteerden om de vergoeding bij vervroegde aflossing te berekenen. De regels van de hypothekenrichtlijn en de leidraad van de AFM waren vóór 14 juli 2016 echter nog niet van kracht.
Een tweede onderzoek dat in de Radaruitzending werd besproken is uitgevoerd door de online hypotheekadviseur Ikbenfrits. Ikbenfrits heeft ongeveer 200 daadwerkelijk betaalde vergoedingen (aflosnota's) nagerekend. Het is hierbij belangrijk te benadrukken dat de Consumentenbond en ikbenfrits.nl niet hebben onderzocht of kredietverstrekkers zich inmiddels houden aan de leidraad die de AFM op 20 maart jl. heeft gepubliceerd. Deze indruk werd helaas wel gewekt in de uitzending van Radar. Dat de berekeningsystematiek die kredietverstrekkers hanteerden vóór de publicatie van de leidraad van de AFM niet volledig in lijn was met de leidraad van de AFM wekt geen verbazing.
Het is nu vooral belangrijk dat kredietverstrekkers hun werkwijze voortvarend aanpassen en alle klanten met terugwerkende kracht worden gecompenseerd die na 14 juli 2016 op grond van de nieuwe regels en de leidraad van de AFM een te hoge vergoeding hebben betaald. De NVB en het Verbond van Verzekeraars hebben dit toegezegd en zullen deze klanten proactief benaderen en compenseren.
De AFM zal in het vierde kwartaal van dit jaar onderzoeken of kredietverstrekkers zich inderdaad houden aan de nieuwe normen. De AFM kan handhavend optreden als aanbieders de wet overtreden.
Kloppen de cijfervoorbeelden die Radar gebruikt in de uitzending? Wat vindt u ervan dat consumenten voor duizenden euro’s worden benadeeld, terwijl de onderzoekers geen voorbeelden konden vinden van gevallen waarin de consument werd bevoordeeld ten opzichte van de AFM-regels?
Zie antwoord vraag 3.
Passen de banken met opzet niet de juiste regels toe, gezien het grote aantal fouten? Hoe verklaart u fouten die al in een oogopslag duidelijk zijn, zoals de gehanteerde negatieve vergelijkingsrente die werd gehanteerd door BNP Paribas?
Zoals hierboven is aangegeven hebben alle kredietverstrekkers zich gecommitteerd aan de nieuwe regels en de leidraad van de AFM en zullen klanten met terugwerkende kracht tot 14 juli 2016 worden gecompenseerd. Ik verwacht daarnaast van de kredietverstrekkers dat zij nu alles in het werk stellen om zo snel als mogelijk ook de uitgangspunten van de leidraad in hun IT-systemen te verwerken zodat klanten een juiste aflossingsnota ontvangen en niet later nog gecompenseerd hoeven te worden. Mocht uit het AFM onderzoek naar de naleving van de leidraad blijken dat aanbieders de regels niet juist toepassen, dan kan de AFM handhavend optreden.
BNP Paribas heeft naar aanleiding van de uitzending aangegeven geen negatieve interbancaire rente als vergelijkingsrente te hanteren bij het berekenen van de vergoeding voor vervroegde aflossing. Deze conclusie werd getrokken in het onderzoek nadat BNP Paribas abusievelijk foutieve informatie had aangeleverd. Deze fout is inmiddels ook in het onderzoek van de Consumentenbond gecorrigeerd.
Klopt het dat geen enkele bank voldoende gegevens met de klant deelt, zodat die klant zelf kan narekenen of een juiste boeterente is berekend? Bent u bereid om duidelijk vast te leggen welke gegevens met klanten moeten worden gedeeld, waaronder in ieder geval de zeven gegevens die Radar noemt die essentieel zijn om een juiste rente te berekenen? Waarom is er geen enkele bank die deze gegevens netjes uit zichzelf met de klant heeft gedeeld? Hoe verhoudt zich dit tot de mededeling van banken, die stelden dat klanten niets hoeven te doen en dat eventuele vergoedingen automatisch worden uitbetaald? Op welke manier kunnen klanten controleren of hun restitutie wél correct berekend was?
Op grond van het Bgfo (artikel 81c) zijn aanbieders verplicht een berekening van de te betalen vergoeding voor het vervroegd aflossen en de bij de berekening gehanteerde hypothesen aan de consument te verstrekken wanneer de consument voornemens is vervroegd af te lossen.
Ik heb op dit moment geen inzicht in de gegevens die de verschillende kredietverstrekkers aan hun klanten verstrekken wanneer zij een vergoeding bij vervroegde aflossing moeten in rekening brengen. De informatieverstrekking richting de consument is een van de onderwerpen die de AFM nader zal onderzoeken in het onderzoek dat in het vierde kwartaal van dit jaar zal worden uitgevoerd. Mocht hieruit blijken dat het voor klanten niet inzichtelijk is op welke wijze de vergoeding of de compensatie is berekend, dan zullen vervolgstappen worden overwogen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de banken, zonder uitzondering, gaan voldoen aan de AFM-leidraad? De AFM zou erop toezien dat de leidraad per 14 juli 2016 zou worden toegepast; welke stappen kan en zal de AFM nemen nu duidelijk is dat geen enkele bank de gehele leidraad correct heeft toegepast?
De kredietverstrekkers hebben zich gecommitteerd aan de leidraad van de AFM en ik heb geen aanleiding om hier op dit moment aan te twijfelen.
De AFM zal in het vierde kwartaal van dit jaar de naleving van de leidraad onderzoeken. Mocht uit dit onderzoek blijken dat er partijen zijn die zich niet aan de regels houden, dan kunnen er handhavende maatregelen worden genomen.
Klopt het dat banken door de al dan niet bewuste te hoge berekening van boeterentes jaarlijks 250 miljoen extra winst maken? Deelt u de mening dat dit zelfverrijking is ten koste van minder deskundige klanten?
De suggestie dat banken jaarlijks € 250 miljoen teveel in rekening brengen bij klanten laat ik voor rekening van Ikbenfrits. Dit bedrag wordt genoemd op de website van de claimstichting die Ikbenfrits heeft opgericht, maar wordt verder niet onderbouwd.
Wat vindt u ervan dat banken in gevallen waarbij de berekening van de boeterente gunstiger uitviel dan de AFM-leidraad, de berekening hebben aangepast conform de leidraad zodat consumenten in die gevallen juist meer boeterente moeten betalen? Is dit juridisch toegestaan, in het bijzonder in het geval van bestaande hypotheken? Klopt het dat de AFM-leidraad minimumeisen bevat, en dat banken gunstigere berekeningen aan de klant mogen bieden? Wat vindt u van het gedrag van banken, waarbij zij vrijwel altijd kiezen voor de minimumregels, in plaats van het belang van klanten in ogenschouw te nemen?
Sommige kredietaanbieders hebben in het onderzoek van de Consumentenbond aangekondigd dat het volgen van de leidraad in sommige gevallen betekent dat de berekening van de vergoeding op punten nadeliger voor de klant uitvalt. Die aanbieders kiezen er toch voor om de leidraad te hanteren, omdat niet met zekerheid te zeggen is dat de oude systematiek in alle gevallen bij die specifieke aanbieder in het voordeel van de klant werkt. Om discussies over mogelijke verschillen in de verschillende methodes te voorkomen, kiezen deze kredietaanbieders ervoor de leidraad 1-op-1 te implementeren.
De leidraad van de AFM geeft enkele uitgangspunten op grond waarvan het financieel nadeel bij vervroegde aflossing op adequate wijze door de kredietverstrekkers kan worden berekend. Kredietverstrekkers kunnen in het voordeel van de klant van deze uitgangspunten afwijken. Ook kunnen kredietaanbieders een andere systematiek hanteren, zolang de vergoeding het financieel nadeel niet overschrijdt.
In de uitzending wordt gesteld dat de boeterente volgens de wettelijke regels ook vóór 14 juli 2016 verkeerd berekend werd, en dat dit civielrechtelijke schadevergoeding mogelijk maakt; hoe beoordeelt u deze stelling?
Zoals ik eerder heb aangegeven, vallen vervroegde aflossingen van vóór 14 juli 2016 niet onder de reikwijdte van de implementatie van de MCD in het BGfo en het BW of de leidraad van de AFM. Indien een consument van mening is dat er indertijd teveel vergoeding in rekening is gebracht, zal dit door het Kifid of de rechter moeten worden getoetst aan de hand van de hypotheekvoorwaarden, de gedragscode hypothecaire financieringen (GHF) en de toen geldende wettelijke bepalingen uit onder meer het Bgfo en het Burgerlijk Wetboek (BW).
Het bericht “Oplichtersnetwerk roofde ongestoord tientallen miljoenen” |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving rondom het netwerk dat grote aantallen mensen dupeerde door middel van frauduleuze beleggingsfondsen?1 2
Ja
Kunt u de berichtgeving bevestigen dat een groep mensen jarenlang door middel van beleggingsfondsen particulieren heeft opgelicht? Kunt u een overzicht geven van wat er tot nu toe bekend is over de zaak?
Ik heb kennisgenomen van de publicaties over oplichting door beleggingsfondsen.
Beleggingsfraude is een vorm van fraude waarbij criminelen particulieren ertoe weten te bewegen om grote bedragen geld te beleggen in door hen aangeboden producten. Deze criminelen investeren de ontvangen bedragen vervolgens doorgaans niet of nauwelijks in de beloofde beleggingsproducten, maar wenden de gelden vooral aan voor persoonlijk gewin.
De AFM heeft ten aanzien van een aantal ondernemingen stappen ondernomen. De AFM heeft onderzoek gedaan naar Centurion Vastgoed B.V. (Centurion). Dit heeft ertoe geleid dat de AFM in juli 2014 op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) een last onder dwangsom heeft opgelegd aan Centurion.3 De last onder dwangsom is opgelegd omdat Centurion onjuiste en te weinig informatie heeft verstrekt aan consumenten die obligaties of certificaten (of beide) van Centurion hebben gekocht of mogelijk zouden kopen. De last onder dwangsom hield in dat Centurion de betrokken consument schriftelijk moest informeren over de eventuele zekerheden, over de totaal opgehaalde gelden door Centurion, over de besteding van de inleg van houders van obligaties en certificaten en over de inkomsten van de bedrijfsactiviteiten van Centurion. Deze informatie moest Centurion ook publiceren op haar website. In deze zaak had de AFM een vermoeden van fraude en heeft zij aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie.
Indien het Openbaar Ministerie signalen ontvangt – die kunnen duiden op een dergelijke fraude – van bijvoorbeeld de AFM, DNB, banken of van gedupeerden, onderzoekt zij deze signalen op aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek.
Ten aanzien van Centurion Vastgoed BV geldt dat het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek heeft gedaan naar de gang van zaken rondom dit bedrijf en de rechtbank heeft de leidinggevenden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Naar het bedrijf Hollandsche Wind is het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek gestart nadat eind 2016 aangifte werd gedaan door diverse banken. Dit onderzoek loopt nog. Het Openbaar Ministerie heeft in een persbericht laten weten dat het vermoeden bestaat dat sprake is van beleggingsfraude waarbij het fraudebedrag wordt geschat op meer dan 8 miljoen euro. Tevens is bekend gemaakt dat de verdachten vermoedelijk via andere bedrijven nieuwe beleggingsproducten zouden uitgeven. In het persbericht is een e-mailadres opgenomen waar gedupeerden zich kunnen melden.
Hoeveel mensen zijn gedupeerd door het oplichtersnetwerk? Zijn dit allemaal particulieren? Hoe groot is de schade gemiddeld per gedupeerde?
Ik kan geen mededelingen doen over het aantal gedupeerden en de omvang van de schade per individuele zaak.
Wat kunnen gedupeerden doen om nog iets van hun geld terug te zien?
Slachtoffers van beleggingsfraude kunnen aangifte doen bij de politie. Het Openbaar Ministerie spant zich in om slachtoffers zo veel als mogelijk te ondersteunen, onder meer door hen in de gelegenheid te stellen zich als benadeelde partij in de strafzaak te kunnen voegen waardoor zij in die procedure hun schade op de wederpartij kunnen verhalen, door het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte te ontnemen en door ten behoeve van de slachtoffers beslag te leggen op het vermogen van de verdachten. Daarnaast kunnen personen die zijn benadeeld door middel van beleggingsfraude een vordering tot schadevergoeding instellen bij de civiele rechter.
Hoe is het mogelijk dat een beperkte kring van mensen in staat is om meer dan tien jaar lang nietsvermoedende particulieren op te lichten met grofweg dezelfde methode? Heeft er in het verleden onderzoek plaatsgevonden naar dit netwerk, of is volstaan met het vervolgen van individuele casus, zoals Centurion?
De AFM heeft bij vrijgestelde aanbiedingen beperkte bevoegdheden en houdt op basis van de Whc toezicht op de naleving van de Wet oneerlijke handelspraktijken (Wohp). Oneerlijke handelspraktijken zien op onjuiste en te weinig verstrekte informatie aan de consument en zien niet specifiek op oplichting of fraude door ondernemingen. Dit brengt mee dat de AFM alleen bevoegdheden heeft ten aanzien van de informatieverstrekking door de aanbieder aan de belegger en niet direct bij de instelling kan ingrijpen. De AFM spant zich er daarom voor in om mogelijke signalen van fraude bij het OM en/of FIOD kenbaar te maken. In het antwoord op vraag 11 wordt de rol van de AFM nader toegelicht.
Indien het Openbaar Ministerie signalen ontvangt – die kunnen duiden op beleggingsfraude – van bijvoorbeeld de AFM, DNB, banken of van gedupeerden, onderzoekt het Openbaar Ministerie deze signalen op aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek richt zich ook op eventuele netwerken. Een netwerk is echter niet eenvoudig te traceren aangezien er vaak gebruik wordt gemaakt van stromannen die (nog) niet bekend zijn bij het Openbaar Ministerie. In het geval van Hollandsche Wind bestond er bij het Openbaar Ministerie evenwel het vermoeden dat verdachten via andere bedrijven nieuwe beleggingsproducten zouden uitgeven. Middels een persbericht heeft het Openbaar Ministerie een e-mailadres bekendgemaakt waar gedupeerden zich kunnen melden. Door een actief persbeleid te hanteren met betrekking tot beleggingsfraudeonderzoeken beoogt het Openbaar Ministerie de samenleving te waarschuwen voor de gevaren die gepaard gaan met bedrijven die beleggingsproducten aanbieden en daarbij ongebruikelijk hoge rendementen beloven.
Wat vindt u van de opmerkingen van diverse bronnen van de Gelderlander, die stellen dat de aanpak van deze fraude grotendeels faalt? In 2012 is het Openbaar Ministerie (OM) reeds gewaarschuwd in deze zaak3, waarom is er toen geen actie ondernomen?
Het Openbaar Ministerie heeft genoeg middelen en expertise om financiële fraude en andere witteboordencriminaliteit aan te pakken en treedt adequaat op tegen beleggingsfraude. Binnen het Openbaar Ministerie en politie is de aanpak van fraude prioriteit en wordt deze steeds verder versterkt. Daarbij wordt actief de samenwerking gezocht met private partijen.
Het signaal dat in 2012 is afgegeven is opgevolgd, maar op dat moment kon nog geen fraude vastgesteld worden door het Openbaar Ministerie. Het lag daardoor niet voor de hand om de capaciteit van het Openbaar Ministerie op verdere vervolging te richten.
Het Openbaar Ministerie registreert zaken met betrekking tot beleggingsfraude niet apart en kan daarom niet aangeven hoeveel beleggingsfraudezaken in 2016 zijn opgepakt. Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer eerder berichtte zijn de in de Veiligheidsagenda 2015–2018 afgesproken resultaten met betrekking tot de aanpak van horizontale fraude, inclusief beleggingsfraude in 2015 en 2016 ruimschoots gehaald.
In 2015 zijn vanuit de politie 2077 verdachten van horizontale fraudezaken bij het Openbaar Ministerie ingestroomd. Doelstelling was 1500 verdachten. In 2016 was de doelstelling 1600 verdachten. Het aantal door de politie in 2016 aangeleverde verdachten bedraagt 2794. Daarnaast zijn nog 522 horizontale fraude zaken aangeleverd door de Koninklijke Marechaussee alsmede bijzondere en overige opsporingsdiensten.
Hebben de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en het OM genoeg middelen en expertise om financiële fraude en andere witteboordencriminaliteit aan te pakken? Wat is de omvang van beleggingsfraude in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Welke eisen worden gesteld aan beleggingsfondsen om particulieren te beschermen, en in hoeverre voldoen deze eisen? Meer in het bijzonder: welke regels gelden er voor reclame maken voor beleggingsfondsen die gericht zijn op particulieren? Gelden deze regels ook voor alternatieve promotiemogelijkheden, zoals gesponsorde interviews? Welke regels gelden er voor het telefonisch benaderen van mogelijke investeerders?
Het artikel in de Gelderlander gaat over effecten (obligaties en aandelen) die niet zijn gestructureerd als een beleggingsfonds. Dit betekent dat de regels die gelden voor beleggingsinstellingen niet van toepassing zijn. Ten aanzien van aanbiedingen van effecten aan het publiek geldt dat alle reclame-uitingen aan een aantal regels moet voldoen. Deze regels gelden voor iedere vorm van informatieverstrekking die dient ter aanprijzing van of een wervend karakter kent ter zake van een bepaalde financiële dienst of een bepaald financieel product. Dit betekent dat de regels ook van toepassing zijn op alternatieve manieren van reclame, zoals reclame via interviews of via telefonische gesprekken.
Een reclame-uiting dient als zodanig herkenbaar te zijn. De reclame-uiting mag geen informatie bevatten die onjuist of misleidend is en de informatie dient in overeenstemming te zijn met de informatie in het prospectus. Verder dient de aanbieder van effecten ervoor zorg te dragen dat in de reclame-uiting wordt vermeld of er een prospectus algemeen verkrijgbaar is of wordt gesteld en, als dit het geval is, waar het prospectus verkregen kan worden.
Wat gaat u doen om de bescherming van particulieren tegen dit soort oplichters te verbeteren?
De aanpak van fraude, ook van beleggingsfraude, is een zaak van alle betrokken partijen: burgers, bedrijven en andere private en publieke partijen. In de eerste plaats is het van belang dat burgers zelf alert zijn en zich steeds goed informeren. Dit geldt ook voor potentiële beleggers. Zij moeten zich bewust zijn van de risico’s van beleggen en zelf goed onderzoek doen naar de achtergrond van aanbieders. De bescherming van beleggers moet worden bezien in het licht van een breder handhavingskader van het Openbaar Ministerie, toezicht, handhaving en publieksvoorlichting door de toezichthouders AFM en/of DNB tot waarschuwingen van bijvoorbeeld de Fraudehelpdesk of de Kamer van Koophandel.
Zo zijn aanbieders van effecten verplicht om wettelijk voorgeschreven informatie aan (potentiële) beleggers te verstrekken. De AFM ziet toe op de naleving van deze informatieplichten. Wanneer de AFM in de uitoefening van het toezicht oplichting of fraude vermoedt zal altijd met FIOD en/of het Openbaar Ministerie in overleg worden getreden, zoals in de Centurion zaak is gebeurd.
Om de consument bewuster te maken van de risico’s van beleggen onderneemt de AFM verschillende acties. De AFM waarschuwt consumenten in generieke zin voor malafide partijen in de vrijgestelde beleggingsmarkt, maar waarschuwt geregeld ook voor specifieke mogelijke malafide partijen5. Ook wijst de AFM consumenten op de risico’s van beleggen, bijvoorbeeld door middel van een checklist beleggen in obligaties op haar website. Recentelijk heeft de AFM via de consumentennieuwsbrief en via Facebook aandacht besteed aan vrijgestelde beleggingen6.
Bovendien wordt onder coördinatie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie door publieke en private partijen samengewerkt aan effectieve barrières met als doel het de fraudeur zo moeilijk mogelijk te maken. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft daartoe onder andere afspraken gemaakt binnen het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Tot slot is de aanpak van fraude, inclusief beleggingsfraude, een prioriteit in de Veiligheidsagenda 2015–2018 en zijn over de aanpak daarvan afspraken gemaakt met de politie.
In hoeverre zijn ouderen extra kwetsbaar voor deze manier van oplichting? Wat wordt er reeds gedaan en wat gaat u doen om ouderen meer weerbaar te maken tegen oplichters?
Het is voorstelbaar dat fraudeurs zich richten op kwetsbare slachtoffers. Daarom ligt in algemene zin binnen de aanpak van fraude de focus onder andere op kwetsbare slachtoffers, zoals senioren. Binnen het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt een actief preventiebeleid uitgevoerd met het oog op kwetsbare slachtoffers van fraude, zoals senioren.
Heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) genoeg middelen en expertise om fraude met beleggingsfondsen aan te pakken? Knellen de toezichtsgrenzen?
De AFM ziet toe dat bij het aanbieden van effecten een goedgekeurd prospectus verkrijgbaar wordt gesteld. Een goedgekeurd prospectus bevat alle essentiële informatie om een besluit te kunnen nemen over de aanbieding. De AFM heeft geen wettelijke mogelijkheden om te controleren of deze informatie overeenkomt met de feitelijke situatie bij de aanbieder. Het is de verantwoordelijkheid van de aanbieder om geen informatie in het prospectus op te nemen die onjuist is. Dat een prospectus is goedgekeurd door de AFM betekent niet dat de aanbieder betrouwbaar is en dat de rendementen die beloofd worden ook daadwerkelijk behaald zullen worden. De goedkeuring van het prospectus door de AFM is dan ook geen keurmerk voor de belegging die wordt aangeboden.
Bij aanbiedingen die minder dan € 2,5 miljoen bedragen, bij aanbiedingen aan minder dan 150 personen en bij aanbiedingen van effecten die een nominale waarde hebben van tenminste € 100.000 per effect geldt dat geen prospectus algemeen verkrijgbaar wordt gesteld dat is goedgekeurd door de AFM en dat de aanbieding niet onder toezicht staat van de AFM. Indien hiervan sprake is ziet de AFM er op toe dat de vrijstellingsvermelding is vermeld op de informatievoorziening van de aanbieder, zodat de consument weet dat de aanbieding buiten regulier toezicht van de AFM staat. De AFM houdt bij vrijgestelde aanbiedingen op basis van de Whc toezicht op de naleving van de Wohp. Oneerlijke handelspraktijken zien op onjuiste en te weinig verstrekte informatie aan de consument en zien niet specifiek op oplichting of fraude door ondernemingen. Dit brengt mee dat de AFM alleen bevoegdheden heeft ten aanzien van de informatieverstrekking door de aanbieder aan de belegger.
De hiervoor genoemde vrijstellingsdrempel van € 2,5 miljoen zal naar verwachting in de tweede helft van 2017 worden verhoogd naar € 5 miljoen onder gelijktijdige invoering van een meldplicht en minimum informatievereisten. Dit heb ik toegezegd in een algemeen overleg met de leden van de vaste commissie voor Financiën van 4 februari 2016. Door invoering van de meldplicht krijgt de AFM een overzicht van uitgevende instellingen die gebruik maken van de vrijstelling en kan zij eerder inspelen op mogelijke onjuiste of misleidende informatieverstrekking door die partijen. Indien de AFM verneemt dat een partij een vrijgestelde aanbieding doet, terwijl zij zich niet bij de AFM heeft gemeld, kan dit voor de AFM bovendien een dringende reden zijn om onderzoek bij deze partij te doen. Dit maakt het voor malafide partijen moeilijker om buiten het zicht van de AFM te blijven dan thans het geval is.
Het toezicht van de AFM is risicogestuurd. Dit betekent dat de AFM over het algemeen haar toezichtsinspanningen baseert op ontvangen signalen en monitoring van de markt. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de soort propositie en of personen eerder betrokken zijn geweest bij aanbiedingen. Dit is ook het geval bij het toezicht op vrijgestelde aanbiedingen van effecten op grond van de Whc. Een monitoring van de markt kan er toe leiden dat de AFM op onregelmatigheden stuit en handhavend optreedt. Zo heeft de AFM wanneer de gelden door de aanbieder anders worden besteed dan aan de belegger is beloofd, de bevoegdheid door middel van een aanwijzing of last onder dwangsom de aanbieder te verplichten om dit aan de belegger mee te delen. De AFM kan ook een bestuurlijke boete opleggen. Hiernaast kan de AFM een openbare waarschuwing publiceren. De AFM heeft in een aantal gevallen op grond van de Whc opgetreden, zoals bij Centurion. Verder heeft de AFM in het verleden vaker op grond van de Whc opgetreden.7 Wanneer de AFM oplichting of fraude vermoedt zal altijd met FIOD en Openbaar Ministerie in overleg worden getreden. Hiervan was bijvoorbeeld sprake in de Centurion zaak.
Ten slotte onderneemt de AFM verschillende acties om de consument bewuster te maken van de risico’s van beleggen. De AFM waarschuwt consumenten in generieke zin voor malafide partijen in de vrijgestelde beleggingsmarkt, maar waarschuwt geregeld ook voor specifieke mogelijke malafide partijen8. Ook wijst de AFM consumenten op de risico’s van beleggen, bijvoorbeeld door middel van een checklist beleggen in obligaties op haar website.9Recentelijk heeft de AFM via de consumentennieuwsbrief en via Facebook aandacht besteed aan vrijgestelde beleggingen.10
Welke rol hebben banken bij het signaleren van fraude met beleggingsfondsen?
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) zijn banken verplicht om onderzoek te verrichten naar hun cliënten. Daarnaast verplicht de Wwft tot het melden van ongebruikelijke transacties bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU). Voor de naleving van deze verplichtingen is het noodzakelijk dat banken informatie vergaren over hun cliënten en dat zij de transacties van hun cliënten monitoren. Hierbij kunnen banken fraude detecteren, bijvoorbeeld aan de hand van mutaties op een bankrekening die door een frauduleuze partij wordt aangehouden. Omdat fraude doorgaans wordt vormgegeven met gelegitimeerde transacties, is het voor banken niet eenvoudig om signalen van fraude – bijvoorbeeld met beleggingsfondsen – te detecteren. Ook lopen geldstromen vaak over meerdere rekeningen. Wanneer die bij andere banken of in het buitenland worden aangehouden, heeft een bank daar geen inzicht in. De informatiedeling tussen banken onderling en tussen banken, toezichthouders en opsporingsinstanties is gebonden aan geldende regelgeving met betrekking tot privacy en vertrouwelijkheid. Deze gelden ook op het terrein van bestrijding van beleggingsfraude.
Hoe kan het zo zijn dat jarenlang bekend is dat er oplichters werkzaam zijn, maar dat zij gewoon hun bedrog kunnen voortzetten? Waarom is daar niet tegen opgetreden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat ING een negatieve spaarrente niet uitsluit |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van een ING-topman dat niet valt uit te sluiten dat spaarders in de toekomst wellicht moeten betalen om hun geld bij de bank te stallen?1
Het artikel waar het lid Leijten naar verwijst haalt uitspraken aan van de heer Ralph Hamers (CEO en voorzitter raad van bestuur van ING Group). Hij zou hebben gezegd dat, bij het aanhouden van de huidige renteomgeving, de rentes van ING onder druk blijven staan. Daarom sluit hij een spaarrente van 0% niet uit, maar dit is volgens hem nu niet aan de orde. In reactie op eerdere schriftelijke vragen van het lid Leijten,2 heb ik al geantwoord dat banken hun eigen rentes vaststellen en er daarbij naar streven om hun rentemarge (verschil tussen uitleen- en inleenrentes) op peil te houden. Als door dalende marktrentes de uitleenrentes van banken onder druk komen te staan, kunnen banken beslissen om de vergoeding op inleenrentes te verlagen. Vooralsnog is een negatieve rente op (retail) spaarrekeningen niet aan de orde.
Is een bank die in het afgelopen kwartaal een resultaat voor belastingen van 1,65 miljard euro liet zien naar uw mening genoodzaakt om de rente op spaargeld te verlagen van 0,20% naar 0,15% of zelfs in het geheel geen rente meer te vergoeden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de veronderstelling van de topman van de ING dat mensen hun geld, ook bij een lage rente, op de bank blijven zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In antwoorden op de hierboven genoemde eerdere schriftelijke vragen van het lid Leijten heb ik reeds uiteengezet dat huishoudens en bedrijven er in theorie voor kunnen kiezen om (thuis of elders) contant geld aan te houden indien het rendement op contant geld hoger is dan de spaarrente die banken aanbieden. Hoewel contant geld een nominaal rendement van 0% oplevert, zullen huishoudens en bedrijven naar verwachting ook meewegen dat het aanhouden van grote hoeveelheden contant geld kosten en risico’s met zich mee brengt, waardoor het effectieve rendement negatief is. Het ECB-bestuurslid Benoît Cœuré verwijst in een van zijn speeches naar een aantal onderzoeken die de substitutie tussen deposito’s en contant geld nader analyseren.3 Daarbij geeft hij aan dat het moeilijk is om te bepalen waar de exacte grens ligt wanneer huishoudens en bedrijven ervoor kiezen om over te stappen op het aanhouden van contant geld, maar de grens naar verwachting onder de 0% ligt. De heer Cœuré haalt in zijn speech daarnaast een onderzoek aan van de centrale bank van Canada, waarin wordt geconcludeerd dat in andere landen waar negatieve rentes (al langer) door de centrale bank gehanteerd worden (buiten het eurogebied) vooralsnog geen sprake is van grootschalige deposito-onttrekkingen.4
Zijn er onderzoeken naar gedrag van spaarders bij lagere en/of negatieve spaarrente waaruit blijkt dat spaarders gewoon bij de bank blijven met lagere dan wel negatieve spaarrente? Ondersteunen deze onderzoeken de uitspraak dat spaarders toch wel blijven?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in welk scenario banken aanzienlijke verliezen (kunnen) lijden door een verbod op negatieve spaarrentes, zoals u aangaf in antwoord op eerdere vragen?2 Is een scenario waarin banken aanzienlijke verliezen lijden als gevolg van een verbod op negatieve spaarrentes reëel? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de beantwoording waarnaar het lid Leijten verwijst schreef ik dat een verbod op het doorprijzen van een negatieve rente pas in het ergste geval tot aanzienlijke verliezen kan leiden bij banken. Er is een scenario denkbaar waarbij door verdere dalende marktrentes de uitleenrentes van banken verder dalen. Indien banken vervolgens – door een theoretisch verbod – niet kunnen beslissen om de vergoeding op inleenrentes te verlagen, valt hun rentemarge lager uit. In het theoretische scenario van verdere daling van de marktrente en een verbod op negatieve spaarrentes kunnen zich dus verliezen voordoen.
In hoeverre is de ING solvabel genoeg om verliezen op te vangen die mogelijkerwijs optreden wanneer spaarders, vanwege een negatieve rente op spaartegoeden, hun spaargeld opnemen om elders onder te brengen?
Ik zie geen reden om in te gaan op een hypothetische scenario aangaande een specifieke financiële instelling. In het algemeen geldt dat, wanneer spaarders hun tegoeden opnemen om elders onder te brengen, dit in eerste instantie leidt tot een liquiditeitsbehoefte bij een bank. Naar verwachting gaat een bank dan op zoek naar nieuwe bronnen van financiering, zonder direct effect op kapitaal. Wel kan deze financiering duurder zijn, wat ten koste kan gaan van winsten en via dat kanaal de kapitaalpositie van een bank kan beïnvloeden.
Kunt u kwantificeren in hoeverre het opkoopbeleid van de Europese Centrale Bank (ECB) verantwoordelijk is voor de dalende rente op spaartegoeden? Zo nee, waarom niet?
Naast het opkoopbeleid spelen meerdere structurele factoren een rol die de lage rente verklaren. Hierbij valt te denken aan de vergrijzing, maar ook conjuncturele factoren, zoals het balansherstel bij bedrijven, die minder investeren en bij huishoudens, die op hun beurt meer sparen. Dit alles zorgt, naast het monetaire beleid, voor een dalende rente op spaartegoeden. Mede daarom is de causaliteit tussen opkoopbeleid en lage rente niet exact te kwantificeren. Daarnaast spelen ook andere overwegingen een rol in de rentevergoeding die banken besluiten te geven op deposito’s, zoals de hoogte van de eerder beschreven netto rentemarge van banken (die ook afhangt van de uitleentarieven) of de voorwaarden die banken verbinden aan deposito’s. Wel is zichtbaar, onder andere in figuur 1 en 2 van mijn eerdere beantwoording,6 dat alle rentes historisch laag staan, zowel de rente die banken bij de ECB ontvangen als de rente die zij betalen aan depositohouders.
In de antwoorden op eerdere vragen zegt u dat de achterblijvende investeringen door bedrijven mede debet zijn aan de rentestand, welke historisch laag is; welke rol ziet u weggelegd voor overheden om, bijvoorbeeld via overheidsinvesteringen de rente te verhogen? Welke mogelijkheden ziet u voor Nederlandse beleidsmakers om de rente te verhogen?
Zoals ik eerder heb aangegeven,7 dragen veel verschillende factoren bij aan de momenteel historisch lage rentestand. Eén daarvan is inderdaad dat de vraag naar investeringen laag is, in relatie tot het aanbod van besparingen. Dit wil overigens niet zeggen dat investeringen door bedrijven of overheden per definitie lager zijn dan optimaal; het gaat om de relatieve verhouding tussen het aanbod van besparingen en de vraag naar investeringen.
Het beïnvloeden van de rente is geen doelstelling van de Nederlandse overheid. Daarbij zijn de mogelijkheden van Nederlandse beleidsmakers om via overheidsinvesteringen de rentestand te beïnvloeden zeer beperkt. Doordat kapitaalmarkten in het eurogebied sterk verweven zijn, zou het effect van hogere investeringen in Nederland op de rente voor het overgrote deel getemperd worden door een kapitaalinstroom naar Nederland. Hierdoor zou het effect op de rente zeer gering zijn.
Is bekend welke invloed het ECB-beleid heeft op de koopkracht van Europese en Nederlandse huishoudens? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo neen, waarom niet?
Het monetaire beleid van de ECB is geen directe inputvariabele in de raming van de koopkracht van Europese en Nederlandse huishoudens. Via verschillende indirecte kanalen heeft het rentebeleid echter wel invloed op de koopkrachtontwikkeling op de korte termijn. Zo heeft het ECB-beleid invloed op het niveau en de ontwikkeling van verschillende (macro)-economische variabelen, zoals de rentevoet, de inflatie, en de economische groei, die op hun beurt de koopkrachtontwikkeling beïnvloeden. Dit gebeurt vooral via variabelen die gevoelig zijn voor veranderingen in de rentevoet, zoals de (ramingen van de) hypotheekrente en spaarrente. Het is niet mogelijk om de effecten van het ECB-beleid op de koopkracht direct te berekenen, onder andere omdat moeilijk te kwantificeren is wat het effect is van het ECB-beleid op alle bovengenoemde variabelen op de korte termijn en bovendien de effecten niet te isoleren zijn.
Het bericht dat het OM verdachte transacties bij een trustkantoor onderzoekt |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht »OM onderzoekt verdachte transacties bij trustkantoor BK Group»?1
In het desbetreffende krantenbericht wordt kort gezegd melding gemaakt van vermeende overtredingen van wettelijke voorschriften door een aantal trustkantoren en optreden daartegen door verschillende overheidsinstanties. Wij onderschrijven het belang van het naleven van wettelijke verplichtingen door trustkantoren alsmede van handhavend optreden door daartoe bevoegde overheidsinstanties daar waar deze wettelijke verplichtingen door trustkantoren worden overtreden. Dit wordt hieronder desgevraagd nader toegelicht. Over lopende bestuursrechtelijke toezichtonderzoeken kunnen verder geen uitspraken worden gedaan, en op dit moment evenmin over hetgeen waar het Openbaar Ministerie al dan niet onderzoek naar doet.
Mogen trustkantoren diensten verlenen aan bedrijven waarin personen belangen hebben die op de Europese sanctielijst staan die is ingesteld vanwege de verduistering van Oekraïense spaartegoeden? Zo ja, welke diensten mogen zij wel verlenen en welke niet? Vindt u het verlenen van diensten aan dergelijke personen gewenst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van EU Verordening 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne2 (hierna: de Verordening) moeten tegoeden en economische middelen die toebehoren aan of eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van de in bijlage I van de Verordening opgenomen natuurlijke personen worden bevroren, en is het verboden om aan deze personen tegoeden of economische middelen direct of indirect ter beschikking te stellen. Onder tegoeden worden verstaan financiële activa en financiële voordelen van welke aard ook, waaronder aandelen in (Nederlandse) rechtspersonen. Onder economische middelen worden verstaan activa van enigerlei aard, materieel of immaterieel, roerend of onroerend, die geen tegoeden zijn, maar kunnen worden gebruikt om tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen.
Concreet betekent dit voor trustkantoren dat zij maatregelen moeten treffen met als doel dat gesanctioneerde personen niet kunnen beschikken over de rechtspersonen en vermogensbestanddelen die hen toebehoren, zoals bijvoorbeeld de bedrijven die trustkantoren namens de gesanctioneerde personen beheren, noch over de eventuele winsten of dividenden voortkomend uit deze bezittingen.
Wanneer een trustkantoor constateert dat de identiteit van een relatie overeenkomt met een persoon, entiteit of lichaam als bedoeld in de Verordening, dient het trustkantoor alle tegoeden en economische middelen van de betreffende relatie te bevriezen en dit onverwijld aan de toezichthouder, De Nederlandsche Bank (hierna: DNB), te melden. In de melding aan DNB moet het trustkantoor exact aangeven welke tegoeden en economische middelen er zijn bevroren op grond van de Verordening. Deze tegoeden en economische middelen kunnen vervolgens alleen nog worden aangewend met toestemming van de Minister van Financiën. Hiervoor kan een trustkantoor een gemotiveerd verzoek tot ontheffing indienen. Gronden tot ontheffing zijn gelimiteerd tot de gronden die beschreven staan in de Verordening, en zien onder andere op de mogelijkheid ontheffing te verlenen voor het betalen van honoraria of kosten voor het aanhouden of beheren van bevroren tegoeden of economische middelen. DNB ontvangt ten behoeve van haar toezicht op de naleving van de sancties een afschrift van iedere verleende ontheffing. Mutaties in de bevroren tegoeden of economische middelen waarvoor geen ontheffing is afgegeven of het niet melden van een gesanctioneerde relatie bij DNB, vormen een overtreding. Dit is een economisch delict dat strafrechtelijk kan worden vervolgd.
Het is belangrijk om op te merken dat een maatregel tot bevriezing geen verandering van eigendom bewerkstelligt. De maatregel strekt tot instandhouding van tegoeden en economische middelen voor de duur van de bevriezing en is dan ook niet gericht op aantasting van de waarde van die tegoeden en economische middelen. Volledige opschorting van de dienstverlening kan haaks staan op het doel van instandhouding en zich om die reden niet verdragen met de bevriezingsmaatregel. Dienstverlening aan of ten behoeve van rechtspersonen die onder de bevriezingsmaatregel vallen is dan ook toegestaan voor zover gericht op en noodzakelijk voor het bewaren, beheren en in stand houden hiervan, het zogenoemde in «good legal standing» houden van de rechtspersoon.3 Voorwaarde hierbij is wel dat door die dienstverlening geen tegoeden of economische middelen direct of indirect ter beschikking komen van gesanctioneerde personen. Het is in alle gevallen aan de dienstverlener om telkens opnieuw te onderzoeken of er aanwijzingen zijn dat door beoogde werkzaamheden tegoeden of middelen direct of indirect ter beschikking kunnen komen van gesanctioneerde personen.
Kunt u uitsluiten dat de genoemde personen die op de Europese sanctielijst staan, tegoeden hebben kunnen wegsluizen? Zo ja, hoe kunt u dat aantonen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het ernstig tekortschietende integriteitsbeleid van trustkantoren Nederland zeer gevoelig maakt voor het wegsluizen van tegoeden van personen die op sanctielijsten staan, dan wel voor terrorismefinanciering, witwassen en belastingontduiking?2 Zo neen, waarom niet?
Uit de toezichtpraktijk is gebleken dat een groot deel van de trustkantoren onvoldoende invulling geeft aan hun taak als poortwachter van het Nederlands financieel stelsel. Dit is één van de redenen geweest om het wettelijk kader voor trustkantoren te herzien.
Met het concept wetvoorstel voor een Wet toezicht trustkantoren 2018 wordt beoogd het regelgevend kader voor trustkantoren strenger te maken. Er zal bijvoorbeeld aansluiting worden gezocht bij de normen voor een integere en beheerste bedrijfsvoering die ook voor financiële instellingen gelden op grond van de Wet op het financieel toezicht. Ook wordt voorgesteld om een tweehoofdige dagelijkse leiding voor trustkantoren verplicht te stellen. Het concept wetsvoorstel voorziet tevens in de introductie van een grondslag om dienstverlening aan of ten behoeve van specifieke structuren te kunnen verbieden. Daarnaast wordt een verruiming van het toezichtsinstrumentarium van DNB voorgesteld, waaronder de mogelijkheid voor de toezichthouder om een vergunning van een trustkantoor in te trekken. Deze nieuwe regelgeving is bedoeld om, in combinatie met een verdere inspanning van de sector zelf en consequent en doelmatig toezicht, de integriteitproblemen binnen de sector aan te pakken.
Welke stappen gaat u concreet ondernemen om de trustsector om te vormen tot een sector waarin niet alleen commerciële belangen leidend zijn maar waarin ook algemene principes van fatsoenlijk ondernemen worden nageleefd? Hebt u er vertrouwen in dat dit überhaupt mogelijk is? Zo ja, waaraan ontleent u dit vertrouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de toezichthouder en opsporingsdiensten, zoals De Nederlandsche Bank (DNB) en de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD), voldoende capaciteit om het doen en laten van trustkantoren te controleren? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
DNB heeft haar toezicht geïntensiveerd naar aanleiding van haar bevindingen dat de integriteitsrisico’s te hoog zijn en deze onvoldoende door de trustkantoren worden beheerst. Deze intensivering is bedoeld om de integriteitsproblemen binnen de Nederlandse sector aan te pakken. Daarnaast wordt, als gezegd, met de herziening van de Wet toezicht trustkantoren een verruiming van het toezichtsinstrumentarium van DNB voorgesteld. De FIOD beschikt over voldoende capaciteit om opvolging te geven wanneer de signalen uit het toezicht door DNB tot aangifte hebben geleid. DNB en de FIOD werken verder nauw samen met het Openbaar Ministerie (OM) aan het bestrijden van diverse vormen van criminaliteit. Ingevolgde de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten stellen de Minister van Financiën en het College van procureurs-generaal jaarlijks een handhavingsarrangement vast, waarin de wederzijdse afspraken over opsporing en afhandeling van de opsporingsonderzoeken vanuit de FIOD zijn opgenomen. Op die manier wordt bewerkstelligd dat in de keten voldoende capaciteit kan worden ingezet.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat het trustkantoor BK Group, dat nota bene een keurmerk van branchevereniging Holland Quaestor heeft, diensten verleent aan een bedrijf waar door een ander trustkantoor afscheid van is genomen vanwege ontbrekend inzicht in bankrekeningen en te grote risico's?
Voor trustkantoren is het cliëntenonderzoek voorgeschreven op basis van de Wet toezicht trustkantoren (Wtt). De dienstverlening van trustkantoren wordt naar zijn aard beschouwd als dienstverlening met een hoog integriteitsrisico. Daarom is in de Wtt per trustdienst bepaald welke informatie minimaal moet worden vergaard in het kader van het cliëntenonderzoek. In het kader van dit cliëntenonderzoek verzamelen trustkantoren onder meer informatie over de identiteit van de cliënt, diens uiteindelijk belanghebbende(n) en het doel en de aard van de beoogde relatie met de cliënt. Indien een trustkantoor niet kan voldoen aan de vereisten van het cliëntenonderzoek, wordt het trustkantoor geacht van dienstverlening aan de cliënt af te zien of de dienstverlening te beëindigen.
In het concept-wetsvoorstel voor de Wet toezicht trustkantoren 2018 wordt voorgesteld dat een trustkantoor, voorafgaand aan het aangaan van een relatie met een cliënt of doelvennootschap, onderzoekt of een ander trustkantoor diensten verleent of heeft verleend aan deze cliënt of deze doelvennootschap. Indien een ander trustkantoor diensten verleent of heeft verleend aan de cliënt of de doelvennootschap, informeert het trustkantoor bij dat andere trustkantoor naar gebleken integriteitrisico’s. Dit is een aanscherping ten opzichte van de huidige Wtt.
Wat zegt deze gang van zaken naar uw mening over het keurmerk van Holland Questor, de branchevereniging van trustkantoren, dat dit kantoor heeft?
Inspanningen binnen de sector zelf om integriteitsproblemen aan te pakken zijn nodig en worden aangemoedigd. Dit laat onverlet dat trustkantoren dienen te voldoen aan de voor hen geldende wet- en regelgeving. DNB houdt daar toezicht op en de FIOD onder gezag van het OM kan daar waar nodig strafrechtelijk optreden.
Zijn alle ongebruikelijke transacties die momenteel worden onderzocht door het trustkantoor BK Group gemeld, hetgeen juridisch verplicht is?
Indien een trustkantoor constateert dat sprake is van een ongebruikelijke transactie die door een doelvennootschap wordt verricht, dan dient het trustkantoor hiervan melding te maken bij de Financiële inlichtingen eenheid Nederland (FIU-NL). Het niet melden of onvolledig of niet tijdig melden van ongebruikelijke transacties is in strijd met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en is een economisch delict in de zin van de Wet op de economische delicten. Tegen een dergelijke overtreding kan bestuursrechtelijk of strafrechtelijk handhavend worden opgetreden. Over lopende bestuursrechtelijke toezichtonderzoeken kunnen verder geen uitspraken worden gedaan, en op dit moment evenmin over hetgeen waar het Openbaar Ministerie al dan niet onderzoek naar doet.
Wat is uw opvatting over het feit dat het bedrijf LMP Bomore staat ingeschreven op het privéadres van de directeur van BK group, terwijl LMP Bomore volgens mediaberichten is gebruikt om miljoenen euro's aan voetbalgelden naar Panama te sluizen, om zo belasting te ontwijken?3 Geeft dit u vertrouwen in het integriteitsbeleid van BK Group?
De Wtt noch de Regeling integere bedrijfsvoering Wtt 2014 (Rib Wtt 2014) kennen een verbod of gebod ten aanzien van het vestigingsadres van een vennootschap waar de dienstverlening van een trustkantoor betrekking op heeft. Een afweging omtrent het vestigingsadres van een vennootschap maakt wel onderdeel uit van het integriteitsbeleid van een trustkantoor. Daarbij dient het trustkantoor de feiten en omstandigheden van een concreet geval in acht te nemen.
Hoeveel rechtszaken lopen er momenteel naar aanleiding van de Panama Papers, de football leaks en andere «leaks»?
Het Openbaar Ministerie en de Raad voor de rechtspraak beschikken niet over een dergelijk overzicht. Rechtszaken worden niet aldus gecategoriseerd en niet zelden zijn er verschillenden bronnen die aanleiding tot een rechtszaak geven, waaronder de Panama Papers.
De leidraad vervroegd aflossen hypotheken bij rentemiddeling |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht op de website van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), waarbij men aangeeft dat de leidraad vervroegd aflossen hypotheken (volgend uit de Mortgage Credit Directive, MCD), niet van toepassing is bij rentemiddeling?1
Ja.
Hoe moet de mededeling van de AFM op haar website worden gezien in relatie tot andere uitingen in de media waar een woordvoerder van de AFM zegt «Het financiële nadeel dat hypotheekverstrekkers sinds de invoering van de MCD op 14 juli in rekening mogen brengen bij het vervroegd aflossen, oversluiten én bij rentemiddeling, geldt ook voor bestaande hypotheekklanten»?2
Op 14 juli 2016 is de Mortgage Credit Directive (MCD) geïmplementeerd in onder andere de Wet op het financieel toezicht (Wft), het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) en het Burgerlijk Wetboek. In de nieuwe wet- en regelgeving is opgenomen dat de vergoeding die een aanbieder vraagt voor vervroegde aflossing van een hypothecair krediet voortaan niet hoger mag zijn dan het werkelijk geleden financiële nadeel dat de aanbieder heeft bij vervroegde aflossing.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft na de implementatie van de MCD aan kredietverstrekkers gevraagd op welke wijze zij de vergoeding bij vervroegd aflossen berekenen. Naar aanleiding hiervan heeft de AFM een leidraad opgesteld waarin enkele uitgangspunten zijn geformuleerd op basis waarvan kredietverstrekkers de vergoeding kunnen berekenen. De AFM heeft bij de totstandkoming van deze leidraad met diverse partijen gesproken, waaronder De Nederlandsche Bank, de Nederlandse Vereniging van Banken, het Verbond van Verzekeraars, Vereniging Eigen Huis, de Consumentenbond en de Autoriteit Consument en Markt.
Uit gesprekken met de sector is gebleken dat er meerdere interpretaties bestaan over de vraag of de regels met betrekking tot vervroegd aflossen (artikel 81c BGfo) en de leidraad van de AFM ook van toepassing zijn op de kosten die kredietverstrekkers bij rentemiddeling in rekening brengen bij hun klanten. Bij rentemiddeling wordt niet direct een vergoeding betaald door de klant, maar wordt een nieuwe rente overeengekomen die de klant gaat betalen over een nieuwe rentevast periode. Er zijn methodes waarbij de vergoeding wordt uitgesmeerd over de looptijd van de nieuwe rentevast periode en er zijn methodes waarbij de oude rente en de nieuwe rente gemiddeld worden. Kredietverstrekkers hebben aangegeven dat de consument bij rentemiddeling feitelijk niets aflost van het hypothecair krediet. De regels die zien op de berekening van de vergoeding voor vervroegde aflossing zijn daarom niet van toepassing. Juridisch gezien is deze analyse juist, waardoor het huidige wettelijk kader en daardoor de uitgangspunten in de leidraad niet van toepassing zijn op rentemiddeling.
Zoals ik in eerdere berichten aan uw Kamer heb aangegeven vind ik het onwenselijk als kredietverstrekkers bij rentemiddeling een hogere vergoeding dan het financieel nadeel in rekening brengen bij de consument. Ik ben daarom een wijziging van de regelgeving aan het voorbereiden, zodat ook bij rentemiddeling niet meer dan het financieel nadeel in rekening mag worden gebracht. Op korte termijn zal een voorstel tot wijziging van het BGfo openbaar worden geconsulteerd en zal ook uw Kamer, evenals de Eerste Kamer, middels een voorhangprocedure bij het proces betrokken worden.
De AFM heeft aangegeven een onderzoek te starten naar de vergoeding die in rekening wordt gebracht bij rentemiddeling en bij oversluitingen van de rentevast periode bij de huidige kredietverstrekker. Als uit het onderzoek blijkt dat de vergoeding hoger is dan het financieel nadeel dan zal de AFM in het licht van de voorgestelde wetswijziging kredietverstrekkers hier op aanspreken. Indien nodig zal de AFM verduidelijking bieden over de berekening van de vergoeding.
Hoe moet de mededeling van de AFM op haar website worden gezien in relatie tot de antwoorden op eerdere vragen, waarin de toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst stelt dat de nieuwe regels ook van toepassing zijn op rentemiddeling (antwoord op vraag3?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om op zeer korte termijn met de AFM in gesprek te gaan om de ontstane onduidelijkheid weg te nemen en er geen misverstand over te laten bestaan dat ook bij rentemiddeling alleen het financiële nadeel in rekening mag worden gebracht en geen verdere boetes of kosten? Kunt u dit dan ook terugkoppelen aan de Kamer en de communicatie hierover richting consumenten starten?
Zie antwoord vraag 2.
Belastingontwijking door de Nederlandse Spoorwegen (NS) |
|
Erik Ronnes (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Maurits von Martels (CDA), Rob Jetten (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Staatsbedrijf NS ontwijkt belasting weer»?1
Ja.
Staat u nog achter uw eerder ingenomen standpunt dat de belastingtruc «vanuit maatschappelijk oogpunt onwenselijk» is?
Ik vind dat NS ten opzichte van andere bedrijven een bijzondere verantwoordelijkheid heeft vanwege haar prominente rol die zij in de Nederlandse samenleving vervult en het feit dat alle aandelen van NS in handen van de Nederlandse staat zijn. Vanuit die bijzondere verantwoordelijkheid vind ik dat NS in beginsel belasting moet betalen in het land waarin de activiteiten plaatsvinden. Daarom worden, zoals in mijn kamerbrief van 23 april 2015 toegelicht, nieuwe treinen samenhangend met de HRN concessie vanuit Nederland aangeschaft en worden de leases van materieel voor het HRN via het Ierse dochterbedrijf (daterend van voor 2015) grotendeels afgebouwd tijdens het verloop van de concessieperiode.
In Duitsland, waar NS met Abellio actief is, stellen de Duitse concessieverleners geen beperkingen op het gebruik van leasemaatschappijen waardoor een deel van de belastingdruk buiten Duitsland ligt. Alle concurrenten van Deutsche Bahn in de regionale markt hebben gebruik gemaakt van internationale leasemaatschappijen. Vanuit bedrijfseconomisch opzicht is deze constructie vanuit level playing field acceptabel.
Was het u bekend dat de NS-dochteronderneming Abellio een Iers bedrijf heeft opgericht (Disa Assets Limited)? Zo nee, waarom niet? Zou dergelijke cruciale informatie niet bekend moeten zijn bij de aandeelhouder? Zo ja, heeft u bezwaar gemaakt tegen die constructie?
In 2015 heb ik afspraken gemaakt met NS om invulling te geven aan het uitgangspunt dat NS belasting betaalt voor activiteiten in de landen waar de activiteiten worden verricht. Deze afspraken zijn in mijn brief van 23 april 2015 uitgewerkt en worden door NS langs die lijn ook nagekomen. Samengevat betreft dit de volgende afspraken:
NS heeft in 2015 actief Duitse concessiehouders (schriftelijk) benaderd met de vraag of zij eisen willen stellen aan de wijze waarop het materieel aan de concessiehouder ter beschikking staat. De verschillende concessieverleners hebben aangegeven geen reden of grondslag te zien om daaraan beperkingen te stellen. Zij nemen het standpunt in dat een dergelijke verplichting niet verenigbaar is met de beginselen van vrij verkeer van kapitaal en diensten noch met het aanbestedingsrecht.
De oprichting door NS Financial Services Holdings Ltd van Disa Assets Limited is een uitvloeisel van de aan Abellio in augustus 2015 gegunde concessie Sachsen-Anhalt. Aangezien de concessieverlener in de voorwaarden geen eisen heeft gesteld ten aanzien van het land waar de treinen worden aangeschaft en gefinancierd, valt de investering in treinen door Disa Assets Limited binnen de afspraken («level playing field») die ik met NS heb gemaakt m.b.t. buitenlandse activiteiten.
Heeft u NS erop gewezen dat de Kamer dergelijke belastingontwijking ongewenst vindt? Waarom heeft u de Kamer niet direct geïnformeerd? Is het bericht juist dat NS deze belastingontwijking tegen de zin van het Ministerie van Financiën doorgezet heeft? Zo ja, waarom heeft u uw positie als aandeelhouder in dat geval niet gebruikt om de belastingontwijking tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw brief van 23 april 2015 (Kamerstuk 28 165, nr. 185) inzake de aanschaf van CAF-sprinters via NS Financial Services, gevestigd te Ierland, waarin u over buitenlandse activiteiten van NS schrijft: «Voor buitenlandse activiteiten is het uitgangspunt dat belasting daar betaald wordt waar de concessie zich bevindt. Ik heb met NS afgesproken dat NS zich actief zal inzetten voor de toepassing van dit uitgangspunt door concessieverleners in het buitenland. NS zal dit uitgangspunt in acht nemen waar het door concessieverleners wordt meegenomen als onderdeel van de aanbesteding. In die situaties wordt niet langer materieel vanuit Ierland aangeschaft voor buitenlandse concessies»? Kunt u aangeven hoe de huidige situatie zich verhoudt met bovenstaand citaat?
Zie antwoord vraag 3.
Is er sprake van een verplichte afkoopsom bij de afbouw van de «Ierse route»? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die afkoopsom?
Ik heb met NS een dusdanige afbouw in tijd en maatvoering afgesproken waarbij er geen afkoopsom is. Voor NS geldt dat zij dient te voldoen aan de fiscale regelgeving in zowel Nederland als Ierland, waarbij dient te worden voldaan aan de OECD Transfer Pricing guidelines.
Kunt u aangeven hoeveel belasting de Nederlandse Staat door deze constructie gemist heeft en nog in de toekomst zal missen?
De Nederlandse Staat heeft met het leasen van materieel door Abellio voor de Duitse concessie Sachsen-Anhalt geen belastinginkomsten misgelopen. De lease van het materiaal is immers voor buitenlandse activiteiten en valt dus buiten het Nederlandse belastingkader.
Nieuw materiaal voor het HRN op het Nederlandse spoor wordt vanuit Nederland aangeschaft en is in Nederland belast. Het oude materieel voor het HRN dat via NSFSC is geleased wordt afgebouwd. Volgend jaar lopen de eerste Ierse leasecontracten af. Een nadere specificatie van bedragen kan ik niet geven omdat ik op grond van artikel 67 van de AWR geen uitspraken kan doen over de belastingen van individuele belastingplichtigen omdat bedrijfsvertrouwelijkheid zich hiertegen verzet.
Ondervindt NS concurrentienadeel van het niet toepassen van de «Ierse route»? Zo ja, op welke wijze en in welke omvang?
Niet zolang er wordt vastgehouden aan het afgesproken principe van «level playing field».
Heeft de Duitse concessieverlener voorwaarden gesteld aan het belastingregime? Zo ja, wat is de aard en strekking van die voorwaarden?
Nee, Duitse concessieverleners hebben aangegeven geen reden of grondslag te zien om dergelijke beperkingen op te leggen.
Kunt u, in het licht van het feit dat u heeft aangegeven dat voor het materieel ten behoeve van buitenlandse concessies, het tempo van afbouwen van de «Ierse route» afhankelijk is van de marktomstandigheden en of er sprake is van een «level playing field», gedetailleerd aangeven hoe binnen die criteria de afbouw van de «Ierse route» gerealiseerd wordt door NS?
NS is via Abellio met buitenlandse concessies actief in Duitsland en Engeland. De «Ierse route» is tot nu toe beperkt tot alleen de Duitse concessie Sachsen-Anwalt, zoals aangegeven is hier vanwege het «level playing field» principe geen sprake van afbouw. Voor het afbouwen van de Ierse route voor de Nederlandse HRN activiteiten volgt NS het eerder in 2015 met mij afgesproken en aan uw Kamer gecommuniceerde schema dat ik hier volledigheidshalve nog een keer toevoeg:
Kunt u toelichten of het klopt dat Nederland voor iedere 100 miljoen euro winst van NS, 8 miljoen euro belasting misloopt? Voor de winsten van welke activiteiten in welke landen wordt door NS belasting ontweken? Klopt het dat het ook gaat om Nederlandse activiteiten? Waarom wel of niet? Welke andere landen lopen belasting mis door deze constructie en hoeveel?
Op vragen over belastingbetalingen van NS kan ik geen antwoord geven. Ik mag op grond van artikel 67 van de AWR immers geen uitspraken doen over de belastingen van individuele belastingplichtigen. Ook kan ik vanwege bedrijfsvertrouwelijkheid geen ander inzicht geven in de financiële onderbouwing.
In 2015 zijn afspraken gemaakt over de afbouw van bestaand materieel op het Nederlandse Hoofdrailnet (HRN) dat via de Ierse dochter van de NS groep wordt geleased. Het materieel dat sindsdien voor het HRN is besteld loopt niet via het Ierse maar het Nederlandse leasebedrijf van NS. In de andere landen waar NS met Abellio actief is, is geen sprake van beperkingen op de leaseconstructies.
Kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen om een vluchtroute open te houden waarbij de Ierse route voor belastingen nog wel mogelijk is als er sprake is van een concurrentienadeel voor NS? Wat werd er bedoeld met een concurrentienadeel en kunt u toelichten of de huidige praktijk, waarbij bij buitenlandse aanbestedingen altijd wordt uitgegaan van een concurrentienadeel, past bij de doelstelling van deze vluchtroute?
Het uitgangspunt is dat de belasting wordt betaald in het land waar de activiteiten plaatsvinden. Voor buitenlandse concessies geldt dat de concessieverlener bepaalt of er voorwaarden worden gesteld vanuit welk land het treinmaterieel wordt aangeschaft en gefinancierd. Zolang concessieverleners in Duitsland en Engeland hier geen beperkingen aan stellen, wil ik die beperking ook niet aan Abellio opleggen omdat zij anders in die landen niet op gelijke voet met haar concurrenten kan opereren. Meedingende vervoersbedrijven zoeken immers de goedkoopst mogelijk financieringsmogelijkheid voor het treinmaterieel om daarmee voor de concessieverlener een zo gunstig mogelijk prijs/kwaliteitsverhouding te kunnen bieden.