Het bericht dat de Nederlandse universiteiten weer overspoeld worden door buitenlandse studenten |
|
Peter Kwint , Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het treurig is dat het nu al het zoveelste jaar op rij is dat studenten slapen in tentjes op campings, in noodopvangcentra, op couchsurfadresjes, op luchtbedjes bij medestudenten of zelfs dakloos zijn?1
Aan het begin van het studiejaar is jaarlijks sprake van een piekvraag naar huisvesting. Dit jaar is er een grotere piekvraag: ook doordat veel tweedejaars voor het eerst op kamers gaan door Covid-19, en doordat internationale studenten die hun eerste jaar aan een Nederlandse opleiding vanuit het buitenland deden.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor zorg te dragen dat iedere student in Nederland een fatsoenlijk dak boven zijn of haar hoofd heeft en niet afhankelijk is van noodopvang, de liefdadigheid van medestudenten of van het bankje in het park?
Zoals aangegeven in mijn brief aan Uw Kamer worden er binnen het kader van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting afspraken gemaakt op lokaal niveau om studentenwoningen te bouwen. Het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting is een gezamenlijk actieplan van het Ministerie van BZK, het Ministerie van OCW, studentenhuisvesters, onderwijsinstellingen, gemeenten en studenten. Doel van het actieplan is te zorgen dat vraag en aanbod beter met elkaar in evenwicht komen. Zo zijn er bijvoorbeeld in 2019 8.000 studentenwoningen bijgebouwd. Het kabinet roept lokale partijen op om afspraken te maken over het bijbouwen van extra studentenwoningen en daarmee niet te wachten. Bouwen kost tijd, waardoor het inlopen van het tekort ook tijd kost.
Welke voorzorgsmaatregelen gaat u nemen ter voorbereiding van het collegejaar 2022–2023, want je kunt er donder op zeggen dat deze situatie zich ook dit collegejaar voordoet, omdat er voorlopig niet wordt gewerkt aan een structurele oplossing?
Nagenoeg alle studiesteden houden rekening met een piekvraag in september en nemen maatregelen om dit op te vangen. Zo wordt in Groningen tijdelijke opvang voor 150 bedden gerealiseerd, worden in Maastricht hotels en hostels benaderd voor extra plekken en plaatst Tilburg aankomende periode 150 tijdelijke woningen. Ook bieden enkele universiteiten ondersteuning aan internationale studenten om huisvesting te vinden. Sommige onderwijsinstellingen geven aan dat zij internationale studenten waarschuwen om pas af te reizen als hun huisvesting geregeld is. Voorkomen moet worden dat er studenten hierheen gehaald worden, waar geen plaats voor is. De Minister van OCW en ik zijn bereid in gesprek te gaan met de verenigingen van universiteiten en hogescholen (VSNU en VH) over de voorlichting aan internationale studenten voor wat betreft huisvesting om te kijken in hoeverre hierin verbetering mogelijk is. Om te komen tot een structurele oplossing ga ik ook met de partijen in gesprek om het Landelijke Actieplan te actualiseren en de ambitie te vergroten zoals ik in het Commissiedebat van 16 september jl. heb aangegeven.
Wat zegt u tegen deze groep studenten die al aan het begin van hun studie te maken krijgen met onzekerheid? Erkent u dat dit geen goede start is van een studie en dat dit ook gevolgen kan hebben voor de studievoortgang van deze studenten?
Ik erken dat het vervelend is voor studenten en dat het voor hen geen goede start is van een studie. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven is het daarom belangrijk dat in de studiesteden goed rekening wordt gehouden met de piekvraag in september, dat we geen studenten hierheen halen waar geen plaats voor is en dat we de ambitie voor het realiseren van huisvesting voor studenten vergroten.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat studenten de dupe zijn van slecht woonbeleid en gebrekkige financiering van ons hoger onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Het is duidelijk dat het voor steeds meer mensen, waaronder studenten, moeilijk is om een geschikte woning te vinden. Dit terwijl mensen het recht hebben op een betaalbaar dak boven het hoofd. Liefst ook in een prettige leefomgeving. Ik deel de mening dat het niet goed is als studenten te veel betalen voor een woning. Daarom is er de afgelopen jaren ook een campagne geweest in zowel het Nederlands als Engels om studenten te wijzen op hun rechten en de weg naar de Huurcommissie. Daarnaast heb ik me de afgelopen jaren sterk ingezet om de bouw van woningen te vergroten en woningen meer betaalbaar te maken door onder andere diverse maatregelen om de stijging van huurprijzen te beperken. Dit jaar zijn de huren van studentenkamers bevroren naar aanleiding van de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 35 488, nr. 13).2
Ik deel de mening niet dat studenten de dupe zijn van gebrekkige financiering van het hoger onderwijs. De toegankelijkheid van het Nederlands hoger onderwijs is over het algemeen hoog, evenals de onderwijskwaliteit.
Bent u bereid om studenten tegemoet te komen in het geval zij belachelijk hoge kosten moeten maken in het geval zij moeten overnachten in een hotel of op een camping? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u er voor zorg dragen dat studenten geen belachelijk hoge overnachtingen moeten betalen?
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om op lokaal niveau te zorgen voor voldoende huisvesting. Het is aan hen om met studentenhuisvesters en universiteiten hierover in overleg te treden.
Klopt het dat bij sommige advertenties voor studentenkamers expliciet staat vermeld dat internationale studenten niet welkom zijn? Wat vindt u hiervan?2
Hoewel onwelwillendheid tegenover internationale studenten niet door alle huisvesters herkend wordt, sluit ik niet uit dat er bij sommige advertenties inderdaad wordt aangegeven dat internationale studenten niet welkom zijn.
Het is verboden om ongerechtvaardigd onderscheid te maken op grond van bepaalde gronden zoals religie, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid, ras of een handicap of chronische ziekte. Op dit moment wordt gewerkt aan een wet over goed verhuurderschap waar ook het voorkomen van discriminatie onderdeel uitmaakt door verhuurders en verhuurbemiddelaars voor te schrijven dat zij een werkwijze moeten hebben die gericht is op het voorkomen van discriminatie. Die wet zal ook gelden bij de verhuur van woonruimte aan internationale studenten.
Deelt u de mening dat de hogescholen en universiteiten een cruciale rol spelen bij het werven van internationale studenten en dat zij open en eerlijk naar internationale studenten zouden moeten zijn over hun kansen op de (studenten)woningmarkt? Kunt u dit uitleggen? In hoeverre zijn hogescholen en universiteiten open en eerlijk over de kansen van internationale studenten op de (studenten)woningmarkt en welke hogescholen en universiteiten hebben daadwerkelijk noodopvang geregeld? Deelt u de mening dat hogescholen en universiteiten ook zorg moeten dragen voor de huisvesting van internationale studenten, aangezien er een financiële prikkel voor instellingen is om internationale studenten te werven?
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap overlegt zeer geregeld met de verenigingen van universiteiten en hogescholen (VSNU en VH) over de verwachte instroom aan internationale studenten. Ook is met universiteiten gesproken over de voorlichtings- en wervingsactiviteiten voor internationale studenten: in de meeste gevallen is die voorlichting er juist op gericht om te waarschuwen voor grenzen aan de capaciteit, zowel bij de studie als voor wat betreft huisvesting. De internationale studenten weten Nederland echter zelf heel goed te vinden, zonder wervingsactiviteiten vanuit de hogeronderwijsinstellingen. Het knelpunt in huisvesting voor internationale studenten ontstaat vooral in september, als er een piekvraag is. Universiteiten reserveren kamers specifiek voor internationale studenten, omdat zij niet kunnen hospiteren, wachttijd opbouwen e.d. Verschillende steden, waaronder Groningen, Maastricht en Tilburg hadden vooraf noodopvang geregeld. Het blijft echter lastig vooraf te bepalen hoeveel capaciteit nodig is. Hoger onderwijsinstellingen zijn niet primair verantwoordelijk voor studentenhuisvesting. Ik vind het wel belangrijk dat hoger onderwijsinstellingen hun rol oppakken en goed samenwerken. Reeds enkele jaren werken hogeronderwijsinstellingen nauw samen met gemeenten en woningcorporaties rondom studentenhuisvesting, ook voor het huisvesten van internationale studenten.
VSNU en VH geven aan behoefte te hebben aan mogelijkheden om te kunnen sturen op de instroom. In het controversieel verklaarde wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid (WTT), staat een aantal voorstellen om te kunnen sturen op de instroom van internationale studenten. Door het controversieel verklaren kan nu niet verder worden gewerkt aan deze maatregelen.
In hoeverre is na te gaan hoeveel (internationale) studenten dakloos aan een studie beginnen, zoals in Groningen het geval is? Bent u bereid hier een inventarisatie naar te doen?3
Het is moeilijk na te gaan hoeveel studenten precies problemen hebben met huisvesting. Ik blijf wel geregeld met het veld in overleg over de huisvesting voor (internationale) studenten. De Rijksuniversiteit Groningen heeft aangegeven dat in de meeste gevallen de huisvestingsproblemen inmiddels zijn opgelost en dat de georganiseerde piekopvang wel druk was maar nog niet helemaal uitgeput. Lokale partijen in Groningen geven ook aan dat meespeelt dat er wel kamers beschikbaar zijn voor studenten aan de rand van de stad of net daarbuiten, maar dat de meeste studenten in het centrum willen wonen.
Studentenhuisvesting |
|
Lisa Westerveld (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Horrorscenario wordt werkelijkheid: «Buitenlandse studenten slapen in bushokjes»»?1
Ja.
Bent u het met GroenLinks eens dat het onacceptabel is dat internationale studenten noodgedwongen in bushokjes de nacht moeten doorbrengen, omdat er onvoldoende studentenwoningen beschikbaar zijn?
Iedereen in Nederland heeft recht op een dak boven het hoofd. Ook internationale studenten. Situaties waarin zij geen onderdak hebben moeten inderdaad voorkomen worden. Ik vind het daarom belangrijk dat studiesteden noodopvang regelen, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. Wat betreft het genoemde voorbeeld in het bericht heeft de gemeente Groningen laten weten dat de georganiseerde piekopvang wel druk was, maar nog niet helemaal uitgeput.
Bent u in contact met initiatieven zoalsShelter Our Students om hen (financieel) te ondersteunen in hun werk? Zo nee, waarom niet?
Het is een lokale verantwoordelijkheid om te zorgen voor voldoende huisvesting. Nagenoeg alle studiesteden houden rekening met een piekvraag in september en nemen maatregelen om dit op te vangen. Zo wordt in Groningen tijdelijke opvang voor 150 bedden gerealiseerd, worden in Maastricht hotels en hostels benaderd voor extra plekken en plaatst Tilburg aankomende periode 150 tijdelijke woningen. Ook bieden enkele universiteiten ondersteuning aan internationale studenten om huisvesting te vinden.
Bent u in gesprek met hoteleigenaren en hostels om voor deze kwetsbare groep tijdelijk, urgente opvang te regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de gemeente Groningen 25 euro per nacht vraagt voor de noodopvang? Zo ja, is het mogelijk om de kosten voor deze opvang tijdelijk op te schorten? Kunt u de gemeente hierin tegemoetkomen? Zo nee, waarom niet?
De prijzen voor piekopvang is een lokale aangelegenheid. Er worden verschillende prijzen gehanteerd, een kamer voor twee personen kost een student € 11,50 en op een grote slaapzaal is de eigen bijdrage € 6. De werkelijke kosten voor de gemeente en onderwijsinstellingen voor een bed liggen op € 20, dat wordt slechts deels goedgemaakt door de eigen bijdrage van studenten.
Er wordt actief opgeroepen om studenten (tijdelijk) in huis te nemen; is het mogelijk om een uitzondering te maken zodat huurders en mensen met een uitkering niet in problemen te komen met bijvoorbeeld huursubsidie of de kostendelersnorm?
Voor wat betreft de kostendelersnorm tellen niet alle huisgenoten hiervoor mee. Studenten die een opleiding volgen die recht kan geven op studiefinanciering of tegemoetkoming studiekosten (WTOS) en studenten die een Beroeps Begeleidende Leerweg volgen (BBL-studenten) zijn uitgezonderd. Ook tellen kamerhuurders bij een schriftelijke huurovereenkomst en tegen een commerciële prijs niet mee als kostendeler. De huuropbrengst heeft voor de verhuurder met een bijstandsuitkering gevolgen voor de hoogte van de uitkeringsnorm.
Voor de huurtoeslag wordt studiefinanciering niet meegeteld als inkomen en heeft dit dus geen effect op de hoogte van de toeslag. Als de inwonende student echter daarnaast nog een inkomen heeft kan dit wel meetellen. Het is in dat geval ook niet onlogisch dat de student bijdraagt aan de woonlasten. Dat kan op twee manieren. Voor tijdelijke situaties kan de huurtoeslagontvanger zelf afspraken maken met de student over een bijdrage in de huurlasten om te zorgen dat ze er financieel niet op achteruit gaan. Als de huurtoeslagontvangers structureel een student in huis wil nemen is het mogelijk om een kamer te onderverhuren. Dit moet dan officieel worden vastgelegd in een huurovereenkomst en de onderhuurder moet op het adres worden ingeschreven. Zodra de onderhuurder op het adres inschreven staat, moet de onderhuur telefonisch aan de Belastingdienst worden doorgegeven. Die bepaalt dan aan de hand van de huurovereenkomst en bankafschriften waaruit blijkt dat er huur wordt betaald of er sprake is van onderhuur. De inwonende student en diens inkomen tellen dan niet meer mee in de huurtoeslagberekening. De betaalde huur heeft meestal geen gevolg voor de aangifte inkomstenbelasting (kamerverhuurvrijstelling).
Vindt u het, tegen deze achtergrond, nog verantwoord om te stellen dat het aan een volgend kabinet is om de inzet inzake studentenhuisvesting te versterken?2 Wat hebben studenten die op dit moment geen huisvesting hebben aan dit voornemen?
De afgelopen jaren hebben we stappen gezet met het actieplan en met de regeling voor aandachtsgroepen. Zoals ik in de brief aan uw kamer hierover aangeef leken we vorig jaar het tekort voorzichtig in te lopen. Het beeld van dit jaar met de nieuwe ramingen is echter anders. Het is duidelijk dat er meer nodig is. Zoals ik in het Commissiedebat van 16 september jl. heb aangegeven blijf ik niet stil blijf zitten in afwachting van een nieuw kabinet maar ga ik met alle stakeholders op dit terrein in het Landelijk Platform Studentenhuisvesting spreken over een actualisatie van het Actieplan. Het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting is een gezamenlijk actieplan van het Ministerie van BZK, het Ministerie van OCW, studentenhuisvesters, onderwijsinstellingen, gemeenten en studenten. Tegelijkertijd zullen de huidige middelen vanuit het Rijk niet voldoende zijn, voor meer structurele oplossingen is dan ook een nieuw kabinet aan zet.
Wat heeft u sinds uw aantreden per studiejaar ondernomen om het tekort aan studentenwoningen op te lossen? Kunt u daarbij ook aangeven welke doelen u heeft gesteld en of deze doelen behaald zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe worden internationale studenten geïnformeerd over de huisvestingssituatie in de stad waarin ze gaan studeren? Zijn onderwijsinstellingen verplicht aankomende internationale studenten te informeren over de woningnood onder studenten? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten, woningcorporaties en hoger onderwijsinstellingen verzorgen de informatievoorziening over studentenhuisvesting. De onderwijsinstellingen verwijzen hier vaak naar op hun websites. Dit is ook in lijn met het Actieplan Studentenhuisvesting 2018–2021. Ook bieden enkele universiteiten ondersteuning aan internationale studenten om huisvesting te vinden. Sommige instellingen geven aan dat zij internationale studenten waarschuwen om pas af te reizen zodra hun huisvesting geregeld is. Voorkomen moet worden dat er studenten hierheen gehaald worden, waar geen plaats voor is.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap overlegt zeer geregeld met de verenigingen van universiteiten en hogescholen (VSNU en VH) over de verwachte instroom aan internationale studenten. Ook is met universiteiten gesproken over de voorlichtings- en wervingsactiviteiten voor internationale studenten: in de meeste gevallen is die voorlichting erop gericht om te waarschuwen voor grenzen aan de capaciteit, zowel bij de studie als voor wat betreft huisvesting. Desondanks komen internationale studenten toch naar Nederland. Hoger onderwijsinstellingen werken, zoals afgesproken in het Actieplan Studentenhuisvesting 2018–2021, reeds enkele jaren nauw samen met gemeenten en woningcorporaties rondom studentenhuisvesting, ook voor het huisvesten van internationale studenten.
Kunt u deze vragen binnen vijf dagen beantwoorden gezien de urgentie van de situatie? Zo nee, waarom niet?
Dit is helaas niet gelukt. Het is vooral een lokale verantwoordelijkheid om noodsituaties te voorkomen, daarover vindt contact plaats.
Het bericht ‘Veel laaggeletterden stopten met taal- of rekencursus tijdens corona’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veel laaggeletterden stopten met taal- of rekencursus tijdens corona» en het onderliggende onderzoeksrapport van de Stichting Lezen en Schrijven?1
Ja, ik ben bekend met het desbetreffende artikel en het onderliggende rapport van Stichting Lezen en Schrijven.
Deelt u de mening dat het niet verrassend is dat de coronacrisis het extra moeilijk maakt voor laaggeletterden om een taal- of rekencursus te volgen, zeker als deze alleen online wordt aangeboden? En heeft u daarom, net als de Stichting Lezen en Schrijven, onderzoek gedaan naar het effect van de coronacrisis op de ontwikkeling van basisvaardigheden bij volwassenen? Zo ja, op welke termijn kunt u de resultaten van dit onderzoek met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid hier alsnog onderzoek naar te doen?
De coronacrisis heeft er toe geleid dat het ook voor volwassenen niet altijd mogelijk was om fysiek onderwijs te volgen. Aangezien Stichting Lezen en Schrijven al een grondig onderzoek heeft uitgevoerd naar het effect van de coronacrisis op de ontwikkeling van basisvaardigheden bij volwassenen, ben ik niet van plan om een vergelijkbaar onderzoek uit te laten voeren. Het rapport geeft een weergave van de situatie en de gevolgen van de coronacrisis voor het volgen van een taal- of rekencursus door laaggeletterden. Het rapport biedt daarnaast aanbevelingen hoe er gezorgd kan worden dat de volwasseneducatie sterker uit de coronacrisis kan komen.
Wel heb ik de onderzoekers van de Beleidsmonitor Tel mee met Taal2 gevraagd om aanvullende onderzoeksvragen op te nemen. O.a. om in de rapportages een beeld te kunnen schetsen van de gevolgen waar organisaties momenteel door corona mee te kampen hebben en de verwachte gevolgen van corona voor de komende tijd. De eerste tussenrapportage wordt eind 2022 verwacht.
Om verschillende redenen is het niet wenselijk om de tussenrapportage naar voren te halen. De oplevering van de tussenrapportage is eind 2022 gepland, gezien de looptijd van het programma van 2019–2024. In verband met de omvangrijkheid van een evaluatie van het gehele Tel mee met Taal-programma is er één tussentijdse meting ingebouwd. Als het onderzoek eerder dan eind 2021 zou starten, zouden de resultaten ook minder inzichtelijk zijn, omdat het programma dan nog geen twee jaar loopt.
Daarnaast willen we ook weten of de coronapandemie impact heeft op de lange termijn uitvoering. De onderzoekers hebben zich in de voorgaande periode gericht op een evaluatie van de regionale plannen en de uitvoering van de gemeenten. Daar is ook de impact van de coronapandemie in enkele gevallen aan bod gekomen. In veel gevallen is de operationalisering van regionale programma’s minder snel gegaan door de pandemie. De rapportage over de gemeentelijke regionale plannen wordt binnenkort gepubliceerd.
Tot slot zijn er vanuit zowel OCW als CINOP/ECBO een aantal praktische bezwaren. Enerzijds geven gemeenten en cursusaanbieders aan te worden overvraagd voor input in combinatie met verschillende andere Tel mee met Taal-trajecten, zoals kwaliteit en monitoring. Een extra interview ronde is dus niet wenselijk. Anderzijds is het niet op korte termijn haalbaar voor CINOP, gezien de huidige bezetting en begroting. De inzet en de begroting wordt aangepast aan de hand van een meerwerkopdracht, maar dit zal ook tijd in beslag nemen.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie dat de afwezigheid van een laptop of computer ervoor zorgden dat cursisten moesten stoppen? Waarom is het voor cursisten niet mogelijk om gebruik te maken van de 24 miljoen euro die het kabinet heeft uitgetrokken om schoolbesturen, in samenwerking met SIVON, in staat te stellen om laptops en tablets aan te schaffen, aangezien deze eigendom blijven van schoolbesturen? Bent u bereid dit alsnog mogelijk te maken?
De € 24,3 miljoen die beschikbaar is gekomen voor schoolbesturen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs was gericht op leerlingen en studenten die lastig online onderwijs konden volgen. Voor hen was het vanwege het recht op onderwijs van extra belang dat zij gebruik konden maken van laptops en tablets die schoolbesturen via SIVON konden aanvragen.
Daarnaast heeft het kabinet verschillende initiatieven genomen om kwetsbare groepen van apparaten te voorzien. #Allemaaldigitaal is een gezamenlijk initiatief van publieke en private partijen dat wordt uitgevoerd door de Alliantie Digitaal Samenleven (opgericht door het Ministerie van BZK, de Nr. 5 Foundation en Vodafone Ziggo). #Allemaaldigitaal verzamelt laptops en tablets van overheid en bedrijven. Inmiddels zijn bijna 10.000 digitale apparaten uitgedeeld aan mensen die door de COVID-19 maatregelen uitgesloten waren om digitaal te kunnen werken of minder sociaal contact hadden. Ook nu de maatregelen worden opgeheven bekijkt de Alliantie Digitaal Samenleven naar een verduurzaming van dit initiatief in het kader van gelijke kansen voor kwetsbare groepen.
Deelt u de mening dat het voor laaggeletterden demotiverend is dat zij door de coronamaatregelen een nog grotere achterstand oplopen als het gaat om de basisvaardigheden taal, rekenen en digitale geletterdheid? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ja, ik deel deze mening. Het is juist nu de samenleving steeds verder open gaat, van belang dat mensen opnieuw of voor het eerst gemotiveerd worden om aan de slag te gaan met het verbeteren van de basisvaardigheden.
Via de site ikwilleren.nl, de Informatiepunten Digitale Overheid in de bibliotheken of het landelijke telefoonnummer 0800-023 44 44 van Stichting Lezen en Schrijven kunnen mensen aangeven welke leervraag ze hebben en worden ze naar de juiste locatie of organisatie doorverwezen.
Verder heeft de RO naar aanleiding van de coronacrisis extra subsidiebudget uitgetrokken voor onder andere volwasseneducatie om opgelopen achterstanden in te halen. Voor werkgevers is er 6 miljoen extra uitgetrokken om via den subsidieregeling Tel mee met Taal te investeren in basisvaardigheden van hun werknemers. Daarnaast hebben gemeenten meer ruimte gekregen om WEB-middelen van 2020 en 2021 door te schuiven naar een volgende jaar, aangezien er door de coronamaatregelen minder aanbod mogelijk was.
Desalniettemin heeft de coronacrisis er ook toe geleid dat sommige laaggeletterden juist aan hun digitale vaardigheden hebben gewerkt, onder andere doordat de lees-, schrijf- of rekencursus die ze volgden digitaal werd gegeven.
Hoe verklaart u dat bijna alle professionals uit de non-formele sector aangeven dat er veel minder lessen en activiteiten rondom basisvaardigheden waren, maar dat er tegelijkertijd ook aanzienlijk minder aanmeldingen waren tijdens de coronacrisis? Is hier sprake van een mismatch? Bent u bereid om deelnemers (online) te begeleiden naar passende lessen of activiteiten en de effectiviteit daarvan actief landelijk te monitoren? Zo nee, waarom niet?
Ook voor de volwasseneducatie heeft de coronacrisis gevolgen gehad. Locaties moesten tijdelijk gedwongen sluiten, waardoor er minder lessen gegeven konden worden in zowel de formele als non-formele sector. Meerdere organisaties hebben hun lessen en activiteiten om weten te zetten naar laagdrempelige online educatie, zodat het voor laaggeletterden mogelijk was om te blijven werken aan hun basisvaardigheden. Stichting Het Begint Met Taal heeft bijvoorbeeld kletsmaatjes opgezet. Een laagdrempelige manier om online een-op-een met een taalcoach aan de slag te gaan en te werken aan de Nederlandse taal. Dit resulteerde in 1.500 matches tussen vrijwilligers en nieuwkomers. Verder heeft de stichting Het Begint Met Taal haar coördinatoren en vrijwilligers getraind in en van kennis voorzien over taalcoaching op afstand.
Daarnaast is er in het kader van het project «Inzet ervaringsdeskundigen» een trainingsmodule «digitaal werken» ontwikkeld, zodat taalambassadeurs (ervaringsdeskundigen laaggeletterdheid) vaardigheden kunnen trainen die nodig zijn om hun werkzaamheden ook online uit te kunnen voeren. De verwachting is dat online bijeenkomsten ook na corona zullen blijven bestaan.
Het is op dit moment helaas niet haalbaar om de effectiviteit van matching landelijk te monitoren, omdat er (nog) geen eenduidigheid is in het vastleggen en monitoren van gegevens. Vanuit het actieprogramma Tel mee met Taal worden er stappen gezet naar een landelijke monitor om meer inzicht te krijgen in het bereik van verschillende doelgroepen die deelnemen aan volwasseneducatie. Er is een pilot gestart met gemeenten en aanbieders om ervaring op te doen met monitoren van aantallen cursisten op bijvoorbeeld leeftijd, type cursus en postcodegebied. Hierin werken we ook samen met het CBS. In een volgende voortgangsrapportage zal ik een uitgebreide toelichting geven op de stand van zaken omtrent de landelijke monitor.
Deelt u de mening dat iedereen in Nederland nodig is om mee te doen met onze samenleving en arbeidsmarkt? En dat het dus van groot belang is dat álle Nederlanders die belemmerd worden door laaggeletterdheid of laaggecijferdheid, zich uitgenodigd weten om hun basisvaardigheden te ontwikkelen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ja, ik ben het met u eens dat iedereen in Nederland nodig is om mee te doen met onze samenleving en arbeidsmarkt. En de meerderheid van de laaggeletterden doet gelukkig volop mee in de samenleving. De meerderheid heeft ook een betaalde baan. Het zijn bijvoorbeeld de mensen die in de zorg werken, onze parken schoonhouden, de supermarkten bevoorraad houden, of hoofd zijn van een aannemersbedrijf. Desalniettemin is het van belang dat iedereen beschikt over voldoende basisvaardigheden. Een van de doelstellingen van het actieprogramma Tel mee met Taal is om meer laaggeletterden te bereiken, zodat laaggeletterden aan de slag gaan om hun basisvaardigheden (verder) te verbeteren.
Om meer mensen te bereiken met de aanpak van laaggeletterdheid zal de rijksoverheid een landelijke campagne lanceren om mensen te motiveren een eerste stap te zetten om hun basisvaardigheden te verbeteren. De campagne richt zich op laaggeletterden in de leeftijd 20–49 jaar met een extra focus op laaggeletterden die Nederlands als moedertaal hebben. De campagne wordt ontwikkeld met behulp van gemeenten, experts en de doelgroep zelf.
Voor een compleet beeld van activiteiten gericht om meer mensen te bereiken om hun basisvaardigheden te verbeteren, verwijs ik u naar de Kamerbrief vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020–20243.
Herkent en erkent u de conclusie van de Stichting Lezen en Schrijven dat het van belang is dat gemeenten en organisaties in het werkveld meer samenwerken? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren? Zo nee, wat is uw conclusie over die samenwerking? Bent u bereid deze samenwerking te bevorderen en welke rollen zouden gemeenten en organisaties in het werkveld hierin moeten vervullen?
Ja, het is van belang dat gemeenten en organisaties in het werkveld samenwerken om laaggeletterdheid aan te pakken.
In het programma Tel mee met Taal 2016–2018 was deze samenwerking bevorderen één van de hoofdoelstellingen. Een andere hoofddoelstelling van het programma is dat in elke arbeidsmarktregio tussen gemeenten en lokale partners een duurzame samenwerking tot stand komt om laaggeletterdheid te voorkomen en aan te pakken. De infrastructuur van Tel mee met Taal heeft geleid tot een sterke impuls in de samenwerking tussen partijen. Bestaande samenwerkingen zijn verder uitgebouwd en nieuwe partijen zijn aangehaakt. Om de samenwerking duurzaam te verankeren wordt er vooral naar de rol van gemeenten gekeken.
In opdracht van de Ministeries OCW, BZK, SZW en VWS is Stichting Lezen en Schrijven gevraagd om gemeenten te ondersteunen in het opzetten en uitvoeren van een gemeentelijke aanpak laaggeletterdheid. De samenwerking met andere partijen in het werkveld is een belangrijk onderdeel hiervan. Ook in de landelijke handreiking «Kwaliteit bij de aanpak van laaggeletterdheid» die eind september gepubliceerd is, komt de samenwerking met partners als belangrijk thema terug. De handreiking is in samenwerking met gemeenten en aanbieders ontwikkeld om de kwaliteit van het opleidingsaanbod te borgen. De handreiking biedt gemeenten handvatten hoe ze kunnen sturen op kwaliteit. De komende periode gaan we gemeenten hierbij ondersteunen samen met de ontwikkelaars van de handreiking. De handreiking zal tegelijk met de voortgangsrapportage naar de Kamer worden verstuurd.
Bent u bereid om centrale regie te nemen en te zorgen dat laaggeletterden proactief worden benaderd om hen te motiveren de basisvaardigheden op het gebied van taal, rekenen en digitale geletterdheid te ontwikkelen? Zo ja, op welke manier, op welke termijn en met welke instanties gaat u dat oppakken? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de opgelopen corona-achterstanden op korte termijn worden ingehaald?
Samen met de partijen in het veld zoals gemeenten, werkgevers, bibliotheken, zorgprofessionals, etc. werk ik aan de aanpak van laaggeletterdheid. Deze samenwerking is een van de doelstellingen van de Aanpak laaggeletterdheid, die ik heb toegelicht in de Kamerbrief Kamerbrief vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020–2024. Samen met deze partijen zijn we aan de slag om zo veel mogelijk mensen te bereiken om aan hun basisvaardigheden te werken. Het proactief benaderen doen we o.a. door de landelijke campagne die de rijksoverheid zal lanceren (zie het antwoord op vraag 6). Ook faciliteren we de gemeenten en andere partijen zoveel mogelijk om zelf ook lokaal mensen te werven. Dit doen we bijvoorbeeld door het ontwikkelen van een toolkit voor gemeenten en door de subsidieregeling van Tel mee met Taal. Daarnaast was er het afgelopen jaar een subsidieregeling voor werkgevers om laaggeletterdheid aan te pakken op de werkvloer, een subsidieregeling om laagtaalvaardige ouders te ondersteunen en een subsidieregeling voor kort, praktijkgerichte experimenten gericht op het bereiken van laaggeletterden of het verhogen van de kwaliteit van het aanbod. Verder zijn er diverse lokale initiatieven die ik ondersteun door middel van kennisuitwisseling en delen van best practices. Gemeenten worden daarnaast ondersteund door Stichting Lezen en Schrijven om de regie te voeren over de lokale aanpak laaggeletterdheid in samenwerking met lokale partners.
Het bericht 'Buitenlandse studenten keren massaal terug, maar fysieke colleges volgen is nog uitdaging' |
|
René Peters (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse studenten keren massaal terug, maar fysieke colleges volgen is nog uitdaging»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de jaarlijkse groei van studenten van buiten de EU alweer op 10 procent zit in vergelijking met voor de coronacrisis? Welke aandeel hiervan komt door de Brexit?
De voorlopige instroomcijfers worden altijd in november bekend. Op basis van de ramingen over instroom en het aantal aanvragen voor een verblijfsvergunning op grond van studie, lijkt het niveau terug op dat van voor de coronacrisis. Bij de IND zijn er, opgeteld eind juli van dit jaar, 15.110 aanvragen ontvangen. Het gaat tot nu toe om circa 600 studenten uit het Verenigd Koninkrijk.2 Een deel van de aanvragen betrof overigens niet-EER studenten die vorig jaar al studeerden aan een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs, maar vanwege het 100% online onderwijs nog niet naar Nederland waren gereisd.
Hoe duidt u deze toename in relatie tot uw uitspraak van twee jaar geleden dat u de groei van het aantal buitenlandse studenten in Nederland terug wilt dringen omdat die nu doorschieten?2 En wat gaat u doen om deze ongewenste trend te keren?
In het controversieel verklaarde wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid (WTT), stond een aantal voorstellen om te kunnen sturen op de instroom aan internationale studenten. Door het controversieel verklaren kan nu niet verder worden gewerkt aan deze maatregelen:
Van hoeveel studenten bent u uitgegaan voor de OCW-begroting van 2021? Kunt u dit uitsplitsen naar Nederlandse studenten, EER-studenten en niet-EER studenten?
Voor de OCW-begroting van 2021 is uitgegaan van het geraamde aantal studenten op 1 oktober van dit jaar. Deze aantallen komen uit de Referentieramingen 2021 (RR21), de meest recente raming, verwerkt in Voorjaarnota 2021. In totaal wordt er voor de OCW-begroting van 2021 uitgegaan van (afgerond) 499.100 studenten in het hbo en 344.000 studenten in het wo. Binnen dat totaal aantal studenten van 843.100 in het hele ho, wordt uitgegaan van (afgerond) 114.400 internationale studenten (de overige 728.700 zijn dus Nederlandse studenten). Hieronder zijn de aantallen internationale studenten uitgesplitst naar EER, niet-EER en hbo en wo.
hbo
wo
Totaal
EER (niet Nederland)
27.400
56.100
83.400
Niet-EER
10.100
20.900
31.000
Totaal internationale studenten
37.500
76.900
(door afrondingen tellen de aantallen in sommige gevallen niet precies op)
In hoeverre heeft de (extra) toename van buitenlandse studenten gevolgen voor de OCW-begroting?
Het aantal leerlingen en studenten in het Nederlandse onderwijs wordt jaarlijks geraamd in de Referentieraming. De eerst volgende raming wordt volgend voorjaar gemaakt en wordt o.a. gebaseerd op de oktober-tellingen van het aantal studenten door DUO.
Het aantal aanvragen voor studievergunningen van buiten de EU is een indicatie van mogelijke hogere aantallen niet-EER studenten. Niet-EER studenten worden echter niet bekostigd. Een hogere instroom van niet-EER studenten heeft daarom geen gevolgen voor de OCW-begroting.
De Referentieraming 2022 zal uitwijzen of het verwachte aantal bekostigde studenten (ook) hoger of lager is dan vorig voorjaar geraamd. De gevolgen van een eventuele afwijking worden bij de Voorjaarsnota integraal gewogen, conform de geldende budgetdiscipline.
Hoe verlopen de gesprekken met uw collega’s in EU-verband om meer grip te krijgen op studentenstromen binnen de EU?
Ik heb dit onderwerp in EU-verband geagendeerd. Andere landen in Europa ervaren echter niet dezelfde disbalans in studentenstromen als Nederland. In Duitsland, Zwitserland en Zweden bijvoorbeeld, groeit juist het aantal opleidingen dat in het Engels wordt gegeven, met als doel juist meer internationale studenten aan te trekken. Binnen Europa wordt nauw samengewerkt aan het initiatief voor de Europese universiteiten allianties, waardoor «brain circulation» nadrukkelijk wordt gestimuleerd. Verder blijf ik binnen Europa pleiten voor inclusieve mobiliteit. Dat kan door de toename van diversiteit in deelnemers, diversiteit in de periode van het buitenlandverblijf en diversiteit in bestemmingen te bevorderen, waarmee brain drain maar ook teveel concentratie op bepaalde plekken voorkomen kunnen worden.
Zijn er maatregelen die universiteiten in andere landen genomen hebben om meer grip te krijgen op de studentenstroom? Zo ja welke?
In Duitsland en Zweden wordt gewerkt met een zgn. numerus clausus, een maximum aantal plekken per opleiding. Wanneer er meer aanmeldingen dan studieplaatsen zijn, vindt selectie plaats. Sommige studies staan bekend om de zeer hoge toelatingseisen. In Zweden geldt voor alle studierichtingen een numerus clausus, dit betekent dat er veel concurrentie is voor plaatsen in vooral populaire studierichtingen. Selectie vindt plaats op grond van cijfers in het voortgezet onderwijs en/of op basis van een nationale toelatingstoets. Een dergelijke selectie geldt voor alle EER-studenten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de toelatingsprocedure van niet-EER-studenten tot selectieopleidingen via een voorbereidend jaar?3
Het onderzoek van de Inspectie richt zich niet op de toelatingsprocedure tot het voorbereidend jaar. De Inspectie is, zoals aangegeven in mijn schriftelijke reactie van 7 januari jl., bezig met het maken van een overzicht van instromende studenten in de wo bachelor van wie mogelijk het middelbare-school-diploma geen vwo-niveau heeft, op basis van informatie van Nuffic over het onderwijssysteem van landen. De Inspectie verwacht dit overzicht in oktober gereed te hebben.
De drukte bij de Formule 1 in Zandvoort. |
|
Eva van Esch (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u de beelden van de drukte bij de Formule 1 in Zandvoort?1
Ja.
Erkent u dat op meerdere momenten buiten het circuit grote mensenmassa’s ontstonden waarbij anderhalve meter afstand houden onmogelijk was?
Ik heb vernomen dat op bepaalde momenten inderdaad veel mensen op minder dan anderhalve meter afstand van elkaar stonden.
Erkent u dat binnen het circuit mensen zich niet aan hun vaste zitplaatsen hielden?
De gemeente Zandvoort alsook de organisatie van het evenement hebben het evenement georganiseerd conform de op dat moment geldende coronaregels. Daarbij hebben ze de regels omtrent placering in acht genomen en zich ingespannen bezoekers zoveel als mogelijk op hun zitplaats te houden. Het is gebleken dat dat niet op alle momenten mogelijk was. Bezoekers hebben hier ook een eigen verantwoordelijkheid in.
Begrijpt u dat dit leidt tot onbegrip bij de cultuursector, die hun evenementen in het water zagen vallen onder andere door de coronaregels voor geplaceerde en ongeplaceerde evenementen?
Binnen de coronaregels, zoals die op het moment van de Dutch Grand Prix golden, konden evenementen, waaronder óók culturele evenementen, plaatsvinden als zij voldeden aan een aantal voorwaarden. Voor geplaceerde evenementen in de buitenlucht, en waar gebruik gemaakt werd van een coronatoegangsbewijs, gold een bezoekersnorm van tweederde van de reguliere capaciteit. Bezoekers waren daarbij niet verplicht 1,5 meter afstand te houden. Voor ongeplaceerde evenementen in de buitenlucht gold met gebruik van coronatoegangsbewijzen een maximum aantal van 750 bezoekers. Binnen deze voorwaarden is ook de vergunning voor de Dutch Grand Prix afgegeven.
Deelt u de mening van Lowlands-directeur Van Eerdenburg dat «het oneerlijk is dat bij sportevenementen tienduizenden mensen welkom zijn alleen maar omdat ze op een bepaald moment op een stoeltje zitten»? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat de term «geplaceerd evenement» naar niets anders verwijst dan naar een papieren werkelijkheid?
Uit diverse onderzoeken, waaronder die van Fieldlab Evenementen, blijkt dat er wel degelijk een verschil zit in de risico’s die samenhangen met geplaceerde en ongeplaceerde evenementen. Dat hangt samen met de dynamiek van groepen mensen die vrij bewegen of zoveel mogelijk op een plek blijven zitten. In het geval van geplaceerde evenementen is het beter mogelijk groepen bezoekers van elkaar te scheiden en is het aantal contactmomenten kleiner dan bij ongeplaceerde evenementen, waarbij mensen door elkaar heen lopen. Het onderscheid tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen maakte deel uit van het praktijkonderzoek, zoals dat verricht is tijdens de Fieldlab evenementen.
Kunt u uw opmerking toelichten dat «De praktijk schuurt met wat de regels zijn, maar nee, er wordt niet met twee maten gemeten. De regels zijn voor alle sectoren gelijk»?2
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat de regels voor sommige sectoren voordeliger uitpakken dan voor andere sectoren? Zeker wanneer er kennelijk ruimte bestaat om «de regels» te laten «schuren met de praktijk»?
De redenatie achter de maatregelen is dat het risico op besmetting gereduceerd wordt om zo, gegeven de epidemiologische situatie op dat moment, veilig en verantwoord evenementen te kunnen organiseren. Ik erken dat sommige sectoren hard getroffen worden door bepaalde maatregelen als gevolg van het verschil in risico op besmettingen, wat in sommigen sectoren nu eenmaal hoger is dan in andere sectoren. Echter, gelijke soorten settings en evenementen in sectoren kennen dezelfde regels.
Aangezien van tevoren 70.000 mensen per dag werden verwacht bij de Formule 1 en gezien de eerdere ervaringen met «vaste zitplekken» in voetbalstadions, was overtreding van de coronaregels door u en het lokale bestuur voorzien? Zo nee, hoe is dat mogelijk? Zo ja, waarom vormde een dergelijk risico op overtreding van de coronaregels kennelijk geen probleem?
In voorbereiding op dit evenement is nadrukkelijk aandacht uitgegaan naar de uitvoering en handhaving van de geldende regels. De organisatie heeft op het evenement maatregelen genomen om mensen op hun plek te houden en de gemeente heeft zich ingespannen om de regels te handhaven. Tijdens het evenement is er – zoals gebruikelijk bij grote bijeenkomsten en evenementen- elke dag contact geweest tussen het Ministerie van J&V en de gemeente Zandvoort over het verloop van het evenement. De gemeente heeft vrijdag direct contact opgenomen met de organisatie van het evenement toen bleek dat op sommige plekken en tijdstippen het te druk werd. De organisatie heeft daarop onder andere het crowd management aangescherpt om dit gedurende de rest van het evenement te voorkomen.
Bent u bereid het willekeurige onderscheid tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen zo snel mogelijk op te heffen? Zo nee, waarom niet?
Het onderscheid tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen is niet willekeurig, maar gebaseerd op verschillen in risicoprofielen. Dit blijkt onder andere uit de resultaten van Fieldlab Evenementen. Het OMT heeft in haar adviezen over evenementen ook het onderscheid tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen onderschreven.
Het is ons streven om, als de epidemiologische situatie het toestaat, alle beperkingen los te laten. Zover zijn we nu nog niet. Gelukkig hebben we het al wel mogelijk kunnen maken dat ook ongeplaceerde evenementen binnen weer toegestaan zijn, maar nog wel onder aanvullende voorwaarden.
Gaat u bijhouden of de Formule 1 heeft geleid tot een toename van het aantal coronabesmettingen en ziekenhuisopnames? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de resultaten en evaluatie met de Kamer te kunnen delen?
Besmettingen en signalen daarover worden getraceerd met regulier Bron- en Contactonderzoek uitgevoerd door de GGD en de rapportages van het RIVM daarover. GGD Kennemerland heeft naar aanleiding van het reguliere BCO op 17 gerapporteerd dat er ongeveer 90 besmettingen te herleiden waren tot het evenement.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ik heb mij ingespannen om deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De motie Bikker c.s. inzake hybride onderwijs. |
|
Gert-Jan Segers (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft het gesprek met de MBO Raad, de Vereniging Hogescholen en VSNU over hybride onderwijs mogelijk maken voor studenten met een ondersteuningsbehoefte, mantelzorgers of chronisch zieke studenten inmiddels plaatsgevonden, zoals verzocht in de motie-Bikker c.s?1
Naar aanleiding van de besluitvorming omtrent de coronamaatregelen d.d. 13 augustus jongstleden is de ondersteuning van studenten of medewerkers, die om welke reden dan ook risico’s zien of belemmeringen ervaren nu er meer fysiek onderwijs wordt gegeven, bestuurlijk aan de orde geweest in het gesprek met de sectorraden. In een volgend bestuurlijk overleg zal ik, zowel aan sectorraden als aan studentenorganisaties, vragen wat de ervaringen in deze tot nu toe zijn. Daarnaast is dit onderwerp na ambtelijke overeenstemming opgenomen in de servicedocumenten 5.2 respectievelijk 11.0 in het mbo2 en hoger onderwijs3. Deze servicedocumenten worden altijd afgestemd met sectorraden, vakbonden en studentenorganisaties. Hiermee heb ik uitvoering gegeven aan de motie van het lid Bikker c.s.
Bent u ervan overtuigd dat zoveel mogelijk wordt gedaan om deze groep studenten komend collegejaar ook veilig onderwijs te laten volgen? Zo ja, welke concrete oplossingen voor deze groep studenten heeft het gesprek opgeleverd? Zo nee, wat gaat u met deze bevindingen doen?
Onderwijsinstellingen hebben de afgelopen periode laten zien dat zij er veel aan doen om een veilige en inclusieve onderwijsomgeving voor studenten en medewerkers te bewerkstelligen. Daarbij schenken zij ook aandacht aan specifieke groepen, zoals nieuwe studenten, kwetsbare studenten en internationale studenten. Specifiek ter ondersteuning van studenten die extra ondersteuning nodig hebben is door de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn een handreiking4 ontwikkeld die hiervoor concrete handvatten biedt. De concrete oplossingen of acties voor deze groepen kunnen per instelling – of zelfs per opleiding of cursus – verschillen. De oplossingen kunnen zowel fysieke als digitale oplossingen betreffen. Ik hoop dat de aandacht voor de ondersteuningsbehoefte van deze studenten ook na corona wordt vastgehouden.
Waar ervaren mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten knelpunten in het toegankelijk maken van het onderwijs voor deze groep studenten? Wie vindt u verantwoordelijk voor het oplossen van deze knelpunten en op welke termijn?
Het belangrijkste knelpunt is de organiseerbaarheid van onderwijs, wanneer gewenst is om dit zowel fysiek als digitaal te laten plaatsvinden. Ik kan nu niet van docenten vragen om een zowel volledig fysiek als volledig digitaal onderwijsprogramma aan te bieden. Dit kan een zeer intensieve werklast zijn, waar uw Kamer ook terecht aandacht voor heeft gevraagd. Er is meer onderzoek nodig om te onderzoeken hoe dit in het toekomst wel mogelijk kan zijn. Ik zie het daarom op dit moment als verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling om per student op zoek te gaan naar een passende oplossing. Daarbij zou het uitgangspunt moeten zijn dat een oplossing snel gevonden wordt, zodat studievertraging wordt voorkomen. In sommige gevallen kan hybride onderwijs daarin een oplossing bieden, maar in andere gevallen kan het ook zijn dat andere oplossingen worden gezocht om het veiligheidsgevoel voor deze studenten of medewerkers fysiek op locatie te vergroten. Onderwijsinstellingen worden niet aan het onmogelijke gehouden. Instellingen in het mbo en hoger onderwijs worden voor passende oplossingen ondersteund door het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (ECIO) en op diverse webpagina’s5.
Bent u bekend met de verhalen van studenten bij wie de opleiding niet bereid is om veilig hybride onderwijs te bewerkstelligen? Op welke wijze heeft u zicht op deze groep studenten?
Ik ben bekend met de verhalen dat opleidingen in sommige gevallen hybride onderwijs niet inzetten als oplossing voor deze groep studenten. Ik zie structureel hybride onderwijs echter niet als enige oplossing, zoals in de antwoorden op vraag 2 en 3 aangegeven. Het belangrijkste is dat een passende oplossing voor de betreffende student(en) wordt gevonden. Veel van de casussen kunnen – gelukkig – binnen de onderwijsinstelling worden opgelost. Ik houd nauw contact met de studentenorganisaties en belangenorganisaties om signalen op te vangen en acteer hier indien mogelijk op.
Bent u bekend met verhalen van studenten die wanneer zij niet fysiek aanwezig mogen zijn vanwege de maximale groepsgrootte van 75, niet de mogelijkheid krijgen om via een livestream het college te volgen op hetzelfde moment en aangewezen zijn op een opname achteraf op een ander moment? Wat vindt u daarvan? Hoe houdt u zicht op de inrichting van het hybride onderwijs?
Dit signaal was niet bij mij bekend. De belemmering van de maximale groepsgrootte van 75 in het onderwijs is in het kabinetsbesluit van 14 september6 jongstleden afgeschaft. Instellingen hebben mogelijk nog tijd nodig om deze versoepeling in praktische zin door te voeren. Met deze versoepeling hoop ik dat differentiaties in de wijze waarop onderwijs wordt gegeven voor een groep studenten worden vermeden. Het is van belang dat alle onderwijsonderdelen voor iedere student toegankelijk blijven.
Heeft u contact met studentenorganisaties en belangengroepen als Ieder(in) om tijdig problemen op te sporen en waar mogelijk te voorkomen? Waar kunnen studenten die in gesprek met hun school of universiteit nog geen passende veilige oplossing vinden voor het volgen van onderwijs, hulp vinden?
Ik heb ongeveer wekelijks contact met verschillende studentenorganisaties. Ook worden er vanuit OCW geregeld gesprekken gevoerd met belangengroepen als Ieder(in) en ECIO. Bovendien ontvang ik dergelijke signalen ook via de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn. Uiteraard hoop ik van harte dat studieadviseurs, tutoren of vakcoördinatoren oplossingen kunnen vinden voor de betreffende studenten. Mochten er in specifieke casussen geen passende oplossingen worden gevonden, kunnen studenten contact opnemen met de studentenorganisaties (ISO, LSVb, JOB) of de andere belangenorganisaties zoals Ieder(in) of ECIO. Zij kunnen de student adviseren, hen wijzen op hun rechten als student en indien nodig signalen bij de onderwijsinstelling of bij mij afgeven zodat gezamenlijk tot een oplossing kan worden gekomen.
Ziet u mogelijkheden om docenten bij het bieden van hybride onderwijs te ondersteunen, zodat niet het onmogelijke wordt gevraagd en heeft u ook hierover het gesprek gevoerd? Welke beleidsvoornemens heeft u op dit punt?
De keuze voor een onderwijsvorm wordt op de onderwijsinstelling zelf gemaakt, passend bij de onderwijsdoelstellingen van de betreffende opleiding. Als gekozen wordt voor hybride onderwijs is het van belang dat de betrokken docenten hiervoor vanuit hun bestuur de juiste handvatten aangereikt krijgen. Zoals eerder benoemd is meer kennis nodig over hybride onderwijs en de manieren waarop dit kwalitatief goed kan worden georganiseerd. Hierover ga ik graag met de sectoren in gesprek. Daarnaast zijn er de afgelopen jaren al wel grote stappen gezet in de kennis over blended onderwijs. Hierbij denk ik niet alleen aan kennis vanuit de coronacrisis, maar ook aan de investeringen vanuit de kwaliteitsafspraken, het versnellingsplan en de ontwikkeling van nieuwe digitale leermaterialen die bijvoorbeeld vanuit SURF worden aangeboden. Deze ontwikkelingen zullen worden aangevuld met de lessen over afstandsonderwijs die in een thema-onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs7 worden opgenomen. Het uitgangspunt blijft dat digitale vormen van onderwijs enkel dienen te worden ingezet als dit ten goede komt aan de toegankelijkheid of flexibiliteit van het onderwijs, waarbij als voorwaarde geldt dat digitale onderwijsvormen niet ten koste gaan van de onderwijskwaliteit of hieraan juist evident een bijdrage levert.
Wat vindt u van de eerste berichten dat studenten vanwege het niet kunnen bieden van veilig onderwijs wordt aangeraden om het uitstellen van hun studie met een halfjaar of een jaar te overwegen?
Het kan niet zo zijn dat enkel het uitstellen van de studie als oplossing door de instelling wordt aangereikt. Studievertraging voor studenten zou ik zoveel mogelijk willen voorkomen. Het is begrijpelijk dat er nog studenten of medewerkers zijn die om gezondheidsredenen nog aarzeling of angst hebben om de anderhalve meter afstand niet meer te hanteren. Ik heb naar instellingen de verwachting uitgesproken dat zij vanuit gezond verstand en vanuit wederzijds respect komen tot passende oplossingen voor deze studenten of medewerkers. Het onderwijs is sinds 30 augustus met mitigerende maatregelen en zonder de anderhalvemeterafstandsnorm mogelijk en wordt veilig geacht. Daarbij heeft het kabinet breed opgeroepen respect te hebben voor elkaars ruimte en de keuzes die door eenieder worden gemaakt om het veiligheidsgevoel te vergroten. Ik zie geen aanleiding om aan te nemen dat er geen andere oplossingen voor deze studenten kunnen worden gevonden.
Welke boodschap heeft u voor studenten voor wie het nu onzeker is of zij wel onderwijs kunnen genieten?
Ga in gesprek met een studieadviseur, tutor of vakdocent. Ik heb het volste vertrouwen dat zij zullen meedenken en zullen zoeken naar een oplossing die zowel voor de student als de onderwijzers organiseerbaar is. Ik vind het van belang dat het onderwijs toegankelijk blijft voor een zo groot mogelijke groep studenten. Mochten de gesprekken op de onderwijsinstelling niet leiden tot een passende oplossing, kunnen studenten advies inwinnen bij studentenorganisaties, die vanuit hun onderwijskennis studenten ondersteunen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Digitalisering in het onderwijs op 30 september aanstaande? Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Herinschrijvingen en restitutie bij pre-masterprogramma’s |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt het dat er geen juridische definitie is van een «herinschrijving» in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW)?
Dat klopt, «herinschrijving» is niet opgenomen onder de begripsbepalingen in art. 1.1 whw.
Kunt u aangeven of een herinschrijving voor een resterende deel van een pre-masterprogramma als een nieuwe inschrijving of een doorlopende inschrijving geldt?
De begrippen «nieuwe inschrijving», «doorlopende inschrijving» en «herinschrijving» zijn gerelateerd aan de inschrijving voor een opleiding. Een premasterprogramma is echter geen opleiding, maar een maatwerkprogramma dat dient om de student goed voor te bereiden op de master en zo de toegankelijkheid van masteropleidingen te vergroten.
Wanneer is volgens u sprake van een herinschrijving bij een opleiding?
Er is sprake van herinschrijving bij een opleiding wanneer de student de opleiding waarvoor hij ingeschreven staat in het volgend studiejaar wil vervolgen.
Kan een onderwijsinstelling voor een herinschrijving voor een resterende deel van een pre-masterprogramma opnieuw een vergoeding vragen van de aankomende studenten? Zo ja, waarom?
Voor deelname aan een premasterprogramma kan de instelling een vergoeding vragen. De hoogte van de vergoeding is wettelijk gemaximeerd. De instelling bepaalt de omvang, looptijd en inschrijvingsvoorwaarden van het premasterprogramma.
Bij een omvang van het premasterprogramma van 60 studiepunten of meer bedraagt de vergoeding maximaal het volledige wettelijk collegegeld. Dit geldt ook wanneer de looptijd van het programma over de grens van het studiejaar heengaat. Wanneer er echter sprake is van een resterend deel, in de zin dat niet het volledige programma binnen de looptijd (bijvoorbeeld een semester of een studiejaar) is afgerond, dan kan de instelling de student in de gelegenheid stellen voor een tweede keer deel te nemen aan (onderdelen van) het programma en daar een vergoeding voor vragen.
Hoe rijmt u dit met artikel 7.57i, derde lid van de WHW: «De vergoeding, bedoeld in het tweede lid, bedraagt voor een ondersteuning met een studielast van 60 studiepunten of meer maximaal het volledige wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, of, in geval van doorstroming naar een masteropleiding bij de Open Universiteit, maximaal het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid»?
Bij een omvang van het premasterprogramma van 60 studiepunten of meer bedraagt de vergoeding maximaal het volledige wettelijk collegegeld. Wanneer de instelling de student toestaat voor een tweede maal aan (onderdelen van) het premasterprogramma deel te nemen, dan kan hier opnieuw een vergoeding voor gevraagd worden. Het ligt in de rede dat wanneer alleen onderdelen van het premasterprogramma afgerond moeten worden de vergoeding een proportioneel deel van de maximale vergoeding bedraagt.
Klopt het dat de leden van een Geschillenadviescommissie bij een onderwijsinstelling benoemt en ontslagen worden door het College van Bestuur?
De geschillenadviescommissie wordt ingesteld door het college van bestuur.
De wet bepaalt dat de leden van de geschillenadviescommissie functioneel onafhankelijk zijn (artikel 7.63a, eerste lid, WHW). Zoals bij de totstandkoming van de Wet versterking besturing werd toegelicht, houdt deze onafhankelijkheid in dat de leden geen opdrachten van het college van bestuur mogen aanvaarden en niet rechtstreeks bij het geschil betrokken mogen zijn.1 Daarnaast mag de voorzitter geen deel uitmaken, noch werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur. Dit biedt voldoende waarborgen voor een onpartijdige oordeelsvorming.
De geschillencommissie gaat na of een minnelijke schikking tussen partijen mogelijk is. Indien minnelijke schikking niet tot positief resultaat heeft geleid, wordt overgegaan tot een formele afhandeling van een bezwaar. De commissie neemt geen besluiten, maar brengt advies uit over ingediende bezwaren. Dit advies is gericht aan het orgaan dat de oorspronkelijke beslissing heeft genomen. Het is aan het instellingsbestuur om een beslissing te nemen. Tegen dit besluit staat beroep open.
Komt volgens u hiermee niet de onpartijdigheid van de Geschillenadviescommissie die zich buigt over bezwaren van studenten tegen beslissingen genomen door het College van Bestuur in het gedrang? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat mbo-instellingen ook na corona verder gaan met online onderwijs, tegen de wil van de Kamer |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat dat mbo-instellingen ook na corona verder gaan met online onderwijs, tegen de wil van de Kamer?1
Ja.
Heeft u al stappen ondernomen of zijn er al gesprekken gevoerd met instellingen naar aanleiding van de motie-Kwint c.s. die opriep in gesprek te gaan met de MBO Raad, Vereniging Hogescholen en VSNU om ervoor te zorgen dat fysiek onderwijs de norm is, en behoudens dwingende omstandigheden alleen bij hoge uitzondering en met instemming van studenten en docenten tot afstandsonderwijs mag worden overgegaan?2
Ja, de eerste gesprekken zijn hierover gevoerd. De koepels en ik zijn het er over eens dat fysiek onderwijs belangrijk is voor het welzijn, het leren en de motivatie van studenten. In de regel vindt het onderwijs voor mbo- en ho-instellingen fysiek plaats. Ook voor de coronapandemie werd echter door verschillende instellingen al gewerkt met digitaal afstandsonderwijs in aanvulling op het fysieke onderwijs, in het kader van gepersonaliseerd leren, bpv-begeleiding en onderwijsinnovatie. Bij sommige onderwijsinstellingen, zoals de Open Universiteit, is online onderwijs de basis van het onderwijsconcept. Ik heb de koepels gewezen op het belang van het betrekken van studenten en docenten bij het kiezen voor het inzetten van digitaal afstandsonderwijs in aanvulling op het fysieke onderwijs. Ook heb ik gevraagd van instellingen dat zij bewust nagaan of de inzet van digitaal afstandsonderwijs toegevoegde waarde creëert. De aankomende maanden houd ik vinger aan de pols en ga ik ook gesprekken voeren met studentenorganisaties over afstandsonderwijs. Bij de evaluatie van de coronamaatregelen in het mbo en ho die nu wordt gehouden, wordt ook samen met de stakeholders uit het onderwijs gereflecteerd op het afstandsonderwijs. Ik wacht deze evaluatie af, en zal daarna de Tweede Kamer informeren over het verder uitvoeren van de motie.
Hoe valt het besluit van een aantal instellingen om vanaf het nieuwe schooljaar een deel van hun onderwijs permanent online te geven met de motie-Kwint c.s.?
Het uitgangspunt van fysiek onderwijs wordt door onderwijsteams in het mbo en ho breed onderschreven. Onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. De onderwijsteams hebben binnen de geldende kaders van de school professionele autonomie en daarmee zeggenschap over het «hoe» van het onderwijs. In het mbo is deze zeggenschap in het Professioneel Statuut belegd bij de docenten in onderwijsteams. De afweging om wel of geen digitaal afstandsonderwijs te verzorgen is dan ook geen besluit dat genomen kan worden zonder de onderwijsteams. Ook is het belangrijk dat de keuze voor afstandsonderwijs goed is afgestemd met de medezeggenschap. Ik zie daarmee voldoende waarborgen voor de uitvoering van de motie Kwint c.s.
Bent u bereid om met deze instellingen in gesprek te gaan om hen duidelijk te maken dat dit niet de bedoeling is? Zo nee, waarom niet?
De kwaliteit van het onderwijs staat altijd voorop. Naar de effecten van afstandsonderwijs op de onderwijskwaliteit wordt nog onderzoek gedaan. Ook loopt het onderzoek naar de evaluatie van de coronamaatregelen nog. Deze wacht ik af, voordat ik de Kamer zal laten weten hoe ik verder uitvoering zal geven aan de motie Kwint. Ik hecht daarnaast veel waarde aan de vrijheid van de onderwijsteams om zelf te kunnen beslissen hoe zij het onderwijs inrichten. In contact met studentenorganisaties en onderwijskoepels houd ik vinger aan de pols opdat er geen instellingen zijn die om de verkeerde redenen, bijvoorbeeld bezuinigen, overgaan op afstandsonderwijs.
Welke lessen zijn getrokken met afstandsonderwijs voor studenten die om wat voor reden dan ook geen fysiek onderwijs kunnen volgen? Bent u bereid om samen met instellingen, studenten en docenten dwingende omstandigheden en uitzonderingen te specificeren, zodat er geen misverstand kan ontstaan over wanneer er mag worden overgegaan op afstandsonderwijs? Bent u bereid om studenten die juist baat hebben bij afstandsonderwijs volledig te ondersteunen?
Welke lessen er kunnen worden geleerd van het afstandsonderwijs van de afgelopen maanden en wat die uitkomsten betekenen voor de toekomst wordt onderzocht in het kader van een bredere evaluatie van de coronamaatregelen in het mbo en ho, en zal in het voorjaar van 2022 met de Kamer worden gedeeld. De toegankelijkheid van het onderwijs voor iedere student is en blijft belangrijk. Dat laat onverlet dat ik het niet wenselijk vind om structurele generieke omstandigheden en uitzonderingen hiervoor te formuleren. Van instellingen wordt verwacht dat zij middels maatwerk tot passende oplossingen komen voor studenten die vanwege de coronapandemie of vanwege een beperking geen fysiek onderwijs willen of kunnen volgen. Afstandsonderwijs kan dan een passende uitkomst zijn en ik ondersteun scholen die ervoor kiezen om om deze reden afstandsonderwijs in te zetten, volledig.
Kunnen deze vragen worden beantwoord voor het commissiedebat over digitalisering in het onderwijs op 30 september a.s?
Ja.
Bent u bereid om samen met instellingen, docenten en studenten afspraken te maken over hoe digitaal danwel hybride onderwijs kan worden ingezet ten behoeve van de toegankelijkheid van onderwijs voor kwetsbare of zieke studenten, of studenten met een beperking?
De situatie van kwetsbare of zieke studenten, of studenten met een beperking, dient individueel te worden benaderd om tot maatwerkoplossingen te komen. Het is van belang dat het onderwijs voor zo veel mogelijk studenten toegankelijk is. In de servicedocumenten mbo en ho is (mede naar aanleiding van aangenomen motie Bikker, Kuiken, Westerveld) het volgende opgenomen: «Van de instelling wordt verwacht om met medewerkers en studenten die om gezondheidsredenen nog aarzeling of angst hebben om de 1,5 meter los te laten met maatwerk en vanuit gezond verstand en wederzijds respect tot passende oplossingen te komen.» Naar aanleiding van het evaluatieonderzoek van de coronamaatregelen in het mbo en ho dat in het voorjaar van 2022 wordt verwacht, zal ik de Kamer informeren over de stappen die ik zal nemen ten aanzien van de inzet van afstandsonderwijs in de structurele situatie na afloop van de servicedocumenten.
Problemen met ouderverklaringen en DUO |
|
Mariëlle Paul (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met signalen dat het systeem van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) «instabiel» is als het gaat om het afgeven van ouderverklaringen voor de aanvraag van het stichten van een nieuwe school in het primair- of voortgezet onderwijs? Zo ja, om hoeveel signalen gaat dit en wat is hierbij de oorzaak?1
Ik ben ermee bekend dat er door sommige ouders problemen zijn ervaren in het afgeven van ouderverklaringen. Één ouder heeft daarover rechtstreeks bij DUO een melding gedaan. Deze ouder kon geen ouderverklaring afgeven omdat het betreffende kind buiten het (geografische) voedingsgebied viel. Dit is ook aan de ouder toegelicht. Daarnaast zijn er door of namens 6 initiatiefnemers (uit Kerkrade, Utrecht, Den Haag, Maastricht en IJsselstein) 11 vragen gesteld over de beschikbaarheid van het systeem bij DUO. Ruim de helft is terug te leiden naar een storing op 18 juli op het portaal van DUO. Eén vraag had te maken met een ouder die moeite had met inloggen bij DigiD. Door de gemeente Kerkrade zijn daarnaast nog negen schermafbeeldingen gedeeld van foutmeldingen. In acht van deze gevallen ging het om trage laadtijden bij DUO wat uiteindelijk leidt tot een foutmelding (zie ook het antwoord op vraag 2) en in één geval om problemen met de DigiD instellingen bij de ouder zelf.
Klopt het dat tijdens het inloggen op Mijn Duo met DigiD het veelvuldig voorkomt dat ouders te maken krijgen met een foutmelding bij het invullen van de ouderverklaring zelf? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om dit te verhelpen?
Ten opzichte van de bijna 3000 ouderverklaringen die tot nu toe met succes zijn afgegeven, is het in antwoord 1 genoemde aantal beperkt. Een grote groep ouders (ook bijna 3000) heeft echter te maken gehad met een «functionele melding». Deze groep voldoet niet aan de voorwaarden voor het afgeven van een ouderverklaring, zoals het hebben van een kind in de juiste leeftijdscategorie of woonachtig zijn in het wettelijke voedingsgebied van het initiatief. Mogelijk hebben de ervaringen van deze groep het beeld versterkt dat er iets technisch fout gaat. Verder is er eind augustus een storing van twee dagen geweest in MijnDUO en functioneert het systeem sindsdien minder snel dan de bedoeling is. De problemen betroffen het gehele particuliere portaal en zorgden ervoor dat ouders soms minder snel een ouderverklaring konden afgeven. Op dit moment ervaren ouders die een verklaring willen afgeven nagenoeg geen last meer van de effecten van de storing. De exacte bronoorzaak van de storing eind augustus is helaas nog steeds niet gevonden, maar er wordt alles aan gedaan om in de onderliggende infrastructuur de oorzaak te vinden. Ouders die toch problemen ondervinden kunnen contact opnemen met het telefoonnummer dat op site staat waar zij hun verklaring moeten afgeven. DUO kan desgewenst ouders helpen bij het invullen van de verklaring.
Op welke manier zijn DUO en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de slag gegaan met de problemen, die onder andere de gemeente Kerkrade heeft gemeld, als het gaat om het aanmelden van ouderverklaringen? Wat hebben DUO en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap concreet met deze signalen gedaan en op welke manier hebben zij dit teruggekoppeld aan de melders?
DUO heeft gesprekken gevoerd met de melders. In die gesprekken is samen bekeken waar de ervaren problemen vandaan kwamen. DUO heeft testen gedaan en in de systemen onderzocht of, en zo ja, welke problemen er zijn geweest en gemeld. De uitkomsten hiervan zijn verteld aan de melders. Met de gemeente Kerkrade specifiek is zowel voor als na de brief die de burgemeester uw Kamer gestuurd heeft veelvuldig contact geweest.
Is het mogelijk om ouderverklaringen ook op een andere manier te verzamelen, bijvoorbeeld op papier via een notaris? Zo nee, waarom niet?
Bij het opstellen en de behandeling van de wet is om de volgende redenen gekozen voor de huidige systematiek van indienen van ouderverklaringen. Aan de ene kant bevordert DigiD de betrouwbaarheid en voorspellende waarde van de ouderverklaringen, omdat ouders niet zomaar hun verklaring kunnen afgeven en een initiatiefnemer bij wijze van spreken langs de deuren kan gaan voor handtekeningen. Aan de andere kant worden ouders niet onnodig gedwongen tot handelingen die voor het afgeven van de verklaring zelf niet ter zake doen, waarvan wel sprake zou zijn bij papieren ouderverklaringen. In het wetsvoorstel «Naar een flexibeler scholenbestand» uit 2000 werd voorgesteld om belangstellende ouders de ouderverklaring bij het gemeentehuis te laten indienen in aanwezigheid van een ambtenaar van de burgerlijke stand. Ten tijde van dit wetsvoorstel waren de digitale mogelijkheden beperkt en was deze constructie nodig om de betrouwbaarheid van de verklaring te vergroten. De Raad van State merkte hierover destijds op dat dit tijdsintensief en duur is. De huidige digitale mogelijkheden maken het mogelijk een unieke ouderverklaring online in een beveiligde omgeving af te geven en te verifiëren. Door gebruik te maken van DigiD wordt optimaal gebruik gemaakt van de bestaande digitale infrastructuur tussen burgers en overheid, waarmee de uitvoeringskosten en de lasten voor de burger beperkt worden. Daarnaast is de privacy van de burger er niet bij gebaat als initiatiefnemers lijsten onder zich hebben met meerdere persoonsgegevens van ouders en leerlingen. Ik vind dit daarom geen wenselijke optie.
Klopt het dat DUO in reactie op klachten van inwoners aangeeft dat inwoners in het geval van een foutmelding zelf een administratie moeten bijhouden van de devices of verbindingen? Waarom neemt DUO hier zelf niet meer verantwoordelijkheid in?
Het klopt dat DUO in de gesprekken met één initiatief heeft gevraagd om zo concreet mogelijke informatie over de foutmelding, omdat DUO in de eigen systemen geen fouten zag die te relateren waren aan de klachten en toen ook nog geen signalen had van problemen bij andere initiatieven. DUO vraagt dus alleen om een administratie bij te houden van de problemen die worden ondervonden als laatste mogelijkheid om het probleem te onderzoeken en te voorzien van een oplossing.
Wat betekenen de problemen bij DUO bij het afgeven van ouderverklaringen voor de deadline van 15 oktober 2021 voor het schooljaar 2023–2024? Is het mogelijk om gemeenten, die evident te maken kregen met foutmeldingen bij het aanleveren van ouderverklaringen, hierbij extra tijd te geven voor het verzamelen van voldoende ouderverklaringen?
Zoals gezegd is het aantal technische foutmeldingen op dit moment zeer beperkt. Tussen 7 en 20 september zijn bijna 2000 ouderverklaringen verstrekt. Dit is een grote toename, ook ten opzichte van de periode voordat er een storing plaatsvond bij MijnDUO. Ik vind het op basis hiervan een te grote ingreep om de wettelijke termijn voor het afgeven van ouderverklaringen op te rekken. Ouders die een initiatief willen steunen hebben hier nog enkele weken de tijd voor. Ik volg de ontwikkelingen rondom MijnDUO nauwgezet, net als het contact tussen DUO en de melders, en grijp in waar nodig.
Kunnen deze vragen beantwoord worden voor het commissiedebat Digitalisering in het onderwijs van 30 september 2021?
Ja.
Het bericht ‘Grote hack bij ROC Mondriaan: computers plat en bestanden ontoegankelijk’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grote hack bij ROC Mondriaan: computers plat en bestanden ontoegankelijk»?1
Ja.
Is er sprake van ransomware (gijzelsoftware)? Indien er sprake is van ransomware, zijn er al losgeldeisen van de criminele hackers bekend bij ROC Mondriaan en/of de Minister?2
Er is inderdaad sprake van ransomware. Hierbij is er losgeld gevraagd aan ROC Mondriaan.
Indien er al losgeldeisen bekend zijn, heeft ROC Mondriaan het losgeld aan de hackers al betaald? Zo nee, heeft ROC Mondriaan besloten het losgeld te betalen?
ROC Mondriaan heeft geen losgeld betaald aan de hackers.
Wat is het beleid van de Minister omtrent de betaling van losgeld aan criminelen om schoolsystemen weer toegankelijk te maken? Deelt u de mening dat er geen losgeld betaald dient te worden, omdat misdaad niet mag lonen?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat het onwenselijk is om losgeld te betalen, omdat de regering van mening is dat er geen geld naar criminelen toe moet vloeien.
Is er ook sprake van een datalek, nu de systemen zijn gehackt? Zo ja, is er data buitgemaakt van de 20.000 studenten, 5.000 cursisten en/of 2.100 medewerkers? Zo ja, zijn alle studenten, cursisten en/of medewerkers hier inmiddels van op de hoogte gesteld?
De hackers hebben op 14 september 2021 voor het eerst gegevens op het internet gepubliceerd. Op dit moment wordt door een gespecialiseerd IT-bedrijf onderzocht om welke informatie het precies gaat. Het is al wel duidelijk dat het om informatie gaat zoals klassenlijsten, mails en financiële gegevens van ROC Mondriaan. ROC Mondriaan zal de studenten, cursisten en medewerkers die het betreft zo snel mogelijk hierover informeren.
Is er contact geweest tussen het sectorale computer emergency response team SURFcert en ROC Mondriaan? Zo ja, heeft het ROC Mondriaan dit geïnitieerd om het beveiligingsincident te melden? Wat is er uit dit contact gekomen qua ondersteuning vanuit SURFcert?
Zodra ROC Mondriaan de hack constateerde, heeft de instelling SURFcert ingelicht en een gespecialiseerd forensisch IT-bedrijf ingeschakeld. SURF ondersteunt ROC Mondriaan in het onderzoek naar de oorzaak en omvang van de hack.
Is het datalek al gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo ja, is er verder contact geweest tussen ROC Mondriaan en Autoriteit Persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
ROC Mondriaan heeft meteen na het ontdekken van de hack de Autoriteit Persoonsgegevens ingelicht. Vrijdag 4 september en dinsdag 14 september is er wederom contact geweest met de Autoriteit Persoonsgegevens om hen bij te praten met de laatste stand van zaken. Ook is de afspraak gemaakt dat ROC Mondriaan de Autoriteit Persoonsgegevens informeert zodra er meer relevante informatie beschikbaar is.
Kunt u aangeven welk volwassenheidsniveau ROC Mondriaan heeft met het oog op de benchmark IBP-E op basis van de toetsingskaders Informatiebeveiliging, Privacy en Examinering, waarvan het maturity level 1 het laagst en 5 het hoogst is?3
Uitsluitend de instelling zelf ziet de eigen scores en kan deze vergelijken met het landelijk gemiddelde. De scores van de benchmark IBP-E van de individuele instellingen zijn niet openbaar en ik kan dan ook geen uitspraken doen over de scores van individuele instellingen.
Welk benchmark IBP-E-resultaat had ROC Mondriaan in 2018, 2019 en 2020? Is er de afgelopen jaren sprake geweest van groei en verbetering van de resultaten van de benchmark IBP-E?
De scores van de benchmark IBP-E van de individuele instellingen zijn niet openbaar. Ik kan dan ook geen uitspraken doen over de scores van individuele instellingen. In algemene zin is het volwassenheidsniveau van de benchmark IBP-E de afgelopen jaren gegroeid: voor informatiebeveiliging was de gemiddelde score in 2018 een 2,4, in 2019 een 2,5 en in 2020 een 2,8 op een schaal van 1 tot 5.
Klopt het dat het eindresultaat van de benchmark IBP-E MBO voor alle onderdelen in 2020 uitkwam op een gemiddelde volwassenheid van 2,8? Heeft u inzichtelijk wat de resultaten van de benchmark IBP-E van individuele mbo-instellingen zijn? Zo ja, bent u bereid dit met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De benchmark IBP-E meet aan de hand van ruim 100 statements de volwassenheid van de informatiebeveiliging van de instelling op een schaal van 1 tot 5. Daarbij is niveau 3 het ambitieniveau. Een gemiddeld volwassenheidsniveau van 3 wordt beschouwd als een goede balans tussen kosten en baten van de informatiebeveiliging. Het klopt dat het volwassenheidsniveau van de benchmark IBP-E gemiddeld uitkwam op 2,8. Net onder het gestelde ambitieniveau. De benchmark IBP-E heeft een tweeledig doel. Enerzijds geeft deze een goed beeld van de gemiddelde volwassenheid van de mbo-sector op het gebied van informatiebeveiliging. Anderzijds geeft deze benchmark individuele mbo-instellingen inzicht in de mate waarin hun maatregelen rond informatiebeveiliging succesvol zijn geïmplementeerd en levert zo een roadmap voor de mbo-instelling. Voor de betrouwbaarheid – en daarmee het nut – van deze benchmark is het belangrijk dat de mbo-instellingen zonder enige terughoudendheid hun kwetsbaarheden kunnen aangeven. Daarom is ervoor gekozen om de resultaten anoniem te verwerken: uitsluitend de instelling zelf ziet de eigen scores en kan deze vergelijken met het landelijk gemiddelde. Een tweede belangrijke reden om deze resultaten niet openbaar te maken is dat het hier om gevoelige informatie gaat.
Ik ga met de mbo-sector in gesprek over de impact van de hack bij ROC Mondriaan op de door de sector te nemen maatregelen. Ik neem hierin de aanbevelingen uit het Inspectierapport over de digitale weerbaarheid in het Hoger Onderwijs mee4.
Hoeveel werknemers van ROC Mondriaan zijn doorgaans betrokken bij het informatieveiligheidsproces?
Bij ROC Mondriaan zijn vijf personen betrokken bij de informatiebeveiliging. Een incident zoals de hack bij ROC Mondriaan is vaak het gevolg van menselijk handelen. Informatiebeveiliging gaat daarmee elke medewerker, docent en student aan.
Worden de gegevens van de studenten, cursisten en medewerkers al op internet aangeboden? Zo ja, zijn de studenten, cursisten en medewerkers hiervan op de hoogte gesteld?
De hackers hebben op 14 september jl. buitgemaakte gegevens op het internet gepubliceerd. Op dit moment wordt door een gespecialiseerd IT-bedrijf onderzocht om welke informatie het precies gaat. Het is al wel duidelijk dat het om informatie gaat zoals klassenlijsten, mails en financiële gegevens van ROC Mondriaan. ROC Mondriaan zal de studenten, cursisten en medewerkers die het betreft zo snel mogelijk hierover informeren.
Kunnen de studenten van ROC Mondriaan vanaf maandag 30 augustus 2021 wel gewoon naar school en krijgen ze fysiek les van docenten? Wat houdt les krijgen in een «aangepaste vorm» precies in?
Maandag 30 augustus jl. zijn de scholen van ROC Mondriaan open gegaan en kregen de studenten ook weer fysiek les. Dit ging wel in aangepaste vorm, omdat bestanden en de meeste applicaties niet toegankelijk waren. De vorm waarin het onderwijs wordt gegeven hangt uiteraard af van hoe afhankelijk een opleiding is van de geautomatiseerde systemen. Een ict-opleiding is uiteraard meer afhankelijk van de inzet van digitale leermiddelen dan andere mbo-opleidingen.
Aangezien benodigde bestanden, applicaties en systemen volgens ROC Mondriaan vooralsnog ontoegankelijk zijn, kan er al een inschatting worden gemaakt van de verwachte onderwijsachterstand van studenten en cursisten eind 2021? Zo nee, wanneer kan zo’n inschatting wel worden gemaakt?
Op dit moment is er nog geen duidelijk beeld of en in welke mate er sprake is van door deze situatie ontstane onderwijsachterstanden. ROC Mondriaan zet alles op alles om er voor te zorgen dat het onderwijs zo goed mogelijk door gaat. Om dit te bereiken worden bijvoorbeeld, in het belang van de continuïteit van het onderwijs, examens afgenomen bij andere instellingen.
Kunt u al een inschatting maken van de schade en kosten die deze hack heeft veroorzaakt?
ROC Mondriaan is nog druk bezig met de herstelwerkzaamheden als gevolg van de hack. Er is nog geen inschatting van de schade en kosten.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u bovenstaande vragen voor het commissiedebat «Digitalisering in het onderwijs» van 30 september 2021 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het ROC Mondriaan in Den Haag is gehackt. |
|
Lisa van Ginneken (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «ROC Mondriaan in Den Haag gehackt: «Medewerkers staan werkloos bij de vestigingen»»?1
Ja.
Welke gevolgen heeft de hack tot op heden voor docenten en studenten?
Zodra ROC Mondriaan de hack ontdekte, heeft het uit voorzorg alle systemen dichtgezet. Hiermee konden docenten en studenten niet meer bij hun documenten en veel van de applicaties werkten niet. In de week voorafgaand aan de opening van het nieuwe schooljaar heeft ROC Mondriaan er hard aan gewerkt om er voor te zorgen dat de school op maandag 30 augustus wel open kon gaan. Dit is gelukt. Het onderwijs aan de studenten is grotendeels doorgegaan, maar wel zonder gebruik van de bestanden en de meeste applicaties. Zodra het veilig kan, worden systemen, bestanden en applicaties toegankelijk gemaakt. Zo is op 6 september jl. weer een wifi-netwerk beschikbaar gesteld voor studenten en beschikken steeds meer docenten weer over een laptop. Ook worden alternatieve oplossingen gezocht in het kader van het waarborgen van de continuïteit van het onderwijs. Zo worden bijvoorbeeld examens afgenomen bij andere instellingen.
Wanneer verwacht u dat de systemen weer volledig toegankelijk zijn?
Dat is op dit moment niet te zeggen. ROC Mondriaan heeft een gespecialiseerd forensisch IT-bedrijf ingeschakeld en SURF ondersteunt ROC Mondriaan in het onderzoek naar de oorzaak en omvang van de hack. Geleidelijk aan gaan er meer systemen open, maar alleen als dit veilig kan. ROC Mondriaan heeft aangegeven dat het een aantal weken duurt voordat alle systemen weer opnieuw zijn opgebouwd. Daarbij voert ROC Mondriaan meteen verbeteringen door in de informatiebeveiliging zoals multifactor authenticatie (MFA) voor studenten.
Welke acties onderneemt u om de start van het schooljaar in goede banen te leiden?
ROC Mondriaan heeft er hard aan gewerkt om het nieuwe schooljaar zo goed mogelijk te beginnen. Ik sta in nauw contact met de instelling en waar nodig zal ik ROC Mondriaan ondersteunen.
Wanneer wordt de uitkomst verwacht van het digitaal onderzoek naar de omvang van de hack?
Dat is op dit moment niet te zeggen.
Is al duidelijk of er bij de hack ook gegevens over studenten of docenten zijn buitgemaakt en zo ja om welk soort gegevens gaat het dan en wanneer worden studenten en docenten hierover geïnformeerd?
De hackers hebben op 14 september 2021 voor het eerst gegevens op het internet gepubliceerd. Op dit moment wordt door een gespecialiseerd IT-bedrijf onderzocht om welke informatie het precies gaat. Het is al wel duidelijk dat het om informatie gaat zoals klassenlijsten, mails en financiële gegevens van ROC Mondriaan. ROC Mondriaan zal de studenten, cursisten en medewerkers die het betreft zo snel mogelijk hierover informeren.
Zijn andere ROC ’s goed toegerust op het voorkomen van een soortgelijke hack?
Er worden binnen de mbo-sector diverse initiatieven genomen om het risico op dit soort aanvallen te beperken. De mbo-instellingen vormen op het gebied van informatiebeveiliging een hecht netwerk, gefaciliteerd door saMBO-ICT. Binnen dit netwerk wordt kennis gedeeld en worden gemeenschappelijke activiteiten georganiseerd. Er wordt veel samengewerkt met SURF en gebruikgemaakt van diverse diensten van SURF. Zo dragen veel mbo-instellingen bij aan het Cyberdreigingsbeeld van SURF en hebben 11 mbo’s dit jaar meegedaan aan de tweejaarlijkse cybercrisisoefening OZON, die SURF samen met de instellingen organiseert. Ook bereiden de eerste mbo’s zich voor op aansluiting op SURFsoc, het via SURF aangeboden Security Operations Centre dat de instellingen in staat stelt om tijdig inbraakpogingen in het netwerk te signaleren en in te grijpen.
Binnen de mbo-sector wordt jaarlijks een benchmark afgenomen op het gebied van informatiebeveiliging, privacy en examinering, de Benchmark IBP-E. Sinds 2019 doen alle mbo-instellingen hieraan mee.
De lessen die we leren uit dit incident zullen benut worden voor de informatiebeveiliging van de gehele MBO-sector.
Hoe voorkomt u dat een dergelijke hack in de toekomst nogmaals plaatsvindt op een ROC?
Helaas zijn dergelijke incidenten nooit uit te sluiten. Dat neemt niet weg dat er altijd aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om de beveiliging te verbeteren, zoals bijvoorbeeld de hiervoor genoemde dienst SURFsoc. Ik zal met de MBO Raad in gesprek gaan over eventuele drempels die de mbo-instellingen ervaren bij de implementatie van dergelijke beveiligingsoplossingen en wat nodig is om deze weg te nemen. Ik neem hierin de aanbevelingen uit het Inspectierapport over de digitale weerbaarheid in het Hoger Onderwijs mee2.
Het bericht dat drie studenten in de problemen komen door sluiting lerarenopleiding Hogeschool INHolland |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat vindt u van de ontstane situatie op Hogeschool INHolland waarbij drie studenten door de sluiting van de afdeling onderwijs en het ontbreken van één examen hun diploma niet kunnen behalen, omdat zij worden uitgeschreven, met alle gevolgen van dien?1
In mei 2017 (collegejaar 2016–2017) heeft het College van Bestuur van Inholland besloten om de tweedegraads lerarenopleidingen af te bouwen. Op dat moment is de instroom van studenten gestopt en is conform de wettelijke bepalingen een einddatum voor de betreffende opleidingen bepaald (31 augustus 2021). Op grond van de wet is de instelling bij de beëindiging van een opleiding verplicht de aan die opleiding ingeschreven studenten in de gelegenheid te stellen hun opleiding zonder onderbreking bij die instelling te vervolgen. De termijn die daarbij in acht moet worden genomen is de ten hoogste voor de betrokken studenten resterende studieduur, vermeerderd met één jaar. Uit de informatie die ik van de instelling heb ontvangen blijkt dat de studenten aan de betreffende opleiding derhalve tot en met 31 augustus 2021 de tijd hadden om hun studie af te ronden. Hierover zijn de studenten aan het einde van hun eerste jaar ingelicht, nadat het College van Bestuur van Inholland het besluit had genomen de lerarenopleiding te beëindigen. Aansluitend is hen aangeboden over te stappen naar de Hogeschool van Amsterdam (HvA), met behoud van de reeds behaalde studiepunten in de propedeutische fase (instroom 2016–2017). Vanaf 2017, is de begeleiding van studenten aan de desbetreffende opleiding geïntensiveerd. Verder zijn voor het laatste jaar aanvullende maatregelen genomen. Zo konden instellingstoetsen vier keer in plaats van twee keer per jaar worden afgelegd. Voor de landelijke kennisbasistoetsen en het Cambridge Proficiency Exam (CPE) werden drie (in plaats van twee) kansen geboden. Ik vind dat de instelling de studenten voldoende mogelijkheden heeft geboden om de studie vóór 31 augustus 2021 af te ronden.
Klopt het dat niveau C1 van de Engelse taal volgens de Cambridge English Qualifications bewijs is van voldoende kennis van de Engelse taal voor een tweedegraads leraar Engels? Zo ja, waarom stelt de Hogeschool INHolland dan de eis om C2 te behalen voor een diploma? Is het C2 certificaat landelijk verplicht, zoals Hogeschool INHolland stelt? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee, dat klopt niet. Wat betreft taalvaardigheid Engels heeft de instelling Cambridge Proficiency Exam (CPE) op niveau C2 gesteld. Dit is conform de landelijk door de lerarenopleidingen Engels ontwikkelde kennisbasis Engels.2 Voor alle hbo-lerarenopleidingen zijn kennisbases vastgesteld, die de minimale kennisvereisten vastleggen voor studenten aan iedere opleiding. Dit is gedaan om op landelijk niveau de kennis te borgen van aanstaande leerkrachten. Aan alle hbo-lerarenopleidingen Engels is dit dan ook een vereiste.
Klopt het dat de Hogeschool INHolland ook op het diploma mag noteren dat niveau C1 van de Engelse taal volgens de Cambridge English Qualifications is behaald en daarmee dus wel de graad van Bachelor of Education toekennen met als specialisatie Engels? Zo ja, waarom wordt dit niet als optie aangedragen door de Hogeschool INHolland?
Nee, dit mag niet. Voor deze opleiding is CPE, niveau C2, vereist. Het niet beschikken over het nodige niveau heeft tot gevolg dat een student geen getuigschrift, c.q. diploma, mag krijgen. In dit concrete geval mogen de studenten een verklaring van de instelling krijgen, met daarin de tentamens die met goed gevolg zijn afgelegd.
Overigens hebben studenten de mogelijkheid tegen een besluit van de examencommissie in beroep te gaan. Uit de informatie van de opleiding is mij gebleken dat twee van de drie studenten daarvan gebruik hebben gemaakt. In beide gevallen is het beroep ongegrond verklaard.
Klopt het dat de Hogeschool INHolland tot 31 oktober 2022 diploma’s mag uitreiken voor de betreffende opleiding? Zo ja, waarom krijgen deze studenten dan niet de mogelijkheid om tot dan hun diploma te behalen, omdat zij worden uitgeschreven? Zo nee, hoe zit het dan?
Aan de betreffende opleiding aan deze instelling is tot 31 oktober 2022 accreditatie verleend. Deze termijn ziet niet op de termijn waarbinnen diploma’s uitgereikt kunnen worden. Zodra de opleiding is beëindigd is er uiteraard ook geen sprake meer van accreditatie. Na beëindiging van de opleiding – in dit geval op 31 augustus 2021 – kan Inholland geen diploma’s meer uitreiken voor de betreffende opleiding.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is om deze gemotiveerde studenten niet de mogelijkheid te bieden om hun diploma te halen met het niveau C1 van de Engelse taal gezien het grote lerarentekort?
Ik vind het ontzettend jammer voor deze studenten dat zij er niet in zijn geslaagd om hun studie binnen de gestelde periode af te ronden en hun diploma te halen. Ik hoop van harte dat deze tijdelijke tegenslag deze gemotiveerde studenten er niet van weerhoudt om hun studie te vervolgen.
Ik ben van mening dat de kwaliteit van het onderwijs geborgd moet zijn. Het tekort aan beroepsbeoefenaren mag geenszins leiden tot het afgeven van diploma’s aan studenten die niet aan de gestelde eisen voldoen. Dit geldt niet alleen voor het lerarentekort, maar voor alle andere beroepen en sectoren waarin we tekorten zien. De maatschappij is gebaat bij goed opgeleide professionals. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Klopt het dat er een coulanceregeling zou zijn afgesproken, maar één student twaalf vakken over zou moeten doen? Wat vindt u hiervan? Is dit volgens u coulance?
De coulanceregeling hield in dat studenten de optie werd geboden om aan het einde van het eerste jaar naar de HvA over te stappen, zonder dat dat puntenverlies zou betekenen. Desbetreffende studenten hebben geen gebruik gemaakt van de geboden optie.
Indien studenten om wie het hier gaat er nu voor kiezen om hun studie aan de HvA af te ronden, dan dienen ze aan de eisen te voldoen zoals deze door de HvA zijn gesteld. De studenten dienen alsnog Cambridge Proficiency Exam op niveau C2 te halen en een aantal extra vakken. Dit laatste komt door accentverschillen in de curricula van HvA en Inholland.
Bent u bereid om voor 1 september 2021 een oplossing te presenteren? Zo nee, waarom niet, gezien de omvang van het lerarentekort?
Toen ik het signaal kreeg dat er mogelijk drie studenten benadeeld zouden worden door de sluiting van de lerarenopleiding aan Inholland, heb ik mij onmiddellijk laten informeren over de mogelijkheden die de studenten is geboden hun opleiding af te ronden. Uit de informatie die ik heb verkregen (mondeling en via relevante documenten als de OER van de instelling) leid ik af dat de instelling al het mogelijke heeft gedaan om de studenten tijdig te begeleiden naar het diploma. Het spijt mij dat de studenten dat niet voor 31 augustus 2021 hebben kunnen realiseren. Er is voor mij dan ook geen mogelijkheid in te grijpen in deze situatie.
Hoe zorgt u er vanuit uw systeemverantwoordelijkheid voor dat er voldoende opleidingsplekken blijven voor mensen die Engels willen doceren op het vmbo, havo en vwo onderbouw en het middelbaar beroepsonderwijs?
Inholland heeft besloten tot afbouw van de lerarenopleiding, omdat de opleiding door het beperkte aantal studenten op termijn de kwaliteit niet meer kon garanderen. Vervolgens heeft de instelling zorg gedragen voor een zorgvuldige afbouw. Daarbij is goed gekeken naar het aanbod in de regio.
Het coronabeleid. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het onderzoek betreffende de uitbraak in Guangdon (China) waaruit zou blijken dat 74% van de coronabesmettingen met de Deltavariant plaatsvinden in de presymptomatische fase?1 Bent u het met de indiener eens dat – wanneer dit onderzoek geverifieerd is – deze uitkomst om andere beleidskeuzes vraagt?
Ik ben bekend met dit onderzoek waaruit afgeleid zou kunnen worden dat bij de deltavariant een groter aandeel van de besmettingen plaatsvindt in de presymptomatische fase dan bij het zogenaamde wildtype. Met overdracht door mensen zonder symptomen wordt in het beleid al rekening gehouden. Onder andere de regels omtrent quarantaine bij contact met een besmet persoon zijn daar op gebaseerd. Ook bij de surveillance wordt hiermee rekening gehouden. Bij de afweging om maatregelen al dan niet te versoepelen wordt hier ook rekening mee gehouden.
Waarom heeft u er in de nieuwe coronaroutekaart «Overzicht stap voor stap» voor gekozen deze op basis van data in te richten in plaats van op basis van signaalwaarden?
Het openingsplan is begin 2021 gepresenteerd door het kabinet. Middels het openingsplan beoogde het kabinet de samenleving perspectief te bieden in de tijd dat bijna alle winkels gesloten waren en de samenleving op slot zat. Dit was een grote wens van o.a. de Tweede Kamer, burgemeesters en de samenleving. In die periode hadden de meeste mensen nog niet de kans gehad om zich te laten vaccineren. Op basis van modellering door het RIVM is een prognose geschetst over de verwachte ziekenhuisbezetting (incl. IC). Tijdens de presentatie van het openingsplan en gedurende afgelopen maanden is altijd duidelijk gecommuniceerd dat de genoemde datums niet in beton gegoten zijn en dat het doorvoeren van eventuele versoepelingen altijd afhangt van het epidemiologisch beeld op dat moment. Met andere woorden: de signaalwaarden, het epidemiologisch beeld en de prognoses zijn leidend geweest in het openingsplan.
Bent u ervan op de hoogte dat in het Duitse Noordrijn-Westfalen de scholen alweer geopend zijn en het aantal coronabesmettingen met name in de leeftijdsgroep 5 tot 14 jarigen erg hoog zijn? Zo ja, wat maakt u hieruit op?
Het klopt dat de scholen in Noordrijn-Westfalen weer open zijn, net als de scholen in Nederland. Het is echter niet mogelijk om de situatie in Noordrijn-Westfalen één op één te vergelijken met de situatie in Nederland. Er zijn immers veel factoren die de coronacijfers kunnen beïnvloeden, zoals maatregelen, naleving van maatregelen, cultuur, gedrag, vaccinatiegraad en demografie. Het is zorgwekkend als het openen van scholen in andere landen leidt tot veel besmettingen in die leeftijdsgroep. Echter, scholen hebben een zeer belangrijke maatschappelijke functie, dus daarom zetten we alles op alles om de scholen zo veilig mogelijk open te kunnen houden.
In Nederland, ziet het RIVM sinds de week van 30 augustus jl. een stijging in het aantal afgenomen testen en een toename in het aantal positieve testen in de leeftijdsgroep 4 t/m 11 jaar. In de leeftijdsgroep 12 t/m 17 jaar ziet het RIVM sinds de week van 30 augustus ook een stijging in het aantal afgenomen testen, maar vooralsnog geen toename in het aantal besmettingen. Het percentage positieve testen is in beide leeftijdsgroepen (4 t/m 11 jaar en 12 t/m 17 jaar) wel gedaald.
Er is daarnaast een stijging waar te nemen in het aantal coronabesmettingen waarbij in het bron- en contactonderzoek «School en Kinderopvang» is aangegeven als de mogelijke setting van besmetting. In de week van 30 augustus t/m 5 september was het aandeel «School en Kinderopvang» als de mogelijke setting van besmetting 12,5%. In de week van 6 t/m 12 september is dit gestegen naar 20,4%. In het clusteronderzoek ziet het RIVM ook een aantal clusters op scholen terug in de cijfers. Dit is een indicatie dat de heropening van de scholen gepaard gaat met besmettingen, aldus het RIVM. Het RIVM houdt de cijfers nauwgezet in de gaten.
Op basis van iemands vaccinatiestatus (of recent covid te hebben gehad) schrijven de huidige richtlijnen in het onderwijs voor of onderwijspersoneel en leerlingen wel of niet in quarantaine moeten, hoe verwacht u dat scholen deze richtlijn controleren? Staat het vragen naar iemands vaccinatiestatus niet op gespannen voet met de privacywetgeving? Bent u het met de indiener eens dat ook gevaccineerden zeker niet altijd immuun zijn voor het coronavirus? Zo ja, waarom stelt de rijksoverheid in haar communicatie dat bij volledige vaccinatie of een herstelbewijs mensen immuun zijn tegen covid-19?2
In onder meer Israël zien we het aantal sterftegevallen weer toenemen ondanks de hoge vaccinatiegraad en ook het OMT adviseerde prudentie bij het openen van de samenleving en het hoger onderwijs, waarom worden vervolgens eenvoudige voorzorgsmaatregelen die de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voorschrijft zoals het dragen van een mondneusmasker niet altijd verplicht binnen onderwijsinstellingen waarbij geen anderhalve meter afstand kan worden gehouden?
Het belang voor studenten om fysiek onderwijs te volgen is groot; ook de WHO roept op tot het zoveel mogelijk openen en openhouden van de scholen. Door de 1,5 meter los te laten in het mbo en ho kunnen onderwijsinstellingen op grotere schaal fysiek onderwijs aanbieden en kunnen studenten en docenten elkaar weer vaker ontmoeten. Wel is er tot 25 september een aantal maatregelen van kracht om het fysieke onderwijs verantwoord te laten plaatsvinden. Zo worden onderwijsinstellingen geadviseerd om vaste looproutes te hanteren zodat contact beperkt blijft, wordt momenteel nog een maximale groepsgrootte van 75 personen gehanteerd en is het dragen van mondkapjes verplicht wanneer men zich tussen de onderwijslocaties begeeft. Er is in het mbo en hoger onderwijs voor gekozen om de mondkapjes af te laten wanneer studenten en docenten op een vaste plek zitten («geplaceerd zijn»), omdat zij op dat moment hooguit met enkele personen in nauw contact zijn (binnen de 1,5 meter) en omdat bekend is wie met wie contact heeft. Het is hierbij van belang dat onderwijsruimtes goed geventileerd zijn.
Vanaf 25 september is het niet langer verplicht om in de gangen van mbo- en ho-instellingen mondkapjes te dragen. Daarmee wordt het advies van het OMT gevolgd, dat adviseerde om twee weken nadat iedereen die dat wilde de kans had gehad zichzelf te laten vaccineren, het onderwijs zonder enige restricties te openen. Uiteraard worden de hygiënemaatregelen wel voortgezet en blijft het dringende advies om preventief tweemaal per week te zelftesten van kracht, voor personen die nog niet als immuun kunnen worden beschouwd.
Wat zijn de richtlijnen voor het organiseren van evenementen binnen scholen voor kinderen onder én boven de twaalf jaar? Is het organiseren van schoolfeesten waarbij de anderhalve meter voor kinderen onder de 12 jaar wordt losgelaten toegestaan? Zo ja, vindt u het verstandig dat scholen deze activiteiten organiseren nu het nieuwe schooljaar net weer is begonnen?
Vanaf 25 september is het weer mogelijk om activiteiten binnen de school te organiseren zonder restricties. Wij gaan er vanuit dat scholen binnen deze kaders verstandige keuzes maken in het organiseren van evenementen.
Tot 25 september moeten volwassenen in scholen in het funderend onderwijs onderling 1,5 meter afstand houden bij groepsactiviteiten, in het voortgezet (speciaal) onderwijs moeten daarnaast leerlingen en volwassenen 1,5 meter afstand houden. Tot die tijd is tevens nog een mondkapjesplicht in het voortgezet (speciaal) onderwijs verplicht bij verplaatsingen.
Er gelden kortom dezelfde richtlijnen als voor de andere activiteiten binnen de school.
Hoe wordt bijgehouden wat het effect is van de sociale activiteiten bij de introductieweken in het hoger onderwijs?
Er zijn twee manieren om te kunnen zien wat het effect is van de sociale activiteiten in de introductieweken in het hoger onderwijs. Allereerst: wanneer sociale activiteiten zorgen voor een stijging in het aantal meldingen, zal dit terug te zien zijn in het aantal meldingen binnen specifieke leeftijdscategorieën. Daarnaast wordt het door het bron- en contactonderzoek dan zichtbaar via de clusterrapportages. Het RIVM monitort dit in samenspraak met de GGD’en.
Bent u bekend met nieuwe laagdrempelige testmogelijkheden zoals een speekseltest? Waarom werken GGD’en vaak niet met deze testmogelijkheid terwijl dit wel een uitkomst zou kunnen bieden bijvoorbeeld voor mensen met een beperking?
Ik volg de ontwikkelingen rondom nieuwe niet-invasieve afnamemethoden nauwlettend. Het kan dan gaan om speeksel, maar bijvoorbeeld ook om mondspoelen en gorgelen. Op dit moment loopt er bijvoorbeeld een onderzoek naar het gebruik van speekselafname voor antigeentesten. GGD’en zetten deze methoden nu al incidenteel in, als aanvulling voor mensen die niet via een invasievere afnamemethode bemonsterd kunnen worden. Deze methoden hebben niet de eerste keus, omdat bij een minder invasieve afname doorgaans minder viraal materiaal geïsoleerd wordt en de test daarmee minder sensitief wordt.
Wanneer denkt u dat lage-inkomenslanden de mogelijkheid hebben om tenminste 10% van de eigen bevolking te vaccineren?
De ambitie van COVAX is om eind dit jaar tenminste 20% van de bevolking in de armste 92 landen gevaccineerd te hebben. Uiteraard hebben we hier te maken met een aantal variabelen die invloed hebben op de haalbaarheid van deze ambitie zoals de mate waarin landen zelf vaccins kunnen inkopen, het aantal vaccins dat andere landen beschikbaar stellen voor donatie aan COVAX en de hoeveelheid en tempo van de productie van vaccins wereldwijd.
Bent u er bekend mee dat het vaccin tegen pneumokokken ook van meerwaarde kan zijn voor 60-minners, zeker bij voormalig covid-patiënten die longschade hebben opgelopen? Zo ja, heeft u het voornemen om dit vaccin aan iedereen beschikbaar te stellen?
Ik ben er mee bekend dat het vaccin tegen pneumokokken ook van meerwaarde kan zijn voor bepaalde medische risicogroepen, bijvoorbeeld mensen zonder goed werkend afweersysteem. Deze mensen komen al langere tijd in aanmerking voor een pneumokokkenprik.
De Gezondheidsraad heeft daarnaast geadviseerd om mensen die longschade hebben opgelopen door COVID-19 en hiervan chronische klachten ondervinden voorlopig ook te benoemen als medische risicogroep. Per 1 augustus 2020 is de vergoeding van het vaccin geregeld voor deze patiëntengroep. De longarts stelt hiervoor de indicatie. Wie de prik geeft hangt af van lokale afspraken tussen de long- en huisarts.
Vanaf 20 september 2021 zal een coronatoegangsbewijs nog laagdrempeliger ingezet worden, welke niet-digitale manieren bestaan er voor de ruim 2 miljoen digibeten om aan een dergelijk coronatoegangsbewijs te komen? Is dit beleid ook afgestemd met onder andere ouderenorganisaties?
Aan de hand van de epidemiologische ontwikkelingen en de adviezen van het OMT bekijkt het kabinet steeds welke maatregelen nog nodig zijn om het coronavirus te bestrijden. In mijn brief aan uw Kamer van 3 september jl. gaf ik al aan waarom een volgende stap op 25 september as. kan worden gezet en welke opties het kabinet hierbij overweegt. Zoals ik in die brief aangaf informeer ik uw Kamer over de definitieve besluitvorming op 14 september.
Ongeacht de uiteindelijke breedte van de inzet van coronatoegangsbewijzen, zet het kabinet zich in om ook voor mensen die digitaal niet vaardig zijn het gebruik hiervan mogelijk en makkelijk te maken. Voor mensen die niet digitaal vaardig zijn, is daarom een aparte uitzonderingsroute opgezet, zodat zij een papieren coronabewijs kunnen aanvragen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de mensen die:
In het eerste geval kan er contact worden opgenomen met het 24/7-contactcentrum van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (+31 247 247 247) of met het publieksinformatienummer over het coronavirus (0800-1351). Via deze plekken wordt direct doorverwezen naar een speciale helpdesk waar een papieren coronabewijs kan worden aangevraagd. Dit gebeurt aan de hand van het BSN en de postcode waarop de persoon bij de gemeente staat ingeschreven. Het coronabewijs wordt vervolgens per post opgestuurd.
In het tweede geval kan er contact worden opgenomen met de zorgverlener die de prik heeft gezet. Deze kan op verzoek een papieren coronabewijs uitprinten.
Verder heb ik de samenwerking opgezocht met diverse organisaties om mensen die niet digitaal vaardig zijn te bereiken en ondersteunen:
Tot slot heb ik geregeld contact met verschillende seniorenorganisaties, ook over het coronabewijs.
Wat is het overheidsbeleid aangaande het stimuleren van het recyclen van mondkapjes? In hoeverre vormen mondkapjes volgens u nu al een milieuprobleem? Deelt u de opvatting van de indiener dat de overheid meer werk kan maken om vervuiling tegen te gaan en om hergebruik van mondkapjes te stimuleren?
Beschermingsmiddelen bieden veiligheid aan zorgmedewerkers, patiënten en burgers, maar kunnen tegelijkertijd schadelijke milieu en duurzaamheidseffecten hebben. In mijn beleid hecht ik aan duurzaamheid en daarvoor heb ik meerdere initiatieven opgestart.
Om de grote milieudruk van de zorg te verminderen, werken overheid, zorgorganisaties en marktpartijen binnen de Green Deal Duurzame Zorg3 samen aan het vergroenen van de zorg. Het bevorderen van circulair werken en tegen gaan van (rest)afval is één van de onderdelen daarvan. Dit omvat ook het terugdringen van eenmalig gebruik van medische hulpmiddelen. Hierop lopen meerdere acties zoals bijvoorbeeld de Groene OK en Groene IC, het NEN platform duurzaamheid en medische hulpmiddelen. Hierbij merk ik op dat «recycling» slechts één van de manieren is om mondmaskers en medische hulpmiddelen te verduurzamen; het gaat bijvoorbeeld ook om minder transport, hergebruik en herbruikbare producten en schonere productie.
In de coronacrisis, toen de vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen explodeerde en het aanbod tekort schoot, is waardevolle ervaring opgedaan met de productie van beschermingsmiddelen in Nederland. Naar de toekomst toe ben ik van mening dat productie dichtbij huis in Nederland of de EU zich kan onderscheiden door innovatie gericht op duurzaamheid. Deelnemers aan de rondetafels leveringszekerheid die ik in maart heb georganiseerd hebben dit bevestigd. Het kan bij duurzame productie onder meer gaan om circulair gebruik van grondstoffen, schonere en innovatieve productietechnologieën, hergebruik van medische hulpmiddelen of verminderde CO2-uitstoot doordat een innovatief productieproces efficiënter is of vanwege het verminderen van transport in de keten.
Om duurzame productie dichtbij huis te stimuleren heb ik samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken twee innovatiecompetities, zogenaamde Small Business Innovation Researchs (SBIRs), uitgeschreven. Daarin worden ondernemers uitgedaagd om respectievelijk duurzame isolatiejassen en duurzame mondneusmaskers te ontwikkelen. Beide competities zijn op dit moment in volle gang en ik ben erg benieuwd naar de uitkomsten. Ik hoop dat deze producten daarna hun weg in de zorg zullen vinden, waar ook steeds meer belang aan duurzaamheid wordt gehecht. Duurzame productieprocessen, – grondstoffen en – producten kunnen als inkoopcriterium gehanteerd worden bij de inkoop van medische producten. In mijn strategische beleidsagenda leveringszekerheid die ik dit najaar aan de Kamer zal sturen neem ik schone, duurzame productie dichtbij huis en een verkenning van de mogelijkheden om in inkoopprocessen rekening te houden met duurzaamheid mee.
Ook verkent de Gezondheidsraad in opdracht van het Ministerie van VWS welke belemmeringen er zijn in de zorg bij duurzamer gebruik van medische hulpmiddelen en hoe het duurzaam gebruik kan worden bevorderd. Het advies wordt verwacht in het derde kwartaal van 2022.
Bent u het ermee eens dat als er sprake blijft van coronamaatregelen die de culturele sector treffen, steunmaatregelen zoals de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (TVL), de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) en de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), of nieuwe vervangende maatregelen, voor deze sector beschikbaar moeten blijven? Zo ja, bent u van plan om met een extra steunpakket te komen voor de culturele sector voor Q4, zeker nu er ook een zomer is geweest waarin beperkende maatregelen aan de sector zijn opgelegd? Zo nee, indien u deze opvatting niet deelt, waarom niet?
De coronacrisis heeft veel bedrijven en werkenden de afgelopen anderhalf jaar enorm op de proef gesteld. Veel sectoren hebben het zwaar gehad, waaronder ook de culturele sector. Om de klap van de coronacrisis op te vangen, heeft het kabinet de economie gesteund om banen, bedrijven en inkomens te behouden, waaronder in de culturele sector.
Nu de beperkende maatregelen (grotendeels) zijn afgebouwd en de economische vooruitzichten goed zijn, is de verwachting dat continuering van generieke steun (TVL, Tozo, TONK, NOW) de normale dynamiek van bedrijfsoprichting en -beëindiging steeds meer in de weg gaat zitten. De Nederlandse economie komt hiermee in een nieuwe fase. Het oplopend tekort aan personeel is hiervoor een duidelijke aanwijzing. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet in de Kamerbrief van 30 augustus jl.4 bekend gemaakt dat het generieke steunpakket per 1 oktober 2021 niet zal worden verlengd.
Tegelijkertijd heeft het kabinet de toezegging gedaan om de nachthoreca financieel tegemoet te komen wanneer de nachthoreca na 1 oktober nog gesloten zou zijn. Daarom werkt het kabinet aan een TVL-achtige regeling voor de nachthoreca voor de relevante periode in het vierde kwartaal. Door de capaciteitsbeperking van 75% voor ongeplaceerde evenementen die binnen plaatsvinden, worden bepaalde (culturele) activiteiten zoals concerten nog getroffen. Het kabinet heeft vijftien miljoen euro gereserveerd voor een suppletie-regeling voor deze groep ongeplaceerde evenementen die binnen plaatsvinden als tegemoetkoming. Over de uitwerking van deze steunmaatregelen zijn EZK en OCW in gesprek met de sector. Zodra een besluit is genomen over de vormgeving van de steun, wordt uw Kamer zo snel mogelijk geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat de culturele sector één van de sectoren is die het zwaarst is geraakt door de coronacrisis en dat deze sector snel duidelijkheid verdient omtrent de steun, zowel generiek als sectorspecifiek? Wanneer denkt u deze duidelijkheid te kunnen bieden?
Zie antwoord op vraag 13.
De garantieregeling evenementen. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Mona Keijzer (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Herkent u signalen, zoals bijvoorbeeld van de Kunstenbond1, dat organistoren van evenementen onderaannemers zoals artiesten en andere zzp’ers een lagere vergoeding betalen dan het oorspronkelijke bedrag, dat wil zeggen wanneer het evenement gewoon zou zijn doorgegaan? Herkent u ook dat het hierbij soms om een doorbetaling van nul euro gaat?
Ja, mij zijn zulke geluiden ter ore gekomen.
Is het waar dat organisatoren hierbij verwijzen naar contractuele bepalingen (juridische verplichtingen)? Bent u ervan op de hoogte dat die contracten zijn aangegaan vóórdat met zekerheid bekend was dat er een garantieregeling zou zijn en/of vóór de garantieregeling werd opgehoogd van 80% naar 100%?
Ik heb geen inzicht in de contractuele verhoudingen van individuele organisatoren en hun toeleveranciers, waaronder ook artiesten en andere zelfstandigen. Wel herken ik de geschetste situatie uit de signalen die onder mijn aandacht zijn gebracht.
Gebeuren deze praktijken ook ten aanzien van andere bedrijven in de keten, zoals cateraars en beveiliging?
Ik heb enkele individuele verhalen gehoord van toeleveranciers die door organisatoren van evenementen menen te worden benadeeld. Als gezegd heb ik geen zicht op wat zich in de sector afspeelt op contractueel gebied.
Deelt u de mening dat het gek is dat aan deze «oude» contracten wordt vastgehouden, terwijl de garantieregeling voor organisatoren inmiddels een feit is en is opgehoogd naar 100%, aangezien de organisator nu immers inmiddels 100% terug krijgt van de overheid – en daarmee geen risico meer loopt – maar de artiest of andere zzp’ers nog aan de oude risicoverdelingen houdt die zijn afgesproken toen dit percentage nog 80% was of toen de garantieregeling nog helemaal geen feit was? Is dit wat u betreft in de geest van de garantieregeling zoals die is opgesteld?
Ook vóór de genoemde verruiming kon een organisator van evenementen reeds een garantie voor het totaal van de subsidiabele kosten krijgen. De verruiming houdt in dat de garantie volledig uit een gift bestaat, in plaats van aanvankelijk tachtig procent. Dit werkt niet automatisch door in de contractuele afspraken tussen de organisator en zijn toeleveranciers. Wel kan ik mij voorstellen dat een organisator die zijn contractuele afspraken eerst baseerde op de aanvankelijke situatie van tachtig procent gift, en vervolgens gebruik maakt van tot honderd procent verruimde garantie, hierdoor de mogelijkheid wordt geboden ook aanvullende afspraken met zijn toeleveranciers te maken.
Zou het wat u betreft redelijk en aanvaardbaar zijn dat voorbij wordt gegaan aan deze contractueel afgesproken risicoverdeling vanwege de gewijzigde omstandigheid dat er inmiddels een regeling bestaat die de kosten voor 100% compenseert?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Het doel van de garantieregeling is de gehele keten te ondersteunen, dus ook de toeleveranciers inclusief zelfstandigen en artiesten. Een organisator die overheidssubsidie niet doorbetaalt aan zijn leveranciers gaat in tegen de geest van de regeling. Daarbij past echter de kanttekening dat de contractuele relatie, alsook aanpassing van de gemaakte afspraken, tussen organisator en toeleveranciers een privaatrechtelijke kwestie is.
Waarom is er niet gekozen om eerlijke doorbetaling aan de gehele keten op te nemen in de subsidievoorwaarden?
De kwestie van doorbetaling is in de ontwerpfase van de regeling aan de orde geweest. Daarbij bleek het uitvoeringstechnisch niet mogelijk om uitbetaling van de subsidie aan de organisator afhankelijk te maken van het doorbetalen aan de toeleveranciers. Hierdoor zou de uitbetaling van de subsidie onacceptabel vertraagd worden, terwijl nu juist nodig was/is dat geld de keten in blijft vloeien. Daarnaast zou het ondoenlijk zijn voor RVO (uitvoerder van de regeling) om het administratieproces van elke individuele organisator te moeten beoordelen alvorens tot uitbetaling van de subsidie over te gaan: een groot evenement kan honderden toeleveranciers hebben.
Bent u voornemens om organistoren aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om de gegeven steun door te laten sijpelen naar de rest van de keten? Zo ja, op welke manier wilt u dat doen? Zo niet, waarom niet?
Het kabinet heeft op bestuurlijk en ambtelijk niveau regelmatige contacten met de evenementensector. Naar aanleiding van de ontvangen signalen heeft de afgelopen tijd meermaals contact plaatsgehad met onze gesprekspartners. Daarbij is besproken dat zij als bestuurders en vertegenwoordigers van de sector een verantwoordelijkheid hebben (hoewel het primair de zaak is van de individuele organisator, ook juridisch), in de zin dat de tussen de overheid en de sector gemaakte afspraken ook binnen de sector zo goed mogelijk verspreid en uitgelegd dienen te worden. De sector gaf aan de ontvangen signalen te betreuren en te hechten aan een juiste gang van zaken. Daartoe sprak de sector het voornemen uit spreekuren te zullen organiseren voor organisatoren over hoe te werken conform de garantieregeling. Ik heb begrepen dat dit sindsdien ook al enkele malen is gebeurd. Natuurlijk ben ik mij bewust dat hiermee vooral de welwillenden worden bereikt.
In aanvulling hierop is de situatie besproken met RVO. Niet-gemaakte kosten (de toeleverancier die niet is uitbetaald) mogen ook niet als subsidiabele kosten worden opgevoerd. Dat is weliswaar eerder een zaak van zorgvuldigheid dan een drukmiddel. RVO gaf niettemin aan dat zij hier extra op letten. Daarnaast moet ook de accountant van de organisator bij zijn controle reeds contracten met toeleveranciers beoordelen en aangeven dat niet gemaakte kosten niet mogen worden opgevoerd.
Ziet u ook dat dit opnieuw laat zien dat het zogenoemde «trickle down effect» ten aanzien van zzp’ers in de culture sector bij coronasteun niet naar behoren werkt, zoals ook al is aangetoond in recente onderzoeken van de Boekmanstichting en de Raad voor Cultuur? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit beter gaat werken en wat gaat u doen om de positie van zzp’ers te verbeteren?
Voor uitbetaling aan de organisatoren is gekozen om de regeling uitvoerbaar te houden en snel uit te kunnen keren. Dit is ook in het belang van toeleveranciers, die overigens niet alleen bestaan uit zelfstandigen maar ook uit grotere bedrijven. Dat neemt niet weg dat de positie van de zelfstandigen tegenover opdrachtgevers verbetering behoeft. Mijn inzet ter verbetering van de positie van zelfstandigen, waarover ik bij eerdere gelegenheid met de Kamer sprak, blijft dan ook onveranderd. Verder kijk ik uit naar de bevindingen van de Taskforce Culturele en Creatieve sector die zich buigt over de vraag hoe steun beter kan worden verdeeld in het geval van toekomstige steunmaatregelen of vanuit de reserves die instellingen hebben kunnen opbouwen.
De coronamaatregelen in het onderwijs en de start van het nieuwe studiejaar |
|
Peter Kwint |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Welke maatregelen heeft u genomen waaruit blijkt dat de prioriteit ligt bij het openen van scholen en onderwijsinstellingen het aankomend school-/collegejaar?1 2
Fysiek onderwijs is het beste voor de ontwikkeling en het welzijn van leerlingen en studenten, dit heeft het kabinet altijd benadrukt. Hierom heeft het kabinet altijd prioriteit gegeven aan het onderwijs, door continu te bezien hoe zoveel mogelijk fysiek onderwijs voor zoveel mogelijk leerlingen en studenten plaats kan vinden, onder verantwoorde omstandigheden voor leerlingen, studenten en personeel. Het primair en voortgezet onderwijs zijn volledig open, hier worden de maatregelen die sinds 26 juni gelden bij de start van het nieuwe schooljaar grosso modo voortgezet. Voor het tertiair onderwijs is de belangrijkste versoepeling het loslaten van de anderhalvemeter-afstandsnorm per 30 augustus. Op dit moment is deze norm, naast plekken waar gewerkt wordt met coronatoegangsbewijzen, alleen in het onderwijs losgelaten. Dit zorgt ervoor dat meer studenten gelijktijdig fysiek onderwijs kunnen krijgen en daarmee aanzienlijk meer fysiek onderwijs mogelijk wordt. Om het risico op verspreiding te verkleinen worden mitigerende maatregelen getroffen, zoals het instellen van een maximale groepsgrootte van 75 personen, het dragen van mondkapjes in de gangen en het continueren van het zelftestbeleid. Dit moet ervoor zorgen dat fysiek onderwijs verantwoord kan plaatsvinden voor studenten en personeel.
In hoeverre is het (her)openen van de scholen en onderwijsinstellingen na de zomervakantie de prioriteit van het hele kabinet en niet enkel die van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Waar blijkt dit uit?
Het kabinet besluit in gezamenlijkheid over de coronamaatregelen en heeft in zijn uitingen richting de Tweede Kamer en de samenleving altijd het cruciale maatschappelijke belang van het onderwijs benadrukt. Hierbij is altijd ingezet op optimale continuïteit van onderwijs voor leerlingen en studenten, binnen verantwoorde condities voor de volksgezondheid, op een wijze die zo goed mogelijk uitvoerbaar was voor scholen en instellingen. Sluiting van het onderwijs kwam altijd pas als een van de laatste maatregelen in beeld, en altijd is erop ingezet om het onderwijs zo snel als mogelijk weer verantwoord te heropenen voor zoveel mogelijk leerlingen en studenten. Fysiek primair onderwijs werd als één van de eerste versoepelingen na de lockdown doorgevoerd in februari 2021, het voortgezet onderwijs volgde in maart. In juni konden alle leerlingen in het voortgezet onderwijs weer gelijktijdig onderwijs krijgen. Bij het laatste besluitvormingsmoment op 13 augustus kon worden besloten om de anderhalvemeter-afstandsnorm in het tertiair onderwijs los te laten, om zo de grootste belemmeringen voor het nieuwe studiejaar weg te nemen.
Met welke organisaties uit het onderwijs heeft u op welke momenten overleg gevoerd over de coronamaatregelen in het onderwijs sinds de uitbraak van het coronavirus in Nederland? En op welke wijze werden en worden deze organisaties meegenomen in de besluitvorming, zoals bij het loslaten van de anderhalvemetermaatregel in het voortgezet (speciaal) onderwijs? Kunt u hier een overzicht van geven?
Sinds de zomer van 2020 is vrijwel elke week één of meerdere keren overleg gevoerd met de verschillende vertegenwoordigende organisaties in het funderend onderwijs en de kinderopvang over de stand van zaken met betrekking tot het coronavirus deze sectoren, en later ook over de inrichting van het Nationaal Programma Onderwijs. Het betreft vaste overlegmomenten in de week. De volgende organisaties nemen hieraan deel:
In het tertiair onderwijs vindt wekelijks overleg plaats met de onderwijskoepels van zowel het bekostigde als niet-bekostigde onderwijs. Tweewekelijks wordt er gesproken met de studentenorganisaties, evenals met de vakbonden. De volgende organisaties nemen aan deze overleggen deel:
Op het moment dat kabinetsbesluitvorming aan de orde was die de kinderopvang, het funderend onderwijs en/of het tertiair onderwijs betrof, is nagenoeg altijd aanvullend overleg gevoerd om de genoemde partijen te consulteren of te informeren. Hierbij is in de regel gesproken over de epidemiologische situatie, hoe de onderwijscontinuïteit optimaal bevorderd kon worden op verantwoorde wijze, de denkbare uitkomsten van besluitvorming, de uitvoerbaarheid van maatregelen in de betreffende sectoren en de hulp en ondersteuning die geboden kan worden. In deze overleggen komen de aandachtspunten, signalen, vragen en eventuele zorgen van de achterbannen van de betreffende organisaties aan de orde, en worden waar mogelijk opgelost. De inbreng en expertise van deze organisaties wordt ook benut om in de communicatie richting het onderwijs en de kinderopvang zo goed mogelijk te voorzien in de informatiebehoefte van scholen, onderwijsinstellingen, kinderopvanglocaties, personeel, studenten, leerlingen en ouders.
Wat is de laatste stand van zaken van het onderzoek naar ventilatie in schoolgebouwen? Worden op dit moment in alle schoolgebouwen waar de ventilatie niet op orde was aanpassingen gedaan? Zo ja, is dit voor het einde van de zomervakantie op orde? Zo nee, waarom niet? En hoe kan het dat dit nog steeds niet op orde is?
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft u voor de zomer geïnformeerd over de onderzoeksresultaten van het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen (LCVS).3 Door dit onderzoek is nu grotendeels bekend welke gemeenten en schoolbesturen aan de slag moeten met de ventilatie in schoolgebouwen. Op ruim 600 scholen is men al aan de slag behulp van de middelen uit de Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUViS). De orde van grootte van de werkzaamheden, en daarmee de looptijd, verschillen per project: planvorming met betrokken partijen, werkzaamheden en realisatie kunnen enige tijd in beslag nemen, zoals dit ook geldt voor huisvestingsopgaven in andere sectoren. Om het handelingsperspectief voor schoolbesturen verder te vergroten voert kenniscentrum Ruimte-OK op dit moment een verdiepend onderzoek uit naar de kwaliteit van luchtverversing en mogelijke noodzakelijke interventies. Zodra de uitkomsten hiervan bekend zijn, zullen deze met uw Kamer worden gedeeld.
Deelt u de mening dat goede ventilatie een belangrijke basisvoorwaarde is om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het pas in 2022 en 2023 beschikbaar komen van het grootste deel van het extra vrijgemaakte budget voor ventilatie in schoolgebouwen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening delen wij. Goede ventilatie is van belang voor een gezond binnenklimaat, ook in scholen. Het kan helpen om de overdracht van luchtweginfecties te beperken. Het is echter nog niet bekend in welke mate ventilatie helpt om de verspreiding van het virus daadwerkelijk tegen te gaan. Om scholen tegemoet te komen in de kosten voor ventilatiemaatregelen, is in januari de SUViS-regeling geopend. Hiervoor was in overleg met uw Kamer in eerste instantie € 100 miljoen beschikbaar, van een totaal aan € 360 miljoen euro om de ventilatie in schoolgebouwen te verbeteren. Zoals eerder aangekondigd in de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs d.d. 13 augustus jl. wordt, gezien het grote aantal aanvragen van gemeenten en schoolbesturen, binnen deze regeling nogmaals € 100 miljoen beschikbaar gesteld.4 Hiermee kunnen alle overtekende aanvragen worden gehonoreerd, en kan een tweede tijdvak met een aanvraagtermijn tot en met 31 januari 2022 worden opengesteld. Daarmee komt er over 2021 € 85 miljoen en over 2022 € 15 miljoen beschikbaar op de BZK-begroting. Deze middelen waren oorspronkelijk begroot in 2023. Naar verwachting wordt met dit bedrag een oplossing geboden voor de gevallen waar de nood nu het hoogst is. Niet alle scholen waar stappen gezet moeten worden zullen direct een aanvraag doen: soms bieden andere oplossingen (zoals natuurlijke ventilatie) uitkomst, en in andere gevallen is er in het lopende jaar niet op een brede investering in ventilatie gerekend. Ventilatie is vaak niet het enige wat moet worden aangepakt in een schoolgebouw, dan kan het nodig zijn om investeringen in de onderwijshuisvesting in samenhang te doen. Mede hierom zijn er ook nog middelen gereserveerd voor 2022 en 2023 (in totaal € 160 miljoen) voor een vervolgregeling, waarin de ervaringen met de SUViS en de uitkomsten van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Onderwijshuisvesting worden meegenomen.
Zijn er scholen die gebruik maken van de middelen voor het Nationaal Programma Onderwijs om de ventilatie van het schoolgebouw op orde te brengen? Zo ja, om hoeveel scholen en om welk totaalbedrag gaat dit?
Nee. De middelen uit het NP Onderwijs zijn bestemd voor interventies om de vertragingen in te lopen die als gevolg van corona zijn ontstaan.5 Deze middelen zijn niet bedoeld voor ventilatie.
Hoe hoog is de vaccinatiegraad onder docenten in de verschillende onderwijssectoren op dit moment? Kunt u dit in tabelvorm weergeven?
Tijdens het Rijksvaccinatieprogramma worden geen gegevens verzameld over beroepen. Het is daarom niet mogelijk om de vaccinatiegraad onder docenten te specificeren. Uit het vaccinatiedashboard van het RIVM blijkt tot en met 22 augustus een oplopende vaccinatiegraad van 64 procent (geboortejaar 1991–1995) tot 91 procent (geboortejaar 1956–1960) onder volwassenen in de leeftijd 25 t/m 65. Zoals de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft gemeld in zijn brief van 13 augustus, komt uit een peiling van CNV Onderwijs onder hun leden een vaccinatiegraad naar voren van boven de 90 procent.6
In welke mate werd er gebruik gemaakt van de gratis zelftests in het primair en voortgezet onderwijs door scholieren en docenten? Wat is hier het effect van geweest?
Het monitoringsonderzoek naar het gebruik van de zelftesten in het onderwijs loopt op dit moment nog. We verwachten in september de eindrapportage van dit onderzoek te ontvangen, deze wordt met uw Kamer gedeeld. In een tussentijdse enquête gehouden in juni, om een indicatie van de testbereidheid onder leerlingen en onderwijspersoneel te krijgen, gaf ongeveer 44 procent van de reagerende leerlingen aan dat men tweemaal per week preventief gebruik maakte van de zelftesten.7 20 procent gaf aan de testen eenmaal per week te gebruiken. Bij docenten lagen deze percentages lager: in het primair onderwijs maakte 37 procent één à twee keer per week gebruik van de zelftesten, en in het voortgezet onderwijs 53 procent. Zelfselectie kan in deze uitkomsten in enige mate een rol hebben gespeeld, bij afronding van het onderzoek in september verwachten we een scherper beeld te kunnen geven.
Uit de modelleringsstudie van Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) die ook aan uw Kamer is aangeboden, blijkt dat ook bij een relatief geringe deelname aan het preventief testen (10 tot 30 procent), een substantiële bijdrage wordt geleverd aan het voorkomen van verdere verspreiding van besmettingen.8 Voor gevaccineerde personen is het niet nodig om nog preventief te testen. Met name onder het onderwijspersoneel, waar de vaccinatiegraad hoog is, zal preventief testen niet of nauwelijks meer aan de orde zijn. Bij leerlingen, waar de vaccinatiegraad sterk oploopt maar nog wel lager is, zal preventief testen bij de start van het schooljaar nog een effectief instrument zijn. Zoals gemeld worden alle maatregelen, waaronder dit testbeleid, op 20 september opnieuw bekeken.
Op welke wijze heeft u ingezet op het gebruik van zelftesten onder scholieren en studenten? Wat is de reden dat er zo weinig gebruik van is gemaakt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de testbereidheid hoger wordt?
Vanaf het voorjaar is ingezet op grootschalige verspreiding van zelftesten. Alle scholen en instellingen hebben kosteloos zelftesten ontvangen, en via een bestelmodule kunnen ze nog altijd gratis extra zelftesten bestellen. Studenten in het mbo en ho kunnen via het online portaal www.zelftestonderwijs.nl testen bestellen, waarna ze kosteloos worden opgestuurd naar het huisadres. Via de scholen en onderwijsinstellingen, de studentenorganisaties en via sociale media is veelvuldig opgeroepen tot het gebruik van zelftests, en is de waarde ervan continu benadrukt. Daarnaast is er vanuit het Ministerie van OCW een sociale mediacampagne opgezet onder de naam #Daaromtestik, gericht op middelbare scholieren. Hiernaast zijn via LinkedIn uitingen verspreid gericht op leraren, docenten en overig onderwijspersoneel. In de afgelopen maanden is de bredere communicatie vanuit de rijksoverheid rondom het gebruik van zelftesten geïntensiveerd. Op radio en tv wordt aan mensen uitgelegd in welke situaties zelftesten gebruikt kunnen worden, en aan alle huishoudens is een brief gestuurd met informatie over het gebruik van zelftesten en de mogelijkheid om gratis zelftesten te bestellen.
Leerlingen in het vo die niet aan het preventief testen deelnemen, geven aan dat voor hen niet duidelijk is waarom het testen nodig is als ze géén klachten hebben, en ook dat niet helder is waarom dan tweemaal per week getest moet worden. In de communicatie die we nu na de zomer inzetten, zullen deze aspecten daarom extra aandacht krijgen. Uit de gehouden pilots in het hoger onderwijs kwam het gebrek aan een «beloning» naar voren als mogelijke beperkende factor in de testbereidheid: (vrijwillig) gebruik van zelftests levert voor een student geen uitzonderingen op de geldende maatregelen op. Uit de eerste resultaten van de monitor zelftesten in het mbo en ho, blijkt eveneens dat studenten weinig testen omdat zij slechts één dag per week naar de instellingen mochten komen; in die fase ging de beschikbaarheid van zelftesten nog niet gepaard met meer fysiek onderwijs. De resultaten uit de monitor worden gebruikt om ook voor het mbo en het ho de communicatie, via de eerder genoemde kanalen, nog beter af te stemmen op de doelgroep.
Bent u tevreden over de uitkomsten van de algemene vaccinatiecampagne vanuit de overheid onder scholieren en studenten gezien de huidige vaccinatiegraad onder deze betreffende leeftijdsgroepen?3
Het bereiken van een hoge vaccinatiegraad onder jongeren is een prioriteit voor het kabinet, en het is bemoedigend om te zien dat de vaccinatiebereidheid onder jongeren met 85 procent hoog is, en dat de daadwerkelijke vaccinatiegraad in de zomermaanden snel is gestegen, met name bij jongeren van 12 t/m 17 jaar.10 We zijn er echter nog niet. De GGD’en zetten zich in om de vaccinatiegraad te verhogen, hiertoe werken zij onder meer samen met scholen en onderwijsinstellingen, waar voorlichting wordt gegeven. Bij het antwoord op vraag 11 gaan wij hier nader op in. Tot en met 22 augustus was de opkomst onder jongeren – tenminste 1 prik – in de leeftijd 12 t/m 17 jaar 49 procent.11 Hier bovenop staan nog ongeveer 16.000 eerste prikken gepland tot 12 september (peildatum 21 augustus). De opkomst onder jongeren in de leeftijd 18 t/m 25 jaar was tot en met 22 augustus 65 procent, voor deze groep staan tot en met 12 september nog 9.000 aanvullende prikken gepland (peildatum eveneens 21 augustus). Daarnaast zien we ook een steeds grotere toename bij de vrije inloop op GGD-locaties; specifiek deze groepen, 12- t/m 17-jarigen en 18- t/m 25-jarigen, maken veel gebruik van de vrije inloop.
Op welke wijze heeft u specifiek ingezet op het stimuleren van vaccineren onder scholieren en studenten sinds zij aan de beurt zijn voor een vaccinatie? En hoe gaat u dit in de komende maanden nog meer stimuleren?
Vanuit het hele kabinet wordt het belang van vaccinatie al geruime tijd benadrukt. Met het nieuwe studiejaar op komst slaan de universiteiten, hbo’s, mbo’s en GGD’en de handen ineen om de vaccinatiegraad onder studenten verder te verhogen. De Vereniging Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU), Vereniging Hogescholen (VH) en GGD-GHOR Nederland hebben afgesproken om regiospecifiek passende afspraken te maken tussen onderwijsinstellingen en GGD’en. Tijdens de introductieweken van universiteiten en hogescholen op verschillende locaties informatiestands van de GGD zijn geplaatst om voorlichting en informatie te bieden. Tevens zijn er mobiele priklocaties of vrije inloopuren georganiseerd zodat studenten zich kunnen laten vaccineren. Dit is bijvoorbeeld gebeurd op het Utrecht Science Park, bij de Universiteit Amsterdam en bij de Radboud Universiteit in Nijmegen. Ook met de MBO Raad wordt een dergelijke samenwerking georganiseerd. Deze initiatieven juichen we van harte toe, we vragen instellingen die dit nog niet hebben gedaan om contact te zoeken met GGD GHOR of de lokale GGD om passende mogelijkheden te vinden. In het voortgezet onderwijs werken GGD’en en scholen vaak samen om voorlichting te bieden; hierbij tekenen wij aan dat leerlingen van 16 jaar en jonger hun besluit tot vaccinatie altijd in overleg met hun ouders dienen te maken.
Naast de bovenstaande activiteiten zijn er filmpjes gemaakt gericht op jongeren waarin informatie wordt gegeven over vaccinatie. Ook is vanuit de hoger onderwijssector een campagne gestart «Ga je studeren? Laat je vaccineren!», aanvullend op de campagnes die vanuit de Rijksoverheid worden verspreid. De komende maanden zal specifieker worden gekeken onder welke doelgroepen of in welke regio’s de vaccinatiegraad achterblijft en wij zullen daarop acteren.
Blijft ook in het nieuwe schooljaar het advies gelden dat (ongevaccineerde) kinderen tussen 0–12 jaar met een neusverkoudheid naar school mogen terwijl het effect van de deltavariant van het coronavirus in deze leeftijdsgroep nog onduidelijk is? Waarom is de maatregel dat deze kinderen thuis moeten blijven per 12 juli jl. opgeheven? In hoeverre is de Kamer hierbij betrokken geweest?4
De handreiking neusverkouden kinderen (de «snottebellenrichtlijn») is op advies van het OMT per 12 juli aangepast, vanwege de lagere incidentie van het coronavirus op dat moment en met het oog op de zomervakantie, waardoor er minder contactmomenten zijn tussen kinderen in deze leeftijd. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft de Kamer hier op 6 juli over geïnformeerd.13 Het OMT geeft in zijn 118e advies aan dat heroverweging van deze richtlijn aan de orde kan zijn indien de epidemiologische situatie hier aanleiding toe geeft, dit is sindsdien niet het geval geweest.
In hoeverre is er sprake geweest van een stijging van het aantal besmettingen in de jongere leeftijdsgroepen door het loslaten van de maatregel dat kinderen met een neusverkoudheid niet naar school mogen in het primair onderwijs en het loslaten van de anderhalvemetermaatregel in het voortgezet (speciaal) onderwijs? Hoe weegt u dit en wat betekent dit voor komend schooljaar mede gezien de opkomst van de deltavariant van het coronavirus?
In de leeftijdsgroepen 0 t/m 3 jaar, 4 t/m 11 jaar en 12 t/m 17 jaar is sinds 12 juli een afname van het aantal positieve coronatests te zien. In de twee weken hiervoor was sprake van een lichte stijging van het aantal positieve tests, waar het aantal besmettingen in de samenleving als geheel in die weken sterker was gestegen. Het kabinet eerder aangegeven dat het niet mogelijk is om een direct causaal verband te leggen tussen het op- of afschalen van bepaalde maatregelen en de incidentie van het coronavirus binnen bepaalde leeftijdsgroepen. Zoals altijd volgt het kabinet de epidemiologische situatie nauwgezet, waaronder de ontwikkeling van nieuwe virusvarianten; indien de incidentie van het virus toeneemt, nieuwe inzichten bekend worden en/of het OMT hiertoe adviseert, worden aanvullende maatregelen overwogen.
Hoe houdt u momenteel zicht op de coronabesmettingen opgelopen in het buitenland in aanloop naar de start van het nieuwe school-/collegejaar? In hoeverre wordt het advies om een (zelf)test te doen op dit moment opgevolgd door mensen die terugkeren van vakantie uit het buitenland? Wat zijn hiervan de gevolgen voor de (her)opening van het onderwijs in de komende weken?
Het kabinet houdt zicht op de besmettingen die in het buitenland zijn opgelopen via de meldingen die ons hierover via het RIVM bereiken. GGD’en voeren vliegtuigcontactonderzoek uit bij een deel van de overige passagiers, als een positief geval bekend wordt dat in de besmettelijke periode een vliegreis heeft afgelegd. In hoeverre het advies om een zelftest af te nemen wordt opgevolgd is niet exact bekend: onderzoek van de gedragsunit van het RIVM over de periode 28 juli t/m 1 augustus laat wel zien dat 26 procent van de mensen die uit een oranje of rood gebied terugkwamen een zelftest heeft gedaan, voor gele en groene gebieden was dit respectievelijk 13 procent en 12 procent. Uit informatie van GGD’en blijkt dat bij 32 procent van de confirmatietesten die in de periode 9 tot en met 15 augustus als gevolg van een positieve zelftest, wordt aangegeven dat de index in de afgelopen 14 dagen in het buitenland is geweest. Omdat het hier in beide gevallen om steekproeven over een afgebakend tijdsbestek gaat, moeten we terughoudend zijn met de conclusies de hieraan verbonden worden. In de week van 16 augustus ging het bij 42 procent van het totaal aan positieve tests om een confirmatietest.
Specifiek in het onderwijs zijn voorafgaand aan de zomer extra zelftesten gedistribueerd ten behoeve van het advies om te zelftesten bij terugkomst van een vakantiebestemming. Veel scholen en onderwijsinstellingen hebben gebruikgemaakt van deze mogelijkheid. Het is niet bekend in hoeverre het advies in de thuissituatie wordt opgevolgd. Mede vanwege de grote verspreiding en de preventieve inzet van zelftesten in het onderwijs wordt de besluitvorming van 13 augustus over de start van het nieuwe school- en studiejaar verantwoord geacht.
Deelt u de analyse dat het tekenend is voor de prioriteit die dit kabinet geeft aan het onderwijs gedurende de coronacrisis dat er ondertussen van alles weer mag, maar dat er aan simpele basisvoorwaarden die onderwijs zo veilig mogelijk zouden kunnen maken nog niet is voldaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse delen wij niet. Dat leerlingen en studenten onderwijs kunnen volgen, en liefst zo veel als mogelijk fysiek, is altijd een topprioriteit van het kabinet geweest. De maatregelen die zijn getroffen, zijn er altijd op gericht om optimale onderwijscontinuïteit te bevorderen, onder verantwoorde condities voor personeel, studenten en leerlingen. Dit gold bij het loslaten van de anderhalve meter in het vo, met instemming van een aanzienlijke meerderheid van uw Kamer, toen het OMT adviseerde dat dit verantwoord was, dit geldt ook nu bij de verdere heropening van het tertiair onderwijs. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 wordt gemeld, is het funderend onderwijs in het afgelopen schooljaar open geweest, afgezien van de tweede lockdown in december en januari; in vergelijking met andere OESO-landen kende Nederland één van de laagste aantallen sluitingsdagen.14 Ten aanzien van de continuïteit van onderwijs in algemene zin was Nederland in OESO-verband één van de best presterende landen.
Hiernaast zijn er door dit kabinet aanzienlijke bedragen vrijgemaakt om de gevolgen van de coronacrisis op te vangen voor scholen, instellingen, leerlingen en studenten te ondersteunen in de afgelopen periode: € 24 miljoen voor zo n 75.000 devices, € 280 miljoen voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s, € 210 miljoen voor extra hulp in de klas, € 21 miljoen aan aanvullende middelen voor nieuwkomersonderwijs en, zoals eerder genoemd, € 360 miljoen om eraan bij te dragen om de ventilatie op scholen op orde te brengen. Het mag gevoeglijk bekend zijn dat het kabinet in de komende jaren € 8,5 miljard vrijmaakt om de opgelopen leervertragingen als gevolg van corona in te lopen.
De bijdrage van de Rijksoverheid aan de realisatie van de EU Horizon missie 100 Klimaatneutrale- en slimme steden tegen 2030 |
|
René Peters (CDA), Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Europese Commissie op 30 juni jongstleden de «Europese Missie voor 100 klimaat neutrale steden tegen 2030 – door en voor burgers» (hierna «Klimaat Missie») heeft goedgekeurd als één van de vijf Horizon Europe missies?1 Bent u tevens bekend met de doelen, planning en lopende voorbereidingen door de Europese Commissie, als onderdeel van het nieuwe Horizon Europa werkprogramma 2021 – 2022?
Ja, ik ben bekend met die missie en ik ondersteun de doelen hiervan. EZK en OCW hebben uw Kamer eerder geïnformeerd over de doelen, planning en lopende voorbereidingen door de Europese Commissie, als onderdeel van het nieuwe Horizon Europe werkprogramma 2021–20222. Om verwarring te voorkomen, de door u genoemde Klimaatmissie wordt in de Europese context (en hierna) aangeduid als de «Cities Mission» – Stedenmissie. Dit omdat er ook een missie is over klimaatadaptatie.3Belangrijkste doelstelling van de Stedenmissie is om 100 Europese steden voor 2030 te transformeren naar klimaatneutraliteit en zo de levenskwaliteit en duurzaamheid in Europa te verhogen.
Kunt aangeven hoe de gewenste Nederlandse actieve betrokkenheid, zoals benadrukt in de brief aan de Kamer van 25 april 2019 (Kamerstuk 22 112 Nr. 2791), bij het vervolgtraject van de Europese Klimaat Missie is ingevuld door de rijksoverheid en de betrokken ministeries? Welk ministerie heeft hier de regie en in welke inzet en acties heeft zich dit vertaald? Op welke manier levert deze Europese Klimaat Missie een bijdrage aan de doelen uit het Klimaatakkoord en de Klimaatwet?
Een belangrijk deel van de benodigde acties om de missies te bereiken, ligt op het gebied van onderzoek en innovatie. OCW en EZK verzorgen als verantwoordelijke ministeries voor Horizon Europe de coördinatie van de verschillende missies, ten behoeve van de opname in het Horizon Europe Werkprogramma. BZK en EZK voeren samen de regie over deze Stedenmissie en zijn vertegenwoordigd in de door de Europese Commissie georganiseerde gremia over de missie en de Horizon Europe programmering. De uitdagingen van de missies gaan verder dan alleen onderzoek en innovatie alleen. De Commissie heeft op 29 september 2021 een formele mededeling gedaan over de missies en daarmee de missies ook in de bredere beleidscontext geplaatst. Hierover wordt Uw Kamer in november middels een BNC-fiche geïnformeerd.
Vooruitlopend op de aanname van de missie is op 14 en 21 juni jl. het online evenement «100 Climate Neutral Cities in Europe by 2030» georganiseerd door RVO en het Enterprise Europe Netwerk. Dit in opdracht van de Ministeries van BZK, BZ en in samenwerking met VNG en FME (ondernemersorganisatie voor de technologische industrie). Doelgroepen voor dit event waren steden en bedrijfsleven.
Vanuit de missieraad voor de Stedenmissie en door verantwoordelijken voor de missie bij de Europese Commissie is zowel bij de opening van het evenement als in specifieke deelsessies toelichting gegeven over de missie, de onderwerpen en de stand van zaken rond de ontwikkeling. Tijdens het evenement stond de vraag centraal hoe steden geholpen kunnen worden om zo snel mogelijk klimaatneutraal te worden. Daarbij lag de focus op missiegedreven innovatie, investeringen en burgerparticipatie. Daarnaast heeft de rijksoverheid in de afgelopen periode met de VNG, met diverse individuele gemeenten en met het Klimaatverbond (de vereniging van decentrale overheden die samenwerken op het gebied van adaptatie en mitigatie) gesproken over hun interesse in deze missie.
Bij de uitwerking van de Stedenmissie is door de EU gekeken naar de Green Deal en in het verlengde daarvan het Fit-for-55-pakket dat deze zomer is gepresenteerd: de missie moet een meerwaarde hebben om het doel van 55% emissiereductie in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050 dichterbij te brengen. De geselecteerde steden zijn koplopers voor de transitie die alle steden in Europa gaan doormaken: deze steden zetten in op klimaatneutraliteit in 2030, waar andere steden dat punt uiterlijk in 2050 bereikt moeten hebben. Daarmee zal de missie ook een bijdrage leveren aan de doelen uit het Klimaatakkoord en de Klimaatwet.
Deelt u de mening dat het voor deelnemende Nederlandse steden, organisaties en bedrijven essentieel is dat de Nederlandse overheid een actieve rol neemt bij invulling en vaststelling van het Stedelijk Klimaat Contract als één van de belangrijkste instrumenten om de Klimaat Missie te realiseren?
De doelen en ambities uit de missie onderschrijf ik. Of de rijksoverheid hierin een grote rol moet spelen en hoe dat vorm zou kunnen krijgen, is op dit moment nog niet duidelijk. BZK en EZK gaan hierover nader in gesprek met steden die voornemens zijn mee te doen. In de Stedenmissiewordt als één van de instrumenten het «Climate City Contract» – Stedelijk Klimaat Contract voorgesteld. Dit is geen juridisch bindend document, maar een Memorandum of Understanding dat wordt omschreven als: «een nieuw mechanisme om EU steun aan steden in de vorm van meer innovatie, betere regelgeving en geïntegreerde financiering. De ondertekening vindt plaats door de burgemeester namens de lokale overheid en lokale belanghebbenden, door de EC en door nationale of regionale autoriteiten.»4 Het Mission platform dat door de Commissie wordt opgericht helpt steden met het vormgeven van de contracten in co-creatie met nationale overheden, regionale overheden en lokale stakeholders. In de uitwerking van de voorgestelde missie is het aanmeld- en selectieproces gericht op de relatie tussen steden en de Europese Commissie. De keuze is aan steden om te participeren. De Commissie zet zich in dat de 100 deelnemende steden bestaan uit een divers palet aan steden. Zowel steden die al goed op weg zijn naar klimaatneutraliteit, als steden die nog in de startblokken staan kunnen geselecteerd worden voor de missie.
Bent u ermee bekend dat Nederland als EU-lidstaat geacht wordt een volwaardig ondertekenende partij te zijn van het op te stellen Stedelijk Klimaat Contract om de Klimaat Missie uit te voeren? Op welke manier bent u bereid dit (financieel) vorm te geven en wat gaan de Europese Commissie en de betrokken lokale overheden hiervan merken? Bij welk ministerie dienen belangstellende steden zich te melden?
Bij het Stedelijk Klimaat Contract staat de ondertekening door de burgemeester van de stad centraal. Daarnaast kunnen andere partijen, publiek en privaat, aanbevelingen ondertekenen. De nationale overheid kan een dergelijke partij zijn. Zoals bij vraag 3 aangegeven gaan BZK en EZK nader in gesprek met steden die voornemens zijn mee te doen aan deze missie. Op basis daarvan zal ik bepalen of de rijksoverheid ook medeondertekenaar zal zijn.
De opzet van de Integrale Kennis en Innovatieagenda van het Klimaatakkoord is eveneens missiegedreven. De middelen worden hierin dan ook missiegedreven ingezet. De kansen die de Stedenmissie biedt, worden afgewogen tegen andere (veelal nationale) mogelijkheden. We zetten in op de maatregelen met de meeste impact. Ik laat me daarbij op dit onderwerp adviseren door het missieteam voor missie B (Gebouwde Omgeving) van de Integrale Kennis en Innovatieagenda.
Team IRIS van RVO werkt als contactpunt voor organisaties die willen meedoen aan Horizon Europe. Daar kunnen organisaties terecht voor ondersteuning voor deelname aan de acties die voortvloeien uit het Horizon Europe Werkprogramma. Dit geldt ook voor steden die willen meedoen aan de Stedenmissie.
Deelt u tevens de mening dat deelname van de juiste Nederlandse steden aan de Klimaat Missie gebaat is bij effectieve en duidelijke selectiecriteria waaraan voldaan moet worden, waaronder bewezen triple helix inzet met betrokkenheid van burgers, kennisintensiteit op duurzaamheid klimaat en energie en scheiding van publieke geldstromen? Welke criteria zijn er vanuit de rijksoverheid al gedeeld met de Europese Commissie en hoe gaat u ervoor zorgen dat bovenstaande elementen eveneens onderdeel worden van de selectiecriteria?
De Commissie geeft aan dat steden zelf moeten beslissen of ze wel of niet een voorstel indienen. Centrale overheden hebben hierbij geen veto of verplichting om de aanvraag van individuele steden mede te ondertekenen. De door u genoemde selectiecriteria maken deel uit van de voorgestelde missie (zie o.a. Annex V – Selection Process and Criteria vanaf p. 39 van het document in bijlage). Het elegante van deze aanpak is juist de focus op de missie om klimaatneutrale steden te realiseren. De rijksoverheid ziet geen aanleiding hier extra randvoorwaarden aan toe te voegen. Wat het Rijk wel van belang vindt is de mate van betrokkenheid van de gemeente. Het is in dat kader positief te constateren dat een aantal gemeenteraden het indienen van een voorstel voor de Stedenmissie heeft omarmd.
De Commissie geeft aan dat maatschappelijk draagvlak en actieve betrokkenheid van burgers, bedrijfsleven en kennisinstellingen essentieel zijn om deze transitie naar klimaatneutraliteit te laten slagen. Het Rijk onderschrijft dit uitgangspunt. Hoe dit in de praktijk wordt georganiseerd zal per stad verschillen. Voor de acties die onder Horizon Europe worden opengesteld, gelden de reguliere criteria op basis van excellentie en impact.
Welke financiële bijdrage is er via de Europese Commissie vanuit Horizon Europe beschikbaar voor deelnemende Nederlandse steden? Op welke manier bent u voornemens de diverse beschikbare financiële Europese instrumenten, waaronder de Green Deal en Recovery and Resilience Facility, aan te spreken en in te zetten voor de realisatie van de Klimaat Missie in de deelnemende Nederlandse steden?
De missies als zodanig vormen onderdeel van de tweede pijler van Horizon Europe en beogen complementair te zijn aan de inspanningen vanuit de thematische clusters en partnerschappen onder deze pijler, maar ook aan andere onderdelen van Horizon Europe. Voor de eerste drie jaar van Horizon Europe is maximaal 10% van het jaarbudget van pijler twee beschikbaar voor missies5. De bedragen die per missie beschikbaar zijn onder het Horizon Europe Werkprogramma 2021–2022 worden momenteel besproken met lidstaten en vloeien voort uit de implementatieplannen. Voor de Stedenmissie is vooralsnog € 300 mln gereserveerd.
Voor de Stedenmissie zal het budget naar verwachting grotendeels ingezet worden voor onderzoek en innovatie, primair op vlak van transport en energie. Het gaat daarbij niet om vooraf geografisch geoormerkte bedragen aan landen of steden. Ook wordt hiermee de realisatie van een platform ter ondersteuning van steden in co-creatie van Stedelijke klimaatcontracten en met advies op vlak van investeringen en financiering mogelijk gemaakt.
De Europese Commissie verwacht voor de missies dat nationale en regionale overheden en de private sector zelf ook fors investeren en dat er vanuit andere relevante EU-programma’s bijgedragen zal worden. Hier kan de Commissie uiteraard geen garanties voor geven. Wel zal de Commissie aan geselecteerde steden een «mission label» toekennen. Dit kan dienen als een soort waarde keurmerk waarmee steden mogelijk een preferentiële behandeling krijgen bij andere fondsen. Tegelijk blijven de standaardregels van de diverse programma’s en regelingen van kracht.
Het is primair aan de steden om verschillende vormen van financiering aan elkaar te verbinden. RVO en de betrokken departementen kunnen hier in ondersteunen. Nationaal instrumentarium wordt breed ingezet op die onderwerpen waar de meeste impact te behalen is voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving. We hebben daarin geen «fast lane» voor de voorlopers gecreëerd en hebben ook niet die intentie. De betrokken departementen staan open voor signalen van steden met interesse in de missie.
De klachtenrapportage 2021 van JOB |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de klachtenrapportage medio 2021 van de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB)?1
Ja.
Herkent u de klacht dat instellingen lijken in te zetten op het onnodig voortzetten van digitaal onderwijs na de zomer? Bent u bereid om nog voor aanvang van het nieuwe cursusjaar, mede op basis van informatie van de JOB, instellingen aan te spreken op het belang van zoveel mogelijk fysiek onderwijs?
Op 18 juni jongstleden heb ik de instellingen in een brief gevraagd zich voor te bereiden op een scenario waarin de anderhalvemeterafstandsnorm wordt losgelaten en benoemd dat het kabinet medio augustus zou besluiten of dat daadwerkelijk kan.2 Op 13 augustus jl. heeft het kabinet besloten dat de anderhalvemeterafstandsnorm in het mbo en ho per maandag 30 augustus ook daadwerkelijk wordt opgeheven. Hierover is uw kamer op 13 augustus geïnformeerd.3 Ik ben hierover verheugd en ga ervan uit dat instellingen nu ook zullen inzetten op volledig of zoveel mogelijk fysiek onderwijs. Om veilig de anderhalvemeterafstandsnorm los te kunnen laten vraag ik instellingen in mijn brief van 13 augustus wel om maatregelen te nemen.4 Naast de reeds bekende hygiënemaatregelen, looproutes en goede ventilatie, is een aantal andere maatregelen van belang: het continueren van het vrijwillige preventieve zelftestbeleid, het dragen van mondneusmaskers wanneer men zich tussen de onderwijsactiviteiten verplaatst, en een maximale groepsgrootte van 75 studenten per zelfstandige ruimte waar onderwijsactiviteiten plaatsvinden. Hiermee wordt het na een lange periode weer mogelijk om meer fysiek onderwijs te organiseren.
Bent u ook van mening dat instellingen zich vooral moeten voorbereiden op het scenario dat het onderwijs na de zomer zonder afstandsregels doorgang kan vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de klacht dat studenten nog steeds plots en onterecht worden uitgeschreven? Hoe kan het dat het traject om de rechtsbescherming van studenten te verbeteren nog steeds tot dergelijke situaties leidt?
Ik ben bekend met de signalen uit de monitor over uitschrijvingen. Ik vind het niet wenselijk als een uitschrijving voor studenten onverwacht komt. Op dit moment wordt in de onderwijsovereenkomst geregeld onder welke voorwaarden de overeenkomst kan worden ontbonden. De studentenraad heeft een instemmingsrecht op het beleid omtrent schorsing en verwijdering.5 Ten aanzien van studenten die leer- of kwalificatieplichtig zijn, heeft de instelling een zorgplicht die inhoudt dat gezocht moet worden naar een andere onderwijsinstelling alvorens de student definitief kan worden verwijderd.6 Verwijdering van studenten die nog geen startkwalificatie hebben moet worden meegedeeld aan de gemeente, zodat de gemeente ondersteuning kan bieden aan de jongere.
In de Wet educatie- en beroepsonderwijs (Web) zijn over schorsing en verwijdering slechts in beperkte mate voorschriften opgenomen. Ik ben daarom voornemens de regels rond verwijdering te verduidelijken door middel van het wetsvoorstel Versterken rechtsbescherming mbo studenten, dat uw Kamer vorig jaar heeft ontvangen. Om de rechtspositie van de mbo-student te versterken wordt een aantal waarborgen voor een zorgvuldige schorsings- en verwijderingsprocedure in de WEB opgenomen.7
Treedt de inspectie handhavend op indien zich situaties voordoen waarin het uitschrijvingsbeleid strijdig is met de wet en worden de signalen uit deze rapportage gebruikt om zulke situaties aan te pakken? Vindt u ook dat de inspectie herstelacties voor individuele studenten kan opdragen om te voorkomen dat studenten gedupeerd worden door onrechtmatig beleid van de instelling?
De inspectie ziet in haar toezicht uiteraard ook toe op het in- en uitschrijfbeleid van instellingen. Voor het mbo maken zij daarbij ook gebruik van de signalen uit de JOB klachtenrapportage. Daarnaast is er periodiek overleg met JOB en de MBO Raad waarin de diverse signalen worden besproken. De inspectie spreekt zich niet uit over individuele situaties van studenten. Daarvoor zijn beroeps -en bezwaar commissies waarbij eerder genoemd wetsvoorstel er op gericht is deze procedures voor studenten te verhelderen en meer bescherming te bieden.
Het bericht ‘Mokumse homohater vaak een allochtoon.’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Mokumse homohater vaak een allochtoon»1 en het onderliggende onderzoeksrapport «Actieonderzoek anti-discriminatie LHBTIQ+»?
Ja.
Bent u ermee bekend dat slachtoffers van zowel verbale als fysieke anti-homoagressie in dit onderzoek aangeven dat de veelal jonge daders in veel gevallen «een niet-Nederlandse achtergrond» hebben en «lichtgetint» zijn?
In Nederland heb je de vrijheid om te houden van wie je wilt en om zichtbaar jezelf te zijn. Elke inbreuk hierop, en zeker wanneer dit gepaard gaat met fysiek of verbaal geweld en ongeacht de achtergrond van de daders, is verwerpelijk en vraagt een serieuze aanpak. Dit geldt zeker ook voor anti-LHBTI-geweld. Het aangehaalde Actieonderzoek heeft echter alleen betrekking op de Amsterdamse situatie en het heeft bovendien een beperkte reikwijdte.
Naar aanleiding van de toezegging van de Minister van Justitie en Veiligheid2 wordt een actualisering van het onderzoek naar de daders van geweld tegen LHBTI-personen uitgevoerd. Het onderzoek zal betrekking hebben op zowel fysiek als online geweld.
Deelt u de observatie dat de Amsterdamse situatie wat dit betreft bepaald niet op zichzelf staat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ruiterlijk te erkennen dat agressie tegen homo’s in veel gevallen inderdaad uit de hoek van Marokkaanse jongens komt? Zo nee, waarom negeert u de wetenschap, de persoonlijke ervaringen van slachtoffers en de professionele ervaringen van politieagenten en hulpverleners?
Als antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Deelt u de opvatting dat de homogemeenschap in Nederland niet geholpen is met de symboolpolitiek die nu vaak rond dit thema wordt opgetuigd, maar met een harde en gerichte aanpak van de groepen die zich in de praktijk schuldig maken aan anti-homoagressie? Zo nee, waarom niet?
Uw opvatting deel ik in zoverre dat repressie inherent deel uitmaakt van het beleid gericht op de bescherming van LHBTI-ers, zoals verwoord in het Actieplan Veiligheid LHBTI3. Een krachtige repressieve aanpak en het ondersteunen van slachtoffers zijn belangrijke instrumenten in het bestrijden van dit soort uitwassen. Tegelijkertijd moeten wij ook oog hebben voor preventie en het tegengaan van de onderliggende oorzaken van dit geweld.
Vanuit het emancipatiebeleid wordt nadrukkelijk ingezet op het tegengaan van genderstereotypen en het bevorderen van sociale veiligheid en acceptatie. Positief is dat er in Nederland over het geheel een lichte stijging zichtbaar is in de acceptatie van LHBTI-personen4. Dit neemt niet weg dat er nog veel winst te behalen is. Hierbij is onder meer de samenwerking met gemeenten van essentieel belang. Juist zij hebben goed zicht op wat zich in woonwijken, bij sportclubs, op straat en in het uitgaansleven afspeelt en wat er moet gebeuren om te komen tot een veilige(re) leefomgeving. Daarom wordt er, mede naar aanleiding van het amendement Bergkamp5, extra geïnvesteerd in de samenwerking met gemeenten. Daarnaast worden projecten en allianties die specifiek inzetten op groepen waar de acceptatie achterblijft bij de landelijke trend gefinancierd. Voor meer informatie over deze en andere initiatieven verwijs ik u graag naar de Kamerbrief opbrengsten emancipatiebeleid 2017–20206.
Zo ja, op welke wijze gaat u uw beleid concreet wijzigen naar aanleiding van de Amsterdamse bevindingen?
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de Amsterdamse bevindingen. Maar gezien de beperkte omvang van het onderzoek vormen zij op zichzelf geen grondslag om direct het nationale beleid te wijzigen. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3, wordt aanvullend onderzoek naar de daders van geweld tegen LHBTI-personen uitgevoerd. Naar aanleiding daarvan zal worden bezien of er aanknopingspunten zijn voor het aanpassingen in het beleid.
Op welke wijze gaat u homodiscriminatie aan de orde stellen binnen de islamitische gemeenschap?
Er is binnen het emancipatiebeleid aandacht voor sociale acceptatie van LHBTI personen binnen religieuze en bi-culturele gemeenschappen. Het kabinet ondersteunt onder meer de activiteiten van de alliantie Verandering van Binnenuit. Deze alliantie is gericht op het bevorderen van de sociale veiligheid en de acceptatie van gender- en LHBTI gelijkheid in vluchtelingen en migrantengemeenschappen. De alliantie bestaat uit het Consortium Zelfbeschikking van zeven ervaren landelijke (koepel)organisaties van en voor migranten en vluchtelingen.
Daarnaast worden er vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid twee projecten uitgevoerd die zijn gericht op de bevordering van zelfbeschikking bij LHBTI’ers:
Kunt u bij het college van B en W van Amsterdam, dat zich nota bene als «regenboogstad» manifesteert, nagaan waarom dit belangwekkende onderzoek een half jaar in de la is blijven liggen en pas in het zomerreces naar de raad is gestuurd?
De reden of redenen waarom er tijd heeft gezeten tussen de afronding van het onderzoek en de verzending ervan naar de Amsterdamse gemeenteraad, zijn mij niet bekend. Het is aan de gemeente Amsterdam zelf om zich, zo nodig, over de gang van zaken te verantwoorden. Ik stel wel vast dat het onderzoek nu algemene bekendheid geniet en bijdraagt aan de vergroting van de kennis over dit fenomeen.
Poging verdonkeremanen rapport homodiscriminatie. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mokumse homohater vaak allochtoon»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de uitkomsten van een onderzoek naar homohaat maanden later (publicatiedatum 1 februari jongstleden) en uitgerekend tijdens het zomerreces naar de Amsterdamse raad is gestuurd?
In Nederland is iedereen gelijkwaardig en heb je de vrijheid om te houden van wie je wilt en om zichtbaar jezelf te kunnen zijn. Elke inbreuk hierop, en zeker wanneer dit gepaard gaat met fysiek of verbaal geweld, is verwerpelijk en vraagt een serieuze aanpak. Dit geldt zeer zeker ook voor anti-LHBTI-geweld. Om de (strafrechtelijke) aanpak van geweld tegen LHBTI-personen te versterken is door JenV in samenwerking met OCW en de G4 het Actieplan Veiligheid LHBTI2 opgesteld. De maatregelen uit dit actieplan worden op dit moment ten uitvoering gebracht. Hierbij is onder meer de samenwerking met gemeenten van essentieel belang. Juist zij hebben goed zicht op wat zich in woonwijken en publieke ruimtes afspeelt en wat er moet gebeuren om te komen tot een veilige(re) leefomgeving. Ik ga als Minister niet over de timing van het verzenden van rapporten van een college van B&W en de interactie tussen het college en de gemeenteraad.
Deelt u de mening dat een stadsbestuur alles op alles moet zetten om homohaat te vuur en te zwaard te bestrijden? Zo ja, wilt u navraag doen waarom de Amsterdamse wethouder een rapport over homodiscriminatie maandenlang in één der spelonken van het Amsterdamse stadhuis heeft laten verstoffen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat onderzoekers van homodiscriminatie een patroon zien waaruit blijkt dat slachtoffers van homodiscriminatie in de hoofdstad stellen dat hun belagers vaak jongeren zijn die een «niet-Nederlandse» achtergrond hebben? Heeft u de bereidheid om dit onderzoek uit te breiden en in alle grote steden uit te laten voeren?
Het is goed om te zien dat gemeenten via onderzoek in kaart brengen hoe het gesteld is met homodiscriminatie. Het is vervolgens aan het lokale bestuur en de gemeenteraad om mede op basis hiervan te bepalen in hoeverre lokale vervolgstappen noodzakelijk zijn. Naar aanleiding van de toezegging van de Minister van JenV wordt een actualisering van het onderzoek naar de daders van geweld tegen LHBTI-personen uitgevoerd.3 Het onderzoek zal zowel fysiek als online geweld betrekken.
Wat vindt u van het feit dat slachtoffers vertellen dat ze te lijden hebben onder verbale agressie en soms zelfs fysiek geweld? Wat gaat u doen om hun situatie, waarbij zij hun leven in de publieke ruimte of zelfs de privésfeer permanent hebben aangepast, te helpen verbeteren?
Zoals aangegeven op vraag 2 en 3, zet het kabinet zich in voor een samenleving waarin alle mensen zich (sociaal) veilig voelen en de ruimte krijgen om te allen tijde zichzelf te zijn. Positief is dat er in Nederland over het geheel een lichte stijging zichtbaar is in de acceptatie van LHBTI-personen4. De realiteit is echter dat LHBTI-personen nog te vaak slachtoffer zijn van gerichte verbale en fysieke agressie. Een krachtige repressieve aanpak en het ondersteunen van slachtoffers zijn belangrijke instrumenten in het bestrijden van dit soort uitwassen. Daarnaast zet het kabinet zich via het emancipatiebeleid in om de onderliggende oorzaken van het geweld aan te pakken. Een belangrijk onderdeel van deze aanpak is het bevorderen van het bespreekbaar maken van seksuele- en genderdiversiteit en het vergroten van de sociale veiligheid en acceptatie van LHBTI-personen. Verder onderneemt het kabinet op meerdere terreinen actie om de (sociale) veiligheid van LHBTI- personen te bevorderen. Ik verwijs u naar de opbrengstenbrief van het emancipatiebeleid5 voor meer informatie.
Wat vindt u van het feit dat de daderomschrijvingen van de slachtoffers haaks staan op een eerdere analyse van burgemeester Halsema, die stelde dat de gedachte dat homohaat zich «onder een groep concentreert een illusie» was?
In algemene zin deel ik de analyse dat intolerantie jegens LHBTI-personen zich niet binnen een homogene groep concentreert. Over het geheel is te zien dat er een toename is in de acceptatie van LHBTI-personen in Nederland. Tegelijkertijd gaat de verbetering binnen sommige gemeenschappen minder snel. Het is van belang om nauwgezet te volgen waar op moet worden ingezet om verbetering te krijgen. Daarnaast worden projecten en allianties, die specifiek inzetten op groepen waar de acceptatie achterblijft bij de landelijke trend, gefinancierd. Voor meer informatie over deze en andere initiatieven verwijs ik u graag naar de Kamerbrief opbrengsten emancipatiebeleid 2017–2020.
Heeft u de bereidheid om een krachtig signaal naar Amsterdam af te geven met de oproep om homohaat keihard aan te pakken en daarbij de uitkomsten van het onderzoek, waaruit blijkt dat Marokkaanse jongeren vaak dader zijn, serieus te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet keurt elke vorm van haat af en zet nadrukkelijk in op het voorkomen en straffen van discriminerende uitingen. Via Regenbooggemeenten werk ik samen met gemeenten om acceptatie en veiligheid te vergoten. Amsterdam is een van de gemeenten die zich hier altijd voor hard heeft gemaakt en ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat zij dat in de toekomst niet zullen blijven doen. Daarbij is het niet aan mij om gemeente Amsterdam, of andere gemeenten, op dit terrein de wet voor te schrijven. Het beleid binnen gemeenten is immers voorbehouden aan het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad.
Emancipatie |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderwijsminister dwingt universiteiten tot monsterplan diversiteit, anders geen subsidie»?1
Ja.
Hoe kan het integreren van de genderdimensie in het onderwijs en onderzoek slechts als aanbeveling geformuleerd worden indien het zo zou zijn dat het inhoudelijke oordeel hierover onderdeel vormt van de erkenningscriteria?2 Bent u bereid de Europese Commissie om opheldering te vragen?
De Europese Commissie geeft in voorlichting over de eisen aan dat het gendergelijkheidsplan niet inhoudelijk wordt beoordeeld.3 Ze geven aan dat ze instellingen vragen om een zelfverklaring of een gendergelijkheidsplan aanwezig is, en ze voeren gedurende Horizon Europe willekeurige steekproeven uit om te zien of aan de eisen voldaan wordt. Er zijn vier minimale eisen van de Europese Commissie (publiek document, budget, data en training). Deze eisen zijn in de «Handreiking voor het opstellen van een gendergelijkheidsplan»4 op pagina vier beschreven. Alles buiten deze minimum eisen is niet verplicht. Daarnaast doet de Europese Commissie enkele aanbevelingen aan instellingen, zoals het besteden van aandacht aan sociale veiligheid. Het integreren van de genderdimensie in onderwijs en onderzoek valt in deze categorie en is dus niet verplicht.
Wat is uw mening over de situatie dat de Europese Commissie de inhoudelijke criteria voor projecten en onderzoeken binnen Horizon Europe wil koppelen aan het voldoen aan specifieke gendercomponenten? Deelt u de mening dat het bijzonder risicovol is wanneer de kansen voor wetenschappelijk onderzoek vertroebeld gaan worden door bemoeienis op grond van politieke ambities? Gaat u bezwaar maken in Brussel over deze aantasting van de vrijheid van onderzoek en de vrije competitie?
Ik deel de mening dat kwaliteit voorop moet staan bij het toewijzen van onderzoeksbudgetten. Het kabinet heeft zich er in de onderhandelingen over Horizon Europe hard voor gemaakt dat excellentie en impact leidende criteria zijn bij het beoordelen van onderzoeksvoorstellen. Deze uitgangspunten worden niet aangetast door de nieuwe eisen van de Europese Commissie. Het gendergelijkheidsplan is een zogenoemd «eligibility criterium» en dient aanwezig te zijn op het moment van aanvragen, maar de inhoud van plan wordt niet beoordeeld door de Europese Commissie.5 Zie ook het antwoord op vraag 1. Het toewijzen van onderzoeksbudgetten staat dus los van de inhoud van een gendergelijkheidsplan, excellentie en impact blijven leidend bij de beoordeling van een onderzoeksvoorstel.
Beseft u dat de Europese Commissie zich met haar gendergelijkheidsstrategie 2020–2025 specifiek richt op de gelijkwaardige positie van mannen en vrouwen? Hoe waarborgt u dat de Nederlandse vertaling van het beleid niet verder gaat dan uit de Europese plannen volgt?
Ja dat besef ik mij. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven stelt de Europese Commissie vier minimumeisen (publiek document, budget, data en training). Deze zien alleen toe op de gelijkwaardige positie van mannen en vrouwen. Het nationale actieplan voor meer diversiteit en inclusie in onderwijs en onderzoek hanteert echter bewust een definitie6 van diversiteit en inclusie die breder is dan alleen de man-vrouwverhouding, met als doel om obstakels die gelijke kansen in de weg staan voor zo veel mogelijk mensen aan te pakken of weg te nemen. De nationale adviescommissie heeft er op basis van het actieplan voor gekozen om deze breedte ook mee te nemen in de handreiking, zodat universiteiten handvatten krijgen om een gendergelijkheidsplan op te stellen dat bij hun context, ambitie en ontwikkelingen aansluit. Daarmee is het aan de instellingen zelf om de Europese plannen te vertalen op hun eigen manier, met inachtneming van de eerdergenoemde minimale eisen.
Waarom doet de handreiking genderneutrale aanbevelingen, terwijl dat voor het bevorderen van gelijke kansen van mannen en vrouwen niet nodig is? Hoe past dit bij uw opvatting dat het gebruik van het woord genderneutraal onwenselijk is omdat het een verkeerde uitstraling heeft?
In de Emancipatienota staat dat het kabinet de voorkeur geeft aan de term genderdiversiteit in plaats van de term genderneutraliteit; het doel is niet eenvormigheid, maar juist ruimte voor meer keuzes.7 Ook de handreiking gaat voor het grootste deel uit van die brede diversiteit en ruimte voor keuze. Er wordt in de handreiking wel gerefereerd aan genderneutrale vacatures en -aanbevelingen bij benoemingen. In die gevallen is een genderneutrale benadering wenselijk, omdat een onderscheid ongelijkheid in de hand kan werken. Juist door genderneutrale formuleringen te gebruiken, wordt ruimte geboden aan diversiteit: mannen, vrouwen, en non-binaire personen.
Kunt u begrijpen dat mensen in het hoger onderwijs zich op goede gronden onprettig kunnen voelen bij het feit dat de handreiking zelfs controle wil over de fysieke omgeving, onder meer door kunst, namen en foto’s? Houdt u het voor mogelijk dat er voldoende verstandige mensen in de instellingen werken die ook zonder deze betutteling goede keuzes kunnen maken over dit soort punten?
De handreiking van de adviescommissie is bedoeld om instellingen handvatten te geven waarmee zij zelf een genderdiversiteitsplan kunnen opstellen. Van controle is dus geen sprake. Het reflecteren op de fysieke omgeving, bijvoorbeeld waar het gaat om zaken als toegankelijkheid, bewegwijzering en zichtbaarheid van rolmodellen, is iets waar de instellingen zelf over gaan. De handreiking biedt op dat gebied slechts enkele inspirerende voorbeelden om deze reflectie te faciliteren en schrijft niets voor.