Het artikel 'Tozo-uitkering is halve sigaar uit eigen doos' |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
In uw antwoord aangaande de kinderalimentatie stelt u dat de «partner- en kinderalimentatie .... ook bij het inkomen [behoren]», hoe verhoudt dit zich met artikel 31, lid 2a (Participatiewet) waarin wordt gesteld dat «middelen die [de belanghebbende] ontvangt ten behoeve van het levensonderhoud van een niet in de bijstand begrepen persoon» niet tot de middelen (de bijstand) worden gerekend?
Alimentatie is een uitkering tot levensonderhoud op grond van het Burgerlijk wetboek, en wordt daarmee, volgens de wet, tot het inkomen gerekend.1 Dat geldt ook voor kinderalimentatie. De Participatiewet heeft als hoofdregel dat tot de middelen al het eigen vermogen en het inkomen worden gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.2 Het uitgangspunt van de bijstand is dat het een laatste vangnet is. De bijstand is daarom aanvullend op de eigen middelen.
Aan echtgenoten met of zonder minderjarige kinderen en aan alleenstaande ouders wordt de bijstand als «gezinsbijstand» verstrekt, waarbij – op enkele wettelijke uitzonderingen na – de middelen van alle gezinsleden in aanmerking worden genomen. Niet in (gezins-)bijstand begrepen personen betreffen in dit verband bijvoorbeeld inwonende meerderjarige kinderen; deze kunnen immers zelfstandig recht op bijstand hebben.
Deelt u de mening dat middelen die bedoeld zijn voor kinderen, die geen gebruik kunnen maken van de bijstand, om die reden onder de definitie «niet in de bijstand begrepen persoon» zouden behoren te vallen? Zo nee, wie valt er dan volgens u onder de definitie «niet in de bijstand begrepen persoon»?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het verder dat kinderalimentatie in de Wet inkomstenbelasting 2001, art. 101.1b niet als inkomen wordt gezien? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom kinderalimentatie dan wel als inkomen wordt gezien in de Participatiewet?
De Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) regelt een belastingheffing die aansluit bij het individu. Anders dan de Participatiewet heeft de Wet IB 2001 dus het individu als uitgangspunt en niet het gezin. Bij de beantwoording ga ik ervan uit dat in de vraag is bedoeld te verwijzen naar artikel 3.101, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001. Op grond van deze bepaling wordt kinderalimentatie niet als inkomen van de belastingplichtige (ouder) gezien. Deze bepaling stelt dat periodieke uitkeringen en verstrekkingen die voortvloeien uit het familierecht en worden ontvangen van bloed- of aanverwanten in de rechte lijn – zoals kinderalimentatie – niet tot het inkomen behoren.
Deelt u de mening dat kinderalimentatie bedoeld is om eten, kleren en speelgoed voor kinderen te kopen en niet als inkomen gezien te worden?
Laat mij beginnen met voorop te stellen dat ik met u deel dat continuïteit in het voorzien van levensonderhoud van kinderen centraal staat. Kinderalimentatie, een uitkering tot levensonderhoud, is dan ook bedoeld om deze continuïteit na een echtscheiding te faciliteren. Volgens vaste jurisprudentie3 wordt bij de berekening van de bijstand met de ontvangen kinderalimentatie rekening gehouden. Immers – net als de kinderalimentatie – beoogt ook de algemene bijstandsnorm in het levensonderhoud van de belanghebbende en zijn gezin te voorzien.
Bent u bereid deze onrechtvaardigheid te schrappen, zodat alleenstaande ouders hun kinderen de zorg kunnen geven die kinderen nodig hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven waarom artikel 56 van de Participatiewet nog niet in werking is getreden? Bent u bereid om dit artikel, zeker vanwege de coronacrisis waarin het voor alleenstaande ouders enorm lastig is om rond te kunnen te komen, in werking te laten treden?
Bij de invoering van de voorloper van de Participatiewet, de Wet Werk en Bijstand, in 2004 was voorzien om conceptwetsartikel 56 in werking te laten treden na invoering van een nieuw (kinder)alimentatiestelsel.4 Dit nieuwe stelsel kreeg vorm in het wetsvoorstel «Wet herziening kinderalimentatiestelsel». Op 9 november 2006 is echter door het toenmalige kabinet besloten om dit wetsvoorstel in te trekken.5
Omdat het conceptwetsartikel 56 van de Wet Werk en Bijstand en later de Participatiewet onlosmakelijk is verbonden met de invoering van een nieuw kinderalimentatiestelsel is het tot op heden niet in werking getreden.
Daarnaast stelt u in uw antwoord dat de Tozo-uitkering «een gezinsuitkering is die door beide partners wordt aangevraagd. Daardoor telt de uitkering mee bij het inkomen van de partner en ontvangen beide partners voor de helft van de verstrekte gezinsuitkering een jaaropgave», op basis van welke fiscale regelgeving is dit gebaseerd?
Zoals eerder aangegeven gaat de Participatiewet uit van steun aan het «gezin». De Tozo-uitkering is daarom, op basis van de Participatiewet, een gezinsuitkering. Als de Tozo-gerechtigde een partner heeft, betekent dit dat de uitkering aan beide partners wordt toegekend. Dit is conform artikel 11, vierde lid, Participatiewet. Hierbij wil ik graag verduidelijken dat met het aanvragen door beide partners wordt bedoeld, dat bij het aanvragen van de Tozo-uitkering de eventuele partner van de aanvrager de aanvraag voor de Tozo-uitkering medeondertekent. Het verstrekken van de jaaropgave berust op artikel 28, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964. Omdat de Tozo-uitkering beide partners gezamenlijk toekomt, – immers, wie Tozo aanvraagt, vraagt een gezinsuitkering aan – ontvangen beide partners een jaaropgave, ieder voor de helft van het toegekende bedrag.
Klopt het dat de Tozo-uitkering, op basis van de «Rekenregels en handleiding loonheffingen over bijstandsuitkeringen» op individueel niveau wordt verstrekt en dus geen gezinsuitkering is?
De brochure Rekenregels en handleiding loonheffingen over bijstandsuitkeringen die jaarlijks wordt gepubliceerd, is een handleiding voor gemeenten en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) die loonheffingen moeten inhouden over bijstandsuitkeringen op grond van de Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. De brochure beoogt deze partijen te informeren over de verplichtingen die zij hebben op grond van de Participatiewet en de Wet op de loonbelasting 1964, het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en de Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990 ten aanzien van het inhouden en afdragen van loonheffingen6 over bijstandsuitkeringen. De brochure schept geen (nieuwe) verplichtingen.
In de brochure wordt aangegeven dat in gevallen waarin bijstand wordt verstrekt aan gehuwden en daarmee gelijkgestelden, voor beide partners een gelijke aanspraak op de (aanvullende) bijstand bestaat. Ook is aangegeven dat hierbij niet van belang is aan wie van de partners de bijstand wordt uitbetaald. Deze opmerkingen vinden hun grondslag in de Participatiewet. Immers, bijstand via de Participatiewet is bijstand aan het «gezin». In de brochure is vervolgens opgenomen dat dit betekent dat voor het bepalen van de loonheffingen het rekenvoorschrift voor elk van de partners moet worden toegepast en dat deze individuele benadering ook geldt voor de definitieve vaststelling na afloop van het kalenderjaar.
De loonheffingen over de uitkeringen op grond van de Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 zijn een voorheffing op de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de Tozo-uitkering die zelfstandigen hebben ontvangen, volgt uit artikel 3.101, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 en heeft daarmee een wettelijke basis. Zoals eerder vermeld heeft de brochure geen werking richting de uitkeringsgerechtigden en is dit niet de grondslag voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen bij belastingplichtigen. Voor de volledigheid wordt hier opgemerkt dat na het doen van aangifte inkomstenbelasting sprake is van heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen door een aanslag. Het is iets anders als de inspecteur de inhouding van loonbelasting en premie volksverzekeringen bij de inhoudingsplichtige corrigeert. Dan is sprake van naheffing en de inhoudingsplichtige kan deze naheffing vervolgens op de belastingplichtige verhalen.
Klopt het dat de naheffing bij zelfstandigen die gebruik hebben gemaakt van de Tozo-uitkering niet is gebaseerd op een wettelijke bepaling, maar op basis van beleidsregel 3.1 uit de «Rekenregels en handleiding loonheffingen over bijstandsuitkeringen»?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat deze beleidsregel geen wettelijk basis biedt en als deze beleidsregel nadelige gevolgen geeft voor een individu deze beleidsregel juridisch aan te vechten is?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de Tozo-uitkering, op basis van artikel 45 in de Participatiewet, per kalendermaand wordt vastgesteld en betaald?
Het uitgangspunt is om de Tozo-uitkering per kalendermaand vast te stellen en te betalen. De wettelijke basis voor de Belastingdienst voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de Tozo-uitkering is artikel 3.101, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001. De heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van ondernemers en hun partners laat het toegekende recht op bijstand op basis van de Participatiewet ongemoeid. In het antwoord op vraag 14 ga ik hier verder op in. In de beantwoording van uw eerdere Kamervragen heb ik toegelicht waarom er bij Tozo 1 in enkele gevallen achteraf heffing door middel van een aanslag inkomstenbelasting heeft plaatsgevonden bij sommige Tozo ontvangers met een partner.7
Zo ja, klopt het dan ook dat de naheffing van de Belastingdienst er feitelijk op neerkomt dat de Tozo-uitkering met terugwerkende kracht wordt aangepast terwijl deze uitkering juist per kalendermaand al is vastgesteld?
Zie antwoord vraag 11.
Wordt door de naheffing van de Belastingdienst artikel 45 van de Participatiewet geschonden? Zo ja, deelt u de mening dat er dan een wettelijke basis dient te zijn om toch als Belastingdienst een naheffing te doen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid, vanwege de onduidelijkheid, onnodige fiscale procedures maar ook voor gelijke behandeling, een oplossing voor al die gedupeerde zelfstandigen met een partner te bieden en de naheffing te schrappen?
De afgelopen maanden hebben vele zelfstandige ondernemers te maken gehad met een onzekere tijd waardoor zij begrijpelijkerwijs veel aan hun hoofd hadden. Daarnaast waren de meeste Tozo aanvragers een «nieuwe doelgroep» die niet bekend was met het aanvragen van een uitkering. Ik heb er dan ook alle begrip voor dat het voor deze zelfstandige ondernemers lastig was om het allemaal te overzien. Ik heb mij samen met de VNG en Divosa ingespannen om gemeentes en Tozo-aanvragers zo goed mogelijk te informeren over het aanvragen van en de aard van de uitkering. Dit heb ik gedaan zowel via een speciale pagina op rijksoverheid.nl8 als de platformen van Divosa, VNG en de Kamer van Koophandel.
Echter, als de heffing strikt het gevolg is van het inkomen van de partner in Tozo 1, dan heeft de heffing betrekking op diens inkomen, dat buiten beschouwing is gelaten bij de toekenning van bijstand. De heffing is geen aanpassing van de toegekende bijstand. Dat betekent dat er geen aanleiding is tot een aanvulling vanuit de bijstand. Zoals bij vraag 13 is aangestipt, kan de Tozo bij partners van zelfstandigen leiden tot een hogere inkomstenbelastingaanslag. Deze aanslag heeft betrekking op het individueel vastgestelde inkomen van die partner (zie het antwoord op vraag 3). Voor het achterwege laten van die heffing bestaat geen wettelijke basis.
Het bericht ’Nederlandse zonnepanelen gebouwd door Oeigoerse dwangarbeiders’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlandse zonnepanelen gebouwd door Oeigoerse dwangarbeiders» d.d. 8 april jl.?1
Ja. Vooropgesteld staat dat het kabinet niet over gegevens beschikt in hoeverre de in Nederland gebruikte panelen polysilicium uit Xinjiang is verwerkt. Zoals bekend maakt het kabinet zich ernstig zorgen over de mensenrechtensituatie in China en Xinjiang. Nederland spreekt zich in alle relevante fora uit tegen deze zorgwekkende situatie en pleit onder andere voor betekenisvolle en ongehinderde toegang voor onafhankelijke waarnemers zoals de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN tot Xinjiang.
Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Het kabinet zet daarom ook in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Tevens wijst het kabinet bedrijven actief op de risico’s van zakendoen in Xinjiang. Gezien de verdenkingen beschreven in internationale rapporten en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie in Xinjiang passend zijn.
Is het juist dat zonnepanelen in Nederlandse zonneparken bekostigd met overheidsgeld afkomstig zijn van Chinese bedrijven die worden beschuldigd van dwangarbeid door Oeigoeren? Zo ja, om welk percentage zonnepanelen gaat het?
Uit onderzoek van DNE Research blijkt dat 86 procent van de importwaarde van zonnepanelen in de Rotterdamse haven in 2020 uit China kwam. Een deel daarvan wordt geïmporteerd in Nederland en een deel wordt doorgevoerd naar andere Europese landen.
Branchevereniging Holland Solar geeft aan dat het erg lastig is om te traceren waar de grondstoffen in deze zonnepanelen vandaan komen. In 2020 kwam circa 75 procent van de wereldproductie aan polysilicium uit China. Van de totale Chinese productie kwam ongeveer 237.000 MT uit de Xinjiang regio. Dit betreft 52 procent van de totale Chinese productie en 42 procent van de productie wereldwijd.2 Het rapport van Horizon Advisory waarover in de internationale en Nederlandse media wordt bericht, stelt dat er data zijn die de polysiliciumproductie en -verwerking in Xinjiang linken aan dwangarbeid. De bevindingen in het rapport zijn bedoeld als waarschuwingssignalen: samengebrachte data ondersteunen het vermoeden dat er dwangarbeid in de ketens van zonnepanelen plaatsvindt. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige verificatie van deze data.
Zoals uit de berichtgeving van Volkskrant en Trouw van 17 mei jl. blijkt, verscheen half mei het rapport «In Broad Daylight»3. Het kabinet neemt deze onderzoeksbevindingen uiteraard, waar relevant, mee in verdere stappen.
Onlangs hebben 175 grote bedrijven uit de internationale zonnesector, waaronder een aantal van de bedrijven die in het artikel van het FD worden genoemd, een verklaring getekend waarmee zij zich tegen dwangarbeid keren en zich eraan committeren om hun ketens vrij te maken van dwangarbeid4. Hiertoe ondersteunen zij de ontwikkeling van een door de industrie geleid
traceerbaarheidsprotocol voor de toeleveringsketen van zonnepanelen.
Welke maatregelen zijn genomen om de overheidsinkoop volgens de richtlijnen voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) te laten verlopen om te voorkomen dat producten met dwangarbeid met overheidsgeld aangeschaft worden?
Specifiek voor het thema internationale sociale voorwaarden (ISV) geldt binnen de Rijksinkoop dat in alle Europees aanbestede contracten in tien risico-categorieën een contractvoorwaarde wordt opgenomen, waarmee een verplichting tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid ten aanzien van sociale risico’s in de productieketen wordt opgelegd aan opdrachtnemers.
In de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) van oktober 2020, committeert het kabinet zich bovendien aan het versterken van het contractmanagement op het gebied van ISV. Het kabinet zal deze opvolging gaan monitoren en hier in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk verslag over uitbrengen. Tevens worden obstakels in kaart gebracht en hulpmiddelen voor contractmanagers geïdentificeerd. Op basis hiervan kan een stap gezet worden naar verbeterde toepassing van de ISV. Daarnaast is de Staatssecretaris van EZK bezig om uit te zoeken hoe IMVO in EZK-instrumenten kan worden toegepast. Een eerste stap die hierin is gezet is om bij alle EZK-instrumenten de link naar de IMVO-pagina van de RVO toe te voegen. Zo wordt verdere bekendheid met de OESO-richtlijnen onder bedrijven bevorderd.
De afgelopen tijd is duidelijk geworden dat het huidige ISV-beleid toe is aan een herziening om ISV-risico’s (waaronder dwangarbeid) steviger aan te kunnen pakken. De inkoop van zonnepanelen valt bijvoorbeeld niet binnen de huidige ISV risico-categorieën. Dit jaar wordt het Rijksinkoopstelsel heringericht; een nieuwe indeling van de Rijksbrede inkoopcategorieën maakt hier onderdeel van uit. Het kabinet beziet hoe binnen de inkoopcategorieën slagvaardiger kan worden opgetreden en het contractmanagement aangaande de ISV geïntensiveerd kan worden. Het kabinet zal deze opvolging gaan monitoren en hier in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk verslag over uitbrengen. De herinrichting van het Rijksinkoopstelsel zal ook worden aangegrepen om de tien ISV-risico-categorieën te bezien en waar nodig aan te passen of uit te breiden. Ook zal de haalbaarheid, de wenselijkheid en de reikwijdte van het toepassen van ISV als gunningscriterium worden onderzocht.
Verder spoort het Rijk medeoverheden aan maatschappelijk verantwoord in te kopen, met gepaste zorgvuldigheid (ISV) als onderdeel van de afspraken omtrent inkoop. Medeoverheden zijn autonoom in het bepalen van hun inkoopbeleid. In januari jl. is het nieuwe Nationaal Plan Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) voor de komende vijf jaar, genaamd «Opdrachtgeven met ambitie, inkopen met impact» gepubliceerd. Doel van dit plan is het stimuleren van alle overheden om hun inkoopkracht in te zetten voor het realiseren van onze maatschappelijke doelen in het fysieke en het sociale domein, waaronder de internationale sociale voorwaarden.
Vindt u dat er voldoende maatregelen worden genomen om te voorkomen dat producten met dwangarbeid in de keten op de Nederlandse markt verschijnen? Zo ja, hoe heeft dit kan kunnen gebeuren? Zo nee, deelt u de mening dat het tijd is om wetgeving over IMVO in te voeren?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Het kabinet verwacht dan ook van bedrijven dat ze de risico’s in hun keten in kaart brengen en adresseren. Ondanks de vele goede stappen die door veel bedrijven worden gezet, is uit evaluaties gebleken dat het bestaande IMVO-beleid onvoldoende effectief is; er zijn nog te weinig Nederlandse bedrijven die ondernemen in lijn met de internationale MVO-normen. Aanvulling en aanscherping van de IMVO-maatregelen is daarom nodig. Het kabinet heeft in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) IMVO-beleid voorgesteld dat bestaat uit een mix van elkaar versterkende maatregelen die tezamen leiden tot effectieve gedragsverandering bij koplopers, achterblijvers en bedrijven in het peloton. De beleidsmix voorziet erin dat maatwerk wordt geleverd en dat maatregelen verplichten, voorwaarden stellen, verleiden, vergemakkelijken en voorlichten (conform het zogenaamde 5V-model). In de mix worden nieuwe instrumenten gecombineerd met reeds bestaande instrumenten, die op basis van evaluaties worden verstevigd. Kern van dit nieuwe beleid is een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Over de vorderingen heb ik op 11 februari 2021 aan uw Kamer gerapporteerd (Kamerstuk 26 485, nr. 364).
Is het u bekend dat bijna alle grote Chinese zonnepaneelfabrikanten, die ook in Nederland hun producten verkopen, contracten hebben met verdachte grondstofleveranciers? Zo ja, welke actie heeft u hierop ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet heeft geen eigenstandig inzicht in de beweerde verbondenheid van zonnepanelen die in Nederland worden gebruikt met dwangarbeid en onderdrukking van de Oeigoeren in China. Het is de verantwoordelijkheid van de zonne-energiesector zelf om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, te onderzoeken of er in de keten misstanden plaatsvinden, en deze aan te pakken of te voorkomen, in lijn met de OESO-richtlijnen. Deze richtlijnen schrijven voor dat ondernemingen die opereren in een context met IMVO-risico’s zoals dwangarbeid bereid moeten zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dat besluit kunnen motiveren. Zij moeten overwegen of ze daar verantwoord kunnen blijven opereren of inkopen. Gegeven de ernstige verdenkingen beschreven in internationale rapportages en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie passend zijn. De branchevereniging Holland Solar heeft aangegeven samen met de SER de mogelijkheden te zullen onderzoeken voor hun leden om toe te treden tot het IMVO-convenant voor hernieuwbare energie. Tevens zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken nader in contact treden met de zonne-energiesector over de zorgen die het kabinet en de sector beide hebben over dwangarbeid naar aanleiding van de berichtgeving hierover. Daarbij zullen de verantwoordelijkheden van de sector worden benadrukt, en de wijze waarop de overheid de sector kan bijstaan.
De zonne-energiesector kan op diverse manieren ondersteuning krijgen vanuit de overheid om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. Zo kan de sector gebruik maken van het Fonds Verantwoord Ondernemen, de MVO risicochecker, voorlichting door het NCP, de OESO due diligence handreiking, de website startmetdeoesorichtlijnen.nl en er kan informatie over de lokale situatie in Xinjiang nagevraagd worden bij de Nederlandse ambassade in Peking.
Bent u bekend met het onderzoek van het Amerikaanse consultancybureau Horizon Advisory waarin beschuldigingen van slavenarbeid zijn geuit in de richting van grote polysilliciumbedrijven uit Xinjiang? Zo ja, welke actie heeft u hierop ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft China een belangrijk aandeel in de wereldproductie van (onderdelen van) zonnepanelen. Naar aanleiding van de zorgwekkende berichtgeving over mogelijke dwangarbeid in de zonne-energieketen, zijn een aantal acties op touw gezet. Ik zal de kwestie opbrengen tijdens de RBZ Handel van 20 mei aanstaande. Uw Kamer zal hierover geïnformeerd worden in het verslag van deze RBZ Handel. Ik heb deze kwestie eveneens besproken met mijn Franse collega Minister Riester en zal de kwestie bespreken met Eurocommissaris Reynders.
Heeft u contact met de drie groothandelaren in Nederland die panelen van Jinko of Trina Solar verkopen? Zo ja, waaruit bestaat dat contact? Zo nee, waarom niet?
De drie bedoelde bedrijven, evenals de brancheorganisatie Holland Solar, waren uitgenodigd om deel te nemen aan de digitale bijeenkomst over de IMVO-risico’s van zakendoen in Xinjiang die het ministerie samen met VNO-NCW 19 april jl. organiseerde voor Nederlandse bedrijven die actief zijn in China. Tijdens deze digitale bijeenkomst hebben verschillende experts bedrijven geïnformeerd over de situatie in de regio, het proces van gepaste zorgvuldigheid, en de IMVO-risico’s rondom zakendoen in Xinjiang. Aan de sessie namen ongeveer honderd vertegenwoordigers van verschillende sectoren van het Nederlandse bedrijfsleven deel, waaronder een brancheorganisatie en meerdere bedrijven uit de zonne-energiesector zoals Holland Solar, SolarProf, Naga Solar en IBC Solar.
Ziet u mogelijkheden om gedurende het onderzoek naar de beschuldigingen van dwangarbeid bij de productie van zonnepanelen deze verkoop tijdelijk op te schorten?
Het stilleggen van de verkoop van zonnepanelen betreft een zeer zware maatregel met aanzienlijke economische en maatschappelijke gevolgen. Het inzetten van een dergelijke maatregel gedurende inspanningen van de sector in deze kwestie, acht het kabinet op dit moment niet proportioneel. Eventuele maatregelen op het gebied van handel kunnen alleen op Europees niveau genomen worden.
Het bericht 'Schip verliest containers bij Ameland' |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Schip verliest containers bij Ameland»?1
Ja.
Klopt het dat er vijf containers van het containerschip Baltic Tern in de Waddenzee zijn beland?
Er zijn vijf containers van het containerschip Baltic Tern in de Noordzee beland, ten noorden van Ameland.
Wat was de route van dit schip? Wat is de inhoud van de containers die overboord zijn geslagen? Klopt het dat een container de gevaarlijke stof aceton bevat?
Het schip was onderweg van Sint-Petersburg naar Rotterdam. Eén van de containers betrof een tankcontainer met aceton, een tweede tankcontainer bevatte gebruikte bakolie, twee containers bevatten houtvezels (kraftliner) en de vijfde container was geladen met houtpellets.
Is dit schip door de Kustwacht geadviseerd om de noordelijke route te varen? Heeft de kapitein dit advies opgevolgd?
De Baltic Tern naderde vanuit Duitse wateren. Containerschepen die uit die richting komen, worden niet door de Nederlandse Kustwacht gewaarschuwd. Schepen kunnen kennisnemen van de waarschuwingen aan Nederlandse zijde, zoals deze via de reguliere communicatiekanalen aan de scheepvaart bekend worden gemaakt. De Kustwacht waarschuwt in voorkomende gevallen actief containerschepen die in oostelijke richting varen. Navraag bij de Duitse autoriteiten heeft uitgewezen dat de Duitse Kustwacht de Baltic Tern niet actief heeft gewaarschuwd.
Welk risico bestaat er dat de inhoud van de containers opnieuw op de stranden van de Waddeneilanden belanden?
De beide tankcontainers en de daarin aanwezige lading zijn succesvol geborgen. Ook de drie andere containers en alle daaruit afkomstige houtvezels en houtpellets die bij de opsporings- en bergingsoperatie zijn aangetroffen, zijn uit zee gehaald. Er zijn geen containerresten of ladingrestanten van de Baltic Tern aangespoeld op de Waddeneilanden.
Heeft u, of de Kustwacht, al contact gezocht met de burgemeesters van de Waddeneilanden, en dan specifiek Ameland, om klaar te staan indien er spullen van de containers op de stranden aanspoelen?
Door Rijkswaterstaat is voortdurend contact onderhouden met coördinerend burgemeester Stoel van Ameland over de opsporings- en bergingsoperatie.
Klopt het bovendien dat er op 5 april 2021, ondanks de stormachtige omstandigheden met hoge golven, er nog een groot containerschip, via de zuidelijke route boven de Waddeneilanden, op een zeer korte afstand van de Waddeneilanden voer?2
De Kustwacht geeft aan dat op maandag 5 april de CSCL Jupiter, met een lengte van 366 meter, de zuidelijke route gebruikte op weg naar Bremen.
Heeft de Kustwacht dit schip, en andere containerschepen, geadviseerd om vanwege de storm niet de zuidelijke vaarroute te nemen?
Grote containerschepen (Panamax en ULCS) die in oostelijke richting varen, wordt door de Kustwacht geadviseerd om bij een golfhoogte van meer dan 4,5 meter de noordelijke route te nemen. Dat is ook bij de CSCL Jupiter gebeurd. Het blijft echter aan de kapitein van het betreffende schip, in het kader van goed zeemanschap, om alles afwegende de juiste keuzes te maken en zodoende het risico op ongevallen te beperken.
Hoeveel schepen hebben geen gehoor gegeven aan het dringende advies van de Kustwacht om niet de zuidelijke vaarroute te nemen?
Tijdens de afgelopen periode met hogere golven zijn er 14 grote containerschepen opgeroepen die voornemens waren de zuidelijke route te nemen. Deze schepen is gevraagd de noordelijke route te nemen. 12 Schepen hebben het advies opgevolgd, twee schepen hebben het advies niet opgevolgd.
Bent u het eens dat het elke stormachtige dag dat containerschepen het dringende advies van Kustwacht in de wind kunnen slaan er het risico bestaat dat er opnieuw een ramp zoals met de Msc Zoe kan plaatsvinden?
Containerverlies op zee kan nooit volledig worden uitgebannen. Het ongeval met de Baltic Tern benadrukt het belang van de maatregelen waartoe ik heb besloten na de eerdere ongevallen waarbij containers in zee terechtkwamen. Ik blijf me daarom met kracht inzetten om die maatregelen uit te voeren en zodoende de veiligheid van de containerscheepvaart boven de Wadden te verbeteren.
Hoe staat het met de, door u, beloofde inzet om zich samen met Duitsland en Denemarken in te spannen voor meer restricties voor de vaarroute boven de Waddeneilanden als er sprake is van stormachtige omstandigheden?
Zoals toegezegd tijdens het AO Maritiem van 3 december 2020 is er opnieuw overleg geweest met Duitsland en Denemarken. Daarbij zijn de zorgen van uw Kamer overgebracht. Ik heb ook zelf met mijn Duitse en Deense collega gesproken. In de voortgangsrapportage over de Aanbevelingen uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over de MSC Zoe, die ik voorafgaand aan het AO Maritiem van 2 juni a.s. zal sturen, zal ik hier nader op ingaan.
Bent u het eens dat dit ongeluk met de Baltic Tern laat zien dat we niet meer kunnen wachten op afspraken met Duitsland en Denemarken of via de International Maritime Organization (IMO), maar dat u nu moet ingrijpen door bijvoorbeeld de Kustwacht meer bevoegdheden te geven om in te grijpen?
In mijn brief van 23 januari 20203 heb ik u toegelicht waarom ik niet eenzijdig kan besluiten om de zuidelijke vaarroute te sluiten, dan wel anderszins verplichtende maatregelen ten aanzien van het gebruik ervan aan het internationale scheepvaartverkeer kan opleggen. Een dergelijke maatregel kan, zoals ook de OvV in zijn rapport constateerde, alleen bij consensus in IMO genomen worden. In de kabinetsreactie op het rapport van de OvV over de MSC Zoe4 heb ik meerdere paden geschetst om de veiligheid van de containervaart boven de Wadden te verbeteren. Een daarvan betreft de gesprekken met Duitsland en Denemarken om tot een gezamenlijk voorstel in IMO te komen. Een ander pad is het onderzoek naar de mogelijkheden van verkeersbegeleiding van containerschepen, waarbij ik onder andere de Kustwacht, Rijkswaterstaat en andere Noordzeelanden betrek. Maar ik werk ook aan het verbeteren van de informatiepositie van de bemanning, door bijvoorbeeld samen met Duitsland een voorstel in te dienen in IMO voor de verplichting van een zogenaamde elektronische inclinometer op containerschepen, die exact de slingerhoek van het schip meet en registreert.
Hoe staat het daarom met uw onderzoek om de interventiebevoegdheid van de Kustwacht vaker in te kunnen zetten?
In mijn brief van 26 oktober 20205 heb ik u bericht over de interventiebevoegdheid uit de Wet bestrijding maritieme ongevallen (Wbmo). Ik heb daarin aangegeven dat het, onder zeer strenge voorwaarden, mogelijk is om in situaties waarin sprake is van een concrete en ernstige dreiging op grond van de interventiebevoegdheid uit de Wbmo maatregelen te treffen in het kader van de scheepvaartveiligheid en de bescherming van het mariene milieu. Daarbij heb ik aangegeven dat ik samen met de Kustwacht en met Rijkswaterstaat zal bezien hoe de interventiebevoegdheid in de praktijk ingezet kan worden. In de voortgangsrapportage over de Aanbevelingen uit het OvV-rapport over de MSC Zoe, die ik voorafgaand aan het AO Maritiem van 2 juni a.s. zal sturen, zal ik hier nader op ingaan.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden, zodat Waddenbewoners niet in onzekerheid hoeven te zitten wat hen te wachten staat en dat zij bovendien voorbereidingen kunnen treffen indien er opnieuw spullen op de stranden aanspoelen?
Ja.
Het artikel 'Ruim 10.000 ontvangers bijstand de dupe van fout bij gemeenten' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ruim 10.000 ontvangers bijstand de dupe van fout bij gemeenten»?1
Ja.
Kunt u een verdere toelichting geven hoe deze fout met de beslagvrije voet heeft kunnen plaatsvinden?
Voor de berekening van de beslagvrije voet wordt onder andere gebruik gemaakt van gegevens uit de Polisadministratie van het UWV. Er is gebleken dat ruim 200 gemeenten de vakantietoeslag van bijstandsgerechtigden niet maandelijks maar in een ander ritme, doorgaans jaarlijks, doorgeven aan de Polisadministratie. Binnen de systematiek van de loonaangifteketen is dit toegestaan. Daarom benadruk ik dat er geen sprake is van een fout van de betreffende gemeenten. De rekenmodules waarmee de beslagvrije voet wordt berekend, gaan ervanuit dat inkomensverstrekkers de vakantietoeslag maandelijks doorgeven aan de Polisadministratie. De beslagvrije voet bedraagt bij inkomens rond het bijstandsniveau 95% van het inkomen inclusief vakantietoeslag. Wanneer de vakantietoeslag niet elke maand aan de Polisadministratie wordt doorgegeven, komt uit de rekenmodules voor de beslagvrije voet een te lage beslagvrije voet (95% van het inkomen exclusief vakantiegeld).
Kunt u een overzicht geven bij welke gemeenten dit is misgegaan? Kunt u daarbij ook aangeven welke maatregelen deze gemeenten gaan nemen om het teveel geinde geld terug te geven? Op welke termijn gaat dat gebeuren?
Er is geen sprake van een fout van gemeenten. Zij mogen de vakantietoeslag maandelijks dan wel in een ander ritme doorgeven aan de Polisadministratie. In de bijlage2 is een lijst opgenomen met alle gemeenten, waarbij is aangegeven of zij de vakantietoeslag maandelijks of in een ander ritme doorgeven.
Gemeenten die de vakantietoeslag niet maandelijks doorgeven aan de Polisadministratie verhogen de beslagvrije voet voorlopig handmatig tot 95% van het inkomen. Gerechtsdeurwaarders zorgen op hun beurt voor een herberekening (met terugwerkende kracht) van de beslagvrije voet op basis van de juiste inkomensgegevens. De Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft alle gerechtsdeurwaarders verzocht om de te veel ingehouden inkomsten door te storten naar de mensen zelf bij wie te veel inkomsten zijn ingehouden. Als de gerechtsdeurwaarder geen rekeningnummer heeft van de betrokkene, zal de gerechtsdeurwaarder het geld terugstorten naar de gemeente die dit op haar beurt direct doorstort naar de betreffende inwoner. Dit kan zolang dit geld nog op de derdengeldrekening van de gerechtsdeurwaarder staat. Wanneer de gerechtsdeurwaarder het ingehouden bedrag al heeft doorgestort naar de schuldeiser, moet een oplossing op maat worden gezocht. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een schuldeiser die het te veel ingehouden bedrag zelf terugstort aan de schuldenaar of dat er afspraken worden gemaakt zodat er de navolgende maanden minder op het inkomen wordt ingehouden.
Klopt het dat dit probleem met de beslagvrije voet mogelijk groter is en dat dit mogelijk ook bij UWV en werkgevers speelt? Bent u bereid om het, in het artikel door u aangekondigde, onderzoek met de Kamer te delen? Gaat u in dit onderzoek ook in op de zorg dat het probleem mogelijk ook speelt bij mensen van wie wel de goede vakantietoeslag is doorgegeven maar die bijvoorbeeld tijdelijk zijn gekort op hun bijstandsuitkering?
Het ketenbureau van het Ministerie van SZW bekijkt op dit moment welke inkomensverstrekkers de vakantietoeslag anders dan maandelijks doorgeven aan de Polisadministratie. Deze informatie wordt gebruikt bij het vinden van een structurele oplossing teneinde gelijksoortige problemen te voorkomen in de toekomst. Bij het uitwerken van deze structurele oplossing worden mogelijke verkeerde berekeningen na een tijdelijke korting op de uitkering ook meegenomen.
Bent u van mening dat een dergelijke fout bij mensen in de schulden er toe leidt dat mensen gewoonweg geen geld meer hebben voor de huur of boodschappen en daarbovenop er een risico kan ontstaan op extra schulden of wellicht zelfs huisuitzettingen?
Een te lage beslagvrije voet kan inderdaad ongewenste gevolgen hebben. Daarom werken het ketenbureau en de ketenpartijen nauw samen om de processen en systemen continu te monitoren en optimaliseren. Er is direct actie ondernomen toen bekend werd dat de beslagvrije voet te laag werd vastgesteld. Gemeenten die de vakantietoeslag niet maandelijks doorgeven aan de Polisadministratie verhogen de beslagvrije voet voorlopig handmatig tot 95% van het inkomen. Gerechtsdeurwaarders zorgen op hun beurt voor een herberekening (met terugwerkende kracht) van de beslagvrije voet op basis van de juiste inkomensgegevens.
Bent u daarom van mening dat dit zo spoedig mogelijk dient te worden opgelost, om zodoende te voorkomen dat mensen in de schulden nog verder in de problemen worden geholpen door fouten van de overheid?
Zie antwoord vraag 5.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat deze mensen gecompenseerd en geholpen worden?
Er is met de KBvG afgesproken dat de gerechtsdeurwaarders alle beslagen die in de periode 1 januari–31 maart jl. zijn gelegd controleren. In die gevallen waarin de beslagvrije voet te laag is vastgesteld wordt deze direct aangepast. Mensen die dit betreft worden snel geholpen. Het ketenbureau heeft daartoe samen met de KBvG en VNG een werkinstructie opgesteld voor gemeenten en gerechtsdeurwaarders.
Bent u tevens van mening dat de houding, zoals geschetst in het artikel, van de deurwaarders kwalijk is? Vindt u daarom ook dat zij verantwoordelijk zijn en daarom alles op alles dienen te zetten om de door hun teveel geinde bedragen terug te geven aan de mensen waarbij teveel geld is geïnd?
Ik vind dat iedereen de beslagvrije voet moet krijgen waar hij of zij recht op heeft. Om de beslagvrije voet goed te kunnen berekenen is een rekenmodule ontwikkeld waarmee alle gerechtsdeurwaarders de beslagvrije voet op dezelfde manier kunnen berekenen, conform de regels die hiervoor in de wet zijn opgenomen. Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb uiteengezet, berekent de rekenmodule de beslagvrije voet onder meer op basis van gegevens uit de Polisadministratie. Gerechtsdeurwaarders gebruiken de rekenmodule. Net zoals dat er in dit geval geen sprake is geweest van een fout van gemeenten, is er ook geen sprake van een fout van gerechtsdeurwaarders.
De zorgplicht bij gerechtsdeurwaarders houdt in dat deze zowel de rechten van de schuldeiser als de schuldenaar in ogenschouw neemt. Hij werkt weliswaar in opdracht van een schuldeiser, maar tegelijkertijd is een gerechtsdeurwaarder onafhankelijk en onpartijdig. Vanuit dat oogpunt proberen zij zowel voor de schuldenaar als schuldeiser te voorkomen dat onnodige kosten worden gemaakt. In dit specifieke geval heeft de KBvG mij desgevraagd gemeld haar leden nadrukkelijk te hebben verzocht om gelden die zij nog onder zich hebben door te storten naar de mensen of terug te storten naar de gemeente. Daar waar dit niet meer mogelijk is, omdat de gelden al zijn doorgestort naar de schuldeiser worden schuldeisers verzocht om dit terug te storten. Het ketenbureau blijft hierover in gesprek met de KBvG.
Bent u ook van mening dat er een zorgplicht bij deurwaarders ligt om er zeker van te zijn dat mensen in de schulden niet onnodig extra in de problemen worden geholpen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kijkt u aan tegen de goede suggestie van de voorzitter van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden dat gemeenten gewoon vijf procent van het totaal inkomen dienen af te dragen in plaats van het huidige ingewikkelde stelsel?
Ik vind dit een goede suggestie en onderzoek op dit moment of deze optie als permanente oplossing kan dienen. Ik zal uw Kamer hierover nader informeren bij de volgende voortgangsbrief over de implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet.
Bent u bereid om deze suggestie verder te onderzoeken en de resultaten hierover naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 10.
Het artikel 'Datacenters brengen levering drinkwater Noord-Holland in gevaar' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Datacenters brengen levering drinkwater Noord-Holland in gevaar, gebruikt koelwater gaat vervuild het milieu in»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat bewoners uit Middenmeer (Hollands Kroon) na de berichtgeving in het Noord-Hollands Dagblad zich zorgen maken of hun drinkwater schoon genoeg is en of er tijdens warme periodes nog wel voldoende drinkwater beschikbaar is?
Ja.
Kunt u aangeven of deze zorgen van bewoners, over onvoldoende drinkwater, maar ook over het gevaar van chemicaliën in drinkwater terecht zijn?
Voor wat betreft de leveringszekerheid heb ik navraag gedaan bij de provincie Noord Holland en het drinkwaterbedrijf PWN. Zij geven aan dat de levering van drinkwater voor koeling (aan onder andere datacenters) relatief klein is: 0,6% van de totale levering in het gehele voorzieningsgebied (650,000 m3/jaar in 2020). PWN heeft daarom aangegeven dat de inwoners van Noord-Holland zich geen zorgen hoeven te maken dat hun drinkwater in gevaar is. Ook niet tijdens een hittegolf. Dit is gecommuniceerd in een nieuwsbericht door PWN2.
Voor wat betreft het gevaar van chemicaliën in drinkwater heb ik navraag gedaan bij de provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollandsnoorderkwartier (HHNK). HHNK is bevoegd gezag voor de lozing van water. HHNK heeft aangegeven dat er momenteel twee lozingsvergunningen zijn afgegeven aan de twee actieve datacenters in de Wieringermeer. Bij één datacenter wordt niets toegevoegd aan het drinkwater dat voor koeling wordt gebruikt. Bij het andere datacenter wordt zout toegevoegd om het water te ontharden. Het HHNK heeft hierover een bericht op haar website geplaatst.3
Vindt u ook dat bij lozingen van koelwater in drinkwater extra waarborgen moeten worden getroffen om ervoor te zorgen dat het niet schadelijk is voor de mens en de omgeving?
Er wordt geen koelwater in drinkwater geloosd. Drinkwater wordt door datacenters voor koeldoeleinden gebruikt, waarna het wordt geloosd op oppervlaktewater (sloten/vaarten). In geval van de Wieringermeer is bij lozing op watergangen in de Wieringermeer het HHNK bevoegd gezag. Het lozen van het afvalwater afkomstig van de datacenters is vergunningplichtig als bedoeld in 6.2, lid 1 van de Waterwet. Door HHNK zijn vergunningseisen (maximale concentraties in lozingswater) opgelegd waaraan moet worden voldaan om te zorgen dat er geen verslechtering van de waterkwaliteit optreedt ten opzichte van de huidige situatie.
Bent u daarom bereid om de zorgen van bewoners van de gemeente Hollands Kroon serieus te nemen en zodoende onderzoek te doen of er te allen tijde voldoende drinkwater beschikbaar blijft, of er chemicaliën in het drinkwater worden geloosd, en zo ja welke chemicaliën en welke mogelijke risico’s dit kan opleveren?
Ik neem de zorgen van de bewoners van de gemeente Hollands Kroon serieus. Vanuit verschillende trajecten werkt het Rijk samen met regionale overheden, drinkwaterbedrijven, en andere partijen om de leveringszekerheid te garanderen:
Voor wat betreft de lozing van chemicaliën door datacenters, zie ik vooralsnog geen aanleiding voor extra onderzoek.
Kunt u deze conclusies met de Kamer delen, maar ook actief onder de aandacht brengen bij de bewoners van de gemeente Hollands Kroon?
De resultaten van de bovenstaande acties zullen worden gerapporteerd aan uw kamer. Zoals bij vraag 3 aangegeven heeft het drinkwaterbedrijf PWN reeds gereageerd op de berichtgeving rond drinkwatertekorten en heeft HHNK gereageerd op het punt van de lozing.
Wat vindt u van de suggestie van hoogleraar Michiel de Vries dat de wetgeving dient te worden aangepast om ervoor te zorgen dat bij de bouw van de grote datacenters ook een milieueffectrapportage (m.e.r.) nodig is die in ieder geval inzicht dient te geven in het energie en waterverbruik, de aard van de chemicaliën en de gevolgen van de lozing voor het milieu?
De bouw van een datacenter zelf is als activiteit niet mer-plichtig. Maar bij planvorming voor, en bouw van een datacenter zijn verschillende activiteiten mer-(beoordelings)plichtig. Het gaat dan onder andere om het realiseren van een industrieterrein of stedelijk ontwikkelingsproject, het lozen van water, of de aanleg van een hoogspanningsleiding. Als het om ruimtelijke plannen gaat dan kan er ook een plan-mer plicht gelden vanwege een passende beoordeling op basis van de Wet natuurbescherming. Energieverbruik, waterlozingen, aard van de chemicaliën moeten in de mer-beoordeling betrokken worden.
Voor verschillende grote datacenters zijn mer-procedures doorlopen (o.a. Zeewolde, Eemshaven) en zodoende acht ik het niet noodzakelijk om de wetgeving hierop aan te passen.
Naast een m.e.r. voor nieuwe grote datacenter, welke andere maatregelen bent u bereid te nemen rondom bestaande grote datacenters?
Zie het antwoord op vraag 5.
Verder wordt op regionaal niveau door verschillende partijen gewerkt aan beleid om datacenters beter in te passen en aan het bepalen van vestigingsvoorwaarden. Hier worden aspecten als waterverbruik, energieverbruik en ruimtelijke inpassing in meegenomen. De provincie Noord-Holland werkt momenteel aan een provinciale aanvulling op de datacenter strategie van de Metropoolregio Amsterdam.
Het bericht dat de provincie ingrijpt bij een datacenter in Middenmeer (Hollands Kroon) |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Provincie grijpt in bij datacenter»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de rechtszaak tussen de provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon, over wie het bevoegd gezag is bij het plaatsen van megagebouwen zoals datacenters, geen fraai beeld oplevert voor inwoners?
Het heeft altijd de voorkeur dat overheden in goed onderling overleg tot een gezamenlijk inzicht komen. De provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon zijn in overleg, er is vooralsnog geen sprake van een rechtszaak. Het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland (GS) stelt zich op het standpunt dat zij bevoegd gezag is.
Bent u het daarom mee eens dat u als bewindspersoon dit sluimerende probleem al eerder had moeten signaleren en in deze kwestie ook eerder had moeten optreden om zo te voorkomen dat dit conflict in de rechtszaal wordt uitgevochten?
Nee. De aanwijzing van het bevoegd gezag is geregeld in het Besluit omgevingsrecht. Indien hierover een conflict ontstaat is het uiteindelijk aan de rechter om hier een oordeel over te vellen.
Bent u het, los van deze casus in Hollands Kroon, ermee eens dat het verstandig is dat bij dit soort grootschalige bouwprojecten het Rijk of de provincie aan zet is om te bepalen of deze megagebouwen gebouwd kunnen worden?
In dit antwoord maak ik onderscheid tussen het bevoegd gezag voor de milieuvergunning (vraag 3) en de keuze over op welke locaties datacentra toegestaan kunnen worden. Dit laatste is een ruimtelijke afweging, die van oudsher primair ligt bij de gemeente.
Het is wel mogelijk dat provincie of Rijk vanwege provinciale of nationale belangen nadere kaders stellen aan deze gemeentelijke ruimtelijke afweging.
Maakt u zich ook zorgen dat de komst van deze datacenters, maar ook distributiecentra, het landschap in onbebouwde gebieden stevig aantast?
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is afgesproken dat hyperscale datacenters zich bij voorkeur aan de randen van Nederland vestigen zoals op de bestaande locaties Eemshaven en Middenmeer. In de NOVI kondig ik ook aan dat het Rijk beoogt om met medeoverheden via de Omgevingsagenda’s selectieve groei voor datacenters uit te werken. In de Metropool Regio Amsterdam (MRA) maak ik de integrale afweging voor het 4e connectiviteitscluster in het kader van de Verstedelijkingsstrategie MRA.
Voor distributiecentra zet de NOVI in op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies langs (inter)nationale corridors op logistieke knooppunten langs deze corridors. Dit beperkt de invloed van verspreide locaties op het landschap en extra mobiliteit en versterkt het logistieke systeem en onze economie.
Vindt u het ook van belang dat datacenters, maar ook distributiecentra en andere vormen van verdozing, beter ingepast dienen te worden in het landschap?
Ja, zie het antwoord op vraag 5. Dit onderwerp zal vanaf 2022 ook aan de orde komen in de (tweejaarlijkse) monitor voor NOVI en eind 2024 in de (vierjaarlijkse) evaluatie.
Aangezien de verdozing niet alleen in de Noordkop speelt, maar ook in andere delen van Noord-Holland en bijvoorbeeld ook in Limburg of in Noord-Brabant, bent u bereid landelijke regels op te stellen voor het bouwen van datacenters en distributiecentra zodat deze gebouwen beter worden ingepast in het landschap?
Dat is wat mij betreft nu niet aan de orde. Een eerste stap is om met medeoverheden het vestigingsbeleid voor deze bedrijven uit te werken, te monitoren en te evalueren. Het eventueel overwegen van nadere regels is pas daarna aan de orde.
Het artikel ‘Pensioenfonds Levensmiddelen wil af van dreigende korting’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Pensioenfonds Levensmiddelen wil af van dreigende korting»?1
Ja, met het artikel ben ik bekend.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat de winsten bij de supermarkten door het dak gaan, dat de supermarktbazen miljoenen aan bonussen incasseren, maar de pensioenen van de supermarktmedewerkers ondertussen worden gekort?
Ik kan mij voorstellen dat het door de vraagsteller geschetste beeld ontstaat. Beide onderwerpen moeten echter worden gescheiden. Het beloningsbeleid is een zaak van het bestuur van de supermarkten, in overleg met de raad van commissarissen. De pensioenregeling voor supermarktmedewerkers wordt uitgevoerd door het bedrijfstakpensioenfonds voor de Levensmiddelen (hierna: pensioenfonds Levensmiddelen) of door een eigen ondernemingspensioenfonds, zoals bijvoorbeeld voor de medewerkers van Albert Heijn het geval is. De dekkingsgraad van het pensioenfonds Levensmiddelen is al langer op een laag niveau. Uit de informatie die mij bekend is, heeft het pensioenfonds vorig jaar aangegeven per 1 januari 2021 de pensioenopbouw te zullen verlagen en de pensioenpremie te verhogen. Uit berichtgeving van het pensioenfonds blijkt dat ook werkgevers bijdragen aan het herstel bij dit pensioenfonds. Door de verhoging van de pensioenpremie – die voor 70% door de werkgever wordt betaald- en het bevriezen van de franchise zijn de pensioenkosten voor de werkgever ook toegenomen. Uiteindelijk is het aan werkgevers en werknemers om met elkaar een premie en opbouw af te spreken en daarbij de financiële situatie van het pensioenfonds in aanmerking te nemen.
Deelt u de mening dat het aan deze gepensioneerde supermarktmedewerkers niet uit te leggen is dat er fors op hun pensioen gekort gaat worden, terwijl er miljarden euro’s naar bedrijven gaan om banen te behouden?
De steun voor bedrijven is gericht op het behoud van banen, zodat mensen aan het werk kunnen blijven en in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Dat is een ander vraagstuk dan een pensioenverlaging, die ook een impact kan hebben op een individuele gepensioneerde, maar niet het verschil betekent tussen het wel of niet hebben van een baan en inkomen. Het doel van een verlaging is om ervoor te zorgen dat het vermogen in het pensioenfonds evenwichtig verdeeld is over alle deelnemers.
Kunt u aangeven hoeveel euro netto per maand gepensioneerde supermarktmedewerkers erop achteruit zullen gaan als er daadwerkelijk wordt gekort op hun pensioen?
Uit informatie van het pensioenfonds Levensmiddelen blijkt dat de korting per jaar uitkomt op ongeveer 0,85%.2 Ongeveer driekwart van de pensioenuitkeringen bij dit pensioenfonds is lager dan 250 euro per maand. Het fonds geeft aan te verwachten dat de meeste gepensioneerden er daarom ongeveer 2 euro per maand of minder op achteruit gaan. Ongeveer 95% van de pensioenuitkeringen bij het pensioenfonds is lager dan 850 euro per maand. Voor 95% van de gepensioneerden bedraagt de maandelijkse verlaging dan maximaal 10 euro.
Vindt u het ook exemplarisch voor het failliet van het huidig pensioenstelsel dat de dekkingsgraad van het pensioenfonds Levensmiddelen ondertussen al weer vijf procentpunten hoger ligt en dat op basis van deze dekkingsgraad een pensioenkorting niet nodig is?
Financiële markten kunnen veranderlijk zijn, waardoor de dekkingsgraad van een pensioenfonds maandelijks kan schommelen. In het huidige financiële toetsingskader voor pensioenfondsen gelden regels op basis waarvan tekorten en overschotten niet onmiddellijk maar gespreid worden verwerkt, om zo het effect van die schommelingen op de pensioenen te dempen. Maar daarvoor is nog steeds een meetmoment nodig. Dekkingsgraden kunnen na het meetmoment stijgen of dalen. Daar is op voorhand geen uitspraak over te doen en op voorhand is dus niet te zeggen of dat meetmoment tot een onnodige korting of onnodige indexatie leidt.
Hoewel pensioenen altijd afhankelijk zullen blijven van ontwikkelingen op financiële markten, onderstreept de vraagsteller inderdaad terecht de noodzaak tot vernieuwing van het pensioenstelsel. Een voordeel van het nieuwe pensioenstelsel is dat het beter mogelijk is om beleggingsrisico’s die deelnemers en gepensioneerden lopen af te stemmen op de risico’s die zij willen en kunnen dragen. Dit biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om gepensioneerden minder bloot te stellen aan deze risico’s dan nu het geval is.
Bent u van mening dat deze uitzonderlijke tijden om uitzonderlijke maatregelen vragen en dat aanvullende maatregelen nodig zijn om deze onnodige pensioenkorting bij het pensioenfonds levensmiddelen te voorkomen?
Ik heb met de vrijstellingsregeling onderkend dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie. Met die regeling heb ik onder voorwaarden ontheffing verleend van het voldoen aan de eisen die aan het (minimaal) vereist eigen vermogen worden gesteld. Een van die voorwaarden is dat een pensioenfonds een dekkingsgraad van minimaal 90% moet hebben. Het Bedrijfstakpensioenfonds Levensmiddelen heeft hieraan niet voldaan en moet ondanks de vrijstellingsregeling de pensioenen verlagen. Desondanks is de verlaging aanzienlijk kleiner dan die zonder vrijstellingsregeling geweest zou zijn. Immers moet nu gekort worden tot de 90% en niet tot een hogere dekkingsgraad. De grens van 90% vind ik een uiterste grens waaronder ik het onwenselijk vind dat pensioenfondsen zakken. Met een bodem van 90% wordt een balans gevonden tussen het voorkomen van enerzijds potentieel grote pensioenverlagingen die zouden moeten worden doorgevoerd bij het aanhouden van de reguliere grens van circa 104% en anderzijds het verder laten wegzakken van herstel bij pensioenfondsen.
Bent u van mening dat een pensioenfondsen met veel actieve deelnemers meer tijd en mogelijkheden hebben om mogelijke tekorten in te lopen en dat meer maatwerk tussen pensioenfondsen mogelijk moet worden om aan de vereiste dekkingsgraad te voldoen?
Het financieel toetsingskader is een generiek kader dat voor alle pensioenfondsen van toepassing is, maar het houdt ook rekening met de specifieke kenmerken van een pensioenfonds. Dus hoewel alle pensioenfondsen dezelfde hersteltermijnen hanteren, is daaronder sprake van verschillende herstelkracht op basis van fondsspecifieke kenmerken. Het toetsingskader biedt daarnaast ruime hersteltermijnen met mogelijkheid tot het gespreid doorvoeren van pensioenverlagingen. Binnen de begrenzingen van het ftk hebben sociale partners en pensioenfondsbesturen ruimte om evenwichtig beleid te bepalen.
Bent u daarom bereid om, in overleg met de De Nederlandsche Bank, te kijken hoe deze onnodige pensioenkorting bij het pensioenfonds Levensmiddelen kan worden voorkomen?
Ik vind het onwenselijk de vrijstellingsregeling die ik eind vorig jaar heb gepubliceerd aan te passen. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 6 aangaf, vind ik een dekkingsgraad van 90% een uiterste grens. De Pensioenwet biedt naast de generieke vrijstellingsgrond (artikel 142) waarop de vrijstellingsregeling is gebaseerd, een fondsspecifieke uitzondering (artikel 141) als een fonds kan aantonen dat redelijkerwijs niet aan de bij wet gestelde vereisten kan worden voldaan en de doeleinden van de vereisten op een andere manier worden bereikt. Een fonds zal dit aannemelijk moeten maken en DNB zal het verzoek toetsen aan de gestelde vereisten. Op voorhand is er geen aanleiding te veronderstellen dat het pensioenfonds Levensmiddelen aan deze wettelijke voorwaarden voldoet.
Het artikel ‘Union busting in de polder’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het online artikel «Union busting in de polder» van 18 februari 2021?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat supermarktwerkgevers in Nederland per 1 februari 2021 onderling een prijsafspraak inhoudende een eenzijdige loonsverhoging van 2,5 procent hebben gemaakt?
Uit artikelen in de media begrijp ik dat een aantal supermarktwerkgevers de lonen van hun werknemers in februari 2021 met 2,5 procent hebben verhoogd. Het is mij niet bekend in hoeverre de betreffende supermarktwerkgevers dan wel werkgeversorganisaties daar onderling afspraken over hebben gemaakt.
Bent u ervan op de hoogte dat deze eenzijdige prijsafspraak is gemaakt door drie werkgeversorganisaties, terwijl de onderhandelingen over twee collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) door de werkgevers zijn gestaakt, namelijk de cao Vereniging Grootwinkelbedrijven in Levensmiddelen (VGL) en de eerder algemeen verbindend verklaarde cao Levensmiddelenbedrijf (LMB)?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het onwenselijk dat werkgevers zonder tussenkomst van werknemersvertegenwoordiging loonafspraken maken om de loonkosten te drukken? Zo nee, waarom vindt u het wel wenselijk?
Het is allereerst de vraag of de betreffende supermarktwerkgevers de genoemde loonsverhoging hebben toegekend om de loonkosten te drukken. Daarover kan ik niet oordelen. Daarnaast geldt dat hoewel het gebruikelijk is om afspraken over arbeidsvoorwaarden vast te leggen in een cao, daartoe geen verplichting bestaat. Ook op individueel niveau kunnen afspraken over arbeidsvoorwaarden worden gemaakt. De keuze om al dan niet een cao te sluiten is aan de betrokken partijen zelf. In het algemeen juich ik het toe dat er cao’s tot stand komen.
Bent u op de hoogte van de arbeidsvoorwaardenregeling die door de Jumbo is afgesloten zonder tussenkomst van de vakbonden? Bent u ervan op de hoogte dat dit in strijd is met conventies 98 en 154 van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) op grond waarvan de vakbonden het recht en de mogelijkheid moeten hebben de belangen van de werknemers te behartigen?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat Jumbo in 2018 een arbeidsvoorwaardenregeling (AVR) Logistiek heeft gesloten met de Centrale ondernemingsraad.
In Nederland geldt het principe van contractsvrijheid. Sociale partners bepalen zelf met wie zij om tafel gaan zitten en afspraken maken. Het kader waarbinnen de onderhandelingen plaatsvinden, wordt gevormd door de relevante nationale en internationale wet- en regelgeving. Zo zien de genoemde ILO-conventies 98 en 154 respectievelijk op het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen en de taak van de overheid het proces van collectieve onderhandelingen te bevorderen. De rol van de regering ziet met name op het scheppen van de voorwaarden waarin onderhandelingen kunnen plaatsvinden; de invulling van de onderhandelingen is echter aan sociale partners zelf. Het is natuurlijk mogelijk dat cao-onderhandelingen uiteindelijk niet leiden tot het daadwerkelijk afsluiten van een overeenkomst tussen werkgevers(organisaties) en vakbonden.
Een onderneming kan ervoor kiezen om met een ondernemingsraad afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden en deze vast te leggen in een AVR. Een AVR heeft echter niet het karakter en de rechtsgevolgen van een cao. Zo is de AVR – in tegenstelling tot de cao – niet automatisch van toepassing op individuele werknemers.
Een juridische toets op de wijze waarop sociale partners invulling geven aan de onderhandelingen in relatie tot het wettelijk kader, is aan de rechter en niet aan mij.
Hoe bevordert u de totstandkoming van algemeen verbindend verklaarde cao’s conform de verplichting van de Nederlandse overheid op basis van de ILO-verdragen? Gaat u de sociale partners in de sector oproepen de collectieve onderhandelingen te hervatten en te goeder trouw te onderhandelen, aangezien de Nederlandse overheid die plicht nu niet op een juiste manier kan vervullen door de prijsafspraken van de werkgevers?
Het cao-stelsel zoals dat in Nederland geldt, is erop gericht om het maken van collectieve afspraken te bevorderen. De Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (Wet CAO) en de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet Avv) bieden daarvoor o.a. het juridisch kader. De totstandkoming en de inhoud van afspraken omtrent de arbeidsvoorwaarden is in beginsel de verantwoordelijkheid van sociale partners. Zij hebben op grond van de Wet Avv de mogelijkheid om bij mij een verzoek in te dienen tot het algemeen verbindend verklaren (avv) van cao-bepalingen. Het doel van avv is om het uitoefenen van die verantwoordelijkheid van sociale partners om collectieve afspraken te maken te ondersteunen en te beschermen. Het beoogde effect van avv is concurrentie op arbeidsvoorwaarden door onderbieding door niet gebonden werkgevers en werknemers te voorkomen. Zoals gezegd is het aan werkgevers(organisaties) en vakbonden om over de arbeidsvoorwaarden te onderhandelen en een cao af te sluiten. De ILO-verdragen omvatten overigens geen verplichting of een garantie dat er daadwerkelijk een cao tot stand komt.
Op welke wijze ziet u toe op het naleven van de ILO-verdragsverplichtingen die de Nederlandse regering heeft?
De ILO kent een toezichtmechanisme waarin op verschillende manieren naleving van de regels uit ILO-verdragen wordt bewaakt. Zo dienen lidstaten bijvoorbeeld te rapporteren over de wijze waarop de principes in ILO-verdragen worden nageleefd. De sociale partners worden bij deze rapportages betrokken. Deze rapportages worden geanalyseerd door een onafhankelijke Commissie van Experts, die daarover zijn bevindingen jaarlijks presenteert.
Het toezichtmechanisme van de ILO kent ook de procedure van het Committee on the Freedom of Association (CFA). Hier kunnen vakbonden en werknemersorganisaties bijvoorbeeld een klacht indienen wanneer in een lidstaat het principe van collectief onderhandelen, zoals vastgelegd in ILO-verdrag 98, niet correct zou worden nageleefd. Het CFA is een vaste commissie van de Beheersraad van de ILO, die tripartiet is samengesteld en onder leiding staat van een onafhankelijke voorzitter. Het CFA kan vervolgens, indien strijdigheid met genoemd verdrag wordt geconstateerd, via de Beheersraad aanbevelingen doen aan de betreffende lidstaat.
Zoals gezegd geldt in Nederland het principe van contractsvrijheid. Sociale partners bepalen zelf met wie zij om tafel gaan zitten en afspraken maken. Het kader waarbinnen de onderhandelingen plaatsvinden, wordt gevormd door de relevante nationale en internationale wet- en regelgeving. Een juridische toets op de wijze waarop sociale partners invulling geven aan de onderhandelingen dan wel of sprake is van overtreding van de ILO-conventies is aan de rechter.
Welke consequenties ondervinden werkgevers als zij handelen in strijd met de ILO-conventies?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe gaat u voorkomen dat werkgevers de vakbonden als werknemersvertegenwoordiging en de ILO-conventies negeren?
Zoals gezegd zijn collectieve onderhandelingen een zaak van werkgevers en werknemers. Zij onderhandelen samen over de arbeidsvoorwaarden en geven daarbij invulling aan cao-afspraken. Het is aan partijen om al dan niet te besluiten om een cao overeen te komen.
Deelt u de mening dat eenzijdige loonafspraken, zoals de supermarktbazen onderling hebben gemaakt, teneinde de vakbonden buiten spel te zetten ook in strijd zijn met de Mededingingswet?
Afspraken tussen concurrerende ondernemingen kunnen in strijd zijn met het kartelverbod in de Mededingingswet, voor zover zij het onderlinge concurrentieproces verhinderen of beperken. Om de sociale bescherming van werknemers niet te belemmeren, bevat artikel 16 van de Mededingingswet een cao-exceptie die het organisaties van werkgevers en werknemers toestaat om gezamenlijk cao-afspraken te maken. De toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft aangegeven uit te zoeken of de afspraken die enkele supermarkten hebben gemaakt in strijd zijn met het kartelverbod uit de Mededingingswet.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een kartelafspraak nu de afspraak niet valt onder artikel 1, eerste lid WCAO juncto artikel 6 Mw of enig andere uitzondering van de Mededingingswet?
Ik beschik niet over de nodige informatie om hier een uitspraak over te doen. Bovendien is het niet aan mij, maar aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder om dit te onderzoeken en te toetsen of er daadwerkelijk sprake is van een kartelafspraak.
Vindt u dat deze eenzijdige loonafspraak die gemaakt is door deze drie werkgeversorganisaties voor werknemers onder de VGL-cao en LMB-cao, valt onder het kartelverbod? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Op welke termijn verwacht u dat het onderzoek van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als onafhankelijk toezichthouder naar deze eenzijdige afspraak van de supermarktwerkgevers is afgerond? Welke stappen bent u van plan te nemen op basis van de uitkomsten van het ACM onderzoek?
De ACM is onafhankelijk in het verrichten van onderzoeken naar kartelafspraken. De ACM doet dit op eigen initiatief of aan de hand van (anonieme) meldingen. Op 23 februari jl. gaf de ACM naar aanleiding van berichtgeving van de NOS aan een verkennend onderzoek te zijn gestart.2 De ACM zal op basis van de uitkomst bepalen of zij tot handhaving overgaat. De ACM beschikt daartoe over verschillende instrumenten om een passende en effectieve oplossing te kiezen.
Het artikel 'Tozo-uitkering is halve sigaar uit eigen doos' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Tozo-uitkering is halve sigaar uit eigen doos»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat vele zelfstandigen zeer verbaasd zijn en zelfs flink geschrokken zijn dat de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) bij het inkomen van hun partner wordt geteld?
Mensen die de Tozo aanvroegen hadden doorgaans nog geen ervaring met het aanvragen van een uitkering, het was zogezegd een «nieuwe doelgroep». Wat een aanvraag en uitkering behelzen is dan – begrijpelijkerwijs – ook nieuw. Ik heb er dan ook alle begrip voor dat het in de onzekere tijden en de onzekere situatie waarin vele ondernemers zich bevonden lastig was om het allemaal te overzien. Ondernemers zijn daarom door SZW, VNG en Divosa zowel via gemeenten, de site van de rijksoverheid als via organisaties voor zelfstandigen geïnformeerd over de aard van de uitkering. De uitkering betreft namelijk een gezinsuitkering en wordt door aanvragers mét partner door beide partners aangevraagd. Daardoor telt de uitkering, die voor inkomsten voor het gezin zorgt, mee bij het inkomen van de partner en ontvangen beide partners voor de helft van de verstrekte gezinsuitkering een jaaropgave. Bij de genoemde communicatie richting aanvragers is daarom ook gecommuniceerd dat de uitkering gevolgen kan hebben voor de belastingen van de partners.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat een uitkering die bedoeld is om te voorkomen dat ondernemers, wiens inkomen vanwege corona is weggevallen, in de armoede belanden nu bij het inkomen van de partner wordt toegevoegd en dat daardoor een gedeelte van die uitkering weer moet worden terugbetaald?
De Tozo is in een tijd van crisis onder stoom en kokend water tot stand gekomen. Doel van het kabinet was om zelfstandigen zo snel mogelijk te helpen. Om deze reden is er voor gekozen om het inkomen van de partner bij Tozo 1 niet mee te tellen en tegelijkertijd de hogere gezinsnorm (€ 1.536,34,-) aan de ondernemer en zijn partner toe te kennen in plaats van de lagere alleenstaandennorm (1.075,44), die zou gelden als de partner in zijn geheel buiten beschouwing zou zijn gelaten. Juist omdat er geen rekening gehouden werd met het partnerinkomen en daardoor logischerwijs niet precies bekend was hoeveel inkomsten deze partner had, is het mogelijk dat over het totale inkomen te weinig loonheffing is ingehouden en afgedragen aan de Belastingdienst. Hierdoor kan bij het doen van de aangifte inkomstenbelasting blijken dat er moet worden bijbetaald. Overigens zal dit vooral voorkomen bij partners die een zodanig inkomen verdienen dat ze geen of minder recht hebben op loonheffingskorting of in een hogere belastingschijf zitten dan waar de gemeente van uit is gegaan. Vanaf Tozo 2 (1 juni 2020) zal dit zich minder voordoen omdat toen de partnerinkomenstoets is ingevoerd.
Klopt het dat hierdoor mensen huur-, zorg- en/of kinderopvangtoeslag moeten terugbetalen en dat bovendien de loonheffingskorting lager wordt?
De hoogte van de toeslagen is afhankelijk van het jaarinkomen van de ondernemer en zijn toeslagpartner. In principe heeft de verdeling van de Tozo over de ondernemer en zijn partner geen gevolgen voor het recht op of de hoogte van de toeslagen van het huishouden. Dit kan alleen het geval zijn indien de ondernemer en zijn partner wel partners zijn op basis van de Tozo, maar geen toeslagpartner van elkaar zijn. Dit zal in de praktijk niet vaak voorkomen.
Zoals bij het antwoord op vraag 3 is opgenomen kan het bij Tozo 1 zo zijn dat de inkomsten van de partner van de ondernemer niet bekend waren bij de toekenning van de Tozo waardoor er teveel algemene heffingskorting of arbeidskorting is toegepast en er dus te weinig loonbelasting is betaald aan de Belastingdienst. De gemeenten hebben wel de correcte toepassing van de wet gevolgd bij de toekenning van Tozo.
Hoeveel houden mensen die een Tozo1-uitkering hebben ontvangen en bovendien een partner hebben überhaupt nog over van deze Tozo-uitkering? Kan het dat een gezin de volledige Tozo-uitkering weer dient terug te betalen, vanwege het feit dat zij minder toeslagen en loonheffingskorting ontvangen?
Laat ik voorop stellen dat een Tozo in geen enkel geval volledig hoeft te worden terugbetaald als gevolg van het meetellen van de Tozo bij het inkomen van de partner of door een lager recht op toeslagen. Zoals bij het antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt het recht op en de hoogte van de toeslagen vastgesteld aan de hand van het jaarinkomen van de ondernemer en zijn toeslagpartner. De Tozo geldt als inkomen, is dus onderdeel van het jaarinkomen, en kan daardoor zorgen dat het recht op toeslagen lager wordt. Daar staat wel een inkomensderving tegenover als gevolg van de maatregelen om de corona-pandemie te bestrijden. Dat zorgt weer voor een hoger recht op toeslagen. De verwachting is dat de inkomensderving hoger is dan de inkomsten die de ondernemer aan Tozo ontvangt. De Tozo is immers een uitkering op het niveau van het sociaal minimum en wordt alleen toegekend als de ondernemer financieel is geraakt als gevolg van de crisis. Per saldo ligt het dus niet voor de hand dat als gevolg van het ontvangen van een Tozo-uitkering de toeslagen lager uitvallen.
Verder kan het, zoals bij het antwoord op vraag 3 is opgenomen, bij Tozo 1 zo zijn dat de inkomsten van de partner van de ondernemer niet bekend waren bij de toekenning van de Tozo waardoor er teveel algemene heffingskorting of arbeidskorting is toegepast en er dus te weinig loonbelasting is betaald aan de Belastingdienst. Deze nabetaling zal echter nooit meer bedragen dan de aan de partner toegekende Tozo. Daarnaast geldt dat over het deel van de Tozo dat aan de ondernemer toekomt, niet te weinig loonbelasting is betaald. Over dat deel vindt dus geen nabetaling plaats. Zoals ik al aangaf aan het begin, zal het dus niet voorkomen dat de volledige Tozo moet worden terugbetaald, enkel door het feit dat de Tozo meetelt bij het inkomen van de partner.
Bent u eens met de stelling dat dit betekent dat hierdoor de Tozo-uitkering gewoonweg een sigaar uit eigen doos wordt?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zie de beantwoording op de vorige vragen.
Vreest u ook, omdat dit vrijwel niet bekend is, dat er hierdoor veel mensen in grote problemen kunnen komen doordat zij hoge bedragen aan toeslagen moeten terug gaan betalen?
Nee, zie ook het antwoord op de vragen 1 en 4.
Gaat u maatregelen nemen om te voorkomen dat mensen grote bedragen aan toeslagen moeten terugbetalen? Gaat u tevens aan de slag om er voor te zorgen dat de Tozo-uitkering niet meetelt voor het toetsingsinkomen van een partner, zodat genoemde problemen verholpen zijn?
Zoals aangegeven heeft de verdeling van de Tozo over de ondernemer en zijn partner in principe geen gevolgen voor het recht op of de hoogte van de toeslagen van het huishouden. Ik zie dan ook geen reden om dit aan te passen.
Bent u tevens bekend met de problemen voor veel alleenstaande ouders dat de kinderalimentatie van de Tozo-uitkering wordt afgetrokken?2
Ik ben bekend met het artikel en de uitzending.
Deelt u de mening dat kinderalimentatie er is voor het onderhoud van de kinderen, zoals het kopen van schoolspullen, en niet kan worden gezien als inkomen van een ondernemer?
Ik kan me voorstellen dat kinderalimentatie als zodanig ervaren wordt. De Tozo en de algemene bijstand vullen echter de eigen inkomsten van een huishouden aan tot maximaal het sociaal minimum. Onder inkomsten valt bijvoorbeeld loon of andere uitkeringen. Partner- en kinderalimentatie behoren ook bij het inkomen. Omdat voor de Tozo de Participatiewet leidend is, wordt kinderalimentatie als inkomen in aanmerking genomen, vanuit de gedachte dat daarmee reeds in de kosten van levensonderhoud van het inwonende, minderjarige kind wordt voorzien. Aanvulling vanuit de algemene bijstand wordt dan niet nodig geacht. Kinderalimentatie is onder meer afhankelijk van de draagkracht van de ex-partner en het welvaartsniveau van voor de scheiding. Een hoog gezinsinkomen vóór de scheiding kan dus ook een hoge kinderalimentatie betekenen. De bijstand is een minimaregeling en ondersteunt alleen voor het hoogstnodige. Het kindgebonden budget is overigens wel afhankelijk van het inkomen van de ontvangende ouder. Het kindgebonden budget wordt dus wel hoger, naar mate het inkomen van de ondernemer daalt. Toeslagen van de Belastingdienst/Toeslagen (huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget), kinderbijslag en incidentele giften worden niet als inkomen aangemerkt.
Bent u het eens met de stelling dat kinderen hierdoor de dupe zijn en daardoor mogelijk niet mee kunnen doen op school of kunnen sporten?
De coronacrisis heeft grote gevolgen voor de sociale en economische situatie van heel veel mensen. Ondanks een uitgebreid steun- en herstelpakket betekent deze periode voor veel mensen een grote achteruitgang in inkomen. Voor kinderen van ouders die financieel moeilijk rond kunnen komen, bieden gemeenten mogelijkheden ter ondersteuning via de bijzondere bijstand. Ook bieden gemeenten en maatschappelijke organisaties voorzieningen voor kinderen in natura gericht op het meedoen. Denk aan schoolspullen, sportles en verjaardagspakketten.
Gaat u er daarom voor zorgen dat de kinderalimentatie niet meer wordt verrekend met de Tozo-uitkering?
Nee, deze wijze van verrekening is conform de Participatiewet. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om deze vragen binnen een week te beantwoorden?
De interdepartementale afstemming heeft meer tijd gekost dan verwacht waardoor dit niet is gelukt.
Het bericht dat de rechtbank opnieuw bevestigt dat Deliveroo-bezorgers gewoon werknemers zijn |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hof: Deliveroo-koeriers hebben recht op arbeidscontract»?1
Ik ben bekend met het artikel.
Gaat u nu eindelijk, aangezien de rechter opnieuw heeft aangegeven dat Deliveroo-bezorgers gewoon werknemers zijn, ervoor zorgen dat maaltijdbezorgers zeker kunnen zijn van een fatsoenlijk loon, bescherming bij ziekte en doorbetaling bij het wachten bij een restaurant?
Rechterlijke uitspraken zijn uiteraard van belang voor zowel de uitleg van bestaande regelgeving als het toezicht op de naleving van wetgeving door publieke toezichthouders. Hierop wordt bij de beantwoording van vraag 3 en 4 ingegaan.
Bezorgers die onder deze rechterlijke uitspraak vallen kunnen een arbeidsovereenkomst opeisen, waarmee (onder meer) uren inclusief wachttijden bij restaurants worden betaald en bescherming bij ziekte wordt geboden volgens de cao voor beroepsgoederenvervoer. Omdat de arbeidsovereenkomst civiel recht is, is het aan werkenden, evt. ondersteund door een vakbond, deze rechten op te eisen. Al geldt daarbij dat er ook van overheidswege toezicht is op de naleving van fiscale, socialezekerheids- en arbeidswetgeving (zie vraag 4). Overigens staat tegen de bewuste rechterlijke uitspraak nog wel de mogelijkheid van cassatie open.
In aanvulling op het bovenstaande geldt dat, vanwege specifieke kwetsbaarheden van platformwerkers, het kabinet is gestart met de uitwerking van een rechtsvermoeden van het bestaan een arbeidsovereenkomst voor platformwerkers ten behoeve van een komend kabinet. Hierbij staat de vraag centraal of en hoe een dergelijk rechtsvermoeden geoperationaliseerd kan worden, zodat het in de praktijk ondersteuning biedt aan platformwerkers.2
Hoeveel signalen heeft u en de Belastingdienst nodig om in te zien dat platformbedrijven in de maaltijdbezorging, zoals Deliveroo en Uber Eats, kwaadwillende werkgevers zijn en misbruik maken van hun werknemers door hen als schijnzelfstandigen aan de slag te laten gaan?
Een beoordeling van de vraag of sprake is van kwaadwillendheid vergt een individuele toetsing door de Belastingdienst van alle feiten en omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang bezien. Gelet op de interpretatieverschillen in beoordeling die op grond van de huidige wet- en regelgeving mogelijk zijn, kan een opdrachtgever in een geschil met de inspecteur een pleitbaar standpunt hebben dat geen sprake is van een dienstbetrekking. In dat geval kan geen sprake zijn van kwaadwillendheid zoals eerder aan Uw Kamer bericht.3 De rechter heeft voor dit specifieke geval in een civiele rechtszaak in hoger beroep wel vastgesteld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar geen uitspraak gedaan over de kwaadwillendheid van de opdrachtgever/werkgever in de zin van de handhaving door de Belastingdienst.
Overigens doet de Belastingdienst over individuele belastingplichtigen geen uitspraak op grond van zijn geheimhoudingsplicht (artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Gaat u daarom nu wel per direct handhavend optreden tegen platformbedrijven in de maaltijdbezorging?
In het geval van rechterlijke uitspraken gaan aan handhaving verschillende stappen vooraf die er in algemene zin als volgt uitzien:
De Belastingdienst voert allereerst een individuele toetsing van alle feiten en omstandigheden van het geval uit om een eigen standpunt in te kunnen nemen en te onderbouwen door middel van een onderzoek. De Belastingdienst kan niet automatisch afgaan op een gerechtelijke uitspraak waarbij de Staat der Nederlanden geen procespartij is.
Het onderzoek mondt uit in vaststelling van feiten en omstandigheden en een conclusie met betrekking tot de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Die wordt voor reactie aan de betreffende opdrachtgever voorgelegd.
Wanneer de Belastingdienst tot het standpunt komt dat sprake is van een dienstbetrekking en ten onrechte buiten dienstbetrekking wordt gewerkt, wordt een aanwijzing gegeven. Bij de aanwijzing wordt een redelijke termijn gegeven waarbinnen deze moet zijn opgevolgd.
Wanneer de aanwijzing niet of niet in voldoende mate is opgevolgd binnen de gegeven redelijke termijn zal worden gehandhaafd. Dit kan door middel van correctieverplichtingen, naheffingen en boetes, terugwerkend tot het moment dat de aanwijzing is aangegeven.
De markt van de platformbedrijven in de maaltijdbezorging bestaat hoofdzakelijk uit enkele grote spelers waarop de Belastingdienst (individueel) toezicht houdt. In antwoord op de toezegging die is gedaan in het AO Arbeidsmarktbeleid van 7 december jl. naar aanleiding van het verzoek van het lid Palland (CDA) geven wij aan dat bij de platformbedrijven in de maaltijdbezorging geen extra toezicht nodig is, omdat de Belastingdienst al toezicht uitoefent bij deze bedrijven. Omdat de markt van de platformbedrijven in de maaltijdbezorging hoofdzakelijk enkele grote spelers betreft mag de Belastingdienst op grond van zijn geheimhoudingsplicht (artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) geen verdere uitspraken over de uitvoering van dat toezicht bij deze bedrijven doen.
Naast bovenstaande geldt dat de Inspectie SZW risicogericht toezicht houdt op de naleving van de arbeidswetgeving zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), de Arbeidstijdenwet (Atw) en de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Het themaprogramma schijnconstructies, cao-naleving en fraude is onder meer gericht op mogelijke misstanden in de platformeconomie en schijnzelfstandigheid. Daar waar de arbeidswetgeving mogelijk niet wordt nageleefd, bijvoorbeeld bij te laag loon of te lange arbeidstijden, wordt nader onderzoek gedaan naar de feiten en omstandigheden waaronder gewerkt wordt. Het programma horeca en detailhandel zet in op verbetering van de naleving van de Arbeidstijdenwet bij met name jeugdige maaltijdbezorgers. Als geconstateerd wordt dat de arbeidswetgeving is overtreden wordt gehandhaafd en kan bijvoorbeeld een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Deelt u de mening dat het feit dat deze praktijken van schijnzelfstandigheid bij platformbedrijven Deliveroo en Uber Eats al jaren kan voortduren, betekent dat deze bedrijven nog nooit als kwaadwillende bedrijven door de Belastingdienst zijn aangemerkt en dus ook nog nooit een boete hebben gekregen?
Het antwoord op de vraag of een opdrachtgever kwaadwillend is, vergt een individuele toetsing van alle feiten en omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang bezien (zie ook het antwoord op vraag 3). De Belastingdienst doet over individuele belastingplichtigen geen uitspraak op grond van zijn geheimhoudingsplicht (artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Gaat u tevens aan de slag om er voor te zorgen dat Deliveroo de misgelopen sociale premies en belastinginkomsten, a 32 miljoen euro per jaar, gaat afdragen?
Ik verwijs ook naar de antwoorden op de vragen 3 en 4. De Belastingdienst doet over individuele belastingplichtigen geen uitspraak op grond van zijn geheimhoudingsplicht (artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Kunt u zich verder ook vinden in het oordeel van de rechter dat het voor zelfstandigen die een inkomen tussen de € 11,00 en € 13,00 per uur hebben het niet goed mogelijk is adequate voorzieningen te treffen in het geval van arbeidsongeschiktheid en werkloosheid?
Ik kan mij vinden in het oordeel van de rechter. Met een dergelijk inkomen lijkt het lastig voorstelbaar dat adequate voorzieningen kunnen worden getroffen en zelfstandigen zich kunnen verzekeren of reserveringen kunnen maken voor risico’s op inkomensverlies (ziekte en arbeidsongeschiktheid, werkloosheid/leegloop).
Hoe beoordeelt u verder de harde woorden vanuit de FNV dat «daadkracht ontbreekt bij de politiek» en dat vanwege het gebrek aan daadkracht van dit kabinet de misstanden bij Deliveroo konden voortduren en dat dit «feitelijk de bijl aan de wortel van de rechtsstaat zet»?2
Met de voortgangsbrieven zelfstandigen5 heeft het kabinet meermaals de afwegingen en complexiteit rondom de afbakening van zelfstandigen besproken en daarin is ook uitgebreid gewisseld en toegelicht welke knelpunten in de weg stonden aan het realiseren van maatregelen zoals een minimumtarief. Gelet op de – breed gesignaleerde – bezwaren die kleven aan een dergelijk tarief, is deze maatregel ingetrokken ondanks de grote inzet die is gepleegd om tot een werkbare minimumtarief-maatregel te komen.
Bij de reactie op het rapport van de Commissie Regulering van werk heeft het kabinet wel aangekondigd specifiek voor platformwerkers te starten met de uitwerking van een rechtsvermoeden rondom platformwerk ten behoeve van een komend kabinet6 (zie ook vraag 2).
Heeft deze rechterlijke uitspraak ook gevolgen voor andere platformbedrijven, zoals Temper, Helpling en Uber?
Deze uitspraak gaat specifiek over de situatie van Deliveroo bezorgers. Het vaststellen of een arbeidsrelatie kwalificeert als een dienstbetrekking vergt altijd een individuele toetsing van alle feiten en omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang bezien. Rechterlijke uitspraken zijn uiteraard van belang voor het ontwikkelen van beleid, de uitleg van bestaande regelgeving en het toezicht op de naleving van wetgeving door publieke toezichthouders.
De gewijzigde vliegroute van straaljagers boven Vliehors |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «vraag of juridische procedure succesvol is»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de juridische procedure die organisaties in Texel hebben aangespannen tegen het besluit om de vliegroute van straaljagers boven militair oefengebied Vliehors te wijzigen?
Ik ben op de hoogte van een juridische procedure van organisaties op Texel (waaronder de gemeente Texel) tegen een op 11 november 2020 genomen beschikking van de Inspectie Leefomgeving en Transport. Op 3 maart 2021 heeft de rechtbank Noord Holland de zaak behandeld. Een uitspraak wordt binnen een termijn van zes weken verwacht.
Deze beschikking betreft het verlenen van de omgevingsvergunning voor het veranderen van de inrichting en de voorgenomen uitvoering van werkzaamheden voor de schietrange De Vliehors en de daaraan gerelateerde wijziging van het vliegcircuit.
De aanleiding voor deze wijziging is een incident met een jachtvliegtuig in 2013 waarbij de controletoren onbedoeld is geraakt tijdens schietoefeningen. Na onderzoek naar dit incident is onder meer aanbevolen om de controletoren en de locatie van de schietdoelen (strafing targets) verder uit elkaar te plaatsen om de veiligheid voor het personeel in de controletoren te verbeteren.
De volgende zaken gaan als gevolg daarvan veranderen:
Op welke wijze is de gemeente Texel door het Ministerie van Defensie betrokken bij het besluit om de vliegroute van straaljagers boven Vliehors te wijzigen?
Omdat de schietrange De Vliehors zich op het grondgebied van de gemeente Vlieland bevindt is de gemeente Texel niet betrokken bij de aanvraag van de omgevingsvergunning. Wel is de aanvraag op de gebruikelijke manier ter inzage gelegd. De gemeente Texel heeft geen zienswijze ingediend op het ontwerpbesluit. Inmiddels heeft Defensie contact gezocht met de gemeente Texel om uitleg te geven over de aanpassingen.
Is bij het besluit om de vliegroute boven Vliehors te wijzigen, rekening gehouden met de geluidsoverlast in de noordkop van Texel? Zo nee, waarom is hier geen rekening mee gehouden? Zo ja, hoe heeft deze afweging plaatsgevonden?
Uit berekeningen van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) blijkt dat het omkeren van de vliegrichting binnen het reguliere vliegcircuit van de schietrange De Vliehors zal leiden tot een lichte geluidstoename op de drie referentiepunten op de noordkop van Texel. Het geluid blijft echter ook op die punten ruim binnen de vergunning.
Klopt het dat een juridische procedure tegen dit besluit van Defensie over de vliegroute afhankelijk is van de Crisis- en Herstelwet? Zo ja waarom?
Nee, de Crisis- en herstelwet kent enkele bepalingen waarmee voor specifieke categorieën van projecten de bestuursrechtelijke procedures worden versneld in de beroepsfase. Voor dit project zijn deze bepalingen niet van toepassing. Dat betekent dat de juridische procedure op de reguliere wijze plaatsvindt.
Klopt het dat de gemeente Texel geen beroep in kan stellen bij de bestuursrechter tegen het besluit van Defensie om de vliegroute boven Vliehors te wijzigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het staat de gemeente Texel vrij om beroep in te stellen. De gemeente heeft echter tijdens de terinzagelegging geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren gebracht. Het niet indienen van een zienswijze heeft in beginsel tot gevolg dat de gemeente niet-ontvankelijk is in het beroep, maar het is aan de rechter om daarover te oordelen.
Klopt het dat de wijziging van de vliegroute boven Vliehors voortkomt uit een plan om het Waddengebied aan te wijzen als militair oefengebied voor de NAVO?
Nee, de wijziging vindt plaats vanuit veiligheidsoverwegingen naar aanleiding van een incident uit 2013. Zie hierover ook het antwoord op vraag 2.
Zijn er vanuit het Ministerie van Defensie gesprekken gevoerd over het aanwijzen van het Waddengebied als militair oefengebied voor de NAVO?
Nee, het hogere luchtruim boven het Waddengebied maakt reeds deel uit van een militair oefengebied, ook voor bondgenootschappelijk gebruik.
Deelt u de mening dat er gekozen moet worden voor een alternatieve vliegroute om geluidsoverlast te voorkomen?
Om de veiligheid van het personeel in de controletoren te verbeteren is gekozen voor deze aanpassing van het vliegcircuit en de daarbij behorende verplaatsing van de oefendoelen. Bij de afweging is zorgvuldig gekeken naar de gevolgen van de wijziging op de geluidssituatie. De geluidsbelasting van de nieuwe situatie valt ruim binnen de vergunde norm.
Bent u bereid om te kiezen voor de alternatieve vliegroute via de kustlijn van de Noordzee, die door Texel is voorgesteld? Zo nee, waarom niet?
Nee, achter de oefendoelen bevindt zich een onveilige zone, doordat munitie verder kan reiken dan het doel zelf.
Bij de door Texel voorgestelde vliegroute komt deze onveilige zone buiten het vergunde gebied van de schietrange De Vliehors in het voor publiek toegankelijk deel van het eiland te liggen.
Daarnaast wordt met dit voorstel de afstand tussen de controletoren en de locatie van de oefendoelen niet vergroot en daarmee de veiligheid niet verbeterd.
Minder geld voor Texel, Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Beemster en Den Helder uit gemeentefonds |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «De andere Waddeneilanden zijn »voordeelgemeenten», maar Texel loopt half miljoen mis uit Gemeentefonds»?1
Deelt u de mening dat het vreemd is dat Texel, als enige Waddeneiland, minder geld uit het gemeentefonds krijgt? Waarom is Texel geen voordeelgemeente? Kunt u toelichten hoe dit mogelijk is?
Bent u het eens dat juist Texel, als Waddeneiland, vanwege haar ligging en grootte, hogere kosten heeft voor het bouwen van huizen, openhouden van scholen en het realiseren van goede zorg?
Kunt u zich dan ook voorstellen dat Texelaars zeer verbaasd zijn over het feit dat zij, ondanks die bijzondere positie die dit Waddeneiland heeft, minder geld vanuit het Rijk ontvangen?
Vindt u het bovendien niet extra schrijnend dat Texel nu minder inkomsten van het Rijk krijgt, terwijl het SCP-onderzoek »Als werk weinig opbrengt»2 juist laat zien dat er op de Wadden veel werkende armen leven?
Bent u het daarom dan ook eens dat de bijzondere positie van de Waddeneilanden en het feit dat er veel werkende armen leven, er voor zorgen dat juist de Waddeneilanden extra aandacht en financiële steun nodig hebben?
is het waar dat, naast Texel, ook veel andere gemeenten in Noord Holland, zoals Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Beemster en Den Helder, er door de herverdeling van het gemeentefonds fors op achteruit gaan?
Maakt u zich daarnaast ook geen grote zorgen dat, door het verlagen van de bijdrage vanuit het Gemeentefonds, deze gemeenten in Noord-Holland mogelijk op belangrijke zaken zoals het bouwen van de zeer noodzakelijke woningen, schoolhuisvesting, het zwembad of de bibliotheek moeten gaan bezuinigen? Deelt u de mening dat, naast de grote gevolgen van de coronacrisis op de Waddeneilanden door het missen van de inkomsten uit toerisme, Texel nog eens extra wordt geraakt?
Kunt u zich voorstellen dat de inwoners van deze gemeenten het gevoel krijgen dat zij onvoldoende gehoord worden in Den Haag?
Bent u daarom bereid om het besluit om minder geld voor de gemeenten Texel, Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Beemster en Den Helder uit het Gemeentefonds ter beschikking te stellen,te heroverwegen en juist extra te investeren in deze gemeenten?
Door NOW gratis overwerken |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat werknemers die vanwege corona minder kunnen werken min-uren opbouwen, zoals in de detailhandel, waardoor zij later in het jaar gratis moeten overwerken?
Ja.
Deelt u de mening dat aan werknemers die vanwege de coronacrisis niet kunnen werken, niet gevraagd kan worden om deze uren op een later moment in te halen?
De werkgever heeft een loondoorbetalingsverplichting, ook als de arbeid geheel of gedeeltelijk niet is verricht. Dat betekent dat de werkgever in principe de werknemer niet kan verplichten niet-gewerkte uren in een andere maand in te halen. Dat tijdens de sluiting van het bedrijf de werknemers wel beschikbaar waren voor het uitvoeren van de werkzaamheden, maar niet konden werken door de corona-maatregelen, is een risico dat voor rekening van de werkgever komt. Dit betekent dat een werknemer in beginsel niet kan worden verplicht om niet-gewerkte uren in te halen, tenzij sprake is van een uitzondering doordat dit bijvoorbeeld in de cao of individuele arbeidsovereenkomst is opgenomen. Jaarurensystematiek wordt altijd met vakbonden afgesproken.
Het is aan cao-partijen, of werkgevers en werknemers samen om af te spreken hoe eerder gemaakte afspraken zich verhouden tot de corona-crisis, bijvoorbeeld in het geval van een jaarurennorm. Eerder is er in een bestuurlijk overleg met de sociale partners aandacht gevraagd voor dit onderwerp.
Als partijen er niet uitkomen, of als buiten de gemaakte afspraken om niet-gewerkte uren moeten worden ingehaald, kunnen partijen dit aan de rechter voorleggen.
Bent u tevens van mening dat minuren de verantwoordelijkheid van de werkgever en zeker niet van de werknemer zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de grote zorgen dat er bij de FNV concrete voorbeelden binnenkomen van werkgevers in de detailhandel die nu al bij hun werknemers aangeven dat zij die min-uren later dienen in te halen dan wel worden gekort op hun vakantie-uren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat als een werknemer buiten zijn schuld niet kan werken het niet geoorloofd is dat de werkgever deze werknemer dwingt om deze uren later in te halen dan wel te verrekenen met vakantie-uren?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u er voor zorgen dat werknemers, die vanwege de sluiting van de winkels thuis zitten, niet gedwongen worden hun uren in te halen oftewel coronacorvee moeten doen? Op welke manier gaat u dit realiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereind om de Inspectie SZW op deze bedrijven af te sturen?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van arbeidswetten zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) de Arbeidstijdenwet (Atw) en de Arbeidsomstandighedenwet. De Inspectie kan bij overtreding daarvan verschillende bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten inzetten, zoals een waarschuwing, eis, boete of last onder dwangsom, met als doel om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. In deze aangelegenheid is het echter, zoals bij vraag 2 tot en met 6 verwoord, aan de cao-partijen of aan de werkgever en werknemers om hier gezamenlijk afspraken over te maken.
Ziet u ook een mogelijk verdienmodel als bedrijven nu NOW-steun ontvangen en later hun medewerkers laten overwerken?
De NOW is een subsidie en treedt niet in het arbeidsrecht. De werkgever handelt vanuit de NOW bezien correct, want hij heeft het salaris doorbetaald. Het is aan cao-partijen, werkgevers en werknemers om afspraken te maken over min-uren. Indien cao-bepalingen niet worden nageleefd door partijen, kan dit aan de rechter worden voorgelegd. Het is aan de rechter om hierover een oordeel te vellen.
Vindt u dat de uren die worden betaald met NOW-steun juridisch kunnen worden gezien als werkuren?
Voor de NOW maakt het geen verschil of uren daadwerkelijk gewerkt zijn of niet. Dat is inherent aan de regeling: de regeling is erop gericht om werkgevers te ondersteunen bij het in dienst houden van personeel als er sprake is van omzetverlies. Dit geldt voor bedrijven die volledig gesloten zijn als gevolg van de maatregelen tegen het Corona-virus, maar ook voor bedrijven die gewoon open zijn maar als gevolg van Corona een verminderde omzet hebben. Om alle ondernemers die te maken hebben met omzetverlies te steunen, wordt in de NOW geen onderscheid gemaakt naar of de uren wel of niet gewerkt worden.
Betekent dit dan ook als een bedrijf NOW krijgt, dat de uren waarvoor NOW wordt ontvangen niet als min-uren mogen worden aangemerkt? Zo ja, bent u bereid, indien werkgevers dit doen, maatregelen te treffen tegen deze werkgevers, zoals het invorderen van de NOW over de ingediende minuren, immers dit zijn dan ook geen gewerkte uren? Zo nee, deelt u de mening dat de NOW bedoeld is om banen, en daaraan gekoppelde gewerkte uren, overeind te houden?
Het doel van de NOW is behoud van werkgelegenheid. Binnen de NOW regeling staan voorwaarden waaraan een werkgever moet voldoen. In de NOW zijn geen voorwaarden opgenomen over niet-gewerkte uren. Het is niet mogelijk en niet wenselijk om de regeling op dit punt met terugwerkende kracht aan te scherpen.
Bent u daarom bereid om de NOW met terugwerkende kracht zo aan te passen dat het niet mogelijk is voor een bedrijf die NOW krijgt werknemers minuren te laten inhalen?
Zie antwoord vraag 10.
Sociale ondernemingen die niet alle coronasteun ontvangen |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Sociale onderneming De Oude Keuken tussen wal en schip met coronasteun»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat sociale ondernemingen, zoals De Oude Keuken, een enorm belangrijke rol en functie hebben in de samenleving, bijvoorbeeld bij het aan het werk helpen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt?
Sociale of maatschappelijke ondernemingen kunnen een belangrijke rol spelen bij het aanpakken van maatschappelijke vraagstukken op het terrein van bijvoorbeeld de arbeidsparticipatie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, maar ook op andere terreinen zoals energie en klimaat, zorg en onderwijs. In beginsel kunnen alle ondernemingen een bijdrage hieraan leveren, maar vanwege hun focus op maatschappelijke impact nemen sociale ondernemingen hierbij een bijzondere positie in2.
Maakt u zich ook grote zorgen, gezien sociale ondernemingen vaak weinig buffers hebben, dat er door deze coronacrisis veel sociale ondernemingen op omvallen staan?
De coronacrisis hakt er bij iedereen in en dat is voelbaar in alle sectoren, bij werkenden, burgers en bij alle ondernemingen waaronder de sociale ondernemingen. Het kabinet spant zich daarom in om zo goed als kan baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen. Het kabinet zet zich hier vanaf de start van de crisis voor in door middel van de omvangrijke steun- en herstelpakketten, waaronder de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), de Tegemoetkoming in de Vaste Lasten (TVL) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Het generieke steun- en herstelpakket ademt mee en leidt daarmee automatisch tot meer steun voor ondernemers die langer dicht moeten.
Bent u van mening dat het hebben van een «verkeerde» SBI-code, hetgeen het geval is bij De Oude Keuken en bij andere sociale ondernemingen met een horecafunctie, er niet toe mag leiden dat zij geen aanspraak kunnen maken op alle noodzakelijke overheidssteun, zoals de Eenmalige opslag Horeca Voorraad en Aanpassingen (HVA)?
Vanaf het vierde kwartaal 2020 kunnen alle sectoren gebruik maken van de TVL (met uitzondering van de financiële instellingen) ongeacht de SBI-code. Dat geldt dus ook voor sociale ondernemingen zoals De Oude Keuken. De TVL-tegemoetkoming wordt berekend met behulp van de SBI-code waarmee per sector het vastelastenpercentage kan worden vastgesteld. Een onderneming kan TVL alleen op basis van de SBI-code van de hoofdactiviteit aanvragen. De TVL-subsidie wordt op basis van het hele omzetverlies berekend, inclusief het omzetverlies van de nevenactiviteit3.
De opslag HVA is gericht op bedrijven met een hoofdactiviteit SBI-code 56 eet- en drinkgelegenheden en geldt dus niet voor andere ondernemingen met ook een horecafunctie.4 Indien een onderneming kan aantonen dat bij de activiteiten waarmee de onderneming op 15 maart 2020 was ingeschreven in het handelsregister een andere SBI-code voor hoofdactiviteit passend zou zijn, dan kan deze onderneming daar binnen de gestelde termijnen beroep op doen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Om voor de HVA in aanmerking te komen moet dit dus om de hoofdactiviteit met SBI-code 56 eet- en drinkgelegenheid gaan.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat sociale ondernemingen met een verkeerde SBI-code toch de hoognodige overheidssteun krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, omdat de problemen bij sociale ondernemingen breder spelen dan alleen een verkeerde SBI-code, in overleg met Social Enterprise Nederland extra steun aan sociale ondernemingen te bieden zodat zij deze coronacrisis doorkomen?
In de brief van 21 januari jl. heeft het kabinet het economische steun- en herstelpakket vanaf Q1 2021 fors uitgebreid.5 Het kabinet heeft blijvend oog voor de impact van de crisis en de beperkende maatregelen. De afgelopen maanden is er vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat veelvuldig contact geweest met het bedrijfsleven en verschillende branche- en belangenorganisaties, waaronder met Social Enterprise Nederland. Deze gesprekken zet het kabinet de komende tijd voort.
Opslag van nucleair afval net over de grens |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Onrust over opslag nucleair afval net over de grens»?1
Ja.
Begrijpt u dat mensen in de grensstreek van Groningen en Drenthe zich ongerust maken over de risico’s van de opslag van kernafval in zoutkoepels in het aanliggende Emsland? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de ongerustheid over de risico’s van een eventuele eindberging van radioactief afval in Emsland. Het Ministerie van IenW heeft regelmatig contact met de betrokken Duitse overheden en zal participeren in inspraakprocedures. Ik vind het belangrijk dat ook Nederlandse burgers inspraak hebben bij besluitvorming over een Duitse eindberging als die in de buurt van de grens met Nederland zou komen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Op dit moment heeft Duitsland geen concreet voornemen om radioactief afval in zoutkoepels in Emsland, of elders, op te slaan. Wat wel aan de orde is, is dat de Duitse overheid een proces is gestart voor een locatiekeuze voor een eindberging voor hoogradioactief afval. Daarover heeft het Duitse Bundesgesellschaft für Endlagerung (BGE) in het najaar een tussenrapportage2 gepubliceerd met de resultaten van de eerste analyse van bestaande geologische gegevens over de ondergrond van Duitsland. De tussenrapportage onderscheidt enerzijds de gebieden die ongeschikt zijn voor de definitieve berging van hoogradioactief afval, en anderzijds de gebieden die wijzen op een mogelijk geschikte geologische situatie. In deze 90 mogelijk geschikte deelgebieden, die gezamenlijk 54 procent van de oppervlakte van Duitsland beslaan, lijkt het de moeite waard om in het verdere verloop van de procedure nader onderzoek te doen, aldus de tussenrapportage. Een deel van de mogelijk geschikte gebieden bevindt zich aan of in de buurt van de grens met Nederland.
De verdere planning van het proces voor locatiekeuze is als volgt, aldus BGE op haar site www.bge.de. BGE werkt een locatievoorstel uit voor regio's die in fase twee bovengronds zouden kunnen worden verkend. Daarbij zal het publiek actief worden geïnformeerd en zal het publiek gelegenheid tot inspraak worden geboden, conform de verplichtingen van het Verdrag van Aarhus. Ook in verdere fasen van het proces zal gelegenheid tot inspraak worden geboden. «Het publiek» betreft iedereen, dus – indien zo’n locatie nabij Nederland zou zijn – ook inwoners, organisaties en overheden van Nederland.
Is het u bekend dat in Groningen en Drenthe in het verleden veel bezorgdheid, onrust en protest is geweest tegen plannen om kernafval in zoutkoepels in Noord-Nederland op te slaan? Zo ja, welke lessen dienen hier naar uw oordeel uit te worden getrokken?
Het is mij bekend dat onderzoek in een eerder stadium tot bezorgdheid in verschillende regio’s heeft geleid. Ik vind het van groot belang om mensen tijdig te betrekken bij het proces van het tot stand brengen van een eindberging. Ik heb daarom in 2019 een meerjarige opdracht gegeven om daartoe een participatief besluitvormingsproces te doordenken, gericht op een maatschappelijke overeenstemming over eindberging van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen. Het Rathenau Instituut is de uitvoerder van deze opdracht.3
Hiermee is een traject gestart waarin op participatieve wijze een maatschappelijk proces wordt ontworpen rond de besluitvorming over eindberging van radioactief afval. Het Rathenau Instituut zal de opgedane resultaten en bevindingen gebruiken om mij te adviseren over de te nemen stappen in een maatschappelijk gedragen besluitvormingsproces rond eindberging van radioactief afval.
Bent u bereid om aan de Duitse regering de zorg en onrust van Nederlanders in de grensstreek over te brengen over de ontwikkeling van plannen om kernafval in zoutkoepels? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat Nederlandse overheden en burgers inspraak hebben bij de besluitvorming in Duitsland. Het VN-Verdrag van Espoo4 verplicht Duitsland ertoe om Nederland in het zoekproces naar een geschikte locatie te betrekken bij mer-procedures. Inspraak is om die reden mogelijk via de door de Duitse overheid te zijner tijd aan te geven route.
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 2, heeft de Duitse overheid vooralsnog geen concrete plannen omtrent de ondergrondse opslag van radioactief afval, maar is er sprake van onderzoek naar mogelijk geschikte aardlagen. Als locatiekeuze in Duitsland aan de orde komt, zal inspraak door het publiek mogelijk zijn. Als Duitsland dan locaties in de buurt van de grens met Nederland zou gaan overwegen, moeten ook de mensen aan de Nederlandse zijde van de grens worden geïnformeerd en moet hen gelegenheid tot inspraak worden geboden: dit is geregeld in het VN-verdrag van Espoo.
Zowel Duitsland, Nederland als de Europese Unie behoren al sinds 1991 tot de ondertekenaars van het VN-verdrag van Espoo. In het Verdrag van Espoo zijn de verplichtingen van partijen vastgelegd om inspraak door buurlanden op een milieueffectrapport te organiseren wanneer er sprake is van mogelijk belangrijke nadelige milieueffecten over de grenzen heen. Het bevat ook de algemene verplichting van staten om elkaar op de hoogte te stellen en te raadplegen over alle grote projecten die worden overwogen die over de grenzen heen een aanzienlijke nadelige milieu-impact kunnen hebben.
Daarnaast overleggen de Nederlandse en Duitse landelijke overheden sinds 1977 jaarlijks over kerninstallaties en nucleaire veiligheid in het grensgebied in de Nederlands-Duitse commissie inzake kerninstallaties (NDKK).
Het gaat in dit stadium van het Duitse onderzoek om een wetenschappelijke oriëntatie op mogelijke locaties. Daarover hoeft Duitsland Nederland niet in te lichten, maar zij heeft dit wel gedaan. Voorafgaand aan de publicatie van de tussenrapportage2 heeft de Duitse overheid de Nederlandse overheid in NDKK-verband geattendeerd op de verschijning ervan.
Bent u bereid de Duitse regering te verzoeken af te zien van de opslag van kernafval in zoutkoepels in de grensstreek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze worden Nederlandse overheden en burgers betrokken bij de besluitvorming in Duitsland en op welke wijze kunnen zij bedenkingen en bezwaren kenbaar maken?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het, mede gelet op het voorzorgsprincipe, ongewenst om kernafval dat vele eeuwen gevaarlijk blijft in zoutkoepels op te slaan? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zal de ANVS te zijner tijd, als er een vergunning voor een eindberging aangevraagd wordt, de veiligheid beoordelen.
Berging in de diepe ondergrond wordt op dit moment, ook internationaal, 5 6, gezien als de meest veilige en duurzame wijze om hoogradioactief afval op de lange termijn te beheren.7 Gericht technisch onderzoek moet uitwijzen welke aardlagen in een land geschikt of niet geschikt zijn. Als het ontwerp voor een eindberging daadwerkelijk ontwikkeld wordt, is er een vergunning nodig voor de bouw en exploitatie.
Acht u het mogelijk dat het met zekerheid te voorspellen is dat aan het opbergen van kernafval in zoutkoepels geen gevaren kleven voor mensen en hun leefomgeving? Zo ja, op basis waarvan?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u, met de kennis van nu, dat het niet verantwoord is om kernafval in Nederland, meer in het bijzonder in Noord-Groningen, waar in de jaren ’70 van de vorige eeuw serieuze plannen toe bestonden, op te slaan in zoutkoepels die bloot kunnen staan aan bodembeweging al dan niet veroorzaakt door winning van aardgas of grondstoffen uit de ondergrond? Zo nee, waarom niet?
De mogelijke invloed van seismische activiteit wordt meegenomen in de beoordeling van de veiligheid van een eindberging.
Reisbeperkingen |
|
Cem Laçin , Lammert van Raan (PvdD), Suzanne Kröger (GL), Corrie van Brenk (PvdA), Chris Stoffer (SGP), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de internationale reisbeperkingen per land en van andere Europese landen die zij ingesteld hebben om influx van nieuwe coronavarianten te bestrijden?
In de bijlage treft u een overzicht.
Kunt u uitleggen hoe de reisbeperking van niet-noodzakelijke reizen van bijvoorbeeld Finland en België is vastgelegd en zich verhoudt tot de Europese regelgeving?
In Finland en België zijn respectievelijk tot 25 februari 2021 en 1 maart 2021 in- en uitreisbeperkingen binnen EU- en Schengengebied van kracht. Beide landen hebben hier een aantal groepen reizigers, zoals zorg- en transportpersoneel en dringend familiebezoek, op uitgezonderd. Daarnaast hebben Finland en België binnengrenscontroles ingesteld om iedere reiziger individueel te kunnen controleren. Met deze controles hebben de lidstaten meer handvatten om te controleren of een persoon een noodzakelijke reis maakt. Zij mogen echter niet, louter op basis van de niet-noodzakelijkheid van een reis, personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen de toegang weigeren. Er moet individueel worden beoordeeld of iemand een gevaar vormt voor de volksgezondheid. Daarnaast kan een Europese lidstaat op basis van de Schengengrenscode niet zonder meer (tijdelijk) binnengrenscontroles invoeren, hiervoor gelden strikte voorwaarden. België en Finland hebben het invoeren van binnengrenscontroles conform Europese procedures gemeld aan de Europese Commissie (EC) en Europese lidstaten.
Kunt u uitleggen hoe reisbeperkingen van niet-noodzakelijke reizen binnen het Schengengebied gerealiseerd kunnen worden binnen de Nederlandse juridische kaders? Bent u bereid dergelijke beperkingen in te voeren?
Het kabinet heeft verschillende maatregelen getroffen om de verspreiding van COVID-19 via buitenlandse reisbewegingen te beperken. Het kabinet heeft daarnaast nog een aantal maatregelen in voorbereiding, zoals de verplichte quarantaine en een negatieve testuitslag voor inreizende automobilisten. Het aantal niet-noodzakelijke reisbewegingen is mede daardoor reeds sterk gereduceerd. Uw Kamer is op 13 januari jl. geïnformeerd over het feit dat het invoeren van een noodzakelijkheidsverklaring voor vertrek juridisch zeer complex is. Een dergelijke voorwaarde behelst een enorme inperking van de individuele vrijheid van burgers en is voor vervoerders praktisch onuitvoerbaar te controleren.1
Het kabinet stelt zich voorts op het standpunt dat het herinvoeren van de binnengrenscontroles, op grond van de Schengengrenscode naar voorbeeld van België en Finland, eveneens een te ingrijpend middel is met grote gevolgen voor het vrije verkeer van personen en goederen. Daarnaast hebben de Europese regeringsleiders eind januari ook besloten dat een verbod op niet-noodzakelijke reizen binnen de EU onwenselijk is, maar dat deze reizen wel dringend moeten worden ontmoedigd. Hier sluit de Nederlandse aanpak op aan.
Het enkel herinvoeren van grenscontroles betekent daarnaast niet dat er daarmee ook een grondslag ontstaat voor toegangsweigering van EU-burgers. Die grondslag zou kunnen worden gezocht in het Vreemdelingenbesluit, maar alleen als iemand een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of volksgezondheid. De beoordeling hiervan zal altijd individueel gemotiveerd moeten worden. De bepaling van de noodzakelijkheid van de reis staat hier verder los van. Het kabinet acht het derhalve op dit moment niet proportioneel, juridisch kwetsbaar en moeilijk uitvoerbaar om niet-noodzakelijke reizen te verbieden.
Kunt u het OMT om een breed advies vragen over verdere maatregelen om de risico’s van verspreiding van de verschillende coronavarianten te beperken en dit met de Kamer delen voor het algemeen overleg Luchtvaart op 4 februari a.s.?
Het OMT is eind januari gevraagd om advies of er aanvullende maatregelen nodig zijn, zoals extra vliegverboden. In haar 97e advies (deel II) heeft het OMT aangegeven dit niet noodzakelijk te achten, gezien de overige maatregelen die voor reizigers van kracht zijn geworden, zoals de dubbele negatieve testverplichting. Het kabinet neemt op dit moment dan ook geen aanvullende maatregelen voor reizigers uit hoogrisicogebieden, naast de al aangekondigde maatregelen zoals het verplichten van de quarantaine, een verplichte registratie en een negatieve PCR-testuitslag voor inreizende automobilisten.2
Land
Extra maatregelen i.v.m. mutaties
België
Sinds 25/01 moeten alle personen die vanuit het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika en Zuid-Amerika naar België reizen verplicht 10 dagen in zelfquarantaine. Dit moet met een verplichte PCR-test op dag 1 en dag 7 na aankomst in België. Deze maatregel is aanvullend op de geldende inreisbeperkingen.
Niet-noodzakelijke reizen van en naar België zijn van 27/01 tot 01/03 verboden. Strikt noodzakelijke reizen zijn mogelijk onder strenge voorwaarden en in bezit van «verklaring op eer». O.a. grensarbeiders en zakenreizigers blijven uitgezonderd.
Personen die geen hoofdverblijfplaats in België hebben dienen over een negatief testresultaat te beschikken, niet ouder dan 72 uur voor vertrek. Reizigers die niet via een vervoerder naar België komen en voor maximaal 48 uur in België blijven zijn uitgezonderd, dit geld ook voor luchttransfers.
Duitsland
Per 30/01 tot 17/02 geldt een inreisverbod voor vliegtuig/bus/trein/schip voor het VK, Ierland, Portugal, Brazilië en Zuid-Afrika.
Er geldt een testverplichting voor alle reizigers, niet ouder dan 48 uur voor vertrek. Op Länderniveau gelden verschillende regels. Zo maakt Noordrijn-Westfalen een uitzondering voor grensverkeer dat niet langer dan 24 uur in het land verblijft.
Sinds 14 februari zijn de Duitse grenzen met Tsjechië en Tirol (Oostenrijk) gesloten, vanwege de aanwezigheid van de Zuid-Afrikaanse variant aldaar. Forenzen uit Tsjechië en Tirol (Oostenrijk), die werken in cruciale sectoren, mogen Duitsland wel inreizen. Daarnaast zijn noodzakelijke reizen – waaronder goederenvervoer -uitgezonderd, mits zij hun reis vooraf aanmelden, men een negatieve testverklaring kan overleggen en in quarantaine gaat.
Finland
In Finland zijn tot 25 februari 2021 in- en uitreisbeperkingen van kracht voor zowel Finse ingezetenen als EU/Schengenburgers. Op deze in-en uitreis beperkingen zijn een aantal essentiële reizen gedefinieerd, zoals zorg- en transportpersoneel en voor reizen familiebezoek, die uitgezonderd zijn.
Er geldt geen testverplichting, maar een advies voor reizigers om zich te laten testen.
Frankrijk
Per 31/01 geldt een reisverbod voor niet-noodzakelijke (vlieg)reizen van en naar Frankrijk en de Franse overzeese gebieden. Dit verbod geldt voor alle landen, met uitzondering van lidstaten van de Europese Unie, Andorra, IJsland, Liechtenstein, Monaco, Noorwegen, San Marino, Zwitserland en Vaticaanstad. Daarnaast geldt er een uitzondering voor personen woonachtig in Frankrijk, mits zij vóór 31/01 jl. zijn vertrokken uit Frankrijk.
Reizigers die een dergelijke reis willen maken, dienen in het bezit te zijn van een noodzakelijkheidsverklaring en de benodigde bewijsstukken. Deze reizigers dienen na aankomst 7 dagen in quarantaine te gaan en zich na deze periode te laten testen.
Er geldt een algemene testverplichting voor alle reizigers, ongeacht modaliteit. Alle reizigers moeten beschikken over een PCR-testuitslag, die niet ouder is dan 72 uur voor vertrek.
* De informatie in deze tabel is aan (dagelijkse) verandering onderhevig.
Beslaglegging op compensatie door de Belastingdienst |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u reageren op de volgende casus? Ouders zijn aangemerkt als slachtoffer van de kinderopvangtoeslagaffaire. Medio juni is door de wsnp-rechter1 een schone lei afgegeven na drie jaar schuldsanering. In december geeft de bewindvoerder aan dat de nieuw te ontvangen compensatie dient te worden gebruikt om de openstaande boedelrekening te voldoen.
De ouders die geraakt zijn door de toeslagaffaire verdienen een schone lei, zodat zij zonder schulden en met geld uit de compensatie een nieuwe start kunnen verwezenlijken. Dat is de inzet van het kabinet. Het recht op compensatie volgt uit Wet hardheidsaanpassing Awir die op 7 juli 2020 in werking is getreden. Eén van de doelen van deze spoedwet is om de ouders die getroffen zijn door de kinderopvangtoeslag problematiek zo snel mogelijk tegemoet te komen.
Er zijn echter ouders op wie de wettelijk schuldsaneringsregeling (Wsnp: wettelijke schuldsanering natuurlijke personen) van toepassing was op het moment dat deze wet in werking trad. Wordt aan die ouders na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling een tegemoetkoming uitgekeerd, dan geldt op basis van de Faillissementswet dat die tegemoetkoming alsnog onder het wsnp-beslag en daarmee de boedel valt. Alhoewel dat vanuit het perspectief van de schuldeiser logisch is,vindt het kabinet dit een onwenselijk effect voor de gedupeerde ouders.
Daarom ben ik in gesprek met schuldeisers en betrokken partijen om te komen tot een oplossing die recht doet aan de verschillende belangen.
De beoordeling van specifieke praktijksituaties is voorbehouden aan de bewindvoerder en aan de rechter. Ik kan slechts in algemene zin het volgende opmerken over de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna ook: wsnp). Op basis van de Faillissementswet (Fw) bestaat de boedel waaruit de boedelkosten moeten worden voldaan en waaruit de betrokken schuldeisers na afloop van de schuldsaneringsregeling voor zover mogelijk een uitkering ontvangen, uit de goederen die de schuldenaar heeft op het moment dat hij tot de schuldsaneringsregeling wordt toegelaten en de goederen die hij gedurende de termijn van die regeling verkrijgt. De termijn van de schuldsaneringsregeling bedraagt in beginsel drie jaar op basis van de Fw. Als de schuldenaar zijn wsnp-verplichtingen naar behoren nakomt, kan de rechter hem na verloop van deze termijn een «schone lei» verlenen op basis van de Fw. De bewindvoerder stelt vervolgens een zogenoemde slotuitdelingslijst op die de basis vormt voor de verdeling van de boedel onder schuldeisers. Verkrijgt de schuldenaar goederen na afloop van de genoemde termijn, dan vallen die in beginsel niet in de boedel. Dit geldt alleen niet voor baten die zijn vrijgekomen na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling, maar die voortvloeien uit een aanspraak die gedurende die termijn is ontstaan. Die baten vallen dan alsnog onder het wsnp-beslag, zodat ten aanzien van deze baten de schuldsaneringsregeling niet is opgehouden te bestaan. De bewindvoerder kan – als behartiger van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers – dan dus nog aanspraak maken op deze baten.
Op 7 juli 2020 is de Wet hardheidsaanpassing Awir in werking getreden. Eén van de doelen van deze spoedwet is om de ouders die getroffen zijn door de kinderopvangtoeslag problematiek zo snel mogelijk tegemoet te komen. Er zijn ouders op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing was op het moment dat deze wet in werking trad. Wordt aan die ouders na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling een tegemoetkoming uitgekeerd, dan geldt op basis van de eerder genoemde bepalingen uit de Faillissementswet dat die tegemoetkoming alsnog onder het wsnp-beslag en daarmee de boedel valt.
Bent u voornemens een beslagverbod in te voeren voor compensatie die wordt uitgekeerd aan slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire, zodat alle gedupeerde ouders hun compensatie kunnen houden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt alles in het werk gesteld om voor de ouders een oplossing te bewerkstelligen. Zoals ook toegelicht in de Vijfde voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag ben ik mede naar aanleiding van de Motie Omtzigt, in gesprek met publieke en private schuldeisers om te komen tot een oplossing voor de schulden van de gedupeerde ouders, waaronder ouders in een WSNP-traject. Publieke schuldeisers hebben reeds toegezegd dat zij de schulden van alle gedupeerde ouders, met uitzondering van schulden die voortvloeien uit ernstige fraude of strafrechtelijke feiten, zullen kwijtschelden.
In de gesprekken met private schuldeisers is ook aandacht voor de belangen van de private schuldeisers. Ik ben mij daarbij bewust van de door uw Kamer aangenomen motie Wilders, die oproept om indien nodig de schulden van private schuldeisers over te nemen. Voor ouders die na de kwijtscheldingen van de vorderingen van publieke schuldeisers nog openstaande schulden hebben, wordt onderzocht hoe zij hun compensatie alsnog zo veel mogelijk zelf kunnen behouden.
Indien een wsnp-rechter de schuldsanering na drie jaar beëindigt, kan de wsnp-bewindvoerder na die datum alsnog beslag leggen op de voorlopig toegekende compensatie? Zo ja, waaruit volgt dit, en acht u dit wenselijk?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord dat ik u eerder heb gegeven op vraag 1. Het kabinet vindt het onwenselijk als de compensatie niet (voor een groot deel) ten goede komt aan de gedupeerde zelf, maar is zich tegelijkertijd terdege bewust van de belangen en rechten van schuldeisers. Daarom streef ik in de gesprekken met schuldeisers en met organisaties als de Recofa en de Branchevereniging van WSNP Bewindvoerders (BBW) naar een oplossing die zowel recht doet aan de belangen van de gedupeerde ouders, als van deze schuldeisers.
Bent u bekend met signalen van personen van wie de wsnp-bewindvoerder beslag legt op de (voorlopig) toegekende compensatie? Wat doet u met die signalen?
Op dit moment zijn signalen van beslag door een WSNP-bewindvoerder na beëindiging van een WSNP mij niet bekend. Er zijn mij wel signalen bekend van een WSNP-traject waarbij de beëindiging wordt uitgesteld in verband met de mogelijke uitkering van de compensatie. Hierover verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Leijten.2
Klopt het dat de Belastingdienst heeft beloofd dat ouders het ontvangen bedrag niet hoeven terugbetalen? Hoe rijmt u dit met de mogelijkheid dat bewindvoerders beslag leggen op de compensatie om openstaande schulden – mogelijk ook aan de Belastingdienst – te betalen?
Ik heb toegezegd dat het compensatie bedrag niet teruggevorderd zal worden door de Belastingdienst. Daarnaast heb ik toegezegd alles in het werk te stellen zodat een nieuwe start kunnen maken zonder schulden, met behoud van een zo groot mogelijk deel van de compensatie. Hierover verwijs ik terug naar het antwoord vraag 2.
Welke gevolgen heeft het predicaat «opzet/grove schuld» in deze casussen voor de schuldsanering en eventuele beslaglegging?
Zoals aan u toegelicht in de feitelijke beantwoording op de POK, zijn uit de interne reconstructie ten behoeve van de Auditdienst Rijk (ADR) signalen naar voren gekomen dat de kwalificatie opzet/grove schuld doorwerking had op een verzoek tot een minnelijke schuldsaneringsregeling. Bij deze kwalificatie in combinatie met een of meer belastingaanslagen of toeslagterugvorderingen boven de 10.000 euro wees de Belastingdienst een minnelijk schuldsaneringstraject, zonder inhoudelijke toets, af blijkt uit een instructie.3 In deze gevallen werd de burger aangerekend verwijtbaar te hebben gehandeld dan wel niet te goeder trouw te zijn geweest. In hoeverre deze werkwijze zich heeft voorgedaan, hoe vaak en wat de gevolgen waren voorschuldenaren, onderzoekt de ADR.
Naast het niet tot stand komen van minnelijke schuldregelingen, kan de kwalificatie er ook toe hebben geleid dat gemeenten ouders geen toegang hebben verleend tot andere vormen van gemeentelijke schuldhulpverlening en dat daardoor ook niet kon worden gewerkt aan een oplossing voor hun schulden.
Op basis van de Fw kan de rechter een schuldenaar alleen toelaten tot de schuldsaneringsregeling als de schuldenaar – kort gezegd – te goeder trouw was bij het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden.
De kwalificatie opzet/grove schuld kon er dus toe leiden dat de schuldenaar ook bij een wettelijk schuldsaneringstraject niet toegelaten werd.
In de genoemde casus is de gedupeerde ouder toegelaten tot de wsnp. Dit betekent dat de rechter de ouder te goeder trouw heeft geacht, ondanks een eventuele opzet/grove schuld-kwalificatie.
De kwalificatie opzet/grove schuld is niet langer een criterium voor het toekennen van een betalingsregeling. Om de effecten van een eerdere kwalificatie weg te nemen zullen ouders aan wie dit in het verleden onterecht is gegeven, binnenkort een getuigschrift ontvangen waarin wordt verklaard dat er geen sprake is geweest van schuld of fraude. Ook zullen de instanties die betrokken zijn bij de hersteloperatie – zoals de branchevereniging voor schuldhulpverlening, sociaal bankieren en bewindvoering (NVVK), rechtspraak, gemeenten en kredietverstrekkers – op de hoogte worden gesteld van de uitgifte van het getuigschrift. Aan deze instanties wordt ook verzocht om de eventueel binnen hun registratie aangebrachte fraude labels te verwijderen.
Ondernemers in Groningen en Fryslân die knel komen te zitten |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat horecaondernemers die vorig jaar startten onvoldoende worden gecompenseerd voor de geleden schade?
Een deel van de ondernemingen die zijn gestart in 2020 kwam niet in aanmerking voor de steunregelingen die onderdeel zijn van het steun- en herstelpakket. Deze bedrijven hadden geen referentieomzet, die noodzakelijk is om zo het omzetverlies te berekenen. Daarmee wordt vervolgens het recht op en de hoogte van de steun bepaald. Deze referentieomzet is bij een deel van de starters niet beschikbaar of is niet representatief voor de omzet die het bedrijf zou kunnen draaien. Met de op 21 januari jl. aangekondigde uitbreiding van het steun- en herstelpakket realiseert het kabinet aparte steun voor starters1. Door de regeling uit te breiden van het oorspronkelijke voorstel (ondernemingen gestart vanaf 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2020) naar ondernemingen die gestart zijn vanaf 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 geeft het kabinet ook invulling aan de motie Aartsen c.s.2 door de groep ondernemers die potentieel in aanmerking komt te verbreden. Een regeling voor starters is nu mogelijk omdat er nu omzetcijfers beschikbaar zijn over de omzet in het derde kwartaal van 2020. Voor starters zal dat kwartaal als referentiekwartaal gehanteerd worden om de hoogte van het omzetverlies te bepalen. Dit zal worden geregeld in een aparte regeling «Tegemoetkoming Starters». Daarmee komt er een passende subsidie voor de vaste lasten voor starters. Daarnaast komt er ook een kredietfaciliteit voor starters bij Qredits, waar starters geld kunnen lenen tegen zeer lage tarieven. Deze faciliteit is vanaf het tweede kwartaal van 2021 beschikbaar.
Erkent u dat ondernemers niet konden weten dat het coronavirus zou toeslaan en beseft u dat er ondernemers zijn die verplichtingen zijn aangegaan?
Het coronavirus slaat hard toe en leidt tot ongekend harde, maar noodzakelijke, maatregelen om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan en de druk op onze zorginstellingen te verminderen. Dat is iets wat ondernemers niet konden zien aankomen. Ondernemers hebben investeringen gedaan of zijn verplichtingen aangegaan, die vervolgens niet binnen de verwachte termijn konden worden terugverdiend of nagekomen omdat zij ten dele of volledig gesloten moesten blijven in een deel van 2020. Dit is een belangrijke reden voor het kabinet om ondernemers te ondersteunen middels het steun- en herstelpakket, en om deze verder uit te breiden waarbij, net als veel anderen, starters gecompenseerd worden.
Waarom krijgen ondernemers die startten en nog geen omzet hadden voor de crisis toesloeg geen recht op de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW-regeling) terwijl zij wel personeel in dienst hebben? Bent u bereid dit aan te passen?
Door de gehanteerde systematiek in de NOW-regeling is het niet mogelijk om het recht op en de hoogte van de steun te bepalen, als er geen referentieomzet bepaald kan worden. De referentieomzet is nodig om het omzetverlies te berekenen. Het omzetverlies is nodig om te bepalen of een werkgever recht heeft op NOW en om de hoogte van de subsidie te bepalen. Deze referentieomzet is bij een deel van de starters niet beschikbaar. Het kabinet heeft uitvoerig naar de opties gekeken om deze groep starters ook in hun loonkosten tegemoet te komen.
Onderzocht is of het binnen NOW3 mogelijk is om met Q3 2020 als referentieomzet te werken voor startende ondernemers die zijn gestart na 2 februari 2020. Starters onderbrengen binnen de bestaande regeling vanaf de vierde aanvraagperiode (jan t/m maart) zou in verband met de geplande openstelling van het loket van de vierde aanvraagperiode (15 februari) enkel mogelijk zijn onder zo eenduidig mogelijke voorwaarden, terwijl het op dit moment nog onduidelijk is hoe starters precies ondergebracht zouden kunnen worden in deze regeling. Dit zou de openstelling en tijdige uitbetaling van de NOW voor het eerste kwartaal van 2021 vertragen, en ook zouden andere lopende processen binnen de NOW vertraging oplopen. Tevens zou dit leiden tot veel hogere risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Het kabinet acht deze gevolgen zeer onwenselijk.
Daarbij komt dat de meeste startende ondernemers vooral gebaat zijn bij een tegemoetkoming in de vaste lasten. De Regeling Tegemoetkoming Starters sluit hierdoor beter aan bij startende ondernemingen dan de NOW.
Gelet op het voorgaande heeft het kabinet besloten om starters tegemoet te komen door middel van een aparte Regeling Tegemoetkoming Starters die zo veel mogelijk is gebaseerd op de TVL.
Waarom hebben ondernemers, zoals bijvoorbeeld Oan Tafel in Wergea, geen recht op de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL)?
De Tegemoetkoming Vaste Lasten is alleen toegankelijk voor ondernemers die uiterlijk op 15 maart 2020 zijn gestart, de dag dat de eerste ingrijpende maatregelen werden aangekondigd. Ondernemers waarbij een referentieomzet ontbreekt, zoals starters als Oan Tafel in Wergea, kunnen geen aanspraak maken op deze TVL-regeling.
Met de Tegemoetkoming Starters komt er een regeling die zoveel mogelijk gebaseerd wordt op de TVL, maar dan speciaal gericht op ondernemingen gestart vanaf 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 20203 4.
Beseft u dat het zowel voor de ondernemers als voor de werkgelegenheid en het leven in dorpen en steden van belang is dat de horeca blijft bestaan?
Het kabinet erkent dat horeca een belangrijk element is voor de werkgelegenheid, maar ook voor het sociale netwerk in steden en dorpen. Daarom is het kabinet er ook veel aan gelegen om zoveel mogelijk in de kern gezonde bedrijven door de crisis heen te trekken en banen en bedrijvigheid te behouden. Het kabinet heeft daartoe recent het steun- en herstelpakket verder uitgebreid.
Wilt u voorstellen doen om ondernemers die net waren gestart een rechtvaardige compensatie te bieden, zij kunnen er toch niks aan doen dat het coronavirus zo toeslaat?
Met de nieuwe regeling Tegemoetkoming Starters wil het kabinet deze ondernemers een redelijke subsidie bieden voor hun vaste lasten.
Bent u ermee bekend dat kappers die nu helemaal dichtmoeten veelal geen aanspraak kunnen maken op de NOW-regeling, bijvoorbeeld omdat de omzet met net iets minder dan 30 procent terugliep?
Er moet op dit moment minimaal sprake zijn van 20% omzetverlies om voor de NOW 3, in aanmerking te komen5. De kappers, en overige werkgevers, met 30% omzetverlies komen dus in aanmerking.
Vindt u dat kapsalons, zoals Time Out in Winsum met zes vaste medewerkers en een aantal stagiaires, zelf de geleden schade voor hun rekening moeten nemen?
Kapsalons, zoals Time Out in Winsum, en andere bedrijven kunnen steun krijgen van de overheid wanneer zij voldoen aan de voorwaarden.
Hiermee hoopt de overheid banen en bedrijvigheid te behouden. Daartoe is de steun ook recent flink geïntensiveerd waardoor bedrijven nu nog meer steun kunnen krijgen. Wel roept het kabinet bedrijven op, om zoveel als kan, kosten te besparen en waar mogelijk eigen omzet te genereren.
Beseft u dat kappers veelal geen enorm grote marges hebben zodat een omzetverlies van 30 procent per kwartaal, als ineens niemand meer geknipt wordt, domweg teveel is om te dragen en personeel door te betalen?
Het kabinet erkent dat het steun- en herstelpakket niet alle ondernemers kan helpen. Wel wil het kabinet met dit pakket zo veel mogelijk ondernemers tegemoetkomen. De uitbreiding van het steun- en herstelpakket bevat onder meer een hoger vergoedingspercentage voor de NOW, een verhoging van het minimum subsidiebedrag voor de TVL en een verhoging van het subsidiepercentage. Tezamen met de Tegemoetkoming Starters wil het kabinet op deze manier meer bedrijven beter helpen bij het betalen van de vaste lasten en loonkosten.
Bent u bereid, zeker nu de maatregelen mogelijk worden verlengd, om met de kappersbranche te kijken of naar omzetverlies per maand gekeken kan worden?
Het overstappen van en kwartaalberekening naar een berekening op maandbasis is niet mogelijk. Zo’n overstap levert grote complicaties en grote druk in de uitvoering op.
Voor de TVL is de belangrijkste reden dat de meeste ondernemingen per kwartaal Btw-aangifte doen bij de Belastingdienst. Deze gegevens gebruikt RVO.nl om het omzetverlies te kunnen vaststellen waardoor aanvragen sneller afgehandeld kunnen worden, ondernemers minder gegevens hoeven aan te leveren en sneller steun krijgen. Het merendeel van de aanvragen wordt geautomatiseerd binnen enkele werkdagen door RVO.nl verwerkt. De omzet per maand is voor RVO niet verifieerbaar en leidt los van de extra werkzaamheden tot een onaanvaardbaar risico op misbruik en oneigenlijk gebruik.
Ook bij de NOW is een regeling op maandbasis nagenoeg onmogelijk en onwenselijk. Dit legt een te grote druk op de uitvoering. Dit zou betekenen dat de huidige processen die nu per kwartaal plaatsvinden, op maandelijkse basis moeten gaan plaatsvinden. Dit is een te grote belasting voor UWV.
Ook de druk op de vaststellingsprocedures zou te groot worden, waarbij risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik ook nog zouden toenemen. Bovendien is bij de NOW bewust gekozen om te rekenen met een meetperiode per kwartaal. Op deze manier wordt voorkomen dat een vrij beperkte en kortdurende daling van de omzet al in aanmerking komt voor subsidie.
Binnen de huidige vormgeving van NOW3 is het zo dat er bij een omzetdaling van 20% in één maand6, terwijl in de maanden daaromheen wel een normale omzet wordt behaald, er geen recht op een NOW-subsidie bestaat. Gemiddeld over drie maanden daalt de omzet in dat geval met 6,7%. Verwacht mag worden dat een werkgever voldoende voorbereid is om een dergelijke situatie het hoofd te bieden, ook als die zich ten gevolge van buitengewone omstandigheden voordoet. Daalt de omzet in een maand tijd met 60%, dan is dat gemiddeld over drie maanden 20% en bestaat wel recht op een subsidie.
Bent u bereid te kijken om voor branches die nu volledig zijn gesloten een aparte extra compensatie voor bijvoorbeeld vaste lasten in het leven te roepen?
Met de uitbreiding van het steun- en herstelpakket, met name de verhoging van het subsidiepercentage van de TVL, worden gesloten sectoren tot 85% gesubsidieerd in de vaste lasten. Op deze manier komt het kabinet nog meer dan voorheen ondernemers tegemoet die door de coronamaatregelen hard worden getroffen.
De steunmaatregelen voor schoonheidsspecialisten |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kent u het bericht «Schoonheidsspecialisten vragen om extra coronasteun»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de knellende situatie waarin schoonheidsspecialisten verkeren, als sector die door de coronamaatregelen geen omzet kan draaien en dus volledig afhankelijk is van de steunmaatregelen?
Op 23 februari heeft het kabinet het besluit genomen dat de contactberoepen hun werk weer mogen hervatten. Het kabinet hoopt met deze verruiming de ondernemers en de mensen in het land lucht te kunnen bieden2.
Het kabinet is zich ervan bewust dat de tweede lockdown veel ondernemers opnieuw hard heeft geraakt en nog steeds raakt. Hoewel het steun- en herstelpakket in principe mee-ademt met de toenemende omzetverliezen, is in het kader van de zeer strenge maatregelen die golden en nog steeds gelden het steun- en herstelpakket recent verder uitgebreid3. Met het vaccin in zicht, wil het kabinet met de uitbreiding van het steun- en herstelpakket zo veel mogelijk bedrijven die in de kern gezond zijn door deze crisis heen trekken en banen en bedrijvigheid behouden. Door binnen de TVL in het eerste kwartaal onder meer een verhoging van het subsidiepercentage door te voeren en het minimumbedrag te verhogen, helpt het kabinet ook de kleinere ondernemers, zoals de contactberoepen. Kleine ondernemers met personeel in dienst profiteren van een hoger NOW subsidiepercentage van 85%. Schoonheidsspecialisten die als zelfstandig ondernemer werkzaam zijn kunnen wanneer zij aan de voorwaarden voldoen ook per 1 februari 2021 een Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) uitkering aanvragen voor de maand ervoor.
Wat is uw reactie op de dringende vraag vanuit de sector naar extra steun omdat een groot aantal schoonheidsspecialisten failliet dreigt te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het redelijk dat veel zzp-schoonheidsspecialisten hun hypotheek niet meer kunnen betalen omdat zij wegens de partnertoets in de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) niet in aanmerking komen voor steun?
Als onderdeel van de genoemde uitbreiding van het economisch steun- en herstelpakket heeft het kabinet de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) gecreëerd. Via de gemeenten kan binnenkort aan huishoudens middels de TONK hulp worden geboden bij het betalen van onvermijdelijke en noodzakelijke kosten wanneer zij deze door een onvoorzienbare en onvermijdelijke terugval in hun inkomen in verband met de coronamaatregelen niet langer kunnen dragen. Gemeenten kunnen hierbij eigen keuzes maken. Maar de focus ligt op woonkosten waaronder in ieder geval huur, aflossing hypotheek, hypotheekrente en kosten voor nutsvoorzieningen, gas, water, licht wordt verstaan. Deze regeling kan mogelijk ook uitkomst bieden aan zelfstandigen die vanwege de invoering van de partnerinkomenstoets geen recht meer hebben op Tozo.
Deelt u de mening dat schoonheidsspecialisten nu te weinig steun krijgen voor hoe hard zij worden getroffen door de coronamaatregelen? Zo ja, hoe gaat u daar verandering in brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn met brancheorganisatie Anbos in gesprek te gaan?
Met de uitbreiding van het steunpakket is er substantieel meer steun beschikbaar gekomen voor ondernemers. Ik heb recent ook een gesprek gevoerd met vertegenwoordigers van de sector. Ik ben uiteraard bereid om met de Anbos in gesprek te gaan over het steun- en herstelpakket en de specifieke situatie van de schoonheidsspecialisten daarin.
Extra (financiële) steun voor de Waddeneilanden |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Zonder rijkssteun worden de Wadden een tweede Venetië, stellen de vijf Waddenburgemeesters?1
Ja
Deelt u de mening dat de huidige en toekomstige Waddenbewoners moeten kunnen werken, wonen, leven en naar school kunnen gaan op hun Waddeneiland?
De specifieke situatie van de Waddeneilandgemeenten vraagt om een goed afgestemde inzet van de eilandgemeenten, provincie en het Rijk. Zoals afgesproken in het Waddenconvenant zal ik mij blijven inzetten voor de interdepartementale- en interbestuurlijke samenwerking en waar mogelijk mijn inzet versterken. Hierbij stel ik ook kennis en expertise beschikbaar voor de inrichting van de bestuurlijke samenwerking om de maatschappelijke opgaven gezamenlijk aan te pakken en daarbij tevens te voorkomen dat de Waddeneilanden een openluchtmuseum worden.
Tijdens een recent werkbezoek aan Fryslân op 6 januari 2021 heb ik uit handen van de voorzitter van het samenwerkingsverband Waddeneiland, de burgemeester van Ameland, de heer Stoel, het Programma voor de Waddeneilanden in ontvangst genomen. Daarbij is afgesproken dat we gedrieën, de eilanden, provincies en het Rijk samen gaan kijken naar een verfijning en concretisering van dit programma.
Zo ja, gaat u er dan alles aan doen om het schrikbeeld, dat de Waddeneilanden een openluchtmuseum worden, te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden dat het kabinet vorig jaar de regiodeal vanuit de Waddeneilanden heeft afgewezen?
Voor de derde tranche van de regiodeal-enveloppe waren 26 voorstellen ingediend. Het totaal van de gevraagde financiële bijdragen van de aangemelde voorstellen overtrof ruim het beschikbare budget. Door deze budgettaire ruimte was een selectie van voorstellen onvermijdelijk. Bij de afweging is rekening gehouden met een evenwichtige verdeling over de vier landsdelen en met de vorige twee tranches Regio Deals en de voorwaarden van het afwegingskader, zoals de bijdrage aan de brede welvaart, de meervoudigheid van de regionale opgaven, de integrale aanpak, de beschikbaarheid van publieke cofinanciering, de governance en de uitvoeringskracht in de regio en of de concrete te verwachten resultaten. Op grond van een rijksbrede afweging is het voorstel «De Waddeneilanden in balans voor brede welvaart» niet geselecteerd voor het vervolgtraject voor het uitwerken van een Regio Deal. Het voorstel paste onvoldoende binnen het afwegingskader.
Bent u het eens dat de Waddeneilanden vanwege hun ligging en grootte, hogere kosten hebben voor het bouwen van huizen, openhouden van scholen en het realiseren van goede zorg? Bent u het daarom ook eens dat deze bijzondere positie er voor zorgt dat zij om die reden extra aandacht en financiële steun nodig hebben?
De woningbouwopgave op de Waddeneilanden is inderdaad in sommige opzichten uniek. Vooral door de ligging en de schaal waarop ontwikkelingen plaatsvinden. Of dit ook per definitie tot hogere bouwkosten leidt, is mij niet bekend. Tegelijkertijd spelen op de woningmarkt op de Waddeneilanden dezelfde problemen als in de rest Nederland: een tekort aan (vooral betaalbare) woningen met stijgende prijzen als gevolg. Op dit moment zie ik geen aanleiding voor extra aandacht en financiële steun voor woningbouw op de Waddeneilanden. Mijn ministerie onderhoudt nauw contact met de provincies Noord-Holland en Fryslân, onder meer in het kader van het traject »versnelling woningbouw». Ook vanuit de provincies hoor ik dergelijke signalen niet.
Voor wat betreft het onderwijs ontvangen de eilanden -op Texel na- extra bekostiging voor het openhouden van de scholen en worden andere eisen gesteld aan het openhouden van de scholen dan de algemene landelijke norm. Daarnaast is bekend geworden, dat op Schiermonnikoog en Vlieland de VO-scholen door fusie met scholen in Harlingen/Dokkum openblijven.
Voor wat betreft zorg is het aan de zorgverzekeraars, die een wettelijke zorgplicht hebben, om met de zorgaanbieders goede afspraken te maken omtrent het realiseren van goede zorg en aandacht te hebben voor geografische omstandigheden. Op de Waddeneilanden is huisartsenzorg en ambulancezorg beschikbaar en wordt er met de ambulancehelikopter voor gezorgd dat (levensbedreigende) acute zorg tijdig en goed geleverd kan worden. Daarmee is er extra aandacht voor de bijzondere geografische ligging.
Bent u het eens dat door het wegvallen van het toerisme, vanwege de coronacrisis, deze Waddeneilanden in een nog lastiger parket zijn komen te zitten?
De Waddengemeenten zijn, evenals de andere gemeenten, financieel getroffen door de gevolgen van de corona-uitbraak. Het kabinet heeft met de medeoverheden afgesproken dat het Rijk een reële compensatie zal bieden voor extra uitgaven en gederfde inkomsten (zoals toeristenbelasting) als gevolg van de coronacrisis.
Ter compensatie van de gederfde inkomsten van toeristen- en parkeerbelasting is afgelopen jaar reeds € 225 mln uitgekeerd aan gemeenten middels een decentralisatie-uitkering, waarvan ruim € 4,5 miljoen aan de Waddeneilanden.
Daarnaast is er nog indicatief € 250 mln. gereserveerd op de Aanvullende Post bij het Ministerie van Financiën voor compensatie inkomstenderving van gemeenten, provincies en waterschappen voor 2020. Voor het bepalen van de definitieve reële compensatie van de inkomstenderving over 2020 van gemeenten, provincies en waterschappen geldt de afspraak dat dit in 2021 gebeurt op basis van de vastgestelde jaarrekeningcijfers 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 207).
Bent u bevreesd dat, als er op korte termijn geen maatregelen worden genomen, dit grote nadelige economische gevolgen, mogelijk resulterend in failliete bedrijven en verlies van banen, zal hebben voor de Waddeneilanden?
Zoals geschreven in de brief van 21 januari jl. over de uitbreiding van het economisch steun- en herstelpakket (Kamerstuk 35 420, nr. AB) realiseert het kabinet zich dat het voor bedrijven en werknemers ongekend zware tijden zijn. Ook het kabinet blijft zich daarom in deze moeilijke fase in de bestrijding van het coronavirus onverminderd inspannen om baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen.
Dit heeft het kabinet al vanaf de start van de crisis gedaan door middel van de omvangrijke steun- en herstelpakketten, waaronder de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), de Tegemoetkoming in de Vaste Lasten (TVL) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). De uitbreiding van het economisch steun- en herstelpakket van 21 januari jl. is een aanvulling op de al bestaande steunmaatregelen. Samen met de werkgevers- en werknemersorganisaties wordt steeds de vinger aan de pols gehouden en worden aanpassingen aan het steun- en herstelpakket gedaan waar die nodig zijn.
Welke acties gaat u op de korte termijn ondernemen, na het ontvangen van de wensen van de Waddeneilanden, om de Wadden meer te ondersteunen?
Zie mijn antwoord bij vraag 2 en 3
Bent u daarom bereid om, zoals eerder voorgesteld in amendement TK 35 450 C, nr. 42, extra geld voor de Waddeneilanden beschikbaar te stellen?
Zoals hierboven reeds aangegeven bij vraag 6 ontvangen gemeenten en dus ook de Waddeneilanden reële compensatie voor extra uitgaven en gederfde inkomsten als gevolg van de coronacrisis. Daarnaast, zie ook het antwoord op vraag 7, spant het kabinet zich onverminderd in om baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding om bovenop dit pakket specifiek voor de Waddeneilanden extra maatregelen te treffen.
Bent u tevens bereid om, naast deze incidentele middelen, nu wel in te stemmen met de, door de Waddeneilanden, voorgestelde regiodeal?
De derde en tevens laatste tranche uit de Regio Envelop is in 2020 verstrekt na een Rijksbrede afweging voor de duur van twee jaar. Voor deze kabinetsperiode zijn derhalve geen middelen meer beschikbaar voor nieuwe Regio Deals.