Het bericht dat bij een slachthuis in Helmond werknemers, al dan niet in opdracht van de werkgever, ziekteklachten verzwegen |
|
Frank Futselaar , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de rapportage van de NOS waarin werknemers van slachthuis Van Rooi Meat stellen ziektekenmerken die zouden kunnen wijzen op COVID-19 te verzwijgen en formulieren onjuist in te vullen uit angst voor verlies van hun baan?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een onacceptabele situatie is zowel in het kader van de volksgezondheid in het algemeen als de veiligheid van de direct betrokken werknemers?
De algemene richtlijn is dat iedereen die klachten heeft thuis blijft en zich laat testen. Als werknemers bij Van Rooi Meat klachten verzwijgen, de formulieren onjuist invullen en gewoon aan het werk gaan, is dat inderdaad onacceptabel. Werknemers die ziek zijn en aan het werk gaan brengen collega’s in gevaar. Werknemers hebben op basis van de Arbeidsomstandighedenwet recht op gezonde en veilige arbeidsomstandigheden arbeidsomstandigheden, maar daarnaast ook de plicht om zorg te dragen voor hun eigen veiligheid en gezondheid en die van de andere betrokken personen.
Bent u het ermee eens dat de door de NOS beschreven situatie volstrekt haaks staat op de in de kabinetsreactie van 3 juli jongstleden geschreven principes van «verantwoordelijkheid nemen», «veilige en gezonde werkplek» en werkgevers die «zich van hun beste kant laten zien» en noopt deze casus het kabinet tot een actiever beleid om werkgevers te dwingen hun verantwoordelijkheid te nemen?2
De werkgevers zijn reeds conform de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidsomstandighedenwet en kan handhavend optreden. De Inspectie houdt onaangekondigde inspecties bij slachterijen waar gekeken wordt of de werknemers veilig kunnen werken en of de RIVM maatregelen goed worden geïmplementeerd. Corona meldingen die gerelateerd zijn aan de slachthuizen hebben daarbij een hoge urgentie.
Ik heb het voornemen om de Inspectie SZW meer wettelijke mogelijkheden te geven om effectief te kunnen handhaven als werkgevers in ernstige mate geen noodzakelijke maatregelen treffen om besmetting met novel coronavirus (2019-nCOV) te voorkomen of de kans daarop te beperken. Deze mogelijkheden zijn opgenomen in het voorstel voor de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 dat juli j.l. verzonden is naar uw Tweede Kamer.
In hoeverre deelt het kabinet de mening dat, in lijn met conclusies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten, het feit dat in de slachtsector zeer veel wordt gewerkt met uitzendbureaus die vooral buitenlandse werknemers in dienst hebben waarbij de werkgever tevens huisvesting en transport regelt, er gemakkelijk toe kan leiden dat werknemers oneigenlijk onder druk kunnen worden gezet gezien hun kwetsbare positie en welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat werknemers in de slachtsector veilig kunnen werken zonder bang te hoeven zijn voor represailles van de werkgever, ongeacht of dit een slachthuis of een uitzendbureau is?
Uitzendbureaus die veel met arbeidsmigranten werken, bieden vaak ook huisvesting en transport aan. Dit kan voordelen bieden voor de arbeidsmigrant, maar het kan ook tot extra zorgen en een kwetsbare positie leiden, doordat de arbeidsmigrant bij ontslag niet alleen hun baan maar ook hun huisvesting verliezen. Zoals gemeld in de brief aan uw Kamer van 3 juli j.l. heeft het kabinet aan het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten gevraagd om met aanbevelingen te komen om de afhankelijkheid van een arbeidsmigrant tot het uitzendbureau of de werkgever te verminderen en zo de positie van arbeidsmigranten te versterken.
Bent u bereid om lering te trekken uit de ervaringen en de gekozen oplossingen uit landen (zoals Duitsland) waar een vergelijkbare problematiek speelt rond slachthuizen?
Ja, waar mogelijk wordt lering getrokken uit de ervaringen van andere landen.
Hoe beoordeelt u de kennelijk staande praktijk van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) om slechts aangekondigd te inspecteren bij slachthuizen waar het gaat om COVID-19 maatregelen?
Het is een misverstand dat de GGD-en alleen aangekondigd langs gaan bij slachterijen. Zij gaan ook onaangekondigd langs.
Vindt u het wenselijk dat de GGD een nieuwe steekproef houdt om op COVID-19 te testen onder de medewerkers van het betreffende slachthuis en ligt het daarnaast voor de hand om ook bij andere slachthuizen nieuwe steekproeven uit te voeren, gezien het relatieve gemak waarmee COVID-19 zich in deze sector lijkt te verspreiden?
Van Rooi Meat is na de sluiting weer opgestart met klachtenvrije en negatief geteste medewerkers. Van Rooi Meat heeft verregaande maatregelen getroffen om nieuwe besmettingen te voorkomen. Medewerkers met klachten mogen niet aan het werk en worden gevraagd om zich te laten testen. Er zijn geen signalen van besmettingen bij het bedrijf. De GGD ziet dan ook geen reden om een nieuwe steekproef uit te voeren.
Welke stappen heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) sinds het verschijnen van de betreffende rapportage genomen om haar eigen werknemers die opereren binnen het betreffende slachthuis (als toezichthoudende dierenartsen) te beschermen en is deze berichtgeving aanleiding om dierenartsen terug te trekken omdat de veiligheid van hun werkplek niet kan worden gegarandeerd? Zo nee, waarom niet?
De NVWA heeft op 4 augustus jl. per brief gevraagd dat genoemde slachterij concreet aangeeft welke maatregelen het treft om coronabesmetting binnen het bedrijf te vermijden. Wanneer de reactie onvoldoende vertrouwen geeft dat medewerkers van de NVWA en KDS worden blootgesteld aan werknemers van genoemde slachterij die besmet zijn met het coronavirus dan wel coronaklachten hebben, staakt de NVWA de werkzaamheden van de NVWA in het bedrijf. Dan kan er niet meer geslacht worden. De NVWA heeft ook andere slachterijen per brief gewezen op hun verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat de maatregelen die in de bedrijven zijn getroffen om corona te vermijden worden nageleefd en op de consequenties als dat niet gebeurt. In dat geval staakt de NVWA de werkzaamheden van de NVWA in het bedrijf.
Vindt u dat er een cultuurprobleem is in de slachtsector als het gaat om het volgen en handhaven van regels gezien het grote aantal incidenten rond slachthuizen van de afgelopen jaren, van fraude bij noordelijke slachthuizen, tot veelvuldig uitgelekte beelden van onzorgvuldige behandeling en van mishandeling van dieren, tot het niet uitvoeren van afspraken in het kader van bestrijding van COVID-19?
Het huidige slachtsysteem staat onder druk en fraude en misstanden kunnen ontstaan daar waar economische belangen prevaleren boven andere waarden. Er zijn de afgelopen jaren meerdere incidenten geweest rond slachthuizen, waarmee een aantal ernstige problemen aan het licht is gekomen. De Minister van LNV heeft eerder al aangegeven aangetoonde misstanden onacceptabel te vinden. Zij heeft in februari tijdens het plenair debat over de NVWA aan uw Kamer gemeld dat zij een fundamentele discussie wil voeren over het huidige systeem. Het Ministerie van LNV onderzoekt met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties wat de kwetsbaarheden in de slachthuizen zijn en welke maatregelen nodig zijn voor een betere borging van dierenwelzijn en voedselveiligheid. Dit zal nog dit jaar worden afgerond. Daarbij wordt ook onderzocht op welke terreinen (waaronder dierenwelzijn, voedselveiligheid, toezicht en veiligheid van werknemers) een hoge slachtsnelheid tot problemen leidt. Aan de hand daarvan wordt gekeken welke juridische mogelijkheden er zijn om de de maximale bandsnelheid te begrenzen.
De Nederlandse inzet voor het bijenrichtsnoer |
|
Frank Futselaar , Laura Bromet (GL), William Moorlag (PvdA), Frank Wassenberg (PvdD), Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat tijdens de vergadering van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) van juli 2020 gesproken zal worden over het bijenrichtsnoer, een document dat in 2013 door de European Food Safety Authority (EFSA) is ontwikkeld en beschrijft hoe pesticiden getoetst kunnen worden op hun schadelijkheid voor honingbijen, wilde bijen en hommels?
Ja.
Kunt u bevestigen dat tijdens deze SCoPAFF-vergadering gesproken zal worden over vier opties om het beschermingsniveau voor (wilde) bijen en hommels te bepalen?1
In een technisch overleg van 30 juni hebben vertegenwoordigers van de Europese Commissie, EFSA en de lidstaten gesproken over de wijze waarop de beschermdoelen voor bijen kunnen worden bepaald. In dit overleg heeft EFSA vier opties toegelicht voor de wijze waarop de beschermdoelen voor bijen kunnen worden vastgesteld. Tijdens de SCoPAFF vergadering zal hier verder over gesproken worden. Dit onderwerp staat als discussiepunt op de agenda.
Kunt u bevestigen dat wanneer er een meerderheid is voor een van de vier opties, deze verder ontwikkeld zal worden en terecht zal komen in de herziene versie van het bijenrichtsnoer? Kunt u bevestigen dat dit moment dus bepalend is?
Tijdens de SCoPAFF vergadering wordt aan lidstaten gevraagd om zich uit te spreken over de wijze waarop naar hun mening de beschermdoelen het beste kunnen worden bepaald. Er zal geen officiële besluitvorming plaatsvinden. EFSA opereert immers als een onafhankelijk wetenschappelijk autoriteit en heeft daartoe ook een mandaat gekregen. Het ligt wel voor de hand dat EFSA de uitkomst van de bespreking betrekt bij de verdere uitwerking van het richtsnoer. Het is aan EFSA om de bespreking in SCoPAFF te duiden en daar conclusies uit te trekken.
Kunt u bevestigen dat een van de voorliggende opties dezelfde is die in het originele bijenrichtsnoer uit 2013 staat, namelijk het van tevoren vaststellen van een maximumpercentage van een bijenkolonie dat zou mogen sterven door een pesticide (origineel vastgesteld op 7%)?
Ja. Het betreft optie 3. Deze optie gaat uit van een vooraf vastgesteld acceptabel effect op de omvang van een bijenkolonie. Deze aanpak is toegepast in het EFSA bijenrichtsnoer uit 2013 en is dus niet nieuw, met uitzondering dat EFSA aangeeft dat het potentieel voor herstel zou kunnen worden toegevoegd. EFSA (2013) ging er destijds vanuit dat er geen impact is op de ecosysteemdiensten (bestuiving) als het effect van een gewasbeschermingsmiddel op de kolonie-omvang verwaarloosbaar is. Op basis van expert judgement is toen vastgesteld dat het effect van een gewasbeschermingsmiddel op de omvang van de kolonie lager moet blijven dan 7% om als verwaarloosbaar te worden beschouwd. EFSA geeft aan dat dit percentage is bepaald op basis van destijds beschikbare informatie over de achtergrondsterfte en de ervaringen van imkers en dat bij een keuze voor deze optie dit percentage tegen het licht gehouden zal moeten worden. Nadeel van deze aanpak is volgens EFSA dat deze aanpak niet gestoeld is op solide wetenschappelijke biologische en ecologische overwegingen. Mede om die redenen acht het Ctgb deze optie minder geschikt dan optie 2. In antwoord op vragen in het schriftelijk overleg naar aanleiding van de geannoteerde agenda van de landbouw en visserijraad van 20 juli aanstaande ga ik nader in op deze en de andere drie opties.
Kunt u bevestigen dat u in uw brief van 13 juli over de SCoPAFF-vergadering slechts ingaat op een van de andere opties, namelijk een benadering van de acceptabele sterfte op basis van de «natuurlijke variabiliteit» van een bijenkolonie?2
Ja. Ik vind het belangrijk dat de wijze waarop het beschermdoel wordt vastgesteld wetenschappelijk verantwoord is. Ik volg hierin dan ook het advies van het Ctgb. In mijn brief van 13 juli jl. heb ik toegelicht wat het advies van het Ctgb is en dat ik dit advies volg.
Kunt u bevestigen dat bij deze optie gebruik wordt gemaakt van het model Beehave, dat mede ontwikkeld is door pesticide-fabrikant Syngenta, en waar bijenwetenschappers kritisch tegenover staan, omdat het de «veilige» bijensterfte sterk op kan rekken tot wel 20%?3
Het BEEHAVE model is onderdeel van de voorgestelde benadering. In antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer ben ik ingegaan op het BEEHAVE model (Kamerstuk 21 501-32 nr 1181). Dit model is opgesteld door wetenschappers van een Engels onderzoeksinstituut, in samenwerking met een Duits onderzoeksinstituut en een onderzoeker van Syngenta, en beoordeeld door een wetenschappelijk panel van EFSA.
Kunt u bevestigen dat u positief staat tegenover die optie?
Ja. Ik vind het belangrijk dat de wijze waarop het beschermdoel wordt vastgesteld wetenschappelijk verantwoord is. Ik volg hierin dan ook het advies van het Ctgb en vertrouw op het onafhankelijk oordeel van EFSA.
Kunt u bevestigen dat u de Kamer niet heeft gemeld dat er nog meer opties op tafel liggen, waaronder de optie uit het originele bijenrichtsnoer?
Ik vind het belangrijk dat de wijze waarop het beschermdoel wordt vastgesteld wetenschappelijk verantwoord is. Ik volg hierin dan ook het advies van het Ctgb. In mijn brief van 13 juli jl. heb ik toegelicht wat het advies van het Ctgb is en dat ik dit advies volg.
Beaamt u dat u met dit standpunt lijnrecht ingaat tegen de wens van de Kamer voor de snelle implementatie van het originele bijenrichtsnoer als geheel?4
Nee, integendeel: ik zet mij in voor een zo goed mogelijke bescherming van bijen op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten, zoals ik telkenmale in uw Kamer heb betoogd. Ik heb uw Kamer gemeld (Kamerstuk 21501-32 -1181) dat ik invulling heb gegeven aan de motie Ouwehand door de Europese Commissie op te roepen om het volledige bijenrichtsnoer zo snel mogelijk in te voeren, maar uiterlijk eind 2019. Nadat het Europees parlement een door de lidstaten overeengekomen implementatie van onderdelen van het bijenrichtsnoer heeft afgewezen (Kamerstuk 27 858, nr. 487) heeft de Europese Commissie echter besloten om een nieuw voorstel voor de implementatie van het bijenrichtsnoer aan de lidstaten voor te leggen als EFSA de uitwerking heeft afgerond (Kamerstuk 35 470-XIV-7). Het mandaat aan EFSA voor de verdere uitwerking van het bijenrichtsnoer was reeds in maart 2019 afgegeven. Het voorstel van EFSA zal naar verwachting in maart 2021 worden gepubliceerd. Ik heb uw Kamer tussentijds gemeld dat EFSA werkte aan de herziening van het bijenrichtsnoer aan nieuwe wetenschappelijke inzichten en dat Nederlandse experts van het Ctgb daar een bijdrage aan leveren (Kamerstuk 27 858, nr. 487). En ook nu blijf ik de wetenschappelijke adviezen volgen. Dit alles is erop gericht om te komen tot een zo goed mogelijke bescherming van bijen, zoals uw Kamer ook voorstaat, op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten.
Gaat u uw reactie in lijn brengen met de uitspraak van de Kamer en positief reageren op het voorstel voor een vooraf vastgesteld percentage (van maximaal 7%) en niet voor een benadering op basis van de «natuurlijke variabiliteit»?
Ik vind het belangrijk dat de wijze waarop het beschermdoel wordt vastgesteld wetenschappelijk verantwoord is. Ik volg hierin dan ook het advies van het Ctgb. In mijn brief van 13 juli jl. heb ik toegelicht wat het advies van het Ctgb is en dat ik dit advies volg.
Kunt u bevestigen dat een meerderheid van lidstaten positief staat tegenover de benadering op basis van «natuurlijke variabiliteit»?
Het overleg van 30 juni jl. was een technisch overleg, waarin geen stemming of besluitvorming heeft plaatsgevonden. Wel was er brede steun voor de gepresenteerde optie 2, waarover ook het Ctgb positief adviseert en die ik derhalve steun.
Kunt u alles op alles zetten om de bespreking van dit agendapunt uit te stellen tot een SCoPAFF-vergadering die na het zomerreces plaatsvindt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 vindt tijdens de SCoPAFF vergadering geen besluitvorming of stemming plaats. Uitstel van de bespreking is niet behulpzaam voor de voortvarende uitvoering van het werk van EFSA, wat belangrijk is voor een zo spoedig mogelijke implementatie van een nieuw bijenrichtsnoer. Dit lijkt mij niet verstandig en niet consistent met de Nederlandse inzet om te komen tot een zo snel mogelijke implementatie van het richtsnoer gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden, voor aanvang van de SCoPAFF-vergadering?
Ik heb uw Kamer op 15 juli jl. een brief gestuurd waarin ik heb aangegeven dat dit helaas niet mogelijk was.
Het aangekondigde banenverlies bij Eaton in Hengelo. |
|
Frank Futselaar |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Eaton in Hengelo schrapt 300 arbeidsplaatsen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht nu na Vredestein opnieuw een groot bedrijf uit Twente productie naar (onder andere) Hongarije dreigt te verplaatsen? Is hier wat u betreft inmiddels sprake van een (zeer zorgwekkend) patroon?
Het voorgenomen besluit van het bedrijf om een deel van de productie te verplaatsen is in de eerste plaats slecht nieuws voor de betrokken werknemers en hun gezinnen, die hierdoor een periode van onzekerheid tegemoet gaan. Het is echter de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de maatregelen te nemen die het noodzakelijk acht voor gezonde bedrijfsvoering.
Dat er voor de tweede keer in korte tijd een bedrijf in deze regio zich gedwongen ziet tot een forse reorganisatie betekent niet direct dat er sprake is van een patroon. Het gaat om zeer verschillende bedrijven die op zeer verschillende markten actief zijn en er liggen verschillende oorzaken ten grondslag aan de voorgenomen besluiten. Ik begrijp uit de berichtgeving dat Eaton in Hengelo al vanaf 2010 in moeilijke omstandigheden verkeert en structureel verliezen boekt. Vorig jaar is geringe operationele winst geboekt. In de aangekondigde verplaatsing van productie zal Eaton de minder specialistische onderdelen van de productie verplaatsen naar vestigingen in andere landen en het bedrijf in Hengelo toespitsen op specialistische, hoogwaardige producten.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de bedrijfsleiding van Eaton om zoveel mogelijk banen voor de regio te behouden?
Mijn medewerkers staan in nauw contact met de provincie Overijssel, de regionale ontwikkelingsmaatschappij (ROM) Oost NL en de gemeente Hengelo en volgen zo de ontwikkelingen op de voet. Oost NL voert namens de provincie Overijssel en mijn ministerie gesprekken met de directie over de voorgenomen reorganisatie met als doel de mogelijkheden van het behoud van zoveel mogelijk banen te onderzoeken.
Bent u bereid om in samenspraak met Twentse gemeenten, de provincie Overijssel, vakbonden en Twentse bedrijven te komen tot een strategie voor behoud van industriële werkgelegenheid in Twente?
Twente is een belangrijke regio met een sterke economische basis en een omvangrijke industriële werkgelegenheid. Recent is met regionale partijen een Regio Deal gesloten met als doel de sociaaleconomische structuur van de regio verder te versterken. Het Rijk stelt daarbij 30 miljoen euro ter beschikking voor onder meer arbeidsmarkt en talentontwikkeling, bereikbaarheid en vestigingsklimaat. Dit komt bovenop de generieke instrumenten die vanuit het Rijk ook in de regio Twente beschikbaar zijn. De industriële werkgelegenheid in Twente was de afgelopen jaren groter dan het aanbod van beschikbaar personeel. Alhoewel op dit moment de impact van de coronacrisis onduidelijk is, biedt dat, naar ik verwacht, een voldoende perspectief voor eventuele vervangende werkgelegenheid voor de medewerkers van Eaton.
Welke andere mogelijkheden ziet u om zich in te zetten voor het behoud van werkgelegenheid bij Eaton Hengelo specifiek en Twente in het algemeen?
Het is belangrijk om te bezien hoe onderdelen van het bedrijf die toekomst hebben in de regio, behouden kunnen blijven en verder in de regio verankerd kunnen worden. Het is nu nog te vroeg om in te gaan op de mogelijkheden voor behoud van werkgelegenheid bij Eaton specifiek. Het kabinet spant zich samen met de provincie Overijssel, Oost NL en de gemeente Hengelo in om de effecten van de ontslagen te beperken, waarin met name de lokale overheden en Oost NL sterk gepositioneerd zijn om in te spelen op de regionale belangen en behoeftes. De situatie wordt op dit moment verder verkend. Het kabinet zal waar nodig en waar mogelijk het behoud van delen van de productie van Eaton in de regio ondersteunen.
Daar waar het niet lukt om de werkgelegenheid bij Eaton te behouden, zal een sociaal plan erop gericht moeten zijn om medewerkers op weg te helpen bij het vinden van een nieuwe werkomgeving. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het bedrijf, in nauwe samenspraak met de bonden.
Het bericht dat tienduizenden studenten studievertraging oplopen |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van ResearchNed waaruit blijkt dat meer dan 50.000 studenten studievertraging oplopen als gevolg van de coronamaatregelen?1
De COVID-19-crisis heeft grote gevolgen voor het hele onderwijs, van de voorschool tot de universiteit. Onderwijsinstellingen hebben het onderwijs in de afgelopen maanden anders ingericht en op afstand georganiseerd. Mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten zijn sinds 15 juni gedeeltelijk weer gestart met het verzorgen van onderwijs op locatie.
Door alle betrokkenen in alle sectoren is de afgelopen periode keihard gewerkt aan het mogelijk maken van het onderwijs op afstand. Ik ben trots op wat er door het onderwijsveld onder zulke moeilijke omstandigheden in korte tijd is bereikt. Ondanks deze grote inspanningen is het onvermijdelijk gebleken dat sommige studenten studievertraging oplopen.
Op welke wijze wordt studievertraging en uitval als gevolg van de coronamaatregelen gemonitord? Bent u voornemens in de nabije toekomst studievertraging en uitval als gevolg van de coronamaatregelen te gaan monitoren?
Ik ga ervan uit dat individuele opleidingen zelf monitoren welke mate van studievertraging en uitval plaatsvindt. Daarnaast besteedt de jaarlijkse monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs aandacht aan de cijfers over uitval en aan de studievoortgang in de beleving van studenten. De eerstvolgende monitor verwacht ik u dit jaar na de zomer toe te sturen. Daarin zullen de gevolgen van corona nog niet zichtbaar zijn. Ik zal deze wel gaan betrekken in de monitor beleidsmaatregelen. De benodigde gegevens komen beschikbaar na afloop van het betreffende studiejaar. Als de inschrijvingscijfers over het nieuwe studiejaar 2020–2021 definitief zijn kan uitval in 2019–2020 inzichtelijk gemaakt worden. Kanttekening daarbij is dat het niet goed mogelijk zal zijn onderscheid te maken tussen uitval door de coronacrisis of uitval door andere redenen. Ook de studentbeleving van 2019–2020 komt in de loop van 2020–2021 beschikbaar. Ik verwacht op uitval, studievoortgang en corona, vergeleken met de periode vóór corona, in te kunnen gaan in de Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs die in 2021 verschijnt.
Bent u voornemens om studenten meer ruimte te geven om fysiek onderwijs te volgen? Zo ja, op welke wijze? Bent u het daarnaast met de mening eens dat de ruimte die nu aan studenten wordt gegeven in het openbaar vervoer veel te mager is?
Met ingang van het nieuwe studiejaar wordt het mbo, hbo en wo verder opengesteld voor onderwijsactiviteiten op de locatie van de mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten. Sinds 15 juni was dit al het geval voor praktijkonderwijs, toetsing en begeleiding van kwetsbare studenten, maar na de zomervakantie mag de instelling aanvullend daarop zelf weer keuzes maken over onderwijsactiviteiten op locatie. Uiteraard met inachtneming van de RIVM richtlijnen waaronder het bewaren van de 1,5 meter afstand tot elkaar. Om studenten op verantwoorde wijze naar de onderwijsinstellingen te kunnen laten komen en met het openbaar vervoer te laten reizen hebben koepelorganisaties, vervoerdersorganisaties, IenW en OCW nieuwe afspraken gemaakt over het OV-gebruik. De gezamenlijke ambitie is zoveel mogelijk mensen veilig te kunnen vervoeren naar de onderwijsinstellingen met het OV. De afspraken vervangen de eerdere afspraken over het tijdsvenster van 11–15 uur. De nieuwe afspraken geven meer ruimte. Er is afgesproken om begin- en eindtijden van onderwijsactiviteiten te spreiden en het onderwijs zo te organiseren dat studenten niet of nauwelijks in de spits hoeven te reizen. Studenten wordt geen toegang tot de spits ontzegd en het studentenreisproduct wordt niet beperkt. Het uitgangspunt is regionale afspraken op basis van een landelijk model, zodat goed rekening kan worden gehouden met specifieke omstandigheden en mogelijkheden.
Kunt u een beeld geven van hoeveel studenten die studievertraging oplopen buiten de eerder gepresenteerde compensatieregeling vallen? Kunt u daarnaast een inschatting maken van de extra kosten die studenten met studievertraging maken als gevolg van de coronamaatregelen?
Hoeveel studenten daadwerkelijk studievertraging hebben opgelopen en hoe groot hun studievertraging is, is op dit moment niet te zeggen. Ik kan dan ook niet aangeven hoeveel studenten studievertraging oplopen en buiten de eerder gepresenteerde compensatieregeling vallen. In elk geval vallen studenten die niet in de afrondende fase van hun hbo-bachelor of wo-masteropleiding zitten, buiten de eerder gecommuniceerde compensatieregeling.
In uitvoering van de motie Jetten/Heerma zijn de financiële gevolgen van de maatregelen als gevolg van COVID-19 voor studenten in kaart gebracht:
Bent u alsnog bereid om alle studenten die studievertraging oplopen vanwege de coronamaatregelen op gepaste wijze te compenseren, vergelijkbaar met hbo-bachelorstudenten en wo-masterstudenten?
Studenten in eerdere fases van de studie hebben meer ruimte voor het inhalen van eventuele studievertraging, daarom ben ik niet voornemens om ook deze studenten toe te voegen aan de compensatieregeling.
De ruimte die er is gekomen voor tentaminering, examinering en praktijkonderwijs zorgt er voor dat ook deze studenten hun onderwijsactiviteiten kunnen voltooien, zodat verdere vertraging wordt voorkomen.
Op welke wijze worden instellingen en docenten ondersteund bij het terugdringen van de studievertraging en uitval?
Het voorkomen van studievertraging en uitval vraagt om creatieve oplossingen in het geven van afstandsonderwijs, betrokkenheid bij de student, aandacht voor studentenwelzijn, een goede samenwerking tussen onderwijssectoren en anders werken dan we normaal gewend zijn. Hogeronderwijsinstellingen en iedereen die daarbinnen aan het werk is, doen nu alles wat in hun macht ligt om die inspanningen te leveren en uitval en studievertraging zoveel mogelijk te beperken. OCW ondersteunt hen om dit zo goed mogelijk te kunnen doen. OCW biedt bijvoorbeeld financiële ondersteuning aan het Versnellingsplan onderwijsinnovatie met ICT. Dit versnellingsplan speelt met de Vraagbaak Online Onderwijs een belangrijke rol in de uitwisseling van kennis over goed online onderwijs dat studievertraging en uitval kan voorkomen. Andere manieren waarop OCW ondersteuning biedt, zijn het wegnemen van belemmeringen in wet- en regelgeving (zoals in de toelating van studenten die nog niet aan alle instroomeisen voldoen), het maken van afspraken met toezichthouders over handhaving, het faciliteren van kennisuitwisseling middels de werkgroep Studentenwelzijn en het meedenken in oplossingen.
Afspraken hierover staan opgenomen in het, ook aan uw Kamer toegezonden, Servicedocument Hoger Onderwijs, waarmee wordt beoogd om instellingen handreikingen en ruimte te bieden in deze tijd van crisis. Op basis van signalen en behoeften van instellingen, studenten, onderwijsvakbonden en andere betrokkenen op landelijk niveau, is dit document in de afgelopen weken steeds weer geactualiseerd en zijn er waar nodig nieuwe afspraken gemaakt.
Het Rapport ‘Contaminanten in rode aal uit Nederlandse binnenwateren’ van Wageningen Food Safety Research |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het Rapport «Contaminanten in rode aal uit Nederlandse binnenwateren» van Wageningen Food Safety Research?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het nieuws dat bij 15 van de 19 onderzochte monsters aal overschrijdingen zijn aangetroffen ten aanzien van dioxines en polychloorbifenyl (PCB’s) en wat zegt dit volgens u over de waterkwaliteit?
Verontreiniging van paling in de Nederlandse binnenwateren wordt jaarlijks gemonitord. Hierbij gaat het om enkele vaste plekken waarvan reeds bekend is dat er veel dioxines en PCB’s wordt gemeten, om zo eventuele trends te kunnen zien. Zoals aangegeven in het rapport zijn deze gebieden gesloten voor de visserij. Daarnaast wordt ook op enkele andere plekken regelmatig gemeten. Deze meetplekken worden in overleg met onderzoekers aangewezen, waarbij vooral wordt gekeken naar locaties waar mogelijk veel dioxines en PCB’s in het sediment neergeslagen kunnen zijn. Dioxines en PCB’s hebben weinig invloed op de waterkwaliteit zelf omdat ze niet wateroplosbaar zijn. In het sediment kunnen echter wel relatief hoge concentraties dioxines en PCB’s voorkomen. Deze stoffen worden via het voedsel opgenomen door de aal en worden opgeslagen in het vet.
Deelt u de mening dat de bij Urk gevangen paling die bij de laatste metingen maximumlimieten (ML’s) overschrijdt op het gebied van dioxines en PCB’s niet in de handel zou moeten komen vanuit het oogpunt van voedselveiligheid en omdat dit strijdig is met het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat de bij Urk gevangen paling wordt verhandeld?
In 2017 is samen met het Ministerie van VWS een beleidskader2 opgesteld gebaseerd op een advies van Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek NVWA.
Volgens dit beleidskader worden gebieden gesloten voor aal en wolhandkrab wanneer maximumlimieten of beleidsregellimieten twee jaar achtereen overschreden worden. Andersom kunnen ze ook weer open gesteld worden wanneer er twee jaar achtereen geen limietoverschrijdingen worden gemeten. Vorig jaar is voor het eerst een overschrijding gemeten bij Urk. Eén van de drie Europese Maximum Limieten (ML’s) wordt overschreden, namelijk voor de som van dioxines en dl-PCB’s (dioxineachtige polychloorbifenylen). Daarnaast wordt er een beleidsregellimiet uit het beleidskader, welke lager is dan de ML, overschreden voor de som van ndl-PCBs (niet dioxineachtige PCB’s). Dit hoeft niet gelijk zorgelijk te zijn. Het gaat om een geringe verhoging, wat een incident kan zijn. Indien de resultaten bij Urk dit jaar opnieuw een overschrijding van één van de limieten laten zien dan zal dat gebied worden gesloten. Zo wordt voorkomen dat er paling uit gebieden waar de limieten worden overschreden in de handel komt.
Is u bekend hoe kan worden voorkomen dat paling afkomstig uit het met dioxine belaste gebied bij Urk verder het IJsselmeer optrekt of bent u bereid om dit te onderzoeken?
Het is niet te voorkomen dat paling verder het IJsselmeer optrekt. Het algemene standpunt van onderzoekers is wel dat de rode aal (de onvolwassen aal die in deze monitoring wordt gevangen en geanalyseerd) tamelijk honkvast is en niet veel trekt.
Is u bekend of de paling tussen de meetpunten Urk en Medemblik wel aan de betreffende normen voldoet?
In de afgelopen 10 jaar zijn op verschillende locaties in het IJsselmeer palingen bemonsterd en geanalyseerd. De metingen laten zien dat de gehalten in paling in het Noordwestelijk deel en het Noordoostelijk deel van het IJsselmeer voldoen aan de geldende limieten. In het Zuidoostelijk deel (het Ketelmeer en een bufferzone van 1.000 meter) worden verhoogde gehalten geconstateerd. Dit gebied is gesloten voor de visserij. De resultaten van de afgelopen jaren wijzen op een gradueel verloop van de vervuiling. De vervuiling wordt steeds minder bij grotere afstand tot de monding van het Ketelmeer tot aan Medemblik, en daarom worden vanuit een zekere afstand ten noorden van Urk gehalten verwacht die voldoen aan de geldende limieten.
Mocht dit u niet bekend zijn bent u dan bereid om alle IJsselmeerpaling uit voorzorg uit de handel te weren?
Alle IJsselmeerpaling uit de handel weren is niet aan de orde.
Eerst moet uit metingen van WUR dit jaar duidelijk worden of er bij Urk sprake is van structurele verhoging. Als dat zo is, zal het gebied bij Urk worden gesloten voor de visserij.
De juridische mogelijkheden om besmette nertsenbedrijven te ruimen |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Ziet u momenteel juridische obstakels om over te gaan tot ruiming van de nertsenbedrijven, waar dieren kampen met verschijnselen van COVID-19 en, zo ja, welke zijn dit?
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid beschikt over de bevoegdheid om tot ruiming van zieke of verdachte nertsen over te gaan (artikel 22, eerste lid, onderdeel f, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). Op 20 mei jl. is de Regeling maatregelen Sars-CoV-2 bij nertsen in werking getreden.1 In deze regeling is op grond van artikel 15, eerste lid, van de (Gwwd) SARS-CoV-2 aangewezen als besmettelijke dierziekte bij nertsen. Met betrekking tot aangewezen besmettelijke dierziekten heeft de Minister van LNV de bevoegdheid om diverse bestrijdingsmaatregelen te treffen (artikel 22, eerste lid, van de Gwwd). Overigens is inmiddels de Regeling maatregelen Sars-CoV-2 bij nertsen gewijzigd door de Regeling van 3 juni 2020 tot wijziging van de Regeling maatregelen Sars-CoV-2 bij nertsen. In die laatste regeling is de grondslag voor de aanwijzing van de Sars-CoV-2 bij nertsen gewijzigd naar artikel 15, eerste lid in samenhang met het tweede lid, onderdelen a en c, van Gwwd, omdat de aanwijzing inmiddels strekt ter bescherming van niet alleen de diergezondheid, maar ook de volksgezondheid.
Kunt u de kamer een volledig overzicht verschaffen van de procedurele instrumenten en beleidsregels waarover u als Minister samen met uw ambtscollega’s beschikt om over te kunnen gaan tot ruiming van besmette bedrijven in het geval van dierziekten en zoönosen?
Beleidsoverwegingen en instrumenten staan opgenomen in de draaiboeken voor de bestrijding van dierziekten en zoönosen. Ook de zoönosestructuur is beschreven. Een volledig overzicht van draaiboeken voor dierziekten en zoönosen met de specifieke beleidsoverwegingen is te raadplegen via https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/dierziekten/bestrijding-dierziekten/beleidsdraaiboeken-dierziekten.
Kunt u bevestigen of het klopt dat er binnen de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s bepalingen ontbreken die met betrekking tot nertsen voorzien in de bestrijding van nieuwe en daarmee onbekende dierziekten en zoönosen en, zo ja, in hoeverre is hier met het oog op COVID-19 en eventuele toekomstige nieuwe dierziekten en zoönosen sprake van een wettelijk hiaat?1
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 1. Daarbij merk ik op dat een dierziekte alleen kan worden aangewezen in het belang van de bescherming van volksgezondheid als de ziekte naar het oordeel van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een ernstig gevaar voor de volksgezondheid oplevert (artikel 15, tweede lid, onderdeel c, van de Gwwd). Dat gevaar moet dus wel vaststaan. Uit het OMT-Z-advies van 3 juni 2020 volgt dat dit gevaar bij besmette bedrijven bestaat, reden waarom SARS-CoV-2 inmiddels ook is aangewezen in het belang van de volksgezondheid.
Welke wettelijke bepalingen bieden u de mogelijkheid om te besluiten tot ruiming van dieren, waarvan redelijke vermoedens aanwezig zijn dat ze een ziekte hebben die een risico vormt voor de volksgezondheid, maar waarvan dit nog niet definitief is vastgesteld?
Op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel f, van de Gwwd is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid bevoegd tot het doden van zieke en verdachte dieren. Een dier is ziek als het is aangetast door een besmettelijke ziekte (artikel 1 van de GWWD); een dier wordt als verdacht aangemerkt als de Minister van LNV redenen heeft om aan te nemen dat een dier in de gelegenheid is geweest om te worden besmet, en de diersoort voor de betreffende besmettelijke dierziekte vatbaar is (artikel 2, onderdeel c, van het Besluit verdachte dieren).
Deelt u de mening dat het omslachtig is dat de bevoegdheid tot het nemen van preventieve ruimingsmaatregelen in het kader van de volksgezondheid is gescheiden tussen de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)?
Die mening deel ik niet. De zoönosestructuur is zodanig ingericht dat er in gezamenlijkheid en in goed overleg kan worden opgetreden. In deze structuur coördineert het Ministerie van VWS in nauwe samenwerking met het Ministerie van LNV, het RIVM, lokale bestuurders en GGD’en de beleids- en besluitvorming. De zoönosestructuur adviseert de Ministers van VWS en LNV. De beide Ministers besluiten vervolgens in goed onderling overleg en behouden daarbij hun eigen beleidsverantwoordelijkheid, waarbij in alle gevallen de volksgezondheid voorop staat.
Hoe verhoudt de in vraag 3 genoemde regeling met betrekking tot nertsen zich tot de Wet dieren, waar in artikel 5.10 is opgenomen dat een Minister maatregelen kan treffen tot het verplicht laten doden van dieren indien dit nodig wordt geacht ter voorkoming van een ernstig gevaar voor mens of dier?2
De Regeling preventie bevat nadere regels met betrekking tot dierziekten die op grond van artikel 15 van de Gwwd zijn aangewezen als besmettelijke dierziekten. De Gwwd is op dit moment het wettelijk kader voor de regels en maatregelen ter preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten en wordt dus toegepast.
Dit verandert met ingang van 21 april 2021. Vanaf die datum is de nieuwe Europese diergezondheidsverordening (Animal Health Law) van toepassing. Op dat moment worden zowel de Gwwd als de Regeling preventie ingetrokken en zal de materiele regelgeving ten behoeve van diergezondheid in de Wet dieren in werking treden.
Artikel 5.10 van de Wet dieren biedt een algemene bevoegdheid om ten aanzien van dieren en dierlijke producten bestuurlijke maatregelen te treffen. Deze bepaling is op dit moment, zolang de Gwwd nog van toepassing is voor de diergezondheidsregelgeving, van belang met het oog op de regels in het belang van dierenwelzijn, de regels over het fokken van dieren en over dierlijke producten.
Hoe verhoudt de in vraag 3 genoemde regeling zich tot de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, waar in artikel 22 is opgenomen dat de Minister maatregelen kan treffen tot doding van zieke en verdachte dieren?3
Artikel 22 van de Gwwd geeft een limitatieve opsomming van de maatregelen die de Minister van LNV kan nemen ter bestrijding van aangewezen besmettelijke dierziekten. In de Regeling preventie zijn de betreffende dierziekten aangewezen.
Deelt u de mening dat er in het geval van de besmette nertsenhouderijen sprake is van ernstig gevaar voor zowel mens als dier, nu is gebleken dat veel nertsen met het SARS-CoV-2 virus zijn besmet en tevens is gebleken dat de dieren het virus hoogstwaarschijnlijk ook overdragen op mensen?
Ik deel deze mening, zij het dat ik nogmaals wil aangeven dat de drijvende kracht in de humane epidemie tot heden mens-mens besmetting is. Het OMT-Z geeft aan dat het risico bestaat dat SARS-CoV-2 langdurig blijft circuleren op besmette nertsenbedrijven en dat er diverse onzekere factoren zijn. Op het moment dat de humane epidemie en de kans op mens-mens besmettingen afneemt, kan een nerts-mens besmetting zorgen voor een verhogen van de incidentie van SARS-CoV-2 bij mensen. Dat willen mijn collega van VWS en ik voorkomen. Ik verwijs hiervoor verder naar onze reactie in de brief aan uw Kamer van 3 juni 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1101).
Kunt u zich voorstellen dat omwonenden en lokale en regionale bestuurders, met name in regio’s die hard zijn getroffen door COVID-19 en eerder de Q-koorts, bezorgd zijn over de mogelijke besmettingsrisico’s van nertsenhouderijen?
Ja dat kan ik mij voorstellen. Zoals ook in onze brief van 3 juni jl. is aangegeven begrijpen we goed dat er onrust is ontstaan in de gemeentes met besmette bedrijven. Daarom zetten we in op maximale transparantie in onze communicatie met het lokale en regionale bestuur. We blijven uiteraard ook de individuele gemeentes actief betrekken en informeren over elke stap in het proces dat volgt op ons besluit tot ruimen. We hebben met regionale bestuurders geregeld overleg hierover.
We begrijpen ook dat het besluit tot ruiming van besmette bedrijven een moeilijke boodschap is voor de betrokken nertsenhouders. De NVWA coördineert de ruimingen in overleg met de betrokken nertsenhouders. Mochten nertsenhouders in deze tijd behoefte hebben aan psychosociale zorg, dan kunnen zij zich wenden tot de reguliere zorg. De NVWA kan hier eventueel ook bij adviseren.
Klopt het dat bedrijfsmatige diersectoren die nertsen, paarden, konijnen, parelhoenders, struisvogels, waterbuffels, herten, lama’s en fazanten houden, niet participeren in het Diergezondheidsfonds en, zo ja, wat is de reden dat deze diersoorten hiervan zijn uitgezonderd en hoe rijmt u dit met uw ambitie om eventuele ruiming van de besmette nertsenhouderijen te financieren vanuit dit fonds?4 5
De nertsensector heeft niet aan het diergezondheidsfonds (DGF) bijgedragen, aangezien er tot nu toe geen ziekten bij nertsen voorkwamen waarvoor de overheid kosten moest maken. Er is nu geen bevoegdheid voor een heffing. De bestrijdingskosten worden wel uit het DGF betaald en komen ten laste van de bijdrage van de overheid aan het DGF.
Het is niet mogelijk om op voorhand een heffing in te stellen voor uitbraken van nieuwe ziekten. In tegenstelling tot bekende ziekten zoals mond- en klauwzeer en varkenspest, is er niets te zeggen over de kans op een uitbraak en de gevolgen van een uitbraak. Dat is wel nodig om een plafondbedrag vast te kunnen stellen en vervolgens te kunnen heffen. Indien een nieuwe ziekte een structureel risico vormt en bijvoorbeeld door monitoring tot structurele kosten leidt, kan dat een goede reden zijn om via heffing de betreffende sector hieraan mee te laten betalen. Een sector heeft immers ook een eigen verantwoordelijkheid. Zo zijn de kosten voor bestrijding van Q-koorts destijds ook door de overheid betaald, maar worden de monitoringskosten nu deels uit de sectorbijdrage aan het DGF betaald. Zoals reeds toegezegd aan uw Kamer onderzoek ik of een bijdrage van de nertsensector aan het diergezondheidsfonds tot de mogelijkheden behoort. Daarbij geldt wel dat het heffen met terugwerkende kracht niet mogelijk is.
Indien nertsenfokkerijen niet participeren in het Diergezondheidsfonds, acht u het in het geval van een eventuele ruiming van de besmette nertsenhouderijen eerlijk dat financiering vanuit het Diergezondheidsfonds wordt ingezet, terwijl de nertsensector hier in tegenstelling tot andere dierhouders zelf geen financiële bijdrage aan heeft geleverd?
Ik verwijs naar ons antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om deze vragen spoedig te beantwoorden gezien de maatschappelijke urgentie en de breed levende zorgen over de verspreiding van het coronavirus?
Ja.
De voortgang van diverse onderwerpen op het gebied van dierenwelzijn |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dierenactivisten vinden illegale vossen in kleine kooien op nertsenfarm» en zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het is niet verboden om (pool)vossen te houden als hobby- of gezelschapsdier. Ten algemene geldt dat iedereen die een dier houdt daar goed voor moet zorgen.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten en gevolgen van het handhavingsverzoek dat door Animal Rights is ingediend bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) zodra hieraan uitvoering is gegeven?
Op 20 mei jl. is naar aanleiding van een handhavingsverzoek van Animal Rights, een inspectie uitgevoerd door een inspecteur en een dierenarts van de NVWA op het betreffende bedrijf. Bij deze inspectie zijn vijf (pool)vossen aangetroffen. De houder gaf aan deze dieren niet te houden voor hun bont. Het is niet verboden om (pool)vossen te houden als hobby- of gezelschapsdier (althans als niet-productiedier). In een bericht van Omroep Brabant is te lezen dat de eigenaar zijn vossen vrijwillig heeft overgedragen aan een dierentuin. De NVWA doet geen uitspraken over haar inspectiebevindingen bij individuele bedrijven.
Kunt u aangeven in hoeverre er bij de aangetroffen vossen op het betreffende bedrijf sprake is geweest van bedrijfsmatig gehouden dieren of werden de vossen gehouden als gezelschapsdieren?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft de eigenaar van de dieren deze rechtmatig gehouden en is hierbij voldaan aan de geldende dierenwelzijnseisen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat er door het opschorten van de voormalige positieflijst momenteel geen regels gelden die bepalen welke zoogdieren in Nederland gehouden mogen worden als gezelschapsdier zolang hierbij geen sprake is van soorten die voorkomen op de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES)-overeenkomst?
Dit klopt niet. Beschermde dieren afkomstig uit het wild in Nederland mogen niet worden gehouden als huisdieren. Ook is het verboden om grote katachtigen en primaten in Nederland te houden, alsmede diersoorten die op de Unielijst voor zorgwekkende invasieve uitheemse soorten staan. Voor soorten die beschermd zijn onder het CITES-verdrag gelden er strenge regels over welke soorten wel of niet internationaal verhandeld mogen worden en onder welke voorwaarden. Voor diersoorten, waarvoor geen verbod geldt om deze te houden, gelden er regels die als doel hebben de dieren te beschermen. Zo gelden er bijvoorbeeld regels voor het houden en verzorgen van (landbouw)huisdieren.
Zo ja, deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is die een bedreiging vormt voor het welzijn van dieren die niet geschikt zijn om te worden gedomesticeerd?
Ik deel de mening dat het wenselijk is het welzijn van dieren te borgen. Met het oog op dierenwelzijn en gevaar voor de mensen stel ik een positieflijst op voor zoogdieren. Positieflijsten voor amfibieën, reptielen en vogels volgen later. Een lijst van alle, in Nederland gehouden, zoogdiersoorten wordt momenteel beoordeeld aan de hand van risicofactoren voor dierenwelzijn en gevaar voor de mens (letsel- en zoönoserisico). Deze lijst bevat zowel gedomesticeerde als uit het wild afkomstige diersoorten, die niet verboden zijn om in Nederland te houden.
Kunt u de Kamer informeren over de huidige voortgang van de nieuw op te stellen huis- en hobbydierenlijsten en kunt u daarbij aangeven hoelang hier al door u en uw voorgangers aan wordt gewerkt?
De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) bevatte een artikel op basis waarvan een huis- en hobbydierenlijst kon worden opgesteld. Dit artikel is echter nooit in werking getreden, ondanks verscheidene pogingen vanaf 1992 om tot een systeem te komen om diersoorten te beoordelen en besluiten te nemen over het aanwijzen van soorten. In 2013 is de Wet dieren in werking getreden. Op grond van artikel 2.2 is het verboden dieren of diersoorten te houden die niet zijn aangewezen. In 2015 is een lijst voor zoogdieren vastgesteld. Na uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven heb ik in 2018 een vrijstelling vastgesteld waardoor het tijdelijk mogelijk is alle (reeds in Nederland gehouden) zoogdiersoorten te houden, waarbij geldt dat het houden van nog niet op de lijst voorkomende diersoorten gemeld moet worden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (Staatscourant 2018, nr. 23533).
Met het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» is in 2017 afgesproken dat er een aangepaste huis- en hobbydierenlijst komt. Door een onafhankelijke wetenschappelijke commissie is een beoordelingssystematiek opgesteld, waarmee zoogdiersoorten die in Nederland worden gehouden kunnen worden beoordeeld. Op 8 januari 2020 heb ik uw Kamer deze beoordelingssystematiek toegestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1085). Het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst beoordeelt momenteel zoogdiersoorten aan de hand van deze systematiek.
Ik vind het belangrijk dat het beoordelen van al deze diersoorten op een zeer zorgvuldige wijze gebeurd. Dat vraagt meer tijd dan voorzien. Ik ben van plan het aanwijzingsbesluit eind 2020 op internetconsultatie.nl. te consulteren. Ik verwacht dat de huis- en hobbydierenlijst in de zomer van 2021 vastgesteld is.
Wat is de reden dat uw voornemen om de consultatie van de nieuw te vormen lijst met huis- en hobbydierenlijsten niet in de eerste helft van 2019 kon plaatsvinden, conform de verwachting die u uitsprak in uw brief van 12 november 2018?2
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke zomer bedoelde u toen u in uw brief van 19 juni 2019 aangaf dat het Wetsvoorstel aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing (Houdverbod) na de zomer naar de Kamer zou worden gestuurd voor plenaire behandeling?3
In de brief die u noemt werd de zomer van 2019 bedoeld.
Kunt u de Kamer specifieker informeren over de voortgang van dit wetsvoorstel, eventueel samen met uw collega van Justitie en Veiligheid, en kunt u zich voorstellen dat de leden van de SP-fractie vanuit het oogpunt van dierenwelzijn wensen dat dit wetsvoorstel spoedig naar de Kamer komt?
Mede vanwege de coronacrisis heeft de voortgang met betrekking tot dit wetsvoorstel de laatste maanden extra vertraging opgelopen. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de verwerking van de commentaren uit de internetconsultatie en vinden de uitvoeringstoetsen plaats. De verwachting is dat het wetsvoorstel in het najaar voor advies naar de Raad van State zal worden gestuurd. Het consultatieverslag zal dan ook worden gepubliceerd.
Wat is de reden dat u er niet voor kiest om nertsenhouderijen waar besmettingen zijn geconstateerd vervroegd te sluiten nu u heeft aangegeven dat het aannemelijk is dat nertsen COVID-19 verspreiden op mensen?4
Tijdens het debat van 10 juni jl. over onderzoeksresultaten COVID-19 bij nertsen heb ik uw Kamer toegezegd vaart te maken met de totstandkoming van een stoppersregeling. Uw Kamer dringt aan op een stoppersregeling, onder meer via de aangenomen motie van de leden Geurts en Bromet (Kamerstuk 28 286, nr. 1112). Het kabinet onderzoekt, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 3 juni jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1101), of en zo ja hoe, een eenmalige stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee deze bedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Het is echter niet mogelijk om voor het zomerreces een stoppersregeling gereed te hebben en een voorstel voor financiële dekking daarbij. Bovendien is voor een dergelijke regeling de goedkeuring vereist van de Europese Commissie, omdat het een staatssteunmaatregel betreft. Het zomerreces zal ik benutten door onderzoek te laten doen naar het waardeverlies voor de nertsenhouderij en het voorbereiden van een conceptregeling rekening houdend met de criteria voor geoorloofde staatssteun. Het kabinet is voornemens om in augustus aanstaande een besluit te nemen over de stoppersregeling en daarna uw Kamer daarover te informeren. Dit besluit kan vanwege de financiële gevolgen ervan betekenen dat op andere dossiers keuzes gemaakt moeten worden.
Bent u bereid om de NVWA te verzoeken om bij de door u aangekondigde screening van alle nertsenhouderijen in Nederland ook te controleren op het welzijn van de gehouden dieren en op de brandveiligheid van stallen?
De NVWA coördineert het screeningsonderzoek, dat gericht is op diergezondheid, bij de nertsen, maar dierenartsen van de NVWA bezoeken daarvoor niet zelf de bedrijven. Het daadwerkelijk bemonsteren van de dieren gebeurt door dierenartsen van de Gezondheidsdienst voor Dieren. Van elk bezoek aan een nertsenhouderij geven zij een terugkoppeling aan de NVWA. Dit screeningsbezoek heeft een specifiek doel: monsters nemen en de gezondheid van de dieren beoordelen.
Inspectie op brandveiligheid valt niet onder de toezichtverantwoordelijkheid van de NVWA en staat los van het screeningsonderzoek. De gemeente kan als bevoegd gezag erop toezien dat gebouwen, waaronder nertsenhouderijen, voldoen aan de wettelijke eisen op het gebied van brandveiligheid.
Arbeidsmigranten in een vleesfabriek in Groenlo die moesten doorwerken ondanks een corona-uitbraak |
|
Frank Futselaar , Jasper van Dijk |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vleesbedrijf Vion in Groenlo gesloten na corona-uitbraak»?1
Ik betreur het feit dat zo veel personeelsleden positief zijn getest op corona. Dit onderstreept de noodzaak om gezamenlijk, en ieder van uit zijn eigen rol, verantwoordelijkheid te nemen voor het voorkomen van risico’s van verdere verspreiding van het virus, maar ook in te grijpen wanneer dit nodig is. De Minister van LNV heeft de slachthuizen op 26 mei jl. aangesproken op de eigen rol en verantwoordelijkheid hierin.
Is het waar dat een groot deel van de werknemers van de fabriek arbeidsmigrant is? Hoeveel precies?
Ja, dat is waar. Desgevraagd laat Vion weten dat hun slachterij in Groenlo in totaal 581 werknemers heeft, waarvan 420 arbeidsmigranten zijn.
Is het waar dat werknemers van de fabriek moesten doorwerken terwijl er sprake was van een corona-uitbraak?
Dat is mij niet bekend. De werknemers, ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond kunnen een melding doen bij de Inspectie SZW als de arbeidsomstandigheden onveilig zijn. De Inspectie SZW heeft twee meldingen over dit bedrijf ontvangen over het niet voldoende afstand kunnen houden. Uit onderzoek van de Inspectie SZW is dit echter niet gebleken.
Is het waar dat het bedrijf pas gesloten is nadat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) haar dierenartsen terugtrok vanwege het besmettingsgevaar?
Ja. Na een steekproef op 18 en 19 mei 2020 door de GGD is op basis van de testuitslagen op 20 mei 2020 bij ruim 20% van de medewerkers van het bedrijf corona vastgesteld (45 van de 212). De NVWA heeft haar toezichthouders en de officiële assistenten van KDS op dat moment teruggetrokken De productie is daarop stilgelegd. Door de voorzitter van de veiligheidsregio is een gebiedsverbod opgelegd voor de productielocatie en quarantaine aan de medewerkers van Vion Groenlo tot 4 juni 2020 om zo het bron- en contactonderzoek goed uit te kunnen voeren.
Waarom is de slachterij niet eerder gesloten?
Het sluiten van bedrijven is aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Zij moeten op basis van adviezen van de GGD proportionele besluiten nemen. Dat kan zien op het sluiten van gebieden of gebouwen, het stilleggen van bedrijven of het opleggen van arbeidsverboden of quarantaine aan medewerkers. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft de NVWA haar toezichthouders en de officiële assistenten van KDS teruggetrokken op het moment dat duidelijk werd dat na een steekproef op 18 en 19 mei 2020 door de GGD bij ruim 20% van de medewerkers van het slachthuis positief corona werd vastgesteld.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken het cynische beeld oproept dat aan het leven van een arbeidsmigrant in Nederland kennelijk minder waarde wordt gehecht dan aan het leven van een dierenarts?
Ik deel deze mening niet. Wel is het zo dat de vaak kwetsbare positie van arbeidsmigranten zorgt voor een verhoogd risico op besmetting met het coronavirus. Dit is zowel schadelijk voor de gezondheid van arbeidsmigranten zelf, als voor de continuïteit van vitale processen in onder andere de voedselketen. Het kabinet zet daarom in op voorlichting over de voorzorgsmaatregelen en RIVM-richtlijnen in verschillende talen, die onder andere op arbeidsmigranten is gericht. Ook is er, mede door de urgentie van de problematiek, besloten om een «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» in te richten. Dit interdepartementale team zal op regionaal niveau tot oplossingen en mogelijke maatregelen komen die arbeidsmigranten zullen beschermen tegen het coronavirus en daaraan gerelateerde problematiek.
Hoe beoordeelt u het optreden van de NVWA in deze kwestie?
Toen duidelijk werd dat bij ruim 20% van de medewerkers van het bedrijf het coronavirus was vastgesteld, heeft de NVWA haar toezichthouders teruggetrokken en is de productie stilgelegd. Daaruit kan geconcludeerd worden dat de NVWA haar verantwoordelijkheid als werkgever serieus genomen heeft.
Bent u bereid om alle vleesbedrijven onaangekondigd te laten inspecteren, te beginnen met de vleesbedrijven waarover u signalen heeft ontvangen?
De Inspectie SZW is op 8 juni 2020 gestart met het project «inspecties slachterijen – corona« en zal de komende weken een aantal voorgeselecteerde slachthuizen inspecteren, zowel roodvlees als pluimvee. Deze inspecties hebben zowel een AMF- (arbeidsmarktfraude) als een arboinsteek.
Welke sancties gaat u treffen tegen bedrijven die zich niet aan de corona-maatregelen houden?
Slachterijen hebben zelf, op grond van hun zorgplicht als werkgever de verantwoordelijkheid om de richtlijnen van het RIVM na te leven. Deze zorgplicht houdt in dat de werkgever de werknemer in staat stelt zijn of haar werk veilig en gezond te doen. Dit betekent dat de werkgever inventariseert welke risico’s er zijn en hoe hij deze gaat aanpakken. De werknemers dienen te weten welke maatregelen er gelden en moeten zich ook houden aan de regels die opgesteld zijn. De Inspectie SZW houdt op basis van de Arbeidsomstandighedenwet toezicht op ongezonde en onveilige situaties op de werkplek. Dit geldt ook voor ongezonde en onveilige situaties als gevolg van het risico op besmetting met het coronavirus. Daarnaast geeft de Inspectie SZW zo spoedig mogelijk gehoor aan klachten en signalen. Dit kan bijvoorbeeld door het uitvoeren van een inspectie ter plaatse. De Inspectie SZW kan op verschillende manieren handhavend optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een formele eis met te treffen maatregelen die de betreffende werkgever binnen een bepaalde termijn moet uitvoeren. Niet nakomen van deze maatregelen kan leiden tot verdere maatregelen van de Inspectie SZW, zoals een bestuurlijke boete of zelfs bestuurlijke dwang om de werkgever alsnog te laten voldoen aan zijn verplichtingen.
Wat gaat u doen om medewerkers van slachterijen beter te beschermen?
Het is aan de werkgever om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden op de werkvloer. Zowel de werkgever als de werknemers worden geacht te voldoen aan de Arbeidsomstandighedenwet en de richtlijnen van de RIVM op te volgen, zowel tijdens als buiten werktijd. Zo nodig kan Inspectie SZW handhaven als Arbeidsomstandighedenwet niet wordt nageleefd.
Het bericht dat studenten drie maanden collegegeld terugkrijgen bij vertraging afstuderen |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Welke reden ziet u om aan te nemen dat studenten die niet in het jaar van afstuderen zitten en studievertraging oplopen dit nog kunnen inhalen? Zijn hierover afspraken gemaakt met de instellingen in het hoger onderwijs? Op welke wijze gaan instellingen in het hoger onderwijs hiervoor gecompenseerd worden?1
Alle onderwijsinstellingen in het mbo en ho werken hard aan het voorkomen van studievertraging voor studenten. Studenten die niet in het laatste jaar van hun studie zitten kunnen tijdens hun studie nog eventuele vakken inhalen. Instellingen spannen zich in om ervoor te zorgen dat studenten zo weinig mogelijk achterstand oplopen of deze tijdens de studie kunnen inlopen. Laatstejaars studenten met vertraging kunnen dat niet omdat zij in het laatste jaar zitten. In het hoger onderwijs loopt het meeste onderwijs gewoon (digitaal) door. Zowel de student als de instelling heeft baat bij zo min mogelijk studievertraging. Toch zal dit voor sommige studenten niet geheel te voorkomen zijn en geldt voor hen dat zij hun studievertraging op een later moment dienen in te halen. Voor hen geldt dat de oplossing meer ligt in het bieden van meer tijd om die studievertraging binnen een redelijke termijn in te halen. Hier zijn in het kader van het servicedocument ho afspraken over gemaakt. Zo geven instellingen eerstejaarsstudenten die door de coronamaatregelen studievertraging oplopen en als gevolg daarvan de norm van het bindend studieadvies (bsa) in het studiejaar 2019–2020 niet halen, de mogelijkheid de bsa-norm te halen in het volgende studiejaar. Ook kunnen studenten in het hoger onderwijs erop rekenen dat coulance wordt betracht wanneer zij door corona niet binnen de diplomatermijn kunnen afstuderen. Normaliter wordt de hele prestatiebeursschuld omgezet in een lening (alle ontvangen basisbeurs, aanvullende beurs en de reisvoorziening) als een student niet binnen 10 jaar na aanvang van de studiefinanciering afstudeert. Dit is opgelost door de diplomatermijn ter verlengen met coulance/hardheidsclausule. Voor studenten die de overstap willen maken van het hbo naar het wo, of van bachelor naar master, maar door het COVID-19 virus niet op tijd aan de vooropleidingseisen of toelatingseisen kunnen voldoen, zijn ook afspraken gemaakt met instellingen. Deze studenten kunnen doorstromen naar de vervolgopleiding onder de voorwaarde dat zij binnen een redelijke termijn alsnog voldoen aan de vooropleidingseisen of toelatingseisen. Onderwijsinstellingen worden voor deze inspanningen niet gecompenseerd.
Waarom is in dit steunpakket geen compensatie opgenomen voor de instellingen in het hoger onderwijs?
In het compensatiepakket zoals beschreven in de brief van 15 mei jl. is een subsidieregeling aangekondigd voor het inhalen van onderwijsachterstanden voor groepen kwetsbare kinderen en studenten. Doordat de coronacrisis kan leiden tot verergering van de kansenongelijkheid en daarmee tot verlies aan menselijk kapitaal, heeft het kabinet extra aandacht voor deze kwetsbare groepen. Omdat deze groepen meer voorkomen in het po, vo en mbo is ervoor gekozen om het compensatiepakket daarop te richten.
Deelt u de mening dat het juist dankzij een geweldige inspanning van de docenten in het hoger onderwijs is, dat er nog zoveel onderwijs doorgang kan vinden? Kunt u dit toelichten?
Voor alle onderwijssectoren geldt dat juist door inspanning van alle leraren en docenten het onderwijs zo veel mogelijk doorgang kan vinden. Ook voor het hoger onderwijs is dat zeker waar. In alle sectoren gaat het onderwijs zo veel mogelijk digitaal door. Ik waardeer de inzet van al die leraren en docenten dan ook zeer.
Bent u zich ervan bewust dat deze omslag naar digitale onderwijsvormen ook kosten met zich meebrengt? Zo ja, hoe worden deze gecompenseerd?
Het is logisch dat er kosten zullen zijn voor digitale onderwijsvormen. Dat neemt niet weg dat deze omslag in het hoger onderwijs voor een deel al was voorzien. De investeringen hierin zouden waarschijnlijk later in de toekomst zijn gedaan en zijn nu naar voren gehaald. Dat betekent dat dit jaar een deel van de (bestemmings)reserves kan worden ingezet dat anders later werd ingezet. Tevens staan tegenover dit soort meerkosten ook minderkosten voor instellingen door minder gebruik van gebouwen.
Op welke manier worden instellingen vergoed voor de extra kosten die zij maken om de studievertraging, waarvoor studenten nu terecht gecompenseerd worden, met extra onderwijsinspanningen in te lopen?
Zie eerdere antwoorden op vraag 1, 2 en 4.
Op welke manier wordt er publieke verantwoordelijkheid genomen voor de vertraging die onderzoekers oplopen? Deelt u de mening dat hun positie als gevolg van de coronacrisis benard is en dat dit ook overheidssteun rechtvaardigt?
Ik ben me er van bewust dat de huidige situatie veel vraagt van wetenschappers. Ik neem deze signalen dan ook zeer serieus. Samen met de publieke kennispartners (NWO, KNAW, VSNU, VH en NFU) houdt OCW de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten. Doel is om geen onderzoekers tussen wal en schip te laten vallen. Er worden door de samenwerkende publieke kennispartners verschillende stappen gezet om onderzoeksvertraging waar mogelijk op te vangen of beoordeling aan te passen, ook in het licht van het nieuwe erkennen en waarderen. Daarnaast is NWO begonnen met het openbaar maken van calls die in de toekomst gepubliceerd worden. Dit geeft onderzoekers meer tijd om aanvragen voor te bereiden en hun planning daarop aan te passen. Nieuwe sluitingsdata van gepauzeerde calls worden ruim van tevoren gepubliceerd. Ook wordt gekeken of er mogelijkheden zijn om onderzoekers verlenging te bieden indien ze die nodig hebben om hun onderzoek af te ronden.
We kijken daarnaast naar mogelijkheden om het onderzoekswerk te hervatten binnen de kaders van de coronamaatregelen. Ik verwijs u daarvoor graag naar het servicedocument dat wij regelmatig uitbrengen en het protocol «Herstart Universiteiten». Alle bovenstaande maatregelen zijn er op gericht om onderzoekers zo veel mogelijk te ondersteunen in deze bijzondere omstandigheden.
Daarnaast investeert het kabinet in totaal € 47,5 miljoen – via de ministeries van VWS, OCW en EZK en wetenschapsfinanciers ZonMw en NWO en de topsector LSH – in coronagerelateerd onderzoek. Tot slot span ik mij in Europa in om binnen de financiële middelen van Horizon 2020 de continuïteit voor onderzoeksprojecten te borgen. Dat betreft een case by case benadering, geen generieke maatregelen.
Welke financiële consequenties heeft de meer kleinschalige inrichting, zoals die de komende tijd te verwachten is als gevolg van de coronamaatregelen, op de instellingen in het hoger onderwijs? Bent u bereid deze consequenties op te vangen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Voor alle onderwijssectoren geldt dat de anderhalvemetersamenleving consequenties zal hebben. Welke financiële impact dat heeft is niet bekend. Deze kosten hangen ook af van hoelang de crisis duurt en wanneer de coronamaatregelen versoepeld kunnen worden. Voor het hoger onderwijs zijn op dit moment de Vereniging Hogescholen en VSNU nog bezig met een inventarisatie van de kosten voor de korte en middellange termijn. Dit kan inzichtelijk maken tegen welke kosten instellingen aanlopen. Hogescholen en universiteiten zijn grotendeels publiek bekostigde instellingen. Er zijn op dit moment geen acute liquiditeitsproblemen.
Het functioneren van medezeggenschap in tijden van corona |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is de juridische status van het Servicedocument HO-aanpak Coronavirus COVID-19? Gaat het hier om een informatieve handreiking, een dwingende aanwijzing of bijvoorbeeld een collectieve afspraak van de overheid met onderwijsinstellingen? Hoe verhoudt het Servicedocument zich tot de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en Wet op de ondernemingsraden (WOR), specifiek waar het gaat om medezeggenschap? Vervangt het servicedocument de betreffende wetten? Zo ja, wat is hier de wettelijke grondslag voor?
In het servicedocument zijn bestuurlijke afspraken neergelegd tussen mij en de koepelorganisaties en bonden binnen het (hoger) onderwijs. Hoger onderwijsinstellingen hebben zich door middel van de koepelorganisaties gecommitteerd aan deze afspraken. De afspraken in het servicedocument als het gaat om de medezeggenschap laten onverlet wat in de WHW en in de WOR over de medezeggenschap is geregeld. In het servicedocument is daarom opgenomen dat het uitgangspunt is dat de medezeggenschap, zowel centraal als decentraal, de instemmings- en adviesrechten blijft uitoefenen. Tegelijkertijd zijn vanwege de uitzonderlijke crisissituatie afspraken opgenomen over de wijze van het betrekken van de medezeggenschap gedurende de crisis. In alle gevallen moet de medezeggenschap, zij het met bijvoorbeeld een kortere reactietermijn of in sommige gevallen achteraf, haar rol kunnen blijven vervullen. In het servicedocument is afgesproken dat de instellingen zich hiertoe inspannen.
Kunt u, gezien het feit dat het Servicedocument steeds wordt aangepast aan de veranderende werkelijkheid, inzicht geven of en hoe lang het naar uw mening legitiem is om de mogelijkheid om af te wijken van de gangbare medezeggenschapsprocedures, specifiek de mogelijkheid tot het informeren achteraf van medezeggenschap, in stand te houden? Bent u het met de mening eens dat het feit dat de eerste crisisweken voorbij zijn het nu zaak is zoveel mogelijk de bestaande medezeggenschapsprocedures, al dan niet digitaal, te herstellen? Hoe verhoudt het opnemen van deze mogelijkheid in het Servicedocument zich met de medezeggenschapsprocedures zoals vastgelegd in de WHW en de WOR?
De instellingen spannen zich in om de medezeggenschap haar rol te kunnen laten vervullen. Het ligt voor de hand dat instellingen alleen afwijken van de gebruikelijke procedure indien en voor zover dit noodzakelijk is om tijdig uitvoering te geven aan de afspraken in het servicedocument en tijdig te kunnen handelen in crisistijd. Wanneer van die noodzaak sprake is, wordt van de medezeggenschap gevraagd flexibiliteit te tonen. De afspraken in het servicedocument als het gaat om de medezeggenschap laten onverlet wat in de WHW en in de WOR over de medezeggenschap is geregeld. Indien de medezeggenschap van oordeel is gegeven de omstandigheden niet op de juiste manier te zijn betrokken, kan een geschil hierover met het instellingsbestuur worden voorgelegd aan de geschillencommissie (artikelen 9.40 en 10.26 WHW).
Op de wijze waarop instellingen omgaan met de medezeggenschap in crisistijd wordt signaal gestuurd toezicht gehouden door de inspectie, die bijvoorbeeld kan nagaan of in een bepaald geval het pas achteraf betrekken van de medezeggenschap proportioneel en beargumenteerd was en of er in het algemeen goede werk- en/of procesafspraken zijn gemaakt tussen instellingsbestuur en medezeggenschap.
Klopt het dat de in het Servicedocument genoemde optie om de medezeggenschap eventueel pas achteraf te informeren pas in de versie van het servicedocument van 24 april is verschenen? Wat was de aanleiding om op dat moment, ruim een maand na de fysieke sluiting van de onderwijsinstellingen, deze optie toe te voegen?1
Dat klopt. Door de bijzondere omstandigheid die als gevolg van het Coronavirus COVID-19 op hogeronderwijsinstellingen was ontstaan bleek dat het noodzakelijk was om, naast het uitgangspunt dat de afspraken in het Servicedocument hetgeen in de WHW en in de WOR over de medezeggenschap is geregeld onverlet laat, deze optie toe te voegen teneinde de continuïteit van het onderwijs en de examinering te kunnen (blijven) waarborgen.
Bent u bekend met de interne notitie van de Vereniging van Universiteiten (VSNU) «besluitvorming en medezeggenschap» van 17 maart, die naar universiteitsbesturen is gestuurd om eventueel als basis voor hun besluitvorming en communicatie te dienen?
Ik ben bekend met deze notitie. Naar ik van de VSNU heb begrepen betreft het hier een interne adviserende notitie aan de voorzitters van de colleges van bestuur van de verschillende universiteiten.
Is het u bekend dat in deze VSNU-notitie wordt gesteld: «In het geval sprake is van een adviesrecht of instemmingsrecht, kan het CvB onverminderd het ontbreken van een positief advies of instemmingsbesluit besluiten indien de voorgenomen beslissing van het CvB gevergd wordt door «zwaarwegende (bedrijfs)organisatorische, (bedrijfs)economische of (bedrijfs)sociale redenen» (artikel 9.40 lid 5 en 10.26 WHW; artikel 27 lid 4 WOR).»? Hoe duidt u deze zienswijze?
Ik ben bekend met de inhoud van deze interne VSNU-notitie. Voor mijn duiding van de wijze waarop de medezeggenschap gedurende deze crisis moet worden betrokken, verwijs ik naar hetgeen hierover in het servicedocument is opgenomen. Sinds 17 maart jl. zijn er geen besluiten die direct of indirect verband houden met de thematiek «Medezeggenschap in tijde van Corona» aan de geschillencommissie medezeggenschap hoger onderwijs voorgelegd.
Bent u het met de mening eens dat het in het bovenstaande citaat aangehaalde artikel 9.40 lid 5 WHW uitsluitend van toepassing kan zijn wanneer het besluiten zijn die daadwerkelijk aan de geschillencommissie medezeggenschap hoger onderwijs zijn voorgelegd? Kunt u een overzicht geven van het aantal besluiten dat sinds 17 maart 2020 aan de geschillencommissie medezeggenschap hoger onderwijs zijn voorgelegd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het met de mening eens dat het in het bovenstaande citaat aangehaalde artikel 27 lid 4 WOR uitsluitend van toepassing kan zijn wanneer het besluiten betreft waarmee de ondernemingsraad niet instemt of te lang wacht met het al dan niet verlenen van instemming en inhoudt dat het geschil aan de kantonrechter wordt voorgelegd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ermee bekend dat de VSNU-notitie ook het volgende stelt: «Het CvB kan richtlijnen vaststellen met het oog op de (praktische) organisatie en coördinatie van de uitoefening van de bevoegdheden van de decaan tot algemene leiding, bestuur en inrichting van de faculteit en de uitoefening van de bevoegdheden van de decaan tot vaststelling van onder andere (nadere regels mbt) de OER, BSA, decentrale selectie, collegegelden, vrijstellingen en evc’s (artikel 9.14 en 9.15 WHW).»?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het met de mening eens dat de in bovenstaand citaat aangehaalde wetsartikelen geen enkele betrekking hebben op het vaststellen of wijzigen van een Onderwijs- en Examenregeling (OER)?
Nee. Artikel 9.15, lid 1, onderdeel a van de WHW heeft betrekking op het vaststellen van de onderwijs- en examenregeling. Hieruit volgt dat de decaan is belast is met het vaststellen van de onderwijs- en examenregeling, alsmede de regelmatige beoordeling daarvan.
Bent u ermee bekend dat de VSNU-notitie verder stelt: «Het CvB en de decanen kunnen – al dan niet in algemene zin – besluiten de regels in de OER met betrekking tot de (praktische) organisatie en inrichting van de toetsing aan te passen. Zij informeren de examencommissies over hun (voorgenomen) besluiten. Indien en voor zover de examencommissies vanuit hun kwaliteitsborgende rol van oordeel zijn dat er in het licht van die kwaliteitsborging onoverkomelijke bezwaren zijn tegen de wijze waarop de toetsing wordt ingericht, kan de examencommissie interveniëren.»?
Ik ben bekend met de stellingen en zinsneden uit deze interne VSNU-notitie. Voor mijn duiding van de wijze waarop de medezeggenschap gedurende de crisis moet worden betrokken verwijs ik naar hetgeen hierover in het servicedocument is opgenomen.
Waar nodig kunnen instellingen naar eigen inzicht de OER aanpassen, uiteraard met inachtneming van de rol van de medezeggenschap. Indien de continuïteit van het onderwijs en de examinering dit vereist, kan de medezeggenschap ook achteraf worden betrokken. In een dergelijk geval dient de instelling er zorg voor te dragen dat de medezeggenschap, zij het achteraf, haar rol kan vervullen.
Bent u het met de mening eens dat noch in eerder aangehaalde individuele artikelen, noch elders in de WHW een juridische basis is te vinden voor bovenstaande passage?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het met de mening eens dat deze passage niet strookt met de in het servicedocument gestelde zinsnede: «De coronamaatregelen zullen in sommige gevallen leiden tot onderwijsactiviteiten en tentaminering die afwijken van hetgeen is opgenomen in de onderwijs- en examenregeling (OER). Afhankelijk van hetgeen in een specifiek geval in de OER is geregeld en de regels en richtlijnen van examencommissies, kan er ruimte zijn om van de eigen OER af te wijken. Dit gebeurt voor zover de reguliere procedures niet gevolgd kunnen worden, de student niet onevenredig benadeeld wordt en de afwijking niet ingrijpender is dan noodzakelijk. In veel gevallen zal aanpassing van de OER aan de orde zijn, die kan plaatsvinden door middel van een addendum op de bestaande OER waarin de afwijkingen op de OER in algemene termen worden beschreven. De medezeggenschap wordt hierbij betrokken.»? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Bent nu ervan op de hoogte dat in de praktijk instellingsbesturen richting hun medezeggenschap, ook in de fase van de herstart en het voorbereiden van een functioneren in een anderhalvemeter-context, nog altijd verwijzen naar het VSNU-memo als een werkinstrument, als het gaat om het eventueel niet of slechts achteraf betrekken van medezeggenschap bij besluiten? Is dergelijke handelwijze naar uw oordeel in overeenstemming met wet- en regelgeving? Bent u bereid de instellingen op dit punt in uw handreiking duidelijkheid te verschaffen?
Zoals eerder aangegeven zijn in het servicedocument bestuurlijke afspraken neergelegd tussen mij en de koepelorganisaties en bonden binnen het (hoger) onderwijs. Hoger onderwijsinstellingen hebben zich door middel van de koepelorganisaties gecommitteerd aan deze afspraken. Ik ga er dus van uit dat instellingsbesturen de in het servicedocument opgenomen uitgangspunten ook in de praktijk toepassen. De afspraken in het servicedocument zijn duidelijk en als het gaat om de medezeggenschap laten zij onverlet wat in de WHW en in de WOR over de medezeggenschap is geregeld. Ik zal dit in de bestuurlijke overleggen die ik voer met de koepelorganisaties en bonden ook benadrukken. In het servicedocument is daarom opgenomen dat het uitgangspunt is dat de medezeggenschap, zowel centraal als decentraal, de instemmings- en adviesrechten blijft uitoefenen. Tegelijkertijd zijn vanwege de uitzonderlijke crisissituatie afspraken opgenomen over de wijze van het betrekken van de medezeggenschap gedurende de crisis. In alle gevallen moet de medezeggenschap, zij het met bijvoorbeeld een kortere reactietermijn of in sommige gevallen achteraf, haar rol kunnen blijven vervullen. In het servicedocument is afgesproken dat de instellingen zich hiertoe inspannen.
Kent u het het artikel over medezeggenschap en proctoring in universiteitskrant Mare van 14 mei 2020? In hoeverre past volgens u de geschetste (zeer beperkte) betrokkenheid van medezeggenschap bij de invoering van proctoring met de geest van het servicedocument?2
Ja, dat ken ik. Zoals ik in antwoord op de eerdere Kamervragen van uw hand van 28 april 2020 omtrent het artikel van Mare heb aangegeven, kan de medezeggenschap ook achteraf worden betrokken indien de continuïteit van het onderwijs en de examinering dit vereist. Ook in een dergelijk geval spant de instelling zich in om te zorgen dat de medezeggenschap, zij het achteraf, haar rol kan vervullen.
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden?
Ik ben uiteraard bereid elk van de gestelde vragen te beantwoorden. Om de overzichtelijkheid van mijn beantwoording te bevorderen en herhaling in de beantwoording te voorkomen heb ik de beantwoording van vragen 5, 6, 7 en 8 en de beantwoording van de vragen 10, 11 en 12 samengenomen.
Het bericht ‘Zorgen om luchtvervuiling in Brabant en Limburg: 'Wat als er een tweede golf komt en het aantal doden hier weer hoger ligt?’ |
|
Henk van Gerven , Frank Futselaar |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgen om luchtvervuiling in Brabant en Limburg: «Wat als er een tweede golf komt en het aantal doden hier weer hoger ligt?»?»1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat inwoners van Limburg en Brabant bovenmatig bezorgd zijn over een heropleving van COVID-19, met name in hun directe woonomgeving die zwaar is getroffen door de pandemie?
Ik kan mij voorstellen dat bewoners in zwaar getroffen regio’s, zoals Limburg en Noord-Brabant, bezorgd zijn over een heropleving van COVID-19. Door de maatregelen op advies van de experts stapsgewijs en gecontroleerd te versoepelen, maar ook door het testen en bron- en contactonderzoek wordt getracht een tweede golf van het virus te voorkomen.
Kunt u aangeven hoe lang het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bij benadering bezig zal zijn met het door u aangekondigde onderzoek naar de eventuele relatie tussen luchtkwaliteit, veehouderij en gevoeligheid van mensen voor COVID-19?2
Zoals ik in mijn brief «COVID-19 en mogelijke relatie met dieren» van 22 april jongstleden (Kamerstuk 28 286, nr. 1088) heb aangegeven, is het RIVM gevraagd een verkenning uit te voeren naar de onderzoeksmogelijkheden aangaande de relatie luchtkwaliteit, veehouderijen en COVID-19. Dit betreft een complex vraagstuk. Ik ben met het RIVM in gesprek over de onderzoeksmogelijkheden. Nadat deze in kaart zijn gebracht zullen mijn collega’s van I&W en VWS en ikzelf besluiten of en zo ja, welke onderzoeken we willen uitzetten bij het RIVM. Daarbij worden de regionale partijen zoals de provincie Noord-Brabant en de GGD betrokken. Uw Kamer wordt daarover geïnformeerd.
Welke mogelijkheden ziet u om in afwachting van de resultaten van dit onderzoek te starten met het verbeteren van de luchtkwaliteit, bijvoorbeeld door te beginnen met het inkrimpen van de veestapel in de meest veedichte gebieden?
Het is bekend dat luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. Daarom heeft het verbeteren van de luchtkwaliteit ten behoeve van de gezondheid de volle aandacht. Met het Schone Lucht Akkoord (hierna: SLA) zet het kabinet samen met decentrale overheden zich in om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtverontreiniging minder wordt. Binnen het SLA wordt ingezet op de belangrijkste bronnen van luchtverontreiniging voor de impact op gezondheid zoals verkeer, landbouw, houtstook en industrie.
De maatregelen in het kader van de stikstofaanpak, de verduurzaming van de veehouderij (middels stalinnovaties) en het Klimaatakkoord zullen eveneens bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit.
Bent u bereid om de Kamer te informeren over de resultaten van tot op heden uitgevoerde internationale onderzoeken naar de relatie tussen luchtkwaliteit en risico’s op besmetting met COVID-19 en de effecten op medische schade daardoor?
Zoals de Staatssecretaris van I&W heeft aangegeven in haar brief van 4 mei jongstleden in antwoord op de vragen van het lid Van Esch (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2667) zal uw Kamer geïnformeerd worden over welk onderzoek er in internationaal verband (Multi-Country Multi-City Collaborative Research Network) uitgevoerd zal worden naar de relatie tussen luchtkwaliteit en COVID-19.
Is het uitgesloten dat mensen die werken in een nertsenfokkerij besmet kunnen raken door met het coronavirus besmette nertsen?
Nee. Er zijn tot op heden op 25 locaties een besmetting met SARS-CoV-2 bij nertsen aangetroffen. Op twee locaties is naar alle waarschijnlijkheid SARS-CoV-2 overgegaan van nerts naar mens. Op beide locaties heeft de infectie waarschijnlijk plaatsgevonden toen nog niet bekend was dat nertsen op dit bedrijf besmet waren en er nog geen persoonlijke beschermingsmiddelen werden gebruikt. Inmiddels is het gebruik van niet medische mondkapjes en gezichtsschermen op alle nertsenbedrijven verplicht. Daarnaast zal de NVWA het toezicht op de naleving van de maatregelen ter voorkoming van infectie van nertsen met SARS-CoV-2 intensiveren. Naast het traceringsonderzoek dat door de NVWA en GGD wordt gedaan zal de Faculteit Diergeneeskunde de komende tijd op alle besmette bedrijven nog uitgebreider onderzoek doen om introductieroutes te achterhalen.
Wat is de medische stand van zaken met betrekking tot de overdracht van het COVID-19 virus?
Het SARS-CoV-2-virus verspreidt zich vooral via druppels in de lucht en mogelijk via oppervlaktes. De stuwende kracht achter de uitbraak van COVID-19 is de mens-op-mens overdracht. Daarnaast zijn er nertsenbedrijven positief getest voor SARS-CoV-2, waarbij het aannemelijk is dat de nertsen via verzorgers besmet zijn geraakt. Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, hebben er naar alle waarschijnlijkheid vervolgens ook enkele besmettingen van nerts op mens plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat de bedrijfsactiviteiten van de nertsenhouderijen waar SARS-CoV-2 aangetroffen is bij dieren versneld afgebouwd dienen te worden in aanloop naar het verbod op pelsdierhouderij, gezien de omstandigheden in het gebied en de mogelijke risico’s tot besmetting van andere nertsenhouderijen en het aldaar werkzame personeel?
Besmette nertsenbedrijven worden geruimd. Zoals ik in mijn brief «Reactie op aangenomen moties over COVID-19 gerelateerd aan slachthuizen en de nertsenhouderij» van 1 juli jongstleden (Kamerstuk 28 286, nr. 1120) heb aangegeven, onderzoek ik of en zo ja hoe een stoppersregeling kan worden vormgegeven waarmee deze bedrijven op korte termijn vrijwillig hun bedrijfsvoering kunnen beëindigen. Het kabinet is voornemens om in augustus aanstaande een besluit te nemen over de stoppersregeling en de Kamer daarover te informeren.
Het bericht ‘Warme zomer op komst, met veel droogte’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Warme zomer op komst, met veel droogte»?1
Ik ben bekend met de berichten dat er een hete en droge zomer voorspeld wordt.
Deelt u de mening dat de aanpak van hittestress bij dieren tijdens transporten met urgentie opgepakt dient te worden nu de temperaturen weer stijgen?
Ik deel deze mening. Het voorkomen van welzijnsproblemen bij diertransporten bij extreme warme temperaturen heeft altijd mijn aandacht en de voorbereidingen op de komende zomer zijn getroffen.
Kunt u de Kamer voorzien van een update over de voortgang van de aanpassing van de sectorprotocollen ten aanzien van extreme temperaturen, zoals door u toegezegd in de beantwoording van het schriftelijk overleg over het rapport «Op de bres tegen hittestress» van de Dierenbescherming en Eyes on Animals?2
De geplande bijeenkomst in oktober 2019 is niet doorgegaan vanwege het uitblijven van aangepaste sectorprotocollen. Door de Coronacrisis zijn de overleggen over het nationaal plan tijdelijk opgeschort. Op 13 en 20 mei heeft mijn departement bijeenkomsten georganiseerd waarbij het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen en de bijbehorende sectorprotocollen aan de orde kwamen. Het nationaal plan en de bijbehorende sectorprotocollen zijn inmiddels geactualiseerd en op 17 juni op de website van de NVWA geplaatst.3 De sectorprotocollen van Vee en Logistiek Nederland en Transport en Logistiek Nederland, en die van de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) zijn aangescherpt. Op 23 juni jl. is ook het protocol van de Sectorraad Paarden aangepast. Ik verwijs uw Kamer voor de inhoud van de aanscherpingen naar het nationaal plan en de brief die ik u gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen toestuur.
Hebben de geplande overleggen over de sectorprotocollen van oktober 2019 plaatsgevonden en zijn de voorstellen voor aangepaste protocollen reeds door alle sectorpartijen aangeleverd? Zo ja, bent u bereid om de Kamer te informeren over de inhoud van de sectorvoorstellen. Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het voornemen, zoals aangegeven in de beantwoording van het eerder aangehaalde schriftelijk overleg, om u in te zetten voor aansluiting van de pluimveesector bij het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen?
De pluimveesector is niet aangesloten bij het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen omdat zij problemen voorzien als de transporten van slachtpluimvee stilgelegd moeten worden bij temperaturen vanaf 35 graden. Met name de vleeskuikensector is dermate strak georganiseerd, dat er weinig speling mogelijk is voor de afvoer naar de slacht. Onverhoopt uitstel van het slachtmoment moet binnen een zo kort mogelijke termijn worden ingehaald, om welzijnsproblemen in de stallen te voorkomen. Dit maakt het huidige productiesysteem van de pluimveesector in Nederland erg kwetsbaar en zij zullen in de productieschakels moeten anticiperen op periodes van hitte in de zomer omdat het ook voor de pluimveesector niet meer is toegestaan om dieren te transporteren bij temperaturen boven de 35 graden. De NVWA heeft de afgelopen periode extra inzet gepleegd om aangepaste slachttijden voor de pluimveesector mogelijk te maken in periodes van extreme hitte.
Deelt u de mening dat bindende maatregelen noodzakelijk zijn, mocht de pluimveesector onvoldoende bereidheid tonen om te voldoen aan verbeteringen ten aanzien van transport van dieren bij extreme temperaturen?
De pluimveesector heeft een sectorprotocol opgesteld met maatregelen die genomen worden in periodes van hitte. Het ontbreken van een transportverbod (inclusief vangen en laden) vanaf een buitentemperatuur van 35 graden is een kwalijke tekortkoming. Zeker gezien het feit dat de aantallen dead on arrivalsin de slachthuizen voor vleeskuikens al vanaf 30 graden flink toenemen.
De Beleidsregel diertransport bij extreme temperaturen, waarmee het vervoer van dieren bij 35 graden of meer niet meer is toegestaan, geldt ook voor pluimvee. Omdat er ook onder deze temperatuur welzijnsproblemen kunnen ontstaan, voert de NVWA bij warme dagen extra controles uit op (pluim)veetransporten.
Voor hoeveel dieren in de Nederlandse veehouderij is het thans mogelijk om naar buiten te gaan om zo zelf te kunnen kiezen tussen een binnen- en buitenklimaat?
Over deze gegevens heb ik geen beschikking.
Ziet u mogelijkheid om voor meer diersoorten ruimte te creëren om naar buiten te gaan, in aanvulling op de geadviseerde weidegang voor melkvee?
De omstandigheden waaronder we dieren houden moeten passend zijn voor het dier. Voor koeien is grazen een natuurlijke behoefte waaraan alleen met weidegang tegemoet kan worden gekomen. Ook voor andere diersoorten kan een uitloop bijdragen aan het welzijn door de extra keuzemogelijkheid die dit de dieren biedt. Een buitenruimte kent ook nadelen, zoals een verhoogde blootstelling aan dierziekten en roofdieren. In het kader van de hitte wil ik hierbij opmerken dat het klimaat in stallen waarbij dieren over een uitloop beschikken, doorgaans juist moeilijker te reguleren is. Technische ventilatiesystemen zijn bedoeld om een goede kwaliteit van de omgeving van de dieren te bewerkstelligen en het klimaat zo constant mogelijk te houden. Stallen met natuurlijke ventilatie zijn wel minder gevoelig voor storingen.
Ziet u kansen het voornemen om te bezien of het slachttempo omlaag kan met als doel het dierenwelzijn beter te borgen, zoals aangekondigd tijdens de debatten over misstanden in slachthuizen, te combineren met het streven naar een lagere bezettingsgraad – zeker bij hoge temperaturen – van diertransporten?3
De criteria voor het verlagen van de bandsnelheid die ik aan het uitwerken ben in relatie tot dierenwelzijn en voedselveiligheid staan los van de beladingsgraad van diertransporten. Voor de beladingsgraad bestaan Europese normen, vastgelegd in de transportverordening. Daarin staat ook bepaald dat de belading varieert naar gelang de weersomstandigheden. In de sectorprotocollen onder het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen is uitgewerkt dat er minder dieren geladen moeten worden bij hoge temperaturen.
Kunt u aangeven hoe de ambitie, zoals aangegeven in uw brief van 4 september 2019, om samen met slachthuizen, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Stichting Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) te onderzoeken in hoeverre het mogelijk is om gedurende hete periodes volledig over te schakelen op tropenroosters vordert en kunt u aangeven of een besluit hierover voor de zomerperiode van 2020 valt te verwachten?4
De NVWA heeft met de betreffende sectororganisaties, slachterijen en KDS overleg gehad over de verschillende wensen, mogelijkheden en consequenties van het aanpassen van keurings- en toezichtstijden gedurende periodes van grote hitte en over wanneer het nationaal plan extreme temperaturen van kracht kan zijn. Er zijn aangepaste planningsroosters opgesteld («tropenroosters») met de voorwaarden wanneer deze doorgevoerd kunnen worden, zowel voor pluimvee als roodvlees. Hierover worden momenteel gesprekken gevoerd met de medezeggenschap om de aangepaste werktijden bij hitte nog dit seizoen te kunnen hanteren. De uiteindelijke uitvoering van de aangepaste planningen blijft afhankelijk van voldoende beschikbaarheid van gekwalificeerde medewerkers, waarbij de extra gezondheidseisen die momenteel gelden als gevolg van de corona-pandemie onverhoopt capaciteitsproblemen zouden kunnen geven. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kan de Kamer het door u toegezegde wetsvoorstel voor een verbod op transporten boven 35 graden Celsius voor komende zomer verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn bijgevoegde brief heb aangegeven treedt de Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen op donderdag 2 juli as. in werking.
Hoe kijkt u aan tegen de aanbeveling van de Dierenbescherming en Eyes on Animals om bij temperaturen boven 30 graden Celsius louter gebruik toe te staan van geklimatiseerde transportwagens?5
De inzet van uitsluitend klimaatgestuurde wagens met airconditioning bij hoge buitentemperaturen zou het dierenwelzijn ten goede komen. Op dit moment zijn er slechts enkele veewagens met zulke geavanceerde techniek. Dit betreft met name het vervoer van eendagskuikens.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief zal de NVWA vanaf deze zomer certificering van transport langer dan 8 uur weigeren indien ergens onderweg de voorspelde temperatuur boven de 30 graden uit zal komen. Er kan een uitzondering gemaakt worden indien de aanvrager een geplande reis kan overleggen waarbij onderweg, op grond van de voorspelling, nergens de temperatuur van 30 graden zal worden overschreden (bijvoorbeeld door ’s nachts te rijden), óf het transport uitgevoerd wordt met vrachtwagens met actieve koeling van voldoende capaciteit. Na de zomer van 2020 evalueren de EU-lidstaten de diverse werkwijzen voor de 30-gradengrens.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de voortgang van uw ambitie om het staken van transporten over lange afstand bij temperaturen boven 30 graden Celsius te verwerken in EU-wetgeving, aangezien u in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 15 juli 2019 aangaf dat u zich daar in Europees verband hard voor heeft gemaakt?6
Ik zet mij in Europees verband in voor duidelijkere normen in de EU transportverordening. De NVWA houdt dit jaar rekening met de oproep van de Commissie bij de certificering en evaluatie van dergelijke transporten en zal niet certificeren als de voorspelling van de temperatuur ergens onderweg boven de 30 graden uitkomt. Ik verwijs uw Kamer voor uitgebreidere informatie over mijn inzet naar bijgevoegde brief.
In hoeverre gooit de coronacrisis roet in het eten bij het aangaan van de geformuleerde ambities ten aanzien van diertransporten bij extreme temperaturen?
Deze ambities zijn onveranderd gebleven.
Levert de coronacrisis problemen op voor medewerkers van de NVWA voor wat betreft de inspectie en handhaving van transporten en slachthuizen?
Voedselproducerende bedrijven (inclusief slachterijen en dierenvervoer) zijn aangewezen als vitale sector in Nederland. De NVWA heeft de afgelopen periode door beperkte capaciteit als gevolg van de coronacrisis haar werkzaamheden moeten prioriteren. De keuringswerkzaamheden op de slachthuizen hebben hierbij prioriteit gekregen. Dat betekent dat de NVWA haar werkzaamheden in de slachthuizen blijft uitvoeren. Wel onder de voorwaarde dat NVWA-medewerkers hun werkzaamheden moeten kunnen doen volgens de RIVM-richtlijnen. De inspecties die plaatsvinden op diertransporten worden nu vooral risicogericht uitgevoerd, dat wil zeggen naar aanleiding van meldingen en aan de hand van aanwijzingen dat het dierenwelzijn in het geding is.
Wanneer kan de Kamer het advies van het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek (bureau) van de NVWA over een onderbouwde risicobeoordeling voor het welzijn van vleesvarkens en vleeskuikens tijdens transport bij extreme temperaturen tegemoetzien?
Het advies wordt zo snel mogelijk, maar uiterlijk over 9 weken, openbaar gemaakt.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe kan worden voorkomen dat met dieren gevulde vrachtwagens bij slachthuizen op warme dagen in lange rijen moeten wachten en zijn de slachthuizen bij machte om de dieren tijdens het wachten te verkoelen, bijvoorbeeld middels ventilatoren of sprinklerinstallaties?
In het kader van het Nationaal plan voor veetransporten bij extreme temperaturen wordt hier uitgebreid aandacht aan besteed en de betrokken sectoren spannen zich in om lange wachtrijen voor de slachthuizen te voorkomen. Sinds afgelopen jaren zetten steeds meer slachthuizen ventilatoren in, of nemen ze andere maatregelen zoals het afkoelen van het wegdek met water. Dit staat in de sectorprotocollen beschreven en wordt verder in detail uitgewerkt door de individuele slachthuizen. Ook bij de pluimveesector, die niet deelneemt aan het nationaal plan, zijn dergelijke maatregelen opgenomen in hun hitteplan. Diverse pluimveeslachthuizen maken gebruik van grote ventilatoren tijdens hete dagen.
De kabinetsmaatregelen rondom stikstof |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de deskundigenmemo van dr. ir. A.B. Van den Burg en dr. R. Bobbink «Deskundigenadvies Stikstof in perspectief» van 31 maart 2020?1
Ja.
Deelt u de mening dat de policy-brief d.d. 19 december 2019 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en de technische briefing d.d. 28 januari 2020 door het PBL aan de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onduidelijkheid hebben opgeroepen over het belang van het niet meer overschrijden van de (wetenschappelijk onderbouwde) kritische depositiewaarden (KDW) bij alle Natura 2000-gebieden om een gunstige staat van instandhouding te bereiken?2
De wetenschappelijke betekenis van de KDW'en wordt door het kabinet erkend. In de Kamerbrief waarin het kabinet de structurele aanpak presenteert (Kamerstuk 35 334, nr. 82), wordt onder meer, via de streefwaarde, ingezet op het niet meer overschrijden van de KDW en daarnaast wordt tevens is gezet op maatregelen gericht op natuurversterking en -herstel. Daarmee is de aanpak in lijn met de policy-brief van het PBL en wordt de definitie van de KDW, zoals gehanteerd door Van Dobben e.a. (2012)3, onderschreven. Of de technische briefing van het PBL onduidelijkheid heeft opgeroepen, kan ik niet beoordelen.
Deelt u de mening dat het onderschrijden van kritische depositiewaarden een noodzakelijke voorwaarde is voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding en dus niet uitruilbaar is met maatregelen gericht tegen verdroging of versnippering? Zo nee, kunt u aangeven op grond van welk wetenschappelijk onderzoek blijkt dat dit geen noodzakelijke voorwaarde zou zijn?
Realisatie van de doelen van de Vogel- en de Habitatrichtlijn, het in een gunstige staat van instandhouding brengen en het houden van beschermde soorten en habitats vraagt om meer maatregelen dan alleen het terugdringen van de stikstofdepositie. Daarom zijn integrale oplossingen nodig, zoals ik in mijn brief van 24 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 82) heb aangegeven. Dit betekent echter naar mijn oordeel niet dat maatregelen om de stikstofdepositie terug te dringen vervangen kunnen worden door andere maatregelen.
In beginsel is het bereiken van de KDW vanuit het natuurperspectief altijd positief. Dan is immers met wetenschappelijke zekerheid te stellen dat er geen sprake is van aantasting van de natuurlijke kenmerken van een gebied als gevolg van stikstofdepositie. Momenteel wordt, met inschakeling van dr. Bobbink, onderzoek gedaan naar de vraag of (duurzame) natuurmaatregelen soelaas kunnen bieden voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen in die situaties waar de KDW (nog) niet wordt onderschreden. Als de resultaten beschikbaar zijn, zal die worden betrokken in de aanpak van de stikstofproblematiek.
Is het juist dat de structurele aanpak stikstof, waarover u de Kamer op 24 april 2020 hebt geïnformeerd, op het onderdeel «stikstofdepositiereductie door middel van bronmaatregelen» een streefwaarde ten doel stelt die inhoudt dat het oppervlak van Natura 2000-gebieden dat overbelast is met stikstof af zal nemen van ongeveer 78% nu naar 50% in 2030?3
Ja, dit is juist. Op basis van de tabel «Depositie per gebied (Aerius 2018)»5 kan worden geconcludeerd dat in 2018 op circa 78% van de hectares met stikstofgevoelige habitats sprake was van een overschrijding van de KDW. Het kabinet streeft er inderdaad naar om in 2030 op ten minste 50 procent van de hectares met stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden de stikstofdepositie onder de kritische depositiewaarden (KDW) te brengen.
Klopt de inschatting dat de gemakkelijkste manier om dit doel te bereiken te bereiken, het verlagen van depositie op de plekken waar op dit moment de KDW weinig wordt overschreden is, waarbij de weinig belaste plekken door dit beleid zullen opknappen, maar de zwaarst getroffen gebieden nauwelijks profiteren en ernstig gevaar lopen om onomkeerbaar te verslechteren?
Het maatregelenpakket uit de brief van 24 april (Kamerstuk 35 334, nr. 82) leidt tot een brede reductie van stikstofdepositie: in alle gebieden zal de stikstofdepositie dalen. Zowel ammoniak als stikstofoxiden leggen behoorlijke afstanden af, waardoor bronmaatregelen per definitie de stikstofdeken verlagen en daarmee tot (substantiële) stikstofvermindering in alle Natura 2000-gebieden leiden. De genomen maatregelen hebben dus ook positieve effecten op gebieden die in 2030 niet onder de KDW gebracht kunnen worden. Ook voor deze gebieden wordt goed in kaart gebracht welke combinatie van natuur(herstel)maatregelen en aanvullende stikstofreductiemaatregelen nodig zijn om verslechtering te voorkomen en te komen tot het dichterbij brengen van realisatie van de instandhoudingsdoelen. Daarnaast geldt dat de inzet van de structurele aanpak niet na 2030 niet stopt. Als onderdeel van de reguliere monitoring en bijstellingssystematiek zal periodiek bepaald worden welke maatregelen er nodig zijn om ook na 2030 te werken aan natuurherstel en -versterking en reductie van stikstofdepositie.
Erkent u dat bovenstaande insteek uitdrukkelijk niet is toegestaan binnen de Habitatrichtlijn? Kunt u, wetenschappelijk onderbouwd, aannemelijk maken dat dit scenario, dat duidelijk in strijd is met de Habitatrichtlijn, niet gaat optreden? In hoeverre zorgt u ervoor dat voorkomen wordt dat deze insteek in de praktijk zal optreden in de lopende gebiedsprocessen?
De structurele aanpak verlaagt de stikstofdepositie in alle gebieden. Er vindt in veel gebieden ook herstel plaats, wat eraan bijdraagt dat de stikstofgevoelige natuur in een gunstige staat van instandhouding wordt gebracht. Daarmee is deze aanpak niet in strijd met de Habitatrichtlijn. Ook wordt zo voorkomen dat de gesuggereerde insteek in de gebiedsgerichte aanpak zal optreden. Met een monitorings- en bijsturingssystematiek wordt bovendien bijgehouden of de condities voor behoud en herstel van instandhouding worden behaald en of het maatregelenpakket of de streefwaarde bijstelling behoeven.
Kunt u toelichten wat u verstaat onder «streefwaarde»? Wordt hiermee bedoeld enkel een bestuurlijke inspanningsverplichting zonder gevolgen indien de streefwaarde niet wordt gerealiseerd, of zal dit een juridisch bindende norm zijn? Indien het enkel een inspanningsverplichting betreft, welke zekerheid kan dan aan die waarde worden ontleend en hoe verhoudt dit zich dan tot de eisen die voortvloeien uit de uitspraak van de Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof (PAS)?
Het klopt dat de formulering «streefwaarde» aangeeft dat de depositiedoelstelling geen resultaatsverplichting maar een inspanningsverplichting betreft, waarbij deze zo zal worden vormgegeven dat deze gericht is op het doel tot het reduceren van stikstofdepositie op daarvoor stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Het hanteren en in regelgeving vastleggen van een streefwaarde is naast een bewerkstelliging van de verplichtingen die volgen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn ook een belangrijke stip aan de horizon voor stikstofuitstotende sectoren. Het geeft richting aan het ambitieniveau van het programma en biedt zo ook duidelijkheid over de langjarige inzet van het kabinet. Dat er geen resultaatsverplichting is, betekent niet dat de inspanning ook minder zal zijn. Sterker nog: door wettelijke verankering ontstaat er de verplichting om continu te bezien of de verwachting blijft dat de streefwaarde wordt behaald. Als dat niet het geval is, dienen hier extra maatregelen voor genomen worden. Met een robuust en geloofwaardig pakket van maatregelen zet het kabinet volop in om de streefwaarde te realiseren.
Aan de streefwaarde als zodanig is niet het identificeren en uitgeven van ruimte voor economische ontwikkelingen gekoppeld of een verdeling van ontwikkelruimte die ontstaat wanneer overbelasting van stikstofdepositie wordt teruggebracht. Ook hierdoor verschilt de huidige aanpak wezenlijk met die van het PAS.
Kunt u de antwoorden geven voordat het debat over de Kamerbrief van 24 april en de kabinetsmaatregelen omtrent stikstof plaatsvinden?
Ja.
Het openstellen van de TOZO-regeling voor studentondernemers |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat studenten die hun inkomen halen uit ondernemen, bijvoorbeeld als zzp’er, nu uitgesloten worden van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) vanwege het feit dat zij vallen onder de uitsluitingsgronden van de participatiewet (artikel 13, tweede lid, onderdeel c), ook als zij wel aan alle andere voorwaarden voldoen?
Op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet hebben personen jonger dan 27 jaar geen recht op algemene bijstand, als zij door het Rijk bekostigd onderwijs kunnen volgen en in verband daarmee aanspraak hebben op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000). Omdat de wettelijke grondslag van de Tozo is gelegen in de Participatiewet, strekt deze uitsluiting zich ook uit tot het recht op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo. De reden van deze uitsluiting is dat in de Participatiewet studiefinanciering op grond van de WSF 2000 wordt aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening. Dit is geen normatief oordeel, maar een juridisch oordeel, bevestigd door vaste rechtspraak, onafhankelijk van de hoogte en vorm van de studiefinanciering. Op grond van artikel 15 van de Participatiewet bestaat er geen recht op bijstand als een beroep kan worden gedaan op een passende en toereikende voorliggende voorziening.
Afwijking van artikel 13 van de Participatiewet en van het uitgangspunt dat studiefinanciering een passende en toereikende voorliggende voorziening is, betekent vervolgens dat een groot deel van de studenten met studiefinanciering aanspraak kan maken op algemene bijstand op grond van de Participatiewet en dat de studiefinanciering moet worden aangevuld vanuit de Participatiewet, omdat het inkomen uit studiefinanciering over het algemeen lager ligt dan de geldende bijstandsnorm. Ik vind dit een ongewenste situatie.
De wettelijke grondslag van de Tozo is gelegen in artikel 78f van de Participatiewet. Dit artikel staat mij niet toe, om voor de Tozo af te wijken van in dit geval de artikelen 13 en 15 van de Participatiewet.
Vind u het uit het oogpunt van rechtsgelijkheid redelijk dat studenten met een onderneming, die buiten het bovengenoemde artikel voldoen aan alle voorwaarden van de Tozo, voor inkomsten alleen een beroep kunnen doen op «studiefinanciering», wat sinds de invoering van het leenstelsel vooral leningen betekent, terwijl niet-studenten in exact dezelfde situatie van de Tozo gebruik kunnen maken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het feit dat uw collega Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inmiddels heeft erkent dat het niet redelijk is dat studenten met bijbanen en nul-urencontracten op geen enkele mate gebruik kunnen maken van de steunmaatregelen van het kabinet en daarom naar een oplossing zoekt? Voelt u zelf een verplichting om ook een oplossing te vinden voor studenten die niet in enige vorm van loondienst werk(t)en maar die tot nu toe hun inkomen haalden uit een eigen onderneming?
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft tijdens het Wetgevingsoverleg van 14 april jl. toegezegd dat hij de Kamer zal informeren over de mogelijkheden tot het bieden van inkomensondersteuning aan degenen die hun baan hebben verloren en geen gebruik kunnen maken van de noodmaatregelen en ook niet van de WW of de bijstand, en dat hij daarbij zal ingaan op de positie van studenten. Over de in brede zin verkende mogelijkheden voor een extra vangnet voor flexwerkers in verband met de coronamaatregelen, waaronder zich ook studenten kunnen bevinden, heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer bij brieven van 20 mei en 3 juni jl. geïnformeerd. Een gerichte regeling met duidelijk afgebakende doelgroepen zoals studenten, is niet haalbaar. Een tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (TOFA) is de enige technisch uitvoerbare regeling die op korte termijn mogelijk is.
Bent u concreet bereid de Tozo zo aan te passen dat studenten die ondernemen niet worden uitgesloten vanwege de uitsluitingsronden in de participatiewet maar gelijk worden behandeld als andere ondernemers?
Ik ben daartoe niet bereid, omdat andere studenten dan, op grond van rechtsgelijkheid, ook voor algemene bijstand in aanmerking zouden kunnen komen. En daarvoor geldt dat studiefinanciering een voorliggende voorziening is.
Gelijke behandeling betekent dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Studenten die een beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening, en ondernemers die voor hun inkomen volledig afhankelijk zijn van hun bedrijf of zelfstandig beroep, zijn naar mijn oordeel geen gelijke gevallen. Ik vind ook de situatie van studenten met studiefinanciering die als gevolg van de coronacrisis bijverdiensten uit hun onderneming verliezen, waarbij zij bovendien de mogelijkheid hebben tot extra bijlenen, onvergelijkbaar met de situatie van ondernemers die als gevolg van de coronacrisis hun hele bestaan zien wegvallen en onder het bestaansminimum dreigen te komen. Bovendien betekent de toepassing van de bijstandsnormen van € 1.052 voor alleenstaanden en € 1.503 voor gehuwden en samenwonenden, dat de inkomensaanvulling vanuit de Tozo voor studenten in veel situaties méér compenseert dan de als gevolg van de coronacrisis weggevallen inkomsten uit onderneming, namelijk ook het verschil tussen de hoogte van de studiefinanciering en de bijstandsnorm. Het aanbieden van een aanvullende bijstandsuitkering voor levensonderhoud aan studenten bovenop hun studiefinanciering als tegemoetkoming voor het verlies van bijverdiensten als gevolg van de coronacrisis, acht ik om die redenen geen gewenste oplossing. Dit laat onverlet, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de mogelijkheden heeft verkend in hoeverre studenten kunnen worden tegemoetgekomen in het kader van een extra vangnet voor flexwerkers in verband met de coronamaatregelen.
400 miljoen euro voor IHC |
|
Mahir Alkaya , Frank Futselaar |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Ligt de oorzaak van deze financiële malaise bij Royal IHC in de coronacrisis of was zij al ontstaan vóór het uitbreken hiervan?
De problemen bij IHC zijn ontstaan voor de uitbraak van de Coronacrisis. IHC heeft feitelijk sinds 2016 verlies geleden.
Hoe komt het dat IHC «grote verliezen [lijdt] op enkele grote schepen die op maat voor klanten worden gemaakt»?1
De mondiale concurrentie in de scheepsbouw is hevig. Hierdoor zijn marges op individuele schepen in de regel relatief gering. IHC onderscheidt zich van de internationale concurrentie door de productie van technisch zeer hoogwaardige en innovatieve schepen. Door de grote complexiteit en het vereiste maatwerk kunnen tegenvallers, zowel technisch als juridisch, optreden die qua bedragen al snel kunnen oplopen. IHC is met name door verliezen op een aantal zeer grote complexe projecten in de problemen geraakt.
Is er sprake van vrije marktwerking wanneer de staat 400 miljoen euro beschikbaar moet stellen aan een privaat bedrijf vanwege gebeurtenissen en gevolgen van beslissingen die bij het reguliere ondernemen horen en niet voortkomen uit bijvoorbeeld overmacht of andere buitengewone omstandigheden?
De Staat heeft geen € 400 miljoen beschikbaar gesteld. De Staat heeft diverse instrumenten ingezet waarbij de bijdrage aan de continuïteit van IHC bestaat uit een combinatie van verzekeringen (maximale schade € 167 miljoen), garanties (€ 24 miljoen plus € 70 miljoen) en een overbruggingskrediet (€ 40 miljoen).
Zoals in de meeste landen het geval is speelt ook de Nederlandse staat, met de exportkredietverzekering, standaard een grote rol bij de bouw en export van omvangrijke schepen. De staat doet dit bij exporttransacties die niet in de private markt te verzekeren zijn, en dus anders niet tot stand zouden komen, en om een gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven te bevorderen. Door de grote wereldwijde betrokkenheid van overheden bij de deze sector is van volledige vrije marktwerking veelal geen sprake. Tegelijkertijd hebben de verliezen van IHC geleid tot aanzienlijke verliezen bij de aandeelhouders en financiers en hebben deze marktpartijen de gevolgen ondervonden van de gebeurtenissen bij IHC, en die zijn verbonden aan het normale risico van ondernemerschap.
De omstandigheden waarmee IHC de afgelopen jaren werd geconfronteerd waren bovendien zeer lastig, met een tegenvallende markt voor baggerschepen en een sterk afnemende vraag naar schepen voor de offshore-industrie enerzijds en de sterk toegenomen concurrentie uit lagelonenlanden anderzijds. Daarnaast brak tijdens de onderhandelingen tussen betrokken partijen de COVID-19-crisis uit wat de onzekerheid voor IHC en de omvang van de benodigde financiering nog verder vergrootte.
IHC is van grote betekenis voor de gehele Nederlandse maritieme industrie met name als opdrachtgever voor veel toeleveranciers uit het MKB-segment en als aanjager van technologische innovaties. Het wegvallen van een dergelijk bedrijf zou een structurele aanslag betekenen op de Nederlandse maritieme sector. De werkgelegenheid, kennis en concurrentiekracht die op deze wijze verloren gaat zou waarschijnlijk niet meer kunnen worden teruggewonnen.
Heeft IHC de afgelopen vijf jaar nog andere vormen van steun ontvangen naast deze 400 miljoen en de 395 miljoen aan exportkredietverzekering, bijvoorbeeld aan innovatiesubsidies en fiscale aftrekposten? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht maken?
Artikel 67 AWR verbiedt het doen van mededelingen over de fiscale positie van individuele bedrijven. In de afgelopen 5 jaar heeft IHC deelgenomen aan 11 Topsector Energie-projecten. Aan deze projecten is een totale subsidie van € 13,1 miljoen gecommitteerd. Dit betreft de steun aan de verschillende projectconsortia, slechts een deel is daadwerkelijk voor IHC. IHC neemt ook deel aan een project in de Subsidieregeling Duurzame Scheepsbouw (SDS), waar € 1,25 miljoen aan gecommitteerd is. Vanuit de PPS-toeslag is een zeer beperkt bedrag aan subsidie (€ 2.725) naar IHC gegaan. IHC draagt in deze periode als projectpartner (cash en in-kind) bij aan 10 PPS-projecten waarop PPS-toeslag is ingezet.
Waarom is IHC niet tot staatsdeelneming gemaakt als er blijkbaar sprake is van een dusdanig groot publiek belang en dusdanig groot falen van de markt?
Steun aan individuele bedrijven vereist maatwerk en precisie. Het verschaffen van kapitaal en het verkrijgen van een aandelenbelang, waarmee feitelijk een staatsdeelneming zou ontstaan, is een zeer vergaande vorm van overheidsinterventie, waarmee uiterst terughoudend omgegaan moet worden.
In het geval van IHC brengt een breed scala aan private partijen nieuwe financiering en kapitaal in. Een consortium bestaande uit partijen die uit de sector zelf komen, zorgt voor een sterke impuls aan specifieke kennis en ervaring waarmee de governance van IHC aanmerkelijk versterkt zal worden. De private sector levert derhalve niet alleen een aanzienlijke financiële bijdrage, maar levert ook de benodigde expertise om het tij voor IHC te keren. In dit licht bezien vindt het kabinet de bijdrage van de Staat in de vorm van verzekeringen, garanties en financiering passend.
Hoeveel geld brengen de private partijen en de aandeelhouders in bij de beschreven reddingsactie waar de staat 400 miljoen aanlevert?
De bijdrage van de private partijen bestaat uit een combinatie van afschrijvingen en nieuwe financiering. Er zijn hier veel verschillende individuele private partijen bij betrokken die mede afhankelijk van de omvang van hun aanvankelijke blootstelling aan IHC verschillende bijdrages aan de operatie leveren. Het is niet aan de Staat om de bedragen die deze partijen inbrengen bekend te maken. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de private inbreng vergelijkbaar is met die van de Staat, waarbij de gekozen instrumenten verschillen vertonen (de Staat werkt hoofdzakelijk met verzekeringen en garanties). Voor een toelichting op de omvang van de bijdrage van de Staat verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wat levert dit deze aandeelhouders en private partijen op, onder andere in aandelenbezit en zeggenschap?
Dat hangt af van de individuele bijdrage van een private partij. Immers, de inbreng verschilt per partij qua aard en omvang. Het consortium dat IHC overneemt verkrijgt geen aandelenbelang in IHC. Het geld van het consortium wordt ingebracht in een zogeheten dodehand-stichting. Het voornaamste belang van het consortium is gelegen in het voorbestaan van IHC, een bedrijf dat in grote problemen verkeerde, dat opereert in een uitdagend mondiaal speelveld en dat door de Coronacrisis ook te maken zal krijgen met extra uitdagende omstandigheden. Het behoud van IHC is voor de bedrijven achter het consortium niet alleen gelegen in het belang voor de gehele maritieme sector en voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid, maar ook als belangrijk toeleverancier van geavanceerd materieel.
Krijgt de huidige CEO van IHC, die vertrekt zonder een transitievergoeding, vergoedingen, garanties of andere betalingen in welke vorm dan ook mee? Zo ja, welke?2
Nee.
Was er bij het zittende management sprake van wanbestuur, aangezien u in uw brief schrijft dat er een nieuw management komt? Welke fouten zijn door hen gemaakt en wat voor consequenties heeft dat voor hen persoonlijk en financieel gehad?3
Zoals in antwoord op vraag 2 is gesteld heeft IHC in de afgelopen jaren onvoldoende grip gehad op met name enkele zeer grote complexe projecten. Nu er voor IHC een nieuw tijdperk aanbreekt, met nieuwe aandeelhouders en een verlegde koers, is dit een goed moment om ook op managementniveau veranderingen door te voeren. In meerdere opzichten moet er een breuk met het verleden plaatsvinden om de toekomst van IHC zeker te stellen.
Is het bij falen van het zittende management niet vanzelfsprekend dat zij ook een deel van de schuld dragen en dus een deel van de oplossing moeten financieren in plaats van slechts «geen voordeel» halen uit deze situatie?
Er worden in de komende periode geen bonussen uitgekeerd en de vertrokken CEO heeft geen transitievergoeding ontvangen. Het management wordt vernieuwd. In algemene zin geldt dat bij IHC de financiering wordt verstrekt door derden niet zijnde bestuurders.
Vindt u 133.000 euro per geredde baan een redelijk bedrag? Zo ja, waarom wordt dit bedrag hier wel ingezet en niet bij het redden van bijvoorbeeld een ziekenhuis waar ook veel werkgelegenheid van afhankelijk is? Welke afwegingen maakt het kabinet hier?
Het genoemde bedrag per werknemer is niet aan de orde en bovendien hanteert het kabinet geen methode waarbij de potentiële bijdrage van de Staat wordt uitgedrukt in euro’s per arbeidsplaats om daar vervolgens doorslaggevende consequenties aan te verbinden. Bij IHC is werkgelegenheid één van de redenen geweest voor de interventie door de Staat, in combinatie met andere bepalende factoren. De afwegingen die daarbij zijn gemaakt, zijn voor zover van toepassing in lijn met het afwegingskader dat het kabinet recent heeft ontwikkeld voor steun aan individuele bedrijven. De inzet van middelen bij de redding van IHC, middelen die overigens naar verwachting op termijn weer grotendeels terugvloeien naar de Staat, moet bovendien worden afgezet tegenover het veel grotere verlies voor de maritieme sector en het financiële verlies dat de Staat zou hebben geleden bij een faillissement van IHC.
Welke waarde heeft de zetel die de Staat heeft ontvangen in de raad van commissarissen en in de Stichting continuïteit? Welke mate van zeggenschap behelst dit en hoe verhoudt zich dit tot de andere leden van deze gremia?
De komende periode zal belangrijk zijn omdat het nieuwe ondernemersplan wordt uitgerold, waaraan invulling wordt gegeven door een nieuw management, en omdat de schepen in aanbouw die voor problemen zorgen moeten worden opgeleverd. De betrokkenheid van de Staat bij de onderneming dient in verhouding te staan tot de gegeven steun en de bestaande governance-verhoudingen. In het geval van IHC was er al een bestaande financiële relatie van de Staat met IHC uit hoofde van de exportkredietverzekering, welke mede aanleiding was voor de gepleegde interventie. In het geval van IHC is ervoor gekozen dat de Staat, evenals het consortium, personen kan voordragen voor de raad van commissarissen en de stichting. Zeggenschap als zodanig is daarbij niet het beoogde doel, de leden van de raad van commissarissen dienen te handelen in het belang van de vennootschap, maar wel het zeker stellen dat er leden worden benoemd die door hun kennis, ervaring, normen en waarden invulling kunnen geven aan hun rol op een wijze die herkenbaar is voor de Staat.
Als IHC een dergelijk belangrijke publieke taak en publiek nut dient, moeten we dan niet als overheid aandeelhouderschap en zeggenschap afdwingen in plaats van slechts (tijdelijke) deelname aan de raad van commissarissen en in de Stichting continuïteit?
Het bijzondere aan de situatie van IHC is dat een consortium instapt uit de maritieme sector zelf, dat derhalve beschikt over relevante expertise. Deze expertise zal zij aanwenden om de transitie van IHC te laten slagen. HAL Investments, Ackermans & van Haaren, MerweOord en Huisman zijn partijen met diepgaande kennis en ervaring die weten hoe een maritiem bedrijf geleid moet worden. Dat zullen zij ook in de praktijk willen bevestigen. De Staat heeft er in dit specifieke geval voor gekozen haar rol weer terug te brengen als de financiële situatie daar aanleiding voor geeft. Het doel is dat IHC op termijn weer zo veel mogelijk als een normale en gezonde private onderneming zal functioneren.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat onze volksvertegenwoordiging heeft bewezen in tijden van crisis in één dag hele wetten te kunnen controleren en goed te keuren en deze financiële problematiek bij IHC bovendien al langer speelt, het onnodig is om de Comptabiliteitswet dusdanig aan te wenden? Zo nee, kunt u aangeven waar precies dit buitengewoon spoedeisende karakter uit voortvloeit?
De problematiek speelde welwiswaar al langer, maar het proces dat heeft geleid tot deze uitkomst werd gekenmerkt door een grote tijdsdruk, door veel betrokken partijen, een complexe zoektocht naar compromissen en oplossingen die herhaaldelijk moesten worden aangepast om partijen bij elkaar te brengen, maar bovenal door de vele banen die op het spel stonden en salarissen die moesten worden betaald. Betrokken partijen hebben in vertrouwelijkheid gezocht naar een oplossing. Als hierover eerder in de openbaarheid was getreden zonder dat er op dat moment een volledige oplossing lag, dan had dit het proces bemoeilijkt. Daarom is de Tweede Kamer op 16 april 2020 vertrouwelijk geïnformeerd over de steun van de Staat aan IHC.
Wanneer zal het parlement worden geïnformeerd over de precieze uitgangspunten en voorwaarden van het kabinet bij deze steunmaatregel?
Ik verwijs graag naar de brief over deze interventie. Tevens is een incidentele suppletoire begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd inzake het overbruggingskrediet. Deze is op 18 mei jl. behandeld in een Wetgevingsoverleg met de Tweede Kamer.
De brandbrief van 150 ngo’s van over de hele wereld om de onderhandelingen over visserijsubsidies bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO) tijdelijk te pauzeren |
|
Mahir Alkaya , Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de brandbrief van 150 ngo’s van over de hele wereld om de onderhandelingen over visserijsubsidies bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO) tijdelijk te pauzeren?1
Ja.
Herkent u de moeilijkheden voor veel landen om te kunnen deelnemen aan de digitale onderhandelingen? Zo ja, hoe verandert dat het krachtenveld van de onderhandelingen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel liggen onderhandelingen in de WTO stil. WTO-leden onderzoeken welke procedures en afspraken een oplossing kunnen bieden voor de huidige beperkingen van besprekingen en onderhandelingen. Er is breed draagvlak voor het benutten van videoconferenties voor informatie-uitwisseling en informele besprekingen in de comités. Een aantal WTO-leden heeft in WTO-verband aangegeven dat het voor hen lastig is om via videoconferenties te onderhandelen en besluiten te nemen. Het kabinet heeft hier kennis van genomen, erkent dat het voeren van besprekingen via videoconferenties geen ideale situatie is, maar acht het van belang om zo spoedig mogelijk de onderhandelingen over visserijsubsidies te hervatten om een resultaat op visserijsubsidies te kunnen bereiken voor eind-2020, conform de tijdlijn van SDG 14.6.
Deelt u de stelling van de brandbrief dat de onderhandelingen niet transparant, niet inclusief en ad hoc gevoerd worden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is het niet eens met deze stelling. Onderhandelingen liggen momenteel stil. Net als in alle andere organisaties zoeken de leden van de WTO naar een manier om gezamenlijk de effecten van COVID-19 te bestrijden op een manier die het alle leden mogelijk maakt deel te nemen. Er vinden video-overleggen plaats ter uitwisseling van informatie en er worden consultaties gevoerd over hoe de werkzaamheden weer opgepakt kunnen worden.
Hebben de bezwaren van meerdere ontwikkelingslanden over de manier van voortzetting van de onderhandelingen u bereikt? Zo ja, wat heeft u daarmee gedaan? Zo nee, hoe kan dat?
Een aantal ontwikkelingslanden heeft in WTO-verband aangegeven dat het voor hen lastig is om via videoconferenties te onderhandelen. Nederland blijft in Genève in gesprek met deze en andere landen over mogelijke oplossingen zodat onderhandelingen zo spoedig mogelijk hervat kunnen worden. Daarbij is het van belang tevens de ervaringen te gebruiken die zijn opgedaan binnen de verschillende VN-organisaties en voorbereidingen te treffen voor het moment waarop bijeenkomsten in het WTO-gebouw weer mogelijk zijn.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep om de onderhandelingen op te schorten zolang een transparante en billijke manier niet gegarandeerd is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet steunt de Europese Commissie in haar inspanningen de dialoog gaande te houden en te zoeken naar manieren om de reguliere werkzaamheden en de onderhandelingen in het kader van de WTO voort te zetten. Dit geldt ook voor de onderhandelingen over visserijsubsidies, die als doel hebben schadelijke subsidies aan banden te leggen die leiden tot overbevissing, overcapaciteit en illegale visserij en zijn als zodanig expliciet verankerd in de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de VN (doel 14.6).
Zijn er nog andere, niet direct aan corona gerelateerde, lopende onderhandelingen binnen de WTO die nu digitaal voortgezet worden? Zo ja, welke?
Zoals in antwoord op vragen 2 en 3 is aangegeven, vinden er op dit moment geen actieve onderhandelingen in WTO-kader plaats.
Deelt u de mening dat, waar het onmogelijk is voor meerdere partijen om deel te nemen aan lopende onderhandelingen, deze moeten worden stopgezet tot iedereen weer de capaciteit heeft om volwaardig deel te nemen? Zo ja, kunt u dat uitdragen in de WTO? Zo nee, waarom niet?
In de huidige situatie is er nog geen oplossing gevonden die voor alle betrokken partijen acceptabel is en zijn de onderhandelingen niet hervat. Het kabinet steunt de inspanningen van de WTO om tot een werkbare oplossing te komen om zo spoedig mogelijk de onderhandelingen te hervatten, inclusief technische faciliteiten die daarbij behulpzaam kunnen zijn.
Bent u ook bekend met de bredere oproep om alle onderhandelingen over handels- en investeringsverdragen op te schorten gedurende de coronacrisis?2
Ja.
Steunt u deze oproep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe maakt u dat kenbaar binnen de Raad Buitenlandse Zaken?
Het Kabinet steunt deze oproep niet. Het kabinet steunt de inzet van de Europese Commissie om speciale aandacht te geven aan handelsbeleid dat open, meer flexibele en robuuste waardeketens in de hand werkt, handelsbeperkingen wegneemt en, in het kader van COVID-19, bijdraagt aan een eerlijke allocatie van medische hulpmiddelen en medicijnen. Binnen de Europese Unie bestaat brede steun voor deze inzet van de Europese Commissie.
De gevaren van de coronabesmettingen bij nertsenfokkerijen |
|
Frank Futselaar , Esther Ouwehand (PvdD), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat Nederland het eerste land ter wereld is met een uitbraak van het coronavirus onder fokdieren in de veehouderij?
Nederland is het eerste land in de wereld met besmetting bij nertsen.
Hoeveel nertsen zijn er in totaal besmet met het coronavirus bij de twee nertsenfokkerijen in Noord-Brabant?
Niet alle dieren worden onderzocht en daarom kunnen wij het precieze aantal besmette dieren niet geven. Het is van belang om te weten hoe de ziekte zich op het bedrijf ontwikkelt en daarom is er een aanvullend onderzoek gestart. Het hele onderzoek is begin juli afgerond.
In totaal zijn er nu negen locaties (van 6 bedrijven) met nertsen besmet, zoals wij uw Kamer per brief op 3 juni hebben laten weten. Wij verwijzen ook naar de antwoorden op de vragen van lid Moorlag.
Wat gebeurt er met de dieren op bedrijven waar corona is aangetroffen?
Op 3 juni heeft het OMT-Z een advies uitgebracht over besmette bedrijven. Wij verwijzen voor dit advies en ons beleid ten aanzien van deze locaties naar de brief van 3 juni.
Kunt u verzekeren dat in het geval van ruiming van nertsenhouderijen er daarna geen nieuwe nertsen meer geplaatst zullen worden in deze stallen?
Nee, dat is nu niet mogelijk. Wel onderzoeken wij of en zo ja hoe een stoppersregeling eventueel mogelijk is. Wij verwijzen voor details naar onze brief van 3 juni.
Realiseert u zich dat er nog altijd een tekort is aan persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s), en dat er nog altijd niet genoeg PBM’s beschikbaar zijn om zorg- en thuiszorgmedewerkers de bescherming te bieden die zij nodig hebben bij hun werk?
Door goede afspraken te maken met leveranciers, heeft het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) grote hoeveelheden persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) ingekocht. Door uitbreiding van het aantal vluchten, verwacht het LCH de komende weken een constante aanvoer van PBM. Op dit moment kan het LCH met de huidige voorraad in Nederland voorzien in de v raag die zorginstellingen bij het LCH hebben gemeld. De Minister voor MZS heeft bij een aantal koepels uit de medisch specialistische zorg, de huisartsenzorg en de langdurige zorg is nagevraagd wat hun beeld is van de beschikbaarheid van PBM. Zij geven aan dat er de laatste weken geen signalen meer zijn van tekorten aan mondneusmaskers.
Hoe moet het advies voor persoonlijke bescherming op nertsenfarms in het licht van deze schaarste worden uitgelegd? Betekent dit dat het advies voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen niet kan c.q. zal worden opgevolgd, of betekent dit dat er door de nertsenfokkerij PBM’s aan de toch al schaarse voorraad zullen worden onttrokken ten koste van de zorg?
De nertsenfokkerij kan via de markt aan PBM’s komen. Vanwege de mogelijke besmettingsrisico’s, heb is het LOT-C gevraagd om de specifieke nertsenhouders waarbij SARS-CoV-2 is vastgesteld, te helpen met het vinden van een aanbieder van PBM’s. Omdat de keten rondom deze nertsenbedrijven is stilgelegd, en transport van de nertsen en mest niet plaats vindt, zijn de aantallen PBM’s die de fokkerij nodig heeft zeer beperkt in aantal.
Inmiddels is op 3 juni besloten om nertsen op besmette nertsenbedrijven te ruimen. Op besmette bedrijven blijft het advies aan medewerkers om in de stallen persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken conform het advies van RIVM en GGD totdat de dieren zijn geruimd en de NVWA heeft aangegeven dat het risico op besmetting niet langer aanwezig is. Op deze wijze kunnen medewerkers voldoende beschermd hun werk op deze bedrijven blijven uitvoeren.
Welke sanctie staat er op het niet naleven van de door u afgekondigde meldplicht door nertsenfokkers?
Het niet naleven van de meldplicht is een economisch delict op grond van de Wet op de economische delicten. Het plegen van dit economisch delict kan worden gesanctioneerd met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, een taakstraf of geldboete van de vijfde categorie (€ 87.000) als sprake is van een misdrijf (opzet) en met hechtenis van ten hoogste een jaar, een taakstraf of geldboete van de vierde categorie (€ 21.750) als sprake is van een overtreding (geen opzet). Het gaat hier om de maxima voor de sancties. Het is aan de officier van justitie om in een concreet geval te bezien welke strafvorderingseis binnen deze maxima het beste recht doet aan de situatie.
Het niet voldoen aan de meldplicht wordt gezien als een ernstige zaak. Hierover wordt door de NVWA een proces-verbaal opgemaakt dat aan het Openbaar Ministerie wordt verstrekt.
Hoe gaat u precies toezien op de naleving van deze meldplicht?
De meldplicht richt zich tot drie partijen: de houder zelf, de betrokken dierenarts en het onderzoekslaboratorium. Door de meldplicht bij die drie verschillende partijen te beleggen wordt de kans vergroot dat de NVWA van de verschijnselen op de hoogte wordt gebracht. De NVWA heeft de bevoegdheid om toezicht te houden op de meldplicht.
Kunt u bevestigen dat er in totaal nog 807.500 nertsen worden gebruikt in de nertsenhouderij in Nederland?
In 2019 werden in Nederland 807.500 moederdieren gehouden (CBS, 2019). De CBS-gegevens over 2020 zijn nog niet beschikbaar.
Kunt u bevestigen dat alle moederdieren tussen nu en eind mei moeten bevallen van 5 tot 6 jongen, waardoor er over een maand 4 tot 4,8 miljoen nertsen zullen zijn?1
Moederdieren werpen gemiddeld in deze periode circa 6 pups. Dat betekent inderdaad dat het aantal dieren in deze periode toeneemt tot de gebruikelijke bedrijfsomvang in de rest van het jaar. In 2020 zullen naar verwachting minder moederdieren worden gehouden dan vorig jaar, doordat bedrijven hebben besloten om vanwege de slechte opbrengstprijzen minder of geen dieren aan te houden.
Is het waar dat er in 2019 («projectmatig») geen inspecties in de nertsenhouderij zijn uitgevoerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zo nee, hoe zit het dan en wat bedoelt de NVWA met «projectmatige» inspecties?2
De NVWA bedoelt met projectmatige inspecties vooraf geplande inspecties. Het klopt dat er in 2019 geen projectmatige inspecties in de nertsenhouderij op de Wet verbod pelsdierhouderij of de Wet dieren en het Besluit houders van dieren hebben plaatsgevonden. Een bezoek naar aanleiding van meldingen valt niet onder projectmatige inspecties.
Hoeveel inspecties zijn er in 2020 tot nu toe uitgevoerd op nertsenfokkerijen door de NVWA? Kunt u beschrijven om wat voor soort inspecties het ging en wat daarbij is aangetroffen?
Er zijn in 2020 tot nu toe door de NVWA geen inspecties uitgevoerd op nertsenhouderijen.
Kunt u bevestigen dat wetenschappers waarschuwen dat bepaalde diersoorten een nieuw reservoir kunnen vormen voor het coronavirus, waardoor het virus op een later moment voor een nieuwe besmettingsgolf kan zorgen?3
Zoals eerder aangegeven zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat dieren een rol spelen in de verdere verspreiding van SARS-CoV-2 tussen mensen, maar diverse recente onderzoeken hebben laten zien dat dieren wel met het virus kunnen worden besmet. Inmiddels is ook bekend geworden dat het aannemelijk is dat medewerkers van twee besmette bedrijven zijn geïnfecteerd door een nerts. Met het oog op de bescherming van de volksgezondheid vinden wij het van belang om meer inzicht te krijgen in infecties bij dieren om te bepalen of dieren een reservoir zouden kunnen zijn van SARS-CoV-2, wat van belang is als SARS-CoV-2 bij mensen niet meer circuleert. Er wordt uit voorzorg onderzoek verrichten naar de mogelijke rol van dieren in relatie tot de volksgezondheid. Hiervoor verwijzen wij ook naar ons antwoord op vraag 3 van lid Moorlag (PVDA, onder nummer 2020Z07557).
Verder verwijzen wij naar de brief van 3 juni waarin wij specifiek ingaan op het beleid wat betreft besmette nertsenbedrijven.
Kunt u bevestigen dat onderzoek heeft uitgewezen dat fretten vatbaar zijn voor COVID-19?
Nederlandse onderzoekers hebben aangetoond dat fretten elkaar zonder direct contact via de lucht kunnen besmetten. Daarover is uw Kamer in de brief van 22 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1088) bericht.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse onderzoekers aantoonden dat fretten elkaar zonder direct contact efficiënt via de lucht kunnen besmetten?4
Ja, zie ook het antwoord op vraag 14.
Kunt u bevestigen dat nertsen nauw verwant zijn aan fretten?
Fretten en nertsen zijn nauw aan elkaar verwant, ze behoren beide tot de familie van de marterachtigen (Mustelidae). Zie de brief van 22 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1088).
Erkent u dat de fokkerij van nertsen hierdoor een enorm risico vormt op het voortduren en mogelijk zelfs het verergeren van de coronacrisis?
Er is onderzoek uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de verspreiding van het virus tussen de dieren, naar mensen op de bedrijven en naar de omgeving zoals is aangegeven in de brief van 15 mei (Kamerstuk 28 286, nr. 1091) en 19 mei jl. De deskundigengroep dierziekten heeft de resultaten van dit onderzoek op 29 mei geduid. Op 3 juni hebben een OMT-Z en een BAO-Z geadviseerd over de risico’s van besmette nertsenbedrijven.
Wat betreft ons beleid ten aanzien van besmette nertsenbedrijven verwijzen wij naar de brief van 3 juni.
Gaat u de fok van nertsen uit voorzorg stilleggen in het belang van de gezondheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in de brief van 3 juni bekijkt het kabinet of en zo ja hoe een vrijwillige stoppersregeling kan worden vormgegeven.
Gaat u de ingangsdatum van het nertsenfokverbod van 1 januari 2024 vervroegen in het belang van de gezondheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden, doch uiterlijk voor de eerstvolgende persconferentie van het kabinet over de coronacrisis?
Wij zullen deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden. Doordat de ontwikkelingen op de nertsenbedrijven elkaar in hoog tempo opvolgen hebben wij echter de antwoorden gaandeweg moeten aanpassen waardoor de beantwoording enige vertraging heeft opgelopen.
Het bericht ‘Natuurmonumenten voert betaald parkeren in’ |
|
Cem Laçin , Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Natuurmonumenten voert betaald parkeren in» en «Natuurmonumenten gaat parkeerkosten in rekening brengen»?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het nieuws dat de één-na-grootste natuurbeheerder van Nederland mogelijk kosten in rekening gaat brengen voor het gebruik van parkeerfaciliteiten?
Ik heb geen oordeel over het in rekening brengen van parkeerkosten voor het gebruik van parkeerfaciliteiten door Natuurmonumenten. De vereniging bepaalt op eigen terrein zelf het parkeerbeleid.
Heeft u contact gehad met Natuurmonumenten over deze voornemens? Zo nee, bent u bereid om hierover met Natuurmonumenten in gesprek te gaan en de Kamer blijvend te informeren over de voortgang van deze plannen?
Er is vooraf geen contact geweest met Natuurmonumenten over deze voornemens en gelet op het feit dat Natuurmonumenten gerechtigd is op eigen terrein zelf het parkeerbeleid te bepalen zie ik geen noodzaak om in gesprek te gaan.
Is u bekend in hoeverre de plannen om parkeergeld te heffen zijn ingegeven door de wens om bezoek te reguleren of om inkomsten te vergaren?
Beheer en onderhoud van natuurgebieden is een kostbare aangelegenheid. Natuurmonumenten heeft ons bij navraag laten weten dat het invoeren van betaald parkeren – het betreft nog een proef – bedoeld is om ook in de toekomst beheer en onderhoud van natuur en recreatieve voorzieningen te kunnen blijven financieren. Natuurmonumenten wijst er daarbij op dat de provinciale beheervergoedingen niet de volledige kosten van het natuurbeheer vergoeden. Daarnaast is het doel van Natuurmonumenten om te komen tot een betere verdeling van de bijdrage in de kosten tussen leden (dragen bij via lidmaatschap) en niet-leden (dragen bij via parkeergelden).
Deelt u de mening dat de spaarzame natuurgebieden in Nederland een cruciale functie vervullen voor recreatieve en educatieve doeleinden?
Ja, die mening deel ik. Mijn beleid is ook gericht op ondersteuning van de recreatieve en de educatie- en communicatiefunctie van natuurgebieden.
Deelt u de mening dat met het heffen van parkeergelden een onwenselijke drempel zal worden opgeworpen voor het bezoeken van een belangrijke publieksvoorziening waar bezoekers middels belastinggeld reeds aan bijdragen?
Het is niet ongebruikelijk dat bij publieke voorzieningen parkeergelden worden geheven als dat vanuit het oogpunt van regulering of inkomstenwerving noodzakelijk wordt geacht. Natuurgebieden vormen hierop geen uitzondering. Natuurmonumenten wil op deze manier ook niet-leden een deel van de kosten voor het beheer van hun voorzieningen laten dragen.
Kunt u zich voorstellen dat bezoekers van natuurgebieden hun voertuigen buiten de aangewezen parkeerterreinen zullen gaan parkeren om kosten te vermijden?
Bij het invoeren van parkeertarieven in een gebied moet altijd naar uitwijkeffecten gekeken worden. Natuurmonumenten geeft daarom aan in gesprek te gaan met andere beheerders van parkeerplaatsen. Bovendien wordt met één pilot gestart zodat ook deze effecten in beeld kunnen worden gebracht. Natuurmonumenten geeft aan dat bij parkeeroverlast of overtredingen tijdig kan worden ingegrepen.
Wordt er reeds onderzocht wat de mogelijkheden zijn om natuurgebieden per openbaar vervoer gratis of tegen gereduceerd tarief te bezoeken?
Nee, de mogelijkheid van gratis of gereduceerd tarief voor openbaar vervoer naar natuurgebieden is voor zover mij bekend tot nu toe niet onderzocht.
Heeft u, gelet op het feit dat Natuurmonumenten in haar eigen jaarverslag over 2018 schrijft dat het over een gezonde financiële huishouding beschikt, aanwijzingen dat deze gezonde financiële positie sindsdien onder druk is komen te staan?3
Het is niet aan het kabinet om een oordeel uit te spreken over de financiële huishouding van de vereniging Natuurmonumenten.
Het uitgelekte plan voor de aanpak van de stikstofproblematiek. |
|
Frank Futselaar , Esther Ouwehand (PvdD), Laura Bromet (GL), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat bronnen rond het kabinet informatie hebben gelekt over de voorgenomen aanpak van de stikstofproblematiek?1 2
Ik heb kennisgenomen van de in uw vragen genoemde berichtgeving. Ik hecht eraan uw Kamer te informeren zodra de besprekingen met betrokken partijen hebben plaatsgevonden en de besluitvorming in het kabinet is afgerond. Dit was ten tijde van de genoemde berichtgeving nog niet het geval en ik betreur dat deze informatie in de media is verschenen.
Tegelijk met de beantwoording van deze schriftelijke vragen stuur ik uw Kamer ook een brief over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek waartoe het kabinet over heeft besloten. Het kabinet neemt met deze aanpak maatregelen om de natuur te versterken, de uitstoot van stikstof te verminderen, en de vergunningverlening verder op gang te brengen.
Deelt u de mening dat de Kamer eerst geïnformeerd moet worden over vorderingen op het stikstofdossier voordat de media worden ingelicht? Zo ja, hoe beoordeelt en verklaart u deze gang van zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat informatie uitlekt naar de media alvorens de Kamer is geïnformeerd?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 2, hecht ik eraan om uw Kamer zo spoedig mogelijk na besluitvorming in het kabinet te informeren. Hierbij richt het kabinet zich erop dat informatie niet eerder in de publiciteit komt te liggen dan bij uw Kamer.
Sinds wanneer is er een akkoord over een plan van aanpak?
Zoals gezegd ik het antwoord op vraag 2, heeft het kabinet vandaag de besluitvorming over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek afgerond. Hierover is uw Kamer meteen geïnformeerd.
Wanneer kan de Kamer de brief met de nieuwe stikstofplannen verwachten?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer kan de Kamer antwoorden op de Kamervragen over het delen van de aanpak van de stikstofcrisis met de Kamer verwachten?3
De beantwoording van deze schriftelijke vragen stuur ik uw Kamer vandaag tegelijk met de beantwoording van deze schriftelijke vragen toe.
Het bericht ‘Verzorging 750 dieren in Oliemeulen Tilburg in gevaar door coronacrisis: ‘We vragen dringend hulp’’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Verzorging 750 dieren in Oliemeulen Tilburg in gevaar door coronacrisis: «We vragen dringend hulp»» en «Kleine dierenparken luiden noodklok: «Ik wil geen dieren moeten verkopen»?1 2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Voor welke steunmaatregelen komen dierenparken momenteel in aanmerking?
Er zijn verschillende regelingen waar werkgevers en ondernemers in Nederland gebruik van kunnen maken tijdens de coronacrisis. Werkgevers, en dus ook dierentuinen, komen in aanmerking voor de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden die passen bij deze regeling. Dierentuinen met directeur-groot aandeelhouders die niet op de loonlijst staan kunnen mogelijk in aanmerking komen voor de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers (TOZO) wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden. Daarnaast zijn er garantieregelingen, zoals BMKB-C en GO, waarmee ondernemers in financiële nood geld bij de bank kunnen lenen, en kunnen ondernemers uitstel van belastingbetaling krijgen. Ten slotte komen kleinere dierentuinen in aanmerking voor de TOGS, waarmee zij eenmalig € 4.000 kunnen ontvangen. Van welke regelingen een dierentuin gebruik kan maken, hangt onder andere af van het aantal arbeidskrachten dat in dienst is en of de dierentuin btw afdraagt.
Deelt u de mening dat genoemde parken een belangrijke maatschappelijke functie vervullen en daarnaast onmisbaar zijn voor de opvang van dieren?
Dierentuinen hebben een maatschappelijke waarde vanwege hun educatieve functie en de bijdrage die zij leveren aan conservatie. Ook vangen sommige dierentuinen verwaarloosde exotische dieren op.
Bent u bereid te inventariseren welke dierenparken middelen missen voor de noodzakelijke zorg aan dieren gedurende deze crisis? Bent u bereid om deze parken te helpen?
Ik sta in nauw contact met de dierentuinen over de problemen die zij ervaren tijdens de coronacrisis. Net als vele andere sectoren in Nederland hebben zij het financieel lastig omdat hun inkomsten zijn weggevallen, terwijl hun vaste lasten doorlopen. De generieke maatregelen, zoals genoemd bij vraag 2, zijn bedoeld om de impact van de coronacrisis op bedrijven zo goed mogelijk op vangen. Het is belangrijk om inzicht te krijgen in de effectiviteit van de huidige maatregelen, om te bezien of eventuele aanpassing van het generieke maatregelenpakket gewenst is. Daarom heb ik de dierentuinen gevraagd inzicht te geven in de kosten die zij maken en aan te geven waar de huidige maatregelen tekort schieten. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het generieke maatregelenpakket en heeft contact met de dagattractiesector, waaronder de dierentuinen vallen, over de economische gevolgen van de coronacrisis.
Bent u bereid om een regeling te treffen speciaal voor dierenparken die hoofdzakelijk draaien op vrijwilligers en daardoor uitgezonderd zijn van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)?
Dierentuinen die hoofdzakelijk draaien op vrijwilligers kunnen gebruik maken van verschillende regelingen, zoals genoemd bij vraag 2. Een tegemoetkoming in loonkosten via de NOW is op dierentuinen die hoofdzakelijk draaien op vrijwilligers inderdaad niet van toepassing. Er wordt ingezet op generieke maatregelen om de dierentuinen te helpen.