Het artikel 'Kritiek rechters op uitstel celstraffen: ‘Tast gezag rechtspraak aan’' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kritiek rechters op uitstel celstraffen: «Tast gezag rechtspraak aan»»?1
Ja.
Hoe vindt u het uit te leggen dat een rechter heeft geoordeeld dat iemand de gevangenis in gaat, maar dit in de praktijk dus soms niet zal gebeuren?
Een persoon die door de rechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf zal in beginsel altijd daadwerkelijk detentie ondergaan. Het niet opnemen van zelfmelders is een tijdelijke noodmaatregel als gevolg van personeelstekort bij DJI waardoor niet alle cellen inzetbaar zijn. De maatregel heeft daarmee geen structureel effect maar een opschortende werking. Door zelfmelders tijdelijk niet op te roepen ontstaat wel ruimte om andere maatregelen, die wel structureel effect sorteren, verder uit te werken. Ik beoog met aanvullende maatregelen er voor te zorgen dat zelfmelders zo spoedig mogelijk weer opgeroepen kunnen worden.
In hoeverre vindt u het uit te leggen aan slachtoffers en de samenleving dat gedetineerden eerder, met een enkelband, vrijgelaten kunnen worden of soms niet de gevangenis in gaan?
Zoals hierboven aangegeven zal een persoon die door de rechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf in beginsel altijd daadwerkelijk detentie ondergaan. In mijn brief van 30 november jl. heb ik aangekondigd aanvullende maatregelen te verkennen, waaronder de inzet van elektronische monitoring. Bij de verkenning van dit voorstel worden passende voorwaarden verkend die erop moeten toezien dat alleen gedetineerden in aanmerking komen die goed gedrag vertonen en bij wie de veiligheidsrisico’s kunnen worden beperkt. Ook het borgen van de slachtofferbelangen is een belangrijk aandachtspunt in het vervolgproces. Bij de uitwerking van dit voorstel wordt de inzet van elektronische monitoring aan het einde van de detentie overwogen voor gedetineerden met een straf tot maximaal een jaar. Gedetineerden die veroordeeld zijn voor een zwaar delict komen niet in aanmerking voor deze mogelijkheid. Ik streef er naar uw Kamer op korte termijn nader te informeren over de eventuele inzet van deze maatregel.
Waarom kiest u ervoor om gedetineerden tegemoet te komen met verlichtende maatregelen voor hen, maar niet om gedetineerden een soberder bestaan te laten leiden, bijvoorbeeld door ze minder te laten luchten?
Inrichtingen die te maken hebben met personele krapte hebben maatregelen, die binnen de wettelijke kaders (zoals minimaal één uur luchten per dag) mogelijk zijn, al genomen. Zo is er op veel plaatsen al geruime tijd sprake van significante beperkingen in het dagprogramma.
De DJI en ik vinden een verdere versobering van de dagprogramma’s ten zeerste af te raden. Het leefklimaat en daarmee het effect op de orde en veiligheid in de inrichtingen zou zwaar onder druk komen te staan. Dit heeft een negatieve effect op het personeel. Daarmee beïnvloedt het ook de aantrekkelijkheid van DJI als werkgever en het aantrekken van nieuw personeel.
Waarom zijn de maatregelen die u heeft aangekondigd allemaal ten faveure van gedetineerden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het met de stelling eens dat een tekort aan capaciteit aan personeel of cellen nooit ten koste mag gaan van de veiligheid van en in Nederland?
Ja, ik ben het eens met deze stelling. De veiligheid van het personeel, de gedetineerden en de samenleving staat voor mij voorop.
Bent u het eens met Henk Naves, de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, dat het kabinet met deze maatregelen het gezag en de geloofwaardigheid van de rechtspraak aantast? Zo nee, waarom niet?
Rechters gaan over veroordelingen en het is belangrijk dat hun vonnissen worden uitgevoerd. Met de aangekondigde maatregelen probeer ik samen met de ketenpartners er juist voor te zorgen dat de straffen die zijn opgelegd door de rechtspraak zo adequaat mogelijk ten uitvoer worden gelegd binnen de beschikbare capaciteit.
In hoeverre bent u het eens met Henk Naves, die vreest voor rechtsongelijkheid, omdat het kabinet een plan zou hebben om mensen niet langer op te sluiten als ze boetes van een bepaalde omvang niet betalen?
Samen met de ketenpartners heb ik diverse maatregelen besproken. Ik heb vooralsnog niet besloten om vervangende hechtenis bij geldboetes niet te executeren, omdat ik het belangrijk vind dat gevangenisstraffen daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd.
In hoeverre geeft u de Dienst Justitiële Inrichting (DJI) meer speelruimte zodat zij zelf kunnen bepalen hoe straffen moeten worden uitgevoerd?
DJI houdt zich bij de tenuitvoerlegging van straffen aan het vonnis van de rechtelijke macht en wettelijke bepalingen en richtlijnen, zoals vastgelegd in onder andere de Penitentiaire beginselenwet. Het besluit om mannelijke volwassen zelfmelders tijdelijk niet meer op te roepen en de verkenning van aanvullende maatregelen gebeurt in nauwe samenwerking met DJI en de ketenpartners.
In hoeverre bent u het eens met Richard Korver die namens de vereniging voor slachtofferadvocaten (NVSSA) stelt dat we niet meer in een rechtsstaat leven waarin de rechter degene is die rechtspreekt?
Zoals bij antwoord 8 aangegeven, rechters gaan over veroordelingen en het is belangrijk dat hun vonnissen worden uitgevoerd. Met de aangekondigde maatregelen probeer ik samen met de ketenpartners er juist voor te zorgen dat de straffen die zijn opgelegd door de rechtspraak zo adequaat mogelijk ten uitvoer worden gelegd binnen de beschikbare capaciteit.
Afgelopen zomer werden de criteria voor de zogenoemde Beperkt Beveiligde Afdeling versoepelt, waardoor gedetineerden op die afdeling in de laatste fase buiten de gevangenis aan het werk mogen; kunt u inzichtelijk maken om hoeveel gedetineerden het gaat?
De verruiming van de criteria voor de Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) die in de zomer heeft plaatsgevonden zag op het uitbreiden van de definitie «leer-/werkplek» met «zinvolle dagbesteding bij een (niet-)betalende organisatie». Eind juli 2023 verbleven 56 mannen en 2 vrouwen in de BBA. In de eerste week van 2024 zitten er 86 mannen en 9 vrouwen in de BBA. In zes maanden is de bezetting van de BBA dus gestegen met 30 mannen en 7 vrouwen. Het is niet bekend welke gedeelte van deze stijging in de bezetting het gevolg is van versoepeling van de criteria voor de BBA. Ook andere redenen kunnen er aan hebben bijgedragen dat er vaker gedetineerden die aan de criteria voor de BBA voldoen, doorstromen naar de BBA.
Kunt u meer duidelijkheid geven hoe u van plan bent, samen met het Openbaar Ministerie (OM) en de politie, om de instroom van gevangenen te beperken? Bent u van plan om nog meer maatregelen te nemen waardoor gedetineerden nog meer voordelen kunnen genieten?
Ik werk momenteel samen met de ketenpartners een pakket van maatregelen uit om de druk op de capaciteit te verlagen. Maatregelen om de instroom tijdelijk te verlagen kunnen daar onderdeel van zijn. Ik zal u zo spoedig mogelijk uitgebreider informeren over de uitwerking daarvan.
Kunt u de Kamer halfjaarlijks op de hoogte houden hoeveel gedetineerden geprofiteerd hebben van de versoepelde maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Bij de voortgangsbrief «Recht doen, kansen bieden» zal ik u informeren over de ontwikkeling van de capaciteit bij DJI en de voortgang van de maatregelen.
Overvolle gevangenissen en tbs-klinieken. |
|
Gidi Markuszower (PVV), Marina Vondeling (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Geen plek meer in de cel; Noodklok om overvolle penitentiaire inrichtingen en tbs-klinieken»?1
Ja.
Hoeveel criminelen die eigenlijk in de cel of in een tbs-kliniek hadden moeten zitten lopen nu vrij rond?
In mijn brief van 30 november jl. heb ik aangekondigd dat per 6 december jl. volwassen, mannelijke zelfmelders tijdelijk niet worden opgeroepen. Een zelfmelder is een persoon die is veroordeeld, maar waarvan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) namens de Minister heeft bepaald dat de persoon op een nader te bepalen tijd zich moeten melden bij een Penitentiaire Inrichting (PI). Zij worden niet middels een last tot aanhouding door de politie opgehaald. Het was dus al bestaande praktijk dat deze groep veroordeelden niet direct wordt opgeroepen. Het aantal volwassen mannelijke zelfmelders met een (geplande) melddatum tussen 6 december 2023 en 31 maart 2024, van wie de oproep is ingetrokken dan wel niet is verstuurd, bedraagt 636.
Justitiabelen aan wie de maatregel tbs met dwang is opgelegd wachten in het gevangeniswezen totdat zij in een tbs-kliniek geplaatst kunnen worden. Vanwege de capaciteitsdruk verblijven momenteel ongeveer 150 zogeheten tbs-passanten in het gevangeniswezen.
Deelt u de mening dat criminelen die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf, hun straf nooit mogen ontlopen?
Ja, die mening deel ik. Een persoon die door de rechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf zal in beginsel altijd daadwerkelijk detentie ondergaan. Het niet opnemen van zelfmelders is een tijdelijke noodmaatregel als gevolg van persoonstekort bij DJI waardoor niet alle cellen inzetbaar zijn. De maatregel heeft daarmee geen structureel effect maar een opschortende werking. Door zelfmelders tijdelijk niet op te roepen ontstaat wel ruimte om andere maatregelen, die wel structureel effect sorteren, verder uit te werken. Ik beoog met de aanvullende maatregelen er voor te zorgen dat zelfmelders zo spoedig mogelijk weer opgeroepen kunnen worden.
Klopt het dat een aantal gevangenissen die zijn gesloten nu gebruikt worden voor de opvang van asielzoekers? Zo ja, welke?
Een aantal jaren geleden heeft DJI diverse inrichtingen gesloten en overgedragen aan het Rijksvastgoedbedrijf van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Onder andere de locatie Zoetermeer wordt momenteel gebruikt door het COA.
Kunt u de Kamer informeren wat u in uw resterende termijn gaat doen om ervoor te zorgen dat iedere crimineel die veroordeeld is tot een gevangenisstraf daadwerkelijk achter slot en grendel wordt gezet?
In mijn brief d.d. 30 november2 heb ik aangekondigd op korte termijn zelfmelders tijdelijk niet meer op te nemen. Het niet oproepen van zelfmelders is een tijdelijke noodmaatregel en heeft op korte termijn het capaciteitstekort opgevangen. Ik wil deze maatregel echter zo snel mogelijk weer opheffen, omdat er een voorraad van zelfmelders ontstaat die later alsnog hun straf moeten uitzitten. Om meer cellen te kunnen inzetten blijft het van cruciaal belang dat er meer personeel beschikbaar komt bij DJI. DJI doet het volgende om de personeelstekorten terug te dringen: werven van nieuw personeel, behoud huidige personeel, terugdringen van het ziekteverzuim. Ook wordt gekeken naar het anders organiseren van werk. Deze aanpak heeft nog niet binnen alle PI’s het beoogde effect. Ik verken daarom momenteel nog een aantal aanvullende maatregelen, zoals aangekondigd in mijn brief van 30 november jl., waaronder het verruimen van de plaatsingscriteria voor de Beperkt Beveiligde Afdelingen (BBA) en de inzet van elektronische monitoring aan het einde van de vrijheidsstraf. Ik neem op korte termijn een besluit over de daadwerkelijke inzet van de aanvullende maatregelen en zal uw Kamer daar zo spoedig mogelijk over informeren.
De conclusies van het inspectierapport ‘vernietiging adoptiedossiers’ en de rechtsbescherming van geadopteerden |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Deelt u de mening dat de vernietiging van dossiers onzorgvuldig, gebrekkig en onwettig was, zoals ook is omschreven in het inspectierapport «vernietiging adoptiedossiers»?1
Graag verwijs ik u naar mijn beleidsreactie van 2 oktober 2023, waarin ik reageer op het rapport van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed over de vernietiging van adoptiedossiers.
Onderschrijft u dat u als Minister niet voor een geadopteerd persoon kunt bepalen welke informatie over diens adoptiegeschiedenis wel of niet relevant is en onderschrijft u dat voor veel geadopteerden hun papieren geschiedenis het enige bestaansbewijs is voordat zij in Nederland aankwamen?
Of informatie uit een adoptiedossier wel of niet van waarde is voor een geadopteerde, is een vraag die alleen de betrokken geadopteerde zelf kan beantwoorden. Ik zie het als mijn taak om ervoor te zorgen dat wettelijke kaders rondom het beheer van dossiers worden nageleefd en waar nodig bijgesteld. Daarbij ben ik me bewust van de waarde van de afstammingsinformatie voor geadopteerden. In mijn beleidskeuzes over dossiervorming en -beheer staat het belang van geadopteerden hierin voorop.
Erkent u dat het vaststellen van een selectielijst in 2006 voor een langere bewaring van adoptiedossiers schuurt met het principe dat «het belang van het kind prevaleert»?
Volgens de Selectielijst van 2006, en volgens de huidige Selectielijst van 2021 is sprake van het blijvend bewaren van documentatie. Deze bewaartermijn dient het belang van het kind. Vooruitlopend op de komst van deze lijst zijn er in de praktijk, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, al vanaf 2000 geen dossiers meer vernietigd waarin een adoptie is voltooid.2
Bent u zich ervan bewust dat de diensten die via het expertisecentrum interlandelijke adoptie (INEA) worden aangeboden voor juist de eerste (’67–’79), tweede (’80-’89) en derde (’90-’98) generatie geadopteerden te laat komt?
Het expertisecentrum interlandelijke adoptie is opgericht in navolging op de aanbevelingen van commissie Joustra uit 2021. Eén van de aanbevelingen van de commissie was om zorg te dragen voor een onafhankelijk landelijk expertisecentrum waarin de kennis op het gebied van identiteitsvragen, zoektochten en nazorg zijn gebundeld. Op die manier kunnen alle geadopteerden, ongeacht de adoptieperiode, gefaciliteerd worden bij de toegang tot hun dossiers, de zoektocht naar hun geboorteouders, het vinden van passende psychosociale hulp en juridische ondersteuning. Met de komst van INEA, het expertisecentrum interlandelijke adoptie, is het ondersteuningsaanbod in Nederland versterkt en verwacht ik dat geadopteerden beter geholpen worden bij vragen over hun adoptie of afkomst. Ik ben mij tegelijkertijd bewust dat omstandigheden kunnen maken dat antwoorden te laat komen, bijvoorbeeld wanneer de biologische familie inmiddels is overleden of wanneer verdere informatie over de afkomst van de geadopteerde ontbreekt. Het expertisecentrum kan geadopteerden desgewenst ook begeleiden in dit vaak emotionele proces.
Onderkent u dat verwerking en herstel voor geadopteerden een zeer individueel proces is waarbij maatwerk nodig is en dat niet iedere geadopteerde zich veilig en comfortabel voelt bij groepsreizen en dat daarom de regelingen die nu worden aangeboden via INEA in veel gevallen niet aansluiten bij de behoeften van geadopteerden?
Persoonlijke ervaringen en ondersteuningsbehoeften van geadopteerden verschillen en vragen om maatwerk in de ondersteuningsmogelijkheden. INEA en de (landenspecifieke) belangenorganisaties interlandelijke adoptie bieden zoveel mogelijk maatwerk. Daarnaast heb ik een subsidieregeling ingesteld die ruimte biedt aan de belangenorganisaties om ondersteuning op maat te ontwikkelen. De subsidie is bedoeld voor versterking van zowel de belangenorganisaties als het ondersteuningsaanbod dat deze organisaties bieden, waaronder ook zoektochten en rootsreizen vallen waar ten minste vijf geadopteerden aan deelnemen.
Het jaar 2023 was het eerste volle jaar waarin de subsidieregeling van kracht was. Desalniettemin hebben er al verschillende rootsreizen plaatsgevonden. De ervaringen van de belangenorganisaties en de geadopteerden die hieraan hebben deelgenomen waren veelal positief. Geadopteerden hebben ervaren dat zij steun aan elkaar hebben in het gezamenlijk maken van de rootsreis. Dat neemt niet weg dat elke geadopteerde zijn eigen proces loopt en voor sommige geadopteerden een groepsreis niet aansluit bij zijn of haar behoefte. Enkele stichtingen kiezen er daarom voor om binnen de subsidiemogelijkheden een ondersteuningsaanbod in de landen van herkomst zelf te creëren, zoals tolken, veldwerkers et cetera, waar meerdere geadopteerden een beroep op kunnen doen. Ik vind het van belang om de ervaringen met de regeling te monitoren. In september 2023 heb ik in samenwerking met het expertisecentrum INEAeen bijeenkomst georganiseerd om de ervaringen van de belangenorganisaties met de subsidieregeling te delen. Het uitwisselen van de ervaringen tussen stichtingen bevordert het goed benutten van de subsidieregeling.
Onderschrijft u dat het doel van adoptie is dat juridisch familierechtelijke betrekkingen worden vastgesteld tussen adoptant(en) en minderjarige die geboren is uit andere ouders en dat met de adoptie de persoonlijke informatie van de adoptant(en) daarmee afstammingsinformatie wordt van de geadopteerde?
Door adoptie worden juridisch familierechtelijke betrekkingen vastgesteld tussen de adoptiefouder(s) en de geadopteerde. Door deze juridische relatie raakt de persoonlijke informatie van de adoptiefouder(s) aan de afstammingsinformatie van de geadopteerde.
Het is belangrijk dat een geadopteerde zijn of haar persoonlijke informatie kan inzien. Het is echter niet in alle gevallen zo dat de complete adoptiedossiers toegankelijk zijn voor geadopteerden, omdat deze dossiers ook informatie van anderen kunnen bevatten, bijvoorbeeld medische gegevens van de adoptieouders. Hiervoor gelden de regels van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Zoals ik al heb aangegeven in mijn antwoorden Kamervragen van 26 juni 2023, betekent dit dat er altijd een afweging moet plaatsvinden tussen de verschillende belangen van betrokkenen van wie persoonsgegevens in het dossier zijn opgenomen. Het recht op afstammingsinformatie weegt zwaar: dit is erkend en afgebakend in nationale en internationale jurisprudentie. Inzage kan in sommige gevallen worden geweigerd als de belangen van anderen worden geschaad.3 In de nieuwe adoptiewet die op dit moment in ontwikkeling is zal het recht op afstammingsinformatie expliciete aandacht krijgen.
Beseft u dat ook (volwassen) geadopteerden mogelijk klachten kunnen hebben over de handelwijze van vergunninghouders, zoals bijvoorbeeld over de inzage van hun adoptiedossier in tegenstelling tot de antwoorden die u geeft op eerdere Kamervragen hierover?2
Het is inderdaad mogelijk dat geadopteerden klachten hebben over de handelwijze van vergunninghouders. Deze geadopteerden kunnen in dat geval met hun klacht terecht bij de Klachtencommissie Vergunninghouders Interlandelijke Adoptie.
Waarom moeten klagers die het niet eens zijn met de beslissingen van de Klachtencommissie Vergunninghouders Interlandelijke Adoptie (KVIA) direct naar de rechter en waarom kunnen zij hierover niet klagen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Geadopteerden kunnen, net als adoptiefouders en aspirant-adoptiefouders, bij de Klachtencommissie Vergunninghouders Interlandelijke Adoptie klagen wanneer zij niet tevreden zijn over de dienstverlening van een vergunninghouder. Bij de totstandkoming van het Besluit klachtencommissie vergunninghouders interlandelijke adoptie is expliciet overwogen dat het ministerie klachten niet in tweede instantie kan behandelen.5 De rechtsrelatie tussen de klagers en de vergunninghouders waar zij zich hebben ingeschreven voor bemiddeling, wordt beheerst door het civiele recht. Er is sprake van een civielrechtelijke dienstverleningsovereenkomst tussen de (aspirant-)adoptiefouder en de vergunninghouder. Het ministerie is daarbij geen partij en heeft ook geen directe rol als er op casusniveau een klacht is van een aspirant-adoptiefouder. Als een (aspirant-)adoptiefouder ontevreden is over de geleverde diensten of de behandeling, is de gang naar de civiele rechter daarom de aangewezen route.
Bent u op de hoogte van de signalen dat geadopteerden door vergunninghouder Wereldkinderen ernstig belemmerd worden in de uitoefening van hun recht op toegang tot hun adoptiedossier en vindt u dat een instantie zoals een vergunninghouder dezelfde werkwijze en regels dient te hanteren als overheidsinstanties zoals de Raad voor de Kinderbescherming?
Ik ben niet op de hoogte van individuele casuïstiek ten aanzien van inzageprocedures bij stichting Wereldkinderen. In zijn algemeenheid geldt dat vergunninghouders bij het verlenen van toegang tot dossiers gebonden zijn aan de wettelijke kaders, zoals neergelegd in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka),6 maar ook in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Dat houdt in dat niet alleen de privacy van de geadopteerden, maar ook die van de adoptiefouders wordt beschermd. Dit kan in de praktijk als belemmerend worden ervaren. Ook Stichting Wereldkinderen is aan de regels van de Wobka en de AVG gebonden bij het bieden van inzage en geeft hier uitvoering aan.
Signalen dat de huidige wettelijke kaders niet zouden volstaan en dat dit als belemmerend wordt ervaren neem ik natuurlijk serieus en verneem ik graag om te betrekken in de voorbereiding van de nieuwe adoptiewet. De waarborgen rond het recht op informatie over afstamming en identiteit zal hierin een nadrukkelijke plek krijgen. In de voorbereiding spreek ik zowel met partners in de adoptieketen als met (de belangenorganisatie voor) interlandelijk geadopteerden zelf.
Onderschrijft u dat dit een hiaat is in het huidige systeem nu duidelijk is dat de vergunninghouders niet onder de Archiefwet vallen, waarmee het toezicht op de wijze van archiveren, bewaren, vernietigen en inzageprocedures niet is gereguleerd voor geadopteerden en houdt de nieuwe Stichting Interlandelijke Adoptie Nederland dit niet in stand?
Vergunninghouders zijn private partijen en vallen om die reden niet onder de Archiefwet. Wel stellen de Wobka en de AVG regels op het gebied van het archiveren en bewaren van en inzage in adoptiedossiers. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 9. Zoals aangegeven verken ik in de voorbereiding van de nieuwe adoptiewet op welke punten in de Wobka verbeteringen nodig en mogelijk zijn, waarbij het van belang is te leren van het verleden. De beschikbaarheid van afstammingsinformatie is een onderwerp dat in het licht van de misstanden bij interlandelijke adoptie in het verleden mijn uitdrukkelijke aandacht heeft en wat ik zorgvuldig uitwerk in gesprek met partners in de adoptieketen en geadopteerden zelf.
Onderschrijft u dat de Staat verantwoordelijk blijft voor een correct en foutloos verloop van adopties uit het buitenland en alles in het werk dient te stellen om te voorkomen dat misstanden en illegale adopties plaatsvinden?
De Staat moet voorzien in een adoptiestelsel waarin misstanden en illegale adopties zoveel mogelijk worden voorkomen. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb aangegeven ben ik bezig om het nieuwe adoptiestelsel van waarborgen te voorzien die maken dat de kans op risico’s zo klein mogelijk is. Daarbij wordt het systeem onder meer strenger gereguleerd met versterkt toezicht en meer overheidsgezag bij de uitvoering van adoptieprocedures.7
Mijn besluit om interlandelijke adoptie als mogelijkheid te behouden in april 2022 ging samen met maatregelen om het systeem voor interlandelijke adoptie strikter te reguleren. Een belangrijke maatregel met het oog op het buitenland betrof een heroverweging van de samenwerkingsrelaties met de landen van herkomst, om zo de belangen van kinderen die ter adoptie worden afgestaan beter te beschermen en misstanden zoveel als mogelijk te voorkomen. Daartoe heeft de Centrale autoriteit voor internationale kinderaangelegenheden een landenanalyse uitgevoerd, die op 2 november 2022 aan uw Kamer is toegezonden. Als gevolg van deze landenanalyse wordt de samenwerking met in ieder geval acht van de zestien landen van herkomst afgebouwd. Deze landenanalyse zal periodiek worden herhaald. Ook blijven de samenwerkingsrelaties met de landen van herkomst gemonitord worden, onder andere door middel van werkbezoeken van de Centrale autoriteit. Hierbij worden ook NGO’s betrokken die kennis hebben van de feitelijke situatie in de landen van herkomst.
Ook de nieuwe centrale bemiddelingsorganisatie die momenteel wordt opgericht, zal bij de dagelijkse werkzaamheden in nauw contact met de partners in de landen van herkomst staan en zal zicht houden en alert zijn op het verloop van de procedure aldaar.
Kunt u toezeggen dat in het nieuwe systeem en in de nieuwe wet een toezichthoudende taak bij de Inspectie Justitie en Veiligheid (zoals beschreven in uw brief van 20 oktober 2023) wordt geborgd daar waar het gaat om zowel de werkwijze in de buitenlanden als ook de werkwijze in Nederland als ook het dossierbeheer en de inzage door (volwassen) geadopteerden?3
Het toezicht in de keten voor interlandelijke adoptie zal zoals eerder aan uw Kamer is gemeld worden vereenvoudigd en versterkt. Momenteel worden gesprekken gevoerd met de Inspectie Justitie en Veiligheid over de invulling van haar toezichthoudende taak. Ik houd uw Kamer vanzelfsprekend op de hoogte van de ontwikkelingen.
Bent u zich ervan bewust dat, wanneer adoptiedossiers van de vier nu nog bestaande vergunninghouders overgebracht worden naar een nieuw/ander particulier archief, voor de overdracht van ieder afzonderlijk dossier conform van Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) de toestemming vereist is van alle betrokkenen wiens persoonsgegevens zijn verwerkt/opgenomen in de dossiers en dat zonder deze toestemming de overdracht (deels) niet mag plaatsvinden?
Met de komst van de centrale bemiddelingsorganisatie en de afbouw van de huidige vergunninghouders moet zorgvuldig worden gekeken naar de overdracht van adoptiedossiers. Het adviesbureau Andersson Elffers en Felix heeft bij het opstellen van het transitieplan, dat is meegezonden bij mijn laatste voortgangsbrief over de transformatie van het interlandelijk adoptiesysteem van 20 oktober 2023, een eerste verkenning naar de behoeften en mogelijkheden verricht. Dit werk ik de komende periode samen met de betrokken partners nader uit tot een voorstel voor overdracht en een proces dat moet worden doorlopen. Daarbij geef ik vanzelfsprekend rekenschap aan de eisen die de wet daaraan stelt. Ik houd uw Kamer op de hoogte van de voortgang.
Kunt u aangeven of er momenteel sprake is van de digitalisering van adoptiedossiers en, zo nee, of er überhaupt sprake is van plannen om de adoptiedossiers, weliswaar veilig, te digitaliseren op de korte termijn?
De focus ligt in eerste instantie op het overdragen van afgesloten dossiers naar een passende, nader te bepalen plek en van lopende dossiers naar IAN. Digitalisering van dossiers is op dit moment (nog) niet aan de orde.
Ben u zich ervan bewust dat een archief waarin informatie te vinden is over de adoptie, voor veel geadopteerden momenteel totaal buiten zicht is omdat het onder ander door verschillende particuliere initiatieven wordt bijgehouden?
Adoptiedossiers kunnen lastig vindbaar kunnen zijn, omdat dergelijke dossiers op verschillende plekken liggen. INEA heeft om die reden op haar website een overzicht geplaatst met overheidsinstanties en organisaties die geadopteerden kunnen helpen bij het verkrijgen van cruciale informatie over hun adopties. Ik verwijs u daarvoor naar de volgende webpagina: Zoek- en vindplaatsen van adoptiedossiers in Nederland – INEA.
Wanneer de Centrale autoriteit een inzageverzoek van een geadopteerde ontvangt, wordt de geadopteerde ook altijd gewezen op de andere instanties waar nog meer informatie over diens adoptie opgevraagd zou kunnen worden.
Bent u bereid zich in te zetten voor een onafhankelijk onderzoek naar de voorgeschiedenis van het adoptiesysteem in Nederland en het bijhouden van de adoptiedossiers waarin ook de bemiddelaars bij adopties en de toegang tot dossiers voor geadopteerden in beeld wordt gebracht?
Naar aanleiding van het rapport van de commissie Joustra wil ik me op dit moment te richten op het zo goed mogelijk inrichten van het nieuwe adoptiesysteem, in combinatie met de ontwikkeling van de nieuwe adoptiewet. Het bijhouden, beheren en inzien van dossiers is hier een belangrijk onderdeel van.
Zou u voorstander zijn van een onafhankelijk meldpunt voor adoptiemisstanden waarbij geadopteerden zich kunnen melden?
Met de komst van INEA is er een centraal loket ingericht waar geadopteerden met allerhande vragen rondom hun adoptie terecht kunnen, ook wanneer er sprake is van misstanden. INEA kan geadopteerden verder op weg helpen in de vragen en behoeften die zij hebben, onder meer met juridisch advies, maar ook met ondersteuning bij het vinden van dossiers en afstammingsinformatie en met psychosociale ondersteuning. Ook heeft INEA een signalerende taak, waarbij de ideeën, zorgen en klachten vanuit het veld en van geadopteerden die zich tot INEA wenden worden verzameld en kunnen worden gedeeld met de betrokken partijen, organisatie of instantie. Ik zie daarom geen meerwaarde in een onafhankelijk meldpunt.
Het doorprocederen tegen geadopteerden |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Herinnert u zich de zaak van de heer Noordoven, die als geadopteerde door de rechter in het gelijk is gesteld maar waar uw ministerie tegen blijft procederen?
Ja. De rechtbank te Den Haag heeft in haar uitspraak van 24 november 2021 de heer Noordoven gedeeltelijk in het gelijk gesteld. De Staat heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld.
Waarom gaat u vooralsnog niet zo snel als mogelijk met de heer Noordoven in gesprek, zoals al zo vaak aan u is gevraagd? Hoe verhoudt zich dit tot uw uitspraken in het artikel in het Algemeen Dagblad dat u altijd bereid bent geadopteerden een persoonlijke toelichting te geven op uw besluit om tegen hen door te procederen?1
Ik ben graag bereid om de heer Noordoven de redenen voor het hoger beroep van de Staat toe te lichten en dat heb ik zijn advocaat laten weten.
Waarom wacht u al sinds de zomer met het verstrekken van de 700 overheidsdocumenten die u moet verstrekken, terwijl het hoger beroep al over twee maanden dient? Hoe verhoudt zich dat tot het beginsel van equality of arms dat bij elke procedure het uitgangspunt behoort te zijn?
Het ingediende Woo-verzoek is omvangrijk en de nodige zorgvuldigheid wordt verlangd. Daarom is de behandeling van het Woo-verzoek op dit moment nog niet afgerond, hoewel het hoge prioriteit heeft. Het is dus niet zo dat wordt gewacht met het verstrekken van documenten. De termijnen waarbinnen een Woo-verzoek moet worden afgehandeld, staan in de Wet open overheid. Niet bepalend daarbij is of een verzoeker deze documenten nodig heeft voor een andere juridische procedure. De Woo beoogt niet enkel het dienen van het belang van verzoeker, maar beoogt ook openbaarheid voor eenieder. De advocaat van de heer Noordoven wordt regelmatig geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
De inhoud van het Woo-verzoek van de heer Noordoven ziet overigens op relatief recente informatie, die geen betrekking heeft op de gang van zaken rondom zijn illegale adoptie. Daarmee heeft het WOO-verzoek een andere strekking dan de civiele procedure, die in de kern gaat om de vraag of de Staat aansprakelijk kan worden gehouden in verband met de illegale adoptie van de heer Noordoven vanuit Brazilië in het jaar 1980. In dit licht zie ik niet dat de heer Noordoven zou worden benadeeld in zijn procespositie in de civiele procedure als het Woo-verzoek nog niet is afgehandeld ten tijde van de zitting in het hoger beroep. Er is dus geen sprake van spanning met het beginsel van equality of arms.
Hoeveel aansprakelijkstellingen zijn ontvangen die betrekking hebben op verduistering van staat in Brazilië (waarbij het kind na de geboorte in strijd met de waarheid is aangegeven als eigen biologisch kind)?
De aansprakelijkstelling van de heer Noordoven is de enige ontvangen aansprakelijkstelling in verband met verduistering van staat vanuit Brazilië.
Wanneer stopt u met tijdrovende en peperdure procedures tegen illegaal geadopteerden? Realiseert u zich dat dit voor de mensen die het betreft emotioneel uiterst belastend is en hen op hoge kosten jaagt? Waarom maakt u het mensen zo moeilijk of zelfs onmogelijk om hun recht te halen?
Ik ben me als verantwoordelijk Minister mij er zeer van bewust dat het besluit om hoger beroep of cassatie in te stellen zwaar valt bij de betrokken geadopteerden. Dat laat mij niet onberoerd. Tegelijkertijd ziet de Staat zich geconfronteerd met uitspraken waarmee het zich op onderdelen niet kan verenigen op juridisch inhoudelijke gronden. Duidelijkheid over de openliggende rechtsvragen is nodig om toekomstige zaken te kunnen beoordelen. Hiermee wordt de gelijke behandeling gewaarborgd, wat ten goede komt aan de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.2
Bent u tenminste bereid hen de kosten te vergoeden? Zo nee, waarom niet? Waarom vindt u het wel acceptabel om meer dan 6 ton uit te geven aan de Landsadvocaat voor dit soort procedures maar niet de kosten te vergoeden van deze mensen, of beter nog, er met hen uit te komen en schadevergoeding te betalen?
Zoals aangegeven tijdens het tweeminutendebat van 7 december 20223 over het «cassatieberoep procedure adoptie Sri Lanka», is met de advocaat van zowel mevrouw Butink als de heer Noordoven in gesprek gegaan over een tegemoetkoming. Ik kan geen mededelingen doen over de uitkomst van deze gesprekken.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de aangenomen motie van de leden Leijten en Ellian over de rol van de Staat als procespartij? Waarom maakt u nu nog steeds geen afspraken met mensen over de vergoeding van proceskosten zoals u in antwoorden op Kamervragen ook heeft toegezegd?2 en 3
In mijn brief van 20 december 20236 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie Leijten/Ellian. Ik heb daarbij aangegeven dat het streven is om de Kamer hierover in februari 2024 te informeren.
Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van eerdere Kamervragen, geeft het kader «Behoorlijk omgaan met schadeclaims»7 aan dat in geval van een proefproces in het algemeen belang de overheid een afspraak maakt met de betrokken burger over de vergoeding door het Ministerie van diens proceskosten.8 Als een dergelijk proefproces in het algemeen belang aan de orde is, wordt vanuit de ministeries bezien of betrokkenen tegemoet kunnen worden gekomen. Voor het antwoord op de vraag hoe ik daar toepassing aan heb gegeven in de zaken van mevrouw Butink als de heer Noordoven, verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het persbericht ‘Griffierechten verlaagd’ om een verhoging van de griffierechten aan te kondigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Waarom probeert u een lichte verhoging (indexering) van de griffierechten in een nieuwsbericht van de rijksoverheid («Griffierechten verlaagd») te verkopen als een verlaging van de griffierechten?1
De griffierechten worden in 2023 niet geïndexeerd en in 2024 voor een klein deel (met circa 1,83%). De reguliere indexering voor 2023 en 2024 zou anders bij elkaar 15,33% zijn geweest. Hiermee zijn de griffierechten circa 13,5% lager dan dat ze waren geweest als de indexeringen over 2023 en 2024 wel volledig zouden worden doorgevoerd. Hiervoor wordt structureel € 27 miljoen ingezet.
Het is toch zo dat de beloofde verlaging van de griffierechten met 25% al niet door zou gaan, louter vanwege financiële redenen; omdat er geld nodig was op het Ministerie van JenV en er andere keuzes zijn gemaakt dan het verbeteren van de toegang tot het recht door het «toegangskaartje» tot de rechtszaal betaalbaarder te maken? Is nu de beperkte indexatie (verhoging) en het intrekken van het wetsvoorstel tot verlaging van de griffierechten de reden van dit persbericht en Kamerbrief?
In mijn brief van 27 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat het bedrag dat beschikbaar is voor het verlagen van de griffierechten, en daarmee het percentage waarmee de griffierechten kunnen worden verlaagd, naar aanleiding van de voorjaarsnota is verlaagd en dat de manier waarop het beste uitvoering kon worden gegeven aan de verlaging van de griffierechten, ook gelet op de tussentijdse indexeringen, nog werd bekeken. In mijn Kamerbrief van 1 december jl. geef ik aan hoe ik hier uitvoering aan geef.2 Er is voor gekozen om ook de samenleving door middel van het persbericht hierover actief te informeren. Alhoewel de verlaging minder groot is dan oorspronkelijk beoogd, zijn de tarieven voor rechtzoekenden circa 13,5% lager dan dat ze anders waren geweest. Dit is een aanzienlijk verschil.
Wie heeft dit persbericht geschreven? Hoe vindt u zelf dat deze gekozen communicatielijn («Griffierechten verlaagd») te kenschetsen is? Toont dit niet wederom aan dat er te veel communicatiemedewerkers op uw ministerie zijn, die soms meer bezig zijn met beeldvorming dan met feiten delen?
In het persbericht wordt beoogd op een kernachtige wijze de technische systematiek toe te lichten van de verlaging van de griffierechten via de indexering van de griffierechten en de achtergrond hiervan, zoals in de brief van 1 december jl. aan uw Kamer uiteengezet.
Vindt u dat u met deze demping van de indexering (dus een lichte verhoging) van de griffierechten voldoende heeft bijgedragen aan het betaalbaarder en toegankelijker maken van de rechtsgang? Zo niet, welke maatregelen kunnen we nog verwachten? Kunt u in ieder geval scenario’s of doorgerekende alternatieven met de Kamer delen zodat dat betrokken kan worden in de besluitvorming?
Met de jaarlijkse indexering worden de tarieven van de griffierechten aangepast aan de ontwikkeling van het prijspeil (uitgedrukt als de wijziging van de consumentenprijsindex). Het niet indexeren voor 2023 en het gedeeltelijk doorvoeren van de indexering voor 2024 betekent voor rechtzoekenden dat de griffierechten structureel circa 13,5% lager uitkomen – en daarmee beter betaalbaar zijn – dan wanneer de indexeringen (volledig) waren doorgevoerd. Hiervoor wordt structureel € 27 miljoen uitgetrokken.
In mijn brief van 1 december jl. heb ik uitgelegd dat wanneer deze financiële middelen waren aangewend om via een wetsvoorstel de griffierechten met 13,5% te verlagen, de indexeringen voor 2023 en 2024 alsnog volledig zouden moeten worden doorgevoerd. Het uiteindelijke effect voor rechtzoekenden zou voor beide opties, 13,5% verlagen via het (gedeeltelijk) afzien van indexeren of via een wetsvoorstel, hetzelfde zijn.
De verlaging van de griffierechten is één van de maatregelen om toegang tot het recht te versterken. Daarnaast heb ik een aanpak versterking toegang tot het recht ontwikkeld die breder is dan de verlaging van de griffierechten. De inzet is erop gericht de toegang tot het recht te versterken langs drie pijlers (1. informatie, 2. advies en ondersteuning en 3. beslissing van een neutrale instantie). De aanpak bestaat uit het nemen van concrete maatregelen om de toegang tot het recht te versterken en de ontwikkeling van een lange termijn aanpak en visie op toegang tot het recht. Naast het verlagen van de griffierechten door het (gedeeltelijk) afzien van de indexering van de griffierechten voor 2023 en 2024, zien nieuwe maatregelen onder andere op een betere informatievoorziening, het structureel maken van de startbijdrage mediation, een verkenning naar het vereenvoudigen van procesregels en procedures en aanvullende financiering voor herstelrecht en de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC). Er wordt, naast de structureel € 27 miljoen die wordt ingezet voor de verlaging van de griffierechten, structureel € 3 miljoen ingezet voor de aanpak versterking toegang tot het recht, waaruit ook de hiervoor genoemde maatregelen worden gefinancierd. Voor een uitgebreide toelichting op de aanpak en een financiële onderbouwing verwijs ik naar mijn brief van 27 juni jl. over toegang tot het recht3 en de brief voortgangsbrief toegang tot het recht van 20 december jl.4
Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel verlaging griffierechten is een aantal scenario’s aan de orde geweest, namelijk om:
Het bericht 'Geen plek meer in daklozenopvang in Utrecht en Amersfoort: 'Mensen slapen noodgedwongen op straat'’ |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat zijn de eisen en voorwaarden waar institutionele beleggers en verhuurders zich aan dienen te houden voor het verhuren van woningen?1
Verhuurders moeten zich houden aan de wet- en regelgeving over het verhuren van woonruimte, waaronder het Burgerlijk Wetboek, de Wet goed verhuurderschap en de Huisvestingswet 2014. Ook moet de woning voldoen aan de bouwkundige vereisten die zijn vastgelegd in het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Welke risicoprofielen hanteren verhuurders bij het selecteren van huurders en hoe verhouden die zich tot de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en tot sociale grondrechten als recht op huisvesting?
Vastgoed Belang, de vereniging van institutionele beleggers in vastgoed (IVBN) en Aedes geven aan dat zij geen risicoprofielen gebruiken. IVBN en Vastgoed Belang maken gebruik van de standaardselectieprocedure van ROZ2 die met het oog op de Wet goed verhuurderschap is vastgelegd. Indien gebruik gemaakt wordt van dit soort profielen, mag enkel rekening gehouden worden met feiten en omstandigheden die voor de verhuur van de woning van belang zijn. Zo mogen gegevens omtrent de etnische of culturele achtergrond, religieuze identiteit, politieke gezindheid, fysieke of mentale gezondheid of seksuele gerichtheid geen rol spelen bij het aanbieden van een huurwoning.
Sinds de invoering van de Wet goed verhuurderschap zijn verhuurders en verhuurbemiddelaars verplicht om gebruik te maken van een transparant en helder selectieproces indien zij een huurwoning openbaar aanbieden. Hierbij moeten verhuurders en verhuurbemiddelaars een huurder kiezen op basis van relevante en niet-discriminerende selectiecriteria. Hierbij kan gedacht worden aan inkomensgegevens of informatie over het gedrag van de huurder in het verleden. Een verhuurder kan op deze manier onderzoeken of de huurder de huurprijs kan voldoen en zich zal gedragen zoals een goed huurder betaamt. Deze gegevens moet de huurder zelf aanleveren aan de verhuurder en daarmee stemt hij in met het verwerken van deze gegevens. Om te voorkomen dat een huurwoning gebruikt wordt voor illegale doeleinden maken bepaalde verhuurders gebruik van de checklist van het CCV3. De gegevens van de huurder die hierbij betrokken mogen worden zijn ofwel openbare gegevens ofwel gegevens die de huurder zelf heeft aangeleverd.
Welke credit-checks kunnen door de verhuurders worden uitgevoerd?
Verhuurders kunnen aan de kandidaat-huurder een bewijs van inkomen vragen zoals salarisstroken. Ook kunnen zij vragen naar schulden die de huurder heeft om te bepalen of de kandidaat-huurder de huur voor de woning kan betalen. Het is niet verboden om aan een huurder een verklaring van de vorige verhuurder te vragen. Verhuurders kunnen geen registratie van het Bureau Krediet Registratie (BKR) opvragen. Wel kunnen verhuurders een commercieel bedrijf inhuren om een credit check uit te laten voeren.
In hoeverre worden de belangen van de woningzoekende gewaarborgd bij het uitvoeren van de kredietwaardigheidstoetsen door verhuurders? Waar kunnen de woningzoekenden terecht bij klachten en vragen hierover?
Het uitgangspunt is dat de woningzoekende kan aantonen dat hij de huur kan betalen. De verhuurders dienen zich bij het uitvoeren van de kredietwaardigheidstoetsen te houden aan wet- en regelgeving. Indien een verhuurder zich daar niet aan houdt, kan de huurder zijn vragen of klachten in eerste instantie voorleggen aan de verhuurder. Komen zij er samen niet uit dan kan de huurder juridische stappen ondernemen. Indien de vraag of klacht gaat over het gebruik van de persoonsgegevens dan kan de woningzoekende ook terecht bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Welke mogelijkheden hebben verhuurders om de financiële gangen van een aanstaande huurder na te gaan? En hoeverre verhoudt dit zich met de aanstaande publieke taak van het Bureau Krediet Registratie (BKR)?
Zie mijn antwoord op vraag 3 voor wat betreft de mogelijkheden om de financiële gangen na te gaan. Zoals gesteld is het voor verhuurders momenteel niet mogelijk om het BKR-register te raadplegen. Ook nadat het beheer van het stelsel van kredietregistratie een wettelijke taak wordt, toe te wijzen aan het BKR, zal dit niet mogelijk zijn. Het BKR-register heeft ten doel om verantwoorde kredietverstrekking te faciliteren zodat overkreditering wordt vermeden, om daarmee problematische schulden te voorkomen. Het raadplegen van gegevens bij het BKR blijft daarom voorbehouden aan kredietverstrekkers die zijn aangesloten bij het register.
Wat vindt u ervan dat mensen met een «hoge creditcheck vanwege in het verleden opgelopen betalingsachterstanden» niet in aanmerking komen voor een woning? Ondanks dat er nu sprake is van een bewindvoerder en een stabiele financiële situatie?
Het is aan de verhuurder om aan de hand van alle relevante omstandigheden een individuele afweging te maken of iemand wel of niet in aanmerking komt voor een woning. Het feit dat iemand onder bewind is gesteld, zorgt juist voor een extra zekerheid voor de verhuurder dat de huur ook daadwerkelijk betaald wordt. Het bredere signaal dat mensen niet in aanmerking komen voor een woning ondanks dat er sprake is van een bewindvoerder en een stabiele financiële situatie is ons niet bekend.
Wat vindt u ervan dat mensen worden geweigerd voor een woning vanwege het hebben van een beschermingsbewindvoerder? Hoe kunnen dak- en thuislozen een nieuwe start maken zonder woning?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 6 is het signaal dat (groepen) mensen vanwege een het hebben van een bewindvoerder standaard niet in aanmerking komen voor een woning bij ons niet bekend. Vastgoed Belang, IVBN en Aedes hebben ons laten weten dat voor de verhuurders die bij hen aangesloten zijn, dat het hebben van een beschermingsbewindvoerder geen reden is om mensen te weigeren als nieuwe huurder. De bewindvoerder ziet toe op de financiën van de onderbewindgestelde, waardoor er juist meer borging is dat de vaste lasten betaald worden.
In het Nationaal Actieplan Dakloosheid dat het kabinet in december 2022 lanceerde, staan het voorkomen van dakloosheid en het behouden van een thuis of het zo snel mogelijk krijgen van een nieuw stabiel thuis, centraal. Een eigen woonplek vormt immers de basis voor het werken aan herstel en is hiermee van groot belang voor het maken van een nieuwe start. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zet zich in voor voldoende woonruimte voor woningzoekenden, waaronder dakloze mensen, door het zo snel mogelijk uitbreiden van de woningvoorraad via nieuwbouw, flexwonen en beter benutten van de bestaande voorraad. Daarnaast moeten tijdens deze schaarste aan woningen de meest kwetsbare mensen beschermd worden. Daarom worden met het Wetsvoorstel Versterking Regie op de Volkshuisvesting groepen als urgent woningzoekenden aangewezen aan wie met voorrang huisvesting moet worden toegewezen. Mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang (dakloze mensen) vallen hieronder.
Hoe gaat u mensen met een beschermingsbewindvoerder beschermen tegen discriminatie bij het vinden van een woning?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6 is het aan de verhuurder om aan de hand van alle relevante omstandigheden een individuele afweging te maken of iemand wel of niet in aanmerking komt voor een woning. Navraag bij Vastgoed Belang, IVBN en Aedes wijst uit dat het hebben van een beschermingsbewindvoerder voor de bij hen aangesloten verhuurders geen reden is om mensen te weigeren als nieuwe huurder. Het feit dat iemand onder bewind is gesteld, zorgt juist voor een extra zekerheid voor de verhuurder dat de huur ook daadwerkelijk betaald wordt. Het bredere signaal, dat mensen niet in aanmerking komen voor een woning ondanks dat er sprake is van een bewindvoerder en een stabiele financiële situatie, is ons niet bekend. Het hebben van een beschermingsbewindvoerder is bovendien geen discriminatie. Het betreft geen persoonskenmerk dat wettelijk is beschermd. Indien mensen geen huurwoning krijgen vanwege het feit dat zij een beschermingsbewindvoerder hebben, is er geen sprake van ongerechtvaardigd onderscheid.
Acht u het hebben van een beschermingsbewindvoerder een terecht risico als in de zin van een risicoprofiel?
Nee, de maatregel bewind dient er juist voor om te zorgen dat vaste lasten betaald worden en er een financieel stabiele situatie voor de onderbewindgestelde opgebouwd kan worden. Daardoor is het risico beperkt.
Klopt het dat om woondiscriminatie tegen te gaan verhuurders een heldere en transparante selectieprocedure moeten gebruiken?
Ja, dat klopt. Verhuurders en verhuurbemiddelaars zijn vanaf 1 juli 2023, met de inwerkingtreding van de Wet goed verhuurderschap, verplicht om een heldere en transparante selectieprocedure te hanteren bij het openbaar aanbieden van een woning. Hierbij moeten verhuurders en verhuurbemiddelaars gebruik maken van objectieve en relevante selectiecriteria. Daarnaast moeten zij aan de afgewezen kandidaten uitleggen waarom de keuze is gevallen op de gekozen huurder. Op deze manier wordt het maken van ongerechtvaardigd onderscheid tegengegaan.
Verhuurders en verhuurbemiddelaars zijn per 1 januari 2024 ook verplicht om een schriftelijke werkwijze ter voorkoming van woondiscriminatie vast te leggen en openbaar te maken zodat eenieder er kennis van kan nemen. De werkwijze dient te bestaan uit doeltreffende maatregelen die verhuurders en verhuurbemiddelaars kunnen uitvoeren. Daarnaast moeten zij hun werknemers die huurovereenkomsten afsluiten voorbereiden, informeren en instrueren zodat zij woondiscriminatie kunnen herkennen en voorkomen. De werkwijze en de daarbij behorende maatregelen dienen aangepast te worden als de daarmee opgedane ervaring daartoe aanleiding geeft.
Klopt het dat de verhuurder geen informatie mag vragen over de etnische of culturele achtergrond, religieuze identiteit, politieke voorkeur, seksuele gerichtheid en over de lichamelijke of geestelijke gezondheid?
Verhuurders mogen deze persoonskenmerken niet laten meewegen bij de keuze voor een huurder van een woonruimte. Etnische of culturele achtergrond, religieuze identiteit, politieke voorkeur, seksuele gerichtheid en/of de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de huurder zijn namelijk persoonskenmerken die beschermd zijn. Op basis van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) is het verboden op die kenmerken onderscheid te maken.
Constaterende dat volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie beschermingsbewind onder het begrip «maatschappelijk werk» – diensten die worden verricht om personen in een situatie van mentale hulpbehoevendheid te beschermen tegen burgerlijke handelingen die schadelijk kunnen zijn voor hun eigen financiële of andere belangen, of de waardigheid van hun bestaan in gevaar kunnen brengen – valt, bent u van mening dat het hebben van een beschermingsbewindvoerder geen economische afwijzing is, maar een afwijzing op grond van de lichamelijke of geestelijke gezondheid? Zo ja, bent u bereid dit expliciet te benoemen in de wet? Hoe gaat u dit onder de aandacht brengen bij verhuurders en bemiddelingskantoren?
De geestelijke of lichamelijke toestand kan ertoe leiden dat iemand niet in staat is om de eigen financiën en goederen te beheren. Op grond van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in artikel 28 onder lid 2 sub c is de overheid verplicht om mensen bij te staan als dit noodzakelijk is. Dit doen wij in Nederland onder andere door middel van het beschermingsbewind.
Het beschermingsbewind is een maatregel waarbij een bewindvoerder het beheer krijgt over de goederen van de onder bewind gestelde. De grondslag voor het bewind kan tweeledig zijn, te weten vanwege de geestelijke of lichamelijke toestand (het toestandsbewind) of problematische schulden (het schuldenbewind). Wanneer er sprake is van een toestandsbewind kan er gelijktijdig sprake zijn van problematische schulden. Dit ligt geheel aan de omstandigheden en hier is niet per definitie sprake van een afwijzing op basis van een geestelijke of lichamelijke grond. Dus ik zie geen aanleiding om de wet aan te passen dan wel verhuurders en verhuurbemiddelaars hierover te informeren.
Het bericht dat rechters het vonnis al klaar hadden liggen voor de uitspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het Volkskrant-artikel waarin wordt beschreven hoe rechters al voordat het vonnis was verstrekt en zelfs nog voor de mondelinge behandeling en uitwisseling van argumenten van partijen wisten wat het oordeel zou worden en het concept vonnis al klaarlag?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Kunt u zich voorstellen dat dit het vertrouwen in de rechtsgang van de heer Van Goch ernstig heeft aangetast?
Als het beeld dat in het artikel wordt geschetst accuraat zou zijn, dan kan ik mij voorstellen dat een dergelijke gang van zaken het vertrouwen in de rechtspraak van de betrokkene en het vertrouwen van mensen in algemene zin kan schaden. Zoals valt te lezen in het antwoord op vraag 4, zijn de inhoud van het artikel en de verklaring van het gerechtshof Den Haag over de gang van zaken in deze zaak echter niet met elkaar in overeenstemming.
Kunt u zich voorstellen hoe dit nieuws ook het vertrouwen van mensen in algemene zin kan schaden in de rechtspraak?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met mij eens dat ook het verweer van het Haagse Gerechtshof, namelijk dat het enkel ging om een concept oordeel, ook volstrekt onvoldoende is, omdat hier toch een bepaalde sturing of vooringenomenheid in zit die de objectiviteit, de onpartijdigheid en de onafhankelijkheid in de weg staan?
Het gerechtshof Den Haag schetst op zijn website een ander beeld van deze zaak dan de auteur van het Volkskrant-artikel.2 Het gerechtshof Den Haag bericht dat de heer Van Goch in de gelegenheid is gesteld om een mondelinge behandeling op zitting aan te vragen, maar dat hij hier in eerste instantie geen gebruik van heeft gemaakt en pas in een laat stadium toch om een mondelinge behandeling heeft gevraagd. Op dat moment had het hof al een uitspraakdatum vastgesteld en deze doorgegeven aan beide partijen en was er al een concept vonnis geschreven. Ook licht het gerechtshof toe dat de heer Van Goch tijdens deze zitting de gelegenheid heeft gekregen om zijn visie op de zaak te geven en dat uit de gepubliceerde uitspraak blijkt dat de rechters de toelichting van beide partijen over de camerabeelden en e-mail hebben meegewogen.3 Naar mijn mening geeft dit geen blijk van vooringenomenheid voordat de uitspraak formeel is vastgesteld door de rechters.
Wat vindt u ervan dat inmiddels al vaker is aangetoond dat vonnissen in concept al klaarliggen, zoals ook het geval was vorig jaar bij een zaak van de rechtbank Rotterdam waar ik ook vragen over heb gesteld?2
Het is niet standaard dat een concept vonnis (of arrest of uitspraak) wordt opgesteld voordat de behandeling van een zaak voltooid is. Zowel in de Rotterdamse zaak, waar de advocaat van verdachte M. vlak voor de uitspraakdatum nog heeft gevraagd om te kunnen pleiten, als in de zaak van de heer Van Goch is men ervan uitgegaan dat de inhoudelijke behandeling afgerond was en mocht er ook van worden uitgegaan dat dit het geval was.5 In de zaak bij het gerechtshof Den Haag is met de zitting de inhoudelijke behandeling één week voor de uitspraakdatum heropend. Zoals uit de uitspraak blijkt, is wat op de zitting plaatsvond betrokken en meegewogen bij de definitieve beslissing over de zaak. De heer Van Goch heeft cassatieberoep tegen die beslissing van het gerechtshof Den Haag ingesteld. De procedure loopt dus nog verder.
Kunt u nogmaals reflecteren op deze eerdere antwoorden waarin u een oordeel achterwege liet en aangaf dat dit eerder uitzondering dan regel was in het strafrecht?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u reflecteren op het bestaan van dit soort concept vonnissen en of u deze gewenst of ongewenst vindt?
Uit de twee zaken die aanleiding zijn geweest voor de gestelde vragen merk ik op dat het gaat om uitzonderlijke situaties (zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 5 en 6) die daarom niet maatgevend zijn voor de normale gang van zaken. Het is onderdeel van de reguliere werkwijze dat veel zaken ten behoeve van de rechters worden voorbereid door gerechtsjuristen. Zij brengen de feiten en de rechtsvragen van een zaak in kaart, maken een wegwijzer door het dossier, formuleren punten die nog nader onderzoek of vraagstelling door de rechters vergen en kunnen (al dan niet alternatieve) oplossingsrichtingen en de argumenten daarvoor en daartegen aandragen. Het resultaat van hun werk wordt doorgaans aangeduid met de term «instructie». Dat is dus iets anders dan een na afronding van de behandeling van een zaak opgesteld concept vonnis. De inzet van gerechtsjuristen is een ook in veel andere landen en bijvoorbeeld ook bij het Hof van Justitie van de Europese Unie gebruikt middel om rechters in staat te stellen zo doelmatig mogelijk met hun schaarse tijd om te gaan en zich te richten op wat hun kerntaak is: alle relevante feiten en omstandigheden meewegen om te komen tot een afgewogen oordeel in de zaak.
Kunt u middels een rondgang bij de rechtbanken uit laten zoeken hoeveel vaker deze concept oordelen al klaarliggen en of dit ook zo geldt voor andere rechtsgebieden dan het strafrecht?
Gelet op het voorgaande zie ik op dit moment geen noodzaak voor een rondgang bij de rechtbanken.
Bent u bereid in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak om te bespreken in hoeverre concept vonnissen ongewenst zijn omdat zij het vertrouwen in de rechtsgang kunnen beschadigen?
Gelet op het voorgaande zie ik op dit moment geen aanleiding voor overleg met de Raad voor de rechtspraak over de wenselijkheid van concept vonnissen.
Bent u bereid in ditzelfde overleg na te gaan of de concept vonnissen worden geschreven omdat er sprake is van een te hoge werkdruk en te weinig menskracht bij de organisatie? Als dit het geval is, welke consequenties verbindt u daar dan aan?
Zie antwoord vraag 9.
Een oplichter die meerdere malen met succes vrouwen heeft opgelicht en niet te stoppen lijkt |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het verhaal van Benny van D. die meerdere vrouwen financieel heeft opgelicht waarbij hij zich voordoet als vermogend persoon en ze manipuleert in het storten van grote bedragen en het doen van grote aankopen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat bijvoorbeeld zijn laatste slachtoffer aan een verplichting van 300.000 euro vastzit voor de afkoopsom van een appartement en hiermee diep in de schulden is beland?
Laat ik vooropstellen dat ik geen uitspraken doe over individuele gevallen. In het algemeen zijn situaties waarin mensen in de financiële problemen belanden door toedoen van anderen vaak schrijnend te noemen. Slachtoffers van fraude kunnen naast financiële schade ook te maken krijgen met psychische of emotionele schade. Dit gaat bijvoorbeeld op in situaties waarin personen denken in hun toekomst en hun relatie te investeren en daarbij grote financiële verplichtingen aangaan, maar opgelicht blijken te zijn door een partner met malafide bedoelingen. Slachtoffers kunnen voor advies en begeleiding terecht bij de Fraudehelpdesk en Slachtofferhulp Nederland. Slachtofferhulp Nederland biedt ondersteuning bij emotionele, financiële en juridische problematiek waar slachtoffers van fraude mee te maken kunnen krijgen. Voor verdere mogelijkheden voor slachtoffers van fraude verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Juist bij het aangaan van een grote financiële verplichting, zoals de aankoop van een huis of appartement, is het belangrijk dat partijen bekend zijn met de verantwoordelijkheid voor financiering die wordt aangegaan wanneer zij tekenen voor de aankoop van een woning. Via het initiatief Wijzer in geldzaken bevordert de Minister van Financiën, samen met partijen uit de financiële sector, het financiële bewustzijn van Nederlanders en informeren zij consumenten over financiële keuzes bij levensmomenten zoals het kopen van een huis.2
Een afkoopsom die verschuldigd is aan een verkoper als de koop van een woning of appartement toch niet kan doorgaan, dient als bescherming van de verkoper. Ook deze partij loopt schade op als de gesloten koop niet doorgaat.
Hoe is het mogelijk dat deze bewezen oplichter niet te stoppen lijkt, nu nog actief is op meerdere datingsites en mogelijkheden blijft krijgen om nieuwe potentiële slachtoffers op te lichten?
In het algemeen is het zo dat als sprake is van nepprofielen of indien misbruik gemaakt wordt van de identiteitsgegevens van iemand anders, de mogelijkheid bestaat om profielen te weren van datingssites of andere platformen. Hiervoor kan worden aangeklopt bij de beheerders van de betreffende datingplatforms. Slachtoffers van identiteitsfraude en oplichting kunnen aangifte doen bij de politie.
Wat vindt u van de uitspraak van de politie dat het hier enkel om een civiele zaak zou gaan en dat het strafrecht geen mogelijkheden zou bieden? Klopt dat volgens u?
De Minister van Justitie en Veiligheid benadrukt dat aangifte bij de politie van oplichting, fraude en flessentrekkerij altijd mogelijk is. Slachtoffers wordt aangeraden om aangifte te doen. Met de aangifte wordt zo veel mogelijk informatie verzameld en vastgelegd op basis waarvan voor de opsporing beoordeeld kan worden of sprake is van een strafbaar feit en, indien ja, welk strafbaar feit dit is.
Omdat voornoemde strafbare feiten bewijsbaar moeten zijn, wijst de politie bij een aangifte vaak ook op de mogelijkheden van een civiele zaak. Deze weg biedt gedupeerden de mogelijkheid om geleden schade te verhalen, ook indien een aangifte niet leidt tot een strafrechtelijke vervolging van de dader. Zoals ik in mijn reactie op de motie-Van Nispen/Ellian over oninbare civiele vorderingen in oplichtingszaken van 27 november jongstleden heb aangegeven, vind ik de toegang tot de civiele rechter van belang en zet ik mij in om verbeteringen bij civiele procedures te bewerkstelligen.3
Erkent u dat het aanspannen van een civiele zaak voor gedupeerden tijdrovend en duur is en daarmee voor veel slachtoffers niet tot de mogelijkheden behoort?
Ik vind het van belang dat iedereen, ook slachtoffers en gedupeerden, toegang heeft tot het recht. Ik realiseer me zeer goed dat het aanspannen van een civiele zaak voor gedupeerden tijd en geld kost. In het recht is het uitgangsprincipe evenwel dat ieder zijn eigen schade draagt, tenzij dat is te verhalen op een ander. Civiel procederen brengt kosten met zich mee, bijvoorbeeld de kosten voor griffierechten, juridisch advies en vertegenwoordiging door een advocaat. Deze kosten zijn in beginsel voor rekening van degene die een procedure start. Wel wil ik erop wijzen dat dit doorgaans verzekerbare kosten zijn die worden vergoed door een rechtsbijstandsverzekeraar. Bovendien kan de rechter bij een toewijzende vordering de proceskosten voor rekening van de veroordeelde partij laten komen. De deurwaarder kan deze kosten verhalen door bijvoorbeeld beslag te leggen. Het bovenstaande laat onverlet dat ik de toegang tot het recht versterk, omdat het van belang is dat iedereen dat recht heeft. De toegang wordt onder andere verbeterd door het verlagen van de kosten van het starten van een civiele procedure, waaronder de kosten van de griffierechten bij vorderingen onder de € 100.000.
Hoe is het volgens u mogelijk dat iemand zo’n spoor van vernieling kan aanrichten in het leven van meerdere slachtoffers, maar dat die persoon zich geen zorgen lijkt te hoeven maken om te worden vervolgd? Vindt u dit rechtvaardig en wenselijk?
Hoewel ik niet kan ingaan op de individuele kwestie, herkennen de Minister van Justitie en Veiligheid en ik dat de schijn van het ongestraft plegen van strafbare feiten een sterk gevoel van onrechtvaardigheid oproept. Het voortouw bij het opsporen en vervolgen van strafbare feiten ligt nadrukkelijk bij de politie en het Openbaar Ministerie. Zoals ook in het antwoord op vraag 4 is toegelicht, kunnen slachtoffers altijd aangifte doen van oplichting, fraude en flessentrekkerij. Aangifte is belangrijk omdat het informatie oplevert en dit aanleiding kan geven tot het instellen van een opsporingsonderzoek.
Wat kan er volgens u aan gedaan worden om dit spoor van vernieling een halt toe te roepen?
Ik wil mensen op het hart drukken kritisch te blijven bij het aangaan van financiële verplichtingen, juist ook als deze voor familie en vrienden worden aangegaan. Iedereen is verantwoordelijk om te weten waarvoor zij (hoofdelijk) aansprakelijk worden, ook als zij in de veronderstelling verkeren dat zij een aankoop enkel voorschieten en hier op een later moment voor terugbetaald zullen worden. Vanuit het Ministerie van Financiën wordt ingezet op het verhogen van de financiële fitheid in Nederland waarbij via het initiatief Wijzer in geldzaken kennis over financiële verplichtingen via campagnes en trainingen wordt gedeeld.
Daarnaast wordt ingezet op het verhogen van de weerbaarheid van potentiële slachtoffers van fraude; voorkomen is beter dan genezen. Dit gebeurt onder meer door de publiek-private samenwerking met de uitvoering van het Actieprogramma van de Integrale aanpak online fraude.4 Eind 2023 is de publiekscampagne Laat je niet Interneppenuitgevoerd. Dit betreft een meerjarige campagne in samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties waarbij mensen worden opgeroepen om goed de afzender van online berichten te checken en bij twijfel niet op het bericht te reageren. Op laatjenietinterneppen.nl wordt informatie aangeboden hoe mensen dit soort online misleiding kunnen herkennen en wat ze ertegen kunnen doen.
Ook andere betrokken partijen hebben zijn verantwoordelijk voor het tegengaan van malafide praktijken. Zowel makelaars als notarissen zijn vanuit de Wet ter voorkoming van witwassen en de financiering van terrorisme (Wwft) de verplicht om onderzoek te doen naar de partijen tussen wie de (ver)koopovereenkomst van bijvoorbeeld een woning gesloten wordt. Hierbij komt voor makelaars en notarissen hoofdzakelijk een toets op de herkomst van de in te brengen financiering kijken. Indien partijen onder bewind staan of op andere wijzen niet in de financiële positie verkeren om de aankoop aan te gaan, zou dit via deze onderzoeksverplichting al bekend moeten worden.
Welke rol ziet u hierin voor bewindvoerders en toezichthoudende kantonrechters op dit gebied?
Zoals is toegelicht in het antwoord op vraag 6 ligt het voortouw bij het opsporen en vervolgen van strafbare feiten nadrukkelijk bij de politie en het Openbaar Ministerie.
In de door het lid Van Nispen aangehaalde nieuwsartikelen wordt melding gemaakt van bewindvoering. In het geval van problematische schulden of verkwisting kan voor de schuldenaar door de kantonrechter een financieel bewind worden ingesteld. Het zogenaamde schuldenbewind is bedoeld om de financiële positie van de onder bewind gestelde te stabiliseren en nieuwe schulden te voorkomen. Hiermee wordt tegelijkertijd tegengegaan dat nieuwe oninbare vorderingen bij derden ontstaan. Als er sprake is van een schuldenbewind wordt deze persoon opgenomen in het Centraal curatele- en bewindregister. Dit register kan door iedereen kosteloos worden geraadpleegd.5 Via een zoekopdracht op basis van achternaam en geboortedatum is voor iedereen na te trekken of deze persoon niet in staat is om financiële verplichtingen aan te gaan en na te komen.
De bewindvoerder is verantwoordelijk voor een goed beheer van de goederen van de onder bewind gestelde en de stabilisatie van de schuldensituatie. Hoewel de bewindvoerder de financiële zelfredzaamheid van de onder bewind gestelde zo veel mogelijk bevordert, is de bewindvoerder niet verantwoordelijk voor de gedragingen van de onder bewind gestelde. Een bewindvoerder kan een rechtshandeling die de onder bewind gestelde persoon heeft verricht, vernietigen op grond van artikel 1:439 van het Burgerlijk Wetboek. Een koopovereenkomst kan dan bijvoorbeeld ongeldig worden verklaard. De rol van de kantonrechter is dat deze toezicht houdt op de handelingen die de bewindvoerder verricht, onder meer door de rekening en verantwoording die de bewindvoerder jaarlijks ten overstaan van de kantonrechter over het gevoerde bewind moet afleggen. Op het gedrag van de onder bewind gestelde kan de kantonrechter niet ingrijpen.
De casus van mevrouw Passemiers bij de Jeugdbescherming |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kent u de casus van Emily Passemiers m.b.t de Jeugdbescherming en de uithuisplaatsing van haar kinderen?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het Hof Den-Bosch een gunstig rapport m.b.t terugplaatsing voor thuisplaatsing, dat door 11 gekwalificeerde deskundigen (pedagogisch opgeleide deskundigen, een orthopedagoog en een unitmanager) is bekrachtigd, terzijde kan schuiven?
Het past niet om als Minister voor Rechtsbescherming te treden in individuele zaken en/of te oordelen over beslissingen van de rechterlijke macht.
Hoe kan het dat de procureur-generaal van de Hoge Raad, de Rechtbank Middelburg en het Gerechtshof Den-Bosch, zo’n gunstig rapport voor terugplaatsing van de kinderen zonder goede onderbouwing naast zich neerleggen? Kunt u hiervoor alsnog een gedetailleerde onderbouwing overleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan de politie Middelburg een huis binnendringen en een mannelijke politieman de badkamerdeur laten opendoen, terwijl de vader aangeeft dat mevrouw Passemiers naakt was?
Ik kan niet oordelen over het optreden van de politie in dit geval. In algemene zin geldt het uitgangspunt dat de politie alleen assisteert in jeugdbeschermingszaken als dit nodig is ter waarborging van de veiligheid en als de omstandigheden daarom vragen.2 Over de inzet van de politie zijn afspraken vastgelegd in een interne richtlijn in samenwerking met het OM en Jeugdzorg NL (namens alle gecertificeerde instellingen). De afspraken zijn gericht op de-escalatie en het voorkomen van schade. De daadwerkelijke inzet van politie vindt plaats in afstemming met het Openbaar Ministerie. De Officier van Justitie beslist daarbij over inzet door de politie.
Hoe kan de klachtencommissie van de politie en de Nationale ombudsman alle serieuze klachten die zijn ingediend ongegrond verklaren?
Ook hier geldt dat het niet past om als Minister voor Rechtsbescherming te treden in de beoordeling van individuele klachten door de politie en de Nationale ombudsman.
Hoe kan het dat Minister-President Rutte, op camera, beloofd heeft om de zaak te onderzoeken en hier vervolgens niet inhoudelijk op terugkomt?
Het past niet om als Minister voor Rechtsbescherming te treden in individuele zaken en/of te oordelen over de manier waarop de Minister-President in deze zaak heeft gehandeld.
Waarom mogen de kinderen van E. Passemiers na 35 rechtszaken niet een weekend thuis logeren?
Vanwege de bescherming van de privacy van betrokkenen past het niet om in te gaan op deze individuele zaken. Daarnaast past het niet om als Minister voor Rechtsbescherming te oordelen over de beslissing van de burgemeester van Middelburg. In algemene zin hecht ik er wel aan mee te geven dat een behandeling alleen met toestemming van de ouder met gezag en/of de jeugdige zelf kan starten.3 Zij hebben het recht om hulp te weigeren of te beëindigen.
Waarom wordt er niet gewerkt naar terugplaatsing thuis?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom kan de William Schrikker Stichting niet toewerken naar uitbreiding van bezoeken thuis?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom wil de burgemeester van de gemeente Middelburg, Harald Bergmann, geen onafhankelijk dossieronderzoek verrichten in deze zaak?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt er op dit moment dwang toegepast bij een van de kinderen om een EMDR-therapie te ondergaan?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u terugkijken naar de eerdere Kamervragen die gesteld zijn over deze zaak, op de jaarvergadering 2019–2020? Zo ja, kunt u hierop reflecteren?
De destijds gestelde schriftelijke vragen gingen over de eis van de betrokken jeugdzorginstelling dat de ouders een video van de uithuisplaatsing van hun dochter van internet moesten verwijderen. De rechter oordeelde in deze zaak dat het belang van de instelling en haar medewerkers prevaleerde boven het belang van de ouders en dat door de publicatie van de video en de brief de ouders onrechtmatig handelden.4
Hoe kan het zo zijn dat de broertjes en zusjes uit dit gezin uit elkaar worden gehaald?
Vanwege de bescherming van de privacy van betrokkenen past het niet om in te gaan op deze individuele zaken. In algemene zin hecht ik er wel aan nog het volgende mee te geven. De Richtlijn uithuisplaatsing en terugplaatsing schrijft voor dat broers en zussen samen moeten worden geplaatst bij een uithuisplaatsing, tenzij dit niet in het belang van (een van de) kinderen is. In mijn brief over de verbetering van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming van 18 november 2022 heb ik aangegeven dat het uitgangspunt «samen, tenzij» ook in de Jeugdwet wordt opgenomen. Deze aanpassing wordt meegenomen in het wetsvoorstel voor aanpassing van de kinderbeschermingswetgeving.5
Hoe kan het zo zijn dat mevrouw Passemiers geen moeder mag zijn van al haar kinderen, terwijl zij nu voor een peuter van 1 jaar oud zorgt, die wel thuis mag wonen?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u de kosten specificeren die door de (gemeentelijke) overheid zouden moeten worden gemaakt bij/voor een OTS, zoals in het geval van de casus van mevrouw Passemiers?
De gecertificeerde instellingen (GI) krijgen van de gemeenten een gemiddeld bedrag/tarief per kind voor de uitvoering van de maatregelen voor kinderbescherming. Recent heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de bestuurlijke afspraken die ik met gemeenten heb gemaakt voor het toepassen van een landelijk tarief in de jeugdbescherming6. Op dit moment verschilt het tarief per regio. Als een GI conform de bestuurlijke afspraken bekostigd zou worden, zouden ze in 2023 een tarief van € 12.918 krijgen voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Waarom wordt de aanvaardbare termijn in deze zaak tegen mevr. Passemiers gebruikt?
Vanwege de bescherming van de privacy van betrokkenen past het niet om in te gaan op deze individuele zaak.
Het bericht dat online casino’s spelers misleiden om overmatig te gaan gokken |
|
Mirjam Bikker (CU), Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van de Consumentenbond waarin de grootste zes aanbieders op het gebied van online casino’s allemaal zijn bekeken of zij in lijn handelen met de huidige wetgeving Kansspelen op afstand?1
Ik ben bekend met het artikel waarnaar verwezen wordt en de Consumentenbond heeft mij een toelichting op de bevindingen gegeven. De Consumentenbond heeft haar onderzoeksgegevens niet openbaar gemaakt. De Consumentenbond heeft de bevindingen wel met de onderzochte online kansspelaanbieders gedeeld. Deze bevindingen bespreken de Consumentenbond en ik op korte termijn met de betreffende aanbieders.
Wat vindt u van de verwerpelijke truc die wordt toegepast door een aantal casino’s om de standaard inzet op een hoog bedrag te zetten, wat tegen de wet is, waardoor de speler ook nog actie moet ondernemen om zelf het bedrag waarmee wordt gegokt te verlagen?
De kansspelaanbieder dient de speler duidelijk te informeren over het kansspel waar de speler aan deelneemt en de voorwaarden, op basis waarvan een speler geïnformeerde keuzes kan maken. Ik betwijfel of een speler die keuze kan maken wanneer geluiden, knipperende onderdelen, felle kleuren en animaties hem het zicht op zijn inzet mogelijkheden ontnemen. Het is aan de Kansspelautoriteit (Ksa) als toezichthouder om te beoordelen of de aanbieders de wet- en regelgeving hebben overtreden en of er gehandhaafd gaat worden.
In de voortgangsbrief kansspelen van december 2023 kom ik met een pakket aan maatregelen om spelers bewuster hun grenzen van het speelgedrag te laten bepalen en te kijken hoe tijdens het gokken spelers gewezen kunnen worden op hun speelgedrag. Ik kijk hierbij ook naar maatregelen om tegen te gaan dat spelers ertoe worden bewogen om meer in te zetten dan de minimale inzet.
Kunt u reflecteren op de conclusie van de Consumentenbond dat bijvoorbeeld Holland Casino ervoor kiest voorwaarden die verbonden zijn aan aanbiedingen te verstoppen, waardoor het onduidelijk is voor spelers waar zij mee akkoord gaan en aan vastzitten?
De kansspelaanbieder is verplicht de speler op passende, duidelijke en begrijpelijke wijze te informeren over de bonus en de voorwaarden voor verstrekking van de bonus moeten expliciet geaccepteerd worden.2 Het onderzoek van de Consumentenbond laat zien dat de informatie duidelijker en begrijpelijker kan en misschien wel moet worden gemaakt. Dit zal aan de orde komen in de gesprekken die ik samen met de Consumentenbond zal gaan voeren met de betreffende kansspelaanbieders.
Naar aanleiding van de signalen van de Consumentenbond is de Ksa met een vooronderzoek gestart. Op basis van die uitkomsten kan indien nodig een uitgebreider toezichtsonderzoek worden gestart.
Wat vindt u van de constatering dat online casino’s hun spelers als het ware «stalken» met aanbiedingen en bonussen zelfs als de spelers expliciet hebben aangegeven hier niet van gediend te zijn?
Dit vind ik een zorgelijk signaal. De kansspelaanbieder is verplicht om de speler in de gelegenheid te stellen om aan te kunnen geven geen bonussen meer te willen ontvangen.3 Bovendien is het verboden om tijdens het spelen reclame dan wel bonussen aan te bieden.4 Ik vind het bijzonder kwalijk als vergunde kansspelaanbieders regels overtreden die kwetsbare spelers moeten beschermen. De vraag of de aanbieders de wet- en regelgeving hebben overtreden en de mogelijke handhaving daarvan ligt bij de Ksa als toezichthouder op kansspelen.
Bent u het eens met de analyse van Sandra Molenaar, directeur van de Consumentenbond, dat het beoogde doel van het legaliseren van de online gokmarkt: het verslaving voorkomen en consumenten beschermen, op geen enkele manier van de grond komt?
Ik maak uit het artikel en mijn gesprek met de Consumentenbond op dat de Consumentenbond zich zorgen maakt over de bescherming van consumenten. Ik deel deze zorgen, ik vind dit signaal belangrijk en het bevestigt mijn inzet om, binnen de kaders van de wet, maatregelen te nemen. De reeds lopende en geplande maatregelen zien in het bijzonder op de invulling van de zorgplicht en speellimieten als ook bewustwordingsactiviteiten. Ten aanzien van de zorgplicht werk ik samen met de Ksa aan aanscherpingen en duidelijkere kaders om de invulling van de zorgplicht door aanbieders te verbeteren en te uniformeren. De Ksa streeft ernaar om begin 2024 strengere kaders in beleidsregels op te nemen. Op het gebied van speellimieten kom ik met een breed pakket aan maatregelen dat enerzijds ziet op gedragsinterventies bij het instellen van speellimieten bij de eerste registratie en anderzijds op maatregelen die tijdens het spelen kunnen bijdragen aan het bewaken van de eigen grenzen. In de voortgangsbrief van december 2023 zal ik tevens de stand van zaken delen ten aanzien van de bewustwordingsactiviteiten, waar ik samen met de Staatssecretaris van VWS en de Ksa op inzet vanuit het Verslavingspreventiefonds (Vpf).
Wat vindt u van de conclusie dat alle zes de aanbieders de wet overtreden door onvoldoende informatie te verschaffen over risico’s, kosten te verzwijgen en te liegen over gratis opties die niet gratis zijn?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4, ligt de vraag of door aanbieders de wet- en regelgeving overtreden is en de mogelijke handhaving daarvan bij de Ksa als toezichthouder. In algemene zin vind ik het bijzonder kwalijk wanneer vergunde kansspelaanbieders regels overtreden die er juist voor bedoeld zijn om de spelers beter te beschermen en te voorkomen dat spelers zich ontwikkelen tot probleemspelers of zelfs verslaafd raken.
Uit de bevindingen en de toelichting die ik van de Consumentenbond heb gekregen blijkt naast mogelijke overtredingen ook dat de regelgeving op een aantal punten strikter geformuleerd kan worden, zodat de wettelijker kaders duidelijker en strenger zijn. Deze punten neem ik mee in de aanpassingen in regelgeving die op dit moment worden voorbereid en waar ik in mijn brief eind dit jaar nader op in zal gaan.
Wat vindt u ervan dat zelfs twee Staatsbedrijven dit soort onwettige praktijken hanteren, waaruit blijkt dat ook de controle hierop tekortschiet?
De twee staatsdeelnemingen Holland Casino en Nederlandse Loterij zijn actief op de online markt voor kansspelen met Holland Casino Online respectievelijk TOTO Sport en TOTO Casino. Het aandeelhouderschap van deze deelnemingen ligt bij het Ministerie van Financiën en valt in de portefeuille van de Staatssecretaris voor Fiscaliteit en Belastingdienst.
De Staatssecretaris heeft aangegeven dat het door de Consumentenbond gestelde nog niet is bewezen, maar in zijn algemeenheid zeer te hechten aan de voorbeeldrol van de deelnemingen en dat dergelijke aantijgingen een signaal kunnen zijn dat de deelnemingen de voorbeeldrol onvoldoende hebben ingevuld. De Staatssecretaris heeft de beide deelnemingen dan ook aangesproken naar aanleiding van het artikel van de Consumentenbond. De deelnemingen zijn er in dit gesprek nogmaals op gewezen dat borging van publieke belangen door beide deelnemingen in de vorm van responsible gaming altijd centraal moet staan en dat staatsdeelnemingen een voorbeeldrol in hun sector dienen te vervullen. Deze voorbeeldrol houdt in dat deelnemingen niet alleen handelen naar de letter van de wet, maar ook naar de geest ervan. Dat zij transparant zijn in wat zij op dit gebied doen. Dat zij de lat hoog leggen, door niet alleen de wettelijke verplichtingen na te komen maar ook verder gaan dan dat. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is dat er een spanningsveld bestaat tussen het acteren in de concurrerende online kansspelmarkt en de verwachte voorbeeldrol van staatsdeelnemingen. Dit spanningsveld blijft bestaan zolang de online activiteiten in staatshanden blijven.
De Staatssecretaris heeft de deelnemingen verder gevraagd naar een reactie op het artikel van de Consumentenbond en welke acties zij uit eigen beweging hebben ondernomen in reactie op de berichtgeving. Daarnaast heeft hij de deelnemingen gevraagd om te reflecteren op structurele maatregelen om de voorbeeldrol voor de toekomst zo goed mogelijk in te vullen.
In reactie hierop hebben de deelnemingen laten weten op basis van voor hen beschikbare informatie een grondige controle te hebben uitgevoerd op de aantijgingen van de Consumentenbond. De deelnemingen hebben aangegeven direct met (eventuele) aanvullende verbeterpunten die hieruit naar boven kwamen aan de slag te gaan. Tot slot hebben de deelnemingen aangegeven verdere structurele maatregelen te onderzoeken en daar met de aandeelhouder in overleg over te blijven.
Bent u, met ons, van mening dat op dit moment zelfs het tegenovergestelde gebeurt van de doelen die deze wet tracht te halen, omdat het aantal verslavingen juist zal gaan toenemen en consumenten op dit moment worden misleid door de online gokbranche om juist veel en meer te gaan gokken?
Zoals ik recentelijk ook heb aangegeven in mijn antwoorden op het schriftelijk overleg naar aanleiding van de indicatieve kosten- en batenanalyse kansspelen, vind ik het te vroeg om conclusies te trekken over de effecten van de Wet kansspelen op afstand (Wet koa).5 Met de evaluatie van de Wet koa wordt de werking van de wet in de volle breedte tegen het licht gehouden. Daarmee kan de vraag beantwoord worden of de gewenste effecten met de wet zijn bereikt. Dat neemt niet weg dat ik de zorgen over de mate van bescherming van kwetsbare groepen deel en ook vind dat wet- en regelgeving op die punten moet worden aangescherpt. Vooruitlopend daarop heb ik inmiddels al stevige maatregelen getroffen en neem ik aanvullende maatregelen binnen de gegeven wettelijke kaders, zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 5.
Gaat u in gesprek met de Autoriteit Consument en Markt en de Kansspelautoriteit om een gevolg te geven aan de resultaten van het onderzoek van de Consumentenbond? Bent u bereid de uitkomst van deze gesprekken te delen met de Kamer, zo nee waarom niet?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik gesproken met de Consumentenbond en zullen nog gesprekken per onderzochte kansspelaanbieder plaatsvinden.
Daarnaast bezie ik samen met de Ksa op welke wijze wet- en regelgeving kan worden verbeterd om de kaders waar de kansspelaanbieders aan moeten voldoen te verduidelijken en aan te scherpen. Hier zal ik in de voortgangsbrief van december 2023 nader op ingaan.
Gaat u in gesprek met het Holland Casino en Toto over de onderdelen in de wet die niet worden opgevolgd en zijn aangekaart door de Consumentenbond? Bent u bereid de uitkomst van deze gesprekken te delen met de Kamer, zo nee waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Wet op de kansspelen (Wet Koa) in het vervolg strikt wordt opgevolgd en dat ook het toezicht op het naleven van de wet Koa op orde is?
Een belangrijk doel van het kansspelbeleid is dat de consument goed beschermd wordt. Het toezicht op de naleving van de zorgplicht is een speerpunt voor de Ksa.
Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 8, zal de evaluatie van de Wet koa uitwijzen of de gewenste effecten met de wet zijn bereikt. Ondertussen werk ik nu al aan aanscherpingen in lagere regelgeving, waar duidelijk is dat er leemtes zijn. Ook is de Ksa een aanscherping van haar beleidsregels rond de zorgplicht van aanbieders aan het voorbereiden. Daarover bericht ik uw Kamer nader in mijn brief eind dit jaar. Als uit de evaluatie blijkt dat de Wet koa inclusief de aangescherpte maatregelen onvoldoende bescherming bieden, dan zal in het verlengde van de evaluatie een voorstel tot wijziging van wet- en regelgeving worden gedaan.
Inzage door geadopteerden in hun eigen adoptiedossier |
|
Michiel van Nispen , Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Waarom hebben binnenlands afgestane kinderen nog altijd geen ongehinderde toegang tot hun afstands- en adoptiedossier?
Afstand- en adoptiedossiers worden op verschillende plekken bewaard, zoals bij de Raad voor de Kinderbescherming, Fiom of bij kleinere particuliere instellingen die een betrokkenheid hebben gehad bij binnenlandse afstand en adoptie en die niet onder verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid vallen. Voor deze vindplaatsen gelden verschillende juridische kaders die mede bepalen welk inzagebeleid van toepassing is. Die verscheidenheid in inzagebeleid kan door belanghebbenden als beperkend en hinderlijk worden ervaren en dat betreur ik.
Er zijn inmiddels concrete stappen gezet om afstand- en adoptiedossiers die onder de reikwijdte van de Archiefwet1vallen, over te brengen naar het Nationaal Archief. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over de overbrenging van dossiers inzake binnenlandse afstand en adoptie van de Raad van de Kinderbescherming naar het Nationaal Archief2. Volgens de huidige planning zullen de afstands- en adoptiedossiers van geadopteerden met geboortejaar 1956 tot en met 1969 uiterlijk in het voorjaar 2024 opvraagbaar zijn bij het Nationaal Archief. De overige dossiers bij de RvdK die volgens de Archiefwet nog moeten worden overgedragen, zullen zo snel mogelijk volgen. Over het proces van overbrenging van dossiers van de Raad van de Kinderbescherming en het inzagebeleid van het Nationaal Archief wordt ook contact onderhouden met de belangenorganisaties.
Welke belangen en/of rechten van overig betrokkenen in een afstands- en adoptiedossier zouden zwaarder kunnen wegen dan het recht op ongehinderde inzage van een afgestane of geadopteerde?
In afstands- en adoptiedossiers kunnen gegevens voorkomen van de afstandsmoeder, biologische vader, adoptieouders en biologische of adoptiebroers- en zussen. Het kan gaan om standaard persoonsgegevens en bijzondere persoonsgegevens. Een afgestane of geadopteerde heeft het recht op afstammingsinformatie. Dit recht is sterk, maar – zo komt het terug in de relevante rechtspraak – niet absoluut. In sommige gevallen kan het recht op privacy van de andere betrokkenen zwaarder wegen, of kunnen er geen (bijzondere) persoonsgegevens worden verstrekt op grond van de Algemene Verordening Gegevensverwerking (AVG). Dit vergt een belangenafweging die per geval gemaakt moet worden. Uit de jurisprudentie kan overigens worden afgeleid dat het recht op afstammingsinformatie doorgaans zwaarder weegt dan de privacy van de afstandsmoeder.
Hoe wordt de pijnlijke omstandigheid in dit verband gewogen dat bij een grote groep geadopteerden vanaf 1954 tot 1984 er sprake van kan zijn dat de moeder gedwongen werd om het kind af te staan?
Voor een toelichting op de belangenafweging bij een verzoek tot inzage, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Juist vanwege de omstandigheid dat er sprake kan zijn geweest van dwang, en alle pijn en vragen die dit bij de direct betrokkenen oproept, vind ik het des te meer van belang dat de betrokkenen hun dossiers kunnen inzien.
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd wordt op dit moment in opdracht van mijn ministerie door een onafhankelijke onderzoekscommissie de geschiedenis van binnenlandse afstand en adoptie in de periode 1956–1984 onderzocht. Daarin worden ook de omstandigheden onderzocht waarbinnen de afstand en adoptie heeft plaatsgevonden en de rol van de verschillende actoren daarbij.
In hoeverre realiseert u zich dat voor geadopteerden en afgestanen wiens moeder in de jaren vijftig en zestig gedwongen werd om het kind af te staan de tijd, vanwege de leeftijd, enorm dringt om nog in contact te komen met de biologische moeder en/of ouders en/of broers en zusters?
Ik realiseer mij heel goed dat voor de direct belanghebbenden de tijd dringt en dat de situatie nijpend is. Daarom zet ik mij ervoor in dat de binnenlandse afstand- en adoptiedossiers zo goed mogelijk vindbaar zijn en kunnen worden ingezien. Tegelijkertijd hecht ik eraan op te merken dat het overzicht van de vindplaatsen van de dossiers vooralsnog incompleet is en dat particuliere instellingen niet onder de Archiefwet vallen. In het laatste geval heeft de Rijksoverheid geen zeggenschap over de archivering en inzageprocedure.
Hoeveel afstands- en adoptiedossiers bevinden zich nog bij particuliere instanties en welke inspanningen pleegt u om deze dossiers onder de verantwoordelijkheid van de overheid te brengen?
Begin 2023 heeft mijn ministerie een schriftelijke oproep gedaan aan – vooral particuliere – instanties die mogelijk over afstand en adoptiedossiers beschikken. Naast het schriftelijke verzoek is er telefonisch contact gezocht met deze instanties. Het ging om ca. 60 instanties waarvan het aantal dossiers niet bekend is omdat de instanties zelf ook onvoldoende zicht hebben op de aanwezigheid van informatie die mogelijk is gerelateerd aan afstand en adoptie. Aangezien ik er belang aan hecht dat belanghebbenden hun dossiers kunnen inzien, streef ik ernaar om een bronnenoverzicht te genereren zodat zoveel mogelijk inzichtelijk wordt waar dossiers zich mogelijk bevinden. Hiervoor is een projectleider aangesteld die zich ook zal inzetten om zoveel mogelijk dossiers op een centrale plek te archiveren. Overigens hebben er ook gemeenten die dossiers in bezit hebben, aangegeven deze niet over te willen dragen naar het Nationaal Archief. Het streven is om met alle instanties de mogelijkheden te bekijken zodat de vindbaarheid en toegankelijkheid van dossiers wordt vergroot.
Wat is er nodig om op korte termijn volledige en onverkorte inzage in afstands- en adoptiedossiers te realiseren voor afgestanen en geadopteerden?
Gelet op de geschiedenis van afstand en adoptie in Nederland – die op dit moment wordt onderzocht door een onafhankelijke commissie – en de vele publieke en private actoren die hierbij waren betrokken, is het geen eenvoudige opgave om op korte termijn alle afstands- en adoptiedossiers volledig toegankelijk te maken. Zoals opgemerkt gelden er verschillende juridische kaders met betrekking tot archivering en inzage. Bovendien is het overzicht van de vindplaatsen vooralsnog onvolledig.
Binnen de reikwijdte van mijn verantwoordelijkheid zal ik mij ervoor inzetten dat de dossiers die onder werking van de Archiefwet vallen, zo snel mogelijk worden overgedragen aan het Nationaal Archief. Daarnaast wordt ingezet op het opstellen van een bronnenoverzicht van overige vindplaatsen waarmee de dossiers zo veel mogelijk toegankelijk worden. Tot slot verwacht ik dat het toekomstige steun en ontwikkelcentrum binnenlandse afstand en adoptie3 een rol kan spelen bij het inzichtelijk maken van de inzageprocedures en het bieden van eventuele begeleiding aan belanghebbenden bij het inzien.
Het artikel ‘Cowboys azen op miljoenen die Rijk investeert in jeugdcriminaliteit’ |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Cowboys azen op miljoenen die Rijk investeert in jeugdcriminaliteit» in Trouw?1
Ja.
Herkent u de signalen over cowboys die azen op de miljoenen van het Rijk die bedoeld zijn voor de bestrijding van jeugdcriminaliteit? Zo ja, hoe wordt daarop geacteerd? Worden gemeenten hier actief over voorgelicht en gewaarschuwd? Zo nee, waarom niet?
We horen van gemeenten dat zij worden benaderd door aanbieders van diensten en interventies met het oog de aanpak van jeugdcriminaliteit. In die zin herkennen we de in het artikel genoemde signalen.2 Het is goed dat we ons van deze ontwikkeling bewust zijn en we adviseren gemeenten waar nodig kritisch te zijn richting aanbieders.
Met de bij Preventie met gezag betrokken gemeenten spreken we hier in algemene zin over, omdat wij geen kennis hebben van specifieke lokale aanbiedingen. Om gemeenten binnen (de lerende aanpak van) Preventie met gezag te stimuleren en faciliteren delen wij wetenschappelijke kennis ten aanzien van risico- en beschermende factoren en daarop gebaseerde werkzame bestanddelen met hen. Daar waar het aanbieders van bewezen effectieve interventies betreft, kan dit een positieve ontwikkeling zijn, zodat de passende interventies worden ingezet in meer gemeenten. Dit is ook goed voor de ontwikkeling, het erkend houden en beschikbaar blijven van erkende interventies.
Wat is het beleid om te zorgen dat de miljoenen die gereserveerd zijn voor de preventie van jeugdcriminaliteit op een doelmatige manier worden ingezet? Op welke wijze wordt de effectiviteit van dit beleid gecontroleerd? Vindt daar onderzoek naar plaats? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door wie, en wat zijn de uitkomsten van deze onderzoeken? Wordt naar aanleiding van deze uitkomsten bijgestuurd indien blijkt dat de gelden niet doelmatig worden besteed? Zo ja, op welke wijze? Heeft u hier een concreet voorbeeld van?
Vanaf de uitnodiging aan gemeenten om een plan van aanpak Preventie met gezag op te stellen is bij gemeenten benadrukt om in te zetten op kansrijke en bewezen effectieve interventies en wetenschappelijke inzichten. Gemeenten maken mede op basis van de lokale probleemanalyse en de aangereikte informatie zelf keuzes in hun aanpak die passen bij de lokale context. Preventie met gezag is een lerende aanpak waarin de uitvoering in de (gebieden in de) gemeenten centraal staat; Rijk, gemeenten, regio’s en partners leren gezamenlijk van de uitvoering en ontwikkelen deze verder.
In een jaarlijkse monitorings- en evaluatiecyclus worden geleerde lessen samen met gemeenten en gezagspartners opgehaald uit de praktijk. De verzamelde voortgangsinformatie wordt verrijkt met de resultaten van lokale (en regionale) evaluaties en onderzoeken. Door bijstelling op basis van deze lessen verhogen we de doelmatigheid en effectiviteit. Een voorbeeld van een evaluatieonderzoek is van het EPIC-consortium.3 In het tweede deel van deze NWA-studie wordt lokaal onderzoek gedaan naar de effectiviteit van verschillende projecten en interventies. Het totaalpakket van alle monitorings- en onderzoeksresultaten wordt jaarlijks ontsloten via het halfjaarbericht Ondermijning en in een jaarlijkse uitgebreidere rapportage. De eerste rapportage wordt in 2024 naar uw Kamer gestuurd. De stand van zaken van Preventie met gezag wordt eveneens in de jaarlijkse Brede preventiebrief gemeld, waarin ook de voortgang wordt gemeld van bepaalde kansrijke en effectief bewezen interventies. Aanvullend wordt er via het WODC een overkoepelend evaluatieonderzoek opgezet dat naar verwachting in 2026 uit zal komen.
Hoeveel geld wordt de komende jaren geïnvesteerd in de bestrijding van jeugdcriminaliteit? Hoe worden deze uitgaven verdeeld tussen gemeenten, politie, het Openbaar Ministerie (OM) en andere organisaties? Heeft u een overzicht van deze verdeling? Zo ja, kan deze gedeeld worden met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
In onderstaande tabel staat een overzicht van de verwachte uitgaven aan gemeenten en de justitiële partners binnen de domeinoverstijgende gebiedsgerichte aanpak Preventie met gezag voor de komende jaren.
Naast deze domeinoverstijgende gebiedsgerichte aanpak in 27 gemeenten investeren we ook op de inzet van kansrijke en bewezen effectieve interventies, een flexibele aanpak in andere (kleinere) gemeenten om een impuls te geven aan de lokale preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit, hebben we aandacht voor online jeugdcriminaliteit en versterken we de jeugdstrafrechtketen op landelijk niveau. Deze uitgaven zijn terug te vinden in de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid 2024. De flexibele aanpak wordt momenteel nog verder uitgewerkt. Hierover informeren we uw Kamer in de eerstvolgende kamerbrief Preventie met gezag. Hierbij zal ook aandacht zijn voor de financiën.
27 gemeenten1
68,26
68,26
69,46
Nationale politie
6,2
6,7
6,7
OM
11,6
11,6
12,2
Raad voor de rechtspraak
10,75
10,9
11,8
Raad voor de Kinderbescherming
4,6
4,6
5,2
3RO
5,2
5,2
6
Een deel van deze middelen wordt door de gemeenten gedeeld met organisaties zoals Zorg- en Veiligheidshuizen, Stichting Halt of de Jeugdreclassering.
Welke voorwaarden worden er aan de uitgaven van de verschillende partijen die zich bezighouden met de preventie en bestrijding van jeugdcriminaliteit gekoppeld? Worden alle doelgroepen daarin meegenomen en wordt daarin een onderscheid gemaakt in leeftijd? Wordt er een onderscheid gemaakt tussen jongeren die al wel en niet in de criminaliteit zitten? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven, maken de gemeenten lokale plannen die toegespitst zijn op de lokale problematiek. Vanaf het begin is gestuurd op inzet op de levensloopbenadering, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de verschillende doelgroepen, zoals risicojongeren, jonge aanwas, doorgroeiers en de harde kern. Kort gezegd van primaire preventie tot en met nazorg en re-integratie met specifieke aandacht voor de levensfase van kinderen, jongeren en jongvolwassenen.
Kunt u waarborgen dat het geld dat bedoeld is voor het voorkomen van jeugdcriminaliteit ook aangewend gaat worden voor dat doel en dan ook nog voor plannen die daar effectief aan bijdragen? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen en aan de Kamer verantwoording afleggen? Zo nee, waarom kunt u dat niet en betekent dat dan dat u het risico dat er belastinggeld verkeerd wordt besteed voor lief neemt? Kunt u waarborgen dat alleen wordt geïnvesteerd in plannen waarvan van tevoren al bewezen is dat die effectief zijn in het voorkomen van jeugdcriminaliteit en dat het geld niet voor experimenten wordt gebruikt?
Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 3 richten wij een stevig monitoringssysteem in waarmee we jaarlijks de voortgang ophalen. Hierop reflecteren wij samen met beleid, praktijk en wetenschap om te leren en waar nodig de lokale aanpakken aan te passen. Hierover wordt ook jaarlijks aan uw Kamer gerapporteerd.
Gemeenten zetten, mede gestimuleerd vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zo veel mogelijk in op risico- en beschermende factoren en daarop gebaseerde werkzame bestanddelen en kansrijke en bewezen effectieve interventies. De kennis van de wetenschap wordt hierbij (steeds beter) benut door nauwere samenwerking. Zo breidt het netwerk van gemeenten die samenwerken met wetenschappelijke onderzoekers en universiteiten steeds verder uit. Wij stimuleren steeds dat gemeenten en andere (justitiële) partners informatie met elkaar delen. Dit geldt ook voor de kritische geluiden vanuit de wetenschap met als doel de aanpak effectiever te maken. Voor de nodige scherpte hierop onderschrijven en delen we ook het door de wetenschap vaker aangehaalde adagium: baat het niet, dan kan het wel degelijk schaden.
Van sommige doelgroepen of specifieke problematiek is nog maar weinig bekend over wat effectief is, zoals de wijze waarop doorgroeiers weer uit de criminaliteit gehaald kunnen worden. Daarom wordt er gekeken naar de werkzame bestanddelen in verschillende interventies en hoe deze geïncorporeerd kunnen worden in nieuwe interventies. Daarnaast ontwikkelen we samen met de wetenschap een kwaliteitskader, zoals ook genoemd in de Initiatiefnota Verkuijlen. De daarbij te maken reflectietool gaat gemeenten ook praktisch nog beter ondersteunen bij de te maken keuzes voor effectieve interventies.
Hoe is gevolg gegeven aan de motie van het lid Mutluer c.s. over het laten onderzoeken hoe invulling moet worden gegeven aan specialistisch jongererenwerk? (Kamerstuk 36 200, nr. 72). Wat is de precieze uitvraag geweest, wat zijn de kosten van het onderzoek en wat is de huidige status van het onderzoek? Wanneer wordt de Kamer over de uitkomsten geïnformeerd?
Zoals aangekondigd in de Halfjaarbrief Aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit van 22 mei jl.4 is er dit jaar een groot actieonderzoek naar jongerenwerk gestart, zoals de regering ook is verzocht in de motie Mutluer c.s. over de invulling van het specialistisch jongerenwerk. In 2022 is samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een subsidie verstrekt aan Sociaal Werk Nederland om wetenschappelijk onderzoek uit te laten voeren naar de rol en bijdrage van het professionele jongerenwerk aan criminaliteitspreventie en ondermijning inzichtelijk te maken en te versterken. Voor dit grootschalige onderzoek «Drop In», dat drie jaar zal duren, is ongeveer 2,7 miljoen euro beschikbaar voor het in verschillende gemeenten opschalen van jongerenwerk, uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en de coördinatie en kennisuitwisseling.
Voor Drop In worden momenteel drie regionale werkplaatsen in Twente (Saxion Hogeschool, lectoraat Social Work), Zuid-Limburg (Hogeschool Zuyd, lectoraat Sociale Integratie) en Noord-Holland (Hogeschool van Amsterdam, lectoraat Youth Spot/Voorkomen probleemgedrag jongeren) gevormd. Onderzoekers van deze lectoraten gaan in samenwerking met jongerenwerkers op zoek naar inzichten in wat werkt voor wie in welke omstandigheden en zullen een proces in gang zetten om handelingsperspectieven voor jongerenwerkers gericht op criminaliteitspreventie te onderbouwen en te versterken. In januari 2024 vinden er regionale Kick off-bijeenkomsten plaatst, waarna het veldwerk van start gaat. In de tweede helft van 2024 worden tussentijdse resultaten n.a.v. fase 1 van het onderzoek verwacht en gedeeld met uw Kamer in de brief over de brede preventieaanpak Jeugdcriminaliteit. Om de kwaliteit van het onderzoek te borgen is een wetenschappelijke adviesraad samengesteld waaraan vijf experts deelnemen op het terrein van jeugd, criminaliteit en sociaal werk. Deze experts zijn ook betrokken bij ander lopend onderzoek naar preventie van jeugdcriminaliteit, waaronder het bij het antwoord op vraag 3 genoemde, grootschalige onderzoek EPIC. Daarnaast is er veel aandacht voor kennisuitwisseling met onder andere de opleidingen Sociaal Werk (mbo/hbo) in de regio’s, via een landelijk kennisnetwerk voor medewerkers van jongerenwerkorganisaties om kennis te delen over het thema jeugdcriminaliteit. Ook brengt het project stakeholders van het jongerenwerk, zoals jeugdreclassering, politie en HALT, regelmatig bij elkaar voor afstemming en uitwisseling.
Risico’s en onregelmatigheden in de Extra Beveiligde Inrichting |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Is er de afgelopen drie jaar een SIM-kaart in de was van een gedetineerde in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) gevonden? Zo ja, welke onderzoeken zijn uitgevoerd na het aantreffen van de SIM-kaart, is duidelijk aan welke gedetineerde deze SIM-kaart toebehoorde en welke risico’s zijn toen geïdentificeerd? Zo nee, kunt u verklaren waarom dit ernstige en sterke vermoeden de ronde gaat?
Het is correct dat in september 2021 een simkaart is aangetroffen in het gebouw van de EBI. De simkaart is door medewerkers aangetroffen in een jas, in een ruimte waar geen gedetineerden komen. Het betreft een ingevoerde jas, die op de EBI nog niet bij de gedetineerde is geweest. Bij het controleren van deze ingevoerde jas is de simkaart aangetroffen. Deze simkaart heeft in de EBI dus geen voortgezet crimineel handelen in detentie (VCHD) kunnen faciliteren. Na de vondst van de simkaart is er adequaat opvolging gegeven door medewerkers. Vanwege het specifieke karakter en omwille van de veiligheid doe ik daarover in deze individuele zaak geen mededeling.
De aanwezigheid van contrabande verstoort de veiligheid binnen en buiten de inrichting. Dat vind ik onacceptabel. In algemene zin kan ik zeggen dat als contrabande, zoals een simkaart, worden aangetroffen en herleidbaar zijn naar een gedetineerde deze onmiddellijk wordt gesanctioneerd (bijvoorbeeld door het intrekken van vrijheden of een disciplinaire maatregel). Indien de contrabande niet herleidbaar zijn wordt hier onderzoek naar gedaan.
Hoe zou een SIM-kaart de EBI binnen gebracht kunnen zijn en welke risico’s op voortgezet crimineel handelen vanuit de EBI ziet u in dit verband?
Zie antwoord vraag 1.
Staat u nog steeds achter de stelling, die u zowel tijdens het commissiedebat op 4 juli 2023 als in antwoord op schriftelijke vragen van 17 juli 2023 innam, dat voldoende spreiding in de EBI mogelijk is?
Ik sta nog steeds achter de stelling dat er op dit moment voldoende spreiding in de EBI mogelijk is. Zoals aangegeven in het commissiedebat van 4 juli jl. beoordeelt DJI welke inrichting en regime het meest veilig en het meest geschikt is om een gedetineerde te plaatsen. Het EBI-regime is een individueel regime. Op het moment dat gedetineerden in de EBI worden geplaatst, vindt er overleg plaats tussen DJI, de politie en het Openbaar Ministerie om te bepalen welke afdeling binnen de EBI het meest geschikt is. Daarbij wordt ook beoordeeld of de gedetineerde in een groep activiteiten van het dagprogramma kan volgen of dat er te veel veiligheidsrisico’s zijn en de gedetineerde het dagprogramma alleen volgt.
Het is dan ook afhankelijk van de gedetineerdenpopulatie in de EBI in hoeverre spreiding mogelijk is. Op dit moment is er voldoende spreiding mogelijk. Zoals aangegeven in de brief van 26 mei jl aan uw Kamer onderzoekt DJI hoe zij (delen van) haar inrichtingen en bestaande afdelingen in de toekomst beter toe kan rusten op een groep gedetineerden die vanwege het risicoprofiel stevige beheers- en toezichtsmaatregelen nodig heeft, maar die daarvoor niet in de EBI hoeven te worden geplaatst.1 Hiermee ontstaan er extra plaatsings- en spreidingsmogelijkheden voor verdachten en veroordeelden waarop een zwaar toezichtsregime noodzakelijk is om voortgezet crimineel handelen tegen te gaan.
Ik verwacht uw Kamer hierover binnen enkele maanden te informeren.
Waarom wordt, als sprake is van voldoende spreidingsmogelijkheden, toegestaan dat Willem Holleeder en Saïd Razzouki op dagelijkse basis contact hebben met elkaar omdat zij nu in hetzelfde groepje zitten in de EBI en ook samen recreëren?
Ik ga niet in op individuele gevallen.
Wanneer is er voor u niet langer sprake van voldoende spreiding in de EBI?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom blijft u volhouden dat al het contact tussen gedetineerden gecontroleerd word in de EBI, terwijl er toch meerdere mogelijkheden zijn tot het heimelijk doorgeven van boodschappen zoals: via geluidssignalen, het simpelweg met elkaar communiceren vanuit de cel, via briefjes et cetera.?
DJI treft diverse maatregelen om ongewenste communicatie tussen gedetineerden op de EBI tegen te gaan. Vanwege veiligheidsredenen ga ik daar niet verder op in. Wel kan ik in het algemeen zeggen dat gedetineerden die in het geheel niet met elkaar mogen communiceren niet bij elkaar op een afdeling worden gezet. Communicatie tussen gedetineerden die wel op één afdeling geplaatst zijn wordt gemonitord. Daarbij is het personeel ook alert op vormen van (heimelijke) communicatie tussen gedetineerden.
Daarnaast heb ik het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bij uw Kamer ingediend. Met dit wetsvoorstel maak ik het mogelijk de communicatie van gedetineerden in de EBI en Afdelingen Intensief Toezicht (AIT’s) tijdelijk in verregaande mate te beperken door middel van een bevelsbevoegdheid. Ook zullen personen met wie deze gedetineerden willen bellen zich in de nabije toekomst moeten melden bij een aangewezen locatie (met uitzondering van geprivilegieerde contacten). Onderdeel van het wetsvoorstel is ook dat er visueel toezicht zal worden gehouden op gesprekken tussen deze gedetineerden en hun advocaat. Verder wordt het maximum aantal advocaten waarmee een gedetineerde die verblijft in de EBI of op de AIT contact mag hebben beperkt tot twee.
Met de eerder genomen en voorgestelde maatregelen wordt alles op alles gezet om voortgezet crimineel handelen in detentie tegen te gaan.
Begeleiding van probleemjongeren door de krijgsmacht. |
|
Harmen Krul (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over probleemjongeren die bij Defensie een tweede kans hebben gekregen?1
Ja.
Klopt het dat in de voorgaande twee jaar 240 probleemjongeren, veelal met een strafblad, de kans hebben gekregen een opleiding te volgen bij de Landmacht om zo hun leven weer op de rit te krijgen, van wie 31 jongeren daadwerkelijk militair zijn geworden?
Van de 240 deelnemende jongeren in de periode januari 2020 tot december 2022 zijn 136 jongeren weer succesvol naar school of aan het werk gegaan. Van deze 240 deelnemers zijn 28 jongeren militair geworden.
Klopt het dat nog eens 136 probleemjongeren op het rechte pad zijn gebleven door hen structuur, regelmaat en duidelijkheid te bieden en terug zijn gegaan naar school of aan het werk zijn gegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot de uitspraken van de Minister voor Rechtsbescherming dat de proef van de Landmacht met probleemjongeren «weinig succesvol» was, omdat er maar één jongere gekozen zou hebben voor een militaire carrière en de rest uitgevallen zou zijn? (Kamerstuk 28 741, nr. 105, blz. 38)
Wat de Minister voor Rechtsbescherming met zijn antwoord tijdens het commissiedebat bedoelde te zeggen was dat het Bijzonder Begeleidingstraject Jongeren-Koninklijke Landmacht (BBJ-KL) voor een deel van de doelgroep, namelijk jongeren met justitiële antecedenten, minder geschikt is. Dit is gelegen in het feit dat veel van de jongeren met justitiële antecedenten die worden aangemeld via een professionele hulpverlener of instantie een te zwaar strafblad hebben. Te zware justitiële antecedenten (waaronder gewapende straatroof, handel in harddrugs, heling, pinpas fraude, afpersing, witwassen) en veroordelingen tot meer dan 40 uur taakstraf of vrijheidsstraffen worden genoemd als de belangrijkste reden voor het niet opnemen in het BBJ-KL. Ook een gebrek aan intrinsieke motivatie was regelmatig een reden om iemand niet op te nemen in het traject. Van de 319 jongeren die via een professionele hulpverlener of instantie zijn aangemeld bij BBJ-KL in de periode januari 2020 – december 2022 zijn 79 kandidaten niet opgenomen in het traject. Het aantal kandidaten hiervan dat specifiek vanwege hun justitiële antecedenten is afgevallen is niet bekend. De uitspraak dat slechts één jongere gekozen zou hebben voor een militaire carrière was inderdaad onjuist, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2.
Acht u het Bijzonder Begeleidingstraject Jongeren-Koninklijke Landmacht (BBJ-KL) succesvol? Bent u bereid de resultaten onder de aandacht te brengen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Het begeleiden van jongeren is geen primaire taak van Defensie. Met het BBJ-KL wil Defensie in verbinding staan met de samenleving en binnen de afgesproken kaders een bijdrage leveren aan het verminderen van de jongerenproblematiek in Nederland. Het succes van dit project is tweeledig: 136 deelnemers zijn weer succesvol naar school of aan het werk gegaan waarvan 28 militair zijn geworden. De Minister voor Rechtsbescherming is op de hoogte van het traject en er wordt gekeken hoe het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de toekomst betrokken kan worden bij het BBJ-KL.
Deelt u het standpunt van toenmalig Minister van Defensie Kamp «De opvang en behandeling van probleemjongeren valt niet onder de taken en verantwoordelijkheden van Defensie» of deelt u de mening dat Defensie een belangrijke vormende, maatschappelijke rol kan vervullen om jongeren discipline en normbesef bij te brengen en uit de handen van de criminaliteit te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om het project BBJ-KL te verbeteren en uit te breiden?
De Landmacht beschikt over een klein projectteam BBJ KL. Uitbreiding van deze capaciteit is niet aan de orde. Defensie moet haar schaarse (instructie)capaciteit immers primair inzetten voor haar kerntaken. Wel is er nog ruimte om binnen de bestaande capaciteit het aantal deelnemers uit te breiden tot maximaal 200 jongeren per jaar.
Gemeenten kunnen jongeren voordragen voor dit begeleidingstraject. Maar niet alle gemeenten weten de Landmacht te vinden. Daarom spant het projectteam BBJ-KL, dat overigens volledig is samengesteld uit veteranen, zich in om haar netwerk in gemeenten verder uit te breiden via onder meer jeugdzorg, HALT, jongerenloketten en jeugdhulporganisaties.
Welke lering kan er getrokken worden uit het project «Een Nieuw Begin» van het Korps Mariniers op Curaçao om jongeren uit de handen van de criminaliteit te houden? Klopt het dat 75 procent van de jongeren het traject succesvol afrondt?
Het project «Een nieuw begin» beoogt jongeren op Curaçao en Aruba perspectief op werk te bieden en is geïnitieerd door het landsbestuur op deze eilanden. Het project bestaat uit vijf fasen: werving en selectie, sociaal vormingstraject, leer-werktraject, stageperiode, overgang naar werk. Het Korps Mariniers is verantwoordelijk voor het sociaal vormingstraject. Dit traject wordt in samenspraak met het landsbestuur op Curaçao en Aruba uitgevoerd.
Het succes van dit project op de eilanden − 75 procent van de jongeren rondt het traject succesvol af − hangt samen met de fasering, de continue begeleiding van de jongeren door maatschappelijk werkers en een passende onkostenvergoeding. De positieve mond-tot-mondreclame zorgt voor aanwas van gemotiveerde jongeren. Initieel werd het project opgezet voor alleen mannen, sinds vorig jaar draait er op Curaçao en Aruba ook een pilot voor vrouwen.
Is het succes hiervan te verklaren doordat de jongeren naast disciplinering en teambuilding ook een leer-werk traject krijgen aangeboden met een baangarantie en gedurende het hele traject worden begeleid door maatschappelijk werkers?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de begeleiding van probleemjongeren door Defensie te betrekken bij het programma Preventie met Gezag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, dat erop gericht is om te voorkomen dat jongeren zich op het criminele pad begeven, en om criminele carrières van jongeren in de kiem te smoren?
Preventie met Gezag, de brede preventie-aanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit, wordt ingericht bij en door de deelnemende gemeenten met inzet van de (lokale) justitiële partners. Het is dan ook aan hen om interventies gericht op de lokale problematiek en doelgroep in te zetten.
Kunnen gemeenten kansarme jongeren voordragen bij de Landmacht voor het BBJ-KL? Welke mogelijkheden ziet u om bij gemeenten uit te vragen wat hun behoeften zijn en welke rol Defensie kan vervullen, bijvoorbeeld ook met inzet van veteranen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid overheidsbreed de samenwerkingsmogelijkheden te versterken om de projecten bij Defensie voor probleemjongeren te combineren met toekomstmogelijkheden, werk en opleiding?
De kracht van het project BBJ-KL zit in de kleinschaligheid en het intensieve persoonlijke contact. Verbreding van de doelstelling van het project naar werk- en opleidingsmogelijkheden voor jongeren draagt niet bij aan de doelstelling van het traject.
Tekortschietende feitenonderzoeken in de jeugdbescherming |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Peter Kwint |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Hoe verklaart u dat ondanks jarenlange inspanningen de verbeterplannen voor waarheidsvinding in de jeugdzorg nauwelijks geleid hebben tot daadwerkelijke verbeteringen?1
In de Evaluatie van het Actieplan feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen, die de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en ik uw Kamer 7 op september jl. hebben toegestuurd, is gekeken naar de uitvoering en resultaten van het Actieplan. Hiervoor hebben de onderzoekers deskresearch gedaan en interviews gehouden. Er zijn geen dossiers bestudeerd, waardoor er in dit onderzoek geen oordeel is gevormd over de kwaliteit van de dossiers. De onderzoekers constateren onder meer dat alle acties uit het Actieplan zijn opgepakt, maar dat het niet of maar ten dele is gelukt om de acties volledig uit te voeren en/of te laten landen op de werkvloer. Als oorzaken worden door de onderzoekers onder meer genoemd dat het Actieplan veel acties omvatte en er bij de organisaties te weinig tijd was.
Ik constateer dat met het Actieplan veel in gang is gezet, waaraan de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), instellingen voor Veilig Thuis (VT) en Gecertificeerde Instellingen (GI’s) gezamenlijk hard hebben gewerkt. Het feit dat de betrokken organisaties destijds gezamenlijk het Actieplan hebben opgepakt was een grote stap vooruit. In het kader van het Actieplan zijn veel maatregelen genomen en producten ontwikkeld die (kunnen) bijdragen aan verbetering van feitenonderzoek. Ook buiten het Actieplan hebben zowel de betrokken organisaties als het kabinet maatregelen genomen die ten goede komen aan beter feitenonderzoek, zoals de extra middelen die structureel beschikbaar zijn gekomen voor de verlaging van de werkdruk bij jeugdbeschermers. Hierdoor hebben professionals meer tijd om ouders en jeugdigen te betrekken bij besluitvorming. Het verbeteren van het feitenonderzoek is echter een complex vraagstuk waarvoor niet één simpele oplossing bestaat. Het Actieplan was bedoeld om op verschillende manieren aan het verbeteren van besluitvorming te werken en had daarom een brede scope. Ik herken dat de implementatie van sommige onderdelen in de regio’s nog niet goed van de grond is gekomen. De overbelasting van de sector en het corona-virus hebben hierin een rol gespeeld. Zoals ik uw Kamer eerder, in reactie op het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, heb laten weten, blijft verbetering van het feitenonderzoek nodig2. Deze conclusie trek ik ook op basis van deze evaluatie van het Actieplan.
Op welke manier gaat u er zelf voor zorgen dat de broodnodige verbeteringen op het gebied van het feitenonderzoek, en de rechtspositie van ouders en kinderen alsnog doorgang gaan vinden?
Het verbeteren van de kwaliteit van de besluitvorming in de jeugdbescherming is na afloop van het Actieplan noch door mij, noch door de betrokken organisaties losgelaten. Hierbij is zowel aandacht voor het verbeteren van de jeugdbescherming in algemene zin, als voor de specifieke verbetering van dossiervoering. Zoals hiervoor reeds aangegeven, heeft het kabinet structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor verlaging van de werkdruk bij jeugdbeschermers en verbetering van de rechtsbescherming van ouders en kinderen. Ik ondersteun voorts de RvdK, GI’s en VT in hun vervolgacties ten aanzien van verbetering van het feitenonderzoek. In deze vervolgacties ligt de focus op verbetering van dossiervoering, zoals het maken van eenduidige afspraken over het verwerken van reacties op verslagen en rapporten.
Daarnaast zet ik in op het verbeteren van de rechtsbescherming, onder andere met maatregelen gericht op betere informatievoorziening en juridische/praktische ondersteuning van ouders en jeugdigen. Hiervoor verwijs ik uw Kamer naar de voortgangsbrief jeugd van 20 juni 20233.
Op welke manier heeft het kabinet geprobeerd bij te sturen gedurende de looptijd van het verbeterplan feitenonderzoek? Op welke momenten heeft u vinger aan de pols gehouden of ingegrepen? Hoe heeft u invulling gegeven aan uw systeemverantwoordelijkheid op dit specifieke punt?
Ik heb in 2020 via het WODC het Actieplan tussentijds laten evalueren. In de voortgangsbrief jeugd van 17 juni 2020 is uw Kamer hierover geïnformeerd4. Naar aanleiding van de tussenevaluatie is het Actieplan aangescherpt. De betrokken organisaties zijn aan de slag gegaan met het doorontwikkelen van een gezamenlijke richtlijn en training voor het doen van goed feitenonderzoek. Over de stand van zaken rondom verbeteren van het feitenonderzoek is uw Kamer in de voortgangsbrieven jeugd geïnformeerd.
Deelt u de analyse van de onderzoekers dat 21 verbeterpunten die niet geprioriteerd worden leiden tot een onuitvoerbaar verbeterplan voor een sector die toch al overbelast is? Heeft u kenbaar gemaakt welke verbeterpunten met prioriteit moesten worden opgepakt?
De totstandkoming van het Actieplan kende een intensieve aanloop. In een aantal regionale en landelijke bijeenkomsten zijn ouders, professionals en diverse organisaties met elkaar in gesprek gegaan over de wijze waarop het feitenonderzoek uitgevoerd zou moeten worden. De input bleek divers en veelomvattend te zijn en leidde tot een scala aan verbeterpunten. Op basis daarvan is het Actieplan uiteindelijk geformuleerd, met vier hoofdlijnen, die vervolgens in acties en verbeterpunten zijn uitgewerkt. Ik constateer dat deze hoofdlijnen grotendeels overeenkomen met de rode draden die de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in het rapport van juni 2022 ook benoemde voor verbetering van het feitenonderzoek, zoals respectvolle bejegening van kinderen en ouders en het verbeteren van hun rechtspositie5.
De analyse dat het Actieplan onuitvoerbaar is gebleken wil ik graag nuanceren. Uit het onderzoek komt naar voren dat het merendeel van de 21 verbeterpunten is opgepakt, in de vorm van onder meer onderzoeken, rapportagetrainingen voor professionals en de ontwikkeling van een gezamenlijke richtlijn en app. Ook waren de 21 verbeterpunten niet voor alle organisaties van toepassing, sommige verbeterpunten zagen specifiek toe op één organisatie of departement. Ik zie dat in het Actieplan de juiste onderwerpen geadresseerd zijn, maar dat zowel gerichte vervolgstappen nodig zijn als bredere verbeteringen in de jeugdbescherming. Hier zet ik me, samen met de betrokken organisaties en de Staatssecretaris van VWS, voor in (zie ook het antwoord op vraag 2).
Zijn er bredere lessen te trekken uit de bevinding van de onderzoekers dat regionale samenwerking onvoldoende is opgepakt en dat verschillen tussen organisaties ertoe leiden dat verbeteringen onvoldoende van de grond komen? Deelt u onze conclusie dat meer centrale regie hier soelaas zou moeten bieden?
De RvdK, VT en GI’s hebben de uitvoering van het Actieplan in 2018 gezamenlijk opgepakt vanuit de gedachte dat het feitenonderzoek ketenbreed verbetering behoeft. Deze gezamenlijke aanpak heeft de nodige tijd gekost, mede vanwege de verschillen in de manier van werken van de betrokken organisaties. Ook de onderzoekers constateren dat de uitvoering van het Actieplan complex was vanwege de verschillende vormen en geografische indelingen van de organisaties. Onder regie van het programma Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming wordt daarom gewerkt aan een gemeenschappelijk onderzoeks- en handelingskader, zodat er samenhang gaat ontstaan tussen betrokken organisaties, waaronder ook het lokale team.
Hoe is het mogelijk dat zelfs een betrekkelijk eenvoudig te nemen maatregel, zoals ouders en kinderen door middel van een waaier informeren over de basisvoorwaarden van een feitenonderzoek door een groot deel van de organisaties en regio’s niet is opgepakt? Dat zou toch de absolute ondergrens moeten zijn?
De in het kader van het Actieplan opgeleverde producten worden blijkens de eindevaluatie niet altijd en overal gebruikt. Ik vind het belangrijk dat de in het Actieplan opgeleverde producten ook daadwerkelijk gebruikt worden, maar over de implementatie van producten gaan de betrokken organisaties uiteindelijk zelf. Ik zal in overleg met hen bezien hoe dit het beste meegenomen kan worden in het kader van de vervolgacties op het Actieplan.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat elke rechter rekening gaat houden met de beschikbaarheid van de gezinsvoogd bij het inplannen van een zitting? Waarom is dit nog altijd niet de staande praktijk?
De GI’s en de rechtspraak hebben hierover afspraken gemaakt die hebben geleid tot aanpassing van het formulier dat de GI bijvoegt bij een verzoek bij de rechtbank. De rechtbank kan hierdoor beter rekening houden met de werkdagen van een gezinsvoogd bij het inplannen van een zitting.
Hoe kan het dat uit gesprekken met de sector drie duidelijke urgente verbeterpunten naar voren komen, terwijl gewerkt werd aan 21 verbeterpunten? Op welke manier gaat u alsnog met deze drie zaken aan de slag? Hoe wordt de Kamer op de hoogte gehouden van de voortgang?
In het onderzoek worden op basis van interviews drie suggesties gedaan die randvoorwaardelijk zijn ter verbetering van feitenonderzoek in de toekomst. Ten eerste wordt genoemd dat geïnvesteerd moet worden in professionals zodat zij meer tijd krijgen voor zorgvuldig onderzoek en bejegening van ouders en kinderen. Met de eerdergenoemde extra middelen investeert het kabinet hierin. Ten tweede wordt aangegeven dat de (rechts)positie van ouders en kinderen dient te verbeteren. Hier zet ik op in, zoals u kunt lezen in het antwoord op vraag 2. Als derde suggesties wordt tot slot aangegeven dat de jeugdbeschermingsketen versimpeld moet worden, waardoor samenwerking tussen organisaties wordt bevorderd en ouders en kinderen met minder organisaties te maken krijgen. Met het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming wordt hieraan gewerkt. Ik hou uw Kamer via de periodieke voortgangsrapportages jeugd alsmede de voortgangsrapportages over het toekomstscenario op de hoogte.
Op welke manier wordt de rechtspositie van ouders en kinderen nu concreet verbeterd? Wanneer zien ouders dat ze in de rechtszaal een gelijkwaardiger positie hebben dan nu het geval is? En dat waarheidsvinding in plaats van de opgeleverde feitenonderzoeken als gegeven beschouwen een grotere rol krijgt?
Ouders krijgen sinds 1 januari 2023 kosteloze rechtsbijstand aangeboden bij een procedure waarin gezagsbeëindiging van hun kind(eren) wordt verzocht. Hiermee wordt beoogd om de «equality of arms»-positie van ouders te versterken en zo de rechtsbescherming van ouders en kinderen te verbeteren. Deze bijstand van een gespecialiseerde advocaat wordt aangeboden in het kader van een pilot die duurt tot en met medio 2024. Vanaf 1 oktober jl. is de pilot uitgebreid met procedures uithuisplaatsing. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 8 heb aangegeven, zet ik met verschillende maatregelen in op het verbeteren van feitenonderzoek. Bij feitenonderzoek gaat het niet om waarheidsvinding, maar om onder andere het scheiden van feiten en meningen en het vermelden van bronnen. De context waarbinnen kinderbeschermingsmaatregelen worden opgelegd, waar in veel gevallen sprake is van complexe scheidingen en ouders het, vaak ook onderling, niet eens kunnen zijn met het ingrijpen, maakt echter dat er altijd sprake zal zijn van tegenovergestelde werkelijkheden.
Wilt u de vragen uit het schriftelijk overleg van 22 juni 2022 van het lid Omtzigt opnieuw beantwoorden?
Ik zie hiertoe geen aanleiding.
Kunt u een analyse geven dat iedereen ziet dat het feitenonderzoek niet op orde is, tot en met de Inspectie toe, die vorig jaar welgeteld nul onderzoeken zonder fouten vond en iedereen toch gewoon op dezelfde voet doorgaat?
Uit het onderzoek van IGJ uit juni 2022 bleek dat een onjuistheid in een rapportage niet betekende dat de hele rapportage niet op orde was. Voorts constateerde de IGJ dat professionals met toewijding en deskundigheid hun werk doen. Wel zie ik dat er het nodige verbeterd kan en moet worden. Zowel het Rijk als de betrokken organisaties hebben hiervoor de afgelopen jaren meerdere maatregelen genomen en blijven ook inzetten op verbetering van (de randvoorwaarden voor) feitenonderzoek.
Kunt u aangeven of de Raad voor de Kinderbescherming (Rvdk) en de gecertificeerde instellingen (GI's) aan feitenonderzoek doen conform artikel 3.3 van de Jeugdwet? Kunt u dit zeer precies onderbouwen?
In artikel 3.3. van de Jeugdwet is neergelegd dat de RvdK en de GI’s verplicht zijn in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De RvdK en de GI’s geven invulling aan feitenonderzoek conform dit artikel. De Inspectie heeft in het rapport van juni 2022 wel aangegeven dat de uitvoering hiervan op bepaalde onderdelen beter kan, zoals het beter betrekken van ouders en jeugdigen bij de besluitvorming en meer aandacht voor mondelinge en schriftelijk onderbouwing waarom een uithuisplaatsing wel of niet noodzakelijk is.
Indien het antwoord op de vorige vraag niet onomwonden ja is, wat gaat u dan doen om ervoor te zorgen dat het wel gebeurt?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vragen 2 en 8.
Hoeveel kinderen zijn volgens u onterecht uit huis geplaatst omdat het feitenonderoek niet deugde?
Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten in onder andere het Schriftelijk Overleg naar aanleiding van het inspectierapport uit 2022 heb ik geen reden te veronderstellen dat er kinderen onterecht uit huis zijn geplaatst vanwege ondeugdelijk feitenonderzoek.6 De Inspectie constateerde dat het feitenonderzoek niet in alle gevallen op orde is, waarbij het vooral gaat over het beter betrekken van ouders en kinderen bij de besluitvorming en het beter onderbouwen waarom een uithuisplaatsing wel of niet noodzakelijk is. In het rapport wordt voorts geconstateerd dat in alle onderzochte zaken meerdere problemen speelden in het gezin en dat geen enkel kind vanwege een enkele aanleiding uit huis is geplaatst. Ook in het door uw Kamer gehouden rondetafelgesprek in het najaar van 2022 werd – door zowel mw. Bruning als de hoofdinspecteur – benoemd dat het feitenonderzoek zorgvuldiger kan, maar dat er bij uithuisplaatsingen sprake is van een veelheid aan zware factoren die maken dat de maatregel noodzakelijk is. Zij gaven aan dat niet is gebleken van onterechte uithuisplaatsingen.
Wat is uw reactie op de conclusie: «We stellen vast dat een koppeling tussen de uitvoering van het Actieplan en het doelbereik niet te maken valt. Het is onmogelijk om binnen dit onderzoek uitspraken te doen over causale relaties, laat staan de relatie tussen uitgevoerde acties en de kwaliteit van feitenonderzoek. Niet alleen wordt in het Actieplan geen koppeling gemaakt van de acties met beoogde, concrete en meetbare effectdoelen, ook zijn de acties zodanig en breed gekozen dat maar beperkt doelbereik ten aanzien van de kwaliteit van feitenonderzoek kan worden verwacht. Voorts zijn de acties slechts ten dele geland in de regio’s waardoor verwachte effecten. achterblijven. Een andere reden is dat naast het Actieplan ook andere initiatieven en gewenste uitvoeringspraktijken zijn ingezet die gericht zijn op kwaliteitselementen die met het Actieplan zijn nagestreefd.»?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 en 4 heb aangegeven is het verbeteren van het feitenonderzoek een complex vraagstuk en was het Actieplan daarom veelomvattend. Dit maakt tegelijkertijd dat het niet gemakkelijk meetbaar was te maken. Bovendien waren er – zoals de onderzoekers aangeven – ook maatregelen die buiten het Actieplan om hebben plaatsgevonden, zoals de gezamenlijke training «Feiten in de keten», waardoor de meetbaarheid ingewikkeld is. In algemene zin toont deze conclusie aan dat het belangrijk is om voorafgaand aan beleidsinitiatieven goed na te denken over doeltreffendheid en meetbaarheid ervan. Ik neem dat dan ook als aandachtspunt mee voor de vervolgacties.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Aan deze vraag ben ik met deze beantwoording tegemoetgekomen.
Het nieuws dat Sociaal Raadslieden moeten stoppen met hun werk waardoor een belangrijke toegang tot het recht voor mensen wegvalt |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat het Sociaal Raadsliedenwerk (SRW) in Breda gaat stoppen per 1 januari 2024 vanwege bezuinigingen?1
Ja, dat is mij bekend. Ik heb inmiddels vernomen dat dit voorstel is teruggedraaid en er van stoppen van het sociaal raadsliedenwerk geen sprake meer is.
Bent u hierover geïnformeerd door de gemeente Breda?
Nee. Het sociaal raadsliedenwerk is een verantwoordelijkheid van de gemeente. De gemeente is hierin autonoom en wordt daarin aangestuurd door de gemeenteraad.
Is u bekend of meer gemeenten overwegen te stoppen met het bekostigen van het SRW?
Dat is mij niet bekend. Desgevraagd laat Sociaal Werk Nederland, die het Landelijk Overleg Sociaal Raadslieden (LOSR) ondersteunt, weten dat zij geen informatie heeft dat andere gemeenten zouden overwegen te stoppen met (de bekostiging van) het sociaal raadsliedenwerk.
Deelt u de verwachting dat de problematiek en de kosten voor de samenleving enkel zullen toenemen als het Sociaal Raadsliedenwerk wordt gedwongen te sluiten?
Ik onderschrijf het belang en de meerwaarde van het sociaal raadsliedenwerk. Het is een belangrijke gemeentelijke voorziening waar inwoners terecht kunnen wanneer zij vastlopen in de toegang tot voorzieningen, bijvoorbeeld door ingewikkelde brieven of formulieren of bij juridische procedures.
Bent u het eens met de stelling dat het stoppen van de Sociaal Raadslieden lijnrecht tegen de aanbevelingen van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)- rapport over zelfredzaamheid ingaat, waarin wordt aangegeven dat wij juist meer van dit soort laagdrempelige voorzieningen nodig hebben?2
Het WODC beveelt aan dat de eerstelijns rechtshulp versterkt wordt, zodat rechtzoekenden al in een vroeg stadium toegang hebben tot laagdrempelige vormen van sociaaljuridische hulpverlening. Sociaal raadslieden kunnen hier deel van uit maken.
Om beter zicht te krijgen op (de spreiding van) het totale aanbod van eerstelijnsvoorzieningen in Nederland heb ik Divosa gevraagd om een inventariserend onderzoek te laten doen naar het aanbod van onafhankelijke eerstelijnsvoorzieningen in alle gemeenten in Nederland. Ik wil hiermee ook eventuele «witte vlekken» in kaart brengen, de plekken waar de nabijheid van eerstelijnsvoorzieningen nog onvoldoende gewaarborgd lijkt. Ook de sociaal raadslieden worden in dit overzicht meegenomen. Naar verwachting is dit overzicht in oktober 2023 gereed. In de tiende voortgangsrapportage van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand die naar verwachting eind 2023 naar uw Kamer wordt verstuurd, informeer ik u hierover.
Erkent u ook het belang van deze laagdrempelige voorziening nu zoals ook wordt onderschreven door het WODC?
Ik onderschrijf het belang van sociaal raadsliedenwerk en andere laagdrempelige voorzieningen. Sociaal raadslieden ondersteunen burgers snel en laagdrempelig met sociaaljuridische hulp en het oplossen van problemen op uiteenlopende leefgebieden. Zij beperken zich niet alleen tot het oppakken van juridische geschillen maar kijken met een brede blik ook naar (stapeling van) aanverwante problematiek in het sociaal en zorgdomein. Sociaal raadslieden bieden concrete hulp aan de burgers in een kwetsbare positie zoals mensen met een laag inkomen of een (tijdelijk) beperkte zelfredzaamheid.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat het SRW in Breda, maar eigenlijk ook overal in het land, juist open blijft?
Sociaal raadslieden zijn een lokale voorziening die onder verantwoordelijkheid vallen van en betaald worden door de gemeente. Daarnaast beschikt niet elke gemeente over sociaal raadslieden en ook de taken en bevoegdheden kunnen verschillen. Het is niet aan mij om ervoor te zorgen dat het sociaal raadsliedenwerk in Breda of elders in Nederland blijft voortbestaan.
In de voortgangsrapportages van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand informeer ik u over (de voortgang van) alle (andere) initiatieven in het kader van de versterking van de eerstelijns rechtshulp. De volgende voortgangsrapportage wordt naar verwachting eind 2023 naar uw Kamer verstuurd.
Bent u bereid te inventariseren wat de positie is van de verschillende SRW’s en hun financiële situatie?
De verantwoordelijkheid voor de bekostiging en/of landelijke spreiding van het sociaal raadsliedenwerk ligt bij gemeenten.
Wel hecht ik aan een beter inzicht op het aanbod aan eerstelijns voorzieningen. Zoals ik in het antwoord bij vraag 5 reeds aangaf zal het inventariserend onderzoek dat Divosa binnenkort oplevert ook een eerste overzicht bieden van de aanwezigheid en spreiding van het sociaal raadsliedenwerk in Nederland.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat Sociaal Raadslieden gefinancierd blijven worden?
Gemeenten gaan over de financiering van het sociaal raadsliedenwerk. Iedere gemeente bepaalt dat zelf. Ik onderschrijf de meerwaarde van het raadsliedenwerk en juich toe dat gemeenten door middel van de zogenaamde POK-middelen ervoor kiezen om de lokale sociaaljuridische dienstverlening te versterken, bijvoorbeeld door de inzet van extra sociaal raadslieden.3
Het bericht dat AI-sites teksten van nieuwsmedia gebruiken, zonder daar bronvermelding aan toe te voegen |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kunt u reflecteren op het gegeven dat AI-sites teksten van nieuwsmedia gebruiken, zonder daar bronvermelding aan toe te voegen?1
Als ik de vraag zo mag interpreteren dat de vraagstellers zich zorgen maken dat het ontbreken van bronvermelding bij AI gegenereerde tekst kan zorgen voor de verspreiding van onder andere mis- en desinformatie, dan deel ik die zorg. De verspreiding van mis- en desinformatie kan verminderen door correcte bronvermelding, aangezien dit de lezer en factcheckers in staat stelt om de herkomst en betrouwbaarheid van informatie te kunnen controleren en beoordelen. Daarom vind ik het van belang dat AI-sites en andere generatieve artificiële intelligentie bronnen correct vermelden.
Het is een andere vraag of de ontwikkelaars van generatieve artificiële intelligentie op grond van het auteursrecht ook verplicht zijn om te melden met welke werken van letterkunde, wetenschap of kunst de generatieve artificiële intelligentie is getraind. Het antwoord op die vraag luidt ontkennend. Artikel 25a, derde lid, van de Auteurswet bevat een definitie van tekst- en datamining. Onder «tekst- en datamining» wordt verstaan een geautomatiseerde analysetechniek die gericht is op de ontleding van tekst en gegevens in digitale vorm om informatie te genereren, zoals, maar niet uitsluitend, patronen, trends en onderlinge verbanden. Die definitie, die op de EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt is gebaseerd, is zo ruim geformuleerd dat daaronder naar het zich laat aanzien ook het trainen van artificieel intelligente applicaties met teksten van nieuwsmedia kan ressorteren. Het geven van een authentieke interpretatie is echter niet aan mij, maar uiteindelijk aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorbehouden. Artikel 15o van de Auteurswet regelt in lijn met de voornoemde richtlijn dat het maken van een reproductie van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst in het kader van tekst- en datamining onder twee cumulatieve voorwaarden geen inbreuk maakt op het auteursrecht. Een reproductie is dan dus toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgenden. In de eerste plaats moet degene die de tekst- en datamining verricht rechtmatig toegang hebben tot het werk. In de tweede plaats moet het maken van zo’n reproductie ten behoeve van tekst- en datamining niet door de makers of zijn rechtverkrijgenden uitdrukkelijk op passende wijze zijn voorbehouden. Bronvermelding is dus geen voorwaarde voor het rechtmatig kunnen maken van een reproductie in het kader van tekst- en datamining.
Momenteel wordt in de Europese Unie onderhandeld over een Europese AI-verordening. Binnen de triloogonderhandelingen van de AI-verordening is onderwerp van discussie of en hoe bij door AI gegenereerd materiaal verantwoording moet worden afgelegd over met welke (auteursrechtelijk beschermde) bronnen de data is getraind. Het Europees Parlement heeft een verplichting voorgesteld om aan te geven of de AI-systemen zijn getraind met auteursrechtelijk beschermde werken. Het gaat om een eigenstandige verantwoordingsbepaling die de auteursrechtelijke uitzondering inzake tekst- en datamining nadrukkelijk onverlet laat. Het niet naleven van zo’n eigenstandige verantwoordingsbepaling zou, als die bepaling in de verordening zou worden opgenomen, een onrechtmatige daad kunnen opleveren.
In hoeverre klopt het geschetste beeld dat u het standpunt is toegedaan dat een uitzonderingsbepaling uit de Auteurswet geldt voor hetscrapen(tekst- en datamining) van nieuwsartikelen en andere journalistieke content door tech-bedrijven?2
Artikel 15o van de Auteurswet bevat een uitzondering op het auteursrecht voor tekst- en datamining. Die uitzondering kan door iedereen, dus ook door tech-bedrijven, worden ingeroepen, mits de twee voorwaarden worden nageleefd die aan de inroepbaarheid van de uitzondering worden gesteld. Zoals bij de beantwoording van vraag 1 is aangegeven, moet degene die zich op de beperking beroept in de eerste plaats op rechtmatige wijze toegang tot het auteursrechtelijk beschermde werk hebben verkregen. In de tweede plaats moet de rechthebbende het maken van een kopie van het werk ten behoeve van tekst- en datamining niet uitdrukkelijk op passende wijze hebben voorbehouden.
In hoeverre klopt het dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat hier een andere kijk op heeft en vindt dat het scrapen van auteursrechtelijk beschermd werk niet is toegestaan? Hoe verklaart u deze verschillende visies?
Van een andere kijk op de zaak of een verschil van inzicht tussen de Minister van Economische Zaken en Klimaat en mij is geen sprake. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft opgemerkt dat het auteursrecht onverkort geldt met betrekking tot tekst- en datamining. Het auteursrecht kent de hoofdregel dat voor het maken van een reproductie van een werk van letterkunde, wetenschap en kunst in beginsel telkens voorafgaande toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgenden is benodigd. De toestemming is «in beginsel» vereist, want er kan een uitzondering op het auteursrecht van toepassing zijn. Een voorbeeld van zo’n uitzondering is artikel 15o van de Auteurswet op grond waarvan het maken van een kopie van werk ten behoeve van tekst- en datamining onder bepaalde voorwaarden is toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de rechthebbende. Als de bij de beantwoording van de eerste twee vragen geduide voorwaarden van artikel 15o van de Auteurswet niet worden gerespecteerd is er alsnog sprake van een inbreuk.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat hetscrapen van artikelen die nieuwsmedia achter een betaalmuur hebben geplaatst in strijd is met de Auteurswet, aangezien ook voor de uitzonderingsbepaling van de Auteurswet een voorwaarde hangt van rechtmatige toegang (dus enkel als het werk voor het publiek online vrijelijk beschikbaar is gesteld)?3
De vragenstellers merken terecht op dat alleen een beroep op artikel 15o van de Auteurswet kan worden gedaan als er rechtmatige toegang bestaat tot het werk van letterkunde, wetenschap of kunst dat wordt gereproduceerd in het kader van tekst- en datamining. Dat wil echter niet zeggen dat de bepaling alleen maar kan worden ingeroepen voor tekst- en datamining van werken die online vrij toegankelijk zijn. Ook het scrapen van artikelen die door nieuwsmedia achter een betaalmuur zijn geplaatst, kan onder artikel 15o van de Auteurswet vallen, mits degene die zich op die bepaling beroept rechtmatige toegang tot die artikelen heeft verkregen door daarvoor te betalen. Uiteraard moet ook de andere voorwaarde, dat het auteursrecht niet uitdrukkelijk is voorbehouden door de maker of zijn rechtverkrijgenden, worden nageleefd. Nieuwsmedia die niet willen dat hun achter een betaalmuur geplaatste artikelen worden gebruikt om artificieel intelligente applicaties te trainen, kunnen dus een daartoe strekkend uitdrukkelijk voorbehoud maken en de gebruikers van die artikelen daarop wijzen bij het verlenen van toegang. Daar wordt in toenemende mate gebruik van gemaakt. Het voorbehoud kan ook in de metadata van de nieuwsartikelen worden opgenomen.
Onderschrijft u de conclusie dat het onbeperkt vergaren en verwerken van journalistieke content achter paywalls door grote techbedrijven ten koste gaat van de exploitatie van rechthebbenden? Acht u het wenselijk dat de marktmacht van grote techbedrijven daardoor wordt vergroot ten koste van traditionele media?
Tegen het onbeperkt kunnen vergaren en verwerken van journalistieke content zijn rechthebbenden beschermd via artikel 15o van de Auteurswet, die makers en hun rechtverkrijgenden in staat stelt daaraan desgewenst paal en perk te stellen, in het bijzonder door hen in de gelegenheid te stellen het auteursrecht uitdrukkelijk op passende wijze voor te behouden. De EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt, waar artikel 15o Auteurswet op is gebaseerd, zal in 2026 worden geëvalueerd.
Vermeldenswaardig is voorts dat recent de Europese Digital Markets Act (DMA) van kracht is geworden die (oneigenlijk) gebruik van data door de allergrootste tech-bedrijven (zogeheten poortwachters) moet beteugelen en tot eerlijker marktgedrag van die bedrijven moet leiden. De DMA heeft als doel concurrentie op digitale markten te versterken en meer keuzevrijheid te bieden aan gebruikers. In september 2023 zijn de eerste poortwachters aangewezen. Deze poortwachters moeten binnen zes maanden aan de verboden en verplichtingen uit de DMA voldoen. De DMA bevat onder andere transparantievereisten en verplichtingen tot het hanteren van eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden voor poortwachters.
Hoe kan de maker van een tekst het recht op reproductie voorbehouden (de tweede voorwaarde voor de uitzonderingsbepaling binnen de Auteurswet)?
Artikel 15o van de Auteurswet schrijft in het voetspoor van de EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt op dit specifieke punt voor dat het auteursrecht door de maker of zijn rechtverkrijgenden niet uitdrukkelijke en passende wijze is voorbehouden zoals door middel van machinaal leesbare middelen bij een online ter beschikking gesteld werk. Uit overweging 18 van de voornoemde richtlijn blijkt dat de rechthebbenden specifiek de rechten om reproducties te maken en opvragingen te verrichten ten behoeve van tekst- en datamining op passende wijze kunnen voorbehouden. Bij content die online voor het publiek beschikbaar is gesteld, wordt het voorbehouden van die rechten enkel als passend beschouwd indien hierbij machinaal leesbare middelen worden gebruikt, waaronder metagegevens en de voorwaarden van een website of een dienst. Het voorbehouden van rechten ten behoeve van tekst- en datamining mag dus geen betrekking hebben op andere vormen van gebruik. In andere gevallen dan online gebruik kan het passend zijn om rechten voor te behouden met behulp van andere middelen, zoals contractuele overeenkomsten of een eenzijdige verklaring. Rechthebbenden moeten maatregelen kunnen nemen om te waarborgen dat indien zij de rechten hebben voorbehouden, dit ook wordt nageleefd. Het geven van een authentieke interpretatie van de uitzondering en daarin opgenomen voorwaarden is uiteindelijk aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorbehouden.
Kunt u toelichten in hoeverre de AI Act handvatten biedt om hiertegen op te treden? Wat doet u om het vrijelijk scrapen van nieuwsartikelen aan banden te leggen?
De AI-verordening biedt naar verwachting handvatten om risico’s te voorkomen en te mitigeren die ontstaan door de inzet van AI-systemen die voor een breed scala aan toepassingen kan worden ingezet, de zogeheten General Purpose AI (GPAI), maar lijkt minder geschikt om alle risico’s op schendingen van auteursrecht te adresseren. Hierbij is het wel belangrijk om te vermelden dat de AI-verordening geen afbreuk doet aan het bestaande juridische kader voor het auteursrecht. De Raad en het Europees Parlement hebben voor GPAI een andere aanpak voorgesteld waarover nog overeenstemming moet worden gevonden in de triloog in Brussel. Hiervoor verwijs ik naar de geannoteerde agenda voor de informele Telecomraad.4 Het kabinet vindt het belangrijk dat er eisen worden gesteld GPAI die leiden tot een eerlijke AI-ontwikkelketen. Omdat veel AI wordt ontwikkeld op basis van GPAI, is het noodzakelijk dat andere ontwikkelaars de juiste informatie hebben als ze op een GPAI-systeem voortbouwen. Het kabinet steunt de eis aan aanbieders van GPAI om informatie te geven en ondersteuning te bieden aan aanbieders die voortbouwen op deze GPAI om er een «nieuw» systeem van te maken waardoor ze aan de eisen van de AI-verordening die voor hen gelden kunnen voldoen.
Zoals in het antwoord bij vraag 1 is aangegeven, is binnen de triloogonderhandelingen van de AI-verordening onderwerp van discussie of en hoe bij door AI gegenereerd materiaal verantwoording moet worden afgelegd over met welke (auteursrechtelijk beschermde) bronnen de data is getraind. Het Europees Parlement heeft een aantal aanvullende eisen voorgesteld, waaronder een verplichting om te markeren dat er gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk beschermd materiaal bij het trainen van grote AI-modellen. Dit betreft geen verplichting tot bronverwijzing, maar een samenvatting van het gebruik van trainingsdata dat is beschermd onder het auteursrecht. Deze verplichting zou rechthebbenden beter in staat moeten stellen om te controleren of de voorwaarden worden nageleefd die aan de inroepbaarheid van artikel 15o van de Auteurswet zijn gesteld, aldus het Europees Parlement. Het kabinet zet op dit moment in op goede informatieverplichtingen voor alle GPAI zoals hierboven beschreven, wat naar verwachting al gevolgen zal hebben voor de wijze waarop grote AI-modellen worden getraind. Daarnaast heeft het kabinet conform de motie Dekker-Abdulaziz en Rajkowski,5 zoals ook naar verwezen in de geannoteerde agenda van de informele Telecomraad en het bijbehorend schriftelijk overleg, een mogelijke verdergaande verplichting die zich richt op door AI gegenereerde tekst- of beeldmateriaal waarbij gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk materiaal in de trainingsdata bij het Spaanse voorzitterschap onder de aandacht gebracht. De discussie hierover loopt echter nog. De specifieke risico’s op schendingen van auteursrecht kunnen daarnaast worden meegenomen in de evaluatie van de EU-richtlijn auteursrecht in 2026, wanneer ook de AI-verordening enkele tijd van kracht is en de eerste gevolgen kunnen worden bezien.
Heeft u er kennis van genomen dat de privacywaakhonden van twaalf landen waarschuwingen hebben uitgedeeld aan social mediabedrijven omdat zij datascraping moeten uitbannen? Wat is uw visie hierop? Vindt u dat dit ook in Nederland moet gebeuren?4
Ja, ik heb kennis genomen van de gezamenlijke verklaring die de Australische privacytoezichthouder samen met elf andere gegevensbeschermings- en privacytoezichthouders uit niet-EU landen heeft uitgebracht om scraping op sociale media en andere publiekelijk toegankelijke websites te adresseren. Organisaties dienen volgens de Australische privacytoezichthouder redelijke stappen te nemen om persoonsgegevens te beschermen tegen misbruik, inmenging, verlies, ongeoorloofde toegang en verandering. Ook het beschermen tegen het ongeoorloofd verzamelen van deze gegevens via scraping, zou daaronder vallen.
Ik zie dat ook in EU-verband organisaties die persoonsgegevens verwerken deze gegevens op een passende manier moeten beschermen. Dit wordt geregeld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De AVG telt zes basisprincipes waaraan de verwerking van persoonsgegevens dient te voldoen. De verwerking van persoonsgegevens dient rechtmatig, behoorlijk en transparant te zijn, terwijl ook dient te zijn voldaan aan de beginselen van doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking en integriteit en vertrouwelijkheid (artikel 5 AVG). Het laatstgenoemde beginsel van integriteit en vertrouwelijkheid houdt onder andere in dat de nodige technische of organisatorische maatregelen dienen te worden getroffen om een passende beveiliging van persoonsgegevens borgen. Daarbij noemt dit artikel uitdrukkelijk dat persoonsgegevens moeten zijn beschermd tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking, opzettelijk verlies, vernietiging en beschadiging. In lijn daarmee vereist artikel 32 AVG dat, rekening houdend met de stand van de techniek, de uitvoeringskosten, en de aard de omvang en de context van verwerking en de risico’s, voor de rechten van de betrokkene een op het risico afgestemd beveiligingsniveau moet worden gewaarborgd. Zo kan het noodzakelijk zijn om een procedure in te stellen voor het op gezette tijdstippen testen, beoordelen en evalueren van de doeltreffendheid van de technische en organisatorische maatregelen ter beveiliging van de verwerking (artikel 32 AVG). Welke maatregelen in concrete gevallen zijn vereist – bijvoorbeeld om te beschermen tegen de gevolgen van scraping – vraagt om een risicoanalyse waarin met alle relevante omstandigheden wordt rekening gehouden. Of in concrete gevallen is voldaan aan het vereiste niveau van beveiliging uit de AVG is uiteindelijk aan de onafhankelijke toezichthouder om te beoordelen, in Nederland de Autoriteit Persoonsgegevens.
In hoeverre heeft u reeds uitvoering gegeven aan de motie-Dekker-Abdulaziz en Rajkowski, over het Europees voorzitterschap te verzoeken om watermerken te verplichten bij door AI gegenereerde tekst en beelden?5
In het Commissievoorstel voor de AI-verordening en de raadspositie op die verordening worden gebruikers van deepfaketechnologie verplicht om bekend te maken dat het gegenereerde beeld-, audio- of videomateriaal kunstmatig gegenereerd of bewerkt is. Een dergelijke plicht draagt bij aan het zoveel mogelijk (vooraf) mitigeren van het gevaar dat gemanipuleerd materiaal ten onrechte voor authentiek wordt gehouden. Nederland heeft deze transparantieverplichting in de onderhandelingen in de Raad en in de trilogen met het Europees Parlement gesteund. Een mogelijke verdergaande verplichting die is gericht op door AI gegenereerde tekst-, audio- of beeldmateriaal waarbij gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk materiaal in de trainingsdata, zal door het kabinet bij het Spaanse voorzitterschap onder de aandacht worden gebracht als het onderwerp op de agenda staat.
In hoeverre wordt de ontwikkeling van de kabinetsvisie op generatieve AI beïnvloed door de val van het kabinet?
De ontwikkelingen van de (kabinets)visie op generatieve AI worden voortgezet. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal deze begin 2024 met uw Kamer delen. De opgaven rondom (generatieve) AI zijn te groot om hier als kabinet geen stappen in te zetten tijdens deze demissionaire periode. Daarbij heeft uw Kamer in grote meerderheid gevraagd om deze visie via het steunen van de motie Dekker-Abdulaziz en Rajkowski.8 Daarom is het van belang om een integrale visie neer te leggen die recht doet aan de korte- en lange termijn impact en een handelingsperspectief formuleert waarmee deze technologie op verantwoorde wijze in de samenleving wordt ingebed.
Daarnaast stuurt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer voor het einde van het jaar het voorlopige standpunt inzake de omgang met generatieve AI door Rijksorganisaties. Om tot dit standpunt te komen, is onder andere advies ingewonnen van de Landsadvocaat.
Het artikel ‘Exorcisten ’De Laatste Reformatie’ onder vuur: duiveluitdrijvingen bij kinderen en wegbidden autisme’ |
|
Hatte van der Woude (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Exorcisten «De Laatste Reformatie» onder vuur: duiveluitdrijvingen bij kinderen en wegbidden autisme»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uitvoeren van zogenaamde duiveluitdrijvingen bij kinderen compleet verwerpelijk is, mede vanwege het feit dat hier sprake kan zijn van strafbare feiten zoals mishandeling? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Mensen met ADHD, ADD of autisme ervaren de wereld anders. Dit is niet iets waar iemand van genezen kan worden door bijvoorbeeld duiveluitdrijvingen. Het is schrijnend dat er jongeren en/of ouders met kinderen met autisme zijn die hun situatie als zwaar ervaren en het gevoel of de overtuiging hebben dat ze van autisme moeten worden genezen door middel van duiveluitdrijvingen.
Het baart mij ook zorgen, want kinderen kunnen schade ondervinden als gevolg van deze praktijken. Als dat het geval is, is dat zeer onwenselijk. Kinderen moeten gezond en veilig kunnen opgroeien. Deze praktijken kunnen onder specifieke omstandigheden worden beschouwd als kindermishandeling en deze kunnen mogelijk ook strafbaar zijn. Hiervan kan aangifte worden gedaan bij de politie, waarna het Openbaar Ministerie onderzoekt of sprake is van strafbaar handelen.
Is bekend wat de psychische en lichamelijk gevolgen hiervan zijn voor kinderen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
In algemene zin zal de schade die kan ontstaan door genezingspraktijken door duivelsuitdrijving afhankelijk zijn van wat die praktijken inhouden en de verdere omstandigheden waarin het kind leeft en opgroeit. Ik ben niet voornemens dit nader te onderzoeken.
Waar kunnen kinderen of mensen in hun omgeving die zich zorgen maken, terecht die melding willen maken van een soortgelijk incident?
Wanneer er vermoedens zijn van kindermishandeling, lichamelijk of geestelijk, is het van groot belang dat men contact opneemt met Veilig Thuis voor advies of het doen van een melding. Professionals moeten bij een vermoeden de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling hanteren. Bij mogelijk strafbare feiten stemt Veilig Thuis af met de politie en doet zo nodig melding of aangifte. Indien er (mogelijk) sprake is van strafbare feiten kunnen mensen ook direct terecht bij de politie voor het doen van een melding of aangifte.
Waar kunnen kinderen terecht die hulp of zorg nodig hebben naar aanleiding van een mogelijk traumatische ervaring met duiveluitdrijvingen?
Kinderen en jongeren met psychische klachten, bijvoorbeeld naar aanleiding van een traumatische ervaring door duiveluitdrijving, kunnen in eerste instantie terecht bij hun huisarts, een lokaal wijkteam en vervolgens bij de geestelijke gezondheidszorg (jeugd GGZ). Samen met de jongere wordt bekeken welke hulp er nodig is. Daarnaast kunnen kinderen en jongeren telefonisch of via chat terecht bij de Kindertelefoon of MIND Korrelatie.
Deelt u de mening dat autisme niet iets is waar kinderen van hoeven te genezen? Zo ja, kunt u zich hierover uitspreken? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik volledig: autisme is niet iets waar iemand van genezen kan of zou hoeven worden.
Hoe ziet de Nederlandse tak van «De Laatste Reformatie» er uit? Wat is de huidige omvang van deze organisatie in Nederland? Hoeveel Nederlanders zijn lid van deze organisatie en kunt u inzicht geven in de financiering van deze organisatie? In hoeverre is deze organisatie gelieerd aan andere Nederlandse christelijk religieuze organisaties?
Het is niet aan de Rijksoverheid om toezicht te houden op religieuze groeperingen in Nederland. Op de website van de Laatste Reformatie publiceert de stichting de jaarverslagen. Het is ons onbekend in hoeverre de organisatie bijeenkomsten organiseert in andere Europese landen.
Hoe verhoudt de Nederlandse tak van De Laatste Reformatie zich tot de Europese organisatie? In hoeverre worden in andere Europese landen activiteiten georganiseerd door bovenstaande organisatie? Welke juridische stappen jegens De Laatste Reformatie zijn in andere Europese landen reeds gezet? In hoeverre is er onderling contact tussen lidstaten over de ontwikkeling van bovengenoemde organisatie?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om, eventueel in Europees verband, met collega’s in landen als Australië, in contact te treden om te bezien welke maatregelen hier te nemen zijn, die daar al zijn afgekondigd?
Zoals eerder aangegeven ben ik, gelet op de vrijheid van religie en levensovertuiging én van de vrijheid van meningsuiting, niet voornemens om te onderzoeken welke juridische maatregelen mogelijk zijn. Uiteraard heeft de overheid een rol wanneer er sprake is van (een vermoeden van) kindermishandeling, al dan niet bij strafbare feiten. Het is daarom belangrijk dat als er vermoedens zijn van (strafbare) kindermishandeling, lichamelijk of geestelijk, mensen een melding doen bij Veilig Thuis of de politie zodat zij dit nader kunnen onderzoeken en indien noodzakelijk vervolgstappen kunnen nemen.
Heeft de Nederlandse overheid al visa verstrekt voor leiders van «de laatste reformatie» om in Nederland hun boodschap te verkondigen en is het mogelijk hen in de toekomst een inreisverbod op te leggen?
Over individuele gevallen doe ik geen uitspraken. In algemene zin kan worden gesteld dat een visum alleen kan worden geweigerd of ingetrokken indien een persoon een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of de openbare orde. Dit geldt ook voor het opleggen van een inreisverbod.
Wat kunt u doen om kinderen hiertegen te beschermen? In hoeverre kunt u bestaande juridische instrumenten hier inzetten?
Indien sprake is van kindermishandeling, de veiligheid van kinderen in het geding is of hun ontwikkeling ernstig wordt bedreigd zijn de bestaande instrumenten voor de aanpak van kindermishandeling en ten aanzien van kinderbeschermingsmaatregelen van toepassing.
Zou de wet toezicht op informeel onderwijs het eenvoudiger maken om in te grijpen in een situatie zoals hierboven geschetst? Zo ja, op welke wijze? Zo nee waarom niet? Kunt u deze wet zo snel mogelijk aan de Kamer doen toekomen?
Voor zover ik kan opmaken uit het artikel gaat het hier niet om informeel onderwijs. De voorgenomen wet zou ingrijpen dan ook niet mogelijk maken. De beoogde indiening van de wet informeel onderwijs door de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs zal naar verwachting bij uw Kamer zal plaatsvinden in de eerste helft van 2024.
Zijn er nog andere organisaties bij u bekend die soortgelijke zogenaamde uitdrijvingen uitvoeren bij kinderen? Zo ja, welke? In hoeverre en op welke wijze kunt u ingrijpen bij deze organisaties?
Helaas is mij enkele maanden geleden een andere organisatie bekend geworden die op basis van gebedsgenezing kinderen met autisme claimt te kunnen genezen. Hierover heeft uw Kamer vragen gesteld die zijn beantwoord.2
Hoe staat het met de uitvoering van het toegezegd onafhankelijk onderzoek naar de aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland? Is het onderzoek inmiddels afgerond en wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, deelt u gezien bovenstaande berichtgeving de noodzaak en urgentie om dat alsnog te doen?
Er is mij geen toezegging op dit terrein bekend en op dit moment bestaat geen voornemen onderzoek te doen naar aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland.
De conclusies van het inspectierapport ‘vernietiging adoptiedossiers’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u het ermee eens dat ten aanzien van de vernietiging van de dossiers «onvoldoende zorgvuldig» handelen zoals omschreven door het ministerie, de lading voor de slachtoffers niet dekt en dat onzorgvuldig, gebrekkig en ook onwettig passender is?
Tegelijk met de antwoorden op deze vragen heeft uw Kamer mijn beleidsreactie op het inspectierapport «vernietiging adoptiedossiers» ontvangen. Graag verwijs ik voor mijn appreciatie naar deze brief.
Erkent u dat aan de nu volwassen geadopteerden wiens dossier is vernietigd, onherstelbare immateriële schade is toegebracht door de Staat?
Het is pijnlijk dat de geadopteerden die het betreft als gevolg van de vernietiging niet meer met eigen ogen kunnen zien wat er in deze documenten ten aanzien van hun adoptieprocedure stond opgenomen. Het is belangrijk te vermelden dat er geen informatie over geadopteerden zelf verloren is gegaan met de vernietigingen in 1983 en 1999. Het betreft hoofdzakelijk informatie over de aspirant-adoptief ouders. In een enkel geval bevatte het dossier ook inreisgegevens van de geadopteerde, zoals bijvoorbeeld een Machtiging Voorlopig Verblijf. Op die inreisgegevens stond geen afstammingsinformatie van het kind. Daarop stond vaak alleen de voornaam van het kind, soms in combinatie met achternaam van aspirant-adoptiefouders. Dit gegeven neemt niet weg dat ik graag had gezien dat de geadopteerden deze documenten zelf hadden kunnen inzien en dat ik me kan voorstellen hoe hard deze boodschap kan overkomen in het vaak moeilijke traject dat een geadopteerde al doorloopt om zijn of haar afkomst te achterhalen.
Erkent u dat inreisgegevens, die de oorspronkelijke namen bevatten van de geadopteerden, emotionele en gevoelsmatige grote waarde gehad konden hebben voor geadopteerden en dat geadopteerden recht hebben op deze informatie?
Ik kan me voorstellen hoe belangrijk het is om je oorspronkelijke naam te kennen in een zoektocht naar afstammingsinformatie. Graag herhaal ik dat de dossiers die zijn vernietigd slechts in een enkel geval inreisgegevens van een geadopteerde bevatte, zoals bijvoorbeeld een Machtiging Voorlopig Verblijf. Op die inreisgegevens stond geen afstammingsinformatie van het kind.
Klopt het dat in tegenstelling tot eerdere berichtgeving van u, de juridische grondslag voor het bewaren van gegevens niet sinds 1999 maar pas sinds 2006 van kracht is omdat toen pas de selectielijst voor de Centrale Autoriteit (CA) is begonnen?
Het klopt dat de nieuwe selectielijst formeel pas sinds 2006 van kracht is. In de praktijk zijn er echter, zoals ik ook aan uw Kamer heb gemeld, vooruitlopend op de komst van deze nieuwe lijst al vanaf 2000 geen dossiers meer vernietigd.
Kunt u ingaan op de recent verschenen brief van het Expertisecentrum Interlandelijke Adoptie (INEA) waarin suggesties worden gedaan voor financiële compensatie als wel gratis psychologische ondersteuning?1
Ik ben bekend met deze brief. Hierin doet INEA een oproep om extra, veelal financiële, ondersteuning aan geadopteerden.
Al eerder heb ik met uw Kamer gesproken over het bieden van financiële ondersteuning. In navolging op de aanbeveling van de commissie Joustra is er in 2021 voor gekozen om geen individuele tegemoetkomingen te verstrekken maar duurzaam te investeren in ondersteuningsaanbod met de komst van een expertisecentrum voor interlandelijke adoptie.2 Daarnaast is een subsidieregeling opgesteld, om naast dit centrum ook belangenorganisaties voor interlandelijk geadopteerden de mogelijkheid te bieden hun organisatie en diensten te versterken.
INEA is dit voorjaar geopend en vormt één centraal loket waar kennis samenkomt en diensten worden aangeboden voor iedereen met vragen over identiteit, nazorg, erkenning en adoptievraagstukken. Deze diensten zijn zorgvuldig uitgedacht in afstemming met onder andere geadopteerden zelf en ook belangenorganisaties voor interlandelijk geadopteerden en kunnen kosteloos bij INEA worden afgenomen. De diensten zien op begeleiding bij het krijgen van toegang tot en inzage in dossiers, hulp bij zoektochten naar afstammingsinformatie, psychosociale ondersteuning en het ontsluiten van juridische kennis
Ik vind het belangrijk dat allereerst de diensten, die nu nog in opbouw zijn, verder geoperationaliseerd worden. Zodat de beoogde ondersteuning ook daadwerkelijk van de grond komt en wordt ervaren door geadopteerden, adoptieouders en (biologische) familie, die bij INEA aankloppen. Ik voer periodiek overleg met INEA om de voortgang te volgen en ook de ervaringen van INEA in hun contact met de doelgroep te vernemen. In de reguliere jaargesprekken bespreek ik daarnaast in hoeverre het aanbod van INEA in de praktijk voorziet in de ondersteuningsbehoeften die leven onder de doelgroep. Ik zie dan ook geen aanleiding om op dit moment te spreken over andere dan wel aanvullende (financiële) ondersteuning.
Wat vindt u van het advies van geadopteerden en INEA om psychologische ondersteuning voor geadopteerden te verbeteren, zoals door het bekostigen van specialistische hulp en hulpverlening?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Wat vindt u van het advies van geadopteerden en INEA om de juridische ondersteuning de komende jaren sterk te verbeteren in de vorm van juridische bijstand en aanspraak op een schadefonds
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Wat vindt u van het advies van geadopteerden en INEA onder andere om de rechten van geadopteerden sterk te verbeteren zoals het makkelijk wijzigen van de geboortenaam en plaats en het herroepen van adopties?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Waarom valt het individuele recht tot het zoeken van de identiteit niet tot een taak van de Staat terwijl interlandelijke adopties tegelijkertijd wel worden gefinancierd en gesubsidieerd?
Het is niet zo dat interlandelijke adopties worden gefinancierd door de Staat. Interlandelijk adoptie is primair een financiële aangelegenheid van de aspirant-adoptief ouders zelf.
In de reactie van mijn voorganger op het rapport van de commissie Joustra is aangegeven dat de overheid met het oog op de uitkomsten van het onderzoek wel een morele verantwoordelijkheid voelt om geadopteerden te ondersteunen in de zoektocht naar hun afkomst. Zoals ook uitgebreid met uw Kamer besproken, heeft dit geleid tot het oprichten van het expertisecentrum (INEA), in lijn met de aanbeveling van Commissie Joustra zelf. In het antwoord op vraag 5 staat beschreven dat INEA één centraal loket vormt waar kennis samenkomt en diensten worden aangeboden voor iedereen met vragen over identiteit, nazorg, erkenning en adoptievraagstukken Daarnaast is een subsidieregeling opgesteld, waarmee belangenorganisaties voor interlandelijk geadopteerden hun aanbod kunnen versterken voor het ondersteunen van geadopteerden, ook bij het organiseren van rootsreizen in klein verband
Voldoet het huidige bestuur van de Klachtencommissie Vergunninghouders Interlandelijke Adoptie (KVIA) zelf wel aan de huidige reglementaire eisen aangezien zij momenteel maar bestaat uit drie bestuursleden?
Het klopt dat deze Klachtencommissie op dit moment uit drie leden bestaat en daarmee niet voldoet aan het huidige reglement, dat voorschrijft dat de commissie uit vijf leden bestaat. Dit is niet van invloed op de behandeling van individuele klachten. Bij deze klachtencommissie worden individuele klachten door drie leden behandeld, zoals vaker de regel is bij klachtencommissies.
Ook in het aangescherpte systeem voor interlandelijke adoptie is een klachtenregeling vereist waar aspirant adoptiefouders terecht kunnen bij klachten over de bemiddeling. Op dit moment wordt bekeken wat een passende invulling is, onder andere in het licht van de komst van de centrale bemiddelingsorganisatie en het beperkt aantal landen van waaruit nog geadopteerd kan worden. De huidige klachtencommissie blijft in de tussentijd actief maar aldus in beperkte samenstelling.
Waar kunnen klagers vervolgens terecht wanneer hun klacht niet wordt behandeld, ongegrond wordt verklaard of de vergunninghouder het advies naast zich neerlegt?
De rechtsrelatie tussen aspirant adoptiefouders en de vergunninghouder waar zij zich hebben ingeschreven voor bemiddeling, wordt beheerst door het civiele recht. Er is sprake van een civielrechtelijke dienstverleningsovereenkomst. Als een aspirant adoptiefouder ontevreden is over de geleverde diensten of de behandeling, dan kan dit desgewenst aan de rechter worden voorgelegd.
Welke rol speelt de overheid als de KVIA een advies uitbrengt waarbij de vergunninghouder gevraagd wordt de fouten te herstellen maar dit vervolgens niet doet?
De rol van de overheid is hierin beperkt. De overheid beoordeelt in algemene zin of een vergunninghouder voldoet aan de eisen die bij of krachtens de wetgeving aan hen worden gesteld. Dat betreft ook de eisen die in de vergunning of in het Kwaliteitskader vergunninghouders zijn opgenomen. Bij deze beoordeling kunnen ook klachten die zijn ingediend bij de Klachtencommissie Vergunninghouders Interlandelijke Adoptie (KVIA) en de wijze waarop de vergunninghouder hiermee is omgegaan worden betrokken. In dat geval zal hierover het gesprek worden aangegaan met de betreffende vergunninghouder.
Wat is de precieze rol van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voor geadopteerden als het aankomt op het halen van het recht en klachten?
De Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op de kwaliteit van de bemiddeling in algemene zin en heeft geen rol bij individuele klachtafhandeling.
Bent u in het licht van de conclusies van het inspectierapport bereid om de volledige kosten te betalen voor de fouten die gemaakt zijn door het ministerie, zoals ook wordt gevraagd door Stephanie Dong-Hee Kim2
Het is pijnlijk dat geadopteerden niet met eigen ogen kunnen zien welke informatie in het dossier was opgenomen. Door de vernietiging kan informatie over adoptiefouders verloren zijn gegaan. Ik wil echter nogmaals benadrukken dat de dossiers die zijn vernietigd geen kindgegevens bevatten, met uitzondering van in een enkel geval de voornaam. Ik realiseer me dat inzicht in het verloop van de gehele procedure voor geadopteerden belangrijk kan zijn. Mevrouw vraagt om compensatie voor geadopteerden voor geleden schade dan wel te maken kosten bij het herstellen van de achternaam dan wel het verkrijgen van een paspoort vanuit het geboorteland. Zoals meermaals met uw Kamer is besproken, is er in lijn met de aanbevelingen van commissie Joustra voor gekozen om te investeren in ondersteuningsaanbod, onder andere met de komst van INEA, waar geadopteerden nu en in de toekomst profijt van hebben. De diensten zijn kosteloos en er wordt maatwerk geleverd. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Waarom valt stichting Wereldkinderen momenteel niet onder de Archiefwet gezien het feit dat door onder andere de KVIA, de vergunninghouder als overheidsinstantie wordt gezien en zij door uzelf als bestuursorgaan worden beschouwd?
De Archiefwet geldt alleen als sprake is van een overheidsorgaan. Een overheidsorgaan is een orgaan van rechtspersonen die krachtens publiekrecht is ingesteld, of een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed. Vergunninghouders zijn niet krachtens publiekrecht ingesteld. Voorts zijn zij niet met openbaar gezag bekleed, en kunnen daarom niet als overheidsorgaan of bestuursorgaan worden aangemerkt. De Archiefwet is dan ook niet op de stichting van toepassing.
Kunt u een stand van zaken geven van de plannen die het kabinet heeft om bepaalde taken en verantwoordlijkheden bij stichting Wereldkinderen neer te leggen?
Wereldkinderen heeft een voorstel ingediend voor de vorming van de nieuwe centrale bemiddelingsorganisatie (CBO), dit voorstel is geselecteerd. Het voorstel behelst het oprichten van een nieuwe organisatie. Stichting Wereldkinderen levert een inhoudelijk bijdrage tot aan de oprichting, vanuit de inhoud van het ingediende voorstel, maar zal zelf de stichting niet oprichten. Stichting Wereldkinderen zal met de uitkomst van deze procedure aldus geen doorstart maken en net als de andere huidige vergunninghouders de werkzaamheden gaan afbouwen en overdragen naar deze nieuwe stichting. Een externe kwartiermaker werkt op dit moment aan de oprichting van deze nieuwe stichting. Er worden dus geen nieuwe taken en verantwoordelijkheden bij de Stichting Wereldkinderen neergelegd.
Op welke manier wordt stichting Wereldkinderen gecontroleerd door het ministerie ten aanzien van hun werkzaamheden?
Alle huidige vier vergunninghouders worden op gelijke wijze gecontroleerd ten aanzien van hun werkzaamheden. De controle vindt plaats bij de uitvoering van de dagelijkse adoptiepraktijk door de Centrale Autoriteit. Daarnaast leggen de vergunninghouders ieder jaar verantwoording af door middel van een jaarverslag. Tevens wordt bij een aantal formele momenten gecontroleerd zoals bij de verlenging van de vergunning.
Bent u het ermee eens dat bij een wens van de geadopteerde, Wereldkinderen het volledige dossier, zonder enig bestaand onderscheid tussen ouderdeel en kindsdeel aan de geadopteerde moet verstrekken?
Elke organisatie die adoptiedossiers beheert moet voldoen aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De AVG is een Europese verordening die de privacy van alle burgers beschermt. Dus niet alleen van geadopteerden, maar ook van de adoptieouders. Ik verwacht van vergunninghouders dat zij de AVG naleven.
Waarom wordt er bij het Nationaal Archief de werkwijze betreffende inreisgegevens en aanhangende documenten gehanteerd dat een kopie ontvangen niet mogelijk is tenzij hier gegronde redenen voor zijn?
Het maken van kopieën van beperkt openbare archiefstukken is zeer beperkt mogelijk. Zo worden kopieën verstrekt als documenten nodig zijn als juridisch bewijsstuk. Ook in het geval een document, zoals een foto of handgeschreven brief, van grote persoonlijke of emotionele waarde is voor de aanvrager kan middels een belangafweging worden besloten tot het verstrekken van een kopie. Het Nationaal Archief dient echter de reden van de openbaarheidsbeperking, veelal de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de personen die in de archieven voorkomen, te respecteren. Het maken van kopieën doorkruist in veel gevallen het belang van bescherming van persoonsgegevens, wat reden is om geen kopieën te verstrekken.
Heeft een geadopteerde per se een geboortecertificaat nodig om gegevens in de basisadministratie te kunnen wijzigen?
Het ligt eraan wat er gewijzigd dient te worden en welk document daar dan voor nodig is. Dit wordt per geval door de afdeling burgerzaken bij de gemeente bekeken.
Bent u het ermee eens dat weliswaar de vernietiging van de dossiers niet kan worden teruggedraaid, maar het wel heel belangrijk is om na te denken over compensatie voor slachtoffers van het Nederlandse beleid omtrent adoptie?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Bent u het eens met de uitspraak dat het belang van het kind te allen tijden moet prevaleren boven dat van de adoptieouders en ziet u dit vervolgens voldoende gewaarborgd in de huidige wet en regelgeving of ziet u hierin ook ruimte voor verbetering?
Elk kind moet in een liefdevol gezin kunnen opgroeien, het liefst in de eigen omgeving en cultuur, met de biologische familie dichtbij. Waar dit echt geen optie is, kan interlandelijke adoptie uitkomst bieden. In mijn besluit om onder voorwaarden door te gaan met interlandelijke adoptie is het belang van het kind te allen tijde uitgangspunt. Ik heb dit in mijn Kamerbrieven van 2022 nader uiteengezet. Daarbij heb ik ook aangegeven dat niet alle risico’s volledig zijn uit te bannen. Maar elke maatregel om dit risico verder te beperken neem ik met het oog op het belang van het kind. Daarom herzien we het gehele systeem, versterken we het toezicht, richten we een centrale bemiddelingsorganisatie op en is er een landenselectie uitgevoerd.
Erkent u dat geadopteerden die in de periode 1967–1998 geadopteerd zijn, in het merendeel van de gevallen, al lange tijd en soms decennialang, op eigen kosten en in eigen tijd wanhopig op zoek zijn naar hun identiteit en familie?
Het zoeken naar identiteit en familie is voor veel geadopteerden een tijdrovende exercitie. Met de komst van INEA worden interlandelijk geadopteerden op weg geholpen en ondersteund gedurende de zoektocht. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u toezeggen per direct te stoppen met het doorprocederen tegen interlandelijk geadopteerden?
Ik besef dat het procederen tegen de Staat betrokkenen zwaar kan vallen. De Staat gaat hier zeker niet lichtzinnig mee om. Ten aanzien van iedere aansprakelijkstelling geldt dat zorgvuldig wordt bezien of er naar het oordeel van de Staat grondslag is voor het nemen van aansprakelijkheid in het individuele geval, op grond van het destijds geldende recht. Voor zover de Staat hier geen grondslag voor ziet en er wordt vervolgens door betrokkene een civiele procedure aangespannen, zal de Staat ook verweer voeren in de procedure. Ik zie geen aanleiding om niet langer verweer te voeren in de thans lopende procedures.
Wat bent u concreet voornemens om het overheidstoezicht op vergunninghouders in hun handelen met betrekking tot archivering, bewaring, vernietiging en inzagerechten en -procedures ten behoeve van volwassen geadopteerden en hun erfgenamen duurzaam wettelijk te borgen?
Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer in het schriftelijk overleg van 23 november 2020 heeft laten weten zal de verlenging van de wettelijke bewaartermijn bij vergunninghouders onderdeel zijn van de nieuwe adoptiewet die de Wobka zal vervangen.4 Ook de huidige bepalingen in de Wobka die gaan over dossiervorming en inzage zullen daarbij opnieuw bekeken worden. Het recht op afstammingsgegevens zal hierin expliciete aandacht krijgen. De voorbereidingen van die wetswijziging zijn gaande. Daarnaast blijft de AVG ook van toepassing zijn op adoptieprocedures.
Op welke manier wordt invulling gegeven aan de bevindingen van het rapport van de Commissie Joustra en de VN-verklaring over illegale interlandelijke adoptie en in hoeverre wordt er samengewerkt met diplomatieke vertegenwoordigingen in en van landen waarbij sprake was van misstanden, zoals uit Bangladesh, Brazilië Chile, Colombia en Zuid-Korea?
Zoals bekend wordt naar aanleiding van het rapport van de Commissie Joustra het systeem voor interlandelijke adoptie strikter gereguleerd. Met versterkt toezicht op de gehele keten, met een centrale bemiddelingsorganisatie die in de plaats komt van de huidige vergunninghouders en met adoptie uit slechts een beperkt aantal zorgvuldig geselecteerde landen. Vanuit de doelstelling om de kans op misstanden te verkleinen. Daarnaast is vanuit het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie als uitwerking van het Haags Adoptieverdrag de toolkit «illicit practices» ontwikkeld waarmee internationaal misstanden zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Deze toolkit wordt door overheden en zo ook door de Centrale Autoriteit gebruikt. Voor de landen waaruit Nederland in het verleden heeft geadopteerd, geldt dat INEA met behulp van partners in de landen van herkomst en met belangenorganisaties interlandelijke adoptie te ondersteunen bij het krijgen van antwoorden op vragen van geadopteerden over hun adoptie en afkomst.
Kunt u aangeven wanneer er precies een reactie zal komen vanuit het kabinet over de conclusies van het inspectierapport «vernietiging van adoptiedossiers» en kunt u deze vragen nog voor deze tijd beantwoorden?
Gezien de omvang van de vragen en het streven naar het zorgvuldig beantwoorden hiervan is het niet gelukt de antwoorden eerder te verzenden dan de beleidsreactie, die uw Kamer gelijktijdig met deze beantwoording ontvangt.
De plaatsing uit de Extra Beveiligde Inrichting van een van de grootste criminele kopstukken van Nederland |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat vindt u ervan dat een van de grootste criminele kopstukken van Nederland, Rico de Chileen, uit de EBI is geplaatst?
Ik ga niet in op individuele gevallen.
Wat vindt u van plaatsing uit de EBI van criminele kopstukken die tot de absolute top behoren?
Gedetineerden worden op grond van plaatsingscriteria geplaatst in een regime. Voor de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) geldt dat ieder jaar opnieuw wordt beoordeeld of de gedetineerde voldoet aan de plaatsingscriteria. Bij deze beoordeling wordt onder meer gekeken naar informatie van politie, Openbaar Ministerie en van de Penitentiaire Inrichting (PI) zelf. Daarbij kan de gedetineerde in beroep gaan wanneer deze het niet eens is met het besluit tot verlenging van het verblijf in de EBI. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) neemt een dergelijk beroep in behandeling en toetst of de voorhanden informatie actueel, betrouwbaar en concreet is.
Welke risico’s ziet u bij een dergelijke uitplaatsing?
Risico’s bij uitplaatsing dienen per individuele gedetineerde in kaart te worden gebracht. Hoewel risico’s nooit helemaal uit te sluiten zijn blijkt uit het antwoord op vraag 2 dat voorafgaand aan een (over)plaatsing een grondige afweging gemaakt wordt van belangen. De informatie hiervoor is onder meer verkregen van politie, het Openbaar Ministerie en de PI. Op basis daarvan wordt een beslissing genomen. Uitplaatsing betekent dan ook niet dat de monitoring op de gedetineerde stopt.
Een gedetineerde kan in beroep gaan tegen een selectieadvies bij de RSJ. De RSJ toetst het besluit van de selectiefunctionaris. Indien het beroep gegrond wordt verklaard dient de selectiefunctionaris een nieuwe beslissing nemen. Het is mogelijk om de motivatie van de eerdere beslissing aan te vullen en opnieuw te besluiten tot plaatsing in de Extra Beveiligde Inrichting.
Bent u ervan overtuigd dat een Afdeling Intensief Toezicht, gelet op de vele toegestane contactmomenten ten opzichte van de EBI, de risico’s op voortgezet crimineel handelen bij een crimineel kopstuk voldoende wegneemt? Zo ja/nee, waarom?
Het primaire doel van de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) is het voorkomen van voortgezet crimineel handelen. Deze kleinschalige afdelingen zijn toegerust op het wegnemen van dit risico. Het regime is ingericht op controle en toezicht. Boven op de standaard maatregelen is er tevens ruimte voor maatwerk. Per individuele gedetineerde kunnen extra beperkende maatregelen worden opgelegd, waaronder een verdere beperking in de contacten met buiten.
Daarnaast is een wetsvoorstel om de Penitentiaire beginselenwet op een aantal punten aan te passen ingediend.1 Hiermee wordt o.a. een bevelsbevoegdheid voor het nog verdere beperken van communicatiemogelijkheden van individuele gedetineerden gerealiseerd. Dit zal ingezet worden bij aanwijzingen van ernstige gevaarzetting voor de openbare orde en veiligheid in relatie tot een gedetineerde. Ook levensbedreigende of ernstig intimiderende activiteiten die vanuit detentie worden ondernomen kunnen aanleiding zijn voor een dergelijk bevel. Hiermee wordt een extra mogelijkheid gecreëerd om gedetineerden die geplaatst zijn in de EBI of op de AIT vergaand te beperken in hun mogelijkheden om te communiceren met de buitenwereld.
Waarom vindt u het grote verschil tussen een EBI-regime en een AIT-regime acceptabel?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de redenering dat nieuwe relevante informatie nodig is om een gedetineerde langdurig in de EBI te detineren in het licht van de omstandigheid dat de EBI juist bedoeld is om voortgezet crimineel handelen en ontsnappingen te voorkomen?
Op vaste momenten wordt getoetst of het verblijf van een gedetineerde op de EBI gegrond is. Dit wordt gedaan aan de hand van vier criteria om te bepalen of de gedetineerde vluchtgevaarlijk is of een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. De frequentie van deze toetsing is vorige jaar aangepast van zes naar twaalf maanden door een aanpassing van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (RSPOG) in december 2022.2 Met deze langere termijn ontstaat er meer tijd voor dossieropbouw vanuit de politie en het Openbaar Ministerie en het monitoren van gedrag van de gedetineerde door de medewerkers van de EBI.
Voor deze jaarlijkse toetsing wordt informatie opgevraagd bij het Openbaar Ministerie en het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP). Gedragingen die geobserveerd worden in de EBI kunnen hier onderdeel van uitmaken. Het gaat daarbij niet alleen om gedragingen die wijzen op voortgezet crimineel handelen, maar om het totale beeld van de gedetineerde. Verder wordt niet alleen direct naar de gedetineerde zelf gekeken, ook vanuit zijn netwerk kan nieuwe, relevante informatie vernomen worden die invloed heeft op het besluit van de selectiefunctionaris.
Daarnaast is in de RSPOG een mogelijkheid tot plaatsing op de d-grond in de EBI gecreëerd. Deze stelt de selectiefunctionaris in staat om te besluiten tot verlenging wanneer een gedetineerde een algemeen gevaar vormt voor de openbare orde en veiligheid. Deze gemeengevaarlijkheid kan worden ontleend aan de feiten waarvoor een verdenking bestaat of een veroordeling heeft plaatsgevonden, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan of aan de persoonlijkheid van de gedetineerde. Hiermee is het mogelijk om het verblijf op de EBI te verlengen op basis van informatie die terug te voeren is tot de veroordeling van de gedetineerde. Voor plaatsingsbesluiten op basis van de d-grond is dus niet steeds nieuwe informatie nodig. Enkel wanneer het strafrestant van de gedetineerde anderhalf jaar of minder bedraagt vervalt deze d-grond.
Ik wil graag benadrukken dat we te maken hebben met een complexe doelgroep. Dat vraagt om continue monitoring van beleid, wet- en regelgeving. Onder meer op basis van signalen uit de uitvoering kijk ik naar oplossingen voor eventuele knelpunten. Zo nodig wordt het beleid aangepast.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat criminele kopstukken vanuit detentie op geen enkele wijze criminele boodschappen naar buiten kunnen sturen indien zij niet in de EBI zijn gedetineerd?
Het is de missie van dit kabinet om hard op te treden tegen georganiseerde criminaliteit, ook tijdens detentie en berechting. We zetten, op meerdere fronten, grote stappen in de goede richting. Zo is eind 2021 met alle betrokken ketenpartners de Taskforce «aanpak georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting» opgericht. In de aanpak zijn al veel maatregelen getroffen en in gang gezet om te voorkomen dat hoogrisico-gedetineerden tijdens hun detentie door kunnen gaan met criminele activiteiten.
Daarbij passen we wet- en regelgeving aan, bouwen extra beveiligde faciliteiten en werken hard aan de veiligheid en weerbaarheid van onze medewerkers. De bureaus inlichtingen en veiligheid (BIV) in het gevangeniswezen laten zien dat het hebben van een goede informatiepositie hierbij essentieel is. Momenteel wordt de mogelijkheid tot het oprichten van de Detentie Intelligence Unit onderzocht.3 Een dergelijke unit zal bijdragen aan de informatiepositie van de betrokken ketenpartners.
Verder heeft het hierboven genoemde wetsvoorstel, met aanpassing van de Penitentiaire beginselenwet, in het bijzonder betrekking op deze hoog risico-gedetineerden. Met deze wijziging kan ik dankzij een bevelsbevoegdheid besluiten de communicatiemogelijkheden nog verder beperken, zal er visueel toezicht plaatsvinden op de advocatuur en mogen gedetineerden in de EBI en AIT zich laten bijstaan door maximaal twee rechtsbijstandsverleners.