De dreigende kaalslag in de huursector in Rotterdam |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Rotterdam de omvang van de sociale huursector wil verminderen met 20.000 woningen, door sloop of grondige renovatie waardoor de huurprijs boven de liberalisatiegrens uit zal komen? Bent u betrokken bij deze plannen? Is er met u overleg gevoerd?1
Ik heb de concept-woonvisie van de gemeente Rotterdam ontvangen en er kennis van genomen dat Rotterdam deze medio 2015 voor consultatie heeft opengesteld. Het is niet mijn rol om inhoudelijk op de plannen te reageren. In het kader van de herziene Woningwet is het aan de gemeente om een woonvisie op te stellen en dit met lokale partijen af te stemmen. Volgens informatie van de gemeente Rotterdam zal de woonvisie hierna nog in de gemeenteraad worden besproken. Vervolgens is het aan de in Rotterdam werkzame corporaties om naar redelijkheid bij te dragen aan het beleid zoals opgenomen in de vastgestelde woonvisie. Vervolgens worden er prestatieafspraken gemaakt tussen gemeente, corporaties en huurders.
In de concept-woonvisie heeft de gemeente Rotterdam opgenomen om in de periode tot 2030 36.000 woningen in het midden- en hoge segment toe te voegen door 26.000 nieuwbouwwoningen toe te voegen (huur en koop) en voor 10.000 bestaande goedkope huurwoningen een meer marktconforme huur te vragen, zodat deze in het middensegment kunnen worden verhuurd. Daarnaast is in de concept-woonvisie beoogd dat 10.000 goedkope huurwoningen worden gesloopt.
De gemeente Rotterdam kiest in de concept-woonvisie voor een afbakening van middenhuur bij een maandhuur van € 618,24, de hoogste aftoppinggrens. Daarbij wordt het segment € 618,24 – € 710,68 het lage middensegment genoemd. De 20.000 genoemde woningen worden niet allemaal boven de liberalisatiegrens gebracht, maar blijven voor een deel beschikbaar voor de inkomensdoelgroep van corporaties. In de concept-woonvisie zijn geen streefgetallen per segment (lage middenhuur, hoge middenhuur) geformuleerd. De gemeente Rotterdam heeft mij laten weten van plan te zijn dit bij het maken van de prestatieafspraken nader met partijen in te vullen.
Hoe verklaart u dat de wethouder in het artikel stelt dat 124.000 huishoudens aanspraak maken op een sociale huurwoning, terwijl volgens de laatste beschikbare gegevens 243.559 huishoudens aanspraak kunnen maken op een huurwoning?2 Wat zijn uw laatste cijfers? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Rotterdam hanteert in de concept-woonvisie het aantal huurtoeslaggerechtigden zoals in de wet is gedefinieerd. Dit is de doelgroep die een beroep kan doen op een woning tot de aftoppingsgrens. Met ingang van 1 januari 2015 geldt voor één- of tweepersoonshuishoudens een aftoppingsgrens van € 576,87 per maand3. Voor drie- en meerpersoonshuishoudens geldt de (hoogste) aftoppingsgrens ad € 618,24 per maand. In totaal zijn dat 124.000 huishoudens. Daarnaast kunnen huishoudens met een inkomen tot € 34.911 (prijspeil 2015)4 een DAEB-woning worden toegewezen op grond van de EU-staatsteunregels. Dit zijn circa 166.700 huishoudens in Rotterdam. Voor inkomens tot € 38.950 (prijspeil 2015)5 is dit tijdelijk ook mogelijk. Over deze specifieke groep heeft de gemeente Rotterdam geen exacte cijfers. Ter illustratie: het totaal aantal huishoudens in Rotterdam met een inkomen tot € 43.000 betreft circa 201.000 huishoudens.
Desgevraagd duidt de gemeente Rotterdam het in de vraag genoemde aantal van 243.559 huishoudens (2012) als volgt. Gerefereerd wordt aan de Feitenkaart: Inkomensgegevens Rotterdam op deelgemeente- en buurtniveau 2011, gebaseerd op de inkomensgegevens uit het Regionaal Inkomens Onderzoek 2011 van het CBS. Deze Feitenkaart hanteert twee verschillende uitgangspunten: tabellen op basis van het belastbaar inkomen en tabellen op basis van het (fictieve) gestandaardiseerde besteedbare inkomen6. In beide benaderingen hanteert men een indeling in quintielen waarbij huishoudens zijn gegroepeerd naar 20%-inkomensklassen. Het genoemde aantal van 243.559 correspondeert met de som van de eerste 4 quintielen (80 procent van het aantal huishoudens). Het gestandaardiseerde besteedbare inkomen wordt door het Rijk noch door de gemeente gebruikt om de doelgroep voor sociale huurwoningen te bepalen.
De gegevens ter zake zijn beschikbaar via de site van de gemeente:
Vindt u het wenselijk dat ondanks de toename van het aantal mensen dat in aanmerking komt voor een sociale huurwoning, de gemeente Rotterdam voornemens is het aantal betaalbare huurwoningen fors te verminderen? Bent u van mening dat het aantal sociale huurwoningen in Rotterdam niet mag afnemen vanwege de behoefte aan goedkope en betaalbare huurwoningen van mensen met een laag- en middeninkomen, maar ook vanwege de groeiende stroom vluchtelingen met een verblijfsvergunning die over een aantal jaren (nog) niet terug kunnen naar het land van herkomst?3
Ik vind het wenselijk dat lokaal een afweging wordt gemaakt over het aanbod van sociale huurwoningen, zowel op de korte als op de (middel)lange termijn. De concept-woonvisie van de gemeente Rotterdam formuleert een verandering in de woningvoorraad op lange termijn, waarbij de ambitie van de gemeente Rotterdam is dat een deel van de goedkope sociale voorraad afneemt om ruimte te creëren voor de verwachte behoefte aan middeldure huurwoningen in 2030. Deze toekomstambitie laat onverlet dat de gemeente Rotterdam met de corporaties afspraken maakt over de benodigde voorraad om te voldoen aan de vraag naar huisvesting op korte termijn. Het gaat hierbij om de vraag naar passende woningen voor de inkomensdoelgroepen en de huisvesting van vergunninghouders. In het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom is ondermeer een tijdelijke subsidieregeling toegezegd, op basis waarvan verhuurders de komende vijf jaar woonruimte kunnen aanbieden voor gezamenlijke bewoning, opdat de uitstroom uit de AZC’s versnelt. Dit is nadrukkelijk een tijdelijke oplossing voor de komende jaren; daarna zou dit type woonruimte weer onder reguliere voorwaarden als sociale huurwoning kunnen worden verhuurd.
Wat zijn de gevolgen van een afname van 20.000 sociale huurwoningen voor de Rotterdamse wijken, waar mensen met een laag inkomen worden geweerd op grond van de Rotterdamwet, en wat betekent dit voor wijken en de regio waar de Rotterdamwet niet geldt? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De Rotterdamwet is sinds 2006 van toepassing in de wijken Carnisse, Hillesluis, Tarwewijk en Oud-Charlois, vanaf 2010 ook in Bloemhof en sinds 2014 in delen van Delfshaven. In totaal gaat het om ongeveer 21.000 woningen, grotendeels op Rotterdam-Zuid, waar niet-werkenden zonder woonduur in het genoemde gebied geen huisvestingsvergunning voor krijgen, met een maximum van 20 jaar. De gemeente moet monitoren waar personen die geweigerd worden terechtkomen en of de slagingskansen van woningzoekenden afnemen. Uit de Evaluatie effecten Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek («Rotterdamwet») van de Universiteit van Amsterdam uit 2015 blijkt dat de bedoelde groep zich voornamelijk verspreidt over andere wijken van Rotterdam en beperkt ook elders in de regio huisvesting vindt. Indien de problematiek zich concentreert in andere wijken, kunnen ook daar gebieden of straten onder de Rotterdamwet vallen. In de wet is bepaald dat de slagingskansen op regionaal niveau gegarandeerd moeten zijn, dus niet uitsluitend binnen Rotterdam.
De in de concept-woonvisie genoemde sloopopgave van de goedkope voorraad van 10.000 woningen, betreft vooral Rotterdam-Zuid, conform de afspraken in het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid (NPRZ). De 10.000 woningen waar meer marktconforme huren worden gevraagd, liggen verspreid over de stad, voor een deel op Rotterdam-Zuid en in de ring rond de binnenstad. Na vaststelling van de woonvisie kan het via prestatieafspraken met de corporaties en huurders nader worden ingevuld.
Hoe verhoudt de afname van 20.000 sociale huurwoningen alleen al in Rotterdam, zich tot uw uitspraak dat de komende jaren 100.000 sociale huurwoningen extra nodig zullen zijn?5
Ik heb in het debat op 8 oktober 2015 geen eigen visie verwoord over het op korte termijn toevoegen van 100.000 woningen. In het genoemde debat heeft het lid De Vries (PvdA) gesproken over het toevoegen van 100.000 (tijdelijke) woonruimten met het oog op de huisvesting van vergunninghouders en anderen die geholpen zouden zijn met bijvoorbeeld het verbouwen van een kantoor of een tijdelijke unit.
In bovengenoemd debat is ook gesproken over de woningbehoefte op de middellange en langere termijn. Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) heeft in 2015 de woningbehoefte geraamd voor 2020 en 204010. Het laat voor drie segmenten de mogelijk te verwachten behoefte zien. Bij de gereguleerde huur gaat het om ongeveer 100.000 woningen in 2020 op een totaalvolume van 2,5 miljoen (situatie in 2010) gereguleerde huurwoningen. Het EIB raamt verder circa een verdubbeling in de vraag naar huurwoningen in de vrije sector: van 340.000 in 2010 naar maximaal 650.000 in 2040. In de koopsector raamt EIB een toename van 20 tot 30%. Rotterdam lijkt in de concept-woonvisie rekening te houden met de behoefteontwikkeling die het EIB schetst: op lange termijn een beperkte groei in de vraag naar de gereguleerde huur en een grotere toename in de vraag naar vrije sectorhuurwoningen en koop.
Hoe gaat u erop toezien dat huurdersorganisaties en bewonerscommissies als volwaardige partner mee kunnen beslissen of het plan om 20.000 sociale huurwoningen te schrappen door kan gaan?
De huurdersorganisaties en bewonerscommissies hebben op verschillende momenten en verschillende manieren inspraak. Ten eerste in de fase waarin de concept-woonvisie voor consultering is opengesteld aan alle betrokkenen in de gemeente, dus ook aan de huurdersorganisaties en bewonerscommissies.
De mede op basis van de consultering aangepaste woonvisie zal vervolgens worden vastgesteld door de gemeenteraad. Op dat moment is het democratisch vastgesteld beleid en zijn de corporaties gehouden naar redelijkheid bij te dragen. Huurders hebben een stem op het moment (jaarlijks) dat de eigen corporatie aan de gemeente aangeeft hoe zij naar redelijkheid bij gaat dragen. Op dat moment geven de huurders een zienswijze. Daarnaast hebben zij een stem in de periode dat er op gemeentelijk niveau prestatieafspraken gemaakt worden: huurders zitten dan als gelijkwaardige partij aan tafel. Mocht zich in de fase van het tot stand komen van prestatieafspraken een conflict voordoen, dan kan elk van de partijen dit voorleggen voor geschilbeslechting.
Conform artikel 55b van de herziene Woningwet moet de corporatie een reglement opstellen waar het gaat om de betrokkenheid van de huurders die het betreft indien de corporatie woongelegenheden wil slopen of ingrijpende voorzieningen wil treffen. Over dit reglement voert de corporatie vooraf overleg met de gemeente en de huurdersorganisatie.
Mijns inziens zijn er voldoende waarborgen in de wet opgenomen die er voor zorgen dat huurdersorganisaties, bewonerscommissies én huurders die het direct betreft op verschillende momenten hun invloed kunnen aanwenden waar het gaat om sloop of ingrijpend verbeteren.
Het gemak van inbraken bij sociale huurwoningen |
|
Farshad Bashir , Nine Kooiman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving van RTL Nieuws over het gemak van inbraken bij sociale huurwoningen?1
De berichtgeving van RTL nieuws is mij bekend.
Wat is er gedaan om de minst draagkrachtige buurten van ons land te beschermen tegen woninginbraken, aangezien in februari vorig jaar 22% van de woninginbraken plaatsvond in de armste buurten?2
De integrale aanpak van woninginbraken wordt onder regie van de gemeente lokaal bepaald. Ten behoeve van de lokale aanpak maakt de politie een analyse waar de meeste inbraken plaats vinden (in sommige gevallen zijn dit de minst draagkrachtige buurten), opdat hier gericht preventieve en repressieve maatregelen kunnen worden genomen. Vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie ondersteun ik de gemeente, politie en woningcorporaties hierbij.
Bij hoeveel sociale huurwoningen is er ingebroken in 2015, en hoe is die tendens over de afgelopen vijf jaar geweest? Bij hoeveel van de inbraken kwam de inbreker(s) binnen door onveilig hang- en sluitwerk?
Het aantal woninginbraken (incl. pogingen) is afgenomen van 88.768 in 2012 naar 71.100 in 2014. De eerste elf maanden van 2015 laten een verder daling van 10% zien ten opzichte van dezelfde periode in het vorige jaar. Over het aantal inbraken bij sociale huurwoningen worden landelijk geen cijfers bijgehouden. Ook komt uit de landelijke cijfers niet naar voren wat voor hang- en sluitwerk er aanwezig is.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat bijna de helft van de voordeuren van huurwoningen niet goed is beveiligd en 70% van de achterdeuren? Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat deuren en ramen beter beveiligd zijn in sociale huurwoningen?
In principe is iedereen zelf verantwoordelijk voor het nemen van preventieve maatregelen. Corporaties willen huurders goed en veilig laten wonen. Bij nieuwbouw van woningen gelden er sinds 1999 voorschriften aan de inbraakwerendheid van hang- en sluitwerk op grond van het Bouwbesluit. Woningen die na die tijd zijn gebouw hebben dus zeker inbraakwerend hang- en sluitwerk.
Het budget komt beschikbaar door herprioritering binnen de voor aanpak van woninginbraken beschikbare middelen.
Deze bijdrage loopt via de gemeente. Als voorwaarden gelden dat de bijdrage wordt ingezet in het kader van een integrale aanpak van woninginbraken en gebruikt wordt voor het invoeren van beveiligingsmaatregelen aan woningen in wijken die door gemeente en politie zijn geïdentificeerd als hotspot gebieden (daar waar veel inbraken plaatsvinden), dat dat de te nemen maatregelen aansluiten op de gebruikte modus operandi en dat dit op basis van co-financiering gebeurt.
Hoe is de 125.000 euro besteed die het kabinet uitgaf in 2014 aan het veiliger maken van 111.000 huurwoningen, en hebben dit jaar 11.000 huurwoningen het Politiekeurmerk Veilig Wonen gekregen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Met de vereniging Stroomversnelling is afgesproken dat zij duurzame renovatie combineren met veilig wonen. De 125.000 euro is beschikbaar gesteld om de productieprocessen aan te passen om zo te kunnen voldoen aan de eisen die het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PKVW) stelt.
Waar komt de 2 miljoen euro die het kabinet nu wil besteden vandaan en welke voorwaarden aan woningcorporaties worden daaraan gesteld? Waar zijn de bedragen op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Welke doelstellingen worden verbonden aan het beschikbaar stellen van de 2 miljoen euro en hoe worden deze gehaald?
Het is aan de gemeente om samen met de politie hotspotgebieden te identificeren en bij de aanpak van deze gebieden samen op te trekken met de corporaties. Zoals al eerder vermeld, zal ik deze aanpak financieel ondersteunen op voorwaarde dat de eigenaren ook 50% aan de kosten bijdragen. Ik verwacht daar zo’n 25.000 woningen beter mee te kunnen beveiligen. Uiteraard is dit aantal sterk afhankelijk van de aard en daarmee samenhangende kosten van de preventieve maatregelen die genomen moeten worden.
Hoeveel sociale huurwoningen, hoeveel vrije sector huurwoningen en hoeveel koopwoningen hebben nu het Politiekeurmerk Veilig Wonen?
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) beheert het Politiekeurmerk Veilig Wonen. Het CCV registreert enkel het adres van de woning en registreert geen eigenaar van de woning. In totaal zijn er ruim 700.000 woningen in Nederland van een PKVW certificaat voorzien.
Hoeveel woningcorporaties hebben een anti-inbraak programma, en hoe wordt gestimuleerd dat dit aantal wordt vergroot?
Corporaties willen dat huurders goed en veilig kunnen wonen en houden hier rekening mee bij de inrichting van buitenruimten. Zij maken met gemeenten afspraken over inzet op inbraakpreventie en werken met lokale partners (gemeente, politie, jongerenwerk etc.) samen (in diverse projecten zoals bijv. buurtteams) om veiligheid te verbeteren. De situatie op dit gebied verschilt per regio, stad en dorp. Hoeveel corporaties actief anti- inbraakbeleid voeren wordt niet landelijk bijgehouden. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie is in overleg met de brancheorganisatie Aedes over hoe komend jaar de samenwerking kan worden geïntensiveerd.
Wie handhaaft het Politiekeurmerk Veilig Wonen bij sociale- en vrije sector huurwoningen, alsmede koopwoningen, zodat de keurmerken na tien jaar worden vernieuwd of er aanpassingen aan de woning plaatsvinden? Wordt er goed gehandhaafd?
Eigenaren bepalen zelf of zij hun woning(en) laten voldoen aan de eisen van het PKVW. Dat is geen verplichting, maar een aanbeveling. Hetzelfde geldt voor het opnieuw aanvragen van het certificaat na 10 jaar.
Bent u bereid met zowel gemeenten, als woningcorporaties in gesprek te gaan om te zorgen dat meer woningcorporaties, particuliere verhuurders en huiseigenaren bewust zijn van de mogelijkheden tot inbraakpreventie en het Politiekeurmerk Veilig Wonen?
Ja daar ben ik toe bereid.
Het bericht dat huurverhogingen leiden tot armoede |
|
Farshad Bashir , Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel dat huurverhogingen leiden tot armoede?1
Het betreffende artikel suggereert een directe relatie tussen huurverhogingen en schuldenlast of armoede. Het artikel verwijst naar het Nibud-onderzoek «Geldzaken in de praktijk 2015», waaruit naar voren komt dat huishoudens betalingsachterstanden nu vaker wijten aan de vaste lasten dan in 2012. Maar zowel in 2012 als in 2015 gaven huishoudens inkomensdaling aan als tweede belangrijkste oorzaak van hun betalingsproblemen.
Wanneer huishoudens te maken krijgen met een inkomensdaling stijgen in het algemeen de vaste lasten ten opzichte van het inkomen. Het rijk waarborgt via het systeem van toeslagen dat (o.a.) de zorgkosten en huren voor de laagste inkomensgroepen betaalbaar blijven. Met de inkomensafhankelijke huurverhoging werden de huishoudens met een lager inkomen ontzien, de huurtoeslagont-vangers krijgen de huurverhoging grotendeels via de huurtoeslag gecompenseerd.
Zie ook het antwoord op vraag 5.
Neemt u de oproep van de Woonbond over om haast te maken met huurmatiging? Zo ja, hoe en wanneer gaat u zorgen voor huurmatiging? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de door u benoemde prioriteit «betaalbaarheid» van volkshuisvesting?2 3
Het wetsvoorstel Doorstroming huurmarkt 2015, waarvan de invoering van de door Woonbond en Aedes voorgestelde huursombenadering deel uitmaakt, ligt voor advies bij de Raad van State. Ik verwacht dit wetsvoorstel binnenkort bij uw Kamer in te dienen.
Ik verwacht overigens dat veel woningcorporaties bij de huurverhoging van 2016 uit eigen beweging de door Aedes en Woonbond overeengekomen huursombenadering zullen gaan toepassen.
In de brief van 22 juni 2015 (Kamerstuk 32 847, nr. 180) heb ik als stelselverantwoordelijke Minister (conform artikel 39, tweede lid van het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting, BTIV) prioriteiten voor de periode 2016–2019 benoemd, waarvan corporaties worden geacht deze in hun bod op de woonvisie van de gemeente te betrekken. Die prioriteiten zijn:
Van gemeenten, woningcorporaties en hun huurdersorganisaties wordt dus verwacht dat zij in hun prestatieafspraken ook afspraken maken over de betaalbaarheid van de huurwoningvoorraad van de woningcorporaties.
Hoeveel huurders zitten in een vergelijkbare situatie als de mevrouw uit het artikel en leven in armoede?
Uit een analyse van achterliggende gegevens uit de Monitor Betalingsachterstanden 20144 blijkt dat 9% van de huurders een betalingsachterstand op de huur heeft of in de 12 maanden voorafgaand aan de enquête heeft gehad. Van de huurders met een netto inkomen van maximaal € 1.000 per maand heeft 14% een betalingsachterstand op de huur. Op basis van deze cijfers is niet te herleiden in welke mate de hoogte van de huur een rol speelt bij het ontstaan van schulden. Het ontstaan van een betalingsachterstand op de huur kan meerdere oorzaken hebben. Bovendien leidt het hebben van een laag inkomen niet automatisch tot armoede.
Bent u bereid om, gezien de groeiende betalingsproblemen bij lage- en middeninkomens, de huren te bevriezen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid verhuurders te verplichten de huren te bevriezen. Verhuurders hebben te maken met stijgende onderhoudsprijzen en van hen wordt verwacht dat zij een bijdrage leveren in het energiezuiniger maken van de bestaande woningvoorraad. In de huursombenadering zoals door Aedes en Woonbond overeengekomen en zoals ik die overneem in het wetsvoorstel Doorstroming huurmarkt 2015 (zie antwoord op vraag 2) is ook geen sprake van bevriezing van de huren. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, verwacht ik dat veel woningcorporaties hun huursomstijging in 2016 (uit eigen beweging) conform het akkoord van Aedes en Woonbond zullen matigen tot maximaal inflatie+1%. Binnen die huursomstijging hebben woningcorporaties de ruimte om hun jaarlijkse huurverhoging voor individuele woningen te variëren van 0% (of in incidentele gevallen zelfs huurverlaging) tot inflatie+2,5%.
Wat kunt u doen om de mevrouw uit het artikel en vergelijkbare huurders te helpen, zodat zij niet het ene gat met het andere gat hoeven te vullen en op een fatsoenlijke manier kunnen rondkomen iedere maand?
De huidige huurwetgeving biedt de mevrouw uit het krantenartikel al mogelijkheden om een lagere huurprijs te bewerkstelligen. Zij geeft aan dat zij twee jaar geleden is verhuisd naar haar huidige woning en toen een huur betaalde van ruim € 600 en dat die nu is gestegen naar € 708. Dat doet vermoeden dat zij een of meer inkomensafhankelijke hogere huurverhogingen heeft gehad. Want bij toepassing van de maximaal toegestane huurverhoging voor de laagste inkomenscategorie (in 2013 en 2014 4% en in 2015 2,5%) tot de huidige huurprijs van € 708 zou de huurprijs in eerste helft 2013 veel hoger hebben moeten liggen dan de genoemde (ruim) € 600 hebben gelegen.
Nu haar volwassen zoon de woning verlaten heeft, leeft zij van een bijstandsuitkering van € 914 en hoopt ze zo snel mogelijk huurtoeslag te ontvangen. Indien het huishoudinkomen door het inwonen van de volwassen zoon boven de inkomensgrens voor inkomensafhankelijke hogere huurverhoging heeft gelegen, kan zij een huurverlaging wegens inkomensdaling voorstellen. Bij haar huidige inkomen op bijstandsniveau ligt haar inkomen namelijk onder de inkomensgrens voor inkomensafhankelijke huurverhoging. Huurders kunnen bij de Nederlandse Woonbond (als zij lid zijn) of bij Het Juridisch Loket (www.juridischloket.nl) terecht voor advies over het doen van een huurverlagingsvoorstel aan hun verhuurder.
Vanaf 1 januari 2016 moeten woningcorporaties (bij verhuizing) aan huishoudens die qua inkomen recht hebben op huurtoeslag passende woningen toewijzen, dat wil zeggen een woning met een huurprijs onder de aftoppingsgrens (ca. € 590 voor een- en tweepersoonshuishoudens en ca. € 630 voor meerpersoonshuishoudens). De mevrouw uit het voorbeeld zou bij haar verhuurder, indien dat een woningcorporatie is, kunnen informeren of zij – nu haar inkomen op bijstandsniveau ligt – in aanmerking kan komen voor een goedkopere huurwoning.
Een aanpassing van de Stimuleringsregeling Energieprestatie Huursector (STEP-regeling) |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Klopt het dat u voornemens bent de STEP-regeling (Stimuleringsregeling Energieprestatie Huursector) aan te passen om de aanpak van de verbetering van de energieprestatie bij flatgebouwen te vereenvoudigen en daarmee verminderen van woonlasten van flatbewoners te verminderen?1
Het gebruik van de STEP-regeling is in de vier grote steden lager dan elders. In de G4 staat bijna 20% van het aantal sociale huurwoningen terwijl zo’n 4% van de STEP-aanvragen uit de G4 afkomstig was. Binnen de G4 loopt Utrecht voorop en lopen Den Haag en Amsterdam achter. Met de vier grote steden is nagegaan of de ondervertegenwoordiging in de aanvragen van verhuurders in deze steden te maken heeft met de vormgeving van de regeling. Uit dit overleg is inmiddels gebleken dat er geen specifieke belemmeringen voor gebruik van de regeling in die gemeenten zijn. Het geringere gebruik ligt in de afwegingen die gemeenten, corporaties en huurders maken bij de prestatieafspraken en bij renovaties van huurwoningen. Zij maken hierbij afwegingen tussen huurstijgingen, investeringen en uitgaven voor bijvoorbeeld onderhoud en verduurzaming.
Ik zie hierbij wel mogelijkheden de STEP-regeling aantrekkelijker te maken, zodat ook in de G4 hier meer gebruik van zal worden gemaakt. Ik zal komende maanden in overleg met de betrokken partijen bezien welke verbeteringen doorgevoerd kunnen worden. Ik zal dit combineren met de evaluatie van de aanpassingen in de STEP-regeling die per 1 september 2015 zijn ingevoerd. Ik ben voornemens om u hierover in het voorjaar van 2016 nader te informeren. Bovenstaande heb ik tevens verwoord in mijn brief over de voortgang energiebesparing die uw Kamer een dezer dagen zal ontvangen.
Zo ja, hoe komt een vereenvoudiging van de STEP-regeling eruit te zien en wanneer wilt u deze in laten gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de stand van zaken omtrent het gebruik van de STEP-regeling in de vier grote steden, omdat de regeling daar minder wordt gebruikt dan elders in het land en u had toegezegd er onderzoek naar te doen?2
Zie antwoord vraag 1.
De weinig coulante houding van de Belastingdienst bij vermissingszaken |
|
Farshad Bashir , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u reageren op de uitzending over de problemen waar achterblijvers van vermiste personen tegenaan lopen?1 Kunt u in uw reactie specifiek ingaan op het bericht dat de Belastingdienst lange tijd geen coulance heeft betracht bij de vermissing van de dochter van de familie Moons? Acht u deze handelwijze wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het geval van vermissing dient de Belastingdienst daarmee rekening te houden. De brief die de bewindvoerder aan de Belastingdienst heeft gestuurd, had ertoe moeten leiden alle lopende activiteiten onmiddellijk te blokkeren en in overleg met de bewindvoerder afwikkeling van lopende belastingaangelegenheden na te streven. Het is duidelijk dat dit in het onderhavige geval niet is gebeurd. Dat is betreurenswaardig. De intrekking van het dwangbevel is gevolgd op de brief van de bewindvoerder d.d. 25 oktober 2015.
Wat zijn de redenen geweest voor de Belastingdienst om in eerste instantie, ondanks herhaalde uitleg van de bewindvoerder van Danaë Moons over de situatie, toch een dwangbevel uit te brengen? Waarom is niet toen al rekening gehouden met haar vermissing?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de redenen geweest om uiteindelijk pas op 17 november 2015 tot intrekking van het dwangbevel over te gaan, terwijl het nooit verstuurd had mogen worden gezien de situatie? Waarom heeft dit zo lang geduurd?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u tevens overleg gevoerd met de Belastingdienst over de problematiek met betrekking tot vermissingen? Wat was de uitkomst van dit gesprek? Indien u dit gesprek niet heeft gevoerd, gaat u dit alsnog doen en wat zal uw insteek zijn van dit overleg?
Achterblijvers van vermiste personen kunnen sinds januari 2014 contact opnemen met Slachtofferhulp Nederland. Deze organisatie ondersteunt achterblijvers in psychologische, praktische en juridische zin. Vanuit de Belastingdienst is in het geval van vermissing het kantoor Den Haag aangewezen als centraal aanspreekpunt voor Slachtofferhulp Nederland. In overleg met Slachtofferhulp Nederland ontwikkelt de Belastingdienst thans een protocol voor wat betreft de te onderhouden contacten met achterblijvers van vermisten (zie ook het antwoord op de eerste vraag3. Daarnaast is het beleid van de Belastingdienst om op het moment dat hij op de hoogte wordt gesteld van een concrete vermissingszaak, lopende activiteiten te blokkeren en in overleg te treden met belanghebbenden over het vervolg. Een nader gesprek met de Belastingdienst was niet nodig om de Belastingdienst tot deze positie te bewegen.
Kunt u uiteenzetten welk beleid de Belastingdienst op dit moment hanteert waar het gaat om vermissingen van belastingplichtigen? Wordt ook de Belastingdienst gehouden aan een soortgelijk model-protocol dat door het Verbond van Verzekeraars tot stand is gebracht voor de omgang met vermissing?2 Zo nee, waarom niet? Op welke manier worden achterblijvers hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de stand van zaken van uw overleg met onder andere Slachtofferhulp Nederland en andere betrokken instanties over nadere afspraken met betrekking tot de door de instanties te betrachten coulance bij vermissing? Was hier ook de Belastingdienst bij betrokken? Zo nee, waarom niet en zal deze alsnog worden betrokken?
Slachtofferhulp Nederland is in overleg met het Verbond van Verzekeraars, Zorginstituut Nederland, de Nederlandse Vereniging van Banken, de Pensioenfederatie, het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Belastingdienst. Het Verbond van Verzekeraars beschikte al over een protocol voor achterblijvers. De andere instanties, dus ook de Belastingdienst, hebben zonder uitzondering positief gereageerd op het verzoek van Slachtofferhulp Nederland om op achterblijvers toegesneden werkwijzen te ontwikkelen. Bij een deel van de instanties krijgt dat de vorm van een protocol, bij een deel de vorm van een contactpersoon voor Slachtofferhulp Nederland die actie kan ondernemen wanneer achterblijvers tegen problemen aanlopen.
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie in zijn antwoord op eerdere Kamervragen heeft aangegeven, is onderzocht of het recent tot stand gekomen centraal register vermiste personen gebruikt kan worden ten behoeve van de verhouding tussen instanties en achterblijvers.4 Zijn conclusie is dat dat inderdaad het geval is. Daarom zal het mogelijk worden gemaakt dat aan achterblijvers een verklaring wordt verstrekt waarin staat dat de vermiste persoon in kwestie is opgenomen in het centraal register. Daarmee kunnen achterblijvers bij instanties aantonen dat de persoon over wie een melding van vermissing is gedaan bij de politie, nog steeds als vermist bij de politie geregistreerd staat. Deze verklaring ondersteunt de oorspronkelijke melding van vermissing en kan instanties faciliteren bij het betrachten van coulance. De Minister van Veiligheid en Justitie zal de daarvoor benodigde aanpassing van de regelgeving ter hand nemen.
Heeft u al besloten in hoeverre het recent tot stand gekomen landelijke register van vermiste personen een rol kan spelen in de verhouding tussen instanties en achterblijvers? Zo nee, wanneer kunt u hier duidelijkheid over geven? Zo ja, welke rol ziet u weggelegd voor dit register?
De Belastingdienst respecteert de nieuwe zaaksbehandeling in het bestuursrecht. Uitgangspunt is dat wanneer de Belastingdienst op de hoogte wordt gesteld van een concrete vermissingszaak, lopende activiteiten worden geblokkeerd en in overleg wordt getreden met belanghebbenden over het vervolg (zie het antwoord op de vragen 4 en 5). Met de implementatie van het in het antwoord op de vragen 4 en 5 bedoelde protocol, wordt mede beoogd een uniforme behandeling binnen de Belastingdienst te realiseren. Daarmee moet voorkomen worden dat achterblijvers na vermissing onnodig lange tijd aangesproken blijven worden.
In hoeverre past de werkwijze van de Belastingdienst bij de nieuwe zaaksbehandeling in het bestuursrecht, waarbij zoveel mogelijk en in een zo vroeg mogelijk stadium wordt geprobeerd om partijen nader tot elkaar te laten komen? Deelt u de mening dat de Belastingdienst als overheidsinstantie in ieder geval in overleg dient te gaan met belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld achterblijvers in vermissingszaken, over het probleem en de mogelijke oplossing(en) hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de Belastingdienst hierop aan te spreken en ervoor te zorgen dat achterblijvers na vermissing niet een dergelijk lange tijd op deze kille en zakelijke manier worden aangesproken en dat er begrip ontstaat voor de onmogelijkheid en onwenselijkheid om te voldoen aan de belastingplicht van de vermiste persoon? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit wordt opgelost en in de toekomst niet meer voor zal komen?
Het onderschatte gevaar van koolmonoxide |
|
Farshad Bashir , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid «Koolmonoxide- onderschat en onbegrepen gevaar»?1
Het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over koolmonoxide geeft een goede en uitvoerige analyse van de problematiek. Wij zijn de OvV hiervoor zeer erkentelijk. Momenteel werken de minster van VWS en ik aan een kabinetsstandpunt waarin een reactie op het rapport wordt gegeven. Het kabinetsstandpunt wordt in het voorjaar 2016 gestuurd aan de Tweede Kamer.
Hoe is het mogelijk dat in 46% van de ongevallen er een moderne of goed onderhouden cv-installatie bij is betrokken? Was deze informatie al eerder bij u bekend omdat het beeld altijd is geweest dat het om oude of slecht onderhouden geisers en cv-ketels zou gaan?
Uit het OvV-onderzoek blijkt dat de aanleg en het onderhoud van de cv-installaties niet altijd goed wordt uitgevoerd, waardoor ongevallen ook vaak plaatsvinden bij jonge en periodiek onderhouden toestellen.
De mogelijkheid dat er ook bij jonge en onderhouden cv-toestellen ongevallen kunnen plaatsvinden, was bekend. Nieuw is dat het OvV-rapport aangeeft dat het hierbij gaat om relatief veel ongevallen. Het bestaande beeld dat de problematiek van koolmonoxide vooral speelt bij oude en slecht onderhouden toestellen wordt herzien.
Bent u het met de constatering van de Onderzoeksraad voor Veiligheid eens dat de overheid meer zou kunnen doen om bewoners te beschermen tegen de gevaren die verbrandingsinstallaties met zich meebrengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 1
Welke wettelijke eisen, al dan niet Europees, gelden nu voor verbrandingsinstallaties, zowel wat betreft de techniek als de volksgezondheid? Welke aanvullende eisen gaat u stellen in het kader van veiligheid en volksgezondheid?
Het Bouwbesluit stelt eisen aan de verbrandingsluchttoevoer en rookgasafvoer als in een bouwwerk een verbrandingstoestel aanwezig is. Deze eisen worden gesteld uit oogpunt van gezondheid en beogen dat bij het gebruik van een toestel geen voor de gezondheid schadelijke omstandigheden kunnen optreden. Uitgangspunt bij deze eisen is dat het verbrandingstoestel zelf veilig is. De veiligheid van toestellen is geregeld via Europese productregelgeving. Gastoestellen moeten voldoen aan de eisen die volgen uit de Richtlijn Gastoestellen en verbrandingstoestellen op vaste brandstoffen aan de eisen die volgen uit de Richtlijn Bouwproducten. De installatie van deze toestellen moet plaatsvinden volgens voorschriften van de producent. In samenhang met de voorschriften die het Bouwbesluit stelt aan de verbrandingsluchttoevoer en rookgasafvoer kan daarmee een veilige installatie worden geïnstalleerd die geen gevaar voor de gezondheid oplevert.
Voor wat betreft de mogelijkheden voor aanvullende eisen zullen wij u nader informeren in het kabinetsstandpunt.
Bent u voornemens verplichte opleverkeuringen in te stellen bij de aanleg en periodieke keuringen van de verbrandingsinstallaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij zijn niet voornemens om verplichte opleverkeuringen bij de aanleg of periodieke keuringen van verbrandingsinstallaties in te stellen. De OvV doet daartoe ook geen aanbeveling. De OvV doet de aanbeveling om te komen tot een wettelijke erkenningsregeling. Hierover informeren wij u nader in het kabinetsstandpunt.
Waarom zijn op dit moment niet alle testresultaten van koolmonoxidemelders openbaar en hoe kunnen consumenten weten of ze een betrouwbare melder hebben of kopen?
De onveilige melders zijn op last van de nationale autoriteiten (in Nederland: de NVWA) uit de handel genomen en er zijn publiekswaarschuwingen uitgegaan. Alle onveilige melders uit de Europese steekproef zijn terug te vinden op de Rapex-website: http://ec.europa.eu/consumers/safety/rapex/alerts/main/index.cfm?event=main.search. (De jaartallen 2014 én 2015 aanvinken en bij het veld «product» de term «carbon monoxide» invullen).
Consumenten die willen weten of hun melder veilig is, kunnen zich wenden tot de fabrikant. Die moet de veiligheid van zijn product kunnen aantonen met documenten, zoals onafhankelijke onderzoeksrapporten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle koolmonoxidemelders betrouwbaar, effectief en in elke woning aanwezig zijn?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
Hoe ziet de voorlichting van de overheid aan bewoners, installateurs en hulpverleners er nu uit en op welke wijze gaat u deze verbeteren? Wordt er bijvoorbeeld een actieve publiekscampagne gestart?
In het verleden heeft het Ministerie van BZK (en voorheen het Ministerie van VROM) handreikingen uitgebracht over de koolmonoxide problematiek bij open verbrandingstoestellen. Daarnaast verstrekt het BZK subsidie aan de Brandwondenstichting, die (in samenwerking met de Brandweer) op diverse manieren het bewustzijn over de gevaren van de koolmonoxide creëert en vergroot.
Over toekomstige, nieuwe campagnes zullen we u in het kabinetsstandpunt nader informeren.
Kunt u bij elke van de zes concrete aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid aangeven of u deze aanbeveling gaat uitvoeren, en zo ja hoe?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
Kunt u de Kamer elk half jaar op de hoogte houden van de voortgang van de uitvoering van uw acties voor bewoners, eigenaren, fabrikanten, installateurs en hulpverleners?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
De informatie over de bonus van de voorzitter van de Raad van Bestuur van NS |
|
Farshad Bashir , Pieter Omtzigt (CDA), Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat er door de NS op 14 april 2015 een e-mail aan het Ministerie van Financiën is gestuurd over een eventuele communicatielijn over de variabele beloning van de statutaire directie van NS? Klopt het dat in deze e-mail staat dat de statutaire directie van de NS over 2014 een variabele beloning van 17,5% «heeft gekregen»?1
Ik heb de Kamer op 19 juni een brief gestuurd (Kamerstuk 28 165, nr. 153) waarin ik uitgebreid ben ingegaan op de variabele beloning voor de bestuurders van NS en de wijziging in het vaste salaris voor de CFO ter compensatie voor de verlaging van de maximale variabele beloning. In aanvulling daarop heb ik op 20 juli Kamervragen beantwoord waarin eveneens ingegaan wordt op de variabele beloning. In beide brieven komt het tijdspad van de besluitvorming uitvoerig aan de orde en ook het belangrijke onderscheid dat moet worden gemaakt over overeenstemming over toekenning enerzijds en overeenstemming over uitbetaling anderzijds. Dit tijdspad sluit aan bij het antwoord dat ik eerder heb gegeven dat, tot het moment dat op 30 mei overeenstemming bestond over de compensatie in het vaste salaris van de CFO voor de verlaging van het variabele deel, geen sprake kon zijn van uitbetaling.
Op 26 februari heb ik met de voorzitter van de raad van commissarissen gesproken over de toekenning van de variabele beloning over 2014 en over de mogelijke aanpassing van het vaste salaris van de CFO, die nog recht had op een variabele beloning van 40% van het vaste salaris. Het klopt dat NS op 14 april een e-mail heeft gestuurd over een eventuele communicatielijn over de toegekende variabele beloning van de statutaire directie van NS. Op het moment van schrijven van deze mail, was er overeenstemming over de aan de CEO toe te kennen variabele beloning, maar waren nog geen afspraken gemaakt over een beperkte compensatie in het vaste salaris van de CFO, als gevolg van een verlaging van het variabele deel van zijn beloning. Aangezien een deel van de discussie over de beloning dus nog niet was afgerond, kon van uitkering van de variabele beloning voor de CEO nog geen sprake zijn. Op 30 mei is overeenstemming bereikt dat het vaste salaris van de CFO met 5% zou worden verhoogd ter compensatie van het verlies van 20% variabele beloning. Dat is het moment waarop voor het eerst over het moment van uitkeren van de variabele beloningen van de statutaire directie van NS besloten kon worden en over de wijze van communicatie afspraken konden worden gemaakt. Zoals ik eerder schreef, werd het pas op 17 juni bij het ministerie duidelijk dat de uitbetaling al eerder had plaatsgevonden. Ook uit de aangehaalde mail van 14 april was dat niet op te maken.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op eerdere vragen het volgende heeft geantwoord: «Dit heeft er bovendien toe geleid dat het bij de Raad van Commissarissen, de aandeelhouder en het publiek niet bekend was dat de variabele beloningen aan de beide bestuurders reeds waren toegekend én uitgekeerd. Pas toen mijn medewerkers op 17 juni vroegen naar de stand van zaken rond de variabele beloningen bleken deze al in maart te zijn uitbetaald.»?2
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u dit antwoord gegeven, terwijl u klaarblijkelijk in ieder geval al op 14 april 2015 op de hoogte bent gesteld door de NS dat de directie een bonus van 17,5% «heeft gekregen»? Waarom is er pas op 17 juni navraag gedaan naar de stand van zaken rond de variabele beloningen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u alle communicatie (e-mails, notities, notulen, gespreksverslagen, et cetera) tussen het Ministerie van Financiën en de NS met betrekking tot de variabele beloning van de voorzitter van de Raad van Bestuur van NS tussen 10 februari 2015 en 17 juni 2015 aan de Kamer sturen?
Bij beslissing op het wob-verzoek van De Telegraaf zijn alle stukken openbaar gemaakt die samenhangen met het vertrek van de heer Huges en de variabele beloningen. Het verzoek had ook betrekking op de periode 10 februari 2015 tot en met 17 juni 2015. De door u gevraagde stukken zijn daarmee reeds openbaar en te raadplegen.
Huurbemiddelaars die nog steeds onterechte kosten in rekening brengen |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Zijn u en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) ervan op de hoogte, dat ondanks een aangekondigde andere werkwijze, eerdere schriftelijke vragen en een wetswijziging, er nog steeds verhuurbemiddelaars zijn die onterecht dubbele bemiddelingskosten rekenen? Wat gaat u hier aan doen?1 2
Het is mij bekend dat het nog steeds voorkomt dat blijkens de website van een bemiddelaar door deze van de consument-huurder bemiddelingskosten worden verlangd en dat ook in de Kamervraag van 2 oktober 2014 van het lid Karabulut (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 326) daarover wordt geklaagd. Verwacht mag echter worden dat deze praktijken snel zullen eindigen. Ook in deze gevallen zal de huurder immers de door hem betaalde bemiddelingskosten kunnen terugvorderen, zo nodig met de hulp van een deurwaarder. Op de website van de NVM is informatie te vinden over het terugvorderen van ten onrechte betaalde bemiddelingskosten, inclusief een voorbeeld voor een terugvorderingsbrief en een voorbeelddagvaarding.
Ook de ACM is bekend met dit signaal. De ACM geeft aan dat dubbelzijdige courtage niet vaak meer voorkomt. Wel ziet ook de ACM nog steeds verhuurmakelaars die bij tweezijdige bemiddeling ten onrechte bemiddelingskosten in rekening brengen bij de huurder. Bij collectieve overtredingen pleegt de ACM de nodige maatregelen te nemen, waarmee de bemiddelaars die ten onrechte bemiddelingskosten bij de huurder in rekening brengen, kunnen worden gedwongen van deze praktijken af te zien. Voorts informeert de ACM in het kader van haar publieke toezichttaak via haar informatieloket ConsuWijzer consumenten over hun rechten bij het aangaan van een bemiddelingsovereenkomst. De ACM heeft aangegeven dat het onderwerp ook in 2016 haar aandacht zal krijgen. Met de inwerkingtreding van het nieuwe wetsvoorstel wordt nog eens duidelijk bevestigd dat er in het geheel geen kosten in rekening mogen worden gebracht bij de huurder. De ACM zal dat moment aangrijpen om marktpartijen hierop aan te spreken en waar nodig handhaving in te zetten.
Tot slot is op de website van de Woonbond een deurwaarderscheck te vinden aan de hand waarvan de huurder kan beoordelen of hij kans maakt met het terugvorderen van de betaalde bemiddelingskosten. Bovendien is op de website van de Woonbond een modelbrief te vinden waarmee huurders de ten onrechte betaalde bemiddelingskosten van de bemiddelaar kunnen terugvorderen.
Werkt DirectWonen, in het aangehaalde voorbeeld, daadwerkelijk alleen voor de huurder? En zo ja, hoe komt deze bemiddelaar dan aan de gegevens over de woning van de verhuurder? Vindt u de gevraagde 1.500 euro aan bemiddelingskosten terecht?3
Uit de website van Direct Wonen kan worden afgeleid dat Direct Wonen in opdracht van verhuurders de te verhuren woning op zijn website plaatst, vermoedelijk zonder daarvoor kosten in rekening te brengen. Uiteraard hebben deze verhuurders het oogmerk dat langs deze weg een huurovereenkomst kan worden gesloten. De website geeft niet de mogelijkheid aan potentiële huurders zich rechtstreeks tot de verhuurder te wenden, nu diens identiteit is afgeschermd. Potentiële huurders moeten zich dus tot Direct Wonen wenden, opdat deze kan bemiddelen. Aldus geven deze verhuurders aan Direct Wonen een bemiddelingsopdracht. In een dergelijk geval mogen geen bemiddelingskosten aan de consument-huurder in rekening worden gebracht, maar alleen aan de verhuurder. Dat vloeit voort uit artikel 417 lid 4 verbinding met artikel 427 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals die bepalingen recent nog eens duidelijk zijn uitgelegd in het arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3099). De Hoge Raad heeft in deze uitspraak in antwoord op prejudiciële vragen geoordeeld dat bemiddelaars die in opdracht van een verhuurder te verhuren woningen op hun website plaatsen, daarmee in beginsel voor de verhuurder bemiddelen bij het aangaan van een huurovereenkomst. De verhuurder heeft immers het oogmerk om langs deze weg een huurovereenkomst te sluiten. Van bemiddeling voor de verhuurder is zeker sprake indien de bemiddelaar op zijn website de identiteit van de verhuurder afschermt en woningzoekenden daardoor gedwongen zijn zich tot de bemiddelaar te wenden om een huurovereenkomst te kunnen aangaan. In dat geval mag aan de consument-huurder geen bemiddelingskosten in rekening worden gebracht.
Hoeveel bemiddelaars zijn even failliet gegaan om vervolgens weer op te starten waardoor gedupeerde huurders hun onterecht betaalde bemiddelingskosten niet kunnen terugvorderen? Wat gaat u doen om dergelijke praktijken te stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Ik beschik niet over cijfers van de aantallen bemiddelaars die zich failliet laten verklaren of hun bedrijf staken om het in een andere rechtspersoon voort te zetten ten einde zich aan terugvordering van ten onrechte betaalde bemiddelingskosten te onttrekken. Ik heb wel via de media en de Woonbond signalen ontvangen dat hierover soms is geklaagd. De huidige wetgeving kent echter voldoende mogelijkheid om frauduleuze praktijken op dit terrein tegen te gaan.
In de eerste plaats kan geen faillissement worden uitgesproken indien niet aan eisen van artikel 1 van de Faillissementswet is voldaan. Zou het faillissement op grond van fictieve gegevens zijn uitgesproken, dan zal dat aan het licht komen bij het onderzoek van de boedel door de curator die tijdig aan de rechter-commissaris verslag dient uit te brengen over de toestand van de boedel. Blijkt dat de schuldeisers benadeeld zijn omdat goederen van het bedrijf zijn verdwenen, dan geven de artikelen 42–45 van de Faillissementswet aan de curator een ruime mogelijkheid ze terug te vorderen. Ook is mogelijk dat de curator bij zijn onderzoek strafbare feiten ontdekt als bedoeld in de artikelen 340–344 van het Wetboek van Strafrecht (benadeling van schuldeisers). Het ligt voor de hand dat hij daarvan dan aangifte doet.
Gaat het om een rechtspersoon, dan zijn de artikelen 138 en 248 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van belang. Uit die bepalingen volgt dat in geval van faillissement van de vennootschap iedere bestuurder persoonlijk jegens de boedel aansprakelijk is voor de schulden die niet uit de baten kunnen worden voldaan, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement was. Het ligt voor de hand dat aan deze maatstaf snel is voldaan in geval het faillissement zijn oorzaak vindt in het feit dat het bestuur stelselmatig in strijd met de wet aan huurders bemiddelingskosten in rekening heeft gebracht. In dergelijke gevallen is bovendien ook een persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders/groot aandeelhouder op grond van onrechtmatige daad mogelijk.
Ten slotte kan nog worden gewezen op artikel 106a Faillissementswet als voorgesteld in het wetsvoorstel voor een Wet civielrechtelijk bestuursverbod (Kamerstuk 34 011), waarin mogelijk wordt gemaakt de gewezen bestuurder van een vennootschap die door de rechter aansprakelijk is geacht als bedoeld in de artikelen 138 of 248 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of die zich aan een aantal andere in artikel 106a opgesomde feiten heeft schuldig gemaakt, een bestuursverbod op te leggen, zodat hij zijn praktijken niet elders kan voortzetten.
Bent u alsnog bereid om met verhuurbemiddelaars en met (koepels van) makelaars in overleg te treden en ze te bewegen om onterecht betaalde bemiddelingskosten terug te betalen aan huurders, waarbij u hen ook wijst op de aangenomen wet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven, is duidelijk dat aan de consument-huurder geen bemiddelingskosten in rekening mogen worden gebracht in het geval dat de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelt. De ACM heeft dit standpunt al geruime tijd ingenomen en het is ook tot uiting gebracht in het antwoord op de Kamervragen van het lid Jansen (SP) van 27 april 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2766, van het lid Monasch (PvdA) van 19 december 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1141) en van het lid Karabulut (SP) van 2 oktober 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 326). Dit is nog eens met zoveel woorden vastgesteld in het bij het antwoord op vraag 2 vermelde arrest van de Hoge Raad. Dat dit thans voor de praktijk duidelijk is, blijkt ook uit de klacht dat sommige bemiddelaars via aan faillissementsaanvraag of andere aanvechtbare middelen aan hun aansprakelijkheid trachten te ontkomen. Dat het thans bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel 34207 ook de wettekst op dit punt enigszins aanpast, brengt op dit punt niet iets nieuws, maar beoogt alleen meer duidelijkheid op dit punt te brengen. Het heeft daarnaast weinig zin met de «koepels», zoals NVM, VBO-makelaars en VGM, in overleg te treden, omdat het in de praktijk meestal juist gaat om bemiddelaars die niet bij deze koepels zijn aangesloten en die dus ook niet onder het voor die koepels geldende tuchtrecht vallen.
Aankoop van Dekemahiem door Vereniging Doarpskorporaasje Jirnsum |
|
Farshad Bashir , Erik Ronnes (CDA), Albert de Vries (PvdA), Roald van der Linde (VVD), Lutz Jacobi (PvdA), Wouter Koolmees (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het voornemen van woningcorporatie Elkien om over te gaan tot sloop van Dekemahiem, zoals de 24 betaalbare huurwoningen voor ouderen in de volksmond worden genoemd, zonder er iets voor terug te bouwen?1
Ja.
Begrijpt u met ons de meerwaarde van de woningen, niet alleen als beeldbepalende eigenschap van het dorp, maar ook bij het voorzien in een behoefte omdat de woningen geschikt zijn voor ouderen of starters?
In ons volkshuisvestelijk stelsel is het primair aan de gemeente om het lokale volkshuisvestingsbeleid te bepalen binnen de vigerende rijkskaders. Afwegingen of bijvoorbeeld bepaalde woningen moeten worden behouden, dienen op lokaal niveau plaats te vinden. Als Minister is het niet mijn plaats om daar een oordeel over te hebben.
Wat is uw reactie op het feit dat tweederde van alle huishoudens in Jirnsum niet wil dat de woningen verdwijnen?2 Bent u van mening dat de bewoners van de genoemde 24 woningen net het verschil kunnen maken in het behoud van voorzieningen in de dorp en daarmee de leefbaarheid?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u onderbouwen waarom er een toets door de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) nodig is indien de woningen aan de Vereniging Doarpskorporaasje Jirnsum verkocht worden? Waarom ziet u in dit specifieke geval de verkoop niet als verkoop aan een coöperatie waarbij de woningen binnen het stelsel blijven en dat daarom er geen toets nodig is? Kunt u ook de gevraagde waarderingsmethode voor de woningen onderbouwen aangezien Elkien de woningen wil slopen, niet wil herbouwen en de grond ook niet als bouwgrond aan derden wil aanbieden?
Verkopen dienen aan de regels te voldoen die in de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (Btiv) zijn neergelegd. De beoordeling en afhandeling vindt plaats door de Autoriteit woningcorporaties (Aw) waaraan de taak is gemandateerd om in concrete gevallen te toetsen aan de wet en het Btiv. Zo ook in dit geval. In de verkoopregels wordt onderscheid gemaakt tussen verkoop aan natuurlijke personen voor eigen bewoning, verkoop aan toegelaten instellingen en verkoop aan derden. Omdat de leden van de Vereniging Doarpskorporaasje Jirnsum de woningen niet individueel voor eigen bewoning kopen en de vereniging geen toegelaten instelling is – en de woningen daarmee niet binnen het corporatiestelsel blijven – zijn de verkoopvoorwaarden voor verkopen aan derden van toepassing. Voor verkopen aan derden is op basis van de verkoopregels de toestemming van de Minister nodig, in casu de toezichthouder.
Bij verkoop aan derden geldt voor deze woningen dat ten minste de marktwaarde betaald dient te worden. De waardebepaling kan geschieden op basis van de meest recente WOZ-beschikking of door de woningen te laten taxeren. Bij het complex in Jirnsum gaat het om zogenaamde opknapwoningen. Het Btiv biedt in zo een situatie de mogelijkheid te kiezen voor een residuele taxatie. Daarbij kan gewaardeerd worden op de waarde van de woningen in gerenoveerde staat, verminderd met de renovatiekosten. Een dergelijke waarderingsmethode kan leiden tot een zeer lage prijs bij bijvoorbeeld transformatie. De mogelijkheid van een residuele taxatie is onderzocht door Elkien. Om deze uit te voeren heeft Elkien uitstel gevraagd van de beslissing van de Aw. Omdat de route van een residuele taxatie uiteindelijk niets opleverde -en in het ingediende verzoek niet voldaan werd aan de minimale waarde die het Btiv voor dit soort verkopen stelt (marktwaarde vrij van verhuur en gebruik)- is uiteindelijk op 25 oktober negatief beslist.
Indien u van mening bent dat bij de verkoop een toets nodig is, bent u het dan met ons eens dat de aanvraag vóór de verandering van de regel is ingediend en dat daarom de aanvraag volgens de oude regels behandeld dient te worden? Zo niet, waarom niet?
De Aw dient een verkoopverzoek te toetsen op de vigerende regelgeving. De Aw heeft op 21 mei 2015 een goedkeuringsverzoek voor de verkoop van de woningen ontvangen van Elkien. De beslistermijn is opgeschort omdat noodzakelijke informatie ontbrak. Na ontvangst van die informatie is het verzoek verder in behandeling genomen. Op dat moment was de herziene Woningwet reeds in werking getreden en kon geen beroep meer gedaan worden op het inmiddels ingetrokken Besluit beheer sociale huursector (Bbsh). Daarmee golden ook de voorwaarden en termijnen van het Btiv. Ik merk overigens op dat ook onder de oude regelgeving het besluit negatief zou zijn geweest.
Waarom hebben de bewoners zo lang moeten wachten op een reactie van de ILT? Bent u bereid om de Autoriteit woningcorporaties te vragen om voortaan sneller te reageren op dergelijke burgerinitiatieven?
Het Btiv kent een beslistermijn van 12 weken, die ingaat vanaf het moment dat een verzoek tot goedkeuring van de woningbouwcorporatie is ontvangen. De ILT/Autoriteit woningcorporatie richt zich volgens dit wettelijk kader alleen op de corporatie. Gegeven de opschorting door het ontbreken van noodzakelijke informatie en het door Elkien aangevraagde uitstel om de residuele taxatie te laten uitvoeren, is de termijn van twaalf weken niet overschreden. Gezien deze casus en de zelfstandige positie van de Aw, zie ik geen reden om de Aw te vragen een kortere termijn te hanteren. Verkoopverzoeken, ook als deze van burgerinitiatieven komen, dienen zorgvuldig te worden beoordeeld, onder meer ter voorkoming van weglek van maatschappelijk verbonden vermogen.
Bemoeienis van de Europese Commissie met woningcorporaties |
|
Farshad Bashir |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat een groep woningcorporaties op 29 juli 2015 hoger beroep heeft ingesteld bij het Europees Hof van Justitie, waarbij zij aangeven zich zorgen te maken over de toenemende invloed van de Europese Commissie op de sociale volkshuisvesting in Nederland?1
Sinds het besluit van de Europese Commissie van 15 december 2009 over Bestaande steun en financiering van Nederlandse woningcorporaties, zijn er 9 woningcorporaties, met ondersteuning van andere corporaties, die dat besluit aanvechten bij de Europese rechter. Nadat de corporaties eerst niet-ontvankelijk zijn verklaard en in tweede instantie wel ontvankelijk werden geacht, heeft het Gerecht het beroep van de corporaties op 12 mei 2015 kennelijk ongegrond verklaard. Daartegen hebben de corporaties nu hoger beroep ingesteld bij het Hof van Justitie. Ik wacht het oordeel van het Hof af.
Vindt u het ook onwenselijk en zorgelijk dat de Europese Unie zich, via het Daeb (diensten van algemeen economisch belang)-kader en de mededingingsregels, maar ook via het economisch toezicht uit het Europees Semester, in steeds verdergaande mate mengt met de Nederlandse volkshuisvesting? Kunt u uw antwoord uitsplitsen in de drie genoemde zaken?
Al vanaf het allereerste begin van de Europese samenwerking in 1958 gelden er regels ter voorkoming van verstoring van de mededinging, ongeoorloofde staatssteun en onjuiste compensatie voor als dienst van algemeen economisch belang opgedragen taken (Daeb) voor de lidstaten van de EU. De Daeb-regels zijn eerst in 2005 en later in 2011 verder ingevuld als gevolg van jurisprudentie en ontwikkelingen, waarbij een uitzondering is behouden voor sociale huisvesting (er geldt geen begrenzing naar omzet om te bepalen of de Daeb vrijgesteld is van aanmelding bij de Europese Commissie). De mededingingsregels zien op het voorkomen van verboden prijsafspraken, hetgeen voor alle economische activiteiten geldt. De Europese Commissie toetst of lidstaten aan de regels voldoen en gaat, wanneer dit leidt tot voor de lidstaat ongewenste uitkomsten, in gesprek om te komen tot afspraken om zo veel mogelijk marktverstoring te voorkomen. De EC gaat daarmee nadrukkelijk niet over de Nederlandse volkshuisvesting. Ten slotte is het Europees Semester toegespitst op de macro-economische situatie in Nederland, waarbij de woningmarkt vooral vanuit dit perspectief belicht wordt. De aanbevelingen van de Commissie, die niet bindend zijn, beogen macro-economische onevenwichtigheden in lidstaten te adresseren. Zoals de crisis heeft laten zien, kunnen onevenwichtigheden in één land namelijk gevolgen hebben voor de andere landen van de Europese Unie. Deze drie genoemde zaken bieden de mogelijkheid om ook als Nederland kritisch te blijven over de ontwikkelingen op de woningmarkt en een goede balans te vinden tussen de activiteiten van de overheid en marktpartijen voor de beschikbaarheid van koop- en huurwoningen.
Op welke manier(en) voorkomt u dat de Europese Commissie op de stoel van de volksvertegenwoordiging gaat zitten en dat dit de democratische besluitvorming over de noodzaak van publieke diensten aantast?
De Europese Commissie maakt gebruik van haar bevoegdheden om de Daeb die wij nationaal opdragen te controleren (zie ook het antwoord op vraag 2). Nederland heeft het Nederlandse corporatiestelsel vastgelegd in de Woningwet. In deze wet is onder andere het besluit van de EC van 15 december 2009 over het Nederlandse corporatiestelsel en staatssteun verwerkt. Het wetsvoorstel is door het Nederlandse parlement aanvaard en in werking getreden. Er is in mijn visie geen sprake van dat de EC op de stoel van de volksvertegenwoordiging gaat zitten, noch dat de democratische besluitvorming over de noodzaak van publieke diensten wordt aangetast.
Bent u bereid om zo snel mogelijk het Europees Hof te herinneren aan «de essentiële rol en de ruime discretionaire bevoegdheid van de nationale, regionale en lokale autoriteiten om diensten van algemeen economisch belang te verrichten, te doen verrichten en te organiseren op een manier die zoveel mogelijk in overeenstemming is met de behoeften van de gebruikers» en daarmee op te komen voor de werkzaamheden van Nederlandse woningcorporaties en vrijheden van onze gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De aangehaalde bewoordingen komen uit protocol 26 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De ruimte die dit protocol biedt, is door de nationale wetgever benut. Met de wijzigingen van de Woningwet die vanaf 1 juli 2015 in werking zijn getreden en de mogelijkheden die dat voor de Nederlandse woningcorporaties en gemeenten biedt voor het realiseren van een visie op de (huur)woningmarkt, wordt gebruik gemaakt van de ruimte die op basis van het VWEU en dit protocol is geboden. Er is geen reden om het Europese Hof aan protocol 26 van het Verdrag te herinneren.
Grijpt u het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie aan om de Europese Commissie en lidstaten te wijzen op discretionaire bevoegdheid van de nationale, regionale en lokale autoriteiten om op die manier het hebben van voldoende betaalbare volkshuisvesting voor lage en middeninkomens te stimuleren?
In het kader van het aankomend Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie zie ik geen specifieke rol weggelegd om lidstaten op deze discretionaire bevoegdheid te wijzen, aangezien dit reeds sinds december 2009 is vastgelegd in genoemd protocol 26 bij het VWEU.
Bent u bereid om thema’s als armoedebestrijding, het tegengaan van segregatie en het hebben van voldoende betaalbare volkshuisvesting op de agenda te zetten tijdens het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie, in navolging van de beantwoording op de Kamervragen?3
Tijdens het Nederlandse Voorzitterschap zal op 30 mei 2016 in Amsterdam een informele ministeriële bijeenkomst van ministers verantwoordelijk voor stedelijke ontwikkeling worden georganiseerd. Bij die gelegenheid is de inzet te komen tot een gemeenschappelijke Europese Agenda Stad. Daarbij komen de genoemde thema’s zoals stedelijke armoede en huisvesting aan de orde, zoals is vastgelegd in de brief van de Minister van BZK over de inzet van het Nederlands EU-voorzitterschap voor een Europese Agenda Stad van 26 juni 2015.
De afschaffing van de oldtimer vrijstelling |
|
Farshad Bashir , Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Teun van Dijck (PVV), Roland van Vliet (Van Vliet) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op 3 juli 2015 aan de Kamer schreef: «Met mijn brief van 14 april 2015 heb ik een realistische inschatting van de daadwerkelijke opbrengsten [van de afschaffing van de oldtimer vrijstelling] gegeven»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 14 april 2015 een schatting gaf van tussen de € 80 en € 146 miljoen als opbrengst van de oldtimermaatregel en u zich niet baseerde op de daadwerkelijk binnengekomen belastingopbrengsten?2
In de antwoorden op vragen gesteld op 8 mei jl. over de budgettaire opbrengst van de oldtimermaatregel heb ik geen vragen weggewuifd. In mijn brief over de oldtimermaatregel van 14 april jl. heb ik beschreven dat de budgettaire opbrengsten van de oldtimermaatregel zijn opgebouwd uit een tweetal effecten. Enerzijds betreft dit een opbrengst van niet meer vrijgestelde voertuigen, anderzijds een opbrengst als gevolg van een wijziging van het wagenpark. De geschatte opbrengst van niet meer vrijgestelde voertuigen bedraagt € 55 miljoen. Ik heb in mijn brief over de oldtimermaatregel slechts willen aangegeven dat, om de geraamde opbrengst van € 137 miljoen te halen, het tweede deel van de opbrengst, de vervangende auto’s, € 82 miljoen aan MRB zou moeten opbrengen. Om een inschatting te maken van de gerealiseerde opbrengst van de vervangende voertuigen is, aan de hand van macro-economische gegevens, gekeken naar de totale omvang van de MRB-plichtige voertuigen over de afgelopen jaren gecorrigeerd met de toename van het wagenpark. Bij het inschatten van de gerealiseerde opbrengst is vervolgens aangenomen dat een groot deel van deze extra groei het gevolg is van vervanging van eerder MRB-vrijgestelde oldtimers door MRB-plichtige personenvoertuigen. Uitgaande van een gemiddeld MRB-tarief en afhankelijk van de samenstelling van vervangende auto’s ligt het geschatte budgettaire effect van deze vervanging tussen € 25 miljoen en € 91 miljoen. De geraamde opbrengst van € 82 miljoen ligt binnen deze bandbreedte. Zoals ik heb aangegeven tijdens het notaoverleg op 12 oktober jl. heb ik de neiging om de raming van Stichting Autobelangen meer te omarmen dan de raming die in de brief van 14 april 2015 gemaakt is.
Herinnert u zich de vele kritische vragen van o.a. de leden van de fracties van het CDA, de SP en de PVV, die met onderbouwde berekeningen vroegen naar betere schattingen maar die weggewuifd werden in de antwoorden?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat u in het notaoverleg op 12 oktober 2015 moest toegeven dat de opbrengst waarschijnlijk tussen de € 50 en € 60 miljoen is in 2015? Kunt u een onderbouwing geven van het verschil tussen de € 41 miljoen van de Stichting autobelangen en de wijze waarop u met een paar kleine posten aan € 60 miljoen komt?
In mijn brief «Budgettaire opbrengst oldtimermaatregel» van 14 april jl. heb ik aangegeven dat naast de € 41 miljoen er nog een opbrengst is die geschat wordt op € 5 miljoen van voertuigen uit het jaar 1987, waarvan niet de volledige gegevens beschikbaar waren. Daarnaast zijn er nog voertuigen, andere dan personenauto’s (met name motoren), die een opbrengst genereren van € 9 miljoen. In totaal leveren de voertuigen die voorheen vrijgesteld waren en in de nieuwe situatie motorrijtuigenbelasting zijn gaan betalen, een opbrengst van € 55 miljoen op. Uitgaande van een opbrengst van vervangende voertuigen die Stichting Autobelangen heeft berekend (€ 9 miljoen) zou de totale opbrengst op minimaal € 64 mln uitkomen. In het notaoverleg van 12 oktober heb ik daarom aangeven dat de totale opbrengst waarschijnlijk ergens tussen de € 60 miljoen en € 70 miljoen ligt.
Kunt u aangeven hoeveel LPG- en dieselauto’s op de laatst beschikbare peildatum (1 oktober 2015?) geschorst zijn?
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het aantal LPG- en dieselpersonenauto’s en bestelauto’s particulieren op peildatum 21 oktober 2015, die voor het eerst in gebruik zijn genomen tussen 21 oktober 1975 en 1 januari 1988, dus die op 1 januari 2014 ouder waren dan 26 jaar maar nog niet de leeftijd van 40 jaar hadden bereikt. De bedragen aan MRB uit de tabel zijn de bedragen in mln. (€) die verschuldigd zijn als het volle tarief (exclusief opcenten) verschuldigd zou zijn.
Aantal LPG- en dieselpersonenauto’s en bestelauto’s particulieren die voor het eerst in gebruik zijn genomen tussen 21-10-1975 en 01-01-1988 (peildatum 21 oktober 2015)
aantal
MRB
aantal
MRB
aantal
MRB
aantal
MRB
voltarief
6.967
8,0
1.794
2,3
692
0,6
9.453
10,9
kwarttarief
4.788
10,3
378
0,8
419
0,7
5.585
11,8
vrijgesteld
56
0,1
13
0,0
15
0,0
84
0,1
Kunt u aangeven hoeveel LPG- en dieselauto’s op de laatst beschikbare peildatum (1 oktober 2015?) het volle tarief Motorrijtuigenbelasting betalen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat de kosten en de opbrengsten zouden zijn om diesel- en LPG-auto’s onder hetzelfde overgangsrecht te brengen als benzineauto’s per 1/1/2016 inclusief de berekeningen en de aannames?
Ik ga er vanuit dat gevraagd wordt naar het verruimen van het overgangsrecht naar oldtimers die rijden op diesel of LPG en op dit moment tussen 26 en 40 jaar oud zijn. Zoals blijkt uit bovenstaande gaat het om een totaal van 45.039 diesel- en LPG-auto’s. Er zijn op dit moment 29.917 diesel- en LPG-auto’s waarvan het kenteken is geschorst en 15.122 diesel- en LPG-auto’s waarvan het kenteken niet is geschorst.
Het voorzien in een overgangsregeling voor diesel- en LPG-auto’s heeft waarschijnlijk een grote aanzuigende werking, bestaande uit onder andere de volgende effecten:
Indien voor LPG- en dieselvoertuigen dezelfde overgangsregeling als voor benzinevoertuigen zou gaan gelden, zou dit leiden tot:
Hierbij is aangenomen dat voor de helft van de dieselvoertuigen en 10% van de LPG-voertuigen deze keuze wordt gemaakt. Ten aanzien van LPG-auto’s is slechts een percentage van 10% aangenomen omdat voor deze groep geldt dat er waarschijnlijk gelet op de mate van het gebruik heel bewust is gekozen voor het betalen van de MRB.
Aangenomen is dat ongeveer 50% van de huidige geschorste voertuigen ontschorst worden.
Hierbij is aangenomen dat ongeveer de helft van de dieselauto’s die de afgelopen 2 jaar geëxporteerd zijn, weer geïmporteerd worden. Ten aanzien van LGP-auto’s is slechts een percentage van 10% aangenomen. Dit, omdat heel bewust is gekozen voor export, terwijl de mogelijkheid bestond om de tank eruit te halen en als benzineauto van de overgangsregeling gebruik te maken.
Onder al deze aannames is zou de derving € 9 miljoen en de opbrengst € 3 miljoen bedragen, per saldo een derving van € 6 miljoen. De maatregel is per saldo budgettair neutraal bij een kwarttarief met een maximum van € 350.
Los van het voorgaande is het van belang dat de oldtimer-maatregel ook vanuit milieuoogpunt is getroffen. De inperking van de oldtimerregeling heeft geleid tot een forse afname van met name het aantal diesel- en LPG-oldtimers. De forse import van deze oldtimers is omgeslagen in een export. Dat heeft een positief effect op de luchtkwaliteit. Het alsnog invoeren van overgangsrecht voor diesel- en LPG-oldtimers zal zoals hiervoor gezegd een aanzuigende werking met zich brengen. Ook kunnen nu geschorste voertuigen ontschorst worden. Het betreft type oldtimers die degelijk en betrouwbaar zijn, en daarmee zeer geschikt voor veelvuldig gebruik. Deze auto’s leveren een belangrijke ongewenste bijdrage aan de emissies. Het invoeren van overgangsrecht voor LPG- en diesel oldtimers is om die reden niet verenigbaar met de milieudoelstelling die in het regeerakkoord is genoemd.
Kunt u aangeven tegen welk tarief het brengen van de diesel- en LGP-auto’s onder het overgangsrecht per 1/1/2016 kostendekkend zou zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen vóór 24 oktober 2015 beantwoorden, zodat uw antwoorden gebruikt kunnen worden voor de stemmingen over de moties en voor de eerste termijn van het wetgevingsoverleg over het Belastingplan?
Dat is helaas niet gelukt.
Het beleid van Rijkswaterstaat ten aanzien van de loodsplicht havengebied Moerdijk en de Dordtsche Kil |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat Rijkswaterstaat een loodsplicht oplegt aan gezagvoerders op schepen die voorrang hebben boven het andere scheepvaartverkeer, ook als dit gezagvoerders zijn die door het loodswezen zijn opgeleid om zonder loods door het havengebied van Rotterdam te mogen varen (verklaringhouders)?
In de Scheepvaartverkeerswet wordt bepaald dat alle gezagvoerders van zeeschepen op bepaalde vaarwegen loodsplichtig zijn. De Scheepvaartverkeerswet geeft ook de mogelijkheid van de loodsplicht vrijgesteld te worden. Rijkswaterstaat en havenbeheerders geven invulling aan deze vrijstellingsmogelijkheden, waarbij algemene en regio specifieke voorwaarden worden gesteld. Voor de vaarwegen Oude Maas en Dordtse Kil naar de zeehaven Moerdijk is het uitgangspunt dat bovenmaatse schepen niet worden vrijgesteld van de loodsplicht vanwege de veiligheidsoverwegingen.
Wat is de reden dat Rijkswaterstaat in de haven van Moerdijk en de Dordtsche Kil een loodsplicht heeft opgelegd voor schepen met een diepgang van meer dan 5,5 meter, terwijl in dit havengebied zeeschepen terecht kunnen met een diepgang tot 8,4 meter waardoor een verklaringshouder alleen voor het laatste stuk een loods aan boord moet nemen?
Rijkswaterstaat hanteert bij het vrijstellen van loodsplicht, onder andere, de voorwaarde dat een zeeschip op de Oude Maas, Dordtse Kil en Oversteek Hollandsch diep niet bovenmaats mag zijn. In de Regeling aanwijzing bovenmaatse schepen 2011 is bepaald wanneer een zeeschip op welk vaarwater bovenmaats is. Aangezien bovenmaatse schepen, op het betreffende vaarwater, door hun lengte of diepgang beperkt zijn in hun manoeuvreerruimte is het vrijstellen van de algemeen geldende loodsplicht voor gezagvoerders van zeeschepen (Scheepvaartverkeerswet, artikel 10, lid 1) niet aan de orde.
Bent u van mening dat het voor een ervaren kapitein die frequent vaart op de Dordtsche Kil mogelijk moet zijn om de door hem behaalde vrijstelling te benutten zonder (alsnog) loodsplichtig gemaakt te worden? Zo ja, bent u bereid om in samenspraak met Rijkswaterstaat dit beleid aan te passen?
Frequentie en categorieën schepen bepalen of het mogelijk is om een vrijstelling van de loodsplicht te krijgen en onder welke voorwaarden. Voor bovenmaatse schepen bestaat op de vaarwegen Oude Maas en Dordtse Kil de mogelijkheid niet aangezien deze schepen niet de manoeuvreerruimte hebben, om bijvoorbeeld uit te wijken, die voor de overige scheepvaart wel beschikbaar is.
Momenteel wordt in het kader van het project «Loodsplicht nieuwe stijl» bezien of de huidige loodsplichtvrijstellingen en de huidige systematiek nog voldoet. De omgang met vrijstellingen op loodsplichtige wateren wordt hierin meegenomen. We streven ernaar om de internetconsultatie over de conceptregelgeving begin 2016 te starten.
Deelt u de mening dat het voor de ontwikkeling van de haven van Moerdijk en de veiligheid goed zou zijn wanneer dit gebied ook «vessel traffic service»-dekking (VTS) krijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ministerie onderzoekt de mogelijkheden om de veiligheidssituatie in het gebied rondom de haven Moerdijk (Hollandsch Diep – Dordtse Kil) te verbeteren. Hierbij wordt niet alleen naar de noodzaak en mogelijke effecten van VTS (verkeersdiensten zoals verkeersbegeleiding door bijvoorbeeld radar of communicatie), maar ook naar andere maatregelen gekeken. Regionale partijen zijn hierbij actief betrokken. Zodra het onderzoek naar het meest effectieve maatregelenpakket is afgerond zal ik een beslissing nemen. Ik verwacht dat dit begin 2016 zal zijn.
De slechte bereikbaarheid en gebrekkige kennis van de politie te water |
|
Farshad Bashir , Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de slechte bereikbaarheid van de waterpolitie? Zo ja, heeft u al wat ondernomen om dit te verbeteren? Zo nee, bent u bereid hierover navraag te doen bij de gebruikers van de binnenvaarwegen, waaronder ASV, BLN-Schuttevaer?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Via het landelijke servicenummer 0900–8844 biedt de politie bellers een professionele, geprotocolleerde dienstverlening. Het nummer is 24/7 beschikbaar voor niet-spoedeisende meldingen, informatie en (telefonische) aangiften, waarbij direct wordt doorververbonden naar diverse instellingen. De Landelijke Eenheid van de politie heeft de schippersverenging ASV uitgenodigd voor een gesprek om meer duidelijkheid te krijgen over de door haar genoemde problemen die vaarweggebruikers ervaren, zodat gericht kan worden bezien op welke manier de dienstverlening kan worden verbeterd. Een goede dienstverlening is immers cruciaal voor het vertrouwen in de politie.
Wat is de reden dat vaarweggebruikers bij het bellen van het 0900-nummer niet adequaat te woord gestaan en/of doorverbonden worden? Wat gaat u voor stappen ondernemen om dit te verbeteren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat er agenten vanuit de politiedienst infra ingezet worden op het water, die hun ervaring en expertise op een ander vlak hebben, bijvoorbeeld op het spoor?
Bij de vorming van de Nationale Politie zijn de lucht-, water-, spoor- en wegpolitie samengevoegd tot de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid. Op die manier kan gericht worden geïntervenieerd vanuit inzicht in het geheel van de verschillende verkeersstromen. Hierdoor is de politie in staat om zich met meer capaciteit, flexibiliteit en kennis op geprioriteerde onderwerpen te richten. Deze transitie gaat gepaard met een verandering van werken, waarbij medewerkers kunnen worden ingezet op meerdere taakvelden. Politiemedewerkers worden vanzelfsprekend pas volledig zelfstandig op een ander taakveld ingezet als ze daartoe voldoende zijn toegerust. Tot die tijd voeren ze hun werk uit onder begeleiding van zelfstandig werkende collega’s.
Kunt u zich voorstellen dat het tot irritatie en zelfs gevaarlijke situaties kan leiden bij zowel gebruikers op het water als de politieagenten, indien er agenten worden ingezet die onvoldoende kennis hebben van zaken rondom scheepvaart? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een podium waarop de verschillende organisaties die betrokken zijn bij de binnenvaart informatie, suggesties en of meningen kunnen uitwisselen waarbij de politie ook een gesprekspartner is?
Ja, in verschillende samenstellingen ontmoeten de bij de binnenvaart betrokken partijen elkaar voor overleg. Allereerst is er overleg in het kader van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR). Op nationaal niveau worden in het Overleg Technisch Nautische zaken Binnenvaart (OTNB) de voorstellen van de CCR op het gebied van technische regelgeving, politiereglementen en bemanningszaken besproken. Alle relevante partijen in de binnenvaart zijn hierbij uitgenodigd, waaronder de politie. Ook AQUAPOL, een Europees samenwerkingsverband
voor politiewerk rondom het water, is permanent vertegenwoordigd in de werkgroep Politiereglementen van de CCR.
Daarnaast heeft het Ministerie van Infrastructuur & Milieu overleg met maatschappelijke organisaties, brancheverenigingen en bedrijven. Afhankelijk van de te bespreken onderwerpen kan de politie daarbij ook aanwezig zijn.
Tot slot is er een regulier overleg tussen de handhavende partijen op het water, zoals Rijkswaterstaat, Inspectie Leefomgeving en Transport, en uiteraard ook de politie. Bij dit overleg zijn echter geen vertegenwoordigers van de binnenvaartsector betrokken.
Heeft er ooit een inventarisatie plaatsgevonden over de effecten van het afschaffen van het Deelorgaan Binnenvaart? Zo ja, wat waren de uitkomsten van die inventarisatie? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Het Deelorgaan Binnenvaart (DBV) was een onderdeel van het Overlegorgaan Goederenvervoer van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. In 2010 is in het kader van een rijksbrede stroomlijning van advies- en overlegorganen het DBV bij wet opgeheven. Door uw Kamer is deze wijziging behandeld en vervolgens opgenomen in de Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010 (TK, 2009–2010, 32 403). De functie van het DBV is overgenomen door het Overleg Infrastructuur en Milieu, dat is ondergebracht bij de directie Participatie van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Een expliciete inventarisatie van de effecten heeft niet plaatsgevonden, omdat van afschaffen van de functie geen sprake was. De memorie van toelichting van genoemde wet meldt hierover: «Binnen de nieuwe voorgestelde overlegstructuur, waarin het overlegorgaan ook kleinere onderwerpen met een specifieke groep betrokkenen kan behandelen, bestaat aan de mogelijkheid tot het instellen van een deelorgaan geen behoefte.»
Zou u bereid zijn om het Deelorgaan Binnenvaart weer opnieuw in te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De functie van het voormalige Deelorgaan Binnenvaart is geborgd in de huidige wetgeving (zie ook antwoord op vraag 6). Er is dan ook geen aanleiding het Deelorgaan opnieuw in te voeren.
De aanhoudende problemen op het spoor in de Achterhoek |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Welke redenen zijn er voor de vele verstoringen van de laatste dagen op het spoortraject tussen Winterswijk en Arnhem?1
De storingen zijn opgetreden na de 16-daagse buitendienststelling die in augustus plaatsvond op het spoortraject Winterswijk – Arnhem. Tijdens deze buitendienst-stelling zijn veel werkzaamheden op dit baanvak uitgevoerd. ProRail heeft gemeld dat op zondag 30 augustus testritten zijn uitgevoerd voordat de infrastructuur op maandag opgeleverd zou worden, maar deze konden mede in verband met het onweer slechts gedeeltelijk worden uitgevoerd. Vanuit de uitgevoerde testritten zijn geen problemen opgetreden. ProRail heeft vervolgens besloten de sporen weer in dienst te geven. Het baanvak is storingvrij in dienst gegaan. In de navolgende dagen zijn verscheidene verstoringen opgetreden die niet in z’n geheel los gezien kunnen worden van de uitgevoerde werkzaamheden. Gezien deze verstoringen heeft de indienststelling wellicht te vroeg plaatsgevonden. ProRail evalueert hoe het hier is omgegaan. Daarbij komt de gemaakte afweging tussen enerzijds het zoveel mogelijk voorkomen van hinder voor de treinreizigers door onnodig lange buitendienststelling en anderzijds het te snel in dienst gaan en juist daarmee hinder veroorzaken voor de reizigers aan de orde.
Klopt het dat op een deel van het spoor in de Achterhoek sprake is van een zeer verouderd systeem voor het aansturen van de wissels en seinen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het klopt niet dat op een deel van het spoor in de Achterhoek sprake is van een zeer verouderd systeem voor het aansturen van de wissels en seinen. Het deel van het beveiligingssysteem op Zevenaar dat tegen het einde van de technische levensduur aanliep is onlangs vervangen. De overige beveiligingssystemen dienen op basis van hun technische levensduur pas over 10 tot 15 jaar vervangen te worden.
Wat is de reden dat het vervangend busvervoer vanuit Arriva zo gebrekkig verliep? Wat vindt u hiervan?
Het baanvak Doetinchem–Zevenaar–Arnhem kenmerkt zich in de regel door grote aantallen reizigers in de spitsuren. De extra scholieren en studenten op de eerste maandagmorgen van het nieuwe schooljaar gaven hierbij nog een extra druk. ProRail neemt het regelen van vervangend busvervoer bij verstoringen op met de vervoerders. Het organiseren van het vervangend vervoer door de vervoerders voor deze grote aantallen is een forse opgave, omdat voor bijvoorbeeld de vervoervraag tussen 7.30 en 8.30 uur bij treinvervangend vervoer tientallen bussen ingezet moeten worden. Alhoewel Arriva en BRENG hebben aangegeven er alles aan te hebben gedaan om dit toch georganiseerd te krijgen, werd door een samenloop van omstandigheden op de bewuste maandag de levering van bussen helaas extra bemoeilijkt. Zo was er als gevolg van een hevig onweer op de zondagavond ook op de lijn Winterswijk–Zutphen geen treinverkeer mogelijk en heeft Arriva ook treinvervangend vervoer moeten inzetten tussen Winterswijk en Vorden. Omdat er tot en met zondagavond treinvervangend vervoer was ingezet tussen Arnhem en Zevenaar konden als gevolg van de rijtijdenwet de meeste chauffeurs van dit vervoer maandagmorgen vroeg niet opnieuw worden ingezet. Tot slot was als gevolg van storingen aan de overwegen tussen Arnhem en Zevenaar en later ook richting Doetinchem een groot deel daarvan permanent gesloten. Dit veroorzaakte een verkeersinfarct waardoor de ingezette bussen nauwelijks hun routes konden rijden.
Het is vervelend dat reizigers soms lang hebben moeten wachten. Het toezicht op de uitvoering van de concessie voor Arnhem–Winterswijk is de verantwoordelijkheid van de provincie Gelderland. De provincie Gelderland heeft laten weten dat zij ProRail nadrukkelijk verzocht heeft samen met de vervoerders betrokken te worden bij de evaluatie van de gebeurtenissen.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn voor de robuustheid van het spoor in de Achterhoek wanneer de gehele lijn uitgerust zou worden met een dubbelspoor?
Nee. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft de doelstelling van de provincie Gelderland om de spoorlijn Arnhem-Doetinchem-Winterswijk robuuster te maken onderschreven en financieel ruim ondersteund, omdat de betrouwbaarheid nog steeds niet aan de norm voldoet. Zo heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu dit jaar samen met Gelderland 700 meter dubbelspoor laten aanleggen bij Wehl. De kosten daarvan bedragen € 7 miljoen die door het ministerie voor de helft zijn gefinancierd. Bovendien heeft het ministerie voor de aanleg van 4,5 km. dubbelspoor tussen Zevenaar en Didam in totaal € 19,1 miljoen bijgedragen. De verwachting is dat de uitvoering van de treindienst na de realisatie van deze maatregelen aanmerkelijk robuuster wordt en weer aan de norm voldoet. Er is dan ook geen actueel voornemen om het spoor op de hele lijn te verdubbelen.
Welke maatregelen worden er genomen om het spoor robuuster te maken? Welke aanvullende maatregelen gaat u nog nemen?
Zie het antwoord op vraag 4. Daarnaast zijn er vanaf 2009 door ProRail diverse maatregelen genomen vanuit het project Performanceverbetering om de robuustheid van het spoor te vergroten met name op het spoortraject Zevenaar–Winterswijk. Zo heeft ProRail op verschillende trajecten en emplacementen voorzien in nieuwe detectie, beveiligingssysteem en voeding. Dit heeft (na een initiële dip) geleid tot een flinke punctualiteitverbetering.
Op de niet-geëlektrificeerde spoorlijnen in de Achterhoek is nogal eens sprake van blikseminslag. Geëlektrificeerde spoorlijnen zijn minder gevoelig voor bliksem-inslag, omdat de bovenleiding de rest van de installaties afschermt tegen bliksem. ProRail zal dit najaar een onderzoek starten voor de lijnen Zutphen–Winterswijk en Zevenaar–Winterswijk gericht op mogelijkheden om deze spoortrajecten beter bestand te maken tegen blikseminslagen. De provincie Gelderland heeft het voortouw genomen bij de planvorming over de mogelijke elektrificatie.
Ook het besluit tot de aanleg van dubbelspoor tussen Zevenaar en Didam op de lijn Arnhem-Winterswijk zal sterk bijdragen aan de verbetering van de robuustheid. Momenteel is sprake van maximale belasting van twee enkelsporige, niet geëlektrificeerde lijnen met zeer beperkte bijsturingmogelijkheden, waarover tussen Arnhem en Doetinchem een kwartierdienst wordt gereden. Gevolg is dat een storing vrij snel kan uitgroeien tot een flinke vertraging of het stilleggen van de treindienst. Het oplossen van de vertraging is dan bijna alleen maar mogelijk door na de spits één of meerdere ritten op te heffen. Dit zal verbeteren na de aanleg van het dubbelspoor.
Enorme verwarring bij automobilisten over de maximumsnelheid op de A2 |
|
Farshad Bashir |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een derde van de snelheidsboetes in Nederland wordt uitgeschreven bij de trajectcontrole op de A2?1 Kunt u uw meest recente cijfers overleggen?
Het grootste deel van de snelheidsovertredingen (meer dan 60%) wordt niet op de snelwegen geconstateerd, maar op het onderliggend wegennet. Het aandeel van de opgelegde boetes op grond van de trajectcontrole op de A2 binnen het totaal van de opgelegde boetes voor overschrijding van de maximum snelheid is dan ook beduidend kleiner dan één derde.
Vrijwel iedereen (circa 98%) houdt zich aan de snelheidslimiet op dit traject. Een klein deel van de bestuurders blijft, ook bij duidelijk aangekondigde trajectcontroles, te hard rijden. Door het grote aantal passanten zijn de absolute aantallen boetes wellicht hoog, maar het aantal bekeurde bestuurders betreft een kleine minderheid.
In de eerste acht maanden van 2015 zijn er, op grond van de trajectcontrole op de A2, ruim 615.000 boetes opgelegd voor snelheidsovertredingen2, tegenover ongeveer 995.000 in geheel 20143. Het overtredingspercentage op dit traject van de A2 ligt hiermee iets lager dan in 2014.
In hoeverre deelt u de mening dat het voor automobilisten onduidelijk is wat de maximumsnelheid is op de A2? En in hoeverre komt uw mening overeen met de feiten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u zich voorstellen dat automobilisten zich erin geluisd voelen wanneer ze een boete ontvangen, zonder dat ze in de veronderstelling waren een snelheidsovertreding te hebben begaan, omdat ze een paar minuten vóórdat ze geflitst werden nog een snelheidsbord zagen waar een hogere limiet op stond maar het laatste bord met een lagere limiet gemist hebben, mede door de grote hoeveelheid borden waar een maximumsnelheid op staat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Circa 98% van de automobilisten op dit traject houdt zich aan de maximumsnelheid. De bebording op de A2 ter plaatse van de trajectcontrole is uitgevoerd conform de richtlijnen waarbij de wijziging van de maximumsnelheid extra geaccentueerd is door middel van het verkeersbord met een zwarte achtergrond. Tevens zijn het afgelopen jaar de hectometerbordjes om de kilometer voorzien van een extra snelheidsaanduiding en wordt de weggebruiker met grote borden op de trajectcontrole geattendeerd.
Bent u nog steeds tevreden met de gekkigheid en onduidelijkheid die ontstaan zijn rondom de aanduiding van maximumsnelheden, na de wijze waarop u de maximimumsnelheid heeft verhoogd naar 130 kilometer per uur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn brief van 23 april 20144 neem ik diverse maatregelen om de tevredenheid van de weggebruiker over de aanduiding van de maximumsnelheid te vergroten. Zo zijn iedere kilometer de hectometerbordjes voorzien van een snelheidsaanduiding en stimuleer ik de ontwikkeling en beschikbaarheid van in-car voorzieningen die de actuele maximumsnelheid in de auto tonen. Ook is het snelhedenbeleid er op gericht om op zo veel mogelijk trajecten de maximumsnelheid te verhogen waardoor een minder wisselend snelhedenbeeld ontstaat.
Bent u bereid om een eenduidigere maximumsnelheid in te voeren op de A2 waarbij u ook rekening houdt met omwonenden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit invoeren? Zo nee, waarom niet?
Het beleid is erop gericht om de snelheidslimiet op zo veel mogelijk trajecten te verhogen tot 130 km/h zodra dat kan binnen de randvoorwaarden van verkeersveiligheid en milieu. Zoals ik in mijn brief van 9 september 20135 en antwoorden op vragen6 van het lid Visser van 30 juni jl., heb aangegeven verwacht ik dat op termijn, met uitzondering van trajecten waar de veiligheid een verhoging belemmert, op een groot deel van de A2 de maximumsnelheid naar 130 km/h kan worden verhoogd. Het tempo waarin dat mogelijk is wordt bepaald door de ontwikkeling van de luchtkwaliteit en de mate van benutting van de geluidproductieplafonds. Bij de behandeling van mijn begroting heb ik aangegeven dat ik wacht op een besluit van de rechtbank Midden – Nederland, inzake de verhoging van de snelheid op het deel Maarssen- Vinkeveen, voordat ik een besluit neem over verdere harmonisering van de snelheid op de A2 tussen Amsterdam en Utrecht. Ik informeer uw Kamer hier dit jaar nog over.
Het niet uitbetalen van compensatie voor vertraging door prijsvechters in de luchtvaart |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de cijfers van EUclaim die erop wijzen dat prijsvechters in de luchtvaart zich niet houden aan de wettelijk verplichte compensatie voor vertraagde vluchten?1
Uit gegevens van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) blijkt in zijn algemeenheid dat luchtvaartmaatschappijen het verschuldigde compensatiebedrag aan de passagier betalen als deze daar naar het oordeel van de ILT recht op heeft. Dat geldt ook voor prijsvechters als Ryanair en EasyJet. De cijfers van EUclaim herkent de ILT dan ook niet uit haar eigen praktijk van de klachtenbehandeling en het toezicht op luchtvaartmaatschappijen.
Staat u nog steeds achter uw antwoorden op Kamervragen van vorig jaar dat u zich niet herkende in het beeld dat luchtvaartmaatschappijen zich niet houden aan het naleven van de verplichte compensatie? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ja. Dit kunt u ook zien in het overzicht van klachtbehandeling door de ILT over de afgelopen jaren, zoals bijgevoegd in bijlage 1.3
Heeft u een soortgelijk overzicht met cijfers van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over luchtvaartmaatschappijen die onder de compensatie uit proberen te komen of de vertraagde passagiers tegenwerken? Houdt de ILT ook bij welke luchtvaartmaatschappijen claims afwijzen? Zo ja, kunt u hier het overzicht van sturen? Zo nee, bent u bereid dit vanaf heden wel te gaan doen?
De ILT heeft alleen gegevens over haar eigen activiteiten, te weten het toezicht in de vorm van klachtbehandeling en inspecties. Passagiers moeten in eerste instantie rechtstreeks bij luchtvaartmaatschappijen compensatie vragen. De ILT heeft daar geen gegevens over. Een passagier kan in tweede instantie bij de ILT een klacht indienen over de reactie van een luchtvaartmaatschappij. De passagier kan echter ook, zonder een klacht bij ILT te hebben ingediend, zelf of via een commercieel claimbureau naar de civiele rechter stappen. Hierdoor zijn de cijfers bij verschillende partijen niet een-op-een te vergelijken. Uit resultaten met betrekking tot de klachten die bij de ILT binnenkomen krijgt de ILT niet het beeld dat luchtvaartmaatschappijen onder de compensatie proberen uit te komen. Afwijzingen van dergelijke aanvragen kunnen terecht zijn. Het overzicht van de klachtbehandeling door ILT stuur ik als bijlage *) 1 bij deze antwoorden mee.
Deelt u de mening dat het vooral Ryanair en EasyJet zijn die zich niet houden aan de wettelijk verplichte compensatie voor vertraagde vluchten? Wat vindt u van de houding van deze luchtvaartmaatschappijen?
Cijfers over Ryanair en EasyJet laten het volgende beeld zien (zie bijlage *) 2): van het totaal aantal klachten in 2014 en 2015 gaat zo’n 5% over Ryanair en ongeveer eenzelfde aandeel over EasyJet. In geval van klachten die de ILT als gegrond beoordeelt, is in alle gevallen ook door Ryanair en EasyJet de verschuldigde compensatie uitbetaald.
De ILT houdt actief systeemtoezicht op de naleving. Daarbij kijkt de ILT onder meer of maatschappijen hun klachtenprocessen goed op orde hebben. Uit informatie van het toezicht door de ILT blijkt dat Ryanair en EasyJet processen voor afhandeling van wettelijk verplichte compensatie voor vertraagde vluchten hebben ingericht en deze ook toepassen. Dit beeld wordt gedeeld door de Engelse toezichthouder, die een uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de naleving van de Verordening (zie ook het antwoord op vraag 5).
Op welke wijze informeert u de reizigers, zodat deze zich niet zomaar met een kluitje in het riet laten sturen door een luchtvaartmaatschappij? Welke nieuwe initiatieven gaat u nemen om reizigers nog beter te informeren?
De ILT houdt enerzijds toezicht op de informatievoorziening aan reizigers op luchthavens en door luchtvaartmaatschappijen en informeert anderzijds zelf de reizigers over hun rechten en de mogelijkheid een klacht in te dienen. In overleg met de Consumentenbond en ANWB is de website klantvriendelijker en inzichtelijker gemaakt. Het overleg met de consumentenorganisaties en de Barin wordt voortgezet met het oog op blijvende verbetering van de informatievoorziening. Daarnaast zal de ILT nog dit jaar starten met een soortgelijk onderzoek als de Engelse toezichthouder heeft uitgevoerd, onder andere gericht op het informeren van de passagier door luchtvaartmaatschappijen4. De resultaten van dat onderzoek zullen dienen als basis voor de invulling van het jaarlijkse inspectieprogramma.
De ILT geeft invulling aan haar toezichtrol door inspecties bij luchtvaartmaatschappijen om te bezien of ze de informatievoorziening goed geregeld hebben en door op luchthavens te controleren of de informatievoorziening ter plekke voldoet aan de Verordening. Dat blijkt het geval. Op alle Nederlandse luchthavens zijn de EU folders over passagiersrechten goed verkrijgbaar en in de incheckzones is de verplichte mededeling aanwezig. ILT blijft actief controleren op de informatievoorziening.
Is het niet uitbetalen van claims volgens u een vorm van oneerlijke concurrentie ten opzichte van luchtvaartmaatschappijen die zich wel netjes aan de wet houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle luchtvaartmaatschappijen moeten zich aan de regels houden. Wanneer er sprake is van een gegronde compensatieverzoeken moet de luchtvaartmaatschappij hieraan voldoen.
Hoe is het mogelijk dat na jaren van aandringen vanuit de Kamer op betere handhaving van passagiersrechten en het naleven van de compensatieverplichting voor vertraging, de ILT nog steeds geen enkele boete heeft uitgedeeld?
De ILT houdt actief en intensief toezicht op toepassing van passagiersrechten. Het toezicht bestaat enerzijds uit klachtafhandeling, anderzijds uit inspecties bij luchtvaartmaatschappijen en op luchthavens. Zo inspecteert zij onder andere hoe luchtvaartmaatschappijen optreden in geval van een grote vluchtverstoring. De ILT weet hierbij met de inzet van interventies als een waarschuwing en een bestuurlijk gesprek de naleving te bevorderen, het opleggen van een bestuurlijke boete is nog niet nodig gebleken.
Passagiers kunnen zelf hun recht halen bij luchtvaartmaatschappijen en als ze niet tevreden zijn met de reactie kunnen ze daarover een klacht indienen bij de ILT. De ILT onderzoekt alle klachten en verstrekt daarover een onderbouwd oordeel. Als de ILT een klacht als gegrond beoordeelt, betalen luchtvaartmaatschappijen de verschuldigde compensatie uit.
Deelt u de mening dat wanneer luchtvaartmaatschappijen ruim de helft van de claims bij vertraging afwijzen, hiervoor hardere sancties vanuit de ILT noodzakelijk zijn? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat de ILT eindelijk gaat optreden?
De ILT heeft geen gegevens over hoeveel claims de luchtvaartmaatschappijen zelf afwijzen in het initiële directe contact tussen de passagier en de maatschappij. Mogelijk zijn deze afwijzingen terecht. Niet bij alle vertragingen van meer dan 3 uur heeft een passagier recht op compensatie. Bijvoorbeeld in geval van stakingen, weersomstandigheden (zoals blikseminslag of hagel) of beslissingen van de luchtverkeersleiding die de vluchtuitvoering beïnvloeden, is er meestal geen recht op compensatie.
Als een passagier naar zijn mening ten onrechte geen compensatie krijgt van een luchtvaartmaatschappij kan hij hierover een klacht indienen bij de ILT. Deze onderzoekt en beoordeelt iedere klacht. In geval van een door de ILT als gegrond beoordeelde klacht betalen luchtvaartmaatschappijen tot op heden in alle gevallen de verschuldigde compensatie aan de passagier.
De extra aandeelhoudersvergadering van de NS |
|
Farshad Bashir , Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Klopt het dat er op 9 en 10 juli extra vergaderingen en aandeelhoudersvergaderingen van de NS gepland staan?1
Ja.
Kunt u de uitnodiging en het verslag van de aandeelhoudersvergaderingen aan de Kamer doen toekomen?
Bij de aandeelhoudersvergadering waren het Ministerie van Financien, NS en de heer Huges aanwezig. Het onderwerp van de aandeelhoudersvergadering was het voornemen om de heer Huges te ontslaan uit de functie van president-directeur van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, voor het geval het door de heer Huges genomen ontslag van 5 juni en het door de aandeelhouder op 19 juni gegeven ontslag beide in rechte geen stand houden. Het verslag van de vergadering kan ik niet aan de Kamer sturen. Het ontslag is onderwerp in een juridische procedure. Openbaarmaking van het verslag kan de juridische positie van de staat schaden.
Kunt u ervoor zorgdragen dat indien er een vaststellingsovereenkomst gesloten wordt met de heer Huges, dat deze openbaar wordt (behalve natuurlijk de persoonlijke gegevens) en dat deze vastellingsovereenkomst in zijn geheel inzichtelijk is voor de leden van de Staten-Generaal, zodat zij hun controlerende taak kunnen uitoefenen?
Zie het antwoord op vraag 4 van het lid Bashir.
Toestemming voor een bonus aan de oud-topman van de NS |
|
Farshad Bashir |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat de voormalig NS-topman toestemming had voor de bonus van € 75.000?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Na beoordeling door de raad van commissarissen en na een gesprek met mij op 26 februari was er in principe overeenstemming over een toekenning van een variabele beloning van 17,5% van het vaste salaris van de heer Huges. Dit was echter onderdeel van een breder pakket, waarover pas op 2 juni in totaliteit overeenstemming werd bereikt. Dat was pas het moment waarop de uitbetaling had kunnen worden geëffectueerd. Zie voor een nadere toelichting de antwoorden op de vragen van de leden Koolmees en Van Veldhoven.
Wat is de reden dat u eerder de Tweede Kamer voorhield dat de voormalig NS-topman de bonus zomaar zonder dat u of de Raad van Commissarissen van de NS daarvan op de hoogte was aan zichzelf liet uitkeren?
Omdat dat een juiste weergave van de feiten is.
Kunnen we na uw eerdere missers (zoals het feit dat u over de oud-NS-topman vol trots meedeelde dat hij zijn ontslag heeft genomen maar die achteraf helemaal niet ontslagen bleek te zijn en het gedoe rondom de bonus) nog meer verrassingen verwachten rondom de ontslagprocedure van de oud-topman? Zo ja, welke? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NS, vertegenwoordigd door de raad van commissarissen, treedt op als werkgever voor de heer Huges. In de beschrijving van de gang van zaken heb ik mij steeds gebaseerd op hetgeen de toenmalige voorzitter van de raad, de heer Van den Driest, mij heeft gezegd, dan wel door de informatie die hij mij heeft laten verstrekken door medewerkers van NS. Ik heb de Tweede Kamer sinds 28 april steeds snel op de hoogte gebracht van relevante ontwikkelingen of nieuwe informatie. Daarbij is gebleken dat de informatie waarop ik mij baseerde achteraf bezien niet altijd correct en volledig was. Dat is natuurlijk ernstig. Het illustreert dat de interne regels en procedures bij NS niet goed functioneerden. Het is mijn intentie, evenals van het bestuur en de raad van commissarissen van NS, om hierin op korte termijn verbetering aan te brengen.
Bent u bereid om alle documenten die betrekking hebben op het ontslag van de NS-topman naar de Tweede Kamer te sturen, waarbij ook de afspraken tussen de voormalig topman en de Raad van Commissarissen van de NS en uw Ministerie helder worden?
Zoals u in de NRC van 11 juli heeft kunnen lezen bereidt de advocaat van de heer Huges een kort geding voor. Om de juridische positie van NS niet te schaden kan ik niet aan uw verzoek voldoen. Na de afwikkeling van de procedure kan ik de Kamer vertrouwelijk informeren.
In hoeverre deelt u de mening dat het verkeerd voorstellen van zaken een beetje uw handelsmerk begint te worden?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht dat RyanAir slots heeft aangevraagd op Schiphol en interesse toont in Lelystad Airport |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht «Ryanair kan komende winter vanaf Schiphol vliegen», waaruit blijkt dat Ryanair slots heeft aangevraagd op Schiphol?1
Ryanair heeft conform het reguliere proces slots op Schiphol aangevraagd bij de Nederlandse slotcoördinator voor winterseizoen 2015. Ryanair heeft voor zomer 2014 ook al eens slots aangevraagd maar heeft de aanvraag destijds vroeg in het proces (vlak na de initiële aanvragen en ruim voor de start van het seizoen) teruggetrokken. Voor de huidige aanvraag geldt 31 augustus als sluitingsdatum. Zie verder antwoord 3.
Past het uitbreiden op Schiphol met Ryanair binnen uw beleid om leisure juist uit te plaatsen naar regionale luchthavens zoals Eindhoven en in de toekomst Lelystad?
Het selectiviteitsbeleid kent twee sporen. Allereerst het scheppen van extra regionale capaciteit op luchthavens van Eindhoven en Lelystad ten behoeve van het accommoderen van niet-mainportgebonden verkeer met een omvang van in totaal 70.000 vliegtuigbewegingen. Daarnaast wordt stimuleringsbeleid van de exploitant ingezet ter benutting van de schaarse capaciteit op Schiphol door verkeer dat bijdraagt aan de mainportontwikkeling en stimuleringsbeleid op de regionale luchthavens van Eindhoven en Lelystad voor het niet-mainportgebonden verkeer op niet-mainportgebonden bestemmingen.
Het selectiviteitsbeleid is er hierbij primair op gericht om de markt haar werk te laten doen en het commerciële beleid van de exploitant als uitgangspunt te nemen. Dat betekent dat een adequaat aanbod op de luchthavens Eindhoven en het te ontwikkelen Lelystad Airport, het niet-mainportgebonden verkeer moet verleiden om op de regionale velden hun operatie te gaan uitvoeren. Prijsbeleid door de exploitant, marketing en acquisitie, airline-Airport contracten en een passend faciliteitenaanbod zijn onderdeel van dit stimuleringsbeleid van de exploitant.
Zodoende kunnen deze airlines relatief goedkoop en efficiënt van de regionale luchthavens opereren. Zeker voor het niet-mainportgebonden verkeer moet dat interessant zijn. Ryanair is al een belangrijke maatschappij op de regionale luchthaven Eindhoven. Het is dus zaak om Lelystad Airport zo spoedig mogelijk operationeel te maken zodat de exploitant met aantrekkelijke tarieven en goede luchthavenfaciliteiten het niet-mainportgebonden verkeer dat vliegt op niet-mainportgebonden bestemmingen kan verleiden via Lelystad te gaan opereren. Momenteel is voorzien dat Lelystad Airport in 2018 operationeel wordt en op dat moment een alternatief is voor carriers.
Wat is de reden dat Schiphol nu Ryanair lijkt te verwelkomen, terwijl het een jaar geleden nog Ryanair niet wenste te accommoderen blijkens het bericht «Schiphol wil Ryanair niet hebben: liever uitwijken naar Lelystad»?2 Kunt u dit antwoord toelichten?
Ryanair heeft een slotaanvraag voor het IATA seizoen Winter 2015 (oktober 2015-maart 2016) ingediend bij de Slotcoördinator (SACN). Op basis van de Europese slotsverordening dienen alle slotaanvragen door de Slotcoördinator te worden behandeld. Op basis van deze Verordening dient de Slotcoördinator haar taken onafhankelijk, onpartijdig en non-discriminatoir en transparant te vervullen. De onafhankelijkheid houdt in dat zij functioneel los moet staan van elke belanghebbende partij. Dit betekent dat luchtvaartmaatschappijen, de luchthaven en ook het Ministerie van Infrastructuur en Milieu niet in dit proces van slottoekenning kunnen treden. Voor de aanvraag van Ryanair heeft SACN bekeken of de gevraagde ruimte beschikbaar is. Dit bleek het geval en SACN heeft de slots toegekend.
Klopt het dat Ryanair ook heeft aangegeven interesse te hebben om in de toekomst vanaf Lelystad Airport te vliegen?
In de media heb ik berichten gezien over de interesse van Ryanair in Lelystad Airport. Ryanair heeft mij hier persoonlijk niet van in kennis gesteld.
In hoeverre past een eventuele komst van Ryanair naar Lelystad binnen het Aldersadvies om vooral Lelystad te benutten om bestaande leisurevluchten vanaf Schiphol over te plaatsen naar Lelystad?
In het Aldersadvies Lelystad is aangegeven dat voor de te onderscheiden airline segmenten die nu op Schiphol opereren de ontwikkeling van Lelystad Airport met name interessant is voor de low cost carriers en de leisure carriers. Als de markt van de niet-mainportgebonden low cost en leisure carriers vanaf Lelystad Airport bediend gaat worden en hiermee de groei van deze segmenten op Lelystad Airport in plaats van op Schiphol wordt opgevangen, ontstaat daarmee ruimte op Schiphol voor het mainportgebonden verkeer. Het is aan Schiphol om hieraan op een zodanige wijze invulling te geven dat het voor de low cost carriers en de leisure carriers die reeds op Schiphol opereren interessant is om vluchten naar Lelystad Airport te verplaatsen.
Bent u nog steeds voorstander van de ontwikkeling van luchthaven Lelystad, als zou blijken dat Lelystad alleen nieuwe leisurevluchten faciliteert? Kunt u het antwoord toelichten?
De aantrekkelijke condities die op Lelystad Airport worden gecreëerd voor carriers die reeds op Schiphol opereren om hun vluchten over te plaatsen naar Lelystad Airport zullen ook aantrekkelijk zijn voor nieuwe carriers. Ik heb er alle vertrouwen in dat de Schiphol Group de beschikbare capaciteit op Lelystad Airport op een zodanige wijze zal aanbieden, onder andere via een fasering van de uitbreiding van de luchthaven Lelystad Airport, dat het beoogde beleidsdoel: ruimte maken op Schiphol voor het mainportgebonden verkeer, op een voor de mainport positieve wijze wordt gerealiseerd. Het gaat hierbij om het accommoderen van bestaande leisurevluchten alsook het opvangen van een deel van de groei, bijvoorbeeld door het accommoderen van nieuwe leisurevluchten.
Wat zijn de gevolgen van de uitbreiding op Schiphol met Ryanair voor andere luchtvaartmaatschappijen zoals KLM? Wat vindt u van deze gevolgen?
Op Schiphol is al een groot aantal luchtvaartmaatschappijen actief in diverse marktsegmenten die in onderlinge concurrentie vluchten op vele bestemmingen aanbieden. De Europese luchtvaartmarkt is volledig geliberaliseerd via EU Verordening 1008/2008. Daarin is vastgelegd dat EU luchtvaartmaatschappijen het recht hebben op alle intra-Europese routes te opereren. Wanneer luchtvaartmaatschappijen aanvragen doen voor slots dan worden deze beoordeeld door de onafhankelijke slotscoördinator. Zie daarvoor verder vraag 3.
Over de gevolgen van mogelijke vluchten van Ryanair op Schiphol voor andere luchtvaartmaatschappijen zijn thans geen uitspraken te doen. De effecten zullen mede afhangen van elementen als de omvang van de operatie, bestemmingen, aantallen vluchten, vluchtfrequenties, vluchtschema’s, tarieven en kwaliteit.
Welke mogelijkheden heeft u om bij Ryanair af te dwingen dat dit bedrijf zich houdt aan normale arbeidsvoorwaarden, waar ook lidmaatschap van een vakbond onder valt?
Iedere Europese luchtvaartmaatschappij dient zich te houden aan de relevante arbeidswet- en regelgeving van het land van vestiging. In het geval van Ryanair is de Ierse toezichthouder primair verantwoordelijk voor het toezicht aangezien Ryanair geen vestiging heeft in Nederland. Alleen bedrijven die in Nederland zijn gevestigd, zijn gehouden aan de Nederlandse arbeidswetgeving. De Inspectie SZW ziet daarbij toe op de naleving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De cao-partijen zijn verantwoordelijk voor de naleving van de vigerende cao. Het recht zich te organiseren en het recht collectief te onderhandelen is vastgelegd in ILO-verdrag 98.
Volledigheidshalve verwijs ik u ook naar de beantwoording van eerdere Kamervragen op dit terrein in relatie tot Ryanair (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 3006).
Stopzetten van toeslagen voor dak- en thuislozen |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
In hoeverre wordt door de Belastingdienst gecontroleerd of het gaat om dak- of thuislozen wanneer toeslagen worden stopgezet vanwege het feit dat meerdere van hen hetzelfde postadres gebruiken?
Sec het feit dat er door meerdere personen gebruik wordt gemaakt van hetzelfde postadres is geen criterium om toeslagen stop te zetten. Ook als het gaat om dak- of thuislozen is dit geen reden om de toeslag stop te zetten.
Toeslagen kunnen worden gestopt als er gerede twijfel is over de juistheid van het adresgegeven, als er een adresgegeven ontbreekt of als aan één van de andere voorwaarden niet wordt voldaan.
Met het oog op risicoselectie is er wel een probleem geweest bij de toekenning van de zorgtoeslag aan burgers die voorheen een huisadres hadden en nu een wijziging doorgaven naar een postadres. Deze groep had met het oog op risicoselectie handmatig behandeld moeten worden en niet automatisch als niet toeslaggerechtigd moeten worden bestempeld. Dit probleem is ook als verstoring op de website van de Belastingdienst gemeld.
Dit probleem is dus niet verbonden aan het dak- en thuisloos worden of aan het hebben van een postadres, maar aan het in zijn algemeenheid wijzigen van een huisadres naar een postadres. Burgers die hierover contact hebben opgenomen met Belastingdienst/Toeslagen hebben inmiddels een nieuwe beschikking ontvangen. De burgers die geen contact hebben opgenomen, maar bij wie dit probleem na analyse is geconstateerd en die wel zorgverzekerd zijn, ontvangen een nieuwe beschikking.
Kunt u aangeven of het is voorgekomen dat toeslagen van dak- en thuislozen zijn stopgezet vanwege het feit dat meerdere van hen hetzelfde postadres gebruiken? Hoe vaak is dit voorgekomen en om hoeveel mensen gaat het?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat daklozen, wanneer zij aan de voorwaarden voldoen, niet mogen worden uitgesloten van toeslagen puur omdat meerdere daklozen de post op hetzelfde adres ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat daklozen vaak niet de financiële ruimte hebben om hun toeslagen te kunnen missen en dat moet worden voorkomen dat zij deze ondersteuning – al dan niet tijdelijk – niet krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dak- en thuislozen niet worden uitgesloten van toeslagen omdat zij met meerdere personen hetzelfde postadres gebruiken?
Zie antwoord vraag 1.