Het bericht “Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden” |
|
Arno Rutte (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook vrijgevestigde Zorgaanbieders aan WNT gehouden»?1
Ja.
Kunnen solistische zorgverleners onder de Wet Normering Topinkomens (WNT) vallen? Deelt u de mening dat de WNT niet van toepassing is op vrije beroepsbeoefenaren?
Is het CIBG (een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van VWS; de letters CIBG stonden oorspronkelijk voor Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg, maar die betekenis is niet meer ladingdekkend) opgedragen een toelating tot de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) als criterium te gebruiken, om te bepalen wie van de vrije beroepsbeoefenaren onder de WNT valt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom hebben ze het dan gedaan?
Deelt u de mening dat de WTZi ooit is bedoeld om te bepalen welke instelling wel of niet zorg mocht verlenen en dat het gebruik van deze toelating om te bepalen welke vrije beroepsbeoefenaar onder de WNT valt, buiten de reikwijdte van de WTZi valt? Zo nee, wat is uw reactie op het commentaar van de advocaten in het SKIPR artikel? Zo ja, wilt u met het CIBG in gesprek gaan over het ten onrechte gebruiken van de WTZi als selectiecriterium?
Wat zijn de consequenties voor de zorgaanbieders die niet op het verzoek van het CIBG zijn ingegaan om de online-vragen te beantwoorden?
Ik heb het CIBG gevraagd de uitvraag van 11 november stop te zetten en dit jaar geen vervolg te geven aan de verzamelde informatie.
Wat zijn de gevolgen voor de 1.250 zorgaanbieders die naar aanleiding van het invullen van de vragenlijst onder de WNT blijken te vallen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat Marokkaanse asielzoekers rovend door de stad Groningen trekken |
|
Arno Rutte (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Marokkaanse asielzoekers rovend door Stad»?1
Ja.
Hoe komt het dat deze asielzoekers uit veilige landen tijd en ruimte krijgen rovend door de stad Groningen te trekken? Waarom worden zij niet direct teruggestuurd?
Zoals u ook in mijn brief van 17 november jl. «Maatregelen t.a.v. asielzoekers uit veilige landen van herkomst» (Kamerstuk 19 637, nr. 2257) kunt lezen ben ik mij zeer bewust van deze groep asielzoekers en de overlast die een deel van deze groep veroorzaakt. Dit vind ik uiteraard een zeer onwenselijke situatie. Met de gemeenten en de partners in de vreemdelingenketen wordt er op gericht om zowel de instroom van asielzoekers uit veilige landen als de overlast die een deel van hen veroorzaakt te beperken en het vertrek uit Nederland zoveel mogelijk te bespoedigen. Hierbij wordt maximaal ingezet op de bestuurlijke en de strafrechtelijke aanpak. Dit heeft ook
al de eerste resultaten (veroordelingen) opgeleverd. In mijn brief van 17 november jl. heb ik de problematiek en de verschillende maatregelen die ik hiervoor tref uiteengezet (Kamerstuk 19 637, nr. 2257).
Hoe wordt opgetreden tegen die rovende asielzoekers? Worden zij na een eventuele straf direct uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt voorkomen dat nieuwe kansloze asielzoekers uit veilige landen in ons land asiel kunnen aanvragen? Deelt u de mening dat opvang in de regio en het ontzeggen van een asielverblijfsrecht een essentiële stap is teneinde de instroom van asielzoekers uit veilige landen te stoppen?
Zie antwoord vraag 2.
Geeft de gang van zaken in Groningen u aanleiding om in overleg te treden met de Marokkaanse regering? Zo ja, op welke termijn zal dat overleg plaatsvinden?
Nederland en Marokko werken in het kader van de bilaterale relatie op vele terreinen samen. Inzet is om de relatie en samenwerking verder te verbeteren, ook op het gebied van migratie, waaronder terugkeer. In dit verband vinden regelmatig op verschillende niveaus gesprekken plaats met de Marokkaanse autoriteiten. Zoals aangekondigd in mijn brief van 17 november jl., wil Nederland graag spoedig met Marokko tot nadere afspraken komen over de terugname van in Nederland onrechtmatig verblijvende Marokkaanse onderdanen, waaronder deze specifieke groep(Kamerstuk 19 637, nr. 2257). De Nederlandse overheid zal hier de komende tijd prioriteit aan geven.
Het niet melden van een medische misser |
|
Arno Rutte (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van het RTL Nieuws van donderdag 21 juli 2016 rondom het opnieuw verzwijgen van medische missers in het Jeroen Bosch Ziekenhuis?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving? Wat is uw reactie over het wederom niet in eerste instantie zelf actief melden?
Het Jeroen Bosch Ziekenhuis is direct na het overlijden een onderzoek gestart om vast te stellen of hier sprake was van een calamiteit. Na het afronden van het interne onderzoek heeft het ziekenhuis de zaak gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Inmiddels heeft het ziekenhuis haar procedure aangepast en in lijn gebracht met het uitvoeringsbesluit Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de beleidsregels bestuurlijke boete waardoor ze bij een verdenking van een calamiteit direct meldt bij de IGZ, alvorens dit eerst nader te onderzoeken.
Vindt u dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) voldoende in staat is om dergelijke onderzoeken te toetsen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zorgaanbieders zijn op basis van de Wkkgz verplicht calamiteiten te melden bij de IGZ. Een verplichte melding (waaronder een calamiteit) omvat een omschrijving van de acties die door of namens de betrokken zorgaanbieders zijn ondernomen en worden ondernomen om de melding te onderzoeken. De IGZ ziet hier op toe. Het is voor de IGZ van belang dat een instelling leert van ongewenste uitkomsten van zorg en adequate verbetermaatregelen neemt. De IGZ beoordeelt de melding en vraagt het ziekenhuis zelf calamiteiten te onderzoeken, tenzij de aard van de melding of andere informatie over het betrokken ziekenhuis aanleiding geven dat de IGZ zelf onderzoek doet.
De IGZ beoordeelt achteraf aan de hand van door de Wereldgezondheidsorganisatie geformuleerde criteria of het onderzoek door de instelling grondig en geloofwaardig is uitgevoerd. Hierbij kijkt ze ook naar de samenstelling van de onderzoekscommissie. De zorgaanbieder kan via de wetenschappelijke verenigingen externe expertise inschakelen ter ondersteuning van het calamiteitenonderzoek. Wanneer bepaalde expertise ontbreekt bij het uitvoeren van het onderzoek kan de IGZ de instelling daar op wijzen en adviseren om die expertise extern te betrekken bij het onderzoek.
Het verplichten van externe expertise in de vorm van een landelijke taskforce acht ik niet noodzakelijk, zie ook het antwoord op vraag 5.
Overigens is bij het onderzoek naar deze casus mede op aandringen van de inspectie externe expertise ingeroepen door het ziekenhuis. Het ziekenhuis constateert echter nu dat er experts zijn die niet bij het onderzoek betrokken waren, die tot andere conclusies komen en heeft hen uitgenodigd om hierover in gesprek te gaan.
Deelt u de mening van de hoogleraren Bruinse en Visser dat wanneer een baby overlijdt door een medische misser de IGZ bij het onderzoek zou moeten worden ondersteund door extra externe expertise van gynaecologen en verloskundigen in bijvoorbeeld de bepleite vorm van een landelijke taskforce? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de huidige onderzoeken naar babysterfte uitgebreid genoeg en wordt hierbij gekeken naar alle aspecten rond het verloop van de zwangerschap tot aan het trieste moment van het overlijden van de baby?
Er wordt op verschillende manieren onderzoek gedaan specifiek naar babysterfte met het doel om dit steeds verder te beperken. Indien er sprake is van een calamiteit richt het calamiteitenonderzoek, waarover gerapporteerd wordt aan de IGZ, zich op de basisoorzaken van dat overlijden en het formuleren van verbetermaatregelen.
Daarnaast nemen alle ziekenhuizen deel aan de perinatale audit. Via deze landelijke perinatale audit worden momenteel de meeste gevallen van perinatale sterfte systematisch door betrokken zorgverleners onderzocht op mogelijke substandard factoren in de zorg. De achterliggende vermijdbare of verwijtbare factoren die een rol konden spelen bij de sterfte worden benoemd zodat de zorg kan worden verbeterd.
Tevens organiseren veel ziekenhuizen extra audits van andere perinatale sterfgevallen zoals bij onverklaarde doodgeboortes, ernstige groeivertraging of onverwacht ernstige complicaties.
Tot slot zijn er verschillende wetenschappelijke onderzoeken die bijdragen aan het ontwikkelen van kennis over babysterfte en het voorkomen daarvan. Naar mijn idee is er dan ook sprake van een voldoende dekkend geheel van onderzoek naar perinatale sterfte in Nederland.
Wat is uw oordeel over het gevoel van machteloosheid die ouders voelen wanneer het ziekenhuis zelf het onderzoek mag doen naar het overlijden? Wat zou hieraan kunnen worden gedaan?
Het verlies van een kind is een vreselijke ervaring en ik begrijp dat dit kan afdoen aan het vertrouwen in een betrokken zorginstelling. Toch vind ik het van belang dat zorginstellingen zelf onderzoek doen naar calamiteiten, juist omdat het ziekenhuis en de professionals zo van fouten kunnen leren. Dat draagt bij aan het voorkomen van herhaling.
De zorginstelling moet in dat onderzoek de ouders van een overleden kind betrekken. De IGZ toetst de kwaliteit van het onderzoek en ziet toe op die betrokkenheid van de ouders in het onderzoek en op de samenstelling van de onderzoekscommissie. Indien nodig, stelt IGZ aanvullende vragen of doet zij in uitzonderlijke gevallen zelf onderzoek. Ook ziet de IGZ toe op de verbetermaatregelen die uit het onderzoek komen.
Ziet u hierin een nadrukkelijkere rol voor de IGZ om de betrokken ouders hierin te begeleiden en als vraagbaak te kunnen fungeren? Zo ja, wanneer gaat de IGZ deze rol vervullen? Zo nee, waarom niet?
De IGZ staat bij veel calamiteitenonderzoeken in contact met de patiënt of nabestaanden en vervult dan de rol van vraagbaak waar u op doelt. De IGZ legt dan uit waarom het onderzoek verloopt zoals het verloopt en informeert de ouders over stappen die zij zelf, in aanvulling op dit onderzoek, kunnen zetten.
Overigens is het zo dat patiënten (en ouders) te allen tijde met het Landelijk Meldpunt Zorg contact op kunnen nemen wanneer ze ontevreden zijn over de geleverde zorg. Het Landelijk Meldpunt Zorg geeft dan advies passend bij de situatie.
Bent u van mening dat de IGZ te allen tijde naast de ouders moet gaan staan?
Het verlies van een kind is een intens tragische gebeurtenis. Calamiteitenonderzoek kan helderheid verschaffen die de ouders kan helpen om te beginnen met rouwverwerking, maar kan het verdriet van de ouders nooit wegnemen. De IGZ dient het algemeen belang en zet bij het uitvoeren van haar toezichthoudende taken dus het belang van alle patiënten voorop. De IGZ moet nagaan of de ouders voldoende bij het onderzoek van de zorginstelling betrokken worden, zodat zij hun informatie afdoende kunnen geven en de informatie van anderen en de resultaten van het onderzoek aan hen bekend zijn. De IGZ is onafhankelijk toezichthouder en toetst de kwaliteit van het onderzoek, gaat na of de verbetermaatregelen worden genomen en de ouders goed worden geïnformeerd door de zorgaanbieder.
Het aantal orgaantransplantaties in 2015 |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het jaarverslag 2015 van de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de daling van het aantal heartbeating donoren (16%) in 2015 ten opzichte van 2014?
Ziekenhuizen melden heartbeating (HB) donoren aan bij de NTS. Het aantal HB donoren dat uiteindelijk in aanmerking kon komen voor orgaandonatie schommelt in de periode 2011–2015 tussen de 110 en 150 met een gemiddelde van 124. In 2014 zijn bij de NTS 154 heartbeating (HB) donoren aangemeld waarvan 150 donoren in aanmerking kwamen voor een orgaandonatie. In 2015 zijn 130 HB donoren aangemeld waarvan 126 donoren in aanmerking kwamen voor een orgaandonatie. In het jaar 2014 bleek een bovengemiddeld aantal HB donoren (150) geschikt te zijn voor donatie en in 2015 bleek het aantal geschikte HB donoren rond het gemiddelde te liggen met 126.
Tot op heden is niet duidelijk waardoor deze schommeling wordt veroorzaakt. Op deze kleine aantallen per jaar speelt toeval waarschijnlijk een rol. Substitutie van heartbeating met non-heartbeating orgaandonatie is onderzocht, maar is tot op heden niet aangetoond.
Hoe kan de schommelende trend van heartbeating donoren worden gekeerd, zodat het aantal succesvolle transplantaties met heartbeating donoren structureel toeneemt? Welke rol kunnen nieuwe technieken, zoals perfusie, hierin spelen?
Er is pas sprake van heartbeating donoren wanneer patiënten in het ziekenhuis overlijden als gevolg van hersendood. Mocht een patiënt onverhoopt komen te overlijden als gevolg van een hersendood en deze was bereid tot het doneren van zijn organen en weefsels, dan pas zal deze patiënt als heartbeating donor bij het NTS worden aangemeld.
Bij een aantal van deze aangemelde donoren kwam het niet tot transplantatie, bijvoorbeeld als gevolg van (een combinatie van factoren zoals) de leeftijd van de donor, de doodsoorzaak, de gezondheid voorafgaand aan het overlijden of medicijngebruik. In een enkel geval zou perfusie kunnen helpen. Dit is echter nog niet mogelijk voor alle organen. De ontwikkeling van mogelijkheden met perfusietechnieken heeft de aandacht van diverse onderzoekers.
Wat vindt u van de zeer grote verschillen tussen centra in 2015 als het gaat om het aantal transplantaties met nieren, afkomstig van levende donoren?
Dit is een logisch gevolg van de verschillende aantallen nierpatiënten per centrum. Gelijksoortige verschillen zijn zichtbaar tussen centra in het aantal transplantaties met postmortale donoren en het aantal patiënten op de wachtlijst. Dit heeft te maken met de grootte van adherentiegebieden. Adherentiegebieden zijn verzorgingsgebieden waarin sprake is van een nauwe samenwerking tussen dialysecentra en universitair medisch centra. Nederland is op deze manier ingedeeld in bepaalde regio’s en deze kunnen onderling in grootte en aantal centra van elkaar verschillen.
Hoe zijn de zeer grote verschillen tussen de centra – waar Rotterdam en Groningen bovengemiddeld goed scoren en Utrecht en Maastricht achterblijven – te verklaren? Kan een verklaring voor deze verschillen liggen in de mate van inzet op vroegtijdige nierdonatie bij leven? Kunt u uw antwoord toelichten?
De grote verschillen zijn gedeeltelijk te verklaren door de grootte van de adherentiegebieden, zie ook mijn antwoord op de vorige vraag.
Ik neem aan dat de vragensteller met vroegtijdige nierdonatie een pre-emptieve niertransplantatie bedoelt. Pre-emptieve niertransplantatie is een niertransplantatie voordat de ontvanger start met een nierdialyse.
Alle transplantatiecentra zetten in op een pre-emptieve niertransplantatie en bespreken de optie van pre-emptieve niertransplantatie met de patiënten. In de praktijk blijkt ongeveer de helft van de niertransplantaties met nieren van levende donoren pre-emptief te zijn. Een pre-emptieve niertransplantatie blijkt niet altijd mogelijk te zijn. Zo kunnen er geen geschikte levende donoren beschikbaar zijn. Ook moeten donoren en patiënten fit genoeg zijn zodat ze beiden geen risico lopen tijdens en na de ingreep. En verder zijn er ook patiënten die nog niet voorbereid willen worden voor een niertransplantatie.
Welke maatregelen kunnen worden genomen om de grote verschillen tussen de centra te verkleinen, en het aantal transplantaties afkomstig van levende donoren structureel te verbeteren?
Ik vind dat het beleid zich niet moet richten op het verkleinen van de grote verschillen tussen de centra. Zie mijn uitleg bij vraag 4. Waar het beleid zich wel op richt is het wegnemen van onnodige barrières bij diegenen die overwegen bij leven te doneren. Hiertoe heeft VWS in 2009 de Subsidieregeling donatie bij leven ontworpen. Deze regeling is onlangs geëvalueerd en naar aanleiding van deze evaluatie is de regeling aangepast (zie Kamerstuk 28 140, nr. 94). De nieuwe regeling is op 1 augustus 2016 van kracht.
Donoren bij leven zijn belangrijk voor nierpatiënten. Patiënten die een nier ontvangen van een levende donor hebben bovendien veel betere vooruitzichten. De levensverwachting met een nier van een levende donor is gemiddeld 20 jaar en met een postmortale nier is dit gemiddeld 10 jaar. Het is niettemin ook belangrijk dat donoren die een donatie bij leven overwegen, zorgvuldig worden begeleid en voorgelicht. De NTS geeft daarom in samenwerking met transplantatiecentra voorlichting aan potentiële donoren over donatie bij leven zodat ieder zijn eigen weloverwogen keuze hierin kan maken.
Verder werken de zorgverleners, binnen het Landelijk Overleg Niertransplantaties, aan nieuwe richtlijnen en indicatoren rond donatie bij leven. De verschillen in de benadering van de donoren worden zo beter in kaart gebracht en waar mogelijk worden dezelfde grenzen gehanteerd die als medisch verantwoord kunnen worden beschouwd om bij leven een nier af te staan. Hier kan bijvoorbeeld gedacht worden aan dezelfde grenzen in leeftijd en/of gewicht van de levende donor.
Het bericht dat de gemeente Heerhugowaard gedeeld eigenaar van een ziekenhuis wil worden |
|
Hayke Veldman (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Heerhugowaard wil gedeeld eigenaar worden van nieuw ziekenhuis»?1
Ja
Past het mede-eigenaarschap van een ziekenhuis binnen de wet Financiering decentrale overheden (Fido)? Is het voor een gemeente geoorloofd om gedeeld eigenaar te worden van een ziekenhuis? Zo nee, kunt u deze voorgenomen investering dan tegenhouden? Zo ja, aan welke voorwaarden moet de voorgenomen investering voldoen?
De Wet financiering decentrale overheden geeft aan dat openbare lichamen uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak leningen kunnen aangaan, middelen kunnen uitzetten of garanties kunnen verlenen. In de memorie van toelichting op de wet Fido wordt de publieke taak zelf niet nader omschreven. Hiermee wordt recht gedaan aan de eigen verantwoordelijkheid van openbare lichamen ten aanzien van de afbakening van de publieke taak en de wettelijke taakomschrijving, die zij op grond van de op hun van toepassing zijnde wetten bezitten. Afhankelijk van de afweging van het openbaar lichaam zelf, kunnen activiteiten een onderdeel van de publieke taak van een openbaar lichaam zijn. De gemeenteraad van Heerhugowaard zal uiteindelijk moeten beoordelen of het publieke belang gediend is met een participatie in een ziekenhuis.
Hoe beoordeelt u de financiële risico’s die de gemeente Heerhugowaard neemt door te investeren in een nieuw ziekenhuis, mede gelet op de eerdere faillissementen van ziekenhuizen zoals het Ruwaard van Putten-ziekenhuis in Spijkenisse en de Sionsberg in Dokkum?
De gemeente heeft in 2011 een overeenkomst afgesloten met de Noordwest Ziekenhuisgroep, waar een grondtransactie onderdeel van uitmaakt. Op basis daarvan heeft de gemeente recent het aanbod gedaan van een financiële garantstelling óf van een gedeeld eigenaarschap. Het is primair aan de gemeente Heerhugowaard zelf om een inschatting te maken van de risico’s, die verbonden zijn aan een financiële garantstelling of een gedeeld eigenaarschap. Gemeenten moeten zich hierbij ook houden aan de geldende regels rond staatssteun. Op het moment dat het structurele en reële begrotingsevenwicht van de gemeente door de eventueel ingetreden risico’s in het geding zou komen, kan de provincie overgaan tot het instellen van preventief toezicht.
Wat is de rol van de provincie Noord-Holland als financieel toezichthouder bij het beoordelen van deze investering? Welke mogelijkheden heeft de provincie om deze investering tegen te houden?
Voor de gemeente Heerhugowaard geldt momenteel het repressieve toezicht, waardoor het structurele en reële begrotingsevenwicht alleen achteraf wordt beoordeeld. In de begroting opgenomen investeringen in een ziekenhuis zijn dus niet vooraf aan goedkeuring van de provincie Noord-Holland onderhevig. Indien er wordt gekozen voor een privaatrechtelijke constructie, is er vanuit GS ook geen voorafgaande goedkeuring nodig.
Hoe oordeelt u inhoudelijk over een eventueel mede-eigenaarschap van een ziekenhuis door een gemeente? Deelt u de zorg dat een gemeente belang kan hebben bij een minder adequate uitvoering van de WMO, als daardoor bedden in het ziekenhuis, waarvan de gemeente mede- eigenaar is, gevuld worden?
Het is aan de gemeenteraad van Heerhugowaard om te bepalen of een eventuele participatie in een ziekenhuis dienstbaar is aan de behartiging van het publiek belang. Ik teken hierbij wel aan dat het uitermate onwenselijk is als het voornemen om te participeren in een ziekenhuis ingegeven zou worden door de concurrentiestrijd tussen gemeenten om een ziekenhuis binnen de eigen gemeentegrens te krijgen. Primair zou het belang van de goede zorg en de positie van de patiënt centraal moeten staan. Ik deel uw zorg niet dat een gemeente de WMO minder adequaat zal uitvoeren, als daardoor bedden gevuld kunnen worden in het ziekenhuis waarvan de gemeente mede-eigenaar is. Dit veronderstelt namelijk dat een gemeente bewust minder adequate ondersteuning in het kader van de WMO aan de burgers zal bieden, zodat de medische klachten dermate ernstig worden dat een opname in een ziekenhuis noodzakelijk is. Een dergelijk risico lijkt mij niet reëel.
Is het voornemen van de gemeente Heerhugowaard voor u reden spoed te betrachten bij het afronden van de behandeling van de wet «Verruimen investeringsmogelijkheden medisch specialistische zorg»?2
Ik zie geen directe relatie tussen het voornemen van de gemeente Heerhugowaard en het wetsvoorstel «vergroten investeringsmogelijkheden in de medisch-specialistische zorg». Zoals in de brief van de Minister van VWS aan de Tweede Kamer van 9 maart 2016 is toegelicht, wordt een novelle voorbereid ten behoeve van de verdere behandeling van dit wetsvoorstel (Kamerstukken II 2015/16, 33 168, nr. 29. De Minister van VWS streeft ernaar dit wetsvoorstel in het najaar bij uw Kamer in te dienen.
De tweedeling somatische en psychische spoedzorg |
|
Arno Rutte (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Ben u bekend met het artikel «Tweedeling spoedzorg doet patiënt tekort»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Ik ben ervan op de hoogte dat de spoedzorg rondom somatiek en de spoedzorg rondom psychiatrie elk op een verschillende manier zijn georganiseerd.
In 2015 heeft het SiRM2 het rapport «Acute Geestelijke Gezondheidszorg: Knelpunten en verbetervoorstellen in de keten» opgeleverd. Dit onderzoek naar de keten van de acute GGZ heeft op mijn verzoek plaatsgevonden en heb ik u bij brief van 25 februari 2015 aangeboden (TK 2014–2015, 25 424, nr. 265). In dit rapport heeft SiRM de in het artikel genoemde tweedeling niet benoemd als één van de knelpunten in de acute GGZ.
Ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft geen informatie over het bestaan van dergelijke knelpunten in de spoedzorg. Wel heeft de IGZ in 2012 en 2013 onderzoek gedaan naar de samenwerking tussen ziekenhuizen en GGZ-instellingen bij de zorg aan patiënten met herkende psychiatrische aandoeningen en somatische comorbiditeit. Naar aanleiding van dat onderzoek heeft de IGZ bij geen enkele instelling handhavingsmaatregelen hoeven treffen.
Bent u bekend met een tweedeling tussen somatische en psychiatrische zorg die zorgt voor knelpunten in de spoedzorg, zoals de auteurs betogen?
Zie antwoord vraag 1.
Is bekend hoe vaak het voorkomt dat een psychiatrische patiënt met acute somatische problematiek op de spoedeisende hulp belandt en dat de psychische klachten niet of te laat worden herkend?
Dit is niet bekend, hiervan wordt geen aparte registratie bijgehouden. Indien in concrete gevallen sprake is van zorg die niet voldoet aan de eisen van goede zorg, dan verzoek ik partijen dit te melden bij de IGZ.
Is het volgens u wenselijk om de acute somatische en psychische zorg op één locatie te laten binnenkomen? In hoeverre is triage van acute psychiatrie via de weg van de huisartsenpost en/of spoedeisende hulp mogelijk? Kan dit bijdragen aan het verlagen van de drempel voor patiënten met ernstige psychische problemen om (tijdig) naar het ziekenhuis te gaan?
Voor mij staat voorop dat sprake moet zijn van kwalitatief goede zorg, en dat alle betrokken partijen hier hun verantwoordelijkheid in moeten nemen. Er is (nog) niet één model voorhanden voor de aansluiting van de acute GGZ op de somatische spoedzorg, waarvan is bewezen dat dit het beste werkt. Naar aanleiding van het eerdergenoemde rapport van SiRM wordt door alle betrokken ketenpartners gewerkt aan het verbeteren van de acute GGZ. Tegelijkertijd wordt in het kader van de aanpak verwarde personen in verdiepingsregio’s ervaring opgedaan met het inrichten van een sluitende keten op basis van de bouwstenen van het aanjaagteam. De «beoordeling en risicotaxatie» is één van deze bouwstenen. Ik wacht deze ontwikkelingen af.
Herkent u het beeld van de auteurs dat rondom een (psychische) spoedpatiënt vaak veel discussie ontstaat en informatie niet of onvoldoende wordt gedeeld? Indien ja, hoe kan dit voorkomen worden?
Het beter en tijdig delen van relevante patiënteninformatie is een thema waarvoor breed in de gezondheidszorg geldt dat continue aandacht nodig is en op punten ook verbetering mogelijk is. Dat geldt zeker in situaties waar sprake is van problematiek waarvoor acuut zorg ingezet moet worden.
In hoeverre is het personeel op de spoedeisende hulp in staat om psychische patiënten te herkennen en te behandelen? Kan het zo zijn dat het personeel wellicht bijgeschoold moet worden in de opvang van patiënten met een acute psychische zorgvraag?
In de opleiding tot SEH-arts wordt aandacht besteed aan de psychiatrie. Ik zal de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulpartsen (NVSHA) vragen om te bezien of dit voldoende is, dan wel of hier meer aandacht aan moet worden besteed in de opleiding tot SEH-arts.
Er zal echter hoe dan ook verschil blijven bestaan tussen de expertise van SEH-artsen en die van psychiaters, wat psychiatrische problematiek betreft. Naast goede scholing is het dan ook essentieel dat er een goede samenwerking bestaat tussen ziekenhuizen en GGZ-instellingen bij de zorg aan patiënten met zowel psychiatrische als somatische problematiek.
Bent u bekend met het onderzoek dat gedaan is in Leeds (versterking psychiatrische poot op de spoedeisende hulp)? In hoeverre verschilt die aanpak met die van Nederland? Kunnen onderdelen van die aanpak in Nederland overgenomen worden?
Ja ik ben bekend met het onderzoek dat is gedaan in Leeds. Het is aan de beroepsgroepen om dergelijk onderzoek te duiden en waar relevant mee te nemen in hun beroepspraktijk en/of richtlijnen en standaarden.
In hoeverre is het wenselijk om goede voorbeeldprojecten die door de auteurs worden genoemd, zoals Psycholance en het OLVG, ook in de rest van Nederland uit te rollen?
Ik vind het van belang dat er passend vervoer en goede opvang is voor mensen die verward gedrag vertonen. Goede voorbeelden van verbeteringen, zoals de Psycholance in Amsterdam, verdienen navolging en moeten wat mij betreft breed worden gedeeld, zodat andere partijen hun voordeel daarmee kunnen doen en kunnen bepalen of een dergelijk initiatief ook in hun regio toepasbaar is. Het aanjaagteam verwarde personen, dat de Minister van VenJ, de Verenging Nederlandse Gemeenten en ik in september 2015 hebben aangesteld, deelt via de website www.aanjaagteam.nl praktijkvoorbeelden uit de regio’s en stimuleert gemeenten om met alle ketenpartners te zorgen voor een sluitende aanpak voor mensen met verward gedrag.
Ziet u een rol voor uzelf bij de ontwikkeling van de multidisciplinaire zorgstandaard voor de acute keten en het verkleinen van de verschillen tussen de psychische en somatische acute zorg? Zo ja, op welke manier wilt u invulling geven aan die rol?
De kwaliteit van de zorg is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverzekeraars; de IGZ houdt hier toezicht op. Er zijn verschillende ontwikkelingen die ertoe moeten leiden dat de kwaliteit van zorg wordt verbeterd.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven wordt er naar aanleiding van het rapport van het SiRM door alle betrokken ketenpartners gewerkt aan het verbeteren van de acute GGZ. In dit kader is er onlangs een handreiking vastgesteld door Ineen (met vertegenwoordigers van huisartsenposten, crisisdiensten en GGZ Nederland) die de basis vormt voor regionale samenwerkingsafspraken tussen de huisartsenposten en de acute GGZ. Daarnaast is het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ met de betrokken partijen bezig met het opstellen van een generieke richtlijn ziekenhuispsychiatrie en een generieke module acute GGZ. De richtlijn zal naar verwachting in het najaar van 2016 worden vastgesteld, de generieke module acute GGZ zal eind 2016 worden opgeleverd. Ik heb periodiek overleg met alle betrokken ketenpartners van de acute GGZ om de voortgang en onderlinge afstemming van de in te zetten verbeteringen te bespreken.
Verder zijn verschillende partijen gezamenlijk bezig met het opstellen van een Kwaliteitskader voor de spoedzorgketen, dat naar verwachting begin 2017 wordt vastgesteld. Dit proces wordt gefaciliteerd door Zorginstituut Nederland. Ik roep de partijen op om hierbij ook aandacht te besteden aan het zorgpad van patiënten die zich bij de spoedzorg aandienen met een combinatie van klachten van somatisch lijden en psychisch lijden.
De illegale handel in slaapmiddelen |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de uitzending over handel in slaappillen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer verontrustend is dat huisartsen verslavende slaapmiddelen, zoals oxazepam, blijven voorschrijven, en apothekers deze middelen blijven verstrekken als de gebruiksduur uit de NHG-richtlijn (Nederlands Huisartsen Genootschap) wordt overschreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit gegevens van het Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) onder huisartsen wordt dit beeld niet bevestigd. Hieruit blijkt dat in de afgelopen 5 jaar van de personen die deze middelen voor het eerst gaan gebruiken, minder dan 15 procent van die groep een tweede recept kreeg binnen vier weken. Hierbij is gekeken naar de voorschrijfgegevens van huisartsen van oxazepam (kalmeringsmiddel) en van temazepam (slaapmedicatie) bij personen die starten met gebruik van deze middelen. Sinds 1 januari 2009 zijn benzodiazepines uit het verzekerde pakket gehaald met name om chronisch gebruik tegen te gaan.
In de televisie uitzending van Brandpunt kwam met name problematisch gebruik van oxazepam aan de orde. Oxazepam is een kalmeringsmiddel en wordt in de NHG richtlijnen niet geadviseerd als slaapmedicatie, maar wel als kortwerkend middel bij angststoornissen. Als slaapmedicatie adviseert het NHG in het algemeen alleen kortwerkende middelen, zoals temazepam.
Langdurig gebruik van slaapmiddelen wordt in de NHG standaarden ontraden. Het NHG heeft voor patiënten voorlichtingsmateriaal ontwikkeld dat geplaatst is op de website www.thuisarts.nl en voor huisartsen implementatieproducten ontwikkeld, zoals de minimale interventiestrategie en de gereguleerde dosisreductiemethode om patiënten die langdurig slaapmiddelen gebruiken, te helpen met het stoppen met deze medicatie.
In de NHG Standaard Slaapproblemen en slaapmiddelen wordt een niet-medicamenteuze therapie bij slaapproblemen geadviseerd. Alleen als de lijdensdruk door slapeloosheid onaanvaardbaar hoog is of de slapeloosheid leidt tot ernstig disfunctioneren overdag, kan kortdurend gebruik van kortwerkende slaapmiddelen, zoals temazepam worden overwogen. In de standaard wordt ook geadviseerd om herhaalmedicatie voor slaapmiddelen alleen via een consult (en dus niet telefonisch) te verlengen.
De NHG Standaard Angst geeft aan dat bij de start van een medicamenteuze behandeling van een angststoornis (met een serotonineheropname remmer, SSRI) initiële angsttoename eventueel behandeld kan worden door tijdelijk gedurende de eerste twee tot vier weken een benzodiazepine, zoals oxazepam toe te voegen.
Heeft u inzicht in het aantal mensen dat deze verslavende slaapmiddelen langdurig gebruikt, dan wel het aantal mensen waarbij inmiddels sprake is van een verslaving? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Er zijn geen harde cijfers over het aantal mensen bij wie sprake is van een verslaving aan bepaalde geneesmiddelen. Wél bevat het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) gegevens over het aantal personen dat een beroep doet op de ambulante en klinische verslavingszorg (en de verslavingsreclassering). Deze gegevens worden verzameld in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Op basis van gegevens uit LADIS blijkt dat er sinds 2010 sprake is van een lichte daling van het aantal personen dat een beroep doet op de verslavingszorg in verband met problematisch medicijngebruik. In 2010 betrof dit aantal bijna 900 hulpvragers en in 2013 en 2014 zijn dit er 800. Het gaat grotendeels om problematisch gebruik van benzodiazepines, zo blijkt uit de gegevens van LADIS.
Voor langdurig gebruik van deze middelen is gekeken naar de aflevergegevens aan personen die deze geneesmiddelen een half jaar of langer gebruikten in 2015 en die dit op legale wijze verstrekt hebben gekregen via een openbare apotheek. De Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) beschikt over extramurale verstrekkingen van geneesmiddelen en dus aflevergegevens van openbare apotheken. Uit cijfers van de SFK over 2015 blijkt dat 85.000 personen (dit is ongeveer éénvijfde van het aantal gebruikers) een half jaar of langer Temazepam afgeleverd heeft gekregen en dat 81.000 personen (dit is minder dan eenvijfde van het aantal gebruikers) een half jaar of langer oxazepam afgeleverd heeft gekregen. Gecorrigeerd voor dubbeltellingen betekent dit dat het totaal aantal personen dat in 2015 een half jaar of langer oxazepam en/ of temazepam heeft gebruikt ongeveer 150.000 bedraagt. Slechts een zeer beperkt deel van de gebruikers van deze middelen doet een beroep op de verslavingszorg. Welke redenen daaraan ten grondslag liggen is niet bekend.
Bij brief van 2 maart 2016 van de Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland (VVGN) heeft de VVGN het signaal afgegeven dat verslavingsartsen van de KNMG zeer regelmatig met patiënten met (potentiële) verslaving aan geneesmiddelen te maken krijgen. Mede gelet op dit signaal van de VVGN, gelet op de omstandigheid dat slechts een zeer beperkt deel van de gebruikers van kalmeringsmiddelen een beroep doet op de hulpverlening, de omstandigheid dat niet duidelijk is wat de omvang is van overmatig gebruik van bepaalde kalmerende geneesmiddelen en om welke groepen gebruikers het gaat, zal ik in overleg treden met de betrokken beroepsgroepen (verslavingsartsen, huisartsen, apothekers). Ik zal met hen ook het doen van nader onderzoek bespreken.
Deelt u de verontrusting dat huisartsen en apothekers op deze wijze verslavingen aan slaapmiddelen in stand houden, zeker als huisartsen in strijd met de NHG-richtlijn verzuimen de patiënt door te geleiden naar verslavingszorg?
Het NHG heeft mij laten weten dat zij huisartsen adviseert om de in het antwoord op vraag 2 vermelde NHG standaarden, zo kort mogelijk en in zo laag mogelijke dosering benzodiazepines voor te schrijven. Daarnaast wordt de huisarts geadviseerd om met de patiënt afspraken te maken over het gebruik, de duur van de behandeling en het stoppen met de medicatie om het risico op afhankelijkheid te verminderen. De laatste jaren is hier in toenemende mate aandacht voor. Ook zijn er nascholings- en farmacotherapeutisch overleg-modules ontwikkeld om de huisartsen en apothekers daarbij te ondersteunen. Zo is er een minimale interventie strategie ontwikkeld met een stopbrief voor patiënten die een lage dosering gebruiken. Ook is er een gereguleerde dosisreductiemethode (met een afbouwschema op maat) voor huisartsen ontwikkeld die gebruikt kan worden bij patiënten met een hogere dagelijkse dosering. Patiënten die willen stoppen met het gebruik van deze medicatie maar die dit niet lukt, kunnen worden doorverwezen naar de verslavingszorg. Voorwaarde voor behandeling van een verslaving is dat de patiënt daadwerkelijk de wil heeft om behandeld te worden voor zijn verslaving.
Welke maatregelen kunnen genomen worden tegen huisartsen en apothekers die op deze wijze in strijd met de richtlijn handelen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) kan verschillende maatregelen nemen indien zij van mening is dat zorgverlening niet verantwoord is. De maatregelen die de IGZ voorhanden heeft zijn onder meer het stimuleren van zorgverleners om de zorg te verbeteren, het vragen van een verbeterplan, het instellen van verscherpt toezicht en geven van een aanwijzing. In dit verband wordt verwezen naar de website van de IGZ (http://www.igz.nl/onderwerpen/handhaving_en_toezicht/maatregelen/).
Voor het toepassen van maatregelen naar aanleiding van de berichtgeving in de uitzending van Brandpunt biedt deze uitzending onvoldoende handvatten.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg opdracht te geven gericht onderzoek te doen naar het voorschrijven door huisartsen en het verstrekken door apothekers van verslavende slaapmiddelen, zoals oxazepam, en het verzuim van huisartsen om patiënten die deze middelen langdurig gebruiken door te geleiden naar de verslavingszorg? Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het gemak waarmee Belgische apotheken op basis van een gekopieerd recept verslavende slaapmiddelen verstrekken, zonder te controleren of deze middelen al bij een andere apotheek zijn verstrekt, zeer verontrustend is? Bent u bereid op korte termijn de Belgische Minister van Volksgezondheid hierop aan te spreken, en aan te dringen op maatregelen waarmee deze werkwijze gestopt wordt?
De IGZ is niet bekend met een praktijk van Belgische apotheken, waarbij op een meer structurele basis sprake zou zijn van gekopieerde of vervalste recepten, afkomstig van Nederlandse voorschrijvers om slaapmiddelen of benzodiazepines te verstrekken. Of hiervan sprake is en de mate waarin, staat ter beoordeling van de Belgische autoriteiten. De IGZ heeft in het kader van haar samenwerking met andere toezichthouders binnen Europa aan haar collega-toezichthouder in België het signaal over deze problematiek doorgegeven.
De beperking van transplantaties in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) vanwege ruzie onder artsen |
|
Arno Rutte (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Transplantatieprogramma LUMC tijdelijk beperkt»1 en «Geen transplantaties mogelijk in het LUMC vanwege ruzie artsen»2?
Ik betreur het ten zeerste dat een intern conflict heeft moeten leiden tot een tijdelijke beperking van het transplantatieprogramma in het LUMC. Het ziekenhuis heeft echter adequate maatregelen genomen en heeft laten weten dat het transplantatieprogramma met ingang van 18 januari weer volledig draait.
Kunt u aangeven of de patiëntveiligheid in het geding komt nu er sprake is van een conflict op de afdeling transplantatiechirurgie van het LUMC?
De Raad van Bestuur van het LUMC heeft vanaf medio december 2015 het transplantatieprogramma tijdelijk beperkt met het oog op patiëntveiligheid. Het conflict tussen artsen van de afdeling transplantatiechirurgie over hun onderlinge werkwijze maakte ingrijpen volgens het ziekenhuis noodzakelijk. Met het oog op de continuïteit van zorg heeft het LUMC afspraken gemaakt met het Erasmus MC in Rotterdam waar tijdelijk lever- en complexe niertransplantaties zullen worden uitgevoerd. De IGZ is door het LUMC op de hoogte gesteld en zal de situatie nauw blijven volgen.
Kunt u inzicht geven in de maatregelen die door het LUMC op korte termijn worden of zijn genomen om het conflict op te lossen?
Het LUMC heeft verschillende acties ondernomen, zoals mediation, een intern (dossier)onderzoek, een externe evaluatie van de transplantatieprocedures en een tijdelijke aanpassing van transplantatieprogramma. Dit heeft nog niet geleid tot een oplossing van het conflict tussen de verschillende artsen, maar er worden wel vorderingen gemaakt. Het heeft er voor gezorgd dat het transplantatieprogramma weer volledig draait en alle patiënten weer kunnen worden geholpen.
Kunt u verzekeren dat er op basis van de beslissing van de Raad van Bestuur van het LUMC geen enkel orgaan verloren gaat?
Er zijn geen organen verloren gegaan in de tijd dat er sprake was van een verminderde capaciteit van het transplantatieprogramma van het LUMC (tussen 18 december 2015 en 18 januari 2016). De beperking betrof de programma’s voor transplantatie van levers en alvleesklieren. Het eilandjes isolatie- en transplantatieprogramma is in de bovengenoemde periode in het LUMC nooit gesloten geweest. Ook de uitnamedienst door het LUMC was niet beperkt.
In de genoemde periode zijn 8 organen aangeboden aan het LUMC: 3 levers en 5 alvleesklieren. Twee keer werd een leveraanbod doorverwezen naar Rotterdam. De levers zijn daar getransplanteerd. Eenmaal was de kwaliteit van het orgaan te slecht om te gebruiken als transplantaat. In alle vijf gevallen was de kwaliteit van de alvleesklieren onvoldoende om tot acceptatie en transplantatie over te gaan. Dit staat overigens los van het tijdelijk beperken van het transplantatieprogramma. De kans dat een alvleesklier kwalitatief zo goed is dat deze kan worden gebruikt voor een ontvanger is relatief laag. Cijfers over de afgelopen jaren laten zien dat bijna 85 procent van de alvleesklieren afgewezen wordt om kwaliteitsredenen. Dit komt doordat de alvleesklier (pancreas) een heel gevoelig orgaan is (in tegenstelling tot andere organen) en een slechte conditie van de donor meteen grote invloed heeft op de kwaliteit.
In de genoemde periode is 1 geplande levende nier cross-overtransplantatie uitgesteld en later alsnog uitgevoerd.
Wat betekent het wegvallen van de capaciteit binnen het LUMC voor de totale transplantatiezorg in Nederland?
Door goede afspraken tussen LUMC en Eramus MC heeft de tijdelijk verminderde capaciteit van het transplantatieprogramma van het LUMC geen gevolgen gehad voor het postmortale transplantatieprogramma.
Hoe beoordeelt u de ontstane situatie dat door het wegvallen van de capaciteit bij het LUMC alleen de academische ziekenhuizen in Groningen en Rotterdam overblijven om levertransplantaties uit te voeren? Wat zijn hiervan de consequenties voor patiënten die wachten op een nieuw orgaan?3
Ik heb begrepen het Erasmus MC in Rotterdam de complexe levertransplantaties van het LUMC heeft overgenomen in de periode tussen 18 december 2015 en 18 januari 2016. Voor 1 patiënt heeft dit betekend dat de levertransplantatie in Rotterdam heeft plaatsgevonden in plaats van in Leiden. Inmiddels draait het transplantatieprogramma in het LUMC weer volledig.
Kunt u verzekeren dat alle geplande lever- en complexe niertransplantaties ongehinderd door kunnen gaan? Zo nee, welke maatregelen worden genomen om de situatie weer te normaliseren?
Alle lever- en complexe niertransplantaties zijn doorgegaan. Het LUMC voert inmiddels deze transplantaties ook zelf weer uit.
Op welke termijn kan de aanvullende en externe evaluatie van de transplantatieprocedures worden verwacht? Kan de Kamer over deze evaluatie worden geïnformeerd?
Het LUMC is verantwoordelijk voor de externe evaluatie van de transplantatieprocedures. De IGZ wordt door het LUMC geïnformeerd over de uitkomsten. De IGZ blijft de situatie met haar reguliere toezicht volgen.
Heeft de Raad van Bestuur van het LUMC volgens u de juiste maatregelen genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft mij laten weten dat het ziekenhuis adequate verbetermaatregelen heeft genomen en dat het ziekenhuis haar goed over de situatie heeft geïnformeerd. Dit heeft er toe geleid dat het transplantatieprogramma weer volledig draait.
Is het mogelijk, gezien het spoedeisende karakter, om deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ik heb mij bij de beantwoording van de vragen goed laten informeren door NTS en IGZ en hiermee rekening houdend zo snel mogelijk geantwoord.
Het verkopen van buitenlandse geneesmiddelen door een Nederlands bedrijf |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlands bedrijf regelt buitenlandse geneesmiddelen»?1
Ja.
Is het volgens de Nederlandse wet- en regelgeving toegestaan in Nederland nog niet geregistreerde geneesmiddelen aan te bieden? Zo ja, op welke manier worden patiënten begeleid bij het gebruik van deze geneesmiddelen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit soort praktijken tegen te gaan?
In Nederland is in beginsel een handelsvergunning (registratie) nodig om een geneesmiddel in het handelsverkeer te brengen. Als uitzondering is het in bepaalde, nauwkeurig omschreven gevallen toegestaan ongeregistreerde geneesmiddelen af te leveren. Kort gezegd kan dit op artsenverklaring voor een individuele patïënt. Daarvoor is toestemming nodig van de IGZ.
Ongeregistreerde aflevering kan ook in geval van zogeheten «compassionate use». Dan worden geneesmiddelen die zich nog in het onderzoeksstadium bevinden in schrijnende gevallen breder ter beschikking gesteld. Hiervoor is toestemming nodig van het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG).
Deelt u de mening dat patiënten toegang moeten hebben tot de meest effectieve geneesmiddelen bij hun specifieke indicatie? Deelt u voorts de mening dat dit kan betekenen dat patiënten ook niet in aanmerking kunnen komen voor deze nieuwe geneesmiddelen? Hoe kan worden voorkomen dat kwetsbare patiënten proefkonijnen worden voor deze nieuwe geneesmiddelen, terwijl zij er misschien geen baat bij hebben, of er zelfs ernstige schade van kunnen ondervinden?
Over dezelfde casuïstiek zijn mij eerder Kamervragen gesteld. Het ging toen om het bedrijf MyTomorrows.
Zie hiervoor mijn antwoorden op de Kamervragen van het Lid Bouwmeester van 16 mei 2013 over het experimenteren met medicijnen op kwetsbare mensen door de farmaceutische industrie (TK 2012–2013, Aanhangsel bij de Handelingen, nr. 2258), en van het Lid Van Gerven van 12 maart 2014 over het bericht dat de website My Tomorrows geneesmiddelen aanbiedt die zich nog in het onderzoeksstadium bevinden (TK 2013–2014, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1400).
Ik denk nu over dit onderwerp niet wezenlijk anders. De toepassing van deze ongeregistreerde geneesmiddelen moet plaatsvinden binnen de grenzen van de Nederlandse wet, en moet medisch verantwoord zijn. De behandeling moet plaatsvinden op initiatief van een arts en vindt veelal plaats in een ziekenhuis. In een individueel geval is het mogelijk dat een medicijn beredeneerd kan worden ingezet als laatste redmiddel daar waar andere behandelingen hebben gefaald. Er kan echter geen sprake van zijn dat mensen worden gebruikt als proefkonijn.
Kunt u aangeven hoe vaak gebruik wordt gemaakt van de speciale regeling voor schrijnende gevallen, waarbij de farmaceutische sector de kosten voor zijn rekening neemt? Wordt daarbij rekening gehouden met de werking van geneesmiddelen bij de specifieke patiënt? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te verrichten, en de Kamer hierover te informeren? Is bij patiënten in uw ogen het bestaan van dit soort regelingen voldoende bekend?
Op de website van het CBG staat een overzicht van lopende compassionate use programma’s (http://www.cbg-meb.nl/documenten/publicaties/2015/01/01/compassionate-use-programmas)
Op dit moment zijn dat twaalf programma’s.
Van de named-patiënt regeling (waarbij de IGZ toestemming geeft), wordt jaarlijks enkele honderden malen gebruikt gemaakt (2012: 183 keer; 2013: 314 keer; 2014: 307 keer).
Hierbij wordt ook rekening gehouden met de werking van het geneesmiddel bij de individuele patiënt. Ik zie ook niet hoe dat anders zou kunnen.
Naar mijn inschatting zijn deze regelingen op zich goed bekend bij patiëntenorganisaties en bij zorgverleners. In overleg met de CCMO wordt wel gekeken of de informatie voor patiënten om geïncludeerd te worden in clinical trails beter kan. Diverse patiëntenorganisaties hebben daar op aangedrongen. Door die informatie beter te ontsluiten kunnen patiënten beter beoordelen of zij op een veilige en verantwoorde manier kunnen deelnemen aan studies met geneesmiddelen die in ontwikkeling zijn.
Welke maatregelen wilt u nemen om nieuwe effectieve geneesmiddelen sneller in Nederland toegankelijk te maken, zodat voorkomen wordt dat patiënten zeer dure en therapeutisch wellicht onverantwoorde sluiproutes zoeken om aan in het buitenland al wel geregistreerde geneesmiddelen te komen?
De markttoelating van nieuwe effectieve geneesmiddelen is bij uitstek een Europese aangelegenheid. Niet alleen omdat de regelgeving in de Unie is geharmoniseerd, maar ook omdat de toelating van veel nieuwe geneesmiddelen plaatsvindt via het Europees Geneesmiddelenbureau EMA. Bij die toelating zijn de nationale beoordelingsautoriteiten (in Nederland het CBG) uiteraard wel nauw betrokken.
Ik wil tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016 onder meer aandacht besteden aan flexibelere vormen van (Europese) markttoelating. Daarbij is het belangrijk om in Europa een discussie te voeren voor welke producten we deze vormen van markttoelating precies willen inzetten en onder welke voorwaarden.
Samenwerking in Europa op het gebied van het beoordelen van middelen en de besluitvorming over vergoedingen is eveneens wenselijk omdat dit kan bijdragen aan een snellere doorlooptijd. Ook is het belang de gewenste informatie voor marktoelating (EU) en vergoeding (nationaal) beter op elkaar af te stemmen
Heden bereid ik mijn reactie voor op het rapport van Actal over de regeldruk voor nieuwe medicijnen. Zodra ik mijn reactie heb afgerond zal ik die aan de Kamer toezenden. Ik verwacht dat dit binnen enkele maanden het geval zal zijn.
Bent u bereid op Europees niveau te bespreken welke mogelijkheden er zijn om de procedures rond klinisch onderzoek, ontwikkeling, import en registratie van nieuwe geneesmiddelen effectiever en sneller te laten verlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke termijn kan de Kamer een reactie verwachten op het rapport van Actal inzake «Onderzoek regeldruk nieuwe medicijnen» waarin wordt geconcludeerd dat door het wegnemen van Europese en nationale belemmeringen een tijdwinst van 12 tot 13 maanden kan worden behaald, en patiënten en aanbieders dus eerder van nieuwe geneesmiddelen gebruik kunnen maken?2
Zie antwoord vraag 5.
Het Koningslied dat een duur grapje blijkt |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Koningslied duur grapje»?1
Ja
Erkent u dat de totale uitgaven voor het Koningslied buitenproportioneel zijn, zeker omdat zowel de producent als alle deelnemende artiesten hun bijdrage om niet hebben geleverd?2 Graag een toelichting.
Hoe rijmt u de hoge uitgaven ten behoeve van het Koningslied met de nadrukkelijke wens van toenmalig Koningin Beatrix en toenmalig kroonprins Willem-Alexander om de festiviteiten rondom de troonswisseling financieel sober te organiseren, gezien de economische situatie waar Nederland zich destijds in bevond?
Kunt u inzichtelijk maken waaraan de totale uitgaven, en in het bijzonder de bijdrage van de NPO, voor het koningslied zijn besteed?
Kunt u inzichtelijk maken wat de totale opbrengst is van de het Koningslied? Is de volledige opbrengst ten behoeve van het Oranjefonds gekomen of zijn eerst de kosten in mindering gebracht?
De opbrengst van het Koningslied is geheel naar het Oranje Fonds gegaan.
De opbrengst van het live evenement in Ahoy betreft de volledige opbrengst van de kaartverkoop (6.407 kaarten van €3. Dit bedrag is rechtstreeks door Ahoy aan het Oranje Fonds overgemaakt.
Op grond van het contract tussen NPO en Universal Music BV zal Universal alle inkomsten van het project Koningslied aan het Oranje Fonds doen toekomen. Hoewel Universal contractueel out of pocketkosten (waaronder kosten voor artwork, fysieke materialen, afdrachten aan collectieve beheersorganisaties, productie en distributie) mag verrekenen, is dat niet gebeurd. Eventuele opbrengsten die artiesten hebben ontvangen via collectieve rechtenorganisaties vallen buiten de afspraken die zijn gemaakt met Universal.
Conform informatie van het Oranje Fonds bedraagt de totale opbrengst van het Koningslied tot nu toe:
organisatie
bedrag
status
Ahoy
€ 32.035,00
Ontvangen
Universal, voorschot 2013
€ 10.000,00
Ontvangen
Universal vervolg, restant 2013
€ 5.529,53
Ontvangen
Universal, eerste helft 2014
€ 564,90
Ontvangen
Universal, tweede helft 2014
€ 419,75
Toegezegd1
Artiest (1 persoon)
€ 101,00
Ontvangen
Universal, eerste helft 2015
€ 233,36
Toegezegd
Sena, t/m q2 2015
€ 6.836,09
Toegezegd
Totaal
€ 55.719,63
Deze bedragen zijn nog niet door het Oranje Fonds geclaimd middels facturen.
Deelt u de mening dat de NPO transparant moet zijn over gedane uitgaven en er geen «principiële redenen» kunnen zijn om de uitgaven niet nader te specificeren?3 Graag een toelichting.
Ik vind het belangrijk dat de publieke omroep transparant is over hoe beschikbaar gestelde publieke middelen worden besteed. In tegenstelling tot de NPO zie ik dan ook geen principiële redenen om uitgaven desgevraagd niet nader te specificeren. Wel kan het zo zijn dat hierbij rekening moet worden gehouden met bedrijfsvertrouwelijke gegevens.
Hoe kunt u verklaren dat de NPO in april 2013 nog aangaf dat de totale kosten voor het Koningslied op anderhalve ton waren uitgekomen, terwijl nu erkend wordt dat de kosten vele malen hoger waren?4 Hoe beoordeelt u deze verwarring en bent u van mening dat dit voorkomen had kunnen worden? Graag een toelichting.
Het is ongelukkig dat er verwarring is ontstaan. Navraag bij de NPO leert mij dat de NPO de vraag zo heeft opgevat dat gevraagd werd naar de bijdrage uit de publieke middelen van de NPO. De teksten op Elsevier.nl van 25 april 2013 luiden: «de Nederlandse publieke omroep (NPO) heeft 150.000 euro betaald voor de productie van het officiële Koningslied en alle activiteiten eromheen» en «Nu blijkt dat het lied de NPO 150.000 euro heeft gekost.» Deze teksten duiden er op dat gevraagd is naar wat de NPO heeft bijgedragen uit eigen budget. En dan is het antwoord van de NPO te verklaren. Of de NPO ook de bijdrage van het Nationaal Comité Inhuldiging had moeten noemen is de vraag. Als dat was gebeurd, zou de verwarring mogelijk niet zijn ontstaan. Maar zoals gezegd kan ook de journalistieke vraagstelling hier een rol gespeeld hebben.
Vindt u het onder de taakstelling van de NPO vallen om de productie van het Koningslied mee te financieren? Graag een toelichting.
De feestelijkheden en activiteiten in het kader van de inhuldiging moesten voor iedereen in het koninkrijk te volgen en toegankelijk zijn via televisie, radio en internet. Daarvoor heeft het nationaal Comité Inhuldiging samenwerking gezocht met de NPO. Een troonswisseling is een unieke gebeurtenis met een bijzondere historische, staatsrechtelijke en maatschappelijke betekenis. Een van de kerntaken van de publieke omroep is de verslaglegging van belangrijke nationale en internationale gebeurtenissen. De publieke omroep wil in de wijze waarop hij die taak uitvoert een samenbindende factor in de samenleving zijn. Vanuit die visie is de NPO de samenwerking aangegaan. Het Koningslied was als onderdeel van de vele feestelijkheden en huldeblijken een initiatief van het Nationaal Comité Inhuldiging. Het Nationaal Comité Inhuldiging beoogde met het lied een gevoel van saamhorigheid te creëren tussen alle lagen van de bevolking. De productie van het lied was onlosmakelijk verbonden met de vele radio en televisieactiviteiten rond de inhuldiging. Als productie plaatsvindt met het oog op uitzending vormt het lied aldus onderwerp van de verzorging van media-aanbod door de publieke omroep. In dat opzicht verschilt de productie van het Koningslied in wezen niet van vele andere producties die worden gemaakt met het oog op uitzending. Het Commissariaat voor de Media houdt hier toezicht op.
Het bericht “Aanpassingen afspraken sportcontracten horen bij onafhankelijke en transparante publieke omroep” |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aanpassingen afspraken sportcontracten horen bij een onafhankelijke transparante publieke omroep»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de aanpassing van de afspraken en het nieuwe protocol van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)?
De nieuwe afspraken, zoals vastgelegd in een nieuw protocol, betreffen een aangelegenheid tussen de NPO en de NOS. In mijn antwoorden van 30 maart 2015 op vragen van de leden Elias en Verhoeven ben ik ingegaan op een samenwerkingsovereenkomst tussen de NPO en de NOS.2 In deze overeenkomst waren, naar aanleiding van de splitsing in 2010, onderlinge afspraken vastgelegd. In de loop der tijd is er onduidelijkheid ontstaan over de taakverdeling tussen de NPO en de NOS bij het verwerven van de rechten voor grote sportcontracten zoals de Eredivisie, de Olympische Spelen en het WK. Er is gezamenlijk gezocht naar werkbare afspraken die de respectievelijke rol van partijen helder afbakenen.
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de afspraken tussen de NPO en de NOS. Hierover gaat het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat), dat zal moeten besluiten of het onderzoek naar het eredivisiecontract kan worden afgerond. Wel kan ik u mededelen dat ik tevreden ben dat partijen er samen uit zijn gekomen en dat er in de toekomst op een transparantere wijze wordt meegedongen naar grote sportcontracten.
Klopt het bericht van het Commissariaat van de Media (hierna: Commissariaat) dat er een deal was tussen de NOS en de Eredivisie Media Marketing (EMM) om rond Studio Sport-uitzendingen gratis Ster-zendtijd aan te bieden? Deelt u de mening dat deals waarbij de Ster-zendtijd wordt betrokken onwenselijk zijn? Kunt u dit toelichten?
De inhoud van het contract tussen NOS en de Eredivisie Media Marketing (EMM) is niet openbaar. Het Commissariaat heeft in het kader van zijn onderzoek naar de aankoop van de rechten op de Eredivisiesamenvattingen, blijkens het door u aangehaalde persbericht, geconstateerd dat Ster-zendtijd rond de Studio Sport uitzendingen onderdeel was van het contract over de rechten. Het Commissariaat heeft de NPO, de NOS en de Ster er vervolgens op gewezen dat het betrekken van afspraken over Ster-zendtijd niet meer past bij de onafhankelijkheid en transparantie die hoort bij de publieke omroep. Om deze reden hebben de partijen de afspraken aangepast. Het Commissariaat heeft echter zijn onderzoek nog niet afgerond. Het is te vroeg om daar iets over te zeggen. In antwoord op eerdere schriftelijke en mondelinge vragen heb ik eerder al wel gesteld dat ik voor toekomstige biedingsprocedures transparantie een essentieel punt vind. Daarbij hoort, naast duidelijkheid over afspraken over Ster-zendtijd, ook openheid over de besteding van publieke middelen. Zie verder mijn antwoord op vraag 8.
Bent u op de hoogte van soortgelijke deals, waarbij Ster-zendtijd gratis werd aangeboden bij andere omroepen? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Uit navraag bij de Ster blijkt dat er geen gratis Ster-zendtijd is verstrekt aan andere omroepen. Voor toezicht op naleving van de Mediawet is het Commissariaat ingesteld als onafhankelijke toezichthouder. Het Commissariaat is bevoegd om toezicht te houden op de naleving van de Mediawet en waar nodig handhavend op te treden.
Welke verwachtingen heeft u ten aanzien van een mogelijke stijging van de Ster-afdrachten nu de deal om gratis Ster-zendtijd aan te bieden van de baan is en deze zendtijd optimaal verzilverd kan worden conform de wettelijke taak van de Ster? Kunt u ook aangeven hoeveel Ster-afdrachten zijn misgelopen door de deal?
Er kan sprake zijn van een stijging van de Ster-afdrachten nu bij de aankoop van de samenvattingsrechten van de eredivisie de financiering van de Ster-zendtijd gescheiden van het contract met de NOS verloopt. Hoeveel dat is kan ik niet vooraf inschatten. Dat is afhankelijk van de verkoop van de Sterspots in een jaar. De belangrijkste uitkomst is dat er een transparantere biedingsprocedure wordt gerealiseerd.
Op uw vraag of ik kan aangeven hoeveel Ster-afdrachten zijn misgelopen, kan ik u het volgende melden. De Ster maakt altijd zelfstandig een afweging of de gevraagde investering (het bieden van Ster-zendtijd) bijdraagt aan een breder en groter bereik en of dit per saldo leidt tot een beter Sterresultaat en daarmee aan een hogere afdracht de lopende mediabegroting. Uit navraag bij de Ster blijkt dat deze afweging en het resultaat steeds positief zijn geweest. Voetbalprogrammering genereert een hoog bereik. Het totale Sterresultaat (ondanks de investering) verbeterde als de NPO eredivisiesamenvattingen uitzond.
Bent u van mening dat de NPO bij toekomstige onderhandelingen, naast het vaststellen van een protocol, meer betrokken en geïnformeerd moet zijn? Zo ja, bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met de NPO en de Kamer over de uitkomsten te informeren? Zo nee, waarom niet?
Met het sluiten van de nieuwe afspraken betrekt de NOS de NPO voortaan continu bij het verwerven van grote sportcontracten en informeert hen hierover. Hierdoor kan tijdig een adequate en effectieve toets plaatsvinden op programmatisch en financieel vlak.
Heeft u eerder aangegeven het bezwaarlijk te vinden dat er achteraf niet in openheid kan worden gesproken over contracten die publieke omroepen sluiten en die bekostigd zijn met publiek geld? Bent u van mening dat in lijn met de beslissing van de NOS en de EMM om de deal aan te passen, het gehele overzicht van afspraken openbaar gemaakt moet worden, zeker in het licht van het commentaar van het Commissariaat? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het inderdaad bezwaarlijk dat er achteraf niet in openheid kan worden gesproken over contracten die de publieke omroepen sluiten en die bekostigd zijn met publiek geld. Aan de huidige situatie rond het NOS-EMM-contract kan ik echter niets veranderen. De NOS moet zich houden aan de contractuele afspraken die hierover zijn gemaakt met EMM. Zoals ik in mijn antwoord van 3 juli 2014 op een vraag van het lid Elias reeds heb gesteld, vind ik transparantie voor toekomstige biedingsprocedures een essentieel punt.3 Verantwoording kunnen afleggen is voor een publieke organisatie een belangrijk uitgangspunt. Ik ben hierover in gesprek getreden met de NOS en de NPO, zie ook het antwoord op vraag 8.
Heeft u voorts aangegeven dat u in overleg bent met de NPO en de NOS over uw bezwaren? Kunt u uiteenzetten hoe deze gesprekken verlopen? Bent u ervan overtuigd dat de NPO en de NOS het belang van transparantie over de besteding van publieke middelen onderstrepen?
Ik heb met de NPO en de NOS een aantal constructieve overleggen gevoerd. De NPO heeft in het nieuwe Concessiebeleidsplan zijn visie opgenomen.4 Ik kan nu niet vooruitlopen op mijn beoordeling daarvan. Ik heb de Raad voor Cultuur en het Commissariaat een advies over dit beleidsplan gevraagd en verwacht u in het najaar mijn reactie hierop te kunnen sturen. Ik betrek daarbij ook het punt van transparantie. Mijn standpunt daarover is bekend. Geheimhoudingsbepalingen dienen het algemeen belang niet. Zij dragen niet bij aan transparantie over de besteding van publieke middelen. Transparantie bij toekomstige biedingsprocedures is voor mij een essentieel punt.
De aanbesteding van boekscanners en de digitalisering van rijksarchieven door het Nationaal Archief |
|
Erik Ziengs (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de door het Nationaal Archief gestarte aanbestedingsprocedure voor de aanschaf van 16 grootformaat boekscanners?1
Ja, dat is mij bekend.
Kunt u toelichten waarom het Nationaal Archief in deze procedure de aanbestedende dienst is, terwijl beoogd wordt om de boekscanners in bruikleen te geven aan de Belastingdienst?
Het Nationaal Archief heeft van mij de opdracht gekregen om de rijksarchieven te digitaliseren, zodat de collectie voor een breed publiek digitaal beschikbaar komt. Gezien de omvang van de collectie zal in de komende 15 jaar ongeveer 10% gedigitaliseerd worden. Om deze opdracht uit te kunnen voeren is het Nationaal Archief een aanbesteding gestart voor scanapparatuur om het archiefmateriaal met voldoende kwaliteit te scannen. Voor het scanproces is binnen de rijksoverheid samenwerking met de Belastingdienst gevonden. Er is geen sprake van het in bruikleen geven aan de Belastingdienst. De boekscanners worden bij de Belastingdienst geplaatst voor het scannen van de rijksarchiefcollectie en zijn na de inkoop eigendom van de Staat.
Is het waar dat het digitaliseren van rijksarchieven en archieven van lagere overheden binnen werkpakket 3 van het programma Digitale Taken Rijksarchieven bij de Belastingdienst wordt belegd? Is het waar dat de afdeling Centrale invoer in Heerlen, onderdeel van het facilitair bedrijf van de Belastingdienst (B/CFD), is aangewezen als de centrale verwerkingsplek voor het ontvangen, sorteren, uitpakken, ontvouwen en digitaliseren van rijksarchieven en archieven van lagere overheden uit heel Nederland? Kan deze dienst ook als serviceverlener optreden naar andere overheidsinstanties? Zo ja, welke? Zijn hier reeds afspraken over gemaakt?
Nee, dit is niet juist. Binnen het project wordt uitsluitend rijkscollectie gedigitaliseerd.
B/CFD van de Belastingdienst in Heerlen digitaliseert de rijksarchieven op verzoek van het Nationaal Archief. De scanstraat (Centrale Invoer) van de Belastingdienst is onderdeel van B/CFD, één van de vier aangewezen concerndienstverleners voor het Rijk. De dienstverlening van B/CFD staat beschreven in een rijksbrede producten- en dienstencatalogus (PDC). Digitalisering van documenten en archieven vormt een van de producten die vanuit dit programma worden aangeboden. Centrale invoer in Heerlen ondersteunt sinds 2007 digitaliseringsprojecten binnen de rijksoverheid.
Waarom is ervoor gekozen om het digitaliseren van rijksarchieven in eigen overheidsbeheer te nemen, in plaats van de huidige werkwijze met aanbestedingen van relevante opdrachten onder met elkaar concurrerende marktpartijen te handhaven? Wie heeft dit besluit genomen en via welke wegen is de Kamer hierover geïnformeerd?
Digitalisering van alle rijksarchieven van zowel het Nationaal Archief als de 11 RHC’s in de provinciehoofdsteden van welk formaat dan ook bij één organisatie heeft onmiskenbare praktische, kwalitatieve en financiële voordelen. Daarnaast is het kabinetsbeleid om reeds bestaande faciliteiten optimaal te gebruiken, wat leidt tot het terugdringen van inhuur en uitbesteding en het vast aanstellen van personeel in lage loonschalen, zoals dit is afgesproken in het Regeerakkoord. Uw Kamer is eerder over de samenwerking met de Belastingdienst geïnformeerd naar aanleiding van vragen over werkervaringsplaatsen in het AO Archiefbeheer dd. 29-01-2014.2
Vindt u het digitaliseren van archieven een taak van de Belastingdienst? Voor welke specifieke digitaliseringstaken heeft de Belastingdienst dit grootformaat boekscanners nodig? Hoe verhoudt deze taak zich tot de kerntaken en prioriteiten van de Belastingdienst?
Het grootschalig digitaliseren van documenten en stukken binnen het Rijk beperkt zich tot drie grote scanstraten bij respectievelijk de Ministeries van Veiligheid & Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Belastingdienst. Door concentratie van het aantal locaties worden de expertise en middelen van de rijksoverheid optimaal benut, waarbij invulling wordt gegeven aan een dienstverlenende, slagvaardige en kostenbewuste rijksoverheid zoals omschreven in de Hervormingsagenda Rijksdienst.3
Realiseert u zich dat het voortbestaan van acht midden- en kleinbedrijven in gevaar komt, door de betreffende aanbesteding van 16 grootformaat boekscanners en het in eigen beheer nemen van digitaliseringswerkzaamheden bij de overheid? Vindt u dit wenselijk? Hoe kijkt u aan tegen het dreigende verlies van arbeidsplaatsen bij deze bedrijven?
De aanbesteding van de scanapparatuur is volgens een openbare aanbestedingsprocedure verlopen. De markt heeft hierop gereageerd en er is een partij uit deze aanbesteding naar voren gekomen, waarmee een leveringscontract zal worden gesloten.
Het digitaliseren in het kader van het DTR-programma betreft een nieuwe digitaliseringsopgave om de rijksarchieven voor de toekomst beter te kunnen bewaren, beheren en presenteren aan het publiek. Deze digitaliseringswerkzaamheden komen naast de opdrachten waarvoor het Nationaal Archief raamovereenkomsten heeft gesloten met marktpartijen middels een Europese aanbesteding in 2012. Ook in de toekomst zal er naar verwachting voor bedrijven een markt zijn voor digitalisering. Zie voorts de antwoorden onder 3, 4 en 5.
Bent u van mening dat de overheid de digitalisering van de archieven efficiënter, op een kwalitatief hoger niveau en tegen een lagere prijs kan uitvoeren dan marktpartijen, die met elkaar concurreren om de economisch meest voordelige inschrijving via openbare aanbestedingen? Zo ja, kunt u toelichten wat hiervoor de onderbouwing is?
Zie de antwoorden onder vraag 3, 4 en 5.
Kunt u, in het kader van (kosten-)efficiëntie, toelichten waarom ervoor is gekozen om de feitelijke digitalisering van nationale archieven, archieven van de elf Regionale Historische Centra in de provinciehoofdsteden, archieven van lagere overheden, archieven van maatschappelijke organisaties en archieven van individuele personen die van nationaal belang zijn, te laten plaatsvinden in Heerlen?
Zie de antwoorden onder vraag 3, 4 en 5.
Is het noodzakelijk dat de rijksarchiefcollectie met behulp van nieuwe boekscanners sneller wordt gedigitaliseerd dan nu onder de huidige werkwijze mogelijk is, waarin midden- en kleinbedrijven via openbare aanbestedingen met elkaar concurreren om de betreffende opdrachten? Welke fysieke documenten dienen versneld te worden gedigitaliseerd dan nu onder de huidige werkwijze mogelijk is, en waarom? Op welke gronden bent u van mening dat digitalisering op deze wijze sneller zal zijn?
Snelheid heeft niet meegespeeld in de besluitvorming om te kiezen voor een samenwerking met de Belastingdienst.
Hoe verhoudt de aanbesteding van de 16 boekscanners en het beleggen van digitaliseringswerkzaamheden bij de overheid zich tot de doelen die het kabinet heeft vastgelegd in de Aanbestedingswet, namelijk een betere besteding van belastinggeld en toename van concurrentie, doordat meer ondernemers kunnen meedingen naar een overheidsopdracht?2
Wanneer werkzaamheden binnen een en dezelfde rechtspersoon plaatsvinden, is er sprake van zuiver inbesteden en blijven de regels van de Aanbestedingswet 2012 buiten toepassing. Omdat alle ministeries onder de rechtspersoon de Staat vallen en er geen dienstverlener wordt gecontracteerd voor het uitvoeren van werkzaamheden, is er geen sprake van een overheidsopdracht voor diensten.
Zie voorts de antwoorden onder vraag 4 en 5.
Hoe verhoudt de aanbesteding van de 16 boekscanners en het beleggen van digitaliseringswerkzaamheden bij de overheid zich tot Wet Markt en Overheid?
De Wet Markt & Overheid laat overheden vrij om te beslissen of activiteiten ten behoeve van de eigen overheidsorganisatie worden uitbesteed aan derden dan wel in eigen beheer worden uitgevoerd. Van concurrentie met derden is geen sprake als de rijksoverheid zelf voorziet in bepaalde goederen of diensten die zij nodig heeft en het aanbieden van die goederen en diensten uitsluitend binnen de rechtspersoon de Staat geschiedt. Elk organisatieonderdeel van de rijksdienst is hierbij flexibel inzetbaar en beschikbaar om werkzaamheden te verrichten voor andere onderdelen binnen de rijksdienst.5 Zie voorts de antwoorden onder vraag 4, 5 en 10.
Is het waar dat het Nationaal Archief de partij is geweest die het besluit heeft genomen om het digitaliseren van de archieven binnen werkpakket 3 van het programma Digitale Taken Rijksarchieven bij de Belastingdienst te beleggen? Is het waar dat het Nationaal Archief aan de Belastingdienst de opdracht heeft gegeven om in 2015 voor 1.278 meter archief te digitaliseren?3 Zo ja, hoe is het, gezien de kerntaken van de Belastingdienst, mogelijk dat het Nationaal Archief over deze zaken kan beslissen?
De samenwerking tussen Nationaal Archief en de Belastingdienst is geen eenzijdig besluit van het Nationaal Archief, maar in overleg met het Ministerie van OCW en het Ministerie van Financiën tot stand gekomen. Zie voorts de antwoorden onder vraag 2 en 3.
Wat zijn de exacte personele gevolgen van het beleggen van het digitaliseren van archieven bij de overheid, voor zowel de Belastingdienst als ook het Nationaal Archief? Is het waar dat bij de Centrale invoer, onderdeel van het facilitair bedrijf van de Belastingdienst (B/CFD), het aantal medewerkers kan toenemen van 200 tot ruim 500 medewerkers?4
De hoeveelheid werkzaamheden bij Centrale Invoer als geheel kan sterk variëren, een direct gevolg van het inzendgedrag van belastingplichtigen (met pieken in de weken vóór 1 april) en prioriteiten binnen de Belastingdienst. In piekperiodes kan Centrale Invoer opschalen en werktijden uitbreiden, waarbij het aantal medewerkers sterk kan toenemen tot tussen de 200 en 500 (flexibele schil). Deze toename staat echter geheel los van het digitaliseren voor het Nationaal Archief, wat een uitbreiding met ongeveer 30 medewerkers betekent.
Is het waar dat, specifiek om ervoor te zorgen dat het Nationaal Archief en de Regionale Historische Centra de naderende stroom digitale rijksarchieven op kunnen vangen en er voor te zorgen dat een belangrijk deel van het huidige (papieren) rijksarchief digitaal ontsloten kan worden, u in 2013 heeft besloten om geld vrij te maken voor de jaren tot 2016? Is het waar dat u heeft aangegeven over de eventuele financiering voor digitalisering na 2015 in een later stadium te zullen besluiten?5 Zo ja, waarom besluit u eerst tot een miljoeneninvestering, terwijl u tegelijkertijd onzeker bent over financiering voor digitalisering na 2015?
In 2013 is het besluit genomen om voor de jaren 2013 tot en met 2015 € 28 miljoen te besteden aan de digitale taken rijksarchieven bij het Nationaal Archief. In 2014 is er opnieuw € 20 miljoen beschikbaar gesteld tot en met 2016. Het grootste deel van deze middelen is bestemd voor de versterking van de digitale infrastructuur van het Nationaal Archief. Een ander, kleiner deel geldt de digitalisering van de papieren rijkscollectie. Vanwege het structurele karakter van de digitale taken rijksarchieven staat in de Rijksbegroting 2015 dat continuering van deze taken na 2016 het uitgangspunt is. Zie voorts het antwoord onder vraag 2.
Hoeveel belastinggeld is er in totaal gemoeid met de aanbesteding van de 16 boekscanners en het beleggen van de digitaliseringswerkzaamheden bij de overheid?
De ingediende offertes van leveranciers van scanapparatuur bevatten marktgevoelige, vertrouwelijke informatie die in dit verband niet publiek gemaakt kan worden. Voor de digitaliseringswerkzaamheden is voor de periode van eind 2013 t/m 2015 binnen het programma DTR € 7 miljoen gereserveerd. Dit bedrag behelst projectkosten, materiële voorbereiding, digitalisering en het digitaal toegankelijk maken van het materiaal.
Deelt u de mening dat het midden- en kleinbedrijf de banenmotor van onze economie is en dat het handhaven van de huidige werkwijze van aanbesteden van digitaliseringswerk veel bedrijven en banen kan redden? Bent u bereid om de betreffende aanbesteding in te trekken en de betrokken ondernemers en werknemers de kans te blijven geven om via openbare aanbestedingen digitaliseringswerk binnen te halen, in lijn met de kabinetsdoelen om belastinggeld goed te besteden, concurrentie te bevorderen en meer ondernemers de kans te geven om mee te dingen naar overheidsopdrachten?
Het belang van het midden- en kleinbedrijf voor onze economie staat geenszins ter discussie. Het kabinetsbeleid is gericht op een goede balans tussen enerzijds het belang van een kleinere, slagvaardige en efficiënte overheid alsmede het belang van goed en sociaal werkgeverschap en anderzijds de belangen van de markt. Daarbij vindt een zorgvuldige afweging plaats en is sprake van maatwerk.9 Zie voorts de antwoorden onder vraag 4 en 6.
Het bericht “Opeens wit: ophef over verfbeurt consulaat Angola” over het verven van het Rijksmonument in Rotterdam, waarin het consulaat van Angola is gevestigd |
|
Arno Rutte (VVD), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Opeens wit: ophef over verfbeurt consulaat Angola» over het verven van het Rijksmonument in Rotterdam, waarin het consulaat van Angola is gevestigd.1
De gemeente Rotterdam heeft mij bericht dat voor de werkzaamheden aan de gevel van het rijksmonument aan de Mathenesserlaan geen vergunning is verleend.
Is voor de werkzaamheden aan de gevel van het Rijksmonument aan de Mathenesserlaan in Rotterdam inderdaad geen vergunning verleend, zoals gesteld in het artikel?
Zie antwoord vraag 1.
Is het consulaat van Angola eigenaar of huurder van dit pand?
Uit gegevens die zijn neergelegd bij het Kadaster blijkt dat de Republiek Angola erfpachter is. Een erfpachter verwerft het economische eigendom en zijn positie is nagenoeg gelijk aan die van een eigenaar.
Indien het consulaat eigenaar is, hoe beoordeelt u het standpunt dat het pand daarmee grondgebied van Angola zou zijn geworden, zoals kennelijk is verklaard tegenover inspecteurs van Bouw- en Woningtoezicht?
Ongeacht of de Republiek van Angola huurder, eigenaar of erfpachter van een pand is, wordt een gebouw waarin een ambassade of consulaat is gevestigd, geen grondgebied van een zendstaat. Het gebouw blijft grondgebied van het gastland.
In hoeverre worden diplomatieke diensten, die monumentale panden verwerven, gewezen op de regels en procedures omtrent dit soort panden?
Diplomatieke diensten worden op dezelfde wijze geïnformeerd als overige eigenaren van rijksmonumenten. Zie ook het antwoord op vraag 6.
In hoeverre worden nieuwe eigenaren van monumentale panden in het algemeen bij aankoop gewezen op de bijzondere status van die panden en de rechten en plichten, die daaruit volgen?
Bij de aanwijzing van een pand als rijksmonument worden belanghebbenden gedurende de procedure geïnformeerd. Bij overdracht van een onroerende zaak die reeds is aangewezen, wordt de status van rijksmonument opgenomen in de akte van levering, een gegeven dat ook in het Kadaster is opgenomen. Zowel gemeenten als de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed hebben daarnaast informatie beschikbaar voor (nieuwe) eigenaren van rijksmonumenten, in de vorm van brochures en websites. In het bijzonder verwijs ik naar informatie op de website www.cultureelerfgoed.nl en www.monumenten.nl kan raadplegen.
In hoeverre zijn er mogelijkheden om de ontstane schade op de opdrachtgever te verhalen? Zullen daartoe stappen worden ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente Rotterdam als bevoegd gezag om af te wegen of stappen moeten worden ondernomen. Gezien de onschendbaarheid van het consulaat zullen deze stappen via diplomatieke weg genomen moeten worden. Uit inlichtingen bij de gemeente Rotterdam is mij gebleken dat er momenteel gesprekken plaatsvinden over het herstel van het monument, waartoe het consulaat ook bereid is.
Bent u bekend met in het artikel genoemde plannen om ook aan de binnenkant verbouwingen te verrichten? Zo ja, ziet u erop toe dat de juiste procedures en regels voor een dergelijke verbouwing worden gevolgd en nageleefd?
De exacte plannen voor verbouwingen aan het interieur zijn mij niet bekend. Het toezicht op de naleving van de procedures voor wijzigingen aan rijksmonumenten ligt in beginsel niet bij de rijksoverheid maar bij gemeenten. Van de gemeente Rotterdam heb ik begrepen dat er met het consulaat overleg wordt gevoerd over de uitvoering van deze plannen. Ik ga er vanuit dat het consulaat vanaf nu de regels zal respecteren.
Welke maatregelen overweegt u om dergelijke incidenten in de toekomst te voorkomen?
De bestaande procedures en regels voor de wijzigingen aan rijksmonumenten functioneren over het algemeen goed. Mocht zich een incident voordoen, dan kan via gesprekken en via diplomatieke weg invloed worden uitgeoefend om de gewenste resultaten te bereiken.
Het wetenschappelijk onderzoek waaruit onder meer blijkt dat het gebruik van cannabis schadelijk is voor de gezondheid, leidt tot een lagere intelligentie en bijdraagt aan schoolverlaten |
|
Arno Rutte (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Softdrugs maken dom», dat verwijst naar een wetenschappelijk artikel in het tijdschrift «Addiction»?1
Ja.
Bent u bereid het onderzoek dat aan dit artikel ten grondslag ligt met uw visie daarop aan de Kamer te sturen? Kunt u in die brief aangeven in hoeverre Nederlands wetenschappelijk onderzoek de conclusies van dit uitputtende rapport ondersteunt?
Het oorspronkelijke artikel waaraan Elsevier refereert en dat verschenen is in het blad Addiction is als bijlage toegevoegd. Mijn reactie op het artikel heb ik verwerkt in de beantwoording van de door u gestelde vragen. De in dit artikel beschreven verbanden zijn mij bekend, via bijvoorbeeld de Risicoschatting Cannabis van het CAM (2008), het rapport «THC, CBD en gezondheidseffecten van wiet en hasj» van het Trimbos-instituut (2012) en de zogenoemde CANDEP-studie van Van der Pol (2014).
Is het waar dat professor Wayne Hall, die het onderzoek naar cannabisverslaving publiceerde, door de wereldgezondheidsorganisatie vaak wordt ingeschakeld als cannabisexpert?
Wayne Hall staat bekend als een internationaal erkend expert op het gebied van cannabis. Navraag bij de WHO leert dat hij deze organisatie in het verleden heeft geadviseerd op het gebied van cannabis, maar de laatste jaren niet meer.
Deelt u de conclusie uit dit onderzoek dat cannabis een gevaar vormt op de weg doordat het de kans op een ongeluk verdubbelt of verdrievoudigt?
Ja. Dit blijkt uit het Europese DRUID-onderzoek (Driving Under the Influence of Drugs, Alcohol and Medicines) dat eind 2011 is afgerond.
Deelt u de conclusie dat het risico op een ernstige ziekte als schizofrenie met een factor 2,3 toeneemt door het gebruik van cannabis?
De studie waarin dit cijfer werd gevonden betreft een in 1987 gepubliceerd onderzoek onder mannelijke dienstplichtigen in Zweden. In deze studie werd niet gecorrigeerd voor verstorende variabelen. In latere studies is daar wel naar gekeken, en de kans op psychotische symptomen of stoornissen blijkt te variëren van factor 1,4 voor degenen die ooit cannabis gebruikt hebben tot 2,1 bij regelmatige (dat wil zeggen dagelijkse of bijna dagelijkse) gebruikers. Het is nog onduidelijk of het hier om een causale relatie gaat. Er zijn ook aanwijzingen dat tabaksgebruik hierbij een rol speelt. Wanneer we zouden aannemen dat cannabis een causale factor is, dan zou het alsnog lastig zijn psychose te voorkomen door het gebruik van cannabis uit te bannen in de algemene bevolking. Volgens een Britse studie moet het cannabisgebruik van 4700 mannen tussen de 20–24 jaar worden verhinderd om één geval van schizofrenie te voorkomen. De auteur concludeert dat op dit moment de beste schatting is dat de kans op het ontwikkelen van een psychose verdubbelt van ongeveer 7 in 1000 niet-gebruikers tot 14 in 1000 regelmatige gebruikers. Het op jonge leeftijd beginnen met blowen en een (genetische) aanleg voor psychosen in het algemeen worden gerapporteerd als risicofactoren voor het ontstaan van psychotische stoornissen.
Deelt u de conclusie dat het gebruik van cannabis de intellectuele capaciteiten aantast van de gebruikers? Acht u het met de onderzoeker denkbaar dat die schade blijvend is?
Deze bevinding is afkomstig uit een studie in Nieuw Zeeland onder ruim 1000 personen in de leeftijd van 13 tot 38 jaar. De gemiddelde afname in IQ was het hoogst bij degenen die vroeg in de adolescentie waren begonnen met cannabisgebruik en daarmee op een bijna dagelijkse basis waren doorgegaan tot op de leeftijd van 38. Er werd geen IQ-afname gevonden bij degenen die niet op heel jonge leeftijd waren begonnen of in dagelijkse gebruikers die in het begin van hun volwassenheid waren gestopt.
Volgens de auteur is de in deze studie gevonden afname in cognitief functioneren mogelijk niet reversibel. Sommige hersenstudies waarin bijvoorbeeld technieken als functionele imaging en MRI-scans zijn toegepast, hebben indicaties opgeleverd voor veranderingen in de hersenstructuur. Volgens de auteur zijn grotere en beter gecontroleerde onderzoeken nodig om meer zicht te krijgen op de veranderingen en de betekenis daarvan.
Acht u het mogelijk dat het IQ door het gebruik van cannabis met wel 8 punten kan dalen? Wat zegt dat in uw oordeel over de wenselijkheid van het gebruik van cannabis door jongeren en adolescenten?
Zie mijn antwoord op vraag 6. Uit onderzoek is bekend dat hoe vroeger jongeren starten met het gebruik van psychoactieve middelen zoals cannabis, hoe groter de kans op het ontwikkelen van met gebruik verbonden gezondheidsrisico’s. Dit heeft onder meer te maken met de ontwikkeling van specifieke delen van de hersenen in de pubertijd. Het gebruik van genotmiddelen door jongeren onder de 18 jaar dient daarom ontraden te worden. Ook voor cannabis geldt: NIX<18. Het gebruik van cannabis – in het bijzonder frequent of dagelijks gebruik- acht ik overigens ook niet wenselijk boven de 18 jaar.
Kunt u de conclusie onderschrijven dat in 17% van de gevallen van vroegtijdige schoolverlating de oorzaak het gebruik van cannabis is? Is hier in Nederland ook onderzoek naar gedaan en wat is het Nederlandse cijfer, nu het zo lijkt te zijn dat Nederlandse jongeren meer cannabis gebruiken dan de jongeren in de ons omringende landen?
Hall verwijst naar onderzoeken in Australië (1998) en Nieuw-Zeeland (2010), waaruit blijkt dat het beginnen met cannabisgebruik voor de leeftijd van 15 jaar voor 17% bijdraagt aan het risico op schooluitval. Dat wil zeggen dat bij een totaalpercentage schooluitval van bijvoorbeeld 5% daarvan 17% ofwel 0,85% toe te schrijven is aan cannabisgebruik.
Hall wijst er op dat een recentere tweelingstudie in Australië (2013) er op wijst dat er geen sprake is van een causale relatie tussen cannabisgebruik en schooluitval. Ook twee eerdere Amerikaanse tweelingstudies vonden geen causale relatie.
In Nederland is één onderzoek bekend naar het verband tussen middelengebruik en voortijdig schoolverlaten (Ter Bogt e.a., 2009). Hieruit kwam een positieve relatie tussen beide factoren naar voren, maar binnen de opzet van de studie was het niet mogelijk een vergelijkbaar cijfer te berekenen. Overigens is in Nederland het percentage schooluitval afgenomen van 5,5% in 2001/2002 tot 2,1% in 2012/2013 en ligt daarmee onder het Europees gemiddelde.
Het actuele cannabisgebruik (gebruik in de afgelopen maand) van 15/16 jarige Nederlandse scholieren was volgens het laatste Europese onderzoek in 2011 twee keer hoger dan het Europees gemiddelde.
Deelt u ook de conclusie dat MRI-scans laten zien dat door cannabisgebruik verandering van de hersenen optreedt?
Zie mijn antwoord bij vraag 6.
Het bericht "Wildgroei aan medische zelftesten" |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wildgroei aan medische zelftesten; huisartsen pleiten voor keurmerk»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de in het artikel genoemde enorme groei aan niet gevalideerde medische zelftesten die vrij verkrijgbaar zijn?
Online verkrijgbare zelftesten voldoen vaak niet aan de eisen van de richtlijn in-vitro diagnostica en het Besluit in-vitro diagnostica of hebben geen of een onjuiste CE-markering. Deze testen zijn daarom mogelijk niet betrouwbaar en er is dan een grotere kans op vals-positieve of vals-negatieve uitslagen. Hierin zit een potentieel risico voor de individuele gezondheid en de volksgezondheid.
Het online bestellen van zelftesten is een mogelijkheid waar steeds meer mensen gebruik van zullen gaan maken. Dit geeft ook volop kansen voor het vergroten van de zelfredzaamheid, mits er voldoende aandacht is voor de eventuele risico’s van de zelftesten. Het Ministerie van VWS en de inspectie besteden hier gezamenlijk aandacht aan (zie antwoord op vraag 5). Mensen die deze testen bestellen, moeten zich ook bewust zijn van de risico’s.
Wat is bekend over de invloed van medische zelftesten op de ontwikkeling van de zorg en de zorgkosten in Nederland?
Over de invloed van medische zelftesten op de ontwikkeling van de zorg en de zorgkosten in Nederland is weinig bekend. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd in haar advies over health checks om te onderzoeken wat de gevolgen van screening zijn voor de zorg; levert het onnodige wachtlijsten en vervolgkosten in de zorg op of stelt het juist een hoop mensen gerust?
Daarnaast heb ik, om meer inzicht te krijgen in de vraag of preventief (zelf)onderzoek in het algemeen leidt tot meer of minder kosten in de zorg, dit jaar door Panteia een Quickscan laten uitvoeren. Op 2 juli 2014 heb ik de Kamer het onderzoek toegestuurd, vergezeld van een toelichting (Kamerstuk 32 793, nr. 152).
In de onderzoeken wordt uitgegaan van testen die doen wat ze beloven. Er wordt online ook veel troep aangeboden. Dat is niet altijd gemakkelijk aan te pakken wanneer de aanbieder in het buitenland is gevestigd.
Deelt u de opvatting van de in het artikel genoemde artsen dat er sprake is van een wildgroei aan medische zelftesten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze kan de consument zien dat medische zelftesten betrouwbaar zijn? Zijn hiervoor aanvullende maatregelen gewenst? Zo ja, welke maatregelen moeten volgens u worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Het advies vanuit het Ministerie van VWS is om bij (ernstige) klachten of het vermoeden van een SOA of HIV een test door een huisarts of een GGD te laten doen. Een zorgverlener kan beter inschatten of er sprake is van een verkeerde uitslag, afgaande op de klachten die iemand heeft en de aanleiding om te testen. Daarnaast kan een zorgverlener adviseren, direct behandelen of doorverwijzen.
Na overleg tussen VWS en IGZ is extra informatie geplaatst op rijksoverheid.nl waarmee wordt gewezen op de risico’s van zelftesten. De website adviseert om zelf waakzaam te zijn bij het aanschaffen van zelftests via internet. Het advies is om er vooral op te letten of een zelftest een CE-markering met een viercijferige code heeft, een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing en de vermelding dat de test bestemd is voor thuisgebruik. Dan voldoet de test tenminste aan de veiligheids- en kwaliteitseisen uit de wetgeving. Om mensen te informeren over de gevaren van het aanschaffen van geneesmiddelen via het internet is de website www.internetpillen.nl opgericht. Ik ben voornemens om op deze website ook informatie toe te voegen over de risico’s die kleven aan de aanschaf van zelftesten op internet.
Daarnaast besteedt de inspectie in haar toezicht aandacht aan zelftesten op basis van het Besluit in-vitro diagnostica, dat is gebaseerd op de Europese Richtlijn medische hulpmiddelen voor in-vitro diagnostiek. Daarbij richt zij zich in het bijzonder op illegale zelftesten en hoogrisico-zelftesten. De inspectie heeft hiervoor ook al waarschuwingen uitgedeeld en boetes opgelegd in het kader van de Wet uitbreiding bestuurlijke handhaving volksgezondheidswetgeving (WUBHV). Veel aanbieders van zelftesten zijn echter buiten Europa gevestigd en daarom is het moeilijk aanbieders aan te spreken en de wet te handhaven. Daarnaast is uit onderzoek van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en SOA-Aids Nederland gebleken dat websites die thuistesten aanbieden een groot verloop kennen waardoor deze moeilijk aan te pakken zijn.
In oktober 2012 heeft de Europese Commissie een nieuw voorstel gedaan voor een Verordening voor in-vitro diagnostica. In Brussel wordt momenteel over deze nieuwe verordeningen onderhandeld en daarbij vraag ik onder andere aandacht voor de problematiek rond de (online) zelftesten. Het probleem blijft dat de internethandel van buiten de EU moeilijk te controleren is. Voor meer informatie verwijs ik ook naar de beantwoording van de vragen van de Kamerleden Bouwmeester en Wolbert (beiden PvdA) over HIV zelftests (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1935) en de Kamerbrief Aanpak illegale handel in geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (Kamerstuk 33 599, nr. 12).
Financiering en eigendom Ommelander Ziekenhuisgroep Groningen |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Reportage over totstandkoming Ommelander Ziekenhuis Groep» en «Briljant ziekenhuisplan kan als kaartenhuis instorten»?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Ommelander Ziekenhuisgroep (OZG) een volledige dochter wordt van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG)? Is het toegestaan dat een universitair medisch centrum eigenaar wordt van een niet academisch ziekenhuis? Kan dit gevolgen hebben voor de wijze van financieren van beide ziekenhuizen? Zou door deze constructie sprake kunnen zijn van een dominante marktmacht van het UMCG?
Het is in beginsel niet verboden voor het UMCG om andere zorgaanbieders over te nemen. Wel moeten op basis van wettelijke voorschriften uit de Wet Marktordening gezondheidszorg en de Mededingingswet de effecten van een dergelijke overname getoetst worden. De beoordeling van de effecten van deze overname is aan de toezichthouders. Ik heb van partijen begrepen dat deze toets op dit moment bij NZa en ACM loopt.
De NZa toetst of de effecten van de overname goed in kaart zijn gebracht en of de overname voldoende degelijk is doordacht. Bovendien toetst de NZa of alle stakeholders goed zijn betrokken bij de besluitvorming. Pas als al deze facetten in orde zijn geeft de NZa toestemming voor overname of- indien aan de meldingsdrempels voor de ACM voldaan wordt – doorgeleiding naar de ACM. De ACM toetst op effecten voor de mededinging. Als deze overname leidt tot een significante beperking van de mededinging dat zal de ACM deze overname verbieden. Daarbij kijkt de ACM met name naar het ontstaan van een economische machtspositie. De ACM kan eventueel ook voorwaarden opleggen aan de overname. De beoordeling of er in dit geval sprake is van het ontstaan van een machtspositie laat ik dan ook aan de ACM.
De keuzes die gemaakt worden bij de vormgeving van de overname zullen ook gevolgen hebben voor de wijze van financiering van de diverse locaties. Ik kan geen uitspraken doen over hoe dit precies uitpakt.
Wat vindt u van het feit dat de provincie Groningen een lening verstrekt van 50 miljoen euro om de nieuwbouw van het OZG in Scheemda mogelijk te maken? Is het wenselijk dat provincies als bankier optreden? Zijn er voor de provincie Groningen risico’s aan deze lening verbonden? Zijn er naast financiering door banken en het verstrekken van een lening door de provincie nog andere manieren waarmee de nieuwbouw van de Ommelander Ziekenhuisgroep gefinancierd kan worden?
Ik heb begrepen dat de provincie nog geen lening heeft verstrekt, maar publiekelijk de bereidheid daartoe kenbaar heeft gemaakt en dat de provinciale staten van Groningen zich er eind september nog over moeten uitspreken, waarna – na een eventueel positief besluit – de voorwaarden nog exact moeten worden uitgewerkt.
Het is aan de provincie om daarover te besluiten en binnen de geldende wettelijke voorschriften te blijven.
Op dit moment ligt in de Eerste Kamer een wetsvoorstel dat het voor zorgaanbieders ook mogelijk maakt om makkelijker private investeringen aan te trekken. Ook valt in dit geval te denken aan het wekken van interesse bij lange termijninvesteerders zoals pensioenfondsen en andere institutionele beleggers, familiebedrijven die in de zorg investeren of vastgoedontwikkelaars en beheerders. Mij is echter niet bekend in hoeverre deze alternatieven verkend zijn voor de financiering van het vastgoed van de Ommelander ziekenhuisgroep en of deze passen binnen de tijdsplanning van het initiatief.
Is het mogelijk dat de lening van de provincie Groningen als staatssteun aangemerkt wordt? Zo ja, zou dat de nieuwbouw van het OZG in Scheemda in gevaar kunnen brengen? Zo nee, waarom niet?
Het correct naleven van de staatssteunregels, inclusief het oordeel of er al dan niet sprake is van staatssteun, is primair aan de provincie zelf. Het Rijk bevordert en faciliteert uitsluitend de goede naleving, onder meer door het geven van voorlichting en het onderhouden van contacten met de Europese Commissie. Als er naar het oordeel van de steunverlenende overheid (mogelijk) sprake is van staatssteun, dan moet die in beginsel door middel van een meldingsprocedure worden voorgelegd aan de Europese Commissie. De Commissie beoordeelt of er inderdaad sprake is van staatssteun, en zo ja, of en onder welke voorwaarden die is toegestaan. De meldingsprocedure wordt gecoördineerd door mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In dit geval is er geen melding geweest, mede omdat er nog geen besluit tot verstrekking van een lening is genomen. De provincie heeft aangegeven dat conformiteit met de regels van staatssteun een randvoorwaarde is voor het aangaan van een overeenkomst. Over het definitieve ontwerp van de te sluiten overeenkomst zal nog een extern advies worden ingewonnen alvorens het tot finale besluitvorming komt.
Hoe wordt voorkomen dat de andere ziekenhuizen in de regio, in het bijzonder het Refaja Ziekenhuis in Stadskanaal en het Martiniziekenhuis in Groningen, nadeel ondervinden van de gemaakte afspraken op het gebied van financiering en langdurige contractafspraken met zorgverzekeraars ten gunste van de Ommelander Ziekenhuisgroep?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Zorgverzekeraars dienen voor hun naturaverzekerden voldoende zorg in te kopen, dat wil zeggen dat de zorg op redelijke afstand en redelijke termijn beschikbaar moet zijn. Zorgverzekeraars zijn zelf verantwoordelijk voor hun inkoopbeleid en maken, rekening houdend met hun zorgplicht, zelf keuzes bij welke zorgaanbieders zij hun zorg inkopen en met welke zorgaanbieders zij eventueel langdurige afspraken maken. Zorgverzekeraars maken hun keuzes op basis van onder andere prijs en kwaliteit en hieruit vloeit voort dat er verschillen in de contractafspraken kunnen ontstaan.
Het bericht ‘Eén op de twintig jongeren gebruikt Ritalin bij toetsen’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eén op de twintig jongeren gebruikt Ritalin bij toetsen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat middelen als Ritalin, angstremmers en slaapmiddelen door ongeveer 10% van de jongeren worden gebruikt als «breindoping» rondom tentamens?
Ja.
Weet u op welke manier jongeren in het bezit komen van Ritalin, angstremmers en slaapmiddelen voor het gebruik rondom tentamens? Zijn er aanwijzingen dat artsen deze middelen ten onrechte voorschrijven? Zo ja, op welke manier kan dit gestopt worden?
Nee, ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat artsen deze zware medicatie ten onrechte, bijvoorbeeld in verband met examens, zouden voorschrijven. Ik ga er dan ook vanuit dat de jongeren deze middelen op een illegale manier verkrijgen, mogelijk via het internet (zie tevens antwoord op vraag 4).
De enige legitieme weg om genoemde medicatie te verkrijgen is door tussenkomst van een arts op basis van medisch inhoudelijke gronden. De geregistreerde indicatie voor het gebruiken en voorschrijven van Ritalin is de behandeling van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD). Dat sprake is van een dergelijke aandoening moet dus eerst worden vastgesteld.
Volgens de richtlijn dient in beginsel eerst een andere behandeling te worden ingezet, zoals cognitieve gedragstherapie. Pas in het geval dat dit onvoldoende verbetering oplevert, kan medicatie worden voorgeschreven.
Zijn er aanwijzingen dat jongeren via illegale handel aan Ritalin, angstremmers en slaapmiddelen komen? Zo ja, wat is de omvang van deze illegale handel en wat wordt er ondernomen om hieraan een einde te maken?
Aangezien de medicatie alleen onder strikte voorwaarden via het reguliere circuit verkrijgbaar is, zal deze op illegale manier worden verkregen. Uit onderzoek van het IVO «Niet voorgeschreven gebruik van ADHD medicatie» (november 2010) blijkt dat er op internet ook mogelijkheden zijn om Ritalin zonder recept te verkrijgen. Ook wordt ADHD medicatie door particulieren op internetfora aangeboden, zo blijkt uit het onderzoek van het IVO.
De omvang van de op illegale manier verkregen ADHD-medicatie is mij niet bekend. Het te koop aanbieden van deze geneesmiddelen is overigens verboden.
Voorkomen moet worden dat jongeren ADHD-medicatie onder elkaar verhandelen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) krijgt met regelmaat meldingen over het te koop aan bieden van receptplichtige geneesmiddelen op vraag- en aanbodsites. De IGZ vraagt de betreffende websitehouder om de advertenties te verwijderen en adviseert hen om zelf de website op dergelijke advertenties te screenen om overtredingen in de toekomst te voorkomen.
Voor zover het gaat om vervalste geneesmiddelen en niet op legale wijze produceren en distribueren van geneesmiddelen heeft de overheid voor verkoop van geneesmiddelen verschillende publiekscampagnes opgezet. In dit verband verwijs ik naar mijn brief d.d. 5 juli 2013 aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012 – 2013, 29 477, nr. 254) over de stand van zaken beleidsagenda vervalste geneesmiddelen en medische hulpmiddelen. Ik overweeg om in een volgende campagne expliciet aandacht te besteden aan gebruikers die op illegale wijze geneesmiddelen aanschaffen.
De financiële degelijkheid van ontvangers van subsidie uit het Filmfonds |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Financieel drama filmcrew Toen was geluk heel gewoon»?1
Ja, dat heb ik.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de crew die aan deze film heeft meegewerkt niet betaald wordt, terwijl voor de film een grote subsidie uit het Filmfonds is ontvangen?
Ik deel de mening in algemene zin dat het onwenselijk is dat een crew die aan een film heeft meegewerkt niet betaald wordt. Het nakomen van arbeidsovereenkomsten is de verantwoordelijkheid van de producent.
Het Filmfonds was niet betrokken bij de productie van de film waaraan wordt gerefereerd. Het Filmfonds heeft een relatief kleine subsidie verstrekt, voor de afwerking van de film. Een bijdrage voor afwerking is bestemd om een werkkopie van een reeds geproduceerde en gemonteerde film geschikt te maken voor bioscoopvertoning. De kosten voor dit traject zijn, in verhouding tot de productiekosten voor realisering, beperkt. De bijdrage in de afwerking bedroeg met 61.000 euro minder dan 5% van de totale kosten voor de filmproductie en is aangevraagd voor de muziek, muziekrechten en diverse publiciteitskosten.
Wat zegt het feit dat de producent van «Toen was geluk nog heel gewoon» op korte termijn failliet dreigt te gaan over de financiële degelijkheid van deze subsidieontvanger?
Een dreigend faillissement betekent uiteraard dat de financiële positie van de onderneming zorgelijk is. Dat zegt niet direct iets over de degelijkheid van de financiële positie van de onderneming op het moment van het verkrijgen van de subsidie. Op het moment van de subsidieaanvraag heeft het Nederlands Filmfonds geen gegevens ontvangen en evenmin signalen van reeds betrokken partijen of personen ontvangen die duiden op dreigend faillissement.
Zijn er voorwaarden op het gebied van financiële degelijkheid van de aanvrager voor het kunnen toewijzen van een subsidie uit het Filmfonds? Zo ja, wat zijn die voorwaarden? Zo nee, bent u het ermee eens dat de casus «Toen was geluk heel gewoon» aanleiding is om dergelijke voorwaarden in te stellen?
Ja. De belangrijkste vereisten en verplichtingen van het Nederlands Filmfonds die gelden voor alle soorten aanvragen bij het Filmfonds zijn vervat in artikel 10 en 16 van het Algemeen Reglement (www.filmfonds.nl). Deze artikelen regelen nauwgezet dat een subsidie alleen kan worden verstrekt als aannemelijk is dat de aanvraag kan worden gerealiseerd conform de begrote uitgaven en de aanvrager aan zijn verplichtingen zal kunnen voldoen, waaronder de verplichting het Fonds te allen tijde juist en waarheidsgetrouw te informeren.
Verder regelt artikel 14 van het Algemeen Reglement dat een aanvraag voor subsidie kan worden afgewezen indien de aanvrager of de natuurlijke persoon die de aanvrager rechtsgeldig vertegenwoordigt niet aantoonbaar heeft voldaan aan voorschriften gesteld aan eerder door het bestuur toegekende subsidies, dan wel toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één of meer verplichtingen verbonden aan een eerdere subsidieverlening of een uitvoeringsovereenkomst van het Fonds.
Wanneer er substantiële realiseringssubsidies voor de totstandkoming van een film worden verstrekt (dit was bij Toen was geluk nog heel gewoon niet het geval), stelt het Deelreglement Realisering nog extra voorwaarden.
Daarnaast hanteert het Filmfonds een Financieel & Productioneel Protocol met nadere vereisten en kaders omtrent de begroting, de financiering, uitvoering en verantwoording en worden nadere bepalingen en de definitieve documenten opgenomen in een uitvoeringsovereenkomst. In het geval er bij de financiële eindafrekening een controleverklaring door een accountant vereist is dan volgt deze het Handboek Financiële Verantwoording en bijbehorend Controleprotocol.
Vormt de casus «Toen was geluk heel gewoon» aanleiding om de beslissing over de uitvoering van de «cash rebate»-regeling, in handen gelegd van het Filmfonds, te heroverwegen?
Nee. Het Nederlands Filmfonds heeft zijn organisatie en reglementen, inclusief het reglement Stimuleringsmaatregel Filmproductie in Nederland dat de «cash rebate» regelt, zo ingericht dat er inzicht wordt verkregen in de kosten en financiering van de film en in de financiële positie van de aanvrager op het moment van het indienen van de aanvraag. Het Fonds heeft daarbij als enige organisatie jarenlange ervaring met zowel selectieve als automatische realiseringssteun aan filmproducties en opereert in een internationaal netwerk van nationale, regionale en lokale fondsen met een vergelijkbare verantwoordelijkheid en werkwijze.
Bij het toekennen van relatief kleinere bijdragen heeft het Filmfonds daarnaast ook rekening te houden met het rijksbrede uniform subsidiekader dat beperkingen stelt aan de administratieve lasten die kunnen worden opgelegd aan aanvragers in deze categorie. De bijdrage van het Filmfonds aan Toen was geluk heel gewoon had betrekking op een relatief kleinere bijdrage voor de afwerking van de film en niet op de productie ervan.
Een producent is voorts te allen tijde volledig eindverantwoordelijk voor het nakomen van alle verplichtingen naar zowel diegene aan wie werkzaamheden worden uitbesteed, alsmede naar financiers van wie bijdragen worden betrokken.
Inenten op de kinderopvang |
|
Arno Rutte (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zij gokten met het leven van mijn kind»?1
Ja.
Hoeveel kinderen die niet zijn ingeënt, gaan naar een kinderopvangvoorziening?
Dit is onbekend.
Hoe vaak is een kind op een kinderopvangvoorziening geïnfecteerd door een kind dat niet is ingeënt?
Hoe vaak dat voorkomt bij een van de kinderziektes waartegen de vaccinaties uit het rijksvaccinatieprogramma beschermen is onbekend. Ten aanzien van de mazelen stelt het RIVM dat het risico op mazelen in Nederland vanwege de hoge vaccinatiegraad over het algemeen heel klein is. Een grote deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma is belangrijk. Kinderen die meedoen met het Rijksvaccinatieprogramma worden op de leeftijd van 14 maanden gevaccineerd met het vaccin tegen bof, mazelen en rubella.
In de vier jaren voorafgaand aan de recente epidemie (2009–2012) werden in Nederland 90 patiënten met mazelen gemeld, waarvan 13 patiënten onder de leeftijd van vijf jaar. Bij geen van hen werd een kinderdagverblijf als waarschijnlijke bron genoemd. In 2008 waren er wel binnen twee kindercentra met een lage vaccinatiegraad twee mazelenclusters, waarbij in totaal 12 patiënten werden gemeld.
Hoe worden de algemene voorwaarden voor kinderopvangvoorzieningen vastgesteld? Heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hier een rol in?
De Brancheorganisatie Kinderopvang stelt de algemene leveringsvoorwaarden voor de kinderopvang vast. De leden van de Brancheorganisatie Kinderopvang zijn verplicht om die branchevoorwaarden toe te passen. Daar waar mogelijk sluit de Brancheorganisatie Kinderopvang tweezijdige algemene voorwaarden via de Overleggroep Kinderopvang van de SER. De andere partijen in die overleggroep zijn de Consumentenbond en Boink. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geen partij in de vaststelling van de algemene voorwaarden.
Mogen kinderopvangvoorzieningen de voorwaarde stellen dat kinderen ingeënt moeten zijn, wanneer zij gebruik willen maken van de kinderopvangvoorziening?
Er is geen juridische basis voor een algehele weigering om niet ingeënte kinderen toe te laten tot kinderopvangvoorzieningen. De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voorziet hier niet in en bovendien zou een algehele weigering indirect onderscheid op grond van godsdienst dan wel levensovertuiging met zich mee kunnen brengen. Het is aan het College voor de rechten van de mens en/of de rechter om te oordelen of dit in een concreet geval aan de orde is.
De houder van een kinderopvangvoorziening dient zorg te dragen dat de opvang plaatsvindt in een veilige en gezonde omgeving. Afhankelijk van de situatie en het concrete risico kan er een objectieve rechtvaardigingsgrond zijn om (bijvoorbeeld) één of meer kinderen (tijdelijk) de toegang tot een kinderopvangvoorziening te weigeren. Een dergelijke weigering moet een legitiem doel dienen en tevens een passend en noodzakelijk middel zijn om dit doel te bereiken. Overwegingen van proportionaliteit en subsidiariteit spelen in dit verband een belangrijke rol. Gedacht kan worden aan een situatie waarin een ziekte zich op een bepaald moment voordoet, bijvoorbeeld in een bepaalde regio die in verband met de bevolkingssamenstelling een verhoogd risico oplevert. Ook hier is het uiteindelijk aan het College voor de rechten van de mens en/of de rechter om te oordelen of de weigering juridisch aanvaardbaar is.
Wat is uw reactie op het geschrevene in het artikel dat kinderopvangorganisaties niets kunnen doen aan het feit dat sommige opgevangen kinderen niet ingeënt zijn?
Zoals reeds aangegeven bij vraag 5, is er geen juridische basis om niet ingeënte kinderen zondermeer te weigeren. Wanneer de situatie zich voordoet dat er bijvoorbeeld sprake is van een (dreiging van een) ziekte in de omgeving van de kinderopvangorganisatie, dan dient de houder de risico’s te wegen en zo nodig maatregelen te treffen. Dit zou kunnen betekenen dat er aanleiding bestaat om bepaalde kinderen tijdelijk de toegang tot de organisatie te weigeren.
In theorie zou het louter toelaten van gevaccineerde kinderen het, toch al hele kleine risico op introductie van mazelen binnen kinderopvangvoorzieningen verder kunnen verkleinen. Het RIVM verwacht dat dit effect zeer beperkt is. Ook buiten het kinderdagverblijf kunnen contacten zijn met ongevaccineerde personen. Besmetting via kinderdagverblijven is zeer beperkt in relatie tot besmetting binnen het gezin of via andere sociale contacten zoals familiebijeenkomsten, reizen met het openbaar vervoer en buitenlandse reizen. De initiële infecties zijn meestal te herleiden tot mazelenuitbraken in het buitenland.
Het huidige beleid richt zich op het tijdig herkennen van ziekte zoals de mazelen en het melden hiervan bij de GGD. Alle ziekten waarvoor een vaccinatie is opgenomen binnen het Rijksvaccinatieprogramma zijn meldingsplichtig. Bij een melding van een mazelenpatiënt zoekt de GGD naar de meest waarschijnlijke bron van infectie door in de omgeving van de patiënt actief te zoeken naar eerdere ziektegevallen. De GGD inventariseert vervolgens wie mogelijk risico loopt op infectie en neemt waar mogelijk en zinvol maatregelen, zoals het aanbieden van (vervroegde) vaccinatie of het adviseren om tijdelijk gezinsleden van recent geïnfecteerde patiënten thuis te houden. Daarom is het belangrijk dat er snel overzicht verkregen kan worden over de vaccinatiestatus van de kinderen binnen het kinderdagverblijf. Het is in dat verband aan te bevelen dat kinderopvangvoorzieningen ouders bij de aanmelding verzoeken aan te geven of het kind ingeënt is. Dit is in veel gevallen reeds de praktijk. De partijen in de kinderopvangsector hebben aangegeven dit onderwerp nog eens zorgvuldig te willen bespreken. Zij hebben aangegeven daarbij ook de deskundigheid van het RIVM te willen inschakelen.
De monumentenstatus Bildtdijken |
|
Aukje de Vries (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht in de Leeuwarder Courant over de monumentenstatus Bildtdijken?1
Ja.
Wanneer neemt u een beslissing over de monumentenstatus Bildtdijken? Welke criteria spelen daarbij een rol? Deelt u de mening dat bij het aanwijzen van de Bildtdijken als beschermd dorpsgezicht het oordeel van de gemeenteraad het zwaarst moet wegen en doorslaggevend zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Het gebied Bildtdijken is voorgedragen voor aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht. De criteria die een rol spelen bij een besluit over de voordracht betreffen de geïnventariseerde cultuurhistorische waarden. Daarnaast spelen de strekking en inhoud van de adviezen van de gemeente, de provincie en de Raad voor Cultuur een belangrijke rol. Het oordeel van de gemeenteraad van Het Bildt weegt daarbij zwaar maar of het doorslaggevend is, hangt uiteraard ook af van de inhoud van het advies en de andere adviezen.
Gelet op de uiteenlopende standpunten van de provincie Friesland en de gemeente Het Bildt heb ik de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gevraagd om opnieuw met deze partijen te overleggen over het behoud van de cultuurhistorische waarden van het gebied en de mogelijke toekomstige status als beschermd dorpsgezicht. Ik wacht dit overleg af alvorens ik een besluit neem over de voordracht.
Welke gevolgen heeft het aanwijzen van de Bildtdijken als beschermd dorpsgezicht, met name voor de ondernemers en de economische ontwikkeling van het gebied? Welke beperkingen legt dit op? Deelt u de mening dat het onwenselijk en onverstandig is om een monumentenstatus toe te wijzen aan de Bildtdijken indien deze bescherming de ondernemers in dit gebied belemmert en hierdoor de werkgelegenheid in een gebied met hoge werkloosheid extra onder druk dreigt te komen? Zo nee, waarom niet?
Het belangrijkste rechtsgevolg van de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht is de verplichting voor de gemeenteraad om een bestemmingsplan te maken dat recht doet aan de aanwezige cultuurhistorische karakteristieken. Aangezien de gemeente Het Bildt voor het gebied, waarin de Bildtdijken ligt, al een bestemmingsplan heeft waarin de aanwezige cultuurhistorische karakteristieken worden gewaarborgd, zijn er geen aanvullende beperkende maatregelen in het bestemmingsplan nodig. Een ander rechtsgevolg dat volgt uit het Besluit Omgevingsrecht is dat er minder mogelijkheden zijn voor vergunningvrij bouwen op het voor- en zij-erf van gebouwen in het beschermde dorpsgezicht.
Indien het in de vraag geschetste effect zou optreden, zou dit inderdaad kunnen betekenen dat afgezien wordt van de aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht. Uit onderzoek blijkt evenwel dat het behoud van een cultuurhistorisch aantrekkelijke omgeving doorgaans een positief effect heeft op de economie van een gebied en dat economische ontwikkelingen en werkgelegenheid daardoor meestal niet worden belemmerd, maar eerder bevorderd. Ook dit aspect zal worden besproken in het overleg met de provincie en de gemeente.
Deelt u de mening dat de Bildtdijken al decennialang goed beheerd en beschermd worden door de gemeente en dat de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht tegen de wil van de gemeenteraad geen toegevoegde waarde heeft? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de gemeente het gebied goed beheert en beschermt. Een aanwijzing als beschermd dorpsgezicht is daarvan ook een landelijke erkenning. De toegevoegde waarde van een status als beschermd dorpsgezicht is dat bij toekomstige ontwikkelingen, die een mogelijke aanpassing van het bestemmingsplan tot gevolg hebben, steeds de cultuurhistorische karakteristieken van het gebied worden meegewogen en gewaarborgd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat u een beslissing neemt over het al dan niet aanwijzen van de Bildtdijken tot beschermd dorpsgezicht?
Hieraan heb ik gevolg gegeven.