De gebrekkige medewerking van de NAVO bij het onderzoek van de rapporteur van de Parlementaire Assemble van de Raad van Europa naar de omgekomen bootvluchtelingen uit Libië |
|
Arjan El Fassed (GL), Mariko Peters (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het onderzoeksrapport van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa (PACE) «Lives lost in de Mediterranean sea: who is responsible»? dat op 29 maart door de migratiecommissie van de PACE is behandeld en waarvan het voorstel voor de resolutie door deze commissie is overgenomen?
Ja.
Hoe oordeelt u over de gebrekkige medewerking van de NAVO, door de rapporteur van de Parlementaire Assemblee niet de gevraagde opheldering te verschaffen? Deelt u de mening dat de NAVO openheid van zaken zou moeten betrachten en volle medewerking zou moeten verlenen aan het onderzoek naar het uitblijven van hulp aan 70 bootvluchtelingen waarvan 63 zijn omgekomen? Zo nee, waarom niet?
De NAVO heeft naar haar beste vermogen medewerking verleend aan het onderzoek van de Raad van Europa. Het bondgenootschap heeft zoveel mogelijk informatie beschikbaar gesteld om de vragen van mevrouw Strik te beantwoorden, zegde reeds verdere medewerking toe bij aanvullende vragen en zal medewerking blijven verlenen.
Een deel van de gevraagde informatie kan alleen door lidstaten worden aangeleverd. Het betreft een nationale bevoegdheid. Wij vertrouwen er op dat de landen die mevrouw Strik heeft benaderd haar naar beste vermogen hebben geïnformeerd en dat desgevraagd zullen blijven doen. Dat geldt ook voor Nederland. Wij beschikken op dit moment niet over aanwijzingen dat lidstaten de opvarenden hebben aangetroffen en hun verplichtingen onder internationaal recht niet zijn nagekomen.
Deelt u de mening dat er momenteel geen beletsel meer is om de rapporteur van de Parlementair Assemblee toegang te verschaffen tot de gevraagde informatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de NAVO en de in het rapport genoemde vlagstaten, waaronder met name Italië en Spanje, ertoe te bewegen deze informatie alsnog beschikbaar te stellen aan de rapporteur, waaronder met name: a) de positie van de militaire schepen gedurende de periode dat de vluchtelingenboot midden in een NAVO-operatie in de Middellandse Zee dobberde, in elk geval binnen een actieradius van 100 mijl rond de locatie van de boot, zoals gereconstrueerd in het rapport; b) de registraties van de communicatie van de in het rapport genoemde schepen met het NAVO-hoofdkwartier en de Italiaanse grenswacht, van de bewegingen van die schepen en van de op die schepen gestationeerde helikopters? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft naar uw mening de NAVO, die vanaf 31 maart het commando had over het zeegebied waarin de vluchtelingenboot zich bevond, en met veel schepen en luchtmacht aanwezig was, geen redding geboden na de noodmelding van de Italiaanse kustwacht aan het NAVO-hoofdkwartier?
De NAVO voerde niet het commando over het zeegebied. De NAVO handhaafde op dat moment het wapenembargo tegen Libië, maar had in het kader van operatie Unified Protector geen zeggenschap over of verantwoordelijkheden en verplichtingen jegens het reguliere scheepvaartverkeer in de Middellandse Zee. Zoals het rapport stelt, lag de verantwoordelijkheid voor coördinatie van een reddingsoperatie op basis van de relevante verdragen in beginsel bij Libië, aangezien de boot zich in de Search And Rescue-zone van dat land bevond. Het Maritime Rescue Coordination Centre in Rome heeft de melding verzonden omdat de Libische autoriteiten daartoe niet in staat waren.
De melding over het schip met de vluchtelingen is door het Maritime Rescue Coordinaton Centre verzonden aan alle schepen, ook civiele, in het verantwoordelijkheidsgebied en aan het Allied Joint Forces Command in Napels. In het bericht dat werd uitgezonden door het Maritime Rescue Coordination Centre in Rome werden schepen verzocht uit te kijken naar de opvarenden en melding te doen zodra zij het desbetreffende vaartuig signaleerden. Het betrof dus geen noodmelding. Helaas is het schip niet aangetroffen. Nederland betreurt het grote aantal slachtoffers. Het Nederlandse schip dat deelnam aan de operatie Unified Protector, Hr. Ms. Haarlem, en Hr. Ms. De Ruyter, die vanuit de Hoorn van Afrika op weg was naar Nederland, waren niet in de buurt.
Wist Nederland, als deelnemer aan Unified Protector, van de noodmelding van het Italiaanse Maritime Rescue Coordination Centre? Wanneer hoorde u voor het eerst van de noodmelding?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze is er binnen de alliantie voorafgaand aan of tijdens de operatie gesproken over mogelijke consequenties van de NAVO-missie Unified Protector voor vluchtelingenstromen, met name over zee? Zijn hierover afspraken gemaakt en zo ja, welke?
Zodra een schip onder NAVO-commando een vaartuig met vluchtelingen in nood aantreft, licht het schip conform de procedures de verantwoordelijke nationale kustwacht in, evenals de International Organisation for Migration en de United Nations High Commissioner’s Office for Refugees.
De commandanten van marineschepen zijn net als kapiteins van andere schepen op grond van het VN Zeerechtverdrag en gewoonterecht verplicht opvarenden in nood te hulp te komen voor zover dat mogelijk is zonder hun schip, bemanning of opvarenden in ernstig gevaar te brengen.
Hoe luidt de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de NAVO, deelnemende bondgenoten en andere betrokken landen met betrekking tot search and rescue acties in gebieden waar een NAVO-operatie loopt? Hoe zou die naar uw mening moeten luiden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de Italiaanse grenswacht NAVO- en andere militaire schepen niet afzonderlijk kon benaderen bij gebrek aan kennis over de locatie van die schepen en dat het NAVO-hoofdkwartier de coördinatie- en informatietaak van Italië daarom had moeten overnemen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke meldingen verzendt een Maritime Rescue Coordination Centre aan alle schepen die zich in het desbetreffende zeegebied ophouden. Kennis van de posities van schepen is geen vereiste. De NAVO heeft deze melding vanuit het Allied Joint Force Command in Napels herhaald naar alle schepen die op dat moment onder haar commando deelnamen aan de operatie Unified Protector.
De verzending van noodoproepen is een civiele taak en berust zodoende niet bij de NAVO, die bovendien niet het commando voerde over het zeegebied. Er voer ten tijde van het incident bovendien slechts een beperkt aantal schepen in het gebied onder commando van de NAVO in het kader van operatie Unified Protector. Het Middellandse zeegebied wordt voornamelijk bevolkt door regulier scheepvaartverkeer.
Onlione privacy |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder vragen?1 Kunt u uitleggen op welke manier het belang van het onderzoek door verdere uitsplitsing van het totale aantal gegevensvorderingen kan worden geschaad, in bijzonder wat betreft het onderscheid naar aanbieder? Vindt u dat de publicatie door Google van het aantal gegevensvorderingen in strijd is met het belang van opsporing en vervolging?
Publicatie van deze aantallen zou inzicht geven in de mate waarin communicatie via sociale media door de opsporingsautoriteiten gevolgd wordt. Het is niet in het belang van de opsporing om dit inzicht te verschaffen, ondermeer omdat het risico bestaat dat personen hun gedrag op deze informatie gaan afstemmen. Deze bezwaren gelden ook voor het geval Google er zelf voor zou kiezen om deze gegevens bekend te maken, maar in mindere mate.
Vallen aanbieders van social media diensten, zoals Gmail, Hotmail, Twitter, Hyves en Facebook, onder het door u gebruikte begrip «internetdiensten»? Welke gegevens registreert het Urban Land Institute (ULI) in het kader van gegevensvorderingen bij social media-aanbieders op grond van artikel 126n tot en met 126ni Wetboek van Strafvordering (Sp) registreert? Zijn er daarnaast opsporings- en veiligheidsdiensten die gegevensvorderingen direct bij aanbieders van social media doen? Zo ja, kunt u aangeven welke dat zijn en per dienst aangeven welke gegevens deze diensten in het kader van gegevensvorderingen op grond van deze bepalingen registreren?
De genoemde sociale media worden gerekend tot de internetdiensten. In het kader van vorderingen gegevensverstrekking bij social media-aanbieders registreert de Unit Landelijke Interceptie (ULI) van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), evenals bij andere vorderingen tot gegevensverstrekking, de volgende gegevens: wanneer een aanvraag is verstuurd, aan welke aanbieder de aanvraag is verstuurd, en wanneer er antwoord is gegeven. Sinds de tweede helft van 2010 lopen alle vorderingen van de politie en de bijzondere opsporingsdiensten voor interceptie en de daaraan gerelateerde gegevensverstrekking via het KLPD/ULI.
Hoe vaak politie- en justitiefunctionarissen dit soort gegevens gevorderd in 2009, 2010 en 2011?
Om de in antwoord op vraag 1 vermelde redenen kan ik deze gegevens niet verstrekken.
Welke adequate voorzieningen zijn sinds de brief van het College van procureurs- generaal1 getroffen om de naleving van de notificatieplicht ex artikel 126bb Sv te garanderen? In hoeveel gevallen is deze notificatieplicht in 2009, 2010 en 2011 daadwerkelijk nageleefd, in het bijzonder in de gevallen waarbij social media diensten betrokken waren?
Sinds de brief van het College zijn de hoofden van de parketten nogmaals gewezen op het belang van naleving van de notificatieplicht. Daarnaast is ten behoeve van de parketten een werkinstructie en procesbeschrijving opgesteld waarin onder andere een beslisboom en standaardbrieven zijn opgenomen.
Naleving van de notificatieplicht in concrete gevallen wordt niet bijgehouden in een gecentraliseerd, geautomatiseerd systeem. Om deze reden kunnen de gevraagde cijfers niet worden geleverd.
Een wapentransport naar Egypte met een Nederlands schip |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nederlands schip vervoert explosieven naar Egypte»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een onder Nederlandse vlag varend schip op dit moment onderweg is vanuit de Verenigde Staten naar Egypte met een lading munitie?
Nee, bij navraag is de precieze lading noch de eindbestemming bevestigd. Volgens een bericht van 16 maart jl.2 van dezelfde bron die de aanleiding vormde voor de vraag is de militaire lading van het schip niet bestemd voor Egypte.
Hoe beoordeelt u het respect van mensenrechten door de Egyptische autoriteiten en Egyptische veiligheidsdiensten? Kunt u dit toelichten?
Voor mijn oordeel over de mensenrechtensituatie in Egypte verwijs ik u naar de brief die ik de Tweede Kamer toestuurde op 13 januari 2012, kenmerk DAM-1085/2011.
Is het waar dat Egyptische veiligheidsdiensten vorig maand nog excessief geweld hebben gebruikt tegen Egyptische burgers?
Bij demonstraties in de periode van 3-5 februari 2012 vielen 12 doden en meer dan 1 500 gewonden.
Deelt u de mening dat de export van wapens naar Egypte op dit moment risicovol is? Zou u de kans op een vergunning voor export of doorvoer van een dergelijke lading vanuit Nederland groot achten? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering toetst elke exportaanvraag naar niet-bondgenoten afzonderlijk aan de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport van december 2008.
Welke stappen onderneemt u tegen het bedrijf Spliethoff’s Bevrachtingskantoor, eigenaar van de MV Schippersgracht? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
Er worden geen stappen tegen de eigenaar van het gecharterde schip overwogen omdat de feiten hier geen aanleiding toe geven (zie antwoord op vraag 2) en omdat er geen juridische grond is op basis waarvan stappen gezet kunnen worden. Het vervoeren van militaire goederen is niet vergunningplichtig (zie antwoord op vraag 8).
Ziet u mogelijkheden om de vervoerder aan te spreken op het vervoeren van deze lading? Heeft u juridische, diplomatieke of andere middelen ter beschikking om dit vervoer tegen te houden?
Nee. Zie de antwoorden op vraag 2 en vraag 8.
Vindt u het wenselijk dat in de Wet Strategische Diensten, die dit jaar van kracht is geworden een uitzondering wordt gemaakt voor vervoerders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Ja. De focus van de Wet Strategische Diensten, waarin de gehanteerde definitie van tussenhandeldiensten is ontleend aan de Europese Dual-Use Verordening (Vo. (EG) Nr. 428/2009 van de Raad), is bewust gelegd op diensten waarbij sprake is van een directe betrokkenheid bij het tot stand brengen van transacties in vergunningplichtige goederen. Het louter verstrekken van nevendiensten is uitgezonderd van de reikwijdte van het begrip. Nevendiensten zijn vervoer, financiële diensten, verzekering of herverzekering dan wel algemene reclame of promotie.
Achter welke maatregelen betreffende het transport van wapens en transporteurs staat de EU met betrekking tot een toekomstig wapenhandelsverdrag?
De EU stelt zich op het standpunt dat het toekomstige VN-wapenhandelsverdrag de invoer, uitvoer, doorvoer en tussenhandel van wapens moet bestrijken. Nevendiensten als vervoer zullen wat de EU betreft niet onder het verdrag komen te vallen.
Bent u ook bereid richting de Verenigde Staten zorg uit te spreken en de Amerikaanse regering te verzoeken wapenleveranties aan Syrië stop te zetten?2 Zo nee, waarom niet?
De VS levert conform nationale wet- en regelgeving geen wapens aan Syrië.
Een EU-pilot voor een Europees elektronisch patiëntendossier en de uitspraken van Zorgverzekeraars Nederland inzake het verplicht stellen van aansluiting bij het Landelijk Schakelpunt voor contractering door zorgverzekeraars |
|
Linda Voortman (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht inzake de zorgen met betrekking tot waarborgen van privacy bij een EU-breed elektronisch patiëntendossier?1
Ja.
Bent u van deze pilot op de hoogte? Wat is de status van de pilot en is Nederland betrokken bij deze pilot?
Ja ik ben op de hoogte van deze pilot. Nederland is betrokken bij het project European Patiënt Smart Open Services (EPSOS) waaronder deze pilot plaatsvindt. Op dit moment vindt een pilot plaats tussen Tsjechië en Frankrijk. In Nederland worden geen pilots uitgevoerd.
Hoe staat de pilot in verhouding tot de situatie in Nederland met betrekking tot het Elektronisch Patiëntendossier (EPD) en met name het Landelijk Schakelpunt (LSP)?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe is het beginsel van privacy by design in dit project gegarandeerd?
Bij EPSOS is permanente aandacht voor privacy en beveiliging. Dit richt zich zowel op juridische als technische aspecten.
Welk beschermingsniveau voor privacygegevens wordt er nagestreefd en is dat uiteindelijk in alle EU-lidstaten te garanderen?
Alle EU lidstaten zijn gebonden aan de Europese privacy richtlijn.
De specifieke eisen en specificaties van EPSOS richten zich met name op de informatie-uitwisseling tussen de koppelvlakken van de e-Health infrastructuren in de verschillende landen; de zogenaamde National Contact Points (NCPs). EPSOS stelt geen nadere eisen aan de nationale e-Health infrastructuren die achter een NCP liggen. Wel is het zo dat deze nationale e-Health infrastructuren moeten voldoen aan de geldende nationale privacy wet- en regelgeving, die moet voldoen aan de Europese privacy richtlijn. Daarin staat dat er een «passend beschermingsniveau» gekozen moet zijn.
Voor wat betreft het dataverkeer tussen de NCP's van de deelnemende epSOS landen geldt dat deze uitwisseling moet voldoen aan eisen die overeenkomen met de Nederlandse norm NEN-7512 voor informatiebeveiliging in de zorg.
Hoe wordt voorkomen dat het uiteindelijke systeem een grote database blijkt te worden, waarin iemands medische dossier volledig raadpleegbaar is?
Er is geen sprake van een centrale database, gegevens blijven bij de bron. Daarnaast gaat het bij EPSOS alleen om pilots met een beperkte set van gegevens en is expliciete toestemming van de patiënt noodzakelijk voordat er gegevens beschikbaar kunnen worden gesteld.
Klopt de veronderstelling van Balboni dat de beveiliging van patiëntengegevens nog lang niet op orde is? Deelt u de mening dat een dergelijk stelsel van gegevensuitwisseling pas kan starten als de beveiliging optimaal en operationeel is? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is dat uitwisseling van medische gegevens alleen plaats kan vinden indien de beveiliging op orde is. Dit uitgangspunt geldt voor uitwisseling binnen Nederland alsook voor uitwisseling tussen verschillende Europese landen zoals bij EPSOS aan de orde is.
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraars vanaf volgend jaar aansluiting op het LSP als minimale kwaliteitseis gaan hanteren?2
Zorgverzekeraars verwijzen bij het vaststellen van contracten naar de kwaliteitseisen van de beroepsgroep. Als de beroepsgroep (de zorgaanbieders) heeft aangeven dat uitwisseling via het LSP als kwaliteitseis wordt gezien dan kunnen zorgverzekeraars dit opnemen. Het is dus uiteindelijk de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitseis voor de beroepsgroep geldt.
Wat is uw reactie op de stelling van de directeur van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) dat hij geen boodschap heeft aan de motie3 waarmee de Kamer heeft uitgesproken tegen verplichte aansluiting op het LSP te zijn?
Zie het antwoord op vraag 8. Verder verwijs ik u voor een toelichting op het gebruik van kwaliteitsnormen door zorgverzekeraars naar mijn brief van 21 oktober 2011 (Kamerstuk 29 689, nr. 361).
Deelt u de mening dat deze aangenomen motie betekent dat zorgverzekeraars aansluiting op het LSP niet verplicht mogen stellen? Zo ja, wat kunt u en bent u bereid te ondernemen om te voorkomen dat verzekeraars deze verplichting wel gaan hanteren?
Op dit moment is er nog geen sprake van een eis tot aansluiting op het LSP. De beroepsgroep stelt zelf de kwaliteitseisen vast. Zorgverzekeraars kunnen in de contracten afspraken maken over veilige en gestandaardiseerde elektronische communicatie tussen zorgaanbieders onderling. De zorgverzekeraars hebben hierbij aangegeven de eis niet in de contracten op te nemen voordat deze is vastgesteld door de beroepsgroep.
De situatie van Bradley Manning |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport van VN Speciaal Rapporteur voor marteling, de heer Mendez, over de situatie van Bradley Manning? Bent u bekend met het artikel «UN Torture Chief: Bradley Manning Treatment Was Cruel, Inhuman» van 12 maart jongstleden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de harde conclusies van de heer Mendez, dat Bradley Manning op zijn minst wreed, onmenselijk en vernederend is behandeld in de 11 maanden dat hij vast gehouden werd in Quantico? Deelt u de mening van de heer Mendez dat dit in strijd is met artikel 16 van de conventie tegen martelen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze schending van de conventie?
In zijn rapport concludeert de speciale rapporteur inzake marteling van de VN, Juan Méndez, dat het opleggen van zware straffende omstandigheden van detentie voor iemand die niet schuldig is bevonden, een schending is van zijn recht op fysieke en psychologische integriteit.
De VN-rapporteur stelt tevens dat eenzame opsluiting, afhankelijk van een aantal omstandigheden, een schending van onder meer art.16 van het Verdrag tegen foltering kan opleveren. Dat dit in het geval van de heer Manning zo is, concludeert de heer Méndez niet.
Deelt u de mening dat het opleggen van dergelijke straffende omstandigheden van opsluiting en maatregelen voor iemand die niet schuldig is bevonden, een schending is van zijn recht op psychische en psychologische integriteit en de veronderstelling dat men onschuldig is totdat schuld is bewezen in een rechtszaak? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik de mening dat voorlopige hechtenis geen punitief doel kan hebben.
Deelt u de mening van de heer Mendez dat hij van de Amerikaanse overheid gedurende zijn onderzoek toegang had moeten krijgen tot Bradley Manning en hierbij niet gedreigd had mogen worden met monitoring van deze gesprekken, omdat dit een schending is van de mensenrechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe oordeelt u over deze waarschuwing van het Amerikaanse ministerie van Defensie aan het adres van de heer Mendez?
In VN-verband zijn de VS opgeroepen om aan alle VN-mensenrechtenrapporteurs een staande uitnodiging te verstrekken om bezoeken af te leggen, zo ook in het geval van de heer Méndez. De VS hebben de heer Méndez de mogelijkheid geboden om de heer Manning te bezoeken, doch konden geen garantie bieden voor volledige privacy van het gesprek. De heer Méndez heeft inmiddels een hernieuwd verzoek aan de VS gedaan om aan de heer Manning een privé bezoek te mogen brengen zonder dat dit gemonitord wordt.
Bent u bereid uw zorgen over de situatie van Bradley Manning over te brengen aan de Amerikaanse autoriteiten, specifiek aan de Amerikaanse minister van Defensie, en hun ondubbelzinnig aan te spreken op de schendingen van mensenrechten en van de conventie tegen martelen? Zo nee, waarom niet?
De naleving van deze VN-mensenrechtenverdragen door de VS wordt in VN-kader regulier getoetst. Rapporten van speciaal rapporteurs worden in deze toetsing vanzelfsprekend meegewogen door Nederland en de EU. Ik zie daarom in dit specifieke geval geen aanleiding voor bilaterale actie van Nederland richting de VS.
Het dumpen van kippenvlees in Afrika |
|
Arjan El Fassed (GL), Jeroen de Lange (PvdA) |
|
Knapen (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Afrikaanse kip wordt weggespeeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat lokale boeren in Afrika grote schade wordt aangedaan omdat zij de markt uit zijn en worden geprezen door het dumpen van goedkoop kippenvlees uit Europa en Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u om dit tegen te gaan?
Gezien het gebrekkige concurrentievermogen van de lokale pluimveesector in veel Afrikaanse landen is het mogelijk dat de import van goedkoop kippenvlees uit Europa tot schade bij lokale producenten kan leiden. De vraag is of er sprake is oneerlijke concurrentie.
Uit het artikel blijkt dat in het geval van Ghana sprake is van een forse importstijging. Een deel van deze toegenomen import kan ook verklaard worden door hogere consumptie die gepaard gaat met de sterk toegenomen economische welvaart in Ghana (BBP stijging van 13,6% in 2011).
De regering is van mening dat ontwikkelingslanden in de eerste plaats zelf hun handelsbeleid moeten inzetten als goedkope import tot verstoring van de lokale markt leidt. Het is de verantwoordelijkheid van de overheid van het betreffende land om bij een dergelijke beslissing de verschillende binnenlandse belangen van regering, consumenten, lokale boeren en regionale markten tegen elkaar af te wegen.
In de tweede plaats is het aan overheden van landbouwexporterende landen om handelsverstoringen te voorkomen door alle vormen van exportsteun af te schaffen en de negatieve handelseffecten van de interne steun voor eigen producenten tegen te gaan. Dit vormt de inzet van de multilaterale landbouwonderhandelingen in WTO-kader die als onderdeel van de Doha ronde helaas nog steeds niet zijn afgerond. Nederland is daarover overigens van mening dat de EU alle exportrestituties uiterlijk in 2013 uit moet faseren, los van de uitkomst van de Doha-ronde.
Ontwikkelingslanden hebben binnen de huidige WTO-regels de ruimte om de eigen markt af te schermen om ongewenste gevolgen van de import van bepaalde producten teniet te doen. In de eerste plaats kunnen zij de importtarieven optrekken tot het niveau waarop zij de importtarieven voor hun producten gebonden hebben in de WTO, maar in de praktijk vaak niet heffen. Ook beschikken ontwikkelingslanden over de mogelijkheid om additionele tarieven te heffen op gesubsidieerde importproducten om het eventuele subsidievoordeel te neutraliseren. Ten slotte beschikken zij over de mogelijkheid om vrijwaringsmaatregelen in de vorm van extra heffingen of zelfs kwantitatieve maatregelen te nemen indien er sprake is van reguliere invoer (geen subsidies en geen dumping) die toch onvoorziene schade aanbrengt aan nationale producenten. Er kunnen allerlei redenen zijn zowel van binnenlandse als buitenlandse politieke aard waarom geen gebruik wordt gemaakt van het genoemde instrumentarium.
Bent u van mening dat het dumpen van kippenvlees uit Europa en Nederland in Afrika de effectiviteit van uw beleid op het gebied van voedselzekerheid beperkt en/of te niet doet? Zo ja, hoe bent u voornemens deze incoherentie aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Het is in zijn algemeenheid niet te beantwoorden of de toegenomen import van kippenvlees uit de EU in een aantal Afrikaanse landen de effectiviteit van het voedselzekerheidsbeleid beperkt. Het beleid van de Nederlandse regering is gericht op het afschaffen van oneerlijke concurrentie als gevolg van gesubsidieerde landbouwexport en het creëren van beleidsruimte voor ontwikkelingslanden om adequaat te handelen ten opzichte van invoer van belangrijke voedselproducten waarbij de voedselzekerheid op het spel staat. Daarbij dient bedacht te worden dat tegenover mogelijke schade voor de lokale pluimveesector, een welvaartseffect en daadwerkelijk koopkrachtverbetering voor stedelijke consumenten kan staan, die door de betaalbare import van kippenvlees dit product goedkoper kunnen kopen dan wanneer het door de eigen markt zou zijn geproduceerd.
Zeker is dat de lokale landbouwsector in Afrika, onafhankelijk van goedkope import, gehinderd wordt door grote structurele problemen waaronder toegang tot de eigen markt. Via onze voedselzekerheidsagenda (TK 23 605, nr. 54) proberen we de concurrentiekracht van de landbouwsector te verbeteren. Dit laat onverlet dat overheden in ontwikkelingslanden via hun handelsbeleid zelf moeten inspelen op marktverstoringen als gevolg van goedkope import.
Wordt het dumpen van kippenvlees of andere vleesproducten uit Nederland of Europa nog steeds direct of indirect gesubsidieerd? Zo ja, op welke wijze wordt het gesubsidieerd, door wie, en wat is uw opvatting daaromtrent?
Op de export van vleesproducten vanuit de EU naar Afrika zit geen exportrestituties. Zoals eerder aangegeven in de Kabinetsreactie op de Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB)-voorstellen van de Europese Commissie (TK 28 625, nr. 137) en in onze brief inzake de Nederlandse inzet ten aanzien van het GLB en ontwikkelingssamenwerking (TK 28 625, nr. 135), zet Nederland in op ambitieuze hervorming van het GLB. Dat houdt onder andere in het vervangen van interne steun door doelgerichte, ontkoppelde betalingen om de handelsverstorende werking van het GLB nog verder terug te dringen, beperking van het markt- en prijsbeleid tot een vangnetniveau, en uitfaseren van de nog resterende exportrestituties per 2013, onafhankelijk van het verloop van de WTO-onderhandelingen.
Nederland hecht veel waarde aan de coherentie van het beleid voor ontwikkelingslanden en het GLB. Overigens is het GLB, mede door de Nederlandse inzet in de laatste decennia ingrijpend gewijzigd. Zo werd in 1990 circa 90% van de totale GLB-steun voor (handelsverstorend) markt- en prijsbeleid uitgegeven. Inmiddels is dat verminderd tot circa 10%. (TK 28 625, nr. 135). Met de voorziene volledige uitfasering van resterende exportrestituties in 2013, zal de handelsverstoring van het GLB nog verder verminderen. (TK 28 625, nr. 117).
Economische schade door opstelling Nederland ten aanzien van Roemenië |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Knapen (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Deal met Roemenen op losse schroeven»?1
Ja.
Wat vindt u van de stelling van de directeur van de Nederlands-Roemeense Kamer van Koophandel en de algemeen directeur van het European Gateway Platform dat de grote samenwerkingsovereenkomst tussen Havenbedrijf Rotterdam en de haven Roemeense Constanza op losse schroeven staat?
Voor zover mij bekend zijn de besprekingen tussen Rotterdam en Constanza volop gaande. Het Roemeense ministerie van Transport en de havenautoriteiten van Contanza hebben het Havenbedrijf Rotterdam onlangs gevraagd om een meer gedetailleerd voorstel. Het Havenbedrijf Rotterdam ontkracht de stelling van beide directeuren, zoals u uit het artikel kunt ontlenen.
Hoe belangrijk is de Rotterdamse haven voor de Nederlandse economie? Kunt u dat uitdrukken in het percentage BBP2 dat de Rotterdamse haven voor Nederland uitmaakt? Hoe belangrijk zijn samenwerkingsverbanden met andere havens hierin? Kunt u dit toelichten?
Het Rotterdamse havengebied is van vitaal belang voor de Nederlandse economie. Het is de grootste haven van Europa en verschaft (direct en indirect) werkgelegenheid voor 145 000 personen. De toegevoegde waarde van de haven is 22,2 miljard euro oftewel 3,7 procent van het Nederlands BBP.3 Het Havenbedrijf Rotterdam en de internationale samenwerkingsverbanden die zij aangaat spelen hierin een belangrijke rol.
Is de Roemeense regering, die een belang heeft in Constanza, woedend op Nederland vanwege het niet intrekken van het Nederlandse veto tegen de toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Schengenzone? Denkt u dat dat inderdaad een reden kan van het mogelijk niet doorgaan van de besproken samenwerkingsovereenkomst? Hoe beoordeelt u dit?
De Roemeense regering heeft haar teleurstelling uitgesproken over het Nederlands standpunt. Dat laat onverlet dat beide landen hun bilaterale economische en politieke relaties koesteren. Bij hoogwaardige investeringsprojecten als de ontwikkeling van het havengebied Constanza, kijken de Roemeense autoriteiten naar de diverse internationale partijen die daar onderscheidende expertise in hebben. Het Havenbedrijf Rotterdam is één van deze partijen.
Deelt u de mening van de directeur van de Nederlands-Roemeense Kamer van Koophandel dat de goede reputatie van het betrouwbare, tolerante Nederland zwaar beschadigd is vanwege het door uw gedoogpartner PVV ingestelde Meldpunt Midden- en Oost-Europeanen? Zo neen, waarom niet? Op basis van welke feiten kunt u de stelling weerleggen?
Er is intensief en goed contact tussen beide regeringen en de Roemeense autoriteiten zijn zich er van bewust dat dit meldpunt geen initiatief is van de Nederlandse regering. Er is sprake van goede samenwerking op diverse onderwerpen en regelmatig vinden bilaterale gesprekken plaats over de Nederlandse en Roemeense opvattingen, ook over zaken als Schengen en arbeidsmigratie.
Hoe groot schat u de economische schade, mocht de samenwerkingsovereenkomst niet doorgaan?
Ik heb geen aanwijzingen dat de samenwerkingsovereenkomst niet zou worden uitgevoerd.
Hoeveel banen kost het niet doorgaan van de samenwerkingsovereenkomst? Kunt u dit toelichten?
Ik wil niet speculeren over de economische gevolgen daarvan.
De aanstelling van een export-admiraal |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Klopt het bericht dat u een export-admiraal heeft aangesteld?1
Zoals gemeld in de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis (8 april 2011, Kamerstuk 32 733, nr. 1) wordt in het kader van de reorganisatie een tijdelijke pool opgericht van tien topfunctionarissen die, gelet op de omvang en de complexiteit van de veranderingen bij Defensie, op projectbasis worden ingezet voor de uitvoering van reorganisaties. De aanstelling van vice-admiraal W. Nagtegaal als Plaatsvervangend Commandant der Strijdkrachten (PCDS) speciale opdrachten past in dit kader. De aanstelling is bedoeld om een aantal maatregelen uit te voeren in het kader van de beleidsbrief. Het betreft een tijdelijke functie tot midden 2013.
De vice-admiraal wordt belast met de coördinatie van de herbelegging van het vastgoed, het oplossen van knelpunten in de materiële exploitatie en de verkoop van overtollig materieel. In verband met de taken op het gebied van de verkoop van materieel zal PCDS Nagtegaal in overleg met de betrokken departementen ook ondersteuning bieden bij de export door de Nederlandse defensiegerelateerde industrie.
Deze aanstelling laat onverlet dat overeenkomstig de beleidsbrief in het kader van de reorganisatie het aantal topfunctionarissen in totaal wordt verminderd. Dit aantal zal in 2016 zijn teruggebracht van 119 naar 80, naast de pool van tien topfunctionarissen. Inmiddels zijn zeven topfuncties niet langer gevuld. Ook in 2012 zullen als gevolg van de reorganisatie topfuncties vervallen.
Wat is de taakomschrijving van deze zogenoemde export-admiraal?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat deze export-admiraal bedrijven helpen? Welke ondersteuning biedt de export-generaal? Kunt u dit toelichten?
Uitgangspunt van het bedrijfslevenbeleid van het kabinet is dat de overheid niet stuurt met regels en subsidies, maar dat Nederlandse bedrijven de ruimte krijgen om te ondernemen, te investeren, te innoveren en te exporteren (Bedrijfslevenbrief, 13 september 2011, Kamerstuk 32 637, nr. 15). Ook Defensie is nadrukkelijk betrokken bij het bedrijfslevenbeleid, overeenkomstig de Strategie-, Kennis- en Innovatieagenda (SKIA, 27 mei 2011, Kamerstuk 32 733, nr. 3) en de Defensie Industrie Strategie (DIS, 27 augustus 2007, Kamerstuk 31 125, nr. 1). Zo draagt Defensie bij aan exportbevordering door deelneming aan internationale defensiebeurzen. Bij internationale materieelprojecten bevordert Defensie waar mogelijk de betrokkenheid van de Nederlandse defensiegerelateerde industrie. Defensie heeft belang bij een vitale, innovatieve en concurrerende defensiegerelateerde industrie in Nederland.
Binnen deze kaders zal de vice-admiraal in overleg met de betrokken departementen en het daarmee verbonden onderzoeksveld (bijvoorbeeld TNO, het Nationaal Lucht en Ruimtevaart Laboratorium en het Maritiem instituut) ondersteuning bieden bij de export door de Nederlandse defensiegerelateerde industrie. De defensiegerelateerde industrie is zelf verantwoordelijkheid voor deze positie.
Als Defensie materieel verkoopt aan andere landen, zijn er kansen voor de Nederlandse defensiegerelateerde industrie om opdrachten binnen te halen voor onderhoud en modificaties aan het materieel. Defensie kan, in samenwerking met het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I), bij de verkoop van het materieel een ondersteunende rol spelen voor Nederlandse bedrijven
Welke bedrijven hebben assistentie van de export-admiraal nodig? Waaruit bestaat de behoefte van deze bedrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Aan welke criteria moeten bedrijven voldoen die in aanmerking willen komen voor ondersteuning van de export-admiraal?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze past dit in het bedrijfslevenbeleid en instrumentarium van deze regering? Op welke wijze verschilt deze ondersteuning met de handelsmissies van het minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat advies op het gebied van nationale, Europese en internationale regelgeving voor wapenexport ook tot het takenpakket van deze export-admiraal behoren? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het ministerie van EL&I is verantwoordelijk voor het verstrekken van vergunningen voor wapenexport. Hierbij werkt dit ministerie samen met onder meer de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het ministerie van Defensie levert desgevraagd advies.
Hoe past het aanstellen van een speciale export-admiraal om het bedrijfsleven te steunen in de reorganisatie en daarmee samenhangende ontslagen bij de krijgsmacht en uw ministerie?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht 'JSF duurder door uitstel aankopen VS' |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA), Arjan El Fassed (GL), Wassila Hachchi (D66) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het ANP-bericht «JSF duurder door uitstel aankopen VS» van 14 februari 2012?
Ja.
Wanneer en door wie bent u geïnformeerd over het besluit van het Pentagon de geplande levering van 179 Joint Strike Fighters (JSF)'s in de komende 5 jaar te vertragen om kosten te besparen?
Op 26 januari jl. heeft de directeur van de Defensie Materieel Organisatie (DMO) een brief ontvangen van de Amerikaanse onderminister van Defensie Kendall, zijn gesprekspartner in het Pentagon. Hierin is aangekondigd dat de Verenigde Staten in de komende vijf jaar in totaal 179 toestellen minder zullen bestellen dan de eerder voorziene 420 stuks. De totale Amerikaanse bestelhoeveelheid blijft onveranderd 2443 toestellen. In de brief van 2 februari jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 281) is dit Amerikaanse besluit aan de Kamer gemeld. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze bent u geïnformeerd over het besluit van het Pentagon de geplande levering van 179 JSF's in de komende 5 jaar te vertragen om kosten te besparen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze heeft de informatievoorziening binnen het Joint Strike Fighter program office (JPO) plaatsgevonden over het besluit van het Pentagon de geplande levering van 179 JSF's in de komende 5 jaar te vertragen om kosten te besparen?
Het Joint Strike Fighter Program Office (JPO) is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en toekomstige doorontwikkeling van de F-35, de contractsluiting, de lopende productie van de F-35 toestellen en de voorbereiding van de instandhouding. Andere onderdelen van het Pentagon zijn verantwoordelijk voor de behoeftestelling en de verwervingsplannen voor de Amerikaanse strijdkrachten. Het JPO stelt dan ook niet de Amerikaanse bestelreeks vast en bovendien is het JPO niet eindverantwoordelijk voor de informatievoorziening over de bestelreeks. Niettemin heeft JPO-directeur vice-admiraal Venlet op 26 januari jl. de Nederlandse vertegenwoordiging bij het JPO geïnformeerd over de inhoud en de achtergronden van de Amerikaanse maatregelen.
Een aanpassing van de bestelreeks is een interne aangelegenheid van elk partnerland. Jaarlijks geven de partnerlanden hun geplande bestelreeksen door aan het JPO dat deze vervolgens verwerkt in de zogenoemde Annex A bij het Memorandum of Understanding over de productie, instandhouding en doorontwikkeling (PSFD). Naast deze reguliere informatievoorziening heeft het Pentagon de partnerlanden bilateraal per brief op de hoogte gesteld van het uitstel van de productie van 179 toestellen. De Annex A wordt jaarlijks als bijlage opgenomen in de jaarrapportage van het project Vervanging F-16.
Is de verbetering van informatievoorziening in lijn met de afspraken die u heeft gemaakt met Admiraal Venlet bij het recente bezoek aan de VS en waar u naar verwijst uw brief van 2 februari 2012?1 Op welke concrete punten is de verbetering in de informatievoorziening merkbaar?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 4 heeft het JPO geen rol in de aanpassing van de Amerikaanse bestelreeks en is het JPO niet eindverantwoordelijk voor de informatievoorziening daarover aan partnerlanden. Niettemin heeft JPO-directeur vice-admiraal Venlet de Amerikaanse maatregelen toegelicht tegenover de Nederlandse vertegenwoordiging bij het JPO.
In mijn gesprek met vice-admiraal Venlet tijdens mijn bezoek aan de Verenigde Staten in de week van 9 januari jl. heb ik gewezen op het belang van de tijdige verstrekking van informatie. Ik stel vast dat vervolgens de informatievoorziening door het Pentagon en het JPO over de Amerikaanse voornemens goed is verlopen.
Kunt u aangeven op welke wijze u de belofte aan de Tweede Kamer, gedaan tijdens het algemeen overleg Vervanging F16 op 8 februari jl., om zo transparant mogelijk te zijn over alle ontwikkelingen bent nagekomen?
Ik streef altijd naar een goede informatievoorziening aan de Kamer. Elk jaar ontvangt de Kamer een uitvoerige jaarrapportage. Indien daar aanleiding toe is, informeer ik de Kamer ook tussentijds over de ontwikkelingen in het JSF-programma. De brief van 2 februari jl. over onder andere de Amerikaanse verwervingsplannen is hiervan een voorbeeld. In die brief heb ik uiteengezet dat ik bij het JPO de informatievoorziening aan de partners aan de orde heb gesteld, juist met als doel mij in staat te stellen de Kamer eerder van relevante ontwikkelingen op de hoogte te brengen.
Het in vraag 1 genoemde ANP-bericht gaat in op mogelijke gevolgen van het Amerikaanse besluit om de productie van 179 toestellen enkele jaren uit te stellen. Dit besluit heeft geen gevolgen voor de prijs van de twee reeds door Nederland bestelde toestellen. Het totale effect voor Nederland, met als uitgangspunt de huidige geplande bestelreeks, waarbij de eerste productietoestellen zouden worden geleverd in 2019, is op dit moment nog niet bekend. Begin april ontvangt Defensie nieuwe financiële informatie over de F-35. Zoals bekend heeft deze informatie een relatie met het Selected Acquistion Report aan het Amerikaanse Congres. Op grond van deze nieuwe informatie zal Defensie de financiële gevolgen inzichtelijk maken. De Kamer wordt hierover uiterlijk 1 juni a.s. geïnformeerd met de jaarrapportage van het project Vervanging F-16.
Het gebrek aan open standaarden in het voortgezet onderwijs |
|
Arjan El Fassed (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Op welke wijze wordt door onderwijsinstellingen gebruik gemaakt van de NL-LOM1 en e-portfolio-standaarden en andere open standaarden op de lijst pas-toe-of-leg-uit en de lijst met gangbare open standaarden?2 Kunt u dit toelichten?
De afspraken NL-LOM en e-portfolio staan op de lijst pas-toe-of-leg-uit. Onderwijsinstellingen moeten deze afspraken meenemen bij het inkopen van producten en diensten volgens het pas-toe-of-leg-uit-principe. Onderwijsinstellingen implementeren deze afspraken niet zelf. De softwareleveranciers die de voorzieningen bouwen voor het gebruik van leermaterialen en e-portfolio systemen moeten gebruik maken van deze afspraken. Er is in toenemende mate druk richting leveranciers vanuit de onderwijsinstellingen en brancheverenigingen tot implementatie van deze afspraken en standaarden op de lijst pas-toe-of-leg-uit.
Kenmerkend voor de lijst met gangbare open standaarden is dat over die standaarden weinig discussie is en dat die onder de motorkap van de ICT-systemen in de software ondersteund worden.
Het rijksbrede beleid ten aanzien van open standaarden is gebaseerd op een «high trust»-principe. Hier zal voor de onderwijssector geen uitzondering op gemaakt worden. Dit past tevens bij de sturingsrelatie die de overheid met de onderwijsinstellingen heeft.
Klopt het dat enige druk op het daadwerkelijk gebruik van open standaarden op beide lijsten wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Ik stimuleer bijvoorbeeld het gebruik van gratis gemeenschappelijke voorzieningen zoals Edurep3 van Kennisnet, waardoor leveranciers gestimuleerd worden om open standaarden te gebruiken. De toepassing van een afspraak of standaard in een project levert op deze wijze ook vaker een positieve business case op doordat bijvoorbeeld de kosten kunnen worden verlaagd.
Daarnaast is het belangrijk om het bestuurlijk draagvlak voor het gebruik van open standaarden in het onderwijs te vergroten. Recent is onder de vlag van EduStandaard een standaardisatieraad opgericht die hieraan gaat bijdragen. EduStandaard is een beheerorganisatie voor afspraken en standaarden in het onderwijsveld die door Surf en Kennisnet wordt gefaciliteerd. Alle afspraken zijn gratis en onder een creative commons-licentie beschikbaar. Tevens zal er binnen EduStandaard worden gewerkt aan een duidelijke adoptiestrategie per standaard.
Welke bestandsformaten worden door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gebruikt bij de gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen? Zijn al deze bestanden in een open documentstandaard? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen neemt u om in de gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen volledig gebruik te maken van open standaarden?
Veel van de gegevensuitwisseling door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met onderwijsinstellingen loopt via haar uitvoeringsorganisatie, de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). DUO is al een aantal jaren actief met het toepassen van de Nederlandse Overheids Referentie Architectuur (NORA). Dit past in het streven van OCW en DUO om afspraken te maken met het onderwijsveld over welke standaarden en voorzieningen worden toegepast met het oog op een effectieve en efficiënte samenwerking.
De documentstandaard die door DUO wordt gebruik bij gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen, bijvoorbeeld in het kader van BRON-PO of Verzuimmeldingen, is gebaseerd op de internationale standaard XML-schema. Met deze standaard wordt de structuur van documenten beschreven. Voor het verzenden van de documenten wordt gebruik gemaakt van de open standaard Digikoppeling-WUS 2.0. Deze inhoudelijke en de protocollaire standaarden zijn leesbaar voor een veelheid aan commerciële én open source software-tools, die alom in de overheid en het onderwijsveld worden gebruikt. DUO spant zich in haar uitvoeringsprojecten in om de gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen verder te optimaliseren met behulp van open standaarden.
Hoe beoordeelt u specifiek de inspanningen vanuit de onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven en het ministerie afzonderlijk? Kunt u een overzicht geven van de activiteiten van het NOiV (Nederland Open in Verbinding) op dit gebied?
Op stelselniveau vind ik de inspanningen van de onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven en het ministerie goed. Bij overheidsinspanningen dient altijd een afweging gemaakt te worden om tot een effectieve en efficiënte inzet van beschikbare mensen en middelen te komen. Binnen dit gegeven zijn de resultaten positief.
Hieronder volgt een overzicht van de activiteiten van het NOiV in het onderwijsdomein (eind 2009 – april 2011):
Klopt het dat de meeste klachten die zijn binnengekomen bij het programmabureau NOiV betrekking hebben op het gebruik van gesloten standaarden in het onderwijs? Wat is de aard, inhoud en omvang van deze klachten? Welke maatregelen hebben het NOiV, het ministerie en de Inspectie voor het Onderwijs ondernomen naar aanleiding van deze klachten? Kunt u dit toelichten? Waar kunnen onderwijsinstellingen, ouders en leerlingen vanaf 1 januari 2012 terecht met klachten? Kunt u dit toelichten?
Sinds september 2010 ontving het NOiV-meldpunt in totaal 19 klachten, daarvan hadden er 12 betrekking op het onderwijs. Deze gingen met name over Magister4 (8 klachten). Het programmabureau NOiV heeft naar aanleiding van deze klachten met verschillende ICT-coördinatoren en docenten van onderwijsinstellingen gesproken over dit probleem. Zij wezen er op dat contracten vaak voor meerdere jaren worden aangegaan en onderwijsinstellingen vaak verplicht worden mee te gaan in een releaseplanning van de softwareleverancier.
Het programmabureau NOiV heeft in samenwerking met Kennisnet en saMBO~ICT een handleiding geschreven (Hoe? Zo! Open standaarden en open source software in het MBO), die verantwoordelijken voor inkoop binnen onderwijsinstellingen moet helpen dit soort situaties te voorkomen. Het is geschreven voor het MBO, maar de handleiding is ook geschikt om door onderwijsinstellingen in andere onderwijssectoren gebruikt te worden. Daarbij is het advies aan ouders en leerlingen om vooral het gesprek hierover met de onderwijsinstelling aan te gaan om gezamenlijk tot een oplossing te komen, al dan niet aangevuld met de betreffende softwareleverancier.
Zoals bekend heeft het programmabureau NOiV zijn werkzaamheden eind 2011 beëindigd, en daarmee is ook een einde aan het meldpunt gekomen. Er is geen apart meldpunt ingesteld voor klachten over gesloten standaarden, niet in het algemeen en evenmin specifiek voor de sector onderwijs. Het NOiV-beleid blijft overigens van kracht, de ministeries van EL&I en BZK, het Forum en College Standaardisatie en Kennisnet voor de onderwijssector hebben een ondersteunende rol. De verantwoordelijkheid voor het toepassen van open standaarden ligt bij de overheden en andere publieke organisaties zelf. Voor vragen over de lijsten met open standaarden kunnen organisaties terecht bij het Bureau Forum Standaardisatie.
In aanvulling op deze activiteiten zal ik een rondetafelgesprek organiseren met de betrokken partijen om de problematiek met betrekking tot o.a. Magister nader te bespreken.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen heeft aangegen dat Magister via alle relevante internetbrowsers te benaderen is?2 Klopt het dat gebruikers van Linux, Android, Google Chromebook, iOS en QNX geen toegang hebben tot Magister? Is het waar dat gebruikers van Android en iOS alleen tegen betaling toegang hebben tot hun gegevens in Magister? Deelt u de mening dat hiermee sprake is van een afgedwongen gebruik van een alternatief besturingssysteem? Zo neen, waarom niet?
Ja, dat herinner ik mij. Volgens Schoolmaster zelf (de producent van Magister), is Magister via diverse besturingssystemen en browsers toegankelijk.5 Linux- en Opera-gebruikers hebben in de meest recente release echter geen toegang tot de gratis webtoepassing van Magister.
Naast Magister biedt Schoolmaster een smartphone-applicatie genaamd Meta aan voor Android of iOS-gebruikers (iPhone). De volledige versie is tegen betaling van € 1,59 te downloaden, de meest relevante informatie – zoals agenda en rooster – is gratis beschikbaar. In geval van Meta is het dus de gebruiker die een afweging maakt tussen een «betaalde» oplossing via een smartphone of de «gratis» oplossing via de webtoepassing.
Daarbij wil ik nogmaals aangeven dat onderwijsinstellingen primair zelf verantwoordelijk zijn voor de inkoop van software. Welke afwegingen daarbij gemaakt worden is aan de onderwijsinstelling zelf, dit komt ook terug in het principe «pas-toe-of-leg-uit».
Is het waar dat onderwijsinstellingen die «third party»-toepassingen willen gebruiken in combinatie met Magister, waaronder alternatieve electronische leeromgevingen, apart moeten betalen voor het gebruik van de database met hun eigen gegevens? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Dit is mij niet bekend. Daarbij is het aan ondernemingen zelf om prijzen voor hun dienstverlening te vragen en zijn onderwijsinstellingen zoals gezegd zelf verantwoordelijk voor het maken van een afgewogen keuze met betrekking tot de inkoop van software.
Volgens Schoolmaster hebben onderwijsinstellingen via webservices toegang tot alle gegevens uit de Magisterdatabase. Deze faciliteit wordt gratis aangeboden om onderwijsinstellingen de mogelijkheid te bieden om te koppelen met «third party»-toepassingen. Daarnaast biedt Magister onder andere exportmogelijkheden voor diverse toepassingen via Excel-, CSV- en HTML-documentformaten.
Bent u bekend met het gegeven dat Kennisnet geen ondersteuning of advies meer geeft aan scholen en dat het programmabureau NOiV per eind 2011 is beeindigd? Op welke wijze stimuleert u het gebruik van open standaarden bij het inkoopbeleid van onderwijsinstellingen, dit mede in relatie tot uw antwoord op eerder gestelde vragen waarin verwezen wordt naar de adviserende rol die Kennisnet en het NOiV hierbij vervullen?2 Kunt u dit toelichten?
Nee, Kennisnet ondersteunt wel degelijk onderwijsinstellingen op het terrein van open standaarden. Het programmabureau NOiV is inderdaad per eind 2011 beëindigd. De resultaten van NOiV en de website van NOiV zijn nog steeds beschikbaar6.
Kennisnet betrekt het bestuur en de managementlaag uit de sectoren PO, VO en MBO bij het maken van de afspraken en het beheer rondom open standaarden. Via de website, brochures, presentaties en workshops die Kennisnet aanbiedt wordt het bewustzijn vergroot binnen het onderwijs ten aanzien van open standaarden. Naast de onderwijsinstellingen worden ook de leveranciers betrokken en ondersteund bij het implementeren van afspraken en het aansluiten op gemeenschappelijke voorzieningen.
Kennisnet ondersteunt en stimuleert het gebruik van standaarden door nationale toepassingsprofielen en afspraken te ontwikkelen die het gebruik van internationale standaarden beschrijven. Edustandaard is daarbij de beheerstructuur van SURF, Kennisnet en direct belanghebbenden bij de (door)ontwikkeling en het beheer van standaarden. Een van de taken van Edustandaard is het bevorderen van de adoptie van standaarden en het verwerven van een breed draagvlak. Buiten dit proces biedt Kennisnet online veel informatie aan onderwijsinstellingen over het gebruik van open standaarden en de te bereiken voordelen. Kennisnet organiseert verschillende workshops en presentaties tijdens congressen en tijdens advies en ondersteuningstrajecten op maat. Enkele voorbeelden zijn;
Kunt u toelichten op welke wijze bij aanbesteding en inkoop van ICT-middelen door onderwijsinstellingen sinds 1 januari 2008 open standaarden daadwerkelijk zijn meegenomen, met inachtneming van het pas-toe-leg-uit-principe?
Nee. Het pas-toe-leg-uit-principe is gebaseerd op «high trust». Onderwijsinstellingen zijn zelf dus verantwoordelijk voor het toepassen van dit principe bij de aanbesteding en inkoop van ICT-middelen. Daarbij zijn mij weinig signalen bekend vanuit het onderwijs waarbij het met de aanbesteding en inkoop van ICT-middelen is misgegaan. Zoals ik bij vraag 5 heb geantwoord, betroffen de klachten die wel zijn binnengekomen bij het NOiV-meldpunt vooral het softwareproduct Magister. Ik heb bij vraag 5 reeds aangegeven wat ik daar aan gedaan heb.
Kunt u bevestigen dat In 2010 digitale toegankelijkheid is opgenomen in het accreditatiestelsel voor het hoger onderwijs?3 Bent u bereid onderzoek te laten uitvoeren naar de digitale toegankelijkheid van alle onderwijsinstellingen in Nederland, inclusief een toets op het gebruik van open standaarden en platform-onafhankelijke toegang? Zo neen, waarom niet?
In de aanpassing van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van 22 juli 2010 (Staatsblad 293) is bij de beoordelingscriteria voor accreditatie onder andere opgenomen dat gekeken moet worden naar voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking bevorderen. In deze wettekst is de digitale toegankelijkheid dus niet expliciet opgenomen, maar kan wel als een onderdeel van de toegankelijkheid worden beschouwd in dit verband.
De stichting Accessibility heeft in 2010 een onderzoek uitgevoerd naar de digitale toegankelijkheid van websites, digitale leeromgevingen en studie-informatiesystemen van hogescholen en universiteiten. Mede naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Stichting SURF een brochure uitgebracht voor alle hogescholen en universiteiten met aanknopingspunten voor het beleidsmatig aanpakken van de verbetering van digitale toegankelijkheid.8 SURF heeft over de inhoud van de brochure overleg gevoerd met de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De NVAO kan zich vinden in de tekst van deze brochure.
Aanvullend onderzoek naar digitale toegankelijkheid en open standaarden voor de overige onderwijssectoren acht ik niet zinvol. In de beantwoording van eerdere vragen heb ik al aangegeven wat er gedaan is en wordt aan het voorlichten en adviseren van onderwijsinstellingen met betrekking tot open standaarden.
Het rapport Kosovo and Serbia: A Little Goodwill could Go a Long Way |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport Kosovo and Serbia: A Little Goodwill Could Go a Long Way van de International Crisis Group (ICG)?
Ja.
Welke uitwerking is gegeven aan de aanvullende voorwaarden voor Servië om het kandidaat-lidmaatschap van de Europese Unie te verkrijgen?
Er zijn geen aanvullende voorwaarden aan Servië gesteld om het kandidaat-lidmaatschap te verkrijgen. De Europese Raad van december 2011 heeft de Raad Algemene Zaken gevraagd in februari een oordeel te vellen over de vraag of Servië een geloofwaardige inzet is blijven tonen en verdere vooruitgang heeft geboekt bij het te goeder trouw uitvoeren van afspraken die gemaakt zijn in de dialoog over onder meer het geïntegreerd grensbeheer, een akkoord heeft bereikt over inclusieve regionale samenwerking, en actief heeft meegewerkt zodat EULEX en KFOR hun mandaten konden uitvoeren. Ik bespreek de stand van zaken hiervan op 16 februari a.s. met uw Kamer tijdens het algemeen overleg over de Raad Algemene Zaken van 28 februari 2012.
Welke positie heeft Nederland ingenomen in de discussie over het kandidaat-lidmaatschap van Servië in de vergadering van het Political and Security Committee eind januari?
Het eventuele kandidaat-lidmaatschap van Servië is niet aan de orde geweest.
Bent u bereid de aan Nederland gerichte aanbeveling1 uit het rapport op te volgen en dus het kandidaat-lidmaatschap aan Servië toe te kennen op voorwaarde dat Servië toestaat dat Kosovo zonder begeleiding van de VN bij regionale overleggen aanschuift, dat het akkoord over grensverkeer technisch wordt uitgewerkt en dat de wegen richting Kosovo vrij zijn van barrières?2 Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland kan instemmen met het verlenen van de status van kandidaat-lidstaat aan Servië als aan de conclusies van de Europese Raad van 9 december 2011 is voldaan. Ik verwijs u naar de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken d.d. 28 februari 2012, kenmerk DIE-185/12.
Hoe beoordeelt u de overige aanbevelingen van het rapport?
Het is niet aan mij om te reageren op aanbevelingen die aan derden zijn gericht. De regering ziet de door de EU gefaciliteerde «Belgrado-Pristina dialoog» als de enige weg naar normalisatie van de betrekkingen tussen beide landen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg op 16 februari a.s. over de Raad Algemene Zaken van 28 februari in verband met het besluitvormingsproces over het toekennen van het kandidaat-lidmaatschap aan Servië? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De organisatie Palestinian Media Watch |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Israëlische overheidsinstanties en het Israëlische leger de controle van Palestijnse media aan particuliere organisaties hebben uitbesteed, waaronder Palestinian Media Watch?1
Ja.
Klopt het dat de directeur van Palestinian Media Watch, Itamar Marcus, vice-president is of was van het in New York gevestigde Central Fund of Israel, die radicale Israëlische organisaties subsidieert en financieel bijdraagt aan nederzettingen?2
Voor zover na te gaan is Itamar Marcus tot 2010 actief geweest als vice-president van het Central Fund of Israel.
Is het waar dat Palestinian Media Watch wordt gefinancierd door de Michael Cherney Foundation, wiens oprichter en president Michael Cherney sinds 2009 wordt gezocht door Interpol?3 Kunt u de Kamer nader informeren over de aard van het opsporingsbevel dat Interpol heeft uitgevaardigd en de relatie tussen Cherney en Palestinian Media Watch?
Uit de website van de Michael Cherney Foundation is af te leiden dat deze stichting steun geeft aan Palestinian Media Watch. Ik heb geen nadere informatie over de relatie tussen Cherney en Palestinian Media Watch. Cherney’s aanhouding wordt gevraagd in verband met verdenking van betrokkenheid bij witwassen van geld in Spanje.
Klopt het dat Palestinian Media Watch nooit informatie aandraagt over ophitsing, haatzaaien en verheerlijking van geweld door Israëlische politici, kolonisten en functionarissen en geen onderzoek doet naar een mogelijke anti-Palestijnse bias in Israëlische schoolboeken en publicaties?
Palestinian Media Watch richt zich naar eigen zeggen op de bestudering van de Palestijnse maatschappij.
Heeft de regering een accuraat beeld van ophitsing, haatzaaien en verheerlijking van geweld in Israël en de Palestijnse gebieden door zowel Israëlische als Palestijnse personen en organisaties? Berust het beeld uitsluitend op informatie beschikbaar gesteld door derden, of ook op eigen waarneming?
Het kabinet meent op basis van eigen waarneming, door bezoeken aan de regio, rapportage van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen, alsmede die van andere EU-vertegenwoordigingen, in combinatie met berichten in de media over een goed beeld te beschikken.
Klopt het dat de Palestijnse president Mahmoud Abbas in 2010 heeft voorgesteld om opnieuw de trilaterale commissie te activeren die onder het Wye River Akkoord was opgericht om zowel Israëlische als Palestijnse incidenten van ophitsing te monitoren? Is dit nog steeds het standpunt van de Palestijnse Autoriteit? Steunt de Israëlische regering de heractivering van deze trilaterale commissie?
Zowel Israël als de PA zegt voorstander te zijn van het reactiveren van de trilaterale commissie. Gevolg gevend aan de motie-Voordewind/Van der Staaij/Ten Broeke van 16 februari 2012 roept het kabinet partijen op via rechtstreekse onderhandelingen te komen tot een vredesregeling en om het trilaterale overleg Israël/Palestijnse Autoriteit/Verenigde Staten over het tegengaan van verheerlijking en vergoelijken van terrorisme te hervatten. Tevens wijst het kabinet, ook in EU-verband, partijen op hun verplichtingen om terrorisme en geweld niet te faciliteren.
Kunt u een overzicht geven van partnerlanden, in het bijzonder (post-) conflictgebieden, waarin particuliere organisaties als Palestinian Media Watch onderzoek doen naar ophitsing, haatzaaien en verheerlijking van geweld?
Voor zover na te gaan is geen sprake van particuliere organisaties als bedoelde in andere partnerlanden.
De Amerikaanse actie tegen Megaupload en de arrestatie van een Nederlander |
|
Arjan El Fassed (GL), Tofik Dibi (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten over het offline halen van Megaupload en de arrestatie van een Nederlander?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze door de FBI gecoordineerde internationale actie in het kader van internetvrijheid?
Nederland hecht veel waarde aan vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid in het bijzonder. Internationaal maakt Nederland zich hier hard voor met de coalitie Freedom Online, opgericht in december 2011 tijdens de conferentie Freedom Online. Internetvrijheid kent echter beperkingen in het belang van de openbare orde en veiligheid en in het belang van de bescherming van de rechten van anderen. De Amerikaanse verdenking en het onderzoek daarnaar moet in dit kader worden bezien.
Krijgt de in Nieuw Zeeland gearresteerde Nederlander consulaire bijstand van het Nederlands consulaat-generaal in Auckland? Zo nee, waarom niet?
Hij ontvangt consulaire bijstand van de Nederlandse ambassade in Wellington.
Wat wordt hem precies tenlaste gelegd? Kunt u dit toelichten?
De gearresteerden worden verdacht van lidmaatschap van een criminele organisatie die zich op grote schaal bezighield met het schenden van auteursrechten en witwaspraktijken. De schade aan auteursrechteigenaren bedraagt naar schatting van de Amerikaanse autoriteiten $ 500 miljoen. De geschatte inkomsten van deze activiteiten bedragen $ 175 miljoen.
Klopt het dat de Nederlandse politie en het Openbaar Ministerie (OM) hebben meegewerkt aan deze zaak? Werd dat gedaan op verzoek van de FBI? Wanneer werd dat verzoek precies gedaan? Kunt u dit toelichten?
De medewerking van het OM en de FIOD vond plaats op grond van rechtshulpverzoeken. Deze zijn tussen eind 2011 en januari van dit jaar door het Amerikaanse Department of Justice gezonden naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Welke afspraken zijn er tussen Nederland en de Verenigde Staten gemaakt in dit soort zaken over samenwerking, informatieuitwisseling, opsporingsmethoden en mogelijke uitlevering? Kunt u dit toelichten?
Voor de genoemde vormen van samenwerking zijn van toepassing het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika aangaande wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Trb. 2004, nr. 300) alsmede het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (Trb. 2004, nr. 299). In deze verdragen worden de procedures omschreven voor het indienen van verzoeken en de gronden waaraan deze getoetst worden.
Is het waar dat Nederlandse servers in beslag zijn genomen? Door wie zijn die servers in beslag genomen en met welke redenen?
De servers zijn door het OM in beslag genomen op Amerikaans verzoek. Het is nu aan de Nederlandse rechter om het OM verlof te geven om het inbeslaggenomene aan de Amerikaanse justitiële autoriteiten te verstrekken. Over de achtergronden van de inbeslagname en over de inhoud van de servers kan ik verder geen mededelingen doen omdat het hier een lopend (buitenlands) onderzoek betreft.
Bent u bekend met Nederlandse journalisten en bloggers die veelvuldig gebruik hebben gemaakt van Megaupload om eigen beeldmateriaal op te slaan en te versturen? Deelt u de mening dat met deze door de FBI-gecoördineerde actie journalisten, bloggers en vele miljoenen internetgebruikers worden gecensureerd? Wat is er met het materiaal van deze journalisten en bloggers gebeurd? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat met het volledig offline halen van sites de persvrijheid en de vrijheid van informatievergaring wordt geschonden? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in antwoord op vraag 2 kan internetvrijheid in bepaalde gevallen zoals boven aangegeven beperkt worden. Indien websites zich toeleggen op criminele activiteiten is het in het belang van de bescherming van de rechten van anderen om maatregelen te nemen.
Is dit de eerste zaak waarin de Nederlandse politie en het OM samenwerken met de Department of Justice Task Force on Intellectual Property? Hoe vaak heeft de Nederlandse politie en justitie met deze Amerikaanse taskforce samengewerkt?
Er zijn mij geen eerdere gevallen bekend waarin een Amerikaans rechtshulpverzoek was opgesteld ten behoeve van deze Task Force.
Het schip de Chariot dat naar verluidt munitie vervoerde met bestemming Syrië |
|
Jasper van Dijk , Joël Voordewind (CU), Angelien Eijsink (PvdA), Arjan El Fassed (GL), Kees Verhoeven (D66), Ad Koppejan (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving rond het schip de Chariot dat naar verluidt munitie vervoerde met bestemming Syrie?1
Ja.
Bent u bereid de Cypriotische regering om opheldering te vragen over de gang van zaken rond het transport dat enige tijd in Limassol lag aangemeerd? Wilt u daarbij vragen:
De doorvoer van wapens of munitie via een EU-lidstaat naar Syrië is in strijd met het EU wapenembargo tegen Syrië van 9 mei 2011. Mede op Nederlands initiatief is Cyprus hierover in EU context aangesproken.
Bent u bereid richting de Russische regering uw zorg uit te spreken, temeer daar de leverancier naar verluidt het staatsbedrijf Rosoboronexport zou zijn?
Ik zal mij ervoor inspannen dat de EU richting de Russische regering zorg uitspreekt en de Russische regering verzoekt wapenleveranties aan Syrië stop te zetten.
Kunt u aangeven welke status doorvoer heeft bij de naleving van wapenembargo's, meer in het bijzonder met betrekking tot dit transport?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven hoe Nederland in een vergelijkbare situatie zou hebben opgetreden? Zou voor Nederland een rol hebben gespeeld dat geen overslag zou hebben plaatsgevonden (transit vs. transhipment)? Hoe waardeert u dit, in het licht van uitspraken van deze regering dat NAVO-bondgenoten en EU-landen op dezelfde wijze toetsen aan het Gemeenschappelijk Standpunt?
Export en doorvoer van wapens en munitie naar Syrië is sinds 9 mei 2011 verboden onder het EU wapenembargo. Het onderscheid tussen doorvoer met of zonder overlading is hier irrelevant. Op basis van het embargo zouden de Nederlandse autoriteiten elke aanvraag afwijzen voor doorvoer van militaire goederen via Nederland naar Syrië. Nederland verwacht dat alle EU-lidstaten zich houden aan EU wet- en regelgeving, inclusief door de EU ingestelde wapenembargo’s.
Bent u van mening dat het van belang is binnen Europa tot meer harmonisering te komen met betrekking tot wapendoorvoer en zo ja, bent u bereid al dan niet aan de hand van dit specifieke voorbeeld dit onderwerp binnen de COARM2 te agenderen?
Zowel in de COARM als in RELEX – de werkgroep die sanctieregelgeving opstelt – benadrukt Nederland dat controle op doorvoer vanuit de EU in alle lidstaten in ieder geval zo effectief dient te zijn dat geen Europese of internationale wapenembargo’s worden overtreden.
Bent u bereid u in internationaal verband in te zetten voor mogelijkheden tot strafrechtelijke vervolging van de kapitein en/of eigenaar van het schip en de lading in verband met het naar verluidt schenden van afspraken met Cyprus, dan wel het inschakelen van Europol/Interpol?
Het is primair aan de vlaggenstaat (Saint Vincent and the Grenadines) of de havenstaat (Cyprus) om waar mogelijk actie te ondernemen. De vlaggenstaat is in dit geval niet gebonden aan het EU wapenembargo tegen Syrië. Het is daarom in eerste instantie aan Cyprus te besluiten welk vervolg aan deze zaak te geven en te beoordelen of strafrechtelijke vervolging geboden is.
De uitstapmogelijkheden van hett Joint Strike Fighter (JSF)-programma |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht «JSF steeds lastiger voor Nederland, orders naar Noorwegen en Turkije»?1
Ja.
Is het waar, zoals in het artikel wordt gesuggereerd, dat niet het meedoen in de ontwikkelingsfase, maar daadwerkelijke afname van de toestellen voorwaarde is voor de contracten van Nederlandse bedrijven?
De deelneming aan de ontwikkelingsfase heeft voor de Nederlandse industrie als voordeel gehad dat zij een aanmerkelijke hoeveelheid aan ontwikkelingsopdrachten kon verwerven. In de jaarrapportage van het project Vervanging F-16 over 2010 van 17 maart 2011 (Kamerstuk 26 488, nr. 258) is gemeld dat de Nederlandse industrie tot en met 31 december 2010 voor een bedrag van $ 416 miljoen aan opdrachten voor de ontwikkeling van componenten en (sub)systemen had gekregen. Daarnaast zijn langlopende raamcontracten getekend voor mogelijke toekomstige productieopdrachten met een waarde van $ 590 miljoen. Zonder de Nederlandse deelneming aan de ontwikkelingsfase was dit niet in die mate gelukt. Tevens is gemeld dat tot en met 31 december 2010, op basis van de raamcontracten, productieopdrachten voor een bedrag van circa € 24 miljoen zijn uitgevoerd. In de jaarrapportage over 2011, die de Kamer voor 1 juni a.s. zal ontvangen, zullen de geactualiseerde bedragen tot en met 31 december 2011 worden opgenomen.
De Amerikaanse hoofdaannemers wegen de besluitvorming over de aanschaf van de JSF in de verschillende partnerlanden mee bij hun besluit of zij de raamcontracten zullen omzetten in de gunning van productieopdrachten. De huidige raamcontracten geven geen absolute garantie dat de daarmee beoogde productieopdrachten ook bij de desbetreffende Nederlandse bedrijven wordt geplaatst. De gunning van productieopdrachten is afhankelijk van een aantal factoren. De Amerikaanse hoofdaannemers kunnen pas een productiecontract gunnen nadat zij van de Amerikaanse overheid een opdracht hebben ontvangen om een bepaald aantal vliegtuigen te bouwen. Verder zal een toeleverancier bij de gunning van een opdracht altijd de beste prijs-kwaliteitverhouding moeten bieden (best value). Over dit best value principe is de Kamer sinds 2002 diverse malen schriftelijk geïnformeerd. Ten slotte kan de hoofdaannemer zich bij zijn beslissing over de gunning van opdrachten laten leiden door strategische overwegingen, bijvoorbeeld de aankoop van vliegtuigen door de verschillende partnerlanden of een formele toezegging daartoe. Dit geldt evenzeer bij de gunning van eventuele onderhoudscontracten.
De relatie tussen aanschafhoeveelheid enerzijds en omvang van de toeleveringscontracten anderzijds is vertrouwelijk aan de Kamer gemeld. Het is opgenomen in de Letter of Intent van Lockheed Martin die op 10 oktober 2006 vertrouwelijk aan de Kamer is gezonden (Kamerstuk 26 488, nr. 48) en de Letter of Agreement met Pratt & Whitney die op 16 oktober 2007 vertrouwelijk aan de Kamer is aangeboden (Kamerstuk 26 488, nr. 63). In de openbare aanbiedingsbrief bij deze Letter of Agreement is onder meer vermeld dat indien de planning van het aantal aan te schaffen vliegtuigen wordt gewijzigd, dit ook zijn weerslag zal hebben op de totaalwaarde van de aanbestedingen waarin de Nederlandse industrie kan participeren.
In 2002 heeft het toenmalige kabinet besloten tot deelneming aan de ontwikkelingsfase van de JSF omdat dit toestel het beste aansloot bij de Nederlandse operationele eisen. Daarnaast hebben de mogelijkheden van de Nederlandse industrie voor de verwerving van ontwikkelingsopdrachten, en in het verlengde daarvan productieopdrachten, ook een belangrijke rol gespeeld. Nederland is sinds die tijd partner in de ontwikkeling van de JSF. Zoals bekend zal een besluit over de vervanging van de F-16 worden overgelaten aan een volgend kabinet.
Klopt het dat, indien Nederland afhaakt of uiteindelijke besluit de JSF toestellen niet aan te schaffen, de huidige contracten met Nederlandse bedrijven komen te vervallen? Kunt u dit toelichten en in dit kader een appreciatie geven van het kabinetsstandpunt dat er niet voorgesorteerd wordt op de aanschaf van de JSF?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven uit welke afspraken blijkt dat deze voorwaarden zijn gesteld? Wanneer zijn die afspraken gemaakt? Geldt dit voor de bestaande miljard euro aan contracten? Voor welke omvang aan raamcontracten gelden deze voorwaarden? Hoe zit het met onderhoudscontracten?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer en op welke wijze heeft u dit gedeeld met de Tweede Kamer? Op welke wijze is meegewogen in de beslissing om mee te doen aan de ontwikkelfase van de JSF, dat de toestellen ook daadwerkelijk aangeschaft moeten worden? Op welke wijze is dit meegenomen in de kosten-baten-analyes?
Zoals in het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 vermeld, is de Kamer op verschillende momenten gedeeltelijk vertrouwelijk geïnformeerd over de voorwaarden die gelden voor het verstrekken van orders door de Amerikaanse hoofdaannemers aan de Nederlandse industrie.
Ten behoeve van de Nederlandse deelneming aan de SDD-fase is in 2002 de business caseopgesteld. Dit is een rekenmodel waarin alle uitgaven en inkomsten bij enerzijds deelneming aan de JSF-ontwikkeling en anderzijds kopen van de plank vergelijkbaar zijn gemaakt. De business case berust op het totaal aantal te produceren toestellen, waaronder het voor Nederland geplande aantal toestellen. Om de business casevoor deelneming aan de ontwikkeling sluitend te krijgen, was een bijdrage van het bedrijfsleven nodig. Daartoe hebben de Staat en de industrie in 2002 de Medefinancieringovereenkomst (MFO) getekend. De brief van 14 januari 2005 (Kamerstuk 26 488, nr. 26) bevat een uitgebreide uiteenzetting van de MFO en de business case.
De minister van Economische Zaken heeft de Kamer op 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223) geïnformeerd over het arbitrageproces inzake de business case, de resultaten van het overleg met de luchtvaartindustrie en de met de luchtvaartindustrie bereikte overeenstemming. In de defensiebegroting 2011 (Kamerstuk 32 500 X, nr. 2) is uiteengezet hoe wordt omgegaan met het tekort van de business case.
Is het waar dat Nederland niet uit het JSF-programma kan stappen en de door Nederland geïnvesteerde middelen á 850 mln niet kan worden terug gevorderd? Kunt u dit toelichten? Komen deze te vervallen wanneer Nederland besluit de JSF-toestellen niet aan te schaffen?
Zoals eerder aan de Kamer gemeld, onder meer met de jaarrapportage over 2010, kan Nederland op elk moment uit het JSF-programma stappen met inachtneming van de bepalingen in de Memoranda of Understanding (MoU’s). Volledig uitstappen is alleen aan de orde als zou worden besloten dat de F-35 geen kandidaat meer is voor de vervanging van de F-16. Nederland heeft tot op heden vier MoU’s ondertekend die ons land zou moeten opzeggen bij een besluit volledig uit het F-35 project te stappen. Het betreft het SDD-MoU uit 2002 over de ontwikkeling van de F-35, het PSFD-MoU uit 2006 over de productie, het in 2006 door Nederland en Italië getekende Production & Sustainment (P&S) MoU voor Europese samenwerking waartoe Noorwegen vervolgens in 2007 is toegetreden, en het MoU uit 2008 over de operationele testfase (IOT&E). Ook zou Nederland moeten afzien van de koop van het eerste testtoestel en tweede testtoestel. De bijdrage aan de JSF-ontwikkeling van $ 800 miljoen kan niet worden teruggevorderd. Daarnaast kunnen, conform de bepalingen daarover in de MoU’s, mogelijke kosten die door het uitstappen kunnen ontstaan voor de andere partnerlanden daarbovenop in rekening worden gebracht. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Wat zijn de uitstapkosten als Nederland besluit om uit het JSF programma te stappen? Kunt u dit specificeren en toelichten?
Met de jaarrapportage over 2010, verzonden in maart 2011, is de Kamer geïnformeerd over de uitstapkosten op dat moment. Sindsdien is een tweede toestel aangeschaft waarvoor verplichtingen zijn aangegaan. In de defensiebegroting 2012 (Kamerstuk 33 000 X, nr. 2) is voor de belangrijkste uitgavenposten een overzicht van de geraamde uitgaven voor het project Vervanging F-16 opgenomen. Opbrengsten van de verkoop van de twee toestellen na voltooiing van de productie kunnen hierop in mindering worden gebracht. Verder blijft Nederland ook bij uitstappen recht houden op royalty’s bij de productie van toestellen vanwege de bijdrage van $ 800 miljoen aan de JSF-ontwikkeling, en zullen er afdrachten van de industrie zijn. Een geactualiseerd overzicht van de uitstapkosten, gespecificeerd in uitgaven, lopende verplichtingen en eventuele opbrengsten maakt deel uit van de jaarrapportage over 2011 die voor 1 juni a.s. aan de Kamer wordt verzonden.
Klopt het dat in Italië een gereduceerd aantal bestelde JSF’s niet zal leiden tot een lager rendement van de aanvankelijke bijdrage voor de ontwikkelingsfase?2 Kunt u dit verklaren in het licht van de gesuggereerde daling van het Nederlandse rendement bij een afname of volledig schrappen van het aantal bestelde vliegtuigen?
In Italië worden op dit moment bezuinigingsmaatregelen uitgewerkt. Daarbij wordt ook het aantal aan te schaffen F-35 toestellen opnieuw vastgesteld. Op dit moment is, voor zover mij bekend, daarover nog geen besluit genomen.
In het artikel in Aviation Week waarnaar wordt verwezen, wordt gesproken over het terugverdienen van de investeringen in de ontwikkeling van de F-35 en de bouw van een assemblagefabriek (Final Assembly and Checkout Facility, FACO) in Italië. Het artikel meldt dat Italië ervan uitgaat dat deze investeringen zelfs bij een lagere bestelhoeveelheid door Italië zullen worden terugverdiend.
Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 zal de Nederlandse industrie ook bij een lagere Nederlandse bestelhoeveelheid orders ontvangen, maar zal het orderpakket waarschijnlijk geringer in omvang zijn. Verder zal de Nederlandse industrie de effecten merken indien in totaal minder JSF-toestellen zullen worden gebouwd en daarvoor ook minder productieopdrachten kunnen worden gegund.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de JSF?
Ja.
Gebrek aan openheid over mogelijke tankdeal met Indonesie |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Indonesie In Dark On Dutch Tank Purchase» (Jakarta Globe, 15 januari 2012).1
Ja.
Kunt u in het licht van de motie El Fassed c.s.2 over de verkoop van tanks aan Indonesië toelichten waarom er blijkbaar nog steeds gesproken wordt over de verkoop van deze tanks aan Indonesië? Kunt u toelichten op welke wijze u de motie gaat uitvoeren?
Zoals gesteld tijdens de behandeling van de defensiebegroting onderzoekt Defensie momenteel de verkoopmogelijkheden van overtollig defensiematerieel, waaronder de Leopard-tanks. Indonesië en enkele andere landen hebben belangstelling voor deze tanks getoond. Met deze landen worden vertrouwelijke gesprekken gevoerd, die kunnen leiden tot verkoop van materieel. Mocht het met een van die landen tot een overeenkomst komen, dan zal die uiteraard in overeenstemming met de motie-Van den Doel c.s. (Kamerstuk 22 054 nr. 24) aan de Kamer worden gemeld.
Heeft u de Indonesische regering geinformeerd naar de mening van de meerderheid van de Tweede Kamer en de genoemde motie over de verkoop van tanks aan Indonesie?
Ja.
Heeft het Indonesische ministerie van Defensie een aantal Indonesische parlementsleden uitgenodigd voor een bezoek aan Nederland? Heeft dit bezoek plaatsgevonden? Zo ja, wanneer? Waarom zijn daarover geen mededelingen gedaan?
Neen. Waarschijnlijk wordt met de vraag gedoeld op een delegatie van het Indonesische leger.
Klopt het dat de ondervoorzitter van de Defensie commissie uit het Indonesisch parlement een onderzoek wil naar politieke aspecten van de mogelijke aanschaf? Kunt u toelichten welke politieke aspecten reden zijn voor een onderzoek?
Enkele Indonesische parlementsleden, onder wie de vicevoorzitter van de parlementaire commissie die zich bezighoudt met defensieaangelegenheden, hebben laten weten vragen te hebben over de operationele inzetbaarheid van de Leopard-tanks in de Indonesische omstandigheden en over de technische aspecten van een aanschaf. In onder andere een onderhoud met de Indonesische minister van Defensie heeft de parlementaire commissie Buitenlandse Zaken en Defensieaangelegenheden zich recentelijk kritisch uitgelaten over een mogelijke aanschaf door Indonesië van de Nederlandse Leopard tanks. Enkele parlementariërs zeiden twijfels te hebben over de geschiktheid van de Leopard tanks voor het Indonesische terrein en wegennet. Daarnaast zou volgens sommigen een aanschaf voorbij gaan aan de regeringsdoelstelling de Indonesische defensie-industrie te bevorderen.
Is het waar dat er twijfels zijn in Indonesie over technische aspecten en over het aanbestedingsproces?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich uw toezeggingen tijdens het algemeen overleg over het wapenexportbeleid van 21 december 2011? Wanneer krijgt de Tweede Kamer inzage in de catalogus en de lijst van landen die in aanmerking komen voor de export van overtollig defensiematerieel?
Ja. Naar aanleiding van het algemeen overleg is er contact geweest met het ministerie van Defensie. Defensie stelt sinds eind 2003 geen catalogus met voor verkoop beschikbaar materieel meer op. Er is ook geen lijst van landen die in aanmerking komen voor export. Sinds 2003 wordt gewerkt met informatiebrochures over overtollig materieel dat verkocht kan worden en die belangstellenden voorzien van algemene (technische) informatie over die goederen. Op verzoek van landen die belangstelling hebben, kan nadere informatie worden verschaft, eventueel in de vorm van een offerte. De Kamer wordt over het voor verkoop beschikbaar overtollig materieel geïnformeerd via het Materieelprojectenoverzicht dat jaarlijks in september aan de Kamer wordt aangeboden (laatstelijk MPO 2011: Kamerstuk 27 830 nr. 90).
Heeft u de regering van Indonesië ervan op de hoogte gebracht dat Nederland op dit moment geen exportvergunning kan verlenen voor de verkoop van tanks aan Indonesië in verband met het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake Wapenexport? Zo neen, waarom niet?
De Indonesische autoriteiten zijn geïnformeerd over de motie El Fassed c.s. De toetsing van een vergunningaanvraag aan de hand van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt staat daar los van.
Europese wapenexport naar ontwikkelingslanden |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het dertiende Europese jaarverslag over de controle op export van militaire technologie en materieel?1
Ja.
Klopt het dat België, Denemarken, Duitsland, Polen, Griekenland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, geen volledige informatie hebben gegeven over leveranties? Zo ja, welke redenen geven deze landen om geen volledige openheid te geven over wapenleveranties?
Volgens de gebruikersgids bij het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport worden de lidstaten gevraagd om – indien beschikbaar – onder meer de volgende informatie te delen ten behoeve van het EU-jaarverslag over de controle op export van militaire technologie en materieel:
De in de vraag genoemde lidstaten kiezen ervoor om de waarde van de feitelijke uitvoer niet te registreren of, als ze dat wel doen, deze gegevens niet aan Brussel door te geven.
Deelt u de mening dat deze rapportage onvolledig en voor cijfers over 2010 wel erg laat is?
Voor de publicatie van dit rapport is de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) afhankelijk van bijdragen van alle 27 lidstaten van de EU. De door EDEO gestelde deadline is dit jaar door enkele lidstaten overschreden.
Hoe beoordeelt u dit in het licht van artikel 8 van de Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport (2008/994/GBVB) van de Raad van 8 december 2008? Kunt u dit toelichten?
In artikel 8 van het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport (2008/994/GBVB) wordt geen termijn gesteld waarbinnen de lidstaten aan de rapportageplicht moeten voldoen, noch wordt in artikel 8 voorgeschreven welke informatie gedeeld moet worden.
Klopt het dat bijna de helft van alle exportvergunningen naar ontwikkelingslanden gaat? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal aanvragen voor ontwikkelingslanden afgezet tegen het aantal afwijzingen op grond van criterium 8 van het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport? Zo neen, waarom niet?
Uitgaand van de OESO-DAC lijst van landen in ontwikkeling, die voor Nederland leidend is om te bepalen of een aanvraag naar een specifiek land getoetst dient te worden aan criterium 8, gaat een aanzienlijk deel van de Europese wapenexport naar landen in ontwikkeling. In tabel A.I van het dertiende Europese jaarverslag over de controle op export van militaire technologie en materieel (http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2011:382:0001:0470:EN:PDF) kan per land van bestemming, dus ook voor elk ontwikkelingsland, worden nagegaan hoeveel vergunningen zijn afgegeven en of er eventueel afwijzingen zijn geweest. In vier gevallen is in 2010 sprake geweest van een afwijzing op grond van criterium 8.
Is de daadwerkelijke omvang van Europese wapenexport naar het Midden-Oosten en Noord Afrika door het ontbreken van volledige informatie groter of kleiner dan 8.3 miljard euro zoals uit de rapportage blijkt en kunt u een overzicht geven van het aantal aanvragen naar het Midden-Oosten en Noord Afrika afgezet tegen het aantal afwijzingen op grond van criterium 2 en 3 van het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport? Zo neen, waarom niet?
De regering kan niet nagaan of de waarde van de daadwerkelijke export naar het Midden-Oosten en Noord-Afrika in 2010 groter of kleiner dan 8,3 miljard euro was. Sommige lidstaten hebben slechts gegevens geleverd over de waarde van de afgegeven vergunningen.
Tabel A.I bij het dertiende Europese jaarverslag geeft een overzicht van het aantal vergunningen en aantal afgewezen vergunningen per land van bestemming, met inbegrip van afwijzingsgronden. Een overzicht van de vergunningen voor de regio Midden-Oosten vindt u op pagina 375 – 385. Een overzicht van de vergunningen voor de regio Noord-Afrika vindt u op pagina 385–387. Afwijzingen op grond van criterium 2 en 3 van het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport is waar van toepassing per land toegevoegd in Tabel A.I.
Deelt u de mening dat evaluatie conform artikel 15 van het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport, in 2012 alleen zinvol kan zijn als deze gebaseerd is op coherente en volledige gegevens en bent u bereid in de Raad ervoor te pleiten dat deze 8 landen wel volledige openheid geven over wapenleveranties?
De Nederlandse regering streeft naar een zo groot mogelijke transparantie binnen de wereldwijde wapenhandel. Ook binnen de Europese Unie pleit Nederland voor openheid op dit gebied.
Amerikaanse belemmeringen op internetvrijheid |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «US pressured Spain to implement online piracy law, leaked files shows»?1
Ja.
Klopt het dat het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken Europese landen onder druk zet om wetgeving te laten passeren waarbij de vrijheden van internetgebruikers op het spel staan?
Dit is in Nederland niet aan de orde. Wat andere EU-landen aangaat, betreft dit een bilaterale aangelegenheid tussen het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken en deze landen.
Hoe beoordeelt u het Amerikaanse wetsvoorstel Stop Online Piracy Act (SOPA)? Kunt u dit toelichten tegen de achtergrond van de internationale conferentie over internetvrijheid die u onlangs heeft georganiseerd in Den Haag? Zo neen, waarom niet?
Bescherming van auteursrechten en internetvrijheid hoeven elkaar niet in de weg te staan. Voor een beoordeling van het wetsvoorstel SOPA wijs ik u op de kamerbrief3 die op 20 januari jl. verstuurd is waarin de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie het wetsvoorstel SOPA toelicht. De conferentie Freedom Online van 8 en 9 december richtte zich op het mensenrechtenaspect van internetvrijheid, zoals bescherming van cyberdissidenten en internetactivisten in nood.
Heeft u voor, tijdens of na deze conferentie uw Amerikaanse ambtgenoot gewezen op de bezwaren die er zijn tegen dit wetsvoorstel, dat ook van invloed kan zijn op Nederlandse internetgebruikers?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben Amerikaanse diplomaten naast Spanje ook andere Europese landen, inclusief Nederland en Zweden, onder druk gezet om vergelijkbare wetgeving als SOPA door te voeren?
Nederland is niet benaderd of onder druk gezet door de VS om wetgeving door te voeren.
Hoe beoordeelt u het handelen van de Amerikaanse regering? Bent u bereid bilateraal of in EU-verband de Amerikaanse regering hierop aan te spreken en te wijzen op de vrijheden van internetgebruikers die op het spel staan?
De Amerikaanse regering heeft laten weten dat wetgeving ter bescherming van auteursrechten niet mag leiden tot censuur en dat het het innovatieve karakter van het internet niet in de weg mag staan.
De grondwetswijziging in Hongarije |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de grondwetswijziging en alle andere belangrijke wetswijzigingen in Hongarije die de regering Orbán heeft doorgevoerd het afgelopen jaar?
Ja.
Deelt u de mening dat een aantal wetswijzingen, waaronder de mediawet, aanpassingen in het kiesstelsel, de veranderingen in het juridisch systeem, het onmogelijk maken van het homohuwelijk, het ongelijk behandelen van religies, het beperken van de invloed van het parlement en de manier van doorvoeren van de nieuwe grondwet, indruisen tegen democratische principes, grondrechten en burgelijke vrijheden? Kunt u dit toelichten?
Wij zijn, net als de Europese Commissie en veel van onze Europese collega’s, bezorgd over verschillende wetswijzigingen die de regering-Órban het afgelopen jaar heeft geïnitieerd. Wetgevingsprocessen moeten transparant, zorgvuldig en inclusief verlopen, met inachtneming van trias politica en alle internationale standaarden en verdragen waaraan Hongarije gehouden is. Op Hongarije rust de verantwoordelijkheid de breed gevoelde zorgen over de wetgeving en de wetgevingsprocessen weg te nemen, in eerste instantie door de vragen van de Commissie over de recente wetgeving snel en volledig te beantwoorden.
Deelt u de mening dat als kandidaat- en aspirant-lidstaten getoetst worden in hoeverre deze landen de waarden uit het Verdrag van Lissabon en het Grondrechtenhandvest van de Europese Unie daadwerkelijk naleven, dat ook de huidige EU-lidstaten zich daaraan moeten houden? Kunt u dit toelichten?
Ja. Alle EU-lidstaten moeten de waarden eerbiedigen en uitdragen die zijn vastgelegd in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU): eerbied voor menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat, en eerbiediging van de mensenrechten waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Of de recente Hongaarse wetten strijdig zijn met Europese regelgeving wordt momenteel door de Europese Commissie onderzocht. Lidstaten zijn tevens gebonden aan het Grondrechtenhandvest van de EU als zij het recht van EU ten uitvoer brengen. De naleving van het Handvest kan getoetst worden door nationale rechters en het EU-Hof.
Is de Minister-President bereid dit met zijn Hongaarse ambtgenoot te bespreken tijdens de eerstkomende Europese Top? Zo nee, waarom niet?
De Hongaarse regering heeft de afgelopen maanden van veel partners het signaal gekregen dat er zorgen bestaan over de recente ontwikkelingen: naast Nederland hebben ook andere EU-lidstaten, de Commissie (bij monde van voorzitter Barroso, vice-voorzitters Reding en Kroes, alsmede Commissaris Rehn), de Europese Centrale Bank, Europarlementariërs, de Venetië Commissie van de Raad van Europa en de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken kritiek geuit op de gang van zaken. De Hongaarse regering zal antwoord moeten geven op de vragen van de Commissie over de nieuwe grondwet en andere maatregelen die mogelijk niet overeenkomen met Europese wetgeving. Doet de Hongaarse regering dit niet, of onvoldoende, dan kan de Commissie een infractieprocedure starten, die kan resulteren in een gang naar het EU-Hof van Justitie. Bij veroordeling dient Hongarije de wetgeving in overeenstemming te brengen met het Europese Recht. Gebeurt dit niet, dan kan een boete en/of dwangsom volgen. Het kabinet wil het onderzoek van de Commissie en het proces van hoor en wederhoor tussen Commissie en de Hongaarse regering afwachten. Daarbij zou agendering op de Raad Algemene Zaken in eerste instantie het meest voor de hand liggen.
Is de regering bereid zich in te spannen om dit als apart punt op de agenda te zetten van de eerstkomende Europese Top dan wel Raad van Minister van Buitenlandse Zaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is de regering bereid zich in te spannen om naar aanleiding van ontwikkelingen in Hongarije een artikel 7 procedure te starten tegen de regering van Hongarije? Zo ja, welke stappen onderneemt u daartoe? Zo neen, waarom niet?
Artikel 7 van het EU-verdrag ziet op situaties waarin de waarden van de EU door een lidstaat ernstig en voortdurend geschonden worden, of hiervoor een duidelijk gevaar bestaat. Hangende de uitkomsten van het onderzoek dat momenteel door de Commissie wordt ondernomen – inclusief de mogelijkheid van infractieprocedures – en de dialoog die tussen Commissie en Hongarije gevoerd wordt zien wij vooralsnog geen reden om daarenboven te pleiten voor het starten van een procedure zoals bedoeld in artikel 7 VEU.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk maar in ieder geval voor de eerstkomende Europese Top beantwoorden?
Ja.
Nieuwe problemen met de JSF |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Kent u het bericht «Trillion-Dollar Jet Has Thirteen Expensive New Flaws» (13 december 2011)?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek dat in opdracht van Frank Kendall, in het Pentagon verantwoordelijk voor materieelaankoop, is uitgevoerd en het rapport «F-35 Joint Strike Fighter: Concurrency Quick Look Review» van 29 november 2011 dat onlangs is uitgelekt via POGO (Project on Government Oversight)?2
Ja, de Verenigde Staten hebben het rapport beschikbaar gesteld aan de partnerlanden van het F-35 programma.
Hoe beoordeelt u de lijst met mankementen die Kendall en zijn panel constateren?
Op dit moment is de technische testfase (Developmental Testing and Evaluation, DT&E) van de F-35 gaande om technische tekortkomingen op te sporen en te herstellen voordat het toestel operationeel in gebruik wordt genomen. Ondertussen worden ook toestellen geproduceerd. Dit is bij eerdere ontwikkelingstrajecten van jachtvliegtuigen ook gebeurd, maar niet in die mate als thans het geval is. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken doelde met zijn uitdrukking «rijden en sleutelen» op noodzakelijke aanpassingen aan reeds geproduceerde toestellen.
Het ministerie van Defensie wordt via de Nederlandse vertegenwoordiger bij het Joint Strike Fighter Program Office (JPO) in Washington DC geïnformeerd over de voortgang van het testprogramma en geconstateerde technische tekortkomingen. Het in vraag 5 genoemde Amerikaanse rapport gaat in op in totaal dertien tekortkomingen die aanpassingen van geproduceerde toestellen noodzakelijk maken. Niet al deze probleemgebieden hebben overigens betrekking op de CTOL-versie (Conventional Take-off and Landing)van de F-35 waarvoor Nederland belangstelling heeft. De belangrijkste voor Nederland relevante tekortkomingen zijn reeds aan de Kamer gemeld, onder meer in de jaarrapportage Vervanging F-16 over 2010 (Kamerstuk 26 488 nr. 258) en de brief van 25 mei 2011 (Kamerstuk 26 488 nr. 271).
Bij de aanvang van het JSF-programma werd er volgens het Amerikaanse rapport op goede gronden van uitgegaan dat door de grootschalige toepassing van computersimulaties de ontwikkeling van de F-35 anders zou verlopen dan eerdere ontwikkelingstrajecten. Deze verwachting blijkt volgens het rapport te optimistisch te zijn geweest. Ik constateer dat er belangrijke technische tekortkomingen zijn geconstateerd, maar tevens dat er ook maatregelen worden genomen ter opheffing daarvan. Deze maatregelen onderstrepen de vastberadenheid van de Amerikaanse overheid om van de JSF een succes te maken.
Is de in het rapport gebruikte kwalificatie «classified deficiency» gerelateerd aan problemen rond stealth? Klopt het dat de JSF toch niet zo onzichtbaar zal zijn voor radars als Lockheed Martin heeft gezegd dat de JSF zal zijn?
Ik kan niet ingaan op gerubriceerde informatie.
Klopt het dat veel problemen te maken hebben met wat de staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken op 6 december 2011 tijdens het mondelinge vragenuur in afwezigheid van de minister van Defensie noemde «rijden en sleutelen»? Hoe beoordeelt u het functioneren van «rijden en sleutelen» na het lezen van het rapport «F-35 Joint Strike Fighter: Concurrency Quick Look Review» van 29 november 2011?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onderzoek in opdracht van Kendall aantoont dat de hoeveelheid mankementen op dit moment in dezelfde mate voorkomen als dat in de beginfase van de ontwikkeling van een gevechtsvliegtuig? Hoe beoordeelt u het feit dat bij het testen is geconstateerd dat er maar liefst 725 veranderingen in het design zijn aangebracht terwijl nieuwe toestellen al uit de fabriek kwamen?
Het Amerikaanse rapport stelt dat het aantal tekortkomingen bij de F-35 meer lijkt op die van eerdere vliegtuigontwikkelingsprogramma’s dan verwacht. Ik heb geen aanleiding deze constatering ter discussie te stellen. Het is overigens gebruikelijk dat in een vroeg stadium van de ontwikkeling de meeste mankementen worden geconstateerd. Voor dat doel is binnen het F-35 programma ook een uitgebreid test- en evaluatieprogramma opgezet. Dat is eveneens de reden waarom in de LRIP-1 en LRIP-2 productieseries relatief de minste toestellen zijn besteld.
Minister Panetta heeft op 26 januari jl. aangekondigd dat de Verenigde Staten de komende jaren minder toestellen zullen af nemen teneinde de aanpassingskosten van de toestellen na aflevering te beperken. De Amerikaanse bestelreeks zal pas begin februari bekend zijn na de indiening van de Amerikaanse defensiebegroting voor het fiscale jaar (Fiscal Year)2013 dat begint op 1 oktober 2012. Overigens verschillen de omvang van de noodzakelijke veranderingen aan de toestellen en de mogelijke gevolgen van de geconstateerde tekortkomingen. Een deel van de gebreken zal reeds op de productielijn worden hersteld. De resterende aanpassingen kunnen na aflevering van de toestellen worden uitgevoerd op een moment dat past in het onderhoudsschema.
Klopt het dat ook in de VS wordt gesproken over langer doorvliegen met bestaande toestellen en dat de firma Boeing daartoe zelfs plannen heeft ingediend?
Evenals Nederland dienen de Verenigde Staten langer door te vliegen met de bestaande vloot jachtvliegtuigen. Vanwege de vertragingen bij de F-35 heeft de Amerikaanse luchtmacht onder meer besloten tot modificaties aan haar nieuwere F-16 toestellen (F-16 C/D) ter verlenging van de levensduur. Daarnaast beschikken de Amerikaanse strijdkrachten nog over andere typen jachtvliegtuigen die op termijn worden vervangen door de F-35. Voor deze toestellen wordt door de fabrikanten meegedacht over oplossingen om de levensduur te verlengen. Vanwege de gemiddelde leeftijd van sommige van deze toestellen is dat echter niet altijd mogelijk en moeten als overbruggingsmaatregel enkele nieuwe toestellen van een ouder type worden besteld. Boeing overweegt in dit verband productielijnen langer open te houden. Deze opties zijn kostbaar en de besluitvorming hierover is nog niet voltooid. Hoe dan ook staat in de Verenigde Staten de JSF als opvolger van een reeks verouderde vliegtuigtypen niet ter discussie.
Bent u bereid om nog op korte termijn verslag te doen van het JSF-programma tot nu toe om lessen te trekken uit de fouten die in het gehele programma zijn gemaakt en over de Nederlandse betrokkenheid daarbij?
De jaarrapportages van het project Vervanging F-16 doen verslag van de stand van zaken van het programma. De rapportages gaan tevens in op de belangrijkste onderkende risico’s en de maatregelen die in verband daarmee worden genomen. Na de voltooiing van het project Vervanging F-16 zal het, zoals te doen gebruikelijk bij grote projecten, worden geëvalueerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg op 8 februari 2012 over de vervanging van de F-16?
Ja.