Wettelijke maatregelen om de kans op gehoorschade te beperken |
|
Anne Kuik (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat experts een «vloedgolf» aan nieuwe tinnituspatiënten voorzien?1
Ja.
Klopt het dat momenteel al ruim 2,5 miljoen Nederlanders – waaronder veel jongeren – op de een of andere manier aan (tijdelijke) tinnitus lijden?
Het aantal van 2,5 miljoen is afkomstig van de stichting TinnitusFree. Naar schatting van de Keel-Neus-Oorheelkunde Vereniging hebben 2 miljoen mensen last van tinnitus. In de wetenschappelijk literatuur variëren de prevalentiecijfers tussen de 3 en 34%. Deze grote range komt doordat de studies verschillen in meetmethodes, verschillende gradaties van tinnitus zijn uitgevraagd (tijdelijk, permanent en tinnitussyndroom) en er sprake is van verschillende mogelijke oorzaken.
Deelt u onze mening dat het huidige Convenant Preventie Gehoorschade te vrijblijvend is, aangezien niet alle relevante sectoren hieraan meedoen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat niet alle relevante sectoren zijn aangesloten bij het convenant. De achterblijvende dekkingsgraad van het convenant vind ik zorgelijk.
Herinnert u zich de reactie van uw voorganger op de aangenomen motie Kuik/Dik-Faber, waarin verzocht werd te onderzoeken hoe wetgeving op het gebied van maximumgeluidsnormen en het toezicht op de naleving hiervan er in Nederland uit zouden kunnen zien?2, 3
Ja.
Welke van de twee uitvoeringsvarianten uit het rapport Preventie Gehoorschade Aanpak problematische blootstelling versterkte muziek van Berenschot heeft uw voorkeur: voortzetting en versterking van het convenant zonder zorgplicht (1) of invoering van een (wettelijke) zorgplicht, mét behoud van het convenant en decentrale toezicht & handhaving (2)?4
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd om te adviseren over mogelijke verdere maatregelen die genomen kunnen worden in het kader van de preventie van gehoorschade. In het licht van dit advies zal ik mij beraden op de uitvoeringsvarianten zoals voorgesteld in het rapport van Berenschot.
Bent u – vanwege het acute en ernstige probleem – bereid het advies van de Gezondheidsraad niet af te wachten, maar per direct wetgeving voor te bereiden om een wettelijke zorgplicht (uitvoeringsvariant 2) door te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben ervan overtuigd dat we het advies van de Gezondheidsraad dienen af te wachten. Zij zullen mij op basis van de laatste stand van de wetenschap adviseren over hoe de verschillende beleidsinterventies in onderling verband kunnen worden bezien, waaronder een eventuele zorgplicht.
Klopt het dat het huidige (derde) convenant in december 2022 afloopt en dat ongeacht welke uitvoeringsvariant gekozen wordt, er een nieuw (vierde) convenant afgesloten moet worden? Zo ja, wat is hiervan de stand van zaken?
Het klopt dat het derde convenant op 6 december zou aflopen. Er is met de convenantpartners afgesproken om de looptijd van het huidige convenant met een jaar te verlengen. Reden hiervoor is dat de convenantagenda vertraging heeft opgelopen doordat bijna alle muziekactiviteiten ten gevolge van de Coronamaatregelen hebben stilgelegen. Komend jaar zal worden gebruikt om de achterstand in te halen. Ik beraad mij momenteel op de verschillende mogelijkheden voor het vervolg op het huidige convenant.
Deelt u de mening dat – ongeacht welke uitvoeringsvariant gekozen wordt – meer sectoren waar versterkte muziek wordt aangeboden aan zouden moeten sluiten bij het volgende convenant? Zo ja, welke acties onderneemt u om bijvoorbeeld de horeca aan te laten sluiten?
Ja. Het convenant is echter een samenwerking op vrijwillige basis en ik kan partijen niet verplichten om toe te treden. Ik heb de afgelopen periode meerdere gesprekken gevoerd met verschillende partijen, waaronder Koninklijke Horeca Nederland. Zij hebben vooralsnog besloten om niet aan te sluiten bij het convenant. Uiteraard zijn zij meer dan welkom om alsnog deel te nemen.
Deelt u de mening dat zowel de voorlichting als de handhaving in het kader van het convenant verbeterd moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken worden hierover in het vernieuwde convenant gemaakt?
Binnen het convenant wordt er veel ingezet op voorlichting en bewustwording met de I Love My Ears-campagne en ik zal hier verder in blijven investeren. Wat betreft handhaving houden de convenantpartners binnen het huidige convenant zelf hun voortgang in de gaten met behulp van onder andere geluidsmetingen en houden zij elkaar ook verantwoordelijk voor de nakoming van het convenant. Er is altijd ruimte voor verbetering. Komend jaar zal hierover gesproken worden met de convenantpartners, mede in het licht van de verschenen WHO-richtlijn.
Klopt het dat volgens Europese wetgeving sinds 2013 de volumebegrenzer van draadloze earpods of headphones standaard aan moet staan, maar dit in de praktijk niet het geval is? Welke acties kunt u ondernemen om er voor te zorgen dat volumebegrenzers wel standaard aan staan?5
Het klopt dat in een Europese norm is vastgelegd dat op persoonlijke muziekspelers de volumebegrenzer van earpods en koptelefoons standaard aan moet staan. De NVWA heeft recent geen meldingen ontvangen over onveilige earpods en ook geen signalen dat deze niet aan de wet voldoen. Naar aanleiding van de laatste berichtgeving in de media hierover heeft de NVWA echter besloten om alsnog nader te onderzoeken wat de risico’s van earpods en koptelefoons zijn en zij zal bezien of dit aanleiding geeft tot verdere actie.
De verplichte asielopvang in Tubbergen |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe bent u tot de keuze voor de plaats Albergen en de betreffende hoeveelheid opvangplekken gekomen? Welk afwegingskader heeft u daarbij gehanteerd?
Het Rijk is bezig met een landelijke inventarisatie om extra opvangplekken te realiseren. Daarbij kijken we zowel naar Rijksvastgoed als naar mogelijk aan te kopen panden door het COA. Het COA is niet actief op zoek gegaan naar een locatie in Albergen, het hotel is door de verkoper aan het COA aangeboden.
De omvang (capaciteit) van een opvanglocatie ligt niet vast, deze wordt immers medebepaald door de situatie ter plekke. In overleg met het COA en de gemeente Tubbergen is afgesproken de locatie te gebruiken voor het huisvesten van 150 vluchtelingen.
Hotels zijn de meest efficiënte gebouwen om aan te kopen in deze tijd van capaciteitstekort, omdat ze ontworpen zijn voor huisvesting van een groot aantal mensen en daardoor snel operationeel inzetbaar zijn. Andersoortige gebouwen, zoals bijvoorbeeld kantoren, hebben als opvanglocatie meestal een langere doorlooptijd vanwege verbouwingen die in deze tijd van schaarste meestal veel tijd in beslag nemen.
Kunt u uiteenzetten welke rol de verschillende overheden zouden kunnen spelen om de asielopvang en het draagvlak hiervoor goed op elkaar af te stemmen? Welke knelpunten moeten worden opgelost, zodat dit ook gebeurt?
Om de crisis op korte termijn het hoofd te kunnen bieden en om op lange termijn uit de crisis te blijven is het noodzakelijk om goed samen te werken met verschillende overheden en uitvoeringsorganisaties. Het is een gedeelde aanpak. De afspraken die hierover zijn gemaakt worden uiteengezet in mijn brief van 26 augustus jl. (Kamerstuk 2022Z15825).
Kunt u aangeven hoe vaak er vanaf april 2022 contact met de gemeente Tubbergen is geweest over de opvang van asielzoekers?
Sinds april is op zowel bestuurlijk als ambtelijk niveau op verschillende momenten contact geweest met de gemeente Tubbergen over de mogelijke opvang van asielzoekers in Hotel ’t Elshuys in Albergen. Nadat op 2 april het hotel aan het COA te huur/te koop werd aangeboden door de makelaar is het COA in gesprek gegaan met de gemeente over twee objecten die mogelijk als opvanglocatie zouden kunnen fungeren, waaronder het desbetreffende hotel. Na verschillende korte contactmomenten in de tussentijd volgde begin juni op bestuurlijk niveau bericht van het COA richting de gemeente over het voornemen van het COA om het hotel te kopen. Daarbij heeft het COA het aanbod gedaan om in het hotel ook ruimte te maken voor de opvang van de aan de gemeente gekoppelde statushouders. Bij de gemeente was bestuurlijk echter alleen draagvlak voor kleinschalige huisvesting van statushouders en niet voor de opvang van asielzoekers. Er is gewezen op het voornemen van het kabinet om indien nodig het juridisch instrumentarium in te zetten en dat de mogelijke toepassing van het instrumentarium voor deze locatie nader onderzocht zou worden.
Hoe kan het dat het gemeentebestuur van Tubbergen is overvallen door uw beslissing? Behoort het niet tot het principe van behoorlijk bestuur dat het Rijk gemeenten hierover voorafgaand informeert?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven is er op verschillende momenten contact geweest met de gemeente Tubbergen. Daarbij is ook gewezen op het voornemen van het kabinet om indien nodig het juridisch instrumentarium in te zetten en dat de mogelijke toepassing van het instrumentarium specifiek voor deze locatie nader onderzocht zou worden. Na de collegevergadering van 21 juni heeft het college van Tubbergen richting het COA aangegeven niet te zullen meewerken.
Ik begrijp dat het College, de Raad en de inwoners van de gemeente Tubbergen overvallen waren door de daadwerkelijke aankoop van het hotel, maar helaas was en is er niet de luxe om langer af te wachten. Ik wil wel benadrukken dat ik het in algemene zin van groot belang vind om zo goed mogelijk samen te werken en om de gemeenteraad en omwonenden te betrekken bij de verdere realisatie van de asielopvang.
Klopt het dat de gemeente Tubbergen heeft aangegeven dat er niet op de locatie ’t Elshuys, maar wel op andere locaties binnen Tubbergen mogelijkheden zijn om asielzoekers op te vangen en zo de druk op Ter Apel te ontlasten? Zo ja, waarom is niet ingegaan op deze alternatieve locatievoorstellen?
Met de gemeente Tubbergen zijn twee locaties besproken op voordracht van het COA. Eén van de locaties, Vasse, bleek niet geschikt vanwege de ligging in een kwetsbaar natuurgebied. De andere locatie betrof Hotel ’t Elshuys in Albergen. De gemeente heeft aangegeven daar uitsluitend statushouders te willen huisvesten en geen asielzoekers. De gemeente Tubbergen heeft geen andere locaties aangeboden of besproken waar asielzoekers opgevangen zouden kunnen worden. Dit was voordat sprake was van inzet van het zogenaamde RO-instrumentarium. De gemeente Tubbergen heeft daarna niet uit eigen initiatief een concreet aanbod gedaan voor de vestiging van een opvanglocatie, maar is uiteindelijk onder voorwaarden akkoord gegaan met huisvesting van statushouders (circa 50) en asielzoekers (circa 100) in hotel ’t Elshuys.
Klopt het dat de gemeente Tubbergen heeft aangegeven op de locatie ‘t Elshuys 30 statushouders te willen opvangen?
In de besprekingen met de gemeente die tussen april en juni hebben plaatsgevonden heeft de gemeente aangegeven 50 statushouders te willen huisvesten in Hotel ’t Elshuys.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in de afgelopen periode geen of nauwelijks gebruik heeft gemaakt van deze opvangmogelijkheid in ’t Elshuys? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Dit klopt niet. Hotel ’t Elshuys was tot 29 augustus jl. in particulier bezit en geen eigendom van het COA. Gemeente Tubbergen had op basis van de HAR-regeling voor die tijd een 10-tal statushouders in hotel ’t Elshuys ondergebracht en vier gezinskamers gehuurd. Dit waren statushouders die conform taakstelling waren toebedeeld aan de gemeente.
Hoe wilt u het vertrouwen van de gemeente Tubbergen en de lokale gemeenschap in Albergen herstellen?
Op 19 augustus jl. ben ik in gesprek gegaan met het college van burgemeester en wethouders en met vertegenwoordigers van de lokale gemeenschap om het besluit toe te lichten en de reacties aan te horen. Vervolgens hebben de burgemeester en wethouder met het COA en mij verder gepraat. Ook in de toekomst blijven we met elkaar in gesprek.
Deelt u de mening dat gemeenten en veiligheidsregio’s het recht zouden moeten hebben om reële tegenvoorstellen te doen en alternatieven aan te dragen? Welke randvoorwaarden zijn hiervoor nodig?
Ik deel de mening dat de gemeente de mogelijkheid moet hebben om alternatieven aan te dragen. Om die reden wordt het gesprek ook altijd gevoerd. In dit verband is tussen april en juni geprobeerd om samen met de gemeente opvang te realiseren. Het verlenen van een vergunning door de overheid door middel van het zogenaamde RO-instrumentarium is een maatregel die in vele opzichten verre van ideaal is. Deze maatregel ga ik dan ook het liefste uit de weg. Gelijktijdig maakt de huidige situatie het noodzakelijk om extra asielopvanglocaties te realiseren.
Klopt het dat de gemeente Tubbergen voldoet aan de taakstelling voor huisvesting van statushouders en van Oekraïense vluchtelingen? Zo ja, waarom wordt Tubbergen dan toch als «weigergemeente» beschouwd? Zo nee, in welke mate wijkt de gemeente af van de taakstelling en hoe lang doet dit zich al voor?
Tubbergen heeft in het tweede half jaar van 2021 en het eerste half jaar van 2022 voldaan aan het aantal te huisvesten statushouders. Tegelijkertijd heeft de gemeente nog een openstaande achterstand van 14 statushouders. De 14 gemeenten die de veiligheidsregio Twente vormen hebben een gezamenlijke achterstand van 158 statushouders ten opzichte van de taakstelling. De eerste bewoners van de opvanglocatie Albergen zullen naar verwachting medio oktober kunnen worden gehuisvest. De gemeente vangt tevens Oekraïense ontheemden op.
De term weigergemeenten doet geen recht aan alle inspanningen die door het hele land worden gedaan om vluchtelingen en Oekraïense ontheemden op te vangen. Deze term is ook niet van toepassing op Tubbergen. Wel is het zo dat er een tekort is aan opvangplekken, waardoor Ter Apel overbelast is. Aan iedere gemeente wordt gevraagd om een evenredige bijdrage te leveren aan de asielopvang.
Klopt het dat er in Ter Apel geen problemen zouden zijn met de asielopvang, als alle gemeenten zouden voldoen aan de taakstelling voor huisvesting van aan hen toegekende statushouders? Zo, ja welke stappen worden gezet dat hieraan gaat worden voldaan, zodat er een structurele oplossing komt?
De opvangcrisis kent verschillende oorzaken. Een belangrijk onderdeel daarvan is inderdaad het huisvesten van statushouders. In mijn brief van 26 augustus jl. heb ik toegelicht welke maatregelen ik in dit verband neem.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden u ziet om de instroom van asielzoekers te beperken en de opvangcrisis het hoofd te bieden? Welke maatregelen, die passen binnen Europese rechterlijke uitspraken en internationale verdragen, kan het kabinet nemen?
Om de opvangcrisis zowel op korte als op lange termijn het hoofd te bieden worden er verschillende maatregelen getroffen. Deze licht ik toe in mijn brief van 26 augustus jl. (Kamerstuk 2022Z15825).
Bent u bekend met het bericht «Save the Children waarschuwt: «Repatriëring buitenlandse kinderen uit Syrische kampen kan nog wel 30 jaar duren»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze kinderen onschuldige slachtoffers zijn van de zeer kwalijke en in de meeste gevallen strafwaardige keuzes die hun ouder(s) hebben gemaakt?
Ja, het kabinet is van mening dat deze kinderen slachtoffer zijn van de door hun ouders gemaakte keuze om naar strijdgebied af te reizen.
De NCTV stelt in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland van april 2022 dat «Voortdurend verblijf (van de kinderen) in de opvangkampen kan bijdragen aan mogelijk trauma en risico op indoctrinatie, dit maakt de evt. dreiging (...) voor de nationale veiligheid in Nederland groter»2, welke mogelijkheden ziet u om terugkeer van de kinderen te bespoedigen met het oog op zowel de nationale veiligheid als het welzijn van de betreffende kinderen?
De door het vorige kabinet ingeslagen weg met betrekking tot uitreizigers, wordt voortgezet3. Zoals toegelicht in mijn brief aan uw Kamer van 13 april 2022 met als onderwerp «Tweede rapportage uitreizigers» is het naar Nederland overbrengen van uitreizigers geen vanzelfsprekendheid. Het kabinet maakt hierin een brede afweging waar verschillende belangen bij worden betrokken en waarin behalve het belang van het voorkomen van straffeloosheid ook de veiligheid in het gebied en de gevolgen voor de internationale betrekkingen worden meegewogen. Daarbij is er altijd oog voor het belang van de nationale veiligheid en de overige feiten en omstandigheden van het specifieke geval4. Dit beleid geldt ook voor kinderen van uitreizigers.
Heeft u zicht op terugkeer van deze kinderen naar Nederland ter voorkoming van de beëindiging van de strafzaak tegen hun ouders, zoals al bij 11 kinderen is gebeurd?
Als zich een situatie voordoet waarin het kabinet tot het oordeel komt dat een inspanning geleverd moet worden om verdachten ter berechting naar Nederland over te brengen, omdat straffeloosheid dreigt, wordt uw Kamer hierover conform de motie Laan-Geselschap voorafgaand geïnformeerd5. Zoals beschreven in mijn brief van 25 januari 2022 zal het kabinet zich inspannen om kinderen van uitreizigers, die zonder ouderlijk gezag in de regio verblijven, naar Nederland over te brengen als hiertoe mogelijkheden voorhanden zijn6. Het kan gaan om weeskinderen of kinderen die slachtoffer zijn van internationale kindontvoering. Als (wees)kinderen verblijven in een (veilig) land waarmee Nederland diplomatieke betrekkingen heeft, zal terugkeer in de regel kunnen plaatsvinden conform de reguliere consulaire kaders7.
In hoeverre draagt Nederland nu bij aan voorzieningen voor deze kinderen met het oog op een menswaardig en veilig bestaan in deze vluchtelingenkampen?
Nederland steunt wereldwijd verschillende professionele humanitaire organisaties, waaronder verschillende VN-organisaties, het Rode Kruis-takken en nong-gouvernementele organisaties die onder andere hulp bieden in de vluchtelingenkampen in Noordoost Syrië, met ongeoormerkte bijdrage. Hierdoor kunnen de organisaties deze bijdrage flexibel inzetten waar de noden het hoogst zijn. Nederland draagt als lidstaat ook bij aan de humanitaire hulp van de Europese Unie, zoals aan het budget van de Europese noodhulporganisatie ECHO die wereldwijd projecten financiert.8 Onder deze humanitaire hulporganisaties bevinden zich ook enkele die actief zijn in de kampen in Noordoost Syrië, alhoewel de toegang tot de regio en de kampen complex is door de veiligheidssituatie.
De humanitaire principes (humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit) zijn leidend in het werk van humanitaire organisaties om hulp te bieden aan diegenen die het meest kwetsbaar zijn. Hierin maken zij in hulpverlening geen onderscheid tussen de nationaliteit van de mensen in nood. ECHO draagt in 2022 met 135 mln. EUR bij aan de humanitaire financiering voor heel Syrië. Vanuit DGNEAR wordt vanuit het NDICI via Special Measures steun verleend in Syrië, via NGOs, bijvoorbeeld voor de verbetering van toegang tot gezondheidszorg en huisvesting (ca. EUR 30–40 mln. per jaar), waaronder in de regio Noordoost Syrië.
Ziet u ook het belang van goed onderwijs aan de kinderen die zich nog in de kampen bevinden, voor het welzijn van de kinderen en ook om indoctrinatie tegen te gaan en de normen en waarden van onze samenleving over te dragen? In hoeverre krijgen deze kinderen nu onderwijs? Welke mogelijkheden ziet u om dit te organiseren, al dan niet digitaal?
Basisvoorzieningen in de vluchtelingenkampen zijn beperkt, en worden voornamelijk aangeboden door een aantal daar aanwezige humanitaire hulporganisaties. Deze organisaties bieden als onderdeel van humanitaire hulp waar mogelijk ook (informele) onderwijsactiviteiten aan, en zetten kindvriendelijke faciliteiten op. Deze diensten dragen indirect ook bij aan het tegengaan van indoctrinatie en radicalisering door het versterken van de (mentale) weerbaarheid van de doelgroep. Voor de mogelijkheden om onderwijs digitaal te organiseren verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de leden Van der Werf en Bikker aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Buitenlandse Zaken over de situatie van Nederlandse kinderen in Syrische kampen9. In deze antwoorden is ingegaan op een Fins initiatief waarbij Finse kinderen in de kampen op afstand les kregen. Dit initiatief is echter niet toepasbaar op de Nederlandse situatie omdat er door Finland al het besluit tot repatriëren was genomen en door COVID-19 tussentijds voorzien werd in onderwijs voordat de Finse kinderen werden gerepatrieerd.
In hoeverre hebben andere Europese landen kinderen van IS-gangers met een Europese nationaliteit gerepatrieerd? Kunt u hiervan een overzicht geven en tevens aangeven om welke aantallen het gaat?
Sommige Europese landen hebben vanwege interne politieke overwegingen kwetsbare minderjarigen gerepatrieerd. Zo hebben bijvoorbeeld Frankrijk (circa 35), Duitsland (circa 70), België (circa 15), Finland (circa 20), Zweden (circa 20), Denenmarken (circa 20), Noorwegen (circa 10) en het Verenigd Koningrijk (circa 10) (wees-)kinderen gerepatrieerd.
Wordt gekeken naar samenwerking met andere Europese landen om de terugkeer van met name kinderen te faciliteren?
Voor kinderen geldt dat als zij zich met (een van) hun ouder(s) melden bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, terugkeer naar Nederland onder begeleiding plaatsvindt en dat de jeugdbeschermingsketen vervolgens zorgdraagt voor noodzakelijke opvang en begeleiding. Voor kinderen die zonder ouderlijk gezag in de regio verblijven zal het kabinet zal zich inspannen om hen naar Nederland over te brengen als hiertoe mogelijkheden voorhanden zijn, inclusief mogelijkheden geboden door Europese partners. Zo maakte het kabinet in 2019 gebruik van een Franse missie om twee weeskinderen terug te brengen naar Nederland. Op dit moment, voor zover bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, verblijven er geen Nederlandse kinderen zonder ouderlijk gezag in de kampen in Noordoost-Syrie.
Op welke manier worden naar Nederland overgebrachte kinderen begeleid om hen op een veilige en verantwoorde wijze te laten opgroeien, ook gezien de indoctrinatie die zij mogelijk hebben ondergaan en met het oog op de nationale veiligheid?
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) draagt zorg voor de voorbereiding van veilige opvang en begeleiding van kinderen die terugkeren naar Nederland. Hiervoor heeft de RvdK in samenwerking met diverse ketenpartners een aanpak ontwikkeld. Op het moment dat de RvdK weet dat kinderen van uitreizigers naar Nederland komen, verzoekt de RvdK bij de kinderrechter om een kinderbeschermingsmaatregel. Na aankomst in Nederland krijgen de kinderen een gezinsvoogd en worden opgevangen bij een professionele jeugdzorginstelling, waar zij worden gescreend door een deskundige van het Landelijk Adviesteam Minderjarige terugkeerders, voor drie maanden worden geobserveerd en de tijd en zorg krijgen die nodig is. Na de observatieperiode krijgen de kinderen een passende plek binnen een woongroep of in het eigen netwerk.
Het bericht dat zorgverzekeraars investeren in fastfoodketens |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mirjam Bikker (CU), Anne Kuik (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant, waaruit blijkt dat zorgverzekeraars voor miljoenen investeren in fastfoodketens?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het verbijsterend en een verkeerd signaal is dat uitgerekend zorgverzekeraars premiegeld investeren in bedrijven die de gezondheid aantasten en de volksziekte obesitas aanjagen?
Als private partijen gaan zorgverzekeraars zelf over hun beleggingsbeleid.
Dat neemt niet weg dat verantwoord beleggen ook voor zorgverzekeraars van belang is. Daarnaast zitten we gezamenlijk aan tafel bij het preventieakkoord en streven we dezelfde doelen na. Naar aanleiding van het onderzoek heb ik daarom de vier in het artikel genoemde zorgverzekeraars om toelichting gevraagd.
Zij geven alle vier aan dat zij een beleid hebben gericht op maatschappelijk verantwoord beleggen. Het gaat dan om zaken als mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en anticorruptie, waarmee zij invulling geven aan internationale programma’s en standaarden. Als fastfoodketens aan deze standaarden voldoen, worden ze dus niet uitgesloten van beleggingen. Hierbij geven de verzekeraars overigens aan dat slechts een heel klein deel van hun beleggingen in fastfoodketens is. Voor de vier genoemde verzekeraars gaat het totaal om zo’n 8 miljoen euro, waarbij VGZ en Achmea melden dat het om 0,04 procent van hun beleggingen gaat.
Het onderzoek van de Leeuwarder Courant en Dagblad van het Noorden is voor sommige verzekeraars aanleiding om hun beleggingsbeleid tegen het licht te houden. Dit heeft er bij Menzis al toe geleid dat ze hebben laten weten te stoppen met beleggingen in fastfoodketens. Andere verzekeraars kiezen ervoor om met fastfoodketens de dialoog aan te gaan over gezondheid. Bijvoorbeeld door te spreken over het ontwikkelen van gezonde producten, de toegankelijkheid en betaalbaarheid van gezond voedsel en het beleid met betrekking tot het bevorderen van gezondheid. Naast gezondheid kan gesproken worden over andere thema’s zoals dierenwelzijn, beloningsbeleid en klimaat.
Zijn er bij u voorbeelden of signalen bekend waarbij zorgverzekeraars via investeringen daadwerkelijk invloed hebben uitgeoefend op het beleid van fastfoodketens?
Ja. Menzis heeft aangegeven dat fastfoodketen McDonalds naar aanleiding van de dialoog met hen toezeggingen heeft gedaan over gezondere keuzes in kindermenu’s, voedingsinformatie op verpakkingen en verantwoorde marketing.
Deelt u de mening dat deze argumentatie van onder andere VGZ en Zilveren Kruis, dat zij door deze investeringen invloed uit kunnen oefenen op fastfoodbedrijven, onzinnig is en sowieso niet opweegt tegen het verkeerde signaal dat deze investeringen uitstralen?3
Deze mening deel ik niet. Zorgverzekeraars geven aan dat zij met behulp van de beleggingen de dialoog over gezondheid en andere maatschappelijke thema’s aangaan met fastfoodketens. Zij zijn vrij om hier zelf een keuze over te maken.
Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars zich inzetten om de doelen te bereiken uit het preventieakkoord dat ze mede ondertekend hebben. Dat kan op verschillende manieren.
Deelt u de mening dat op de uitsluitingslijsten van zorgverzekeraars naast tabak en alcohol ook fastfood een categorie zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook bij vraag twee aangegeven, ga ik niet over het beleggingsbeleid van zorgverzekeraars; zij zijn private partijen en gaan hier zelf over.
Bent u bereid in gesprek te gaan met zorgverzekeraars over de vraag hoe in alle facetten van hun «bedrijfsvoering» preventie leidend gemaakt kan worden?
Ik ben voortdurend met zorgverzekeraars – als ook met veel andere partijen, zowel in als buiten de zorg – in gesprek over allerlei facetten van preventie.
Het gaat dan bijvoorbeeld om het bevorderen van een gezonde leefstijl en het stimuleren dat leefstijlbehandelingen een nadrukkelijker plek binnen de curatieve zorg krijgen. Zorgverzekeraars denken hierin goed mee en zijn zelf ook op zoek naar mogelijkheden om binnen de kaders van de regelgeving meer te kunnen investeren in preventieve zorg. Hierover informeer ik uw Kamer binnenkort nader.
Ziet u meer sectoren die bewust gemaakt kunnen worden en positief gestimuleerd kunnen worden om te beleggen in preventie gerelateerde doelen?
Mijn beleid is erop gericht om de doelen uit het preventieakkoord te bereiken. Ik informeer uw Kamer rond de zomer over hoe ik die doelen wil bereiken in een brief over de preventieaanpak voor de thema’s overgewicht en voeding.
Het bericht 'Halsema: drugseconomie draait op volle toeren, jongeren sneller in zware criminaliteit' |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Halsema: drugseconomie draait op volle toeren, jongeren sneller in zware criminaliteit» en met de Regionale Veiligheidsrapportage Amsterdam-Amstelland (RVR) 2021?1
Ja.
Bent u net als het CDA geschrokken van de bevindingen uit de veiligheidsrapportage, die het beeld oproepen van een stad die ondermijnd wordt door de drugsmaffia?
Elk rapport over drugsproblematiek laat opnieuw zien hoe groot de problemen zijn waar mee we te maken hebben en hoe urgent het is ze aan te pakken. De aanpak van georganiseerde criminaliteit is daarom van groot belang voor dit kabinet en zal voor mij de komende periode topprioriteit zijn. In mijn Kamerbrief van 26 april jl. over de aanpak van georganiseerde criminaliteit op hoofdlijnen heb ik het belang van een consistente en samenhangende repressieve en preventieve aanpak benadrukt.2 Ook lokaal kennen de verschillende steden hun eigen aanpak en daarbinnen hun eigen prioriteiten.
In hoeverre hebben de conclusies van de rapporteurs u verrast? Hoezeer is de situatie in Amsterdam exemplarisch voor die in andere Nederlandse gemeenten? Welke factoren maken de Amsterdamse situatie anders of uniek?
Zie ook mijn reactie op vraag 2. Georganiseerde drugscriminaliteit en de ondermijnende effecten daarvan doen zich op meer plekken voor dan alleen in Amsterdam. Uit onderzoek en ondermijningsbeelden blijkt wel dat de gemeente Amsterdam een andere en een meer omvangrijke problematiek kent dan andere gebieden in Nederland. Deze problematiek kwam onder andere al naar voren in het onderzoeksrapport «de achterkant van Amsterdam» van Pieter Tops en Jan Tromp.
Factoren die de Amsterdamse situatie anders maken zijn dat Amsterdam fungeert als belangrijk knooppunt in de drugsindustrie en dat verschillende internationale criminele groeperingen opereren vanuit onze hoofdstad. Amsterdam is daarmee niet alleen het financieel centrum van ons land, maar ook het operationeel machtscentrum en financiële hart van de cocaïnemarkt. Dit maakt dat Amsterdam meer dan andere steden wordt geconfronteerd met specifieke ondermijnende effecten van de drugscriminaliteit, zoals extreem geweld, bedreiging, intimidatie en ondermijning van het democratisch gezag.
Amsterdam onderscheidt zich daarnaast vanwege haar sterke internationale karakter en haar toeristische aantrekkingskracht. Daarmee heeft de stad een aantrekkelijke positie ten opzichte van andere Nederlandse gemeenten als het gaat om investeringen van internationale bedrijven in vastgoed. Deze investeringen brengen helaas ook witwasrisico’s met zich mee. Daarnaast raken branches zoals de horeca en het toerisme ontwricht door het witwassen van drugsgelden.
Kunt u, in het licht van de veiligheidsrapportage waaruit blijkt dat criminelen veelvuldig drugs uit zeecontainers halen in de havens van Amsterdam, Rotterdam en Antwerpen, aangeven of het opnemen van de (verruiming van) de strafbaarstelling van uithalers (138aa Sr) in de wet per 1 januari impact heeft op de hoeveelheid drugs die de havens van Nederland binnengebracht wordt? Zijn er cijfers en/of signalen beschikbaar waaruit blijkt dat er sindsdien hogere straffen worden opgelegd dan de € 95 geldboete die tot 1 januari kon worden opgelegd aan uithalers? Worden er inmiddels gevangenisstraffen opgelegd conform 138aa Sr?
Sinds de inwerkingtreding van de zogenaamde Uithalerswet zijn door de Rechtbank van Rotterdam meerdere verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 3 tot 6 maanden. Dat is aanzienlijk hoger dan de boete van 95 euro. Dit lijkt tot nu toe geresulteerd te hebben in een daling van de hoeveelheid aangetroffen uithalers in de haven van Rotterdam. Het positieve effect van de nieuwe maatregel is daarmee duidelijk aanwezig in de haven van Rotterdam. Het is echter lastig aan te tonen in hoeverre een specifieke maatregel effect heeft op de totale omvang van drugstransport in dergelijke grote havens. Cijfers omtrent drugstransport zijn bovendien gebaseerd op aangetroffen en onderschepte hoeveelheden drugs en niet op de hoeveelheid die daadwerkelijk getransporteerd wordt. De impact van deze maatregel op de totale drugstransporten in havens is daarom niet aan te tonen, maar in de praktijk blijkt een positieve impact op de uithalersproblematiek.
Ziet u net als de burgemeester van Amsterdam dat in bepaalde wijken van grote steden «parallelle samenlevingen» (zijn) ontstaan, waarin ondermijnende criminaliteit wordt getolereerd of zelfs gestimuleerd? Welke informatie hebt u hierover? Wat zijn bijvoorbeeld de kenmerken van dergelijke wijken en zijn deze allemaal bij de overheid in beeld? Welke maatregelen lopen er om deze parallelle samenlevingen terug te dringen, bijvoorbeeld op het gebied van preventie om te voorkomen dat jongeren op vroege leeftijd in de criminaliteit terechtkomen?
Ook ik maak me zorgen over de ontwikkelingen in sommige gebieden in Nederland. Die zorgen ontstaan niet alleen door wat ik van deskundigen en ook de politie en bestuurders hoor, maar ook door rapportages en monitors die al jarenlang uitgevoerd worden. Ik noem er een paar: de monitor Jeugdcriminaliteit van het WODC, de Leefbaarometer van BZK, het Dashboard Zicht op ondermijning, politiedata etc. Doordat deze rapportages en monitors al jarenlang teruggaan hebben mijn collega’s van OCW, SZW, BZK en ik een goed beeld van de meest kwetsbare gebieden in Nederland. Kenmerken van kwetsbare wijken zijn: een relatief laag veiligheidsgevoel van bewoners, een relatief hoog aantal delicten en relatief veel bewoners met multiproblematiek, zoals schulden, werkloosheid en/of het hebben van een (licht) verstandelijke beperking. Deze wijken vormen een voedingsbodem voor georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Hoewel de jeugdcriminaliteit al jaren gestaag daalt, zien we tegelijkertijd dat het voor sommige jongeren steeds lastiger wordt de verleidingen van drugscriminaliteit te weerstaan. Het beeld ontstaat dat jongeren steeds vroeger en sneller geweld gebruiken, naar wapens grijpen en zich keren tegen de samenleving. En dat is zeer zorgelijk. Er is geen tijd te verliezen. Als we niks doen komen meer jongeren in de drugshandel terecht en wordt de macht van de drugsorganisaties in kwetsbare wijken steeds groter.
Om te voorkomen dat jongeren en jongvolwassenen het criminele pad op gaan of daarin verder afglijden, investeer ik, zoals onlangs aangekondigd, 82 miljoen in preventie en start ik met een wijkgerichte aanpak in de 15 gemeenten waar de problematiek het grootst is. Ik sluit daarbij aan bij de geprioriteerde gebieden van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. Later dit jaar volgen er meer wijken. Er worden extra inspanningen gepleegd op scholen, bijvoorbeeld met het programma Kapot Sterk waar kinderen uit groep 8 wordt geleerd sterker te staan tegen de verleiding en aanzuigende werking van criminaliteit. Lokaal wordt de samenwerking gezocht met ondernemers voor bijvoorbeeld stages en leer-werkplekken, zodat jongeren een aantrekkelijk toekomstperspectief geboden wordt. Er wordt geïnvesteerd in jongerenwerk waar risicojongeren samen met school, ouders en straatcoaches permanent in de gaten worden gehouden en gestimuleerd worden (verder) te leren of te gaan werken. Die steun en stimulans zijn niet vrijblijvend. Jongeren die over de schreef gaan, worden dichtbij huis aangepakt, door bijvoorbeeld de inzet van gebiedsgerichte officieren van justitie die de lokale omstandigheden en risicogroepen goed kennen. Waar mogelijk zet ik in op wijkrechtspraak, waardoor meer rekening kan worden aan de lokale mogelijkheden en behoeften voor straf en genoegdoening.
Beschikken overheden volgens u over voldoende instrumenten om gerichte wapencontroles te kunnen uitvoeren, waarvan de Amsterdamse driehoek van burgemeester, Openbaar Ministerie en politie aangeeft dat ermee moet worden doorgegaan? Vindt u dat preventief fouilleren breder en makkelijker mogelijk gemaakt zou moeten worden, daar uit de veiligheidsrapportage naar voren komt dat wapenbezit onder jongeren veel voorkomt en er veelvuldig (dodelijke) steekincidenten plaatsvinden?
Om wapenbezit en -gebruik onder jongeren tegen te gaan is het actieplan Wapens en Jongeren opgesteld.3 In dit gezamenlijke actieplan tegen wapenbezit onder jongeren – waaraan de gemeente Amsterdam deelneemt – wordt onder meer het inzetten van preventief fouilleren gestimuleerd. Ik vind preventief fouilleren een belangrijk instrument om het aantal wapens op straat te verminderen en bij te dragen aan het versterken van het veiligheidsgevoel in het publieke domein. Momenteel wordt het instrument preventief fouilleren geëvalueerd. Hierin wordt ook onderzocht of het nuttig zou kunnen zijn het instrument te wijzigen naar eventuele andere eisen van de tijd. Verschillende zaken, zoals de ervaringen met de aanwijzingsprocedure, de operationele toepassing in de praktijk, de eventuele verruiming van preventief fouilleren naar andere voorwerpen (bijvoorbeeld (zwaar) vuurwerk) en de mogelijkheden voor groeps- en persoonsgerichte toepassing van het middel, worden in het kader in de evaluatie meegenomen. Overigens kan de burgemeester op basis van artikel 174b van de Gemeentewet in onvoorziene en spoedeisende situaties een gebied voor maximaal twaalf uur aanwijzen als een veiligheidsrisicogebied. Voor deze spoedeisende variant van preventief fouilleren is het niet nodig dat de gemeenteraad vooraf de bevoegdheid heeft verleend aan de burgemeester.
Het bericht 'Gevaar loert voor Oekraïense vluchtelingen: ’Prostitutie, gedwongen adoptie en uitbuiting’' |
|
Mirjam Bikker (CU), Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gevaar loert voor Oekraïense vluchtelingen: «Prostitutie, gedwongen adoptie en uitbuiting»»?1
Ja.
Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat Oekraïense vluchtelingen slachtoffer worden van uitbuiting en mensenhandel?
Gezamenlijk met de partners zet het kabinet in op zoveel mogelijk bewustwording voor gemeenten, particulieren en vluchtelingen zelf.
Flyers en handreikingen met informatie over het risico van mensenhandel worden gedeeld met daarin ook informatie waar men terecht kan als er signalen zijn. Daarnaast wordt ingezet op samenwerking en informatie uitwisseling op internationaal en nationaal niveau. Dit gebeurt door regelmatig overleg met alle betrokken ketenpartners en organisaties binnen het maatschappelijk middenveld. Op internationaal niveau wordt informatie en signalen gedeeld binnen het Europol EMPACT-project mensenhandel.
Ziet u ook het grote belang van coördinatie, registratie en screening van de opvang van Oekraïense vluchtelingen om toezicht te houden op goede opvang? Deelt u de mening dat een speciale opvangambassadeur hierbij een rol kan spelen, iemand die overzicht heeft en houdt en kan (laten) ingrijpen als dat nodig is?
Ik onderschrijf het belang van een zo goed mogelijke identificatie, registratie en opvang van alle personen die uit Oekraïne vluchten op dit moment, en met name van kinderen vanwege hun kwetsbaarheid. Ook deel ik uw standpunt dat het toezicht op dit proces goed dient te worden ingericht. In de brieven van 17 maart en 26 april jl2. heb ik u geïnformeerd dat voor de opvang van Oekraïense ontheemden een nieuwe opvangorganisatie is ingericht binnen het programma DG Oekraïne.
Via deze organisatie wordt, bij de verantwoordelijken voor dit proces, aandacht gevraagd voor deze kwetsbare groep.
Wat is uw inschatting van de manier waarop dit nu is geregeld? Hoe kan dit worden verbeterd?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u ook het gevaar dat op de loer ligt als er onduidelijke regie en screening is in het geval dat particulieren zelf Oekraïners ophalen?
Deze particuliere initiatieven tonen de solidariteit van mensen in Nederland met Oekraïners en dat valt te prijzen. Het kabinet is blij met deze solidariteit. Tegelijk brengen deze initiatieven risico’s met zich mee omdat mensen uit zicht kunnen raken en dat maakt dat het risico groter wordt dat er misbruik gemaakt kan worden van hun situatie. Het kabinet zet zich met de verschillende ketenpartners, zoals maatschappelijke organisaties (zoals het Rode Kruis en het Leger des Heils) en kerken in om ontheemden uit Oekraïne bewust te maken van de risico’s op uitbuiting als ze bij particulieren gaan verblijven.
Dat wordt gedaan via informatievoorziening op verschillende momenten.
CoMensha heeft met die partners een flyer opgesteld om ontheemden informatie te verstrekken rondom de gevaren van mensenhandel. Dit soort informatie wordt bijvoorbeeld gedeeld als ontheemden met de trein aankomen. Ook in de handreiking voor de gemeenten en de handreiking voor de particulieren wordt melding gemaakt van de risico’s op mensenhandel en waar men terecht kan met meldingen dan wel vragen. Voorts heeft het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (hierna RIEC) een flyer opgesteld voor burgers waar informatie in staat. De flyers van CoMensha en het RIEC zijn gedeeld via rijksoverheid.nl om nog meer personen uit Oekraïne te informeren over mogelijke risico’s van uitbuiting als zij bij particulieren verblijven.
Op welke manier(en) wilt u de goede initiatieven stimuleren en tegelijkertijd de veiligheid van gevluchte Oekraïners waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
Herkent u de signalen dat op sociale media wordt gevraagd naar Oekraïense vrouwen voor de seksindustrie, maar ook naar huwelijkskandidaten?
Het kabinet is in voortdurend overleg met overheidspartijen en NGO’s die actief zijn in het domein mensenhandel. Het Expertisecentrum Mensensmokkel en Mensenhandel (EMM) stelt een terugkerend nationaal (met aandacht voor de Europese situatie) Strategisch Intelligence Beeld op als het gaat om mensenhandel en mensensmokkel omtrent ontheemden vanuit Oekraïne. Het EMM is een samenwerking tussen de Politie, de Koninklijke Marechaussee, de Nederlandse Arbeidsinspectie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst en het Openbaar Ministerie.
Zoals vermeld in het beeld van het EMM (d.d. 26 april 2022) zijn er op dit moment enkele tientallen incidenten geregistreerd waarbij sprake is van verdachte gedragingen. Deze registraties hebben onder meer betrekking op aangetroffen Oekraïense sekswerkers en personen die Oekraïense ontheemden benaderen op stations, in opvangcentra of op sociale media.
Dit heeft vooralsnog tot één opsporingsonderzoek naar seksuele uitbuiting geleid. Daarnaast is er een aantal van die concrete meldingen bij CoMensha binnengekomen van ontheemden uit Oekraïne die mogelijk slachtoffer zijn geworden van mensenhandel. CoMensha biedt de nodige ondersteuning aan deze personen.
De organisaties betrokken bij de opvang zijn eveneens alert op signalen van mensenhandel- en smokkel. Zo wordt in de Handreiking Gemeentelijke Opvang Oekraïners en de Handreiking Particuliere Opvang Oekraïners hier aandacht aan besteed en zet het kabinet tevens in op bewustwording van ontheemden zelf middels informatiebrochures. Zie hiervoor het antwoord op vraag 5 en 6.
Welke signalen zijn er tot nu toe gemeld en/of bekend? Welke acties kunnen hierop worden ingezet? Hoe werkt u samen met CoMensha, het Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel, en andere partners?
Zie antwoord vraag 7.
Mensenhandel is een haaldelict, maar in hoeverre wordt ook actief gezocht naar uitbuiting van Oekraïense vluchtelingen? Wordt hierbij ook specifiek naar branches gekeken?
Alle instanties zijn alert op signalen van mogelijke situaties van arbeidsuitbuiting, ook ten aanzien van Oekraïense ontheemden. Het kabinet acht het van groot belang dat deze groep vreemdelingen – zoals iedereen in Nederland – tegen goede arbeidsvoorwaarden en onder goede arbeidsomstandigheden kunnen werken. Deze vrijstelling beperkt zich in eerste instantie tot het verrichten van arbeid in loondienst. Hierdoor zijn de vreemdelingen naar verwachting beter beschermd tegen uitbuiting en misstanden zoals onderbetaling. Het kabinet acht het van belang dat er goed zicht is op de mensen die in Nederland arbeid verrichten. Daarom geldt voor werkgevers een meldplicht als zij Oekraïners in dienst (willen) nemen.
Ook houdt de Nederlandse Arbeidsinspectie regulier toezicht op de naleving van de arbeidswetten. Zij betrekt alle beschikbare informatie en geeft waar mogelijk opvolging aan meldingen van misstanden.
In dat kader heeft er op 21 april een actiedag plaatsgevonden van de een aantal eenheden van politie, de NLA en de KMar, die zich richtte op het voorkomen en opsporen van mensenhandel en mensensmokkel, onder andere in relatie tot ontheemden uit Oekraïne. De overige politie-eenheden stonden paraat om eventuele signalen op te volgen. Ter voorbereiding op de actiedag heeft het EMM een overzicht van hotspots opgesteld die mogelijk interessant zouden zijn om inzet op te plegen. Er zijn fysieke en online controles geweest en er zijn – op een enkele melding na – geen signalen van mensenhandel of -smokkel aangetroffen.
Kunt u aangeven op welke termijn de Europese Commissie met een plan komt om mensenhandel en uitbuiting van vluchtelingen te voorkomen?
De Commissie heeft op 11 mei jl. een Europees plan van aanpak mensenhandel van Oekraïense ontheemden gepresenteerd. Hierin zijn verschillende suggesties opgenomen die uitgevoerd zullen worden door de EU-instanties en agentschappen dan wel door de lidstaten zelf.
Het bericht dat nicotinezakjes op middelbare scholen en zelfs op basisscholen verhandeld worden |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat nicotinezakjes, ook wel «snus» genoemd, op Hoornse middelbare scholen en soms zelfs op basisscholen verhandeld worden als warme broodjes?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een zeer ongewenste ontwikkeling is en dat hier door de overheid voortvarend tegen opgetreden moet worden?
Ik vind het zeer ongewenst dat jongeren nicotinezakjes gebruiken en verhandelen. Deze producten passen niet in het streven naar een rookvrije generatie. Sinds eind vorig jaar treedt de NVWA op tegen het in de handel brengen van nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine per zakje. Dit optreden vindt plaats op basis van het feit dat deze producten gezien kunnen worden als een onveilig levensmiddel op basis van de Algemene Levensmiddelenverordening2.
Zijn er bij u signalen bekend dat dit probleem zich ook op andere plekken voordoet? Zo ja, welke signalen heeft u?
Afgelopen jaar is in de media een aantal keren aandacht besteed aan nicotinezakjes. In deze berichtgeving kwam naar voren dat het hier gaat om een groeiende handel. Volgens nieuwsberichten van afgelopen maand lijkt het probleem op verschillende plekken de kop op te steken.
Herinnert u zich de motie Kuik c.s. waarin verzocht werd nicotinezakjes zonder tabak onder de Tabaks- en rookwarenwet te brengen en waarin verzocht werd te bezien of, totdat nicotinezakjes onder de Tabaks- en rookwarenwet vallen, de handhavingsmogelijkheden van de Warenwet te gebruiken zijn?2
Ja, dit is mij bekend. Op dit moment treedt de NVWA op tegen het in de handel brengen van nicotinezakjes met een gehalte hoger dan 0,035 mg nicotine per zakje. Dit betekent in de praktijk dat alle nicotinezakjes die nu op de markt zijn daarmee verboden zijn.
Herinnert u zich de reactie op deze motie van uw ambtsvoorganger in de brief van 9 november 2021, waarin vervolgstappen overgelaten werden aan het volgende kabinet?3
Ja, mijn voorganger heeft aangegeven dat hij bezorgd was over de toenemende populariteit van deze producten en dat hij voornemens was om nicotineproducten zonder tabak op te nemen in de Tabaks- en rookwarenwet en om nicotinezakjes in het bijzonder te verbieden. Nogmaals ik deel deze zorg en ik zal u voor de zomer informeren over hoe ik het gebruik van deze middelen een halt toe wil roepen.
Bent u net als uw ambtsvoorganger voornemens om nicotinezakjes zonder tabak op te nemen in de Tabaks- en rookwarenwet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan de stand van zaken?
Zie het antwoord op de vorige vraag.
Welke maatregelen neemt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) momenteel om nicotinezakjes met onveilige hoeveelheden nicotine van de markt te weren?
De NVWA heeft in november 2021 eerst de relevante brancheorganisaties geïnformeerd en aangegeven dat verkoop en verhandeling van onveilige nicotinezakjes gestaakt moet worden. Hierna is zij begonnen met het risicogericht controleren bij de grote Nederlandse groothandels en importeurs van deze producten. Bij de importeurs waar de NVWA een inspectie heeft gedaan, zijn de nicotinezakjes uit de handel gehaald. Op dit moment is de NVWA bezig met risicogericht toezicht bij internetbedrijven.
Bent u voornemens in een beleidsregel onder de Warenwet vast te leggen hoeveel nicotine is toegestaan in nicotinezakjes, zodat daarmee de handhaafbaarheid voor de NVWA vergroot wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de stand van zaken hiervan?
Ja, op dit moment wordt gewerkt aan deze beleidsregel. Deze zal per 1 mei 2022 in werking treden.
Welke overige acties kan de overheid ondernemen om de opkomst van het gebruik van nicotinezakjes zonder tabak te ontmoedigen?
Het is belangrijk dat ouders en scholen op de hoogte zijn van het bestaan, en het gebruik door sommige jeugdigen, van dit soort producten.
Welke mogelijkheden ziet u om nieuwe verslavende producten op tijd te signaleren en bestaande regelgeving breed toe te passen op ook deze nieuwe producten?
Zoals gezegd, zal ik u hier voor de zomer verder over informeren.
De berichten ‘Miljoenen Oekrainers op de vlucht’ en ‘Noodopvang zonder plan’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u de laatste stand van zaken schetsen over de vluchtelingenstroom uit de Oekraïne naar Nederland?1 2
Voor een overzicht van de laatste stand van zaken omtrent alle inspanningen die verricht worden naar aanleiding van de vluchtelingenstroom uit Oekraïne, waaronder de realisatie van 50.000 opvangplekken onder coördinatie van de veiligheidsregio’s, verwijs ik u naar de Kamerbrieven van 8 maart en 17 maart jl.
Kunt u aangeven welke ruimte er in de huidige asielopvang is?
Zie antwoord vraag 1.
UNHCR vreest voor de grootste vluchtelingencrisis van deze eeuw in Europa, hoe gaat u Nederland hierop voorbereiden? Welke voorbereidingen zijn al getroffen?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de uitspraken van de voorzitter van de Europese Commissie dat met alle EU-landen expliciete plannen zijn gemaakt vluchtelingen te kunnen verwelkomen en te herbergen? Om welke plannen gaat het? Hoe ziet de spreiding eruit?4
De voorzitter van de Europese Commissie gaf op 24 februari aan dat de EU klaar is voor de komst van Oekraïners en met alle EU-lidstaten in de frontlinie noodplannen zijn gemaakt om deze vluchtelingen te kunnen verwelkomen en herbergen. Ook de Commissie en haar agentschappen hebben inderdaad noodplannen voorbereid. Zoals aangegeven in de brief van 17 maart jl. heeft de EU een aantal instrumenten tot haar beschikking die snel ingezet kunnen worden voor o.a. het delen van informatie, het coördineren van noodhulp en het coördineren van steunverzoeken aan EU Civil Protection Mechanism (UCPM), het Europees Asiel Agentschap en Frontex. Deze mechanismes zijn momenteel actief en werken naar behoren. Frontex en het EUAA geven aan klaar te staan om lidstaten te ondersteunen die dat nodig achten.
Deelt u de mening dat er een noodplan moet komen om de hulp en opvang in goede banen te leiden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de noodzaak tot coördinatie bij het organiseren van de opvanglocaties en voorzieningen. Zoals omschreven in de Kamerbrief van 8 maart jl., is met ingang van 9 maart een crisisstructuur in werking getreden, waarbinnen de veiligheidsregio’s de realisatie van opvangplekken coördineren.
Deelt u de oproep een speciale opvangambassadeur aan te stellen, die in deze crisis snel met partijen kan schakelen zoals gemeenten, kerken en maatschappelijke organisaties om zo opvanglocaties en voorzieningen te organiseren?
Zie antwoord vraag 5.
We zien dat heel Nederland helpt, bent u bekend met de vele particuliere initiatieven uit de samenleving om hulp te bieden aan de Oekraïense vluchtelingen? Herkent u ook de vragen van mensen die willen helpen maar niet weten hoe ze het moeten organiseren? Deelt u de mening dat coördinatie wenselijk is?
Ik herken de wenselijkheid van een landelijk coördinatiepunt voor alle particuliere initiatieven. Voor de laatste stand van zaken hieromtrent verwijs ik u naar de Kamerbrief van 17 maart jl.
Hoe wilt u ervoor zorgen dat hulp uit de samenleving snel wordt gekoppeld aan de vraag voor huisvesting, begeleiding, hulpmiddelen etc. die nodig zijn voor de Oekraïense vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 7.
Ziet u ook het belang van een landelijk coördinatiepunt zodat de kracht en hulp uit de samenleving ook daadwerkelijk benut kan worden?
Zie antwoord vraag 7.
De verblijfstermijn voor inwoners van Oekraïne wordt verlengd, kunt u aangeven welke andere rechten de inwoners in Nederland hebben dan wanneer ze in een asielprocedure terechtkomen? Wat betekent het bijvoorbeeld voor scholing voor de kinderen die gevlucht zijn?
Voor de laatste stand van zaken over de voorzieningen waarvoor vluchtelingen uit Oekraïne in aanmerking komen, waaronder toegang tot onderwijs, verwijs ik u naar de Kamerbrief van 17 maart jl.
De vernietiging van Armeens cultureel en religieus erfgoed door Azerbeidzjan in relatie tot de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 7 december 2021 |
|
Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU), Raymond de Roon (PVV), Anne Kuik (CDA), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 7 december 2021,1 waarin de Azerbeidzjaanse overheid wordt opgedragen:
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof (IGH) over de voorlopige maatregelen n.a.v. de zaken die Azerbeidzjan en Armenië tegen elkaar instelden.2 Over de inhoudelijke beoordeling van de zaken moet het IGH zich nog buigen. Een uitspraak daarover zal in een later stadium volgen.
Hoe beoordeelt u, in het licht van deze uitspraak van het IGH en van de oproep van UNESCO ten aanzien van de bescherming van cultureel erfgoed,2 de aankondiging van Azerbeidzjan om een commissie in te stellen die als doel heeft het «herstellen van foutief Armeense erfgoed in zijn Albanese oorsprong», waardoor Armeense religieuze symbolen, zoals kruizen van kerken, onherstelbaar beschadigd of zelfs vernietigd worden?3
Ik heb kennis genomen van de uitspraken van de Minister van cultuur van Azerbeidzjan. Het kabinet acht het van groot belang dat cultureel en religieus erfgoed beschermd wordt, zoals regelmatig onderstreept in verklaringen en gesprekken. Een uitspraak van het IGH over voorlopige maatregelen is bindend; partijen zijn verplicht de uitspraak ten uitvoer te leggen.
Deelt u de mening dat Azerbeidzjan hiermee welbewust haar internationale verplichtingen blijft schenden, zowel ten aanzien van de bescherming van Armeens cultureel en religieus erfgoed als het voorkomen van haat tegen de Armeense etniciteit? Zo nee, waarom niet, en zo ja, welke internationale consequenties dient dit te hebben?
Nederland roept de partijen op de uitspraak over voorlopige maatregelen te respecteren. De inhoudelijke beoordeling van de zaken is aan het IGH.
Het kabinet heeft meermaals het belang van behoud en herstel van het culturele en religieuze erfgoed in de gehele conflictregio onderstreept. Om dit in kaart te brengen is het belangrijk dat er zo snel mogelijk een onafhankelijke technische missie van UNESCO plaatsvindt. Daarnaast is het van groot belang dat hate speechwordt tegengegaan. Dit is een belangrijke voorwaarde voor het toewerken naar een duurzame oplossing van het conflict.
Klopt het dat Azerbeidzjan ook te weinig doet ter voorkoming of bestraffing van haat tegen de Armeense nationaliteit of etniciteit op andere wijzen, zoals in schoolboeken?
Ik kan hier niet over oordelen. Nederland is geen partij in de procedure. Het IGH zal beoordelen of de verplichtingen uit het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie worden nageleefd.
Welke concrete acties heeft u – unilateraal dan wel binnen de Europese Unie, de OVSE en/of de Verenigde Naties – ondernomen, of welke stappen bent u voornemens te ondernemen, om de Azerbeidzjaanse overheid te bewegen de drievoudige opdracht van het IGHde jureen de factote respecteren in de sinds 2020 op Armenië veroverde gebieden en daarbuiten?
Nederland hecht veel waarde aan de internationale rechtsorde. Voor het goed functioneren van deze rechtsorde is handhaving van internationaal recht, door alle landen, van groot belang. Zowel multilateraal als bilateraal blijft Nederland dit onderstrepen. De onderwerpen waar de voorlopige maatregelen op zien zijn ter sprake gekomen in recente bilaterale gesprekken met Azerbeidzjan en Armenië. Nederland maakt zich ook binnen de EU en de OVSE hard voor deze onderwerpen.
Kunt u ingaan op de wijze waarop uitvoering is of wordt gegeven aan de motie-Ceder/Van der Staaij over de consequenties van het Azerbeidzjaanse beleid voor de onderhandelingen in het kader van het Oostelijk Partnerschap tussen de EU en Azerbeidzjan?4 Op welke steunbudgetten kan Azerbeidzjan in dit kader de komende jaren rekenen vanuit de EU, wat is daarin gewijzigd, en waarom?
Het kabinet interpreteert de motie Ceder en Van der Staaij als ondersteuning van staand beleid zoals gerapporteerd in de kamerbrief van 8 december jl. (21 501-20, nr. 1756). Het Oostelijk Partnerschap (OP) is een belangrijk instrument voor het bevorderen van stabiliteit en welvaart langs de oostgrens van de EU. Prioriteit voor Nederland is de implementatie van hervormingen op diverse terreinen, zoals rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden door partnerlanden. Nederland hecht daarbij veel waarde aan de handhaving van het conditionaliteitsprincipe: de OP-landen kunnen op inhoudelijke en financiële steun van de EU rekenen op voorwaarde dat ze gecommitteerd blijven aan de overeengekomen hervormingsagenda waarvan democratisering, de rechtsstaat en mensenrechten een belangrijk deel uitmaken. Andersom geldt dit principe ook: wanneer landen minder gecommitteerd zijn aan deze belangrijke onderwerpen, kunnen zij op minder steun rekenen. Hieruit volgt dat de OP-samenwerking met landen als Moldavië en Armenië aanzienlijk verder gaat (financieel en anderszins) dan met Azerbeidzjan. Dit omdat bovengenoemde landen meer toewijding tonen aan hervormingen op het vlak van democratisering, de rechtsstaat en goed bestuur. Het kabinet pleit binnen de EU ook voor betere monitoring van de voortgang in de OP-landen.
Bent u bereid de diplomatieke druk op Azerbeidzjan vanwege de voortgaande schendingen, zoals de vernielingen van Armeens erfgoed, stapsgewijs en in aanzienlijke mate verder op te voeren, en daarbij in EU-verband voorstellen te doen voor zware economische sancties?
Zowel Armenië als Azerbeidzjan beschuldigen elkaar van voortdurende schendingen. Recent opgelopen spanningen bevestigen de noodzaak voor verdere dialoog en het toewerken naar een duurzame vrede. Ook de EU is met beide landen in gesprek na een succesvolle ontmoeting van de voorzitter van de Europese Raad, Charles Michel, met beide regeringsleiders in december jl.
Het kabinet onderschrijft het belang van accountability. In de Raad Buitenlandse Zaken van 19 november 2020 heeft het kabinet gepleit voor een internationaal onafhankelijk onderzoek naar mogelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Hierop vulde het kabinet aan dat, indien een dergelijk onderzoek zulke schendingen vaststelt, gepaste maatregelen, zoals sancties, jegens verantwoordelijken ingesteld moeten worden. Deze oproep tot eventuele maatregelen vond geen weerklank bij de rest van de EU lidstaten.
Nederland en de EU spreken beide partijen aan op hun eigen verantwoordelijkheden. Alle EU-lidstaten steunen deze benadering. Als de EU eenzijdige maatregelen zou nemen, dan zou dat het werk van de bemiddelaars alleen maar moeilijker maken. Dit zou de vreedzame beslechting van het conflict niet ten goede komen.
Wilt u bij het beantwoorden van de drie voorgaande vragen aangeven hoe tevens het feit wordt meegewogen dat Azerbeidzjan, in tegenstelling tot Armenië, blijft verklaren dat het conflict over Nagorno-Karabach reeds is opgelost met het conflict van 2020 en dat de OVSE Minsk-groep daardoor overbodig zou zijn, terwijl de regeringen van onder meer Armenië, Frankrijk, Rusland en de Verenigde Staten hebben benadrukt dat het conflict nog onopgelost is en dat een vreedzame regeling in het kader van het OVSE Minsk-groep noodzakelijk is?
Het conflict is niet opgelost. De EU en Nederland hebben dit ook altijd onderstreept. De Azerbeidzjaanse autoriteiten zien dat in en wijzen ook op de noodzaak van een vredesovereenkomst. Beide landen zien een rol voor de OVSE Minsk Groep. Het klopt dat er soms uitspraken worden gedaan die het tegenovergestelde beweren.
Bent u ermee bekend dat Azerbeidzjan de leden van de OVSE Minsk-groep geen toegang verschaft tot Nagorno-Karabach?5
Het is niet duidelijk hoe het staat met de toegang tot de regio voor de leden van de OVSE Minsk Groep. De discussie is complex en wordt gevoerd met de betrokken landen en bemiddelaars. Navraag bij directe betrokkenen levert geen eenduidig antwoord op. De bron waarnaar u verwijst, lijkt de stelling die besloten ligt in uw vraag overigens niet te bevestigen.
Wanneer zal, naar verwachting, een UNESCOfact finding missionin Nagorno-Karabach plaatsvinden, en wat doet Nederland om dit te bevorderen?
Er is nog geen uitsluitsel over wanneer deze UNESCO missie zal plaatsvinden. Het kabinet dringt bij betrokken partijen aan op een spoedige missie. Dit gebeurt ook in EU-verband.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, en wilt u de hier gevraagde interventies meenemen bij de inbreng van Nederland tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 21 februari 2022, en waar passend of nodig bij toekomstige Raden Buitenlandse Zaken en andere Raden van de Europese Unie, en Europese Raden?
Dit onderwerp stond niet op de Raad Buitenlandse Zaken van 21 februari jl. en is derhalve niet opgebracht. Het kabinet draagt het Nederlandse beleid inzake dit conflict uit op passende momenten. Dit gebeurt bilateraal en multilateraal. Ook de EU heeft veel aandacht voor deze onderwerpen en brengt dit op bij relevante gesprekspartners.
Noodverordening op en rond azc Budel na steekpartijen |
|
René Peters (CDA), Inge van Dijk (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de geweldsproblematiek waar de gemeente Cranendonck mee te maken heeft in en rond het asielzoekerscentrum (azc) in Budel?1
Ja.
Deelt u de mening dat er een patroon van geweld zichtbaar is en het niet gaat om een individuele casus? Zo nee, waarom niet?
Ik zie dat er de afgelopen periode sprake is van meerdere (zware) incidenten. Hoewel het te vroeg is om te spreken van een patroon, is in elk geval sprake van een zeer zorgelijke ontwikkeling. Iedere persoon die overlast en/of criminaliteit veroorzaak wordt zo snel mogelijk aangepakt met de inzet van de maatregelen en middelen die ons ter beschikking staan. Aan de voorkant worden maatregelen getroffen om overlast waar mogelijk te voorkomen. Dit doen we samen met betrokken partijen zoals het COA, IND, DT&V, ketenmariniers, de gemeente, de politie, de zorg en het OM.
Wat is volgens u de oorzaak van de geweldsgolf, waardoor de burgemeester zich genoodzaakt voelt om een noodverordening af te kondigen?
Het is lastig om een eenduidige oorzaak aan te wijzen voor op zichzelf staande incidenten. Dit verschilt per situatie. Een deel van de incidenten kan mogelijk verklaard worden door de samenstelling van de COA-populatie in Budel-Cranendonck. Ook multiproblematiek -zoals psychische of psychiatrische problematiek, verslavingsproblematiek en overlevingsgedrag van de straat- spelen een rol. Tegelijkertijd rust er door de hoge instroom een grote druk op de asielketen en rechtbanken. Hierdoor duren procedures langer en houden asielzoekers relatief lang recht op opvang.
Deelt u de mening dat de veiligheid en het veiligheidsgevoel voor inwoners van de gemeente Cranendonck, de asielzoekers in het centrum en de medewerkers van COA een belangrijke voorwaarde is voor het draagvlak en het functioneren van het asielzoekerscentrum?
Ja. Het draagvlak voor het migratiebeleid en de opvang van asielzoekers wordt door meerdere factoren bepaald en kan per gemeente of opvanglocatie verschillen. Het veiligheidsgevoel van betrokkenen in en om de opvanglocaties is daar een belangrijk onderdeel van.
Welke acties moeten op korte termijn worden ondernomen en door wie om de veiligheid voor inwoners van de gemeente, asielzoekers en medewerkers van het COA op de orde te hebben?
Er is tijdens mijn constructieve gesprek met de burgemeester, de commissaris van de Koning van Noord-Brabant en het COA op 2 februari jl. gesproken over oplossingen op het gebied van de veiligheid in het azc en in de gemeente Cranendonck. Met de juiste maatregelen moet de rust in het azc en in Cranendonck terugkeren. Samen nemen we de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de bewoners van het azc, de COA-medewerkers en alle inwoners van de gemeente Cranendonck. Daarvoor zijn diverse afspraken gemaakt over actie voor de korte en middellange termijn: 1) Aanscherpen van de beveiliging op het terrein, 2) De zaken van asielzoekers met een kansarme aanvraag worden met nog meer prioriteit behandeld, 3) Verbeteren van de veiligheid op het terrein door onder andere het plaatsen van een hek om het bewonersgedeelte, 4) Er wordt nog scherper gecontroleerd en gehandhaafd, onder andere op de aanwezigheid van illegalen. Deze maatregelen moeten bijdragen aan het borgen van de veiligheid op de lange termijn. De komende tijd blijf ik met de betrokken partijen in de gemeente Cranendonck in gesprek over de veiligheidssituatie, die ik nauwlettend in de gaten houd.
Ik ben blijvend in gesprek met ketenpartners, de strafrechtketen, vervoerders, andere departementen en het lokaal bestuur over het voorkomen en het aanpakken van overlast en criminaliteit door asielzoekers. Ik onderzoek samen met deze partijen welke handelingsperspectieven de overlastaanpak meer kracht bij zouden kunnen zetten. Hierbij wordt onder meer gekeken naar maatregelen in het kader van versobering van de opvang, inbewaringstelling en de procedures. Uiteraard zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek naar handelingsperspectieven.
Wat is er nodig om op lange termijn de veiligheid te borgen en het draagvlak in de gemeente terug te winnen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de consequenties voor de daders van de geweldsdelicten en welk effect heeft dit op hun asielaanvraag?
Uitgangspunt is dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Ten aanzien van personen die in aanmerking komen voor een asielvergunning in Nederland geldt echter dat daarmee is vastgesteld dat zij bescherming van de Nederlandse overheid nodig hebben. Bij terugkeer naar het eigen land zouden zij ernstige problemen kunnen ondervinden.
Indien het gaat om een Verdragsvluchteling2 geldt daarom op grond van EU-wetgeving dat bescherming geweigerd mag worden als er goede redenen bestaan om de Verdragsvluchteling te beschouwen als een gevaar voor de veiligheid van de lidstaat waar hij zich bevindt, of indien hij een gevaar vormt voor de samenleving van die lidstaat omdat hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis veroordeeld is voor een «bijzonder ernstig misdrijf». Er is sprake van een «bijzonder ernstig misdrijf» indien de vreemdeling bij onherroepelijk rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem is een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd, van in totaal tenminste 10 maanden.
Een persoon die in zijn land van herkomst een reëel risico loopt op de doodstraf of executie, foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, komt in aanmerking voor subsidiaire bescherming. Deze bescherming kan op grond van EU-wetgeving worden geweigerd als de vreemdeling een «ernstig misdrijf» heeft gepleegd of een gevaar vormt voor de gemeenschap of voor de veiligheid van de lidstaat waar hij zich bevindt. Er kan sprake zijn van een ernstig misdrijf indien de vreemdeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd, van in totaal tenminste zes maanden en in ieder geval één van de veroordelingen betrekking heeft op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert.
Daarnaast geldt dat personen die strafbare feiten plegen hiervoor ook, conform het Nederlands strafrecht, worden bestraft.
Hoeveel naturalisatieverzoeken zijn sinds de beleidswijziging van juli 2021, waarbij ook de overige RANOV-vergunninghouders in de optie- of naturalisatieprocedure werden vrijgesteld van het overleggen van documentatie om hun identiteit of nationaliteit aan te tonen, door RANOV-vergunninghouders ingediend? Hoeveel van deze verzoeken zijn afgewezen?1 2
Tussen 7 juli 2021 (de dag waarop de beleidswijziging werd gecommuniceerd) en peildatum 1 februari 2022 hebben afgerond 2.000 Ranov-vergunninghouders die meerderjarig waren op de ingangsdatum van hun Ranov-vergunning, een naturalisatieverzoek ingediend. Daarnaast zijn er in deze periode afgerond 70 minderjarige Ranov-vergunninghouders vermeld op naturalisatieverzoeken van hun ouder(s). Van deze in totaal 2.070 verzoeken waren er op 1 februari 2022 afgerond 690 door de IND ingewilligd en voorgedragen voor ondertekening door de Koning en minder dan 10 afgewezen. De genoemde cijfers zijn afgerond op tientallen.
Worden RANOV-vergunninghouders gevraagd om met documentatie hun identiteit en nationaliteit aan te tonen? Zo ja, waarom, gelet op het feit dat dit volgens het door u ingestelde WODC onderzoek juist het grootste probleem was bij naturalisatie (««Uit verschillende onderzoeken gedaan tussen 2014–2017 kwam naar voren dat de documenteneis verreweg het grootste obstakel vormde voor nog niet genaturaliseerde Ranov-vergunninghouders om een verzoek tot naturalisatie in te dienen.»), dat dit ook expliciet wordt erkend in de Kamerbrief van 7 juli 2021 en dit tevens de reden is geweest om het beleid in de eerste plaats te wijzigen?
Het indienen van een naturalisatieverzoek gebeurt bij de gemeente. In zijn algemeenheid moet de verzoeker bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn persoonsgegevens aantonen met een geboorteakte/een geboorteregistratiebewijs, tenzij betrokkene ten behoeve van zijn eerdere registratie bij de gemeente al het daarvoor relevante document heeft overgelegd. Ook in zijn algemeenheid geldt dat wordt gevraagd het actueel bezit van een vreemde nationaliteit aan te tonen met een geldig buitenlands paspoort. Als bij het indienen blijkt dat de naturalisatieverzoeker, als zijnde een Ranov-vergunninghouder, is vrijgesteld van het overleggen van persoons- en nationaliteitsdocumenten, dan laat de gemeente het naturalisatieverzoek indienen zonder deze documenten, tenzij betrokkene toch de ondersteunende documenten overlegt en ermee instemt dat zij onderdeel worden van het naturalisatieverzoek. De beoordeling van het naturalisatieverzoek gebeurt vervolgens bij de IND in de meeste gevallen zonder identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten, of, als zij toch zijn bijgevoegd, mét die documenten.
Hoeveel RANOV-vergunninghouders die tijdens het ingaan van RANOV (in 2007) minderjarig waren, en waarover dus al voor de publicatie van het WODC rapport, namelijk in de Kamerbrief van 24 april 20213 was besloten dat zij een verzoek konden indienen zonder documentatie gezien de zwaarwegende belangen van minderjarigen, hebben sinds 1 juni 2021 een naturalisatieverzoek gedaan?
Tussen 1 juni 2021 en 1 februari 2022 hebben afgerond 590 Ranov-vergunninghouders die op de ingangsdatum van hun Ranov-vergunning minderjarig waren, een naturalisatieverzoek ingediend. De genoemde cijfers zijn afgerond op tientallen.
Wordt deze toenmalige minderjarige kinderen een eventuele twijfel ten aanzien van de identiteit van de ouders toegerekend? Zo ja, hoe komt dit? Vindt u dit uitlegbaar en in lijn met de motie Van Dijk/Van Toorenburg4?
Gerede twijfel aan de gestelde persoonsgegevens en/of de gestelde nationaliteit is een grond om een naturalisatieverzoek af te wijzen, die ook van toepassing is als de twijfel bestaat als gevolg van het eerder handelen van de ouder(s). Deze gerede twijfel is altijd gebaseerd op een objectieve bron, bijvoorbeeld een taalanalyse. Is sprake van gerede twijfel dan kan de IND wel om buitenlandse identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten vragen. In het bijzonder is in dit kader relevant of de ouder(s) de juiste nationaliteit hebben opgegeven of geslachtsnaam. Onjuistheden in de persoonsgegevens van de ouder(s), bijvoorbeeld een voornaam of een deel van de naamketen, die niet relevant zijn voor de persoonsgegevens van het voormalige minderjarige kind worden bij het nemen van de beslissing op diens naturalisatieverzoek niet meegenomen.
De motie Van Dijk/Van Toorenburg vraagt om bij Ranov-vergunninghouders, net als bij houders van een asielvergunning, bewijsnood aan te nemen ten aanzien van de eisen om een geldig paspoort van de oorspronkelijke nationaliteit en een geboorteakte, en om op dit punt de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap aan te passen om deze juridische eisen weg te nemen. De bedoelde vrijstelling van de documenteneis is op 1 juni 2021 in werking getreden voor de Ranov-vergunninghouder die als minderjarige samen met de ouder(s) of zelfstandig een Ranov-vergunning heeft gekregen, en inmiddels meerderjarig is. Met ingang van 1 november 2021 geldt de vrijstelling tevens voor de overige Ranov-vergunninghouders. De motie is daarmee uitgevoerd volgens de daarin gestelde lijn.
Vindt u dat u de aangenomen Kamermotie Van Dijk/Van Toorenburg5 uitvoert op een manier die in lijn is met de geest en de bedoeling van de motie? Kunt u dit uitleggen?
Ik meen de genoemde motie op te volgen. Dit is ook aangegeven in de brief aan uw Kamer van 4 maart 2022, beantwoording schriftelijk overleg inzake hoofdlijnen beleid Ministerie van Justitie en Veiligheid d.d. 9 februari 2022.6 Ranov-vergunninghouders kunnen naturaliseren zonder dat zij daarvoor identiteits- of nationaliteitsdocumenten moeten overleggen. Bovendien zijn zij vrijgesteld van de verplichting tot het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit.
Het artikel ‘In veel branches wordt werk geruild voor seks’ |
|
Anne Kuik (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Jij een fotoshoot, ik een pijpbeurt»: in veel branches wordt werk geruild voor seks»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel?
Laat ik vooropstellen dat ik het verwerpelijk vind als er misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare positie. Op dit moment is er terecht veel aandacht voor seksueel wangedrag in onze samenleving. Het kabinet heeft 8 februari jl. bekend gemaakt dat er een regeringscommissaris komt tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het is van groot belang dit probleem goed aan de kaak te stellen. Het is echt uit den boze als kwetsbare mensen aan seksuele uitingen of handelingen worden blootgesteld, terwijl ze dit in feite niet hadden gewild. Iemand met schulden of iemand die dakloos is moet hulp krijgen en zich niet gedwongen voelen tot seksuele diensten. Er ligt een wetsvoorstel bij de Raad van State waarmee geregeld wordt dat je strafbaar bent als je weet of had moeten weten dat de ander geen seksueel contact wil. Het kabinet zal ervoor zorgen dat de wet ook uitdrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht bij de branches waarom het hier gaat. Het is belangrijk dat de desbetreffende branches een veilige werkomgeving creëren en een werkklimaat scheppen waar grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar wordt gemaakt. Volwassenen die op een aanbod ingaan of een aanbod doen zullen zich er goed van moeten vergewissen dat het echt gaat om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Als het handelt om minderjarigen kan ik kort zijn. Ruilseks met minderjarigen is verwerpelijk, onaanvaardbaar en reeds strafbaar gesteld in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht. Jongeren krijgen op school seksuele voorlichting om bewustwording te creëren. Ze leren seksuele wensen en grenzen bespreekbaar te maken om daarmee ongewenst gedrag te voorkomen.
Indien er sprake is van dienstverlening in ruil voor seks, valt dit onder prostitutie-regelgeving? Op basis waarvan is dit niet het geval?
Het aanbieden van diensten in ruil voor seks valt niet onder de definitie van prostitutie, zoals die bijvoorbeeld in de Wet regulering sekswerk die nu in de Tweede Kamer ligt wordt gehanteerd. Kenmerkend voor prostitutie is het zich structureel beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling. Bij ruilseks ontbreekt dit structurele karakter. Zowel prostitutie als ruilseks zijn in Nederland niet verboden. In beide gevallen zal het wel moeten gaan om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Het is verwerpelijk als iemand kwetsbaar vanwege bijvoorbeeld schulden en er misbruik wordt gemaakt van een machtspositie.
Is hier in uw mening sprake van een gelijkwaardige positie tussen aanbieder en afnemer? Of is hier naar uw mening sprake van misbruik van mensen (met name vrouwen) in een kwetsbare positie?
Als het gaat om het niet vrijwillig uitruilen van seksuele diensten, bijvoorbeeld wanneer iemand met een machtspositie gebruikt maakt van iemand in een kwetsbare positie vanwege schulden of dakloosheid betreft het een strafbaar feit waar aangifte van gedaan kan worden. Er ligt een wetsvoorstel bij de Raad van State om het strafbaar te stellen als je weet of had moeten weten dat de ander geen seksueel contact wil.
Is het niet zo dat iemand niet in de positie is om «in te stemmen» met seks doordat deze in een afhankelijkheidsrelatie met de pleger verkeert, bijvoorbeeld in de situatie van de woningmarkt die onder druk staat?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden heeft u om hier maatregelen tegen te nemen? Is «namen & shamen» van de adverteerder en waarschuwen iets dat kan worden ingezet?
Belangrijk is dat branches een veilige werkomgeving creëren en een werkklimaat scheppen waar grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar wordt gemaakt. Brancheverenigingen van de verschillende sectoren kunnen onder meer in voorlichtende sfeer hun leden en de werknemers hierop aanspreken. Het kabinet zal ervoor zorgen dat het wetsvoorstel dat bij de Raad van State ligt, waarmee geregeld wordt dat je strafbaar bent als je weet of had moeten weten dat de ander geen seksueel contact wil, uitdrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht bij de branches. Daarbij merk ik wel op dat niet alle ondernemers lid zijn van een brancheorganisatie.
Jongeren krijgen op school seksuele voorlichting om bewustwording te creëren. Ze leren seksuele wensen en grenzen bespreekbaar te maken om daarmee ongewenst gedrag te voorkomen.
Kunnen brancheverenigingen en/of keurmerken hier actie(f)(ver) tegen optreden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat kunnen vrouwen (en anderen), die op basis van deze advertenties (wellicht uiteindelijk) tegen hun wil seksuele handelingen hebben verricht, hier alsnog tegen doen? Wat is uw advies?
Personen die tegen hun wil in zijn gegaan op ruilseks, kunnen aangifte doen. Bij de politie en het Centrum Seksueel Geweld (CSG) bestaat specifieke expertise om met aangiften in zedenzaken om te gaan, ook als het feit langere tijd geleden is gebeurd. CSG centra hebben een belangrijke rol bij het adequaat en effectief bieden van hulp aan slachtoffers van seksueel geweld. Door medische en psychische hulp te bieden, worden de gevolgen van seksueel geweld behandeld en zoveel mogelijk beperkt. Daarnaast kan het CSG helpen bij het doen van aangifte, als het slachtoffer dit wil. In het wetsvoorstel seksuele misdrijven, waarvoor op dit moment adviesaanvraag plaatsvindt bij de Afdeling advisering van de Raad van State, wordt de strafrechtelijke bescherming tegen onvrijwillige vormen van seks verder verruimd.
Het is dus heel belangrijk om aangifte te doen. Deze personen waarbij schulden of dakloosheid speelt, kunnen zich wenden tot de gemeente voor schuldhulpverlening of hulp bij het vinden van een woning. Het is immers juist ook belangrijk om te zorgen dat deze personen niet meer in een dergelijke kwetsbare positie komen.
Kunnen deze advertenties verboden worden of anderszins beperkt worden?
Dergelijke advertenties kunnen, hoewel in beginsel niet verboden, wel via vormen van zelfregulering worden beperkt en tegengegaan, bijvoorbeeld door middel van gedragsnormen vanuit de betreffende branchevereniging of gebruikersvoorwaarden die door de aanbieder van de website worden gesteld.
De overstromingen in Zuid Soedan Jonglei State. |
|
Anne Kuik (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
de Th. Bruijn |
|
Bent u bekent met het bericht: «Drowned land: hunger stalks South Sudan's flooded villages»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de actuele situatie is?
Zuid-Soedan kent grote humanitaire noden door een samenkomst van overstromingen, geweld en de bijbehorende ontheemding. Het coördinerende orgaan voor humanitaire zaken van de Verenigde Naties (OCHA) bericht dat op dit moment 8.3 miljoen mensen humanitaire hulp behoeven.
De genoemde overstromingen in Zuid-Soedan zijn de ergste sinds 1964. 750,000 mensen verdeeld over 29 provincies hebben sinds mei van dit jaar te maken met overstromingen. 37 procent van hen bevindt zich in Jonglei. De zwaarst getroffen gebieden zijn Jonglei, Unity, Northern Bahr el Ghazal en Upper Nile. Scholen, huizen, gezondheidsinstellingen en waterbronnen zijn ondergelopen waardoor mensen moeite hebben om te voorzien in hun basisbehoeften.
Is er sprake van acute hongersnood?
De meest recente IPC (Integrated Food Security Phase Classification) analyse stelt dat 7.2 miljoen mensen in Zuid-Soedan voedselonzekerheid ervaren (IPC 3 of hoger op een schaal van 5), waarvan 2.4 miljoen zich in IPC 4 (emergency) en 108.000 mensen zich in hongersnoodachtige omstandigheden bevinden (IPC 5). De zwaarst getroffen provincies zijn Jonglei, Warrap en Northern Bahr el Ghazal.
OCHA bericht dat 483.000 vrouwen en 1.4 miljoen kinderen in Zuid-Soedan ondervoed zijn. Voor meer dan twee-derde van de mensen in de door overstromingen getroffen gebieden is er sprake van voedselonzekerheid. Sinds augustus zijn de voedselprijzen met 15 procent gestegen.
Kunt u aangeven of in Zuid-Soedan meer ziekten zoals malaria voorkomen sinds de overstromingen?
Meerdere VN-agentschappen berichten over de toename van infectieziekten zoals malaria, hepatitis E, diarree en de mazelen als gevolg van de overstromingen.
Kunt u aangeven in hoeverre er Nederlandse hulpmiddelen, hetzij noodhulp hetzij structurele ontwikkelingshulp, naar deze regio zijn gestuurd?
Als het gaat om het lenigen van humanitaire noden in Zuid-Soedan steunt Nederland organisaties die in het land actief zijn: VN-organisaties als UNHCR, UNICEF en WFP en ook het Rode Kruis. Dat doen we met onze algemene – ongeoormerkte – financiering die deels in Zuid-Soedan wordt besteed, onder andere aan herstel van infrastructuur zoals de bouw van dijken en drainagekanalen.
De uit het Nederlandse noodhulpbudget gefinancierde Dutch Relief Alliance (een Nederlands consortium van ngo’s) is ook actief in Zuid-Soedan. Deze financiering bedraagt voor 2.021 EUR 8,5 miljoen. De hulp richt zich op voedselzekerheid, onderdak, water en sanitaire voorzieningen en gezondheidszorg, waaronder COVID response.
Tenslotte draagt Nederland bij aan het VN country based pooled fund voor Zuid Soedan (het South Sudan Humanitarian Fund) waar NL met EUR 8,3 miljoen een van de grootste donoren is. Dit fonds heeft USD 20 miljoen (ruim EUR 17 miljoen) beschikbaar gesteld voor humanitaire hulpverlening in de door overstromingen geteisterde regio’s. Een deel daarvan wordt ook gebruikt om de noden die ontstaan zijn naar aanleiding van de overstromingen op te lossen.
Nederland richt zich sinds 2018 eveneens op klimaatmitigatie. Eind dit jaar verwacht het kabinet een groot 4 jarig programma te starten met het VN Migratie agentschap IOM ter waarde van EUR 11 miljoen. Het programma zich zal richten op het bevorderen van de klimaatweerbaarheid van Jonglei.
Kunt u aangeven hoe de Zuid-Sudanese overheid al dan niet optreedt tegen de overstromingen?
De Zuid-Soedanese overheid stelt uit eigen middelen USD 10 miljoen (EUR 8,6 miljoen) ter beschikking voor het adresseren van overstroming gerelateerde problemen. Dit bedrag is echter nog niet gecommitteerd. De besteding hiervan wordt samen met OCHA uitgedacht.
Op provinciaal niveau wordt er op verschillende manieren opgetreden tegen de overstromingen. Zo zijn er dijken aangesterkt, tijdelijke opvang verschaft en additionele levensmiddelen zoals voeding en water verstrekt. Verschillende provinciale overheden geven aan de vraag naar hulp niet op de benodigde schaal te kunnen voorzien door financiële en operationele tekortkomingen. De internationale gemeenschap vult hier gedeeltelijk de financiële behoefte voor herstel van infrastructuur en humanitaire hulp.
Kunt u aangeven of, en hoe, er wordt samengewerkt met de Zuid-Sudanese regering in Jonglei State om de nood te lenigen?
Naast bovengenoemde noodhulp aan Jonglei en andere provincies, is Nederland regelmatig in gesprek met provinciale en nationale overheidsvertegenwoordigers, waaronder die in Jonglei, over hun rol in overstromingspreventie en -mitigatie en het bevorderen van voedselzekerheid.
Het IOM programma genoemd in vraag 5 richt zich op ondersteuning van lokale Zuid-Soedanese gemeenschappen om klimaatkennis en weerbaarheid te vergroten.
Kunt u aangeven in hoeverre de EU in Zuid-Soedan actief is in de strijd tegen water en de strijd tegen hongersnoden?
De EU is een van de grootste humanitaire donoren in Zuid-Soedan. Een significant deel van het EU-budget in Zuid-Soedan wordt uitgegeven aan vraagstukken gerelateerd aan preventie, respons en mitigatie van overstromingen en hongersnoden.
Ook speelt de EU een coördinerende rol in de respons van EU-lidstaten en maatschappelijke partners. Daarnaast oefent de EU delegatie regelmatig druk uit op de overheid van Zuid-Soedan om een grotere rol op zich te nemen in deze respons.
De plaatselijke bevolking heeft zoveel wateroverlast nog nooit eerder meegemaakt. Kunt u aangeven of onderzocht is wat de oorzaak voor deze overlast is? Schrijft u deze toe aan klimaatverandering?
Volgens de VN is er een combinatie van verschillende factoren in het spel: overvloedige regenval in Zuid-Soedan en in de bovenstroomse landen van de Nijl, alsmede het dichtslibben van gedeelten van de Nijl.
Diverse instellingen, waaronder onderzoekinstituten in Zuid-Soedan, doen onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van overstromingen in Zuid-Soedan en de regio. Dat klimaatverandering daar een grote rol in speelt is onmiskenbaar.
In hoeverre wordt deze regio ondersteund door westerse programma’s in de klimaat adaptatie en mitigatie opgave?
Westerse donoren, waaronder verschillende EU-bondgenoten, zijn grote financiers van humanitaire noden in Zuid-Soedan, ook wanneer die gerelateerd zijn aan klimaatverandering. Het aantal donoren dat proactief inzet op adaptatie en mitigatie is kleiner. Nederland, Noorwegen en Zweden nemen hier een voortrekkersrol in. Nederland draagt ook via humanitaire fondsen zoals het CERF en Disaster Relief Emergency Fund (DERF) (IFRC) bij aan het anticiperen op natuurrampen.
Kunt u aangeven op welke wijze de conflicten en het geweld in Zuid-Soedan (Jonglei State) bijdragen aan de huidige situatie?
Het conflict draagt op twee manieren bij aan voedselonzekerheid in Zuid-Soedan.
De Voedsel en Landbouw Organisatie (FAO) van de VN heeft aangetoond dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het conflict en de voedselproductie. Waar 10 jaar geleden bijna alle Staten in Zuid-Soedan meer voedsel produceerden dan nodig voor de eigen inwoners, geldt dat nu nog maar voor een of twee staten. De rest kan nauwelijks de helft van de eigen bevolking voeden. Hierdoor werd al een enorme druk gelegd op de humanitaire hulpverlening, wat nu nog wordt vergroot door de overstromingen. Tegelijkertijd hebben humanitaire organisaties (WFP, FAO) steeds meer moeite om de benodigde fondsen voor urgente hulpverlening binnen te halen.
Daar komt bij dat als gevolg van de grote noden en uitzichtloosheid steeds meer hulpkonvooien van internationale en nationale organisaties worden overvallen voor voedsel en andere zaken. De hulpverlening wordt hiermee nog complexer.
Het bericht ‘Enquête: klant moet sekswerker vragen naar de leeftijd’. |
|
Anne Kuik (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Enquête: klant moet sekswerker vragen naar de leeftijd»?1 Heeft u tevens kennisgenomen van de enquête zelf?
Ja. Ook van de uitkomsten van de enquête heb ik kennisgenomen.
Herinnert u zich de motie Kuik c.s. over de noodzaak van een pakket van maatregelen om de klant die seks koopt van minderjarigen te ontmoedigen? Kunt u aangeven of u binnen de uitvoering van deze motie ook werkt aan een vereiste dat «klanten» altijd om een legitimatiebewijs moeten vragen om te voorkomen dat zij te maken hebben met een minderjarig slachtoffer, zoals ook 90% van de ondervraagden in de enquête aangeven? Hoe duidt u het resultaat dat maar liefst 94% aangeeft dat indien er geen legitimatiebewijs wordt getoond er afgezien moet worden van betaalde seks?
Over het definitieve pakket van maatregelen om de klant die seks koopt van minderjarigen te ontmoedigen wordt u met de voortgangsbrief van Samen tegen mensenhandel, op korte termijn geïnformeerd. Onderdeel van het pakket is een campagne gericht op verantwoord klantengedrag. Het vragen naar een legitimatiebewijs is één van de vormen van verantwoord klantengedrag. Bij twijfels over- of wetenschap van misstanden wordt van de klant verwacht af te zien van de seks tegen betaling. Ik constateer dat de ondervraagden in de enquête een zelfde opvatting zijn toegedaan.
Herinnert u zich de motie Kuik/Van der Graaf over wettelijk regelen dat betaalde seks met 16-minners strafverzwarend is? Bent u met ons van mening dat de «klant» een van de kernoorzaken vormt van mensenhandel, zoals ook is neergelegd in artikel 6b van het mensenhandelverdrag van de Raad van Europa? Kunt u aangeven hoe u uitvoering geeft aan alle elementen van dit artikel? Kunt u tevens toezeggen dat u in de uitvoering van de genoemde motie ook duidelijk zal maken dat de klant «een van de kernoorzaken» vormt van mensenhandel?
Ik geef op verschillende manieren invulling aan artikel 6b2, waarin gesteld wordt dat de «vraag als een van de kernoorzaken van mensenhandel» moet worden gezien. In de Kamerbrief van 18 november 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 728) heb ik uw Kamer toegezegd dit onderdeel bij de wet Seksuele Misdrijven te betrekken. Om een krachtig signaal af te geven dat betaalde seks met jonge kinderen extra strafwaardig is, bevat het wetsvoorstel seksuele misdrijven, waarover dit voorjaar consultatie heeft plaatsgevonden, een bepaling waarin het verrichten van seksuele handelingen met een kind tegen betaling als strafverzwarend wordt aangemerkt. In dezelfde Kamerbrief stel ik dat klanten die producten of diensten kopen waarbij er sprake is van mensenhandel, ook een rol hebben bij het in stand houden van mensenhandel. In de meest recente voortgangsbrief, waarover u op korte termijn wordt geïnformeerd, herhaal ik deze boodschap en formuleer ik een heldere norm voor klanten die gebruik maken van betaalde seks.
Ik vind het belangrijk dat onder andere het CKM zich hard maakt voor meer bewustzijn over de rol van de klant als een van de kernoorzaken van mensenhandel en hier aandacht voor vraagt in de media. Daarom werk ik ook samen met deze NGO in de uitvoering van de Motie Kuik c.s.3
Hoe reageert u op de uitkomst dat driekwart van de ondervraagden aangeeft dat er te weinig aandacht is geweest voor de aanpak van deze «klant»? Bent u van mening dat er in de laatste jaren sprake is van een inhaalslag op dit punt? Zo ja, waarom? Zo nee, wat er voor nodig om hier alsnog een trendbreuk te bewerkstelligen?
Ik kan mij voorstellen dat bij het brede publiek dit beeld bestaat. Juist om meer aandacht te vragen voor de rol van klanten bij het in standhouden van seksuele uitbuiting zal eind dit jaar een communicatie campagne van start gaan die gaat over verantwoord klantgedrag.
Tegelijkertijd wil ik het geschetste beeld wel nuanceren. Politie en OM zetten zich al geruime tijd in om klanten die betaalde seks afnemen bij minderjarigen aan te pakken. De cijfers tussen 2000 en 2020 laten gemiddeld genomen een lichte stijging zien van het aantal verdachten dat bij OM aangeboden wordt op grond van artikel 248b Wetboek van Strafrecht.
Bovendien is het afgelopen najaar de initiatiefwet misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel in de Eerste Kamer aangenomen. Deze wet zal per 1 januari 2022 in werking treden. Kortom, er is de afgelopen jaren zeker oog geweest voor de rol van klanten bij het in stand houden van seksuele uitbuiting.
Tegelijkertijd is er nog een aantal stappen te zetten. Aangemoedigd door de motie Kuik c.s. wordt door het kabinet gewerkt aan de uitvoering van het pakket aan maatregelen dat zich specifiek richt op de klant.4 Ik zou daarom ook niet willen spreken van een inhaalslag of trendbreuk. Wel ben ik van mening dat de rol van klanten onze blijvende aandacht verdient.
Herinnert u zich de motie Kuik/Van der Graaf welke vraagt om een actieplan om de grootste en meest onzichtbare groep slachtoffers mensenhandel in beeld te krijgen en te helpen? Bent u met ons van mening dat zonder een effectieve aanpak van de «klant» het onmogelijk is om deze groep van 1300 minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting zichtbaar te maken en te helpen? Deelt u wat dat betreft de overtuiging van 90% van de ondervraagden dat de «klant» hard moet worden aangepakt? Zo ja, hoe geeft u hier uitvoering aan?
Inderdaad kan de klant een belangrijke rol spelen bij het zichtbaar maken van onzichtbare slachtoffers. De klant kan bijvoorbeeld melding maken van (mogelijke) misstanden. De eerder genoemde communicatiecampagne bevat daarom ook informatie over waar klanten signalen van misstanden kunnen doorgeven. Daarnaast zal de campagne vooral ook duidelijk maken wanneer een klant strafbaar is.
Parallel aan het pakket maatregelen gericht op klanten, werkt het kabinet aan een plan van aanpak gericht op jongeren. Over de stand van zaken van dit plan wordt uw Kamer door middel van de voortgangsbrief over het programma Samen tegen mensenhandel geïnformeerd.
Wat is uw reactie op het feit dat 84% aangeeft dat de opgelegde straffen in de Valkenburgse Zedenzaak die neerkwam op 1 dag cel in combinatie met een taakstraf, lager is dan verwacht? Bent u van mening dat het wetsvoorstel seksuele misdrijven hier een verandering in teweeg zal brengen? Bent u met mij van mening dat het expliciet opnemen dat de «klant» een van de kernoorzaken vormt van mensenhandel hier aan bijdrage aan zal leveren? Bent u bereid hierover in gesprek te treden met de Raad voor de Rechtspraak en hierbij de bovengenoemde enquête en het reeds aangekondigde onderzoek van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) naar de strafdossiers van deze klanten hierbij te betrekken?
Ik hecht sterk aan de scheiding der machten en acht het vanuit mijn functie als de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet passend over individuele uitspraken van de rechter een oordeel te geven. Ik zal daarom ook niet in gesprek treden met de Raad voor de Rechtspraak. Er geldt een ruime straftoemetingsvrijheid voor de rechter, zodat er steeds per individueel geval maatwerk geleverd kan worden en er een passende straf opgelegd kan worden.
Het is moeilijk te voorspellen wat het precieze effect gaat zijn van het wetsvoorstel seksuele misdrijven. Uiteraard is het de inzet van het kabinet dat daarmee klant-daders beter aangepakt kunnen worden.
De daadwerkelijke inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand en het bericht ‘Consumentenbond torpedeert reclamecode voor online gokken’ |
|
Anne Kuik (CDA), Michiel van Nispen , Nicki Pouw-Verweij (JA21), Barbara Kathmann (PvdA), Eva van Esch (PvdD), Kees van der Staaij (SGP), Nilüfer Gündoğan (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Mirjam Bikker (CU), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond torpedeert reclamecode voor online gokken»?1
Ja.
Bent u het met ons eens dat het van belang is kinderen, jongeren en andere kwetsbare groepen zoals mensen met een verstandelijke beperking, te beschermen tegen op hen gerichte reclame-uitingen?
Ja.
Deelt u de mening dat de artikel 2 lid 3 en 4 van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen, kansspelaanbieders verplicht wervings- en reclameactiviteiten niet te richten op jongeren en andere kwetsbare groepen?
Ja.
Wat vindt u ervan dat marktpartijen het verbod op reclame gericht op jongeren zo interpreteren, dat jonge mensen (tot 24 jaar) niet meer dan 30% van het publiek mogen uitmaken? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat jongeren überhaupt maar 28% van de bevolking uitmaken?
Voorop staat dat wet- en regelgeving leidend is. Daarin staat dat reclame voor kansspelen niet gericht mag zijn op maatschappelijk kwetsbare groepen, zoals minderjarigen. Vergunninghouders van kansspelen op afstand, speelcasino’s of speelautomatenhallen mogen hun reclame ook niet richten op jongvolwassenen.2 Dit verbod is absoluut en vergt vergaande inspanningen van vergunninghouders. De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt toezicht op de naleving van reclamebeperkende maatregelen die zijn neergelegd in wet- en regelgeving. De Ksa heeft hier onlangs nog expliciet aandacht aan besteed door vergunninghouders op deze verplichting te wijzen. Op haar website licht de autoriteit toe hoe vergunninghouders aan deze inspanningsplicht kunnen voldoen.3 Het is aan de Ksa als toezichthouder om te bepalen welke elementen in welke mate relevant zijn om te oordelen of reclame zich richt op kwetsbare groepen.
Deelt u de mening dat meer mag én moet worden gevraagd van kansspelaanbieders om te voorkomen dat hun reclameactiviteiten zich richten op jonge mensen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat handhaving op genoemde artikelen plaatsvinden, nu niet tot een reclamecode is gekomen?
Handhaving van de artikelen in het Besluit en de Regeling Reclame, werving en verslavingspreventie Kansspelen valt (evenals handhaving van alle kansspelwet- en regelgeving) onder de bevoegdheid van de Ksa. De Reclamecode Online Kansspelen betreft zelfregulering en is een initiatief van verschillende kansspelaanbieders in aanvulling op deze wet- en regelgeving. De Reclame Code Commissie ziet toe op naleving van zelfregulering, niet de Kansspelautoriteit. Handhaving op de naleving van de wet- en regelgeving gebeurt door de Ksa.
Is vanuit het ministerie overleg geweest met de Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) over de reclamecode of wervings- en reclameactiviteiten in algemene zin? Zo ja, wanneer heeft dit plaatsgevonden, op welke wijze en welke invloed heeft dit gehad op de uiteindelijke reclamecode die voorlag?
De branchevereniging Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) is begin september 2021 gelanceerd. Op 14 oktober jl. heeft een algemeen kennismakingsgesprek tussen ambtenaren van mijn ministerie en VNLOK plaatsgevonden. Daarnaast is in eerdere contacten met enkele van de bij VNLOK aangesloten aanbieders het onderwerp reclame(code) aan de orde gekomen. Daarbij is vanuit het ministerie gewezen op de wettelijke kaders en in overweging gegeven de toelichting op de beoogde code op punten aan te vullen. Welke invloed dit heeft gehad op de uiteindelijke reclamecode zoals die voorlag, is mij niet bekend.
Waarom heeft de regering de motie Vos c.s. (Kamerstuk 33 996, nr. 57) nooit uitgevoerd voor wat betreft het afdwingen van een tijdslot voor onlinereclame?
De regering onderschrijft het doel van de motie, namelijk het voorkomen dat jongeren door online reclame aangezet worden tot gokken. Om dit doel te bereiken is inmiddels ook een groot aantal maatregelen getroffen. Ik vind het belangrijk om nu eerst die maatregelen volledig te implementeren en vervolgens te bezien welke effecten deze hebben. Dit wordt gemonitord en waar nodig bijgestuurd zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld.4 Het instellen van een tijdslot is nu geen onderdeel van de maatregelen, omdat dit in de praktijk nauwelijks uitvoerbaar is. Tevens is het handhaven van een tijdslot kostbaar en waarschijnlijk onvoldoende effectief. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.5 Indien de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in de toekomst verbeteren en er is een noodzaak gebleken voor aanvullende maatregelen, zou een tijdslot heroverwogen kunnen worden.
Reclame voor kansspelen mag sowieso niet gericht zijn op maatschappelijk kwetsbare groepen van personen, zoals minderjarigen. Vergunninghouders van kansspelen op afstand, speelcasino’s of speelautomatenhallen mogen hun reclame ook niet richten op jongvolwassenen. Bovendien mogen hun reclameactiviteiten niet aanzetten tot onmatige deelname aan kansspelen. Deze regels gelden ongeacht het medium. Naast reclame op televisie of in geprinte media, geldt dit ook voor online reclame en reclame via social media.
Met de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand is daarbovenop een stevig pakket aan maatregelen geïntroduceerd ter voorkoming van kansspelverslaving, vooral ook ter bescherming van specifiek kwetsbare groepen. Onderdeel daarvan is aanscherping van het reclamebeleid. Deze regels gelden ongeacht het medium.6
Wanneer gaat u hier toe over? Welke maatregelen worden er nog meer genomen om jongeren en andere kwetsbare groepen te beschermen tegen online reclame-uitingen?
Zie antwoord vraag 8.
Welke prioriteit heeft dit in handhaving door de Kansspelautoriteit en waaruit blijkt dit?
De bescherming van maatschappelijk kwetsbare groepen, waaronder minderjarigen en jongvolwassenen, heeft hoge prioriteit in de handhaving door de Kansspelautoriteit. Dit blijkt onder meer uit de recente aanpak van een kansspelaanbieder die beroepssporters inzette in kansspelreclame7, de invordering van een last onder dwangsom bij een vergunninghouder die reclame richtte op minderjarigen8, het aanpakken van illegale praktijken op sociale media die populair zijn onder jongeren9, het onlangs opgestelde samenwerkingsprotocol met het Commissariaat voor de media (CvdM) dat mede tot doel heeft om gezamenlijk de veiligheid van het media-aanbod en bescherming van kwetsbare groepen te waarborgen10 en de nadere uitleg van reclameregels die tot doel hebben kwetsbare groepen, zoals jongvolwassenen, te beschermen door de Kansspelautoriteit.11
Ook én juist de komende periode, nu de markt van kansspelen op afstand is geopend, zal de Kansspelautoriteit bijzondere nadruk leggen op het optreden tegen onrechtmatige reclamepraktijken van legale én illegale kansspelaanbieders om zo maatschappelijk kwetsbare groepen van personen te beschermen. In dat kader monitort de Kansspelautoriteit op basis van gegevens uit de controledatabank in hoeverre aanbieders de op hen rustende zorgplicht om kansspelverslaving te voorkomen in acht nemen.
Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan het amendement Vos (Kamerstuk 33 996, nr. 23)? Had dit amendement niet al vanaf 1 april tot een duidelijkere waarschuwing bij advertenties moeten leiden?
Het amendement-Vos geeft kaders mee waarbinnen een nieuwe waarschuwende tekst moet worden vastgesteld.12 Ik heb een subsidie toegekend aan het Trimbos-instituut, dat een proces heeft opgezet en gefaciliteerd ter vaststelling van een nieuwe tekst. Over het verloop en de uitkomst van dit proces heb ik uw Kamer geïnformeerd middels een separate brief.
De berichten ‘Daar sta je dan: mishandeld, vergeten en met lege handen’ & ‘Driekwart slachtoffers gelooft niet meer in aangifte doen’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten van de Telegraaf van 29 september «Daar sta je dan: mishandeld, vergeten en met lege handen» & «Driekwart slachtoffers gelooft niet meer in aangifte doen»?1 2
Ja.
Bent u geschrokken van het gegeven dat driekwart van de slachtoffers geen aangifte meer doet omdat men niet gelooft dat het zin heeft? Welke doelstellingen heeft u om de aangiftebereidheid te verhogen?
Het is belangrijk dat slachtoffers geen drempel ervaren om aangifte te doen van een strafbaar feit. Echter, het is hier ook van belang om te benadrukken dat dé aangiftebereidheid niet bestaat; de bereidheid tot het doen van aangifte hangt sterk samen met de soort en ernst van het delict en het slachtoffer. De meest recente cijfers hierover, die in het artikel worden aangehaald, komen uit de Veiligheidsmonitor 2019 en zien op de traditionele criminaliteit (zijnde: gewelds-, vermogens- en vandalismedelicten). Uit de Veiligheidsmonitor blijkt overigens dat er verschillende redenen zijn voor slachtoffers om wel of niet een delict bij de politie te melden of aangifte te doen van een strafbaar feit. Naast het idee «dat dat toch niet helpt» (45%), gaat het daarbij onder meer om «het was niet belangrijk» (18%), «dit is geen zaak voor de politie» (16%), en «geen zin of tijd voor gehad» (12%). Om aangiftebereidheid bij slachtoffers te vergroten streeft de politie ernaar om de drempel om contact te leggen met de politie zo laag mogelijk te maken. Ook is de politie erop gericht zo snel mogelijk, wanneer een burger dit wenst, een melding of aangifte op te nemen. Vanuit de «omnichannel»-strategie van politie, staan verschillende kanalen voor burgercontact (waaronder het doen van aangifte en meldingen) open, zowel fysiek als digitaal.
Bent u het met het ermee eens dat, ondanks dat er de afgelopen jaren vooruitgang is geboekt, er nog een hoop moet gebeuren wat betreft de verbetering van slachtofferrechten? Kunt u uiteenzetten hoe hier werk van gemaakt wordt?
De verbetering van de positie van slachtoffers van criminaliteit is een speerpunt van dit kabinet. Uw Kamer is de afgelopen jaren regelmatig geïnformeerd over de uitvoering van de Meerjarenagenda (MJA) slachtofferbeleid 2018–2021. De versterking van de rechtspositie van slachtoffers op papier en in de praktijk is daar een belangrijk onderdeel van. Dit heeft onder andere geleid tot het aannemen van het Wetsvoorstel Uitbreiding Slachtofferrechten door Uw Kamer. De verbetering van de positie van het slachtoffer moet ook in de praktijk plaatsvinden. Daartoe zijn verschillende maatregelen genomen, waaronder een impuls van 40 fte aan slachtoffercoördinatoren bij het OM. Het werk aan de verbetering van de positie van het slachtoffer is echter nog niet klaar. Op korte termijn zal de Minister voor Rechtsbescherming Uw Kamer middels een eindrapportage over de realisatie van de MJA informeren.
Welke rol heeft het slachtoffer in het geval dat het Openbaar Ministerie zelf afdoet? Hoe ziet u de balans tussen enerzijds een snelle afdoening en anderzijds tegemoet komen aan de rechten en noden van slachtoffers?
Hoewel een snelle afdoening van een strafzaak door het Openbaar Ministerie ook in het belang van het slachtoffer kan zijn, achten wij het van groot belang dat ook in dat geval slachtofferrechten worden gerespecteerd. Bij de keuze tot een bepaalde afdoening (dagvaarden, OM-strafbeschikking), zo heeft het Openbaar Ministerie de Minister voor Rechtsbescherming desgevraagd laten weten, wordt rekening gehouden met de belangen van slachtoffers, en daarnaast met de ernst van het misdrijf, de persoon van de verdachte, en de voor het OM geldende aanwijzingen/richtlijnen. Om het belang van een goede afweging van het slachtofferperspectief te benadrukken heeft het OM ernstige spreekrechtwaardige feiten, zoals ernstige mishandelings- en zedenzaken, waarbij het slachtoffer of familieleden van het overleden slachtoffer te kennen hebben gegeven van het spreekrecht gebruik te willen maken expliciet als contra-indicatie opgenomen in de OM-Aanwijzing Strafbeschikking.
Het Openbaar Ministerie heeft op verzoek van de Minister voor Rechtsbescherming voor een aantal door Slachtofferhulp Nederland aangedragen zaken uitgezocht of, ondanks dat sprake was van een ernstig spreekrechtwaardig delict, toch gekozen is voor afdoening met een OM-strafbeschikking. In een beperkt aantal zaken bleek dat het geval. Daarbij kon niet worden achterhaald of de slachtoffers ook hadden aangegeven van hun spreekrecht gebruik te willen maken. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij aangegeven dat de betreffende officieren van Justitie binnen de beoordelingsruimte die hen toekomt in die specifieke situaties tot de afweging te zijn gekomen om de zaak toch zelf af te doen.
Als door de Officier van Justitie wordt beslist tot een buitengerechtelijke afdoening van een strafzaak en er is sprake van schade bij een slachtoffer, dan is de werkwijze dat het slachtoffer door het Openbaar Ministerie in de gelegenheid gesteld wordt om deze schade te melden en deze nader te onderbouwen. Nadat het Openbaar Ministerie het proces-verbaal van de politie heeft ontvangen, krijgt het slachtoffer een wensenformulier en een schadeformulier toegestuurd.3 Daarop kan het slachtoffer onder meer aangeven dat hij/zij informatie en/of een schadevergoeding wenst. Wordt er een OM-hoorgesprek (het horen van de verdachte door de officier van justitie in het kader van een OM-strafbeschikking) gepland, dan krijgt het slachtoffer, indien gewenst, een brief waarin het van deze beslissing op de hoogte wordt gesteld. In de brief met de datum van het OM-hoorgesprek wordt het slachtoffer herinnerd aan de mogelijkheid om een schadevergoeding te vragen. Het schriftelijk doorgeven van de datum van het OM-hoorgesprek doet het OM zodat een slachtoffer of zijn/haar gemachtigde op tijd voor het OM-hoorgesprek de benodigde stukken kan indienen om de eventueel geleden schade te onderbouwen.
Helaas is gebleken dat er een vertraging bij het OM is voor wat betreft het uitsturen van deze brieven, hetgeen tot onwenselijke situaties kan leiden voor slachtoffers. Het kan voorkomen dat slachtoffers niet of te laat in de gelegenheid worden gesteld hun schade kenbaar te maken en te onderbouwen, waardoor geen schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd. Het OM heeft aangegeven met prioriteit te werken aan het oplossen van deze problemen. In het antwoord op vraag 10 gaan wij daar nader op in. Overigens heeft het slachtoffer in zo’n geval de mogelijkheid een klacht in te dienen bij het OM, waarbij een gegronde klacht kan leiden tot gedeeltelijke tegemoetkoming van de schade.
Acht u het wenselijk dat er, vanwege achterstanden onder meer veroorzaakt door corona, nu ook ernstige mishandeling- en zedenzaken worden afgedaan door het Openbaar Ministerie zonder tussenkomst van de rechter?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat slachtoffers van (ernstige) mishandeling- en zedenzaken niet betrokken worden bij een zaak omdat er sprake is van afdoening door het Openbaar Ministerie? Zo ja, is dit volgens u wenselijk?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4 en 5. Wij zien op dit moment geen aanleiding om onderzoek te doen hoe er meer recht kan worden gedaan aan slachtoffers in zaken die door het Openbaar Ministerie zelf af worden gedaan.
Bent u bereid te onderzoeken hoe er meer recht gedaan kan worden aan het slachtoffer in zaken die het Openbaar Ministerie zelf afdoet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Acht u het nuttig als Slachtofferhulp Nederland en het Openbaar Ministerie meer gaan samenwerken op dit terrein? Welke samenwerking is er al en kunt u aangeven hoe deze samenwerking wordt ervaren?
Op verschillende fronten werken het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland reeds samen om de belangen van slachtoffers te borgen. Bijvoorbeeld als een Officier van Justitie op een ZSM-locatie besluit de zaak met een OM-strafbeschikking af te doen. Bij deze afdoeningen zoekt het Openbaar Ministerie de samenwerking met Slachtofferhulp Nederland om de schade snel inzichtelijk te maken en ook bij het snel afdoen van deze zaken recht te doen aan de belangen van slachtoffers. Daarnaast is er in het kader van het wegwerken van de corona achterstanden een structureel overleg tussen het OM en Slachtofferhulp Nederland. Dat heeft geresulteerd in de werkwijze dat het OM wekelijks parketnummers van zaken waarin een slachtoffer is geregistreerd, aanlevert aan Slachtofferhulp Nederland, waardoor eerder contact kan worden gezocht met de slachtoffers.
Op dit moment wordt deze wijze van samenwerking tussen OM en SHN bij de zaken die middels een OM-strafbeschikking worden afgedaan geëvalueerd. Vanuit het ministerie wordt daarnaast op reguliere basis overleg gevoerd met het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland. Het ministerie heeft in onderhavige problematiek aanleiding gezien om hierover in gesprek te gaan met betrokken partijen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het Openbaar Ministerie en Slachtofferhulp Nederland om meer samenwerking te bevorderen ten bate van slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Welke concrete doelen zijn er gesteld ten aanzien van de problematiek met het versturen van brieven door het Openbaar Ministerie? Wanneer wordt er verbetering verwacht?
Waar er achterstanden zijn bij het uitsturen van brieven aan slachtoffers in zaken die worden afgedaan middels een OM-strafbeschikking (zoals het wensen- en schadeformulier en de brieven waarin de datum van het OM-hoorgesprek wordt medegedeeld en slachtoffers ook worden gewezen op het onderbouwen van hun schade) werkt het OM aan het oplossen hiervan. Concreet wordt er ingezet op het verbeteren van het functioneren van het huidige ICT-systeem en worden bepaalde brieven geprioriteerd zodat deze eerder uitgaan. Om op korte termijn verbetering te bewerkstelligen werken daarnaast OM-medewerkers door in de avonden en zijn er extra tijdelijke krachten in dienst genomen. De vorderingen in het wegwerken van de ontstane achterstanden worden per week gemonitord en te zien valt dat in de meeste arrondissementen de achterstanden al fors zijn ingelopen. Het Openbaar Ministerie werkt hierbij ook samen met de andere betrokken organisaties.
Acht u het wenselijk dat slachtoffers in het geval van een afdoening door het Openbaar Ministerie veel lastiger hun schade kunnen verhalen op een dader? Welke mogelijkheden ziet u om in de procedure slachtoffers tegemoet te komen?
Wij verwijzen naar het antwoord op de vragen 4 en 5.
Het bericht ‘Erotisch ‘kinderboek’ Drs. P zorgt na vijftig jaar voor woede bij BN’ers’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Erotisch «kinderboek» Drs. P zorgt na vijftig jaar voor woede bij BN'ers»?1
Ja.
Kunt u aangeven waar op dit moment de grens ligt tussen verboden teksten die bijvoorbeeld aanzetten tot crimineel handelen en teksten, zoals het boek van Drs. P.?
Het Wetboek van Strafrecht kent een aantal artikelen die betrekking hebben op opruiing door middel van geschrift. Het is strafbaar om, bijv. door middel van een geschrift, op te ruien (artikel 131 Sr) en om een opruiend geschrift te verspreiden (artikel 132 Sr). Schokkende teksten die onderdeel zijn van (literaire) fictie en waaruit een zekere verheerlijking of normalisering van een strafbaar feit blijkt, bijvoorbeeld omdat daarin seks en kinderen met elkaar in verband worden gebracht, zijn niet per definitie opruiend in de zin van artikel 131 Sr. De strafrechtelijke grens wordt overschreden wanneer artistieke vrijheid wordt misbruikt om opzettelijk aan te zetten, aan te hitsen of aan te sporen tot een concreet strafbaar feit, zoals seksueel kindermisbruik.
Voorkomen moet worden dat onbedoeld censuur wordt opgelegd op boeken en andere literaire werken, ook wanneer deze werken in strijd met de huidige morele opvattingen moeten worden geacht. Ook het wetsvoorstel waarin voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen van seksueel misbruik met kinderen zelfstandig strafbaar wordt gesteld, kent hierin zijn grenzen. De strekking van dit wetsvoorstel is om instructief materiaal tot het plegen van seksueel kindermisbruik, zoals handleidingen of richtlijnen voor het seksueel misbruiken van kinderen, strafbaar te stellen. Bestaande en toekomstige journalistische rapportages, wetenschappelijke bijdragen, (auto)biografieën of andere literaire werken zijn naar hun aard niet gelijk te stellen met dergelijke geschriften en vallen daarom niet zonder meer onder het bereik van de nieuwe strafbaarstelling als daarin seksuele handelingen bij of met een kind worden beschreven die door de lezer als inspiratiebron zouden kunnen worden opgevat.
In hoeverre is het wetsvoorstel dat een breed scala aan voorbereidingshandelingen strafbaar stelt met het oog op het plegen van seksueel misbruik van invloed op publicaties van vroeger die tegenwoordig anders beoordeeld worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de status is van het wetsvoorstel en wanneer u verwacht dit naar de Kamer te zenden?
Ik heb onlangs het advies van de Raad van State ontvangen, dat ik op dit moment zorgvuldig aan het bestuderen ben. Het streven is het wetsvoorstel dit najaar in te dienen bij de Tweede Kamer.
Kunt u aangeven op welke maatregelen de prioriteit moeten liggen om zoveel mogelijk kinderen te beschermen (preventief of repressief) tegen de meest verwoestende vorm van criminaliteit tegen kinderen, namelijk kindermisbruik?
Om het hardnekkige, maatschappelijke probleem van seksueel kindermisbruik aan te pakken, is een brede aanpak een randvoorwaarde. Dit vraagt inzet van maatschappelijke organisaties, private partijen, politie, openbaar ministerie en van de ministeries. Bovendien geldt dat het strafrecht weliswaar een onmisbaar sluitstuk is, maar de aanpak ook de inzet van tal van andere instrumenten vereist. In dit verband is het relevant te melden dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid met andere departementen samenwerkt om vorm te geven aan de integrale aanpak van seksueel geweld, waarover uw Kamer bij brief van 4 februari jl. is geïnformeerd.2 Daarnaast richt het ministerie zich bij de aanpak van (online) seksueel kindermisbruik op drie lijnen: het intensiveren van de preventie, publiek-private samenwerking en een bestuursrechtelijke aanpak en het verscherpen van de opsporing. Een belangrijk onderdeel van de aanpak is de vormgeving van de autoriteit. Met een bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium kunnen internetbedrijven gedwongen worden om openstaande meldingen van kinderpornografisch beeldmateriaal accuraat weg te werken. Stapsgewijs werk ik zo toe naar een sluitend systeem van zowel zelfregulering als overheidsregulering voor internetbedrijven, met het strafrecht als ultimum remedium.3 Ook is internationale samenwerking op dit thema erg belangrijk: het stevige optreden van Nederland tegen het hosten van kinderpornografisch materiaal mag niet tot gevolg hebben dat het materiaal verschuift naar andere landen. Door de hardnekkigheid en ernst van het probleem, zal op al deze terreinen ingezet moeten blijven worden.
Het bericht 'Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouders op te moeten groeien' |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouders op te moeten groeien»?1
Ja.
Kunt u reageren op de berichtgeving in het artikel? Klopt het dat de IND sinds afgelopen november nieuw beleid ten aanzien van gezinshereniging van alleenstaande minderjarige vreemdelingen hanteert? Wat houdt dit beleid volgens u precies in? Sinds wanneer is dit «staand beleid»?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar mijn brief van 24 augustus jl.2 Hierin heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze, waar in het desbetreffende bericht naar verwezen wordt. De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. In 2019 constateerde de IND in een individuele zaak een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee deze werkwijze meer generiek werd gehanteerd. In maart 2021 is mij een nota voorgelegd waarin mij is voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Deze nota is in februari opgesteld. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd.
Kunt u aangeven waar en op welk moment u dit nieuwe beleid met de Kamer gedeeld hebt? Zo niet, waarom heeft u dit niet met de Kamer gedeeld? Wat vindt u daarvan? Bent u voornemens dit alsnog met de Kamer te delen?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. Zoals u kunt lezen in mijn antwoord op vragen 2, 4 en 5 is mij, in maart 2021, voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd.
Kunt u aangeven wat er precies veranderd is in de procedure voor gezinshereniging?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is dit beleid precies tot stand gekomen? Op basis van welke informatie en/of expertise wordt dit afgewogen? Klopt het dat u dit doorgedrukt heeft tegen het advies van de top van de IND in? Zo ja, waarom heeft u dat gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is de nieuwe interpretatie van het begrip «alleenstaand», volgens u, in strijd met het Verdrag inzake de rechten van het kind en de Europese richtlijn voor gezinshereniging uit 2003? Zo niet, hoe verschilt uw uitleg van de uitleg die verschillende experts geven in het artikel in de NRC?
Het doel van de werkwijze was met name om recht te doen aan de betekenis en lezing van het begrip «alleenstaande» vreemdelingen zoals dat volgt uit artikel 2 sub f uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. De werkwijze die de IND hanteerde sluit daarnaast aan bij de bestaande kaders van het nareisbeleid, dat is gestoeld op internationale verdragen. Inmiddels heb ik in mijn brief van 24 augustus jl. uw kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en interpretatie van het begrip «alleenstaand».
Kunt u schetsen hoe dit beleid zich volgens u verhoudt tot artikel 8 van het EVRM?
Alle vreemdelingen met een wens voor gezinshereniging kunnen ook een aanvraag indienen in het kader van artikel 8 EVRM, waarin het recht op familie- en gezinsleven wordt geborgd. Gezinsherenigingsaanvragen worden in dit beleidskader aan andere voorwaarden getoetst. De minderjarigen die in eerste instantie in aanmerking dachten te komen voor nareis konden derhalve ook een gezinsherenigingsaanvraag indienen in dit kader. Bij de beoordeling van een aanvraag in het kader van artikel 8 EVRM kan het verblijf bij een familielid meewegen in de belangenafweging, maar is geen voorwaarde of afwijzingsgrond.
Indien betrokkene in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis heeft kunnen maken en de aanvraag voor gezinshereniging in het kader van 8 EVRM reeds is ingewilligd, zal, indien door betrokkenen gewenst, met individueel maatwerk worden bezien welke mogelijkheden er zijn.
Kunt u aangeven op hoeveel alleenstaande minderjarige vreemdelingen dit beleid van toepassing is geweest? Kunt u aangeven wat dit voor gevolgen heeft gehad in gezinsherenigingsprocedures die door de kinderen zijn aangevraagd?
De IND is momenteel bezig met het in kaart brengen van de zaken die onder de oude werkwijze vielen. Dit gebeurt op individuele basis. Het is daarom nog niet bekend hoeveel gezinsleden hieronder vallen. De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als alleenstaande minderjarige vreemdelingen vooruit worden gestuurd door hun ouders om asiel aan te vragen in Europa?
Het komt voor dat gezinnen vanuit andere lidstaten hun kinderen vooruit sturen, in de hoop en verwachting na te kunnen reizen in het kader van gezinshereniging. Deze praktijk moet niet worden gestimuleerd. Nederland ontmoedigt het vooruit sturen van minderjarige vreemdelingen door in te zetten op het aanpakken van grondoorzaken van migratie in herkomstlanden. In lijn met de Integrale Migratie-agenda3 doet Nederland dit onder andere door in herkomstlanden de toegang tot onderwijs te ondersteunen en werkgelegenheid te stimuleren.4 Daarnaast heeft de Europese Commissie op 23 september 2020, als onderdeel van het gepubliceerde migratie- en asielpakket, een aanpassing van de EU-Dublinverordening gepubliceerd. De EU-Dublinverordening wordt vervangen door de Verordening betreffende asiel- en migratiebeheer. Onder de concept-verordening kunnen alleenstaande minderjarige kinderen worden overgedragen aan de lidstaat waar zij eerder asiel hebben verzocht. Dit ziet het kabinet als een positieve stap om (door)migratie en/of smokkel van alleenstaande kinderen te ontmoedigen. Mede vanuit dit doel heeft het kabinet eerder ook de Europese Commissie gesteund in haar voorstel om de leeftijdsgrens voor het afnemen van vingerafdrukken en het bewaren ervan in de Europese database Eurodac, te verlagen van 14 naar 6 jaar.
Is dit beleid volgens u de enige oplossing om te voorkomen dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen vooruit worden gestuurd door hun ouders om asiel aan te vragen in Europa? Zo niet, wat doet u er dan nog meer aan om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen op tijd en apart van elkaar beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Taliban veroveren Kandahar, tweede stad van Afghanistan’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht in het AD van 13 augustus 2021 «Taliban veroveren Kandahar, tweede stad van Afghanistan»1?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Deelt u de constatering dat de ontwikkelingen in Afghanistan tot nieuwe uitreizigers, die zich willen aansluiten bij de Taliban, kunnen leiden?
Het valt niet uit te sluiten dat personen vanuit het buitenland zich zullen willen aansluiten bij de Taliban. Er zijn vooralsnog geen signalen in Nederland bekend van (potentiele) uitreizigers die zich bij de Taliban willen aansluiten. De Taliban heeft een binnenlandse focus, clanachtige structuren en staat cultureel en taalkundig vermoedelijk ver af van potentiële Nederlandse uitreizigers. Evenmin is bij het kabinet bekend dat de Taliban een oproep hebben gedaan om naar Afghanistan te komen en zich aan te sluiten bij de strijd.
Zijn er signalen dat de opmars van de Taliban in Afghanistan tot nieuwe uitreizigers zal leiden, zoals indertijd de opmars van IS in Syrië en Irak?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke voorbereidingen worden getroffen om mogelijke uitreizigers tegen te houden aan de grens en ervoor te zorgen dat zij zich niet kunnen aansluiten bij terroristische organisaties?
In algemene zin geldt dat bij een redelijke verdenking van uitreis zowel bestuurlijk als strafrechtelijk kan worden ingegrepen. Reisdocumenten worden gesignaleerd of vervallen verklaard op basis van artikel 23 van de Paspoortwet indien er gegronde vermoedens bestaan van uitreis met als doel (al dan niet binnen het verband van een terroristische organisatie) het plegen van aan terrorisme gerelateerde strafbare feiten. Het reizen met een Nederlandse identiteitskaart buiten de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte (IJsland, Noorwegen en Liechtenstein) wordt onmogelijk gemaakt door een uitreisverbod. Bij een redelijke verdenking van uitreis wordt de potentiële uitreiziger als verdachte aangehouden of gesignaleerd, en er kan een strafrechtelijk onderzoek gestart worden indien er signalen bestaan dat de potentiele uitreiziger het doel heeft zich in het buitenland schuldig te maken aan terrorisme gerelateerde strafbare feiten. Tenslotte kan de burgemeester de directe omgeving van de uitreiziger informeren en waarschuwen met het doel om uitreis te voorkomen en kijkt de Raad voor de Kinderbescherming of eventuele minderjarigen onder toezicht gesteld of uit huis geplaatst kunnen worden.
In hoeverre was nu het wetsvoorstel strafbaarstelling verblijf op een door een terroristische organisatie gecontroleerd grondgebied van meerwaarde geweest?
Het wetsvoorstel strafbaarstelling verblijf in een door een terroristische organisatie gecontroleerd gebied (35 125) (hierna: het wetsvoorstel) voorziet in een strafbaarstelling van het zonder toestemming van de Minister van Justitie en Veiligheid verblijven in een bepaald, daartoe aangewezen gebied.
Voor de beslissing of een gebied moet worden aangewezen, is niet alleen van belang of dat gebied onder controle staat van een terroristische organisatie. Ook van belang is of er sanctieverplichtingen van kracht zijn ten aanzien van de bewuste organisatie, alsmede of de aanwijzing van dat gebied noodzakelijk is voor het doel dat met de strafbaarstelling wordt nagestreefd, te weten het voorkomen dat Nederlanders en Nederlandse ingezetenen terroristische misdrijven plegen in het desbetreffende gebied of na terugkeer in Nederland of elders in Europa. Bij de beslissing omtrent de aanwijzing van een gebied speelt derhalve de vraag, of Nederlanders naar dat gebied afreizen of dat het risico bestaat dat zij dat zullen doen, een grote rol. Daarnaast is het van belang dat ook internationale consensus bestaat over het aan te wijzen gebied en dat gevolgen voor internationale betrekkingen betrokken worden bij de beslissing tot aanwijzing van een gebied. Dit vraagt om een zorgvuldige besluitvorming. Bovendien zal naar de precieze situatie in het gebied moeten worden gekeken op het moment dat een eventuele aanwijzing aan de orde is. Om die reden kan nu niet worden aangegeven of gebieden in Afghanistan mogelijk aangewezen zullen kunnen worden als gebied, indien het wetsvoorstel door de Eerste Kamer wordt aangenomen en tot wet wordt verheven. Om diezelfde reden kan ik op dit moment geen uitspraken doen of het wetsvoorstel in het geval van Afghanistan mogelijke meerwaarde zal hebben.
Zorgen de ontwikkelingen in Afghanistan voor nieuwe urgentie om dit wetsvoorstel zo snel mogelijk in de Eerste Kamer te behandelen en daarmee ervoor te kiezen het aangekondigde wetsvoorstel met daarin een strafuitsluitingsgrond pas later te behandelen? Zo nee, waarom niet?
Ontwikkelingen in het buitenland kunnen razendsnel gaan – getuige de situatie in Afghanistan. Het kabinet heeft gemeend dat het aangewezen is om nu met wetgeving te komen en niet af te wachten tot er een nieuw gebied onder controle komt te staan van een terroristische organisatie, waarbij risico’s voor afreizen aanwezig zijn. In mei van dit jaar heb ik de Eerste Kamer laten weten dat ik voornemens ben een afzonderlijk wetsvoorstel in te dienen, waarmee een wettelijke strafuitsluitingsgrond wordt geïntroduceerd voor Nederlanders en Nederlands ingezetenen die uitsluitend in het gebied verblijven om activiteiten te verrichten als hulpverlener werkzaam voor een onpartijdige humanitaire organisatie, respectievelijk als journalist of publicist in het kader van nieuwsgaring. Onder deze laatste categorie vallen ook mensenrechtenorganisaties die over mensenrechtenschendingen rapporteren. Deze organisaties verrichten ook momenteel nog belangrijk werk in Afghanistan. Dit wetsvoorstel is thans in voorbereiding.
In afwachting van dit afzonderlijke wetsvoorstel inhoudende een wettelijke strafuitsluitingsgrond heb ik de Eerste Kamer verzocht de behandeling van het wetsvoorstel, waarin de strafbaarstelling is opgenomen, op korte termijn voort te zetten, gelet op het belang van het wetsvoorstel voor de veiligheid van de samenleving en om verdere vertraging te voorkomen.2 Daarnaast zou ik dan afzonderlijk het hiervoor genoemde wetsvoorstel in procedure brengen, waarmee een strafuitsluitingsgrond wordt geïntroduceerd.
De leden van de vaste commissie Justitie en Veiligheid van de Eerste Kamer hebben mij laten weten dat zij geen aanleiding zien om de behandeling van het wetsvoorstel, waarin de strafbaarstelling is opgenomen, op korte termijn voort te zetten; zij wensen dit wetsvoorstel tezamen met het nog in te dienen wetsvoorstel waarin een strafuitsluitingsgrond wordt geïntroduceerd, te behandelen.3
Het onderzoek naar de beveiligingssituatie van Peter R. de Vries |
|
Ingrid Michon (VVD), Anne Kuik (CDA), Hanneke van der Werf (D66), Mirjam Bikker (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om kroongetuigen en hun naasten, advocaten en adviseurs te beschermen? Steunt u daarom het verzoek het onderzoek te verbreden en in kaart te brengen welke veiligheidsmaatregelen bij eerdere slachtoffers, zoals Derk Wiersum en Redouan B., zijn getroffen en welke lessen daaruit kunnen worden getrokken voor de toekomst? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht een groot belang aan de veiligheid van kroongetuigen en hun naasten, advocaten en adviseurs. Zoals ook aan uw Kamer toegezonden in mijn brief van 24 augustus jl. heb ik de afgelopen weken meerdere gesprekken gevoerd met de met de familie van Peter R. de Vries, andere betrokkenen en deskundigen.1 Het grote maatschappelijk belang dat met het onderzoek naar de beveiligingssituatie van Peter R. de Vries gediend is, maakt dat ik sterk hecht aan breed draagvlak voor het onderzoek. Ik heb de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) gevraagd om het op zich te nemen in een onderzoek na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in het Marengo-proces. De OVV heeft inmiddels bevestigd dit onderzoek op zich te nemen.2 Hierbij acht ik het van belang uw Kamer te melden dat gezien de onafhankelijke status van de OVV, de OVV zelf de onderzoeksopzet bepaalt. Deze onafhankelijke status is vastgelegd in de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid, waarin ook de bevoegdheden van de OVV zijn vastgelegd.
Steunt u het pleidooi van de advocaten van de kroongetuigen dat de commissie absoluut onafhankelijk moet zijn en dat het wenselijk is naast de heer Joustra ook een andere (strafrecht)deskundige aan de onderzoekscommissie toe te voegen? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht eraan te benadrukken dat voor mij persoonlijk over de geschiktheid en onafhankelijkheid van de heer Joustra en zijn beoogde commissieleden geen enkele twijfel is geweest. Wel vind ik het van het grootste belang dat over de onafhankelijkheid van het onderzoek ook in de buitenwereld geen twijfels bestaan en heb ik geconcludeerd dat de brede reikwijdte van het onderzoek beter past bij onderzoek door de OVV. Ik wil de heer Joustra en zijn beoogde commissieleden dan ook hartelijk danken voor hun bereidheid en hun inspanningen tot nu toe op dit dossier.
Wilt u deze vragen, gezien de voorziene onderzoeksperiode, binnen een beantwoordingstermijn van een week, dus uiterlijk 6 augustus 2021, beantwoorden?
In verband met afstemming met meerdere partijen is dit niet mogelijk gebleken.