Discriminatie bij het zoeken van stageplaatsen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Stagiaire met hoofddoek niet gewenst» en «Geen stage door discriminatie»?1 2
Ja.
Wat is uw mening over de conclusie van de onderzoekers dat er sprake is van discriminatie bij het vinden van een stageplaats voor studenten van het middelbaar beroepsonderwijs? Hoe beoordeelt u de conclusie dat meisjes met een hoofddoek en jongens met een Marokkaanse achtergrond vaak moeite hebben om een stageplek te vinden?
De resultaten van dit onderzoek vind ik verontrustend. Discriminatie bij het vinden van een stage is onaanvaardbaar en onacceptabel. De resultaten van dit onderzoek staan helaas niet op zichzelf. Eerder onderzoek van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) laat zien dat migrantenjongeren vaker moeten solliciteren voor het verkrijgen van een stageplek dan autochtone jongeren.3 Echter, als de jongeren een stageplaats hebben gevonden dan krijgen zij even vaak een aanbod om na het afronden van hun opleiding bij het bedrijf te gaan werken.4 Oftewel, het lijkt een wereld van verschil te maken als de werkgever de jongeren leert kennen als werknemer.
Daarom zet ik in op drie soorten maatregelen binnen de City Deals in samenwerking met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (als onderdeel van de aanpak jeugdwerkloosheid). Allereerst is het van belang te zorgen voor bewustwording onder scholen, werkgevers en jongeren zelf. Samen met de MBO-instellingen gaat ingezet worden op het trainen van stagecoördinatoren in het omgaan met mogelijk discriminerende verzoeken van leerbedrijven. Ook zal ik onderzoeken of er wel voldoende aandacht is voor het tegengaan van discriminatie bij de erkenning van leerbedrijven. Om een erkend leer-werkbedrijf te worden moeten bedrijven aan allerlei voorwaarden voldoen. Daarnaast wordt ingezet op het overbruggen van negatieve beeldvorming over migrantenjongeren bij werkgevers bij de zoektocht naar een stage middels het leren kennen van jongeren als individu of werknemer. Bijvoorbeeld via bliksemstages of bedrijfsbezoeken voorafgaand aan de normale stage. Ook een goede introductie van jongeren kan bijdragen aan het overbruggen van negatieve beeldvorming. Vooral stagecoördinatoren spelen daarbij een belangrijke rol. Ook oudere medestudenten die succesvol hun stage hebben doorlopen gaan jongeren introduceren bij werkgevers. Deze en andere maatregelen wordt allereerst ingezet in de steden van de City Deal. De City Deals worden uitgevoerd door gemeenten, scholen, UWV, intermediairs en werkgevers. Als maatregelen aantoonbaar succesvol zijn worden ze ingezet bij meer scholen en gemeenten in Nederland. De conclusie van het onderzoek van het Verwey-Jonker instituut, in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, geeft hieraan een nieuw gevoel van urgentie.
Naar aanleiding van het verzoek van het lid Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk) tijdens het ordedebat van 22 maart jl. zal ik samen met de ministers van Binnenlandse Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid ook per brief een kabinetsreactie op het onderzoek geven.
Deelt u de mening dat een stageplaats voor studenten van het middelbaar beroepsonderwijs een onmisbaar onderdeel van hun opleiding is en dat álle studenten recht hebben op een passende stageplaats?
Ja. Iedere student, ongeacht herkomst, heeft hetzelfde recht op een bpv-plaats. De bpv is een cruciaal onderdeel van het mbo. Het is een vereiste om de mbo-opleiding succesvol te kunnen afronden en belangrijk voor de stap naar de arbeidsmarkt. Evenzeer is dit belangrijk voor Nederland en voor de weerbaarheid van onze arbeidsmarkt. Elke student moet zijn of haar bpv kunnen doen op een goede, veilige plek, passend bij zijn of haar opleiding en wensen, om zijn of haar diploma te halen.
Voor welke opleidingen in het middelbaar beroepsonderwijs geldt dat niet de school maar studenten zelf verantwoordelijk zijn voor het vinden van een passende stageplaats? Acht u dit nog steeds gepast nu blijkt dat studenten worden geconfronteerd met discriminatie en soms enkele tientallen sollicitatiebrieven moeten versturen? Zo ja, waarom?
Alle onderwijsinstellingen in het mbo hebben de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat studenten met succes hun opleiding kunnen afronden. De wettelijke taak van onderwijsinstellingen om zorg te dragen voor de beschikbaarheid van een bpv-plek, maakt onderdeel uit van deze verantwoordelijkheid. Wanneer dit niet lukt of (te) moeizaam verloopt, dienen instellingen de student te helpen en begeleiden om ervoor te zorgen dat hij of zij zo snel mogelijk een passende bpv-plek vindt. Een actieve rol van de bpv-begeleider of -coördinator vanuit de instelling is daarbij gewenst.
Wanneer er een vermoeden is van discriminatie, is het belangrijk dat de bpv-coördinator zich achter de student schaart. Ik roep studenten (en scholen) dan ook vooral op om een melding te maken als zij te maken krijgen met discriminatie. Het direct aanspreken van het leerbedrijf kan een eerste stap zijn. Gesprekken met de jongeren organisatie beroepsonderwijs (JOB) en jongeren leren mij dat studenten geen melding durven te maken over discriminatie of niet weten waar ze terecht kunnen met klachten hierover. Het is belangrijk dat studenten duidelijk weten dat zij altijd terecht kunnen bij (de vertrouwenspersoon van) hun onderwijsinstelling. Ook kunnen studenten altijd een melding maken bij de gemeentelijke antidiscriminatiebureaus of het College voor de Rechten van de Mens indien zij discriminatie ervaren.
Bij de erkenning van leerbedrijven door de stichting Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) wordt expliciet aangegeven dat discriminatie een reden is om de erkenning in te trekken. Dit is onderdeel van het erkenningsreglement van de SBB. Iedereen kan zich melden bij SBB met klachten over leerbedrijven, ook met signalen over discriminatie. SBB neemt alle klachten serieus en onderzoekt ze door hoor en wederhoor te plegen. Als er sprake is van bewezen discriminatie dan trekt SBB de erkenning van een leerbedrijf in.
Hoe beoordeelt u de waarneming van de onderzoeker dat er door scholen «om discriminatie heen (wordt) gewerkt» en dat discriminatie niet wordt besproken? Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om discriminatie zichtbaar en bespreekbaar te maken in plaats van het toe te dekken of het gesprek erover uit de weg te gaan?
Ik vind het belangrijk dat discriminatie bespreekbaar wordt gemaakt, om zo tot een oplossing te kunnen komen. Signalen over discriminatie impliciet laten, lost het probleem niet op. De student en de instelling kunnen samen sneller het probleem (h)erkennen en bespreken.
Wat is naar uw mening de rol van de scholen en bedrijven bij het gezamenlijk signaleren, bestrijden en voorkomen van deze onwenselijke situatie zodat álle jongeren een passende stageplaats en uiteindelijk een werkplek krijgen?
Het tegengaan van discriminatie is een verantwoordelijkheid die ligt bij vele actoren. Over de rol van de scholen, ben ik in het antwoord op vraag 5 ingegaan. Niet alleen onderwijsinstellingen, maar ook het bedrijfsleven heeft een belangrijke taak en verantwoordelijkheid om alert te zijn op dergelijke signalen en studenten die hiermee te maken hebben. Ik vind het belangrijk om een beter beeld te hebben van de problematiek en wil graag op zoek naar effectieve manieren om discriminatie en negatieve beeldvorming bij het zoeken naar een bpv-plek te voorkomen. Daarmee kan de positie van migrantenjongeren op zowel de stage- en leerbanenmarkt als op de arbeidsmarkt verbeteren. Ik zal in samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek hiernaar in gang zetten en ik ga daar ook de SBB bij betrekken, waar immers onderwijs en bedrijfsleven verenigd zijn.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg inzake het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie beantwoorden?3
Het is niet mogelijk gebleken deze vragen te beantwoorden vòòr het genoemde Algemeen Overleg van 23 maart, aangezien de vragen op dezelfde dag werden ingezonden en de vragen ook in- en extern afgestemd moesten worden.
Passagiers die grote vertraging hebben opgelopen op Schiphol door een overboekt vliegtuig |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Passagiers Air Arabia urenlang opgesloten op vlucht Amsterdam-Nador» d.d. 20 maart 2016?1
Ja.
Hoeveel vluchten per jaar kennen dergelijke vertragingen? Hoe vaak worden burgers hiervoor gecompenseerd?
Navraag bij Air Arabia heeft geleerd dat de vertraging in dit geval werd veroorzaakt doordat een van de bemanningsleden plotseling ziek was geworden. Vanwege veiligheidseisen moet het aantal passagiers afgestemd zijn op de hoeveelheid cabinepersoneel. Dat is de reden dat er 21 passagiers van boord moesten. Dit gebeurde overigens op vrijwillige basis.
Hoeveel vluchten jaarlijks zijn vertraagd in verband met het ziek worden van cabinepersoneel is niet te achterhalen. Het is echter een situatie die voor zover bekend bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) slechts zelden voorkomt.
Deelt u de mening dat passagiers nooit de dupe mogen worden van het feit dat een vliegtuig overboekt is?
Ja. Overboeking van een vlucht is op zichzelf niet verboden, maar luchtvaartpassagiers zijn via een Europese Verordening4 (verder: de Verordening) wel beschermd ten aanzien van instapweigering, onder meer als dit het gevolg is van overboeking. Zij hebben dan recht op bijstand en compensatie.
Overigens was op deze betreffende vlucht geen sprake van overboeking. Door het late uitvallen van één van de leden van het cabinepersoneel was onverwacht het aantal passagiers te hoog. Het verlagen van het aantal passagiers is in een dergelijk geval verplicht op grond van veiligheidseisen.
Hoe worden passagiers over mogelijke compensatie geïnformeerd? Deelt u de mening dat het initiatief voor een dergelijke compensatie bij de luchtvaartmaatschappijen zelf gelegd moet worden?
In algemene zin stelt de Verordening eisen aan luchtvaartmaatschappijen ten aanzien van de informatievoorziening richting passagiers. Zo moeten passagiers zowel bij het inchecken, als in geval van een instapweigering en bij vertraging of annulering van de vlucht geïnformeerd worden. Bij een instapweigering moet de luchtvaartmaatschappij passagiers «onmiddellijk» compenseren en bijstand verlenen. In geval van vertraging ligt het initiatief hiervoor bij de passagier zelf.
Welke mogelijkheden zijn er om op te treden tegen maatschappijen waarbij dit soort vertragingen zich vaker voordoen?
Het gaat hier om een specifieke situatie die zich, voor zover ik kan nagaan, niet vaak voordoet. Op basis van de nu beschikbare informatie heeft de ILT geen overtreding geconstateerd, daarom is optreden niet aan de orde.
Wat betreft vluchtvertragingen in het algemeen is de ILT de aangewezen toezichthouder op de naleving van de Verordening door luchtvaartmaatschappijen. Dat doet de ILT onder andere in de vorm van het behandelen van klachten van passagiers over de naleving en door systeemtoezicht. In dat kader controleert de ILT bij luchtvaartmaatschappijen of zij de uitvoering van de Verordening adequaat geregeld hebben. Ook voert de ILT jaarlijks een aantal inspecties uit op de Nederlandse luchthavens naar de naleving van deze Verordening. Als bij inspecties of uit de behandeling van passagiersklachten blijkt dat maatschappijen de Verordening niet of niet voldoende naleven, zal de ILT handhavend optreden.
Waarom is het niet mogelijk om in dergelijke gevallen gebruik te maken van noodzakelijke voorzieningen, zoals in dit geval het innemen van drinkwater?
De passagiers bevonden zich al aan boord. De vluchtoperatie en ook het welzijn aan boord van de passagiers vallen onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder en het is aan de bemanning ter plekke om te bepalen welke voorzieningen nodig zijn om aan te bieden. De situatie aan boord valt buiten de werkingsfeer van de Verordening.
Kunt u aangeven waarom er in dit specifieke geval niet is ingegrepen door bijvoorbeeld extra personeel of middelen te sturen naar dit vliegtuig?
Dat soort zaken is vaak niet zo maar even te regelen, hoe vervelend een en ander ook is voor de passagiers. Extra personeel is niet zomaar voorhanden op andere luchthavens dan de thuisbasis van een luchtvaartmaatschappij en zou dan moeten worden ingevlogen. In dit geval betrof het een avondvlucht, vertrekkend van een voor Air Arabia buitenstation. Daarbij komt dat cabinepersoneel is gecertificeerd voor bepaalde typen toestellen en dus niet zo maar op elk toestel mag werken.
Wangedrag van zichzelf voetbalsupporter noemende Nederlanders in Madrid |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Verontwaardiging in Spanje om gedrag PSV-supporters»1 en «Spaanse justitie gaat PSV-supporters mogelijk vervolgen»2? Herinnert u zich de antwoorden op de vragen over voetbalgeweld door Nederlanders in Rome?3
Ja.
Voelt ook u de afschuw en de plaatsvervangende schaamte voor de wijze waarop die Nederlanders zich in Madrid hebben gedragen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het vertoonde gedrag hoort noch thuis op en rond het voetbalveld noch elders in deze samenleving. Omdat het incident heeft plaatsgevonden in Spanje is het in eerste instantie aan de Spaanse instanties om maatregelen te nemen. Nederland zal waar mogelijk volledige medewerking verlenen aan de Spaanse autoriteiten. Daarnaast heeft de betreffende club maatregelen genomen tegen de betrokkenen. De club heeft met de geïdentificeerde betrokkenen gesprekken gevoerd en heeft stadionverboden uitgedeeld, variërend in duur van 12 tot 36 maanden. De stadionverboden zijn opgelegd omdat de betrokken personen de club in diskrediet hebben gebracht.
Deelt u de mening dat de wijze waarop deze Nederlanders zich in Madrid heeft misdragen niet getolereerd mag worden? Zo ja, staan behalve wat de Spaanse autoriteiten gaan doen, ook u middelen open om tegen dit soort gedrag maatregelen te nemen en zo ja, welke? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u of de burgemeesters van de woonplaats van deze Nederlanders op grond van artikel 172a van de Gemeentewet in verband met deze misdragingen vrijheid beperkende maatregelen, waaronder een meldplicht, hebben opgelegd of overwegen?
Het is aan de burgemeester van de gemeente waaruit een persoon afkomstig is om te bepalen of er aanleiding is om een maatregel op grond van de Gemeentewet op te leggen en te bezien of dat mogelijk is. Dit behoort tot het domein van de burgemeester. Ik vind het daarnaast niet juist om te treden in de beoordeling van individuele casussen.
Kan op basis van racistisch gedrag het genoemde artikel in de Gemeentewet worden gebruikt voor het opleggen van gedragsbeperkende maatregelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en acht u het dan wenselijk om dat wel mogelijk te gaan maken?
Aan een beslissing op grond van artikel 172a van de Gemeentewet worden relevante verstoringen van de openbare orde ten grondslag gelegd. Een bepalend criterium is dat de burgemeester die de maatregel oplegt ernstige vrees heeft voor verdere verstoring van de openbare orde in zijn eigen gemeente. Indien dit het geval is, kan een burgemeester een maatregel opleggen ter bescherming van de openbare orde in zijn gemeente.
Wanneer treedt de onlangs ook in de Eerste Kamer aangenomen Wet bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast (Kamerstuk 33 882) in werking? Welke mogelijkheden voegt deze wet dan toe aan de middelen die ter beschikking staan om op te treden tegen Nederlandse supporters die zich in het buitenland misdragen?
De Wet tot wijziging van de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht ter aanscherping van de maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast is op 1 juli 2015 in werking getreden4.
Aan de mogelijkheden die de officier van justitie en de strafrechter al hadden om op te treden tegen Nederlandse supporters die in het buitenland strafbare feiten hebben gepleegd en nog niet in het buitenland voor de feiten zijn veroordeeld, is de mogelijkheid voor de strafrechter toegevoegd om aan een veroordeelde van een strafbaar feit een gebiedsgebod op te leggen. Tevens kan de rechter door de inwerkingtreding van deze wet een gebiedsverbod, contactverbod, meldplicht of gebiedsgebod opleggen voor een termijn van vijf jaar in plaats van twee jaar.
Voor de burgemeester maakt deze wet het mogelijk om aan supporters, die de openbare orde herhaaldelijk of eenmalig ernstig hebben verstoord in binnen- en buitenland en er ernstige vrees is voor verdere verstoring van de openbare orde in de eigen gemeente, een maatregel op te leggen verspreid over negentig dagen binnen een tijdsvlak van ten hoogste vierentwintig maanden. Tot slot kan de burgemeester een persoon, aan wie door een private organisatie een sanctie is opgelegd, een maatregel opleggen wegens gedrag dat bij de burgemeester de ernstige vrees doet ontstaan dat die persoon de openbare orde zal verstoren in zijn gemeente.
Geweld in het amateurvoetbal |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Meer geweld in amateurvoetbal»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat er sprake is van een stijging van het aantal geweldsincidenten in het amateurvoetbal? Zo ja, waarom?
De politie registreert niet specifiek op geweld in het amateurvoetbal. Wel is een koppeling te maken van geweldsincidenten op sportlocaties, waaronder voetbalvelden. Op basis van deze koppeling in de politiesystemen ligt de politie-inzet tussen 2011 en 2015 tussen de 105 tot 125 keer per jaar en het aantal aangiften/meldingen tussen de 400 tot 520 per jaar. Het gaat dan om incidenten uiteenlopend van ruzie, mishandeling tot vechtpartijen. De cijfers fluctueren van jaar tot jaar, hierdoor kan er geen trend worden afgeleid.
Beschikt u over gegevens over het aantal keren dat de politie het afgelopen jaar ingezet moest worden in verband met geweldsincidenten bij het amateurvoetbal? Hoe verhouden die gegevens zich tot die van de voorgaande jaren?
Zie antwoord vraag 2.
Beschikt u over gegevens over het aantal meldingen of aangiftes van het afgelopen jaar in verband met geweldsincidenten bij het amateurvoetbal? Hoe verhouden die gegevens zich tot die van de voorgaande jaren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het bericht, dat er sprake zou zijn van meer geweldsincidenten bij het amateurvoetbal, zich tot de gegevens zoals die in het kader van de voortgangsrapportage Actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» zijn verzameld?
In de Monitor van het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» worden jaarlijks de cijfers van het aantal gemelde excessen weergegeven. De cijfers van de KNVB over het aantal excessen in het voetbal laten zien dat het aantal gerapporteerde excessen de afgelopen jaren is gedaald. Waren er in seizoen 2012/2013 nog 414 excessen, in 2013/2014 waren dit 363 en in 2014/2015 is dit gedaald naar 319 excessen. De cijfers van het lopende seizoen worden in augustus bekend gemaakt. Op basis van de beschikbare cijfers lijkt van een stijging van geweld in het amateurvoetbal vooralsnog geen sprake. Dit neemt niet weg dat ieder exces is er een te veel is. Bovendien blijken uit de cijfers alleen de gemelde excessen. Al met al is er nog een weg te gaan om iedereen ieder weekend veilig en met plezier te laten sporten. Daarom blijf ik ook onverminderd inzetten op een veiliger sportklimaat.
Acht u het wenselijk extra aandacht te vragen voor de toename van het aantal geweldsincidenten bij het amateurvoetbal in het kader van het Actieplan «Naar een veiliger sportklimaat»? Zo ja, waar zal die aandacht zich dan op moeten gaan richten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u afgelopen najaar heb laten weten2, zal ik het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» twee jaar voortzetten. In dit actieplan zet ik samen met NOC*NSF, de KNVB en de KNHB in op het voorkomen en bestrijden van geweld op en rond het sportveld. De komende twee jaar zal er een extra versterkte inzet plaatsvinden op de begeleiding van die verenigingen waar een verhoogd risico is op incidenten of waar incidenten hebben plaatsgevonden. Dit is een verdere intensivering en uitbreiding van het traject dat de KNVB in samenwerking met Halt in 2014 is gestart.
Nepwapens |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verkoop nepvuurwapen leidt tot grote politie-inzet»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over deze problematiek?2
Ja.
In hoeverre heeft de verkoop van op echt lijkende speelgoedwapens sinds dat op grond van de Europese Speelgoedrichtlijn toegestaan moest worden, geleid tot meer verkoop van dergelijke speelgoedwapens?
Het probleem zit erin dat speelgoedwapens tegenwoordig niet of nauwelijks te onderscheiden zijn van echte wapens waardoor dreigende situaties kunnen ontstaan. In de Nederlandse wet is een verbodsbepaling voor het dragen van speelgoedwapens in de openbare ruimte opgenomen. Het dragen hiervan is strafbaar als sprake is van een voorwerp dat als een wapen wordt aangemerkt, omdat gelet op de aard of omstandigheden waaronder het voorwerp wordt aangetroffen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het bestemd is om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen.
Het bezit op zich van speelgoedwapens die voorzien zijn van een CE-keurmerk is niet verboden, airsoftwapens in beginsel wel, afgezien van een beperkte vrijstelling voor leden van de Nederlandse Airsoft Belangen Vereniging.
De politie heeft veel aandacht voor speelgoedwapens. In 2014 zijn 125 op echt gelijkende speelgoed of airsoftwapens in beslag genomen. In 2015 waren dit er 140. Er wordt daarbij niet apart geregistreerd op airsoftwapens of speelgoedwapens. Ook is politie een bewustwordingscampagne gestart om te wijzen op de risico’s die speelgoedwapens met zich mee brengen.
Ik beschik niet over verkoopcijfers van speelgoedwapens.
Is het waar dat de politie «steeds meer op echt lijkende nepvuurwapens» tegenkomt? Zo ja, over welke cijfers of andere indicaties beschikt u? Zit het probleem zowel bij speelgoedwapens bedoeld voor kinderen als bij airsoftwapens? Zo nee, waarom is dat niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Leidt de verkrijgbaarheid van op echt lijkende nepvuurwapens tot situaties waarbij de politie moet uitgaan van de aanwezigheid van echte wapens? Zo ja, waarom en wat zijn gevolgen daarvan onder andere voor de inzet van de politie? Zo nee, waarom niet?
Ja, de politie wordt geconfronteerd met burgers die speelgoedwapens dragen in publieke ruimtes waarbij onduidelijk is of het echte wapens of speelgoedwapens betreft. In deze situaties gaat de politie ervan uit dat het echte wapens betreft en zet de «procedure aanhouding vuurwapengevaarlijke verdachte» in waarbij in veel gevallen meerdere politie eenheden betrokken zijn.
Deelt u de mening dat het spelen met speelgoedwapens of het gebruiken voor de airsoftsport net zo goed kan met wapens die wel te onderscheiden zijn van echte wapens? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom zou het spelen of schieten met bijvoorbeeld een opvallend gekleurd nepwapen minder plezier opleveren?
Natuurlijk zou ik het toejuichen als speelgoedwapens aanstonds te onderscheiden zouden zijn van echte vuurwapens. Ik zie echter weinig mogelijkheden om dit te kunnen afdwingen. Er zijn ook van echte wapens opvallend gekleurde varianten beschikbaar. Binnen de Europese regelgeving bestaan bovendien geen mogelijkheden om speelgoedwapens uit Nederland te weren. Ik kan niet beoordelen of spelen met een afwijkend gekleurd speelgoedwapen minder plezier oplevert. Wat de airsoftwapens betreft acht ik de huidige regeling vooralsnog afdoende.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid en gebruik van op echt gelijkende nepwapens in Nederland bijdraagt aan grotere onveiligheid? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze wapens niet langer de veiligheid bedreigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de gevolgen van de Europese Speelgoedrichtlijn niet mogen zijn dat de veiligheid in gevaar komt? Zo ja, wat gaat u doen om in Europees verband deze richtlijn te laten aanpassen in de zin dat op echt gelijkende nepwapens verboden worden? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet aan de orde om de Speelgoedrichtlijn ter discussie stellen. De Wet wapens en munitie kent al een bepaling die het mogelijk maakt om situaties met voorwerpen, waarvan, gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij zijn bestemd om te dreigen van strafrechtelijke gevolgen te voorzien. Daaronder kunnen onder omstandigheden ook speelgoedwapens begrepen worden. Voor imitatiewapens die niet onder de Europese Speelgoedrichtlijn vallen is het bezit, omdat zij op een echt wapen lijken overigens nog steeds verboden. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Ziet u nog steeds geen mogelijkheden om binnen de Europese regelgeving de betreffende voorwerpen uit Nederland te weren? Zo ja, waarom? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u wel?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht “Wie is wie in de Amsterdamse Mocro-oorlog?” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Wie is wie in de Amsterdamse Mocro-oorlog»?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit de opsomming van misdrijven in het genoemde bericht en andere berichten het er meer dan de schijn van heeft dat er binnen de Amsterdamse onderwereld een groot aantal misdrijven gepleegd waarbij een groot deel van de verdachten of daders van Marokkaanse afkomst is? Zo nee, waarom niet?
Nu de vraagstelling gericht is op lopend onderzoek, kan ik hier geen verdere inhoudelijke uitspraken over doen.
Deelt u de mening dat voor het oplossen van deze misdrijven, en wellicht het voorkomen van nieuwe misdrijven van deze aard, het van grootste belang is dat de recherche in een informatiepositie verkrijgt, waardoor die beter op de hoogte raakt van wat er in Marokkaanse criminele kringen aan de hand is? Zo nee, waarom niet?
Dat een goede informatiepositie van de recherche – ook binnen Marokkaanse criminele kringen – van belang is, onderschrijf ik. Op verschillende wijzen (al dan niet heimelijk) verkrijgt de recherche een beeld van de criminaliteit in het algemeen, dus ook van de criminaliteit binnen Marokkaanse criminele kringen.
In hoeverre krijgen kwalitatief goede agenten van allochtone afkomst de kans om door te stromen binnen de politie-eenheid Amsterdam? Hoeveel rechercheurs zijn er van allochtone afkomst (uitgedrukt in een percentage van het totaal)? Hoeveel Marokkaanse familierechercheurs zijn er?
Binnen de politie heeft iedereen gelijke kansen om door te stromen. Wel geldt er sinds de personele reorganisatie een landelijke vacaturestop, hetgeen de afgelopen jaren van invloed is geweest op de doorstroommogelijkheden van medewerkers. In zijn algemeenheid geldt dat, zodra fase 1 van de personele reorganisatie is afgerond, weer medewerkers geworven kunnen worden en kunnen doorstromen naar andere functies binnen de politieorganisatie.
Het is niet mogelijk aan te geven hoeveel rechercheurs van allochtone afkomst zijn of hoeveel familierechercheurs van Marokkaanse afkomst zijn, omdat de politie haar medewerkers niet op etniciteit registreert. De verwerking van gegevens inzake etniciteit is in beginsel niet toegestaan, mede gelet op het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (art. 8 EVRM, art. 10 Grondwet). De politie heeft wel enig inzicht op de instroom van medewerkers met een allochtone achtergrond, omdat kandidaten bij de werving en selectie op het sollicitatieformulier op basis van vrijwilligheid kunnen aangeven of zijzelf en de ouder(s) geboren zijn in het buitenland. Ik zal hier nader op ingaan bij de eerstvolgende voortgangsrapportage over de vorming van de Nationale Politie.
Hoeveel politieambtenaren van Marokkaanse afkomst zijn betrokken bij de opsporing van de genoemde misdrijven?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat die informatiepositie substantieel verbeterd kan worden als er meer politieambtenaren van Marokkaanse afkomst in onderzoeken naar genoemde misdrijven worden ingezet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De betrokkenheid van politieambtenaren met een niet-Nederlandse achtergrond heeft zeker meerwaarde in onderzoeken. De politie realiseert zich als geen ander dat een divers samengestelde politieorganisatie een voorwaarde is om het werk nu en in de toekomst goed te kunnen blijven doen. Dat geldt voor alle politietaken.
Met het programma «Kracht van het verschil» investeert de politie de komende jaren actief in de diversiteit van de organisatie. Er worden maatregelen genomen om de diversiteit te vergroten zoals het gericht werven bij (doel)groepen die ondervertegenwoordigd zijn in de organisatie. Ook worden maatregelen genomen gericht op het behoud van medewerkers zoals de ontwikkeling van een cultuur waarbij verschillen erkend en gewaardeerd worden. Te denken valt ook aan bijeenkomsten waar medewerkers met elkaar aan een veiliger werkklimaat werken en de alertheid van leidinggevenden en vertrouwenspersonen op ongewenst gedrag.
In voornoemde eerstvolgende voortgangsrapportage over de vorming van de Nationale Politie zal ik conform de motie van de leden Recourt en Berndsen van 10 september 20152 ingaan op de versterking van diversiteit en het diversiteitsbewustzijn in de politieorganisatie.
Is het waar dat in het personeelsbeleid ten aanzien van de doorstroming van agenten naar hogere posities de anciënniteit van hun aanstelling voor de benodigde competenties gaat? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Bij de selectie van medewerkers naar hogere posities binnen de politieorganisatie worden werkervaring, (management)vaardigheden en (diversiteits)competenties alle meegewogen. Het is niet zo dat de anciënniteit daarin de bepalende factor is. Wel speelt werkervaring een rol bij de beoordeling of iemand geschikt is voor de betreffende functie.
Oerwoudgeluiden bij Harkemase boys |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Harkemase boys hopen straf KNVB te ontlopen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een supporter racistische geluiden maakt naar een donker gekleurde speler?
Ik vind dit afschuwelijk en niet acceptabel.
In hoeverre gebeuren dit soort praktijken vaker op amateurvelden? Heeft u daar voldoende zicht op? Zo ja, welke trend neemt u waar? Zo nee, bent u voornemens clubs te stimuleren dergelijke praktijken te melden en spelers te stimuleren altijd aangifte te doen?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal keer dat incidenten van deze aard plaatsvinden op het amateurveld. In voorkomende gevallen wordt, net als in dit geval, direct en hard opgetreden door de KNVB. Tegelijkertijd zijn er situaties waarin dit soort gedrag niet meteen wordt gesignaleerd, of niet als probleem wordt ervaren door omstanders en betrokkenen. In die situaties kunnen mensen melding maken via het nummer van het meldpunt Sport en Geweld of de hulplijn wanordelijkheden van de KNVB zodat er tegen opgetreden kan worden.
Deelt u de mening dat beide clubs goed gehandeld hebben? Bent u ook blij met de correcties van omstanders die de dader maanden te stoppen met zijn daden?
Ja, ik ben blij dat omstanders de dader corrigeerden. Ook de sterke en gezamenlijke rol van de besturen van de betrokken verenigingen laat zien dat ook zij vinden dat dit over de grens van het acceptabele is.
Wat doet u binnen het programma «Naar een veiliger sportklimaat» om clubs te helpen dergelijke situaties te voorkomen? Waaruit blijkt dat deze inspanningen voldoende zijn? Wat doet u binnen dit programma om clubs te leren omgaan met situaties waarin individuele supporters zich ondanks goede inspanningen van de club misdragen? Waaruit blijkt dat deze inspanningen voldoende zijn?
Het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» biedt bestuurders, coaches en arbiters concrete interventies hoe zij ongewenst gedrag kunnen voorkomen en wanneer het toch plaatsvindt daar in de praktijk mee om kunnen gaan. Daar waar incidenten zoals deze voorkomen wordt ingezet op het maken van gedragen afspraken. Binnen het actieplan doet de KNVB dit in samenwerking met HALT.
Samen met een groot deel van de leden van de vereniging volgen zij het proces van:
Uit de Monitor VSK2 die ik u eerder heb toegezonden bleek dat onder alle groepen mensen die betrokken zijn bij sport het gevoel van onveiligheid in 2015 ten opzichte van 2013 kleiner is geworden. Het gevoel van sociale veiligheid in de sport lijkt onder diverse groepen stabiel te blijven of zelfs te verbeteren. Zeker onder de sporters zelf is een positieve ontwikkeling te zien; het aandeel dat zich onveiliger voelt is afgenomen.
Een nazistisch “pamflet” dat aan moskeeën in Nederland is gestuurd |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het pamflet waarop onder andere nazisymbolen en anti-islamteksten staan en dat aan vele Nederlandse moskeeën is gestuurd?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen naar aanleiding van de bezetting van een moskee door rechtsradicalen?2
Ja.
Weet u hoeveel moskeeën in Nederland een afschrift van dit pamflet hebben ontvangen? Zo ja, hoeveel, zo nee, kunt u dit laten onderzoeken?
Op dit moment hebben 33 besturen van moskeeën aangifte gedaan. De centrale coördinatie van de beoordeling van de aangiften ligt bij parket Den Haag. Dit houdt in dat alle aangiften die bij de politie in het land binnenkomen onder regie zullen vallen van de politie-eenheid Den Haag. Er komt één onderzoek omdat het OM en de politie ervan uitgaan dat het één en dezelfde afzender betreft.
Deelt u de mening dat dit pamflet afschuwelijk is en de grenzen van de vrijheid van meningsuiting verre overschrijdt? Zo ja, waarom en wilt u dit ook aan moskeeën duidelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Ja die mening deel ik. Iedereen heeft in Nederland het recht om er zijn eigen gedachten en geloof op na te houden. Vrijheid van meningsuiting mag niet misbruikt worden om de ander daarin te beperken of angst aan te jagen. Ik ben op 10 maart jl. samen met de NCTV in gesprek gegaan met vertegenwoordigers van de moskeeën om ze een hart onder de riem te steken en om te kijken wat we kunnen betekenen.
Deelt u de mening dat dergelijke uitingen, vanwege de onnodige kwetsende aard, de discussie over de islam in Nederland alleen maar bemoeilijkt en bevolkingsgroepen tegen elkaar opzet? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is een land waar iedereen zichzelf moet kunnen zijn. De vrijheden in onze open samenleving gelden voor alle bevolkingsgroepen en alle religieuze gezindten. Vrijheden van de een mogen niet leiden tot beperking van vrijheden van de ander.
Deelt u de mening dat het rechtsradicalisme evenals het moslimextremisme bestreden moet worden? Zo ja, hoe gebeurt dat, zo nee, waarom niet?
Extremistische uitingen en daden zijn ontoelaatbaar, ongeacht uit welke hoek deze afkomstig zijn. Strafbare uitingen en daden zullen worden aangepakt, ongeacht de ideologische richting waaruit de dader afkomstig is. Het OM en de Politie treden hier tegenop.
Heeft een van de moskeeën, die een dergelijk pamflet heeft ontvangen, aangifte bij de politie gedaan? Zo ja, wat is de stand van zaken van het onderzoek en vervolging? Zo nee, heeft het Openbaar Ministerie ambtshalve vervolging ingesteld?
Op dit moment hebben 33 besturen van moskeeën op verschillende plekken aangifte gedaan. In het overleg op 10 maart jl. is het belang van aangifte doen benadrukt. Er loopt een strafrechtelijk onderzoek naar de herkomst van de pamfletten die vorige week door meerdere moskeeën zijn ontvangen. Het Openbaar Ministerie (OM) acht hetgeen op de flyer is afgebeeld strafbaar op grond van artikel 137 c en d van het Wetboek van Strafrecht (belediging en haatzaaien). In het belang van het onderzoek kan ik hierover verder geen mededelingen doen.
Begrijpt u dat bezoekers van moskeeën door dergelijke pamfletten zich onveiliger gaan voelen? Zo ja, waarom? Hoe beoordeelt u de veiligheid in en rondom moskeeën? Kunt u deze veiligheid laten analyseren en bij een verhoogd risico erop toe zien dat de passende beschermingsmaatregelen worden genomen? Zo nee, waarom begrijpt u dat niet?
Geweld tegen en bedreiging van moslims en islamitische gebedshuizen is onacceptabel. De overheid onderhoudt intensief contact met moskeebesturen en vertegenwoordigers van verschillende islamitische gemeenschappen om de situatie te monitoren. NCTV gaat in aanvulling op het overleg van 10 maart samen met de Nationale Politie opnieuw in gesprek met moskeebestuurders. Er is sprake van extra alertheid met betrekking tot de veiligheidssituatie van moskeeën.
De aanpak van transportcriminaliteit door de Nationale Politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Ladingdiefstal daalt met 20 procent»1, «Trucker hier doelwit»2 en «Nederland is paradijs voor ladingdieven»3? Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over het succesvolle Landelijk Team Transportcriminaliteit dat door uw voorganger is opgeheven?4
Ja.
Beschikt u over het in het tweede bericht genoemde jaarrapport van de Transport Asset Protection Association (TAPA)? Zo ja, wat is de inhoud daarvan? Zo nee, kunt u dan, voor zover beantwoording van onderstaande vragen afhankelijk is van gegevens uit dat rapport, die beantwoording dan ophouden tot die gegevens bekend zijn geworden?
Ja, ik beschik over het jaarrapport van TAPA. TAPA geeft hierin een analyse van ladingdiefstal in 2015 in Europa, het Midden-Oosten en Afrika.
Deelt u de mening dat de bovenstaande berichten tegenstrijdig zijn? Zo ja, kunt u door middel van correcte cijfers opheldering geven over de stand van zaken aangaande transportcriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2 en 3 van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2201).
Is het in het tweede bericht gestelde, dat veel voorvallen van transportcriminaliteit niet worden gemeld, waar? Zo ja, deelt u de mening dat dit zorgelijk is en wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te vergroten? Zo nee, wat is er niet waar?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 4 van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2201).
Kunt u zich de uitgesproken zorgen van ondernemers en verzekeraars over de in aantal en gewelddadigheid toegenomen incidenten voorstellen? Zo ja, waarom en wat gaat u doen teneinde die zorgen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Natuurlijk neem ik gewelddadige incidenten bij ladingdiefstallen serieus. Zoals ik stel in de beantwoording van vragen van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (vraagnummer 2016Z03944), hebben er in 2014 en 2015 respectievelijk één en twee incidenten met betrekking tot ladingdiefstal plaatsgevonden waarbij geweld tegen een chauffeur is gebruikt.
Is het in het derde bericht gestelde dat veel van de transportcriminaliteit wordt begaan door rondreizende gewapende bendes criminelen waar? Zo ja, deelt u de mening het opsporen en aanpakken van dergelijke bendes prioriteit zou moeten hebben? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat is er niet waar?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 7 van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2201).
Deelt u de mening dat uit de praktijk blijkt dat sinds de opheffing van het Landelijk Team Transportcriminaliteit niet effectief genoeg wordt opgetreden tegen deze criminaliteit en dat Nederland voor transportcriminelen daardoor het meest aantrekkelijke land in Europa is? Zo ja, wat gaat u doen om deze ontwikkeling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het is een misverstand dat het Landelijk Team Transportcriminaliteit is opgeheven. Dit team is een onderdeel van de informatie organisatie van de politie en is in het kader van de vorming van de Nationale Politie onder de naam Team Vervoer en Transport gecontinueerd. Transportcriminaliteit wordt nu vanuit de Landelijke Eenheid aangepakt, in samenwerking met regionale eenheden en (keten)partners. De aanpak van transportcriminaliteit, waar ladingdiefstal een onderdeel van uitmaakt, is een speerpunt binnen de dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid. De dienst beschikt over een eigen afdeling Opsporing Infra. Rechercheurs uit deze afdeling worden flexibel ingezet op de speerpunten en doen doorlopend onderzoek op het thema transportcriminaliteit. Het Landelijk Team Ladingdiefstallen van de bovenregionale recherche Zuid-Nederland is wel opgeheven, maar de onderzoeken worden thans uitgevoerd door het team Opsporing van de dienst Infra.
De uitspraak van een gemeenteraadslid dat de Islam “weggevaagd” mag worden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Haagse PVV'er: Islam mag weggevaagd worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het goed is dat het stadsbestuur van Den Haag afstand heeft genomen van de uitspraak van het raadslid dat de islam weggevaagd mag worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat het niet op zijn weg vindt liggen om uitingen van volksvertegenwoordigers op de sociale media te volgen en van commentaar te voorzien. Zoals al meerdere malen door het College aangegeven, neemt het College afstand van polariserende uitingen, ongeacht van wie deze afkomstig zijn, die erop gericht zijn bevolkingsgroepen tegen elkaar op te zetten.
Ik ben van mening dat het goed is dat het College afstand neemt van dergelijke polariserende uitingen.
Deelt u de mening dat een passende reactie tegen uitingen die verdeeldheid zaaien, mensen tegen elkaar opzetten of beledigen binnen het strafrecht als ultimum remedium kan worden gevonden? Zo ja, waarom en welke delicten zijn in dit kader mogelijk van toepassing? Zo nee, waarom niet?
Indien er sprake is van een verdenking van een strafbaar feit, zoals bijvoorbeeld opruiing (artikel 131 Sr), groepsbelediging (artikel 137c Sr) of aanzetten tot haat, discriminatie of geweld (artikel 137d Sr), is het strafrecht het aangewezen middel om adequaat te reageren.
Is er aangifte gedaan tegen het genoemde raadslid in verband met haar uitspraak dat de islam weggevaagd mag worden of vanwege het verspreiden van het genoemde filmpje? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek? Zo nee, stelt het Openbaar Ministerie ambtshalve vervolging in?
Op 8 februari jl. is aangifte gedaan, deze aangifte wordt momenteel door het Openbaar Ministerie (OM) bestudeerd.
Deelt u de mening dat iedereen die een godsdienst wil aanhangen dat moet kunnen doen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Godsdienstvrijheid is in Nederland in de Grondwet verankerd. Dit betekent dat je in Nederland elke godsdienst mag aanhangen en dat je in Nederland niet op ongelijke wijze mag worden behandeld vanwege je geloof of je afkomst.
Deelt u de mening dat het «wegvagen» van een godsdienst in strijd is met de vrijheid van godsdienst? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Artikel 6 van de Grondwet waarborgt het recht van een ieder zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De vrijheid van godsdienst heeft daarmee betrekking op de vrijheid van het belijden van de godsdienst. Uitspraken over godsdienst kunnen vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven kan wel sprake zijn van een strafbaar feit of van discriminatie zoals omschreven in artikel 1 van de Grondwet.
Kan er sprake zijn van een strafbaar feit, zoals groepsbelediging of haatzaaien, indien de dader zich niet direct richt tot een groep mensen (bijvoorbeeld moslims of homo’s) maar wel tot datgene wat die specifiek groep kenmerkt, zoals hun geloof of seksuele gerichtheid (de islam of homoseksualiteit)? Zo nee, waarom niet?
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BF0655) dient een uitlating voor strafbaarheid wegens groepsbelediging onmiskenbaar betrekking te hebben op een groep mensen wegens hun godsdienst. Per geval zal beoordeeld moeten worden of daar sprake van is. Daarbij dient niet alleen te worden gekeken naar de uitlating sec, maar ook naar de samenhang met de rest van de uiting en de context waarin de uitlating is gedaan. Voor aanzetten tot haat geldt evenzeer dat alle voor de strafbaarheid relevante omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM9132 en ECLI:NL:HR:2010:BM9135) dienen uitlatingen niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, doch tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van de mogelijke associaties die deze wekken.
Maakt het in dit kader in juridische zin verschil of iemand zegt dat «moslims vies zijn» dan wel «de islam is vies»? Zo ja, waaruit bestaat dit verschil? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken van de jurisprudentie over groepsbelediging of haatzaaien met betrekking tot de vraag of een uitlating beledigend of haatzaaiend is indien die niet direct tot een groep mensen is gericht maar tot een geloof?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat, indien uit de jurisprudentie blijkt dat uitlatingen over een geloof in dit kader niet strafbaar zijn, de wet in die zin zou moeten worden aangepast dat dat wel strafbaar kan worden, gezien de verbondenheid tussen een geloof en de gelovigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op de vragen 7, 8 en 9 aangegeven volgt uit de jurisprudentie dat er sprake kan zijn van strafbaarheid, maar dat dit afhangt van de omstandigheden van het geval. Ik zie dan ook geen reden om de wet aan te passen.
Het aanvallen van een scheidsrechter door spelers van de voetbalclub Nieuw Sloten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Scheidsrechter aangevallen door spelers Nieuw Sloten»1 en «Duel Nieuw-Sloten gestaakt na wangedrag speler»2? Herinnert u zich het feit dat voetballers van deze voetbalclub zijn veroordeeld vanwege betrokkenheid bij het overlijden van een scheidsrechter?3
Ja.
Is er naar aanleiding van het recente incident aangifte gedaan tegen spelers of andere betrokkenen van de genoemde voetbalclub? Zo ja, wat is de stand van zaken van deze aangifte? Zo nee, op welke gronden kan het Openbaar Ministerie (OM) overwegen over te gaan tot ambtshalve vervolging en wordt dit ook overwogen?
Er is geen aangifte gedaan tegen spelers of andere betrokkenen van de genoemde voetbalclub. De politie heeft op eigen initiatief wel gesproken met de scheidsrechter. De scheidsrechter kiest ervoor om geen aangifte te doen. Het Openbaar Ministerie heeft besloten niet ambtshalve tot vervolging over te gaan, vanwege de ernst van hetgeen dat is voorgevallen, het feit dat de scheidsrechter geen aangifte wenst te doen en het besluit van het bestuur van de voetbalvereniging om het betrokken team uit de competitie te halen.
In hoeverre kan het feit dat er eerder spelers van Nieuw Sloten betrokken waren bij een geweldsincident tegen een scheidsrechter meespelen bij een besluit van het OM om in geval van het recente incident vervolging tegen spelers of de club in te stellen?
Ook deze omstandigheid is onderdeel geweest van de afweging over de vervolging, waarbij uiteindelijk besloten is om niet tot vervolging over te gaan.
Doet de KNVB onderzoek naar spelers van Nieuw Sloten en/of de club? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De KNVB doet net als bij andere tuchtzaken onderzoek naar de toedracht van het voorval. Daders worden hierbij gestraft. Het onderzoek is nog niet afgerond. Lopende dit onderzoek zijn op voorhand alle spelers van dit elftal voorlopig uitgesloten van deelname aan wedstrijden.
Daarnaast is de KNVB met de vereniging in gesprek over verdere begeleiding en ondersteuning. Dit om de kans op misdragingen in de toekomst verder te verlagen.
Het bericht dat Eritrese intimidatie in Nederland zich uit breidt |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over de toenemende intimidatie van aanhangers van het dictatoriale regime in Eritrea in Nederland?1
Ja ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als het regime via aanhangers in de diaspora druk uit oefent op Eritreeërs in Nederland om geld af te staan en geen kritiek uit te oefenen op hun geboorteland? Zo ja, welke maatregelen ben u bereid te treffen om deze praktijken tegen te gaan?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de leden Karabulut en Jasper van Dijk (beiden SP) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Buitenlandse Zaken dd. 20 juni 20142. Er zijn geen aanwijzingen dat de situatie sedert dien is gewijzigd.
Was u al eerder op de hoogte van het feit dat niet alleen Eritreeërs in Nederland, maar ook Nederlanders – zoals wetenschappers – worden bedreigd en geïntimideerd?
Nee.
Wordt er bijgehouden wie deze mensen zijn die zich schuldig maken aan intimidatie en zo ja, welke juridische stappen zijn er al genomen om hen te vervolgen?
Er is geen overzicht van het aantal incidenten in relatie tot het Eritrese regime.
Afpersing en soortgelijke feiten zijn ernstige misdrijven die de aandacht hebben van de politie en het Openbaar Ministerie. Indien er een concreet vermoeden bestaat dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden gepleegd, zal hiernaar door politie en het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Politie en het Openbaar Ministerie zullen zich altijd inspannen om signalen van ernstige misdrijven te onderzoeken en indien aan de orde mogelijke slachtoffers van ernstige misdrijven actief wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangiften.
Kunt u vertellen of er op diplomatiek niveau nog enigszins contact is met het Eritrese regime en of er met andere Europese landen samen wordt gewerkt om intimidatie jegens naar Europa gevluchte Eritreeërs te voorkomen?
Op 16 februari 2016 heeft op het Ministerie van Buitenlandse Zaken een onderhoud plaatsgevonden met de Eritrese Ambassadeur en de Tijdelijk Zaakgelastigde. Dit gesprek vond plaats naar aanleiding van recente publicaties in de media. Op diplomatiek niveau wordt niet met andere Europese landen samengewerkt met betrekking tot de door u genoemde kwestie. Wel wordt van tijd tot tijd informatie uitgewisseld.
Bent u van mening dat er ook binnen asielzoekerscentra aandacht moet worden besteed aan mogelijke intimidatie en bedreigingen tegen Eritreeërs en zo ja, op welke manier zou hier vorm aan moeten worden gegeven? Worden aangiftes in behandeling genomen?
Veiligheid binnen het asielzoekerscentrum geniet de hoogste prioriteit.
Het COA laat niet zomaar iedereen toe op de locaties; er geldt een bezoekersregeling en een bezoekersadministratie. Dit betekent dat elke bezoeker zich moet identificeren en de naam vermelden van de te bezoeken persoon. Alle vrijwilligers, die op een locatie van het COA activiteiten willen verrichten, worden vooraf gescreend.
Verder is er op alle COA-opvanglocaties permanent ingehuurde beveiliging aanwezig van Trigion. Naast deze beveiligingsmedewerkers zijn de COA-medewerkers zelf erg oplettend en waakzaam, hoe het met de bewoners op de locatie gaat en hoe sfeer is op de locatie. Het COA spreekt frequent met leden van de Eritrese gemeenschap (en alleenstaande minderjarige vreemdelingen in het bijzonder) op locaties om meer inzicht te krijgen in wat er speelt binnen deze (gesloten) gemeenschap.
Waar het COA meent dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA door gesprekken en ondersteuning de bewoners om aangifte te doen. Als bewoners weigeren aangifte te doen, doet het COA zelf bij de politie melding van misstanden. Voor zaken die de openbare orde raken wordt altijd de politie ingeschakeld.
Heeft u recentelijk uw ongenoegen over de intimidatiepraktijken geuit aan het Consulaat van Eritrea? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, bent u bereid de Tijdelijk Zaakgelastigde te ontbieden om duidelijk te maken dat afpersing en intimidatie bij belastinginning onacceptabel en in strijd met de wet zijn?
Eritrea heeft in Den Haag geen consulaat maar een ambassade. Zoals hierboven gemeld heeft op 16 februari 2016 op het Ministerie van Buitenlandse Zaken een onderhoud plaatsgevonden met de Eritrese Ambassadeur en de Tijdelijk Zaakgelastigde (TZ). De recente berichten in de media over de «lange arm» van het Eritrese regime in Nederland vormden de aanleiding voor dat gesprek. In het gesprek gaf de ambassadeur aan dat de Ambassade hecht aan een sterke band met de diaspora, maar dat de Ambassade hierbij geen oneigenlijke middelen inzet. De Eritrese diaspora heeft de petitie zelf georganiseerd, aldus de ambassadeur.
Het doel van het gesprek was om de ambassade impliciet te waarschuwen voor eventueel onoorbaar gedrag en duidelijk te maken dat het kabinet het wel en wee van de Eritrese diaspora in Nederland en de rol van de Eritrese ambassade daarbij nauwlettend volgt.
Is er door het openbaar ministerie of anderszins recentelijk onderzoek gedaan naar de bestemming van de in Nederland door het Consulaat van Eritrea geïnde gelden? Zo ja, zijn er daarbij aanwijzingen dat deze gelden ook ten goede komen aan terreurorganisatie Al-Shabaab?
Afpersing en soortgelijke feiten zijn ernstige misdrijven die de aandacht hebben van de politie en het Openbaar Ministerie. Indien er een concreet vermoeden bestaat dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden gepleegd, zal hiernaar door politie en het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Politie en het Openbaar Ministerie zullen zich altijd inspannen om signalen van ernstige misdrijven te onderzoeken en indien aan de orde mogelijke slachtoffers van ernstige misdrijven actief te wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangiften.
Er is onderzoek verricht door de Somalia-Eritrea Monitoring Group (SEMG) van de VN Veiligheidsraad. Die concludeerde eind 2014 dat er geen aanwijzingen zijn voor steun van Eritrea aan Al-Shabaab. Letterlijk schreef de SEMG: «The Monitoring Group investigated Eritrea’s relations in the Horn of Africa and it found no evidence of Eritrean support to Al-Shabaab during the course of its present mandate. The Monitoring Group does not, however, rule out the possibility that Eritrea may be providing some assistance to elements within Al-Shabaab without detection, but it is the overall assessment of the Group that Eritrea is a marginal actor in Somalia, and increased public scrutiny by the international community has made any direct support to Al-Shabaab much riskier.» (zie document S/2014/727 dd. 13 oktober 2014 van de VN Veiligheidsraad).
De hoge salarissen van de top bij de politie |
|
John Kerstens (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het inkomen van een deel van de top bij de politie naar aanleiding van een Wob-verzoek en de constatering dat 20 hoge politiefunctionarissen meer verdienen dan een Minister?1
Ja.
Herinnert u zich dat dezelfde discussie speelde in 2013 en dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie een beroep deed op deze groep politiefunctionarissen om een deel van hun salaris in te leveren?2 Zo ja, hoeveel politiefunctionarissen verdienen nu nog steeds meer dan een Minister?
Ja, dat herinner ik mij, mijn voorganger heeft dat beroep ook gedaan. Een aantal politiefunctionarissen heeft gehoor gegeven aan dit beroep. Zij hebben bij hun benoeming op hun functie in de Nationale Politie een deel van hun salaris ingeleverd. Hierover is uw Kamer al eerder geïnformeerd (o.a. TK 2012–2013, 30 111, nr. 63).
Op 27 januari 2016, kenmerk 727652, heb ik u geïnformeerd over de inkomensgegevens 2013 en 2014 die de politie in het kader van een Wob-verzoek aan het Algemeen Dagblad heeft verstrekt. In de berichtgeving van het Algemeen Dagblad wordt de suggestie gewekt dat het ministersalaris de norm is voor de salarissen in de publieke sector. Dat is niet het geval. De norm die geldt is de norm uit de Wet Normering Topinkomens, en de verstrekte inkomensgegevens zijn dan ook berekend conform die wettelijke norm.
De in 2013 en 2014 geldende norm volgens de WNT bedroeg respectievelijk € 228.599 c.q. € 230.474. Geen van de topfunctionarissen bij de politie – in de zin van de WNT – overschreed in 2013 en 2014 de WNT-norm. Voor overige functionarissen geldt dat de WNT weliswaar dwingt tot openbaarmaking van bepaalde gegevens, maar dat zij niet gebonden zijn onder de WNT-norm te verdienen. Voor 2013 en 2014 betrof dat binnen de politie één functionaris.
Hoeveel van deze 20 topfunctionarissen zijn het afgelopen jaar in dienst getreden bij de politie?
De 20 functionarissen waar u aan refereert zijn allen vóór 2015 in dienst getreden bij de politie.
Welke mogelijkheden heeft u om het inkomen van deze 20 hoge politiefunctionarissen te verlagen tot de huidige wettelijke norm?
Het inkomen van alle topfunctionarissen bij de politie – in de zin van de WNT – bleef in 2013 en 2014 onder de WNT-norm. Ook thans is er binnen deze groep geen sprake van overschrijdingen van de WNT-norm die in strijd zouden zijn met de wet.
Er is bij de politie één niet-topfunctionaris die boven de WNT-norm verdient. Zoals hiervoor opgemerkt geldt voor niet-topfunctionarissen niet de wettelijke norm, dat hun inkomen onder de WNT-grens dient te blijven. Juridische mogelijkheden ontbreken derhalve om verlaging af te dwingen. Juist daarom is door mijn voorganger eerder een moreel beroep gedaan op de betrokken functionarissen.
Als er geen mogelijkheden zijn om het inkomen te verlagen, bent u dan bereid om – net als u voorganger – met deze hoge politiefunctionarissen te praten en een beroep op hen te doen een deel van hun salaris in te leveren? Zo nee waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dat doen en wilt u de uitkomst van die gesprekken met de Kamer delen tijdens het Algemeen overleg over politie?
Ik ben bereid het gesprek hierover met de betrokken functionaris aan te gaan.
Hoe beoordeelt u het feit dat de top een verhoging van het inkomen heeft gekregen in 2014, terwijl de «gewone» politieagent toen al enige tijd op de 0-lijn stond? Kunt u het antwoord toelichten?
Ook de top van de politie heeft op de 0-lijn gestaan. Dat laat onverlet dat het individuele jaarinkomen in vergelijking tot andere jaren lager danwel hoger kan uitvallen. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn.
Een stijging in inkomen kan veroorzaakt worden door de toekenning van de gebruikelijke jaarlijkse periodiek. Bezoldiging vindt plaats aan de hand van salarisschalen, met daarbinnen periodieken. Tot men aan het einde van zijn/haar salarisschaal zit, kan men bij voldoende functioneren jaarlijks een periodiek stijgen. Dit geldt voor iedere medewerker binnen de politie. Daarnaast kan binnen de arbeidsvoorwaardelijke kaders een toelage zijn verhoogd.
In een aantal gevallen is dit de verklaring voor de stijging van het inkomen binnen de top.
Daarnaast houdt de stijging van het inkomen in 2014 binnen de top in een aantal gevallen ook verband met de datum van benoeming binnen de Nationale Politie. In het kader van de vorming van de Nationale Politie is de politietop namelijk voor een groot deel op 1 januari 2013 benoemd in hun nieuwe functie binnen het nationale korps. Het oude werkverband eindigde daarmee op 31 december 2012. Over dit oude werkverband heeft op dat moment de gebruikelijke afrekening plaatsgevonden (uitbetaling vakantiegeld en eindejaarsuitkering). Doordat binnen de politie de opbouw van het vakantiegeld, dat 8 procent van het brutoloon bedraagt, wordt uitgekeerd in mei hebben een aantal functionarissen over het jaar 2013 relatief een klein deel vakantiegeld uitgekeerd gekregen (januari – mei). In 2014 ontvingen zij wel over het hele jaar vakantiegeld. Hierdoor lijkt het dat zij er in salaris op vooruit zijn gegaan, terwijl dit niet het geval hoeft te zijn.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg over politie voorzien op 10 februari 2016?
Ja.
Het ontslaan van leden van Outlaw Motorcycle Gangs (OMG) |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ambtenaren die lid zijn van motorclub zitten Van der Laan niet lekker»?1 Herinnert u zich de eerdere vragen over dit onderwerp2 en uw brief naar aanleiding van de motie Dijkhoff/Marcouch over outlawbikers werkzaam binnen domein veiligheid en justitie?3
Ja.
Kunt u de mogelijkheden schetsen die gemeenten hebben om leden van OMG’s vanwege lidmaatschap van een OMG of vanwege gedrag dat daarmee samenhangt te ontslaan?
Ambtenaren zijn verplicht zich als goed ambtenaar te gedragen. Dit is, net als het goed werkgeverschap, verankerd in artikel 125ter van de Ambtenarenwet. Bepaalde gedragingen en/of bepaalde contacten in de privésfeer (kunnen) de overheid in een negatief daglicht stellen en kunnen in strijd zijn met het goed ambtenaarschap. Ambtenaren moeten zich daarvan bewust zijn.
Of er in een specifieke situatie sprake is van een gebrek aan goed ambtenaarschap is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en van de functie die de ambtenaar vervult. Bepaalde functies hebben een groter integriteitsrisico waardoor er zwaardere eisen gesteld mogen worden aan de ambtenaar die deze functie vervult. Dit is onder andere het geval bij vertrouwensfuncties en voorbeeldfuncties, maar het geldt ook voor functies waarbij de ambtenaar zichtbaar is voor het publiek of functies waarin er veel contacten zijn met het publiek, zoals bij veel functies in het domein van veiligheid, rechtshandhaving of rechtspraak. Bij de uitoefening van dit soort functies is het risico immers groter dat de goede vervulling van de functie of het goede functioneren en aanzien van de openbare dienst door het handelen van de ambtenaar wordt geschaad.
Indien een gemeente oordeelt dat sprake is van een gebrek aan goed ambtenaarschap, kan de gemeente een disciplinaire maatregel overwegen. Indien disciplinaire maatregelen worden overwogen tegen een OMG-lid dient altijd een afweging te worden gemaakt op basis van de specifieke omstandigheden van het geval en dient er ten minste een verband te zijn met de functie die de ambtenaar vervult. De zwaarste disciplinaire maatregel is een (onvoorwaardelijk) strafontslag of disciplinair ontslag.
Hiernaast kan een gemeente een ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan op grond van ziekten of gebreken overwegen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet de ongeschiktheid – zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn – worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar (zie CRvB 14 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4250). Het is ook vaste rechtspraak dat een dergelijk ontslag in het algemeen niet toelaatbaar is als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren (zie CRVB 18 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL9739). Uitzonderingen op dit uitgangspunt vormen gevallen waarin de ambtenaar zodanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit en/of instelling te beschikken dat het geven van een verbeterkans niet zinvol is. Volgens een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 maart 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BL6906) is daarvan onder meer sprake als de grondhouding ontbreekt om de functie op de door de werkgever gewenste wijze in te vullen.
Alvorens over te gaan tot het opleggen van een disciplinaire maatregel of het in gang zetten van een ontslagprocedure, ligt het overigens in de rede dat de werkgever met de ambtenaar in gesprek gaat over het lidmaatschap en over afstand houden van de OMG, zo nodig door opzegging van het lidmaatschap. Pas als de betrokken ambtenaar daartoe niet bereid is, is het overwegen van een ontslagprocedure aan de orde.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde hoogleraar en onderzoeker dat, als er geen aantoonbaar verband bestaat tussen de functie en het lidmaatschap van een OMG, er juridisch weinig ruimte voor ontslag is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke ruimte ziet u dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de combinatie van ambtenaarschap en lidmaatschap van een OMG potentieel veiligheids- of integriteitsrisico’s opleveren? Zo ja, welke risico’s en welke conclusies trekt u daar uit? Zo nee, waarom niet?
Ja, vandaar de overheidsbrede stellingname van onwenselijkheid van de combinatie van overheidsdienst en lidmaatschap van een OMG. De risico’s liggen vooral in het stelselmatig verkeren in een criminogene omgeving en de loyaliteit die de OMG van zijn leden eist (broederschap, zwijgplicht). Daardoor kan gevoelige overheidsinformatie bij OMG’s terecht komen, kan de betreffende ambtenaar dingen doen of nalaten die niet in het belang zijn van zijn werkgever maar wel in dat van de OMG of kan de ambtenaar misdrijven waarvan hij kennis heeft verzwijgen, in strijd met zijn ambtsplicht. Om deze redenen is het een van de speerpunten van het kabinetsbeleid inzake OMG’s om het OMG-lidmaatschap onder personen in overheidsdienst scherp in beeld te krijgen en terug te dringen.
Acht u oplossingen zoals het aantonen dat een ambtenaar de goede naam van de gemeente aantast en het aanpassen van gedragscodes afdoende om een ambtenaar eventueel te kunnen ontslaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wanneer in de toepasselijke gedragscode wordt uitgelegd dat gedragingen in de privésfeer onwenselijk kunnen zijn en op gespannen voet kunnen komen te staan met goed ambtenaarschap, kan zo’n code behulpzaam zijn bij het aanleggen van een dossier dat uiteindelijk kan leiden tot maatregelen als genoemd bij het antwoord op vraag 2 en 3. Het niet willen inzien van de onwenselijkheid van bepaalde privécontacten kan bijvoorbeeld gelden als een gedraging die aanleiding kan geven tot ontslag wegens ongeschiktheid voor de vervulling van de functie anders dan op grond van ziekten of gebreken. Bij wijze van voorbeeld van de mogelijke inhoud van een gedragscode op dit punt verwijs ik naar paragraaf 4.3.2 van de Gedragscode Integriteit Rijk 2015 (Stcrt. 2015, nr. 33770).
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat ambtenaren lid zijn van een OMG en dat een dergelijk lidmaatschap niet bij het gedrag van een goed ambtenaar past? Zo ja, kunt u dan de regelgeving zodanig aanpassen dat lidmaatschap van een OMG onverenigbaar kan zijn met het zijn van ambtenaar? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening en zoals blijkt uit de brief van 24 november 2014 aan uw Kamer (Kamerstukken II 2014/15, 28 684, nr. 424) heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst de Circulaire «Ongewenste privécontacten rijksambtenaren» van 23 juli 2013 (Stcrt. 2013, nr. 21530) uitgebracht. Het betreft de bekendmaking van de ongewenstheid van het willens en wetens verkeren van ambtenaren – ook in privésituaties – in omgevingen met personen die min of meer structureel normen en wetten overtreden.
Deze gedragslijn is meegenomen in de geactualiseerde Gedragscode Integriteit Rijk 2015 (gepubliceerd in de Staatscourant van 12 oktober 2015, Stcrt. 2015, nr. 33770). Daarin valt over ongewenste privécontacten te lezen: «Omgang met personen die de overheid in een negatief daglicht stellen, kan op gespannen voet komen te staan met goed ambtenaarschap. (...) Het gaat dan om contacten met personen waarvan je weet of kan weten dat die min of meer structureel normen en wetten overtreden (en dat soms zelfs ook verheerlijken). Dit geldt eveneens voor het lidmaatschap van verenigingen of de deelname aan groeperingen met een slechte reputatie die regelmatig in opspraak zijn wegens bijvoorbeeld criminaliteit en vandalisme. Ook als die vereniging of groepering op zichzelf niet verboden is.»
Hoeveel ambtenaren zijn er in dienst die lid van een OMG zijn en in welke functies?
Ik verwijs hiervoor naar de Integrale landelijke voortgangsrapportage OMG’s die ik op 12 juni 2015 aan uw Kamer heb toegezonden (Kamerstukken II 2014/15, 28 684, nr. 444). Daarin is een overzicht opgenomen, waaruit blijkt dat van 50 OMG-leden is vastgesteld dat zij op het peilmoment in overheidsdienst waren. Tevens blijkt daaruit dat er in het verslagjaar 6 personen zijn ontslagen wegens OMG-lidmaatschap. Medio 2016 zal ik uw Kamer berichten over de voortgang, onder andere op dit punt.
Wordt er bij het aannemen van nieuw personeel gelet op een eventueel lidmaatschap van een OMG? is dat een contra-indicatie om iemand aan te nemen?
De Minister van BZK is systeemverantwoordelijk en zorgt voor wettelijke kaders, maar overheidswerkgevers zijn zelf verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Het is aan individuele overheidswerkgevers om bij het aannemen van nieuw personeel te informeren naar nevenactiviteiten en het bewustzijn van risico’s in de privésfeer aan de orde te stellen. In hoeverre zij daarbij ook actief informeren naar een eventueel lidmaatschap van een OMG is aan hen.
In 2007 is overeengekomen dat alle overheidsorganisaties in het openbaar bestuur en politie een integriteitsbeleid hebben vastgesteld dat ten minste voldoet aan de basisnormen zoals vastgelegd in de Modelaanpak basisnormen integriteit. Deze is in 2005 tot stand gekomen in een breed samenwerkingsverband van koepels en vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, waterschappen, rijksdiensten en politie. Op pagina 18 staat over het sollicitatiegesprek het volgende:
«Het sollicitatiegesprek is een screeningsinstrument. Tijdens het gesprek kan men de sollicitant testen door middel van het voorleggen van enkele dilemma’s met betrekking tot integriteit. Vooral bij kwetsbare functies is het zinvol om een casus voor te leggen die gaat over integriteitrisico’s die zijn verbonden aan die specifieke functie. Uit de reactie blijkt in ieder geval of de sollicitant zich al dan niet bewust is van de risico’s die zijn verbonden aan de functie. Is dit niet zo, dan biedt dit de mogelijkheid om hierover verder te praten. Het is namelijk voor de sollicitant ook van belang dat hij weet wat er van hem wordt verwacht en of hij inschat dat hij daaraan kan voldoen. Verder kan een onderwerp als nevenwerkzaamheden aan de orde komen. In dit gesprek kunnen eventuele nevenwerkzaamheden besproken worden en voorts of die een belemmering zouden kunnen opleveren voor de uitoefening van de functie.».
De overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van het integriteitsbeleid; de eigen invulling kan per sector verschillen. Op de website www.integriteitoverheid.nl staan praktische modellen en handreikingen die overheidswerkgevers kunnen benutten voor de implementatie van de geformuleerde basisnormen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het verbieden van OMG’s?
Het Openbaar Ministerie (OM) richt zich primair op strafrechtelijke onderzoeken naar strafbare gedragingen door leden van OMG’s, al dan niet in georganiseerd verband. Het OM beoordeelt momenteel de informatie uit onder meer strafrechtelijke onderzoeken op bruikbaarheid voor civielrechtelijke verbodsprocedures tegen één of meer OMG’s in Nederland. Een civielrechtelijk verbod zal bij de integrale aanpak van OMG’s een extra impuls kunnen geven, bijvoorbeeld om bestuursrechtelijke maatregelen te nemen.
Het bericht dat de nieuwe korpschef van de Nationale Politie € 75.000 compensatie voor salarisverlies krijgt |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nieuwe korpschef krijgt compensatie van 75.000 euro voor salarisverlies»?1
Ja.
Op grond van welke regel bestaat het recht op een ontslagvergoeding voor de (voormalig) secretaris-generaal van Defensie?
Op grond van artikel 69 van het Algemeen rijksambtenarenreglement kan het bevoegd gezag de ambtenaar naar billijkheid schadeloos stellen, kosten vergoeden of overigens een geldelijke tegemoetkoming verlenen. Van deze discretionaire bevoegdheid is in dit geval gebruik gemaakt. De hoogte van de vergoeding is op grond van artikel 2.10 van de Wet normering topinkomens gemaximeerd op € 75.000,–.
Hebben rijksambtenaren recht op een ontslagvergoeding in het geval zij binnen de rijksdienst een functie tegen een lager salaris aanvaarden? Zo ja, in welke gevallen bestaat dit recht? Zo nee, waarom hebben ambtenaren in dienst van de Algemene Bestuursdienst dit recht wel?
Er bestaat binnen de rijksdienst en ook binnen de Algemene bestuursdienst geen recht op een ontslagvergoeding als er geen ontslag wordt gegeven maar – bijvoorbeeld – sprake is van een verplaatsing binnen de rijksdienst.
Waarom is er sprake van een «ontslagvergoeding» terwijl er sprake is van verandering van functie binnen de (rijks)overheid?
Er is daadwerkelijk sprake van ontslag. Betrokkene wordt ontslag verleend uit rijksdienst. De sector Rijk, als bedoeld in het Algemeen rijksambtenarenreglement, omvat onder meer de ambtelijke diensten van de ministeries, de Tweede Kamer en Eerste Kamer der Staten-Generaal, de Raad van State, de Algemene Rekenkamer etc. De politie is geen onderdeel van de sector Rijk. De politie is een afzonderlijke sector, zoals ook de sector gemeente en provincies bijvoorbeeld een eigen sector vormen met een eigen rechtspositie. Ten behoeve van de indiensttreding bij de politie zal de betrokkene aldus een aanstelling als politieambtenaar in de zin van de Politiewet 2012 krijgen.
Deelt u de mening dat een ontslagvergoeding niet bedoeld is als compensatie voor wat hier aan de orde is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u het risico van precedentwerking?
Een ontslagvergoeding kan in het algemeen dienen ter compensatie van inkomensverlies. In dit geval dient de overstap een algemeen overheidsbelang. Dit in verband met het zo spoedig mogelijk vervullen van de nu vrijkomende functie door de beste kandidaat. Die kandidaat is gevonden maar gaat bij de overstap naar de politie er – over een periode van zes jaren – aanzienlijk – en in ieder geval € 75.000,– – in inkomen op achteruit. Ten einde deze belemmering weg te nemen, is bezien of er een mogelijkheid was te compenseren. De rechtspositieregeling biedt die mogelijkheid.
Mogelijk zal deze handelwijze vaker worden gevolgd indien zich bijvoorbeeld een mobiliteitsprobleem voordoet. Dat is wel afhankelijk van de bereidheid van de oude werkgever om in compensatie te willen voorzien. Die overeen te komen compensatie is ingevolge de WNT beperkt tot maximaal € 75.000.
Is het waar dat afhankelijk van de salarisontwikkelingen de ontslagvergoeding hoger kan uitvallen? Zo ja, hoe hoog kan die maximaal worden? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De ontslagvergoeding die wordt toegekend door de Minister voor W&R bedraagt € 75.000,–, een hoger bedrag is niet mogelijk. Wel is bij de vaststelling van de nieuwe arbeidsvoorwaarden door de Minister van VenJ met de nieuwe korpschef afgesproken dat, indien het totale financiële nadeel voor betrokkene aan het eind van zijn benoemingstermijn het bedrag van € 75.000,– overschrijdt, hij voor dat meerdere zal worden gecompenseerd door middel van een passende voorziening binnen de politierechtspositie. Dit zal hem worden toegekend aan het einde van zijn dienstverband bij de Politie. Ik benadruk dat het bedrag van die voorziening nu nog niet vaststaat en ten gevolge van CAO-afspraken en de bijstelling van de WNT-norm kan fluctueren, zowel naar boven als naar beneden. De eventuele nadere compensatie zal derhalve bestaan uit het totale financiële nadeel minus € 75.000,– en zal voldoen aan de geldende WNT-norm. Ook het bedrag van de nadere compensatie zal te zijner tijd bekend worden gemaakt.
Is de Wet Normering Topinkomens (WNT) van toepassing op ambtenaren die onder de Algemene Bestuursdienst en de Nationale Politie vallen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ingevolge de WNT is de daarin opgenomen normering van toepassing op topfunctionarissen. Bij het Rijk worden ingevolge artikel 1.1 onderdeel b, onder 1, van de WNT als topfunctionaris aangemerkt: de secretarissen-generaal, de directeuren-generaal, de inspecteurs-generaal en de overige leden van de topmanagementgroep, de viceadmiraals, de generaals, de luitenant-admiraals en de luitenant-generaals, degene(n) belast met de dagelijkse leiding van het Kabinet van de Koning, de Staten-Generaal, de Hoge Colleges van Staat en de Kabinetten van de Gouverneurs en de Commissie Toezicht betreffende de veiligheids- en inlichtingendiensten. Tot slot zijn de leden van zelfstandige bestuursorganen zonder rechtspersoonlijkheid alsmede de hoogste ondergeschikte(n) aan dat orgaan en degene(n) belast met de dagelijkse leiding van dat orgaan ook als topfunctionaris aan te merken.
Bij de politie worden ingevolge artikel 1.1 onderdeel b, onder 4, van de WNT – dat van toepassing is op een bij wet ingestelde rechtspersoon zoals de politie – als topfunctionarissen aangemerkt, de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen van die rechtspersoon alsmede de leden van de groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding van de gehele rechtspersoon. Bij de politie waren dat volgens het jaarverslag 2014 de korpschef, de plv. korpschef, de overige leden van de korpsleiding en de CIO.
Hoe verhoudt een hogere ontslagvergoeding dan € 75.000 zich tot de WNT?
Zoals in het antwoord op vraag 6 uiteen is gezet, is er geen sprake van een hogere ontslagvergoeding dan € 75.000.
Waarom is niet gekozen voor de in de WNT voorziene procedure voor het geval men vindt dat een uitzondering op de wet noodzakelijk is, namelijk die uitzondering «aan het kabinet vragen»?
Voor de benoeming in deze functie is geen uitzondering op de WNT nodig. Volledig binnen de wettelijke kaders van de WNT kon de ingevolge het overgangsrecht door deze benoeming verloren gegane aanspraak van de betrokkene worden gecompenseerd. Van de bevoegdheid om van de uitzonderingsmogelijkheid in de WNT gebruik te maken wordt bovendien slechts spaarzaam – in uitzonderlijke gevallen – gebruik gemaakt.
Ten laste van welke begroting wordt de ontslagvergoeding betaald?
De ontslagvergoeding van € 75.000,– komt ten laste van hoofdstuk XVIII (Wonen en Rijksdienst).
Het bericht dat er voor een docent geen ruimte op school is om te bidden |
|
Loes Ypma (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Biddende docent is niet welkom op Rijswijks Lyceum»1
Ja.
Deelt u de mening dat door een biddende docent niet welkom te heten, de kinderen als boodschap krijgen dat ook zij en hun ouders niet welkom zijn als het gaat om hun identiteit, inspiratie en levenshouding?
Deze zaak is mij bekend uit de berichtgeving die daarover is geweest. Daaruit maak ik op dat er verschillende interpretaties bestaan van wat er precies is voorgevallen. In een brief aan de ouders van de leerlingen verklaart de directeur juist dat de school openstaat «voor alle kinderen en medewerkers, met welke levensovertuiging, afkomst en godsdienst ook».
Ik kan niet beoordelen of het in deze zaak inderdaad zo is dat de docent niet welkom was. Als hier sprake van zou zijn geweest, vind ik dat onacceptabel. Het openbaar onderwijs is toegankelijk voor alle leerlingen en docenten, ongeacht hun godsdienst of levensbeschouwing.
Deelt u de mening dat een dergelijke impliciete boodschap bij de kinderen een gevoel van innerlijke onveiligheid teweeg brengt die slecht is voor hun leerhouding, integratie negatief beïnvloedt en bij een aantal gezinnen uitnodigt tot terugtrekking in een religieuze zuil met islamitisch onderwijs waar de kinderen wél welkom zijn inclusief hun religieuze identiteit?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Ik kan niet beoordelen wat er precies is voorgevallen en welk effect dit heeft op leerlingen en ouders. Ik deel echter uw mening dat een veilig gevoel een voorwaarde is voor leerlingen om te kunnen leren en ontwikkelen. Het is de opdracht van de school om zorg te dragen voor sociale veiligheid. Het is aan ouders om een keuze te maken tussen openbaar of bijzonder onderwijs, passend bij hun overtuiging of voorkeur.
Deelt u de mening dat de meerwaarde van het openbaar onderwijs juist is dat een parallelle samenleving volgens eigen zuil niet nodig is, omdat openbare scholen open zijn voor alle levensovertuigingen, zowel voor ouders, leerlingen als docenten?
Vrijheid van onderwijs is een grondrecht en een groot goed. Openbare scholen zijn voor iedereen toegankelijk en baseren hun onderwijs niet op godsdienst of levensovertuiging.
Bijzondere scholen hebben een religieuze of levensbeschouwelijke grondslag. Zij mogen onder voorwaarden bepaalde eisen stellen bij de toelating van leerlingen en docenten. In het traject Meer ruimte voor nieuwe scholen werk ik aan mogelijkheden om ook op andere gronden, zoals pedagogisch-didactische concepten, bijzondere scholen te stichten.
Zowel het openbaar onderwijs als de bijzondere scholen hebben hun eigen waarde. Deze scholen bestaan naast elkaar: het één is geen vervanging voor het ander.
Het rapport ‘Racisme, antisemitisme en extreemrechts geweld in Nederland’ |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Stijging racistische incidenten» en de Vierde rapportage racisme, antisemitisme, en extreemrechts geweld in Nederland. Incidenten, aangiftes, verdachten en afhandeling in 2014»?1
Ja.
Hoe komt het dat er sprake is van een zeer grote stijging van het aantal meldingen van racistische incidenten? In hoeverre is er sprake van een betere registratie door de politie en in hoeverre is er daadwerkelijk sprake van een toename van racisme?
Het kabinet spant zich in om racisme te voorkomen en te bestrijden. In het nieuwe interdepartementale actieprogramma tegen discriminatie krijgt dit verder vorm.
Met mijn brief van 16 november 20152, heb ik de Kamer geïnformeerd over de «Discriminatiecijfers politie 2014» en «Cijfers in Beeld 2014» waarin de discriminatiecijfers van het Openbaar Ministerie (OM) zijn opgenomen.
De politie werkt doorlopend aan een verbetering van de registratie van discriminatie, mede ingegeven door nieuwe internationale en nationale afspraken en inzichten. De verbeteringen hebben voor de Discriminatiecijfers politie 2014 geleid tot een nieuwe methodiek van dataverzameling. Een toelichting hierop is gegeven in de hierboven genoemde brief.
Keerzijde hiervan is echter dat door de nieuwe landelijke werkwijze een vergelijking met de cijfers van de voorgaande jaren veelal niet meer kan worden gemaakt. Ik verwacht dat wanneer de komende jaren aan de hand van deze nieuwe landelijke eenduidige werkwijze wordt gerapporteerd, een vergelijking wel mogelijk zal zijn.
Daarnaast wil ik benadrukken dat de berichten gaan over het aantal door de politie geregistreerde racistische incidenten. De toename van het aantal door de politie geregistreerde incidenten kan, naast een toename van het aantal daadwerkelijke incidenten, ook afhangen van andere factoren zoals de maatschappelijke aandacht voor racisme en een verandering in de meldingsbereidheid. Ten aanzien van dit laatste is van belang dat het kabinet de laatste jaren heeft benadrukt dat het belangrijk is dat mensen die discriminatie en racisme ervaren dit ook melden. Alleen op deze manier kunnen degenen die zich schuldig maken aan discriminatie ter verantwoording worden geroepen en als de discriminatie is bewezen, worden aangepakt. Bovendien bieden meldingen van discriminatie inzicht in de aard en omvang van het probleem.
Er zijn door de politie over 2014 in totaal 5.721 discriminatoire incidenten geïdentificeerd. De discriminatiegrond ras (2.987) komt het meeste voor. De politie registreerde daarnaast 358 incidenten met een antisemitische grondslag en 279 incidenten met godsdienst als grondslag. Ten aanzien van het aantal gericht antisemitische incidenten (van 61 in 2013 naar 76 in 2014) en moslimdiscriminatie (van 150 in 2013 naar 206 in 2014) is een stijging waarneembaar. Op deze gronden is een vergelijking met voorgaande jaren wel mogelijk vanwege de beschikbaarheid van eerdere rapporten, waarbij ten opzichte van onderhavig rapport een vrijwel identieke methode is gehanteerd.
Uit de OM-cijfers in «Cijfers in Beeld» blijkt dat er sinds 2009 sprake is van een daling van het aantal ingestroomde discriminatiefeiten; in 2014 is er echter weer een aanzienlijke stijging ten opzichte van 2013 te zien. Desondanks is het aantal ingestroomde feiten nog altijd lager dan in de jaren voor 2009. Het is op dit moment nog onduidelijk wat de oorzaak is van de lagere aantallen ingestroomde feiten in 2013 en de jaren daaraan voorafgaand. Hier wordt door het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) OM onderzoek naar gedaan.
Het aandeel van de discriminatiegrond ras is bij het OM in 2014 net als in voorgaande jaren het hoogst en omvat 47% van alle ingestroomde feiten. De grond ras omvat meerdere groepen op wie de discriminatie gericht kan zijn. 30% van de feiten betreft antisemitisme, 14% is gericht tegen personen van Afrikaanse afkomst.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat dat aantal incidenten al jarenlang stijgt? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om deze tendens te keren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de inzet van de strafrechtelijke discriminatieverboden zeer beperkt is? Zo ja, waarom is dat zo? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Discriminatie is bij wet verboden (artikel 137c – 137g en 429quater Wetboek van Strafrecht). Indien sprake is van een van de in deze artikelen genoemde vormen van discriminatie, volgt een strafrechtelijke beoordeling. Veruit het grootste gedeelte van strafrechtelijke discriminatiezaken betreft echter commune feiten met een discriminatoir aspect.
Is het waar dat delicten met een discriminatoir aspect nog niet goed door het Openbaar Ministerie worden geregistreerd? Zo ja, waarom is dat en wanneer wordt dit verbeterd? Zo nee, wat is er dan niet waar?
In «Cijfers in Beeld» wordt gerapporteerd over de bij het OM ingestroomde en afgedane discriminatiefeiten; feiten die instromen en worden afgedaan op grond van één van de discriminatieartikelen uit het Wetboek van Strafrecht (Sr.): artikel 137c, 137d, 137e, 137f, 137g of 429quater Sr. Het onderscheid tussen het aantal ingestroomde feiten en het aantal zaken dient in het oog te worden gehouden; één zaak kan meerdere feiten omvatten, bijvoorbeeld als aan één verdachte in een zaak twee discriminatiefeiten ten laste wordt gelegd.
Tevens dienen de discriminatiefeiten onderscheiden te worden van de commune delicten met een discriminatoir aspect. Dit zijn delicten zoals mishandeling en vernieling, waarbij een discriminatoir aspect een rol speelt, bijvoorbeeld als motief op de achtergrond. Sinds 1 januari 2015 is een begin gemaakt met de registratie van commune delicten met een discriminatoir aspect. Hoewel deze registratie om verschillende redenen nog niet volledig is doorgevoerd, zal naar verwachting in het rapport «Cijfers in Beeld 2015» wel een indicatie gegeven kunnen worden van het aantal commune delicten met discriminatoir aspect dat is ingestroomd.
Is het waar dat er ten opzichte van 2014 «veel minder OM-afdoeningen en gerechtelijke uitspraken zijn geweest» voor delicten met een discriminatoir karakter? Zo ja, in hoeverre komt dat en waar is dat anders dan administratieve redenen uit te verklaren? Zo nee, wat is er niet waar?
De cijfers over 2015 zijn, als gesteld, nog niet bekend. Het Landelijk Expertisecentrum Discriminatie meldde aan het OM dat met een OM-afdoening in 2014 145 discriminatiefeiten werden afgedaan, in 2013 90 feiten en in 2012 131 feiten. In 2014 waren er 77 rechterlijke uitspraken, in 2013 89 en in 2012 85.
In hoeveel gevallen was er in 2014 sprake van respectievelijk aangifte, vervolging en veroordeling wegens aan racisme, antisemitisme of moslimhaat gerelateerde delicten?
Bij brief van 16 november 2015 heb ik u geïnformeerd over de rapporten «Discriminatiecijfers Politie 2014» en «Cijfers in Beeld 2014». In het rapport «Discriminatiecijfers Politie» wordt uitgebreid ingegaan op het aantal bij de politie geregistreerde incidenten. Incidenten betreffen zowel aangiftes als mutaties (melding of eigen waarneming). Het OM gaat over de vervolging van strafbare feiten. Het rapport «Cijfers in beeld» geeft een overzicht van het aantal vervolgingen dat door het OM is ingesteld op grond van discriminatie. Omdat het OM pas sinds afgelopen jaar commune feiten met een discriminatoir aspect registreert, zijn er over 2014 geen gegevens voorhanden over de aantallen commune delicten met een aan racisme, antisemitisme of moslimhaat gerelateerd aspect die het OM heeft vervolgd.
Plannen voor het aanbesteden van forensische zorg en onderzoek door de Nationale Politie |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Beslissing tot gunning aanbesteding medische zorg en onderzoek» en «Aanbesteding medische zorg en forensisch onderzoek gestaakt»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over plannen voor het aanbesteden van forensische zorg en onderzoek door de Nationale Politie?2
Ja
Wat is de actuele stand van zaken van de aanbesteding van de forensische zorg en onderzoek door de politie?
De aanbesteding van de dienstverlening op het terrein van de forensisch medische zorg en de medische arrestantenzorg is in juli jl. gestaakt. Reden was dat geen van de partijen aan wie percelen van de aanbesteding waren gegund, aan de vereisten heeft kunnen voldoen. De politie beraadt zich op dit moment over het vervolg op de gestaakte aanbestedingsprocedure. De contracten met de huidige dienstverleners worden verlengd om de continuïteit van de dienstverlening te waarborgen.
Wie leveren op dit moment deze zorg en onderzoek en hoe lang lopen deze contracten nog? Komt de omvang en kwaliteit van de forensische zorg en onderzoek in het geding vanwege het aflopen van contracten of het uitblijven van een aanbesteding? Zo ja, waarom en wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt de zorg geleverd door de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en), Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) en Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR). Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 blijven de huidige contractpartijen vooralsnog de dienstverlening op dit terrein aan de politie leveren. De contracten met de dienstverleners worden verlengd opdat de dienstverlening gecontinueerd kan worden.
Deelt u de mening dat vanwege de samenhang tussen de forensische zorg en onderzoek, de gemeentelijke lijkschouw en de publieke gezondheidszorg en de kwaliteits- en beschikbaarheidseisen die aan die diensten worden gesteld, er bij een aanbesteding met die samenhang rekening moet worden gehouden en dat opsplitsing van die diensten moet worden voorkomen? Zo ja, waarom en op welke wijze gaat dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De politie hecht groot belang aan de kwaliteit van de dienstverlening op het terrein van de forensisch medische zorg, de medische arrestantenzorg en de lijkschouw. De politie zal uit dien hoofde waar mogelijk en nodig rekening houden met de samenhang tussen deze disciplines. Mede vanwege deze samenhang waren in de gestaakte aanbesteding overigens ook enkele eisen opgenomen met betrekking tot de lijkschouw.
Deelt u de mening dat vanwege het publieke belang van de forensische geneeskunde, deze goed geborgd moet zijn in wet- en regelgeving, waaronder een wettelijke borging van de forensische geneeskunde, kwaliteitsborging, financiering van de opleiding, betere regelgeving met zorgverzekeraars? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit zich niet op korte termijn laat regelen en meer tijd vergt? Zo, ja deelt u dan ook de mening dat er in die tijd beter geen aanbesteding kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van de forensische geneeskunde voor de strafrechtelijke opsporing door de politie en vervolging door het OM. Een goede samenwerking binnen en tussen de (rijks)overheid en de beroepsgroep is cruciaal voor een goed functioneren van de forensische geneeskunde. Met deze samenwerking wordt de forensische geneeskunde in voldoende mate geborgd en zijn vooralsnog geen aanvullende maatregelen nodig. Ik verwijs naar de initiatieven die recent door de beroepsgroep in samenspraak met onder meer OM, politie en NFI zijn gestart bijvoorbeeld op het terrein van de opleidingen (Kamerstuk 33 628, nr. 10).
Acht u het gezien het tot nu toe moeizaam verlopend aanbestedingsproces wenselijk om in plaats van de tot nu toe gehanteerde wijze van openbare aanbesteding te zijner tijd te kiezen voor een (meervoudige) onderhandse aanbesteding? Zo ja, op welke manier kan dat worden bewerkstelligd? Zo nee, waarom niet? Welke bezwaren van juridische aard verzetten zich hiertegen?
Op dit moment beraadt de politie zich over het vervolg van de gestaakte aanbesteding. In dit kader voert zij – onder meer – evaluatiegesprekken met de inschrijvers voor deze aanbesteding of hun vertegenwoordigers als ook met de Nederlandse Zorgautoriteit, het lokaal bestuur en de beroepsgroep zelf. De aldus verkregen inzichten zal zij gebruiken om te komen tot verdere gedachtenvorming over de wijze waarop de toekomstige dienstverlening kan worden georganiseerd.
Kunt u deze vragen vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016 beantwoorden?
Ja
Ajax-fans die gedupeerd worden door antisemitische uitlatingen van anderen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ajax fans dupe van antisemitisch lied Utrecht fans»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het het bestrijden van antisemitisme op voetbalvelden niet ten goede komt als de sanctie die de KNVB daarvoor heeft opgelegd wordt omzeild door de groep supporters die zich antisemitisch heeft uitgelaten elders in het stadion te laten plaatsnemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke commissie van beroep betaald voetbal van de KNVB heeft de beslissing van de tuchtcommissie betaald voetbal van de KNVB van 10 juli 2015 bevestigd. FC Utrecht krijgt een geldboete van 10.000 euro en een lege Bunnikside-tribune tijdens de eerstvolgende thuiswedstrijd tegen Ajax op 13 december 2015, omdat de club niet voldoende heeft gedaan om de antisemitische spreekkoren te voorkomen dan wel te stoppen. De opgelegde straf houdt niet in dat de supporters die normaal op de Bunnikside zitten niet elders in het stadion aanwezig mogen zijn.
Ik heb begrepen dat FC Utrecht besloten heeft de supporters van de Bunnikside in de gelegenheid te stellen elders plaats te nemen, omdat de club niet wil dat een hele tribune vol trouwe supporters benadeeld wordt door een kleine, anoniem gebleven groep die zich misdragen heeft. Ik vind dat hier geen krachtig signaal van uitgaat als het gaat om het veroordelen en aanpakken van discriminerende spreekkoren. Dit heb ik met de KNVB besproken. De KNVB geeft aan verbaasd te zijn over het besluit van FC Utrecht maar dat dit niet in strijd is met de reglementen van de KNVB en voorts niet onrechtmatig is.
FC Utrecht heeft, zo heb ik begrepen, besloten te investeren in een geavanceerd nieuw camerasysteem om supporters die zich misdragen in de toekomst te kunnen identificeren.
Waarom kan niet worden voorkomen dat de harde kern van FC Utrecht kaartjes kan kopen voor andere plaatsen in het stadion dan in het vak waar zij normaal zitten?
De commissie van beroep van de KNVB heeft FC Utrecht opgedragen de Bunnikside tribune gedurende de eerstvolgende wedstrijd tegen Ajax ontruimd te houden. FC Utrecht is echter niet verplicht, noch vanuit de opgelegde straf, noch vanuit de reglementen van de KNVB, om bezoekers en seizoenkaarthouders van de Bunnikside de toegang tot andere zijdes van het stadion te ontzeggen.
Deelt u de mening dat uit het verbod om Ajaxsupporters op de tribune bij FC Utrecht toe te staan de indruk kan ontstaan dat niet de daders maar juist de slachtoffers getroffen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de burgemeester van Utrecht om hier een besluit over te nemen, rekening houdend met de veiligheid van een ieder. Hij heeft in de voorbereiding op dit besluit met veel betrokkenen gesproken en zich gebaseerd op zowel actuele signalen als de historie van incidenten rondom wedstrijden tussen FC Utrecht en Ajax. De burgemeester is ervan overtuigd dat deze maatregel op dit moment noodzakelijk is voor het houden van perspectief op normale verhoudingen in de nabije toekomst, zo heeft de burgemeester per brief aan de Utrechtse gemeenteraad laten weten. Voorzitters van de supportersverenigingen van FC Utrecht hebben zich bereid verklaard zich in te zetten voor verbetering van de verhoudingen met de voorzitters van de supportersverenigingen van Ajax.
Is er vanwege de afschuwelijke antisemitische teksten die op zondag 5 april 2015 werden gezongen aangifte gedaan dan wel ambtshalve vervolging ingezet vanwege een strafbaar feit?2 Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, is ambtshalve vervolging nu nog mogelijk?
Parallel aan het tuchtrechtelijk traject deed het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek om de aanstichters van de spreekkoren te achterhalen en te bestraffen. Het onderzoek heeft niet geleid tot identificatie van supporters die hebben meegezongen of andere individuen die strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld, zoals ik u per brief van 27 augustus 20153 heb laten weten. Om diezelfde reden konden er ook geen stadionverboden worden opgelegd.
Deelt u de mening dat er ten aanzien van antisemitische spreekkoren in stadions een zero-tolerance beleid moet gelden? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit zero tolerance beleid is er al. Discriminerende spreekkoren worden niet getolereerd. Alle voetbalpartners treden hier tegen op wanneer zij hiermee geconfronteerd worden. Wat de aanpak soms bemoeilijkt, is dat de spreekkoren op het moment zelf niet altijd gehoord worden door degenen die er tegen kunnen optreden. Ook kan het lastig zijn de spreekkoren tot personen te herleiden. Dit zal echter altijd geprobeerd worden. Daarbij kunnen straffen worden opgelegd door zowel club, KNVB als OM. Daarnaast kan de openbaar aanklager betaald voetbal van de KNVB de club beboeten op het moment dat deze onvoldoende doet om spreekkoren te voorkomen en aan te pakken.
Ondanks het feit dat de daders in dit geval niet zijn achterhaald, ben ik van mening dat er een uitgebreid instrumentarium bestaat om antisemitische, racistische en anderszins discriminerende spreekkoren hard aan te pakken.
Discriminatie van jongeren bij het vinden van een bijbaan of stageplaats |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jongeren vanwege hun afkomst geweigerd voor een baan» van Het college van de rechten van de mens?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als jongeren worden afgewezen voor een baan of stageplaats op basis van bijvoorbeeld hun naam of huidskleur?
De kwaliteiten van de jongeren dienen centraal te staan. Als er bij een sollicitatie naar een baan of stageplaats sprake is van discriminatie is dit onacceptabel. Ingevolge artikel 1 van de Grondwet en de verschillende gelijke behandelingswetten zoals de Algemene wet gelijke behandeling, is het niet toegestaan om (verboden) onderscheid te maken in de selectieprocedure. Iedereen die zich in Nederland bevindt, dient in gelijke gevallen gelijk te worden behandeld.
Wat is er bij u bekend over de omvang en aard van de discriminatie van jongeren bij het zoeken van een bijbaan of stageplaats? Welke maatregelen zijn er genomen, en welke maatregelen bent u van plan om te gaan nemen, om deze vorm van discriminatie te bestrijden? Wat zijn de resultaten van reeds genomen maatregelen?
Veel migrantenjongeren zijn het afgelopen decennium steeds succesvoller gaan deelnemen aan het onderwijs.2 Desondanks blijft de arbeidsmarktpositie van migrantenjongeren achterlopen op die van autochtone jongeren.3 Dat is een zorgelijke ontwikkeling.
Het is bekend dat negatieve beeldvorming en discriminatie een rol spelen bij de zwakke arbeidsmarktpositie van migrantenjongeren.4 Onderzoek van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) bijvoorbeeld, laat zien dat migrantenjongeren vaker moeten solliciteren voor het verkrijgen van een stageplek dan autochtone jongeren.5 In de beroepsopleidende leerweg in het mbo moest 32% van de jongeren van allochtone afkomst vaker dan drie keer solliciteren voor zij een stageplek vonden, tegenover 15% van de autochtone jongeren. In de beroepsbegeleidende leerweg in het mbo geldt dit voor 25% van de migrantenjongeren en 9% van autochtone jongeren.
Discriminatie is vooral «pre-entry»een probleem. Als een migrantenjongere eenmaal werkzaam is bij een bedrijf (post-entry) lijkt negatieve beeldvorming/discriminatie minder een rol te spelen.6 Zo laat het eerder genoemde ROA-onderzoek zien dat migrantenjongeren weliswaar beduidend vaker moeten solliciteren om een stageplaats te bemachtigen maar als ze een stageplaats hebben gevonden even vaak een aanbod ontvangen om na het afronden van hun opleiding bij het bedrijf te gaan werken7. Voor het overbruggen van vooroordelen is het daarom zaak om migrantenjongeren zo vroeg mogelijk relevante werkervaring op te laten doen in de richting van hun opleiding, om zo ook makkelijker toegang te krijgen tot een stage of een baan na afstuderen. Ook kan het helpen als jongeren leren zich weerbaar op te stellen en leren omgaan met discriminatie door in het onderwijs tijdens de lessen over loopbaanoriëntatie hierover het gesprek aan te gaan.
Deze en andere maatregelen worden opgepakt in de Citydeal (voorheen buurtgerichte aanpak) met vijf steden (Amsterdam, Den Haag, Eindhoven, Leeuwarden, Zaanstad) als onderdeel van de Aanpak Jeugdwerkloosheid. Hierbij wordt nauw samengewerkt met werkgevers, gemeenten, het UWV, jongerenorganisaties en onderwijsinstellingen om migrantenjongeren beter voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Blijkt een oplossing of werkwijze effectief en breed toepasbaar, dan zal de rijksoverheid deze ook beschikbaar stellen voor andere gemeenten, onderwijsinstellingen en relevante stakeholders. De rijksoverheid faciliteert binnen deze aanpak vernieuwing, kennisontwikkeling, kennisdeling, alsook het adresseren van eventuele (institutionele) knelpunten.
Werkgevers hebben eveneens een belangrijke rol in dit proces. Als onderdeel van de Aanpak Jeugdwerkloosheid worden Werkakkoorden afgesloten met werkgevers. In een Werkakkoord staat hoe een werkgever de kansen op werk voor (migranten)jongeren vergroot. Werkgevers verbinden zich aan het Werkakkoord en maken daarin een keuze uit verschillende onderdelen van een «menukaart». De menukaart is onderverdeeld in vier thema’s: het laten instromen van jongeren, het combineren van werken en leren, het voorbereiden van jongeren in het onderwijs op de arbeidsmarkt en het bevorderen van culturele diversiteit. Inmiddels zijn er 75 Werkakkoorden afgesloten, het streven is om daar nog 100 nieuwe Werkakkoorden aan toe te voegen. Op deze manier worden werkgevers gestimuleerd binnen de Aanpak Jeugdwerkloosheid bij te dragen aan het vergroten van de kansen van deze jongeren op een stageplek.
Voorts lopen er verschillende goede initiatieven die werkgevers meer inzicht moeten geven in consequenties van negatieve beeldvorming en discriminerende mechanismen in een sollicitatieproces. Het College voor de Rechten van de Mens heeft de training «Selecteren zonder vooroordelen» ontwikkeld voor HR managers en -medewerkers, gericht op bewustwording van de invloed van stereotypering en discriminatie binnen een sollicitatietraject. Het ABU heeft bovendien een handreiking ontwikkeld waarmee intercedenten in de uitzendbranche leren om te gaan met (on)bewuste discriminatie. Deze initiatieven kunnen als voorbeeld dienen voor werkgevers.
Deelt u de mening, zoals beschreven in de initiatiefnota «Elke mbo'er een goede stage; borging stagebegeleiding en stagegarantie bij het mbo» van het lid Jadnanansing, dat iedere jongere die aan een mbo-opleiding begint de garantie moet krijgen dat deze kan rekenen op een beroepspraktijkvormingsplaats?2
De beroepspraktijkvorming (bpv) is een cruciaal onderdeel van elke mbo-opleiding. Het is belangrijk dat jongeren goed worden ondersteund en begeleid om de bpv succesvol te kunnen starten en doorlopen. Daarbij is inspanning nodig van álle betrokken partijen: de onderwijsinstelling, het leerbedrijf en de jongere zelf. De bpv vormt echt een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De instelling heeft daarbij de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat studenten met succes hun opleiding kunnen afronden. Met artikel 7.2.9. van de Wet educatie en beroepsonderwijs is sinds 1 augustus 2015 ook wettelijk vastgelegd dat de onderwijsinstelling moet zorgen voor de beschikbaarheid van een bpv-plek. Desondanks dient benadrukt te worden dat de verschillende betrokken partijen elkaar hard nodig hebben en dat van elk van die drie partijen inzet en inspanning verwacht wordt.
Op welke manier kunnen naar uw mening gemeenten, scholen en het lokale bedrijfsleven voldoende samenwerken om ervoor te zorgen dat er voor álle jongeren een passende stageplaats beschikbaar is, ongeacht hun afkomst, huidskleur of religie?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer informeert u, zoals gevraagd in de motie Marcouch3 en zoals aangekondigd in uw brief van 11 februari 20154, de Kamer over de uitkomsten van de evaluatie en herijking van het Nationaal Actieplan Mensenrechten? Gaat u in deze evaluatie en herijking ook specifiek in op de discriminatie van jongeren bij het zoeken van een baan of stageplaats? Zo niet, waarom niet?
In uw vraag noemt u het Nationaal Actieplan Mensenrechten. Gelet op de brief waarnaar u verwijst en de context van de vraag, ga ik ervan uit dat u doelt op het actieprogramma «bestrijding van discriminatie». In de brief van 11 februari 2015 heb ik toegezegd het actieprogramma «bestrijding van discriminatie» uit 201011 te herijken. U wordt begin 2016 over deze herijking geïnformeerd. De herijking van het actieprogramma zal overkoepelend werken ten aanzien van specifieke beleidstrajecten, zoals neergelegd in het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie12 waarover u onlangs bij brief van 1 september 201513 over de voortgang bent geïnformeerd. In het kader van dat laatste actieplan is specifieke aandacht voor de positie van jongeren op de arbeidsmarkt.