Het informeren van de Kamer |
|
Lisa Westerveld (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Snels (GroenLinks) over het informeren van de Kamer (ontvangen op 18 april 2018)?1
Ja.
Deelt u nog steeds de mening dat alvorens de media geïnformeerd worden over een kabinetsplan, eerst de Kamer geïnformeerd dient te worden?
Een zorgvuldige informatievoorziening van beide Kamers is in het licht van artikel 68 Grondwet essentieel in de verhouding tussen de regering en Kamers. Daarbij hoort dat de regering de Kamers zo snel als redelijkerwijs mogelijk informeert over relevante zaken. Op deze wijze is het voor leden mogelijk zich op basis van officiële stukken een goed oordeel te vormen.
Hoe vindt u dat het sinds de beantwoording van genoemde schriftelijke vragen is gegaan met het naleven van de werkafspraken tussen kabinet en Kamer over de wijze van informeren van de Kamer?
De voornoemde beginselen zijn nog steeds leidend voor leden van dit kabinet.
Hoe vaak heeft u sinds de beëdiging van dit kabinet bewindslieden gewezen op het feit dat plannen altijd eerst naar de Kamer moeten worden gestuurd voordat de media worden geïnformeerd?
Zie het antwoord op vraag 2. Voorts merk ik op dat de voorzitter van de Tweede Kamer in een brief van 24 januari 2022 inzake bij alle bewindspersonen aandacht heeft gevraagd voor informatievoorziening en werkafspraken. Deze brief is in het kabinet besproken en hierop heb ik, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een antwoord aan u toegezonden op 4 mei 2022.
Kunt u zich voorstellen dat Kamerleden hun werk niet goed kunnen doen, wanneer zij moeten reageren op berichtgeving in de media terwijl de informatie nog niet aan de Kamer is gezonden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het feit dat een bewindspersoon graag in de media wil optreden (bijvoorbeeld interview in een krant of een optreden in een televisie-uitzending) over een kabinetsplan het niet rechtvaardigt dat media voordat een kabinetsplan naar de Kamer wordt gestuurd van het kabinetsplan (onder embargo) op de hoogte worden gesteld? Zo nee, waarom acht u een media-optreden en/of het onder embargo naar de media sturen van een kabinetsplan belangrijker dan het tijdig informeren van de Kamer? En op welke wijze acht u dit passen binnen de werkafspraken met de Tweede Kamer?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voorafgaand aan het debat over de Raming van de Kamer (gepland op 20 juni 2022)?
Ja.
Het bericht 'Energieleveranciers moeten btw-verlaging direct doorberekenen' |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Deelt u de mening dat de btw-verlaging energiegebruikers moet ontlasten en dat energieaanbieders dit niet voor zichzelf dienen te houden?1
Het kabinet deelt het streven dat de belastingverlaging van de btw volledig ten goede komt aan de eindgebruiker.
Erkent u dat het feit dat bij de meeste energieleveranciers klanten zelf in actie moeten komen om te profiteren van de btw-verlaging, de effectiviteit en de doelmatigheid van de btw-verlaging ondermijnt?
Energieleveranciers hebben via Energie-Nederland uitgesproken zich maximaal in te spannen om de btw-verlaging al in 2022 (in meerdere of mindere mate) voor consumenten zichtbaar te maken in hun maandelijkse voorschotten. Voorschotbedragen moeten zo goed mogelijk aansluiten op het eindbedrag op de jaarnota. Het doel daarvan is om consumenten bij de (jaar)afrekening zo min mogelijk bij -of terug te laten betalen. Consumenten worden goed geïnformeerd of hun voorschotbedrag past bij het actuele energieverbruik en de actuele energietarieven. Zij ontvangen adviezen voor eventuele aanpassing van het voorschotbedrag (naar boven of naar beneden). De (stijging van de) energierekening over de tweede helft van 2022 wordt bij de eindafrekening wel degelijk gedempt ook als de maandelijkse voorschotten in 2022 niet omlaag worden aangepast. Het breed verlagen van voorschotten is onwenselijk. Met name omdat de groep en de bedragen die consumenten moeten bijbetalen groter worden. Zeker omdat er momenteel meer consumenten zijn wier voorschotbedragen al te laag zijn als gevolg van de stijgende energietarieven.
De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft hier op 29 juni met Energie-Nederland over gesproken. Daarmee is de motie van het lid Van Baarle2 afgedaan.
Begrijpt u dat vanwege de extra administratie en de angst voor een naheffing en de extra administratie veel mensen terughoudend zullen zijn met het terugvragen van hun geld en juist veel huishoudens die de btw-verlaging erg goed kunnen gebruiken hierdoor niet bereikt worden door de regeling?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om energieleveranciers te verplichten om het voorschot direct door te berekenen aan hun klanten zodat huishoudens ook daadwerkelijk wat hebben aan de btw-verlaging?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de winst is voor energieleveranciers om de verlaging van de btw niet automatisch toe te passen voor de gebruikers?
Het niet op eigen initiatief aanpassen van de voorschotten door de energiebedrijven levert hoogstens een cashflow-voordeel op omdat de energiebedrijven hebben aangegeven dat verrekening van de btw-verlaging wordt meegenomen in de eindnota’s. Daarnaast is het denkbaar dat energiebedrijven vanuit een prudentieoogpunt voorkeur geven aan een naar boven afgerond voorschot. Op die manier worden in enige mate de risico’s afgedekt die sterk stijgende energieprijzen in een dynamische markt met mogelijk te lage voorschotten oproepen. De (stijging van de) energierekening over de tweede helft van 2022 wordt bij de eindafrekening wel degelijk gedempt ook als de maandelijkse voorschotten in 2022 niet omlaag worden aangepast.
Wat is er gekomen uit uw toegezegde contact met energiebedrijven over hun (coulante) omgang met klanten met betalingsproblemen?
Het kabinet heeft regelmatig contact met de energieleveranciers. Tijdens deze gesprekken wordt ook stevig de maatschappelijke rol die energieleveranciers hebben om huishoudens te ondersteunen bij de hoge energierekening besproken, bijvoorbeeld middels informatievoorziening, energiecoaches en vroegsignalering van betalingsproblemen. Daarbij is het belangrijk dat energieleveranciers goede voorlichting geven over prijzen en contracten.
Net als het kabinet nemen de energieleveranciers de situatie zeer serieus. De energieleveranciers geven aan dat ze actief consumenten benaderen over de problematiek, signaleren vroegtijdig wanneer er betalingsproblemen kunnen ontstaan en werken samen met o.a. gemeenten om oplossingen te bieden.
Zo geven leveranciers aan dat ze hun klanten onder andere actief wijzen op het wijzigen van de voorschotten om een betalingsachterstand en hoge eindafrekening te voorkomen of om bijvoorbeeld de btw-verlaging per 1 juli te verwerken. Daarnaast geven leveranciers aan dat ze klanten wijzen op betalingsregelingen en schuldhulpverlening, om een oplossing te bieden bij betalingsachterstanden. Ook werken leveranciers mee aan het tot stand brengen van schuldhulpregelingen en geven leveranciers de gemeente een signaal wanneer hun eigen inspanningen, zoals persoonlijk contact zoeken en een betalingsregeling aanbieden, de betalingsachterstanden niet oplossen.
Het kabinet blijft in gesprek met een aantal energieleveranciers om betalingsproblemen als gevolg van de gestegen energierekening zo veel mogelijk te voorkomen. In de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden, waar de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen uw Kamer voor de zomer over informeert, wordt de samenwerking met de energieleveranciers ook benoemd.
Is bekend hoeveel inwoners hun rekening niet meer kunnen betalen en een achterstand of zelfs een afsluiting hebben gekregen in 2021 en 2022? Kunt u dit uit (laten) zoeken?
Uit navraag bij de netbeheerders volgt dat het aantal afsluitingen in 2022 toeneemt ten opzichte van de jaren 2021 en 2020. De afgelopen twee jaar zijn minder mensen afgesloten vanwege de coronacrisis, recent zien netbeheerders de getallen weer toenemen. Betalingsproblemen zijn een belangrijke reden voor het beëindigen van het contract door de leveranciers. De energieleveranciers hebben aangegeven niet over exacte getallen over het aantal klanten met betalingsachterstanden te beschikken. Wel zien zij de aantallen op dit moment langzaam toenemen door de hoge energieprijzen. Om te voorkomen dat mensen in de betalingsproblemen komen bieden energieleveranciers daarom ruimere betaalregelingen en maatwerk voor klanten aan.
Zoals eerder genoemd is het kabinet in gesprek met een aantal energieleveranciers om betalingsproblemen als gevolg van de gestegen energierekening zoveel mogelijk te voorkomen. In de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden, waar de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen uw Kamer voor de zomer over informeert, wordt de samenwerking met de energieleveranciers ook benoemd.
Het bericht 'Medisch toerisme in de lift, maar ingrepen niet zonder risico: ‘Deel van mijn wangen voel ik niet meer’' |
|
Judith Tielen (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medisch toerisme in de lift, maar ingrepen niet zonder risico: «Deel van mijn wangen voel ik niet meer»»?1
Ja, dit artikel is mij bekend. Daarnaast is tijdens het Notaoverleg «Cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak» van 28 maart jl. het onderwerp cosmetische behandelingen in het buitenland uitgebreid aan bod gekomen.
Bent u van mening dat malafide bemiddelingsbureaus die burgers bewust verkeerd voorlichten over cosmetische ingrepen in het buitenland moeten worden aangepakt? Zo ja, welke stappen bent u van plan te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat bemiddelingsbureaus die burgers bewust verkeerd voorlichten over cosmetische ingrepen in het buitenland aangepakt moeten worden. Echter, dergelijke bemiddelingsbureaus vallen niet altijd onder het toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Dit is alleen het geval als de activiteiten die zij uitvoeren vallen onder de reikwijdte van zorg zoals bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Het stellen van een diagnose, het ter handstellen van geneesmiddelen of het leveren van nazorg zijn allemaal voorbeelden van zorgverlening. Als dergelijke activiteiten in Nederland plaatsvinden, is de IGJ de aangewezen toezichthouder en kunnen zij interveniëren met gebruikmaking van het hun ter beschikking staande instrumentarium. Reisbemiddeling en het aanbieden van websites waarop te zien is welke operaties in het buitenland mogelijk zijn, zijn geen zorg in de zin van de Wkkgz en vallen daarom ook niet onder toezicht van de IGJ. Bij onrechtmatig handelen van bemiddelingsbureaus, die niet onder het toezicht van de IGJ staan, staat wel de weg naar een civiele rechter open.
Aan welke voorwaarden moeten (buitenlandse) aanbieders van cosmetische ingrepen voldoen om zich te vestigen in Nederland?
Allereerst wil ik benadrukken dat de cosmetische sector een brede sector is die reikt van het aanbrengen van make-up en peelings, tot andere schoonheidsbehandelingen en plastische chirurgie. Een deel van de beroepen in de cosmetische sector is gereguleerd in de Wet Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Om de patiëntveiligheid te waarborgen zijn bepaalde cosmetische ingrepen/handelingen voorbehouden handelingen die alleen door een BIG-geregistreerde zorgmedewerker uitgevoerd mogen worden. Zo mogen enkel bepaalde beroepsgroepen, zoals cosmetisch artsen en plastisch chirurgen, behandelingen als snijden en injecteren uitvoeren.
Gezien het feit dat de cosmetisch arts en de plastisch chirurg geregistreerde gezondheidsberoepen zijn, moeten buitenlandse aanbieders die dit beroep willen uitoefenen in Nederland de BIG-toelatingsprocedure voor Buitenslands gediplomeerden doorlopen, conform de Wet BIG. In deze procedure beoordeelt de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) of de gevolgde opleiding en ervaring gelijkwaardig zijn aan de Nederlandse vereisten van het beroep in het BIG-register. Als iemand niet voldoet aan de eisen voor toelating tot het BIG-register, wordt bekeken of deze tekortkomingen kunnen worden gecompenseerd door een aanvullende opleiding, een aanpassingsstage of een proeve van vakbekwaamheid. Bovendien geldt voor werknemers van buiten de EER dat zij moeten voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt die zijn vastgelegd in de Wet arbeid vreemdelingen.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de landelijke registratie van complicaties van behandelingen in het buitenland door de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC)?
Er is geen centrale (nationale) registratie van complicaties na ingrepen in het buitenland omdat complicatieregistraties in de ziekenhuizen geen onderscheid maken tussen nationale of buitenlandse complicaties. De NVPC is per 11 mei 2022 een nieuwe (openbare) registratie gestart. Gezien de recente start zijn daar nog geen concrete bevindingen uit te halen. Sinds de start van de nieuwe registratie zijn er 7 complicaties gemeld uit het buitenland waarvoor nazorg is geleverd in Nederland. De nieuwe registratie zal hier in de toekomst hopelijk beter inzicht in geven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze bemiddelingsbureaus in ieder geval (gedeeltelijk) onder het toezicht- en handhavingsgebied van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) komen te staan?
Zoals ik bij vraag 2 reeds aangegeven heb, vallen dergelijke bemiddelingsbureau niet altijd onder het toezicht- en handhavingsgebied van de IGJ. Dit is immers afhankelijk van de activiteiten die zij uitvoeren. Alleen wanneer sprake is van zorg in de zin van de Wkkgz, die in Nederland wordt geleverd, vallen de bemiddelingsbureaus onder toezicht van de IGJ. Wanneer bemiddelingsbureaus niet onder het toezicht van de IGJ vallen, staat bij onrechtmatig handelen de weg naar een civiele rechter open. Indien wel sprake is van zorgverlening zoals bedoeld in de Wkkgz, is de IGJ de aangewezen toezichthouder en kunnen zij interveniëren met gebruikmaking van het hun ter beschikking staande instrumentarium.
Ten slotte wil ik nog benadrukken dat het de eigen verantwoordelijkheid van consument is, wanneer hij of zij de keuze maakt om een niet medisch noodzakelijke behandeling in het buitenland te ondergaan en hierbij gebruik te maken van deze bemiddelingsbureaus.
Bent u bereid om op de website van de rijksoverheid, jezelfmooiermaken.nl, duidelijker te verwijzen naar de beroepstitel «Cosmetisch arts KNMG» en naar de relevante informatie die door veldpartijen al is samengesteld?
De website van rijksoverheid over cosmetische zorg is eind vorig jaar vernieuwd. Met de informatie die op deze website staat, hoop ik de cliënt te ondersteunen in hoe hij of zij zich vooraf goed kan laten informeren over een eventuele behandeling en over de risico’s. Hier is onder andere informatie terug te vinden over de beroepstitel «Cosmetisch arts KNMG». Ook wordt doorverwezen naar het «Register cosmetisch arts KNMG» van de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVGC). In dit register is terug te vinden welke artsen de titel mogen voeren. Dit ondersteunt cliënten bij het vinden van een geschikte arts voor een cosmetische ingreep.
Daarnaast wordt op de website doorverwezen naar het Kwaliteitskader Cosmetische Zorg dat door het Zorginstituut Nederland in 2019 is vastgesteld. Hierin worden de landelijke afspraken beschreven over hoe de cosmetische zorg georganiseerd moet zijn om ervoor te zorgen dat een cliënt overal in Nederland dezelfde veilige en kwalitatief goede cosmetische zorg krijgt.
Welke stappen onderneemt u verder om burgers beter voor te lichten over de risico’s die kleven aan cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak in het buitenland? Ziet u daarnaast ook de meerwaarde van het wijzen op counselingsmogelijkheden in deze campagne?
Zoals ik bij vraag 6 heb aangegeven, hoop ik met onze vernieuwde website over cosmetische zorg, de cliënt te ondersteunen in hoe hij of zij zich vooraf goed kan laten informeren over een eventuele behandeling en over de risico’s. Op de website is ook een voorlichtingsanimatie te vinden en zijn adviezen terug te vinden voor cliënten die er toch voor kiezen om hun ingreep in het buitenland te laten doen. Zoals toegezegd tijdens het nota-overleg cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak op 28 maart jongstleden heb ik deze informatie ook via «socials» verspreid, zodat de doelgroep «jongeren» beter wordt bereikt.
Consumenten die (in het buitenland) een cosmetische operatie willen ondergaan moeten zich vooraf goed laten informeren over de behandeling en de risico’s die daaraan verbonden kunnen zijn en over de deskundigheid van de behandelaar. De consument is hier zelf verantwoordelijk voor, het gaat hier om niet verzekerde en niet medisch noodzakelijke ingrepen.
Op welke manieren betrekt u de veldpartijen bij voorlichtingscampagnes en informatieverstrekking over cosmetische ingrepen in het buitenland, bijvoorbeeld door gebruik te maken van door hen gemaakte folders?
Ik wil hier graag benadrukken dat het geven van voorlichting over cosmetische ingrepen geen kerntaak van de overheid is. Veldpartijen hebben mij en mijn voorgangers gevraagd hieraan een bijdrage te leveren en dat doe ik van harte, maar zoals gezegd zijn cosmetische ingrepen geen medisch noodzakelijke zorg.
De verantwoordelijkheid om zich goed te laten informeren ligt bij de consument. Deze dient zich vooraf relevante vragen te stellen, zoals: heb ik de eventuele risico’s goed afgewogen en heb ik te maken met een deskundige behandelaar. Het is daarom van belang om bewustwording aan de voorkant te creëren zodat consumenten zich voldoende laten informeren over een cosmetische ingreep en de eventuele risico’s die hieraan verbonden kunnen zijn, ook/zeker als men kiest voor een behandelaar in het buitenland. Daarbij is goede informatievoorziening belangrijk, zodat mensen zelf een weloverwogen keuze kunnen maken en de risico’s van ingrepen begrijpen. Dit geldt ook wanneer een cliënt ervoor kiest om in zee te gaan met een bemiddelingsbureau die cosmetische behandelingen in het buitenland aanbiedt.
De consument kan bij zijn of haar keuze gebruik maken van diverse communicatiekanalen en middelen die worden aangeboden door veldpartijen, ook in het buitenland. Daarnaast probeer ik cliënten met de informatie die op de website van de rijksoverheid over cosmetische zorg is te vinden te ondersteunen bij hun keuze. Hiermee hoop ik bij te dragen aan een stukje inzicht en doorverwijzing in de keuze die de consument maakt.
Op welke manier geeft u de voorlichting over malafide bemiddelingsbureaus een plek in de toekomstige voorlichtingscampagne, conform een eerder aangenomen motie?2
Zie antwoord vraag 8.
Hoe bent u van plan om, conform een hiertoe aangenomen motie, het gecertificeerde beroep «Cosmetisch arts KNMG» breder onder de aandacht te brengen bij het bredere publiek?3
Ik ben hierover in gesprek met onder andere de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG). Gezamenlijk zullen wij dit oppakken en ervoor zorgen dat het beroep «Cosmetisch arts KNMG» meer bekendheid zal krijgen bij het bredere publiek.
Bent u van mening dat influencers, online (Youtube)kanalen en online platforms transparant moeten zijn over risico’s bij cosmetische producten of behandelingen waar ze reclame voor maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zet u zich in om dit te bewerkstelligen?
Voor medisch cosmetische behandelingen geldt een reclamecode. Dit zijn afspraken waar adverteerders zich aan moeten houden. Reclame mag bijvoorbeeld niet gericht zijn op minderjarigen en geen garantie geven over het resultaat. Wanneer een advertentie over een medisch cosmetische behandeling misleidend is, kan een klacht worden ingediend bij de Reclame Code Commissie. Daarnaast geldt voor influencers, online (Youtube)kanalen en online platforms een Reclamecode Social Media & Influencer Marketing.
Het bericht 'Vertrek DSM is signaal voor politiek' |
|
Pim van Strien (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vertrek DSM is signaal voor politiek»?1
Ja
Hoe kijkt u aan tegen het in het bericht genoemde negatieve sentiment in de samenleving en politiek ten aanzien van het grote bedrijfsleven?
In toenemende mate wordt van bedrijven verwacht dat ze positief bijdragen aan de samenleving en aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Ik merk echter ook dat de toon richting bedrijven – met name de grote, internationale bedrijven – de afgelopen jaren is verhard. Deze toon is niet altijd terecht. Ik vind het mijn rol om ook voor het bedrijfsleven te gaan staan en waardering uit te spreken wanneer deze waardering op zijn plaats is. Dat is vaak het geval. Het innovatievermogen van het bedrijfsleven is essentieel om transities (verduurzaming, digitalisering, circulariteit) te versnellen en daarmee bij te dragen aan het oplossen van de maatschappelijke uitdagingen waar we voor staan. Multinationals zijn goed voor 70% van de private R&D-uitgaven dus juist daar zit de innovatiekracht die belangrijk is voor sterke Nederlandse (kennis)ecosystemen. Zie de rol die grote bedrijven spelen in Wageningen op voedsel, in Brainport op halfgeleiders en in Rotterdam rond de energietransitie. De samenleving heeft het bedrijfsleven dus hard nodig om die opgaven te realiseren en zo onze brede welvaart nu en in de toekomst op peil te houden. De bijdrage van het bedrijfsleven wordt daarbij soms te zeer als een gegeven gezien.
Deelt u daarbij de mening dat dit sentiment zou kunnen veranderen indien er meer transparantie en communicatie zou zijn omtrent de financiële en niet-financiële bijdrages van het bedrijfsleven aan de Nederlandse samenleving? Zo ja, wat gaat het kabinet daar aan doen? Ziet u (daarnaast) andere oplossingen?
Ik denk dat het goed en belangrijk is dat bedrijven meer communiceren over hun rol en bijdragen aan onze samenleving. Naast dat ze zorgen voor banen en welvaart zie ik vele mooie voorbeelden van bedrijven die hard werken aan innovaties om te verduurzamen en van bedrijven die komen met slimme oplossingen om de transities te versnellen. De trekkende rol van (grote) bedrijven is vaak essentieel voor de verdere ontwikkeling van sterke Nederlandse (kennis)ecosystemen. Hier heeft heel Nederland profijt van. Ik juich het toe wanneer bedrijven hiermee actief naar buiten treden, voor zover ze dat nog niet doen. Ik moedig dit ook altijd aan in mijn contacten met het bedrijfsleven.
Voor hoeveel directe en indirecte (denk aan toeleveranciers, zoals mkb, etc.) banen zorgen multinationals die in Nederland zijn gevestigd?
Volgens onderzoek van het CBS uit 20182 genereerden multinationals in 2016 ruim 30 procent van de 635 miljard euro aan toegevoegde waarde en was het directe belang van internationale bedrijven in de werkgelegenheid 1,5 miljoen voltijdsbanen. Deze multinationals zijn indirect te relateren aan 872.000 voltijdsbanen, deels ook bij het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel. Daarnaast zijn deze bedrijven goed voor 70% van de private R&D-uitgaven in Nederland.
Wat is het directe en indirecte aandeel van multinationals aan de Nederlandse economie?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u aan tegen de niet-financiële bijdrage van multinationals aan de Nederlandse samenleving (bijvoorbeeld op het gebied van verduurzaming, vergroening, etc.)?
Om ervoor te zorgen dat Nederland ook in de toekomst een fijn land is om in te leven, is de bijdrage van multinationals essentieel. Uit het CBS-onderzoek blijkt dat zij bovengemiddeld veel investeren in onderzoek en innovatie. Ook hebben ze de massa en schaal om snel sprongen te maken in de grote transities (verduurzaming, digitalisering en circulariteit). Daarbij hebben deze multinationals een belangrijke, vaak trekkende, rol in de ontwikkeling en versterking van Nederlandse ecosystemen. Het Nederlandse mkb en kennisinstituten profiteren mee van deze sterke ecosystemen, via kennisdeling en omdat het mkb vaak als toeleverancier fungeert voor deze multinationals. De afgelopen jaren hebben we ook gezien hoe multinationals door productie en ontwikkeling van bepaalde strategische goederen, bijvoorbeeld medicijnen en microchips, zorgen dat Nederland minder afhankelijk is van andere landen. Zeker in de wereld van vandaag, waarin geopolitieke spanningen oplopen, is die weerbaarheid van steeds groter belang. Zo dragen multinationals op verschillende manieren bij aan onze samenleving en aan dat we ook in de toekomst een hoogontwikkeld land zijn met een hoogwaardig leefklimaat.
Hoe groot acht u het belang van het aantrekken, het hebben en het behouden van hoofdkantoren van deze multinationals in Nederland?
De aanwezigheid van multinationals en hun hoofdkantoren acht ik van groot belang voor Nederland. Uiteindelijk stuurt de hoogste leiding van een multinational vanuit de hoofdzetel de verschillende vestigingen aan en gaat over grote nieuwe investeringen, innovaties of reorganisaties. Het vertrek van een hoofdkantoor hoeft op korte termijn geen grote impact te hebben op de werkgelegenheid en overige activiteiten van het bedrijf in ons land. Echter, omdat de wortels in Nederland uiteindelijk minder sterk worden ligt hier op de langere termijn een risico.
Wat is het huidige beleid van het kabinet met betrekking tot het behouden van en het aantrekken van (nieuwe) hoofdkantoren van multinationals?
De keuze van een bedrijf voor een bepaald land is van veel factoren afhankelijk. De aanwezigheid van een aantrekkelijk vestigings- en ondernemingsklimaat is een belangrijke randvoorwaarde. Het kabinet zet zich hier actief voor in en in algemene zin staat dat Nederlandse klimaat er nog steeds goed voor. Dit blijkt uit de verschillende internationale ranglijsten waarin Nederland al jaren in de top meedraait3. Nederland biedt een prettige leefomgeving, een goed opgeleide beroepsbevolking, kennis en innovatie van wereldklasse, excellente verbindingen binnen Nederland en naar het buitenland en sterke clusters waarin kleine en grote bedrijven, kennisinstellingen en overheden met elkaar samenwerken.
Ik maak me echter zorgen over de ontwikkeling van ons vestigingsklimaat, mede op basis van mijn gesprekken met bedrijven en het vertrek van de hoofdkantoren van DSM, Shell en Unilever. Zo krijg ik signalen over de ontwikkeling van het fiscale stelsel, krapte op de arbeidsmarkt of gebrek aan ruimte – zowel fysiek als op het gebied van stikstof of netcapaciteit. Ook leven er zorgen over de waardering voor en sentiment ten aanzien van het bedrijfsleven, en de voorspelbaarheid van beleid in Nederland.
De recente signalen en ontwikkelingen geven aan dat ons vestigingsklimaat aandacht behoeft. Ik ben met betrokken collega’s in gesprek over hoe we dit gericht kunnen verbeteren, bijvoorbeeld op het gebied van fiscaliteit, vergunningverlening en stikstofruimte. Vestigingsklimaat is een breed en complex onderwerp en vraagt om keuzes waar op in te zetten. Ik heb in april een brief over het belang van het Nederlandse vestigings- en ondernemingsklimaat naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 637, nr. 493) en werk momenteel aan een tweede brief met plannen om het vestigingsklimaat te versterken. De komende maanden ga ik hierover verder in gesprek met stakeholders om goed inzichtelijk te krijgen welke aanpassingen in beleid nodig zijn. Deze input neem ik mee ik de tweede Vestigingsklimaatbrief, die ik zo spoedig mogelijk na het zomerreces en in ieder geval voor de begrotingsbehandeling EZK aan uw Kamer stuur.
Wat is uw reflectie op het (mogelijke) vertrek van het hoofdkantoor van DSM naar Zwitserland?
Ook na de fusie met Firmenich blijft DSM voor voedingsingrediënten en -supplementen stevig in Nederland verankerd. DSM-Firmenich krijgt een duaal hoofdkantoor; in Maastricht en Kaiseraugst, Zwitserland – waar de juridische entiteit is gevestigd. DSM geeft aan dat de nieuwe combinatie DSM-Firmenich sterk blijft in Nederland en de notering aan de Amsterdamse beurs behoudt. De gezamenlijke voedingsdivisie, met een onderzoekstak voor biotechnologie en een omzet van € 2,7 miljard, blijft in Delft en zal volgens DSM over de tijd sterk groeien. Het is goed dat een innovatief bedrijf met zulke sterke Nederlandse wortels hier een hoofdkantoor houdt en investeert in ecosystemen in Nederland.
DSM en Firmenich hebben het besluit tot fusie en de keuze voor de juridische entiteit in Zwitserland eigenstandig genomen. Het kabinet was hier niet op voorhand in gekend en heeft er derhalve geen betrokkenheid bij gehad of invloed op kunnen uitoefenen. DSM is een beursgenoteerde onderneming en mag wettelijk gezien deze informatie niet voorbeurs delen. Uiteraard heb ik de afgelopen periode wel contact gehad met het bedrijf om meer achtergrond te krijgen bij dit besluit. Het bedrijf geeft aan dat de keuze voor een duaal hoofdkantoor als onderdeel van de contractuele voorwaarden moet worden gezien en niet het gevolg is van het Nederlandse vestigingsklimaat. DSM roemt juist het ecosysteem van kennisinstituten en bedrijfsleven en geeft aan dat de Food divisie zijn business hoofdvestiging in Delft krijgt omdat het de agri-food infrastructuur in Nederland wereldwijd op hoge waarde schat.
De stap van DSM maakt mij wel duidelijk dat, na eerder het vertrek van de hoofdkantoren van Shell en Unilever, het niet meer vanzelfsprekend is dat grote multinationals kiezen voor hoofdkantoor en/of juridische zetel in Nederland. Dat vind ik zorgelijk. Ik acht de aanwezigheid van hoofdkantoren in Nederland van groot belang, uiteindelijk worden daar de beslissingen genomen over toekomstige investeringen. Daarom werk ik aan een actieplan om ons vestigingsklimaat te versterken.
Wat heeft u concreet gedaan en/of wat gaat u nog doen om dit (mogelijke) vertrek tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw antwoord op de waarschuwing dat veel ondernemingen de locatie van het besliscentrum (hoofdkantoor) op de agenda zouden hebben staan?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de conclusie van het artikel dat er werk aan de winkel is voor de Nederlandse politiek? Zo ja, wat dient er te gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Ondanks ophef wijzen meer reformatorische scholen homohuwelijk af’ |
|
Paul van Meenen (D66), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Ondanks ophef wijzen meer reformatorische scholen homohuwelijk af»?1
Ja.
Klopt het dat in de meest recente online schoolgidsen en identiteitsprofielen 36 van de 161 scholen seksuele relaties tussen twee mensen van hetzelfde geslacht nog steeds afkeuren? Zo ja, gaat u met de betreffende scholen in gesprek om hier verandering in te brengen en wat doet u nog meer om dit in de toekomst te voorkomen?
Ja, er zijn schoolgidsen en identiteitsverklaringen die seksuele relaties tussen twee mensen van hetzelfde geslacht afkeuren. Ik vind het niet wenselijk dat scholen zich op deze manier uitspreken. Scholen hebben de wettelijke verplichting om een vrij en veilig schoolklimaat te creëren waar leerlingen zich (sociaal) veilig voelen. De Inspectie houdt hier toezicht op en zal niet schromen om in te grijpen wanneer scholen zich niet aan deze wettelijke verplichting houden. Ik informeer uw Kamer in de loop van dit jaar over het mogelijk verbieden van (bepaalde vormen van) identiteitsverklaringen in reactie op de motie-Kwint c.s. en de motie-Gündoğan/Simons.2 Daartoe doe ik eerst zorgvuldig onderzoek. In die reactie zal ik nader ingaan op dit punt.
Hoe verklaart u dat er sprake is van een toename in plaats van een afname, mede gelet op alle stappen die de Inspectie en u de afgelopen tijd hebben gezet om de sociale veiligheid te waarborgen en het aandringen van de Kamer om dit onderwerp te prioriteren?
Ik heb geen pasklaar antwoord op de vraag waarom meer reformatorische scholen het huwelijk voor echtparen van hetzelfde geslacht afwijzen. Of een gemeenschap een specifieke overtuiging heeft is op zich niet relevant. Binnen artikel 23 GW mag deze opvatting ook bestaan, maar mag niet leiden tot onveiligheid. Dat laatste staat voor mij buiten kijf.
Het gaat er om dat scholen verplicht zijn om te zorgen voor de sociale veiligheid van leerlingen en medewerkers, en daarnaast vorm te geven aan burgerschapsonderwijs waarin de basiswaarden van de democratische rechtstaat centraal staan. Belangrijker nog: ook de schoolcultuur moet in overeenstemming zijn met die basiswaarden. Daar ziet de inspectie ook op toe.
Hoe duidt u daarbovenop de woorden van de voorzitter van de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs dat «alle reformatorische scholen een homoseksuele relatie afwijzen»2?
De voorzitter van de VGS gaat over zijn eigen woorden. Net als in reactie op vraag 3 gaat het erom dat scholen deze opvatting mogen hebben, maar dat dit niet mag leiden tot onveiligheid. Ik zie ook dat dit soms op gespannen voet staat met elkaar. Daarom zijn scholen bovenal verplicht om zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat. Iedere leerling in Nederland heeft het recht om zichzelf te zijn, los van zijn of haar seksuele gerichtheid. Daar doen de opvattingen van de voorzitter van de VGS niets aan af. Daar waar scholen verzuimen om ervoor te zorgen dat elke leerling zich veilig en geaccepteerd weet, zal de inspectie ingrijpen. Dat is ook één van de speerpunten van mijn beleid. Ik beraad mij momenteel op de mogelijkheden om dit ook in navolging van oproepen uit uw Kamer verder te verduidelijken.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de afspraak uit het coalitieakkoord, die het volgende stelt: «Onderscheid bij toelating vanwege de grondslag van de school mag niet tegelijk direct onderscheid inhouden op grond van ras, nationaliteit, seksuele geaardheid of burgerlijke staat.»?
Scholen hebben de wettelijke taak om te zorgen voor een veilig schoolklimaat voor alle leerlingen. Scholen mogen geen leerlingen discrimineren op grond van ras, nationaliteit, seksuele gerichtheid etc. Daar waar scholen dat wel doen zal de Inspectie daarop toezien en waar nodig handhaven. Halverwege 2023 ontvangt u de beleidsreactie op het Onderwijsraadadvies «Grenzen stellen, ruimte laten». In die reactie zal ik verder ingaan op dit punt.
Wanneer is de Inspectie gereed om sneller te handelen inzake gevallen van sociale onveiligheid in lijn met de gemaakte afspraken in het coalitieakkoord?
Het inspectietoezicht is gebaseerd op wet- en regelgeving. Waar het coalitieakkoord een wijziging van wet- of regelgeving vraagt, bepaalt de herziening daarvan ook de herziening van het inspectietoezicht. Waar het gaat om aanpassing van het toezicht binnen bestaande wet- en regelgeving en daarop gebaseerde toezichtkaders, kan aanpassing van de werkwijze sneller worden gerealiseerd. Dit betreft onder meer de respons op signalen of risico’s. Afhankelijk van de situatie is reeds nu sprake van aangescherpt optreden bij signalen van sociale onveiligheid. In mijn brief «Samen voor beter onderwijs, duidelijk over kwaliteit»4 beschrijf ik welke maatregelen de inspectie en ik nemen om het toezicht verder aan te scherpen. Zie hiervoor uitgebreider ook het antwoord op vraag 10.
Zoals ik in de Kamerbrief «Vrij en veilig onderwijs»5 heb aangekondigd houdt de inspectie op basis van de sectorwetgeving toezicht op de sociale veiligheid op scholen. Zo ontvangt zij van iedere school de resultaten van de verplichte jaarlijkse schoolmonitor en pakt zij signalen op afkomstig van besturen, schoolleiders, docenten, ouders en leerlingen. Dit toezicht is met ingang van dit schooljaar geïntensiveerd. Dit betekent dat tekortkomingen rond de uitvoering van de jaarlijkse monitoring van de sociale veiligheid, signalen, en de reactie van de school op risico’s en incidenten, sneller zullen leiden tot onderzoek en handhavend optreden door de inspectie. Daarnaast zijn de beslisregels rond herstelopdrachten aangescherpt door de standaard «Veiligheid» zwaarder te laten wegen, en wordt er door de inspectie een specifieke escalatieladder uitgewerkt voor sociale veiligheid. Dit kader helpt bij het bepalen van de soort maatregel, die passend is bij de zwaarte van een tekortkoming.
Wat vindt u ervan dat organisaties die opstaan tegen seksuele diversiteit en de «homolobby» gastcolleges geven op middelbare scholen?
Ik heb al aangegeven dat scholen een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat en het welzijn van al hun leerlingen. Verder zijn scholen verplicht om te zorgen dat al het onderwijs, ook dat van gastlessen, voldoet aan wettelijke eisen en dat het van goede kwaliteit is.
Scholen hebben veel vrijheid bij het inrichten van hun onderwijs en hun grondslag en overtuigingen kunnen daarvoor een belangrijke basis vormen. Zo mogen scholen gastlessen organiseren die aansluiten bij hun grondslag of identiteit. Wel moeten leerlingen in het onderwijs worden begeleid om zelfstandig een mening te vormen, ook als die mening niet overeenkomt met die van de school. Daarbij is het van belang dat zij gedegen en correcte informatie aangereikt krijgen. Indien leerlingen doelbewust onjuist geïnformeerd worden, is dat onacceptabel. Het maakt niet uit welke opvatting dan ook wordt verkondigd, als die eenzijdig of onjuist is en desinformatie betreft is dat niet in de haak. Als er naar aanleiding van gastlessen klachten komen, kan dit voor de inspectie een signaal zijn om hier in hun toezicht aandacht aan te geven. Hier ga ik bij vraag 9 verder op in.
Bent u van mening dat dergelijke gastcolleges zorgen voor een veilig schoolklimaat waarin elke leerling het gevoel heeft dat hij of zij zichzelf kan zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt toezicht gehouden op welke gastcolleges scholen organiseren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de lessen, en daarmee ook voor de kwaliteit van gastlessen. Ook dat onderwijs moet namelijk voldoen aan de wettelijke eisen en van goede kwaliteit zijn. Dat betekent bijvoorbeeld dat er een veilig schoolklimaat is en de inhoud van de lessen feitelijk juist is. Ook begeleiding van kritische meningsvorming en het maken van eigen keuzes vallen daaronder. De inspectie houdt toezicht op het bestuur, en daarmee indirect ook op gastlessen.
De inspectie ziet in het algemeen onder meer toe op de manier waarop scholen invulling geven aan de kerndoelen en de bevordering van burgerschap. Het bestuur is te allen tijde verantwoordelijk voor de inhoud en kwaliteit van onderwijs, voor alle onderdelen daarvan, dus ook voor gastlessen. Als sprake is van signalen, ongeacht waarop deze betrekking hebben, betrekt de inspectie ook deze bij haar toezicht. Waar nodig spreekt de inspectie besturen aan, doet zij onderzoek en treedt zij handhavend op. Als er specifieke zorgen zijn is het altijd mogelijk om contact op te nemen met de inspectie. Dat kan via het contactformulier van de inspectie6.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is omtrent de motie van het lid Van Meenen die oproept de Inspectie van het Onderwijs opdracht te geven altijd werk te maken van individuele meldingen en signalen van onveiligheid (Kamerstuk 31 289, nr. 484)? Is al meer duidelijk over de inrichting van het klantcontact bij de Inspectie?
Aandacht voor meldingen, signalen en risico’s zijn een vast onderdeel van het toezicht en worden altijd betrokken bij de bepaling van de manier waarop het toezicht in concrete situaties wordt ingevuld. De ernst en urgentie van een signaal of risico, en de situatie en context spelen daarbij een belangrijke rol. Als het signaal daartoe aanleiding geeft, kan dat zo nodig leiden tot directe opvolging van het signaal in de vorm van onderzoek en zo nodig handhaving door de inspectie. In andere situaties kan er bijvoorbeeld sprake van zijn dat de inspectie zich op een andere wijze van de situatie op de hoogte stelt, een bestuur opdracht geeft tot het verstrekken van nadere informatie, een opdracht geeft tot herstel en toezicht houdt op de naleving daarvan, of het signaal betrekt bij toezichtactiviteiten op een later moment.
Omdat het toezicht van de inspectie voor een deel risicogestuurd is ingericht, spelen meldingen, signalen en risico’s daarbij op bovengenoemde manier stelselmatig een rol en bepalen mede de inrichting daarvan. De invulling daarvan is in de afgelopen periode al aangescherpt en zal nog verder worden versterkt.
De al gerealiseerde aanscherpingen hebben betrekking op achtereenvolgens de volgende punten. De meldingsroute op de website van de inspectie is verduidelijkt. Dit maakt het voor melders gemakkelijker snel de juiste weg te vinden en verlaagt de drempel contact te zoeken. Het informeren van melders over de opvolging die aan een melding gegeven wordt is eveneens versterkt. Op die manier wordt de transparantie van het proces vergroot en het inzicht van melders in de acties die ondernomen worden. Signalen worden eveneens betrokken bij het toezicht gebaseerd op de jaarlijkse monitoring van de sociale veiligheid door scholen. De aanscherping van dit toezicht draagt daarmee eveneens bij aan verscherping van de opvolging van signalen, en is een vast onderdeel van de jaarlijkse risicoanalyse die de inspectie uitvoert voor alle scholen. Ten slotte worden signalen en meldingen structureel in het toezicht, bijvoorbeeld bij het bestuursbezoek, meegenomen.
Signalen dat gemeenten slecht voldoen aan de verplichtingen uit de privacywet |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herkent u de signalen dat gemeenten hun informatiehuishouding slecht op orde hebben? Kunt u dit toelichten?1
Ik heb kennisgenomen van het rapport van Bits of Freedom (BoF) en daaruit blijkt dat de informatiehuishouding bij 10 grote gemeenten niet goed op orde is. Er zijn de afgelopen tijd diverse voorbeelden geweest van overheidsorganisaties waar de naleving van de AVG beter moet. Het achterblijven van de naleving van de AVG vind ik een kwalijke zaak. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat hun gegevens op rechtmatige wijze worden verwerkt, zeker bij de overheid. Om die reden is het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) op ons verzoek momenteel bezig met een onderzoek naar de naleving van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) door overheden.
Naar aanleiding van het rapport van BoF ga ik in gesprek met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten om te kijken op welke wijze het kabinet kan ondersteunen bij het op orde krijgen van hun informatiehuishouding. Gemeenten zullen daarmee dan zelf aan de slag moeten; de verantwoordelijkheid voor de naleving van de AVG ligt uiteindelijk bij de gemeente zelf als verwerkingsverantwoordelijke. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 van het lid Bouchallikh (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het onderzoek «De staat van privacy bij gemeenten» van Bits of Freedom (ingezonden 9 juni 2022).
Bent u het met de onderzoeker eens dat, voordat gemeenten aan de slag gaan met nieuwe technologieën en data-gedreven werken, eerst de basis op orde moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, ook bij experimenten met nieuwe technologieën achten wij het van belang dat de geldende regelgeving wordt gehanteerd en, indien er persoonsgegevens worden verwerkt, conform de AVG gehandeld wordt.
Hoe verklaart u dat gemeenten te weinig middelen vrijmaken voor gegevensbescherming? Ziet u een verband met de bezuinigingen vanuit het Rijk op gemeenten de afgelopen jaren en het nijpende personeelstekort bij vele gemeenten?2 3 4 5 6 7 8
Het rapport beschrijft dat in de onderzochte gemeenten er onvoldoende middelen worden ingezet, waardoor privacy-teams onderbezet blijken met als gevolg dat er onvoldoende geadviseerd kan worden over gegevensbescherming en -beveiliging. Het kabinet signaleert dat personeelstekorten bij gemeenten ertoe leiden dat bepaalde gemeentelijke taken minder goed kunnen worden uitgevoerd. Veel gemeenten kampen met een groot aantal vacatures. Met betrekking tot het bevorderen van gegevensbescherming bij gemeenten heeft het kabinet naar aanleiding van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) extra geïnvesteerd in informatiehuishouding en dienstverlening bij uitvoeringsorganisaties en gemeenten. Er wordt 150 miljoen structureel geïnvesteerd in gemeenten, die bestemd is als impuls voor onder andere digitale dienstverlening en informatiepunten, robuuste rechtsbescherming, systeemleren, versterking van de uitvoeringscapaciteit en integraal werken. Echter, niet alles is een kwestie van budget. Bewustwording en normbesef zijn begrippen die voor de hele maatschappij gelden: voor iedere burger, ieder bedrijf en iedere organisatie die persoonsgegevens verwerkt. De overheid vormt daarop geen uitzondering. En hoe meer AVG-bewustzijn er is op besluitvormend niveau, hoe meer we voorkomen dat er een werkwijze ontstaat die indruist tegen de AVG.
Ziet u het gevaar van gemeenten die wel gebruik maken van algoritmes en data om fraude op te sporen, maar tegelijkertijd de gegevensbescherming niet op orde hebben?
Dit risico zie ik ook. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
In hoeverre houdt u toezicht op de mate van kwaliteit van gegevensbescherming bij gemeenten? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet houdt geen toezicht op de naleving van de AVG bij gemeenten. Dat is primair de taak van de Functionaris Gegevensbescherming (FG), de interne toezichthouder van de gemeente. Deze rol vindt het kabinet belangrijk en heeft voor de naleving van de AVG een sleutelpositie. De rol van de FG als verlengstuk van de toezichthouder binnen een organisatie is dan ook van groot belang. Daarom onderzoekt de Minister voor Rechtsbescherming of er een nationaal register voor FG’s kan worden opgericht, waarmee we deze functie verder professionaliseren. Daarmee kunnen we een belangrijke stap zetten in het toezicht, ook op overheidsorganisaties. Het toezicht op de toepassing van de AVG in brede zin is belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Kunt u toelichten wat de mogelijkheden zijn tot handhaving zodat gemeenten de gegevensbescherming van mensen op orde krijgen?
Handhaving en toezicht van de AVG zijn taken van de AP. De taken en bevoegdheden van de AP staan in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en zijn verder uitgewerkt in de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Alhoewel toezicht vaak wordt benoemd als belangrijkste taak, is voorlichting dat ook. Voorlichting heeft een preventieve werking op de toezichthoudende taak van de AP. Op de website van de AP is voldoende informatie te vinden voor eenieder die persoonsgegevens verwerkt.
Bent u bereid om gemeenten te verbieden gebruik te maken van voorspellende algoritmes zo lang deze niet getoetst zijn en de rechtsbescherming van mensen niet gewaarborgd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Om de rechten van burgers te beschermen, moeten overheden zich aan wet- en regelgeving houden en daarbij wordt nieuwe wet- en regelgeving voorbereid die ook op algoritmische voorspellende besluitvormingssystemen van toepassing is.
Er is al een kader dat voorspellende algoritmen reguleert: de Grondwet en de fundamentele mensenrechten vereisen dat waar een inbreuk op een recht is toegelaten, deze inbreuk wettelijk moet worden geregeld en noodzakelijk en proportioneel moet zijn. Domein-specifieke wetgeving reguleert de bevoegdheid waaruit besluitvorming volgt. Het bestuursprocesrecht stelt regels aan besluitvorming, zoals de motivering ervan en hoor en wederhoor. Het non-discriminatierecht verbiedt het maken van een (ongerechtvaardigd) onderscheid tussen mensen. De privacy- en gegevensbeschermingswetgeving – waaronder de AVG – stelt regels aan het gebruik van persoonsgegevens. De AVG verplicht onder meer tot het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) als een gegevensverwerking een hoog privacy-risico oplevert voor de mensen waarvan de gegevens worden verwerkt. Dat geldt ook als daarvoor een (voorspellend) algoritme waarin persoonsgegevens worden verwerkt wordt ingezet.
Specifiek voor AI-systemen met een hoog risico voor mensenrechten, de gezondheid en veiligheid is er in EU-wetgeving (AI-verordening) in voorbereiding die met name de ontwikkelingsfase van deze systemen verder reguleert.
De AI-verordening, is in belangrijke mate van toepassing op voorspellende algoritmen of algoritmische besluitvormingssystemen bij de overheid. Voor AI-systemen met een hoog risico is voorzien in een set eisen aan de ontwikkeling en ingebruikname van deze systemen waaraan aantoonbaar moet zijn voldaan. Zo moet een risico analyse worden gedaan en worden onder andere eisen gesteld aan de datakwaliteit; de accuraatheid van het systeem; moet het systeem voldoende transparant zijn voor degene die het toepast en moet er adequaat menselijk toezicht op mogelijk zijn. Dit wordt verder uitgewerkt in de werkagenda Digitalisering.
Is er onderzoek gedaan naar de vraag in welke mate lokale volksvertegenwoordigers in staat zijn om hun controlerende taak op dit gebied uit te voeren? Zo nee, bent u daartoe bereid?
In het Adviesrapport «Sturen of gestuurd worden» wijst de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) volksvertegenwoordigers en bestuurders, maar ook de ambtenaren die hen ondersteunen, op de dringende noodzaak om de legitimiteit van sturen met data te waarborgen.9 In het rapport stelt de ROB onder andere dat het noodzakelijk is dat (interbestuurlijke) samenwerking bij digitaliseringsprocessen gebeurt op een manier dat deze rekening houden met publieke waarden, waaronder transparantie en verantwoording. Ik ga graag met de VNG en de Vereniging van Raadsleden in gesprek hoe we de adviezen uit het rapport verder kunnen uitwerken.
Het bericht dat wetgeving doorrijden na een aanrijding aanzienlijk aangescherpt dient te worden. |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «wetgeving doorrijden na een aanrijding dient aanzienlijk aangescherpt te worden»?1
Ja
Wat is uw reactie op dit bericht?
Bewust doorrijden na een ongeval is onacceptabel en moet hard worden bestraft. Om die reden is op 1 januari 2020 de wet aangepast en is de maximumstraf voor doorrijden na een ongeval waarbij letsel is ontstaan, iemand overleden is of iemand in hulpeloze toestand is achter gelaten, verhoogd van drie maanden naar één jaar. Ook zijn de opsporingsbevoegdheden van de politie bij ernstige gevallen van doorrijden na een ongeval toen verruimd.
Klopt de bewering van de Vereniging Verkeersslachtoffers dat als een doorrijder zich binnen een bepaalde tijd na de aanrijding bij de politie meldt, dit geen consequenties heeft voor de strafmaat?
In sommige gevallen geldt inderdaad dat als iemand zich binnen 12 uur meldt, hij of zij niet voor het doorrijden na een ongeval vervolgd wordt. Ik wil voorop stellen dat deze termijn in ieder geval niet geldt voor die gevallen waarbij een slachtoffer in hulpeloze toestand wordt achtergelaten (artikel 7, eerste lid, onder b WVW 1994). In dergelijke gevallen kan er altijd vervolgd worden voor het doorrijden na het ongeval, ook als de dader zich alsnog binnen 12 uur meldt.
Echter, niet iedereen die doorrijdt na een ongeval doet dit bewust of heeft kwade zin. Soms is een ongeval niet opgemerkt of ontstaat er uit paniek een vluchtreactie. De 12-uurs termijn die in artikel 184 Wegenverkeerswet is opgenomen, is voor dit soort gevallen bedoeld. Het stimuleert mensen om, nadat het besef is gekomen dat er een ongeluk heeft plaatsgevonden of iemand spijt heeft van een vluchtreactie, zich alsnog te melden. Dat is zowel in het belang van de dader en in het belang van het slachtoffer.
Voorwaarde is wel dat de verdachte zich vrijwillig en op eigen initiatief meldt bij de politie. Als de bestuurder al is aangehouden of verhoord, dan kan er wel degelijk vervolgd worden voor doorrijden na een ongeval.
Overigens kan de bestuurder altijd, ook als hij of zij zich binnen de 12 uur meldt en niet vervolgd kan worden voor het doorrijden na de aanrijding, vervolgd worden voor het veroorzaken van het ongeval zelf.
In hoeverre kan het rijden onder invloed hiermee worden verborgen, aangezien alcohol dan uit het bloed is verdwenen?
De politie registreerde in de afgelopen vijf jaar jaarlijks gemiddeld zo’n 80.000 gevallen van doorrijden na een aanrijding. In veruit de meeste gevallen gaat het om aanrijdingen met alleen materiële schade, bijvoorbeeld parkeerschade. In 2021 vielen er bij aanrijdingen waarna een betrokkene doorreed in totaal 550 slachtoffers, waarvan het merendeel lichtgewond raakte en geen behandeling in het ziekenhuis nodig had.
Kunt u een overzicht geven van het aantal keren dat het doorrijden na een aanrijding wordt geregistreerd door de politie in de afgelopen vijf jaren?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak is het Openbaar Ministerie in de afgelopen vijf jaren overgegaan tot vervolging voor het doorrijden na een aanrijding en wat was de gemiddelde strafeis?
Het OM is in de afgelopen vijf jaren in gemiddeld ongeveer 2400 gevallen per jaar overgegaan tot het instellen van vervolging voor het doorrijden na een aanrijding.
Er zijn bij het OM geen gegevens bekend met betrekking tot de gemiddelde strafeis. Op basis van de richtlijn voor strafvordering verkeersongevallen en verlaten plaats ongeval kan de officier van justitie straffen eisen die variëren van een geldboete van € 500 tot een gevangenisstraf van drie maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 70 maanden. Deze eisen kunnen nog hoger uitvallen indien sprake is van recidive en/of indien een slachtoffer in hulpeloze toestand wordt achtergelaten. Indien door het verkeersongeval een ander is gedood, letsel is toegebracht of iemand in hulpeloze toestand wordt achtergelaten, wordt het doorrijden na de aanrijding meegenomen als strafverzwarende omstandigheid voor het veroorzaken van het ongeval zelf. De strafeisen variëren al naargelang de verschillende omstandigheden waarvan bij het ongeval sprake was. Bij lichamelijk letsel waarbij sprake is van een zeer hoge mate van schuld en verlaten van de plaats van het ongeval wordt er bijvoorbeeld een gevangenisstraf van 7 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 jaar geëist. Wanneer het slachtoffer overleden is, er sprake is van een zeer hoge mate van schuld en de plaats van het ongeval verlaten is, schrijft de richtlijn een strafeis van 4 jaar gevangenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 5 jaar voor. Door het OM wordt waar nodig in de strafeisen maatwerk geleverd om de eisen verder te verhogen.
Kunt u in gesprek gaan met het Openbaar Ministerie om de Richtlijn voor strafvordering verkeersongevallen en verlaten plaats ongeval aan te passen om de strafeisen te verhogen?2
De richtlijn voor strafvordering verkeersongevallen en verlaten plaats ongeval is na de wetswijziging op 1 januari 2020 ook aangepast. De strafeisen voor doorrijden na een aanrijding met de dood of letsel tot gevolg of het in hulpeloze toestand achterlaten van een slachtoffers, zijn toen verhoogd. Ik zie geen aanleiding om met het OM in gesprek te gaan om de richtlijn nu opnieuw aan te passen.
In hoeverre wijken de straffen voor het doorrijden na een aanrijding in Nederland af van straffen in omringende landen?
In België liggen de maximumstraffen voor het gronddelict lager. Voor het doorrijden na een ongeval kan een gevangenisstraf van 15 dagen tot 6 maanden worden opgelegd (artikel 33 wegverkeerswet 1968). Indien er gewonden of doden zijn gelden wel hogere straffen voor het doorrijden. Respectievelijk maximaal 3 en 4 jaar. Ook in Duitsland geldt een maximumstraf van 3 jaar voor het doorrijden na een ongeval (artikel 142 van het Wetboek van strafrecht). Overigens geldt ook in Duitsland als er slechts sprake is van onbeduidende materiële schade een bedenktermijn van 24 uur waarbinnen bestuurders zich zelf kunnen melden
Wat is uw reactie op de oplossing van de Vereniging Verkeersslachtoffers waarin wordt gepleit om de termijn waarin iemand zich moet melden in te korten met een verplichte bloedproef?
Indien er sprake is van een vermoeden van rijden onder invloed, wordt er nu ook al een blaastest en/of speekseltest afgenomen eventueel gevolgd door een bloedonderzoek bij een positieve uitslag. Naar aanleiding van de aangenomen motie van de leden Slootweg en Helder3 zal ik samen met politie en OM onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de 12-uurs termijn uit artikel 184 WVW aan te passen en zo eventueel misbruik nog verder te voorkomen. Zoals ook eerder aangegeven in het antwoord op vraag 3 is het ook in het belang van de slachtoffers om bestuurders te stimuleren zichzelf te melden. Zonder dader kan de eventuele schade immers niet verhaald worden. Dit zal dan ook meegewogen worden in de besluitvorming over de eventuele aanpassing van deze termijn.
Wat is uw reactie op de oplossing van de Vereniging Verkeersslachtoffers waarin de doorrijder moet aantonen dat hij/zij op het moment van de aanrijding niet onder invloed was?
De bewijslast voor het rijden onder invloed ligt altijd bij het OM. Dit geldt voor de vervolging van alle misdrijven en dus ook voor het rijden onder invloed. Van dit belangrijke principe binnen onze rechtsstaat kan en wil ik ook in dit geval niet afwijken. Zoals in het antwoord op vraag 4 en 9 is aangegeven doen politie en OM altijd uitgebreid onderzoek bij een ernstig ongeval en als er sprake is van een vermoeden van rijden onder invloed.
Wat is uw reactie op de oplossing van de Vereniging Verkeersslachtoffers dat, indien een doorrijder zich niet binnen drie uur meldt, terwijl er slachtoffers of gewonden te betreuren zijn, de wetgeving aanzienlijk aangescherpt dient te worden?
De 12-uurs termijn is nu al niet van toepassing als iemand in hulpeloze toestand wordt achtergelaten. Iemand kan in die gevallen dus altijd vervolgd worden voor het doorrijden na een ongeval, ook als hij of zij zich vrijwillig heeft gemeld. Zoals ook in het antwoord op vraag 9 is aangegeven zal ik naar aanleiding van de aangenomen motie samen met politie en OM onderzoeken of de wetgeving op het doorrijden na een aanrijding verder aangescherpt moet worden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het tweeminutendebat Verkeersveiligheid?
In verband met de benodigde afstemming met politie en OM is dit helaas niet gelukt.
Het bericht 'Ons belastinggeld komt niet goed in de klas terecht' |
|
Peter Kwint |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ons belastinggeld komt niet goed in de klas terecht»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de 300 miljoen voor het verlagen van de werkdruk in het voortgezet onderwijs zo snel mogelijk terecht moet komen bij de leraren en zij daar zeggenschap over horen te krijgen? Zo ja, hoe bent u van plan dit te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Ik wil graag dat het geld zo snel mogelijk op de juiste plek komt. Daarom ben ik verheugd dat naar aanleiding van de afspraken in het Onderwijsakkoord er nu het onderhandelaarsakkoord cao voortgezet onderwijs ligt waarin wordt afgesproken dat de schoolbesturen er zorg voor dragen dat de middelen volledig bij de scholen terecht komen. Ook zijn de kaders voor de bestedingswijze van de middelen op school door de sociale partners nader uitgewerkt in het cao-akkoord, waarbij de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad en het voltallige personeel betrokken en in ieder geval geïnformeerd moeten worden. Op deze wijze wordt geborgd dat het geld daar waar nodig is terecht komt en bijdraagt aan de werkdrukverlaging en daarmee ook aan meer werkplezier. Het cao-akkoord wordt de komende weken voorgelegd aan de achterbannen van de cao-partijen. Bij een positief resultaat wordt het akkoord verwerkt in de cao vo. Zodra deze cao definitief is, worden de beschikbare middelen toegevoegd aan de rijksbijdrage van de scholen.
Herkent u zich in de zorg van AOb-bestuurder Jelmer Evers dat het maar niet lukt om het geld bestemd voor leraren op de juiste plek te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het primair onderwijs is de systematiek van de werkdrukmiddelen effectief gebleken. Uit de tussenevaluatie naar het werkdrukakkoord in het primair onderwijs is gebleken dat de werkdruk sinds het werkdrukakkoord is gedaald. In het primair onderwijs bepalen de scholen in overleg met het team wat er op hun school nodig is om overbelasting van leraren tegen te gaan en de werkdruk aan te pakken. De werkdrukmiddelen hebben een positief effect op het voeren van het gesprek over de financiën en het gevoel van eigenaarschap. Leraren in het primair onderwijs voelen zich minder emotioneel belast en ervaren meer regelmogelijkheden. Nu er ook geld beschikbaar is voor werkdrukmiddelen in het voortgezet onderwijs heb ik er, mede door de positieve resultaten uit het primair onderwijs, alle vertrouwen dat met afspraken in het cao-akkoord die de sociale partners hebben gemaakt het geld op de juiste plek terecht komt.
Hoe gaat u herhaling voorkomen van eerder uitgegeven geld in het onderwijs via de lumpsum waarvan achteraf niet te achterhalen viel hoe het was besteed en of dit het gewenste effect had?
Zoals ik ook aangeef in mijn antwoord op vraag 3, is er voor de werkdrukmiddelen in het primair onderwijs veel bekend over de besteding en het effect. Schoolbesturen worden gevraagd om met hun verantwoording aanvullende vragen over de besteding van de werkdrukmiddelen in het verantwoordings-programma XBRL in te vullen. Op deze wijze hebben we inzicht in de besteding van de middelen. In het Onderhandelaarsakkoord Cao Voortgezet Onderwijs 2022/2023 zijn afspraken gemaakt over de evaluatie op schoolniveau over de verantwoording over de besteding, betrokkenheid van het personeel en evaluatie. Aanvullend op de verantwoordingsvragen over de besteding van de middelen zal er, vergelijkbaar met het onderzoek in het primair onderwijs, ook een evaluatieonderzoek naar de werkdrukmiddelen in het voortgezet onderwijs worden gestart. Uit het evaluatieonderzoek zal blijken of de middelen tot een gewenst effect hebben geleid.
Erkent u dat het maken van afspraken op teamniveau in het voortgezet onderwijs tot nu toe niet heeft geleid tot de gewenste verlaging van de werkdruk en meer aandacht voor de leerlingen in het voortgezet onderwijs? Hoe definieert u een team in het voortgezet onderwijs?
Er is voor de verlaging van de werkdruk in het vo recent maar één incidentele maatregel geweest. Met het convenant «extra geld voor werkdrukverlichting en tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020–2021» is er 150 miljoen euro voor het voortgezet onderwijs beschikbaar gekomen. Scholen konden dit geld in 2020 en 2021 uitgeven aan onder andere werkdrukverlichting. De wijze van besteding moest met actieve betrokkenheid van het onderwijzend personeel plaatsvinden. Voor de structurele middelen die beschikbaar komen voor werkdrukverlaging met het Onderwijsakkoord geldt dat elke school daar op zijn eigen manier invulling aan kan geven binnen de kaders van de afspraken uit het cao-akkoord. In het voortgezet onderwijs worden namelijk verschillende vormen van samenwerking tussen leraren onder het concept «team» geschaard. Er is daarom ook geen eenduidige definitie van een team. Het is evident dat onderwijs teamwork is, en dat er binnen scholen altijd tussen leraren, onderwijsondersteunend personeel en schoolleiding samen moet worden gewerkt voor het beste onderwijs. Maar het is aan scholen zelf om de organisatie in te richten, en zij kunnen dus ook zelf bepalen in welke samenstelling er precies wordt gewerkt.
Vindt u dat de 300 miljoen euro voor werkdrukverlaging in het voortgezet onderwijs vooral ingezet moet worden op teamniveau of op het niveau van individuele leraren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat de middelen moeten worden ingezet passend bij de context zodat het geld terecht komt daar waar het nodig is om de werkdruk aan te pakken. In het cao-akkoord hebben de partijen afgesproken dat de helft van de middelen wordt besteed aan een collectieve aanpak waarin schoolleiders, leraren en ondersteunend personeel in overleg treden over de te nemen maatregelen. Daarnaast is de andere helft van de middelen beschikbaar voor een individuele component waarbij elke medewerker recht heeft op extra tijd voor taakverlichting.
Hoe staat u ten opzichte van een maximum aantal lesuren voor leraren per week in het voortgezet onderwijs? Bent u bereid hier stappen in te zetten de komende regeerperiode? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen periode hebben er meerdere onderzoeken plaatsgevonden die betrekking hebben op de onderwijstijd. In de werkagenda heb ik met de sociale partners afgesproken om deze relevante onderzoeken en ervaringen samen te brengen en eventuele vervolgstappen in kaart te brengen. Voor de zomer ontvangt uw Kamer een brief over Lerarenstrategie. In deze brief zal ik nog nader ingaan op onderwijstijd.
Welke rol ziet u voor uzelf om de werknemers en werkgevers in het onderwijs dichter bij elkaar te brengen? Op welke manier gaat u dit bewerkstelligen?
Ik heb de cao-partijen in het voortgezet onderwijs gesproken over de nieuwe cao-afspraken die zij wilden maken. Dit om vast te stellen dat deze afspraken in lijn zijn met het Onderwijsakkoord. Tijdens dit gesprek hebben we van gedachten gewisseld, bijvoorbeeld over de inzet op professionalisering en werkdruk. Dit omdat ik het heel belangrijk vind dat het geld daar terechtkomt waar het nodig is, en dat het bijdraagt aan meer plezier in het werk en goed onderwijs. Ik ben verheugd dat de afspraken die zijn gemaakt in het Onderwijsakkoord, nu worden opgevolgd door de afspraken in het cao-akkoord.
Een dreigende Turkse invasie in Syrië. |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de melding van de Turkse president Erdogan dat Turkije een strook van 30 km in het noorden van Syrië zou willen bezetten?1 Deelt u de opvatting van de Amerikaanse regering dat dit de strijd tegen Islamitische Staat bedreigt, evenals het machtsevenwicht in het gebied?2 Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb kennisgenomen van de Turkse uitspraken over een mogelijke nieuwe operatie in Syrië. Volgens Turkije zijn die nodig om terreurdreigingen het hoofd te bieden in het licht van recente aanvallen op Turks grondgebied vanuit Noord-Syrië.
Nederland neemt de zorgen van Turkije op het vlak van de eigen veiligheid serieus, maar deelt ook die van de Verenigde Staten over de mogelijke effecten van een nieuwe Turkse operatie. Het kabinet onderstreept, ook in gesprekken met de Turkse autoriteiten, het belang van afzien van escalatie in Syrië om verdere destabilisering te voorkomen.
Wat zijn uw inspanningen om te voorkomen dat deze dreigementen worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u tevens kennisgenomen van de bewering dat deze strook van 30 km gebruikt zou kunnen worden om 500.000 Syrische vluchtelingen die momenteel in Turkije verblijven, naar Syrië over te brengen?3 Deelt u de opvatting dat dat alleen is toegestaan in overeenstemming met de plaatselijke Syrische autoriteiten?
Ik heb kennisgenomen van mediaberichtgeving van dergelijke strekking. Nederland stelt zich op het standpunt dat terugkeer naar Syrië moet plaatsvinden in overeenstemming met internationaalrechtelijke standaarden, in het bijzonder de standaarden voor veiligheid en waardigheid zoals vervat in het Europees Verdrag voor de Rechten van Mens waar Turkije ook bij is aangesloten, alsook de UNHCR parameters ten aanzien van veilige, waardige en vrijwillige terugkeer. Naar de mening van Nederland, de EU en de bredere internationale gemeenschap voldoet de situatie in Syrië op dit moment niet aan genoemde standaarden.
Deelt u de opvatting dat spoedige vredesonderhandelingen over de toekomst van Syrië gewenst zijn en dat de inzet tevens zou moeten zijn dat Turkije de bezette gebieden in Syrië opgeeft? Zo nee, waarom niet?
In december 2015 is VN-resolutie 2254 unaniem aangenomen in de Veiligheidsraad. Hierin is het mandaat van de Speciale VN-gezant voor Syrië vastgelegd: het ondersteunen van een door Syrië geleid vredesproces middels het vormen van een overgangsregering, een nieuwe Grondwet en democratische verkiezingen. Conform EU-beleid ziet Nederland een inclusief en door Syriërs geleid politiek proces, zoals uiteengezet in VN Veiligheidsraadresolutie 2254, als enige duurzame oplossing van het conflict. De vraag hoe om te gaan met de Turkse aanwezigheid in Noord-Syrië is in eerste plaats aan de Syriërs zelf. Nederland heeft Turkije zowel in bilateraal als multilateraal verband opgeroepen tot de-escalatie om verdere instabiliteit in Syrië te voorkomen.
Deelt u de opvatting dat de democratische rechten in Turkije, zoals blijkt uit het grote aantal (Koerdische) politieke gevangenen, stelselmatig worden geschonden? Zo ja, kunt u aangeven wat u daar thans tegen onderneemt?
Nederland blijft zich grote zorgen maken over de rechtsstaat en de mensenrechtensituatie in Turkije. Mensenrechten, waaronder het recht op vrijheid van meningsuiting en recht op een eerlijke rechtsgang, vormen de hoeksteen van het Nederlands buitenlandbeleid. Dit draagt Nederland internationaal uit in multilaterale fora, zoals de Raad van Europa, en in bilaterale gesprekken met de Turkse autoriteiten, op ambtelijk en politiek niveau. De laatste keer dat ik dit onderwerp besprak was tijdens mijn bezoek op 8 juni in Ankara.
Deelt u de opvatting dat Turkije zich thans niet zou kwalificeren voor het NAVO-lidmaatschap en dat strafmaatregelen tegen Turkije in het vooruitzicht moeten worden gesteld als zij daadwerkelijk tot interventie over zouden gaan? Zo nee, waarom niet?
Turkije is een belangrijke NAVO-bondgenoot, gezien de omvang van zijn leger en gezien zijn strategische geografische locatie aan de toegang tot de Zwarte Zee en aan de zuidoostflank van het bondgenootschap. Wanneer er zorgen zijn over het gedrag van een bondgenoot die raken aan de veiligheid van het bondgenootschap, dan biedt de NAVO het platform bij uitstek om dat te bespreken.
Het afschaffen van vitamine D uit de basisverzekering |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vitamine D zelf betalen? Voor veel mensen met een donkere huid is het een nood»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het belang van vitamine D voor verschillende lichamelijke processen, zoals groei en behoud van stevige botten en spieren, maar ook als hulpmiddel tegen migraine en chronische vermoeidheid?
Ja. Samen met calcium is vitamine D van belang voor het behoud van stevige botten en spieren. De rol van vitamine D-tekort bij vermoeidheid2 en migraine3 is echter nog niet bevestigd.
Bent u op de hoogte van het feit dat een langdurig gebrek aan vitamine D rachitis bij kinderen veroorzaakt en bij volwassenen leidt tot een hoger risico op hart- en vaatziekten, osteomalacie met diffuse bot- en spierpijnen en proximale spierzwakte (pijn in de bovenbenen en heupen, moeite met overeind komen)?
Het is bekend dat er een relatie is tussen vitamine D tekort en het risico op rachitis bij kinderen en osteomalacie bij volwassenen met als symptomen diffuse (verspreide) bot- en spierpijnen en spierzwakte in bovenbenen en -armen. Over de precieze rol van vitamine D-tekort bij hart- en vaatziekten zijn volgens de Gezondheidsraad echter geen harde uitspraken te doen. Hiervoor ontbreken onderzoeken van goede kwaliteit.4
Bent u op de hoogte van het feit dat veel mensen met een donkere huid de vitamine D-supplementen nodig hebben, omdat hun huid de vitamine minder snel aanmaakt bij contact met uv-straling van de zon?
Het klopt dat ook mensen met een donkere huid een hoger risico lopen op een tekort aan vitamine D. Vitamine D wordt deels opgenomen via voeding en wordt deels geproduceerd door de huid bij blootstelling aan zonlicht. De vitamine D productie in de huid is afhankelijk van meerdere factoren waaronder huidtype, leeftijd van de huid en hoeveelheid blootstelling aan zonlicht. Mensen met een donker huidtype hebben een langere blootstelling aan zon nodig om dezelfde hoeveelheid vitamine D te produceren in de huid dan mensen met een licht huidtype. Andere risicogroepen zijn ouderen, mensen die zwanger zijn en kinderen tot 4 jaar. Om deze reden geeft de Gezondheidsraad advies om bij alle genoemde bevolkingsgroepen vitamine D aan te vullen.3
Bent u op de hoogte van het feit dat ook een enorme hoeveelheid ouderen en baby’s van niet-westerse moeders te maken hebben met een vitamine D-tekort?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 al heb aangegeven is het bekend dat ouderen een verhoogd risico hebben op vitamine D-tekort, omdat een verouderde huid minder vitamine D aanmaakt en ouderen minder in de zon komen. Ook mensen die zwanger zijn, mensen die borstvoeding geven en hun baby’s lopen een verhoogd risico op een vitamine D-tekort. De Gezondheidsraad adviseert vitamine D-suppletie bij al deze groepen, ongeacht huidskleur of culturele achtergrond. Overigens zijn er inderdaad aanwijzingen dat niet-westerse moeders en hun baby’s vaker een vitamine D-tekort hebben dan westerse moeders en hun baby’s.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat baby’s gezond opgroeien en ouderen gezond blijven? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Mensen kunnen gelukkig op allerlei manieren zelf bijdragen aan hun gezondheid, zoals door te bewegen, gezond te eten, en genoeg buiten te komen. Aanvullend is er brede toegang tot middelen om de gezondheid op peil te houden, zoals vitaminen en mineralen. Deze middelen zijn hier ook bij uitstek voor geschikt. De vraag die hierbij belangrijk is, is of deze middelen noodzakelijk zijn om te verzekeren. Voor vitamine D geldt dat dit zonder recept voor een beperkt bedrag verkrijgbaar is en daarom niet noodzakelijk is om te verzekeren. Het geld dat nu collectief via de basisverzekering aan vitamine D wordt uitgegeven, kan beter worden ingezet voor duurdere zorg die wel noodzakelijk is om te verzekeren.
Deelt u de mening dat het, in het kader van beter voorkomen dan genezen, belangrijk is dat het kabinet een gezondere levensstijl aanmoedigt?
Ik vind het belangrijk dat mensen worden aangemoedigd en in staat worden gesteld om zo gezond mogelijk te leven. In het coalitieakkoord zet het kabinet dan ook fors in op het stimuleren van een gezonde leefstijl, onder meer door het aanpakken van gezondheidsverschillen, het werken aan en verbreden van de doelen uit het preventieakkoord en het stimuleren van sport en bewegen. Ook binnen het basispakket zet ik in op het aanmoedigen van een gezonde leefstijl, onder meer door het stimuleren van leefstijlinterventies als (onderdeel van) de behandeling bij leefstijl-gerelateerde aandoeningen. Hierbij is het wel van belang dat zorg voldoet aan de pakketcriteria. Dit wil zeggen dat zorg (kosten)effectief en uitvoerbaar moet zijn, en ook dat zorg noodzakelijk moet zijn om te verzekeren.
Deelt u de mening dat het innemen van voldoende vitamine D voor de genoemde groepen bijdraagt aan een gezondere levensstijl? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Ik sluit me dan ook aan bij het advies van de Gezondheidsraad om vitamine D te suppleren bij deze risicogroepen. Het suppleren van vitamine D wordt geadviseerd als aanvulling op de adviezen van gezonde voeding en voldoende blootstelling aan zonlicht.5 De vraag die hierbij belangrijk is, is of deze middelen ook noodzakelijk zijn om te verzekeren. Voor vitamine D geldt dat dit, zoals gezegd, zonder recept voor een beperkt bedrag verkrijgbaar is op de vrije markt en daarom niet noodzakelijk is om te verzekeren via het basispakket.
Bent u op de hoogte van de brief die door zorgverzekeraars naar het kabinet is gestuurd en waarin staat dat een gezondere levensstijl vaker vergoed moet worden? Zo ja, wilt u er dan bij de zorgverzekeraars op aandringen om meer preventie te stimuleren?
Ik ben op de hoogte van de brief die door zorgverzekeraars aan het kabinet is gestuurd en ik ben ook met zorgverzekeraars in gesprek over de vraag hoe zij meer kunnen inzetten op preventie. In mijn brief over preventie in het zorgstelsel, die ik binnenkort naar uw Kamer stuur, ga ik hier nader op in. Ik deel immers het belang van het stimuleren van een gezondere leefstijl. Door in te zetten op preventie blijven mensen langer gezond. Naast een hogere levenskwaliteit voor de betrokkenen kan dit ook helpen om op termijn de stijgende zorgkosten te beperken. Preventie en gezonde leefstijl zijn dan ook belangrijke speerpunten in het coalitieakkoord. Waar nodig zal ik alle partijen in de zorg, waaronder zorgverzekeraars, blijven aansporen om vanuit hun rol in het zorgstelstel preventie te stimuleren.
Wat vindt u van het verzoek van de zorgverzekeraars aan het kabinet om vol in te zetten op preventie om hogere zorgkosten op termijn te beperken?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het risico bestaat dat als vitamine D niet langer gratis via de huisarts wordt aangeboden, de genoemde groepen minder vitamine D zullen gebruiken en de huisarts minder snel zullen bezoeken voor klachten? Wat vindt u hiervan?
Het is onduidelijk of het niet langer vergoeden van vitamine D uit de basisverzekering ertoe zal leiden dat minder mensen vitamine D zullen gebruiken. Vitamine D is als zelfzorgmiddel te koop voor gemiddeld € 7,30 per persoon per jaar. Deze kosten zijn voor de meeste mensen zelf te dragen. Ook nu vitamine D wordt vergoed vanuit de basisverzekering, dragen veel mensen de kosten hiervan in de praktijk (deels) zelf. Zij betalen voor vitamine D op recept immers het eigen risico. Omdat de kosten van vitamine D – door afleverkosten bij de apotheek en door het ontbreken van concurrentie met zelfzorgproducten – in de basisverzekering hoger liggen dan in de vrije verkoop, is het mogelijk dat deze mensen goedkoper uit zijn wanneer zij vitamine D zelf aanschaffen. Voor het bezoek aan de huisarts geldt dat mensen met klachten altijd terecht kunnen bij de huisarts voor advies. Hiervoor betalen zij geen eigen risico. Indien nodig kan de huisarts patiënten adviseren om vitamine D in te nemen en patiënten kunnen deze vitamine D vervolgens zelf tegen lage kosten aanschaffen.
Tot slot wil ik opmerken dat therapietrouw afhankelijk is van vele factoren. Het is onduidelijk wat de invloed is van vergoeding van zorg op de therapietrouw. Het Zorginstituut zal daarom de effecten van het niet meer vergoeden van vitamine D in de praktijk monitoren, waarbij onder andere wordt gekeken naar eventuele effecten op de therapietrouw en het gebruik van vitamine D door kwetsbare groepen.
Deelt u de mening dat het oneerlijk is om de genoemde groepen, bovenop de gestegen energieprijzen, de gestegen voedselprijzen, de gestegen huurpijzen en de algehele inflatie, nu ook te belasten met extra kosten voor een voor hen noodzakelijk product?
Ik deel deze mening ten dele. Het Zorginstituut heeft in haar advies uitgebreid stilgestaan bij de effecten van het niet meer vergoeden van vitamine D uit het basispakket. Hierbij zijn ook patiëntenorganisaties geconsulteerd en de Adviescommissie Pakket heeft advies uitgebracht over de maatschappelijke effecten. Het Zorginstituut verwacht dat de kosten van vitamine D in de vrije verkoop en van vitamine D in hogere sterkte op recept voor vrijwel iedereen te dragen zijn. Op dit moment is er een stijging in energie- en voedselprijzen. Dit raakt vooral mensen met lagere inkomens. Zij hebben moeite in de breedte om dagelijks rond te komen. Ook de relatief lage kosten van vitamine D kunnen hierbij een probleem zijn. Ik vind het belangrijk om hier oog voor te hebben. Voor deze mensen zijn gelukkig verschillende gemeentelijke voorzieningen beschikbaar. Gemeenten ontvangen 268 miljoen euro per jaar ten behoeve van financieel maatwerk voor hun ingezetenen voor kosten van zorg en ondersteuning. Zij kunnen, waar nodig, mensen bijstaan met bijvoorbeeld gemeentelijke compensatieregelingen en bijzondere bijstand.
Het is daarnaast belangrijk om de effecten van het niet meer vergoeden van vitamine D te blijven volgen. Het Zorginstituut zal daarom monitoren of het niet meer vergoeden van vitamine D gevolgen heeft in de praktijk, en zo ja, welke dat zijn.
Bent u op de hoogte dat het afnemen van de vitamine D-bekostiging vanuit de basisverzekering voor veel Nederlanders van kleur ook een symbolische waarde heeft, omdat zij als specifieke groep nu extra belast worden?
Bijna 5 miljoen mensen in Nederland gebruiken vitamine D vanuit preventief oogpunt of als onderdeel van een behandeling. Een deel hiervan krijgt op dit moment deze vitamine D vergoed uit het basispakket. Onder andere de volgende groepen gebruiken preventief vitamine D omdat ze tot een risicogroep behoren maken: jonge kinderen, mensen die zwanger zijn, ouderen en mensen met een donkere huidskleur. Daarnaast wordt vitamine D voor bijvoorbeeld patiënten met osteoporose toegepast bij hun behandeling. Het Zorginstituut heeft geconcludeerd dat de meeste mensen de kosten voor vitamine D zelf kunnen dragen en dat vitamine D daarmee niet noodzakelijk is om te verzekeren uit de basisverzekering. De collectieve uitgaven aan vitamine D kunnen beter worden besteed aan duurdere zorg die wel noodzakelijk is om te verzekeren. Vitamine D zal voor alle bovengenoemde groepen vanaf januari 2023 voor eigen rekening komen. Het is dus niet zo dat één specifieke groep extra wordt belast.
Bent u bereid om vitamine D weer terug te brengen onder de basisverzekering?
Hier ben ik niet toe bereid. Het Zorginstituut heeft geconcludeerd dat de meeste mensen de kosten van vitamine D voor gemiddeld € 7,30 per persoon per jaar zelf kunnen dragen. Daarmee is vitamine D geen noodzakelijk te verzekeren zorg. Het blijven vergoeden van vitamine D schept daarom een verkeerd precedent in het licht van het streven naar passende zorg. De samenleving is immers ruim 10 keer zo duur uit wanneer vitamine D wordt vergoed vanuit het basispakket en dit geld kan beter worden besteed aan duurdere zorg die wel noodzakelijk is om te verzekeren. Ik volg daarom het advies van het Zorginstituut op. Daarmee geldt dat de kosten voor het gebruik van vitamine D vanaf 1 januari 2023 voor eigen rekening zullen komen.
Het indienen van een VN-resolutie bij de Emergency Special Session over Oekraïne. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat Rusland doelbewust de toegang tot de Zwarte Zee blokkeert en daarbij toegeeft dat het dit met voorbedachte rade doet?1
Volgens Oekraïne zijn de havens geblokkeerd door de Russische maritieme operaties als onderdeel van een economische oorlog. Rusland stelt dat het een humanitaire zee corridor heeft ingesteld, maar dat de Oekraïense zeemijnen de belemmering vormen. Feit is dat reders nu niet naar Oekraïne varen omdat er sprake is van een actief conflictgebied en ook als zodanig is aangemerkt door Rusland. Het kabinet acht het – ook met het oog op de voedselzekerheid – dan ook van groot belang dat Rusland zijn militaire operaties gericht tegen Oekraïne in de Zwarte Zee beëindigt.
Bent u bekend met het feit dat hiermee 25 miljoen ton graan Oekraïne niet kan verlaten, en dit in de context van een dreigende voedselcrisis waarin de VN schat dat 161 miljoen mensen in 42 landen aan acute honger zullen lijden, ontzettend grote consequenties zal hebben?
Ja. Het wegvallen van het aanbod van graan uit Oekraïne leidt tot serieuze tekorten en heeft een prijsopdrijvend effect. Volgens de VN is het aantal mensen in ernstige voedselonzekerheid als gevolg van de Russische oorlog tegen Oekraïne gestegen van 276 miljoen naar 323 miljoen2.
Bent u het eens dat Rusland daarmee honger als wapen gebruikt en hiermee grove oorlogsmisdaden begaat of anderszins het internationaal recht schendt?
Nederland veroordeelt ten sterkste de blokkades die door Rusland zijn opgeworpen en die de export door Oekraïne van Oekraïens graan via de Zwarte Zee op dit moment onmogelijk maken. Het kabinet vindt het politiek onaanvaardbaar dat Rusland voedsel inzet als wapen, waardoor de wereldwijde voedselzekerheid in het geding komt.
Juridisch is het opzettelijk uithongeren van de burgerbevolking ten tijde van een gewapend conflict een schending van het humanitair oorlogsrecht en zou mogelijk kunnen worden gekwalificeerd als een oorlogsmisdrijf. Dit geldt echter alleen ten aanzien van de bevolking in het gebied waar het gewapend conflict plaatsvindt, dus ten aanzien van de Oekraïense bevolking. Het verbod op opzettelijke uithongering is vastgelegd in het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève. Rusland is partij bij dit protocol.
Nederland kwalificeert de situatie in Oekraïne als een internationaal gewapend conflict. Dit betekent dat het niet per definitie is verboden voor partijen bij het gewapend conflict om zeeblokkades in te stellen. Het humanitair oorlogsrecht voorziet namelijk in het onder bepaalde voorwaarden instellen van zeeblokkades voor militaire doeleinden. Een dergelijke blokkade is niet toegestaan wanneer het leidt tot uithongering van de burgerbevolking, in dit geval de bevolking van Oekraïne.
Dit alles laat onverlet dat Nederland het gedrag van Rusland ten sterkste veroordeelt.
Bent u bekend met het feit dat er door het activeren van het Uniting for Peace-mechanisme een Emergency Special Session over Oekraïne bij de Verenigde Naties loopt waarbij de Algemene Vergadering veiligheidsonderwerpen van de Veiligheidsraad overneemt en bespreekt in de Algemene Vergadering?2
Ja.
Bent u bereid deze Emergency Special Session over Oekraïne bijeen te roepen om een resolutie in te dienen die het handelen van Rusland in de Zwarte Zee veroordeelt en de route over de Zwarte Zee uitroept als humanitaire corridor voor het transporteren van essentiële ladingen voedsel naar landen waar nijpende voedselcrises dreigen?
Op dit moment zijn er verschillende pogingen om deze blokkade op te heffen. Turkije probeert te faciliteren, daartoe heeft onlangs een gesprek tussen ministers Cavosoglu en Lavrov plaatsgevonden, en de VN is in gesprek met Turkije, Rusland en Oekraïne over een corridor.4 Het kabinet volgt deze onderhandelingen nauwgezet en hoopt op een dergelijke oplossing. Nederland heeft de SGVN laten weten paraat te staan om een bijdrage te leveren indien gewenst. Daarnaast zal ik onderzoeken bij andere AVVN-leden of en hoe het bijeenroepen van een dergelijke sessie kans van slagen heeft. Een grote coalitie is noodzakelijk om een dergelijke resolutie breed aanvaard te krijgen en daarmee een krachtig signaal af te geven.
Bent u bereid, indien deze resolutie een meerderheid krijgt, een voortrekkersrol te spelen met landen in de regio en in het Midden-Oosten en Afrika om de voedseltransporten op gang te krijgen?
Zie antwoord 5.
Kunt u gezien de urgentie van deze kwestie dit zo snel mogelijk in werking stellen en deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het feit dat veel reformatorische scholen nog altijd homoseksualiteit afwijzen en identiteitsverklaringen hanteren |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Peter Kwint |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de KRO-NCRV Pointer aflevering «Religieuze strijd tegen homoseksualiteit»?1
Ja, dat heb ik.
Hoe verhoudt de recente uitspraak van de Inspectie dat de Gomarus Scholengemeenschap «nu veilig» is en het aanvullend toezicht beëindigd is zich tot het feit dat deze school een identiteitsverklaring hanteert waarin staat: «Omdat we beseffen dat ons veel vergeven is en moet worden, willen we aan de ene kant mild zijn tegenover leerlingen/studenten en collega’s. Tegelijk brengt de realiteit van het kwaad ons ertoe grenzen te stellen en tegen te gaan wat verkeerd is. (.) In een klimaat waarin geleefd wordt uit genadebesef, wordt kwaad kwaad genoemd en is altijd plaats voor vergeving. Deze houding verwachten wij van iedereen in de gemeenschap van onze scholen.»?2 Klopt het dat deze identiteitsverklaringen nog altijd ondertekend moeten worden? Bent u van mening dat een dergelijke houding duidt op een veilig schoolklimaat en gelijke behandeling voor iedereen wanneer «wat verkeerd is» de seksuele oriëntatie van jongeren kan betreffen?
U verwijst in uw vraag naar het identiteitsdocument van het Gomarus College, een onderwijsinstelling gesitueerd in Groningen, Assen, Drachten en Leeuwarden (bestuursnummer 41789). Dat betreft dus een andere onderwijsinstelling dan Gomarus Scholengemeenschap, gesitueerd in Gorinchem en Zaltbommel (bestuursnummer 42556).
Het klopt dat deze school (Gomarus College) vraagt om de ondertekening van een identiteitsverklaring. Dat is nu niet wettelijk verboden. Daarnaast staat het scholen vrij om, naast het objectief informeren over de Nederlandse samenleving, normen, waarden en regels, een specifieke visie te geven op bijvoorbeeld het huwelijk.
Maar ik vind het niet wenselijk dat scholen zich op deze wijze uitdrukken en toelating voorwaardelijk maken op het ondertekenen van zo’n verklaring. Hier schuren het recht op vrije meningsuiting en het recht op onderwijsvrijheid met het recht op gelijke behandeling.
Of een gemeenschap een specifieke overtuiging heeft is op zich niet relevant. Het gaat erom dat scholen verplicht zijn om te zorgen voor de sociale veiligheid van leerlingen en medewerkers, en daarnaast vorm te geven aan burgerschapsonderwijs waarin de basiswaarden van de democratische rechtstaat, waaronder gelijkwaardigheid en tolerantie, centraal staan. Belangrijker nog, ook de schoolcultuur moet in overeenstemming zijn met die basiswaarden. Daar ziet de inspectie ook op toe.
In de loop van dit jaar ontvangt u de reactie op de motie-Kwint c.s. en de motie-Gündoğan/Simons, waarin ik nader inga op het al dan niet verbieden van identiteitsverklaringen. Ik vind het belangrijk om dit gepaard te laten gaan met een zorgvuldig traject.
Kunt u in dit licht ook reflecteren op de gezamenlijke verklaring waarin gereformeerde scholen benadrukken dat volgens hen «seksualiteit thuishoort in een relatie tussen één man en één vrouw»?3 Hoe verhouden dergelijke uitspraken van door de staat gefinancierde scholen zich tot onze democratische en rechtstatelijke beginselen?
Ik ben van mening dat iedere leerling in Nederland recht heeft op vrij en veilig onderwijs. Scholen moeten daar dus te allen tijde voor zorgen. Daartoe is ook recent de burgerschapsopdracht aan scholen aangescherpt. Via het in juli opgerichte Expertisepunt Burgerschap kunnen scholen hiertoe ook ondersteuning krijgen.
Tegelijkertijd staat het scholen vrij om eigen opvattingen te hebben, ook over huwelijk, relaties en seksualiteit, zolang dat niet indruist tegen de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Die staat voor mij voorop. Leerlingen moeten zich te allen tijde veilig en geaccepteerd weten. Daar waar dit niet het geval is, zal de Inspectie ingrijpen. Maar ik heb al aangegeven dat ik het niet wenselijk vind dat scholen zich op deze wijze uitdrukken en toelating voorwaardelijk maken op het ondertekenen van zo’n verklaring. Hierop kom ik terug in de eerder genoemde brief.
Bent u van mening dat de sociale veiligheid van LHBTI+ jongeren volledig kan worden gewaarborgd wanneer de Inspectie in haar laatste rapport concludeert «Het beleid over het gewenste pedagogisch handelen van docenten ten aanzien van leerlingen die vragen hebben over hun seksuele identiteit is nu nog vooral gericht op de individuele leerling of op het gesprek in de mentorklas. Er zijn nog geen afspraken over hoe docenten door hun pedagogisch handelen kunnen bijdragen aan een leerklimaat waarin de mogelijke spanning tussen de visie van de school en de persoonlijke belevingswereld van leerlingen bespreekbaar wordt. Ook kan duidelijker worden aangegeven hoe dat aansluit bij de wettelijke eisen rond burgerschap. Hier ligt een taak voor bestuur en school.»4 maar toch het additionele toezicht heeft beëindigd?
Het bestuur van de school heeft zich welwillend getoond om te blijven werken aan een sociaal veilige omgeving voor alle leerlingen. Dat vraagt om een stevige inspanning voor deze school. De herstelopdrachten van de inspectie zijn opgepakt. Hoewel het specifieke toezicht vanwege de eerdere voorvallen om die reden beëindigd is, betekent dit niet dat de inspectie de situatie niet volgt en de school zo nodig opnieuw zal aanspreken. Daar hecht ik ook aan.
Bent u van mening dat de sociale veiligheid en gelijke behandeling op iedere school voor leerling en leraar zoals uiteengezet in het coalitieakkoord wordt behaald wanneer er zelfs meer scholen dan twee jaar geleden afwijzend staan tegenover relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht en ouders en leerlingen opdragen die visie te delen en ondertekenen? Zo nee, welke concrete actie gaat u ondernemen om deze gang van zaken uit te bannen?
Zoals in vraag 3 gezegd staat voorop dat iedere leerling en medewerker recht heeft op een veilige leer- en werkomgeving. Dat is ook wettelijk vastgelegd. In mijn beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad «Grenzen stellen, ruimte laten» en mijn brief over de uitwerking van de motie-Kwint c.s. en de motie-Gündoğan/Simons kom ik hierop terug5.
Hoe is het mogelijk dat dergelijke identiteitsverklaringen nog bestaan nadat de motie Kwint c.s. over het verbieden van identiteitsverklaringen in het onderwijs5 in september 2021 werd aangenomen? Wat is de status van de uitwerking van deze motie? Hoe gaat u zo snel mogelijk werk maken van deze motie opdat niet nog meer LHBTI+ jongeren onveilig hoeven te zijn op school?
De wijze waarop een school zijn identiteit uitdraagt mag nooit een inbreuk vormen op de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat, waaronder het recht van kinderen zich vrij te voelen om zich te uiten, te kunnen zijn wie ze willen zijn en een relatie te mogen hebben met degene van wie zij houden. Leerlingen moeten zich te allen tijde veilig en geaccepteerd weten. Het afwijzen of veroordelen van leerlingen op basis van seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken (en het daarnaar leven) is wat mij betreft onacceptabel. Ook in identiteitsverklaringen is daarvoor geen ruimte.
Indien een school een verklaring gebruikt waarin leerlingen expliciet worden afgewezen zal de inspectie direct ingrijpen en er door middel van een herstelopdracht en indien nodig bij het uitblijven van herstel door middel van sancties voor zorgen dat de school de identiteitsverklaring met dergelijke passages niet meer gebruikt. Op dit moment onderzoek ik op welke manier ik uitvoering kan geven aan de motie-Gündoğan/Simons, net als aan de motie-Kwint c.s., die oproepen tot het verbieden van (bepaalde vormen van) identiteitsverklaringen in het onderwijs. Dat doe ik zorgvuldig. Hierover informeer ik uw Kamer in de loop van het jaar.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Oekraïense arbeiders in Westland uitgebuit: ‘Verwerpelijk’. |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Oekraïense arbeiders in Westland uitgebuit: «Verwerpelijk»»?1
De situatie zoals in de berichtgeving omschreven is intimiderend, deerniswekkend en onacceptabel. Arbeidsuitbuiting, slechte arbeidsomstandigheden en het schenden van de arbeidswetten is verwerpelijk.
Het is extra wrang als Oekraïners slachtoffer zijn, die hier juist zijn gekomen op zoek naar een veilig heenkomen.
De arbeidsomstandighedenregels en de arbeidswetten bevatten normen hoe werkgevers dienen om te gaan met werknemers. Die normen gelden, ongeacht nationaliteit.
De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft mij laten weten dat zij een onderzoek gestart zijn, om de feiten te kunnen vaststellen (zie ook het antwoord op de vragen 2, 3, 4, 5 en2.
In algemene zin komen misstanden bij arbeidsmigranten helaas nog te vaak en te breed voor. Het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten is daarom een belangrijke prioriteit van het kabinet. Hier wordt hard aan gewerkt, samen met andere betrokken partijen zoals provincies, gemeenten, sociale partners en handhavingsinstanties. Hoewel er al veel in gang is gezet, is het uitvoeren van de adviezen niet van de ene op de andere dag geregeld. Het advies van het Aanjaagteam bevatte aanbevelingen voor de korte termijn, die zijn inmiddels uitgevoerd. Bijvoorbeeld het verbeteren van de registratie en toegang tot een DigiD. Daarnaast zijn we nu flink op weg om de aanbevelingen voor de lange termijn, waar wet- en regelgeving voor nodig is, bij uw parlement te krijgen.
Maar ook inleners hebben een belangrijke verantwoordelijkheid. De mensen werken immers bij hen, zij kunnen in de praktijk zorgen voor een open cultuur waarin mensen zich uit kunnen spreken en gehoord weten. Zo kunnen zij het gesprek aangaan met werknemers of uitzendkrachten en daarbij extra alert zijn op betaling en huisvesting. Ook kunnen zij controleren of het uitzendbureau waarmee zij werken bij een brancheorganisatie is aangesloten.
Welke acties heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie genomen toen de signalen over de situatie in het Westland bij de inspectie bekend werden?
De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft mij het volgende gemeld:
Sinds het moment dat ontheemden uit Oekraïne onder de nieuwe regelgeving mogen werken in Nederland, is er binnen de Arbeidsinspectie een speciaal team actief, dat acteert op meldingen die binnenkomen.
Op dit moment lopen er verschillende onderzoeken naar mogelijke overtredingen van arbeidswetten bij bedrijven en uitzendbureaus die Oekraïners in dienst hebben. Tot nu toe heeft dit nog niet geleid tot een constatering van arbeidsuitbuiting in strafrechtelijke zin, wel tot mogelijke overtredingen van arbeidswetten.
In beginsel gaat de Inspectie in de openbaarheid niet in op eventuele individuele meldingen of onderzoeken ten aanzien van individuele bedrijven/werkgevers zoals individuele uitzendbureaus of inleners. Dit in verband met de vereiste zorgvuldigheid van overheidsoptreden. Pas nadat door onderzoek is vastgesteld dat er sprake is van misdrijven of overtredingen worden gegevens mogelijk openbaar. Bij strafrechtelijke onderzoeken is dit door of met het Openbaar Ministerie. Bij overtredingen van arbeidswetten door publicatie op de website: Overzicht uitgevoerde inspecties: Home (nlarbeidsinspectie.nl).
In afwijking, omdat er berichtgeving in de media is en Kamerleden gerechtvaardigd om informatie vragen, is over de zaak uit het RTL Nieuws artikel het volgende openbaar te delen. De Nederlands Arbeidsinspectie heeft op 2 juni 2022 kennisgenomen van het RTL Nieuws artikel. Nagegaan is of de informatie in het artikel bij de Inspectie gemeld of bekend was. Dat was niet het geval. De Inspectie heeft contact opgenomen met CNV. Op grond van de ontvangen informatie en haar algemene informatiepositie heeft de Inspectie besloten de zaak direct in onderzoek te nemen en ook ter plekke te gaan onderzoeken. Ter bescherming van mogelijke slachtoffers of ernstig benadeelden wordt hierbij samengewerkt met de gemeente. Het onderzoek richt zich dus op zowel arbeidsvoorwaarden als de huisvestingssituatie. Dit onderzoek loopt.
Zolang het onderzoek niet is afgerond, kan nadere informatie alleen in een besloten kader worden gedeeld. De Inspectie is hier uiteraard graag toe bereid.
Hoeveel signalen van arbeidsuiting van oorlogsvluchtelingen uit Oekraïne heeft de inspectie inmiddels ontvangen en hoe zijn die signalen afgehandeld?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer heeft de inspectie ingegrepen toen Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) deze situatie bij de inspectie bekend maakte?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de contractvormen die in het artikel worden aangehaald?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat er in Nederlands arbeidscontracten zijn waarin wordt genomen dat bij overtreding van de regels vluchtelingen naar hun land van herkomst gedeporteerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat «werkgevers» en «uitzendbureaus» die oorlogsvluchtelingen op deze manier uitbuiten zo hard als mogelijk worden gestraft?
Zoals aangegeven in het antwoord op voorgaande vragen is de Nederlandse Arbeidsinspectie direct een onderzoek naar deze zaak gestart. Dat moet uitwijzen wat de feiten zijn en of en welke sanctiemaatregelen getroffen moeten worden.
Meer in het algemeen is binnen de Arbeidsinspectie een speciaal team actief, dat acteert op meldingen van en over ontheemden uit Oekraïne. Overigens worden alle meldingen met signalen van mogelijke arbeidsuitbuiting onderzocht, en waar mogelijk opgevolgd.
Had deze situatie voorkomen kunnen worden als er gewerkt zou worden met tewerkstellingsvergunningen in plaats van het huidige vrije verkeer van arbeid?
Omdat nog onderzocht wordt wat de feiten zijn in deze specifieke situatie, geldt mijn antwoord meer in algemene zin.
Om het risico op misstanden te signaleren en te verkleinen, gaat de vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningplicht gepaard met een meldplicht voor werkgevers die ontheemden uit Oekraïne op grond van de vrijstelling in dienst nemen. De werkgever moet ten minste twee werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden bij UWV melden dat er een vreemdeling op grond van de vrijstelling tewerk wordt gesteld. Dit geldt ook voor vreemdelingen die op grond van de vrijstelling via een uitzendbureau bij een inlener tewerk worden gesteld. Daarnaast beperkt de vrijstelling zich in eerste instantie alleen tot het verrichten van arbeid in loondienst (al dan niet via een uitzendbureau). De vrijstelling heeft geen betrekking op arbeid als zelfstandige. Op die manier willen we ervoor zorgen dat de vreemdelingen beter beschermd zijn tegen misstanden zoals bijvoorbeeld onderbetaling.
Helaas kunnen deze maatregelen niet volledig voorkomen dat werkgevers/inleners de regels overtreden. Een tewerkstellingsvergunningsplicht zou dit evenmin kunnen garanderen. Bij de aanvraag van een tewerkstellingsvergunning kan immers op papier alles in orde zijn, terwijl in de praktijk toch de regels worden overtreden.
Daarnaast wordt er actief ingezet op zoveel mogelijk bewustwording bij gemeenten, particulieren en ontheemden zelf. Het is namelijk heel belangrijk dat organisaties en personen signalen van vermoedens van misbruik, uitbuiting of mensenhandel bij de opsporingsdiensten inzake arbeidsuitbuiting melden. Zo zorgt het Rijk samen met partners uit het maatschappelijk middenveld voor goede voorlichting aan alle partijen over de risico’s van mensenhandel voor Oekraïense ontheemden. Dit doen we door de bestaande handreikingen (voor gemeenten en particulieren) en informatieflyers (van CoMensha en het RIEC) te delen. Via websites maar bijvoorbeeld ook via contactpunten van het Rode Kruis op stations. Tevens wordt ingezet op informatievoorziening voor werknemers over hun rechten en plichten. Zo zal www.workinnl.nl binnenkort beschikbaar zijn in zowel het Oekraïens als het Russisch.
Inleners hebben hier een cruciale verantwoordelijkheid. De mensen werken bij hen, zij kunnen in de praktijk zorgen voor een open cultuur waarin mensen zich uit kunnen spreken en gehoord weten. Zo kunnen zij het gesprek aangaan met individuele werknemers of uitzendkrachten en de werknemersvertegenwoordiging en daarbij extra alert zijn op betaling en huisvesting. Ook kunnen zij simpelweg controleren of het uitzendbureau waarmee zij werken bij een brancheorganisatie is aangesloten. En zich een beeld vormen van de wijze van bejegening en de manier van omgaan met de werknemers.
Bent u het eens dat dit soort «werkgevers» en «uitzendbureaus» die het in hun hoofd halen om mensen op deze manier uit te buiten nooit meer in een positie zouden mogen komen waarin herhaling mogelijk is?
Ik ben het eens met het uitgangspunt dat bedrijven die mensen uitbuiten, moeten worden aangepakt en dat herhaling van zulke vergrijpen voorkomen moet worden. In juli zal ik uw Kamer informeren over de uitwerking van de maatregelen van de commissie-Roemer (Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten) ten aanzien van de uitzendsector. Daarin zal ik ook ingaan op de mogelijkheden om uitzendbureaus die zich schuldig maken aan ernstige vergrijpen, van de markt te weren.
Wat heeft u sinds het uitbreken van de oorlog in de Oekraïne gedaan om te voorkomen dat vluchtelingen in Nederland in uitbuitingssituaties terecht zouden komen? Waarom is het hier dan toch zo fout gegaan?
Zie het antwoord onder vraag 8.
Zijn de arbeiders die slachtoffer zijn geworden van uitbuiting opgevangen door een gespecialiseerde organisatie? Zo nee, waarom niet en zijn deze slachtoffers nog wel in beeld?
Zoals aangegeven wordt nog onderzocht wat de feiten zijn in deze specifieke situatie. Voor slachtoffers van mensenhandel en ernstig benadeelde werknemers is opvang beschikbaar. De Nederlandse Arbeidsinspectie kan personen in deze opvang plaatsen.
Daarnaast heb ik ook de Oekraïense Ambassade in Den Haag geïnformeerd over deze zaak, met het oog op eventuele consulaire bijstand voor de betrokken werknemers.
Kunt u deze vragen voor maandag 6 juni 2022 beantwoorden zodat de Kamer op de hoogte is van de situatie van de uitgebuite werknemers?
Ik heb getracht deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De opvang van Oekraïense ontheemden, asielzoekers en vergunninghouders |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de actuele stand van zaken is in het realiseren van opvangplaatsen voor Oekraïense ontheemden? Hoeveel beschikbare opvangplaatsen voor Oekraïense ontheemden blijven momenteel onbenut?
Het aantal beschikbare en bezette opvangplekken voor Oekraïense ontheemden wordt dagelijks gemonitord en gerapporteerd. Op dit moment (rapportage 7 juni) zijn bijna 48.000 opvangplekken voor Oekraïense ontheemden beschikbaar. Hiervan zijn 41.500 plekken bezet. Het aantal beschikbare plekken is ca 6.500.
Zijn er gesprekken geweest met gemeenten deze beschikbare opvangplaatsen in te zetten voor de opvang van asielzoekers en/of vergunninghouders? Zo ja, met welke gemeenten is hierover gesproken en wat zijn de uitkomsten van die gesprekken?
Er zijn de afgelopen periode gesprekken met gemeenten gevoerd over de opvang van zowel Oekraïense ontheemden als asielzoekers/vergunninghouders. De keuze voor wie een locatie wordt ingezet is hierbij ook besproken. Het is van belang dat zowel asielzoekers, statushouders als ontheemden een dak boven hun hoofd hebben. De uiteindelijke keuze om een locatie beschikbaar te stellen voor ontheemden of asielzoekers/vergunninghouders ligt bij de gemeenten en niet bij mij. Er is geen overzicht beschikbaar van met welke gemeenten hierover is gesproken en welke keuze hierin is gemaakt.
Kunt u aangeven welke gemeenten expliciet hebben aangegeven alleen opvangvoorzieningen beschikbaar te willen stellen voor Oekraïense ontheemden? Zo ja, om hoeveel opvangplaatsen gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, met het oog op de schrijnende humanitaire omstandigheden in de opvang in Aanmeldcentrum Ter Apel, alsnog c.q. wederom in gesprek te gaan met gemeenten over hun bereidheid de onbenutte opvangplaatsen voor Oekraïense ontheemden alsnog beschikbaar te stellen voor asielzoekers en/of vergunninghouders? Zo nee, waarom niet?
Het aantal beschikbare opvangplekken voor ontheemden is op dit moment niet voldoende om ook asielzoekers/vergunninghouders op te vangen. Vanuit zowel DG-Oekraïne als DG Migratie wordt continu gezamenlijk ingezet op zowel opvang voor Oekraïense ontheemden als asielzoekers/vergunninghouders. Uitbreiding van de capaciteit moet bij voorkeur zowel naar de ontheemden als asielzoekers/vergunninghouders gaan. Dit wordt in gesprekken voor nieuwe locaties actief gemeld. Er is afgesproken dat per veiligheidsregio 150 plekken beschikbaar worden gesteld voor asielzoekers/vergunninghouders/overloop Ter Apel. De definitieve keuze voor opvangplekken ligt bij de Veiligheidsregio’s/gemeenten.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan het commissiedebat over de komende JBZ-Raad 9 juni a.s. (onderdeel vreemdelingen- en asielbeleid) te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht ‘Aruba heeft geen boodschap aan RMR en Cft: Geld vliegt de deur uit’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aruba heeft geen boodschap aan RMR en Cft: Geld vliegt de deur uit»1?
Ja.
Deelt u de mening dat de constateringen van het College finanieel toezicht (Cft) zeer zorgelijk zijn en zo nee, waarom niet?
Ja. De financieel-economische staat van het land is met een staatsschuld boven 100% BBP en een zeer kwetsbare economie zeer zorgelijk.
Wat zijn de financiële gevolgen van de stijgende overheidsschuld van Aruba en hoe beoordeelt u dat?
Indien de stijgende overheidsschuld het gevolg is van Nederlandse liquiditeitsleningen, zijn er niet of nauwelijks directe financiële gevolgen omdat Nederland over deze leningen met looptijd tot 10 oktober 2023 geen rente vraagt. Indirect kan een stijgende overheidsschuld de door Aruba te betalen rentetarieven doen toenemen. Dit kan onder meer een rol spelen als Aruba in 2023 en verder haar aflopende binnenlandse en buitenlandse schulden moet gaan herfinancieren.
Indien Aruba de RMR-besluitvorming en de CAft-adviezen niet opvolgt, kunnen de betalingsachterstanden van Aruba oplopen. Dit omdat het land in dat geval voor meer uitgaven verplichtingen aangaat dan dat ze aan liquide middelen in kas heeft of krijgt. Dit kan uitmonden in acute betalingsproblemen als crediteuren hun tegoeden gaan opeisen en Aruba hier niet aan kan voldoen.
Hoe verhoudt het Arubaanse beleid zich tot de gemaakte afspraken met Nederland op dit gebied?
Over het door Aruba gevoerde begrotingsbeleid loopt in kader van de Vastgestelde Begroting 2022 momenteel een artikel 11-procedure met een hoor- en wederhoor traject. Dit betreft de procedure die doorlopen wordt als het CAft van oordeel is dat de Begroting van Aruba niet voldoet aan de gestelde normen. Ik heb het bestuur van Aruba hiervoor aandacht gevraagd.
Ik wil de voltooiing van deze zorgvuldige procedure evenwel graag afwachten en de procedure niet met mijn beantwoording doorkruisen. Ik zal uw Kamer informeren zodra in de RMR-besluitvorming heeft plaats gevonden over het CAft-advies met betrekking tot de artikel 11-procedure.
Welk effect heeft het gevoerde beleid op de overeengekomen hervormingsagenda?
Wat het effect van het gevoerde begrotingsbeleid op de overeengekomen hervormingsagenda is, is mij niet bekend. Het is de verantwoordelijkheid van de landen om voldoende middelen ter beschikbaar te stellen voor de uitvoering van de landspakketten.
Andersom is in de RMR afgesproken dat de landen de gevolgen van de uitvoering van de landspakketten meenemen in de begroting.
Bent u bereid het kabinet Wever-Croes aan te spreken op het gekozen meerjarig financieel beleid en hier consequenties aan te verbinden? Zo ja, aan welke consequenties denkt u dan en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de Kamer hier nog deze maand over informeren?
Dat is helaas niet gelukt. De beantwoording is deels meegenomen in het WGO van 4 juli jl.
Het instellen van de doodstraf in Irak voor mensen die normalisatie of vrede met Israël nastreven |
|
Kees van der Staaij (SGP), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Iraq passes law to criminalise relations with Israel»?1
Ja.
Wat is het doel en de inhoud van de wet waar het artikel naar verwijst?2 Klopt het dat deze wet verder gaat dan een vergelijkbare wet uit 1969?3
De wet Criminalizing Normalization and the Establishment of Relations with the Zionist Entity werd op 26 mei jl. aangenomen in het Iraakse parlement. De wet bouwt voort op een vergelijkbare wet uit 1969. Waar de wet uit 1969 zich beperkt tot het strafbaar stellen van aanmoedigen van zionisme, gaat de nieuwe wet ook over het nastreven van normalisering en criminaliseert specifieke activiteiten.
De wet legt een verbod op het aanknopen van diplomatieke, politieke, militaire, economische, culturele of enige vorm van banden met Israël op. Verder vermeldt de wettekst specifiek «deelname aan conferenties en bijeenkomsten die worden georganiseerd of gesponsord door zionistische instellingen of andere instellingen die normalisatie bevorderen of relaties aangaan» met Israël. Normalisering wordt gedefinieerd als «elke handeling die enige vorm van betrokkenheid zou opleveren, direct of indirect, met als doel relaties aan te gaan met de zionistische entiteit.» Tevens zou de wet het voor Irakezen binnen of buiten het land illegaal maken om in contact te komen, incl. via sociale media, met Israëlische functionarissen of conferenties bij te wonen van organisaties die banden hebben met Israël. De wet (artikel 9) bepaalt dat deze van toepassing is op alle «Iraakse overheidsinstellingen», inclusief Ministers en Iraakse volksvertegenwoordigers, de rechterlijke macht en mediaorganisaties.
Er staat een gevangenisstraf tot levenslang voor elke Irakees die «naar de zionistische entiteit is gereisd of een van zijn ambassades of instellingen in welk land dan ook heeft bezocht of er contact mee heeft opgenomen.» Een uitzondering wordt gemaakt voor bijvoorbeeld religieuze bezoeken, mits vooraf goedkeuring is verkregen van het Iraakse Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Hoe verhouden doel en inhoud van de wet zich tot het Handvest van de Verenigde Naties en andere internationale (mensenrechten)verdragen waar Irak partij bij is?
Een aantal strafbaarstellingen uit de wet staat op gespannen voet met het internationaal recht, in het bijzonder wanneer de toekomstige toepassing van deze wet leidt tot een inperking van het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van denken, geweten en godsdienst. De exacte implicaties van de wet moeten uit de toepassing van de wet in de praktijk blijken, maar de inhoud van deze wet en de daarin als strafbaar gedefinieerde feiten bieden aanleiding tot grote zorg.
Klopt het dat personen die streven naar normalisatie van de betrekkingen met Israël een levenslange gevangenisstraf en zelfs de doodstraf kunnen krijgen? Zo ja, onder welke precieze omstandigheden kan of zal dit het geval zijn?
Artikelen 6 t/m 9 van de wet spreken over het aanknopen van banden met Israël, het aanmoedigen van Zionisme en het bevorderen van of aangaan van relaties met Israël of Israëlische entiteiten als gronden waarvoor een levenslange gevangenisstraf of de doodstraf opgelegd kan worden.
Begrijpt en deelt u de afschuw en zorg van de indieners over het op deze wijze bestraffen en daarmee zelfs voorkómen van een streven naar normalisatie en vrede?
Ja. De exacte implicaties daarvan moeten uit de toepassing van de wet in de praktijk blijken, maar de inhoud van deze wet en de daarin als strafbaar gedefinieerde feiten zijn zeer zorgelijk. Nederland heeft de zorgen geuit bij de Iraakse autoriteiten en de kwestie aangekaart op EU-niveau. Nederland zal zich bilateraal en EU-verband blijven uitspreken tegen deze wet en de uitvoering van de wet aandachtig en nauwgezet volgen.
Het kabinet steunt de trend tot normalisatie in de betrekkingen met Israël en is deswege tegen het principe van de wet. Nederland is tevens principieel tegen de doodstraf, bepleit de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden wereldwijd en trekt hierin op in EU-verband. Deze welbekende positie wordt uitgedragen in bilaterale contacten met landen waar de doodstraf wordt toegepast, zoals in Irak, en in multilaterale fora zoals in de VN.
Deelt u ook de zorg over precedentwerking, waarbij streven naar vrede en normalisatie in meer landen geproblematiseerd en zelfs gecriminaliseerd wordt?
Op dit moment niet. De Iraakse wet staat in contrast met landen in de regio die de afgelopen jaren de banden met Israël hebben aangehaald, waaronder de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein, Marokko en Sudan. Het kabinet steunt de trend tot normalisatie in de betrekkingen met Israël.
Hebben VN-organen, zoals de VN-Mensenrechtenraad, reeds hun afkeuring hierover geuit?
De VN-organen, Amnesty International en Human Rights Watch hebben vooralsnog geen publieke reactie gegeven op de wet.
Hebben ook internationale mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en Human Rights Watch inmiddels hun afschuw of afkeuring hierover uitgesproken, zoals ze ook zeer voortvarend zijn in het uiten van veroordelingen aan het adres van Israël?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u in uw bilaterale contacten met de Iraakse regering uw zorg over deze wet uitgesproken, of bent u voornemens dat te doen?
Ja, Nederland heeft in bilaterale contacten de zorgen over het principe van de wet uitgesproken. In deze contacten benadrukt Nederland tevens principieel tegen de doodstraf te zijn en dat de wet de mensenrechten in Irak, en met name de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van religie, verder onder druk zet. Ook in EU-verband heeft Nederland de kwestie aangekaart en deze zorgen over de wetgeving kenbaar gemaakt. Nederland zal zich bilateraal en in EU-verband proactief blijven uitspreken tegen deze wet, Irak hierop blijven aanspreken en de uitvoering van de wet aandachtig en nauwgezet volgen.
Bent u eveneens voornemens uw zorgen hierover in EU- en VN-verband kenbaar te maken?
Zie antwoord vraag 9.
Welke (sanctie)maatregelen kan of zal Nederland, ook in EU- en VN-verband, nemen als deze wet daadwerkelijk in werking treedt?
De wet treedt formeel pas in werking zodra de Iraakse president de wet heeft ondertekend of binnen 30 dagen na aanname van de wet in het parlement. Nederland blijft de uitvoering van de wet aandachtig en nauwgezet volgen. Eventuele (sanctie-)maatregelen zal Nederland dan onderzoeken.
Gesponsorde hoogleraren |
|
Peter Kwint , Jasper van Dijk |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel van Nieuwsuur: «Een hoogleraar kado»?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn reactie op de volgende vragen.
Erkent u dat «hoogleraren van de universiteiten van Rotterdam, Tilburg en Amsterdam (VU) voor hun wetenschappelijke werk zijn gefinancierd door de Belastingdienst en accountantskantoren, terwijl dat nergens werd vermeld»?
Volgens het Ministerie van Financiën blijkt uit openbaar beschikbare stukken dat de Minister van Financiën (waaronder de Belastingdienst, Douane en Toeslagen) op dit moment zeven leerstoelen financiert. Dit zijn:
Over de mate waarin accountantskantoren openheid van zaken hebben gegeven kan ik geen uitspraak doen. Waar het artikel in elk geval op wijst is dat van een aantal hoogleraren niet direct helder is vanuit welke organisatie zij een salaris ontvangen. Daar zou geen misverstand over moeten bestaan.
Deelt u de mening dat betaling door een andere werkgever dan de universiteit ertoe kan leiden «dat in een wetenschappelijke publicatie de belangen van de werkgever positief worden meegenomen»?
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is expliciet de mogelijkheid geboden voor openbare universiteiten om mensen uit de praktijk binnen te halen ter verrijking van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Bijzondere universiteiten passen deze bepalingen uit de WHW naar analogie toe.
Daarnaast heeft de wetgever destijds de mogelijkheid van bijzondere leerstoelen gecreëerd voor private organisaties die wetenschappelijk onderwijs en onderzoek op hun naam en onder hun verantwoordelijkheid willen laten verzorgen.
Bijzonder hoogleraren die deze leerstoelen bekleden worden niet gefinancierd door de universiteit maar door een derde partij. Bijzondere hoogleraren worden buiten de reguliere bekostiging betaald en zijn niet in dienst van de universiteit. Dit is de bedoeling van deze constructie.
De onafhankelijkheid van bijzondere hoogleraren dient te allen tijde te worden geborgd door de universiteit. Pas als het college van bestuur van een openbare universiteit er vertrouwen in heeft dat een derde de academische vrijheid en de onafhankelijkheid van een bijzonder hoogleraar borgt en de kandidaat hoogleraar voldoet aan de vereisten voor hoogleraar, mag zij de private organisatie bevoegd verklaren om een bijzondere leerstoel te vestigen. Op grond van de WHW dient het college van bestuur de bevoegdverklaring in te trekken als het belang van het wetenschappelijk onderwijs zich niet meer verdraagt met deze verklaring. Het niet onafhankelijk uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, dat verweven is met het onderwijs, is een voorbeeld hiervan.
Wat gaat u doen om dit soort ondoorzichtige constructies te voorkomen?
Wetenschap moet onomstreden en transparant zijn. Alleen dan kunnen we vertrouwen op de resultaten van onderzoek. In de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit staan normen voor onderzoekers en zorgplichten voor instellingen. Het is van belang om een beeld te krijgen van de effectiviteit, handhaving en naleving van de normen en zorgplichten over onafhankelijkheid en transparantie. Daarom zal ik met de opstellers2 van de gedragscode in overleg treden om deze normen in de loop van dit jaar te laten evalueren door een onafhankelijke commissie. Afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie zal ik bezien of wettelijke verankering noodzakelijk is.
Bent u het ermee eens dat «het goed zou zijn als bijzonder hoogleraren in dienst komen van de universiteit in plaats van in dienst te blijven van de werkgever»? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkeling dat sommige faculteiten meer bijzondere hoogleraren hebben dan gewone hoogleraren vind ik zorgelijk. Dat maakt het beoefenen van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek en het verzorgen van onafhankelijk wetenschappelijk onderwijs binnen die faculteiten kwetsbaar. Ik ben bereid om hierover het gesprek met de sector te voeren. De meerwaarde van de bijzondere leerstoel moet niet op voorhand overboord worden weggegooid.
Is het juist dat er «geen wettelijke bepaling bestaat op basis waarvan de inspectie van het onderwijs kan handhaven als het gaat over externe financiering van wetenschappelijk onderzoek»?
Dat is juist. Indien er een vermoeden bestaat dat de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit wordt geschonden kan een klacht worden ingediend bij en behandeld door de Commissie Wetenschappelijke Integriteit (CWI) van de kennisinstelling waar de persoon waartegen de klacht zich richt werkzaam is. Daarnaast is er het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI), een onafhankelijk adviesorgaan in de klachtenprocedure voor mogelijke schendingen van de wetenschappelijke integriteit. Het LOWI kan op verzoek beoordelen of de klachtenprocedure bij de CWI van de instelling zorgvuldig is verlopen, of er normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden en, zo ja, hoe de normschending vervolgens gekwalificeerd zou moeten worden.
Bent u bereid wetgeving te maken inzake externe financiering, opdat dit soort onwenselijke constructies wordt voorkomen? Zo nee, hoe voorkomt u ondoorzichtige financiering en (de schijn van) belangenverstrengeling in de wetenschap?
Zie het antwoord op vraag 4.
De ongekende droogte |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is aangaande de droogte?
Het landelijk gemiddelde neerslagtekort ligt op dit moment rond het niveau van de 5% droogste jaren. Vanaf eind februari heeft Nederland te maken gehad met veel droge periodes, ook was in mei de verdamping relatief groot. Vanaf half mei is er in grote delen van Nederland neerslag van betekenis gevallen. Dit heeft lokaal voor verlichting gezorgd, maar ook voor grote regionale verschillen. Vooral in het zuiden van Nederland zijn de grondwaterstanden laag. In deze gebieden is ook geen wateraanvoer vanuit de grote rivieren mogelijk.
De wateraanvoer vanuit de Rijn en Maas is voldoende om aan de watervraag te voldoen. Wel is de afvoer laag voor de tijd van het jaar.
Door de droge periode in het voorjaar is Nederland op dit moment gevoeliger dan anders voor langere perioden van weinig neerslag, zeker als dit ook in de stroomgebieden van de Rijn en de Maas (Duitsland, Zwitserland, België, Noordoost Frankrijk) optreedt.
Kunt u bevestigen dat periodes van extreme droogte in de toekomst vaker voor zullen komen als gevolg van de klimaatcrisis?1
Ja. In de klimaatscenario’s van het IPCC worden voor Nederland o.a. als trends een hogere temperatuur en frequentere droogteperiodes aangegeven. Het KNMI beschrijft dat ook in het Klimaatsignaal'21 dat op 25 oktober 2021 is gepubliceerd. Door de hogere temperaturen en door meer zonnestraling neemt de verdamping toe. Het neerslagtekort in het voorjaar en in de zomer wordt daardoor groter. Periodes van langdurige droogte zullen vaker voorkomen.
Wat is het beeld dat naar voren komt uit de regionale verdringingsreeksen voor de verdeling van het beschikbare zoetwater? Kunt u op basis daarvan schetsen welke belangen momenteel het meest in de verdringing zijn geraakt?
Alle zoetwaterregio’s hebben een werkversie beschikbaar van de regionale uitwerking van de verdringingsreeks. En bij bijna alle zoetwaterregio’s zijn deze bestuurlijk vastgesteld. De verdringingsreeks2 is het wettelijk kader voor de waterbeheerders voor te nemen verdelingsbesluiten: deze geeft de prioriteitsvolgorde van maatschappelijke en economische watergebruiksfuncties die bij (dreigende) watertekorten bepalend is voor het verdelen van het beschikbare oppervlaktewater door de waterbeheerder.
Kunt u aangeven op basis waarvan er onderscheid gemaakt wordt in de verschillende types natuur en de bijbehorende plaats in de verdringingsreeks? Zit er regionaal verschil in die criteria?
Er wordt bij natuur onderscheid gemaakt op basis van het criterium «onomkeerbare schade». Het voorkomen van onomkeerbare droogteschade in natuurgebieden zit in categorie 1 van de verdringingsreeks. Hierin zitten de functies, die tijdens perioden van watertekort het langst voorzien worden van water, voor zover wateraanvoer mogelijk is. De «overige» natuur valt onder categorie 4 van de verdringingsreeks.
De provincies hebben een kaart ontwikkeld waarop de natuurgebieden staan die vallen in categorie 1 van de Verdringingsreeks3.
Kunt u aangeven wat de grootste waterverbruikers zijn op de zandgronden (waar de afhankelijkheid van neerslag het grootst is)?
Door het CBS is onderzocht wat de watergebruikers zijn en in welke verhouding4. Hierbij wordt geen regionaal onderscheid gemaakt. Wel wordt onderscheid gemaakt in het gebruik van oppervlaktewater en grondwater. Op de hoge zandgronden is grondwater een belangrijke bron, omdat aanvoer van oppervlaktewater beperkt of niet mogelijk is. Uit het overzicht blijkt dat wat grondwater betreft de waterleidingbedrijven de grootste gebruikers zijn, op afstand gevolgd door industrie en landbouw.
Kunt u aangeven wat de grootste waterverbruikers zijn in de gebieden waar verzilting dreigt?
Zoals aangegeven bij antwoord 5 is er door het CBS een overzicht gemaakt van de watergebruikers, maar wordt daarin geen onderscheid gemaakt in regio’s.
In de gebieden waar verzilting speelt zorgt het doorspoelen van verzilte sloten en andere wateren voor veel zoetwatergebruik. Het doorspoelen van water wordt bijvoorbeeld toegepast om verzilting in West-Nederland tegen te gaan, voor de land- en tuinbouw, maar ook om het water in bepaalde natuurgebieden zoet te houden.
Welke fundamentele keuzes maakt u om in die beide gebieden de watervraag van de industrie en landbouw te verminderen?
Waterbeheerders gebruiken hiervoor vanuit het Deltaprogramma Zoetwater onder andere het instrument «Waterbeschikbaarheid». Hiermee wordt de beschikbaarheid van zoetwater onder normale en droge omstandigheden – op lange en korte termijn – inzichtelijk gemaakt voor alle sectoren. Hierdoor kan een ondernemer of een bedrijf er bijvoorbeeld voor kiezen om meer zelfvoorzienend te worden, of om eventuele (rest)schade te accepteren. Daarnaast werkt het Deltaprogramma Zoetwater samen met de industrie aan zogenoemde «Waterprofielen». Deze profielen geven inzicht in de watervoorziening en waterafhankelijkheid van industriële bedrijven. Waterbeheerders en watergebruikers kunnen met behulp van deze twee instrumenten waarin informatie wordt gegeven over de beschikbaarheid en het gebruik van zoetwater gezamenlijke keuzes maken.
Voor de landbouw wordt langs de lijnen van het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw gewerkt aan meer droogte-robuustheid. In de landbouwbedrijfsvoering kan door o.a. de keuzes voor rassen en gewassen de gevoeligheid voor droogte en de waterbehoefte van teelten verminderen. In het landelijk gebied wordt ook gewerkt aan een robuust bodem- en watersysteem, waarin meer water vastgehouden kan worden om droogte in periodes zonder neerslag uit te stellen. Agrariërs dragen hieraan bij via bodem- en watermaatregelen.
Kunt u aangeven welke trend het Landelijk Grondwater Register (LGR) de laatste paar jaar liet zien voor het aantal waterputten en de hoeveelheid onttrokken grondwater? Klopt het dat beide sterk zijn gestegen? Wat zijn de consequenties daarvan voor de belangen zoals genoemd in de verdringingsreeks?
Als gevolg van de droogte van de afgelopen jaren is er een toename in het aantal onttrekkingen ten behoeve van de landbouw en een toename in onttrokken hoeveelheden. Dit heeft géén consequenties voor de belangen zoals genoemd in de verdringingsreeks, gezien dat deze gekoppeld zijn aan hun afhankelijkheid van aanvoer van oppervlaktewater.
Welke maatregelen zijn genomen nadat het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen concludeerden dat er, met name in de landbouw, een toename was in het aantal en de hoeveelheid grondwateronttrekkingen?2
Na het onderzoek van het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW) naar grondwateronttrekkingen in januari 2021 zijn de volgende acties in gang gezet:
Provincies werken aan de verbetering van het Landelijk Grondwaterregister (LGR) en hebben afspraken gemaakt met de waterschappen over het aanleveren van grondwaterdata. Ook de waterschappen zijn bezig om hun zicht op grondwateronttrekkingen te verbeteren door onttrekkingen te controleren en administraties bij te werken.
Het droogte-onderzoek in de zandgrondgebieden is eind 2021 afgerond en heeft inzicht opgeleverd in de effecten van onttrekkingen en de effectiviteit van maatregelen. Regionaal zijn of worden er de komende jaren waterbalansen opgesteld en systeemanalyses uitgevoerd om de effecten nader in beeld te brengen.
De ambities en doelen voor het grondwater zijn het afgelopen jaar herijkt en vastgelegd in provinciale regionale waterprogramma’s en de Waterbeheerprogramma’s van waterschappen. Regionaal zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de grondwateraanpak, bijvoorbeeld het Grondwaterconvenant in Noord-Brabant, de Grondwateragenda in Oost-Nederland en de Blauwe Agenda voor de Utrechtse Heuvelrug. Op basis van de bestuurlijke afspraken en uitgevoerde systeemanalyses gaan provincies en waterschappen de komende jaren na of hun beleid(sregels) grondwater moeten worden aangepast.
De verbeteracties voor de grondwateronttrekkingen zijn onderdeel van de bredere droogte-aanpak van provincies en waterschappen. Die aanpak is gericht op de realisatie van klimaatbestendige en robuuste grond- en oppervlaktewatersystemen in combinatie met een klimaatbestendige inrichting. Het beter in beeld brengen van de waterbalans en de bijdrage en invloed van grondwateronttrekkingen is onderdeel van die aanpak. Provincies en waterschappen geven hier gebiedsgericht uitvoering aan.
Kunt u ingaan op de toezegging die uw voorganger tijdens het wetgevingsoverleg Water d.d. 22 november 2021 aan het lid Vestering deed om de Kamer te informeren over het aantal illegale grondwaterwinputten? Kan zij deze informatie eerder delen?
In de verzamelbrief die naar de Kamer is verstuurd voorafgaand aan het Commissiedebat Water van 7 juni is deze informatie opgenomen (Kamerstuk 27 625, nr. 567).
Uit controles (peiljaar 2019) blijkt dat het gaat om enkele illegale onttrekkingen per waterschap op een totaal van bijna 15.000 onttrekkingen. Bij Wetterskip Fryslân ging het om een groter aantal kleinere onttrekkingen (< 60 m³/uur) die wel onder de meldingsplicht vallen, maar niet gemeld waren. Deze Friese eigenaren hebben de betreffende onttrekkingen inmiddels allemaal gemeld. Vanaf 2022 zullen de waterschappen in de Waterschapsspiegel jaarlijks gaan rapporteren over de aangetroffen illegale onttrekkingen.
Is er uiteindelijk, zoals gevraagd, een landelijk en uitgebreid onderzoek gedaan naar de hoeveelheid illegale waterputten nadat in 2019 in Friesland bleek dat er bij 16 bedrijven 30 geregistreerde waterputten en maar liefst 25 illegale waterputten waren?
Zie antwoord vraag 10.
Is het nog altijd staande praktijk om gevonden illegale waterputten te legaliseren in plaats van af te sluiten en te beboeten? Zo ja, waarom en bent u van mening dat dit een juiste werkwijze is? Op welke manier draagt deze staande praktijk bij aan het voorkomen van verdroging?
In de meeste gevonden gevallen gaat het om een onttrekkingen die wel zijn toegestaan maar niet zijn gemeld bij het bevoegd gezag (waterschap). Door die alsnog te melden, wordt voldaan aan de regels en kunnen ze worden gelegaliseerd. Er is maar een enkele onttrekking die in een gebied ligt waar dat niet is toegestaan. Deze onttrekking moet dan worden beëindigd. Verder worden er soms onttrekkingen aangetroffen in perioden dat er een beregeningsverbod is ingesteld. Ook daar wordt streng tegen opgetreden.
Is er, zeker ten tijde van droogte, een intensivering in de handhaving op het gebruik van (illegale) waterputten? Zo nee, waarom niet?
Waterschappen houden toezicht op het naleven van vergunningen en meldingen van grondwateronttrekkingen voor beregening. Dit toezicht wordt verscherpt tijdens perioden van droogte en watertekorten. Bovendien wordt er tijdens droogte en onttrekkingsverboden ook ’s avonds en in het weekend gecontroleerd. Tijdens een langdurige droogteperiode wordt er indien nodig opgeschaald voor het toezicht en de handhaving op onttrekkingen en ingestelde droogtemaatregelen.
Is het u bekend dat in Limburg en Noord-Brabant de vergunningsvrijstelling voor beregenen komt te vervallen? Zijn er provincies die het beregenen nog niet gereguleerd hebben met een vergunningsplicht? Indien dat het geval is, gaat u erop aandringen dat dit wel gebeurt?
De provincies Noord-Brabant en Limburg hebben een nieuw aangepast Natura 2000-beheerplan opgesteld voor de Peelvenen (Groote Peel, Deurnsche Peel & Mariapeel). In het nieuwe beheerplan staat dat er géén vrijstelling van de vergunningplicht meer is op grond van de Wet natuurbeheer (Wnb) om grondwater te gebruiken om open agrarische teelten te beregenen. De nieuwe maatregelen gelden voor bufferzones rond de Natura 2000-gebieden in de Peelvenen en niet provincie-breed.
Voor alle duidelijkheid, dit betreft een vergunningplicht op basis van de Wet natuurbeheer. Een eventuele vergunningsvrijstelling voor beregening die geldt vanuit de Waterwet heeft hier geen invloed op.
Op welke wijze wordt momenteel het voornemen vormgegeven om water beter vast te houden? Deelt u de mening dat nu daarbij de nadruk wel erg nadrukkelijk ligt op technische maatregelen, zoals het aanleggen van pijpleidingen en irrigatiesystemen, en te weinig op natuurlijke oplossingen, zoals een verbeterde bodemdoorlaatbaarheid en een vergroot natuurlijk waterbergingsvermogen?
Voor Fase 2 van het Deltaprogramma Zoetwater (2022–2027) is er in totaal € 800 miljoen euro gereserveerd door het Rijk en de regio’s. Dit is een verdubbeling van ambitie ten opzichte van Fase 1 (2015–2021) waarvoor € 400 miljoen euro was gereserveerd. Hiermee worden ook maatregelen uitgevoerd om het water beter vast te houden. Een overzicht van alle maatregelen die genomen gaan worden in Fase 2 zijn te vinden in het Deltaplan Zoetwater (https://www.deltaprogramma.nl/documenten/publicaties/2021/09/21/dp2022-d-deltaplan-zoetwater-2022–2027). De nadruk ligt in Fase 2 niet alleen op technische maatregelen, maar vooral op het aanpassen van de ruimtelijke inrichting op het bodem- en watersysteem. Zoals het natuurlijk vasthoudende vermogen van de bodem, of het weer laten meanderen van een beek.
Daarnaast stimuleert het Nationaal Programma Landbouwbodems (NPL) het nemen van bodemmaatregelen door de land- en tuinbouwsector, waardoor ook het watervasthoudend vermogen daarvan groter wordt.
In de gebiedsplannen die in het kader van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) alsook de stikstofaanpak opgesteld gaan worden, moeten ook dit soort maatregelen die nodig zijn voor een robuust regionaal bodem- en watersysteem integraal meegenomen worden.
Maar er zullen ook echt structurele keuzes gemaakt moeten worden in de ruimtelijke inrichting. Nederland is niet van vandaag op morgen ingericht op de droogte. We hebben van Nederland een vergiet gemaakt dat water snel kan draineren. Het zal tijd kosten om van Nederland weer een spons te maken, waarbij we zoveel mogelijk water vasthouden en opslaan om droge periodes te overbruggen.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat natuurlijke oplossingen, zoals verbeterde bodemdoorlaatbaarheid, een vergroot natuurlijk waterbergingsvermogen en een hoger grondwaterpeil versneld worden uitgevoerd, om droge periodes beter het hoofd te kunnen bieden?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat het onverstandig zou zijn om water vooral beter vast te gaan houden met permanent ondoorlaatbare waterkeringen omdat dit vismigratie zou bemoeilijken en daarmee een voorbeeld zou zijn van maladaptatie?
Waterbeheerders streven samen met alle ruimtegebruikers naar integrale oplossingen om Nederland weerbaar te maken tegen droogte, waarbij water kan worden vastgehouden maar waarbij ook ruimte is voor ecologie en natuurdoelen. Voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) is vismigratie heel belangrijk. Tot 2027 worden nog circa 800 vispassages gerealiseerd.
Welke aanpassingen van de belastingsystematiek zijn er gedaan om te zorgen dat grootverbruikers minder financiële voordelen genieten en meer financiële prikkels krijgen om het waterverbruik terug te dringen? Klopt het dat u nog altijd de belasting op leidingwater (BOL) niet hebt aangepast?
Er zijn nog geen aanpassingen gedaan aan de belasting op leidingwater.
Er loopt nu een onderzoek naar de maatregelen en instrumenten om waterbesparing door huishoudens, maar ook door bedrijven te bevorderen. In het onderzoek wordt ook gekeken naar de voor- en nadelen van aanpassing van de belasting op leidingwater. Dit onderzoek kost meer tijd dan eerder gedacht. De Kamer wordt hierover na de afronding, eind dit jaar, geïnformeerd.
Deelt u de mening dat, zoals ook vastgelegd in de verdringingsreeks, drinkwater voor burgers belangrijker is dan water om te beregenen voor de landbouw? Wat is uw oordeel over het collectief dat drinkwaterbedrijven aansprakelijk wil stellen voor 300 miljoen euro?
Enkel op het moment dat er sprake is van een watertekort moeten de waterbeheerders keuzes maken voor welke maatschappelijke en ecologische behoeften water beschikbaar gemaakt wordt. Om te voorkomen dat in een dergelijke crisissituatie onduidelijkheden ontstaan, is met de verdringingsreeks vastgelegd in welke volgorde de verschillende belangen geborgd moeten worden. Op het moment dat er geen sprake is van een watertekort, wordt voorzien in zowel voldoende drinkwater, als voldoende water voor landbouwtoepassingen.
U vraagt daarnaast om een reactie op het collectief dat een claim wil indienen bij de drinkwaterbedrijven. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Tjeerd de Groot (D66)6, worden dit soort claims door een onafhankelijke partij beoordeeld. Ik onthoud mij daarom van een oordeel daarover.
Vind u het wenselijk dat drinkwaterbedrijven boeren moeten compenseren wanneer zij drinkwater winnen?
Bij een vergunde onttrekking van grondwater kan de grondwaterstand lager worden. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het winnen van drinkwater, het gebruik van grondwater door de industrie of bronbemalingen. Dit kan tot schade leiden door een verminderde gewasopbrengst of verzakking van gebouwen.
Daarom is in de financiële bepalingen van de Waterwet (hoofdstuk 7, paragraaf 3) een regeling opgenomen om schade die optreedt als gevolg van vergunde grondwateronttrekkingen te kunnen compenseren. Ook landbouwbedrijven kunnen gebruik maken van deze regeling als zij door onttrekking van grondwater zgn. «droogteschade» ondervinden.
Klopt het dat de compensatie die betaald moet worden hoger zou kunnen zijn als boeren gewassen gaan verbouwen en methodes gaan gebruiken die meer water vragen? Acht u dat wenselijk?
Bij de schadeberekening wordt gebruik gemaakt van normen, die nu nog gerelateerd zijn aan het bedrijfstype. Op dit moment wordt er werk van gemaakt om over te gaan op de Waterwijzer Landbouw als basis voor de schadeberekening. Hierin zijn de normen gebaseerd op het gewastype. Er wordt al met toepassing van de Waterwijzer Landbouw geëxperimenteerd. Indien het gewas meer droogteschade ondervindt van een vergunde onttrekking zal het normbedrag hoger zijn.
Daarbij heeft een schadelijdende partij ook een verplichting om (verdere) schade te voorkomen dan wel te beperken. Gewaskeuze speelt daarbij ook een rol.
Bent u bereid de Waterwet aan te passen, ook omdat periodes van droogte in de toekomst door de klimaatcrisis vaker voor zullen gaan komen? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen intentie om de Waterwet aan te passen.
Met het huidige systeem zijn de belangen van partijen die schade ondervinden door vergunde onttrekkingen voldoende geborgd. Droogteschade als gevolg van klimaat(verandering) komt met deze regeling niet voor vergoeding in aanmerking.
Kunt u deze vragen nog beantwoorden voor het commissiedebat Water op 7 juni?
Helaas is dat niet mogelijk gebleken, vanwege de benodigde afstemming.
Het bericht ‘Curaçaos roulette’ |
|
Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Curaçaos roulette»?1
Ja
Wat vindt het kabinet van de uitzending? Onderschrijft het kabinet de constatering dat er op Curaçao vrijwel geen sprake is van effectieve controle en toezicht op de online goksector? In hoeverre zijn Nederlandse bedrijven dan wel belangen van Nederlanders hierbij betrokken?
Curaçao heeft eigen kansspelwet- en regelgeving. De vergunningverlening, het toezicht en de handhaving van het aanbod van zowel landgebonden als online kansspelen vallen binnen de autonomie van het land Curaçao.
Het kabinet herkent evenwel de uitlatingen die in de uitzending zijn gedaan en onderschrijft de constatering dat er onvoldoende effectieve controle en toezicht is op de online kansspelsector in Curaçao. Dit is een zorg voor Nederland en onder meer de reden geweest dat in het Landspakket Curaçao twee maatregelen zijn opgenomen die betrekking hebben op de hervorming en modernisering van de gehele kansspelsector, en in het bijzonder de online offshore kansspelsector2.
Ieder kwartaal wordt in de uitvoeringsrapportage de voortgang van de uitwerking van de twee maatregelen gemonitord en worden in de uitvoeringsagenda nieuwe actiepunten vastgesteld.
In maatregel H.2 is opgenomen dat op basis van bestaand en/of aanvullend onderzoek wordt bepaald of en hoe de (fysieke en online) kansspelsector hervormd moet worden. In maatregel H.19 is opgenomen dat Curaçao voorziet in een getrapt plan van aanpak voor de modernisering en hervorming van het aanbod van online-kansspelen. De modernisering en hervorming omvat tenminste:
Wet- en regelgeving die voorziet in een onafhankelijke toezichthouder op online kansspelen. Zij verstrekt ook licenties en handhaaft indien nodig, waarbij als uiterste interventie de licentie kan worden ingetrokken.
Waarborgen dat aanbieders van online kansspelen vanuit Curaçao handelen conform wet- en regelgeving van de landen waarop zij zich richten.
Maatregelen om (via de Curaçao Gaming Control Board en de Belastingdienst) de door licentiehouders verschuldigde belastingen en licentievergoedingen te innen.
Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar over in hoeverre Nederlandse bedrijven of belangen van Nederlanders betrokken zijn bij de online kansspelsector in Curaçao. Er worden verder vanzelfsprekend geen uitlatingen gedaan over mogelijke strafrechtelijke onderzoeken van het OM Curaçao dan wel OM Nederland.
Welke risico’s kleven volgens het kabinet aan de huidige werkwijze en het (gebrek aan effectief) toezicht en wat kunnen volgens het kabinet hiervan de gevolgen zijn? Heeft het kabinet indicaties dat crimineel geld uit Nederland vermengt is met (delen van) de online goksector? Zo ja, op welke wijze?
De huidige werkwijze die de online offshore kansspelsector aanbiedt vanuit Curaçao wordt gekenmerkt door een niet transparant systeem van master- en sublicentiehouders. De masterlicenties zijn door de overheid verstrekt, maar de sublicenties niet. Hierdoor is onduidelijk hoeveel vergunningen er precies verleend zijn, wie de vergunninghouders zijn en in welke markten deze aanbieders actief zijn. Een gebrek aan toezicht houdt een dergelijke werkwijze mede in stand.
Hieruit volgt dat Curaçaose vergunninghouders nationale wet- en regelgeving kunnen overtreden in de landen waar zij zich op richten; zeker wanneer dit jurisdicties zijn waar het (online) kansspelaanbod is gereguleerd, zoals in Nederland. De gevolgen kunnen onder andere het onvoldoende waarborgen van consumentenbescherming en een toegenomen risico op witwassen via online kansspelen zijn.
Wanneer het OM Curaçao dan wel het OM Nederland aanleiding ziet om strafrechtelijk op te treden, bijvoorbeeld bij het vermoeden van de vermenging van crimineel geld met (delen van) de online kansspelsector, kan het OM een opsporingsonderzoek instellen. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 wordt niet ingegaan op eventueel lopende strafrechtelijke onderzoeken.
Was het kabinet op de hoogte van de huidige situatie? Zo ja, welke standpunt heeft het kabinet tot op heden ingenomen?
Het kabinet herkent de uitlatingen die in het programma Argos worden gedaan en was hiervan op de hoogte. In december 2021 beantwoordde de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming reeds de Kamervragen van de leden Van Nispen en Leijten over illegale casino’s op Curaçao.3
Het kabinet neemt de zorgen omtrent het online kansspelaanbod vanuit Curaçao serieus. Curaçao en Nederland maakten daarom afspraken in het landspakket Curaçao over onder andere de modernisering en hervorming van het aanbod van online-kansspelen (zie ook vraag 2). Daarbij is ook aandacht voor de (sub)licenties en het toezicht daarop.
In hoeverre ziet het kabinet hier aanleiding om te spreken over een aangelegenheid van het Koninkrijk op basis van bijvoorbeeld artikel 43 van het Statuut van het Koninkrijk? Welke rol ziet Nederland voor zichzelf op grond van dit artikel en welke rol ziet de regering voor het Curaçaose Parlement?
De vergunningverlening, het toezicht en de handhaving van het aanbod van zowel landgebonden als online kansspelen vallen binnen de autonomie van het land Curaçao en daarmee buiten de jurisdictie van de Nederlandse Kansspelautoriteit (Ksa). Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 hebben Curaçao en Nederland afspraken gemaakt in het landspakket Curaçao over onder andere de modernisering en hervorming van het aanbod van online kansspelen. Bij de uitvoering van deze afspraken verleent Nederland indien wenselijk, en waar mogelijk, technische assistentie. Het Curaçaose parlement heeft een rol bij de invoering van de wet- en regelgeving voor de modernisering en hervorming van het aanbod van online-kansspelen (maatregel H.19).
Het Nederlandse Kabinet ondersteunt Curaçao daarnaast op basis van artikel 43 van het statuut via begrotingshoofdstuk IV (Koninkrijksrelaties) en daarbinnen artikel 1 (versterken rechtstaat). Via dit begrotingshoofdstuk zijn middelen beschikbaar gesteld aan het recherchesamenwerkingsteam, het Parket Procureur-Generaal van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie om financieel-economische criminaliteit aan te pakken. Hier vallen criminele activiteiten binnen de kansspelsector ook onder.
Is het kabinet bereid om, indien gewenst, ondersteuning te bieden op het gebied van regulering (denk bijv. aan het opzetten van een effectief functionerende Kansspelautoriteit)?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe groot is de invloed van personen uit Rusland en Belarus op de online goksector? Ziet het kabinet, gezien de internationale inzet voor sancties tegen Rusland en Belarus, mogelijkheden en argumenten om vanwege het gegeven dat buitenlands beleid een koninkrijksaangelegenheid is, ook naar deze sector te kijken?
Hoe groot de invloed van personen uit Rusland en Belarus is op de online kansspelsector in het algemeen, en in Curaçao in het bijzonder, is niet bekend. EU-sancties, inclusief maatregelen tegen personen die op de sanctielijst zijn geplaatst naar aanleiding van de Russische inval van Oekraïne, worden ook geïmplementeerd door de Caribische landen binnen het Koninkrijk.
Kan het kabinet kenschetsen hoe het met het toezicht in de andere (ei)landen in het Koninkrijk staat, of er zorgen zijn en zo ja, welk handelingsperspectief het Nederlandse kabinet voor zichzelf ziet?
In het landspakket Curaçao zijn, zoals eerder vermeld, twee maatregelen opgenomen met betrekking tot hervorming van de kansspelsector. Deze maatregelen houden in dat er op basis van bestaand en/of aanvullend onderzoek wordt bepaald of en hoe de (fysieke en online) kansspelsector hervormd moet worden (H.2) en dat Curaçao komt met een getrapt plan voor de modernisering en hervorming van het aanbod van de online-kansspelen (H.19) In de landspakketten voor Aruba en Sint Maarten is alleen maatregel H.2 opgenomen.
In Aruba bestaat een dienst Casinowezen die toezicht houdt op de casinosector. In Sint Maarten is geen toezichthouder op de kansspelsector. Beide landen zetten zich in om op basis van maatregel H.2 een toezichthouder op te richten die toeziet op de gehele kansspelsector. Momenteel zijn er geen zorgen bij het kabinet dat de landen niet kunnen voldoen aan deze maatregel uit het landspakket. De voortgang wordt gemonitord en opgenomen in de periodieke uitvoeringsrapportages op de landspakketten.
Voor Aruba en Sint Maarten geldt eveneens dat het autonome landen binnen het Koninkrijk zijn en dat zij verantwoordelijk zijn voor hun eigen wet- en regelgeving, ook met betrekking tot de kansspelsector.
Het gebrek aan vegetarische en veganistische maaltijden in zorginstellingen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen vegetarisch of veganistisch eten in het verpleeghuis? Ook daar is nu een meldpunt voor»? Bent u eveneens bekend met de petities van de Nederlandse Vereniging voor Veganisme (NVV) en de Vegetariërsbond, die samen veertienduizend keer ondertekend zijn?1
Ja, ik ken het bericht. De NVV heeft hun petitie op 31 mei persoonlijk overhandigd op het ministerie.
Herkent u het signaal dat het moeilijk is om aan een gezonde vegetarische of veganistische maaltijd te komen in een ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingshuis of revalidatiecentrum?
Ik herken dit signaal gedeeltelijk. Het algemene beeld is dat in ziekenhuizen vegetarische maaltijden beschikbaar zijn en dat het aanbod verbetert. Over andere instellingen dan ziekenhuizen heb ik beperkte informatie. Vegetarisch of veganistisch aanbod lijkt tot op heden geen onderwerp van gesprek in de betreffende cliëntraden.
Vanuit het project Goede Zorg Proef Je is in 2021 een verkennend onderzoek gedaan naar het veganistische aanbod in ziekenhuizen. Uit interviews met veganisten die in het ziekenhuis hebben gelegen, komt bij het onderzoek naar voren dat men niet tevreden is over het aanbod van veganistische voeding en de kwaliteit hiervan. Uit de gesprekken met diverse ziekenhuizen blijkt dat hun beleid vaak niet ingesteld is op mensen die volledig plantaardig eten waardoor dit extra organisatie vraagt. Uit het onderzoek blijkt tevens dat de veganistische patiënt geregeld een standaard ziekenhuismaaltijd krijgt waaruit dierlijke producten zijn weggelaten en die niet worden vervangen door een plantaardig alternatief. Hierdoor krijgt de veganistische patiënt geen volwaardige maaltijd en te weinig eiwit binnen.2 Dit draagt niet bij aan het herstel en de kwaliteit van leven van de veganistische patiënt.
Uit voorlopige resultaten van een recente monitor van het voedingsaanbod bij ziekenhuizen die zijn aangesloten op het project Goede Zorg Proef Je komt naar voren dat het vegetarische en plantaardige aanbod voor zowel patiënt als ziekenhuismedewerker toeneemt.
Wist u dat slechts 16 procent van de ziekenhuizen in 2020 überhaupt een gezond voedingsaanbod voor patiënten had? Wist u dat slechts 1 procent (één ziekenhuis) in 2020 een gezond voedingsaanbod voor bezoekers en medewerkers had?2
Als opdrachtgever voor de voortgangsrapportage van het Nationaal Preventieakkoord van het RIVM ben ik bekend met deze cijfers over het voedingsaanbod in ziekenhuizen. Er werd en wordt hard gewerkt om ook op dit terrein binnen het preventieakkoord stappen te zetten.
In 2021 had 20% van de ziekenhuizen (23 van de 117 ziekenhuislocaties) een vernieuwd voedingsconcept voor patiënten dat is doorgevoerd voor het gehele ziekenhuis. Aanvullend daarop is 17% van de ziekenhuizen (20 van de 117 ziekenhuislocaties) actief gestart met pilots of het maken van plannen voor een gezonder voedingsaanbod voor patiënten, deze 20 ziekenhuizen zijn in 2021 mee gaan doen met Goede Zorg Proef Je. Het aantal deelnemers groeit door in 2022.
Wat betreft medewerkers en bezoekers had in 2021 6% van de ziekenhuizen (7 van de 117) het restaurant aangepast naar de Richtlijnen Eetomgeving van het Voedingscentrum. 48% van de ziekenhuizen (41 van de 117) heeft pilots of maken plannen voor een gezonder voedingsaanbod volgens de Richtlijnen Eetomgeving voor medewerkers en bezoekers.4
Deelt u de mening dat er extra stappen moeten worden gezet om ervoor te zorgen dat 50 procent van de ziekenhuizen in 2025 en 100 procent van de ziekenhuizen in 2030 een gezond voedingsaanbod heeft, conform de afspraken in het Nationaal Preventieakkoord? Zo ja, welke stappen gaat u zetten? Zo nee, waarom niet?
Aan de doelstelling uit het Nationaal Preventieakkoord die u noemt, hebben onder andere de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen en de Alliantie Voeding in de Zorg zich gecommitteerd. VWS ondersteunt via subsidie aan het project Goede Zorg Proef Je kennisontwikkeling en -verspreiding en netwerkvorming met als doel stevige impuls te geven aan een gezonder voedingsaanbod voor patiënt, medewerker en bezoeker in ziekenhuizen en andere zorginstellingen. Uit de cijfers bij antwoord 3 concludeer ik dat de ziekenhuizen op de goede weg zijn om zeker voor patiënten in 2025 in 50% van de ziekenhuizen gezond aanbod te hebben. De bewustwording groeit en er is een beweging op gang gebracht. Dit gaat gestaag, met een aanpak die erop gericht is dat de aandacht voor gezond voedingsaanbod structureel beklijft als onderdeel van het beleid van een ziekenhuis of zorginstelling. Het voedingsaanbod is onderdeel van de kwaliteit van zorg en valt onder de verantwoordelijkheid van de zorginstelling zelf. Ik blijft het onderwerp onder de aandacht brengen maar acht het niet nodig nu extra stappen te zetten.
Bent u bereid om daarbij specifiek aandacht te besteden aan een gezond voedingsaanbod voor vegetariërs en veganisten?
Mijn insteek is dat mensen in een ziekenhuis of andere zorginstelling gezond moeten kunnen eten. Het lijkt mij redelijk dat hierbij tot op zekere hoogte ook rekening kan worden gehouden met dieetwensen. Hierbij mag het belang van een volwaardige voeding en daarmee -zeker in de zorg- het belang van ook kwalitatief voldoende eiwit niet uit het oog worden verloren. De Richtlijn Eetomgevingen van het Voedingscentrum is gebaseerd op de Schijf van Vijf en vormt de basis voor het gezonder maken van het voedingsaanbod in ziekenhuizen en andere zorginstellingen. Een verschuiving naar een meer plantaardig voedingspatroon is onderdeel van deze richtlijn. Een voedingspatroon volgens de Schijf van Vijf impliceert, ten opzichte van de gemiddelde huidige consumptie in Nederland, een verschuiving naar meer plantaardige voeding. Het signaal van de NVV en Vegetariërsbond geef ik mee aan de uitvoerders van het Project Goede Zorg Proef Je.
Bent u bereid ook met andere zorginstellingen afspraken te maken over een gezond voedingsaanbod, met specifieke aandacht voor vegetarische en veganistische maaltijden? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Het project Goede Zorg Proef Je bereikt ook andere zorginstellingen dan ziekenhuizen, bijvoorbeeld instellingen voor revalidatie en GGZ. De tools in Goede Zorg Proef Je, die ontwikkeld zijn voor en met het ziekenhuis, zijn soms direct bruikbaar voor andere zorginstellingen. Andere tools worden meer op maat gemaakt, afhankelijk van de setting of ziekte specifieke aanbevelingen. Er is nog veel ruimte om in het algemeen het aanbod gezonder en duurzamer te maken en het eetplezier en de ambiance te verbeteren. De komende tijd wordt via het project ingezet op het vergroten van het bereik, het verhogen van draagvlak voor gezonde en duurzame voeding en de implementatie van tools bij deze zorginstellingen.
In 2021 hadden twee revalidatie-instellingen een gezond voedingsaanbod. 21% van de revalidatie instellingen (8 van de 37) werk(t)en aan een gezond voedingsaanbod en zetten zich actief in op de voedingstransitie via het Goede Zorg Proef Je revalidatienetwerk dat in 2021 is gestart. In 2021 was één GGZ-instelling bezig om een visie op voeding te ontwikkelen.
Intussen zijn een vijftal GGZ-instellingen en de Nederlandse GGZ samen met Goede Zorg Proef Je actief om een visie op gezonde voeding te ontwikkelen voor de GGZ, inclusief het gezonder maken van het aanbod daar.
Daarnaast is er contact met een vijftal geriatrische revalidatie instellingen dat het aanbod gezonder wil maken.