Het proefschrift ‘Public funding of failing banks in the European Union’ van Marije Louisse |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het proefschrift «Public funding of failing banks in the European Union» van Marije Louisse?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de disharmonie tussen het staatssteunregime en het afwikkelingskader van de Europese Commissie (EC), welke in het proefschrift aan het licht wordt gebracht? Wat vindt u ervan dat de disbalans tussen de twee kaders van de EC zorgt voor mazen in de Europese regelgeving, wat lidstaten de ruimte biedt creatief om te gaan met het verstrekken van publieke middelen aan falende banken buiten het afwikkelingskader om? Bent u het ermee eens dat dit probleem nog altijd nijpend is, en hoe wilt u dit probleem aanpakken?2
Bovengenoemde vragen zijn sterk verweven en behandel ik daarom integraal. Het lid De Vries vraagt mij een algehele beoordeling van de conclusies en de aanbevelingen van het proefschrift te geven. Het is uiteraard aan de promotiecommissie om het proefschrift te beoordelen en ik begrijp dat die reeds een positief oordeel heeft geveld, waarmee ik mevrouw Louisse van harte feliciteer. Zij behandelt in het proefschrift een zeer relevant thema, dat ook al geruime tijd mijn aandacht heeft. Ik zal in deze beantwoording een bescheiden poging doen om ook van mijn kant een appreciatie van het proefschrift te geven.
Het proefschrift van Louisse behandelt het crisisraamwerk voor banken, en dan met name de samenloop met de regels voor het verlenen van staatssteun aan banken. Het crisisraamwerk – dat naast het resolutieraamwerk (BRRD en SRM-verordening) ook de richtlijn voor depositogarantiestelsels omvat (DGSD)2 – dient ertoe om het falen van banken ordentelijk op te kunnen vangen.
Zoals het proefschrift laat zien, kent het crisisraamwerk op punten lacunes en kunnen voorschriften verder worden aangescherpt. Zoals ik eerder met uw Kamer heb gewisseld ben ik – net als Louisse – van mening dat er mogelijkheden zijn om de slagvaardigheid en efficiëntie van het crisisraamwerk te versterken. Tevens deel ik de mening van Louisse dat bepaalde instrumenten binnen en buiten het crisisraamwerk nadere uitwerking behoeven. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de mogelijkheden voor toezichthouders om vroegtijdig en nog voor bankfalen in te grijpen bij banken. Over deze thema’s is het afgelopen jaar in de Raad gesproken door de hoogambtelijke werkgroep (HLWG), die spreekt over het versterken van de bankenunie. In december is de Ecofin-raad over de voortgang van deze werkgroep geïnformeerd.3
Deze gesprekken in de HLWG zijn mede ingegeven door de praktijk. De doelstelling van het raamwerk is om falende banken via faillissement, of bij grotere banken via resolutie, zonder de inzet van publieke middelen, ordentelijk af te wikkelen. Het resolutieraamwerk kent sterke waarborgen om het gebruik van publieke middelen zoveel mogelijk te voorkomen. Sinds de start van de BRRD in 2016 is het resolutieraamwerk (dat onderdeel is van het bredere crisisraamwerk) nog maar beperkt gebruikt. In veel gevallen is voor een «gewoon» faillissement gekozen.4 Daarbij is in een aantal gevallen toch staatssteun verleend, terwijl het crisisraamwerk dit in het algemeen beoogt te voorkomen.
De grondslagen voor deze staatssteun liggen in het Verdrag over de werking van de Europese Unie (TFEU), waarin afspraken zijn gemaakt over de werking van de interne markt. Voor banken heeft de Europese Commissie de verdragsbepalingen nader uitgewerkt in een aantal Mededelingen over het verlenen van staatssteun aan banken. De Commissie heeft daarin uitgangspunten en voorwaarden opgenomen. Daarin is vastgelegd onder welke voorwaarden overheden steun aan banken kunnen verlenen.
In haar proefschrift identificeert Louisse een aantal verschillen tussen de voorwaarden voor staatssteun aan banken en het crisisraamwerk. Zij concludeert bovendien dat het staatssteunraamwerk beter zou kunnen aansluiten bij het resolutieraamwerk. Ik deel die conclusies. Zo zou de SRB voor meer banken moeten kiezen om deze in resolutie te plaatsen. Vooralsnog zijn banken echter vooral via een nationale faillissementsprocedure buiten resolutie geliquideerd. En daarbij speelt de SRB vervolgens geen rol. Hiertoe zouden zowel de resolutieregels als de staatssteunregels verduidelijkt kunnen worden. In oktober jongstleden heeft Nederland samen met Frankrijk en Finland in het kader van bovengenoemde ambtelijke werkgroep een non-paper ingediend in de Raad, waarin ervoor wordt gepleit om de staatssteunregels meer in lijn te brengen met het resolutieraamwerk (BRRD). De Commissie zou bijvoorbeeld moeten bezien hoe de regels voor lastendeling binnen het staatssteunkader beter kunnen aansluiten bij de strengere regels die gelden in resolutie. Ook zou de Commissie de voorwaarden voor het bepalen van de omvang van de steun verder kunnen aanscherpen. Daarmee zou het gebruik van het resolutieraamwerk kunnen toenemen. Ik ben minder overtuigd van de wenselijkheid van voorstellen van Louisse om bijvoorbeeld de SRB een grote rol te geven bij het afwikkelen van banken in (nationaal) faillissement of om naast het resolutie-raamwerk een geharmoniseerd insolventiemechanisme voor banken in het leven te roepen. Ik vind het wenselijker om het bestaande kader zoveel als mogelijk te versterken.
De Europese Commissie erkent ook dat het crisisraamwerk onvolkomenheden heeft en geeft aan dat het kader momenteel prikkels lijkt te bevatten voor het gebruik van «resolutie-achtige» instrumenten buiten resolutie, bijvoorbeeld via staatssteun of het gebruik van het depositogarantiestelsel. De Commissie is voornemens om komend jaar het crisisraamwerk te evalueren.5 De Eurogroep heeft recent in haar akkoord over het vervroegd invoeren van de gemeenschappelijke achtervang de Commissie uitgenodigd om, als onderdeel van de bredere herziening van het crisisraamwerk, ook de staatssteunregels te herzien. De Commissie zal hiertoe in 2021 een voorstel doen, en het crisisraamwerk en de staatssteunregels uiterlijk in 2023 herzien.6 Nederland heeft er op aangedrongen dat de Commissie gelijktijdig met het voorstel voor de herziening van het crisisraamwerk ook dient te rapporteren over de voorgenomen stappen ten aanzien van staatssteunregels. Op die wijze kunnen beide analyses in samenhang worden beoordeeld. Hierover heb ik u in het verslag van de Eurogroep uitgebreid geïnformeerd.7
In haar proefschrift stelt Louisse ook dat lastendeling niet onder alle omstandigheden zou moeten plaatsvinden. Ik ben van mening dat overheidssteun aan banken zo min mogelijk en alleen onder strengere voorwaarden aan de orde zou moeten zijn. De Europese Commissie heeft reeds mogelijkheden geschapen om bij kapitaalsstaatsteun af te zien van lastendeling, bijvoorbeeld als dat negatieve gevolgen zou hebben voor de financiële stabiliteit. In haar tijdelijke Covid-19 staatssteunkader van afgelopen maart heeft de Commissie vervolgens aangegeven, dat voor steun die gebruikt wordt om problemen als gevolg van Covid-19 aan te pakken, een uitzondering kan worden gemaakt op het vereiste van lastendeling door aandeelhouders en junior schuldeisers.8 Ik ben van mening dat terughoudend gebruik moet worden gemaakt van een dergelijke uitzondering.
Louisse doet in haar proefschrift ook enkele meer verstrekkende aanbevelingen. Sommige van deze aanbevelingen zien op het verder delen van risico’s op Europees niveau, bijvoorbeeld door de besluitvorming over de inzet van publieke middelen bij bankfalen meer op Europees niveau te beleggen. Het crisisraamwerk voor banken kent naar mijn mening reeds voldoende mogelijkheden om met Europese middelen (tijdelijk) bij te springen in geval van bankfalen. Zo vullen banken een resolutiefonds (SRF) dat resolutie ordentelijk kan laten verlopen. Om het resolutieraamwerk te versterken is door de Eurogroep op 30 november het besluit genomen om de gemeenschappelijke achtervang voor het SRF begin 2022 in te voeren. In het verslag van de Eurogroep van 30 november heb ik uw Kamer uitgebreid over dit akkoord geïnformeerd. Ook kan het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) in uiterste gevallen reeds leningen verstrekken aan lidstaten om banken te herkapitaliseren.9
Louisse stelt ook dat er noodzaak is om het verschaffen van liquiditeit voor banken in resolutie centraler te regelen. Over de Nederlandse positie ten aanzien van dit vraagstuk is uw Kamer in het verslag van de Ecofin en Eurogroep van 3 en 4 november uitgebreid geïnformeerd.10 Wat Nederland betreft moet eerst kritisch naar het resolutieraamwerk worden gekeken om te bezien hoe de kans op een tekort aan liquiditeit bij een bank na resolutie zo klein mogelijk kan worden gemaakt. Mocht uit een dergelijke beoordeling komen dat het onontbeerlijk is de omvang van het SRF te vergroten dan staat Nederland open voor een verkenning daarvan, om zo een extra financiële buffer voor het verstrekken van liquiditeit te creëren. Dit is voor het kabinet niettemin nadrukkelijk een terugvaloptie; voordat hierover gesproken kan worden dient eerst te zijn aangetoond dat alle andere mogelijke routes zijn uitgeput om banken van voldoende liquiditeit in resolutie te voorzien. De verwachting is dat de Eurogroep in het voorjaar van 2021 deze discussie weer zal hernemen.
Kunt u reageren op het feit dat de Single Resolution Board heeft besloten de Italiaanse bank Monte di Passchi niet in afwikkeling te plaatsen, terwijl de staatssteunautoriteit het verlenen van staatssteun vervolgens wel heeft goedgekeurd? Deelt u de mening dat de twee in de vorige vraag genoemde functies van de EC beter op elkaar moeten worden afgestemd, zodat in de toekomst soortgelijke casus zich niet meer voordoen?
Een bank kan pas in resolutie worden gebracht wanneer door een toezichthouder is vastgesteld dat een bank faalt of mogelijk faalt, bijvoorbeeld wanneer deze niet meer aan de kapitaaleisen voldoet. De resolutieautoriteit (voor grote bancaire instellingen is dat de SRB) kan vervolgens besluiten om tot resolutie over te gaan wanneer dat in het publiek belang is. De beoordeling of dit in het publiek belang is wordt onder andere gebaseerd op de vraag of kritieke functies van de bank overeind dienen te worden gehouden. Een besluit om tot resolutie over te gaan en de beslissing welke instrumenten worden ingezet, behoeft instemming van Europese Commissie.
Zoals eerder door mij en mijn voorganger met de Kamer is gewisseld, verkeert de Italiaanse bank Monte Dei Paschi (MPS) al langer in problemen.11 In 2017 heeft de bank kapitaalsteun gehad, waarbij de Commissie heeft geoordeeld dat die op grond van het staatssteunraamwerk was toegestaan. Ook kijkt de Commissie daarbij of de steun te verenigen is met het resolutieraamwerk voor banken (BRRD). De BRRD schrijft voor dat de vorm van steun die aan MPS was verleend (zogenoemde preventieve herkapitalisatie) alleen kan worden verleend aan banken die solvabel zijn. Hierop toetst de toezichthouder. De toezichthouder heeft bij MPS geconcludeerd dat aan deze voorwaarden werd voldaan. Daarom is de bank ook niet verklaard te falen of mogelijk te falen, en is de bank niet in resolutie gegaan.
Als voorwaarde voor de steun diende Italië bij de Europese Commissie een herstructureringsplan in te dienen voor MPS. Ook schrijft de Europese Commissie voor dat aandeelhouders en risicodragende investeerders bij kapitaalsteun in principe een financiële bijdrage moeten leveren om de bank weer gezond te maken (via een bail-in die minimaal tot junior schuldeisers gaat). Beide is ook bij MPS gebeurd.
De casus van MPS illustreert naar mijn mening de samenloop van verschillende actoren en bevoegdheden bij het verlenen van staatssteun. In dergelijke situaties spelen de Europese Commissie, de toezichthouder en de nationale overheid een rol. Ik ben van mening dat de Commissie in de herziening van het crisisraamwerk en staatssteunraamwerk goed dient te kijken naar de verantwoordelijkheden van verschillende actoren bij de omgang met falende banken. Ook is Nederland, zoals ik hierboven noemde, er voorstander van dat de staatssteunregels meer in lijn worden gebracht met de regels in resolutie. Dat kan eraan bijdragen dat meer banken in resolutie worden geplaatst, en publieke middelen beter worden beschermd.
Welke concrete acties onderneemt u momenteel en bent u voornemens nog te nemen om u sterk te maken voor een «weerbare, transparante en gezonde Europese bankensector», zoals door u toegezegd in uw antwoorden op eerdere Kamervragen van het lid Aukje de Vries?3
Recent is uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de stand van zaken van risicoreductie in de Europese bankensector.13 Daarin heb ik op verschillende dossiers ook toegelicht hoe ik risico’s in de Europese bankensector verder wil terugdringen.
Op twee terreinen zijn de afgelopen weken concrete stappen gezet dankzij de inzet van Nederland. Tijdens de onderhandelingen over het vervroegd invoeren van de gemeenschappelijke achtervang heeft Nederland er onder andere op ingezet dat in de Europese Unie de komende jaren ook enkele generieke maatregelen worden genomen om de Europese bankensector te versterken. Zoals hierboven reeds werd genoemd zullen er stappen worden gezet om het staatssteunkader verder aan te scherpen.
Ook heeft Nederland erop ingezet om de transparantie omtrent stresstesten te versterken. Stresstesten helpen toezichthouders om kwetsbaarheden bij banken te identificeren. Transparantie over de uitkomsten van stresstesten, en eventuele acties die daarop volgen, dragen bij aan het vertrouwen in de bankensector. Sinds het rapport van de Rekenkamer over de Europese stresstesten werkt de Europese bankenautoriteit aan het verscherpen van stresstesten. De Eurogroep moedigt de EBA aan om met name meer grote banken mee te nemen in de stresstesten (meer banken die onder de SRB vallen). De EBA heeft reeds aangegeven transparantie over stresstesten te vergroten. EBA zal over voorgenomen stappen halverwege 2021 aan de Raad rapporteren.
Kunt u een algehele beoordeling geven van de conclusies en de aanbevelingen van het desbetreffende proefschrift?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke punten moet volgens u het Europese staatssteunregime en afwikkelingskader worden herzien? Wie is in dit proces van herziening betrokken en welke rol hebben nationale overheden hierin? Bent u van plan de conclusies en de aanbevelingen van dit proefschrift mee te nemen in de voorbereidingen voor het herzien van het Europese staatssteunregime en afwikkelingskader? Zo ja, welke? Zo nee, wat zijn hierin uw afwegingen?
Zoals gezegd zal de Europese Commissie het crisisraamwerk het komend jaar evalueren en met een gerichte herziening komen, waar op verzoek van de Eurogroep ook het staatssteunkader in wordt meegenomen. Binnenkort zal de Europese Commissie de evaluatie voor het crisisraamwerk openen. Mijn reactie op deze evaluatie zal ik ook aan uw Kamer sturen. Gelijktijdig lopen er al langere tijd op technische niveau besprekingen met lidstaten in de HLWG. Deze besprekingen zullen komende maanden door blijven lopen. Zowel in de evaluatie als in deze technische besprekingen zet Nederland zich langs bovengenoemde lijnen in om het crisisraamwerk voor banken te versterken.
De besluitvorming over de herziening van het crisisraamwerk is uiteindelijk aan de lidstaten en het Europees parlement op basis van een voorstel van de Europese Commissie. Eind 2021 wordt een gerichte herziening door de Europese Commissie verwacht op basis van besprekingen met lidstaten en de voornoemde evaluatie. De herziening van het staatssteunraamwerk, dat als gezegd is uitgewerkt in Mededelingen, is aan de Europese Commissie zelf, op grond van bestaande wetgeving.
Schadevergoedingen door banken bij spoofing |
|
Michiel van Nispen , Mahir Alkaya |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar, meer specifiek het onderwerp spoofing en de schade die dit soort criminaliteit voor slachtoffers veroorzaakt?1
Ja.
Deelt u de mening dat banken bij spoofing slachtoffers moeten compenseren, net zoals bij phishing reeds wettelijk verplicht is? Zo nee, waarom niet?
In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat banken voor bepaalde soorten fraude wettelijk verplicht zijn om schade te vergoeden.2 Daarbij gaat het om zogenoemde bancaire fraude: fraude waarbij er sprake is van misbruik van betaalmogelijkheden die de bank aan klanten ter beschikking stelt. Hierbij geldt dat een bank schade niet hoeft te vergoeden als er sprake is van grove nalatigheid door de klant. Om meer duiding te geven aan het begrip «grove nalatigheid», hebben de banken en de Consumentenbond in 2014 een vijftal uniforme veiligheidsregels opgesteld3. Wanneer aan deze vijf veiligheidsregels is voldaan, kan de klant erop rekenen dat zij de schade vergoed krijgt.
Het wordt voor consumenten steeds lastiger om spoofing en hulpvraagfraude via bijvoorbeeld WhatsApp te detecteren. In sommige gevallen is sprake van zeer grote schade. Banken hanteren een verschillend coulancebeleid, wat leidt tot onbegrip en onduidelijkheid over wanneer er wel en niet vergoed wordt. Daarom ben ik, zoals ik ook heb toegezegd in het mondelinge vragenuur van 10 november 2020, in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid6 met de banken in gesprek over de compensatie van slachtoffers bij niet-bancaire fraude. Daarnaast verken ik parallel hieraan of aanpassing van wetgeving op dit gebied wenselijk en mogelijk is. Ik informeer uw Kamer in het eerste kwartaal van 2021 over de voortgang op beide punten.
Deelt u de mening dat het enige argument voor banken om wel of niet over te gaan tot compensatie zou moeten zijn of er sprake is van grove nalatigheid bij het slachtoffer? Deelt u de mening dat door de aard van spoofing (zeer geraffineerd en bouwend op het vertrouwen dat mensen in banken hebben) het niet eerlijk is van banken om te stellen dat een slachtoffer per definitie grof nalatig is geweest door zelf geld over te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de voorlichting van banken op orde is op het gebied van spoofing? Vindt u dat banken er voldoende aan doen om spoofing te voorkomen? Zo ja, waarom?
Het voorkomen van slachtoffers door goede voorlichting over spoofing en andere vormen van online fraude is van groot belang. Er wordt op dit vlak, onder meer door de banken, al veel ondernomen. Vrijwel alle banken besteden aandacht aan verschillende vormen van fraude via hun websites, social media en nieuwsbrieven. Ook hebben de Nederlandse Vereniging van Banken en de Betaalvereniging Nederland een website, www.veiligbankieren.nl, waar zij voorlichting geven over verschillende vormen van fraude en zijn er campagnes geweest om klanten te waarschuwen voor online fraude. Daarnaast is er sinds een aantal jaar de campagne «hang op, klik weg, en bel uw bank» die regelmatig plaatsvindt om het algemene publiek te informeren via radio, televisie en andere media. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft afgelopen september in samenwerking met veel private en publieke partijen, waaronder de banken, de campagne «Senioren en veiligheid» uitgevoerd. In deze campagne is onder andere aandacht besteed aan phishing en hulpvraagfraude. Er wordt momenteel gewerkt aan een vervolg van deze campagne, waarbij aandacht wordt besteed aan spoofing. Tenslotte is er ook op de website van de Fraudehelpdesk veel informatie te vinden.
Tegelijkertijd zie ik ook dat er de laatste maanden steeds meer mensen slachtoffer zijn geworden van deze vorm (en andere vormen) van fraude. Dit komt doordat de door criminelen gebruikte methoden steeds geraffineerder worden. Zowel het inbouwen van een vertraging bij het ophogen van het maximale betalingsbedrag als het laten zien van een spoofing-waarschuwing kan helpen bij het voorkomen van spoofing. Er is ook al een aantal banken dat deze maatregelen implementeert. Echter, alleen deze maatregelen zullen het probleem niet oplossen. Het is belangrijk om een integrale aanpak te hanteren. Samen met de Minister van Justitie en Veiligheid onderzoek ik hoe we de samenwerking met banken op het gebied van fraudebestrijding, waaronder voorlichting en dit soort barrière-verhogende maatregelen, verder kunnen vormgeven en hoe we die fraudebestrijding nog meer kunnen versterken. Ook is de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met de telecomsector over de aanpak van phishing en spoofing. Naar verwachting stuurt zij voor eind december een brief hierover aan uw Kamer.
Hoe verklaart u dat het nu voor de politie zo lastig is om de criminelen die dit soort fraude plegen op te sporen en dus het geld van de slachtoffers te achterhalen? Is dit technologisch onmogelijk of heeft het te maken met een gebrek aan opsporingscapaciteit? Wat gaat u er aan doen om nog meer geld dat via spoofing is verdwenen op te sporen en af te pakken?
Criminaliteit digitaliseert in toenemende mate. Gedigitaliseerde criminaliteit is zeer dynamisch en kent vaak een internationale dimensie. Het is snel schaalbaar en er kunnen dus veel slachtoffers worden gemaakt, zoals bijvoorbeeld het geval is bij fraude door middel van spoofing. Daarnaast heeft de crimineel verschillende mogelijkheden om zijn of haar identiteit af te schermen, wat de opsporing bemoeilijkt. Voor de effectieve bestrijding van deze vorm van criminaliteit is inzicht in het fenomeen en overzicht ten aanzien van de omvang en impact noodzakelijk. Daarnaast vereisen deze gedigitaliseerde vormen van criminaliteit een combinatie van onder andere digitale expertise en financiële expertise.
De politie is actief bezig om met onder meer het Openbaar Ministerie, banken en de telecomsector om meer effectieve interventiestrategieën te ontwikkelen om deze vormen van criminaliteit tegen te gaan, te verstoren en aan te pakken.
Preventie blijft zeer belangrijk. Politie en het OM delen daarom signalen van modus operandi van fraude met partijen die in staat zijn preventieve maatregelen te nemen, zoals banken, telecommunicatiebedrijven en departementen en informeren ook zelf de samenleving over de gevaren van bepaalde fraudevormen.
Welke concrete juridische en/of praktische belemmeringen zijn er nu om frauduleuze geldstromen te volgen en, in het verlengde daarvan, crimineel verkregen vermogen op te sporen en af te pakken? Hoe denkt u die belemmeringen weg te nemen?
Zoals hiervoor vermeld is gedigitaliseerde criminaliteit dynamisch en vaak internationaal. Het vermogen dat door criminelen wordt buit gemaakt, wordt veelal via zogenaamde «geldezels» weggesluisd. Door de snelheid van het betalingsverkeer kunnen bedragen die van de slachtofferrekening worden overgemaakt naar een «geldezel» of naar een buitenlandse rekening worden doorgesluisd en/of nagenoeg direct contant worden opgenomen. Het volgen van de geldstroom wordt hierdoor bemoeilijkt. Het is daarom niet alleen belangrijk om in te zetten op de geldstromen, maar ook op het eerder interveniëren in het proces. Banken kunnen hierbij een belangrijke rol spelen aangezien zij bijvoorbeeld via fraudedetectiesystemen zicht hebben op die geldstromen.
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid op 17 november jl. aan uw Kamer heeft gemeld7, hebben politie en banken een aantal projecten ingericht om hun samenwerking te versterken. Eén van die projecten richt zich op een betere detectie van «geldezels» en het bewustmaken van doelgroepen om te voorkomen dat iemand «geldezel» wordt. Daarnaast wordt gekeken naar de versterking van de gegevensdeling tussen politie en banken. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft tijdens de begrotingsbehandeling aangegeven met banken en politie te gaan onderzoeken wat er op het terrein van de gezamenlijke gegevensverwerking voor de aanpak van internetoplichting noodzakelijk is om effectief te kunnen opereren en wat onder de bestaande wetgeving de knelpunten zijn die een effectieve aanpak in de weg staan8.
Zou een deel van het probleem van spoofing voorkomen kunnen worden als het ophogen van het maximale betalingsbedrag niet meteen geregeld kan worden, maar dat er voor de veiligheid een aantal uren zit tussen de aanvraag en de daadwerkelijke ophoging? Zou het ook helpen wanneer de bank ook bij elke handeling om het betalingsbedrag te verhogen een spoofing-waarschuwing laat zien? Zo ja, bent u bereid banken tot deze maatregelen te verplichten dan wel aan te sporen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, nu u heeft toegezegd de juridische mogelijkheden te onderzoeken om banken te dwingen de schade van slachtoffers van spoofing te compenseren, op zo kort mogelijke termijn de verschillende juridische mogelijkheden om dit doel te bereiken in kaart te brengen? Wanneer kan de Kamer hier over geïnformeerd worden?
Zoals ik eerder in het mondelinge vragenuur heb gezegd, heeft het mijn voorkeur om afspraken te maken met de banken over de compensatie van slachtoffers bij niet-bancaire fraude. Een van de redenen hiervoor is dat het wijzigen van de wet gepaard gaat met een lange doorlooptijd. Bovendien kan er op die manier makkelijker ingespeeld worden op de actualiteit. Desalniettemin heb ik bij het vragenuur toegezegd om, parallel aan het maken van afspraken met de banken, een juridische verkenning te doen. Ik informeer uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2021.
De brandbrief van cryptocurrencybedrijven in Nederland |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw mening over het bericht dat cryptocurrencybedrijven in Nederland de markt uit gereguleerd dreigen te worden, omdat ze niet door de registratieprocedure van DNB komen?1 Heeft u de betreffende brief van VBNL aan DNB ook ontvangen en wat is uw reactie hierop?
De betreffende brief van VBNL (Verenigde Bitcoinbedrijven Nederland) is mij bekend. In oktober heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het ministerie en de VBNL. Hierbij heeft VBNL een aantal aspecten uit de brief toegelicht, waaronder de zienswijze van VBNL dat DNB extra eisen heeft gesteld. In dit gesprek heeft het ministerie uiteengezet dat DNB in het kader van het integriteitstoezicht is aangewezen als toezichthouder op cryptodienstverleners. DNB is als toezichthouder onafhankelijk en heeft een wettelijk mandaat om, binnen de grenzen van de wet, invulling te geven aan (open) normen in deze wetgeving. Naleving van de Sanctiewet (Sw) kan per type dienstverlening anders ingevuld worden. De kern is echter hetzelfde: het voldoende in beeld hebben van alle relaties, het controleren van inkomende en uitgaande transacties en die, als ze gerelateerd zijn aan personen of organisaties die gesanctioneerd zijn, blokkeren en melden aan DNB. Deze eisen gelden voor de gehele financiële sector.
DNB geeft aan vanaf het begin van het registratieproces met geïnteresseerde partijen in gesprek geweest te zijn over de eisen uit de Sw en de benodigde aanpassingen die partijen dienen door te voeren om aan de Sw te voldoen. Deze eisen zijn volgens DNB niet gewijzigd in de afgelopen maanden. In september heeft DNB een webinar georganiseerd, omdat veel partijen moeite bleken te hebben met een concrete invulling van de verplichtingen uit de Sw. Gedurende dit webinar heeft DNB een aantal voorbeelden en good practices gedeeld over de invulling van de normen uit de Sw. Een overzicht hiervan staat op website van DNB.2 Zowel tijdens het webinar, als op de website van DNB, is door DNB duidelijk gemaakt dat het gaat om voorbeelden en good practices en niet om verplichte maatregelen. De voorbeelden die DNB heeft gedeeld met de sector zijn niet limitatief; als partijen andere oplossingen hebben om aan de Sw te voldoen, dan kunnen zij dit in de registratieaanvraag voorleggen aan DNB. DNB zal vervolgens beoordelen of met de voorgestelde maatregelen inderdaad wordt voldaan aan de normen uit de Sw.
Ten slotte maak ik uit de brief van VBNL niet op dat de eisen die DNB hanteert onuitvoerbaar zijn, maar dat VBNL een andere interpretatie hanteert van de Sw dan DNB. Het feit dat er reeds meerdere partijen zijn geregistreerd (zie ook het antwoord op vraag 3) en zij kennelijk wel aan de eisen uit de Sw kunnen voldoen, laat zien dat DNB geen eisen oplegt die onuitvoerbaar zijn. Als een partij het niet eens is met een besluit van DNB over een registratie-aanvraag, dan kan de betreffende partij bezwaar aantekenen bij DNB. Daarna staat de mogelijkheid tot beroep bij de rechtbank open.
Klopt het dat DNB ook tijdens het lopende registratieproces eisen heeft toegevoegd? Klopt het dat deze eisen niet gelden voor bijvoorbeeld banken en verzekeraars, hoewel zij onder dezelfde wet vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er sinds mei van dit jaar 38 vergunningaanvragers zijn geweest in deze groep, waarvan er tot nu toe slechts één succesvol de registratieprocedure heeft doorlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 21 mei zijn 48 registratieprocedures gestart en in de periode daarna nog vijf. In de nieuwsbrief van DNB voor cryptodienstverleners van 21 oktober 2020 meldt DNB dat er op dat moment nog 38 registratieaanvragen in behandeling zijn3. Een aantal bedrijven heeft de procedure tussentijds om verschillende redenen beëindigd, bijvoorbeeld omdat zij nog bezig zijn met het opzetten van een bedrijf en het voor registratie te vroeg is, of omdat er uiteindelijk geen registratie nodig blijkt te zijn voor de diensten die verleend zullen worden. Volgens het openbaar register aanbieders cryptodiensten van DNB4 zijn er op 17 november 2020 zeven bedrijven geregistreerd. In de komende dagen zullen naar verwachting meer registraties bekend worden.
Met de implementatie van de herziene vierde anti-witwasrichtlijn is er voor het eerst wetgeving opgesteld voor aanbieders van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta en aanbieders van bewaarportemonnees. Ik kan mij voorstellen dat dit leidt tot nieuwe uitdagingen voor deze partijen. DNB heeft mij laten weten vanaf het begin intensief contact te hebben onderhouden met alle partijen die een registratieaanvraag hebben ingediend. DNB heeft verder partijen begeleid bij vragen over hoe zij hun bedrijfsmodellen en processen kunnen inrichten om aan de wetgeving te voldoen. Partijen blijven zelf verantwoordelijk voor de inhoud en volledigheid van hun aanvraag. DNB kan een aanvraag pas in behandeling nemen als deze volledig is, en kan een registratie pas doorvoeren als de partijen aan de wettelijke eisen voor een registratie voldoen. Het is de verantwoordelijkheid van de partijen zelf om op tijd een volledige en correcte aanvraag bij de toezichthouder in te dienen en aan te tonen dat zij aan de eisen kunnen voldoen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat bedrijven buiten de wet vallen en hun activiteit moeten staken doordat er problemen of onduidelijkheden zijn rondom registratieprocedures?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u de deadline van 21 november aanstaande met minstens een maand verlengen? Gaat u laten onderzoeken of de klachten van deze bedrijven over het optreden van DNB in dit registratieproces gegrond zijn?
De Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn bepaalt dat crypto-aanbieders over een registratie bij DNB moeten beschikken om hun diensten in of vanuit Nederland aan te kunnen bieden. Bij wijze van overgangsrecht is in die wet geregeld dat partijen die al actief waren en zich voor de inwerkingtreding van de wet bij DNB gemeld hadden gedurende zes maanden zonder registratie actief mogen blijven. Deze termijn verloopt op 21 november aanstaande. DNB heeft op 16 november 2020 aangegeven ernaar te streven om trajecten die niet voor 21 november zijn afgerond, maar waarin de aanvraag op korte termijn aan alle eisen zal voldoen, alsnog snel af te ronden.5 Dit betekent in de praktijk dat deze partijen hun werkzaamheden niet direct hoeven te staken na 21 november. DNB geeft aan met de aanbieders in gesprek te gaan om te bespreken wat dit concreet betekent voor hun individuele registratietraject. Dit is in mijn ogen een goede oplossing, waarbij partijen die net iets meer tijd nodig hebben voor hun registratieaanvraag tegemoet worden gekomen. Het formeel verlengen van de termijn vergt een wetswijziging. Los van het feit dat dit te lang zou duren, is dat, gezien de bekendmaking van DNB, mijns inziens ook niet nodig.
Zoals eerder aangegeven is DNB een onafhankelijk toezichthouder die, binnen het normenkader dat middels wetgeving is vastgesteld, praktische eisen opstelt die voortvloeien uit de wetgeving. Partijen die het niet eens zijn met de interpretatie van DNB dienen met DNB is gesprek te gaan. Als partijen het niet eens zijn met een besluit van DNB over het al dan niet registreren van een partij, kunnen zij gebruik maken van de procedure van bezwaar bij DNB, of in het uiterste geval een gang naar de rechter.
Gaat u de evaluatie genoemd in de motie Alkaya/van der Linde2 naar voren halen om zo eerder inzicht te krijgen over het mogelijk verdringende effect van de administratieve lasten en procedures?
Voor een gedegen evaluatie is het nodig dat een wet een bepaalde tijd van kracht is. Een evaluatie op een te korte termijn zou tot een onvolledig beeld kunnen leiden. Ik kom begin 2021 terug bij uw Kamer met een voorstel voor de uitvoering van de evaluatie genoemd in de motie Alkaya/Van der Linde en bekijk hierbij of het noodzakelijk en nuttig is om de evaluatie naar voren te halen.
Het bericht ‘Nederlands kabinet vindt eisen Europees coronafonds lastig’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederlands kabinet vindt eisen Europees coronafonds lastig»?1
Ja.
Klopt het dat het kabinet van plan is niet mee te doen aan de eerste ronde voor het indienen van plannen bij de Europese Commissie, waarvoor de deadline is vastgesteld op 30 april 2021?
Het kabinet kiest er bewust voor om het definitieve besluit over de hervormingen en investeringen die in het Recovery and Resilience Plan (RRP) worden opgenomen door het nieuwe kabinet te laten nemen. Zoals toegezegd in de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (4 en 5 november jl.), informeert het kabinet uw Kamer binnenkort over het in te dienen Recovery and Resilience Plan middels een brief.
Over de RRF-verordening wordt nog onderhandeld tussen Raad en Europees parlement. Plannen kunnen – op basis van de Raadspositie – formeel ingediend worden bij de Commissie vanaf het moment van inwerkingtreding van de RRF tot 30 april 2021, en vervolgens vanaf 15 oktober 2021 tot 30 april 2022, en van 15 oktober 2022 tot 30 april 2023. Een lidstaat blijft aanspraak maken op de totale allocatie als het besluit haar nationale plan niet in de eerste, maar in de tweede periode in te dienen. Een lidstaat – en dus het bedrijfsleven van die lidstaat – loopt dan dus geen geld mis.
Juist omdat het kabinet een stevig en ambitieus plan wil indienen, is ervoor gekozen de formatie mee te nemen en het nieuwe kabinet het definitieve besluit te laten nemen. Immers, zo kunnen additionele hervormingen en investeringen waar het nieuwe kabinet toe besluit ook een plek krijgen in het nationale plan.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat Nederland stil staat. Het kabinet geeft opdracht tot een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van een Nederlands herstelplan. Het kabinet zal de komende maanden kansrijke maatregelen voor een Nederlands herstelplan in kaart brengen. Daarbij wordt onder andere gekeken naar hervormingen en investeringen waartoe het kabinet sinds 1 februari 2020 heeft besloten. Maatregelen die na die datum zijn gestart komen in aanmerking voor de RRF. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de behandeling van vreemd en eigen vermogen en de versobering van de zelfstandigenaftrek. Tot slot worden er ook maatregelen in kaart gebracht die het volgend kabinet kan treffen.
Bent u het met ondernemers eens dat Nederlandse bedrijven achter de feiten aan lopen wanneer het kabinet besluit om pas mee te doen vanaf de tweede ronde?
Zie antwoord vraag 2.
Waar komt de aarzeling van het kabinet vandaan, gezien het feit dat de landenspecifieke aanbevelingen al jaren bekend zijn en de geldende aanbevelingen dateren uit 2019?
Zie antwoord vraag 2.
Is het kabinet bereid om versneld aan de landenspecifieke aanbevelingen te voldoen, zodat het Nederlandse bedrijfsleven in crisistijd kan profiteren van de 6 miljard euro die daarvoor klaar liggen?
Zie antwoord vraag 2.
Aan welke landenspecifieke aanbevelingen voldoet Nederland naar uw inschatting wel, na implementatie van het Belastingplan 2021, dat op dit moment in het parlement wordt behandeld?
Het kabinet acht het van belang dat de herstelplannen van lidstaten in lijn zijn met de landspecifieke aanbevelingen. Deze aanbevelingen neemt het kabinet ook mee bij het opstellen van het nationale herstelplan.
De afgelopen jaren heeft Nederland al stappen ondernomen op verschillende aanbevelingen. Voorbeelden hiervan zijn de versobering van de hypotheekrenteaftrek, de invoering van de Wet Arbeidsmarkt in Balans en het vrijmaken van extra middelen voor innovatie, bijvoorbeeld via het Groeifonds.
Sinds februari 2020 heeft Nederland nog een aantal aanvullende stappen gezet in lijn met de aanbevelingen. Zo is de zelfstandigenaftrek versoberd en komt er een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. Bovendien zijn belangrijke stappen gezet voor het pensioenakkoord. De genoemde hervormingen sluiten aan bij landspecifieke aanbevelingen en bieden daarmee goede aanknopingspunten voor het herstelplan dat Nederland zal indienen.
Aan welke landenspecifieke aanbevelingen voldoet Nederland naar uw inschatting nog niet op 30 april 2021?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe borgt u het zogenoemde level playing field voor de Nederlandse industrie, als ons bedrijfsleven niet kan profiteren van de middelen uit het Europese coronafonds en het bedrijfsleven in andere landen wel?
Andere landen zijn net als Nederland bezig met de planvorming voor de Europese herstelfaciliteit. Zodoende is het te voorbarig om in te gaan op de ambities van andere lidstaten. De definitieve plannen dienen aan voorwaarden te voldoen en moeten daarom eerst door de Europese Commissie worden beoordeeld voordat middelen beschikbaar komen.
Bij uitvoering van de plannen zijn lidstaten gehouden aan bestaande EU-regelgeving ten aanzien van aanbestedingen, mededinging en staatssteun. Wij zullen de Commissie vragen om op naleving van deze regels toe te zien. Deze regels moeten voorkomen dat de Nederlandse concurrentiepositie verslechtert.
Hoe taxeert u het level playing field voor de Nederlandse maritieme sector, die in het artikel specifiek genoemd wordt? Bent u bereid daar, gezien de uitzonderingen die mogelijk zijn op Europees niveau, extra actie te ondernemen?
Zie antwoord vraag 8.
Welke stappen zal het kabinet concreet nemen tussen nu en 30 april 2021 om de kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven op Europese schaal te vergroten en eerlijke concurrentie te borgen?
Zoals is uiteengezet in de visie op de (maak)industrie2, is de ambitie van het kabinet om kansen op het gebied van innovatie, verduurzaming en de concurrentiekracht maximaal te benutten. Hiervoor kijkt het kabinet naar de mogelijkheid om Europese fondsen als hefboom in te zetten voor investeringen die de economie versterken.
Zodoende is er in de augustusbesluitvorming 255 miljoen euro aan extra middelen beschikbaar gesteld voor cofinanciering vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat van Europese programma’s die zich richten op groen en digitaal herstel. Dit zijn nationale middelen waardoor Nederlandse bedrijven makkelijker kunnen deelnemen aan bijvoorbeeld het EU-programma Digitaal Europa, het intergouvernementele Innovatiefonds en partnerschappen binnen Horizon Europa.
Daarnaast is het kabinet druk bezig met het opzetten van het nieuwe Regionale Just Transition Fund en het vormgeven van andere regionale programma’s die worden voortgezet, zoals het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling waarvoor Europees ook extra middelen beschikbaar worden gesteld voor groen en digitaal herstel. De meeste middelen uit deze fondsen komen terecht bij het Nederlandse midden- en kleinbedrijf.
Tot slot zet Nederland zich al twee jaar op Europees niveau in voor een instrument om de verstorende effecten van buitenlandse subsidies op de interne markt aan te pakken.3 Op 17 juni jl. heeft de Europese Commissie een witboek gepresenteerd over het gelijktrekken van het speelveld op de interne markt in relatie tot overheidssubsidies uit derde landen. Dit witboek bouwt voort op het Nederlandse voorstel, dat in het witboek ook expliciet wordt genoemd. In de kabinetsappreciatie van het witboek, die op 25 september jl. naar de Kamer is gestuurd,4 is aangegeven dat Nederland uitkijkt naar wetgevende voorstellen op dit terrein en dat er nog vragen leven die in de verdere uitwerking aan de orde zouden moeten komen. Ten aanzien van deze punten worden momenteel nadere gesprekken gevoerd met de Europese Commissie.
Bent u het ermee eens dat het onbestaanbaar is dat Nederland miljarden bijdraagt aan deze Europese pot, maar er zelf niet van kan profiteren?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen een voor een en zo concreet mogelijk beantwoorden, vóór de op 12 november aanstaande te houden stemmingen over het Belastingplan 2021?
In verband met de benodigde interdepartementale afstemming is het niet gelukt om uw vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden.
De beperkte dekking van asbestdaken. |
|
Roald van der Linde (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van Kassa 3 oktober jl. en de oproep van Vereniging Eigen Huis?
Ja, ik ben bekend met de uitzending van Kassa van 24 oktober jl. over onder meer asbestdaken en de oproep van Vereniging Eigen Huis.
Is het waar dat in de aangeboden Woonverzekering van Centraal Beheer een beperking is aangebracht voor de dekking van de schade aan asbestdaken, waarbij de dekking in snel tempo wordt afgebouwd naar slechts 5% en niet aan andere daken? Zo ja, is hier ook sprake van bij andere verzekeraars?
Ik heb geen zicht op voorwaarden van verzekeraars. Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten dat zij een dergelijk overzicht ook niet heeft.
Achmea heeft mij desgevraagd gemeld dat zij voor schades in 2019 nog 20% vergoedt. De vergoeding wordt ieder jaar met 5% verminderd en daarmee wordt vanaf 2022 nog 5% van de waarde van de nieuwe dakbedekking vergoed. De afschrijvingsregeling geldt alleen voor asbestdakbedekking; niet wordt afgeschreven op de binnenzijde van het dak, het dakbeschot en de binnenbeplating. In de woonverzekering heeft Achmea in 2018 een afschrijvingsregeling voor asbestdakbedekking in hun voorwaarden opgenomen. Achmea laat verder weten dat ook vóór 2018 al de mogelijkheid bestond om een afschrijving op herstelkosten toe te passen en dat deze regeling omwille van duidelijkere communicatie in 2018 concreter is gemaakt.
Ook enkele andere verzekeraars lieten in hun reactie aan Kassa weten dat zij hebben gekozen voor afbouw van de dekking van asbestdaken, onafhankelijk van het feit dat de wetwijziging die asbestdaken zou verbieden niet door is gegaan. Maar een andere verzekeraar vermeldt in een reactie aan Kassa de eerder verlaagde dekking juist terug te draaien naar 100%.
Wat vindt u ervan dat woningeigenaren een groot financieel risico lopen en zich hier niet tegen kunnen verzekeren? Hoe verhoudt dit zich tot de opvattingen van de branche over universele dienstverlening?
Sanering van asbestdaken is al langer het advies vanuit de overheid aan woningeigenaren. Op 9 maart 2020 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat u geïnformeerd over de samenwerkingsverklaring die zij met provincies, gemeenten en andere partijen heeft getekend op 2 maart 2020.1 Doel hiervan is om op een veilige manier het saneren van de resterende asbestdaken in Nederland te versnellen. In de samenwerkingsverklaring zijn acties afgesproken die zijn gericht op bewustwording en communicatie, oprichting van een (leningen)fonds, het ontzorgen van gemeenten, het gebruik maken van koppelkansen, het vereenvoudigen van saneringen en monitoring. Aan deze acties wordt nu hard gewerkt.
Het is vervelend als woningeigenaren bij schade minder krijgen uitgekeerd dan waar zij dachten aanspraak op te kunnen maken. Indien een consument meent dat op grond van de polisvoorwaarden ten onrechte te weinig wordt uitgekeerd, kan hij de zaak voorleggen aan het Kifid of de burgerlijke rechter. In de polisvoorwaarden van een verzekering wordt geregeld welk type schade wordt gedekt. Wanneer iemand een verzekering heeft, betaalt hij of zij premie waar deze afgesproken dekking tegenover staat. Wanneer de dekking of de premie wijzigt, wordt de verzekeringnemer daarover geïnformeerd.
Het kan echter zo zijn dat, op basis van de geldende voorwaarden, de vervanging van asbestdaken door bepaalde verzekeraars niet of niet geheel is gedekt. Ook wanneer de schadeoorzaak bijvoorbeeld brand of storm is. Wanneer schade is ontstaan aan een asbestdak, kan doorgaans niet worden volstaan met enkel reparatie van het dak, maar zal het asbestdak volgens de geldende wet- en regelgeving met het oog op eventuele gezondheidsrisico’s (deels) vervangen moeten worden. Daarmee heeft een asbestdak een relatief hoge schadelast. Wanneer een element met een relatief hoge schadelast onder de dekking valt kan dit een weerslag krijgen in de premie van dat verzekeringsproduct. Dit kan consequenties hebben voor de premie van andere verzekeringnemers die een woonverzekering hebben afgesloten bij die verzekeraar, omdat verzekeringen voor een belangrijk deel op het beginsel van solidariteit berusten. Een verzekeraar maakt daarin onder meer een afweging tussen de dekking en de consequenties voor de totale groep verzekerden. Voor zover in de vraag met de opvatting van de sector over universele dienstverlening wordt gedoeld op het streven dat de sector heeft uitgesproken om te zorgen voor een zo goed mogelijke toegankelijkheid van verzekeringen, speelt daarin, naast solidariteit, ook de inzet op preventie een grote rol. Met de eerdergenoemde maatregelen voor het saneren van asbestdaken dragen woningeigenaren en de overheid ook bij aan preventie; met preventie wordt schade voorkomen.
Hoeveel woningeigenaren hebben een dak waar asbest in zit? Is het waar dat deze woningeigenaren bij schade die niets te maken heeft met asbest, straks onverzekerd zijn of een veel lagere uitkering krijgen dan waarvoor ze jarenlang premie betaald hebben?
Er is naar schatting nog 80 miljoen m2 asbestdaken in Nederland. Dit is grofweg in te delen in daken van particulieren (25 miljoen m2) en zakelijke dakeigenaren (55 miljoen m2). Uit de cijfers over de totale oppervlakten kan niet het aantal particuliere eigenaren worden afgeleid. Het is dus niet bekend hoeveel particuliere eigenaren nog een asbestdak hebben.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 kan het zo zijn dat de vervanging van asbestdaken door bepaalde verzekeraars niet of niet geheel is gedekt, terwijl de schadeoorzaak niet de asbest zelf is, maar bijvoorbeeld brand of storm. Maar dat is dan altijd op basis van de in dat geval geldende voorwaarden.
Volledigheidshalve merk ik op dat het bij een verzekering niet zo is dat een verzekeringnemer recht heeft op een hogere uitkering vanwege de eerdere inleg in premies. Dat zou afbreuk doen aan de solidariteit en zou ook betekenen dat wanneer verzekeringsnemers pas net de verzekering hebben afgesloten, zij vrijwel niets uitgekeerd zou krijgen omdat zij nog nauwelijks premie hebben betaald. Men verzekert zich tegen bepaalde voorwaarden en op het moment dat zich schade voordoet wordt er op basis van de geldende voorwaarden uitgekeerd.
Hoe vaak wordt per jaar een claim ingediend voor schade aan een dak of gevel? Welk bedrag is hier in totaal mee gemoeid?
Over de frequentie van schadeclaims aan specifiek daken en gevels is geen informatie beschikbaar. Het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven dat verzekeraars wel een meer generiek beeld hebben van het aantal schadeclaims als gevolg van bijvoorbeeld brand, maar dat er geen overzicht is van schade aan bepaalde delen van een woning.
Welk bedrag wordt naar verwachting minder uitgekeerd door het uitsluiten van woningeigenaren met asbest in het dak?
Het is niet bekend welk effect deze wijziging in polisvoorwaarden door één of meerdere verzekeraars heeft of zal hebben op de uit te keren bedragen bij woonverzekeringen.
Wat is de gemiddelde schadepost bij schade aan het dak van een woning? Is het waar dat door de aanscherpingen van de polisvoorwaarden, mensen die jarenlang netjes hun premie betaald hebben straks helemaal zelf moeten opdraaien voor de schade?
Ik beschik niet over informatie over de gemiddelde schadepost bij schade aan het dak van een woning. Zoals boven beschreven is het aan verzekeraars om te bepalen of en tegen welke prijs zij een verzekering aanbieden. Daarmee kunnen de polisvoorwaarden van elkaar afwijken en ook het type schade dat is gedekt evenals de gedekte som. De uitkering is afhankelijk van de polisvoorwaarden en niet van de looptijd van de verzekering en de eerdere betaling van verzekeringspremies. Dit zou immers afbreuk doen aan de solidariteit.
Is het waar dat het hebben van een asbestdak niet illegaal is?
Het is niet illegaal om een asbestdak te hebben. Volgens artikel 1a van de Woningwet moet er echter wel voor worden gezorgd dat als gevolg van de staat van een bouwwerk geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat.
Deelt u de mening dat woningeigenaren met deze wijziging van de dekking in de knel worden gebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met deze verzekeraar en andere verzekeraars in gesprek te gaan over het feit dat een grote groep huiseigenaren onverzekerbaar dreigt te worden? Kunt u er in dit gesprek op aandringen dat deze wijziging van de dekking wordt teruggedraaid en een nette oplossing wordt gevonden? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft mede namens mij het Programmabureau Versnellingsaanpak Asbestdaken gevraagd om met verzekeraars in gesprek te gaan. Het doel hiervan is om meer helderheid te krijgen over de al dan niet veranderende voorwaarden, zodat het Programmabureau hier duidelijk over kan communiceren.
De speech van ESM-directeur Klaus Regling ‘The response to the Covid-19 crisis and remaining vulnerabilities in EMU’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de speech van de directeur van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), Klaus Regling, waarin hij pleit voor een permanent Recovery and Resilience Facility (RFF), zonder daar voorwaarden aan te verbinden? Hoe beoordeelt u dit bericht?1
Ja.
Heeft de heer Regling dit ook ooit tegen u geuit? Wat was toen uw reactie? Bent u van plan tijdens de volgende bijeenkomst de heer Regling erop aan te spreken dat van een permanent RFF geen sprake kan zijn?
De heer Regling heeft zich in het verleden al vaker voorstander getoond van een permanente stabilisatiefunctie voor het eurogebied. Indien de gelegenheid zich voordoet en het onderwerp ter sprake komt, zal ik in een volgende bijeenkomst naar voren brengen dat het kabinet geen voorstander is van een permanent RRF, noch van een permanent stabilisatiemechanisme in een andere vorm.
Kunt u bevestigen dat u nog steeds tegenstander bent van een permanent RFF en deze lijn zult aanhouden?
Ja.
Deelt u de mening dat, gezien de geluiden vanuit verschillende hoeken om in te zetten op een permanent RFF, wij als Nederland moeten aandringen op het belang van een eenmalig en tijdelijk RFF? Zo ja, bent u voornemens u te verzetten tegen pogingen om de RFF permanent te maken? Zo ja, welke stappen bent u van plan te nemen om te voorkomen dat deze tijdelijke maatregel permanent wordt gemaakt?2
Het kabinet ziet de RRF als een eenmalig en tijdelijk instrument. Het kabinet zal zich, waar relevant, uitspreken tegen een permanente stabilisatiefunctie, in de vorm van een permanent RRF of in andere vorm.
Hoe zorgen we er volgens u voor dat landen hun financiële buffers op orde hebben, zodat landen in de toekomst Europese crises zelf kunnen opvangen en wordt voorkomen dat met de RFF een precedent wordt geschapen?3
Het kabinet onderschrijft dat het van belang is dat lidstaten voldoende begrotingsbuffers opbouwen om de volgende crisis eigenstandig om te kunnen vangen, in lijn met de bepalingen uit het Stabiliteits- en Groeipact. In de praktijk blijkt dit onvoldoende te gebeuren. Het kabinet vindt daarom dat de effectiviteit van de Europese begrotingsregels moet worden vergroot. Tijdens het Algemeen Overleg Eurogroep en Ecofinraad op 9 september jl. heb ik toegezegd om voor het einde van het jaar een brede bespiegeling ten aanzien van het SGP te sturen.
Hoe beoordeelt u de plannen van het ESM voor verdere integratie van de Europese Economische en Monetaire Unie, welke Klaus Regling in zijn speech noemt?4
De heer Regling benadrukt in zijn speech dat het afronden van de bankenunie, het versterken van de kapitaalmarktunie, het inrichten van een permanente macro-economische stabilisatiefunctie en het afronden van de ESM-hervorming belangrijk zijn voor het verdiepen van de EMU.
Het kabinet deelt de mening van de heer Regling dat het voltooien van de bankenunie en het versterken van de kapitaalmarktunie belangrijke elementen zijn voor het versterken van de EMU. Dit kunt u teruglezen in de brief over de toekomst van de EMU uit november 20175. Het kabinet heeft dit onlangs herbevestigd in de geannoteerde agenda’s voor de Eurogroep/Ecofinraad van 11 en 12 september en 3 en 4 november jl.6, 7 Tijd ens die bijeenkomsten stonden respectievelijk de voortgang van de bankenunie en het actieplan van de Europese Commissie voor de kapitaalmarktunie geagendeerd.
Ook hecht het kabinet aan het afronden van de ESM-hervorming, die ook het oprichten van de gemeenschappelijke achtervang voor het gemeenschappelijk resolutiefonds bij het ESM mogelijk maakt. Ik heb u onlangs via een aparte brief bericht over de voortgang op dit terrein en de stappen die het kabinet onderneemt.8
Zoals in het antwoord op bovenstaande vragen aangegeven, is het kabinet geen voorstander van een stabilisatiemechanisme voor de eurozone om de gevolgen van economische schokken op te vangen. Naar de mening van het kabinet kunnen schokken worden opgevangen door gebruik te maken van eigen budgettaire buffers en zogenoemde automatische stabilisatoren in nationale begrotingen. Lidstaten die voldoen aan de regels van het SGP zijn in de ogen van het kabinet in staat om vrijwel alle economische schokken op te vangen. De mogelijkheden voor grensoverschrijdende private schokabsorptie kunnen bovendien worden vergroot met het versterken van de bankenunie en de kapitaalmarktunie, aangezien die de beschikbaarheid van grensoverschrijdende financiering vergroten.
Het bericht ‘Tweede lockdown, maar banken geven geen tweede betaalpauze’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Tweede lockdown, maar banken geven geen tweede betaalpauze»?1
Ja.
Kunt u voorstellen hoe zeer ondernemers in de evenementenbranche, horeca, cultuur en sport de moed in de schoenen zakt door dit bericht, zo snel na de aankondiging van de nieuwe coronamaatregelen?
Het kabinet heeft op 13 oktober jl. nieuwe maatregelen afgekondigd, zodat we het virus weer een halt kunnen toeroepen. Deze maatregelen zijn noodzakelijk, maar dat neemt niet weg dat deze economisch pijnlijk kunnen zijn. Vanaf 1 oktober jl. is daarom het steun- en herstelpakket ingegaan. Dit steun- en herstelpakket is ingericht op de mogelijkheid van een tweede golf. Er is voor brede, mee-ademende regelingen gekozen om flexibel in te spelen op de grillen van het virus. De onzekerheid is ongekend groot en het steunpakket is erop gericht om aan deze onzekerheid tegemoetkomen. En daarbij ruimte te bieden aan mensen en bedrijven om zich aan te passen aan een nieuwe situatie en een steun in de rug te bieden waar dat nodig is. Desalniettemin heeft het kabinet steeds gezegd dat onvoorziene omstandigheden of onevenredige klappen reden zijn voor een extra steun in de rug. In de Kamerbrief over aanvullingen op het steun- en herstelpakket van 27 oktober jl.2 zijn daarom extra maatregelen bekend gemaakt voor de sectoren die door de recente maatregelen een onevenredige klap hebben gekregen, zoals de horeca, cultuur, evenementen en sport.
Om bedrijven te helpen om de initiële schok van COVID-19 zo goed als mogelijk op te vangen hebben Nederlandse banken 129.000 zakelijke klanten generiek uitstel van aflossingsverplichtingen aangeboden voor een totaalbedrag van EUR 3 miljard.3 Banken hebben inmiddels een beter inzicht in de situatie van individuele klanten dan tijdens het begin van de corona-crisis. Zij hebben daardoor meer mogelijkheden om samen met bedrijven die in problemen zijn gekomen op zoek te gaan naar passende oplossingen. Van een generieke aanpak, waartoe banken aan het begin van de crisis waren genoodzaakt, gaat men dus over op een individuele aanpak. Een dergelijke aanpak is zowel vanuit het perspectief van de klant als de bank verstandig. Uiteraard verwacht ik van banken dat zij hun klanten individueel gezien op de juiste manier blijven begeleiden en dat in de kern gezonde bedrijven naar behoren worden gefinancierd. Hierover vindt op bestuurlijk niveau ook periodiek overleg plaats met de NVB en de banken. Banken geven aan dat ook te doen, door gezamenlijk met hun klanten te kijken naar de meest passende oplossingen, via bijvoorbeeld (individueel) aanpaste of verlengde aflossingsschema’s of nieuwe (gegarandeerde) financiering. Daarbij moeten banken vanzelfsprekend een goede risicobeoordeling blijven maken om te bepalen of een bedrijf in de toekomst voldoende kredietwaardig is en of additionele financiering bijvoorbeeld verantwoord is. Een dergelijke aanpak betekent dus niet dat banken nu geen uitstel meer mogen of zullen verlenen, het betekent alleen dat zij per klant moeten kijken of dat mogelijk en verstandig is. Voor sommige bedrijven kan ook gelden dat de financiële positie en het perspectief mogelijk geen aanknopingspunten biedt voor uitstel van betaling of nieuwe financiering, en met hulp van intensieve begeleiding op zoek moet worden gegaan naar een andere oplossing.
Kunt u, vanuit uw regeringsverantwoordelijkheid, een reactie geven op het «Overzicht Financiële Stabiliteit» van De Nederlandsche Bank (DNB)? Deelt u de vrees van DNB dat inperking van de kredietverlening versterkend kan werken en daardoor de crisis verergert?
Uit het recent gepubliceerd Overzicht Financiële Stabiliteit (OFS) van DNB blijkt dat de financiële sector vooralsnog weerbaar is gebleken tegen de gevolgen van de coronacrisis. Hierdoor zijn banken in staat geweest – mede met behulp van de corona-garantieregelingen KKC, BMKB-C en GO-C – om kredieten te blijven verlenen aan huishoudens en bedrijven en kunnen zij dat naar verwachting blijven doen. Hieronder zal ik ingaan op de analyse van de verschillende factoren waar deze conclusie op gestoeld is. In tabel 1 treft u een overzicht van de belangrijkste cijfers.
De kapitalisatie van de bankensector is mede door de aangescherpte eisen de afgelopen jaren sterk verbeterd, waardoor zij tegen een tijdelijke terugval bestand is. Aan het eind van het tweede kwartaal hadden banken een gemiddelde (CET1) kernkapitaalratio van 16,6 procent. Daarmee bevinden zij zich ruim boven de minimumeisen. Dit niveau is bovendien vergelijkbaar met het niveau dat DNB als uitgangspunt heeft genomen in haar eerder uitgevoerde pandemiestresstest.4 De conclusie uit die stresstest staat daarmee nog overeind: zelfs als de economische situatie zich ontwikkelt langs de lijnen van een behoorlijk ongunstig scenario, zijn banken voldoende schokbestendig en kunnen zij naar verwachting van DNB krediet blijven verstrekken.
Het is in dit kader relevant om op te merken dat de coronacrisis wezenlijk verschilt van een kredietcrisis, in de zin dat de coronacrisis van buiten de financiële sector komt in plaats van dat deze van binnenuit begint. De maatregelen van het kabinet en van de toezichthouders zijn er op gericht om onnodige faillissementen te voorkomen en de kredietverlening op peil te houden. Tot nu toe zijn deze maatregelen effectief gebleken in het beperken van de toename van het aantal ondernemingen met financiële problemen. De steunmaatregelen ondersteunen daarmee ook indirect de balansen van banken. Het mee-ademende karakter van het steun- en herstelpakket van het kabinet en de aanvullende maatregelen uit de Kamerbrief van 27 oktober jl., inclusief het besluit om de garantieregelingen te verlengen, sluiten aan bij de oproep van DNB om de maatregelen van de overheid niet te snel af te bouwen om klifeffecten te voorkomen.
Tegelijkertijd gaat kredietverlening nu gepaard met hogere risico’s en onzekerheid. Het is belangrijk dat het op peil houden van de kredietverlening niet leidt tot een problematische verslechtering van bankbalansen, en banken zo goed als mogelijk zicht krijgen en houden op de risico’s waar zij aan zijn blootgesteld, zie ook het antwoord op vraag 4 en 7. Cijfers uit het OFS laten zien dat de kwaliteit van de activa van banken licht verslechterd is als gevolg van de pandemie. Het aandeel niet-presterende leningen (NPLs) is licht gestegen en het aantal leningen met een verhoogd kredietrisico is toegenomen (zie tabel 1). Daar staat tegenover dat banken hun voorzieningen hebben laten toenemen, met ongeveer een kwart van de operationele winst over het afgelopen tweede kwartaal. Deze voorzieningen zijn bedoeld om toekomstige verwachte verliezen op te vangen.
Hoewel zij daar vooralsnog geen aanleiding toe ziet, geeft DNB in haar OFS aan opnieuw een pandemiestresstest uit te kunnen voeren mocht de situatie en de verwachtingen ten aanzien van de pandemie wijzigen, om zo te bezien wat de mogelijke gevolgen voor het bankwezen en de financiële sector zijn. Ik blijf samen met de financiële sector en de toezichthouders, waaronder in mijn periodieke overleggen met de president van DNB, nauwgezet de ontwikkelingen en de risico’s monitoren.
Kapitaal
CET1-ratio
16,6%
16,5%
Kwaliteit activa
Non-performing loans ratio (bruto)
1,9%
1,8%
Stage 2 ratio (IFRS9)
8,6%
4,9%
Winstgevendheid
Netto operationele winst/activa
0,8%
0,9%
Nieuwe voorzieningen/Netto operationele winst
26,7%
9,1%
Wat is uw reactie op de aankondiging van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) dat generieke maatregelen worden geschrapt en in plaats daarvan maatwerk wordt geleverd? Vindt u dat in deze fase van de crisis wenselijk? Bent u in overleg met de NVB over inhoud en timing van dit besluit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees voor een tweede kredietcrisis, veroorzaakt door slechte kredieten? Hebben de banken aanvullende garanties of andere hulp nodig om zo’n crisis te voorkomen? Vindt hierover overleg plaats tussen de Minister van Financiën en de president van DNB?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre trekken de Belastingdienst en de banken gelijk op bij het verlenen van betaalpauzes?
Er is afstemming geweest over de timing van het moment waarop het uitstel van betalingen afloopt en ondernemingen weer met hun reguliere betalingen dienen te beginnen. Klanten van banken dienen, afhankelijk van wanneer het uitstel is verleend, vanaf oktober jl. weer aan hun reguliere verplichtingen te voldoen indien zij hier toe in staat zijn. Indien een klant hier niet toe in staat is, zal door de bank individueel worden gekeken of verder uitstel verantwoord is. Voor de belastingen is het moment waarop men weer dient te voldoen aan de reguliere belastingverplichtingen later: vanaf begin volgend jaar.
Ondernemers kunnen de belastingschuld die in de afgelopen maanden is opgebouwd daarnaast volgens een ruimhartige regeling aflossen. Het kabinet heeft in de brief van 29 september jl. de motie van de Kamer omarmd en biedt ondernemers een termijn van 36 maanden aan, die ingaat op 1 juli 2021, voor de aflossing van de tot ultimo 2020 opgebouwde schulden. De achterstand als gevolg van de betaalpauze bij banken wordt ingelopen door de looptijd te verlengen met het aantal maanden uitstel of door de openstaande aflossingen toe te voegen aan de hoofdsom, waarbij klanten tot aan het eind van de looptijd van de lening de tijd hebben om het uitgestelde deel in te lopen.
Het kabinet spant zich de komende periode in om met grote schuldeisers, waaronder de banken, gezamenlijke richtlijnen te ontwikkelen voor een soepelere behandeling van saneringsverzoeken van ondernemers die door de coronacrisis zijn geraakt. Een gezamenlijke benadering van deze problematiek zal naar verwachting het toekomstperspectief voor het bedrijfsleven verbeteren.
Deelt u de mening dat de inspanningen erop gericht zouden moeten zijn om alle in de kern gezonde bedrijven naar behoren te financieren en daarbinnen de zwaarst getroffen sectoren (zoals horeca, evenementen, cultuur en sport) nadere betaalpauzes aan te bieden? Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de banken om te onderzoeken wat zij nodig hebben om dit mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen, buiten het steunpakket, worden nog meer gezet om ervoor te zorgen dat gezonde bedrijven ook deze tweede gedeeltelijke lockdown kunnen overleven?
Naast de maatregelen die het kabinet neemt met de steunpakketten, en de voornoemde individuele ondersteuning die banken bieden aan hun klanten, zijn er ook andere initiatieven die ondernemers helpen.
De verdere overheidsinzet, gericht op een bredere doelgroep dan de bancaire doelgroep, ziet op het deel van de markt waar een rol van de overheid ook nodig is. Deze doelgroep is dan ook vaak kwetsbaarder of heeft meer ondersteuning nodig dan reguliere ondernemers, zeker in deze onzekere tijd. Dit zorgt voor intensivering van de inzet op tal van beleidsonderwerpen zoals de ontwikkeling van flankerend beleid om ondernemers in zwaar weer te helpen bij de inzet van de Wet Homologatie onderhands akkoord (het Time out arrangement, TOA). De Wet Homologatie onderhands akkoord (WHOA) helpt ondernemers om een akkoord met schuldeisers tot stand te brengen waarbij de schulden worden gesaneerd en faillissementen worden voorkomen. De ondersteuning van ondernemers zal allereerst bestaan uit dienstverlening. Vorige maand is al het programma «Zwaar weer» gestart bij de Kamer van Koophandel. Dit programma bestaat uit dienstverlening voor ondernemers in zwaar weer, zoals informatie, doorverwijzing, advies en een routewijzer. Vanaf januari zal de dienstverlening van de Kamer van Koophandel en het Ondernemersklankbord verrijkt zijn met extra, op de WHOA toegespitste, ondersteuning. Bovendien zal volgende maand een platform met praktische informatie over (de aanstaande inwerkingtreding) van de WHOA (per 1 januari 2020) worden gelanceerd. Ondernemers vinden daar alvast informatie over welke stappen zij zelf nu al kunnen zetten met hun schuldeisers en hoe ze daarbij kunnen worden ondersteund. Daarnaast werkt het kabinet als onderdeel van het TOA verder uit hoe de totstandkoming van akkoorden met schuldeisers om een faillissement af te wenden verder kan worden bevorderd, zoals de bij de vorige vraag genoemde inzet op een soepelere behandeling van saneringsverzoeken door grote schuldeisers.
De intensivering van hulp aan ondernemers is ook merkbaar bij organisaties die de rijksoverheid steunt, bijvoorbeeld bij Qredits die coaching en krediet biedt, het Ondernemersklankbord of de ondersteuningsprogramma’s van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen zoals het Corona rebuild program van de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij.
Naast deze specifieke ondersteuning van doelgroepen ondernemers is er generieke informatieverstrekking via onder meer het Coronaloket van de Kamer van Koophandel (KVK) en informatie op rijksoverheid.nl over de hiervoor genoemde garantieregelingen en andere financieringsregelingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Financiële markten/Financiële dienstverlening en consumentenbelangen op 28 oktober 2020?
Ja.
Het bericht ‘Euronext geeft flitshandelaren onzichtbare voorsprong’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Euronext geeft flitshandelaren onzichtbare voorsprong»?1
Ja.
Klopt het dat (sommige) flitshandelaren bij Euronext informatie eerder krijgen dan anderen?
Desgevraagd heeft Euronext toegelicht dat handelsinformatie via twee verschillende kanalen aan marktpartijen wordt verstrekt. Marktpartijen die lid of deelnemer zijn van Euronext en die op Euronext willen handelen geven hun orders of orders van hun cliënten door via het zogeheten private kanaal (de «order entry gateway»). Via dit private kanaal ontvangen zij de orderbevestiging of transactiebevestiging van de door hen ingelegde orders. Via het zogeheten publieke kanaal (de «market data gateway») kunnen alle (andere) marktpartijen informatie inzien over de op Euronext uitgevoerde transacties en wijzigingen in het orderboek van Euronext.
Recent heeft Euronext geconstateerd dat, na verbeteringen van het handelssysteem, handelsinformatie vaak sneller via het private kanaal dan via het publieke kanaal wordt verstrekt aan de bij de transactie betrokken marktpartijen. Marktpartijen die daadwerkelijk een order inleggen op Euronext ontvangen via het private kanaal de bevestiging van de door hen uitgevoerde transacties enkele microseconden eerder dan dat andere marktpartijen – die niet bij deze transacties betrokken zijn – dit via het publieke kanaal kunnen zien. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen marktpartijen die een techniek van hoogfrequente algoritmische handel (high frequency trading technique, HFT) toepassen en marktpartijen die geen HFT toepassen.
Afgaande op deze informatie concludeer ik dat het dus niet zo is dat enkel marktpartijen die HFT toepassen via het hiervoor bedoelde private kanaal bepaalde handelsinformatie eerder ontvangen dan andere marktpartijen. Iedere marktpartij die betrokken is bij een op Euronext uitgevoerde transactie ontvangt – via het private kanaal – op hetzelfde moment de transactiebevestiging ongeacht of die marktpartij bijvoorbeeld een broker is die in opdracht van zijn (professionele of niet-professionele) cliënt een order uitvoert, een institutionele belegger, een beheerder van beleggingsfonds of een marktpartij is die gebruikt maakt van HFT. In haar publieke statement van 7 oktober jl. licht Euronext dit toe.2
Kunt u precies uitleggen wie wel en wie niet dit voordeel krijgen, waarom dat zo is en welke technische aspecten zorgen voor dat voordeel?
Marktpartijen die betrokken zijn bij een op Euronext uitgevoerde transactie ontvangen via het private kanaal enkele microseconden eerder de informatie dat «hun» transactie is uitgevoerd, dan dat die informatie via publieke kanaal aan het brede publiek wordt bekendgemaakt. Dit verschil ontstaat doordat het handelssysteem van Euronext de informatie aan de marktpartijen die betrokken zijn bij een op Euronext uitgevoerde transacties en de informatie aan de markt via twee verschillende kanalen verstuurt. Dit leidt ertoe dat er geen perfecte synchronisatie kan plaatsvinden tussen deze beide kanalen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het Optiq-handelsssysteem van Euronext was zo geprogrammeerd dat in ongeveer de helft van de gevallen het ene, dan wel het andere kanaal als eerst de informatie doorgeeft, waardoor het niet te voorspellen is welk kanaal sneller is. Euronext heeft dit jaar een aantal aanpassingen doorgevoerd om de stabiliteit en voorspelbaarheid bij het invoeren van orders te verbeteren. Dit heeft als neveneffect gehad dat het private kanaal, vaker dan voor de optimalisering het geval was, enkele microseconden sneller een bevestiging van een transactie doorgeeft dan dat deze informatie beschikbaar is voor andere marktpartijen.
Sinds wanneer is Euronext op de hoogte dat dit voordeel bestaat?
In haar publieke statement van 7 oktober jl. stelt Euronext dat het verschil in snelheid tussen het private kanaal en publieke kanaal in de zomer van 2020 is ontstaan na optimalisering van het handelsplatform. Euronext heeft mij desgevraagd laten weten dat de optimaliserende aanpassingen in juli van dit jaar zijn doorgevoerd.
Hoelang bent u op de hoogte dat dit voordeel bestaat?
Ik ben sinds het hiervoor aangehaalde artikel in het Financiële Dagblad op de hoogte van deze details van de ICT-systemen van het handelssysteem van Euronext.
Deelt u de mening dat er sprake is van handel met voorkennis als iemand aandelen of andere effecten koopt of verkoopt terwijl diegene meer informatie over de onderliggende waarde heeft dan de informatie die algemeen beschikbaar is?
Volgens de verordening marktmisbruik is voorwetenschap niet openbaar gemaakte informatie die concreet is en die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op een of meer uitgevende instellingen of op een of meer financiële instrumenten en die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, een significante invloed zou kunnen hebben op de koers van deze financiële instrumenten of daarvan afgeleide financiële instrumenten.3 Niet-openbare informatie kwalificeert derhalve niet per definitie als voorwetenschap. Handel met voorwetenschap doet zich voor wanneer een persoon die over voorwetenschap beschikt die informatie gebruikt om, voor eigen rekening of voor rekening van derden, rechtstreeks of middellijk financiële instrumenten te verwerven of te vervreemden waarop die informatie betrekking heeft. De vraag of het gebruik van bepaalde niet-openbare informatie altijd (handel met) voorwetenschap oplevert, kan daarom niet in algemene zin worden beantwoord.
Of in een specifieke casus sprake is van (handel met) voorwetenschap is aan de toezichthouder of in voorkomend geval aan de rechter om vast te stellen en vergt een zorgvuldig onderzoek naar alle omstandigheden van het geval aan de hand van de hiervoor genoemde wettelijke omschrijvingen. In Nederland is de Autoriteit Financiële Markten (AFM) belast met de uitvoering en handhaving van de verordening marktmisbruik. Ook kunnen bepaalde overtredingen van deze verordening strafrechtelijk worden vervolgd.
Bent u van mening dat het voordeel dat flitshandelaren krijgen van Euronext wel of niet valt onder handel met voorkennis?
Zoals reeds aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is het niet zo dat enkel marktpartijen die op Euronext handelen en die daarbij HFT toepassen via het hiervoor bedoelde private kanaal bepaalde handelsinformatie eerder ontvangen dan andere marktpartijen die daarbij geen gebruik maken van HFT. Euronext merkt in het eerdergenoemde publieke statement op dat zij ten aanzien van haar private kanaal en publieke kanaal geen onderscheid maakt tussen soorten marktpartijen die HFT toepassen en die een dergelijke techniek niet toepassen. Iedere marktpartij die op Euronext een transactie uitvoert, ontvangt via het private kanaal handelsinformatie met betrekking tot die transacties enkele microseconden eerder dan dat die informatie via het publieke kanaal voor alle marktdeelnemers zichtbaar wordt. Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) houdt de AFM toezicht op de door Euronext in Nederland beheerde en geëxploiteerde handelsplatformen alsmede op de handel in financiële instrumenten die op deze handelsplatformen plaatsvindt.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 geldt dat het gebruik van bepaalde niet-openbare informatie niet per definitie handel met voorwetenschap oplevert. Eventuele vaststelling van handel met voorwetenschap in een concrete situatie vergt een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden van het geval aan de hand van de in het antwoord op vraag 6 genoemde wettelijke omschrijvingen.
Bent u van mening dat hier sprake is van strafbaar handelen?
Eventuele vaststelling van handel met voorwetenschap vergt een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden van het geval aan de hand van de in het antwoord op vraag 6 genoemde wettelijke omschrijvingen. Of er sprake is van strafbaar handelen is uiteindelijk aan de rechter.
Wat vindt u ervan dat Euronext van plan is dit voordeel voorlopig te laten bestaan?
Euronext heeft in haar statement van 7 oktober jl. aangegeven dat zij continu werkt aan het verder optimaliseren van het handelsplatform. Daarbij kondigt Euronext aan dat zij over dit onderwerp in gesprek is met betrokken partijen en werkt aan een aanpassing in het systeem om het evenwicht tussen het publieke kanaal en het private kanaal te verbeteren. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 7, houdt de AFM toezicht op de door Euronext in Nederland beheerde en geëxploiteerde handelsplatformen alsmede op de handel in financiële instrumenten die op deze handelsplatformen plaatsvindt. De AFM zal in haar hoedanigheid als toezichthouder betrokken zijn bij de consultatie van stakeholders die Euronext houdt over de aanpassing van het systeem.
Welke maatregelen gaat u nemen om marktmisbruik te voorkomen?
De regels ter voorkoming van marktmisbruik zijn Europees geharmoniseerd en opgenomen in de eerdergenoemde verordening markmisbruik. Deze regels hebben tot doel de marktintegriteit te borgen en beleggers te beschermen. In Nederland is de AFM, zoals aangegeven, belast met belast met de uitvoering en handhaving van deze verordening.
Het bericht ‘ECB to consider allowing inflation to exceed target, Lagarde says’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u de overweging van de Europese Centrale Bank (ECB) om een hoger, of «meer symmetrisch» inflatiedoel te hanteren?1
De Raad van Bestuur («Governing Council») van de Europese Centrale Bank (ECB) is op 23 januari 2020 gestart met een herziening van de monetaire beleidsstrategie. De primaire doelstelling van het monetaire beleid van de ECB is het handhaven van prijsstabiliteit. De Raad van Bestuur heeft aangegeven dat er tijdens de herziening onder andere zal worden gekeken naar de kwantitatieve definitie van prijsstabiliteit. De huidige definitie van prijsstabiliteit is vastgesteld in 1998. Tijdens een eerdere strategieherziening in 2003 heeft de Raad van Bestuur de definitie verder gespecifieerd middels de formulering van een inflatiestreven.
Rentetarieven zijn sinds de laatste strategieherziening in 2003 sterk gedaald. Dit is mede het gevolg van structurele veranderingen in de economie van het eurogebied, zoals de daling van de potentiële groei onder invloed van de productiviteitsvertraging en de vergrijzing.2 Door de rentedaling neemt de afstand tot de effectieve ondergrens van de rente af en beschikt de ECB over minder ruimte om het monetaire beleid met conventionele instrumenten verder te verruimen. De omgeving waarbinnen de ECB het mandaat van prijsstabiliteit vervult is hiermee gewijzigd. Tegen deze achtergrond acht de ECB nu een evaluatie van de monetaire beleidsstrategie noodzakelijk.
Het bericht waarnaar u verwijst gaat over een speech van Lagarde van 30 september jl. waarin ze is ingegaan op enkele eerste overwegingen voor de strategieherziening3. In deze speech heeft Lagarde aangegeven dat een symmetrisch inflatiestreven in een lage inflatie-omgeving de inflatieverwachtingen van het publiek beter kan verankeren. Dat zou de effectiviteit van monetair beleid verhogen in het geval van beperkte beleidsruimte. In de herziening van de monetaire beleidsstrategie worden deze mechanismen onderzocht.
De strategieherziening van de ECB past binnen de beleidsvrijheid van de ECB om invulling te geven aan het mandaat van prijsstabiliteit. Het is daarom niet aan mij om commentaar te geven op inhoudelijke discussies over de strategieherziening.
Welke procedure geldt er rond het veranderen van de inflatiedoelstelling? Kan de ECB daar zelf toe besluiten of zijn er gremia die daarbij geconsulteerd moeten worden?
Het mandaat van de ECB is vastgelegd in de EU-verdragen. Hierin is opgenomen dat het hoofddoel van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) – bestaande uit de ECB en de nationale centrale banken – het handhaven van prijsstabiliteit is (artikel 127(1) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU)). De ECB beschikt over beleidsvrijheid om invulling te geven aan dit mandaat binnen de verdragsrechtelijke kaders. De ECB dient haar taak onafhankelijk uit te voeren, zoals is vastgelegd in artikel 130 van het VwEU.
De ECB heeft in 1998 prijsstabiliteit kwantitatief gedefinieerd als een jaar-op-jaar stijging van de geharmoniseerde consumentenprijzenindex (HICP) voor het eurogebied van minder dan 2%. De Raad van Bestuur heeft tijdens de laatste strategieherziening in 2003 gespecificeerd dat zij hierbij op de middellange termijn, inflatie van onder, maar dichtbij de 2% nastreeft. Het is aan de ECB om te bepalen of deze kwantitatieve definitie herzien dient te worden. In januari jl. is aangekondigd dat er opnieuw een strategieherziening zal plaatsvinden, waarin onder andere wordt bezien of de definitie dient te worden aangepast. De ECB heeft, ondanks dat dit vanuit het Verdrag niet verplicht is, aangegeven met een bredere groep belanghebbenden in gesprek te willen gaan, waaronder burgers, academici en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.
Burgers kunnen via de website van de ECB hun input geven over de herziening4. De ECB heeft op 21 oktober tevens een virtueel openbaar seminar (ECB listens) over de strategieherziening georganiseerd dat online te volgen was. Ook nationale centrale banken zullen in gesprek gaan met burgers en maatschappelijke organisaties in de verschillende Europese landen. Op 26 november organiseert De Nederlandsche Bank (DNB) het evenement «In gesprek met DNB». Nederlandse burgers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties kunnen bij dit evenement hun ideeën over de economie en het monetair beleid delen. Het evenement is online live te volgen. President Lagarde heeft daarnaast aangeven in haar reguliere hoorzittingen met het Europees parlement stil te zullen staan bij de herziening en vragen van het Europees parlement te beantwoorden. Leden van het Europees parlement hebben tevens de mogelijkheid om schriftelijke vragen te stellen aan de Raad van Bestuur van de ECB, ook over de strategieherziening.
Hoe valt een inflatiedoel hoger dan 2%, bijvoorbeeld 4%, te rijmen met de opdracht uit artikel 282 lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU), waarin staat dat «het hoofddoel van het ESCB (Europees Stelsel van Centrale Banken) [...] het handhaven van prijsstabiliteit [is]»?
De lidstaten gaan niet over de interpretatie van het mandaat van de ECB, maar alleen over het mandaat zelf. De ECB beschikt over beleidsvrijheid om invulling te geven aan het mandaat, waarvan het hoofddoel het handhaven van prijsstabiliteit is. Het kabinet hecht grote waarde aan de doelstelling van prijsstabiliteit en de onafhankelijke rol van de ECB. Daarom is het kabinet terughoudend met uitspraken over hoe elke ECB-maatregel (of de hypothetische situatie zoals in de vraag beschreven) zich verhoudt tot het mandaat. Daarbij is het de rol van het Hof van Justitie van de Europese Unie om verenigbaarheid van het handelen van de ECB met de EU-verdragen te toetsen.
Indien het de ECB zelf is, welke «checks and balances» zijn er dan met betrekking tot de vraag hoe het VwEU geïnterpreteerd wordt? Kan de ECB (hypothetisch) een inflatiedoelstelling van 5% of 10% hanteren, volhoudende dat zij streeft naar «prijsstabiliteit»?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de kritiek van Jens Weidmann, die stelt dat hoe hoger de inflatiedoelstelling gezet wordt, des te groter het risico is dat de ECB zich op politiek terrein begeeft?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven is het kabinet terughoudend met uitspraken over hoe elke ECB-maatregel zich verhoudt tot het mandaat. Gezien de onafhankelijkheid van de ECB, staat het de ECB vrij om de kwantitatieve definitie te herzien. Wel dient dit binnen de verdragsrechtelijke kaders te gebeuren.
Welke risico’s ziet u als de doelstelling van de ECB van 2% wordt losgelaten?
In de speech waarnaar verwezen wordt in vraag 1, heeft president Lagarde niet aangegeven dat zij overweegt om de prijsstabiliteitsdoelstelling los te laten. President Lagarde heeft gesproken over het onderzoek naar een andere invulling van de kwantitatieve definitie van prijsstabiliteit waarbij een periode met een inflatie van onder de 2% kan worden gecompenseerd door een periode van een inflatie van boven de 2% zodat de inflatie gemiddeld op 2% uitkomt.
Zoals hierboven aangegeven is, er momenteel sprake van een strategieherziening waarbij diverse voor- en nadelen van verschillende kwantitatieve definities in kaart zullen worden gebracht. De ECB voert deze strategieherziening in onafhankelijkheid uit. Het is niet aan mij om te speculeren over een wijziging van de definitie of de gevolgen hiervan.
Wat is de huidige wetenschappelijke stand rond de 2%? Klopt het dat het niet zozeer om een percentage gaat, maar meer om stabiliteit, geloofwaardigheid en voorspelbaarheid van een bepaald percentage, en dat consequente lagere inflatie dus ook niet per se erg hoeft te zijn, zolang deze maar consequent is?
Een stabiele prijsontwikkeling draagt bij aan het verhogen van de zekerheid van huishoudens en bedrijven over de prijsontwikkeling. Deze zekerheid maakt het makkelijker om uitgaven en investeringen te plannen en kan zodoende bijdragen aan het verhogen van de welvaart. Economen wijzen er wel op dat een stabiele lage inflatie nadelen kan hebben met name in een lage renteomgeving. In een dergelijke situatie is de ruimte om met conventioneel monetair beleid de reële rente te sturen immers beperkt en heeft de ECB minder ruimte om neerwaartse economische schokken op te vangen door middel van renteverlagingen. Daarnaast wijzen sommige economen op het belang van het hanteren van een marge tot deflatie, omdat dit gepaard kan gaan met het uitstel van consumptie en daardoor economische schade kan brengen5. Om deze reden heeft de ECB in 2003 besloten om het inflatiestreven te wijzigen van «onder de 2%» naar «onder maar dichtbij de 2%».
Wat zijn de effecten als «owner-occupied housing prices» een grotere rol gaan spelen in de inflatiemeting, net als onderliggende inflatie? Is het anders meten van inflatie niet vooral het «oppoetsen van de statistiek», zodat lijkt alsof de 2% eerder bereikt wordt?
Uit een analyse van de ECB uit 20166 blijkt dat het meenemen van kosten van eigenwoningbezit (owner-occupied housing) een beperkt effect heeft op de inflatie van maximaal 0,2%-punt. In de periode 2011–2013 zou het opnemen van kosten eigen woningbezit de inflatie hebben gedrukt terwijl het effect voor de periode 2015–2018 positief zou zijn geweest. Uit deze cijfers blijkt dat het opnemen van de kosten voor eigen woningbezit niet altijd zou leiden tot het eerder bereiken van de inflatiedoelstelling, maar dat dit afhankelijk is van de economische omstandigheden.
Hoe verwacht de ECB een hoger inflatiedoel te halen als het huidige inflatiedoel al niet bereikt wordt? Deelt u de mening dat een onrealistisch hoog inflatiedoel het vertrouwen in het handelen van de ECB juist kan ondermijnen?
Het staat niet vast wat de ECB met de kwantitatieve definitie van prijsstabiliteit gaat doen. Zoals aangegeven is, er nu sprake van een herziening waarbij verschillende voor- en nadelen van een nieuwe definitie in overweging zullen worden genomen. Ik wil niet vooruitlopen op mogelijke uitkomsten van de evaluatie van de ECB welke onafhankelijk uitgevoerd dient te worden.
Wat zouden de beleidsmatige effecten kunnen zijn van een hoger inflatiedoel? Betekent dit dat het monetair beleid nog ruimer zou moeten worden?
Het is op voorhand niet duidelijk wat de effecten zullen zijn van een eventueel hoger inflatiestreven. Dit is mede afhankelijk van het tempo waarin de centrale bank over zou willen gaan naar een nieuwe invulling van het mandaat. Ook is dit afhankelijk van de invloed van de prijsstabiliteitsdefinitie op de inflatieverwachtingen.
Heeft de ECB ooit een mogelijk hoger inflatiedoel besproken met u? Of in een Europees gremium? Wat is de reactie toen geweest?
Deze discussie heeft niet eerder plaatsgevonden in een Europees gremium waar ik aan heb deelgenomen.
Wat zijn, gezien de huidige economische omstandigheden, de waarschijnlijke effecten van (een) hogere inflatie(doelstelling)? Leidt een hogere inflatie(doelstelling) niet juist tot «stagflatie»? Is de lage inflatie gegeven de huidige economische omstandigheden echt zo slecht?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 zijn de effecten van een eventueel hoger inflatiestreven afhankelijk van verschillende factoren zoals het tempo waarin naar het nieuwe definitie wordt bewogen en het effect op de inflatieverwachtingen.
Daarnaast zijn de gevolgen van een hogere of lagere inflatie afhankelijk van de oorzaak van de verandering van de inflatie. Zo is een daling van de inflatie die voorkomt uit positieve aanbodschokken zoals een daling van de olieprijs over het algemeen minder schadelijk dan een daling van de inflatie als gevolg van oplopende werkloosheid en afnemende vraag. Hogere inflatie leidt niet per definitie tot stagflatie. Een hogere inflatie kan ook een teken zijn van krapte op de arbeidsmarkt en zodoende juist voorkomen in periode van aantrekkende economische groei en dalende werkloosheid.
In het antwoord op vraag 7 ben ik ingegaan op enkele potentiële nadelen van een lage inflatie.
Klopt het dat de review september 2021 gereed is? Heeft u hier signalen over gehad? Heeft het kabinet al andere reacties op de review gehoord, of hier zelf al commentaar op geleverd?
Op 23 januari 2020 is de ECB gestart met de evaluatie van de monetaire beleidsstrategie. De planning was om eind 2020 de evaluatie af te ronden. In maart bleek echter uitstel nodig vanwege de COVID-19 crisis. In september is de herziening weer opgepakt en heeft de ECB aangegeven 6 maanden langer de tijd te nemen voor de strategieherziening. De ECB verwacht nu dat de strategieherziening medio-2021 gereed zal zijn.7
De ECB beschikt over beleidsvrijheid om invulling te geven aan het mandaat van prijsstabiliteit binnen de verdragsrechtelijke kaders. Dit past bij de onafhankelijke rol van de ECB, die is vastgelegd in artikel 130 van het VWEU. Regeringen hebben daarom geen rol bij de evaluatie. Dit was ook het geval bij de vorige strategieherziening in 2003. Ik heb zodoende ook geen inhoudelijk commentaar geleverd op de strategieherziening.
Wat vindt u van de recente ideeën vanuit de ECB om zich meer te gaan richten op duurzaamheid?2 Hoe verhoudt dit zich tot het mandaat van de ECB uit artikel 282 VwEU, waarin staat dat de ECB primair als doel heeft om voor prijsstabiliteit te zorgen en pas secundair om het «algemeen economisch beleid» te ondersteunen? Kan de ECB zelf besluiten om bepaalde nevendoelen mee te geven aan zijn monetair beleid? Hoe wordt hiermee het risico voorkomen dat de ECB zich in politiek vaarwater begeeft?
Het hoofddoel van de ECB is het handhaven van prijsstabiliteit (artikel 127(1) VwEU). Onverminderd dit doel dient de ECB het algemene economische beleid in de Unie te ondersteunen om zodoende bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie zoals die omschreven zijn in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). In dat kader kan de ECB besluiten ook te kijken naar duurzaamheidsaspecten. Het kabinet heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de ECB hiermee niet in lijn met het mandaat handelt.
Bent u bereid om een actievere rol te spelen in de discussie rond het lagerentebeleid, gegeven de grote effecten op de Nederlandse economie?
Allereerst is het van belang om in ogenschouw te nemen dat de ECB zich richt op wat het effect is van het beleid op de gehele eurozone. Factoren die spelen in individuele landen worden meegewogen in zoverre deze relevantie hebben voor de inflatie van de eurozone als geheel. Daarnaast dient de ECB de taak in onafhankelijkheid uit te voeren conform het mandaat van prijsstabiliteit. Het is daarom voor het kabinet ongepast om commentaar te leveren op het rentebeleid van de ECB. Dit laat onverlet dat ik oog heb voor de maatschappelijke gevolgen van de lage rente voor Nederland. Ik heb u hier in eerdere kamerbrieven9 over geïnformeerd.
Gedupeerde consumenten door wurgkredieten |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw mening over de wurgkredieten van ABN AMRO, Crédit Agricole, Santander, Vesting Finance aan consumenten, waarbij jarenlang te hoge rentes zijn gerekend?1 Hoe verklaart u dat er nog steeds geen passende oplossingen zijn gevonden voor de gedupeerden hiervan, zelfs niet bij ABN AMRO waar de Staat grootaandeelhouder is, terwijl consumentenprogramma Kassa, Stichting Geldbelangen, de SP en zelfs Kifid hier al in 2016 over aan de bel trokken?2
In uw vraag verwijst u naar berichtgeving over doorlopende kredieten. Belangrijkste kenmerken van doorlopende kredieten zijn de mogelijkheid om steeds opnieuw geld op te nemen en de variabele rente. In het verleden hadden deze kredieten soms ook een zeer kleine aflossingscomponent. Dit kan leiden tot de situatie waarin consumenten het krediet niet over kunnen sluiten en weinig kunnen aflossen (zogeheten «locked-up situaties»). Dat vind ik onwenselijk. Ook de AFM heeft sinds 2014 bijzondere aandacht voor deze kredieten. Kredietverstrekkers hebben consumenten die in die locked-up situatie zitten inmiddels benaderd om het product om te zetten naar een kredietproduct dat wordt afgelost, vaak tegen een lagere rente. Hierbij wordt steeds maatwerk toegepast. Daarnaast hebben kredietaanbieders generieke maatregelen genomen. Zo worden doorlopende kredieten bijvoorbeeld nauwelijks nog aangeboden omdat een aflopend krediet vaak beter past bij het bestedingsdoel van de consument en minder risico’s met zich brengt. Dat vind ik allemaal positieve ontwikkelingen.
Het Kifid heeft een aantal klachten behandeld van consumenten met een doorlopend krediet. Daarin heeft het Kifid – kortgezegd – geconcludeerd dat de kredietverstrekker onvoldoende inzicht heeft gegeven in de factoren die de hoogte van de rente bepalen. Haar uitspraak in die procedures is dat consumenten mogen verwachten dat de rente op hun doorlopend krediet gedurende de looptijd in de pas blijft lopen met de relevante marktrente. In sommige zaken is de procedure bij het Kifid nog niet afgerond. Elke overeenkomst moet afzonderlijk worden bezien, omdat onder andere de communicatie tussen de consument en de kredietverstrekker relevant is voor de vraag of de kredietverstrekker voldoende inzicht heeft gegeven in de factoren die de hoogte van de rente bepalen. Hierdoor kan het lang duren voordat een grote groep consumenten zekerheid heeft over zijn zaak.
Klopt het dat er voor een bedrag van tussen de 500 miljoen en 1 miljard euro ten onrechte te veel rente op doorlopende kredieten is gerekend? Deelt u de mening dat gedupeerde klanten zo spoedig mogelijk en volledig gecompenseerd dienen te worden? Zo ja, wat vindt u er van dat financiële instellingen na een jarenlang proces nog steeds in hoger beroep gaan tegen een uitspraak van het Kifid, waardoor compensatie vertraagd wordt?
Ik vind dat de kredietverstrekker compensatie op een toegankelijke manier moet regelen voor consumenten voor wie is komen vast te staan dat zij recht hebben op compensatie. Of het genoemde bedrag een juiste schatting is, kan ik niet beoordelen, omdat ik geen zicht heb op hoeveel van dit soort kredieten zijn afgesloten, voor welke bedragen en in hoeveel van die overeenkomsten te veel rente is gerekend.
Het recht om in hoger beroep te gaan geldt voor beide partijen in een procedure. Dit is onderdeel van een eerlijk proces. Het Kifid heeft ervoor gekozen om hoger beroep toe te staan als het belang van de zaak meer dan 25.000 euro is, als het belang van de zaak dit rechtvaardigt, of als het belang van de financieel dienstverlener in kwestie groter is dan 5 miljoen euro. Het Kifid is onafhankelijk in haar beslissing om beroep open te stellen in een procedure. Het Kifid heeft aangekondigd dat zij haar reglement zal aanpassen zodat bij voorbaat duidelijk is dat de consument wordt gecompenseerd in de proceskosten als de financieel dienstverlener in beroep gaat. ABN AMRO heeft reeds aangekondigd de consument tegemoet te komen in de kosten van de beroepsprocedure. Dit vind ik positief.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met in ieder geval ABN AMRO, Santander, Vesting Finance om hen op te roepen af te zien van beroep? Bent u in ieder geval bereid het NLFI hierop aan te spreken, als grootaandeelhouder in ABN AMRO?
De mogelijkheid om in beroep te gaan is onderdeel van een eerlijk proces, zie ook het antwoord op de vorige vraag. Ik meng mij daarom niet in de keuze van een procespartij om al dan niet in beroep te gaan.
Operationele aangelegenheden en het commerciële beleid, waaronder de vraag of in beroep wordt gegaan tegen een uitspraak van de geschillencommissie, zijn de verantwoordelijkheid van (de raad van bestuur van) de onderneming, onder toezicht van de raad van commissarissen. Aandeelhouders dan wel certificaathouders (en dus ook de Nederlandse staat in die hoedanigheid), hebben hier geen directe betrokkenheid bij. Dit is conform de uitgangspunten in het Nederlandse vennootschapsrecht. Dit is meer specifiek in het geval van ANB AMRO bovendien in lijn met de afspraken die zijn gemaakt met de ACM.
Welke banken hebben nog meer significant hogere rentes dan de relevante referentierente gerekend op doorlopende kredieten in de periode tussen 2007 en nu, die bovendien geen gelijke tred hielden met de marktrente, en hoeveel consumenten zijn hierdoor gedupeerd?
Op de verhouding tussen de rentes die kredietverstrekkers voor individuele producten rekenen en de rentereeksen van DNB heb ik geen zicht. DNB verzamelt gegevens over rente voor statistieken over de Nederlandse economie op grond van de Bankwet 1998. De door DNB gepubliceerde rentereeks biedt alleen inzicht in de gemiddelde, volume gewogen rente. Deze statistieken zijn niet bestemd voor gedragstoezicht.
Hoe kan het dat dit soort misstanden jarenlang hebben kunnen voortduren zonder ingrijpen van de toezichthouder? Hoe wordt er toezicht gehouden op rentes op doorlopende kredieten?
De AFM heeft de afgelopen jaren intensief ingezet (in de jaren 2016–2019 betrof dat volgens de AFM 7 fte) op het oplossen en voorkomen van consumptieve kredietverlening die schadelijke gevolgen heeft voor de klant. Een voorbeeld daarvan is de aanpak van zogenoemde locked-up situaties bij een tiental banken en kredietaanbieders. Hier is veel resultaat geboekt. Zo worden er al een tijd geen doorlopende kredieten meer aangeboden waarop niet of nauwelijks wordt afgelost en zijn bestaande klanten bij de betreffende kredietaanbieders veelal omgezet naar een kredietproduct waarbij wordt afgelost. In dit proces hebben kredietaanbieders generieke maatregelen genomen (zoals renteverlagingen) maar is nadrukkelijk ook veel maatwerk toegepast. Kredietverstrekkers hebben dit inmiddels ook vastgelegd in hun gedragscodes.
Daarnaast houdt de AFM sinds 2007 direct toezicht op de naleving van de wettelijk vastgelegde maximale kredietvergoeding. Ook heeft de AFM een rol op het gebied van informatieverstrekking over financiële producten en diensten. Zo moeten kredietaanbieders transparant en duidelijk zijn over (de gevolgen van) rentewijzigingen voor consumenten. Dit moet zowel voordat het krediet wordt aangegaan als gedurende de looptijd duidelijk zijn. Ook kijkt de AFM naar gelijke klantbehandeling, bijvoorbeeld of er door aanbieders geen gunstigere rentes voor nieuwe klanten met een doorlopend krediet worden gerekend terwijl bestaande klanten met een gelijke situatie een hogere rente betalen.
Welke rol heeft de toezichthouder, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), gespeeld in de voorliggende misstanden en hoeveel fte aan personeel heeft zij sinds 2016 aan wurgkredieten gewijd?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer en op welke manier moeten banken de door hun gerekende rentes, commissies en premies onderbouwen aan de toezichthouder? Kunt u dit toelichten? Deelt u de mening dat in ieder geval door de financiële instelling gesignaleerd zou moeten worden bij de toezichthouder wanneer de rentes die zij rekenen sterk afwijken van de relevante referentierentes?
De rente die kredietverstrekkers rekenen is in feite de prijs voor de diensten die zij aanbieden. Er bestaat geen specifieke verplichting voor kredietverstrekkers om de door hen gerekende rentes, commissies en premies te melden en/of onderbouwen aan de AFM. De rol van de AFM is op dit vlak beperkt tot het wettelijke mandaat, wat bij consumptief krediet met name ziet op de maximale kredietvergoeding en het provisiegebod bij bemiddeling. Bij de aanpak van locked-up situaties is er aandacht voor gerekende rentes in combinatie met de aflossingscomponent van een lening. Zie ook mijn antwoorden op vraag 4, 5 en 6.
Wanneer bent u geïnformeerd over specifiek deze Kifid-zaak tegen ABN AMRO? Wat heeft u toen ondernomen om de gedupeerde zo snel mogelijk te compenseren? Was u op de hoogte van het voornemen van de bank om in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak afgelopen zomer?
Voorop staat dat het Kifid een onafhankelijk klachteninstituut is. Wanneer het Kifid een belangrijke uitspraak publiceert met een begeleidend nieuwsbericht stuurt zij hierover een attendering naar het Ministerie van Financiën. Ook ten aanzien van de uitspraak afgelopen zomer waar uw vraag op ziet is die attendering verstuurd. Uit de publicatie was duidelijk dat de geschillencommissie beroep openstelt in deze procedure.
Uit de bij vraag 3 besproken bevoegdheidsverdeling volgt dat ik niet betrokken ben bij beslissingen over operationele aangelegenheden van ABN AMRO. Dit betreft een aangelegenheid van de onderneming zelf, waarbij bovendien geldt dat deze kwestie bij de Commissie van Beroep van Kifid ligt. Op woensdag 30 september is het ministerie door Kassa geïnformeerd over het voornemen om in de Kassa-uitzending van zaterdag 3 oktober 2020 aandacht aan deze zaak te besteden. Nadien hebben medewerkers van mijn ministerie contact gehad met ABN AMRO om zich op de hoogte te laten stellen van de feiten.
Wat vindt u er van dat Kifid ervoor heeft gekozen om ABN AMRO de mogelijkheid te bieden om in beroep te gaan op basis van artikel 2.2a van het reglement Commissie van Beroep financiële dienstverlening? Deelt u de mening dat dit de schijn van partijdigheid versterkt, omdat het de zaak verlengt en meehelpt aan een ogenschijnlijke uitputtingstactiek door de financiële instelling?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ABN AMRO, dat heeft aangegeven slechts gedeeltelijk de additionele juridische kosten van de consument te zullen vergoeden in het hoger beroep, op te roepen om deze kosten geheel te vergoeden, zodat de consument niet de dupe wordt van fout beleid bij Kifid?
Zie antwoord vraag 3.
Wet vindt u ervan dat ABN AMRO heeft aangegeven slechts documenten te willen aanleveren aan de consument die niet ouder zijn dan 10 jaar, en zich hierbij beroept op «de hiervoor geldende wet- en regelgeving»? Klopt het dat, volgens de Wet financieel toezicht (Wft), het gehele verloop van een financieel product reconstrueerbaar moet zijn door de financieel dienstverlener? Zo ja, deelt u de mening dat ABN AMRO in deze zaak kosteloos alle door de consument gevraagde documenten over zijn product moet aanleveren, ook die ouder zijn dan 10 jaar?
In verband met de zorgplicht en het toezicht is een goede vastlegging van financiële producten van belang. ABN AMRO heeft mij laten weten dat zij een bewaarplicht hanteert voor klantgegevens van 7 jaar na het beëindigen van de klantrelatie.
Er zijn geen regels die banken voorschrijven hoe lang consumenten hun gegevens kosteloos mogen inzien. ABN AMRO geeft aan dat kosten in rekening worden gebracht als een verzoek handmatig wordt verwerkt. Ik kan mij voorstellen dat kredietverstrekkers coulant omgaan met informatieverstrekking aan consumenten, zeker waar dit bij kan dragen aan een verbetering van de financiële positie van de klant.
Het experiment van DNB met uitgifte betaalrekeningen |
|
Helma Lodders (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van alweer het opzeggen van een bankrekening van een Accidental American door een Nederlandse bank afgelopen vrijdag, 25 september 2020? Bent u op de hoogte van het feit dat deze specifieke bank de Accidental American bij het opzeggen van de bankrekening in verband met de wet naleving belastingplicht buitenlandse rekeningen (FATCA) nog vier weken (in dit geval tot 24 oktober 2020) de tijd geeft om een vervangende bankrekening door te geven en na 2 maanden de bankrekening(en) definitief afsluit?
Ik kan niet ingaan op individuele zaken waarin sprake is van stopzetten van rekeningen. Van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heb ik begrepen dat zij vermoeden dat het hier gaat om de desbetreffende bank en de klant uit de recente Kifid zaak (uitspraak nr. 2020-6301). In de Kifid uitspraak oordeelt het Kifid dat er naast het ontbreken van een US TIN ook sprake is van andere redenen op grond waarvan de bank bevoegd was de relatie met de betrokken klant te ontbinden.
Waar moeten Accidental Americans met hun spaargeld heen wanneer de bank hun bankrekening sluit, zij geen andere bankrekening hebben en ook geen nieuwe bankrekening meer kunnen openen bij een andere bank vanwege de FATCA-achtergrond? Hoe moeten mensen zonder een bankrekening de hypotheek, zorgverzekering en andere vaste lasten betalen?
In mijn brief van 6 oktober2, in reactie op eerdere vragen van het lid Lodders (VVD), schreef ik dat Accidental Americans de mogelijkheid hebben om een basisbetaalrekening aan te vragen als zij niet meer beschikken over een andere betaalrekening. Ik kan niet uitsluiten dat in individuele gevallen ook het openen van een basisbetaalrekening op basis van de weigeringsgronden van de betaalrekeningenrichtlijn door banken wordt geweigerd. In dat geval kan de consument een aanvraag voor een basisbetaalrekening indienen onder het Convenant Basisbankrekening. Op grond van het Convenant Basisbankrekening kan de bank de consumenten verplichten om samen met een erkende hulpverleningsinstantie de aanvraag voor een basisbetaalrekening in te dienen. Ook kan de bank verplicht stellen dat de basisbetaalrekening door een erkende hulpverleningsinstantie wordt beheerd. Het is aan de consument om een erkende hulpverleningsinstantie te vinden die bereid is om samen een aanvraag voor een basisbetaalrekening in te dienen. Of het risico op het plegen van financiële delicten in een concreet geval voldoende gemitigeerd is door het inschakelen van een hulpverleningsinstantie (conform het Convenant Basisbankrekening), is in de eerste plaats ter beoordeling aan de betreffende bank.
Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot het experiment van de De Nederlandsche Bank (DNB) over de uitgifte van betaalrekeningen aan particulieren? Kunt u hierin expliciet ingaan op de rol van de Europese Centrale Bank (ECB) en de vorm van het experiment?
Ik informeer uw Kamer in een separate brief over de stand van zaken met betrekking tot digitaal centralebankgeld, ook wel de digitale euro genoemd. De ontwikkeling van de digitale euro staat hoog op de Europese agenda. De Europese Centrale Bank heeft hier op 2 oktober jl. een rapport over gepubliceerd. De ECB is net als DNB en dit kabinet positief over de mogelijkheden van een digitale euro. Het invoeren van een digitale euro zal wel verstrekkende gevolgen hebben voor het geldstelsel en de financiële stabiliteit. Daarom is het van belang dat eerst wordt onderzocht hoe de risico’s kunnen worden beperkt. Hiervoor zijn ook experimenten belangrijk. De ECB heeft aangegeven experimenten op Europees niveau te zullen gaan coördineren in de high level task force. In het rapport geeft de ECB aan medio 2021 een besluit te nemen over mogelijke verdere stappen met betrekking tot digitaal centralebankgeld.
Herinnert u zich het antwoord op Kamervragen over FATCA en de Accidental Americans dat banken per begin augustus 2020 sowieso al twaalf rekeningen van Accidental Americans hebben geblokkeerd?1
Ja.
Deelt u de zorgen om de situatie rond de FATCA-regelgeving, de spagaat waar banken in verkeren en de verstrekkende en grote gevolgen voor de gedupeerde Accidental Americans met het opzeggen van de bankrekeningen? Kunnen Accidental Americans de eerste groep worden die participeert in het DNB-experiment rond de uitgifte van bankrekeningen? Zo ja, welke opties heeft u om DNB te helpen bij het opzetten van het experiment zodat het nog dit jaar kan starten en hoe wilt u de groep Accidental Americans bij het experiment betrekken? Zo nee, waarom niet? Welke andere mogelijkheden heeft u om de Accidental Americans zonder bankrekeningen te helpen?
Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen heb aangegeven snap ik dat banken het gevoel kunnen hebben dat zij zich in een lastige positie bevinden. Aan de ene kant moeten zij voldoen aan de Amerikaanse FATCA-wetgeving en kunnen zij getroffen worden door eventuele sancties van de VS als zij niet aan hun (Amerikaanse) verplichtingen voldoen. Aan de andere kant moeten banken voldoen aan de geldende Nederlandse regelgeving omtrent betaalrekeningen (op grond van geïmplementeerde Europese richtlijnen). Ik begrijp ook dat het voor personen grote gevolgen kan hebben als een bankrekening wordt gesloten. Graag verwijs ik hiervoor ook naar mijn reactie op vraag 2, waar ik in ga op de mogelijkheid tot het aanvragen van een basisbetaalrekening.
Het ligt echter niet voor de hand om de problematiek rondom Accidental Americans bij het experiment met digitale euro’s te betrekken. Dit probleem staat los van de ontwikkeling van de digitale euro. Ook is het nog maar de vraag of de digitale euro een oplossing kan zijn voor deze problematiek. Dit hangt immers af van de ontwerpkeuzes die worden gemaakt. Na een eerste inventarisatie lijkt het niet voor de hand te liggen dat de centrale banken direct klanten gaan bedienen. Verder zal het nog een tijd gaan duren voor de verkennende fase van de ontwikkeling van de digitale euro wordt afgerond, en een digitale euro daadwerkelijk kan worden ingevoerd. Daarmee lijkt de digitale euro geen oplossing voor problemen die Accidental Americans nu ervaren.
Wel zal ik in EU verband aandringen op het zo snel mogelijk opzetten van een gesprek tussen de VS, de EU-lidstaten en de banken over de problematiek rond FATCA en de Accidental Americans. De VS heeft herhaaldelijk bevestigd dat het onnodig is om bankrekeningen te sluiten bij het enkel ontbreken van een US TIN of Certificate of Loss of Nationality (CLN). De nadere toelichting die de VS heeft gegeven is meegenomen in de update van de leidraad FATCA/CRS4 en de Nederlandse banken zijn hiervan op de hoogte. Een gesprek moet nog meer duidelijkheid geven aan banken over welke inspanningen de Amerikaanse autoriteiten verlangen van banken indien een TIN of CLN mist.
Kunt u de vragen voor de in vraag 1 genoemde deadline van 24 oktober 2020 beantwoorden?
Ik heb gepoogd de vragen voor 24 oktober 2020 te beantwoorden. Dit is helaas niet gelukt.
De klimaatplannen van olie- en gasbedrijven, die ontoereikend zijn om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5°C. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Discussion Paper: Big Oil Reality Check – Assessing Oil And Gas Climate Plans»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van dit rapport dat de klimaatplannen van olie- en gasbedrijven ontoereikend zijn om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5⁰C, onder andere vanwege hun geplande oliewinning, gaswinning en gebrekkige klimaatdoelen? Zo nee, waarom niet?
Het is waar dat de klimaatambities van veel olie-en gasbedrijven niet voldoende zijn om de 1,5⁰C te halen. Het beperken van de CO2-uitstoot is een bredere verantwoordelijkheid dan alleen die van olie- en gasbedrijven en vergt bijdragen van een ieder. Het is bijvoorbeeld ook aan overheden en burgers om de juiste prikkels te geven aan bedrijven, zodat die hun investeringsgedrag aanpassen.
Onderschrijft u de conclusie van dit rapport dat deze bedrijven hun klimaatplannen soms mooier presenteren dan ze zijn, zoals Shell het net-zero doel in 2050 promoot zonder daarbij aan te geven dat dit doel op slechts 15% van Shell’s uitstoot van toepassing is? Zo nee, waarom niet?
Shell heeft recent zijn klimaatambitie aangescherpt om al voor 2050 mondiaal klimaatneutraal te zijn. Shell neemt in Nederland steeds meer initiatieven op het terrein van duurzame energie. Het kabinet rekent erop dat de olie- en gasbedrijven, zoals Shell, de komende jaren genoeg maatregelen nemen om hun CO2-uitstoot te reduceren in overeenstemming met hun ambities en de afspraken in het klimaatakkoord. Om dat te borgen hebben we voor alle energie-intensieve industrie, waaronder Shell, een CO2-heffing die erop stuurt dat aan de ambities in Nederland wordt voldaan.
Het rapport geeft aan dat naast de CO2-uitstoot van de installaties van Shell er ook uitstoot is in de keten. Ook die uitstoot moet naar beneden en dat is een verantwoordelijkheid voor iedereen in de keten. Dat geldt dus ook bij de producten die Shell produceert zoals benzine en plastics. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt wereldwijd zowel bij Shell, als bij de afnemers en de consument. Shell is, net als andere partijen in de chemische industrie, bezig met het uitwerken van mogelijkheden om een deel van hun productie van plastics te baseren op gerecycled plastic. Dit kan helpen om ook de CO2-uitstoot van plastics naar beneden te brengen.
Erkent u dat overheden, zo ook de Nederlandse regering, direct actie moeten ondernemen om de olie- en gasproductie af te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet heeft reeds zeer vergaande besluiten genomen tot het afbouwen en beëindigen van de productie in het Groninger gasveld. Het direct afbouwen van de overige olie- en gasproductie in Nederland is niet verstandig. In brieven aan de Tweede Kamer is het kleine velden beleid van het kabinet uiteen gezet (Kamerstukken 33 529, nr. 469 en 32 813; 31 239, nr. 486). Daarin heb ik toegelicht dat het van groot belang is om het gassysteem richting 2050 te verduurzamen, maar dat aardgas nu en het komende decennia nog noodzakelijk blijft voor de productie van elektriciteit en de levering van warmte aan de industrie en de gebouwde omgeving.
Volgens het Planbureau voor de Leefomgeving is in 2030 de vraag naar aardgas 33,7% van het primaire energieverbruik. Zolang er nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit de Nederlandse kleine velden op land en op zee, omdat dit beter is voor het klimaat. De CO2-voetafdruk van geïmporteerd gas is, met name door het transport, aanzienlijk groter dan die van in Nederland geproduceerd gas. Daarnaast zijn de methaanemissies in de Nederlandse gasketen (productie, transport en distributie) laag in vergelijking met andere landen. Ook voorkomt gaswinning uit Nederlandse velden dat de gasinfrastructuur voortijdig wordt ontmanteld en verwijderd, waardoor de gasinfrastructuur in de toekomst mogelijk kan worden hergebruikt voor duurzame energie. Tot slot is gaswinning uit Nederlandse kleine velden beter voor werkgelegenheid en de economie en remt productie in eigen land de toenemende importafhankelijkheid van andere landen.
Erkent u dat het verlenen van nieuwe licenties voor olie- en gasproductie haaks staat op de klimaatdoelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4 is aardgas de komende tijd nog noodzakelijk om aan de energievraag te voldoen en is productie uit eigen land beter voor het klimaat.
Wat vindt u van de beslissingen die andere regeringen (in onder andere Costa Rica, Nieuw-Zeeland, Denemarken, Frankrijk en recent Ierland) hebben genomen om geen nieuwe vergunningen meer te verlenen voor olie- en gasproductie?2
Om de klimaatdoelen te halen is het belangrijk dat het energiesysteem in Nederland en in andere landen richting 2050 wordt verduurzaamd. Ik waardeer het dat Costa Rica, Nieuw-Zeeland, Denemarken, Frankrijk en Ierland via een gedeeltelijke of volledige ban op nieuwe vergunningen voor olie- en gasproductie proberen om het olie- en gasgebruik terug te brengen. In Nederland geef ik, mede gelet op de redenen beschreven in het antwoord op vraag 4, de voorkeur aan andere middelen zoals het faciliteren van de ontwikkeling van duurzame alternatieven voor aardgas en het stimuleren van energiebesparende maatregelen.
Ziet u de noodzaak voor de Nederlandse regering om te stoppen met het verlenen van nieuwe vergunningen voor olie- en gaswinning? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat olie- en gasbedrijven op dit moment de facto door de Nederlandse regering gestimuleerd worden om te investeren in olie- en gaswinning door fiscale maatregelen zoals de investeringsaftrek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u deze stimuleringsmaatregelen afbouwen?
Het klopt dat mijnbouwondernemingen worden gestimuleerd in de opsporing en winning van aardolie en aardgas uit de Nederlandse kleine velden. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4, geeft het kabinet de voorkeur aan winning van aardgas uit Nederlandse kleine velden op land en op zee, daar waar het veilig en verantwoord kan, de voorkeur boven de import daarvan. Dat is beter voor klimaat, werkgelegenheid, behoud van kennis van de diepe ondergrond, behoud van aanwezige gasinfrastructuur en voor de energievoorzieningszekerheid. Daarnaast levert gaswinning uit de Nederlandse kleine velden gasbaten op voor het Rijk. Door het verslechterde investeringsklimaat dreigt de gaswinning uit de Nederlandse kleine velden echter in een versneld tempo af te nemen en vroegtijdig te eindigen. Daardoor dreigt ook de gasinfrastructuur (platforms, putten en pijpleidingen), die mogelijk nog kan worden ingezet in het kader van de transitie naar een duurzame energievoorziening, voortijdig te worden ontmanteld en verwijderd. In een wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet stel ik daarom voor de bestaande investeringsaftrek te verhogen naar 40%. Deze maatregel draagt bij aan een meer gelijk economisch speelveld voor de Nederlandse gaswinning ten opzichte van die in het Verenigd Koninkrijk, waar de laatste jaren forse maatregelen zijn getroffen om het investeringsklimaat voor de opsporing en winning van aardgas te verbeteren. Daarnaast wijzigt dit wetsvoorstel de bepalingen ten aanzien van het verwijderen en hergebruiken van niet meer in gebruik zijnde infrastructuur en de in dat kader door mijnbouwondernemingen te stellen financiële zekerheden. Die stellen mij in staat meer regie te voeren op de inzet van deze infrastructuur in het kader van de transitie naar een duurzame energievoorziening. Dit wetsvoorstel ligt thans ter behandeling in de Tweede Kamer
Bent u bereid om de mogelijkheden voor een verbod op reclame voor fossiele brandstoffen en reclame van olie- en gasbedrijven te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet heeft ingezet op het stimuleren van duurzame energie en het geleidelijk afbouwen van het gebruik van fossiele brandstoffen in lijn met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs en de Sustainable Development Goals-agenda. Daar is het instrumentarium ook op gericht.
Diverse olie- en gasbedrijven zoals Shell hebben het Klimaatakkoord ondertekend en hebben zich gecommitteerd. Zij werken aan duurzame alternatieven. Zolang er nog onvoldoende duurzame alternatieven zijn, zijn in de overgangsfase nog steeds fossiele brandstoffen nodig. Bedrijven moeten de keuze maken waarin zij investeren en kunnen daarvoor reclame maken.
Een consument die vindt dat een reclame iets beweert wat niet waar is of dat reclame op een andere manier misleidt of grievend is, kan een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie.
Deelt u de mening dat, zolang fossiele bedrijven niet bereid zijn om hun vervuilende activiteiten af te bouwen in het tempo dat volgt uit onder andere de Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC)-rapporten en het Parijsakkoord, de reclames van olie- en gasbedrijven voor hun zogenaamd meer duurzame producten als een vorm van greenwashing moeten worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 9. Het is de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven hoe zij communiceren zolang ze aan de richtlijnen van reclame code voldoen. Er is een Reclame Code Commissie (RCC) ingesteld die zich met oordeelsvorming bezig houdt.
Erkent u dat de Nederlandse fiscale maatregelen ten gunste van de fossiele industrie, haaks staan op de doelstelling om de klimaatcrisis in te dammen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hieronder wordt aangegeven in het antwoord op de vragen 17 en 18 is het ook mijn inzet om te komen tot afbouw van nationale en internationale subsidiering van fossiele brandstoffen. Maar zolang er onvoldoende duurzame alternatieven zijn voor aardgas is stimulering van gaswinning uit de Nederlandse kleine velden nodig. Daarnaast worden duurzame alternatieven voor aardgas gefaciliteerd en energiebesparende maatregelen gestimuleerd.
Erkent u dat de Nederlandse energieprijzen voor de industrie relatief laag zijn in vergelijking met de prijzen in buurlanden? Zo nee, waarom niet?
Het adviesbureau PwC heeft de zowel de «kale» energieprijzen in Nederland en andere landen onderzocht, als de prijzen van elektriciteit en gas inclusief heffing (Energiebelasting en ODE). De uitkomsten maken deel uit van de speelveldtoets 2020 (pp. 74–77), die op Prinsjesdag als bijlage bij het wetsvoorstel voor een CO2-heffing aan de Kamer is gestuurd (zie: Kamerstuk 32 813, nr.308).
PwC concludeert daarin de groothandelsprijzen voor elektriciteit en gas in Nederland ten opzichte van omringende EU-landen relatief laag zijn, maar hoog ten opzichte van de landen buiten de EU, zoals de VS. Daarbij lag in de periode 2015–2019 gemiddelde groothandelsprijs voor elektriciteit in Nederland tussen die in Duitsland (lager) en België (hoger) in. Van gas was de prijs juist in Duitsland hoger en in België lager.
Voorts concludeert PwC dat de effectieve belastingdruk voor grootverbruikers van de heffingen en accijnzen op elektriciteit en gas in Nederland met name door de verhoging van de ODE toeneemt t.o.v. andere landen. Doordat Nederland net als andere EU-landen (verschillende) vrijstellingen en teruggaveregelingen hanteert, is de impact voor een deel van de energie-intensieve bedrijfstakken beperkt. Landen buiten de EU hanteren volgens PwC geen heffing voor grootverbruikers.
Hieruit maak ik op dat de energieprijzen voor de industrie relatief laag of hoog zijn, al naar gelang zij meer concurreren met bedrijven in Europa of daarbuiten.
Bent u bekend met de plannen van de regering van het Verenigd Koninkrijk omtrent het beëindigen van overzeese steun voor fossiele brandstofprojecten?3
Ik heb het bericht gelezen dat de Britse premier opdracht heeft gegeven het gebruik van staatsgaranties voor exportfinanciering, die hebben bijgedragen aan de financiering van projecten voor fossiele brandstoffen over de hele wereld, te herzien. Zoals hieronder wordt aangegeven in het antwoord op de vragen 17 en 18 is het ook mijn inzet om te komen tot afbouw van nationale en vooral internationale afspraken over financiële prikkels voor fossiele brandstoffen. Maar zolang er onvoldoende duurzame alternatieven zijn voor aardgas is stimulering van gaswinning uit de Nederlandse kleine velden nodig. Daarnaast worden duurzame alternatieven voor aardgas gefaciliteerd en energiebesparende maatregelen gestimuleerd.
Erkent u dat het belangrijk is dat Nederland vergelijkbare stappen gaat zetten ten behoeve van het behalen van de klimaatdoelen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet vergroent het instrumentarium voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking vanuit de ambitie om de ontwikkeling van duurzame energie te stimuleren en het gebruik van fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen. Dit is in lijn met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs en de Sustainable Development Goals-agenda. Zoals aangekondigd in de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking «Internationaal financieren in perspectief: kansen pakken, resultaten boeken» van 14 februari 2019 (Kamerstuk 34 952, nr. 44), gaat er vanaf dit jaar geen nieuwe steun meer uit het bilaterale financieringsinstrumentarium voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking naar steenkolenprojecten en naar de exploratie en ontwikkeling van nieuwe olie- en gasvoorraden in het buitenland. Daarnaast zet Nederland bij multilaterale banken in op zo ambitieus mogelijke klimaatfinancieringsdoelstellingen, inclusief een uitfasering van de financiering van fossiele energieprojecten.
Ten aanzien van het bilaterale generieke exportinstrumentarium (handelsmissies, ambassadeondersteuning en exportkredietverzekeringen) geldt er weliswaar geen inperking, maar is al wel begonnen met vergroening van de verzekeringsportefeuille. Dit gebeurt door de focus te leggen op de ondersteuning van projecten op het terrein van klimaatadaptatie en de energietransitie, bijvoorbeeld door het voor Nederlandse bedrijven aantrekkelijker te maken om voor het uitvoeren van duurzame projecten een beroep te doen op de exportkredietverzekering.
Kunt u een overzicht geven van alle exportkredietverzekeringen die momenteel uitstaan voor transacties in de olie- en gassector, inclusief steun aan infrastructuur voor de ontginning, productie, transport en verwerking van fossiele brandstoffen (inclusief LNG (Liquefied Natural Gas))? Zo nee, waarom niet?
Dit overzicht kan op dit moment helaas nog niet met voldoende zorgvuldigheid worden gegeven. Op 2 oktober 2020 is de ekv-monitor 2019 met de bijbehorende aanbiedingsbrief aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 2020Z17845). Daarin kunt u lezen dat Atradius Dutch State Business dit jaar de opdracht heeft gekregen met behulp van een externe consultant een methode te ontwikkelen om het aandeel fossiel in de portefeuille op een objectieve manier te kunnen meten. Dat is op dit moment nog volop in ontwikkeling. In de monitor Exportkredietverzekering over 2020 zal hierover worden gerapporteerd.
Onderschrijft u de stelling dat alle projecten van Atradius en de Nederlandse Financierings-maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) in overeenstemming zouden moeten zijn met de 1,5⁰C-doelstelling? Zo nee, waarom niet?
Atradius Dutch State Business (ADSB) is voor de Staat uitvoerder van de exportkredietverzekering (ekv). ADSB heeft zelf geen projecten in tegenstelling tot FMO. Het verzekert alleen op kostendekkende basis exporttransacties van exporteurs voor het risico op non-betaling. Over de inzet van de ekv bij de vergroening en fossiel is op 2 oktober 2020 de ekv-monitor 2019, met de bijbehorende aanbiedingsbrief, aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 2020Z17845).
Ten aanzien van FMO ziet de Staat als aandeelhouder erop toe dat het in staatsdeelnemingen geïnvesteerde maatschappelijke vermogen op verantwoorde wijze wordt beheerd door de deelneming. In dat licht is de Staat van mening dat staatsdeelnemingen een goed begrip dienen te hebben van de mogelijke impact van klimaatverandering op hun bedrijfsactiviteit en dat zij verantwoordelijkheid nemen voor hun impact op klimaatverandering. Als aandeelhouder verwacht de Staat dat staatsdeelnemingen vooroplopen in klimaat- en milieuprestaties in hun sector, inclusief initiatieven om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Dit betekent dat staatsdeelnemingen proactief maatregelen dienen te nemen om nadelige milieueffecten te verminderen, naast naleving van nationale en internationale milieueisen.
FMO heeft in 2013 reeds doelstellingen opgesteld om de bijdrage aan CO2-uitstoot te verminderen. De bank heeft verder het doel gesteld om de portfolio in lijn te brengen met de 1,5 graad doelstelling. Daarnaast streeft de bank ernaar om de broeikasgas efficiëntie van de portfolio te verbeteren en financiert FMO koolstof negatieve transacties. De staat is aandeelhouder op afstand. Het is aan FMO zelf om te bepalen hoe specifieke projecten zich verhouden tot klimaat gerelateerde doelstellingen en andere (impact) doelstellingen.
Welke stappen gaat u ondernemen om de financiële prikkels voor de fossiele industrie zo snel mogelijk af te bouwen?
Op 14 september jl. heb ik de Kamer mede namens de Staatssecretaris van Financiën mijn brief over financiële prikkels voor fossiele brandstoffen doen toekomen (Kamerstuk 32 813 nr. 566). Deze brief is ook aan de orde geweest tijdens het Notaoverleg Klimaat en Energie van 7 oktober jl.
In de brief en ook tijdens het debat heb ik aangegeven dat dergelijke financiële prikkels niet passen bij de energietransitie en dat de herziening van de Richtlijn energiebelastingen kansen biedt voor de afbouw van de fiscale regelingen, waarbij de internationale concurrentiepositie wordt gehandhaafd. Voorafgaand aan de Europese discussie over aanpassing van de Richtlijn Energiebelastingen zal ook in de nationale evaluatie van de energiebelastingen aandacht worden besteed aan deze financiële prikkels en aan de mogelijkheden om daar zelfstandig, maar met oog voor het gelijke speelveld, veranderingen in aan te brengen. In de nationale evaluatie energiebelasting (incl. ODE) wordt in het bijzonder aandacht besteed aan het in kaart brengen van informatie die relevant is voor de inschatting van de mogelijkheden en haalbaarheid om fossiele subsidies uit te faseren. De planning is om deze evaluatie in het eerste kwartaal van 2021 af te ronden. De evaluatie zal worden gedeeld met de Tweede Kamer en wordt daarna mede gebruikt in de Europese discussie over de aanpassing van de Richtlijn Energiebelastingen.
Kunt u met een tijdpad aangeven hoe snel u de financiële prikkels voor fossiele brandstoffen gaat afbouwen?
Zie antwoord vraag 17.
Wat is uw reactie op de onderzoeken van de Eerlijke Geldwijzer waaruit blijkt dat geen enkele grote Nederlandse verzekeraar, pensioenfonds en de meeste banken, concreet publiek beleid hebben waarin staat dat zij investeringen in fossiele energiebedrijven uitsluiten of afbouwen?4
De fondsen die financiële instellingen beheren en investeren kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de energietransitie. De Nederlandse financiële sector heeft ook toegezegd om hier een bijdrage aan te leveren en zich daarmee ook gecommitteerd aan het klimaatakkoord.
Als onderdeel van dit klimaatcommitment ondernemen instellingen actie om het CO2-gehalte van hun relevante financieringen en beleggingen in kaart te brengen. Uiterlijk in 2022 presenteren zij ook welke acties ze nemen om bij te dragen aan het klimaatakkoord van Parijs. In deze actieplannen gaan zij ook in op hun reductiedoelstellingen voor 2030 voor al hun relevante financieringen en beleggingen. De afbouw van fossiel kan daarbij een onderdeel zijn van deze actieplannen. Het is echter aan de financiële instellingen zelf om een eigen afweging te maken over wat zij opnemen in deze actieplannen.
Daarnaast geldt over het algemeen dat het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen, waaronder banken, verzekeraars en pensioenfondsen, verwacht dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Dit houdt onder meer in dat bedrijven Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen(IVMO)-beleid opstellen, bijvoorbeeld over of zij wel of niet investeren in fossiele energiebedrijven, dit beleid naleven en hier ook verantwoording over afleggen. Op het gebied van IMVO zet het kabinet, zoals aangekondigd in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor IMVO» (Kamerstukken II 2020–2021, 2020Z19175), in op een doordachte mix van maatregelen met een verplichting tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid (bij voorkeur op Europees niveau) als belangrijkste element.
Wat gaat u doen om van Nederland een internationale koploper te maken in het afbouwen van financiële prikkels voor fossiele brandstoffen?
Zie de antwoorden op vragen 14, 17 en 18.
Hoe gaat u tijdens de aanstaande «Finance in Common Summit» in Parijs het leiderschap tonen dat nodig is om zo snel mogelijk een einde te maken aan financiële prikkels voor fossiele brandstoffen?
De «Finance in Common Summit» is een bijeenkomst van en voor ontwikkelingsbanken, waarbij overheden geen prominente rol zullen spelen (https://financeincommon.org/). Er is in de aanloop naar deze bijeenkomst dan ook geen uitzicht op een rol voor de Nederlandse rijksoverheid. Wel zal FMO, samen met de Europese bilaterale ontwikkelingsbanken (EDFI’s), de ruimte krijgen om hun leiderschap op klimaatbeleid te onderstrepen.
Deelt u de mening dat het, gezien de negatieve klimaatimpact en de gebrekkige huidige klimaatplannen van Shell en BP, erg vreemd is dat Shell en BP een platform krijgen tijdens de aanstaande klimaatdag op 12 oktober? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bedrijven als Shell en BP zijn niet alleen grote uitstoters, maar ook belangrijke spelers om tot oplossingen te komen. De klimaatdag heeft laten zien dat het goed is om bedrijven als Shell uit te nodigen, niet alleen om te vertellen wat ze doen, maar ook om ze kritisch te kunnen bevragen. Daarmee is volgens mij ook voorkomen dat ze zich duurzamer voordoen dan ze zijn.
Hoe gaat u voorkomen dat Shell en BP zich tijdens de klimaatdag duurzamer zullen voordoen dan ze zijn?
Zie antwoord vraag 22.
Bent u bereid om de deelname van Shell en BP aan dit event te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De klimaatdag heeft inmiddels plaatsgevonden en Shell heeft daar aan deelgenomen.
Kunt u deze vragen vóór 12 oktober 2020 beantwoorden?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat 80% van de witwasmeldingen bij Nederlandse toezichthouder FIU in een la verdwijnen |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat door de toezichthouder Financial Intelligence Unit (FIU) op 80% van de meldingen van verdachte betalingen niet geacteerd wordt?1
De Financial Intelligence Unit-Nederland (hierna: FIU-Nederland) is in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) aangewezen als autoriteit, niet zijnde een toezichthouder, waar ongebruikelijke transacties dienen te worden gemeld door meldingsplichtige instellingen. De FIU-Nederland analyseert deze meldingen en brengt naar aanleiding van deze meldingen transacties en geldstromen in kaart die in verband kunnen worden gebracht met witwassen en onderliggende delicten alsmede financieren van terrorisme. Ongebruikelijke transacties die door het hoofd van de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard, worden ter beschikking gesteld aan de diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In 2019 werden door de FIU-Nederland 39.544 transacties verdacht verklaard. De FIU-Nederland vervult daarmee een belangrijke rol in het voorkomen en opsporen van misdrijven. De FIU-Nederland hanteert voor de analyse van meldingen van ongebruikelijke transacties een risico-georiënteerde werkwijze, zoals die ook door de Financial Action Task Force (FATF) wordt voorgeschreven, die jaarlijks veel waardevolle informatie oplevert.
FIU-Nederland heeft desgevraagd aangegeven zich niet te her- en erkennen in de conclusie van de journalisten dat op 80% van de meldingen van ongebruikelijke transacties afkomstig van banken niet zou worden geacteerd door de FIU-Nederland. Álle meldingen van ongebruikelijke transacties worden namelijk middels een semi-automatische match met de databestanden van de opsporingsdiensten en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) gescreend. Daarnaast worden meldingen van ongebruikelijke transacties aan de hand van prioritaire thema’s geselecteerd voor analyse. Deze selectie is gebaseerd op de grootste risico’s met een resterende potentiële impact, zoals die zijn geïdentificeerd in de nationale risicobeoordelingen (NRA’s) over witwassen en over terrorismefinanciering, en op de prioriteiten van het OM en de opsporingsdiensten op voornoemde onderwerpen en waar nodig breder. Daarnaast vinden er analyses plaats van de ontvangen meldingen op basis van specifieke indicatoren en typologieën van witwassen en terrorismefinanciering en worden alle meldingen van ongebruikelijke transacties geanalyseerd op mogelijke nieuwe ontwikkelingen en trends op voornoemde onderwerpen. Op basis van de gedane meldingen wordt ook informatie omtrent het meldgedrag verstrekt aan de Wwft-toezichthouders, om hen te ondersteunen in het houden van risicogebaseerd toezicht op onder meer de naleving van de meldingsplicht. Verder ontvangt de FIU-Nederland informatieverzoeken van de opsporingsdiensten via de Landelijk Officier van Justitie Witwassen (LOvJ). Deze LOvJ-verzoeken kunnen worden ingediend ten behoeve van opsporingsonderzoeken. Tot slot ontvangt en verzendt de FIU-Nederland verzoeken van respectievelijk naar buitenlandse FIU’s.
Hoe groot is de achterstand in het behandelen van de 2,5 miljoen meldingen elk jaar?
Gelet op het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een achterstand in het behandelen van de meldingen van ongebruikelijke transacties. Daarbij merk ik op dat in Nederland nadrukkelijk is gekozen voor de systematiek van het melden vanongebruikelijke transacties (en niet van verdachte transacties), waarbij de taak bij de FIU-Nederland is belegd om dergelijke transacties te analyseren. Dit betekent dat een deel van de gemelde ongebruikelijke transacties in de buffer tussen enerzijds de meldingsplichtige instellingen en anderzijds de opsporingsdiensten in het databestand van FIU-Nederland aanwezig is, omdat er (vooralsnog) geen aanleiding is voor de FIU-Nederland om deze verdacht te verklaren. De meldingen van ongebruikelijk transacties zijn vijf jaar beschikbaar voor de FIU-Nederland voor analyse. Deze meldingen kunnen op een later moment, als de FIU-Nederland daartoe aanleiding heeft, alsnog verdacht worden verklaard.
Op basis waarvan is besloten om deze grote hoeveelheid meldingen af te doen met een geautomatiseerde controle? Welk bewijs is er voor de effectiviteit van deze aanpak? Welke bezwaren zijn er gemaakt bij het invoeren van deze methode?
De Nederlandse situatie waarin ongebruikelijke transacties moeten worden gemeld door meldingsplichtige instellingen leidt tot een relatief hoog aantal meldingen die zich, onder andere, lenen voor het semi-geautomatiseerd matchen met opsporingsdata en data van het CJIB. Hierdoor kan een substantieel percentage van de meldingen van ongebruikelijke transacties op een efficiënte wijze worden geanalyseerd en verdacht worden verklaard. Tegelijkertijd kunnen zo de analisten van de FIU-Nederland optimaal worden ingezet voor de analyse van meldingen van ongebruikelijke transacties op andere wijze, zoals is beschreven in antwoord op vraag 1.
Waarom worden IT-oplossingen aangedragen als panacee? Welk bewijs is er dat verdere digitalisering en automatisering zullen leiden tot een effectieve aanpak terwijl dit probleem al langer bekend is en er al langer wordt ingezet op IT?2 3
De afgelopen jaren is er sprake van een trend van een oplopend aantal ongebruikelijke transacties van meldingsplichtige instellingen. Vanuit deze trend zijn reeds voorbereidingen getroffen om in te zetten op de versterking van de effectiviteit en efficiëntie van de FIU-Nederland door middel van zowel extra capaciteit als investeringen in technologie. IT-oplossingen zijn van groot belang om de meldingen op een effectieve manier te kunnen blijven analyseren. Hierdoor wordt FIU-Nederland steeds meer en beter in staat gesteld te werken aan arbeidsintensieve dossiers waarbij omvangrijke criminele samenwerkingsverbanden en/of complexe structuren kunnen worden blootgelegd.
Hoe komt het dat de Nederlandse FIU zo onderbemand is in verhouding met onze buurlanden, in verhouding met de hoeveelheid meldingen en in verhouding met de omvang van de Nederlandse financiële sector?
Met de FIU-Nederland ben ik van mening dat in de Nederlandse situatie niet gesproken kan worden over een onderbemande FIU-Nederland. In dat licht verwijs ik ook naar het antwoord op vraag 3 en hetgeen daar is opgemerkt over de Nederlandse situatie waarin ongebruikelijke transacties moeten worden gemeld door meldingsplichtige instellingen en de verschillende wijzen van analyse zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven. De beoordeling in hoeverre er sprake is van toereikende capaciteit hangt nauw samen met de technologie waarover de FIU-Nederland dient te beschikken om haar taak goed uit te voeren. Om die reden wordt naast de reeds ingezette capaciteitsuitbreidingen geïnvesteerd in het verbeteren van technologie, zodat de personele capaciteit optimaal kan worden ingezet.
Voortdurend wordt bezien of de beschikbare capaciteit bij de FIU-Nederland toereikend is voor het uitoefenen van haar taken of dat er aanleiding is om deze te verhogen. In 2017 is de capaciteit van de FIU-Nederland uitgebreid met 6 fte. Tevens heeft het kabinet reeds extra, structurele middelen beschikbaar gesteld voor de aanpak van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning, oplopend naar structureel 29 miljoen euro vanaf 2021. Een deel van het geld is naar de FIU-Nederland gegaan, voor een additionele 13 fte. Ook zijn er al extra gelden toegekend vanuit de aanpak van ondermijning en van cybercrime. Het totaal aantal extra fte’s voor de FIU-Nederland op basis hiervan is circa 19.4 Het wervingsproces bij FIU-Nederland is thans gaande, waardoor de daadwerkelijke capaciteitsuitbreiding in 2020 en verder zijn beslag zal krijgen.
Overigens merk ik op dat niet alleen het aantal gemelde transacties van meldingsplichtige instellingen en de omvang van de financiële sector bepaalt hoeveel fte een FIU nodig heeft om haar taak naar behoren uit te voeren. Met name de inrichting van de meldketen en de taken van een FIU hierbij zijn van belang. In de Nederlandse situatie is de FIU gericht op het analyseren van de meldingen van ongebruikelijke transacties en daaraan gekoppelde werkzaamheden op het terrein van ontwikkeling, kennisdeling en publieke en private (inter)nationale samenwerking om zo het rendement van de meldplicht vooral in kwalitatieve zin te verbeteren.
Hoeveel mensen en budget zijn er nodig om deze toezichthouder wel effectief te laten functioneren? Wat is het resultaat en/of de voortgang van de eerdere investeringen in en verbeteringen van FIU?4
De reeds ingezette capaciteitsuitbreidingen en investeringen in technologie dragen gezamenlijk bij aan het doel de FIU-Nederland nu en in de toekomst effectief te laten blijven functioneren.
De staatssteun aan KLM |
|
Mahir Alkaya , Cem Laçin |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich de aangenomen motie Alkaya/Nijboer, welke u verzoekt waar mogelijk in de komende tijd uw invloed als aandeelhouder in de holding Air France-KLM uit te breiden?1
Ja.
Hoe hebt u tot op heden uitvoering gegeven aan deze motie? Hoe gaat u uitvoering geven aan deze motie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afspraken die de Nederlandse staat heeft gemaakt met de ondernemingen (Holding en KLM) hebben de invloed van de Nederlandse staat vergroot. Omdat de Nederlandse staat heeft besloten om een directe lening en een garantie voor een kredietfaciliteit te verschaffen en haar zeggenschap in KLM en Air France-KLM in deze fase niet te vergroten, is de directe zeggenschap op de aandeelhoudersvergadering en in het bestuur niet vergroot.
Daarnaast hebben we nu ook de opzegtermijn van de staatsgaranties weten te verlengen van 9 maanden naar 5 jaar, waardoor we de Nederlandse publieke belangen nog beter kunnen borgen.
In de staatsgaranties is onder andere opgenomen dat KLM in Nederland blijft gevestigd en vanuit Nederland opereert, met behoud van Nederlandse vergunningen en verkeersrechten. Ook is vastgelegd dat Air France-KLM met een multi-hub systeem opereert met zowel Parijs Charles de Gaulle als Schiphol als hubs en hoekstenen.
Zowel de Franse staat als de Nederlandse staat hebben eisen aan het bedrijf gesteld qua herstructurering om de concurrentiepositie te versterken. Er is besloten tot een kostenreductie van 15% omdat het kabinet gelooft dat dit nodig is om KLM concurrerender te maken.
De state agent krijgt verschillende bevoegdheden. Allereerst krijgt de state agent informatierechten, zoals het verkrijgen van relevante informatie die ook met de raad van commissarissen zal worden gedeeld, naast de periodieke kwartaalrapportages die de state agent zal ontvangen. Daarnaast heeft de state agent ook het recht onderwerpen te agenderen bij (commissies van) de raad van commissarissen van KLM. Ook heeft de state agent het recht om aanwezig te zijn bij de vergaderingen van de raad van commissarissen en over bepaalde onderwerpen te overleggen met de raad van bestuur van KLM. Tot slot is er in een escalatiemechanisme voorzien, mocht de state agent signaleren dat een bepaalde voorwaarde niet (volledig) wordt nagekomen.
Klopt het dat de aandelen van Air France-KLM momenteel laag gewaardeerd worden en dat het opkopen van meer aandelen daardoor voordelig is geworden?
Het klopt dat de aandelen momenteel lager gewaardeerd worden dan de afgelopen jaren.
Zijn de mediaberichten over een op handen zijnde kapitaalinjectie van de Nederlandse Staat op waarheid berust? Zo ja, om welk bedrag gaat het mogelijk?2
De afgelopen periode hebben wij ons gericht op het steunpakket voor KLM. Bij de bekendmaking van het steunpakket aan KLM heb ik richting uw Kamer aangegeven een kapitaalinjectie niet uit te sluiten. Omdat Air France – KLM een beursgenoteerde onderneming betreft, kan ik hier op dit moment verder niets over delen. Ik heb de vaste commissie voor Financien op 13 oktober in een vertrouwelijke briefing bijgepraat over AFKL.
Hoeveel zou het kosten om een meerderheidsbelang in Air France-KLM te nemen?
De marktwaarde van Air France – KLM bedraagt ca. € 1,4 miljard per 9 oktober 2020. De theoretische kosten van een meerderheidsbelang bedragen zodoende ongeveer € 0,7 miljard.
Kunt u uitsluiten dat de Franse overheid een meerderheidsbelang in Air France-KLM neemt, nu de aandelen goedkoop zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse staat heeft nauw contact met zowel de Franse staat als de onderneming zelf over de toekomst van Air France – KLM. Hierbij gaat de aandacht van de Nederlandse staat uiteraard uit naar het Nederlands publiek belang. Zoals ook aangegeven bij vraag 4 heb ik de vaste commissie voor Financien op 13 oktober in een vertrouwelijke briefing bijgepraat over AFKL.
Is het waar dat de Franse overheid meermaals heeft gezinspeeld op het opkopen van meer aandelen teneinde de invloed in de onderneming te verstevigen?
Op dit moment zijn er geen ontwikkelingen te melden over een mogelijke kapitaalinjectie. In het persbericht van Air France-KLM van 24 april 2020 valt te lezen dat de Franse staat overweegt om mogelijk te participeren indien Air France-KLM besluit tot kapitaalverhoging.
Hoe gaat u voorkomen dat door een mogelijke nationalisatie van Air France-KLM, de Franse staat veel meer invloed krijgt over de onderneming dan de Nederlandse, met mogelijk negatieve gevolgen voor KLM en de Nederlandse werkgelegenheid tot gevolg?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat KLM voornemens is medewerkers die minder dan modaal verdienen te laten meebetalen aan de reorganisatie? Is dit in lijn met de voorwaarden die u heeft gesteld aan overheidssteun? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Indien neen, wat zijn daarvan de consequenties?3
Op 1 oktober hebben we het herstructureringsplan van het management van KLM ontvangen en we zijn dit momenteel aan het beoordelen met behulp van een externe adviseur. Ik zal de Kamer hier conform afspraken over informeren.
Het kabinet vindt het belangrijk dat KLM sterker uit deze crisis komt. Er is daarom besloten om de arbeidsvoorwaarden van KLM onderdeel te maken van de voorwaarden voor steun van de Nederlandse staat, zodat de competitiviteit van het bedrijf toeneemt. De bijdrage wordt gebaseerd op de combinatie van alle arbeidsvoorwaarden. Dit kan dus naast de primaire arbeidsvoorwaarden ook de secundaire arbeidsvoorwaarden beslaan.
Is het, gezien de risico’s voor onder andere de hubfunctie van Schiphol en de werkgelegenheid die KLM direct en indirect biedt, nog langer verantwoord om dit bedrijf aan de markt over te laten? Zo ja, waarom?
Het steunpakket helpt KLM de gevolgen van COVID-19 te doorstaan, waarmee ook het publiek belang in de toekomst geborgd blijft.
Deelt u de mening dat het vergroten van de invloed van de samenleving op bepaalde bedrijven die van vitaal belang zijn, een kans kan zijn op verduurzaming, fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden, klantgerichtheid en uiteindelijk op dividend dat naar de samenleving vloeit?
Ik ben het met u eens dat het vergroten van de invloed van de samenleving op bepaalde bedrijven die van vitaal belang zijn bepaalde kansen kan opleveren.
Het bericht ‘Brexit nadert: Britse banken heffen plotseling rekening van Nederlandse klanten op’ |
|
Roald van der Linde (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Brexit nadert: Britse banken heffen plotseling rekening van Nederlandse klanten op»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de rekening van deze mensen opgezegd wordt? Is dit een onvermijdelijk gevolg van een no-dealBrexit of een interpretatie door de Britse banken?
De geldende wet- en regelgeving heeft als doel om retailklanten te beschermen (zie ook het antwoord op vraag 7). Financiële instellingen in de EU kunnen op basis van het zogenoemde financiële paspoort op basis van een vergunning in één lidstaat, diensten aanbieden in andere lidstaten zonder lokale vergunning. Het aflopen van de overgangsperiode betekent dat Britse financiële instellingen dit paspoort verliezen. Dit kan betekenen dat er veranderingen optreden in de dienstverlening van Britse instellingen aan klanten gevestigd in de EU.
Veel Britse financiële instellingen zullen maatregelen moeten nemen om diensten te mogen blijven verlenen aan EU-/Nederlandse klanten na afloop van de overgangsperiode. Zo kunnen Britse banken na de overgangsperiode niet langer grensoverschrijdend vanuit het VK diensten verlenen aan retailklanten in Nederland door deposito’s aan te trekken of ter beschikking te hebben.2
Eén van de opties die Britse banken hebben om klanten in de EU/Nederland te blijven bedienen is om klanten over te zetten naar nieuwe vestigingen in de EU. Een aantal grotere Britse banken heeft naar aanleiding van Brexit dan ook Europese dochters opgericht of de activiteiten van bestaande dochters uitgebreid. Het aflopen van de overgangsperiode eind dit jaar kan echter ook betekenen dat een Britse instelling besluit de dienstverlening aan klanten in de EU/Nederland te beëindigen. Dit is helaas een gevolg van Brexit.
Waarom hebben Britse banken geen verplichting om hun klanten over te brengen naar hun Europese vestigingen? Is het mogelijk om dit alsnog af te dwingen?
Het is aan Britse instellingen zelf om te bepalen welke stappen zij ondernemen in reactie op het aflopen van de overgangsperiode. Het betreft hier instellingen die onder Brits toezicht staan. Het is aan de Britse toezichthouders om er op toe te zien dat Britse banken hierbij het klantbelang in acht nemen. Op 9 oktober jl. hebben de relevante Britse toezichthouders een brief gestuurd waarin zij Britse instellingen onder andere ten aanzien van bancaire dienstverlening aan EU-retailklanten oproepen om de benodigde stappen te zetten. Dit houdt in dat deze instellingen plannen moeten hebben om bestaande contracten te blijven bedienen, of klanten tijdig over wijzigingen moeten informeren zodat zij de tijd hebben om over te stappen.3 Ook DNB heeft Britse instellingen en Britse toezichthouders meermalen gewezen op het belang van tijdige en heldere communicatie met klanten in Nederland.
Hoe verhoudt deze actie zich tot de zorgplicht?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er geen oplossing getroffen zoals voor Nederlandse banken in het Verenigd Koninkrijk, waarbij zij zich konden aanmelden voor een tijdelijke vergunning? Is het nog steeds mogelijk om dit te doen?
Instellingen hebben voldoende tijd gehad om zich voor te bereiden op alle scenario’s. Uit analyses van de Europese Commissie en (Europese) toezichthouders blijkt ook dat het grootste deel van de financiële sector goed is voorbereid op dit scenario.4 Aanvullende wetgeving wordt op dit onderdeel daarom niet nodig geacht, en zou bovendien oneerlijk zijn voor de instellingen die reeds goed zijn voorbereid. Een aantal Britse instellingen dient echter nog wel resterende stappen te zetten, bijvoorbeeld om tijdige en heldere communicatie richting hun EU/NL-klanten te borgen. Hier zijn de inspanningen van de Britse toezichthouders dan ook op gericht. In Nederland hebben DNB en AFM nauw operationeel contact met hun Britse collega’s over het toezicht op deze inspanningen.
Het overgangsrecht voor verzekeraars komt voort uit een voorgenomen gewijzigd derdelandenraamwerk, en is daarmee in haar aard onvergelijkbaar met de beperktere mogelijkheden die voor banken reeds bestaan om grensoverschrijdend vanuit een derde land diensten te verlenen.
Welke mogelijke oplossingen zijn er voor dit probleem? Is er de mogelijkheid van overgangsrecht middels een spoedwet? Waarom is er wel overgangsrecht voor verzekeraars, blijkens het beschreven document van De Nederlandsche Bank (DNB)? Wat is het kabinet voornemens te doen om dit op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom hebben professionele marktpartijen in dit geval meer bescherming dan «gewone» rekeningbezitters? Moet financiële wetgeving er niet juist op gericht zijn om normale huishoudens beter te beschermen tegen dit soort onvoorziene omstandigheden?
De regelgeving is er op gericht om retailklanten (extra) te beschermen, juist door te voorkomen dat banken uit landen buiten de EU, waar mogelijk minder prudente regels gelden, grensoverschrijdend diensten kunnen aanbieden aan retailklanten in NL/EU. In de interne markt gelden gemeenschappelijke regels waardoor grensoverschrijdende bancaire dienstverlening aan retailklanten wel verantwoord mogelijk is. Instellingen uit derdelanden dienen over de juiste autorisatie te beschikken, bijvoorbeeld door een dochteronderneming in de EU op te richten, om ervoor te zorgen dat zij aan de relevante regels voldoen, en EU-toezichthouders moeten hier ook op kunnen toezien en handhaven. Specifieke groepen professionele klanten (professionele marktpartijen) kunnen wel bediend blijven worden vanuit een derdeland, omdat juist vanwege hun professionaliteit hier minder bescherming nodig wordt geacht.
Heeft u met de Britse overheid gesproken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Welke oplossing ziet zij?
Zoals eerder opgemerkt gaat het hier om Britse instellingen die onder Brits toezicht staan. DNB en AFM hebben regelmatig operationeel contact met hun Britse collega’s over het klantbelang van tijdige en heldere communicatie.
Het bericht ‘Brussel ready to clamp down on sweetheart corporate tax deals’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u toezeggen te reageren op de eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp, ingediend op 15 juli 2020, vóór het algemeen overleg Eurogroep/Ecofin van 30 september 2020?1 2 En kunt u ook op deze set vragen reageren vóór het algemeen overleg Eurogroep/Ecofin van 30 september 2020?
Beide vragen kan ik positief beantwoorden.
Kunt u een appreciatie geven van het nieuwe artikel uit de Financial Times en de opmerkingen van Eurocommissaris Gentiloni?
Uit dit artikel van de Financial Times blijkt dat Eurocommissaris Gentiloni een ambitieuze agenda heeft op het gebied van de bestrijding van belastingontwijking en -ontduiking in de Europese Unie. Verder verwijst het artikel naar het interview dat Gentiloni eerder dit jaar aan de Financial Times heeft gegeven waarin hij aangeeft dat hij overweegt om artikel 116 WvEU in te zetten om zijn doelen beter te verwezenlijken. Ik steun de inzet van de Commissie om belastingontwijking en -ontduiking in de Europese Unie tegen te gaan. Nederland heeft de afgelopen tijd veel anti misbruik maatregelen aangenomen en gaat daarbij unilateraal verder dan de EU standaard. Hierbij stopt het overigens niet. Ik ben juist voornemens om ook dit jaar verschillende maatregelen te nemen om misbruik tegen te gaan, zoals ook op Prinsjesdag bekend is gemaakt. Mocht de Commissie van mening zijn dat het Nederlandse belastingstelsel toch nog schadelijke elementen bevat dan zijn we uiteraard bereid om die met de Commissie te bespreken.
Wat is inmiddels de stand van zaken van het voorstel om artikel 116 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) te gebruiken om lidstaten hun veto af te pakken?
De situatie is onveranderd ten opzichte van die in juli. De Commissie heeft nog geen concreet voorstel over artikel 116 WvEU bekend gemaakt.
Wanneer heeft u de Europese Commissie erop gewezen dat Nederland niet van plan is haar veto op het gebied van belastingen op te geven (conform meerdere aangenomen Kamermoties, zoals Kamerstuk 21 501-07, nr. 1653) en gegeven het standpunt van de Nederlandse regering dat «de nationale fiscale soevereiniteit voor Nederland essentieel is» (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1654) Kunt u toezeggen dat ook weer in de komende vergadering van de Eurogroep en de Ecofinraad te zullen doen?
Het dictum van bovenstaande moties is helder en duidelijk en ik heb geen ander voornemen dan deze moties bij mijn inzet in de EU te respecteren. De Europese Commissie is op de hoogte van ons standpunt. Tijdens de komende vergadering van de Ecofinraad zal, gegeven de agenda, hiervoor weinig ruimte zijn, maar mocht het onderwerp over de fiscale besluitvormingsprocedure in latere Ecofinraden opkomen dan zal ik conform bovenstaande moties het standpunt uitdragen.
Het bericht ‘Paris opposé au retour des règles budgétaires européennes d’avant-crise (ministre à l’AFP)’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht, waaruit naar voren komt dat de Franse Staatssecretaris voor Europese Zaken Clément Beaune gekant is tegen de huidige Europese begrotingsregels?1
Ja ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van het bericht dat Frankrijk nu de huidige regels maar overboord lijkt te willen zetten?
De Franse Staatssecretaris voor Europese Zaken geeft aan dat Europese begrotingsregels in algemene zin nodig zijn maar dat de regels in de huidige vorm moeten worden herzien. Het kabinet is ook van mening dat de Europese begrotingsregels, zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), moeten worden herzien om de effectiviteit van de regels te verhogen.2
Deelt u de mening dat het «tijdelijk buiten werking stellen van de regels», gezien de omvangrijke coronacrisis, logisch is, maar dat na de crisis, om de muntunie in stand en stabiel te houden, er weer goede begrotingsregels zullen moeten gelden en handhaving daarvan zal moeten plaatsvinden?
Het kabinet is vanaf het begin van mening geweest dat lidstaten tijdens de Coronacrisis in staat moeten worden gesteld om de economische gevolgen te mitigeren. Daarbij is het volgens het kabinet gerechtvaardigd dat bestaande flexibiliteit binnen de begrotingsregels wordt toegepast, waaronder het activeren van de algemene ontsnappingsclausule (general escape clause – GEC).3 4 Deze clausule is bedoeld voor een periode van ernstige economische neergang in de eurozone of de EU als geheel. Het ligt voor de hand dat deze clausule wordt ingetrokken zodra de ernstige economische neergang voorbij is zodat er weer begrotingsregels gelden die consequent dienen te worden gehandhaafd.
Heeft Frankrijk dit standpunt (eerder) ook in verschillende gremia, zoals de Eurogroepvergaderingen of de Ecofinraden, geuit? Zo ja, wat is er gecommuniceerd en heeft u zich hier toen tegen verzet?
In de Eurogroep en Ecofin is de afgelopen maanden niet gesproken over wijziging van de Europese begrotingsregels.
Zijn er meer landen die eenzelfde standpunt hebben geuit? Kunt u het krachtenveld schetsen?
Tot op heden heeft geen discussie plaatsgevonden in de Eurogroep of de Ecofinraad over wijziging van de Europese begrotingsregels. Het krachtenveld is daarom nog niet duidelijk.
Hoe gaat u voorkomen dat Europese landen die zich in economisch slecht weer bevinden, de coronacrisis aangrijpen om af te zien van de Europese begrotingsregels, zoals vastgesteld in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), dan wel deze willen versoepelen omdat dit hen beter uitkomt?
Het is volgens het kabinet gerechtvaardigd dat bestaande flexibiliteit binnen de begrotingsregels wordt toegepast, waaronder het activeren van de GEC. Deze clausule is bedoeld voor een periode van ernstige economische neergang in de eurozone of de EU als geheel. Zodra deze ernstige economische neergang voorbij is, dient de clausule weer ingetrokken te worden.
Wat zijn de risico’s voor de muntunie als er geen stevige afspraken zijn over de Europese begrotingsregels na de coronacrisis?
Het doel van de Europese begrotingsregels is het waarborgen van houdbare overheidsfinanciën. Houdbare overheidsfinanciën zijn cruciaal voor de stabiliteit en weerbaarheid van de Europese economie. Zodra de ernstige economische neergang voorbij is, dient de GEC weer ingetrokken te worden.
Hoe kijkt u aan tegen dit sluipende gevaar en de tendens van sommige Europese landen om af te willen zien van de Europese begrotingsregels of deze in hun voordeel te willen herzien?
Een eventuele wens van Europese landen om af te willen zien van de Europese begrotingsregels acht het kabinet zorgelijk. Effectieve begrotingsregels zijn cruciaal voor het waarborgen van houdbare overheidsfinanciën, en daarmee voor de stabiliteit en weerbaarheid van de Europese economie. Het kabinet blijft zich daarvoor inspannen.
In hoeverre deelt u de mening van Clément Beaune dat de huidige Europese begrotingsregels toe zijn aan herziening? Zo ja, hoe moet deze herziening er volgens u uit zien en welke huidige regels moeten gewaarborgd blijven?
Het kabinet deelt reeds voor de Coronacrisis de mening dat de Europese begrotingsregels moeten worden herzien om de effectiviteit – dat wil zeggen de mate waarin zij bijdragen aan het waarborgen van houdbare overheidsfinanciën – te verhogen.5 6 Tijdens het Algemeen Overleg Eurogroep en Ecofinraad op 9 september jl. heb ik toegezegd om voor het einde van het jaar een brede bespiegeling ten aanzien van het SGP te sturen. Deze toezegging heb ik herhaald tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen. In die toegezegde brief zal ik nader ingaan op de inzet van het kabinet voor wat betreft de mogelijk herziening van de Europese begrotingsregels.
Deelt u de mening van het Europees Begrotingscomité dat het de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de Europese begrotingsregels ten goede komt om zo snel mogelijk na te denken over de tijdspanne en voorwaarden op te stellen voor heractivering van het reguliere SGP?
Het kabinet deelt de mening dat ten behoeve van de effectiviteit van de begrotingsregels het goed is als er heldere voorwaarden worden overeengekomen op basis waarvan de GEC kan worden gedeactiveerd. De economische ontwikkelingen zijn op dit moment zeer moeilijk te voorspellen doordat deze samenhangen met de ontwikkeling van het coronavirus. Het is daardoor niet mogelijk om nu al een tijdspad vast te leggen voor het deactiveren van de GEC.
Hoe gaat u waarborgen dat, gezien de behoefte om Europese begrotingsregels te hervormen, een mogelijke versimpeling van de complexe regelgeving niet leidt tot versoepeling?
Het kabinet is alleen voorstander van een versimpeling van de begrotingsregels voor zover die de effectiviteit van de begrotingsregels ten goede komt, en zal dit te zijner tijd uitdragen in de discussies over de herziening van de begrotingsregels.
Hoe loopt het proces rond de begrotingsregels en de herziening van het SGP? Wie besluit wanneer deze regels weer geactiveerd worden en hoe verloopt deze procedure? Welke ingrijpmomenten heeft Nederland en het Nederlandse parlement?
De Commissie heeft eerder dit jaar een uitgebreide evaluatie gepubliceerd van het SGP.7 De Commissie was van plan om naar aanleiding hiervan een brede discussie te organiseren, op basis waarvan zij eventueel een voorstel zou doen voor een aanpassing van de begrotingsregels. Als gevolg van de Coronacrisis is de discussie over de herziening van het SGP stilgevallen. Het is nog onduidelijk wanneer deze discussie alsnog zal gaan plaatsvinden. Zodra deze discussie wordt geagendeerd voor de Eurogroep of Ecofinraad zal de Kamer hier middels de geannoteerde agenda en het verslag over worden geïnformeerd. De vraag of en wanneer de GEC gedeactiveerd wordt, zal naar verwachting worden besproken in het voorjaar van 2021.
Het artikel ‘Krotbeleggen: ‘triest’ spel van een beursfonds drijft gemeentes tot wanhoop’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Krotbeleggen: «triest» spel van een beursfonds drijft gemeentes tot wanhoop»?1
Ja.
Kunt u reageren op de beschreven praktijk? Hebt u hierover contact met de betrokken gemeenten of met de VNG?
Het is in het algemeen onwenselijk dat gebouwen en monumenten slecht worden onderhouden, los van het motief waarmee van het noodzakelijke onderhoud wordt afgezien. Dat kan de monumentale waarde van een bouwwerk aantasten en het bouwwerk kan een gevaar opleveren voor gebruikers en de omgeving.
Gemeenten zijn in dit soort gevallen het bevoegd gezag voor toezicht en handhaving. Elke gemeente heeft dezelfde mogelijkheden om op te treden. Zij kunnen handhavend optreden op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) respectievelijk de Woningwet wegens achterstallig onderhoud. De kosten van de herstelmaatregelen en de ambtelijke kosten die daarmee gepaard gaan, kunnen op de eigenaar worden verhaald. Als het gaat om monumenten, verleent de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) desgevraagd assistentie bij handhavingszaken. Dat gebeurt ook in het geval van Huis Ivicke.
De eigenaar van dit pand heeft noodzakelijke instandhoudingsmaatregelen niet uitgevoerd. De gemeente Wassenaar is daarom een bestuursrechtelijk handhavingstraject gestart om de eigenaar hiertoe te bewegen. Daarnaast heeft de gemeente bij de politie aangifte gedaan van opzettelijke verwaarlozing van het rijksmonument. De last onder bestuursdwang heeft als resultaat gehad dat de eigenaar op 4 januari 2020 is begonnen met het uitvoeren van een aantal door de gemeente voorgeschreven noodmaatregelen, zoals het opnieuw wind- en waterdicht maken van de dakkapellen. Inspecteurs van de gemeente Wassenaar constateerden echter dat de werkzaamheden niet op de juiste manier werden uitgevoerd en hebben de werkzaamheden stilgelegd. Hierna heeft de eigenaar een kort geding aangespannen. Volgens het vonnis dat het Financieel Dagblad in handen heeft, concludeerde de rechter «dat het plan van de eigenaar op sommige punten afwijkt van de eerder opgelegde bestuurslast, waardoor de gemeente terecht mocht vrezen voor «een overtreding». Mede gelet op het «algemeen belang» mocht de gemeente de boel stilleggen.» 2
Deelt u de mening dat het bewust laten verkrotten van monumenten omwille van grondposities niets meer of minder is dan parasiteren op de samenleving? Deelt u het moreel appèl dat de Wassenaarse VVD heeft gedaan?
Het is niet wenselijk als monumenten niet goed worden onderhouden. De aanleiding en motieven om monumenten niet te onderhouden, lopen uiteen en zijn vaak lastig te achterhalen. Maar als een monument bewust niet wordt onderhouden, is dat vanzelfsprekend zeer onwenselijk.
Een moreel appèl op beleggers om niet te investeren in ondernemingen die bewust monumenten laten verkrotten, is sympathiek. Tegelijkertijd mag verondersteld worden dat beleggers in dit beursfonds in de regel over voldoende kennis en ervaring beschikken om de aanzienlijke risico’s te zien van ondernemingen die bewust monumenten laten verkrotten. De grondposities zijn veel minder rooskleurig dan wellicht door één van de geïnterviewden in het artikel in het Financieel Dagblad wordt verondersteld. De praktijk van het verkrotten van een monument wijzigt namelijk niet de status en de bescherming die het monument op grond van de aanwijzing als monument geniet. De eigenaar van een monument kan, zoals hiervoor in vraag 2 is weergegeven, door de gemeente worden gedwongen om herstelmaatregelen te treffen waarbij de kosten van de herstelmaatregelen en de daarbij gepaard gaande ambtelijke kosten in principe op de eigenaar worden verhaald. Uitbreidings -of verbouwingsmogelijkheden van een monument zijn beperkt en alleen mogelijk als daarvoor vooraf vergunning wordt verleend. Bestemmingsplanregels die van toepassing zijn op monumenten, zijn doorgaans conserverend van aard. Ook in Wassenaar is dat het geval. Het is aan de gemeente om te beslissen om meer bouwmogelijkheden te bieden. De gemeenteraad van Wassenaar heeft recent het conserverende karakter van percelen met een monumentaal karakter nog eens onderstreept door in 2018 het Paraplubestemmingsplan Cultureel Erfgoed Wassenaar (gewijzigd) vast te stellen.
Is het mogelijk vennootschappen van de beurs te weren als hun activiteiten rechtstreeks ingaan tegen elk maatschappelijk belang? Zo ja, geldt dat alleen voor nieuwe noteringen of ook voor vennootschappen waarvan de aandelen reeds genoteerd zijn? Is de bestaande wet- en regelgeving hiervoor toereikend, welke middelen staan ter beschikking en wie moet die inroepen? Welke rol heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) hierin?
De Europese Noteringsrichtlijn stelt regels over de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd.3 Marktpartijen die een effectenbeurs exploiteren kunnen op basis van deze richtlijn zelf regels stellen over de notering van effecten op de door hen geëxploiteerde effectenbeurzen. Euronext heeft deze bepalingen opgenomen in het Euronext Rule Book. Dit Rule Book kent algemene noteringsvereisten voor effecten en de uitgevende instellingen. Euronext kan een aanvraag tot toelating tot de handel van een effect op haar markten weigeren op basis van iedere passende reden, waaronder begrepen de situatie dat de uitgevende instelling niet voldoet aan de toepasselijke regels van Euronext.
Daarnaast kan Euronext met betrekking tot effecten die zijn toegelaten tot de handel op haar effectenmarkt iedere maatregel treffen die zij noodzakelijk acht om een eerlijke, ordelijke en efficiënte werking van haar markten te bewerkstelligen. Tot die maatregelen behoren onder andere het opleggen van specifieke voorwaarden om te bewerkstelligen dat de toepasselijke regels van Euronext worden nageleefd, het schorsen van de handel of het uitsluiten van de betreffende effecten van de handel. Tot slot kan Euronext de effecten die zijn toegelaten tot de notering of handel op haar markten uitsluiten. Een dergelijke uitsluiting op initiatief van Euronext kan plaatsvinden, indien de betrokken uitgevende instelling niet voldoet aan de voorgeschreven verplichtingen of indien er feiten of omstandigheden plaatsvinden die schadelijk zijn voor de reputatie van Euronext.
Euronext beschikt daarmee binnen de kaders van haar Rule Book over een discretionaire bevoegdheid om een aanvraag tot toelating tot de handel van een effect op haar markten te weigeren dan wel effecten die reeds zijn toegelaten tot de handel op haar markten van die handel uit te sluiten. Als het gaat om de uitoefening van deze bevoegdheid is terughoudendheid gepast. Een besluit tot het uitsluiten van de handel van bepaalde effecten tast namelijk de belangen aan van de personen die in deze effecten hebben belegd. Een dergelijke ingrijpende maatregel kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd zijn.4
Het toezicht van de AFM op uitgevende instellingen ziet met name op beoordeling van het prospectus bij uitgifte, de naleving van regelgeving met betrekking tot de publicatie van voorwetenschap en op de financiële verslaggeving. De AFM kan toezichtsbevoegdheden inzetten als een uitgevende instelling niet aan de geldende wet- en regelgeving op deze terreinen voldoet. De AFM heeft geen wettelijk mandaat voor de beoordeling van het maatschappelijk belang van de activiteiten van een uitgevende instelling.
Bent u bereid vervolgstappen te ondernemen om deze activiteiten te bestrijden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven is het van belang dat als monumenten verkrotten, deze worden hersteld en dat het achterstallig onderhoud op de juiste wijze wordt gepleegd. Gemeenten beschikken op grond van de huidige wetgeving (Wabo en Woningwet) en de Omgevingswet over ruime mogelijkheden om het achterstallig onderhoud alsnog te laten uitvoeren. Uit de casus Wassenaar blijkt dat de gemeente de haar ter beschikking staande dwangmaatregelen inzet, maar dat ook de eigenaar de hem ter beschikking staande rechtsmiddelen inzet. Ook al is het een vermoeden, het zal in de praktijk niet gemakkelijk zijn om aan te tonen dat een onderneming een monument uitsluitend verwerft om een grondpositie te verkrijgen en daarom een monument laat verkrotten. Via het bestemmingsplan – en vanaf 2022 via het omgevingsplan – kunnen gemeenten bovendien voorkomen dat aan monumenten ruimere bouwmogelijkheden worden toegekend.
Maatregelen die interveniëren in beursnoteringen, of bovengenoemde dwangmaatregelen, zijn zeer ingrijpend en tasten het eigendomsrecht en het vrije economische verkeer van goederen en rechten aan. Onze indruk is dat over het algemeen een beperkte inzet van bestuurlijke dwangmaatregelen richting een eigenaar passender en in veel gevallen voldoende is om noodzakelijk onderhoud te laten plegen. Het ligt op basis van deze – casuïstische – uitzondering op de regel niet voor de hand verdergaande, algemene, dwangmaatregelen te initiëren. Zulke maatregelen zullen hun weerslag hebben op het maatschappelijk en juridisch draagvlak en het is de vraag in hoeverre nieuwe, algemeen geldende dwangmaatregelen in de praktijk effectief en uitvoerbaar zullen zijn. Verwacht mag worden dat het opleggen van deze maatregelen ieder voor zich ook weer kunnen leiden tot gerechtelijke procedures. Om die reden zien wij geen aanleiding voor vervolgstappen.
Het aanstellen van een directeur voor het stafbureau van het Nationaal Groeifonds. |
|
Henk Krol |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht van 18 september 2020 op de website van de Algemene Bestuursdienst van de rijksoverheid dat de heer drs. Wouter Raab, thans werkzaam op het Ministerie van Financiën, is aangesteld als directeur voor «het stafbureau» van het Nationaal Groeifonds?1
Ja.
Klopt het dat de aanstelling van deze directeur te maken heeft met de Begrotingsstaat XIX, het Nationaal Groeifonds, voor het jaar 2021?2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat zowel de Tweede als de Eerste Kamer nog niet over deze begrotingen – met de status van wet – voor 2021 hebben ingestemd en dat de voorgestelde Begrotingsstaat Nationaal Groeifonds dus nog niet is vastgesteld of goedgekeurd?
Ja.
Deelt u de mening dat het bedrag dat gemoeid is met het door u voorgestelde Nationaal Groeifonds (20 miljard euro voor de eerste tranche) zeer fors is (ruim 2,5% van het bruto binnenlands product (bbp)), dat het een geheel nieuw onderdeel van de rijksbegroting is, en dat dus het voeren van een parlementair debat over nut en noodzaak van dit Nationaal Groeifonds wel het minste is voordat u met de voorbereiding en de uitvoering start? Zo ja, waarom begint u al? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Kamer om al dan niet goedkeuring te geven aan de begroting van het Nationaal Groeifonds. Ik ben het met u eens dat behandeling van de begroting in beide Kamers in een parlementair debat – en goedkeuring van de begroting en daarmee van het fonds – noodzakelijk zijn voordat bedragen uit het groeifonds kunnen worden toegekend. Dat neemt niet weg dat het nodig is om de voorbereidende werkzaamheden te starten. Het kabinet heeft de ambitie om in 2021 al te beginnen met de investeringen. Dit past bij de grote uitdagingen ten aanzien van het verdienvermogen. Om deze investeringen mogelijk te maken zijn de voorbereidende werkzaamheden gestart.
Bent u van mening dat het Nationaal Groeifonds al in kannen en kruiken is, ondanks het feit dat de Tweede en Eerste Kamer de begroting nog niet hebben goedgekeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het minachting van de volksvertegenwoordiging is om niet te wachten op democratische goedkeuring van de begrotingsstaat, maar gewoon aan de slag te gaan zonder dat het parlement hierover heeft kunnen besluiten?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft u zo’n haast met het benoemen van een directeur voor een nog niet ingesteld en goedgekeurd Nationaal Groeifonds, terwijl u na meer dan twee maanden na goedkeuring in het parlement nog niet eens de toezichthouder («state agent») voor KLM heeft benoemd? Waarom heeft het Nationaal Groeifonds voor u zoveel meer prioriteit dan het organiseren van effectief toezicht op de miljarden belastinggeld die zijn geleend aan KLM?
Om een snelle start te maken met het Nationaal Groeifonds, nadat de Kamer daar zijn goedkeuring aan heeft gegeven, is een goede ondersteuning van de onafhankelijke beoordelingscommissie die voorstellen moet gaan beoordelen een randvoorwaarde. Op 23 september heb ik uw Kamer geïnformeerd over de benoeming van een «state agent» voor KLM.
Is er een vacature opengesteld voor de functie van directeur voor «het stafbureau» Nationaal Groeifonds en is er een selectieprocedure gevolgd? Met hoeveel kandidaten zijn gesprekken gevoerd? Is er een functieprofiel? Zo ja, kunt u dit bij de beantwoording van deze vragen aan de Kamer toesturen?
Er is vooraf een profiel opgesteld (bijgevoegd). Om snel te kunnen starten met de voorbereidende werkzaamheden is er voor gekozen om met een ervaren – en eerder via een ABD-procedure benoemde directeur – het gesprek te voeren om de werkzaamheden op zich te nemen.
Klopt het dat de heer Raab als directeur Staatsdeelnemingen op het Ministerie van Financiën betrokken was bij onder andere de zeer kostbare reddingsoperatie van ABN AMRO in 2008, die de belastingbetaler vele miljarden verlies heeft opgeleverd, die hoogstwaarschijnlijk nooit meer goedgemaakt zullen worden en waarover de Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel oordeelde dat er grote fouten waren gemaakt?
Over deze dossiers is reeds veelvuldig met uw Kamer gesproken. Ik ga niet in op de bijdragen van individuele ambtenaren aan beleid. Voor alle beleid geldt op grond van de ministeriële verantwoordelijkheid dat u mij daar op kan aanspreken en niet ambtenaren. Ik heb er alle vertrouwen in dat met deze benoeming het Nationaal Groeifonds een uitstekende directeur van het stafbureau heeft.
Klopt het eveneens dat de heer Raab in die hoedanigheid betrokken was bij de overname van de Duitse hoogspanningsnetten van het energiebedrijf RWE door TenneT in 2009/2010, die de Nederlandse staat vele tientallen miljarden aan Duitse investerginsverplichtingen opleverde?3
Zie antwoord vraag 9.
Wat maakt, in het licht van de resultaten van de miljarden kostende investeringen die onder toezicht van de heer Raab zijn verricht, deze kandidaat geschikt om een fonds van 20 miljard euro te gaan beheren?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend met het artikel Opstand der Commissarissen in NRC Handelsblad van 12 september 20154 waarin commissarissen citeren dat de heer Raab het als zijn belangrijkste taak ziet «de Minister uit de wind te houden» en dat dit veel bevreemding wekt? Is het «uit de wind houden van de Minister» een kerncompetentie voor de directeur van het Nationaal Groeifonds? Zo ja, waarom?
Ik ben met dat artikel bekend. De projectdirecteur Nationaal Groeifonds werkt ten behoeve van de onafhankelijke beoordelingscommissie.
Hoe hoog is de beloning van de heer Raab? Valt de beloning van de heer Raab onder de Wet Normering Topinkomens?
De beloning is conform het functiegebouw Rijk. De beloning valt daarmee onder de Wet Normering Topinkomens.
Klopt het dat de directeur start op 1 oktober 2020? Gaat hij alleen aan het werk of zijn er al meer personeelsleden aangesteld voor «het stafbureau»? Zo ja, hoeveel en per wanneer beginnen zij? Wat zijn de kosten daarvan en waar worden deze kosten gealloceerd?
De directeur start op 1 oktober 2020. Voor de stafdirectie zullen naar verwachting op korte termijn meer personeelsleden geworven worden. De precieze omvang van de directie staat op dit moment nog niet vast. Bij 2e suppletoire begroting 2020 zullen de hiermee samenhangende kosten voor 2020 worden geraamd op de EZK-begroting.
Klopt het dat directeur Raab betaald gaat worden uit de apparaatskosten zoals voorgesteld in de begrotingsstaat van het nog niet goedgekeurde Nationaal Groeifonds?
Na goedkeuring van de begroting van het Nationaal Groeifonds zullen met ingang van 2021 de kosten van de stafdirectie inclusief de directeur ten laste komen van het apparaatsbudget van het Nationaal Groeifonds.
Welke kosten zijn er tot nu toe gemaakt voor het nog niet door het parlement goedgekeurde Nationaal Groeifonds? Zo ja, kunt u deze specificeren? Zijn er al verplichtingen aangegaan voor het Nationaal Groeifonds? Zo ja, welke? Ten laste van welke begrotingspost en welk budget?
Tot op heden is de ambtelijke inzet voor het Nationaal Groeifonds binnen de bestaande formatie bij de desbetreffende departementen opgevangen. Er zijn geen verplichtingen aangegaan voor het Nationaal Groeifonds aangezien de begroting van het Nationaal Groeifonds voor 2021 nog niet is goedgekeurd.
Kunt u met onmiddellijke ingang de voorbereidingen om een stafbureau voor het Nationaal Groeifonds op te tuigen, stoppen en de aanstelling van de directeur en andere werknemers terugdraaien?
Gezien de wens van dit kabinet om een snelle start te maken met het Nationaal Groeifonds, nadat de Kamer daar zijn goedkeuring aan heeft gegeven, lijkt mij dat niet verstandig en ben ik dat niet voornemens.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de Algemene Financiële Beschouwingen in de Tweede Kamer?
Ja.
De berichten 'Mkb'ers maar matig op de hoogte van financieringsmogelijkheden' en 'Kredietverzekeraar: Nederland wacht volgend jaar grote faillissementsgolf' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mkb'ers maar matig op de hoogte van financieringsmogelijkheden»1 en het bericht «Kredietverzekeraar: Nederland wacht volgend jaar grote faillissementsgolf»?2
Ja.
Hoezeer herkent u de constatering van mkb-financieringsplatform October dat Nederlandse mkb-ondernemers onvoldoende op de hoogte zijn van externe financieringsmogelijkheden?
Het kabinet heeft fors ingezet op het versterken van de mogelijkheden voor ondernemers om te voorzien in acute liquiditeitsbehoefte als gevolg van de coronacrisis, onder andere met (de coronaluiken van) de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB-C), Garantie Ondernemingsfinanciering (GO-C), Corona-Overbruggingslening en de Klein Krediet Corona (KKC). Het artikel stelt dat één op de tien ondernemers in het duister tast naar financieringsmogelijkheden en dat zo’n 40% van de ondervraagden te weinig kennis heeft over financiering. Ik herken het beeld, en dit is dan ook een belangrijk aandachtspunt waar meerdere initiatieven op gericht zijn. Zo worden via onder meer het Coronaloket van de Kamer van Koophandel (KVK) en informatie op rijksoverheid.nl de hiervoor genoemde garantieregelingen bij ondernemers onder de aandacht gebracht. De KvK en Stichting MKB-financiering hebben met mijn steun in oktober 2019 bijvoorbeeld de KvK Gids voor bedrijfsfinanciering gelanceerd. Daarnaast bieden de KvK Financieringsdesk, RVO en de regionale ontwikkelingsmaatschappijen ondernemers ondersteuning bij hun zoektocht naar financiering. Ook draag ik komende tijd via RVO bij aan een serie webinars die de banken en VNO-NCW starten over mkb-financiering in coronatijd om tegemoet te komen aan (branche-specifieke) vragen van ondernemers (zie ook het antwoord op vraag3.
Het is goed te beseffen dat veel financieringsregelingen van de overheid via financiers lopen, zoals banken, investeringsmaatschappijen of alternatieve financiers en dat veel ondernemers pas gericht gaan zoeken wanneer zij een financieringsbehoefte hebben. Het is voor een mkb-ondernemer niet altijd eenvoudig om financiering te realiseren. De Stichting MKB-financiering, waar October ook lid van is, steekt daarom zelf ook effort in de totstandkoming van een keurmerk van MKB financieringsadviseurs, voorlichting en doorverwijzing naar geaccrediteerde alternatieve financiers. Ik ondersteun dat Stichting MKB Financiering inzet op voorlichting en het versterken van de intermediaire markt. Met een goed ontwikkelde intermediaire markt, kan een ondernemer gemakkelijker aan hulp komen van professionals bij het realiseren van financieringsplannen. Dit vergroot de slagingskans op financiering.
De uitkomst van de peiling van October zie ik bovendien als boodschap voor de financieringspartijen zelf, omdat veel ondernemers niet op de hoogte zijn van de financieringsvoorwaarden van de aanbieders.
Om de toegankelijkheid van de BMKB-C en de KKC voor aanbieders te vergroten, en daarmee ook voor ondernemers die financiering vragen, heb ik het mogelijk gemaakt dat ondernemers ook bij niet bancaire financiers terecht kunnen. Inmiddels zijn 19 niet bancaire financiers voor de BMKB-C geaccrediteerd. Financiers die geaccrediteerd zijn voor de BMKB-C kunnen ook de KKC aanbieden, indien zij dat wensen dienen zij een overeenkomst met RVO te ondertekenen. Tot op heden is één non-bancaire financier een KKC-overeenkomst met RVO aangegaan. Het maximale rentepercentage van 4% wordt als belangrijkste reden genoemd waarom niet bancaire financiers de KKC niet inzetten.
Hoeveel ondernemers hebben sinds het begin van de coronacrisis gebruikgemaakt van de (coronaluiken van de) Borgstelling MKB-kredieten, Garantie Ondernemingsfinanciering, Klein Krediet Corona en Qredits? Komen deze aantallen overeen met uw aanvankelijke verwachtingen en met de gestelde omvang van de (staats)garantie?
Volgens de cijfers van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is per 2 oktober het gebruik van de (coronaluiken van de) BMKB-C, GO-C, KKC als volgt. 4.500 ondernemingen hebben gebruik gemaakt van de BMKB-C waarbij 858 miljoen euro aan krediet is verstrekt. Op de GO-C is door 78 ondernemingen een beroep gedaan, waarbij 659 miljoen euro aan krediet is verstrekt en middels de KKC is aan 1.188 ondernemingen in totaal 42 miljoen euro aan krediet verstrekt.
Volgens cijfers van Qredits (stand van zaken per 10 september) hebben in de eerste ronde (vanaf maart 2020) 4858 ondernemingen en in de tweede ronde (vanaf september 2020) 662 ondernemingen gebruik gemaakt van uitstel van aflossing voor een maximum van 6 maanden. Met beide rondes uitstel is 5 miljoen euro van de in totaal 6 miljoen euro gebruikt.
Voor BMKB-C en Qredits is de uitputting stevig. Voor de GO-C en KKC blijft dit achter bij de verwachtingen en met de beschikbaar gestelde omvang van de garantieruimte voor deze instrumenten. Het totale gebruik van de garantieregelingen per 2 oktober ligt op circa 1,6 miljard euro.
Het is met het oog op de onzekerheden ten aanzien van de ontwikkeling van de coronacrisis belangrijk om garantieruimte beschikbaar te houden. Daarbij geldt ook dat de verwachting is dat de externe financieringsbehoefte weer zal toenemen nu de maatregelen van de banken ten aanzien van uitstel van aflossingen (payment holiday) voor een groot deel per 1 oktober jl. zijn afgelopen, en op termijn andere maatregelen uit het noodpakket zullen worden afgebouwd.
In hoeverre deelt u het standpunt van October-directeur Luuc Mannaerts dat «als de bekendheid groeit, dan [...] ook het aantal aanvragen en het vertrouwen [groeit]»? Welke maatregelen kunt én gaat u nemen om de bekendheid en toegankelijkheid van eerdergenoemde regelingen verder te vergroten? Zou meer aandacht via een overheidscampagne op radio/tv en online hier in uw ogen aan kunnen bijdragen? Bent u bereid dit te overwegen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toezeggen dat de Kamer de in het wetgevingsoverleg over de tweede en derde incidentele suppletoire begrotingen EZK inzake Noodpakket banen en economie d.d. 18 mei 2020 toegezegde rapportage over het aantal kredietafwijzingen door banken, samengesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken en mkb-organisaties als MKB-Nederland en Ondernemend Nederland, vóór de begrotingsbehandeling EZK 2021 en daarna periodiek ontvangt?
Ik heb geen toezegging gedaan dat er aanvullend op de bestaande monitoring door het CBS in opdracht van EZK (periodiek) gerapporteerd wordt over het gebruik van de garantieregelingen in het algemeen en specifiek over afwijzingen. De toezegging die ik heb gedaan in het WGO van 18 mei 2020 is dat ik in gesprek ga met de banken of het mogelijk is om informatie met betrekking tot het aantal afwijzingen van kredietaanvragen mee te nemen in de coronamonitor die de NVB uitbrengt. Dit voornemen heb ik herhaald in de beantwoording van Kamervragen van u en lid Slootweg inzake dit onderwerp4 van 14 juli 2020. Hierin heb ik in antwoord op vraag 6 reeds aangegeven dat dit een complex onderwerp is omdat er over afwijzingen geen eenduidige definities worden gehanteerd door de banken. Het overleg met de banken is inmiddels wel al gevoerd. Een op dit gesprek gebaseerde analyse van kredietafwijzingen is weergegeven in bijlage 1.
In het gesprek is ook een toezegging in datzelfde WGO aan lid Aartsen aan de orde gekomen. Die heeft betrekking op eventuele afwijzingen door banken van kredietaanvragen omdat een bank zou oordelen dat het bedrijf niet binnen de vierjarige looptijd van de BMKB-C het krediet kan aflossen. Dit is echter niet de praktijk. Toen BMKB-C werd geïntroduceerd was de maximale looptijd 2 jaar. In overleg met de banken is de looptijd toen verlengd naar 4 jaar. Daarbij geldt dat de terugbetaling van de lening ook opgeschort kan worden met 8 kwartalen (2 jaar) waardoor de looptijd in de praktijk uit kan komen op maximaal 6 jaar. Dit zorgt voor ruime financieringsmogelijkheden.
Separaat hebben de NVB en VNO-NCW/MKB-Nederland nog het initiatief genomen om ondernemers in specifieke branches beter te informeren over verwachtingen ten aanzien van de mogelijkheid om bancaire financiering aan te trekken. De toezegging is met deze beantwoording afgedaan.
Wanneer ontvangt de Kamer de jaarlijkse voortgangsrapportage van het mkb-actieplan, inclusief de voortgang van het mkb-financieringsbeleid en de acties uit de Kamerbrief over de beleidsvisie mkb-financieringsmarkt d.d. 5 november 2019 (Kamerstuk 32 637, nr. 386), waaronder het versterken van kennis en vaardigheden van ondernemers om een goede financieringsaanvraag te kunnen doen? Deelt u de mening dat dit voor ondernemers essentieel is om een goede financieringsaanvraag te doen, juist nu velen van hen een economisch zware winter tegemoet gaan?
U ontvangt de jaarlijkse voortgangsrapportage van het mkb-actieplan vóór de EZK-begrotingsbehandeling op vier en vijf november. De voortgangsrapportage zal ook ingaan op de voortgang van het mkb-financieringsbeleid en de acties uit «Beleidsvisie mkb financieringsmarkt», zoals het versterken van kennis en vaardigheden van ondernemers om een goede financieringsaanvraag te kunnen doen.
De «Beleidsvisie mkb financieringsmarkt» behelst een beleidskader en acties gericht op vraag- en aanbodzijde van de mkb financieringsmarkt, als ook op een gezonde werking van de markt. Dit alles voor een goede toegang tot financiering voor ondernemers. Deze visie inclusief acties is opgesteld enkele maanden voor de Coronacrisis in goede economische tijden. Echter ook nu het economische landschap minder rooskleurig is, is deze visie onverminderd van belang. Ik betrek natuurlijk hierbij de actuele ontwikkelingen en accenten en prioriteiten zullen mogelijk wijzigen. Zo had afgelopen half jaar het oplossen van liquiditeitsproblemen die ondernemers voor hun kiezen kregen de hoogste prioriteit.
De uitbraak van het coronavirus en de maatregelen die zijn genomen om de verspreiding daarvan in te dammen, hebben de economie hard geraakt. De onzekerheid over het verdere verloop van de coronacrisis is ook nog steeds groot, en maakt het moeilijk om in te schatten in hoeverre een bedrijf levensvatbaar is. Veel processen, zoals de toetreding van nieuwe ondernemers tot de markt, en de uittreding van ondernemingen die aan het einde van hun levenscyclus zijn aanbeland, haperen op dit moment.
Een schuldeiser ziet nu mogelijk geen meerwaarde in het aanvragen van het faillissement van een debiteur. De kans dat de liquidatie van de boedel zo weinig opbrengt, dat de schuld alsnog grotendeels onvoldaan blijft, is nu groter dan onder gewone omstandigheden. Rechtbanken houden hier ook rekening mee en maken geen haast met het uitspreken van faillissementen. Mogelijk is er ook begrip voor het feit dat de debiteur wel zou willen betalen, maar het nu niet kan.
Een ondernemer die in financiële problemen verkeert, heeft op dit moment met Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS) en Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) meer kansen om steun te krijgen en heeft mogelijk de hoop dat de crisis van voorbijgaande aard is. Dit kan eraan bijdragen dat eigen faillissementsaanvragen worden uitgesteld.
De impact van de covid-19 crisis en daarop volgende beleidsreactie is in algemene zin moeilijk te meten en zal ook per sector verschillen. Het kabinet heeft in reactie op de plotselinge schok door de covid-19 crisis in eerste instantie ingezet op het ondersteunen van bedrijven bij het overbruggen van deze schok. Daarbij richtte de inzet zich met name op het beschermen bedrijvigheid en het ondersteunen van werkgevers om personeel vast te houden (werkgelegenheidsbehoud).
Uit onderzoek van zowel het Centraal Planbureau6 als De Nederlandsche Bank7 blijkt dat ondanks de sterke recessie een toename van faillissementen op korte termijn uit is gebleven. Dit komt waarschijnlijk door de uitgebreide steunpakketten en door vertraagde uitspraken door rechtbanken. Een stresstest van de DNB onderzoekers onder bedrijven in het mkb laat zien dat zonder covid-19 het percentage ongezonde bedrijven 13% zou bedragen, de verwachting is dat dit percentage toeneemt met 31% (van 13% naar 17%). In een covid-19 scenario zonder steunpakket zou dit toenemen tot 22% (een stijging van 70%). Dit is uiteraard afhankelijk van het verdere conjunctuurverloop, de onderzoekers zijn hierbij uitgegaan van een V-vormig herstel. Het is daarom inderdaad mijn indruk dat de steunpakketten in elk geval op de korte termijn een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het voorkomen van faillissementen en het behouden van werkgelegenheid en bedrijvigheid. Dit zijn schattingen die van nature met enige onzekerheid zijn omgeven. Over de impact op de lange termijn kunnen we op dit moment nog onvoldoende met zekerheid een beeld stellen.
Het is inmiddels duidelijk dat de economische gevolgen van corona langer bij ons zullen blijven. De onderzoekers van DNB gaan er, zoals hiervoor toegelicht, vanuit dat het noodpakket de toename van het aantal ongezonde bedrijven vermindert, maar niet helemaal voorkomt. Het aantal ongezonde bedrijven zal dus per saldo toenemen. Veel ondernemingen zullen hun activiteiten (moeten) staken en voor een deel daarvan zal dit gepaard gaan met een faillissement. Van alle stoppers gaat gemiddeld ongeveer 1 op 10 failliet, en in situaties van laagconjunctuur stijgt dit aandeel. Dat zal nu, als gevolg van de coronacrisis ook het geval zijn.
Het is niet uit te sluiten dat er bedrijven alsnog failliet zullen gaan die gebruik hebben gemaakt van coronasteunregelingen. Deels zal dit een gevolg zijn van een langere duur van maatregelen die hun omzet beperken, dan aanvankelijk voorzienbaar was. Het «uitstel van faillissement» kan ook economisch gunstige gevolgen hebben. Hoe meer er al sprake is van economisch herstel des te beter is ook de kans op een redelijke liquidatie-opbrengst. Daar hebben alle stakeholders in een faillissement baat bij. Bovendien kan de economie een «uitgesmeerde» faillissementsgolf beter opvangen dan een hoge piek in korte tijd. Hierin wijkt de economie dus eigenlijk niet af van het gezondheidssysteem.
Voor een deel van de bedrijven zal de noodhulp dus inderdaad uitstel van faillissement zijn geweest. De Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) richt zich wel hoofdzakelijk op sectoren die direct gevolgen ondervinden van de overheidsmaatregelen.
Ondersteuning van gemeenten en UWV bij het begeleiden van werkenden en werkzoekenden naar (ander) werk vindt plaats via twee sporen, te weten reguliere dienstverlening en aanvullende crisisdienstverlening uit het herstelpakket. De werkloosheid als gevolg van de coronacrisis en economische krimp is fors gegroeid en zal naar verwachting nog verder oplopen. Een hogere instroom in de WW en de bijstand legt zijn beslag op de reguliere bestaande dienstverlening van gemeenten en UWV. Als onderdeel van de maatregelen uit het herstelpakket wordt de bestaande werknemers- en werkgeversdienstverlening van UWV en gemeenten zo veel mogelijk op peil te houden, rekening houdend met de hogere instroom in de WW en bijstand. Hiermee wordt geborgd dat de werkzoekenden die ook nu met bestaande publieke dienstverlening uit de voeten kunnen, dienstverlening kan worden geboden.
Er zijn echter ook mensen die aanvullend op de reguliere dienstverlening intensieve(re), specifieke dienstverlening nodig hebben om (ander) werk te vinden. Hiervoor komen er tijdelijk extra middelen voor gerichte crisisdienstverlening in de arbeidsmarktregio’s, zoals de Minister van Sociale Zaken en werkgelegenheid heeft toegelicht in zijn brief aan uw kamer d.d. 23 september jl.8 De crisisdienstverlening richt zich op zowel op werkzoekenden als werknemers die met werkloosheid worden bedreigd, die aanvullend op de beschikbare dienstverlening intensieve(re), specifieke dienstverlening nodig hebben om naar (ander) werk begeleid te kunnen worden. De crisisdienstverlening wordt uitgevoerd binnen regionale interdisciplinaire mobiliteitsteams waarin de UWV en Gemeenten samenwerken met sociale partners, het onderwijs en private bemiddelaars, dichtbij de bedrijven, werknemers en werkzoekenden. De aanvullende inzet van dienstverlening is afhankelijk van dat wat iemand nodig heeft om aan het werk te komen en de regulier beschikbare dienstverlening. Niet de uitkeringspositie is hierbij leidend.
De KvK ondersteunt ondernemers bij het zoeken en vinden van nieuwe markten en klanten, bijvoorbeeld door het Enterprise Europe Network, de KVK Business Challenge en de KVK Innovatie top 100. Voor informatie en advies kunnen ondernemers terecht op de website van KVK, rechtstreeks contact leggen met de gespecialiseerde adviseurs van het KVK Adviesteam en de door KVK beheerde (Digitaal) Ondernemersplein. Hiervoor werkt KVK nauw samen met verschillende partners, zoals de Belastingdienst en het UWV. Nationaal én internationaal ondernemen is onderdeel van de integrale informatievoorziening en het advies van KVK. KVK helpt ondernemers met feitelijke informatie over hoe ondernemers zaken kunnen doen in het buitenland en waar zij rekening mee moeten houden.
Wat vindt u van de conclusie van kredietverzekeraar Atradius dat «in tegenstelling tot landen als Spanje, Frankrijk en België de faillissementswetgeving in Nederland weinig mogelijkheden biedt om in een vroeg stadium in te grijpen als bedrijven in de problemen komen»? Is uw beeld ook dat Nederland dit en naar verwachting volgend jaar behoort tot de landen waar het aantal faillissementen het hardst oploopt? Welke aanknopingspunten ziet u om sneller te kunnen ingrijpen bij bedrijven die in problemen (dreigen te) komen en zo faillissementen mogelijk te voorkomen?
Van het aantal faillissementen dat zich in het komende jaar zal voordoen, valt nu nog geen goede inschatting te maken. Feit is wel dat het aantal faillissementen op dit moment nog erg laag is.
Enkele jaren geleden is het programma «herijking faillissementsrecht» van start gegaan. Binnen dit programma is ook gewerkt aan een verbetering van de reorganisatiemogelijkheden van bedrijven in financiële moeilijkheden. De Eerste Kamer heeft op 6 oktober het wetsvoorstel betreffende de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) aangenomen.9 Dit wetsvoorstel verbetert de mogelijkheden voor ondernemers om de schuldenlast tijdig via een akkoord met de schuldeisers en aandeelhouders te saneren en een faillissement af te wenden. De WHOA introduceert namelijk een regeling op basis waarvan de rechtbank een onderhands schuldsaneringsakkoord tussen een onderneming en haar schuldeisers en aandeelhouders kan goedkeuren als de besluitvorming over en de inhoud van het akkoord aan bepaalde eisen voldoet. Deze goedkeuring leidt ertoe dat het akkoord verbindend is voor alle bij het akkoord betrokken schuldeisers en aandeelhouders, ook voor hen die niet met het akkoord hebben ingestemd. Samen met andere betrokken ministeries wordt bezien hoe de toepassing van de WHOA in de uitvoeringspraktijk kan worden vergroot. Hierbij gaat het onder andere om het toespitsen van de dienstverlening aan ondernemers door de Kamer van Koophandel en het Ondernemersklankbord op de mogelijkheden die de WHOA straks biedt aan ondernemers in zwaar weer. Overigens heeft Nederland een lange traditie van informele reorganisaties en er wordt vaak minnelijk een oplossing voor schulden gevonden. Hierdoor kunnen bedrijven die overlevingskansen hebben ook zonder gebruikmaking van het faillissementsrecht voortbestaan.
Op welke punten verschilt de Nederlandse faillissementswetgeving van die in de ons omringende landen? Klopt het dat enkele andere Europese lidstaten een tijdelijke (corona)regel hebben ingevoerd die voorkomt dat faillissement kan worden aangevraagd van bedrijven die vóór de coronacrisis in de kern gezond waren? Heeft het kabinet een dergelijke maatregel ook overwogen? Komt de Tijdelijke voorziening betalingsuitstel COVID-19, onderdeel van de Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV, hierbij in de buurt? Indien niet, wat zijn daarbij de overwegingen geweest om in Nederland (nog) geen vergelijkbare regeling in te voeren?
Een dergelijke algemene maatregel houdt onvoldoende rekening met de bijzondere omstandigheden waarin bedrijven kunnen verkeren. Bij alle maatregelen is van belang dat voldoende rekening wordt gehouden met de bijzondere omstandigheden waarin bedrijven kunnen verkeren om te voorkomen dat er mogelijk «zombiebedrijven» ontstaan, d.w.z. bedrijven die eigenlijk geen overlevingskansen meer hebben, maar met steunmaatregelen in leven worden gehouden.
Sinds de uitbraak van het COVID-19-virus zijn in verschillende landen maatregelen getroffen om faillissementen van ondernemers zoveel mogelijk te voorkomen. Dit betreft economische en financiële steunmaatregelen van de overheid. Ook zijn er regelingen getroffen om ondernemers met een bedrijf dat in de kern gezond is, maar als gevolg van de uitbraak van het COVID-19 virus kampt met een tijdelijke liquiditeitskrapte, te behoeden voor vermijdbare faillissementen of verhaalsacties van schuldeisers. De EU heeft hiervan een overzicht gepubliceerd. De Tijdelijke voorziening betalingsuitstel COVID-19, die is opgenomen in de Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV, ziet hier ook op en vertoont gelijkenis met de regelingen in de ons omringende landen.
Hoe staat u tegenover een tijdelijke bescherming van bedrijven die vóór de coronacrisis in de kern gezond waren (met duidelijke kaders en ratio’s voor wat «in de kern gezond» betekent), bijv. met een time-out-periode waarin (o.a. door banken, de Belastingdienst en pensioenfondsen) geen faillissementsprocedure kan worden gestart en enige rust kan worden gecreëerd?
Zie antwoord vraag 9.