Het bericht 'GTS adviseert over gasleveringszekerheid 2024-2025: krapte op de gasmarkt houdt aan' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «GTS adviseert over gasleveringszekerheid 2024–2025: krapte op de gasmarkt houdt aan»?1
Ja. Dit betreft de jaarlijkse raming van Gasunie Transport Services (GTS). Deze is op 9 februari 2024 door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat met uw Kamer gedeeld (Kamerstukken 33 529, nr. 1211).
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om het verwachte capaciteitstekort van 10 GW voor 2024 aan te pakken, vooral tijdens periodes van hoge piekvraag?
De raming van GTS laat zien dat, bij gelijkblijvende omstandigheden wat betreft import en export van gas, sprake is van een substantiële verbetering in gasjaar 2024–2025 ten opzichte van het huidige gasjaar. Hoewel de kans zeer klein is dat de door GTS geschetste tekorten zich volgend jaar voordoen, zouden de economische en maatschappelijke gevolgen groot zijn. De door GTS geschetste risico’s (het resterende risico op een capaciteits- of volumetekort na sluiting van het Groningenveld) zijn dus reden voor het kabinet om waakzaam te blijven en zich te blijven inzetten om tekorten te voorkomen. Dit doet het kabinet onder andere door de maatregelen waarover uw Kamer in de reguliere Kamerbrieven met een update over de gasleveringszekerheid wordt geïnformeerd (zoals energiebesparing, vulmaatregelen en LNG). Daarnaast wordt uw Kamer per separate brief door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat geïnformeerd over de analyse die is gedaan welke aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn om dit resterende risico op een capaciteits- of volumetekort te mitigeren.
Welke stappen worden genomen om ervoor te zorgen dat de gasvoorraden in de bergingen voldoende worden aangevuld gedurende de zomer, met name na een koude winter.
Het kabinet heeft in de visie gasopslag (Kamerstukken 29 023 nr. 442) op een rij gezet wat het beleid is de komende jaren om te borgen dat de gasopslagen goed gevuld worden. Het kabinet heeft in die visie aangegeven te kiezen voor een actievere rol van de overheid – aanvullend op de markt. Gasopslagen worden momenteel met name gevuld door marktpartijen (GasTerra in Norg, Grijpskerk en Alkmaar; en diverse marktpartijen, waaronder EBN, in Bergermeer). Zij doen dit zolang dit commercieel interessant is. Op dit moment zien we dat de gasopslagen goed gevuld worden. Oftewel: in normale omstandigheden leidt de werking van de markt tot de gewenste uitkomst.
In lijn met deze visie, heeft het kabinet voor komend vulseizoen (2024) EBN wederom de taak gegeven om tot 20 TWh aan gas in Bergermeer op te slaan, voor zover marktpartijen dat niet doen. Een deel van dit gas kan EBN in de gasopslag houden door «door te rollen»: op dagen dat de gasvraag laag is, kan EBN aan de aangegane verkooptransacties voldoen door nieuw gas in de markt aan te kopen en het gas dat al in de opslag zit, te laten zitten.
Inmiddels is het in de visie aangekondigde onderzoek naar vulverplichtingen en andere vulmaatregelen gereed. Uw Kamer wordt hierover in de volgende Kamerbrief met een update gasleveringszekerheid geïnformeerd (eind maart). Dit onderzoek is waardevolle input voor het wetsvoorstel gasleveringszekerheid, waarmee structurele vulmaatregelen wettelijk kunnen worden vastgelegd. Uw Kamer wordt over dit wetsvoorstel in de volgende update gasleveringszekerheid geïnformeerd. Inzet is dat dit wetsvoorstel in april in internetconsultatie gaat.
Hoe gaat u om met de aanbeveling van Gasunie Transport Services (GTS) om bij een capaciteitstekort maatregelen aan de vraagkant te nemen? Zijn er plannen voor het stimuleren van energiebesparing of het bevorderen van flexibiliteit in het gasverbruik?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn zal u extra gasaanbod creëren om het voorspelde volumetekort op te lossen? Overweegt u uitbreiding of behoud van bestaande LNG-terminals, of het opzetten van nieuwe LNG-terminals?
In de Kamerbrief van 9 februari 2024 (Kamerstukken 33 529, nr. 1211) is toegelicht dat GTS in de raming constateert dat in het scenario van een koude winter er de komende gasjaren te weinig importcapaciteit is om voldoende gas te importeren om na zo’n winter de gasopslagen in de zomer tot 90% te kunnen vullen. Gelet op dit advies blijft voldoende importcapaciteit, waarvan LNG-importcapaciteit een zeer belangrijk onderdeel is, een punt van aandacht. Het kabinet blijft zich inzetten voor voldoende LNG-importcapaciteit.
Hetzelfde geldt voor de aanvoer van LNG via deze importfaciliteiten, die nog geruime tijd cruciaal zal zijn voor het borgen van de gasleveringszekerheid. Ik blijf daarom met de betrokken stakeholders in gesprek over de mogelijkheden voor de optimale benutting van bestaande en reeds geplande LNG-infrastructuur en daarnaast ook over de lopende haalbaarheidsstudies wat betreft de nieuwe initiatieven (zie tevens mijn beantwoording op de vragen die gesteld zijn in het schriftelijk overleg van 26 februari 2024 met betrekking tot de Energieraad van 4 maart 2024, Kamerstuk 21501–33, nr. 1058).
Wat betreft de reeds geplande uitbreidingen van de LNG-infrastructuur werkt GATE momenteel aan een extra tank, zodat in het najaar 2026 de importcapaciteit van GATE vergroot wordt van 16 naar 20 bcm per jaar. Daarnaast verwacht de EemsEnergy Terminal (hierna: EET) eind dit jaar haar importcapaciteit te hebben uitgebreid van 8 naar 9 bcm per jaar. Daarna streeft EET naar een uitbreiding richting de 10 bcm per jaar door een verdere optimalisatie van een aantal operationele processen. Ik wil daarbij opnieuw benadrukken dat bij eventuele nieuwe investeringen rekening gehouden moet worden met hergebruik van infrastructuur voor duurzame toepassingen in de toekomst.
Welke rol ziet u voor zichzelf bij het stimuleren van innovatie en technologische ontwikkelingen om gasleveringszekerheid op lange termijn te waarborgen?
De gasleveringszekerheid is primair gebaat bij een zo spoedig mogelijke afbouw van de vraag door besparing, efficiëntie en de energietransitie. Binnen deze context is het energie-innovatie instrumentarium gericht op het ondersteunen van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie van technieken voor het behalen van een klimaat-neutrale en circulaire samenleving in 2050. Binnen de DEI+ regeling worden bijvoorbeeld pilot- en demonstratieprojecten ondersteund gericht op onder andere energiebesparing. Daarnaast stimuleren wij in deze regeling ook innovaties met betrekking tot energie-efficiëntie en alternatieven voor aardgas, zoals groen gas en waterstof.
Hoe zal u samenwerken met andere Europese landen en internationale organisaties om gezamenlijke oplossingen te vinden voor de uitdagingen op het gebied van gasleveringszekerheid de komende jaren?
Het borgen van de gasleveringszekerheid staat hoog op de agenda van dit kabinet en de EU. Zo spreken EU-lidstaten en de Europese Commissie op zeer regelmatige basis over leveringszekerheid in de Gas Coordination Group. Ook is het onderwerp op de afgelopen Energieraad (4 maart 2024) besproken.
In EU-verband zijn en worden reeds diverse maatregelen getroffen om de gasleveringszekerheid te borgen. Zo zijn er diverse (nood)verordeningen vastgesteld en is er inmiddels een reeks succesvolle tenders gehouden in het kader van de Europese vraagbundeling via het EU-platform AggregateEU. De Europese Commissie laat weten dat Nederlandse bedrijven een van de grootste aandelen hebben in de volumes die via dit platform aan elkaar zijn gekoppeld (koper aan verkoper). Dit platform wordt in het decarbonisatiepakket opgenomen, waardoor dit een permanent karakter krijgt (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1049).
Het kabinet spreekt zeer regelmatig, zowel in EU-verband als bilateraal, met regeringen en andere belangrijke partners, bijvoorbeeld onlangs tijdens de IEA-ministeriële bijeenkomst, waarbij onder andere is gesproken met de regering van Noorwegen. Ik zal op dit onderwerp nader ingaan zowel in mijn volgende update gasleveringszekerheid als in een separate brief die ik later dit voorjaar zal sturen over energiediplomatie.
Het inzetten van mensen met het syndroom van Down |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
De laatste tijd zijn er verschillende verontrustende beelden1 opgedoken die erop wijzen dat door Oekraïne niet alleen mensen met het syndroom van Down worden ingezet in het leger en zelfs in de loopgraven, maar ook dat ze door andere Oekraïense soldaten lijken te worden vernederd en misbruikt, bent u bekend met deze beelden?2
Ja.
Zijn deze beelden, voor zover u dit kunt achterhalen, authentiek? Met andere woorden, zet Oekraïne mensen met het syndroom van Down in als soldaten aan het front?
Het Ministerie kan zelf niet verifiëren of deze beelden authentiek zijn. De Oekraïense autoriteiten kwalificeren deze video als niet authentiek.
Indien u de authenticiteit van de beelden niet kan achterhalen, bent u dan bereid de Oekraïense ambassadeur hierover aan de tand te voelen? Indien u hiertoe niet bereid bent, waarom niet?
Zoals beantwoord in vraag 2, kwalificeren de Oekraïense autoriteiten de video zelf als niet authentiek. Daarom is het niet aan de orde hierover te spreken met de Oekraïense ambassadeur.
Is het inzetten van mensen met het syndroom van Down als soldaten in een oorlogsgebied in strijd met het oorlogsrecht?
Het humanitair oorlogsrecht bevat geen dergelijk verbod. Wel verplicht het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap staten specifiek om personen met een handicap te beschermen in risicosituaties, met inbegrip van gewapende conflicten, in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht en mensenrechten.
Is het inzetten van mensen met het syndroom van Down als soldaten in een oorlogsgebied voor dit kabinet (moreel) acceptabel? Zo ja, waarom?
Nee, in Nederland voldoen personen met het syndroom van Down niet aan de eisen die worden gesteld aan een aanstelling als militair.
Indien het inzetten van mensen met het syndroom van Down als soldaten in een oorlogsgebied voor dit kabinet (moreel) niet acceptabel is en tegelijkertijd blijkt dat Oekraïne dit wél doet wat zijn dan eventueel de gevolgen hiervan voor de politieke en militaire steun van Nederland aan Oekraïne?
Het kabinet heeft geen geverifieerde berichten ontvangen van een dergelijke inzet. De Oekraïense autoriteiten kwalificeren deze video als niet authentiek. Daarmee is het niet aan de orde om hierover te speculeren.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoorden?
Nee.
Een sociaal veilige werkomgeving voor Rijksambtenaren |
|
Sandra Palmen (NSC), Glimina Chakor (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het manifest «FNV eist een sociaal veilige werkomgeving voor Rijksambtenaren» (aangeboden aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, op 13-02-2024), het achterliggend onderzoeksrapport «Omgangsvormen op de werkvloer Ministerie van VWS» en het verslag «Praktijkervaringen van medewerkers: over grensoverschrijdend gedrag bij het Ministerie van VWS»? (FNV Overheid/ februari 2024).
Beschikte u al eerder over gegevens over een onveilige werkomgeving bij het Ministerie van VWS of kende u daar signalen van? Zo ja, wat heeft u ondernomen om te werken aan een veiliger werkomgeving? Zo nee, hoe kan dat en waarom komt FNV daar dan wel achter?
Deelt u de mening dat er geen sprake is van een veilige werkomgeving bij het Ministerie van VWS omdat te veel medewerkers te maken hebben met pesten, intimidatie, discriminatie en andere vormen van grensoverschrijdend gedrag? Zo nee, waarom niet en over welke andere informatie beschikt u dan?
Deelt u de mening dat het extra schokkend is dat in veel van de gevallen een leidinggevende de veroorzaker van het grensoverschrijdend gedrag is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Juist van leidinggevenden verwacht ik een voorbeeldrol. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Herkent u in het genoemde onderzoeksrapport geschetste beeld dat het ontbreekt aan goed werkgeverschap en er sprake is van een doofpotcultuur? Zo ja, over welke signalen beschikte u al eerder en wat heeft u daarmee gedaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik herken het – in de genoemde rapportage – geschetste beeld niet dat het zou ontbreken aan goed werkgeverschap en er sprake zou zijn van een doofpotcultuur. Dit laat onverlet dat er actie geboden is om de sociale veiligheid binnen VWS te vergroten, zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat medewerkers die misstanden melden daar op geen enkele wijze negatieve gevolgen van mogen ondervinden, laat staan weggepest of ontslagen mogen worden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat er voor dergelijke klokkenluiders juist meer ruimte, veiligheid en bescherming moet komen om in alle vrijheid melding te kunnen doen, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel de mening dat medewerkers die misstanden melden daar op geen enkele wijze negatieve gevolgen van mogen ondervinden.
Medewerkers die een melding hebben gedaan van een vermoeden van een misstand mogen als gevolg daarvan door hun werkgever niet worden benadeeld. Onder benadeling vallen ook een dreiging met en een poging tot benadeling. In artikel 17da van de Wet bescherming klokkenluiders staan voorbeelden van mogelijke benadelingshandelingen, zoals ontslag of schorsing, een negatieve beoordeling, discriminatie, intimidatie of pesterijen. De positie van melders van vermoedens van misstanden is versterkt met de Wet bescherming klokkenluiders (die nu ruim een jaar geldt). Zo is de bewijslast bij benadeling na een melding verschoven naar de werkgever. Dat betekent dat in een juridische procedure het uitgangspunt is dat de benadeling het gevolg is van de melding. Het is nu aan de werkgever om aan te tonen dat de benadeling niet het gevolg is van de melding.
Specifiek voor de sector Rijk gelden regels en voorzieningen bij melden vermoeden van een misstand.3 Op grond van de CAO Rijk geldt dat aanspraak bestaat op vergoeding voor rechtsbijstand als er een melding is gedaan van een vermoeden van een misstand en als deze melding – kort gezegd – is afgerond en de melder ervaart benadeling door de werkgever. De melder heeft dan recht op een vergoeding van de werkgever voor de gemaakte kosten voor de beroepsmatige rechtsbijstand vanwege de gevoerde procedure (tot een gemaximeerd bedrag).
Daarnaast geldt sinds 1 februari 2024 gratis rechtsbijstand of mediation voor klokkenluiders.4 Op grond van die regeling kunnen (potentiële) melders van een vermoeden van een misstand (ook buiten de sector Rijk) voor gratis mediation en rechtsbijstand via de Raad voor Rechtsbijstand in aanmerking komen als wordt voldaan aan de voorwaarden van die regeling. Een melder bij het Rijk kan, als er sprake is van samenloop, kiezen of deze gebruik wil maken van de vergoeding voor beroepsmatige rechtsbijstand op grond van de CAO Rijk, dan wel rechtsbijstand in natura op grond van de algemene subsidieregeling.
Herkent u de signalen dat met name topambtenaren veelal niet aangesproken worden op grensoverschrijdend gedrag? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Het is jammer te vernemen dat blijkbaar de indruk bestaat dat met name topambtenaren niet worden aangesproken op grensoverschrijdend gedrag. Immers, op gemeld vermeend grensoverschrijdend gedrag wordt op VWS altijd geacteerd. In de afdoening wordt daarbij rekening gehouden met de functie van degene over wie gemeld is. Zo hebben leidinggevenden een voorbeeldfunctie en worden zij «steviger» aangesproken en zal eerder een zwaardere maatregel worden opgelegd dan aan een medewerker zonder leidinggevende taken.
Kunt u in een toelichting aangeven hoe de uitkomsten van het genoemde onderzoek zich verhouden tot goed werkgeverschap?
Zie mijn antwoorden op vraag 5 en 13.
Deelt u de aanbevelingen van FNV Overheid dat leidinggevenden die sociale onveiligheid veroorzaken vervangen moeten worden, dat alle leidinggevenden geschoold moeten worden in het creëren van een veilige werkomgeving en het optreden tegen grensoverschrijdend gedrag, dat meldingen van werknemers objectief onderzocht moeten worden, dat meldingen geen arbeidsrechtelijke gevolgen mogen hebben en dat leidinggevenden en andere betrokken medewerkers getraind moeten worden in het herkennen van signalen over suïcide? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, welke aanbevelingen gaat u niet overnemen en waarom niet?
Sociale veiligheid, en goede onderlinge omgangsvormen en samenwerking zijn voor het Ministerie van VWS heel erg belangrijk. Een sociaal veilige werkomgeving bij de Rijksoverheid gaat daarbij concreet over een open en veilige gesprekscultuur waarin ambtenaren zich durven uitspreken, zonder angst voor repercussies. Een omgeving waarin ambtenaren geen last hebben van ongewenste omgangsvormen als pesten, discriminatie, ongewenste seksuele aandacht en intimidatie. Het Ministerie van VWS hoort voor elke medewerker (inclusief leidinggevenden) een veilige en plezierige werkomgeving te zijn. Daar was en is de inzet volledig op gericht.
Leidinggevenden worden ondersteund in het creëren van een veilige werkomgeving en het optreden tegen grensoverschrijdend gedrag. Er worden hiervoor trainingen aangeboden.
Er is niet één aanpak of oplossing om een sociaal onveilige situatie op te lossen of te sanctioneren. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Uiteraard benadruk ik het belang en ondersteun ik het feit dat meldingen van medewerkers objectief onderzoek verdienen. Dit gebeurt nu ook, volgens rijksbrede regels en kaders, zoals de Baseline Intern Persoonsgericht Onderzoek (BIPO).5 Een te goeder trouw ingediende melding dient inderdaad geen arbeidsrechtelijke gevolgen te hebben.
Het is een zaak van ons allemaal om een veilige werkomgeving te creëren en om op elkaar te letten. Het gaat er vooral om dat signalen (van welke aard dan ook) worden herkend en dat wordt doorverwezen. De al bestaande informatie hierover is en wordt nog nadrukkelijker onder de aandacht gebracht. (Zie voor de doorverwijsmogelijkheden ook mijn antwoord op vraag 13.)
Zoals gezegd hoort Ministerie van VWS voor alle medewerkers een veilige en plezierige werkomgeving te zijn. Om die reden is, zoals gezegd in mijn antwoord op de vragen 1–3, ook een thematisch medewerkersonderzoek sociale veiligheid en omgangsvormen gestart. Over doelen en aanleiding heb ik uw Kamer bij brief van 27 februari 2024 uitgebreider ingelicht. Aan de hand van de uitkomsten hiervan worden dan uiteraard – waar nodig – gerichte maatregelen genomen. Ook wordt op basis van de uitkomsten van het medewerkersonderzoek een plan van aanpak gemaakt, waarin ook aanbevelingen vanuit de FNV-enquête en -manifest worden meegewogen.
Bent u het eens dat het in strijd is met de afgelegde ambtseed indien ambtenaren zich schuldig maken aan grensoverschrijdend gedrag, en dat het schenden van de ambtseed niet zonder gevolgen mag blijven? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Ja, op grond van de afgelegde ambtseed of belofte bevestigen ambtenaren (onder andere) zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Dat ze zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zullen zijn én dat ze niets zullen doen dat het aanzien van het ambt zal schaden. Overigens wordt de ambtseed voor rijksambtenaren gewijzigd en wordt in de nieuwe tekst zelfs expliciet benoemd dat je als rijksambtenaar iedereen rechtvaardig, gelijkwaardig en met respect behandelt.
Het afleggen van de ambtseed is een betekenisvolle rechtshandeling waarmee wordt voldaan aan een wettelijke plicht van zowel de ambtenaar als de overheidswerkgever. Deze plicht is geregeld in de Ambtenarenwet 2017. Sinds de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wordt de rechtsverhouding tussen de ambtenaar en de overheidswerkgever beheerst door het civiele arbeidsrecht. Ook integriteitskwesties worden binnen deze rechtsverhouding afgewikkeld.
Het voorgaande betekent dat een ambtenaar zich niet schuldig mag maken aan ongewenste omgangsvormen of andere vormen van een integriteitsschendingen. De Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) geldt hierbij voor de Rijksoverheid als minimumkader voor integer handelen. In de GIR wordt ongewenst gedrag omschreven als: «pesten, (seksuele) intimidatie, discriminatie, agressie en geweld zijn uitingen van ongewenste omgangsvormen en worden niet getolereerd binnen de Rijksoverheid.» De GIR gaat ook in op wat de medewerker kan doen, die te maken krijg met ongewenste omgangsvormen en op de rol van leidinggevenden. In eerste instantie is het van belang om het gesprek aan te gaan over gewenste en ongewenste omgangsvormen en om ongewenst gedrag te corrigeren.
Als een rijksambtenaar zich toch en wellicht herhaaldelijk aan een schending schuldig maakt, kan na zorgvuldig onderzoek en eventueel voorafgegaan door een officiële waarschuwing, een straf worden opgelegd op basis van de (hoofdstuk 15 van) de CAO Rijk 2022–2024). Straffen kunnen variëren van een schriftelijke berisping tot een beëindiging van het dienstverband. Dit is uiteraard afhankelijk van de ernst en mate van verwijtbaarheid van het gedrag.
Deelt u de mening dat de sociale veiligheid niet verhoogd kan worden indien de afdelingsgesprekken over sociale onveiligheid geleid worden door de leidinggevende die zelf verantwoordelijk is voor grensoverschrijdend gedrag? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Van belang is dat het gesprek over gewenst en ongewenst gedrag op een veilige manier kan worden gevoerd. Dat betekent voortdurend en dus ook vóórdat er concreet iets aan de hand zou zijn. Gelet op de voorbeeldfunctie die leidinggevenden hebben en de taak van leidinggevenden om ongewenst gedrag te corrigeren, vervullen zij een belangrijke rol in dat gesprek. Daarbij dienen zij open te staan voor feedback op hun eigen handelen en gedrag. Welke rol een leidinggevende precies op welk moment daarin vervult, hangt echt af van de concrete situatie. Zeker wanneer een leidinggevende zelf wordt aangesproken op grensoverschrijdend gedrag, is het verstandig om zo’n gesprek onder professionele begeleiding te laten plaatsvinden.
Zijn er bij de overige ministeries vergelijkbare onderzoeken naar de sociale veiligheid en/of grensoverschrijdend gedrag gedaan? Zo ja, wat was daarvan de uitslag? Zo nee, ziet u in het onderzoek van FNV Overheid aanleiding om deze onderzoeken alsnog te laten doen en op welke termijn gaat u daarvoor zorgen?
Er is sprake van periodieke monitoring op het thema integriteit en sociale veiligheid binnen de sector Rijk. In 2022 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten uit de Personeelsenquête Rijk (PER) sociale veiligheid en integriteit en de versterkte aanpak van sociale veiligheid binnen de Rijksoverheid. Voor de uitkomsten verwijs ik u naar de betreffende Kamerbrief van 27 juni 2022 van de Minister van BZK, betreffende sociale veiligheid, veilig werken en weerbaarheidsscan.6
Ook in het Werkonderzoek 2022 is aandacht voor het thema sociale veiligheid en ongewenst gedrag. Het Werkonderzoek is gericht op de werkbeleving van werknemers (leidinggevenden en medewerkers) in het openbaar bestuur en het onderwijs.7 Om de drie jaar is er een groot Werkonderzoek onder alle Rijksambtenaren (momenteel rond de 100.000), in opdracht van het Ministerie van BZK en in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Kunt u een overzicht geven wat er binnen de Rijksoverheid al wordt gedaan aan het verbeteren van de sociale veiligheid en het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag? En welke resultaten heeft dat gehad?
Aangezien u de vragen aan mij heeft gericht (als Minister van VWS) zal ik ingaan op wat er binnen mijn Ministerie van VWS gebeurt, uiteraard in het licht van de rijksbrede activiteiten en ontwikkelingen.
Bij het Ministerie van VWS is er continu aandacht voor sociale veiligheid. Een sociaal veilige werkomgeving gaat over een open en veilige gesprekscultuur waarin ambtenaren zich durven uitspreken, zonder angst voor repercussies. Een omgeving waarin ambtenaren geen last hebben van ongewenste omgangsvormen als pesten, discriminatie, ongewenste seksuele aandacht en intimidatie. Het Ministerie van VWS stimuleert medewerkers het onderwerp te bespreken met elkaar en met hun leidinggevende, de HR-adviseur, de interne en externe vertrouwenspersonen en de integriteitscoördinatoren. Daarnaast kunnen medewerkers terecht bij: de bedrijfsmaatschappelijk werker, de bedrijfsarts en de personeelsraadgever (onder meer bij (dreigende) arbeidskwesties).
Extern kunnen medewerkers melding doen via: externe vertrouwenspersonen, het Rijksloket Advies en Bemiddeling Arbeidskwesties (RABA), de klachtencommissie ongewenste omgangsvormen VWS en het Huis voor klokkenluiders.
Geregeld vindt communicatie en uitwisseling plaats via formele en informele kanalen zoals: personeelsgesprekken, gesprekken tussen medewerkers onderling in teamoverleggen en in managementvergaderingen, intranet (zoals Rijksportaal), introductiebijeenkomsten, het tweejaarlijkse medewerkersonderzoek, overleg met de departementale ondernemingsraad (vast vergaderpunt), jaarlijkse planning en control-cyclus, de jaarlijkse week van de integriteit, de jaarlijkse dag van vertrouwenspersonen, workshops, trainingen en sessies op het gebied van integriteit, sociale veiligheid en moreel beraad.
Hiermee sluit het Ministerie van VWS ook aan op de rijksbrede initiatieven, waarvoor ik u verwijs naar de in vraag 12 genoemde Kamerbrief van 27 juni 2022 van de Minister van BZK, betreffende sociale veiligheid, veilig werken en weerbaarheidsscan, waarvoor de Staatssecretaris van BZK verantwoordelijk is.
Rijksbrede initiatieven om sociale veiligheid te vergroten en ongewenste omgangsvormen tegen te gaan worden gecoördineerd door het Ministerie van BZK. Hierbij werkt het Ministerie van BZK samen met andere ministeries, uitvoeringsorganisaties en het Nationaal Actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Hierbij kan ieder ministerie zelf aan de slag met de departementale vertaling van maatregelen.
Als werkgever voor de sector Rijk zet het Ministerie van BZK in op een veilige, diverse en inclusieve Rijksoverheid waar werknemers zich welkom voelen en gelijkwaardig behandeld worden. Dit is een vereiste voor een rechtvaardige en betrouwbare overheid, goed werkgeverschap en de kwaliteit van onze dienstverlening ten behoeve van de samenleving. Ongewenste omgangsvormen zoals pesten, agressie, bedreigen, uitsluiting, discriminatie, racisme en seksueel grensoverschrijdend gedrag accepteren we niet binnen het Rijk. Dit is vastgelegd in de GIR, die geldt voor iedereen die bij of voor de Rijksoverheid werkt.
Het tegengaan van ongewenste omgangsvormen is een serieuze aangelegenheid. Vanuit het Ministerie van BZK wordt onder andere ingezet op normstelling, het verder vergroten van bekendheid van meldmogelijkheden en bewustwording, onder andere door de Week van de Integriteit en de GIR(-app).
De sector Rijk heeft een stelsel van vertrouwenspersonen, integriteitscoördinatoren en klachtencommissies voor medewerkers. Het Kader Uniforme Basiseisen Vertrouwenspersonen Rijksoverheid heeft aandacht voor de professionalisering van vertrouwenspersonen. In de basisopleidingen van vertrouwenspersonen wordt aandacht besteed aan hoe om te gaan met ongewenste omgangsvormen, meldmogelijkheden, doorverwijsmogelijkheden en te verlenen nazorg. Het Ministerie van BZK werkt ook aan een Rijksbrede klachtencommissie waar medewerkers terecht kunnen als zij ongewenste omgangsvormen ervaren. Ook werkt BZK samen met de vakbonden, in navolging van de commissies bij de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Financiën, aan een rijksbrede onafhankelijke externe integriteitscommissie.
Momenteel wordt binnen de Rijksoverheid een interne campagne voorbereid om sociale veiligheid en inclusie te vergroten en ongewenste omgangsvormen binnen het Rijk tegen te gaan. Dit wordt naar verwachting op 19 maart 2024 gestart. Deze richt zich niet alleen op «het goede gesprek», maar ook op wat het bevorderen en handhaven van een sociaal veilige en inclusieve werkomgeving vraagt van leidinggevenden. Leidinggevenden staan hier niet alleen voor en zullen worden gefaciliteerd. Die campagne start naar verwachting op hetzelfde moment als de campagne Nationaal Actieplan tegen Racisme (NAP), gesteund door de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (Mariëtte Hamer).
Tot slot wordt vanuit het BZK-programma Dialoog en Ethiek gewerkt aan een open en veilige gesprekscultuur, waarin onderzoek naar moreel- ethische kwesties onderdeel is van de werkpraktijk van ambtenaren. Hiermee investeert de sector Rijk niet alleen in de preventie van ongewenst gedrag en misstanden maar vooral aan de ambtelijke kwaliteiten en het bevorderen van een veilig en prettig werkklimaat.
Het bericht 'Duizenden truckers werken onder schrijnende omstandigheden: ‘Ik voel me als een hond aan de lijn’' |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het Telegraafartikel «Duizenden truckers werken onder schrijnende omstandigheden: «Ik voel me als een hond aan de lijn»»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat arbeidsmigranten uit derde landen onder schrijnende omstandigheden moeten werken in Nederland? Kunt u hierop reflecteren?
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de economie. Maar tegelijkertijd gaat er veel mis. De lusten en lasten zijn niet eerlijk verdeeld en arbeidsmigranten wonen en werken vaak onder onwaardige omstandigheden. Dit gaat mij aan het hart. Arbeidsmigranten zijn geen tweederangsburgers en hebben recht op goede woon- en werkomstandigheden. Daarom zet ik mij sterk en doorgaand in voor de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Roemer. Voor malafide ondernemers en bedrijven die concurreren op arbeidsvoorwaarden en bewust de randen opzoeken van wat kan en mag, is geen ruimte.
Bent u het ermee eens dat vrachtwagenchauffeurs die de facto in Nederland werken ook dezelfde bescherming van de arbeidswetten en dezelfde arbeidsvoorwaarden moeten krijgen als Nederlandse vrachtwagenchauffeurs? Zo ja, hoe gaat u dit handhaven? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat werknemers goed behandeld worden en dat werknemers die gelijk werk doen op dezelfde plek ook gelijk beloond worden. Dit geldt ook voor vrachtwagenchauffeurs.
Als vrachtwagenchauffeurs in dienst zijn bij een buitenlands transportbedrijf maar in Nederland gedetacheerd zijn en daarmee een voldoende nauwe band hebben met Nederland, dan hebben zij volgens de Europese juridische kaders recht op de Nederlandse wettelijke arbeidsvoorwaarden (bijvoorbeeld het wettelijke minimumloon), en op de harde kern van voorwaarden uit algemeen verbindend verklaarde cao’s. De Nederlandse Arbeidsinspectie ziet toe op naleving van de Nederlandse arbeidswetgeving zoals Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) en de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU). De sociale partners zien toe op naleving van de cao-voorwaarden. Het mobiele karakter van het wegtransport bemoeilijkt dit toezicht. Daardoor is het complex om vast te stellen of er sprake is van detachering en daarmee of de Nederlandse arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn. Als er geen sprake is van detachering, dan zijn meestal het recht en de arbeidsvoorwaarden van het land van vestiging van de werkgever van toepassing. De autoriteiten van dat land zijn dan verantwoordelijk voor het toezicht hierop.
Het programma Goed Werkgeverschap van de Arbeidsinspectie richt zich op sectoren en ketens waar de risico’s rond eerlijk, gezond en veilig werk zich opstapelen. Met een projectmatige aanpak richt dit programma zich op de aanpak van misstanden in het wegtransport. Dat gebeurt in nauwe samenwerking met andere toezichthouders. In het Transport Informatie Expertise Centrum (TIEC) werkt de Arbeidsinspectie samen met onder andere de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), douane, politie en Openbaar Ministerie (OM). De diensten treden gezamenlijk op tegen verschillende vormen van oneerlijke concurrentie in het wegtransport. Daarnaast speelt de European Labour Authority (ELA) een faciliterende rol bij grensoverschrijdende samenwerking. Ze zorgt dat de verschillende autoriteiten van de verschillende landen snel met elkaar in contact komen en dat er gezamenlijk kan worden opgetreden bij grensoverschrijdende misstanden. Vorig jaar ondersteunde de ELA bijvoorbeeld een gezamenlijke controle van de Nederlandse en Bulgaarse Arbeidsinspecties in het internationaal wegtransport waar ter plaatse in Bulgarije onderzoek werd gedaan naar een postbusonderneming. Een jaar eerder heeft de Arbeidsinspectie ook al goede ervaringen opgedaan bij een soortgelijk grensoverschrijdend onderzoek in Bulgarije en Nederland. De ELA en ILT waren hierbij betrokken. Inmiddels zijn boetes opgelegd voor verschillende overtredingen en worden nog diverse onderzoeken naar overtreding Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en Wml uitgevoerd. De ELA ondersteunt ook gezamenlijke grensoverschrijdende inspecties in het wegtransport via Roadpol, een Europees verkeerspolitienetwerk, waar onder meer de Nederlandse politie, de Arbeidsinspectie en de ILT aan deelnemen samen met diverse buitenlandse inspectiediensten.
De Europese regels voor rij- en rusttijden zijn altijd van toepassing op alle vrachtwagenchauffeurs die in Nederland rijden. De inspecteurs van de ILT controleren hierop langs de weg en bij (Nederlandse) bedrijven. Zij controleren ook op het verbod op slapen in de cabine, ook ten behoeve van de arbeidsomstandigheden van chauffeurs.
Chauffeurs van buiten de EU die aan de slag willen gaan bij een Europese transportonderneming hebben een bestuurdersattest nodig. Een bestuurdersattest mag door een EU lidstaat alleen worden afgegeven als een chauffeur voldoet aan de voorwaarden van de beroepsopleiding voor bestuurders, waartoe onder andere de verplichte nascholing (Code 95) behoort. Een andere eis is dat de chauffeur op wettige wijze in dienst is bij een vervoerder uit een lidstaat of ter beschikking is gesteld conform arbeidsvoorwaarden die wettelijk, bestuursrechtelijk of door middel van cao’s zijn vastgesteld in de lidstaat van vestiging van een vervoerder. Dit volgt uit artikel 5 van Verordening (EG) 1072/2009.
Welke beleidsmaatregelen heeft u tot uw beschikking om de werkomstandigheden te verbeteren voor deze mensen? Welke beleidsmaatregelen zijn er om de werkgevers, ofwel multinationals die opdracht geven aan transportbedrijven, ofwel de transportbedrijven of onderaannemers, aan te spreken en aan te pakken?
Per 1 juni 2023 is de Implementatiewet Richtlijn 2020/1057/EU inzake detachering in de wegvervoersector in werking getreden. Dit is de implementatie van de Mobiliteitsrichtlijn die een onderdeel is van het eerste EU-mobiliteitspakket voor de wegvervoersector. Dit mobiliteitspakket heeft tot doel om te komen tot een veilige, efficiënte en sociaal verantwoordelijke wegvervoersector. De Mobiliteitsrichtlijn beoogt om te verduidelijken wanneer er sprake is van detachering, en er zijn verschillende administratieve voorschriften en controlemaatregelen opgenomen die bij moeten dragen aan het toezicht op sectorspecifieke regels. Zo moet er een zogenaamde detacheringsverklaring ingediend worden in het Informatiesysteem interne Markt (IMI).
Ook moet de bestuurder bepaalde documenten zoals deze detacheringsverklaring, de tachograafgegevens en een bewijs van het vervoer, zoals een elektronische vrachtbrief, bij zich houden in het voertuig. Verder is op 15 juli 2023 de Boetebeleidsregel WagwEU 2023 in werking getreden waarin boetes zijn opgenomen die toegespitst zijn op de wegvervoersector. Deze maatregelen kunnen bijdragen aan de versterking van het toezicht. Ook samenwerking met de ELA zoals beschreven onder vraag 3 kan hieraan bijdragen.
Bent u bekend met de publicatie van Road Transport Due Diligence (RTDD) «Widespread exploitation in the EU road transport industry»?2
Ja.
Bent u ermee bekend dat in het RTDD-rapport wordt uitgelegd hoe vrachtwagenchauffeurs uit onder andere Midden Azië in Nederland werken en dat dit gebeurt met werkvergunningen verstrekt in met name Polen en Litouwen, waarna chauffeurs via werkgevers uit deze landen «gedetacheerd» worden naar Nederland? Bent u bekend met de cijfers dat ruim 100.000 vrachtwagenchauffeurs uit derde landen in 2021 op deze manier in Nederland aan het werk waren, en dat in de Staat van Migratie 2023 van het Ministerie van Justitie en Veiligheid staat dat het gaat om 102.980 gedetacheerde chauffeurs? Wie draagt er verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden van deze mensen?
Ik ben bekend met deze cijfers. Deze cijfers zijn ontleend aan de meldingen die in het kader van het internationaal wegtransport geregistreerd worden in het online meldloket. Buitenlandse dienstverrichters moeten hierin een melding doen als hun chauffeur gedurende 1 of enkele dagen of gedurende langere tijd in Nederland gedetacheerde arbeid verrichten. De verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden van deze chauffeurs ligt primair bij de werkgevers, die in deze gevallen met name in Polen en Litouwen gevestigd zijn. Deze werkgevers zijn verantwoordelijk voor een juiste uitbetaling van loon en moeten zorg dragen voor passende arbeidsomstandigheden. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 ziet de Arbeidsinspectie toe op de naleving van Nederlandse arbeidswetgeving, mits er sprake is van tijdelijke detachering in Nederland. Als er geen sprake is van detachering, dan zijn de autoriteiten van het land van vestiging van de werkgever verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving. De ILT ziet toe op de naleving van de regels voor rij- en rusttijden voor alle chauffeurs die in Nederland rijden.
Ook wordt in dit rapport gesteld dat deze vrachtwagenchauffeurs die gedetacheerd worden, nooit in het land hebben gewerkt van waaruit zij gedetacheerd worden, maar onder andere in Nederland verblijven en werken, waarmee niet voldaan wordt aan de die de regels die gelden voor Posted Worker, kunt u aangeven of de aard en omvang van deze schijnconstructie bij de Nederlandse Arbeidsinspectie ook bekend is? Hoe kan er volgens u paal en perk gesteld worden aan deze grootschalige schijndetachering?
Detachering van derdelanders is een legale route voor derdelanders die in een lidstaat recht op werk en verblijf hebben gekregen en voor hun dienstverrichtende werkgever op detacheringsbasis tijdelijk werkzaamheden verrichten in een andere lidstaat. In de praktijk blijkt dat er soms sprake is van oneigenlijke detachering of schijnconstructies.
Bij schijnconstructies wijkt de werkelijke situatie af van de situatie die wordt voorgespiegeld. Werkgevers gebruiken verschillende constructies om de wet- en regelgeving te omzeilen of te ontduiken.
Dit zijn vaak constructies die wettelijk gezien wel mogen, maar die onwenselijke effecten hebben doordat werknemers in een slechtere positie worden gebracht dan zonder de constructie. Bovendien leiden deze constructies tot oneerlijke concurrentie tussen bedrijven. Dergelijke detacheringsconstructies, die langs of over de randen van de wet scheren, zijn ongewenst. Als betaling beneden het wettelijk minimumloon, illegale tewerkstelling of veel te lange werktijden worden aangetoond, treedt de Arbeidsinspectie op.
Schijnconstructies komen voor in allerlei sectoren en verschijningsvormen. Het verkrijgen van inzicht in de aard en omvang van (schijn)constructies is niet gemakkelijk. Het ligt in de aard van de constructies dat deze zich onttrekken aan het zicht, waardoor het inzicht in de aard en omvang van (schijn)constructies niet eenvoudig te verkrijgen is. De Arbeidsinspectie heeft een speciaal programma gericht op de aanpak van schijnconstructies. Afgelopen zomer is de rapportage van het programma Schijnconstructies, CAO-naleving en fraude 2019–2022 van de Arbeidsinspectie openbaar gemaakt.3
Ik benut elke gelegenheid om mijn zorgen over de uitdagingen rond de detachering van derdelanders te uiten, mede gezien hun kwetsbare positie. Ik doe dat zowel richting de Europese Commissie als in mijn bilaterale contacten met andere lidstaten om de uitdagingen hoog op de Europese agenda te krijgen. Ik heb hiervoor ook aandacht gevraagd tijdens de conferentie «Fair mobility in the EU and the role of the European Labour Authority» die door het Belgisch voorzitterschap werd georganiseerd. Begin december 2023 heb ik samen met de ELA en de Arbeidsinspectie, een bijeenkomst georganiseerd waarin aan de hand van concrete casussen is besproken wat er nodig is om de grensoverschrijdende handhaving bij de detachering van derdelanders te verbeteren. Bij dit evenement waren experts op het gebied van beleid, handhaving en sociale zekerheid uit verschillende lidstaten aanwezig. Het evenement maakte duidelijk dat de uitdagingen rond de detachering van derdelanders gedeelde uitdagingen zijn die verdere aanpak behoeven, waarbij ook een rol is weggelegd voor de ELA. De ELA organiseert workshops over de detachering van derdelanders waarin wordt voortgeborduurd op de aanpak van het event dat Nederland in december organiseerde. Tot slot komt de Europese Commissie in de tweede helft van 2024 met een evaluatie van de ELA en een mogelijke herziening van het mandaat van de ELA. Ik pleit onder andere voor een stevige verankering van de detachering van derdelanders in het mandaat van de ELA.
De Europese Commissie presenteerde onlangs de Europese Unie (EU-)talentenpool waardoor het makkelijker wordt voor werkzoekenden uit niet-EU landen om in EU-lidstaten aan het werk te komen, daarmee kan via een vergelijkbare (schijn)constructie als omschreven in het rapport van de RTDD nog meer arbeidsmigratie via detachering verwacht worden, kunt u in dat verband reflecteren op de mogelijke gevolgen van de talentpool?
Het huidige kabinet vindt het belangrijk dat deelname aan de Talentenpool vrijwillig is en dat nationale (juridische) kaders met betrekking tot (arbeids-)migratie intact blijven. Het huidige voorstel van de Commissie voldoet aan deze voorwaarden. Uitgaande van het huidige Commissie voorstel is het echter – ook als Nederland besluit niet deel te nemen aan de Talentenpool – mogelijk dat werkzoekenden uit niet-EU landen via de Talentenpool in andere EU-lidstaten aan het werk gaan en dat ze via een (schijn)detachering in Nederland belanden. Dit baart mij zorgen. Het is onwenselijk als de EU-talentenpool werkgevers de mogelijkheid biedt om te werven voor het verrichten van werkzaamheden op detacheringsbasis in een andere EU-lidstaat dan waarin de werkgever gevestigd is. Het is daarom van belang dat werving en plaatsing alleen gericht mag zijn op functies in de lidstaat waarin de werkgever gevestigd is. Nederland benadrukt dit in de onderhandelingen over de Talentenpool die momenteel plaatsvinden. Ook zet Nederland in op het uitsluiten van private intermediairs en uitzendbureaus van de Talentenpool. Deze voorwaarden verkleinen de mogelijkheid dat de Talentenpool oneigenlijk gebruikt kan worden voor de detachering van derdelanders. Dit neemt niet weg dat het ook met die voorwaarden nog steeds mogelijk is dat derdelanders die geworven zijn via de Talentenpool (op een later moment) gedetacheerd worden naar Nederland onder het vrij verkeer van diensten. Daarom zet ik ook breder in op het voorkomen van oneigenlijk gebruik van detachering bij derdelanders. De stappen die ik op dat dossier zet, zijn genoemd onder vraag 7.
Is het kabinet voornemens deel te nemen aan deze optionele talentpool? Deelt u de zorgen dat op deze manier op nog grotere schaal schijndetachering zou kunnen plaatsvinden van arbeidsmigranten uit derde landen in de EU? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat dit voorstel niet voor dit doel wordt misbruikt?
De keuze voor of tegen deelname aan de optionele Talentenpool is aan een volgend kabinet. Ik deel de zorgen dat op deze manier oneigenlijk gebruik van detachering door derdelanders plaats zou kunnen vinden, en daarom zet ik de stappen die onder vraag 8 beschreven zijn.
Het verstrekken van een toegangspas voor COP28 aan GasLog |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u aangeven waarom GasLog via de Nederlandse overheid een toegangspas tot de COP28 heeft gekregen?
Nederland heeft accreditatie bij de COP28 verzorgd zodat de Port of Amsterdam (PoA), Zenith Energy en GasLog een Joint Study Agreement konden ondertekenen met de overheid van Oman en Hydrom. Het doel van dit project is om een vloeibare waterstofketen te ontwikkelen tussen Oman en Nederland. PoA, Zenith Energy en GasLog werken aan de Nederlandse kant van het project. De ontwikkeling van de vloeibare waterstofketen is noodzakelijk om grote hoeveelheden duurzame energie te kunnen verplaatsen op grote afstanden, waardoor de afhankelijkheid van olie en gas van andere regio’s wordt verminderd. Dit project is uniek in de wereld en kan bijdragen aan de versnelling van de transitie naar duurzame bronnen en klimaatverandering aan te pakken.
Bent u zich bewust van het feit dat de kern van de werkzaamheden van GasLog is om Liquified Natural Gas (LNG), een fossiele brandstof, te verschepen?
GasLog speelt een belangrijke rol in de wereldwijde LNG-markt door te zorgen voor het veilige en efficiënte transport van LNG, wat een essentiële schakel is in de keten op de mondiale LNG-markt. GasLog heeft kennis omtrent het vervoer van gekoeld gas, het beheer van de vloot en het bouwen van nieuwe tankers. Kennis die ook zeer van toepassing is om nieuwe tankers te bouwen voor het verschepen van vloeibare waterstof. Ik ben niet bekend met de groeiplannen of strategie van GasLog wat betreft de uitbreiding van de vloot, waar in vraag 8 naar wordt verwezen.
Kent u de uitkomsten uit wetenschappelijk onderzoek dat LNG net zo vervuilend is in elektriciteitsproductie als kolen, zoals bijvoorbeeld al in 2019 aangetoond door de US Department of Energy?1 Zo ja, bent u het eens dat het inzetten op LNG niet bijdraagt aan een emissievrij energiesysteem?
Ik ken de uitkomsten van het onderzoek dat u noemt. Hierin wordt geconcludeerd dat het gebruik van Amerikaans LNG voor de productie van elektriciteit in Europese en Aziatische markten de broeikasgasemissies vanuit een levenscyclusperspectief niet zal doen toenemen in vergelijking met regionale kolenwinning en -verbruik voor elektriciteitsproductie. Variabiliteit is verwacht in de emissies rondom de productie van het gas dat wordt geëxporteerd, maar in het algemeen is het gebruik van gas niet vervuilender dan kolen. Exhibit 6–1 van het rapport laat dit zien:
Bron: S. Roman-White, S. Rai, J. Littlefield, G. Cooney, T. J. Skone, 12 september 2019, «Life cycle greenhouse gas perspective on exporting liquefied natural gas from the United States: 2019 update.» (https://www.energy.gov/sites/prod/files/2019/09/f66/2019%20NETL%20LCA-GHG%20Report.pdf)
Ik ben het met u eens dat LNG (zonder CO2-opvang en -opslag) niet bijdraagt aan een emissievrij energiesysteem. Om onze klimaatdoelen te halen, wordt het gebruik van fossiele energie als kolen, olie en aardgas stap voor stap afgebouwd. In de overgangsfase naar een CO2-arme energievoorziening is nog aardgas nodig. Niettemin zijn Europa en Nederland, vanwege de aflopende eigen productie, nog geruime tijd afhankelijk van LNG-toevoer uit verschillende landen om in de energievraag te kunnen voorzien.
Hoeveel methaan- en andere broeikasgassen worden tijdens de levenscyclus van een liter LNG uitgestoten en wat zegt dit over de schadelijke impact van LNG?
Dit is zeer afhankelijk van verschillende factoren, zoals de manier waarop aardgas wordt geproduceerd en de afstand waarover LNG wordt getransporteerd. In het algemeen geldt dat geïmporteerde LNG tot meer CO2-uitstoot leidt dan aardgas geproduceerd in eigen land. Onderzoek van het Oxford Institute for Energy Studies (OIES) heeft uitgewezen dat wanneer 1 miljard m3 in Nederland geproduceerd gas vervangen wordt door geïmporteerde LNG, dit gemiddeld 443.100 ton CO2 eq scheelt2. Daarom heeft het kabinet gekozen voor het versnellen van de gaswinning op de Noordzee (Kamerstuk 29 023, nr. 289).
Het gebruik van fossiele brandstoffen, waaronder LNG, heeft schadelijke impact op natuur, gezondheid en het klimaat. Om die reden hebben we nationale en internationale doelen vastgesteld om fossiele brandstoffen uit te faseren van ons energiesysteem. Dat neemt niet weg dat het verminderde aanbod aardgas als gevolg van de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld en het wegvallen van gas uit Rusland, de komende tijd moet worden gecompenseerd door middel van LNG-import.
Bent u zich bewust van het feit dat GasLog in 2022 op basis van het eigen duurzaamheidsrapport 20% meer CO2 uitstootte dan in 2020? Zo ja, wat vindt u van het feit dat dit bedrijf alleen maar meer vervuilt?2
Ja, het is openbare informatie. De belangrijkste reden hiervoor is dat sinds 2021 er drie nieuwe tankers in de vloot zijn bijgekomen. Ten opzichte van 2021 zijn de totale CO2-emissies van GasLog afgenomen, omdat ze twee van hun schepen als «Floating Storage Unit» hebben gebruikt.
De schepen van GasLog worden voornamelijk met LNG als scheepsbrandstof aangedreven (van de boiloff die plaatsvindt van de opgeslagen LNG in het schip). LNG als brandstof is minder vervuilend dan andere conventionele maritieme brandstoffen. Daarom is de vloot van GasLog een van de minst CO2-intensieve in de markt. Totdat er voldoende aanbod is van duurzame maritieme brandstoffen zullen deze schepen nog moeten varen. Het is dus goed dat ze aan innovatieve technieken werken, zoals vloeibare waterstof, om duurzamere brandstoffen op lange afstanden te kunnen transporteren.
Gegeven bovenstaande feiten, bent u het met mij eens dat het in het voordeel van bedrijven als GasLog zou zijn om de transitie naar duurzame energiebronnen te vertragen? Zo nee, waarom niet?
Het bedrijf heeft zich gecommitteerd aan net-zero in 20504 in lijn met de Nederlandse verduurzamingsdoelen. Ook zijn er inmiddels Europese en internationale doelstellingen vastgesteld voor de verduurzaming van de scheepvaart. Het MoU waarvoor GasLog op de COP aanwezig was met betrekking tot de vloeibare waterstofketen kan helpen de transitie te versnellen en zonder deze transitie naar duurzame energiebronnen zullen de genoemde nationale en internationale verduurzamingsdoelen niet worden behaald.
Wat is uw reactie op het feit dat GasLog claimt dat LNG een schonere brandstof is en noodzakelijk is voor de transitie naar duurzame energie?3 Bent u het ermee eens dat het woord «schoon» hier niet op zijn plek is met het oog op de bovengenoemde feiten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met u eens dat LNG geen «schone» brandstof is omdat er CO2-uitstoot mee gepaard gaat. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is LNG wel tijdelijk noodzakelijk om in de transitie naar duurzame energie leveringszekerheid te kunnen garanderen met behoud van betaalbaarheid van energie.
Wat vindt u ervan dat GasLog flinke groeiplannen lijkt te hebben en wil inzetten op het uitbreiden van hun vloot, waarbij er geen sprake blijkt te zijn van een transitie weg van LNG?
Zie antwoord vraag 2.
Welk percentage van totale jaarlijkse investeringen die GasLog in de afgelopen 5 jaar heeft gedaan wordt geïnvesteerd in (transport van) emissievrije energiebronnen?
Ik heb de specifieke bedrijfsgegevens niet tot mijn beschikking om deze vraag te kunnen beantwoorden.
Ziet u in dit kader tijdens de COP28 de aankondiging dat GasLog gaat meewerken aan een studie naar de eerste commerciële route voor commerciële vloeibare waterstof in dit kader ook meer als greenwashing dan als significante financiële investering?4
Nee.
Bent u het ermee eens dat de door Nederland ondertekende oproep tot uitfaseren van fossiel schuurt met de aan GasLog verleende toegang tot de klimaattop? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, was GasLog aanwezig vanwege een project voor de ontwikkeling van een vloeibare waterstofketen, als onderdeel van de transitie naar een duurzaam energiesysteem. Dat past in de tijdens COP28 afgesproken oproep om weg te bewegen van het gebruik van fossiele brandstoffen in het energiesysteem.
Bent u van plan om te handelen in lijn met de op de COP28 ondertekende oproep tot een transitie weg van fossiele subsidies, en in het vervolg geen toegangspassen meer te geven aan bedrijven die fossiele brandstoffen winnen of vervoeren? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zijn we bezig met de transitie naar een duurzaam energiesysteem, weg van het gebruik van fossiele brandstoffen. Bedrijven die daar voor of namens Nederland tijdens een COP aantoonbaar een bijdrage aan leveren kunnen in aanmerking komen voor een toegangspas via de Nederlandse overheid.
De aangespannen arbitragezaak tegen de Staat van Shell en ExxonMobil |
|
Sandra Beckerman , Julian Bushoff (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Shell en Exxon spannen arbitragezaak aan tegen de staat» (FD, 13 februari 2024)?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het niet gelukt is om tot een definitief akkoord te komen met ExxonMobil en Shell? Over welke punten kon geen overeenstemming worden bereikt?
In 2018 hebben Shell en ExxonMobil een akkoord gesloten met de Staat over het sluiten van het Groningenveld, de afhandeling van schade en versterken en de financiële afwikkeling van het gasgebouw (het Akkoord op Hoofdlijnen, hierna: AoH). In 2019 is het Interim Akkoord (hierna: IA) gesloten om de gaswinning sneller af te kunnen bouwen. In de Kamerbrief van 17 mei 2022 over de openbaarmaking van achterliggende nota’s inzake het Norg Akkoord ben ik uitgebreid ingegaan op de gesloten overeenkomsten en de lopende discussies.2
In 2022 en 2023 zijn verkennende gesprekken gevoerd met Shell en ExxonMobil over een mogelijke totaalafspraak. Gedurende de overleggen is gebleken dat er aanzienlijke verschillen in positie bestaan tussen de Staat en beide bedrijven. Shell en ExxonMobil hebben in hun brief van 4 december 2023 de voorkeur uitgesproken om de gesprekken voort te zetten ondanks de juridische procedure over hetzelfde onderwerp die zij in december gestart zijn.3 Het kabinet beziet momenteel nog wat deze nieuwe arbitrage betekent voor de gesprekken met Shell en ExxonMobil over een totaalafspraak.
Kunt u garanderen dat deze arbitragezaak niet tot een versobering of vertraging van de toch al moeizame schadeafhandeling en versterking voor gedupeerden zal leiden?
Ik kan u verzekeren dat de discussies tussen de NAM of Shell en ExxonMobil over de kosten geen enkel effect hebben op de uitvoering van de schadeafhandeling en versterkingsoperatie. Na de afspraken die in 2018 zijn gemaakt is de NAM volledig uit de schadeafhandeling en versterkingsoperatie gehaald.
Deelt u de mening dat het schaamteloos is van Shell en ExxonMobil, die miljarden hebben verdiend aan de gaswinning in Groningen, terwijl er als gevolg meer dan 122.000 huizen schade hebben opgelopen en 20.000 mensen gezondheidsproblemen, nu niet hun verantwoordelijkheid nemen in recht doen aan Groningen: Schadeafhandeling, versterking en de ereschuld inlossen?
Ik vind het zeer belangrijk dat Shell en ExxonMobil zich houden aan de gemaakte afspraken en hun verantwoordelijkheid nemen. Shell en ExxonMobil hebben immers een belangrijke rol gespeeld bij de gaswinning in Groningen en de afspraken die de Staat met deze bedrijven heeft gemaakt vanaf 2018 weerspiegelen deze rol.
Hoe groot is de kostenpost tot nu toe door het niet volledig betalen van de rekening van Shell en ExxonMobil voor schade, versterken en compensatie voor gedupeerden?
Voor schade heeft NAM alle facturen en heffingen voldaan; er zijn geen opstaande rekeningen voor schade. Tegelijkertijd lopen er wel juridische procedures over het doorbelasten van de kosten voor de schadeafhandeling.
Er is voor de versterkingsoperatie aan NAM een bedrag van in totaal circa € 1,1 miljard in rekening gebracht. Daarvan is bijna de helft nog niet voldaan door NAM.4 Ook lopen er juridische procedures over het doorbelasten van de kosten voor de versterkingsoperatie.
Ik wil nogmaals benadrukken dat het niet volledig betalen van de facturen voor de versterking in Groningen en de juridische procedures die zijn aangespannen door de NAM geen gevolgen hebben voor de schadeafhandeling en versterking.
Wat zijn de (apparaat)kosten die de staat, IMG en NCG de afgelopen jaren hebben gemaakt voor de extra verantwoordingsbureaucratie die nodig is om rekeningen naar Shell en ExxonMobile te sturen?
De uitvoeringskosten van de schade- en versterkingsoperatie worden op grond van de Tijdelijke wet Groningen betrokken bij de heffingen aan NAM en zijn gebaseerd op de jaarverslagen van het IMG en de NCG.
De kosten die de Staat, het IMG en de NCG zelf maken om de heffingen te kunnen verantwoorden, zijn een noodzakelijk gevolg van het publiek afhandelen van schade en de afspraken die hierover met de NAM zijn gemaakt.
Ik heb geen overzicht van de precieze kosten die mijn ministerie maakt in verband met de doorbelasting, mede omdat de betreffende ambtenaren zich ook bezig houden met andere dossiers die gerelateerd zijn aan de schadeafhandeling en versterkingsopgave.
Waarom praat u nog met bedrijven als Shell en Exxonmobil die geen enkele verantwoordelijkheid lijken te voelen voor de schade die ze hebben aangericht, zoals u aangeeft in uw brief van 13 februari?2 Deelt u de mening dat gesprekken met zulke immorele bedrijven dienen te worden opgeschort en dat ze bestrijd dienen te worden in een rechtszaak? Waarom is er een arbitragezaak en geen rechtszaak?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 beziet het kabinet momenteel nog wat deze nieuwe arbitrage betekent voor de gesprekken met Shell en ExxonMobil.
In het Akkoord op Hoofdlijnen is afgesproken dat geschillen tussen partijen beslecht worden door arbitrage bij het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI). Hier is voor gekozen omdat dit in het verleden ook zo afgesproken was binnen het gasgebouw. Daarbij zijn partijen overeengekomen dat het vonnis openbaar kan worden gemaakt (behoudens bedrijfsgevoelige informatie).6
Bent u het met deze leden eens dat ongeacht de afloop van de arbitragezaak Shell en ExxonMobil recht moeten doen aan Groningen en fatsoenlijk bijdragen schadeafhandeling, versterking en de ereschuld inlossen? Oftewel hun rechtvaardige deel dienen mee te betalen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het commissiedebat van 22 juni 2023, heb ik naar aanleiding van de motie Nijboer over «een belastingheffing op de olies als een extra bijdrage van deze bedrijven» toegezegd om de opties voor een brede heffing te onderzoeken. Deze opties worden nu in kaart gebracht. Ik kom hier binnenkort bij uw Kamer op terug.
Bent u bereid, om mocht de arbitragezaak in het nadeel van de Nederlandse Staat uitvallen, andere manieren te verkennen waarop Shell en ExxonMobil gedwongen kunnen worden om mee te betalen? Zo nee, waarom niet?
In het Akkoord op Hoofdlijnen is afgesproken dat geschillen tussen partijen beslecht worden door arbitrage volgens het arbitragereglement van het Nederlands Arbitrage Instituut («NAI regelement»).7 Volgens artikel 53 van dit regelement is een arbitraal vonnis bindend.
Zijn er gerichte belastinginstrumenten, zoals eerder de overwinstenheffing, die gericht deze bedrijven kunnen belasten? Bent u bereid desnoods dwang toe te passen, zoals dat eerder ook gebeurde tijdens de bankencrisis, om te zorgen dat Shell en Exxon hun bijdrage leveren? Zo ja, op welke termijn zouden deze instrumenten ingezet kunnen worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 kom ik hier binnenkort op terug.
Zou u deze vragen zo snel mogelijk kunnen beantwoorden? In ieder geval ruim voor 6 maart 2024?
Ja.
De aanhoudende problemen met het busvervoer van Arriva in Twente |
|
Bart van Kent |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Vakbond is problemen met busvervoer in Twente zat: «Werkdruk is moordend»» en «Klachtenregen bij Rover over nieuwe busvervoer in Twente: «Vergoeding zou pijn verzachten»»?1 2
Het openbaar vervoer is zeer belangrijk voor de bereikbaarheid in Nederland. Reizigers moeten kunnen rekenen op een goed en betrouwbaar ov. Daarover maken decentrale overheden afspraken met vervoerbedrijven. Om de kwaliteit te waarborgen is het van belang dat personeel in de ov-sector goede arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden heeft. Vervoerbedrijven zijn daarvoor als werkgever verantwoordelijk en maken hierover afspraken met vakbonden in de cao’s.
De provincie Overijssel geeft aan dat Arriva zich houdt aan de geldende cao. Na aanvang van de nieuwe concessie heeft Arriva de invulling van de cao in lijn met de rest van het bedrijf in andere regio’s gebracht. Hierdoor zijn bepaalde extra afspraken die bij de vorige concessiehouder golden komen te vervallen.
De werkdruk in de sector wordt op dit moment door meerdere oorzaken als relatief hoog ervaren. De gehele sector spant zich daarom in om de werkdruk te verlagen. Ik vind het belangrijk dat de vervoerbedrijven zich blijven inspannen om de personeelstekorten op te lossen, de werkdruk te verlagen en het werken in de ov-sector aantrekkelijk houden. Daarom voer ik hierover ook gesprekken in het NOVB. Deze gesprekken gaan over het oplossen van het personeelstekort en de oorzaken van het relatief hoge ziekteverzuim. Zie hierover verder het antwoord op vraag 5.
Herkent u de klachten van buschauffeurs en vakbond FNV over de werkdruk, te korte pauzetijden en de hoge rituitval? Zo ja, wat kunt u ondernemen om deze problemen op te lossen?3
Ik herken de signalen over hoge rituitval. Hierover heeft Provincie Overijssel contact met de vervoerder. De opdrachtgever accepteert de hoge rituitval niet. De klachten van de vakbond worden besproken in het overleg tussen werkgever en medezeggenschap.
Daarnaast zie ik de uitval van ritten door personeelskrapte in meer regio’s terug. Deze maand ga ik daarom in gesprek met werknemers in de sector en met de vakbonden om beter zicht te krijgen op de personeelskrapte en mij te laten informeren over het werken in de ov-sector.
Deelt u de constatering van FNV dat de hoge werkdruk voor chauffeurs een gevolg is van de marktwerking in het streekvervoer?
Ik deel de constatering van FNV niet. In zowel ov-concessies die zijn aanbesteed als die zijn inbesteed of onderhands gegund, zie ik werkdruk als thema terugkomen. Ook hier ligt de verantwoordelijkheid bij de vervoerders en vakbonden om daarover afspraken te maken. Ook andere sectoren hebben hier last van.
Wat kunt u -samen met de provincie Overijssel- doen om tegemoet te komen aan de eisen van de buschauffeurs?
Ik heb geen rol in de gesprekken over de arbeidsvoorwaarden. De eisen van de vakbonden zijn onderwerp van gesprek tussen de betrokken vervoerder, de medezeggenschap en vakbonden. Ook de provincie heeft hierin op dit moment geen directe rol. De Provincie Overijssel heeft wel aan de chauffeurs toegezegd om bij een volgende aanbesteding de programma’s van eisen aan het ov-personeel voor te leggen voor duiding van onbedoelde neveneffecten die bepaalde eisen kunnen hebben voor de uitvoering van het werk.
Kunt u een actueel overzicht geven van de tekorten aan buschauffeurs waarmee OV-bedrijven in Nederland kampen?
Er is geen landelijk overzicht van personeelstekorten in de ov-sector. De personeelskrapte verschilt sterk per concessie. Arriva geeft aan dat in de concessie Twente geen groot kwantitatief probleem met onvervulde vacatures bestaat.
Omdat de personeelskrapte in het landelijke en regionale ov in meerdere concessies een thema is, bespreek ik dit ook in het NOVB. Dit gesprek gaat over de oorzaken van en oplossingsrichtingen voor de personeelskrapte. Vervoerders en decentrale overheden bespreken hier werkende oplossingen, wat landelijke uitdagingen zijn bij het verminderen van de personeelskrapte en er wordt aangeduid hoe de voortgang is van het terugkeren naar volledige dienstverlening voor de verschillende regio’s. Ikzelf ga in dit kader deze maand ook in gesprek met werknemers en vakbonden.
Welke plannen heeft u om het beroep van buschauffeur aantrekkelijker te maken en de aanhoudende personeelstekorten in het streekvervoer aan te pakken?
De ov-sector als geheel heeft te maken met vergrijzing en zet op dit moment in op werving van nieuw personeel. Het percentage van de medewerkers dat vroegtijdig uitstroomt is erg laag en er zijn in de sector lange dienstverbanden. Dit geeft aan dat het een aantrekkelijk beroep is.
In het NOVB bespreek ik niettemin met de ov-sector de mogelijkheden om het imago van werken in de ov-sector te verbeteren. Vanuit de sector hoor ik positieve signalen dat het personeel tevreden is over de arbeidsvoorwaarden. Ik ga daarom in gesprek met «zij-instromers» in de sector om hun eigen ervaringen te horen. Daarnaast spreek ik met de bonden om een beter beeld te krijgen van de oorzaken en mogelijke oplossingen om het imago van werken in de ov-sector aantrekkelijker te maken.
Wordt onderzocht of de technische (opstart)problemen met de bussen van Arriva hebben geleid tot overtredingen van arboregels? Zo ja, kunt u de resultaten hiervan met de Tweede Kamer delen?
Vervoerders in Nederland moeten voldoen aan alle geldende Arbowetgeving en daar wordt door de bevoegde instanties op toegezien. De provincie Overijssel heeft van de toezichthoudende instanties geen signalen ontvangen dat Arriva niet voldoet aan de Arbowetgeving.
Op welke manier worden de Twentse reizigers gecompenseerd voor de problemen tijdens de overgang van Keolis naar Arriva/RRReis, zoals de hoge rituitval van 10 tot 15 procent?
Voor compensatie bij vertraging is een landelijk afsprakenkader vastgesteld. Dit wordt vastgesteld tussen de provincie als opdrachtgever en de vervoerder en verschilt per regio. In Overijssel kan de reiziger bij vertraging vanaf 30 minuten 50% en vanaf 60 minuten 100% restitutie krijgen.
Deelt u de mening van de SP-fractie dat concessiewisselingen in het streekvervoer vaak gepaard gaan met onrust voor reizigers, hoge uitval en overvraging van medewerkers? Zo ja, wat kunt u hieraan doen?
Bij concessiewisselingen treden vaker overgangsproblemen op. Het is belangrijk dat concessieverleners en -houders dit evalueren en de lessen bij een volgende aanbesteding toepassen. Ik zie in de sector dat dit ook gebeurt. Zie ook het antwoord op vraag 4. Ondanks de mogelijkheid dat zich bij concessiewisselingen aanloopproblemen voordoen blijkt uit onderzoek dat aanbestedingen in het (regionaal) ov in de afgelopen 20 jaar in Nederland hebben geleid tot meer en beter ov.4
De reactie van de minister over de landelijke uitrol van de Streetwise-methodiek |
|
Inge van Dijk (CDA), Henk Vermeer (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Erkent u dat innovatieve initiatieven zoals Streetwise van grote meerwaarde zijn om met name in middelgrote steden te werken aan leefbare en bloeiende binnenstad met perspectief voor ondernemers?1
Ja, innovatieve initiatieven zoals Streetwise dragen bij aan de noodzakelijke vernieuwing van de sector en de transitie van binnensteden, in reactie op de technologische ontwikkelingen en de veranderende wensen van de consument.
Hoe beoordeelt u de resultaten van Streetwise, waarmee onder andere 550 ondernemingen zijn begeleid naar vestiging en ruim 80.000 m2 leegstaande winkelruimte is ingevuld?
Ik beoordeel deze resultaten als positief. De hands on begeleiding door Streetwise van startende ondernemers voldoet duidelijk aan een behoefte van deze ondernemers. De suggesties voor gemeentelijk beleid die Streetwise op basis van opgedane ervaring afgeeft aan gemeenten zijn eveneens waardevol, ook al leiden deze in de praktijk nog (te) weinig tot lokale beleidsaanpassingen.
Deelt u de mening dat de methodiek van Streetwise succesvol is gebleken en er dus kansen zijn voor een landelijke uitrol?
Ja. In de kern lijkt de Streetwise-aanpak niet specifiek-Limburgs en zou ze dus ook in andere delen van Nederland moeten kunnen werken. Naast de inhoudelijke aanpak is vooral een goede politiek-bestuurlijke inbedding van groot belang.
Klopt het dat u in eerste instantie het initiatief heeft genomen om Streetwise te benaderen met de vraag of de Streetwise methodiek ook in andere provincies ingezet zou kunnen worden?
Naar aanleiding van vragen van het lid Amhaouch heb ik tijdens het commissiedebat Ondernemen en Bedrijfsfinanciering van 6 april 2022 toegezegd best practices bespreekbaar te willen maken en te kijken wie daarin het voortouw zou kunnen nemen. Dat heeft eind augustus 2022 geleid tot een uitnodiging vanuit mijn ministerie aan Streetwise om in gesprek te gaan over hun plannen en ambities, met als achterliggend idee om te onderzoeken of het Streetwise-concept ook in andere delen van Nederland zou kunnen werken.
Deelt u de mening dat de pilot in Overijssel de start kan vormen voor de landelijke uitrol en dat het dus gewenst is dat u als Minister van EZK actief bijdraagt aan deze uitrol? Zo ja, hoe wilt u zich hiervoor inzetten?
De Overijsselse pilot zou een waardevolle stap kunnen zijn bij het onderzoeken van de vraag of het Streetwise-concept ook in andere delen van Nederland zou kunnen werken. Daartoe dient deze stap door de partijen nader te worden geconcretiseerd in een uitgewerkt projectplan, dat inzicht geeft in de doelen, de partijen die meewerken en de invulling van rollen, de werkwijze, het tijdpad en de financiële onderbouwing. Belangrijk is ook dat goede afspraken gemaakt worden over de monitoring van het project, zodat op basis van het project eventueel inhoudelijk kan worden bijgestuurd. De Overijsselse pilot zou daarmee mede de basis kunnen leggen voor een concreet uitrol-draaiboek.
Klopt het dat de plannen van Streetwise inmiddels «een vastomlijnde vorm» hebben aangenomen en zo ja, wat zijn uw vervolgstappen?
Nee, de plannen voor de uitrol van het Streetwise-concept hebben nog geen vastomlijnde vorm. De Overijsselse pilot zou een eerste stap kunnen zijn in het vormgeven van de inhoudelijke aanpak, maar daarnaast is het belangrijk dat er uitzicht is op een vervolg en onder welke voorwaarden een dergelijk vervolg plaats kan vinden. Daarvoor is het nodig om ook andere provincies en daarbinnen andere gemeenten te betrekken en te enthousiasmeren om te participeren in een vervolgtraject. Daarvoor hoeven niet direct alle andere provincies aan te haken, maar wel een substantieel aantal, bijvoorbeeld een drietal, zodat momentum kan worden gecreëerd. Zoals ook in de provincie Limburg is gebleken zijn de provincies belangrijk vanwege hun stimulerende en regievoerende rol richting hun gemeenten. Om echt stappen te kunnen zetten richting een landelijke uitrol is stevig politiek-bestuurlijk commitment noodzakelijk voor een gedragen stappenplan.
Wat kunt u verder doen om Streetwise te steunen, ook als dit initiatief niet direct past binnen een bestaand beleidsprogramma?
Op dit moment speelt mijn ministerie een stimulerende rol bij het totstandkomen van een gedragen stappenplan door partijen bij elkaar te brengen en ze te overtuigen van de noodzaak van een dergelijk plan. Zonodig wil ik een stimulerende rol spelen richting politiek-bestuurlijke betrokkenen vanuit de provincies.
De gebrekkige nazorg zoals PTSS behandeling bij de Brandweer |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Zembla waaruit blijkt dat de nazorg voor brandweerlieden ondermaats is?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de brandweer nauwelijks zicht heeft op de gevallen van posttraumatische stressstoornis (PTSS) die door het werk bij de brandweer worden opgelopen?
Met u constateer ik dat er momenteel geen goed zicht is op het aantal brandweermensen met PTSS in Nederland.
De werkgeversverantwoordelijkheid voor de brandweer ligt bij de besturen van de 25 veiligheidsregio’s. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) is de werkgever verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving. De werkgever laat zich daarbij ondersteunen door een bedrijfsarts en andere Arbodeskundigen. Als een bedrijfsarts een beroepsziekte vaststelt, moet de bedrijfsarts dit melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten2 (hierna: NCvB).
In het afgelopen Veiligheidsberaad is gesproken over de zorg rondom PTSS bij de brandweer. Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland, hierbij zal ik ook inzicht in de omvang meenemen. Daarbij zal ik de voortgang nauwgezet volgen en breng ik uw Kamer hiervan ook op de hoogte.
Bent u bereid om beter in kaart te laten brengen hoeveel brandweerlieden kampen met PTSS en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt PTSS niet gezien als een beroepsgerelateerde ziekte terwijl dit bij bijvoorbeeld de politie en defensie wel het geval is?
PTSS kan worden veroorzaakt door één of meerdere ingrijpende gebeurtenissen. Wanneer deze zich in overwegende mate voordoen in het werk, kan er sprake zijn van een beroepsziekte.3 In het algemeen geldt, dat of er sprake is van een beroepsziekte, dit in individuele gevallen wordt vastgesteld door een bedrijfsarts.
Bij Politie en Defensie is PTSS landelijk erkend als beroepsziekte in juridische zin. Dit betekent dat Politie en Defensie de erkenning van PTSS vastgelegd hebben in de rechtspositie middels rechtspositionele regelingen. Dit zijn geldende afspraken tussen werkgevers en werknemers.
Daarbij is het in Nederland zo geregeld dat bij zowel Politie als Defensie het werkgeverschap centraal is belegd. Anders dan bij Politie en Defensie ligt de werkgeversverantwoordelijkheid voor de brandweer bij de besturen van de 25 veiligheidsregio’s. Zo is ook de juridische erkenning van PTSS als beroepsziekte bij de brandweer binnen de veiligheidsregio’s aan de besturen van de individuele veiligheidsregio's voorbehouden. Zie ook mijn antwoord op vraag 15.
Vindt u het rechtvaardig dat brandweerlieden een dure en vermoeiende juridische weg moeten doorlopen zodat zij kunnen bewijzen dat zij PTSS hebben opgelopen door dit werk?
Brandweermensen die zich inzetten voor anderen moeten zelf adequate en voldoende hulp krijgen. De veiligheidsregio’s hebben als werkgevers van de brandweer de verantwoordelijkheid voor een gezonde en veilige werkomgeving op grond van de Arbowet. Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 15.
Vindt u het rechtvaardig dat brandweerlieden zelf moeten betalen voor psychologische hulp die zij nota bene door hun werk bij de brandweer oplopen?
Het is belangrijk dat brandweermensen die zich inzetten voor anderen, zelf tijdig en adequate hulp krijgen indien dat aan de orde is, zeker in het geval van psychische problemen die te relateren zijn aan hun inzet bij de brandweer.
De veiligheidsregio’s hebben als werkgevers van de brandweer de verantwoordelijkheid voor een gezonde en veilige werkomgeving op grond van de Arbowet. Daartoe voert een werkgever een beleid dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. Hierbij hoort dat werkgevers een plan van aanpak maken voor het beheersen van risico’s.
Op dit moment zijn er enkele veiligheidsregio’s die een psycholoog, bedrijfsmaatschappelijk werker of geestelijk verzorger in dienst hebben. De meeste veiligheidsregio’s werken (daarnaast) samen met gespecialiseerde instituten waaronder het Steunpunt Brandweer4 of vergelijkbare aanbieders van psychosociale hulp voor medewerkers. Daarnaast zijn de collega's uit de collegiale ondersteuningsteams beschikbaar voor hulp en advies.
Vindt u het rechtvaardig dat brandweerlieden ook gekort worden op hun salaris als zij minder werken als gevolg van PTSS?
In lijn met mijn antwoord op vraag 5 vind ik dat de brandweermensen die in- of door brandweerwerk in de knel raken, goede ondersteuning moeten krijgen. Ik vind het belangrijk dat de zorg van PTSS in brede zin bij de brandweer op orde is in Nederland.
Wat vindt u van de uitspraak van Tijs van Lieshout, directeur van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland, dat de ondermaatse nazorg in feite al 20 jaar bekend is bij de brandweer maar dat hier dus blijkbaar niets aan is veranderd?
De signalen die mij hebben bereikt zijn ernstig en serieus. In het afgelopen Veiligheidsberaad is gesproken over PTSS bij de brandweer. De voorzitters veiligheidsregio’s vertegenwoordigen hier de Algemeen Besturen van de Veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer.
Wat vindt u van de conclusies van hoogleraar Miriam Lommen, dat het daadwerkelijk aantal brandweerlieden met PTSS waarschijnlijk veel hoger is dan wat nu wordt aangegeven?
Er is op dit moment geen goed zicht op het aantal brandweermensen met PTSS in Nederland. In het afgelopen Veiligheidsberaad is gesproken over de zorg rondom PTSS bij de brandweer. Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland, hierbij zal ik in lijn met mijn antwoord op vraag 2 en 3 ook inzicht in de omvang meenemen.
Waren de signalen over de gebrekkige nazorg bij de brandweer al eerder bij u bekend?
Elk signaal over brandweermensen die (mogelijk) in de knel komen neem ik serieus. Ik ben mij ervan bewust dat uw Kamer al eerder aandacht heeft gevraagd voor de zorg voor brandweermensen met PTSS.
Met de recente media-aandacht vanaf medio 2023, waaronder het online gepubliceerde opiniestuk5 van de Vakvereniging Brandweervrijwilligers (hierna: VBV) en de uitzending van Zembla van 11 februari jl.6, zijn opnieuw ernstige signalen afgegeven.
In het afgelopen Veiligheidsberaad is gesproken over de zorg rondom PTSS bij de brandweer en is aandacht gevraagd voor de werkgeversverantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s.
Bent u het met advocaat Vincent Dolderman eens dat de brandweer de zorgplicht in feite heeft geschonden door veel te weinig oog te hebben voor nazorg?
Het is niet aan mij om op de stoel van de werkgevers of van de Nederlandse Arbeidsinspectie te zitten en hier een oordeel over te vellen. Wel vind ik het belangrijk om hierover het gesprek aan te gaan en deze signalen onder de aandacht te brengen van betrokken partijen.
Heeft u signalen ontvangen of dezelfde negatieve situatie zich momenteel ook voordoet bij het ambulancepersoneel?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn ook werkgevers van ander personeel dat werkzaam is binnen- en voor de veiligheidsregio’s. Gelet op deze, maar ook eerdere signalen zal ik dit zowel in gesprek met de voorzitters veiligheidsregio’s als mijn ambtsgenoot, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onder de aandacht brengen.
Bent u bereid opnieuw in gesprek te gaan met de veiligheidsregio’s en andere relevante instellingen om dit onderwerp hoog op de agenda te zetten?
Ja, in het afgelopen Veiligheidsberaad ben ik hierover in gesprek gegaan met de voorzitters veiligheidsregio’s die de Algemene Besturen van de veiligheidsregio’s vertegenwoordigen als werkgevers van de brandweer in Nederland.
Bent u bereid om hierbij ditmaal wel resultaten te eisen van deze instanties in het verbeteren van de nazorg?
Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland. Daarbij zal ik de voortgang nauwgezet volgen en breng ik uw Kamer hiervan ook op de hoogte.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om PTSS ook bij de brandweer te laten erkennen als beroepsgerelateerde ziekte waardoor er meer hulp mogelijk is en de Kamer hierover te informeren?
In het afgelopen Veiligheidsberaad heb ik gesproken met de voorzitters van de veiligheidsregio’s over de zorg rondom PTSS bij de brandweer. De veiligheidsregio’s hebben mij aangegeven te werken aan een landelijke modelregeling PTSS. Het uitgangspunt hierbij is volgens de veiligheidsregio’s dat een dergelijke regeling moet gaan gelden voor zowel beroepskrachten als vrijwilligers. Daarbij heb ik vernomen dat de gezamenlijke werkgeversvereniging van de 25 veiligheidsregio’s dit ook gaat agenderen voor overleg met de vakbonden.
Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland. Daarbij zal ik de voortgang nauwgezet volgen en breng ik uw Kamer hiervan ook op de hoogte.
Het bericht 'Aanpak stalking schiet vijf jaar na moord op Hümeyra nog altijd te kort' |
|
Bente Becker (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aanpak stalking schiet vijf jaar na moord op Hümeyra nog altijd te kort»?1
Ja.
Wat is de status van het integraal plan om femicide te beschrijven, zoals door u is toegezegd tijdens het debat over femicide? Wanneer in het voorjaar kunnen we dit plan verwachten?
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik werken gezamenlijk aan het plan van aanpak om femicide tegen te gaan. Momenteel vinden er gesprekken plaats met de betrokken organisaties, zoals Veilig Thuis, de politie, het Openbaar Ministerie, de reclassering, vrouwenopvang en maatschappelijke organisaties. Ook wordt de input van nabestaanden en ervaringsdeskundigen (op het gebied van huiselijk geweld) meegenomen. Zoals toegezegd zal dit plan van aanpak naar verwachting in april 2024 aan uw Kamer worden voorgelegd.
Heeft u al een eenduidige definitie van de term femicide? Wordt deze definitie ook opgenomen in het integraal plan? Kunt u deze definitie al delen? Zo niet, waarom niet?
Femicide, ook wel bekend als vrouwenmoord, wordt door verschillende internationale instanties gedefinieerd als het doden van een vrouw of meisje vanwege haar geslacht of genderidentiteit en kan diverse vormen aannemen. In het conceptplan van aanpak tegen femicide wordt een definitie van de intieme vorm van femicide gehanteerd: Het om het leven brengen van een vrouw of meisje door een (ex-)partner of familielid.
Hoewel niet alle gevallen van femicide een vorm van huiselijk geweld zijn, vormt dit wel de grootste categorie: ongeveer 80% van de vermoorde vrouwen wordt namelijk gedood door een (ex-)partner of familielid2. Voor deze categorie is de mogelijkheid om dodelijk geweld te voorkomen het grootst, omdat gewelddadige patronen en risicofactoren in de privésfeer eerder kunnen worden opgemerkt. Een effectieve aanpak van huiselijk geweld3, waarbij goede signalering en herkenning van waarschuwingssignalen voor femicide centraal staan, vormt dan ook de basis voor het voorkomen van femicide.
Zou u een verkenning willen starten om, naar Spaans voorbeeld, een crisis comité op te zetten waar deskundigen op het gebied van huiselijk- en partnergeweld samenkomen om tot oplossingen te komen om femicide te bestrijden?2
De Spaanse Minister van Gelijkheid heeft aangekondigd dat het crisiscomité bijeenkomt om de zeven moorden die in januari 2024 in Spanje zijn gepleegd, gedetailleerd te analyseren en oplossingen te bedenken voor het geweld. Ik heb het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) gevraagd om te verkennen hoe we een dergelijke gestructureerde analyse van casussen standaard kunnen uitvoeren in Nederland bij (pogingen tot) dodelijk huiselijk geweld. Het doel hiervan is het beleid en de aanpak van de betrokken partijen voortdurend te verbeteren en zo een leerproces te bevorderen.
Voor het plan van aanpak tegen femicide dat uw Kamer naar verwachting in april zal ontvangen, heeft het kabinet net als Spanje professionals, ervaringsdeskundigen en wetenschappers op het gebied van huiselijk en partnergeweld geraadpleegd.
Kunt u al resultaten delen over het slachtofferdevice dat signaleert wanneer een stalker met zijn enkelband te dicht in buurt van een slachtoffer komt, zoals u heeft aangegeven in het commissiedebat femicide in september 2023?
Deze proef houdt in dat de reclassering een waarschuwingssein krijgt als de enkelband van de verdachte of veroordeelde te dicht in de buurt komt van het slachtoffer dat is uitgerust met een zogenaamd «slachtofferdevice» met GPS. In de regio Rotterdam-Rijnmond is de proef gestart en wordt het slachtofferdevice nu ruim een jaar ingezet bij hoog-risico stalkingscasuïstiek waarbij de verdachte of veroordeelde een contact- en locatieverbod krijgt opgelegd met elektronische monitoring (een enkelband).
Na een proefperiode van zes maanden is de inzet geëvalueerd waarbij de betreffende vijf slachtoffers aangaven dat het device hen een veilig en minder onrustig gevoel geeft, dat ze weer naar plekken gaan waar ze eerder niet durfden te komen en dat het device hun leefwereld vergroot. In de volledige periode van ruim een jaar zijn twaalf slachtofferdevices uitgereikt.
In de proefperiode waren veruit de meeste meldingen van «slachtoffernabijheid» niet dreigend omdat de afstand binnen enkele minuten weer was vergroot. De reclassering heeft zeven keer telefonisch contact opgenomen met het slachtoffer om haar te informeren over nabijheid van de verdachte of veroordeelde en haar te helpen om de afstand weer te vergroten. Twee keer is de politie ingeschakeld vanwege een potentieel dreigende situatie. Eén keer heeft de politie het slachtoffer geholpen om zichzelf in veiligheid te brengen en de andere keer bleek politie-inzet uiteindelijk niet nodig omdat de verdachte/veroordeelde uit zichzelf de afstand weer vergrootte.
Het kabinet ondersteunt de verdere ontwikkeling van dit instrument door middelen beschikbaar te stellen voor een verbreding van de proef. Op dit moment worden voorbereidingen getroffen voor de tijdelijke inzet van het slachtofferdevice in de regio's Hart van Brabant en Noord-Nederland. De verwachting is dat beide regio's medio 2024 kunnen starten met de inzet van het device. Ook in de regio Rotterdam-Rijnmond wordt de inzet van het slachtofferdevice voortgezet. In de tweede helft van 2025 wordt de proef geëvalueerd ten behoeve van inzichten en aanbevelingen voor een eventuele landelijke inzet van deze werkwijze.
Kan de Kamer de vragenlijst waarmee de ernst van een zaak kan worden bepaald ontvangen vóór 19 februari 2024?
De politie maakt gebruik van de SASH bij stalking: Screening Assessment for Stalking and Harassment. De SASH is een wetenschappelijk onderbouwd instrument, waarmee de urgentie van de zaak wordt ingeschat. Er rust een copyright op de SASH waardoor ik deze niet via deze brief kan delen. Bij de auteurs van het instrument kan de lijst opgevraagd worden.5
De SASH bestaat uit 13 vragen die op alle stalkingzaken van toepassing zijn. Vervolgens zijn er drie extra vragen die alleen worden ingevuld als er sprake is van ex-partner stalking. Bij iedere vraag wordt aangegeven of die factor aanwezig, afwezig of onbekend is en vervolgens geeft de beoordelaar aan de hand van het aantal en de ernst van de aanwezige risicofactoren een eindoordeel: een laag, gemiddeld of hoog niveau van ongerustheid. Heel belangrijke indicatoren zijn:
Als dit aan de orde is, dan moeten alle alarmbellen gaan rinkelen en moet er actie worden ondernomen, het niveau van ongerustheid komt bij een positief antwoord op een van deze twee vragen namelijk automatisch uit op hoog.
Zou u een verkenning willen starten of het mogelijk is om zaken waarbij het gaat om geweld in afhankelijkheidsrelaties via het snelrecht te behandelen? Bent u het eens met de stelling dat waarschijnlijk een deel van het leed van slachtoffers kan worden bespaard als de dader sneller wordt berecht en de juiste zorg krijgt? Herkent u het beeld wat slachtoffers schetsen dat als daders bij aangifte een zorgtraject ingaan dat dit de drempel om aangifte te doen voor slachtoffers verlaagd?
Ik benadruk het belang van het snel handelen in huiselijk geweldzaken. Het is belangrijk dat de situatie goed wordt geanalyseerd en dat de juiste interventies om veiligheid in een gezin of huishouden te creëren zo tijdig en goed mogelijk worden genomen. Hiervoor kunnen zowel vrijwillige, bestuursrechtelijke, civielrechtelijke als strafrechtelijke interventies worden ingezet, gericht op zowel het slachtoffer als de pleger. Denk aan het tijdelijk huisverbod, een gedragsaanwijzing voor de pleger voor het volgen van een gedragstraining en aan interventies voor bescherming van het slachtoffer. Het is cruciaal dat er maatwerk wordt geleverd bij de aanpak van huiselijk geweld, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van het slachtoffer, de pleger en de maatschappij. Vanwege de eisen die gepaard gaan met snelrecht, zoals bewijstechnische eenvoud waarbij geen verder onderzoek nodig is, beschouw ik dit niet als een geschikte weg voor huiselijk geweldzaken. Via de ZSM-werkwijze (het Zorgvuldig, Snel en op Maat reageren op criminaliteit) na aanhouding van verdachten is het namelijk ook mogelijk om snel te reageren op huiselijk geweldzaken. Op een ZSM-locatie kan de officier van justitie, met informatie van andere organisaties zoals Veilig Thuis in geval van huiselijk geweld, snel beslissen over de afhandeling van de strafzaak. Gelijktijdig kan Veilig Thuis een hulpverleningstraject starten om structurele verandering in bestaande (gewelds)patronen te bewerkstelligen. Dit betekent echter niet dat het snel voor de rechter brengen van een huiselijk geweldzaak gegarandeerd is. Dit blijft in algemene zin een aandachtspunt.
Ik ben niet bekend met het beeld dat het drempelverlagend zou zijn voor slachtoffers als plegers van huiselijk geweld bij aangifte een zorgtraject ingaan.6 Ik acht het van groot belang dat de juiste zorg voor zowel slachtoffers als daders van huiselijk geweld beschikbaar en laagdrempelig zijn. Om deze reden zet het kabinet niet alleen in op het verbeteren van de bescherming van slachtoffers, maar ook op het verbeteren van het aanbod voor plegers, zowel binnen het strafrechtelijk als het vrijwillig kader. Het doel hiervan is om (herhaald) plegergedrag en bestaande patronen effectiever te voorkomen en te doorbreken.
Het bericht ‘Hoe een schaduwteam van Yesilgöz een omstreden asielaanpak doorvoerde’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Hoe een schaduwteam van Yesilgöz een omstreden asielaanpak doorvoerde»? Kloppen de feiten zoals genoemd in dit artikel? Zo nee, welke niet?1
Het bericht geeft op onderdelen een onjuist beeld over de legitimiteit van de aanpak van overlastgevende asielzoekers. In reactie op het Informatieverzoek van lid Podt wordt bij brief van 1 maart jl. nader toegelicht waarom in september 2022 de Coördinator Nationale Aanpak Overlast is aangesteld en hoe zijn opdracht zich verhoudt tot de inrichting van de procesbeschikbaarheidslocatie.
Waarom heeft u ervoor gekozen niet met uw eigen ambtenaren de aanpak van overlastgevende asielzoekers vorm te geven maar hiervoor een van uw eigen contacten aan te stellen, die een team van vijf mensen uit eigen netwerk aantrekt, waarna er al snel in strijd met de aanbestedingsregels een beveiligingsbedrijf uit dat netwerk wordt aangesteld? Hoe kijkt u hierop terug? Vindt u dit nou een verstandige werkwijze die voor herhaling vatbaar is?
In de zomer van 2022 was sprake van een onhoudbare situatie in de migratieketen, met name in Ter Apel. Het lokaal gezag kondigde een veiligheidsrisicogebied af rondom de COA locatie, en een noodverordening werd uitgevaardigd omdat er sprake was van overlast in het dorp. Deze situatie vroeg om een directe noodoplossing met een brede aanpak.
De aanpak van overlastgevend en crimineel gedrag door asielzoekers is één van de prioriteiten van dit kabinet. Daarom was de inzet hierop ook onderdeel van de bestuurlijke afspraken van 26 augustus 20222 tussen het kabinet, de VNG, het IPO en het Veiligheidsberaad. In die afspraken is vastgelegd dat het Rijk een project gestart is om extra aandacht te besteden aan dossieropbouw van overlastgevers in het kader van de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke aanpak. In die context is in september 2022 de Coördinator Nationale Aanpak Overlast aangesteld. Voor deze versterkte aanpak van overlast, waar onder meer de pilot procesoptimalisatie op is gericht, is structureel budget toegekend. Conform deze lijn wordt uitvoering gegeven aan de motie-Ceder3, die bijna met algemene stemmen is aangenomen4 en ons verzoekt om de pilot procesoptimalisatie structureel in te voeren en waar mogelijk en noodzakelijk toe te passen op andere locaties waar problematiek met overlastgevers speelt. Voor het zomerreces wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Klopt het dat de vreemdelingenpolitie, die de asielzoekers moet gaan selecteren op «overlast», hierop verontwaardigd en bezorgd reageerde omdat het risico aanwezig is dat op afkomst of uiterlijk zal worden geselecteerd, waarmee etnisch profileren en discriminatie op de loer liggen? Welke exacte waarborgen zijn uiteindelijk bedacht en gehanteerd om dit te voorkomen?
Van etnisch profileren in relatie tot de procesbeschikbaarheidslocatie en de pilot procesoptimalisatie is nadrukkelijk geen sprake. In het artikel van NRC wordt verwezen naar interne stukken waarin medewerkers van de politie in dit verband opmerkingen plaatsen. Dat in de verkennende fase van de pilot hierover zorgen zijn gedeeld, laat onverlet dat in het ambtelijke besluitvormingsproces, in gezamenlijkheid, van begin af aan is vastgesteld dat van etnisch profileren geen sprake kan en mag zijn. Met deze randvoorwaarde is de pilot dan ook ingericht.
In februari 2023 is departementale afstemming bereikt met de Coördinator en de politie over een gezamenlijk commitment aan de pilot procesoptimalisatie met inachtneming van de bestaande werkprocessen, procedures, rollen en verantwoordelijkheden. Daarbij is de vastgesteld dat er in de pilot procesoptimalisatie nooit sprake mag zijn van etnisch profileren en dat dit ten alle tijde voorkomen moet worden.5
Is hierbij zelfs aan de orde geweest dat een politiechef die weigerde hieraan mee te werken zou worden overgeplaatst?
Van een verzoek om overplaatsing door de Coördinator Nationale Aanpak Overlast of politieke inmenging hieromtrent is geen sprake geweest.
Wat is uw reactie op de opmerking van de hoogleraar die zegt dat het vastzetten van asielzoekers die niets strafbaars hebben gedaan neerkomt op detentie zonder grondslag?
Bij het plaatsen op de procesbeschikbaarheidslocatie wordt geen vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel aan de vreemdeling opgelegd. Er is dan ook geen sprake van detentie of verkapte detentie. De vreemdeling kan op ieder moment de procesbeschikbaarheidslocatie verlaten. Als de vreemdeling besluit niet langer op de procesbeschikbaarheidslocatie te willen verblijven, heeft dat in beginsel geen impact op zijn aanvraag. De behandeling daarvan gaat door. Het is wel zo, dat als de vreemdeling niet komt opdagen voor bepaalde processtappen, dit impact heeft op de behandelduur en uitkomst van de procedure. Dat is geen uitzondering, maar de reguliere werkwijze.
Klopt het dat de definitie van «overlast» bewust vaag is gelaten? Waarom is daarvoor gekozen?
Asielzoekers komen voor de pilot procesoptimalisatie in beeld bij signalen van overlastgevend gedrag. Denk aan verbale of fysieke agressie in de opvang of omdat uit iemands dossier blijkt dat hij gesignaleerd wordt voor een veroordeling van een strafbaar feit in een andere EU lidstaat. In de Vreemdelingencirculaire 2000 is beschreven wat in ieder geval onder overlast wordt verstaan. Dat overlastgevend gedrag in de Vreemdelingcirculaire 2000 niet uitputtend is vastgelegd, geeft professionals in de keten de ruimte om hierin een gerede afweging te maken. Op grond van het Vreemdelingenbesluit mag de rust- en voorbereidingstijd op bepaalde gronden worden onthouden, bijvoorbeeld indien er sprake is van overlast in een opvangvoorziening. De kern van de werkmethode van de pilot procesoptimalisatie is dus: binnen het bestaande recht de procedures versnellen.
Klopt het dat de vreemdelingenpolitie nog steeds niet volledig wil meewerken aan deze aanpak, omdat «overlast» een breed begrip is en lang niet altijd strafbare feiten betreft en omdat de politie er voor iedereen is en hierin geen werkwijze past die in de praktijk zou kunnen leiden tot profilering van een doelgroep op basis van nationaliteit? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ook het Openbaar Ministerie (OM) onder druk is gezet om bijvoorbeeld winkeldieven, als het asielzoekers betreft, anders te behandelen dan anderen die dit strafbare feit plegen? Hoe zou u dit verschil in aanpak willen kwalificeren?
Het Openbaar Ministerie opereert zelfstandig en onafhankelijk. Daar treden wij of medewerkers van het Ministerie van Justitie en Veiligheid op het departement niet in. Het Openbaar Ministerie is in september 2022, gelet op de hiervoor geschetste crisis in de asiel(nood)opvang, uit eigen beweging gestart met het verbeteren van de afdoening van misdrijven door overlastgevende asielzoekers. Het doel is om (vaker) een effectieve afdoeningsbeslissing te nemen binnen de Zorgvuldig Snel Maatwerk-aanpak. Het is aan de officier van justitie of in individuele gevallen vervolging wordt ingesteld. Net als in iedere andere zaak wordt bij een strafbaar feit gepleegd door een asielzoeker rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Bij het verbeteren van de strafrechtelijke aanpak van asielzoekers die misdrijven plegen door het OM is geen sprake geweest van inmenging door het Ministerie van Justitie en Veiligheid of de Coördinator. Het OM heeft de Coördinator hierover in periodieke overleggen enkel geïnformeerd.
Is dit volgens u geen vorm van ongelijke behandeling, zoals ook diverse deskundigen hierover zeggen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u van deze politieke inmenging bij het OM?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom kiest u er als Minister van Justitie en Veiligheid bewust voor de randen van de wet en de rechtsstaat op te zoeken?
Deze vraagstelling neemt een onjuiste veronderstelling als vertrekpunt. In onze reactie op het Informatieverzoek van lid Podt bij brief van 1 maart jl. heb ik toegelicht hoe de pilots zien op het versnellen van processen binnen het bestaande recht.
Zou u dit zo weer doen of zou u, terugkijkend, dit (of onderdelen hiervan) anders aan moeten pakken?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, was in de zomer van 2022 sprake van een onhoudbare situatie in de migratieketen, met name in Ter Apel. Zoals bekend waren er onvoldoende (crisis)noodopvangplekken om mensen onder te brengen. Daardoor waren acute maatregelen in de gehele keten nodig om de druk te verlichten. Met name de situatie in Ter Apel vroeg om een directe noodoplossing met een brede aanpak ten behoeve van de asielzoekers, medewerkers, omwonenden en ondernemers, die lijden onder diegene die overlast veroorzaken en het daarmee verpesten voor iedereen.
Bent u bereid de interne documenten die hierover gaan en waar NRC over bericht openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 1 maart jl. is er uitvoering gegeven aan het Informatieverzoek van lid Podt hieromtrent.
Uitlevering door de Verenigde Arabische Emiraten |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel verzoeken tot uitlevering zijn er gedaan aan de Verenigde Arabische Emiraten sinds het van kracht worden van het uitleveringsverdrag met dit land?
Over lopende strafrechtelijke procedures van het Openbaar Ministerie en eventuele uitleveringsverzoeken die daaraan gerelateerd zijn kan ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen uitspraken doen. In algemene zin kan ik u informeren dat het aantal aanhoudingen in de VAE ten behoeve van uitlevering aan Nederland flink gestegen is sinds de inwerkingtreding van het uitleveringsverdrag op 1 augustus 2023. Daarmee is ook het aantal verzoeken om uitlevering evenredig gestegen.
Hoeveel verzoeken zijn toegewezen, afgewezen of zijn nog in behandeling?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de procedure nadat een verzoek tot uitlevering binnen 60 dagen formeel is bevestigd door het verzoekende land conform artikel 6 van het uitleveringsverdrag (Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, Abu Dhabi, 29-08-2021)?
Het is na ontvangst van het uitleveringsverzoek aan de autoriteiten van de aangezochte staat om de nationale gerechtelijke procedures te volgen waarin het uitleveringsverzoek wordt getoetst. De verzoekende staat heeft geen invloed op de te volgen procedures en de termijn die hiervoor nodig is.
Nadat een beslissing is genomen op het uitleveringsverzoek is het aan de aangezochte staat om de verzoekende staat hier onverwijld over te informeren. Indien het verzoek wordt ingewilligd, worden er vervolgens afspraken gemaakt over de feitelijke uitlevering van de opgeëiste persoon. Indien het verzoek wordt geweigerd, dient deze afwijzing te worden gemotiveerd door de aangezochte staat.
Wat is volgens u een redelijke termijn waarbinnen beslist moet zijn op een uitleveringsverzoek?
De termijn waar binnen beslist moet zijn op een uitleveringsverzoek is afhankelijk van de duur van de gerechtelijke procedures in het aangezochte land. Ook is deze afhankelijk van de mate waarin de opgeëiste persoon de voor handen zijnde rechtsmiddelen uitput. In Nederland is het, indien een opgeëiste persoon alle rechtsmiddelen uitput, niet ongebruikelijk dat een dergelijke procedure meer dan een jaar in beslag neemt.
Waarom is na zeven maanden nog geen enkele duidelijkheid over het uitleveringsverzoek ter zake Faissal Taghi?
Over individuele lopende procedures kan ik mij niet uitlaten. Wel geldt in algemene zin dat in de VAE uiteraard de rechtsgang zijn loop dient te hebben. Hier hebben de Nederlandse autoriteiten geen invloed op.
Welke concrete stappen zijn er gezet sinds aanvaarding van de motie Ellian (Kamerstuk 36 232 (R2174), nr. 7) om ervoor te zorgen dat rechtshulp- en uitleveringsverdragen, zoals het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, geen papieren tijgers worden?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op de eerste vraag is het aantal lopende zaken met de VAE na de inwerkingtreding van de verdragen gestegen. Ik heb dan ook geen enkele indicatie dat de gesloten verdragen met dit land papieren tijgers zouden worden.
In algemene zin kan ik u verder informeren dat door de centrale autoriteit op het gebied van internationale rechtshulp van mijn Ministerie, op regelmatige basis overleg gevoerd wordt met andere centrale autoriteiten van landen waarmee veel strafrechtelijke samengewerkt wordt, waaronder ook de landen waarmee een bilateraal verdrag tot rechtshulp of uitlevering bestaat. Dergelijke overleggen hebben tot doel om individuele zaken te bespreken en procedures rondom verzoeken tot rechtshulp en uitlevering zo efficiënt en succesvol mogelijk te laten verlopen. Ook met de VAE vinden dergelijke overleggen plaats. Het Openbaar Ministerie neemt regelmatig deel aan dergelijke overleggen.
Ook politie-liaison officers die op een post geplaatst zijn in een land waarmee een rechtshulp- of uitleveringsverdrag is gesloten, dragen bij aan de efficiënte en tijdige afwikkeling van rechtshulp- uitleveringszaken door onder andere overleg te voeren met de lokale autoriteiten.
Het bericht ‘Verbijstering over sluiting van het Auris College in Goes: ‘Onze kinderen verzuipen op de reguliere school’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Verbijstering over sluiting van het Auris College in Goes: «Onze kinderen verzuipen op de reguliere school»»1?
Ja.
Heeft u contact gehad met het Auris College over het sluiten van de drie locaties die het college heeft, te weten Leiden, Rotterdam en Goes?
Ja, mijn ministerie staat in nauw contact met Koninklijke Auris Groep (Auris) om mee te denken over de aanstaande sluiting van deze locaties.
Is het besluit om het Auris College in overleg met de bijbehorende samenwerkingsverbanden gemaakt? Hebben de andere middelbare scholen (regulier en speciaal) hun medewerking toegezegd om voor toekomstige leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte een plek te creëren? Is een bestuurlijke fusie verkend om de financiële situatie van Auris te verbeteren?
Auris zet al langer in op het zoveel mogelijk toeleiden van hun doelgroep (dove en slechthorende leerlingen en leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis) naar het regulier onderwijs en het begeleiden van deze leerlingen. Voor dit laatste krijgt Auris ook financiering. Deze ontwikkeling leidt al langer tot dalende leerlingaantallen en een steeds kleiner wordend team bij de verschillende locaties voor voortgezet speciaal onderwijs (vso) van Auris. Wat betekent dat het steeds lastiger wordt om onderwijs van hoge kwaliteit aan te blijven bieden. Auris heeft daarom zelfstandig, maar na overleg met experts en belanghebbenden en na een zorgvuldige afweging van verschillende factoren, het besluit genomen om de vso-locaties in Goes, Leiden en Rotterdam te sluiten. Financiële overwegingen hebben daarbij geen directe rol gespeeld.
Met individuele scholen, zowel reguliere als vso-scholen, en betrokken samenwerkingsverbanden worden de komende periode nog afspraken gemaakt over het plaatsen van leerlingen die nu nog op de vso-locaties zitten en de benodigde ondersteuning. Met de betrokken samenwerkingsverbanden is ook eerder al gesproken.
Begrijpt u de zorgen van ouders dat hun kinderen niet zullen gedijen op andere scholen, ook gezien de specifieke problematiek waarin de school in is gespecialiseerd? Welke plicht heeft de school om een passende plek te vinden voor de huidige leerlingen? Welke rol ziet u hierbij voor uzelf?
Ja, ik begrijp heel goed dat het bericht om deze drie locaties te sluiten tot zorgen leidt. Ik kan me ook goed voorstellen dat er extra onrust ontstaan is omdat het bericht om de scholen te sluiten relatief dicht zit op de sluitingsdatum. Het betekent voor de leerlingen van het Auris College Goes immers dat de leerlingen die nu op school zitten na dit schooljaar nog maar één jaar op deze school kunnen blijven. De komende periode wordt er met betrokkenen voor alle leerlingen naar een nieuwe passende plek gezocht, dat is maatwerk per leerling.
Auris heeft mij verzekerd dat er voor elke leerling een passende plek wordt gevonden, die aansluit bij de mogelijkheden en behoeften. Een afvaardiging van Auris-medewerkers (docenten, gedragswetenschappers, logopedisten) werkt de komende periode samen met de leerling, ouders en deskundigen uit de regio aan de plaatsing van alle leerlingen en kijkt hierbij ook naar welke ondersteuning de leerlingen op de nieuwe school nodig hebben. Auris voert met diverse samenwerkingsverbanden verkennende gesprekken over deze ontwikkelingen. Daarnaast heeft Auris toegezegd ook na plaatsing (intensieve) ondersteuning te bieden aan zowel de school als de leerling. De ambulante dienstverlening breidt Auris daarvoor uit.
Uit het verleden weten we dat overplaatsing van leerlingen van Auris naar een school voor regulier onderwijs over het algemeen goed gaat. Ik heb er vertrouwen in dat Auris de leerlingen nu en in de toekomst zorgvuldig begeleidt, en zal hierbij een vinger aan de pols houden.
Hoewel ik de zorgen van de jongeren en hun ouders begrijp, kunnen er ook voordelen zitten aan deze nieuwe situatie. In sommige gevallen hoeven jongeren minder ver te reizen naar hun school omdat ze een plek krijgen op een school in hun eigen wijk of stad, met extra ondersteuning. Hierdoor gaan ze ook met andere jongeren uit hun eigen buurt naar dezelfde school gaan. Ook zullen ze in een aantal gevallen meer keuzeaanbod krijgen in uitstroomrichtingen en specifieke vakken op die school.
Is het reguliere onderwijs in de omgeving van het Auris College al voldoende ingericht om leerlingen die voorheen naar het speciaal onderwijs zouden gaan op te nemen? Hoe ondersteunt de Minister de scholen in de samenwerkingsverbanden waar het Auris College nu aan deelneemt om nu en in de toekomst leerlingen op te nemen?
Op dit moment is dit nog niet geheel duidelijk. Mijn ambtenaren zullen de komende periode met Auris en de betrokken samenwerkingsverbanden in overleg treden om te zien of en zo ja welke extra ondersteuning en inspanningen nodig zijn om de betreffende leerlingen een goede nieuwe plek te bieden.
Verwacht u dat er leerlingen zijn die geen passende plek zullen vinden en daardoor gedwongen thuis komen te zitten? Op welke manier wilt u dit risico ondervangen?
Ik heb goede hoop dat er geschikte plekken gevonden kunnen worden voor deze leerlingen. Zoals geantwoord bij vraag 4 zet Auris zich daar de komende periode voor in. Op basis van de gesprekken de komende periode zal ik bepalen of er aanvullende acties nodig zijn.
Deelt u de analyse van de school dat de sluiting van de school te maken heeft met de landelijke ontwikkeling waarbij kinderen op het speciaal onderwijs steeds vaker naar een reguliere school gaan? Ziet u dit risico ook voor scholen elders in het land?
Voor mij staat voorop dat elk kind op de plek moet zitten waar deze zich het beste kan ontwikkelen. Het uitgangspunt is dat dit in principe op een reguliere school is, waar nodig met extra ondersteuning. Dit heeft voor iedereen voordelen. Voor het kind betekent dit bijvoorbeeld minder reistijd en meer keuzemogelijkheden dan wanneer deze naar het speciaal onderwijs zou gaan. En in algemene zin betekent het bijvoorbeeld een kleinere druk op het leerlingenvervoer en meer ruimte op het gespecialiseerd onderwijs voor andere kinderen die dat (tijdelijk) nodig hebben. In die zin zie ik dat als een positieve ontwikkeling. Tegelijkertijd kan dit alleen als er de benodigde ondersteuning is voor zowel het kind als de reguliere school en dat is nog niet op alle plekken zo. Ik ga de komende periode verder in gesprek met betrokkenen om te zien wat er nodig is om hier verdere invulling aan te geven en om te bezien voor welke groepen het gespecialiseerd onderwijs (tijdelijk) nodig zal blijven.
Zijn er andere scholen voor voortgezet speciaal onderwijs die de financiën nu slecht rond krijgen? Is er op basis van leerlingenprognoses aan te geven hoeveel vso-scholen een flinke leerlingendaling kunnen verwachten, waarvoor in de toekomst sluiting dreigt? Hoe is de regionale spreiding van deze scholen?
Ik heb geen concrete signalen ontvangen dat er andere vso-scholen zijn die in financiële problemen zitten. We kunnen geen prognoses voor leerlingenaantallen maken voor vso-scholen omdat deze scholen vaak een regionale functie hebben en de ontwikkelingen zo divers zijn dat deze moeilijk voorspelbaar zijn. Wel zien we in algemene zin dat op dit moment de behoefte van (v)so-onderwijs toeneemt. We houden dit nauwlettend in de gaten, mede vanwege de regionale functie van sommige vso-scholen.
Welk aandeel van de huidige leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs past, als de beweging van inclusief onderwijs voltooid is, naar verwachting niet in het reguliere onderwijs met extra ondersteuning maar zal een beroep moeten doen op het speciaal onderwijs?
Voor mij staat voorop dat elk kind een goede plek moet hebben om zich te ontwikkelen. Er zal daarbij altijd een groep blijven die (tijdelijk of voor langere tijd) iets extra’s nodig heeft, bijvoorbeeld in het gespecialiseerd onderwijs, en die mogelijkheid blijft er dan ook. Inclusief onderwijs betekent dus zeker niet dat alle leerlingen naar regulier onderwijs moeten. Maar wel dat er meer leerlingen een plek kunnen krijgen binnen een school in hun eigen buurt of wijk, met indien nodig (extra) ondersteuning.
Hoe ondervangt u de negatieve gevolgen van schoolsluitingen van speciaal onderwijs in de reisafstanden van leerlingen, zeker buiten de Randstad? Op welke manier is speciaal onderwijs nog toegankelijk voor kinderen als de reisafstand heel groot wordt?
Op dit moment is er nauwelijks sprake van sluiting van scholen voor gespecialiseerd onderwijs. Waar dit wel het geval is hebben we aandacht voor de reistijd van jongeren die ondersteuning nodig hebben die niet binnen een reguliere school kan worden geboden.
Het bericht dat bij de brandweer PTSS niet wordt herkend als beroepsziekte, in tegenstelling tot bij defensie en politie |
|
Derk Boswijk (CDA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat bij de brandweer het posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) niet wordt herkend als beroepsziekte, in tegenstelling tot bij defensie en politie?1
Ja.
Klopt het dat PTSS geen erkende beroepsziekte is bij de brandweer, waardoor brandweerlieden zelf psychische hulp moeten opzoeken en uitgevallen medewerkers hierdoor gekort worden op hun salaris? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
PTSS is op dit moment geen landelijk erkende beroepsziekte bij de brandweer in Nederland. De veiligheidsregio’s hebben mij recent aangegeven te werken aan een landelijke modelregeling PTSS. Het uitgangspunt hierbij is dat een dergelijke regeling moet gaan gelden voor zowel beroepskrachten als vrijwilligers. Zie voor een nadere toelichting over het erkennen van beroepsziekten het antwoord op vraag 3.
Op dit moment is het zo geregeld dat indien er brandweermensen (tijdelijk) arbeidsongeschikt raken, er waar nodig maatwerkafspraken gemaakt kunnen worden door veiligheidsregio’s. Het feit dat PTSS niet als landelijke beroepsziekte is erkend bij de brandweer, betekent niet dat individuele veiligheidsregio’s in individuele gevallen deze ziekte niet als beroepsziekte kunnen aanmerken. Op dit moment is het zo dat enkele veiligheidsregio’s een (tijdelijke) regeling hebben waarin PTSS door hen wordt erkend als beroepsziekte.
De veiligheidsregio’s geven aan dat als sprake is van een beroepsziekte, waarbij arbeidsongeschiktheid wordt gekwalificeerd als in en door de dienst, er de aanspraken volgen uit de rechtspositie, zoals volledige doorbetaling van het salaris, aanvulling op de WGA/IVA-uitkering en de vergoeding van geneeskundige kosten voor behandeling en verzorging. Voor brandweervrijwilligers is dit momenteel niet vastgelegd.
Voor een inhoudelijke toelichting op de inrichting van het opvang- en nazorgproces door veiligheidsregio’s bij de brandweer verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
In algemene zin ben ik van mening dat de brandweermensen die in- of door- brandweerwerk in de knel raken, hier tijdig hulp en adequate ondersteuning voor moeten krijgen. Ik vind het belangrijk dat de zorg voor PTSS bij de brandweer in Nederland op orde is.
Wat is de reden dat PTSS bij defensie en de politie wel wordt erkend als beroepsziekte, maar niet bij de brandweer?
PTSS kan worden veroorzaakt door één of meerdere ingrijpende gebeurtenissen. Wanneer deze zich in overwegende mate voordoen in het werk, kan er sprake zijn van een beroepsziekte.2 In het algemeen geldt, dat of er sprake is van een beroepsziekte, dit in individuele gevallen wordt vastgesteld door een bedrijfsarts.
Bij Politie en Defensie is PTSS (landelijk) erkend als beroepsziekte in juridische zin. Dit betekent dat Politie en Defensie de erkenning van PTSS vastgelegd hebben in de rechtspositie middels rechtspositionele regelingen. Dit zijn geldende afspraken tussen werkgevers en werknemers.
Daarbij is het in Nederland zo geregeld, dat bij zowel Politie als Defensie het werkgeverschap centraal is belegd. Anders dan bij Politie en Defensie ligt de werkgeversverantwoordelijkheid voor de brandweer bij de besturen van de 25 veiligheidsregio’s. Zo is ook de juridische erkenning van PTSS als beroepsziekte bij de brandweer binnen de veiligheidsregio’s aan de besturen van de individuele veiligheidsregio's voorbehouden.
Hoeveel brandweerlieden kampen naar schatting jaarlijks met een posttraumatische stressstoornis?
Er is op dit moment geen goed zicht op het aantal brandweermensen met PTSS in Nederland.
Deelt u de mening dat het aantal PTSS-gevallen bij de brandweer beter en centraal geregistreerd moet worden en zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
De werkgeversverantwoordelijkheid voor de brandweer ligt bij de besturen van de 25 veiligheidsregio’s. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) is de werkgever verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving. De werkgever laat zich daarbij ondersteunen door een bedrijfsarts en andere Arbodeskundigen. Als een bedrijfsarts een beroepsziekte vaststelt, moet de bedrijfsarts dit melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten3 (hierna: NCvB).
In het afgelopen Veiligheidsberaad is gesproken over de zorg rondom PTSS bij de brandweer. Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland, hierbij zal ik ook inzicht in de omvang meenemen.
Bent u het eens met de stelling dat het onbegrijpelijk is dat brandweerlieden onvoldoende hulp krijgen bij psychische problemen en dat de gegeven hulp per veiligheidsregio verschilt, terwijl zij zich dagelijks inzetten om mensen in nood te helpen en regelmatig worden blootgesteld aan traumatische gebeurtenissen?
In algemene zin ben ik van mening dat de brandweermensen die in- of door- brandweerwerk in de knel raken, hier zelf tijdig en adequate hulp moeten krijgen, Zeker in het geval van psychische problemen die te relateren zijn aan hun inzet bij de brandweer. Ik vind het belangrijk dat de zorg voor PTSS bij de brandweer in Nederland op orde is. De veiligheidsregio’s hebben als werkgevers van de brandweer de verantwoordelijkheid voor een gezonde en veilige werkomgeving op grond van de Arbowet.
Herkent u het beeld dat brandweerlieden niet goed voorbereid zouden worden op de impact van aangrijpende gebeurtenissen, zoals verdrinkingen en suïcides?
Uit de gesprekken met brandweermensen weet ik dat dit ingrijpende ervaringen zijn. Ik heb dit ook besproken met de burgemeesters in het Veiligheidsberaad van 18 maart jl.
Wat is op dit moment het protocol wanneer brandweerlieden aangeven met psychische klachten te kampen na een heftige gebeurtenis tijdens het werk en welke rol hebben de veiligheidsregio’s hierin?
De veiligheidsregio’s hebben als werkgevers van de brandweer een verantwoordelijkheid voor een gezonde en veilige werkomgeving op grond van de Arbowet.
Voor de inrichting van het opvang- en nazorgproces hanteren de veiligheidsregio's de Richtlijn Psychosociale Ondersteuning Geüniformeerden4. Deze Richtlijn is opgesteld in samenwerking met de verschillende hulpdiensten en wordt momenteel herzien. De Richtlijn Psychosociale ondersteuning is voor de veiligheidsregio’s vertaald naar een toolbox Psychosociale Ondersteuning5 en de Handreiking Opvang en Nazorg Brandweer6. De toolbox bevat eenduidige en uniforme handvatten voor de veiligheidsregio’s gericht op het goed
opvangen van medewerkers en het voorkomen van klachten en uitval. Daarbij is tevens aandacht voor klachten die zich later openbaren, of klachten die ontstaan als gevolg van een stapeling van stress en/of langdurige belasting. De toolbox is volgens de veiligheidsregio’s bedoeld voor alle medewerkers van de veiligheidsregio's, ongeacht of ze repressieve taken hebben of niet.
Na het bieden van hulp bij natuurlijk herstel na een schokkende gebeurtenis, kan georganiseerde collegiale ondersteuning nodig of gewenst zijn. Dit aanbod wordt gedaan door getrainde collega's van het Team Collegiale Opvang (TCO). De medewerker zelf, een leidinggevende of de meldkamer kan hierom verzoeken. De collegiale ondersteuning heeft een steunende, signalerende en adviserende functie. Bovendien volgt het TCO de medewerkers na ingrijpende gebeurtenissen actief. Als de gesprekken niet tot het gewenste effect leiden, wordt een advies voor verwijzing naar professionele hulpverlening gegeven.
Soms is een schokkende gebeurtenis zo ingrijpend, dat er verwerkingsproblemen ontstaan die het dagelijks functioneren en het welbevinden (ernstig) verstoren. In dat geval is doorverwijzing naar professionele psychische hulpverlening mogelijk. Dit kan op verschillende manieren georganiseerd worden en is veelal afhankelijk van de hulpvraag van de individuele collega.
Hebben de veiligheidsregio’s gespecialiseerde personen in dienst die brandweerlieden kunnen helpen bij ernstige psychische problemen, zoals een psycholoog, of beschikken zij over een loket waar brandweerlieden laagdrempelig terecht kunnen voor hulp en advies?
Er zijn enkele veiligheidsregio’s die een psycholoog, bedrijfsmaatschappelijk werker of geestelijk verzorger in dienst hebben. De meeste veiligheidsregio’s werken (daarnaast) samen met gespecialiseerde instituten. Enkele veiligheidsregio’s zijn aangesloten op het Steunpunt Brandweer7, andere veiligheidsregio’s maken gebruik van vergelijkbare aanbieders van psychosociale hulp voor medewerkers. Daarnaast zijn de collega's uit de collegiale ondersteuningsteams beschikbaar voor hulp en advies, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Wat is de rol van verzekeraars als het gaat om steun van brandweerlieden met PTSS en klopt het dat PTSS-claims als onverzekerbaar worden beschouwd? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Het Verbond van Verzekeraars en de veiligheidsregio’s geven aan dat PTSS in beginsel verzekerbaar is. Het is een beroepsziekte die vaker voorkomt en de beoordeling van aanspraken die daarop zijn gebaseerd, valt onder de dekking voor werkgeversaansprakelijkheid.
Bij gebleken aansprakelijkheid van de werkgever wordt de schade die een werknemer lijdt als gevolg van PTSS onder de aanwezige aansprakelijkheidsverzekering van de werkgever vergoed. Het Verbond van Verzekeraars en de veiligheidsregio’s geven aan dat behandelen van deze claims complex is, omdat de schade medisch en juridisch in causaal verband tot de PTSS moet staan.
De veiligheidsregio’s zijn de werkgevers van de brandweer. Zie voor een nadere toelichting op de huidige vastgelegde aanspraken voor brandweermensen mijn antwoord op vraag 2.
Is er een compensatieregeling voor de hoofdwerkgever van brandweervrijwilligers bij tijdelijke en blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van PTSS en zo nee, zou die er volgens u moeten zijn?
Nee, een dergelijke regeling is er niet en het is een verantwoordelijkheid van werkgevers en vakbonden om hier naar te kijken.
Klopt het dat de veiligheidsregio’s een waarborgfonds hebben opgezet voor onverzekerbare claims waar PTSS niet onder valt? Wat vindt u daarvan?
Ja, er is een waarborgfonds door de veiligheidsregio’s opgericht om te voorzien in de financiering van onverzekerbare aanspraken na dienstongevallen. Volgens de veiligheidsregio’s is de insteek beperkt tot dienstongevallen waar fysiek letsel uit volgt.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de omvang van PTSS bij de brandweer in Nederland en in gesprek te gaan met de veiligheidsregio’s om PTSS te erkennen als beroepsziekte bij de brandweer?
Op 18 maart jl. heb ik gesproken met de voorzitters van de veiligheidsregio’s in het Veiligheidsberaad over de zorg rondom PTSS bij de brandweer. De veiligheidsregio’s hebben mij aangegeven te werken aan een landelijke modelregeling PTSS. Het uitgangspunt hierbij is volgens de veiligheidsregio’s dat een dergelijke regeling moet gaan gelden voor zowel beroepskrachten als vrijwilligers. Daarbij heb ik vernomen dat de gezamenlijke werkgeversvereniging van de 25 veiligheidsregio’s dit ook gaat agenderen voor overleg met de vakbonden.
Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland, hierbij zal ik ook inzicht in de omvang meenemen. Daarbij zal ik de voortgang nauwgezet volgen en breng ik uw Kamer hiervan ook op de hoogte.
Het bericht 'Zonder opgeleide werknemers staat de groene staalfabriek in 2030 stil' |
|
Jimmy Dijk |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de banen die verdwijnen bij Tata Steel zoals gemeld in het artikel in Trouw?1
Ja, ik ben bekend met het artikel van Trouw en de aankondiging daarin over het verdwijnen van de banen bij Tata Steel Nederland.
Bent u op de hoogte van het aantal banen dat mogelijk zal verdwijnen?
Op 14 maart jl. is bekend geworden dat na gesprekken tussen Tata Steel Nederland en de vakbonden de gedwongen ontslagen van de baan zijn. In plaats van 800 zullen er 581 banen verdwijnen. Dit wordt ingevuld door natuurlijk verloop, het niet invullen van openstaande vacatures, het niet verlengen van de contracten van inhuurpersoneel en het begeleiden van medewerkers van werk naar werk.
Heeft u kennisgenomen van Het Sociaal Contract Groen Staal? Op wat voor manier ondersteunt het ministerie dit plan?
Het Sociaal Contract Groen Staal is mij bekend. Dit betreft een overeenkomst tussen Tata Steel Nederland en de vakbonden. Mijn ministerie heeft geen rol gehad bij de totstandkoming van de overeenkomst.
Bent u van mening dat het verduurzamen van Tata Steel juist banen zou moeten opleveren?
Tata Steel Nederland geeft aan deze maatregelen te nemen om concurrerend en winstgevend te kunnen blijven zodat er kan worden geïnvesteerd in groen staal. Het is aan het bedrijf om haar eigen keuzes te maken en om de bedrijfsvoering aan te passen aan veranderende omstandigheden.
Tata Steel Nederland verwacht in de transitiefase naar groen staal meer mensen nodig te hebben, met name om de bouw van de nieuwe installaties te realiseren. Ten behoeve van de transitie naar groen staal zullen andere kennis en vaardigheden nodig zijn. Pas wanneer de gehele transitie is uitgevoerd, zal naar verwachting het aantal mensen afnemen. Voor de werknemers die werken bij installaties die worden uitgefaseerd, is met de vakbonden Het Sociaal Akkoord Groen Staal afgesloten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Tata Steel opgeleide werknemers gaat behouden? Bent u in overleg met de FNV hoe dat kan?
Het is primair aan bedrijven en vakbonden om hierover afspraken te maken, waarbij de belangen van de werknemers door de vakbonden worden behartigd. Het Sociaal Contract Groen Staal is het product van goed overleg tussen werknemers en werkgevers.
Met Het Sociaal Contract Groen Staal borgt Tata Steel Nederland zelf het behoud van opgeleide werknemers door het bieden van baangaranties aan de werknemers van de fabrieken die op termijn zullen sluiten en het bieden van begeleiding richting nieuwe functies in de overgang naar groen staal.
Hoe zorgt u dat Tata Steel democratiseert zodat Het Sociaal Contract Groen Staal plan juist banen schept?
Zie antwoord vraag 5.
Komt Het Sociaal Contract Groen Staal overeen met uw visie op maakindustrie?
Zoals eerder benoemd ben ik bekend met Het Sociaal Contract Groen Staal, maar niet betrokken geweest bij het opstellen ervan. Het Sociaal Contract Groen Staal biedt werknemers persoonlijke begeleiding en opleidingsmogelijkheden voor het vinden van een nieuwe passende functie binnen Tata Steel Nederland.
Het kabinet voert een actief industriebeleid om de industrie in Nederland te vergroenen en te ontwikkelen. Dit vraagt om een goed opgeleide beroepsbevolking. Nieuwe duurzame technologieën vereisen het blijven ontwikkelen van nieuwe kennis en vaardigheden van de werknemers in de transitie. Gegeven het stijgende tekort aan technisch geschoold personeel en hun belangrijke rol in de energietransitie is het behoud van technische personeel op de arbeidsmarkt cruciaal. Mijn ministerie heeft in samenwerking met de ministeries van OCW en SZW het Actieplan Groene en Digitale Banen opgesteld. Hiermee wordt onder andere ingezet op het behoud van technisch personeel op de arbeidsmarkt door mogelijkheden te bieden tot het blijven ontwikkelen en omscholen van personeel. Deze ontwikkelingsmogelijkheden en ondersteuning bij het vinden van een nieuwe passende functie komen ook terug in Het Sociaal Contract Groen Staal.
Deelt u de mening dat een gedemocratiseerd staalbedrijf dat groen staal produceert een geweldig voorbeeld zou zijn voor de klimaattransitie in Nederland en elders in de wereld?
Het is van belang dat werknemers goed betrokken worden bij transities die bedrijven door moeten maken. Hierbij spelen ondernemingsraden, maar ook vakbonden een rol. Ook in de transitie naar groen staal is het van belang dat er goede afspraken worden gemaakt tussen werknemers en werkgevers. Het Sociaal Contract Groen Staal is hier een mooi voorbeeld van.
Nederland wil koploper zijn in de verduurzaming van de industrie. Hiertoe voert het kabinet een actief industriebeleid om te werken aan het toekomstige duurzame verdienvermogen van Nederland. De staalindustrie is van strategisch en economisch belang voor Nederland, maar het staal moet wel op een duurzame en schone manier geproduceerd worden. Zoals ik u heb laten weten in de Kamerbrief van 28 maart jl. is het snel realiseren van een duurzame en schone staalindustrie essentieel voor alle belanghebbenden. Om deze reden zet ik in op het maken van een ambitieuze maatwerkafspraak met Tata Steel Nederland op korte termijn.
Deelt u de mening dat Tata Steel een valse tegenstelling creëert tussen de werkgelegenheid enerzijds en klimaatverandering en de volksgezondheid in de IJmond anderzijds?
Tata Steel Nederland heeft een concreet plan bij mij ingediend waaruit blijkt dat zij de volksgezondheid en het tegengaan van klimaatverandering belangrijk vinden. Met Het Sociaal Contract Groen Staal biedt Tata Steel Nederland haar werknemers duidelijkheid en perspectief over hun rol en belang in de transitie naar groen staal.
Onder het credo «liever groen hier dan grijs elders» zet het kabinet zich in om bedrijven de mogelijkheid te bieden hier te verduurzamen. Dit is in belang van zowel klimaatverandering als het behoud van werkgelegenheid in ons land. In de casus Tata Steel Nederland zet ik in op een maatwerkafspraak met Tata Steel Nederland met versnelde overlastreductie, waarover ik u ook in de Kamerbrief van 28 maart jl. heb geïnformeerd. Hiermee worden de economische activiteiten behouden, maar het moet wel schoon en groen. In de maatwerkafspraak waarvoor ik me inspan staan de gezondheid van werknemers en omwonenden en behoud van staalproductie en verduurzaming van Tata Steel Nederland naast elkaar.
Het bericht dat er een gebrek is aan beschikbare afspraken voor het vernieuwen van een Nederlands paspoort in het buitenland |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er een urgent probleem is met vernieuwen van het paspoort in het buitenland?1
Ja.
Klopt het dat in meerdere landen de wachttijden voor het vernieuwen van het Nederlandse paspoort kunnen oplopen tot maanden – of dat er überhaupt nooit plek beschikbaar is?
Op een beperkt aantal locaties bij de diplomatieke posten in het buitenland zijn momenteel wachttijden. Deze zijn het gevolg van de «paspoortpiek» (een toenemende vraag naar vernieuwing van paspoorten omdat de in 2014 ingevoerde tien jaar geldigheidstermijn ervan verstrijkt). Dit jaar verwachten we een verdrievoudiging van het aantal aanvragen in het buitenland.
Het beeld dat wordt geschetst dat het onmogelijk zou zijn voor Nederlanders in het buitenland om een nieuw paspoort aan te vragen herken ik niet. Op dit moment zijn er op bijna alle aanvraaglocaties voldoende mogelijkheden om binnen enkele dagen of weken een afspraak te maken voor een paspoort aanvraag. Het kan voorkomen dat aanvragers binnen een stad naar een andere aanvraaglocatie moeten reizen, zoals bijvoorbeeld in Madrid, Kaapstad en Londen. Daar kan het zijn dat er geen of een beperkte afspraakmogelijkheid is op de Nederlandse vertegenwoordiging maar er wel mogelijkheden zijn bij de externe dienstverlener (VFS). Nederlanders in het buitenland kunnen ook een paspoort aanvragen of vernieuwen op Schiphol of bij een grensgemeente wanneer zij naar Nederland reizen.
In welke landen speelt deze problematiek?
Momenteel kan in ieder land een afspraak worden ingepland om binnen een termijn van 4 weken een reisdocumentaanvraag in te dienen. Dreigt deze termijn overschreden te worden, dan worden er maatregelen genomen door de Nederlandse vertegenwoordiging of externe dienstverlener om de capaciteit te verhogen. Wel kan het zijn dat naar een andere aanvraaglocatie moet worden gereisd.
Wat is de reden dat het in deze landen schijnbaar vrijwel onmogelijk is om een afspraak te maken bij de ambassade, het consulaat of bij het commerciële paspoortbureau van VFS Global voor het vernieuwen van het paspoort?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat Nederlanders in het buitenland niet de mogelijkheid hebben om hun paspoort binnen een schappelijke tijd te vernieuwen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe wordt dit probleem opgelost? Is het mogelijk om de capaciteit voor het vernieuwen van paspoorten van Nederlanders in het buitenland op te schalen?
De balietijden op ambassades, consulaten en bij de externe dienstverlener (VFS) zijn verruimd om de paspoortpiek zo goed mogelijk op te vangen. Ook in de backoffice is meer capaciteit gecreëerd. Er zijn daarnaast maatregelen getroffen om Nederlanders zo goed mogelijk te informeren. Zo roepen we Nederlanders in het buitenland al maanden op hun reisdocument tijdig te vernieuwen. Er loopt sinds augustus 2023 een sociale media campagne om Nederlanders erop te attenderen op tijd een afspraak te maken voor het vernieuwen van hun paspoort.
Klopt het dat er ook bij het maken van afspraken bij zogenaamde «pop-up»-locaties problemen optreden? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Het is een keer voorgekomen dat Nederlanders in het buitenland geen afspraak konden maken door technische problemen. In dit specifieke geval in Spanje, was het behalve een volle afsprakenkalender extra ongelukkig dat er ook technische problemen met het afsprakensysteem waren. Het gaat hier om een incident.
De service, waarbij consulaire posten met mobiele aanvraagstations reizen naar regio’s waar veel Nederlanders wonen, is vooral bedoeld voor mensen voor wie het moeilijker is een eind te reizen, zoals bijvoorbeeld mensen boven de 67 jaar, kinderen onder de 5 jaar en mensen die slecht ter been zijn.
De banden tussen de Mocro Mafia en het Iraanse regime |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «El hermano del sicario de Vidal-Quadras participa en un clan de la Mocro Maffia que mató a disidentes iraníes» en «La Mocro Maffia contrató al sicario «lapidador» para matar a Alejo Vidal Quadras»?1 2
Naar aanleiding van uw vragen heb ik kennisgenomen van deze berichten.
Herkent u de link die door de Spaanse opsporingsautoriteiten gelegd wordt tussen de uitvoerder van de aanslag op de Spaanse politicus Alejo Vidal-Quadra en de Mocro Maffia en zijn de Nederlandse opsporingsautoriteiten ook betrokken bij het onderzoek naar de aanslag? Zo ja of nee, waarom niet?
De Nederlandse opsporingsautoriteiten zijn niet betrokken bij het onderzoek naar de aanslag op de Spaanse politicus Alejo Vidal-Quadra. Wat de onderzoeksrichtingen binnen het Spaanse onderzoek zijn, is de Nederlandse opsporingsautoriteiten dan ook niet bekend.
Overigens geldt hier in het algemeen dat, in een geval er over en weer rechtshulpverzoeken zouden zijn uitgegaan, het mij als Minister niet past om informatie te verstrekken uit een lopend onderzoek van een ander land. Dit zou namelijk een lopend onderzoek in binnen- of buitenland kunnen schaden.
In hoeverre wordt door de Nederlandse opsporingsautoriteiten en veiligheidsdiensten nog actief ingezet op de banden tussen de Mocro Maffia en het Iraanse regime?
De Nederlandse opsporingsautoriteiten houden zich niet actief bezig met banden tussen de groepering in Nederland waarnaar wordt verwezen in de berichten en het Iraanse regime.
Voor zover de vraag ziet op een mogelijk onderzoek van de veiligheidsdiensten, wijs ik u op het feit dat het kabinet daarover nooit mededelingen doet in het openbaar.
Ziet u de urgentie van het onderzoeken van de banden tussen de Mocro Maffia en het Iraanse regime, juist vanwege de discussie over het plaatsen van de Iraanse Revolutionaire Garde op de terreurlijst? Zo ja of nee, waarom?
Zoals uw Kamer bekend, is het kabinet voorstander van het plaatsen van de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU terrorisme-sanctielijst. Zowel ikzelf als mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken hebben hiervoor gepleit in (bilaterale) gesprekken in Europees verband. Dit staat wat het kabinet betreft los van de mogelijke banden tussen de groepering waarnaar wordt verwezen in de berichten en het Iraanse regime. Op dit moment ontbreken echter zowel de benodigde juridische basis als de consensus binnen de EU om de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU terrorisme-sanctielijst te plaatsen. Het kabinet blijft zoeken naar juridische mogelijkheden hiervoor. Daarnaast onderzoekt het kabinet conform motie Brekelmans3 of de juridische procedure voor de EU terrorisme-sanctielijst eventueel herzien kan worden. Inzet van een dergelijke herziening van de huidige juridische procedure is dat het gemakkelijker wordt organisaties en/of personen op de EU terrorismelijst te plaatsen. Naast de juridische overwegingen kijkt het kabinet hierbij ook naar het draagvlak binnen de EU, aangezien besluitvorming hierover geschiedt met unanimiteit.
Belastingontwijking door bedrijven zoals Chemours |
|
Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD), Sandra Beckerman |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heeft u sinds de beantwoording van mondelinge vragen op dinsdag 6 februari 2024 over het bericht «Vervuilende pfas-fabriek Chemours betaalde geen winstbelasting dankzij «cynische constructie»» van Follow the Money1 deze in meer detail kunnen bekijken?
Ik heb kennisgenomen van het artikel van Follow The Money over Chemours van 5 februari. In het vragenuur van 6 februari 2024 ik met uw Kamer over dit artikel gesproken. Relevante informatie heb ik zo goed en volledig mogelijk gedeeld op 6 februari met inachtneming van de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Meer informatie valt onder artikel 67 AWR en kan om die reden niet gedeeld worden.
Kunt u uitgebreider ingaan op de aantijgingen in het artikel en in hoeverre Chemours inderdaad honderden miljoenen winst maakte waarover ze geen winstbelasting hoefde te betalen, en zelfs geld terug heeft gekregen van de Belastingdienst?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. In algemene zin kan het voorkomen dat een bedrijf in een bepaald jaar winst maakt en toch geen vennootschapsbelasting hoeft te betalen. Het belastbare bedrag waarover de vennootschapsbelasting wordt berekend, is namelijk de fiscale winst van een jaar minus de verrekenbare verliezen uit andere jaren. Verliesverrekening is inherent aan de systematiek van belastingheffing van ondernemerswinst. Het uitgangspunt is namelijk dat een bedrijf belasting betaalt over de winst die het behaalt over zijn totale levensduur (het «totaalwinstprincipe»). Als een verlies uit een bepaald jaar wordt verrekend met de winst van een voorgaand jaar («carry back»), dan resulteert dat in een teruggave van vennootschapsbelasting. Verliezen kunnen ook worden verrekend met winsten van volgende boekjaren («carry-forward»). Om te voorkomen dat bedrijven met winstgevende activiteiten in Nederland jaren achtereen geen vennootschapsbelasting betalen vanwege een grote hoeveelheid verrekenbare verliezen, zijn per 1 januari 2022 de regels voor verliesverrekening in de vennootschapsbelasting aangescherpt. Verliesverrekening kan in een bepaald jaar slechts plaatsvinden tot een bedrag van € 1 miljoen, vermeerderd met 50% van de belastbare winst die de € 1 miljoen te boven gaat.
Wat is uw reactie erop dat Chemours geen winstbelasting hoeft te betalen in Nederland, terwijl ze ondertussen wel de omgeving hier ernstig vervuilen en een gevaar zijn voor de gezondheid van omwonenden?
Winstbelasting (vennootschapsbelasting) is een belasting die wordt geheven over de belastbare winst die een bedrijf in Nederland behaalt. De winst van een bedrijf staat niet in rechtstreeks verband met bijvoorbeeld de mate van vervuiling. Daarom is er ook geen direct verband tussen de mate van vervuiling en de hoogte van de winstbelasting.
Vindt u dat hier het principe «de vervuiler betaalt» goed wordt toegepast? Kunt een nauwkeurige inhoudelijke toelichting geven?
In de vennootschapsbelasting betalen bedrijven belasting die belastbare winst in Nederland behalen. Het principe «de vervuiler betaalt» is geen principe in de vennootschapsbelasting.
Onderschrijft u de analyse dat de winst van Chemours in Nederland op papier laag lijkt door een verschil in de interne en externe prijs die het bedrijf hanteerde en daarmee een direct belastingvoordeel geeft door deze methode van transfer pricing? Zo niet, waarom niet?
Vennootschappen die tot dezelfde groep behoren, zijn onder fiscale regelgeving verplicht hun onderlinge transacties vorm te geven met inachtneming van het at arm’s-length beginsel. Dit beginsel is vastgelegd in artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969). De OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingdiensten2 geven inzicht in de wijze waarop het arm’s-lengthbeginsel in de praktijk dient te worden toegepast. In het Verrekenprijsbesluit wordt invulling gegeven aan de toepassing van het zogenoemde at arm’s-lengthbeginsel ten behoeve van de Nederlandse rechtspraktijk.3 Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers.
Heeft de Belastingdienst vooroverleg gehad met Chemours over de verschuldigde winstbelasting (i.e. een ruling)? Zo ja, wat houdt deze ruling in? Zo nee, is hiervoor wel een aanvraag gedaan?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. Hieronder valt ook de vraag of er al dan niet contact is geweest met een individuele belastingplichtige, of de vraag of een afspraak in het kader van zekerheid vooraf is overeengekomen tussen de Belastingdienst en een individuele belastingplichtige.
In het algemeen kan ik wel het volgende opmerken. Een belanghebbende kan verzoeken om vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf. Dit geldt zowel voor burgers als bedrijven. Zo kun je als belastingplichtige vooraf zekerheid krijgen over de fiscale gevolgen van voorgenomen handelingen of transacties. Dit doet de Belastingdienst binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. Een ruling zorgt dus voor zekerheid vooraf over de uitleg van de wet. De uitleg van fiscale wet- en regelgeving voor belastingplichtigen is echter altijd gelijk, met of zonder ruling. Zekerheid vooraf vervult niet alleen een waardevolle functie voor belastingplichtigen, maar ook een belangrijke functie in het toezicht van de Belastingdienst.
Specifiek over de rulings met een internationaal karakter merk ik op dat met ingang van 1 juli 2019 de Nederlandse rulingpraktijk is aangescherpt. Dit om de kwaliteit van de rulingpraktijk voor bedrijven met reële activiteiten verder te borgen, de eenheid van beleid en uitvoering en de naleving van procedurevoorschriften te versterken en meer transparantie over de internationale rulingpraktijk te bieden. Rulings met een internationaal karakter worden centraal gecoördineerd en getoetst. Periodiek onderzoekt een onafhankelijke commissie of het afgeven van deze rulings met een internationaal karakter binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie plaatsvindt. Deze onderzoekscommissie heeft in al haar rapporten geconcludeerd geen aanwijzingen te hebben gevonden dat de onderzochte rulings met een internationaal karakter inhoudelijk in strijd zijn met de wet, het beleid of de jurisprudentie waren afgegeven. Hun rapporten zijn openbaar. Ook de Algemene Rekenkamer heeft in haar onderzoek inzake rulings met een internationaal karakter van 15 april 2021 geconcludeerd dat de betrokken rulings in overeenstemming met de op dat moment geldende regels zijn afgegeven, op een beperkt aantal kanttekeningen na. Voorts worden vanwege de transparantie sinds enkele jaren geanonimiseerde samenvattingen gepubliceerd van alle toegewezen, afgewezen en ingetrokken verzoeken om vooroverleg met een internationaal karakter. Ook zijn op de website van de Belastingdienst vragen en antwoorden met betrekking tot rulings met een internationaal karakter te raadplegen. Tot slot wordt in het kader van transparantie jaarlijks, als onderdeel van de jaarrapportage Belastingdienst, inzicht gegeven in de ontwikkelingen van de rulingpraktijk (het jaarverslag rulings met een internationaal karakter).
Wat zou het antwoord van de Belastingdienst typisch zijn als een groot, internationaal opererend bedrijf een verzoek doet voor een ruling over winstbelasting? Welke overwegingen zouden hierin worden meegenomen?
De voorwaarden voor vooroverleg inzake rulings met een internationaal karakter zijn vastgelegd in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. Het uitgangspunt is dat internationaal vooroverleg niet mogelijk is als belastingbesparing de enige of doorslaggevende reden van een rechtshandeling is, de gevraagde zekerheid betrekking heeft op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en/of niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden of als een belanghebbende op de EU-sanctielijst staat. De hoogte van het tarief van de winstbelasting is nooit een onderwerp van een ruling.
Door welke afdeling binnen de Belastingdienst en volgens welk proces beoordeelt de Belastingdienst de methodiek van intercompany pricing van bedrijven (zoals Chemours)?
De directie Grote Ondernemingen (GO) van de Belastingdienst is verantwoordelijk voor de uitvoering en handhaving van fiscale wet- en regelgeving bij de grootste profit en publieke organisaties en zeer vermogende personen van Nederland. De werkwijze van Belastingdienst Grote Ondernemingen kenmerkt zich door een individuele klantbehandeling van deze grote organisaties en vermogende personen. Onderdeel van het toezichtconcept bij grote ondernemingen is dat periodiek contact plaatsvindt tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst. De uitvoerings- en toezichtstrategie van deze directie is neergelegd en gepubliceerd in de leidraad Toezicht Grote Ondernemingen. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. Binnen de Belastingdienst zijn verschillende coördinatiegroepen ingesteld. De coördinatiegroep verrekenprijzen (CGVP) is verantwoordelijk voor de uitvoeringscoördinatie op het terrein van de verrekenprijzen. De CGVP waarborgt daarbij dat sprake is van eenheid van beleid met betrekking tot de uitvoering op het gebied van de verrekenprijzen. Bij de uitvoering van deze werkzaamheden werkt de CGVP nauw samen met de lokale inspecteur van de Belastingdienst. De CGVP ondersteunt de inspecteur bij de behandeling van verrekenprijsproblematiek.
Wat zijn de voornaamste beperkingen van dit controleproces?
Door de toegenomen globalisering in de afgelopen decennia is het belang van «intercompany pricing» (verrekenprijzen) toegenomen. Dit gaat gepaard met een toegenomen belangstelling voor het vakgebied bij bedrijven, adviseurs en overheden. Intercompany pricing is aan de orde bij iedere transactie tussen gelieerde vennootschappen. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 5 spelen verrekenprijzen een rol waar het gaat om de allocatie van winsten (en verliezen) van concerns aan de verschillende vennootschappen en daarmee de initiële omvang van de winst waarover fiscale jurisdicties bevoegd zijn belasting te heffen. Het aantal bedrijven dat in Nederland actief is en dat wordt geconfronteerd met verrekenprijsvraagstukken is de laatste decennia fors toegenomen.
Binnen de directie GO van de Belastingdienst is intercompany pricing een vast element in de totale risico-selectie, op basis waarvan vervolgens de capaciteit van de CGVP (zie antwoord 8) al dan niet wordt ingezet. Deze capaciteit is uiteraard niet onbeperkt. Om deze reden dienen in het selectieproces, het startpunt van eventuele responsieve toezichtactiviteiten, keuzes te worden gemaakt omtrent de inzet van de CGVP-capaciteit. De niet-onbeperkte capaciteit vormt in dezen de eerste beperking van dit toezicht-(controle-)proces. Wanneer vervolgens wordt besloten tot inzet van CGVP-capaciteit, kan de praktijk geconfronteerd worden met informatie-asymmetrie, waarbij veel tijdrovende inspanningen moeten worden gedaan om tot volledigheid van de informatievoorziening te komen.
Zou de Belastingdienst het als een waarschuwing voor mogelijke belastingontwijking zien als een bedrijf een grote daling in de winst rapporteert van een Nederlandse fabriek die voornamelijk aan een gelieerd lichaam in het buitenland levert, terwijl tegelijkertijd een grote stijging uit dividend uit datzelfde land te zien is? Zo ja, hoe zou de Belastingdienst hierop handelen? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin is het afhankelijk van de bij de Belastingdienst bekende overige feiten en omstandigheden van het geval of een dergelijke situatie een signaal is voor nader onderzoek. De relevante feiten en omstandigheden betreffen allereerst de functies en risico’s die een bedrijf in Nederland en het gelieerde lichaam in het buitenland vervullen, en de relatieve betekenis van deze functies en risico’s in de totale, internationaal georganiseerde, waardeketen binnen het concern waar dit bedrijf toe behoort en waarbinnen deze functies en risico’s plaats hebben. Afhankelijk van genoemde feiten en omstandigheden kan in de ene situatie een grote daling in de winst voor de Belastingdienst een signaal voor nader onderzoek opleveren, terwijl dat in een andere situatie niet het geval hoeft te zijn. Voor het geval de Belastingdienst in de situatie een signaal voor nader onderzoek ziet, zal het handelen van de Belastingdienst erop gericht zijn alle voornoemde relevante feiten en omstandigheden (nader) in beeld te brengen om vervolgens te beoordelen of de gepresenteerde gevolgen in lijn zijn met het arm’s-lengthbeginsel (zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 12).
Heeft PWC, als accountant van Chemours met de wettelijke plicht om constructies te melden die worden gebruikt voor belastingontwijking, melding gedaan bij de Belastingdienst? Zo ja, wat is er met die melding gedaan? Zo nee, waarom niet en hadden ze dat in dit geval niet moeten doen?
Nederland heeft per 1 juli 2020 de Europese DAC6-richtlijn4 ook wel Mandatory Disclosure Rules genoemd, geïmplementeerd. Als gevolg daarvan moeten intermediairs en/of belastingplichtigen vanaf 1 januari 2021 potentieel agressieve grensoverschrijdende fiscale constructies melden bij de Belastingdienst. Het gaat dan om fiscale constructies waarbij inwoners van verschillende landen zijn betrokken, die mogelijk gebruikt kunnen worden om belasting te ontwijken. Of een constructie gemeld moet worden wordt bepaald aan de hand van een lijst met wezenskenmerken.5 De «intermediair» is de persoon die een meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie bedenkt, aanbiedt, opzet, beschikbaar maakt voor implementatie of de implementatie ervan beheert. De Europese DAC6-richtlijn had ook terugwerkende kracht. Uiterlijk 28 februari 2021 moesten de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies die plaatsvonden vanaf 25 juni 2018 tot 1 juli 2020 worden gemeld bij de Belastingdienst.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers.
In hoeverre is het gebruikelijk dat bedrijven afwijken van het arm’s length-principe bij het bepalen van de verrekenprijzen? Vindt u dit wenselijk?
Voor de beprijzing van gelieerde transacties is het arm’s-lengthbeginsel een leidend principe in het internationale fiscale recht. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 5. Het principe is vastgelegd in artikel 8b Wet Vpb 1969. De OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingdiensten6 geven inzicht in de wijze waarop het arm’s-lengthbeginsel in de praktijk dient te worden toegepast. De richtlijnen bieden houvast aan de praktijk om een zakelijke verrekenprijs vast te stellen. Feiten en omstandigheden zijn relevant om vast te stellen welke verrekenprijs in casu toepasselijk is. Omdat interpretatieverschillen van de OESO-richtlijnen tot verschillende uitkomsten kunnen leiden, kan er verschil van mening ontstaan tussen belastingdiensten enerzijds en bedrijven en hun adviseurs anderzijds over de vraag of een bepaalde verrekenprijs in lijn is met het arm’s-lengthbeginsel. Door de toegenomen aandacht voor het onderwerp (zie mijn antwoord op vraag 9) is de bewustheid van bedrijven om te handelen in overeenstemming met het arm’s-lengthbeginsel in algemene zin aanwezig. Dit hoeft echter niet altijd te leiden tot eenzelfde inzicht over de hoogte van deze verrekenprijs. Dit is in de praktijk overigens niet enkel het geval tussen belastingdiensten en bedrijven en hun adviseurs, maar ook tussen belastingdiensten van verschillende staten onderling.
Bewuste afwijkingen van het arm’s-lengthbeginsel komen in de praktijk voor7. Omtrent de «gebruikelijkheid» daarvan worden geen gegevens bijgehouden. Wanneer de Belastingdienst van mening is dat een bedrijf (bewust of onbewust) afwijkt van het arm’s-lengthbeginsel zoals de Belastingdienst dit op basis van de in casu relevante feiten en omstandigheden voorstaat, en dat om die reden de vergoeding voor de in Nederland uitgeoefende activiteiten binnen concernverband te laag is, is dit niet aanvaardbaar en zal een winstcorrectie worden doorgevoerd. In voorkomende gevallen zal ook een boete worden opgelegd.
Klopt het dat u voornemens bent om het arm’s length-beginsel in de EU-wetgeving op te nemen, maar dit niet strikter in wilt vullen dan de OESO-richtlijn? Zo ja, wat is dan de wijziging met de huidige situatie? Zo nee, wat is dan uw insteek voor het arm’s length-beginsel?
Het kabinet steunt het opnemen van het arm’s-lengthbeginsel in EU-wetgeving. Een verplichting voor lidstaten om het arm’s-lengthbeginsel in nationale regelgeving op te nemen zou een stap richting uniformering van het arm’s-lengthbeginsel binnen de EU kunnen zijn. Het beginsel krijgt daarmee in alle lidstaten dezelfde status.
Invulling aan het arm’s-lengthbeginsel wordt momenteel gegeven middels de OESO-richtlijnen. Deze richtlijnen hebben geen wettelijke status en worden in verschillende landen soms verschillend geïnterpreteerd. De OESO-richtlijnen geven volgens het kabinet een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel. Om die reden is het kabinet van mening dat een eventuele nadere invulling van het arm’s-lengthbeginsel aan de hand van de OESO-richtlijnen, bij voorkeur in OESO-verband geschiedt. Bindende EU-interpretatie van de OESO-richtlijnen brengt het risico met zich mee dat EU-lidstaten niet meer adequaat kunnen reageren op aanpassingen gemaakt door derde landen. Dit kan, in tegenstelling tot wat het voorstel beoogt, leiden tot een hoger risico op dubbele (niet-)belasting voor EU-belastingplichtigen en meer onderlinge overlegprocedures met landen buiten de EU.
Bent u het eens met de constatering dat de huidige regelgeving rondom het transfer pricing systeem bedrijven veel ruimte biedt om verrekenprijzen te beïnvloeden ten gunste van een lagere belastingafdracht? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Het is niet wenselijk indien belastingplichtigen door middel van verrekenprijzen een lagere belastingafdracht bewerkstelligen. Verrekenprijzen dienen in lijn te zijn met het arm’s-lengthbeginsel zoals gecodificeerd in artikel 8b Wet Vpb 1969. Op basis van het arm’s-lengthbeginsel dienen de voorwaarden (inclusief de prijs) van transacties tussen gelieerde lichamen vergelijkbaar te zijn met de voorwaarden van vergelijkbare transacties tussen ongelieerde lichamen.
Daarnaast is in het zogenaamde Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project van de OESO door een wijziging van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen getracht op een betere manier de winstverdeling te laten aansluiten bij de plekken waar binnen een multinationaal concern de waarde wordt gecreëerd. Op deze wijze is getracht om kunstmatige constructies waarbij verrekenprijzen een rol spelen terug te dringen.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 12 hiervoor.
Zou een constructie zoals die van Chemours onder de gewijzigde richtlijn verrekenprijzen zoals deze beschreven is in de Fiche Richtlijn Verrekenprijzen2 nog binnen de bandbreedte van toegestane verrekenprijzen vallen? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, zou dit dan niet nu al verboden moeten worden?
Het kabinet verwacht in zijn algemeenheid niet dat de mogelijke implementatie van het Richtlijnvoorstel verrekenprijzen in de praktijk tot een wezenlijk ander oordeel zal leiden in relatie tot de beoordeling van de verrekenprijzen bij belastingplichtigen dan de huidige situatie. Het voorstel verwijst namelijk naar de interpretatie van het arm’s-length beginsel zoals beschreven in de OESO-richtlijnen. Slechts voor specifieke situaties zou er een afwijking mogelijk zijn.
Bent u bereid de regels omtrent transfer pricing verder aan te scherpen dan in het huidige Fiche Richtlijn Verrekenprijzen staat beschreven om constructies zoals die van Chemours in de toekomst te voorkomen?
Binnen de OESO zal Nederland zich blijvend inzetten om de OESO-richtlijnen verder te verbeteren indien dat kan leiden tot een effectievere aanpak van ongewenste constructies met een relatie tot verrekenprijzen.
Vindt u dat u het bedrijf op alle mogelijke manieren heeft aangepakt, zo ook financieel, om ervoor te zorgen dat de vervuiling stopt?
Alle mogelijkheden die de wetgeving biedt, worden gebruikt om emissies zoveel mogelijk te beperken. Voor PFAS die zijn aangemerkt als zeer zorgwekkende stof (ZZS) geldt een minimalisatieplicht. Bedrijven dienen in hun vermijdings- en reductieprogramma’s aan te geven hoe zij hieraan voldoen. Chemours is daarnaast gehouden aan vergunningen van de bevoegde gezagen. Voor emissies naar de lucht en voor indirecte lozingen heeft het bedrijf een vergunning van de DCMR-milieudienst Rijnmond namens de Provincie Zuid-Holland. Voor directe lozingen heeft het bedrijf een vergunning van Rijkswaterstaat. Zoals in antwoorden op vragen van uw Kamer vorig jaar gemeld (Aanhangsel 2022–2023 nr. 3647) zijn de vergunde luchtemissies van GenX-stoffen (deze behoren tot de ZZS) van 660 kg/jaar in 2013 naar 4 kg/jaar in 2022 gegaan en moeten deze uiterlijk in 2025 uitkomen op maximaal 3,45 kg/jaar. De vergunde emissie van de GenX-stoffen in indirecte lozingen is in stappen teruggebracht van 6.400 kg in 2013 naar 2 kg/jaar in 2021. Ook voor de vergunde emissies van de andere PFAS geldt dat deze in stappen verlaagd moeten worden tot gemiddeld 99% reductie in 2025. Voor de directe lozingen is in 2022 een nieuwe vergunning afgegeven waarmee maximaal 5 kg/jaar voor de GenX-stoffen geloosd mag worden en maximaal 2 kg/jaar voor PFOA. Bij overtredingen kunnen de bevoegde gezagen handhavend optreden en kunnen bestuursrechtelijke maatregelen worden genomen. Dat gebeurt ook.
Ziet u kans om Chemours (ook) in Nederland winstbelasting te laten betalen?
De regels van de vennootschapsbelasting gelden voor alle belastingplichtigen op gelijke wijze. Een belastingplichtige met belastbare winst in Nederland betaalt vennootschapsbelasting. Nederland heeft de afgelopen jaren veel maatregelen genomen die belastingontwijking aanpakken en zorgen voor een evenwichtiger heffing van multinationals, mede naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals.9 Voorbeelden zijn de beperking van de liquidatie- en stakingsverliesregeling (2021), de aanscherping van de verliesverrekening in 2022 en het op strenge wijze invoeren (2019) en verder aanscherpen (2022) van de generieke renteaftrekbeperking (de earningsstrippingmaatregel).
Wat vindt u van het feit dat Nederland nog altijd vierde is in de «Corporate Tax Haven Index» van het Tax Justice Network en ook in andere onderzoeken zoals de Global Tax Evasion Report (van de EU Tax Observatory) structureel hoog eindigt op de lijst van landen met het meeste belastingontwijking? Wat is uw reactie op het feit dat zelfs hoogleraren belastingrecht aangeven dat Nederland nog steeds een belangrijk doorsluisland is?3 Hoe rijmt u dit met uw bewering dat Nederland geen belastingparadijs zou zijn? Kunt u verwijzen naar een onafhankelijke wetenschappelijke onderbouwing?
De onderzoeken en uitlatingen daarover zijn veelal gebaseerd op gegevens van landenrapporten (country-by-country reports) en statistieken over directe buitenlandse investeringen (DBI). Deze gegevens hebben belangrijke tekortkomingen zodat belastingontwijking er niet betrouwbaar mee gemeten kan worden. Landenrapporten bevatten bijvoorbeeld vaak dubbeltellingen van winsten die elders zijn belast, wat tot een overschatting van de winsten van wel 75% kan leiden.11 DBI zijn ook geen goede maatstaf voor belastingontwijking, omdat moeilijk te identificeren is of investeringen en inkomensstromen te maken hebben met reële activiteiten, of niet. Doordat Nederland relatief veel internationale bedrijven heeft aangetrokken, bestaat een deel van de buitenlandse investeringen uit investeringen vanuit het buitenland in een reëel hoofdkantoor in Nederland dat vervolgens investeert in buitenlandse dochterondernemingen. Dat kan om grote bedragen gaan zonder dat sprake is van belastingontwijking. Daarnaast zal voor sommige structuren de belastingbesparing wel verdwenen zijn door de genomen maatregelen tegen belastingontwijking, maar de structuur zelf nog niet. Ook zijn veel van de onderzoeken gebaseerd op oude cijfers waarin de effecten van recente maatregelen nog niet zichtbaar kunnen zijn. Ik heb deze tekortkomingen uitgebreider beschreven in de Kamerbrief over het monitoren van de effecten van de aanpak van belastingontwijking.12 Het kabinet zal zich blijven inzetten voor een verbetering van de kwaliteit van beschikbare gegevens, bijvoorbeeld in OESO-verband, zodat belastingontwijking op een betrouwbare manier kan worden gemeten.
Nederland heft vennootschapsbelasting (vpb) over de winst die aan Nederland toerekenbaar is. Het reguliere vpb-tarief is 25,8%. Volgens de rekenmethode van de OESO is het effectieve tarief in de Nederlandse vennootschapsbelasting 24,5% en volgens de EU is het 23,2% (niveau 2022). Nederland voldoet aan alle internationale standaarden van transparantie op belastinggebied. Nederland is daarom geen belastingparadijs. Het kabinet onderkent echter wel dat in het verleden het Nederlands belastingstelsel mogelijk kwetsbaar was voor belastingontwijkende structuren waarbij Nederland mogelijk werd gebruikt als doorstroomland naar belastingparadijzen. Nederland heeft daarom de afgelopen jaren veel maatregelen tegen belastingontwijking genomen. Daarbij heeft Nederland zowel internationale afspraken tegen belastingontwijking streng geïmplementeerd als aanvullend (eenzijdig) nationale maatregelen genomen om belastingontwijking aan te pakken. Het kabinet is ervan overtuigd dat de genomen maatregelen de mogelijkheden om belasting te ontwijken sterk hebben beperkt. Een belangrijke maatregel tegen doorstroom naar belastingparadijzen is de bronbelasting op renten en royalty’s per 2021. De Nederlandsche Bank houdt de stromen vanuit Nederland naar andere landen bij. Daarover rapporteert het kabinet jaarlijks aan uw Kamer. Het kabinet ziet een daling van de financiële stromen naar belastingparadijzen van € 38 miljard in 2019 naar € 6 miljard in 2022. Dat is een aanzienlijke daling. Het lijkt er dus op dat de aanpak werkt. De resterende stromen zijn voornamelijk dividenden en niet-uitgekeerde winsten (circa € 4,8 miljard). Sinds begin dit jaar geldt de bronbelasting ook op dividenden naar laagbelastende landen. Bemoedigend is ook dat de financiële stromen niet lijken te worden omgeleid via andere doorstroomlanden zoals Luxemburg, Ierland, Hong Kong, Zwitserland en Singapore, aangezien het totaal van de stromen naar die categorie landen gedaald is (van € 55 miljard in 2019 naar € 46 miljard in 2022).
Welke nieuwe stappen gaat u dit jaar nog zetten om Nederland uit de lijsten van belangrijke doorsluislanden te halen?
De afgelopen jaren zijn er belangrijke maatregelen genomen tegen het misbruik van doorstroomvennootschappen voor fiscale doeleinden. De Commissie Doorstroomvennootschappen heeft de meest in het oog springende maatregelen op een rij gezet.13 In lijn met het advies van de Commissie Doorstroomvennootschappen zet Nederland in op een EU-brede aanpak van doorstroomvennootschappen via het EU-richtlijnvoorstel «Unshell» uit december 2021. Het Unshell richtlijnvoorstel beoogt informatie-uitwisseling en belastinggevolgen te harmoniseren voor vennootschappen die niet voldoen aan een minimum van «substance-voorwaarden». Door een uniforme Europese aanpak kan misbruik van doorstroomvennootschappen effectiever worden aangepakt. Momenteel bestaat er verdeeldheid tussen lidstaten over de inhoud van de Unshell-richtlijn. Het kabinet blijft zich inzetten om progressie te maken in deze onderhandelingen. Mochten de richtlijnonderhandelingen niet tot het gewenste resultaat leiden, of niet binnen een acceptabele termijn, dan kan Nederland overwegen of binnen Europa een kopgroep gevormd kan worden, dan wel of unilaterale implementatie van één of meer van de aanbevelingen van de Commissie doorstroomvennootschappen geboden is. Eventuele aanvullende maatregelen zijn aan een nieuw kabinet.
Vanwege de methodologische beperkingen van het meten van de totale omvang van belastingontwijking verwacht ik overigens niet dat de effecten van de aanpak van het kabinet per definitie zichtbaar worden in de bestaande onderzoeken naar internationale belastingontwijking. Het kabinet bekijkt per maatregel hoe de effecten hiervan het beste kunnen worden gemonitord. Voor elke afzonderlijke maatregel is immers beter afgebakend welke vorm van belastingontwijking wordt bestreden. Hierover informeert het kabinet u jaarlijks met de monitoringsbrief over de effecten van de aanpak van belastingontwijking.
Kunt u de bovenstaande vragen individueel beantwoorden?
Ja.
Jihadistische illegalen in Nederland en de reactie van het kabinet op eerdere vragen hierover |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich het plenaire debat over de Europese top van 26 en 27 oktober op 24 oktober vorig jaar, waarin u naar aanleiding van de jihadistische aanslag door een illegaal op Zweedse voetbalsupporters in Brussel onder andere de vraag kreeg of zich in Nederland illegalen bevinden waarvan bekend is dat ze jihadistische sympathieën hebben, om hoeveel personen het gaat, of deze per direct actief opgespoord en vastgezet worden en hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers met dergelijke sympathieën de afgelopen jaren met onbekende bestemming zijn vertrokken en dus mogelijk nog in Nederland zijn?
Ja.
Herinnert u zich nog dat u destijds aangaf niet op deze vragen voorbereid te zijn, ondanks het feit dat eerder bij de regeling van werkzaamheden was verzocht om een debat over de aanslagen in Brussel, maar waar de verzoeker toen door een Kamermeerderheid werd doorverwezen naar het betreffende debat over de Europese top?
Tijdens de regeling van werkzaamheden op 17 oktober jl. is door uw Kamer om een brief verzocht over de aanslagen in Brussel en deze brief voorafgaand aan het debat over de Europese Top met uw Kamer te delen. Deze brief is op 24 oktober jl. gedeeld.
Naast de aanvraag voor een brief, werd er door Kamerlid Eerdmans (JA21) ook een debat aangevraagd. Er was tijdens de regeling van werkzaamheden op 17 oktober jl. geen meerderheid voor een debat. Er is wel de suggestie gedaan door uw Kamer om dit verder te bespreken tijdens het debat over de Europese Top op 24 oktober jl.
Tijdens het debat over de Europese Top op 24 oktober jl. heeft de Minister-President inderdaad namens het kabinet aangegeven nog niet op de aanvullende vragen in te kunnen gaan. De aanvullende vragen zijn beantwoord in de kamerbrief die op maandag 11 maart jl. met uw Kamer is gedeeld.1 Deze brief heeft betrekking op de veiligheidssituatie in Nederland, het onderkennen van signalen van mogelijke betrokkenheid bij terrorisme in de asiel- en nareisprocedure, en de dodelijke aanslag in Arras op 13 oktober 2023.
Bent u zich ervan bewust dat in reactie hierop verzocht is om de antwoorden dan maar per brief te ontvangen en dat dit verzoek is doorgeleid?
Ja.
Klopt het dat de gevraagde brief nooit naar de Kamer is gestuurd?
Dit is niet correct, deze kamerbrief is op 11 maart 2024 naar uw Kamer verzonden. Daarin wordt antwoord wordt gegeven op uw vragen zoals die zijn gesteld tijdens het debat over de Europese Top.
Waarom is dit nooit gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het recente onderzoek van de NOS en Nieuwsuur, waaruit blijkt dat gemeenten gestopt zijn met toezicht houden op illegaal in Nederland verblijvende veroordeelde jihadisten waarvan het paspoort is ingetrokken en dat een landelijke pilot om toezicht te houden op deze personen nog altijd niet van start is gegaan?1
Ja.
Deelt u de constatering dat het hier om gevallen gaat die zeer sterke overeenkomsten vertonen met de situatie van de illegale Tunesische jihadist Abdessalem Lassoued die de terreuraanslag in Brussel pleegde? Zo nee, waarom niet?
Nee, het item van de NOS en Nieuwsuur gaat in op de uitvoeringsknelpunten voor gemeenten in het geval van intrekken van het Nederlanderschap van terrorismeveroordeelden op basis van artikel 14, tweede lid van de Rijkswet op het Nederlanderschap (14.2 RWN). Het onderzoek van Nieuwsuur en de NOS is daarmee niet vergelijkbaar met het vraagstuk van mogelijk misbruik in de reguliere asiel- en nareisprocedure door personen met jihadistische sympathieën.3
In algemene zin geldt voor de Nederlandse situatie dat wanneer het vertrek van terrorismeveroordeelden naar het land van hun tweede nationaliteit niet gerealiseerd kan worden, het toezicht en handelingsperspectief richting de onrechtmatig verblijvende vreemdeling beperkt wordt. Dit is bekend bij alle relevante ketenpartners die zich gezamenlijk inspannen voor het realiseren van vertrek, en/of mitigeren van risico’s voor de nationale veiligheid.
Deelt u de conclusie dat de groep waar NOS en Nieuwsuur onderzoek naar hebben gedaan onder andere precies de groep betreft waar naar gevraagd is tijdens het debat over de Europese top op 24 oktober en waar nu het zicht op verloren is of dreigt te gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe heeft dit, ondanks de aanslag in Brussel – waardoor alle alarmbellen hadden moeten afgaan –, tal van eerdere waarschuwingen door onder andere de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en gemeenten, het opschalen van het dreigingsniveau en de belofte van landelijk toezicht, kunnen gebeuren?
Ik wil benadrukken dat personen die onherroepelijk veroordeeld zijn voor terroristische misdrijven met deze gruwelijke daden hun band met Nederland opgezegd hebben. In het geval er sprake is van een tweede nationaliteit wordt daarom ingezet op het intrekken van het Nederlanderschap van deze personen. Het intrekken van het Nederlanderschap is een bestuurlijke maatregel die tevens bijdraagt bij aan het verlagen van de terroristische dreiging in Nederland, wanneer de betrokkene Nederland daadwerkelijk verlaat. Dit vanwege de fysieke en sociale afstand die ontstaat tot de Nederlandse Jihadistische beweging. Na intrekking en het opleggen van een inreisverbod wordt dan ook volop ingezet op vertrek uit Nederland. Voor een groot deel van deze terrorismeveroordeelden waarbij het Nederlanderschap is ingetrokken, is het tot op dit moment echter niet gelukt om vertrek te realiseren, zelfstandig dan wel gedwongen. Wanneer vertrek uitblijft, brengt dit knelpunten in de uitvoering waar het gaat om toezicht en handelingsperspectief richting de onrechtmatig verblijvende vreemdeling. Dit is bekend bij alle relevante ketenpartners die zich gezamenlijk inspannen voor het realiseren van vertrek, en/of het zo veel mogelijk mitigeren van risico’s voor de nationale veiligheid. Om op nationaal niveau beter zicht te houden op deze groep ten behoeve van het vertrek naar het land van herkomst of het land van de overgebleven nationaliteit gaat binnen enkele weken de pilot van het Landelijk Afstemmingsoverleg Vertrek van start. Tegelijk wordt continu bezien hoe de overige risico’s aangepakt kunnen worden.
Van beleidswijzigingen in de asiel- en migratieketen is tot dusverre geen sprake. In algemene zin beziet het Kabinet na dergelijke afschuwelijke gebeurtenissen, zoals in Brussel op 16 oktober 2023 en andere zeer recente aanslagen, of en zo ja welke aanscherpingen voor de aanpak in Nederland mogelijk van belang zijn. De maatregelen die getroffen worden om misbruik van asiel- en nareisprocedure door personen met jihadistische sympathieën te onderkennen staan beschreven in de Kamerbrief die op 11 maart naar uw Kamer is verzonden.4
Zijn er sinds de aanslag in Brussel beleidswijzigingen ingezet ten aanzien van illegaal in Nederland verblijvende jihadisten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel gedenaturaliseerde veroordeelde jihadisten verblijven er momenteel in Nederland?
Ik ga ervan uit dat u doelt op het aantal personen dat onherroepelijk veroordeeld is, waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken en nog in Nederland verblijft. Circa 15 vreemdelingen waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken op grond van artikel 14.2 RWN zijn in vrijheid gesteld. Waar mogelijk zijn op grond van individuele beoordeling vreemdelingrechtelijke toezichtmaatregelen zoals een gebiedsgebod en/of meldplicht opgelegd.
Is bekend hoeveel andere illegalen met jihadistische sympathieën zich in Nederland bevinden, bijvoorbeeld personen die illegaal Nederland zijn binnengereisd of waarvan de asielaanvraag is afgewezen?
Het kabinet is er alles aangelegen om onze nationale veiligheid te beschermen. Het specifieke aantal waar u om vraagt kan niet geautomatiseerd aan de gegevenssystemen van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) worden ontleend. Hetzelfde geldt voor het aantal mensen dat illegaal Nederland binnen reist. We streven ernaar om signalen over een mogelijk terroristisch verleden van iemand tijdig in de asielprocedure te kunnen onderkennen. Het systeem is daar ook voldoende op ingericht.5
Hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers waarvan bekend is dat ze jihadistische sympathieën hebben zijn de afgelopen tien jaar met onbekende bestemming vertrokken?
Het aantal uitgeprocedeerde asielzoekers met jihadistische sympathieën dat een dreiging vormt voor de nationale veiligheid kan niet automatisch aan de systemen van DT&V te worden ontleend.
Klopt het dat de gedenaturaliseerde illegale jihadisten die nu van de radar dreigen te verdwijnen in veel gevallen Marokkanen zijn? Zo ja, bent u bereid hen per direct actief op te sporen en in vreemdelingenbewaring te plaatsen, aangezien door het recente hervatten van terugkeer van uitgeprocedeerden naar Marokko wordt voldaan aan de vereiste van zicht op uitzetting waaraan vreemdelingenbewaring gebonden is? Zo nee, waarom niet?
Wanneer het Nederlanderschap is ingetrokken en een inreisverbod is opgelegd moet iemand Nederland verlaten. Dat verlaagt de terroristische dreiging tegen ons land. Met alle partners wordt ingezet op het realiseren van vertrek tijdens of aansluitend op de strafrechtelijke detentie.
De vraag of (gedwongen) vertrek kan plaatsvinden is afhankelijk van meerdere omstandigheden die in de loop van de tijd kunnen wijzigen. Dit betreft onder meer de individuele omstandigheden van de vreemdeling, de beschikbaarheid van een reisdocument en de situatie in het land waarnaar de vreemdeling dient terug te keren. De groep onrechtmatig verblijvende vreemdelingen waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken bestaat uit verschillende nationaliteiten, waaronder een deel dat als overgebleven nationaliteit de Marokkaanse heeft.
Indien vreemdelingen Nederland niet zelfstandig verlaten en er een risico is dat zij zich aan het toezicht onttrekken kunnen zij, onder bepaalde voorwaarden zoals zicht op uitzetting, onder voorwaarden in vreemdelingenbewaring worden gesteld met als doel gedwongen terugkeer te realiseren. Eventuele risico’s voor de nationale veiligheid of openbare orde zijn op zichzelf nog geen grond voor vreemdelingrechtelijke inbewaringstelling in het kader van terugkeer. Deze gronden zijn neergelegd in Europese wet- en regelgeving. Het voorstel van de Europese Commissie tot herschikking van de Terugkeerrichtlijn biedt hier wel een (nieuwe) grond voor. Daarnaast bestaat er een maximum periode (18 maanden) waarin iemand in vreemdelingenbewaring gesteld mag worden. Als vertrek uit Nederland nog niet is gerealiseerd en vreemdelingenbewaring niet of niet langer mogelijk is, kunnen een meldplicht en gebiedsgebod worden opgelegd. Deze toezichtmaatregelen worden gehandhaafd door de afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM), onderdeel van de politie.
Bent u tevens bereid om de overige bij de Staat bekende illegale jihadisten op te sporen en vast te zetten? Zo nee, waarom niet?
Voor de gehele doelgroep terrorismeveroordeelden waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken geldt dat allereerst wordt ingezet op vertrek uit Nederland. Zoals in de beantwoording van vraag 14 genoemd wordt na strafrechtelijke detentie per individu bezien of plaatsing in vreemdelingenbewaring mogelijk is om vertrek te realiseren. Als vreemdelingenbewaring niet (langer) mogelijk is en vertrek uit Nederland nog niet is gerealiseerd kunnen, waar mogelijk, andere vreemdelingrechtelijke maatregelen worden getroffen, waaronder een meldplicht en gebiedsgebod.
Bent u bereid per direct te stoppen met het terughalen van jihadisten (mannen en vrouwen) nu overduidelijk is dat het straffen van deze groep in Nederland meer risico’s met zich meebrengt dan hen laten vastzitten of berechten in de regio zelf? Zo nee, waarom niet?
Uitreizigers in Syrië en Irak hebben zich aangesloten bij een strijd die erop gericht is alles te vernietigen waar wij voor staan. Voor de terroristische misdrijven waarvan zij worden verdacht moeten zij daarom te allen tijde voor een rechter verantwoording afleggen. Het kabinet is van mening dat de berechting zou moeten plaatsvinden in de regio waar de misdrijven zijn gepleegd. Helaas zijn er op dit moment nog geen mogelijkheden om ISIS-strijders internationaal of in de regio te berechten. Een aantal uitreizigers hebben op grond van hun aanwezigheidsrecht de mogelijkheid om een verzoek tot beëindiging strafzaak in te dienen. In deze specifieke gevallen kan worden besloten uitreizigers terug te halen om te voorkomen dat ze straffeloos blijven. Het kabinet maakt in elke individuele casus een brede belangenafweging waarbij het voorkomen van straffeloosheid en de nationale veiligheid een belangrijke rol spelen. Uiteraard worden daarbij ook de overige belangen meegewogen en feiten en omstandigheden van het specifieke geval.
Het kabinet kijkt bij alle uitreizigers altijd naar mogelijkheden om het Nederlanderschap in te trekken op grond van artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, ter bescherming van de nationale veiligheid. Dit is conform de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Van der Staaij c.s. Een intrekking van het Nederlanderschap gaat samen met een ongewenstverklaring, waardoor betrokkenen niet meer legaal naar Nederland kunnen afreizen. In het geval van een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf in Nederland kan, zoals hierboven nader toegelicht, het Nederlanderschap ook worden ingetrokken op grond van artikel 14, tweede lid, Rijkswet op het Nederlanderschap.
De druk op de spoedeisende hulpafdelingen in Friesland |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Deelt u onze zorgen over het nieuws dat de spoedeisende hulpafdelingen in Friesland gemiddeld een paar keer per week te maken hebben met een patiëntenstop? Zo nee, waarom niet?1
Ik begrijp uw zorgen, maar ik deel ze niet. Een SEH-stop is een logistiek instrument en hulpmiddel om de zorgvraag op SEH’s op piekmomenten te reguleren, zodat patiënten die op de SEH komen tijdig de juiste zorg kunnen ontvangen. Het instrument is van belang voor de samenwerking in de regio, tussen ziekenhuizen onderling, tussen ambulancediensten en ziekenhuizen en tussen huisartsen en ziekenhuizen. Het kunnen inzetten van dit instrument draagt daarmee bij aan de patiëntveiligheid en kwaliteit van de zorg. In de ROAZ-regio’s worden er afspraken gemaakt rondom de SEH-stops. Een (over)volle SEH wordt tijdelijk voorkomen, de patiënt kan op een andere SEH eerder geholpen worden en het ambulanceteam is eerder inzetbaar voor een volgende oproep. In levensbedreigende situaties kunnen patiënten ook tijdens een SEH-stop altijd terecht bij de meest geschikte nabije SEH.
Het Acute Zorgnetwerk Noord Nederland (AZNN), waaronder ook de Friese ziekenhuizen vallen, heeft mij laten weten dat in de regio Noord-Nederland continu zicht is op de beschikbaarheid van capaciteit en de drukte in de acute zorgketen via het Landelijk Platform Zorgcoördinatie (LPZ). Het LPZ is een middel om de meldkamer Ambulancezorg (en steeds meer huisartsen) «realtime» inzicht te geven in de beschikbaarheid van de SEH’s. Er vindt structureel afstemming plaats tussen de ziekenhuizen, ambulancediensten en Meldkamer in Noord-Nederland over de signalen in het LPZ. Ook zijn er regionale werkafspraken en oplossingsrichtingen om SEH-stops te voorkomen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal patiëntenstops per Fries ziekenhuizen in de afgelopen vier maanden?
Op de website2 van het Landelijke Netwerk Acute Zorg (LNAZ) wordt ieder kwartaal een overzicht van het aantal SEH-stops gepubliceerd, geaggregeerd op ROAZ-regio niveau. Het LNAZ verstrekt geen overzicht op het niveau van provincies of individuele ziekenhuizen. Vanaf 1 maart 2024 zijn de cijfers van het vierde kwartaal van 2023 beschikbaar. De Friese ziekenhuizen vallen onder de regio Noord.
Ik wil benadrukken dat de cijfers op zichzelf weinig zeggen over de situatie in een regio. Ook een vergelijking tussen ROAZ-regio’s is niet opportuun. Verschillen in het aantal en de totale duur van deze SEH-stops komen mede doordat de ROAZ-regio's er niet hetzelfde uitzien (bijvoorbeeld qua aantal ziekenhuizen of afstand). Nog meer van invloed zijn de verschillende regionale afspraken over hoe SEH-stops als instrument worden ingezet. Daarnaast laten de wintermaanden bijna altijd een ander beeld zien dan de rest van het jaar. Volgens het AZNN is het aantal stops in de wintermaanden niet representatief voor het algemene beeld vanwege het RS-virus, Covid-19, een regionale Noro-uitbraak en influenza.
Wat doet dit voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van zorg in Friesland?
Het AZNN geeft aan dat er momenteel geen zorgelijke signalen zijn m.b.t. toegankelijkheid van de acute zorg in Friesland door SEH-stops. Het onderwerp heeft de onverdeelde aandacht van het ROAZ.
Wanneer vindt u patiëntenstops zorgwekkend? Wanneer zijn er te veel patiëntenstops in een bepaalde regio?
Zoals eerder aangegeven is een SEH-stop een logistiek instrument en hulpmiddel om de zorgvraag op SEH’s in de regio op piekmomenten te reguleren. Ik zie daarom een groot of toenemend aantal SEH-stops niet direct als een probleem in de toegankelijkheid van de SEH-zorg.
Een toenemend aantal SEH-stops geeft wel aan dat er mogelijk vaker een (korte) disbalans is tussen vraag en aanbod op een SEH, bijvoorbeeld als gevolg van piekdrukte. Het is daarom goed dat de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) in het kader van het Integraal Zorgakkoord het voortouw hebben genomen om te onderzoeken welke maatregelen ten grondslag liggen aan de piekbelasting van de SEH en welke maatregelen genomen kunnen worden om de piekbelasting te verminderen.
Wat kunt u doen om een belangrijke oorzaak van de patiëntenstops, namelijk de doorstroom van patiënten van acute zorg naar huis of andere zorg, te verbeteren?
Voor het signaleren en zonodig oplossen van doorstroomproblematiek van patiënten vanuit de acute zorg naar huis of naar andere zorg, hebben alle ROAZ-regio’s een ROAZ-beeld opgesteld. Aan de hand van het ROAZ-beeld hebben de ROAZ-regio’s een ROAZ-plan gemaakt waarin zij de prioritaire opgaven hebben opgetekend waar zij mee aan de slag zijn om de toegankelijkheid van de acute zorg te borgen.3
Specifiek in Noord-Nederland wordt ingezet op het zoveel mogelijk voorkomen van SEH-stops, zo meldt het AZNN. Er zijn volgens AZNN diverse acties ingezet en er is een werkgroep met SEH-managers, medisch managers Ambulancezorg en Meldkamer die actief werkt aan oplossingen. Daarnaast wordt in de gehele keten gekeken naar oplossingen. Onder meer door het inrichten van zorgcoördinatie, waarbij met multidisciplinaire triage en coördinatie van zorg met zicht op beschikbare capaciteit instroom in de acute keten (en veelal SEH) moet voorkomen.
Deelt u de mening van een groot deel van het zorgveld in Friesland dat samenvoeging van ziekenhuizen in Sneek en Heerenveen het doorstroomprobleem kan verergeren, omdat er juist een fijnmazig zorgnetwerk op lokaal niveau nodig is om doorstroomproblemen op te lossen, en zo’n netwerk onder druk komt te staan als de zorg verder weg wordt georganiseerd? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan met betrekking tot het samenvoegen van de ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Het is in alle regio’s een uitdaging om met de druk op de zorg en de huidige en toekomstige schaarste aan zorgpersoneel om te gaan. Het is daarom een goede ontwikkeling dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars, samen met andere belanghebbenden in de regio, plannen maken om de acute zorg toekomstbestendig in te richten. De uitwerking hiervan zal – gegeven de lokale en regionale situatie – per regio verschillen en veelal maatwerk zijn.
Het AZNN geeft aan dat de vier Friese ziekenhuizen en de zorgverzekeraars De Friesland, VGZ en Zilveren Kruis een voorkeursscenario hebben gepresenteerd in Friesland met als doel om de ziekenhuiszorg ook op langere termijn toegankelijk en bereikbaar te houden. De komende periode wordt dit voorkeursscenario samen met andere zorgaanbieders, gemeenten, ambulancevervoer en openbaarvervoerbedrijven geoptimaliseerd. Het zorgnetwerk op lokaal niveau maar bijvoorbeeld ook burgerparticipatie maken hier onderdeel van uit.
Hoe wordt het belang van zo’n fijnmazig zorgnetwerk voor goede doorstroom en dus voor toegankelijke zorg meegenomen in de bereikbaarheidsanalyse die de RIVM zal moeten doen voor de samenvoeging van de ziekenhuizen in Sneek en Heerenveen?
De opdracht van het RIVM is om een bereikbaarheidsanalyse te doen om te kunnen beoordelen in hoeverre een ziekenhuis gevoelig is voor de 45-minuten norm. Een analyse van het zorgnetwerk en doorstroom in de keten is daar geen onderdeel van. Dat is wel de opdracht van het ROAZ en de bijbehorende ketenpartners.