Het bericht ‘VVD en CDA zien geen heil in terughalen IS-kinderen’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VVD en CDA zien geen heil in terughalen IS-kinderen»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke stappen vrouwen en hun kinderen die vastgehouden worden in Syrië, moeten zetten om zich zelfstandig te kunnen melden bij een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak?
Nederland heeft geen diplomatieke vertegenwoordiging in Syrië en heeft mede hierdoor slecht zicht op de situatie ter plaatse. Het lijdt geen twijfel dat het moeilijk is voor vrouwen en hun kinderen om zelfstandig een diplomatieke vertegenwoordiging te bereiken. Het is wel voorgekomen dat vrouwen en hun kinderen zelfstandig, via verschillende routes, diplomatieke posten in de regio hebben bereikt. De risico’s van reizen in gevaarlijk en volatiel gebied blijven echter aanwezig.
Is het mogelijk voor vrouwen en kinderen die vastzitten in kampen in Syrië, om zonder enige vorm van hulp zelfstandig naar Turkije of Irak te reizen? Zo ja, welke risico’s lopen ze daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u hoe de ongeveer 65 minderjarige kinderen zijn verspreid over de verschillende kampen in Syrië?
Ten aanzien van de verspreiding van de kinderen van uitreizigers verwijzen wij u naar de informatie die de AIVD hierover heeft gepubliceerd op de website: https://www.aivd.nl/onderwerpen/terrorisme/dreiging/uitreizigers-terugkeerders-en-thuisblijvers.
Op welke manier kunnen de ongeveer 65 minderjarige kinderen zich zelfstandig verplaatsen naar een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak?
Mede gezien de jonge leeftijd van veel in Syrië aanwezige kinderen met een Nederlandse link, is het voor hen nagenoeg onmogelijk zelfstandig een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak te bereiken. Dit geldt des te meer vanwege de gevaren van reizen in volatiel gebied.
Hoe is volgens de Wereld Gezondheidsorganisatie WHO, de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR en niet-gouvernementele organisaties (ngo's) ter plaatse de situatie in de kampen waarin de vrouwen en kinderen nu vastzitten? Wat zijn wat u betreft de minimale vereisten voor opvang in die kampen? Heeft de VN inmiddels volledige toegang tot deze kampen?
De algehele situatie in de kampen, vooral in Al-Hol kamp, is volgens humanitaire organisaties ter plaatse nog steeds zeer slecht. In Al-Hol kamp bevinden zich volgens de laatst bekende cijfers 73.477 mensen (10 mei 2019), terwijl het kamp oorspronkelijk is opgezet voor 10.000 personen. Ondanks dat de toegang voor VN organisaties en NGO’s is verbeterd in de delen waar de ontheemden worden opgevangen, blijft toegang tot de afgezonderde «annexen» waar de buitenlandse vrouwen en kinderen verblijven, beperkt. Een aantal humanitaire organisaties heeft recentelijk toegang verkregen, maar vaak is dit op «ad hoc» basis waardoor het leveren van uitgebreide en constante dienstverlening bemoeilijkt wordt en hulp beperkt wordt tot de hoogstnodige activiteiten. Vanwege de zware overbevolking en limieten in capaciteit van de humanitaire organisaties die aanwezig zijn in het kamp wordt er niet voldaan aan de minimum vereisten voor opvang in Al-Hol kamp.
Om de humanitaire hulp te kunnen opschalen wordt er vanuit de zogenaamde humanitaire pooled funds een additionele bijdrage vrijgemaakt van 16 mln. dollar, hier kunnen zowel VN organisaties als NGO’s aanspraak op maken. Nederland is 1 van de donoren van deze fondsen. Het doel van deze hulp is een verbetering van de levensomstandigheden ter plaatse. Volgens OCHA zijn nu (14 mei 2019) geen additionele fondsen nodig voor Noordoost Syrië.
Wat is uw reactie op het aanbod van het Rode Kruis om de kinderen naar het consulaat in Erbil te brengen?
Het Rode Kruis heeft in de media aangegeven2 dat het aan de Nederlandse overheid is om te besluiten of volwassenen en kinderen worden teruggehaald en onder welke voorwaarden. Het internationale Rode Kruis heeft ook aangegeven alleen met instemming van het Syrische regime in Damascus -met wie Nederland geen diplomatieke betrekkingen onderhoudt- deze rol te kunnen spelen. Het terughalen van kinderen kan niet los worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. In de afweging om al dan niet bijstand te verlenen aan kinderen wordt daarom naast de belangen van de kinderen ook gekeken naar andere aspecten, zoals internationale diplomatieke verhoudingen, de veiligheidssituatie in de regio en de veiligheid van de betrokken ouder. Daarnaast geldt dat de terugkeer van de ouders van minderjarigen gevolgen heeft voor de nationale veiligheid. Zoals uit de veiligheidsanalyse blijkt die de Minister van Justitie en Veiligheid uw kamer heeft toegezonden op 6 december 2018 (Kamerstuk 29 754, nr. 483) betekent het actief terughalen van minderjarigen dat mogelijk ook personen terugkeren van wie zeker een deel nog steeds de jihadistische ideologie aanhangt, en/of deel heeft genomen aan de jihadstrijd en/of een trauma heeft opgelopen. Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken ook stelde in het debat met uw Kamer op 11 juni jl., leiden al deze overwegingen ertoe dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen die in onveilige gebieden in Syrië en Irak verblijven.
Op basis van welke informatie neemt u aan dat alle vrouwen en kinderen die zich nu in de kampen bevinden, extremisten zijn? Is het mogelijk dat zich onder deze vrouwen en kinderen niet-extremisten bevinden?
Zoals bekend loopt tegen alle onderkende personen, die vanuit Nederland zijn uitgereisd naar strijdgebieden in Syrië en Irak een strafrechtelijk onderzoek. Het OM heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uitlevering aan Nederland. Dit geldt ook voor de Nederlandse vrouwen die zich nu in kampen bevinden. Het OM onderzoekt of en zo ja, welke misdaden door uitreizigers begaan zijn en bepaalt, in samenwerking met de veiligheidsdiensten, welke dreiging er van een persoon uitgaat. Het kabinet ziet de kinderen in deze kwestie in de eerste plaats als slachtoffer, zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 6 december jl. (Kamerstuk 29 754 nr. 483).
Is het mogelijk dat (een deel van) deze vrouwen en kinderen zich om een andere reden dan deelname aan een terroristische organisatie in Syrië bevonden en terecht gekomen zijn in de kampen juist vanwege het gevaar van IS? Zo ja, hoeveel van die vrouwen en kinderen zitten vast in de kampen in Syrië?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u in overleg met uw internationale collega’s om een internationaal tribunaal op te richten om Syriëgangers te berechten teneinde de impasse te doorbreken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid. Nederland wijst continu op de noodzaak hiertoe, in lijn met de motie Van Helvert cs. over de bestrijding van IS (Kamerstuk 34 775 nr. 20) en de motie Voordewind cs. over de erkenning van genocide door IS (Kamerstuk 32 623 nr. 193), o.a. als covoorzitter van de Foreign Terrorist Fighter(FTF)-werkgroep van de anti-IS coalitie en in VN-verband. Ook internationaal is er veel aandacht voor het verantwoordelijk houden van ISIS-strijders voor hun verschrikkelijke daden, waaronder mogelijk genocide. Om dat te bereiken moeten we echter nog een hoop obstakels overwinnen. Hoewel veel landen het eens zijn dat berechting noodzakelijk is, bestaat er nog geen consensus over de manier waarop tot berechting moet worden gekomen. Daarnaast blijven verschillende praktische, juridische en financiële vraagstukken nog onbeantwoord; vooral ten aanzien van de locatie van het tribunaal, de locatie van de detentie, de bewijsvoering, de voorbereidingstijd en duurzame financiering van een dergelijk tribunaal. Het kabinet heeft daarom de Extern Volkenrechtelijk Adviseur gevraagd aan welke voorwaarden een op te richten internationaal tribunaal zou moeten voldoen om op effectieve en legitieme wijze leden van ISIS te berechten en wat dat betekent op politiek, juridisch en praktisch gebied.
Nederland blijft dus op zoek naar manieren om tot vervolging en berechting van ISIS misdadigers te komen. Dit doen we natuurlijk met onze internationale partners. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 23 mei jl. in New York de landen van de VN Veiligheidsraad opgeroepen om over te gaan tot actie en een informele bijeenkomst georganiseerd met experts uit een aantal partnerlanden. Hieruit kwam naar voren dat veel landen worstelen met de vervolging van ISIS-strijders nu een door de VN gemandateerd tribunaal via de weg van de VN Veiligheidsraad onwaarschijnlijk blijkt. Ook het feit dat Irak niet partij wil worden bij het Statuut van Rome, en dat het tot nu toe niet bereid is om de doodstraf op te geven bij de berechting van ISIS-strijders zijn moeilijkheden waar deze landen tegenaan lopen. Ondanks deze complicaties blijft het kabinet zich inzetten voor berechting in de regio en wordt in gesprek met partnerlanden bekeken wat opties kunnen zijn voor bijvoorbeeld een internationaal tribunaal.
De uitkomsten van de bijeenkomst in New York, de expertbijeenkomst die op 3 juni jl. in Zweden plaatsvond en het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur vormen de basis voor een ministeriele bijeenkomst en marge van de Algemene Vergadering van de VN in september as. die Nederland zal organiseren. In de tussentijd is het zaak zoveel mogelijk bewijs te vergaren ten behoeve van toekomstige berechting. In dit kader steunt Nederland organisaties die gespecialiseerd zijn in het vergaren van bewijsmateriaal en het International Impartial Independent Mechanism(IIIM). Deze zogenaamde bewijzenbank documenteert misdaden begaan in Syrië, zodat op enig moment vervolging kan plaatsvinden, ongeacht door wie die misdaden zijn begaan.
Het bericht ‘Europa pakt Oekraïense kippenvleesexport aan’ |
|
Wybren van Haga (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Europa pakt Oekraïense kippenvleesexport aan»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe een verdrievoudiging (van 20.000 ton naar 70.000 ton) van het quotum kippenvlees in verhouding staat tot het wegvallen van de invoerheffing op kippenborsten waar vleugel en vel nog aanzitten?
Na het afsluiten van het Associatieakkoord is door Oekraïense producenten op onvoorziene wijze gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een nieuw deelstuk (borstkap met vleugel) tariefvrij naar de EU te exporteren. De tarieflijnen (GN codes 0207 13 70 en 0207 14 70) waar dit nieuwe deelstuk nu onder geplaats is, zijn destijds niet opgenomen in de quotaregeling voor kippenvlees, omdat de handel in deze restcategorieën pluimveevlees gering was. Door vervolgens deze nieuwe deelstukken pas binnen de EU, in Nederland en in Slowakije, te bewerken tot kipfilet, vallen deze buiten de quotaregering voor kipfilet. Hierdoor is de import van pluimveevlees uit Oekraïne vanaf 2016 explosief toegenomen. Eind 2018 bedroeg de totale import van pluimveevlees van Oekraïne naar de EU meer dan 123.000 ton. De import op het nieuwe deelstuk (GN codes 0207 13 70 en 0207 14 70) bedroeg in 2018 55.565 ton. Een overzicht van de import van pluimveevlees is te vinden op de website van de Europese Commissie2.
Nadat deze onvoorziene marktverstoring werd vastgesteld heeft de Commissie onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de import te beteugelen. Er bleek maar één oplossing mogelijk: opnieuw onderhandelen met Oekraïne om deze twee tarieflijnen onder het tariefquotum te brengen. Hierop heeft de Raad een mandaat gegeven aan de Europese Commissie om met Oekraïne in onderhandelingen te treden om de stijging van deze import aan banden te leggen. De Europese Commissie heeft met Oekraïne onderhandeld over aanpassing van het Associatieverdrag.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven of en hoe dit besluit in lijn ligt met het standpunt van het kabinet om spoedig een oplossing te vinden voor overmatige export van kippenvlees?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat, ook al komt de wetgevingsperiode (legislatuur) van het huidige Europese parlement tot een eind, de Raad en het Europees parlement in moeten stemmen met een amendement op het associatieverdrag? Zo ja, deelt u de mening dat een voorlopige toepassing van dit amendement (dus daarmee vooruitlopen op de uitkomst van de triloog) op het associatieverdrag dus ook niet zou moeten plaatsvinden zonder instemming van het Europees parlement en de Raad? Zo nee, waarom niet?
De Raad heeft op 20 december 2018 een besluit vastgesteld waarbij de Europese Commissie is gemachtigd om met Oekraïne te onderhandelen over de aanpassing van de bestaande tariefregeling voor vlees van pluimvee.
De verwachting is dat de Europese Commissie op korte termijn een voorstel zal doen aan de Raad voor een besluit tot ondertekening van het bereikte akkoord. Dit besluit kan eventueel gepaard gaan met een besluit tot voorlopige toepassing van het akkoord, in afwachting van de uiteindelijke inwerkingtreding. Dit vereist aan EU-zijde enkel instemming van de Raad. Aan Oekraïense zijde moet het Oekraïense parlement de herziene overeenkomst goedkeuren. De uiteindelijke inwerkingtreding van het akkoord vereist aan Uniezijde dat de Raad een besluit tot sluiting van het akkoord door de Unie vaststelt. Voorafgaand aan de vaststelling van dat besluit door de Raad is goedkeuring van het Europees parlement vereist.
Deelt u de zorg dat met het vooruitlopen op de uitkomst van de stemming over het amendement op het associatieverdrag een onzekere periode aanbreekt tot het aantreden van een nieuw Europees parlement? Zijn er door u mogelijkheden onderzocht om sneller tot een definitieve oplossing te komen over de aanpak van overmatige export van kippenvlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke oplossingen zijn gepasseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorgen over de mate en snelheid waarmee kippenvlees dat tegen lagere standaarden wordt geproduceerd, de Europese markt verovert en is hier sprake van marktverstoring? Zo ja, wat bent u bereid hier, al dan niet met gelijkgestemde landen binnen de EU, aan te doen?
Het kabinet streeft naar een gelijk speelveld tussen de Europese en Oekraïense pluimveesector middels het Associatieakkoord. Zoals ook aangegeven in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD)3, moeten alle naar de EU geëxporteerde producten, dus ook het pluimveevlees uit Oekraïne, voldoen aan Europese eisen op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. In de EU geïmporteerde producten hoeven niet te voldoen aan productie-eisen van de EU, als houderijsystemen en dierenwelzijnsstandaarden, tenzij er met derde landen afspraken over zijn gemaakt.
In het Associatieakkoord tussen de Europese Unie en Oekraïne is afgesproken dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met die van de EU, ook op het terrein van dierenwelzijn en diergezondheid. Tijdens de Europese Unie-Oekraïne Associatieraad op 17 november 2018 heeft de Europese Commissie Oekraïne opgeroepen om de overeenstemming met de sanitaire en fytosanitaire (SPS) en dierenwelzijnswetgeving te bespoedigen door het actieplan sneller uit te voeren. In de totstandkoming van de gezamenlijke EU-positie voor deze Associatieraad heeft het kabinet hier specifiek op aangedrongen. Nederland zal hier op blijven aandringen.
Eind vorig jaar is tussen de Europese Unie en Oekraïne overeenstemming bereikt over de SPS-strategie ter implementatie van het Associatieakkoord. In 2018 heeft de Oekraïense overheidsautoriteit voor voedselveiligheid en consumentbescherming de officiële controles hervat op voedsel, veevoer, diergezondheid en dierenwelzijn. Ook de aanpassing van SPS regel- en wetgeving werd in 2018 aanzienlijk versneld. Van de 250 benodigde maatregelen zijn er 17 aangenomen en 140 zitten in het Oekraïense goedkeuringsproces. De nieuwe wet op voedselveiligheid en hygiëne treedt naar verwachting begin 2020 in werking. De Europese Commissie constateert dat het besluitvormingsproces nog niet is afgerond voor veterinaire certificaten voor kipproducten. Ook dierenwelzijn, vooral voor pluimvee dat Oekraïne exporteert naar de EU, behoeft meer aandacht en het kabinet zal bij de Europese Commissie en bij de Oekraïense overheid hierop blijven aandringen.
Kunt u aangeven welke stappen Oekraïne reeds heeft genomen om zoals afgesproken binnen het associatieverdrag te komen tot vergelijkbare standaarden? Zo ja, hoe wordt hier op toegezien? Bent u bereid als deze ontwikkelingen achter blijven om met eventueel gelijk gestemde landen binnen de EU aan te dringen op versnelling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in de Raad tegen het amendement te pleiten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal het voorstel van de Europese Commissie, na beschikbaar stellen, bestuderen en op basis hiervan een definitief standpunt innemen. Bij het bepalen van het standpunt zal uiteraard de motie Ouwehand (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1448), die op 25 april 2019 is aangenomen, worden betrokken. Vooruitlopend hierop heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 25 april 2019 een brief aan Commissaris Hogan gestuurd waarin zorgen worden geuit over de voorlopige uitkomst van de onderhandelingen, in het bijzonder de mogelijke vergroting van het quotum voor pluimveevlees, en het belang van spoedige implementatie door Oekraïne van SPS- en dierenwelzijnsregelgeving van de EU. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft deze zorgen ook uitgesproken in de Landbouwraad van 15 april 2019. Bijgaand treft u een afschrift aan van deze brief.
Kunt u deze vragen een voor een, en gezien de problematiek, zo snel mogelijk beantwoorden?
Voor de vragen waarop het antwoord overlapt, zijn de antwoorden samengevoegd.
Het bericht ‘Meer dwangarbeid Eritrea door EU’ |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer dwangarbeid Eritrea door EU»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stellingname van Stichting Mensenrechten voor Eritreeërs dat de investering van 20 miljoen in de infrastructuur in Eritrea leidt tot meer dwangarbeid?
Ik ben van mening dat het project niet leidt tot meer dwangarbeid. Voor dit specifieke project financiert de EU alleen de aanschaf van materiaal en uitrusting die benodigd zijn voor de modernisering van een verbindingsweg met Ethiopië. Eritrea is al bezig met werkzaamheden aan deze verbindingsweg. Een deel van de mensen die aan het project werken, doet dat als dienstplichtige binnen de bestaande nationale dienstplicht, maar er werken ook technici van de overheid en mensen uit de lokale gemeenschap aan het project. Allen worden betaald voor hun arbeid.
Hoe beoordeelt u de stellingname van advocaat Emiel Jurjens dat met deze investering het systeem van gedwongen dienstplicht in Eritrea wordt genormaliseerd?
De nationale dienstplicht in Eritrea bestaat sinds 1995 en is sinds de oorlog met Ethiopië (1998–2000) langdurig van aard. Een groot deel van de dienstplichtigen werkt in de civiele sector. Leraren, artsen, verpleegkundigen, ambtenaren, werknemers van staatsbedrijven vallen onder de civiele dienstplicht en krijgen salarissen. Volgens schattingen is minder dan een kwart van alle dienstplichtigen bij het leger ingedeeld en wordt een deel hiervan ingezet bij infrastructurele projecten. Deze militaire dienstplichtigen krijgen soldij, onderdak en voedsel.
Nederland is tegen de langdurige dienstplicht in Eritrea en heeft het land, ook in EU-verband, herhaaldelijk opgeroepen om deze te hervormen (terug naar 18 maanden dienstplicht en demobilisatie van huidige dienstplichtigen).
Dit specifieke project normaliseert het systeem van de langdurige dienstplicht niet, maar beoogt juist om op den duur bij te dragen aan het hervormen ervan. Deze investering maakt deel uit van de tweesporenbenadering van de EU ten aanzien van Eritrea: politieke dialoog met Eritrea over hervormingen (in het bijzonder op het gebied van mensenrechten en de langdurige dienstplicht) en EU-steun gericht op regionale economische integratie en het creëren van werkgelegenheid. De Eritrese autoriteiten hebben in gesprekken met de EU de intentie uitgesproken om de langdurige dienstplicht terug te brengen naar 18 maanden en een groot aantal dienstplichtigen te demobiliseren. Voor Eritrea zijn economische ontwikkeling en groei van de werkgelegenheid noodzakelijke voorwaarden voor deze hervorming, evenals bestendiging van de vrede met Ethiopië. Hier wil de EU met deze investering aan bijdragen.
Hoe is het risico op de inzet van dwangarbeid en slavernij meegewogen in het Nederlandse besluit om de investering uit het EU Africa Fund in Eritrea te steunen?
Nederland is tegen de inzet van dwangarbeid en slavernij en kritisch over de wijze waarop de langdurige dienstplicht in Eritrea gestalte krijgt. Nederland heeft zich daarom van meet af aan kritisch opgesteld ten aanzien van dit EU-project en erop aangedrongen dat de EU goede afspraken maakt over de arbeidsomstandigheden en eerlijke salarissen voor medewerkers aan het project. Ook dringt Nederland erop aan dat Eritrea op korte termijn concrete voortgang boekt met de noodzakelijke hervormingen. Dit heb ik op 2 april jl. nog bij Eurocommissaris Mimica benadrukt. De Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft tijdens haar bezoek aan Eritrea op 1 mei de genoemde boodschappen eveneens uitdragen.
Zijn er situaties denkbaar waarin u het acceptabel acht dat Europees ontwikkelingsgeld wordt besteed aan dwangarbeid of slavernij?
Nee, dit acht ik niet acceptabel.
Deelt u de mening dat dwangarbeid niet bijdraagt aan de versterking van het vredesproces, maar dit juist zal frustreren?
De dienstplicht in Eritrea is sinds de oorlog met Ethiopië langdurig van aard. Voor Eritrea is bestendiging van de vrede met Ethiopië een belangrijke voorwaarde om de dienstplicht terug te brengen naar 18 maanden en de dienstplichtigen te demobiliseren. In de visie van Eritrea is het niet de langdurige dienstplicht die de bestendiging van de vrede frustreert, maar de conflictueuze relatie met Ethiopië die de hervorming van de dienstplicht in de weg staat. Met dit project wil de EU bijdragen aan voorwaarden om hervorming van de langdurige dienstplicht mogelijk te maken.
Heeft de EU afspraken gemaakt met Eritrea over mensenrechten in relatie tot deze investering? Zo ja, welke, en hoe wordt op de naleving hiervan toegezien?
De EU heeft, mede dankzij Nederlands aandringen, met Eritrea afspraken gemaakt over arbeidsomstandigheden en betaling van redelijke salarissen aan alle medewerkers aan het project. De EU-delegatie in Eritrea en de projectuitvoerder UNOPS (United Nations Office for Project Services) zullen het project monitoren, in het bijzonder ook op genoemde aspecten. De EU heeft met Eritrea tevens afgesproken om geregeld politieke dialoog te voeren over o.a. binnenlandse hervormingen en verbetering van de mensenrechten in Eritrea. Deze dialoog is gekoppeld aan EU-ontwikkelingssteun aan Eritrea in de EU-tweesporenbenadering t.a.v. Eritrea.
Kunt u aangeven hoe voorkomen wordt dat de werkgelegenheid die met deze investering uit het EU Africa Fund zou moeten worden gerealiseerd, wordt vervuld door middel van dwangarbeid of slavernij?
Een deel van de mensen die aan het project werken doet dat als dienstplichtige binnen de bestaande nationale dienstplicht. Zij worden betaald voor hun arbeid net als de technici van de overheid en de mensen uit de lokale gemeenschap die ook aan het project werken. Zie ook antwoord 2.
Kunt u uitleggen hoe u genoemd krantenbericht kan rijmen met uw beantwoording over dit onderwerp bij het algemeen overleg Toekomst Europese Ontwikkelingssamenwerking d.d. 7 maart 2019 en uw toezegging dat er vanuit het Africa Trust Fund zeker geen geld direct naar de Eritrese overheid zou gaan? Het aanleggen van wegen in een land is toch geen particuliere taak, maar een publieke?
Deze investering vanuit het EU-Africa Trust Fund gaat niet naar de Eritrese overheid maar loopt via de VN-organisatie UNOPS, die de genoemde materialen en uitrusting zal aanschaffen. De EU financiert met dit project dus geen arbeidskrachten die meewerken aan de weg.
Bent u bereid bij de Europese Commissie te pleiten voor opschorting van deze investering, zolang er geen harde garanties zijn dat de investering niet bijdraagt aan het in stand houden of bevorderen van dwangarbeid of slavernij? Zo nee, waarom niet?
Nederland steunt de tweesporenbenadering van de EU in Eritrea en steunt dit project, dat gericht is op regionale economische integratie en het creëren van werkgelegenheid, waardoor het uiteindelijk eveneens beoogt bij te dragen aan het hervormen van de langdurige dienstplicht. Uiteraard blijft Nederland de EU-inzet in Eritrea kritisch volgen en erop toezien dat de gekozen benadering daadwerkelijk leidt tot een serieuze politieke dialoog over binnenlandse hervormingen en verbetering van de mensenrechten in Eritrea.
Het bericht ‘Niger, part 1: At the centre of a brewing militant storm’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Niger, part 1: At the centre of a brewing militant storm» van de New Humanitarian van 28 maart 2019, en van het bericht «Niger, part 2: Counting the dead, waiting for justice» van de New Humanitarian van 1 april 2019?
Ja.
Deelt u de zorgen over het toenemend aantal vluchtelingen in de regio Tillabéri en Tahoua in Niger en het toenemende geweld en onrust in deze gebieden?
Nederland deelt de zorgen over de verslechtering van de veiligheidssituatie in deze regio’s. Het geweld in de grensregio Mali – Niger heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de toename van vluchtelingen en interne ontheemden in Niger.
Welke gevolgen hebben de ontwikkelingen in deze regio voor de levensomstandigheden in Niger en in deze gebieden in het bijzonder?
Niger vangt als gevolg van de onrust in de buurlanden Mali en Nigeria een groot aantal vluchtelingen op uit deze landen. Volgens de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR waren er per 1 maart 2019 in Niger 174.767 vluchtelingen waarvan 118.868 uit Nigeria en 55.496 uit Mali. Niger behoort tot de armste landen in de wereld en eindigde in 2018 op de Human Development Index van de Verenigde Naties als minst ontwikkelde land ter wereld (189/189). Hierdoor staat de publieke dienstverlening in het hele land onder druk. Dit geldt des te meer voor de grensregio’s waar de meeste vluchtelingen worden opgevangen.
Heeft u contact gehad met de VN Vluchtelingenorganisatie UNHCR over de situatie die is deze regio is ontstaan en op welke wijze de UNHCR ondersteund kan worden om verslechtering van de situatie zoveel mogelijk te voorkomen? Zo nee, heeft u contact gehad met andere op de Sahel gerichte hulporganisaties of internationale samenwerkingsverbanden? Zo ja, wat is hieruit gekomen?
Nederland onderhoudt regelmatig contact met diverse VN-organisaties, zoals UNHCR, over de humanitaire situatie in de regio, ook vanuit het ambassadekantoor in Niamey. Ook tijdens mijn recente bezoek aan Niger op 12 en 13 februari jl. heb ik gesproken met UNHCR. Nederland steunt UNHCR met een ongeoormerkte bijdrage van EUR 33 miljoen. Daarnaast zal Nederland de komende jaren de steun aan Niger verder uitbreiden (zie antwoord vraag 7).
Beschikt Nederland inmiddels zelf over een vertegenwoordiging in Niger? Zo nee, op welke termijn verwacht u dit?
Sinds januari 2018 is een ambassadekantoor operationeel in Niger, waar op dit moment een uitgezonden diplomaat werkzaam is. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft dat kantoor op 31 oktober 2018 officieel geopend in aanwezigheid van zijn Nigerijnse ambtgenoot. In het Algemeen Overleg Postennet van 17 oktober 2018 heeft hij aangegeven in de loop van het jaar de opties te verkennen om dit kantoor uit te breiden tot een ambassade. In de loop van het jaar 2019 zal het personeelsbestand verder worden uitgebreid, teneinde uitvoering te geven aan de intensivering van het beleid m.b.t. de Sahel, zoals aangegeven in de nota «Investeren in Perspectief».
Heeft u dan contact gehad met uw Europese ambtsgenoten over deze ontwikkelingen of in een ander internationaal verband? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierover informatie verschaffen?
Nederland bespreekt de politieke en humanitaire situatie in Niger en de Sahel regelmatig met de Europese vertegenwoordigers in de regio, in Brussel en op het niveau van de hoofdsteden.
Wat kan er, gelet de verontrustende combinatie van instabiliteit en armoede, volgens u gedaan worden om verslechtering van de situatie in Niger zoveel mogelijk te voorkomen?
Tijdens mijn laatste bezoek aan Niger, 12 en 13 februari jl., heb ik aangekondigd dat Nederland voor 2019–2022 EUR 100 miljoen zal investeren in de ontwikkeling van Niger. De Nederlandse inzet in Niger zal sterk gericht zijn op het versterken van de stabiliteit in Niger door meer te investeren in perspectief voor, met name, jongeren, vrouwen en meisjes. Hierbij gaat de aandacht in het bijzonder uit naar water en voedselzekerheid, justitie en rechtsstaat, SRGR, onderwijs en de bevordering van de private sector. Tevens draagt Nederland bij aan het tegengaan van migrantensmokkel in Niger middels een bijdrage aan de VN organisatie ter bestrijding van drugs en criminaliteit (UNODC). Naast het geven van ontwikkelingshulp (ongeveer 950 miljoen Euro tussen 2014–2020) versterkt de EU ook de Nigerijnse veiligheidssector middels capaciteitsopbouw ten behoeve van regulering grensverkeer en aanpak van irreguliere migratie (EUCAP Sahel Niger). Nederland draagt aan deze missie twee trainers/experts bij.
Wat zijn de gevolgen voor de strategie voor vredesprocessen en de ontwikkeling van de regio wanneer de lokale milities inderdaad wapen- en drugsmokkelaars blijken te zijn, en zij niet primair politiek gemotiveerd zijn?
Het is niet ongebruikelijk dat politiek gemotiveerde milities (waar ook ter wereld) zichzelf financieren met criminele activiteiten, en dat zulke activiteiten gestaag meer en meer op de voorgrond treden. Een doeltreffende aanpak door leger, politie en justitiële autoriteiten is daarop het antwoord, met handhaving van de mensenrechten, en met waarborgen voor een correct verlopende strafrechtketen. Nederland ontwikkelt daarom momenteel een regionale activiteit ter ondersteuning van de strafrechtketen en ter bestrijding van transnationale criminaliteit in Niger, Mali en Burkina Faso.
Welke invloed hebben deze ontwikkelingen voor de uitvoering en de doelstellingen van de Sahel-strategie zoals verwoord in de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
In de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is de Sahel geïdentificeerd als focusregio, juist omdat in deze regio sprake is van een verontrustende combinatie van instabiliteit en armoede. De regering pakt deze problemen aan door in te zetten op armoedebestrijding en te investeren in programma’s voor (beroeps)onderwijs, werk en inkomen voor jongeren en vrouwen in de Sahel. Zie tevens het antwoord op vraag 7.
Deelt u de opvatting dat door de focus op terrorismepreventie aan de noden van de slachtoffers niet of onvoldoende kan worden voldaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verbetermogelijkheden ziet u?
De Nederlandse inzet in de Sahel en Niger wordt gekenmerkt door een geïntegreerde benadering, met investeren in perspectief als leidraad. Hierbij vormen de BHOS-nota, maar ook de Gemeenschappelijke Buitenland- en Veiligheidsstrategie en de integrale migratieagenda van het kabinet de belangrijkste beleidskaders voor de inzet.
Heeft u een verklaring voor het toegenomen terroristische en intercommunaal geweld? Speelt discriminerende wet- en regelgeving in Niger hierbij mogelijk rol? Zo ja, ziet u mogelijkheden deze in bilateraal dan wel internationaal verband bij de Nigerese autoriteiten onder de aandacht te brengen?
Zoals eerder benoemd, het toegenomen geweld in Niger vindt voor een groot deel zijn oorsprong in de buurlanden Mali en Nigeria. Ook Niger kent een geschiedenis van intercommunale spanningen, in het bijzonder met de Touareg in het noorden, maar heeft al sinds de jaren 90 sterk ingezet op meer diversiteit en inclusiviteit in het bestuur als onderdeel van een vredesakkoord. Er zijn daarom minder intercommunale spanningen in Niger dan in buurland Mali en dus minder mogelijkheden voor gewelddadige groepen om gevoelens van onvrede te exploiteren voor eigen doeleinden. Niger wordt juist veelal geroemd om de wijze waarop het omgaat met de vertegenwoordiging van diverse bevolkingsgroepen in het openbaar bestuur.
Het bericht ‘Bangladesh: Rohingya Refugee Students Expelled’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Bangladesh: Rohingya Refugee Students Expelled» van Human Rights Watch?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de overheid van Bangladesh het onderwijs voor de kinderen van Rohingya onmogelijk schijnt te maken?
De regering van Bangladesh staat het Rohingya-vluchtelingen niet toe om formeel, gecertificeerd, onderwijs te volgen volgens het onderwijssysteem van Bangladesh. Er wordt echter wel op andere manieren door internationale organisaties onderwijs verstrekt aan een deel van de Rohingya kinderen die in Bangladesh verblijven.
Onderschrijft u de verplichting voor verdragspartijen bij het Verdrag inzake de rechten van het kind om gratis primair onderwijs en toegankelijk voortgezet onderwijs aan te bieden aan kinderen, ongeacht hun status? Zo ja, hoe kwalificeert u het verschil in behandeling tussen kinderen van vluchtelingen en ingezetenen van Bangladesh?
Ja, ik onderschrijf dat een verschil in behandeling tussen kinderen van vluchtelingen en ingezetenen van het gastland onwenselijk is. Tijdens het recente gemeenschappelijke bezoek van de drie principalen van OCHA, UNHCR en IOM is het belang van kwalitatief (vak-)onderwijs voor de vluchtelingen eveneens benadrukt.
Deelt u de zorgen van het VN Expertcomité, geuit in april 2018, over de toegankelijkheid van onderwijs voor (de kinderen van) Rohingya vluchtelingen?
Ja, die zorgen deel ik.
Klopt het dat de overheid van Bangladesh het hulporganisaties moeilijk, zo niet onmogelijk maakt om onderwijs mogelijk te maken in de vluchtelingenkampen? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met de VN Vluchtelingenorganisatie UNHCR dan wel andere hulporganisaties?
De overheid van Bangladesh gedoogt een informele structuur van onderwijs die VN-organisaties en hun partners hebben opgezet voor kinderen in de vluchtelingenkampen tussen 4 en 14 jaar. Voor oudere kinderen is er geen vervolgonderwijs. Een substantieel deel van de Rohingya-kinderen heeft daarmee geen mogelijkheid tot onderwijs en dat vind ik zeer zorgelijk. Ik heb hierover contact gehad met de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR en de autoriteiten van Bangladesh.
Wat zijn de gevolgen voor de kinderen van de Rohingya nu zij verstoken blijven van onderwijs? Welke gevolgen heeft dit voor hun kansen op betaald werk en in het bijzonder welke gevolgen heeft dit voor meisjes?
Het onderwijsniveau van deze kinderen en jongeren was bij aankomst in Bangladesh reeds erg laag. Gebrek aan toegang tot kwalitatief goed onderwijs vermindert het perspectief van kinderen en jongeren op gelijke kansen, het vergroot uitsluiting en verkleint de mogelijkheid voor kinderen en jongeren om richting te geven aan hun eigen leven inclusief het perspectief op een fatsoenlijk inkomen. Hierdoor bestaat het risico op een verloren generatie. Meisjes zijn daarbij extra kwetsbaar met een verhoogde kans op vroegtijdige schoolverlating door uithuwelijking, tienerzwangerschappen en gender based violence. Slechts 26% van de Rohingya meisjes in Bangladesh volgt momenteel basisonderwijs.
Heeft u in bilateraal of multilateraal verband gesproken over deze situatie om te bezien hoe (de kinderen van) Rohingya vluchtelingen toegang kunnen krijgen tot zowel primair als voortgezet onderwijs, binnen of buiten de vluchtelingenkampen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Zowel de VN, de EU als Nederland brengen de gebrekkige toegang tot onderwijs van Rohingya vluchtelingen op. Toegang tot onderwijs is een steeds terugkerend thema in lopende gesprekken met de autoriteiten van Bangladesh. Op 5 en 6 november 2018 heb ik zelf een bezoek gebracht aan de vluchtelingenkampen in Bangladesh. Daar heb ik de autoriteiten persoonlijk gesproken over de noodzaak van een langere termijn planning voor de Rohingya-vluchtelingen in Bangladesh, waarin ruimte is voor zowel humanitaire als ontwikkelingsgerichte steun. Ik deelde mijn grote zorgen over het gebrek aan toekomstperspectief voor (de kinderen van) vluchtelingen. Ik heb het gebrek aan toegang tot onderwijs aan de orde gesteld en de autoriteiten gevraagd meer open te staan voor oplossingen die Rohingya-kinderen noodzakelijk onderwijs bieden. Ook in de overleggen in multi-donorverband, waar Nederland deel van uit maakt, vindt een constante dialoog plaats met de autoriteiten van Bangladesh over deze en andere kwesties. Donoren en internationale organisaties zoeken naar oplossingen om de Rohingya-vluchtelingen toegang te bieden tot adequaat onderwijs.
Verder financiert Nederland Education Cannot Wait (drie miljoen euro per jaar, 2018–2022). Education Cannot Wait is een fonds dat werkt aan toegang tot kwalitatief onderwijs in conflict- en langdurige crisissituaties. Samen met de overheid van Bangladesh, UNICEF, UNESCO, UNHCR en de onderwijssectorgroep werkt Education Cannot Wait aan toegang en kwaliteit van onderwijs voor 300.000 kinderen aan zowel Rohingya-vluchtelingen als gastgemeenschappen in Bangladesh.
Het voortbestaan van het Bangladesh Akkoord voor veilige textielfabrieken |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bangladesh Akkoord nog verder in het nauw»?1
Ja.
Klopt het dat het Bangladesh Akkoord voor Brand- en Gebouwveiligheid (hierna, Akkoord) momenteel geen geld kan overmaken aan haar bank in Bangladesh, omdat de overschrijvingen zijn geblokkeerd door de lokale autoriteiten, en dat dit betekent dat het Akkoord vanaf eind april niet meer kan opereren in Bangladesh als dit niet wordt opgelost?
Het Akkoord heeft – na overleg met de lokale autoriteiten – inmiddels weer een betaling ontvangen vanuit Nederland. Het gesignaleerd probleem is derhalve momenteel opgelost
Bent u bereid om zich, al dan niet in samenwerking met andere overheden en kledingmerken, maximaal in te zetten voor een oplossing, inclusief waar nodig en gewenst de inzet van het sturen van een hoge vertegenwoordiger van de Nederlandse overheid naar Bangladesh? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u kennis genomen van de recente branden in Bangladesh, in Chowk Bazar op 20 februari waarbij 70 mensen omkwamen en in de FR Tower in Banani op 28 maart waarbij 25 mensen omkwamen?
Ja, ik heb kennis genomen van deze branden met tragische gevolgen.
Deelt u de mening dat deze branden eens te meer aantonen dat brand- en bouwveiligheid nog steeds niet op orde zijn in Bangladesh en dat de Bengaalse overheid het Akkoord mede om die reden zou moeten toestaan te blijven opereren in Bangladesh om kledingfabrieken veiliger te maken?
Het is van belang om onderscheid te maken tussen de brand- en bouwveiligheid van alle (kantoor)gebouwen in Bangladesh in het algemeen en de fabrieken van de internationaal opererende textielsector in het bijzonder. De eerste groep valt buiten het bereik van het Bangladesh Akkoord. De afgelopen jaren zijn textielfabrieken veiliger geworden omdat er veel is geïnvesteerd en verbeterd. Het Akkoord heeft aangegeven dat de exporterende textielsector in Bangladesh inmiddels uit oogpunt van brand- en bouwveiligheid tot de veiligste van Azië behoort. Daarmee zijn zeker niet alle problemen rondom brand- en bouwveiligheid in Bangladesh opgelost; in andere sectoren blijft dit een groot probleem. De (arbeids)inspectie heeft nog te weinig capaciteit om brand- en bouwveiligheid in Bangladesh te waarborgen. Ook moet de overheid pogingen van de sector om de regelgeving omtrent brand- en bouwveiligheid weer te versoepelen, weerstaan.
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van het Akkoord van 14 februari jongstleden2? Deelt u de conclusie dat de onderhandelingen over de voortgang van het Akkoord in een impasse verkeren? Zo nee, hoe duidt u de stand van zaken en wat is uw verwachting van de uitspraak van het Hof zondag 7 april aanstaande in deze zaak?
Betrokken partijen, dat wil zeggen de overheid van Bangladesh en de werkgeversorganisatie enerzijds en Akkoord bedrijven en vakbonden anderzijds, zijn tot op heden niet tot overeenstemming gekomen over de toekomst van het Akkoord. De uitspraak van het Hof is uiteindelijk op 15 april jl. verdaagd naar 19 mei aanstaande. Dit geeft de partijen de mogelijkheid om alsnog overeenstemming te bereiken. Uit gesprekken met de overheid, de werkgeversorganisatie en Akkoord blijkt de wil om er gezamenlijk uit te komen en het besef dat daarvoor een compromis nodig is.
Welke mogelijkheden ziet u om het voortbestaan van het Akkoord te waarborgen? Hoe ziet u uw eigen rol daarbij?
Nederland spant zich maximaal in om het Akkoord voorlopig op effectieve wijze in Bangladesh te laten voortbestaan. Het kabinet heeft daarover doorlopend contact met de overheid in Bangladesh, de werkgeversorganisatie, het Akkoord en de vakbonden. Nederland trekt ook gezamenlijk op met EU lidstaten, de VS en Canada. Ikzelf sprak eerder met de Minister van Buitenlandse Zaken Haque, premier Sheik Hasina3 en Minister van Handel Munshi. In de gesprekken met deze en andere relevante contacten legt Nederland de nadruk op een goede en realistische overdracht van de werkzaamheden van het Akkoord naar de arbeidsinspectie van Bangladesh. Dit is van cruciaal belang voor de reputatie van de textielsector van Bangladesh.
Deelt u de zorg dat de effectiviteit van het ILO-programma voor de textielsector in Bangladesh, dat mede door Nederland wordt gefinancierd, negatief zal worden beïnvloed als het Akkoord vroegtijdig haar werk moet neerleggen?
Ja, die zorg deel ik. Op termijn zal de overheid in Bangladesh de inspectie moeten overnemen, maar op dit moment is de overheidsinspectie in Bangladesh daarvoor nog niet voldoende geëquipeerd. Nederland draagt met een groot programma van de ILO bij aan de versterking van de arbeidsinspectie van de overheid, inclusief inspectie van fabrieken die niet onder het Akkoord vallen. De overheidsinspectie verkeert momenteel nog in de opbouwfase. Een plotseling einde aan de werkzaamheden van het Akkoord kan leiden tot ongewenste overbelasting van de overheidsinspectie en kan de veiligheid van de textielfabrieken in gevaar brengen. Ook de ILO pleit voor een geleidelijke transitie.
Het voorlopig akkoord over de import van kippenvlees uit Oekraïne |
|
Chris Stoffer (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het bericht dat de Europese Commissie met de Oekraïense regering een voorlopig akkoord heeft bereikt waarbij de hoeveelheid kip die tariefvrij van Oekraïne naar Europa mag gaan wordt verhoogd van 20.000 ton naar 70.000 ton, en dat tariefvrije import van kippenborsten met vleugel en vel niet meer mogelijk is?1
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het voorlopige akkoord?
Hoeveel kippenborst met vleugel en vel is in 2018 vanuit Oekraïne geëxporteerd naar Europa?
Is de veronderstelling juist dat deze hoeveelheid vergelijkbaar is met de verhoging van het tariefvrije contingent met 50.000 ton, en dat wanneer het extra tariefvrije contingent ingevuld wordt met het relatief minder zwaar wegende borstfilet zonder bot er de facto sprake zal zijn van meer Oekraïense kipfilet op de Europese markt?
Hoe waardeert u deze «legalisering» van tariefvrije import die nooit de bedoeling was geweest en de positie van de Nederlandse pluimveehouderij en haar investeringen in dierenwelzijn en milieu ondermijnt?
Het kabinet zal het concept Raadsbesluit ten behoeve van goedkeuring met ondertekening en voorlopige toepassing van de Europese Commissie bestuderen en op basis hiervan een definitief standpunt innemen. Bij het bepalen van het standpunt zal uiteraard de motie Ouwehand (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1448), die op 25 april 2019 is aangenomen, worden betrokken. Vooruitlopend hierop heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 25 april 2019 een brief aan Commissaris Hogan gestuurd waarin zorgen worden geuit over de voorlopige uitkomst van de onderhandelingen, in het bijzonder de mogelijke vergroting van het quotum voor pluimveevlees, en het belang van spoedige implementatie door Oekraïne van sanitaire en fytosanitaire (SPS) en dierenwelzijnsregelgeving van de EU. Bijgaand treft u een afschrift aan van deze brief3. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft deze zorgen ook uitgesproken in de Landbouwraad van 15 april 2019. Daarnaast zal het kabinet zorgen blijven uiten wanneer Oekraïne zich niet aan het Associatieakkoord houdt. Indien Oekraïne SPS- en dierenwelzijnsregelgeving van de EU niet conform afspraken overneemt, dringt Nederland binnen de Raad aan op het bespoedigen hiervan.
Bent u bereid in Europa aan te dringen op aanscherping van de gemaakte afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Doodstraf voor homo’s in Brunei |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Doodstraf dreigt vanaf volgende week voor homo’s in Brunei»?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken hoe de nieuwe wetgeving, die per 3 april 2019 wordt ingevoerd, er uitziet? Klopt het dat deze kan worden aangeduid als «fase 2» van de door de Sultan gewenste Sharia-wetgeving?
Het rechtsstelsel van Brunei kent twee systemen: het common law systeem en de syariah. Voordat tot vervolging wordt overgegaan, stelt een commissie met daarin islamitische geleerden, rechters en de attorney general vast volgens welk rechtssysteem vervolging zal plaatsvinden. In het geval van vervolging onder de Syariah Penal Code zijn zogenoemde safeguards van toepassing; zo zijn bijvoorbeeld voor het bewijzen van overspel of anderszins seks buiten het huwelijk vier getuigen nodig.
Sinds de invoering van fase 1 van de Syariah Penal Codein de eerste helft van 2014 hebben in totaal twee vervolgingen plaatsgevonden onder deze wetgeving. Op 3 april jl. zijn fase 2 en 3 van deze strafwetgeving ingevoerd. Tot de mogelijke straffen behoren stokslagen, amputaties en dood door steniging. Op 5 mei jl. gaf de sultan van Brunei in een speech echter aan dat het de facto moratorium op de doodstraf, dat geldt voor de common law, tevens zal gelden voor de syariah. Daarbij gaf hij ook aan dat het land het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (UNCAT) zal ratificeren.
De nieuwe wetgeving is van toepassing op moslims, maar kan in sommige gevallen ook worden toegepast op niet-moslims, bijvoorbeeld in het geval van een seksuele relatie tussen een moslim en een niet-moslim.
Hoe heeft de internationale druk die sinds 2014 op Brunei is uitgevoerd er uitgezien? Wat maakte deze effectief? Hoe verklaart u dat Brunei nu alsnog de internationaal afgekeurde wetgeving invoert?
In 2014 leek Brunei te zijn verrast door de negatieve internationale reacties die volgden op de invoering van de nieuwe wetgeving. Daaropvolgend werd de invoering van fase 2 en 3 uitgesteld. Als gevolg van de invoering van de wetgeving zijn in 2014 onderhandelingen voor een Partnership and Cooperation Agreement(PCA) tussen de EU en Brunei stilgelegd.
Ondanks dat de invoering van fase 2 en 3 werd uitgesteld, heeft Brunei nooit afgezien van invoering. Wel lijkt Brunei er thans voor gekozen te hebben minder ruchtbaarheid te geven aan de invoering van de nieuwe strafwetgeving.
Welke mogelijkheden ziet u, al dan niet in Europees en internationaal verband, om te voorkomen dat de Sultan deze wetgeving per 3 april 2019 invoert?
Het kabinet heeft met veel zorg kennisgenomen van het besluit van Brunei om fase 2 en 3 van de Syariah Penal Codein te voeren. Voordat de invoering plaatsvond, heb ik publiekelijk mijn zorgen uitgesproken over de invoering van inhumane straffen en Brunei opgeroepen de invoering van de straffen tegen te houden. Deze boodschap is tevens op 2 april jl. op hoog ambtelijk niveau overgebracht aan de Bruneise ambassadeur.
Mede op aandringen van Nederland heeft de EU-woordvoerder namens de EU Hoge Vertegenwoordiger een verklaring uitgebracht.2 Daarnaast heeft Nederland zich in de Equal Rights Coalition ingezet voor een verklaring over de situatie in Brunei, die op 12 april is gepubliceerd met steun van 36 landen.3
Nederland heeft in de Raad Buitenlandse Zaken van 8 april jl. zorgen uitgesproken over het besluit van de regering van Brunei om strafverzwaringen van de Syariah Penal Code in te voeren, met inbegrip van inhumane straffen. Nederland heeft benadrukt dat Brunei zich aan zijn internationale en regionale verplichtingen ten aanzien van mensenrechten dient te houden en riep EU-lidstaten op zich hierover eensgezind uit te spreken, onder andere tijdens de Universal Periodic Review van de Mensenrechtenraad over Brunei in mei. In Europees verband wordt op korte termijn verder gesproken over eventuele verdere stappen om Brunei te bewegen om van uitvoering af te zien.
Bent u bereid het initiatief te nemen om samen met internationale partners een publiek statement af te geven waarin u de voorbereidde wetgeving afkeurt en de Sultan oproept mensenrechten te verdedigen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om via de handelsrelatie die Nederland en de Europese Unie hebben met Brunei de Sultan onder druk te zetten om zich aan internationale mensenrechten te houden en daarbij de voorliggende wetgeving niet in te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u inzichtelijk maken hoe de positie van het maatschappelijk middenveld er momenteel uitziet in Brunei?
In Brunei is een beperkt maatschappelijk middenveld aanwezig. Er zijn geen lokale organisaties bekend die in Brunei zichtbaar actief zijn op het gebied van mensenrechten, of ter ondersteuning van de LHBTI gemeenschap.
Deelt u de opvatting dat de internationale gemeenschap een extra verantwoordelijkheid draagt om het lokale maatschappelijk middenveld te ondersteunen in landen waar deze onder druk staat? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dat veld, en met name mensenrechtenorganisaties en organisaties die opkomen voor LHBTI-rechten, extra te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Mensenrechtenverdedigers en een actief maatschappelijk middenveld zijn onmisbaar voor de bevordering van open en vrije samenlevingen. Daarom ondersteunt Nederland op verschillende manieren en via verschillende fondsen maatschappelijke organisaties in landen waar hun positie onder druk staat. De bescherming van mensenrechtenverdedigers en de gelijke rechten van LHBTI’s zijn prioriteiten van het mensenrechtenbeleid en dus het Mensenrechtenfonds, waaruit zowel centraal als vanuit ambassades projecten gesteund worden. Daarnaast is het programma Samenspraak en Tegenspraak een instrument waarmee wereldwijd (lokale) maatschappelijke organisaties gesteund worden in hun onafhankelijke rol om overheden te wijzen op hun verantwoordelijkheden en op te komen voor hun rechten. Het strategisch partnerschap met COC Nederland richt zich daarbij specifiek op organisaties die opkomen voor gelijke rechten voor LHBTI’s.
Het bericht dat de VS een steeds steviger anti-abortusbeleid voert |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «U.S. Expands Anti-Abortion Policies With New Overseas Funding Rules»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit besluit van de Amerikaanse regering?
Het kabinet betreurt de aankondiging. Met uitvoering van de beoogde maatregelen is de verwachting dat de meest kwetsbaren – met name vrouwen, meisjes, jongeren – het hardst worden geraakt. Daarnaast ondermijnt deze verscherping van de Mexico City Policy regels de samenwerking tussen uitvoerders van ontwikkelingssamenwerking nog verder, met verwachtbare inefficiënties en negatieve impact op resultaten.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Amerikaanse ambtsgenoot om de zeer schadelijke gevolgen van deze maatregelen aan de kaak te stellen? Zo ja, hoe zijn deze contacten verlopen? Zo nee, waarom niet?
De Directeur-Generaal Internationale Samenwerking (DGIS) heeft gesproken met Amerikaanse overheidsvertegenwoordigers en marge van de jaarlijkse vergadering van de Commission on Population and Development in New York en bij de Voorjaarsvergaderingen van de Wereldbank in Washington. DGIS heeft bij die gelegenheden grote zorg uitgesproken over de aankondiging van Secretary of State Pompeo en er bij de Amerikanen op aangedrongen dat de Mexico City Policy multilaterale organisaties niet mag treffen. De Amerikaanse gesprekspartners hebben toegezegd dat dit niet het geval is en dat korting door de VS van fondsen voor de OAS weliswaar wel verband houdt met abortus maar los staat van de Mexico City Policy.
Welke mogelijkheden ziet u, ook in EU- en internationaal verband, om de effecten van het nieuwe Amerikaanse beleid ongedaan te maken?
Nederland houdt contact met gelijkgezinde donorlanden en gaat uiteraard ook in gesprek met Nederlandse partners uit het maatschappelijk middenveld en ontvangende landen over de impact die zij verwachten c.q. ondervinden van deze maatregel. Waar relevant zal Nederland de zorgen over de Mexico City Policy ter sprake blijven brengen.
In het licht van de Mexico City Policy blijft She Decides een belangrijke beweging die ik steun als Champion. Dankzij amendementen van de Tweede Kamer is een aantal organisaties dat is geraakt door de Mexico City Policy, extra financieel ondersteund. Met referte aan het overzicht van de invulling van Nederlandse financiële toezeggingen in het kader van She Decides dat u eerder is toegegaan2, geldt dat in Ethiopië deze bijdrage structureel wordt doorgetrokken met EUR 2 miljoen per jaar vanaf 2019. Ook in Jemen is sprake van vervolgfinanciering, voor EUR 3 miljoen in totaal, die gepland staat in 2019. Tevens is uit hoofde van She Decides ook besloten om aan te sluiten bij de Global Financing Facility (EUR 58,5 miljoen toegezegd in 2018 voor de komende vijf jaar) en daar het belang van SRGR, met name ook voor adolescenten, consistent te benadrukken en hiernaar expliciet te vragen via de investors» group, het Trust Fund of op nationaal niveau wanneer dit onderwerp onvoldoende aandacht lijkt te krijgen.
Ondertussen blijf ik seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) voorstaan en financieren, inclusief organisaties die informatie en dienstverlening verzorgen op het terrein van toegang tot veilige abortus, waaronder een optopping van GBP 600.000 voor Marie Stopes International. Meer algemeen geldt dat het SRGR budget in de BHOS begroting onverminderd groot is gebleven.
Daarnaast wordt een aantal amendementen opgevolgd. Dit betreft in 2019 tot nu toe EUR 5 miljoen aan UNICEF en EUR 2 miljoen aan Girls not Brides, beide voor bestrijding van kindhuwelijken (amendement Bouali/Kuik). Verder zijn in 2019 nog uitgaven gepland ter opvolging van twee amendementen t.w. EUR 10 miljoen aan het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFPA; amendement Bouali/Kuik) en EUR 2 miljoen ter voorkoming van meisjesbesnijdenis (amendement Diks/Ouwehand/Van den Hul/Bouali/Voordewind/Van Haga/Kuik/Karabulut).
Bent u bereid in contact te treden met organisaties die worden getroffen door het besluit van de Amerikaanse regering om te bezien op welke wijze zij door de Nederlandse regering kunnen worden ondersteund?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke andere wijze stelt u de inzet van de Verenigde Staten voor het steeds verder beperken van de rechten van vrouwen om zelf over hun lichaam te beslissen, zoals we bijvoorbeeld onlangs ook hebben gezien bij de besprekingen in de Commission on the Status of Women van de Verenigde Naties, aan de orde in uw contacten met de Amerikaanse regering?
Nederland zal dit in bilaterale gesprekken met de Amerikaanse overheid en in internationale fora en onderhandelingen aan de orde blijven stellen. Ondertussen zijn de uitkomsten van de recente Commission on the Status of Women en de Commission on Population and Development, mede door actieve inzet van Nederland, goed nieuws voor de rechten van vrouwen en meisjes.
De miljardendeals van Frankrijk met China |
|
Sven Koopmans (VVD), Wybren van Haga (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Montenegro moet bloeden voor Chinese snelweg»1, «Italië rolt rode loper uit voor China, Brussel waarschuwt voor naïviteit»2 en «Ook Luxemburg sluit zich aan bij Chinees megaproject»?3
Hoe verhoudt de ogenschijnlijke toenadering van Italië en Luxemburg tot China zich tot de diverse initiatieven om te komen tot een Europese strategie teneinde Chinese investeringen kritischer tegen het licht te houden?
Hoe beoordeelt u de invloed van deze Chinese banden tot het vinden van consensus inzake een gemeenschappelijk beleid richting China?
Zijn er signalen dat China invloed uitoefent op Europese besluitvorming door middel van het 16 + 1 overleg? Acht u het vinden van consensus moeilijker door de EU-lidstaten die deelnemen aan het 16 + 1 overleg?
Het openbreken van de associatieovereenkomst met Oekraïne en het vervolgens fors verhogen van de importquota voor Oekraïens kippenvlees |
|
Lammert van Raan (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie en Oekraïne na heronderhandelingen over het associatieverdrag hebben afgesproken dat het bestaande quotum voor de import van gekoeld kippenvlees uit Oekraïne meer dan verdrievoudigd wordt, van 20 miljoen naar 70 miljoen kilo kippenvlees?
Erkent u dat in het associatieverdrag met Oekraïne een speciale restcategorie kippenvlees volledig is geliberaliseerd, waar Nederland mee heeft ingestemd en waardoor de import van kippenvlees uit Oekraïne in 2017 en 2018 is geëxplodeerd? Kunt u bevestigen dat vleesverwerkers in Oekraïne niet op hun achterhoofd zijn gevallen, en dat zij door slechts een eenvoudige aanpassing in hun vleesverwerkingsproces door te voeren, te weten een vleugeltje aan het borstbeen laten zitten, grote hoeveelheden kippenvlees onder die «restcategorie» konden laten vallen en zonder importtarieven konden exporteren naar de Europese Unie (EU)?
Kunt u bevestigen dat in Nederland en in andere EU-lidstaten gevestigde vleesverwerkingsbedrijven actief hebben bijgedragen aan het faciliteren van deze constructie door het borstbeen en vleugeltje vervolgens los te snijden? Kunt u een overzicht geven van de in de lidstaten gevestigde vleesverwerkingsbedrijven die hierbij betrokken zijn (geweest)?
Kunt u bevestigen dat in de periode 2016-heden ongeveer 90 miljoen kilo aan kippenvlees uit Oekraïne via deze constructie in het associatieverdrag, dus bovenop de bestaande quota (20 miljoen gekoeld kippenvlees en 20 miljoen ingevroren kippenvlees) is ingevoerd? Zo nee, kunt u aangeven om hoeveel kippenvlees het wel gaat?
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat, terwijl het de bedoeling was om de enorme instroom van Oekraïens kippenvlees een halt toe te roepen, besloten is om de enorme instroom van Oekraïens kippenvlees te bestendigen en te formaliseren?
Bent u, na uw eerdere afwijzing van een oproep van de Partij voor de Dieren-fractie om zich in te spannen de instroom van Oekraïens kippenvlees naar nul te krijgen, alsnog bereid om u in de Europese Raad tot het uiterste in te spannen om deze uitkomst van de heronderhandelingen van tafel te krijgen?
Klopt het dat de constructie om onder de volledig geliberaliseerde «restcategorie» grote hoeveelheden kippenvlees te kunnen exporteren naar de EU slechts door één enkel bedrijf benut is, te weten het Oekraïense bedrijf MHP (The Mironivsky Hliboproduct)? Zo nee, welke bedrijven maken nog meer gebruik van deze mede door Nederland mogelijk gemaakte constructie?
Alleen door de Europese Unie erkende slachthuizen mogen exporteren naar de EU. Voor Oekraïne zijn de slachthuizen Branch «Pererobniy Compleks» van het bedrijf «Vinnytska Ptahofabryka», Ptycekomplex «Gubyn» LLC, Ptahofabryka Sniatynska «Nova» LLC en Myronivska Pticefabrika PrJSC erkend2.
Bent u het eens met de vaststelling van Politico, waarin wordt gesteld dat de grote overwinnaars van deze heronderhandelingen tussen de Europese Commissie en Oekraïne de Oekraïense exporteurs van kippenvlees zijn, met name de kippenmagnaat en eigenaar van MHP, Yuriy Kosyuk?1
Het kabinet zal het voorstel van de Europese Commissie, na publicatie, bestuderen en op basis hiervan een definitief standpunt innemen. Bij het bepalen van het standpunt zal uiteraard de motie Ouwehand (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1448), die op 25 april 2019 is aangenomen, worden betrokken.
Kunt u bevestigen dat de aanvraag voor een extra lening van MHP bij de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) van 100 miljoen euro2 voor de financiering is van een overname die reeds door MHP is afgerond?
Deze aanvraag betreft de financiering van een overname van een grote pluimvee-integratie in Slovenië, Perutnina Ptuj D.D. De overname van dit bedrijf door MHP is inmiddels afgerond. Dit is niet ongebruikelijk. Het gebeurt vaker dat een bedrijf via eigen middelen of met een brugfinanciering een ander bedrijf overneemt en dit vervolgens herfinanciert met lange termijn leningen.
Het besluit met betrekking tot de financiering van dit nieuwe project van MHP door de EBRD is nog niet genomen. Voor meer informatie over deze aanvraag verwijs ik u naar de antwoorden op de Kamervragen van de leden Lodders en Aukje de Vries (beiden VVD) aan de ministers van Financiën en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.5
Op welke wijze worden de klachten van de niet-gouvernementele organisaties (ngo's) «Accountability Counsel» en «Bankwatch» door de EBRD meegenomen in de financieringsaanvragen van MHP?
Ingediende klachten worden door de EBRD in behandeling genomen volgens de hiervoor geldende procedures van het Project Complaint Mechanism (PCM). In het geval van de klachten ten aanzien van MHP, die zijn ingediend in juni 2018, hebben zowel de beklaagden als MHP aangegeven bereid te zijn tot een door de EBRD gefaciliteerde dialoog met een onafhankelijk bemiddelingsproces. Dit proces is op dit moment gaande. Zie voor een eerdere verwijzing naar deze klachtenprocedures bij de EBRD over MHP ook de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD) van 21 juni 2018.6
De EBRD zet zich in voor diverse maatregelen om de zorgen van ngo’s te adresseren, zoals meer aandacht voor een verbetering van MHP’s betrokkenheid met belanghebbenden en de implementatie van milieu en sociale actieplannen (Environmental and Social Action Plans, ESAPs) in de projecten van de MHP.
Kunt u garanderen dat er niet meer van dergelijke geliberaliseerde categorieën in het verdrag met Oekraïne zitten?
Een handelsakkoord gaat om het maken van sector-brede afspraken. Gezien het dynamische en innovatieve karakter van de wederzijdse handel is het niet mogelijk om sluitende garanties voor de toekomst af te geven. Indien in specifieke gevallen onverhoopt sprake blijkt te zijn van marktverstorende werking zal moeten worden gekeken welke corrigerende maatregelen mogelijk zijn om dit tegen te gaan.
Het vervolgen, martelen en vermoorden van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en mensen met een intersekse-conditie (LHBTI’s) in Tsjetsjenië |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u na 13 april 2018 nog inspanningen verricht om de grove mensenrechtenschendingen, inclusief het geweld tegen lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en mensen met een intersekse-conditie (LHBTI’s) in Tsjetsjenië aan te kaarten?1 Zo ja, welke inspanningen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland brengt de grove mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië, waaronder het geweld tegen lesbische, homoseksuele, biseksuele, trans en intersekse personen (LHBTI’s), op diverse manieren regelmatig onder de aandacht bij Rusland.
Zo heeft Nederland samen met vijftien andere landen binnen de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) het Wenen Mechanisme en vervolgens het Moskou Mechanisme naar mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië ingesteld. Zie ook mijn antwoorden op uw eerdere Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1570).
In de Equal Rights Coalition, een coalitie van momenteel 40 landen met als doel het bevorderen van gelijke rechten voor LHBTI’s wereldwijd, heeft Nederland samen met 29 andere landen een publieke verklaring uitgedaan over de huidige golf van arrestaties en de opvolging van het Wenen Mechanisme. Hierin wordt Rusland opgeroepen de rechten van LHBTI’s te respecteren.2
Voorts steunde Nederland de gezamenlijke verklaring in de Mensenrechtenraad over de zorgwekkende mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië die namens 32 landen op 18 maart jl. is afgegeven. De andere landen die de instelling van de Wenen en Moskou Mechanismen hebben gesteund, op de Verenigde Staten na, hebben deze verklaring eveneens onderschreven.
Ook binnen de Europese Unie en de Raad van Europa staat dit onderwerp geregeld op de agenda. Mede op Nederlands verzoek heeft de EU op 18 januari 2019 een stevige verklaring aangenomen waarin Rusland wordt gewezen op zijn verplichting zorg te dragen voor de veiligheid van LHBTI’s in Tsjetsjenië en Rusland wordt opgeroepen onderzoek te doen naar de vervolging en marteling van LHBTI’s.3
En tot slot heeft Nederland, vanuit de ambassade in Moskou, in EU-verband deelgenomen aan het monitoren van rechtszaken tegen mensenrechtenactivisten in Tsjetsjenië, waaronder de recente zaak tegen Ojoeb Titijev, de voorzitter van de Tsjetsjeense tak van mensenrechtenorganisatie Memorial.
Heeft u naar aanleiding van het onderzoek van de onafhankelijke rapporteur van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), professor Benedek, dat u in 2018 samen met vijftien andere landen heeft geïnitieerd, nog contact gehad met professor Benedek? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van professor Benedek was helder en is in december 2018 in de Permanente Raad van de OVSE door hem gepresenteerd en besproken met de OVSE-vertegenwoordigingen.
Heeft u nog contact met de vijftien andere gelijkgezinde landen over de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië? Zo ja, spreekt u daarbij ook over eventueel te nemen vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het onderwerp staat regelmatig op de agenda van de Permanente Raad van de OVSE. Voorts is er contact geweest in verband met de gezamenlijke verklaring, afgegeven in de Mensenrechtenraad op 18 maart jl. Zie antwoord 1.
En ook binnen de Equal Rights Coalition (ERC) blijft de situatie in Tsjetsjenië en de opvolging van de gezamenlijke ERC-verklaring onderwerp van gesprek.
Wat is de stand van zaken omtrent uw voornemen om de onderdrukking en het geweld tegen LHBTI’s in Tsjetsjenië in VN-verband te agenderen? Heeft u de mogelijkheden om dit aan te kaarten in de komende sessie van de VN-Mensenrechtenraad al besproken met gelijkgezinde landen?
Nederland heeft dit vraagstuk aan de orde gesteld in de Mensenrechtenraad. Ik verwijs u graag naar antwoorden 1 en 3.
Hoe vaak heeft u tot nu toe mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië geagendeerd bij de VN-Mensenrechtenraad? Met welke landen hebt u daarbij opgetrokken? Hoe schetst u het draagvlak in de VN-Mensenrechtenraad?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u overwogen om wederom druk van uit de Europese Unie en de Equal Rights Coalition, in navolging van 2017, te organiseren nu het onderzoek naar het geweld tegen de LHBTI’s stil ligt sinds de Russische autoriteiten dit hebben overgedragen aan de Tsjetsjeense autoriteiten? Zo ja, welke stappen heeft u al ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft de ontwikkelingen ten aanzien van de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië, en specifiek het geweld tegen LHBTI’s, zeer nauw monitoren. Wanneer daar aanleiding toe is, zal Nederland niet schromen om samen met gelijkgezinde landen de Russische en Tsjetsjeense autoriteiten aan te spreken.
Is er nog steeds sprake van de tijdelijke vermindering in het geweld tegen de LHBTI’s in Tsjetsjenië? Of bedoelt u met de tijdelijke vermindering een begrensd tijdvak en kunt u dat geval aangeven in welke periode er sprake was van die tijdelijke vermindering van geweld tegen LHBTI’s in Tsjetsjenië?
Nee. Beschikbare informatie duidt er helaas op dat er geen sprake is van structurele vermindering in het geweld tegen LHBTI’s in Tsjetsjenië.
Zoals in antwoord op uw eerdere Kamervragen staat geschreven, lijkt de internationale verontwaardiging over het geweld tegen LHBTI’s in Tsjetsjenië, mede onder druk van de Europese Unie en de Equal Rights Coalition, in 2017 te hebben bijgedragen aan een tijdelijke vermindering van het geweld. Van deze tijdelijke vermindering was sprake tot ongeveer eind 2018.
Speelt u nog steeds een voortrekkersrol binnen de Euqal Rights Coalition, zoals ten tijde van de veroordeling in 2017? Zo ja, hoe geeft u daar concreet invulling aan? Zo nee, waarom niet? Door wie is de Nederlandse voortrekkersrol overgenomen?
Sinds juli 2017 hebben Canada en Chili het co-voorzitterschap van de Equal Rights Coalition overgenomen van Nederland en Uruguay. Nederland is een actieve rol blijven spelen, onder meer als covoorzitter van de werkgroep internationale diplomatie en als lid van het adviserend comité (Executive Committee). Nederland nam ook op ministerieel niveau deel aan de tweejaarlijkse Global Conference on LGBTI, die in juli 2018 in Vancouver plaatsvond.
Ziet u de Equal Rights Coalition nog altijd als middel om druk uit te oefenen op de Russische en Tsjetsjeense autoriteiten om de mensenrechtensituatie van LHBTI’s te verbeteren, nu u aangeeft dat de internationale druk die uitgaat van dit forum schijnbaar effect sorteert?
Ja. De Equal Rights Coalition blijft één van de instrumenten om aandacht te blijven vragen voor de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië bij de Russische en Tsjetsjeense autoriteiten.
Wat zijn de criteria waarop u de effecten van dat het huidige beleid van stille diplomatie voor effectieve beïnvloeding op het mensenrechtenbeleid toetst? Welke concrete doelen stelt u bij het inzetten van het instrument van stille diplomatie?
Er zijn geen algemene criteria te geven voor de toepassing van stille diplomatie voor het brede mensenrechtenbeleid of wanneer het moment is dat er publiek aandacht moet komen voor het aankaarten van mensenrechtenschendingen. Dit hangt af van de specifieke context van een dergelijke situatie. Wat in het ene land effectief is, kan in het andere land grote nadelige gevolgen hebben.
Conform een toezegging aan de Tweede Kamer tijdens het notaoverleg Mensenrechtenbeleid op 5 november 2018, zal het kabinet in de Mensenrechtenrapportage 2018 voor zover mogelijk nader ingaan op de toepassing van stille diplomatie als het gaat om schendingen van de rechten van LHBTI’s.
Wanneer is wat u betreft het moment aangebroken waarop u bereid bent zowel in bilateraal als in multilateraal verband publiekelijk schendingen van de mensenrechten in te veroordelen?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer, waarom en in welke gremia – waaronder de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de VN-Veiligheidsraad, de VN-Mensenrechtenraad, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa – heeft u stappen ondernomen om mensenrechtenschendingen te veroordelen? Hoe is uw inzet daar ontvangen? Welk resultaat heeft uw inzet opgeleverd voor de mensenrechtensituatie per kwestie?
Het kabinet rapporteert jaarlijks in de Mensenrechtenrapportage over de Nederlandse inzet op het gebied van mensenrechten. Hierin worden verschillende voorbeelden genoemd van acties die het kabinet heeft ondernomen om mensenrechtenschendingen aan te kaarten. Daarnaast zijn er over verschillende specifieke casus Kamervragen beantwoord en debatten gevoerd met uw Kamer, onder meer tijdens het notaoverleg Mensenrechtenbeleid op 5 november 2018. Ook in ons maandelijks algemeen overleg inzake de Raad Buitenlandse Zaken (AO RBZ) komt de mensenrechteninzet van het kabinet (in Europees verband) aan de orde).
Wanneer en waarom heeft u in bilateraal verband stappen ondernomen om mensenrechtenschendingen veroordelen? Welke reacties hebt u op deze stappen ontvangen? Wat waren de gevolgen van uw optreden voor de mensenrechtensituatie per kwestie?
Zie antwoord vraag 12.
De mate waarin China profiteert van Europese ontwikkelingsgelden |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u zich uw volgende uitspraak herinneren: «Chinese bedrijven hebben geen toegang tot de Europese OS-gelden. Chinese bedrijven – dat is volgens mij ons grote dilemma – komen met hun eigen geld vanuit de Chinese overheid en investeren massaal. Daar zit een andere vorm van conditionaliteit aan, maar die bedrijven kloppen echt niet aan bij de EU en ze concurreren dus ook niet met Nederlandse of andere bedrijven uit de markt»?1
Ja. Deze uitspraak deed ik op 7 maart jl. tijdens het overleg met uw Kamer.
Bent u bekend met het vorig jaar gepubliceerde rapport van de Development Assistance Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) waarin de volgende conclusie wordt getrokken: «India and China were the non-DAC countries with the highest successful bids as shown in Table 9. They also account for 40% of total contract value awarded to developing countries (including LDCs and HIPCs) between 2008 and 2016. Yearly fluctuations aside, they also seem to win an increasing share of DAC Members aid projects»?2
Ja, ik heb kennis genomen van dit rapport.
Hoe verhouden deze bevindingen zich tot uw uitspraak dat Chinese bedrijven hebben geen toegang hebben tot de Europese ontwikkelingssamenwerkingsgelden?
Tabel 9 in het OESO/DAC rapport gaat over de ongebonden contracten («untied aid») die middels tenders door alle DAC-leden werden verstrekt, niet alleen door het DAC-lid de Europese Unie (de Europese Commissie). De tabel vermeldt bovendien enkel de nationaliteit van succesvolle bieders en niet in hoeverre de bieders bedrijven waren.
Mijn uitspraak betrof dat Chinese bedrijven in het algemeen geen directe toegang hebben tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden. Niet alleen Chinese bedrijven, maar Chinese partijen in het algemeen hebben geen directe toegang tot dergelijke instrumenten. Dit geldt voor het Europees Ontwikkelingsfonds (European Development Fund – EDF),3 het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (Development Cooperation Instrument – DCI), het Europees Nabuurschapsinstrument (European Neighbourhood Instrument – ENI) en het Partnerschapsinstrument.4
Een uitzondering op de regel is van toepassing wanneer het een project in China betreft. Entiteiten die zijn gevestigd in een ontwikkelingsland, zoals vermeld in de lijst ODA-ontvangers van de OESO/DAC, die lid zijn van de G20, kunnen wanneer het een project in hun land betreft wel financiering ontvangen uit het Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking, het Europees Nabuurschapsinstrument, en het Partnerschapsinstrument.5 Zo ontvangen bijvoorbeeld enkele ngo’s en denktanks in China financiële ondersteuning middels het DCI. Deze uitzondering geldt niet voor het Europees ontwikkelingsfonds.
De regel dat Chinese partijen in het algemeen geen directe toegang hebben tot financiering is niet van toepassing op het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (European Instrument for Democracy and Human Rights – EIDHR) en het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (Instrument contributing to Stability and Peace – IcSP). Partijen uit alle landen hebben namelijk toegang tot financiering uit EIDHR en IcSP.6 Bedrijven profiteren echter niet van deze instrumenten. Bedrijven komen niet in aanmerking voor financiering uit hoofde van het EIDHR. De acties die worden gefinancierd middels het IcSP worden doorgaans uitgevoerd door actoren uit het maatschappelijk middenveld en bieden geen commerciële kansen, aangezien het IcSP acties financiert die handhaving van vrede, voorkoming van conflicten, versterking van internationale veiligheid en het verlenen van hulp tot doelstelling hebben.7
Klopt het dat Chinese bedrijven biedingen doen voor diverse door de Europese Unie (EU) gefinancierde projecten in Afrikaanse landen, zoals de geplande weg tussen Kampala en Jinja in Oeganda, en in het kader van projecten als deze concurreren met Europese bedrijven?3
Dit kan het geval zijn wanneer de Europese Commissie het project niet onder direct beheer uitvoert. Het Kampala Jinja Expressway Public Private Partnership Project in Uganda betreft indirect beheer.
De Europese Commissie voert de begroting op een of meer van de volgende wijzen uit: op directe wijze («direct beheer»), in gedeeld beheer met de lidstaten («gedeeld beheer»), op indirecte wijze («indirect beheer»). In het geval van indirect beheer vertrouwt de Europese Commissie taken tot uitvoering van de begroting toe aan een organisatie wier financiële procedures positief zijn beoordeeld,9 zoals internationale organisaties of publiekrechtelijke organen.10 Bij acties die onder indirect beheer worden uitgevoerd door een daarmee belaste organisatie, komen partijen uit landen die volgens de regels van de betrokken organisatie voor deelname in aanmerking komen, ook in aanmerking.11 Hierdoor kan het zo zijn dat partijen uit landen die in het algemeen geen directe toegang hebben tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden, in aanmerking komen.
Het Kampala Jinja Expressway Public Private Partnership Project betreft een blending-project, waarbij synergiën tussen subsidies en markt gerelateerde financiering worden benut. De financiële bijdrage van de EU brengt een hefboomeffect teweeg, waardoor investeringen door anderen – zoals financiële instellingen en de private sector – worden gestimuleerd. Voor dit project beslaat de EU-financiering ongeveer 12,5% van de totale investering.
De Agence Française de Développement (AFD) is de leidende financiële instelling (lead financial institution) voor dit project, ofwel het publiekrechtelijke orgaan aan wie de Europese Commissie middels indirect beheer taken tot uitvoering van de begroting heeft toevertrouwd. Op het biedingsproces zijn daarom de regels en procedures van de AFD van toepassing.12 In het geval van het genoemde project in Oeganda houdt dit in dat, in overeenstemming met het principe van «ongebonden hulp»13, de procedure internationaal en open is, en niet gediscrimineerd kan worden op grond van nationaliteit. Partijen uit alle landen kunnen meedingen, mits er geen sprake is van belangenverstrengeling, er geen uitsluitingsgrond van toepassing is (zoals geldende sancties), en er aan sociale en milieunormen is voldaan. Doel van de internationale en open procedure is dat de aanbesteding gaat naar de partij die een kosteneffectief en kwalitatief hoogstaand voorstel heeft ingediend.
Hoe verhoudt dit voorbeeld zich tot uw uitspraak dat Chinese bedrijven niet concurreren met Nederlandse (of andere Europese) bedrijven in het kader van de uitvoering van door de EU gefinancierde projecten?
Zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 3, betrof mijn uitspraak dat Chinese partijen in het algemeen geen directe toegang hebben tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden.
Hebt u daarnaast kennisgenomen van de recente aankondiging van de Japanse regering om te stoppen met het geven van ontwikkelingshulp aan China?4 Zo ja, hoe beoordeelt u dit besluit?
Ja. Vorig jaar besloot Japan de ontwikkelingssamenwerking met China te beëindigen gezien het welvaartsniveau dat China heeft bereikt. Ik heb hier kennis van genomen.
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 biedt de EU middels haar ontwikkelingssamenwerking wel financiële ondersteuning in China, onder andere aan enkele ngo’s en denktanks die een inclusieve samenleving en fundamentele rechten promoten. Aangezien het maatschappelijk middenveld op veel plaatsen in de wereld onder druk staat, blijft dergelijke ondersteuning van belang, ook in landen met een zeker welvaartsniveau. China staat daarnaast als hoog middeninkomensland ook nog op de lijst van ODA-ontvangers van de OESO/DAC, en kan dus ODA ontvangen.
Hebt u kennisgenomen van de grafiek in het artikel over de beëindiging van Japanse ontwikkelingshulp aan China, waaruit blijkt dat China de afgelopen jaren vele miljarden aan leningen en steun heeft ontvangen van de OESO/DAC-landen? Kunt u de omvang van leningen en steun vanuit DAC-landen aan China kwantificeren en daarbij in elk geval aangeven wat de totale waarde was in 2015, 2016, 2017 en 2018?5
Ja. Ik kan de omvang van leningen en steun van OESO/DAC-landen aan China meedelen voor de jaren 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017. 2017 is het meest recente jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn. De verdeling is als volgt, afgerond in miljoen USD:
Leningen
643
472
687
624
437
Steun
655
584
572
593
600
Kunt u de Kamer een actueel overzicht doen toekomen van alle door de EU (mede)gefinancierde ontwikkelingsprojecten van de afgelopen vijf jaar waar Chinese bedrijven biedingen voor hebben gedaan en aangeven in welke gevallen Chinese bedrijven de bieding hebben gewonnen? Kunt u daarbij aangeven in welke gevallen Europese bedrijven de desbetreffende bieding hebben verloren?
Ik kan de Kamer geen dergelijk overzicht doen toekomen. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4, vertrouwt de Europese Commissie in het geval van indirect beheer taken tot uitvoering van de begroting toe aan een organisatie wier financiële procedures positief zijn beoordeeld. Deze organisaties zijn vervolgens verantwoordelijk voor de organisatie van eventuele biedingsprocessen.
De gevraagde informatie is daarom niet centraal bij de Commissie op te vragen. Wel kan ik meedelen dat de Commissie ook in het geval van indirect beheer verifieert of de middelen van de Unie zijn uitgevoerd in overeenstemming met de regels en gestelde voorwaarden.16
Kunt u, aangezien multilaterale ontwikkelingsbanken een belangrijk kanaal vormen voor Europese (en Nederlandse) ODA-middelen, en met name de Wereldbank en de Asian Development Bank belangrijke financiers van (niet-marktconforme) leningen aan de Chinese overheid vormen, aangeven hoe groot het volume van financieringen is dat beide multilaterale banken op de Chinese overheid uit hebben staan? Wat is de positie van Nederland en andere EU-lidstaten, in hun hoedanigheid als aandeelhouders van beide ontwikkelingsbanken, ten opzichte van deze uitstaande leningen?
De Wereldbank heeft op dit moment USD 16 miljard aan leningen uitstaan aan de Chinese overheid, een bedrag dat is opgebouwd over een lange periode (in 2018 is USD 1,8 miljard nieuw gecommitteerd). Voor de Asian Development Bank ligt dit op USD 17 miljard. Deze leningen zijn voor een belangrijk deel afkomstig van de door de instellingen op de kapitaalmarkt ingeleende middelen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de hefboomwerking van het in het verleden ingelegde kapitaal van de lidstaten (het «eigen vermogen» van de banken). De instellingen hebben zo een revolverend karakter. Er is in principe geen sprake van beslag op nieuwe ODA-middelen (behalve bij de inleg van nieuw kapitaal).
De International Bank for Reconstruction and Development (IBRD) is het Wereldbankloket voor midden-inkomenslanden. Net als andere aandeelhouders is Nederland van mening dat de Bank ook nog een nuttige rol kan vervullen in veel hoge middeninkomenslanden, inclusief China, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Afgelopen jaar is in het kader van de kapitaalverhoging van de IBRD afgesproken dat nieuwe activiteiten in deze groep landen een duidelijke focus moeten hebben op duurzame graduatie van de betrokken landen van Wereldbankleningen, en/of moeten bijdragen aan het internationale publieke belang, zoals klimaat, en/of een sterk katalytisch of leereffect moeten hebben. Dit beleid heeft brede steun van de aandeelhouders, ook de Europese aandeelhouders. Daarnaast is de rente-opslag voor hoge middeninkomenslanden verhoogd, inclusief voor China. Deze extra inkomsten kunnen ten goede komen aan armere landen.
Hierover zijn ook afspraken gemaakt bij de Asian Development Bank. Nederland steunt de intentie om in de komende jaren de leningen aan China in de Wereldbank geleidelijk terug te brengen.
Het Eerlijk Pensioenlabel |
|
Paul Smeulders (GL), Bart Snels (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het Eerlijk Pensioenlabel, een beoordeling van het duurzaamheidsbeleid van tien Nederlandse pensioenfondsen?1 Hoe beoordeelt u de gehanteerde onderzoeksmethode van Profundo die gebaseerd is op de methodologie van Fair Finance Guide International (FFGI)? Herkent u zich in de rapportcijfers die zijn uitgedeeld? Zo nee, wat zouden de rapportcijfers volgens u moeten zijn? Wat vindt u ervan dat er 7 voldoendes en 143 onvoldoendes zijn uitgedeeld? Wat vindt u ervan dat acht van de tien fondsen geen publiek beleid hebben op het gebied van belastingontwijking en dat vrijwel geen pensioenfonds publiek beleid heeft om beleggingen in foute wapenhandel te voorkomen? Hoe verhouden deze resultaten zich tot de Pensioenwet die Nederlandse pensioenfondsen verplicht om in hun jaarverslag verantwoording af te leggen over de gevolgen van hun investeringsbeslissingen op het gebied van milieu, klimaat en mensenrechten?
Wij zijn bekend met het Eerlijk Pensioenlabel. Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van het pensioenfondsbestuur. Wij vinden het echter positief dat derden, zoals de opstellers van het Eerlijk Pensioenlabel, zich verdiepen in het beleggingsbeleid van de pensioenfondsen en dit beleid inzichtelijk en vergelijkbaar willen maken. Met goede benchmarks kunnen deelnemers nader inzicht krijgen in het beleid van hun fonds.
De door Profundo gehanteerde onderzoeksmethode heeft een andere focus dan eerdere benchmarks waarin pensioenfondsen worden vergeleken. Het is niet aan de overheid om de methodologie van het onderzoek te beoordelen, noch om de uitkomsten van het onderzoek te beoordelen of met alternatieve rapportcijfers te komen.
In de Pensioenwet is vastgelegd dat pensioenfondsen in onder meer hun jaarverslag moeten vermelden op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu, klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. In de code pensioenfondsen hebben pensioenfondsen daarnaast afgesproken dat het bestuur van een pensioenfonds ervoor moet zorgen dat er draagvlak bestaat voor de keuzes over verantwoord beleggen.
Omdat wij het belang van maatschappelijk verantwoord beleggen van harte onderschrijven, hebben wij ons daarnaast, samen met NGO’s, vakbonden en pensioenfondsen, ingespannen om te komen tot het Convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen pensioenfondsen (IMVB-convenant). Gezamenlijk houden we pensioenfondsen en andere partijen aan de afspraken die in het convenant zijn gemaakt.
Al deze initiatieven moeten ervoor zorgen dat pensioenfondsen in het beleggingsbeleid dat zij uitvoeren teneinde een zo goed mogelijk pensioenresultaat voor deelnemers en pensioengerechtigden te behalen, tevens rekening houden met milieu, klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
Klopt het dat pensioenfondsen een paar jaar achterlopen op banken en verzekeraars als het gaat om publicatie van beleid op sociale en milieu-issues? Vindt u dat pensioendeelnemers recht hebben om te weten welk maatschappelijk beleid hun pensioenfonds voert, waar hun pensioenfonds daadwerkelijk in belegt en hoe hun pensioenfonds bijdraagt aan een betere wereld?
Zowel pensioenfondsen als banken en verzekeraars in Nederland hebben in hun respectievelijke Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) sectorconvenant afspraken gemaakt over de communicatie met betrekking tot hun IMVO-beleid. Het IMVB-convenant, waaraan zeventig pensioenfondsen zich gecommitteerd hebben, is ondertekend op 20 december 2018. Het IMVO-convenant van de verzekeringssector geldt sinds 5 juli 2018. Het IMVO-convenant bancaire sector is in werking getreden op 7 december 2016. In het IMVB-convenant zijn verplichtingen opgenomen omtrent rapportage en transparantie. De pensioenfondsen moeten inzichtelijk maken hoe hun ESG-beleid (Environmental, Social and Governance-beleid) wordt meegenomen bij beleggingsbeslissingen en dienen te rapporteren over de resultaten van het ESG-beleid.
Grote Nederlandse instellingen, waaronder pensioenfondsen, zijn sinds verslagjaar 2017 verplicht om conform het besluit niet-financiële informatie in het bestuursverslag een niet-financiële verklaring op te nemen. Hierin dienen zij in te gaan op beleid, risico’s en prestaties op het gebied van onder andere milieu, sociale aspecten en mensenrechten.
Wat doet u met de conclusies van het Eerlijk Pensioenlabel in het kader van het IMVO-convenant dat met de pensioenfondsen is gesloten?
Met het recent afgesloten IMVB-convenant willen de pensioenfondsen samen met de andere partijen internationaal invloed uitoefenen en problemen in de keten van ondernemingen waarin zij beleggen voorkomen en aanpakken. Dit doen zij zowel op het gebied van mensenrechten als milieu. De conclusies van het Eerlijk Pensioenlabel bevestigen dat er ruimte is voor verbetering. De afspraken gemaakt in het kader van het IMVB-convenant moeten daaraan bijdragen.
Momenteel wordt binnen het IMVB-convenant een instrumentarium ontwikkeld waarmee pensioenfondsen hun eventuele negatieve impact in hun beleggingsportefeuille kunnen verminderen en positieve impact kunnen vergroten. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 zijn in het convenant afspraken opgenomen omtrent rapportage en transparantie. Een onafhankelijke monitoringscommissie en de stuurgroep van het convenant (waar de overheid deel van uit maakt) zien toe op de naleving van de afspraken en kunnen partijen aanspreken wanneer onvoldoende voortgang wordt geboekt. Op dit moment zien wij daarom geen aanleiding tot aanvullende gesprekken met de pensioensector.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de pensioensector over deze bevindingen en deze sector actief aan te sporen om transparanter te zijn over de manier waarop zij rekening houden met mens, dier en milieu?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse dat het onderschrijven van duurzame principes niet altijd leidt tot duurzaam beleid in de praktijk? In hoeverre houdt u in de gaten of gehanteerde principes daadwerkelijk worden nageleefd?
De Eerlijk Pensioenlabel rapportage benoemt een aantal duurzame principes die de onderzochte pensioenfondsen onderschrijven. Hieronder vallen de IFC Performance Standards, de UN Global Compact principes, de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en de OESO-richtlijnen. Het publiekelijk onderschrijven van deze duurzame principes is niet vrijblijvend; betreffende pensioenfondsen kunnen aangesproken worden door bijvoorbeeld pensioendeelnemers of maatschappelijk middenveld wanneer zij niet handelen (in dit geval beleggen) in lijn met de principes die zij onderschrijven.
Binnen het IMVB-convenant is met pensioenfondsen afgesproken dat ze de OESO-richtlijnen en de UNGP’s als uitgangspunt nemen voor het identificeren, prioriteren en adresseren van risico’s in hun beleggingsketen. Een werkgroep binnen het convenant houdt zich specifiek bezig met het verankeren van deze principes in het beleggingsbeleid van alle deelnemende pensioenfondsen. De partijen rapporteren over de naleving van de afspraken in een jaarlijkse voortgangsrapportage en houden daarmee gezamenlijk in de gaten of afspraken worden nageleefd.
Hoeveel tijd gaat u de sector geven om verbetering aan te brengen? Wanneer is het volgens u tijd om vanuit de overheid in te grijpen met wet- en regelgeving?
Het overgrote deel van de Nederlandse pensioensector (negentig procent van het beheerde vermogen) heeft zich in december 2018 gecommitteerd aan de afspraken in het IMVB-convenant. Voor de deelnemende pensioenfondsen betekent dit onder andere dat zij zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen twee jaar na inwerkingtreding van het convenant hun beleggingsbeleid in lijn hebben gebracht met de OESO-richtlijnen en UNGP’s. In lijn met het Regeerakkoord krijgt de sector de gelegenheid om verbetering aan te brengen, voordat bezien wordt of en welke aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Bent u het eens met de oproep van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) dat bedrijven hun klimaatprestaties voortaan moeten vermelden in hun jaarverslagen?2 Hoe groot acht u de kans dat er een dergelijke verplichting op Europees niveau wordt ingevoerd? Bent u bereid om een dergelijke verplichting op nationaal niveau in te voeren?
Uit de Eerlijk Pensioenlabel rapportage blijkt dat het overgrote deel van de onderzochte pensioenfondsen doelstellingen heeft geformuleerd op de reductie van CO2 uitstoot van hun aandelenportefeuille. Pensioenfondsen zijn met hun aandelenportefeuilles vaak wereldwijd belegd, zodat een verplichting op nationaal niveau om te rapporteren over klimaatprestaties niet voor de hand ligt. Dit zou het gelijke speelveld van Nederlandse ondernemingen schaden. Daarom zijn er op EU-niveau afspraken gemaakt, die in Nederlandse wetgeving zijn omgezet. Beursvennootschappen, banken en verzekeraars met meer dan 500 werknemers moeten jaarlijks in het bestuursverslag mededeling doen over het beleid en de beleidsresultaten ten aanzien van milieuaangelegenheden. Zij moeten melding maken van de voornaamste risico’s met betrekking tot de activiteiten van de rechtspersoon, (de zakelijke betrekkingen, producten of diensten) die waarschijnlijk negatieve effecten hebben op het milieu en zij moeten melden hoe de rechtspersoon deze risico’s beheert. Deze regels vloeien voort uit EU-richtlijn 2014/95/EU over niet-financiële informatie en zijn geïmplementeerd in het Besluit bekendmaking niet-financiële informatie. Daarnaast zet het kabinet zich er in de EU voor in dat de nieuwe Europese Commissie verdere aandacht zal besteden aan deze duurzaamheidsrapportage. Dit kan plaatsvinden in het kader van de evaluatie van de voornoemde EU-richtlijn.
De uitvoer van 57 miljoen kogelpatronen aan de Verenigde Arabische Emiraten |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Munitiedoorvoer naar VAE – mogelijke inzet in Jemen»?1
Ja.
Klopt het dat u een vergunning heeft verstrekt voor de uitvoer van 57 miljoen kogelpatronen aan de Verenigde Arabische Emiraten?
Nee, dat klopt niet. De lading betreft een door een bondgenoot2 (Tsjechië) goedgekeurde transactie die zonder overlading door Nederland wordt vervoerd. Dergelijke zendingen zijn in Nederland niet vergunningplichtig.
De reden waarom Nederland doorvoer zonder overlading van of naar een bondgenoot niet eigenstandig toetst is omdat deze lading al onder effectieve exportcontrole staat. De zending is immers afkomstig van een bondgenoot die een exportcontrolesystematiek hanteert dat gelijkwaardig is aan, of overeenkomsten heeft met, het Nederlandse systeem. Indien de zending afkomstig is van een EU-lidstaat – zoals bij de huidige transactie het geval is – heeft toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt al plaatsgevonden.3
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over het verstrekken van deze vergunning, gelet op de verhoogde politieke gevoeligheid van het exporteren van militair materieel naar landen die deelnemen aan de burgeroorlog in Jemen?
Aangezien deze zending in Nederland niet vergunningplichtig is hebben de Nederlandse exportcontroleautoriteiten geen vergunning verstrekt. Om die reden is de Kamer niet geïnformeerd. Conform de motie El Fassed (dd. 22 december 2011, Kamerstuk 2011–2012, 22 054, nr. 181) wordt de Kamer separaat geïnformeerd over toegekende wapenexportvergunningen naar niet-EU/NAVO+ landen indien de transactiewaarde EUR 2.000.000,– of meer bedraagt en indien het een compleet systeem betreft. Alle toegekende vergunningen staan vermeld in de reguliere maandoverzichten.
Hoe rijmt dit besluit zich met het door u afgekondigde verscherpte wapenexportbeleid ten aanzien van landen die deelnemen aan de burgeroorlog in Jemen, waar de Verenigde Arabische Emiraten onder vallen?2
Het in november 2018 aangescherpte beleid geldt voor alle vergunningaanvragen ten aanzien van uitvoer, doorvoer5 en tussenhandel van militaire goederen. Dat zijn transacties waarvoor een vergunningplicht geldt. De Nederlandse overheid toetst die zelf allemaal individueel – mede n.a.v. het aangescherpte beleid t.a.v. het conflict in Jemen – aan de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Voor de zendingen in kwestie geldt echter geen vergunningplicht (zie ook het antwoord op vraag 1). De vergunning voor de desbetreffende lading is verstrekt door de Tsjechische exportcontroleautoriteiten. De toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport heeft in Tsjechië plaatsgevonden. In tegenstelling tot Nederland heeft Tsjechië zijn nationale beleid ten aanzien van de uitvoer van wapens naar de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië niet aangescherpt. Ook daarom acht het kabinet het wenselijk dat het aangescherpte Nederlandse beleid wordt overgenomen door andere EU-lidstaten. De huidige casus toont opnieuw de noodzaak daartoe aan. Om die reden spoort het kabinet andere landen regelmatig aan om net zo restrictief te zijn als Nederland, zoals de Minister van Buitenlandse Zaken onlangs deed in november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (conform motie Sjoerdsma van 14 november 2018, kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) en onlangs tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019 (conform ook de motie Van Ojik van 17 oktober 2018, kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). Helaas kan Nederland hen daartoe niet verplichten.
Desalniettemin zal ik onverminderd aandacht blijven vestigen op het aangescherpte Nederlandse beleid en ga ik graag het gesprek hierover aan met mijn EU-collega’s. Zo heeft Nederland naar aanleiding van deze zending contact gezocht met de Tsjechische exportcontroleautoriteiten. Nederland heeft vragen gesteld over het eindgebruik van de goederen en heeft daarbij nogmaals gewezen op het aangescherpte Nederlandse exportcontrolebeleid t.a.v. de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië.
Kunt u ingaan op het risico dat munitie via de Verenigde Arabische Emiraten direct of indirect wordt gebruikt om munitie die is verschoten bij de burgeroorlog in Jemen aan te vullen? Welke garanties heeft u dat dit niet zal gebeuren?
Gelet op de aard van de goederen (munitie) kan inzet in Jemen waarschijnlijk niet onomstotelijk worden uitgesloten. Aangezien de vergunningaanvraag voor deze zending echter in Tsjechië is ingediend en behandeld beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie om daarover een duidelijk oordeel te vellen.
Deelt u de analyse dat het leveren van munitie aan een land bij uitstek het vermogen van dat land bevordert om een militair conflict voort te zetten? Zo nee, waarom niet?
Indien de eindgebruiker van de beoogde munitiezending betrokken is bij een gewapend conflict kan dat zo zijn. Dat is echter afhankelijk van de aard van het conflict en het soort wapens die daarbij worden ingezet. Munitie kan daarnaast ook worden ingezet ten behoeve van (legitieme) binnenlandse ordehandhavingstaken, bijvoorbeeld ter uitrusting van een binnenlandse politiemacht.
Klopt het dat er in 2018 ook munitie via Nederland is doorgevoerd aan Jordanië en in 2016 aan Saoedi-Arabië? Om hoeveel en welke soort munitie ging dit en hoe is bij het verstrekken van een vergunning het risico op gebruik in de burgeroorlog in Jemen gewogen?
De doorvoerzending naar Jordanië in 2018 betrof één 9mm pistool afkomstig uit België. De doorvoer naar Saoedi-Arabië in 2016 betrof drie zendingen van in totaal 94.829.000 stuks munitie van verschillende kalibers (9x19 mm en 5.56 mm). Deze zendingen waren afkomstig uit Tsjechië. De genoemde transacties betroffen zendingen zonder overlading waardoor er geen Nederlandse vergunningplicht gold (zie ook het antwoord op vraag 1). Aangezien de vergunningaanvragen voor deze zendingen in respectievelijk België en Tsjechië zijn ingediend en behandeld beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie. De verantwoordelijkheid voor het maken van een risico inschatting t.a.v. de mogelijke inzet van deze goederen bij de strijd in Jemen lag bij de Belgische en Tsjechische exportcontroleautoriteiten.
De voortgang van het VN-verdrag over mensenrechten en bedrijven |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten dat de huidige Europese Commissie zou hebben besloten niet deel te nemen aan de nieuwe onderhandelingen over het VN-verdrag over mensenrechten en bedrijven en kunt u bevestigen dat deze kloppen?1
Ja, daar ben ik mee bekend. De Europese Commissie heeft besloten het voorstellen van een EU onderhandelingsmandaat aan de Raad, over te laten aan het volgende College van Commissarissen. Dit College treedt na de verkiezingen voor het Europees parlement (23 tot 26 mei 2019) aan.
Deelt u de mening dat de Europese Unie hoe dan ook dient deel te nemen aan de volgende onderhandelingsronde in oktober? Bent u bereid dit uit te spreken bij de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken?
De EU spreekt al langer haar zorgen uit over de intergouvernementele werkgroep in Geneve, zowel met betrekking tot de inhoud van de concepttekst van het VN-verdrag over mensenrechten en bedrijven, als rondom het proces. Tot dusver is de voorzitter van de intergouvernementele werkgroep, Ecuador, niet tegemoet gekomen aan deze inhoudelijke en procedurele bezwaren van de EU. Mede om die reden is er binnen de EU onvoldoende draagvlak voor het opstellen van een onderhandelingsmandaat, hetgeen een vereiste is voor deelname van de EU aan de onderhandelingen.
Nederland streeft naar een doordachte mix van maatregelen, zoals de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) voorschrijven. Nederland zet zich doorlopend in voor een actief en coherent EU beleid op het gebied van mensenrechten & bedrijfsleven en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zo werden op 9 april 2019, mede op aandringen van Nederland, nieuwe Raadsconclusies aangenomen. Deze Raadsconclusies bevestigen dat de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UNGPs de basis moeten vormen voor een robuust EU beleid, inclusief een EU Actieplan maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Heeft u contact gehad met de Europese Commissie over hun besluit? Wat was de precieze aanleiding voor hun terugtrekking? Aan welke inbreng zou naar hun mening onvoldoende gehoor zijn gegeven?
Het EU standpunt inzake een mogelijk VN-verdrag voor mensenrechten en bedrijfsleven wordt voorbereid in Raadswerkgroep-verband, onder voorzitterschap van de Europese Dienst voor het Externe Optreden (EDEO) en met deelname van de Europese Commissie. Nederland heeft actief deelgenomen aan de discussies over de EU-opstelling ten opzichte van de onderhandelingen. Voorzitter Ecuador heeft tot nu toe geen gehoor gegeven aan de inbreng van de EU dat een mogelijk VN-verdrag gebaseerd moet zijn op de UN Guiding Principles on business and human rights (UNGPs). Ook is geen gehoor gegeven aan de inbreng dat een mogelijk VN-verdrag zich moet richten op alle bedrijven (zoals de UNGPs dat ook voorschrijven) in plaats van alleen transnationale bedrijven.
Naast deze inhoudelijke standpunten heeft de EU ook gereageerd op het proces. Er bestaat onduidelijkheid over de looptijd van het mandaat van de Open-Ended Intergovernmental Working Group (OEIGWG), dat wordt verstrekt door de Mensenrechtenraad. Daarom heeft de EU aangegeven dat het wenselijk is dat de OEIGWG de resultaten van de eerste drie bijeenkomsten voorlegt aan de Mensenrechtenraad, zodat deze het mandaat of het werkprogramma formeel kan verlengen. Dit is tot op heden niet gebeurd.
Ook heeft de EU het belang onderstreept van een onafhankelijke voorzitter. De huidige voorzitter, Ecuador, is tevens de initiatiefnemer van het verdrag en daarmee niet onafhankelijk. De EU vindt dat de gebruikelijke regels (UN Rules & Procedures) moeten worden gevolgd. Tot slot heeft de EU te kennen gegeven dat een mogelijk VN-verdrag alleen een kans van slagen heeft als er mondiale steun voor is. Op dit moment heeft een groot aantal traditionele partners van de EU, zoals Canada, Japan, Zuid-Korea, de VS en Australië reeds aangegeven niet langer deel te willen nemen aan het proces. Voorzitter Ecuador neemt tot nu toe weinig stappen om deze landen weer aan boord te krijgen.
Bent u bereid om, indien de Europese Commissie niet namens Nederland deelneemt aan de komende onderhandelingsronde, zelfstandig, eventueel samen met gelijkgezinde lidstaten, deel te nemen aan de onderhandelingsronde in oktober?
Nederland is terughoudend met zelfstandige deelname aan de onderhandelingen vanwege de onduidelijkheid over het mandaat van de intergouvernementele werkgroep. Er moet zorgvuldig worden omgegaan met de mandaten die de Mensenrechtenraad aan werkgroepen verleent, anders schept dit een precedent voor andere trajecten. Daarnaast zijn de uitdagingen op het gebied van mensenrechten en bedrijfsleven complex en van mondiale aard. Eigenstandig opereren is dan niet de meest voor de hand liggende keuze, maar gezamenlijk optreden, zoals op EU-niveau, juist wel. Onderdelen van het voorgestelde Verdrag vallen bovendien onder gezamenlijke bevoegdheid van de EU en de lidstaten, en mogelijk zelfs onder de exclusieve bevoegdheid van de EU.
Dat betekent niet dat Nederland niets doet. Nederland heeft zich steeds ingezet om tot een EU-standpunt te komen, hetgeen heeft geleid tot het EU non-paper. Vooralsnog blijf ik mij inzetten om met gelijkgezinde lidstaten te werken aan een EU standpunt, mede met het oog op het aantreden van het nieuwe College van Commissarissen. Tevens pleit Nederland via een EU Actieplan voor maatschappelijk verantwoord ondernemen voor manieren om een betere naleving van de UNGPs en de OESO-richtlijnen wereldwijd te bewerkstelligen.
Doorvoer van munitie naar de Verenigde Arabische Emiraten |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Munitiedoorvoer naar VAE – mogelijke inzet in Jemen»?1
Ja.
Klopt het dat ondanks het in oktober 2018 afgekondigde beleid om geen wapens meer te leveren aan Saudi-Arabië, Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), vanwege hun betrokkenheid bij de oorlog in Jemen, eind december toestemming is verleend voor de doorvoer van twee zendingen munitie naar de VAE? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Nee, dat klopt niet. De lading betreft een door een bondgenoot2 (Tsjechië) goedgekeurde transactie die zonder overlading door Nederland wordt vervoerd. Dergelijke zendingen zijn in Nederland niet vergunningplichtig.
De reden waarom Nederland doorvoer zonder overlading van of naar een bondgenoot niet eigenstandig toetst is omdat deze lading al onder effectieve exportcontrole staat. De zending is immers afkomstig van een bondgenoot die een exportcontrolesystematiek hanteert dat gelijkwaardig is aan, of overeenkomsten heeft met, het Nederlandse systeem. Indien de zending afkomstig is van een EU-lidstaat – zoals bij de huidige transactie het geval is – heeft toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt al plaatsgevonden.3
Het in november 2018 aangescherpte beleid geldt voor alle vergunningaanvragen ten aanzien van uitvoer, doorvoer4 en tussenhandel van militaire goederen. Dat zijn transacties waarvoor een vergunningplicht geldt. De Nederlandse overheid toetst die zelf allemaal individueel – mede n.a.v. het aangescherpte beleid t.a.v. het conflict in Jemen – aan de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Klopt het dat deze doorvoer ruim 57 miljoen kogelpatronen (9 mm voor kleine wapens) uit Tsjechië betreft? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Het betreft twee doorvoerzendingen. De eerste zending dateert van 21 december 2018 en betreft 3.888.000 9X19mm kogelpatronen. De tweede zending dateert van 28 december 2018 en betreft 53.520.000 9x19mm kogelpatronen.
Klopt het dat Nederland geen eigen toetsing heeft gedaan van de levering van deze munitie aan de VAE? Zo ja, waarom is dat het geval? Gaat u er van uit dat Nederland dezelfde afweging zou hebben gemaakt als Tsjechië?
Voor eerste deel vragen, zie antwoord op vraag 1. Ten aanzien van de laatste vraag: het Nederlandse beleid ten aanzien van de uitvoer van wapens naar de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië is in november 2018 aangescherpt. Volgens dit nationale beleid zullen vergunningaanvragen voor de export van wapens naar deze landen alleen worden toegekend indien het onomstotelijk vaststaat dat de desbetreffende goederen niet kunnen worden ingezet bij de strijd in Jemen. Om die reden zal een vergelijkbare zending een Nederlandse exportcontroletoets waarschijnlijk niet hebben doorstaan. Hoewel Nederland andere landen regelmatig aanspoort om net zo restrictief te zijn – zoals tijdens zittingen van de VN Veiligheidsraad en bijeenkomsten van de Raad Buitenlandse Zaken – kan Nederland hen daartoe niet verplichten.
Hoe kunt u uitsluiten dat dit type munitie ingezet wordt in het conflict in Jemen? Staat onomstotelijk vast dat deze munitie niet kan worden ingezet in de strijd in Jemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gelet op de aard van de goederen (munitie) kan inzet in Jemen waarschijnlijk niet onomstotelijk worden uitgesloten. Aangezien de vergunningaanvraag voor deze zending echter in Tsjechië is ingediend en behandeld, beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie om daarover een duidelijk oordeel te vellen.
Wel heeft Nederland naar aanleiding van deze zending contact gezocht met de Tsjechische exportcontroleautoriteiten. Nederland heeft vragen gesteld over het eindgebruik van de goederen en heeft daarbij nogmaals gewezen op het aangescherpte Nederlandse exportcontrolebeleid t.a.v. de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië.
Hoe is het mogelijk, gegeven het strikte beleid van Nederland en de EU-wapenexportcriteria in het algemeen, dat deze wapens geleverd zijn aan de VAE? Hoe kon de levering van deze munitie de toetsing van de acht criteria doorstaan? Kan dat toegelicht worden?
Aangezien de vergunningaanvraag voor deze zending in Tsjechië is ingediend en behandeld, beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie om daarover een duidelijk oordeel te vellen. Dit gegeven laat onverlet dat een vergelijkbare zending een Nederlandse exportcontroletoets waarschijnlijk niet zou hebben doorstaan.
Deelt u de mening dat toetsing van de doorvoer van militair materieel aan landen die betrokken zijn bij het conflict in Jemen gelijk zou moeten zijn aan de toetsing die plaatsvindt bij wapenexporten vanuit Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het in november 2018 aangescherpte beleid geldt daarom voor alle vergunningaanvragen ten aanzien van uitvoer, doorvoer en tussenhandel van militaire goederen. Dat zijn transacties waarvoor een vergunningplicht geldt. Doorvoerzendingen zonder overlading afkomstig van een bondgenoot zijn echter niet vergunningplichtig, waardoor de verantwoordelijkheid voor de toetsing niet bij Nederland is belegd (zie ook het antwoord op vraag 1). Ook daarom acht het kabinet het wenselijk dat het aangescherpte Nederlandse beleid wordt overgenomen door andere EU-lidstaten. De huidige casus toont opnieuw het belang aan van verdere harmonisatie binnen de EU ten aanzien van het wapenexportcontrolebeleid in het algemeen en een aangescherpt beleid t.a.v. de landen die militair betrokken zijn bij het conflict in Jemen in het bijzonder. Om die reden spoort het kabinet andere landen regelmatig aan om net zo restrictief te zijn als Nederland, zoals de Minister van Buitenlandse Zaken onlangs deed in november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (conform motie Sjoerdsma van 14 november 2018, kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) en onlangs tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019 (conform ook de motie Van Ojik van 17 oktober 2018, kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). Helaas kan Nederland hen daartoe niet verplichten. Desalniettemin zal ik onverminderd aandacht blijven vestigen op het aangescherpte Nederlandse beleid en ga ik graag het gesprek hierover aan met mijn EU-collega’s.
Het voornemen van Italië om zich aan te sluiten bij het Chinese Belt and Road investeringsprogramma |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Italië bakt zoete broodjes met China»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze verdeel-en-heerspolitiek van China de EU uit elkaar drijft en daarmee grote geopolitieke bedreigingen met zich meedraagt?
Het kabinet is van mening dat de Europese – en Nederlandse – belangen gebaat zijn bij een EU die effectief en eensgezind optreedt in de relatie met China. Het is daarom goed dat er de afgelopen tijd in EU-verband zowel op ministersniveau als op het niveau van regeringsleiders uitgebreid over China is gesproken, in aanloop naar de EU-Chinatop op 9 april. Zo onderstreepte de Europese Raad op 22 maart jl. nog het belang de Europese waarden te laten reflecteren in de relatie met China, en werd het belang van een eensgezinde, ambitieuze en niet-naïeve opstelling van de EU door verschillende Europese regeringsleiders, waaronder Minister-President Rutte, benadrukt. Hierover is uw Kamer geïnformeerd middels de geannoteerde agenda op 15 maart jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1417) en het verslag op 26 maart jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1428) van de Europese Raad.
Wat houdt het Chinese Belt and Road programma precies in? Welke afspraken heeft Italië met China gemaakt?
Het Belt and Road Initiative (BRI) is een grootschalig Chinees initiatief dat verbindingen («nieuwe zijderoutes») tussen continenten en hun aangrenzende zeeën wil stimuleren. Dit gebeurt onder andere door de aanleg van wegen, spoorlijnen, havens en luchthavens, het faciliteren van investeringen en handel, financiële samenwerking, maar ook people-to-people contacten en culturele uitwisseling. Het BRI dient China’s economische en geopolitieke belangen, en samenwerking in het kader van BRI kan daarnaast ook voor andere landen (economisch) interessant zijn. Sinds enkele jaren gebruikt China BRI als ordenend principe in vrijwel al zijn internationale relaties, en worden uiteenlopende vormen van samenwerking door China bij voorkeur onder de noemer BRI geschaard.
Tijdens het staatsbezoek van de Chinese president Xi Jinping aan Italië (21-23 maart 2019) hebben Italië en China een memorandum van overeenstemming (MoU) ondertekend over samenwerking in het kader van het BRI. Het betreft een intentieverklaring zonder juridische verplichtingen over de bilaterale samenwerking in het kader van het BRI op gebieden van beleidsdialoog; vervoer, logistiek en infrastructuur; ongehinderde handel en investeringen; financiële samenwerking; people-to-people contacten; en samenwerking groene ontwikkeling. De 19 institutionele en 10 commerciële overeenkomsten die tijdens het bezoek zijn getekend, worden gepresenteerd als resultaten van deze intentie tot nauwere samenwerking.
Welke middelen heeft de Europese Unie om Italië op andere gedachten te brengen?
Het staat EU-lidstaten vrij bilaterale relaties te onderhouden met derde landen, en ook om met deze landen – al dan niet juridisch bindende – afspraken te maken, zolang deze vallen binnen de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten, de niet-uitgeoefende gedeelde bevoegdheden van de lidstaten en de Unie, of wanneer de Unie enkel ondersteunende of parallelle bevoegdheden heeft. Ook de Nederlandse overheid maakt afspraken met China wanneer dit het Nederlandse belang dient, en wanneer deze complementair zijn aan EU-beleid – bijvoorbeeld over versterking van economische samenwerking in derde markten, of op het gebied van douanesamenwerking. Het MoU dat Italië heeft getekend met China over samenwerking in het kader van BRI betreft een soortgelijke afspraak.
Kunt u een schatting maken of Nederlandse bedrijven in Italië problemen kunnen ondervinden als gevolg van een hechtere samenwerking tussen Italië en China?
Op dit moment is het niet mogelijk hiervan een inschatting te maken. Zo hangt de eventuele impact op Nederlandse bedrijven in Italië mede af van de specifieke invulling van de samenwerking die Italië en China aan zullen gaan aan de hand van de getekende overeenkomsten en de specifieke sectoren waarin Nederlandse bedrijven actief zijn.
Krijgen Chinese bedrijven op deze manier toegang tot de Italiaanse en daarmee de Europese Interne markt?
In beginsel hebben bedrijven uit alle landen, waaronder China, toegang tot de Europese en daarmee ook de Italiaanse markt. Uiteraard moeten alle bedrijven die actief zijn op de Europese markt onverkort voldoen aan Europese (en indien van toepassing additionele landelijke) wet- en regelgeving.
Bent u in staat dit akkoord, dat naar verwachting op 22 maart tussen Italië en China wordt getekend, te voorkomen?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 4. Overigens hebben verschillende Europese regeringsleiders waaronder Minister-President Rutte en marge van de Europese Raad de Italiaanse regering opgeroepen niet naïef te zijn in haar relatie met China.
Bent u bereid om tijdens de vergadering in Brussel, daags voor Xi's bezoek aan Italië, over het standpunt van de 27 EU-landen ten opzichte van Chinese investeringen de toenadering en individuele handelwijze van Italië richting China sterk te veroordelen?
Minister-President Rutte heeft tijdens de Europese Raad op 22 maart jl. het belang benadrukt dat de EU eensgezind en als waardengemeenschap optreedt richting China. Bilaterale MoU’s tussen EU-lidstaten en China hoeven die eensgezindheid niet te ondergraven, zolang lidstaten zich maar blijven committeren aan afspraken die in EU-verband zijn gemaakt. Veroordeling van Italië is niet aan de orde, zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bovendien bereid om namens de Nederlandse regering deze aanstaande samenwerking tussen Italië en China publiekelijk te veroordelen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is de status van het Duitse en Franse voornemen om in gemeenschappelijk EU-verband strenge criteria vast te leggen om Chinese projecten tegen het licht te houden?
De Duitse en Franse Ministers van Economische Zaken hebben in een manifest van 19 februari jl. hun visie uiteengezet op een Europees industriebeleid dat klaar is voor de 21e eeuw. Zij pleiten voor grootschalige investeringen in innovatie in Europa, het aanpassen van het Europese regelgevingskader, en het treffen van maatregelen om Europa te beschermen. Onder deze laatste pijler valt onder meer de implementatie van het Europese kader voor screening van buitenlandse, en daarmee ook Chinese, investeringen. De onderhandelingen daarover zijn reeds afgerond, en op 19 april 2019 zal de Verordening in werking treden die voorziet in een Europees raamwerk en samenwerkingsmechanisme voor de toetsing door individuele lidstaten van buitenlandse investeringen aan nationale veiligheidsbelangen en de openbare orde. Deze verordening verplicht lidstaten om jaarlijks inzicht te geven in de investeringen uit derde landen. Dit geldt ook voor Chinese investeringen.
In hoeverre belemmert de toenadering van Italië tot China de initiatieven om te komen tot een Europese strategie om Chinese investeringen kritischer tegen het licht te houden?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer komt de Europese lange termijn visie op China? Wanneer komt de Nederlandse visie op China? En als die er al is hoe past deze ontluikende liefde tussen China en Italië daar dan in?
De EU-Chinastrategie uit 2016 is nog altijd geldig. Het kabinet vindt dat het EU-beleid ten aanzien van China regelmatig moet worden geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen. In dat licht heeft het kabinet de Gezamenlijke Mededeling van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid van 12 maart jl. verwelkomd, waarin een strategische visie op de EU-Chinarelaties is verwoord. Uw kamer kwam in de geannoteerde agenda voor de Europese Raad van maart een appreciatie toe van deze Mededeling, die complementair is aan de kabinetsbrede Chinanotitie die uw Kamer dit voorjaar zal toegaan. Het kabinet meent dat het Chinese BRI en de EU-strategie voor de verbinding van Europa en Azië zowel voor de EU als voor de lidstaten kansen bieden voor nauwere samenwerking op het gebied van connectiviteit, zolang dat op duurzame en transparante wijze gebeurt en met aandacht voor een gelijk speelveld, goed bestuur en internationale normen.
Welke risico’s en welke kansen in dit Chinese Belt and Road programma ziet u voor Europa en voor Nederland?
Nederland en China vinden elkaar op het gebied van connectiviteit – zolang die duurzaam is, binnen de EU-lijnen valt en concrete kansen en projecten voor beide partijen biedt. Het BRI biedt de kans om Nederland als logistieke hotspot verder op de kaart te zetten. Ook de opkomst van het spoorgoederenvervoer tussen China en Europese landen biedt kansen voor het bedrijfsleven, bijvoorbeeld risicospreiding ten aanzien van vervoersmodaliteiten. De lagere CO2-uitstoot ten opzichte van lucht- en zeevracht biedt daarbij voordelen voor het klimaat. Door ontsluiting van tot nu toe relatief onontwikkelde gebieden biedt het BRI ook economische kansen buiten de directe BRI-hotspots. Wel zal er blijvend aandacht uitgaan naar de mogelijk toegenomen invloed van China in landen langs de «nieuwe zijderoutes» en op de Nederlandse en Europese infrastructuur, onder meer vanuit het oogpunt van economische veiligheid.
Welke verplichtingen zijn Griekenland en Portugal reeds aangegaan met China? En welke bezittingen (bedrijven, infrastructuur etc.) heeft China al in deze landen?
De samenwerking tussen Griekenland en China in het kader van BRI is neergelegd in een MoU tussen beide landen. Hoewel dat geen formele verplichtingen met zich meebrengt, kan het wel worden gezien als een Griekse intentieverklaring om mee te werken aan de verwezenlijking van de Chinese plannen in het kader van de BRI op de Balkan.
Er bestaan voor zover bekend geen overzichten van de Chinese bezittingen in Griekenland. Duidelijk is dat deze bezittingen divers zijn, omdat een deel van de bezittingen eigendom is van Chinese burgers. Het gaat daarbij onder andere om portefeuilles van onroerend goed in Athene. Bovendien is een deel van de bezittingen indirect in eigendom van Chinese (staats-)bedrijven. Chinese bedrijven hebben, als investeerder in het Griekse privatiseringsprogramma, bezittingen in verschillende sectoren van de Griekse economie. De meest noemenswaardige investeringen betreffen het twee-derde eigendom van de havenautoriteit van Piraeus, alsmede het eigendom van twee van de drie daar gelegen haventerminals en bijna een kwart eigendom van het elektriciteitsdistributiebedrijf ADMIE.
Voor zover bekend is ook van de Chinese bezittingen in Portugal geen totaaloverzicht beschikbaar. Wel heeft Portugal een MoU over economische samenwerking in het kader van BRI getekend met China in december 2018. Chinese bedrijven hebben aanzienlijke aandelen in de Portugese gezondheidszorg, verzekerings-, energie-, water-, en financiële sector. Zo is bijna een kwart van Energias de Portugal, het grootste Portugese energiebedrijf, in Chinese handen. Chinese bedrijven zijn volledig eigenaar van Fidelidade, de grootste verzekeraar, Luz Saude, de grootste private ziekenhuisgroep, een kwart van Redes Energéticas Nacionais, de nationale netwerkbeheerder en ruim een kwart van Millennium bcp, de grootste bank van Portugal.
Kunt u een overzicht geven van het stemgedrag van Griekenland en Portugal sinds ze het Chinese Belt and Road programma hebben ondertekend?
In het stemgedrag in internationale gremia maken EU-lidstaten hun eigen afweging, binnen de kaders van het EU-acquis. Indien het vermoeden bestaat dat lidstaten vanwege afhankelijkheid van China geneigd zijn besluitvorming in EU-verband te blokkeren omdat zij de banden met China niet op het spel willen zetten is het aan andere lidstaten, waaronder Nederland, om deze lidstaten daarop aan te spreken. Het is niet aan het kabinet om mededelingen te doen over opstelling van individuele lidstaten in de Raad.
Welke overige Europese landen hebben zich gecommitteerd aan het Chinese Belt and Road programma? Welke Europese landen niet? En welke motivatie hadden deze landen daarbij?
Van de EU-lidstaten hebben verder Bulgarije, Estland, Griekenland, Hongarije, Kroatië, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Tsjechië overeenkomsten getekend met China over samenwerking in het kader van BRI. Voor zover bekend is de motivatie van deze landen vooral gestoeld op het versterken van de bilaterale economische samenwerking met China, met name op het gebied van connectiviteit. Overigens geldt voor alle EU-lidstaten dat zij zich eveneens hebben gecommitteerd aan het versterken van de samenwerking tussen Europa en Azië op het gebied van connectiviteit, zoals verwoord in de EU-strategie voor verbinding van Europa en Azië die in oktober 2018 door de Europese Ministers van Buitenlandse Zaken is aangenomen.
Klopt het dat het Verenigd Koninkrijk een aanbod van China heeft afgewezen? Op welke gronden heeft het Verenigd Koninkrijk dat gedaan?
Er is tijdens het bezoek van premier May aan China in januari 2018 geen MoU met betrekking tot het BRI ondertekend. Over de redenen hiervoor heeft de Britse regering voor zover bekend geen uitspraken gedaan.
Welke ruimte heeft een individuele lidstaat om dergelijke vergaande economische akkoorden met derde landen, in dit geval China, aan te gaan?
Welke ruimte een lidstaat heeft om zelf (economische) akkoorden met derde landen aan te gaan, hangt af van de materie die in het akkoord wordt geregeld. Deze ruimte is er niet meer wanneer de EU exclusief bevoegd is. Dat is onder meer het geval wanneer dit volgt uit het EU-werkingsverdrag, zoals bij gemeenschappelijke handelspolitiek, of wanneer een optreden op internationaal niveau interne EU-regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzingen. Naast dat de lidstaat dan niet langer bevoegd is juridische bindende handelingen vast te stellen, is zij ook verplicht – op basis van het beginsel van loyale samenwerking – zich te onthouden van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen.
In het MoU tussen Italië en China over samenwerking in het kader van BRI staat met zoveel woorden dat er geen internationaalrechtelijke rechten of plichten uit voortvloeien, en dat Italië bij de uitvoering van het MoU is gehouden aan zijn verplichtingen op basis van het EU-lidmaatschap.
Welke gevolgen heeft het aansluiten van Italië bij het Chinese Belt and Road programma voor Europese bedrijven en in welke mate staan Nederlandse bedrijven bloot aan Chinese overname?
Er zijn geen directe gevolgen van het Italiaanse besluit als het gaat om overnames van Europese en/of Nederlandse bedrijven. De Europese wet- en regelgeving blijven onverminderd van kracht. De intentie van Italië en China om nauwer samen te werken in het kader van BRI heeft als zodanig niet direct concrete gevolgen.
Krijgt u signalen dat Europese landen of Europese bedrijven onder druk worden gezet door investeringen die de Chinezen doen?
Er is een groeiend besef bij Europese overheden en bedrijven dat economische activiteiten, temeer wanneer deze staatsgeleid zijn, niet altijd uitsluitend economische belangen dienen. Er vindt op dit moment zowel in de EU als in Nederland een herbezinning plaats over beleid ten aanzien van buitenlandse investeringen, waarbij dit aspect de volste aandacht heeft.
Beïnvloeden de Chinezen volgens u, door deze vergaande inmenging in Europese economieën, het Europese of zelfs nationale besluitvormingsprocessen?
De economische activiteiten die China ontplooit zijn van invloed op de beeldvorming over het land bij Europese beleidsmakers, wat zowel in het voordeel als in het nadeel van China kan uitpakken.
Welke kansen ziet u in de toekomstige relatie met China?
Nederland is er voorstander van dat de EU haar relatie met China op strategische wijze vormgeeft, waarbij de EU ambitie toont en niet naïef is. De EU dient de economische en politieke samenwerking te zoeken met China als dit de Europese belangen dient, waarbij moeilijke onderwerpen niet uit de weg worden gegaan en waarbij de EU pal blijft staan van haar waarden en standaarden. Ook voor de bilaterale relatie geldt dat er volop kansen zijn om de samenwerking met China te verbreden en te verdiepen. Daarbij is het wel zaak belangen zorgvuldig af te wegen en niet naïef te zijn. De kabinetsbrede Chinanotitie die uw Kamer dit voorjaar zal toegaan, zal hier nader op ingaan.
Wat is de laatste status van de 16+1 landen strategie van China, waarvan 11 landen lid zijn van de EU, en hoe verhoudt deze samenwerking tussen China en deze Europese landen zich ten opzichte van de eenheid en regelgeving van de Europese markt?
Het 16+1 initiatief, waarbij China met zestien Centraal- en Oost-Europese landen samenwerkt op het gebied van onder meer infrastructuur, is nog altijd actief. Het kabinet is met andere lidstaten en de EU van mening dat dit initiatief nuttig is zolang het complementair is aan EU-beleid, en zolang transparant is wat in 16+1-verband wordt afgesproken. Alle EU-lidstaten – waaronder de elf landen die deelnemen aan het initiatief – zijn gebonden aan EU- regelgeving, en zijn gebaat bij een EU die eensgezind is in haar optreden richting China.
Deelt u de vrees dat de nieuwe zijderoute Chinese bedrijven bevoordeelt, de ontvangende landen opzadelt met grote schulden en door Beijing wordt gebruikt om zijn greep op de wereld te vergroten?
De EU en Nederland zijn niet naïef over de risico’s van financiële afhankelijkheid en de strategische belangen van China bij het BRI. Zo worden in bepaalde gevallen inderdaad Chinese bedrijven bevoordeeld, worden Chinese standaarden geëxporteerd, dient BRI deels om nieuwe afzetmarkten te openen voor de Chinese industrie die kampt met overcapaciteit in producten als staal, en helpt BRI om Chinese toegang tot grondstoffen in betrokken landen veilig te stellen. Het is daarom van belang de ontwikkelingen op het gebied van BRI nauwgezet te volgen, en duidelijke voorwaarden te stellen aan Europese samenwerking met China in het kader van BRI. Dat neemt niet weg dat BRI en de EU-strategie voor de verbinding van Europa en Azië zowel voor de EU als voor de lidstaten kansen bieden voor nauwere samenwerking op het gebied van connectiviteit, zolang dat op duurzame en transparante wijze gebeurt en met aandacht voor een gelijk speelveld, goed bestuur en internationale normen.
Herkent u zich er in dat landen die overeenkomsten met China hebben gesloten zich steeds meer naar Chinese maatstaven gaan gedragen? En zijn daar voorbeelden van te geven? Zo niet, bent u dan van mening dat de Europese standaarden en maatstaven niet worden beïnvloed onder Chinese druk?
Er zijn geen aanwijzingen dat Europese standaarden en maatstaven worden beïnvloed onder Chinese druk. Nederland roept in EU-verband regelmatig op in de relatie met China pal te staan voor EU-waarden en -standaarden. In dat licht verwelkomt het kabinet de Gezamenlijke Mededeling over de EU-Chinarelatie van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid van 12 maart jl., waarin deze inzet wordt onderschreven.
Maatschappelijk verantwoord investeren door levensverzekeraars en andere institutionele beleggers |
|
Sadet Karabulut , Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Klopt het dat u tijdens uw recente gesprek met het Verbond van Verzekeraars heeft gesproken over toepassing van de Guiding Principles on Business and Human Rights van de Verenigde Naties?1
Op 20 februari jl. heb ik een gesprek gehad met het Verbond van Verzekeraars, dat mede namens Zorgverzekeraars Nederland sprak. Het gesprek ging onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. Verzekeraars hebben in het IMVO-convenant Verzekeringssector afgesproken om kaders op te stellen voor hun investeringsbeleid die in lijn zijn met OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna de «OESO-richtlijnen») en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (hierna «UNGP’s»).
Het thema controversiële wapens en controversiële wapenhandel is onderdeel van het convenant. In mijn gesprek met de verzekeraars is afgesproken dat in een werkgroep casussen worden besproken over investeren in controversiële wapens en controversiële wapenhandel. De casussen worden gebruikt om een voorbeeldset due diligence vragen te ontwikkelen die de verzekeraars kunnen gebruiken om de juiste vragen te stellen aan bedrijven waarin zij investeren. Tijdens het gesprek kwamen ook overige thema’s uit het IMVO-convenant aan bod, zoals dierenwelzijn, kinderrechten, landrechten en klimaatverandering.
Heeft u tijdens dat gesprek uw belofte uitgevoerd om over het problematische karakter van investeringen in wapenhandel te spreken? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u tijdens dat gesprek nog andere onderdelen van toepassing op de Guiding Principles on Business and Human Rights ter sprake gebracht? Zo ja, kunt u melden welke onderwerpen het betrof? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u de indruk dat een strengere controle op de toepassing van de Guiding Principles aan te bevelen zou zijn? Zo ja, op welke onderwerpen denkt u dat te kunnen uitvoeren?
Het IMVO-convenant Verzekeringssector is op 5 juli 2018 ondertekend en hierin zijn afspraken gemaakt over de naleving van de OESO-richtlijnen en de UNGP’s. Een onafhankelijke monitoringscommissie houdt toezicht op de naleving van de afspraken en spreekt convenantspartijen aan wanneer onvoldoende voortgang wordt geboekt. De monitoringscommissie brengt jaarlijks in een vertrouwelijk monitoringsrapport verslag uit van haar bevindingen aan de stuurgroep. De overheid maakt deel uit van deze stuurgroep. Aanvullende afspraken met betrekking tot de monitoring van de toepassing van de UNGP’s liggen zo kort na de ondertekening van het convenant niet voor de hand.
Heeft u de indruk dat investeerders open staan voor strikter toepassing van de Guiding Principles on Business and Human Rights? Zo ja, zijn u beloften daarover gedaan en welke waren dat? Zo nee, waarom niet?
Via het Verbond van Verzekeraars heeft 95 procent van de sector zich aan het IMVO-convenant gecommitteerd. De convenantspartijen zijn nu doende de afspraken uit te voeren. De afspraken in het IMVO-convenant zien op de invulling van het beleggingsbeleid en het toepassen van gepaste zorgvuldigheid conform OESO-richtlijnen en de UNGP’s. Transparantie, rapportage en toegang tot effectief herstel en/of verhaal voor degenen die getroffen zijn door schendingen door bedrijven waarin verzekeraars hebben belegd, maken hier deel van uit. Een aanscherping van de convenantafspraken is niet besproken en ik zie daar momenteel geen aanleiding toe.
De krimpende bewegingsruimte, democratische vrijheden en veiligheid van mensenrechtenorganisaties en -verdedigers in Israël |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief die zeven VN-mensenrechtenrapporteurs aan de Israëlische premier Netanyahu hebben verzonden, nadat de VN-Ambassadeur van Israël de directeur van mensenrechtenorganisatie B’Tselem in de VN-Veiligheidsraad voor «collaborateur» had uitgemaakt?1
Ja.
Deelt u de zorgen van deze gezaghebbende groep VN-rapporteurs dat dergelijke verwensingen een sfeer van intimidatie kunnen creëren, die kan leiden tot fysiek geweld?
Het kabinet deelt de zorg dat de betreffende opmerkingen kunnen bijdragen aan een klimaat waarin personen en organisaties met een afwijkende mening worden geconfronteerd met vormen van intimidatie. Vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties moeten vrij kunnen spreken in de VN Veiligheidsraad, zonder dat hier negatieve consequenties aan verbonden worden in de VN Veiligheidsraad of daarbuiten. Ongeacht waar zij vandaan komen of waar zij voor staan. Het respecteren van de procedures van de VN Veiligheidsraad is van groot belang voor het voeren van een open debat. Nederland heeft daarom in de zitting bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop de Israëlische Permanente Vertegenwoordiger de directeur van B’Tselem aansprak. Daarnaast heeft Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Zweden de bezwaren formeel kenbaar gemaakt in een brief aan de voorzitter.
Kunt u aangeven welke maatregelen door de VN zijn genomen in vervolg op de brief van 7 november 2018 waarmee Nederland, Frankrijk, Zweden en het Verenigd Koninkrijk protest hebben aangetekend tegen de uitlatingen van de Israëlische VN-Ambassadeur en de voorzitter van de VN-Veiligheidsraad hebben gevraagd herhaling te voorkomen?2
De VN, dan wel de voorzitter van de VN Veiligheidsraad, heeft geen concrete maatregelen genomen naar aanleiding van de brief. De brief vroeg de voorzitter van de VN Veiligheidsraad, evenals opeenvolgende voorzitters, zeker te stellen dat dit incident geen precedent zet en dat alle sprekers in de VN Veiligheidsraad in één van de zes officiële VN-talen spreken. De brief heeft een sterk signaal afgegeven. Sindsdien hebben dergelijke incidenten zich niet voorgedaan.
Heeft u ook bilateraal bij de Israëlische regering geprotesteerd over het optreden van de Israëlische VN-Ambassadeur? Zo ja, heeft u daarbij aangegeven dat B’Tselem al vele jaren een belangrijke partnerorganisatie voor Nederland is? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de betreffende kwestie in bilaterale contacten met de Israëlische autoriteiten opgebracht en aangegeven dat B’Tselem een gewaardeerde partnerorganisatie is.
Heeft u kennisgenomen van het recente rapport «Fake Justice» van B’Tselem?3 Deelt u de mening dat het legitiem is dat B’Tselem onderzoek doet naar de rol en betrokkenheid van het Israëlische Hooggerechtshof bij vernielingen van Palestijnse huizen en onteigeningen van Palestijns land op de bezette Westelijke Jordaanoever, dat geen deel uitmaakt van Israël? Heeft u kennisgenomen van de kritiek van ngo Monitor en CIDI op het rapport «Fake Justice», waarin deze organisaties de financiering door Nederland van B’Tselem ter discussie stellen en beweren dat Nederland de conclusies van het rapport vooraf zou hebben bepaald en B’Tselem niet onafhankelijk zou opereren? Zo ja, wat is daarop uw reactie?4 Bent u op de hoogte van de fototentoonstelling van Breaking the Silence5 in het Europees parlement en de eis van de Israëlische regering6 dat de EU die tentoonstelling moet verhinderen? Wilt u, ook op EU-niveau, bevorderen dat Breaking the Silence, tenminste in Europa, het recht op vrije meningsuiting ongehinderd kan blijven uitoefenen?
Het kabinet heeft kennisgenomen van het betreffende rapport en de daaropvolgende kritiek. Graag verwijs ik u naar de beantwoording van 14 maart jl. op de schriftelijke vragen die hierover zijn gesteld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1869 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1870)
De fototentoonstelling van Breaking the Silence in het Europees parlement heeft inmiddels plaatsgevonden. Vrijheid van meningsuiting is een prioriteit van het Nederlandse en EU mensenrechtenbeleid. De EU en het kabinet zullen zich – binnen Europa en daarbuiten – daarvoor blijven inzetten.
Is het u bekend dat de Israëlische regering met wetgeving en druk tracht te voorkomen dat leden van Breaking the Silence op scholen in Israël voorlichting geven?7 Hoe beoordeelt u dat?
Op 16 juli 2018 werd in Israël een wet aangenomen die de Israëlische Minister van Onderwijs in staat stelt om te voorkomen dat organisaties van buiten het onderwijssysteem opereren in een onderwijsinstelling, indien hun activiteit in tegenspraak is met de doelstellingen van het staatsonderwijssysteem, of wanneer de organisatie proactief buiten Israël gerechtelijke procedures voert tegen IDF-soldaten of de staat Israël.
Tot op heden wordt deze wet niet toegepast. Omdat de genoemde criteria volgens Breaking the Silence niet op hen van toepassing zijn lijkt het onwaarschijnlijk dat de organisatie – op basis van voornoemde wet – de toegang tot scholen zal worden ontzegd. Breaking the Silence geeft dan ook nog steeds lezingen op scholen. Wel bestaat het risico dat negatieve publiciteit rond de organisatie een nadelige uitwerking heeft op de bereidheid van scholen om Breaking the Silence te ontvangen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «State calls for deportation of Human Rights Watch rep.»?8
Ja.
Deelt u de zorg dat van het uitzetten door Israël van de directeur van Human Rights Watch voor Israël en Palestina, Omar Shakir, een schadelijke precedentwerking uit zou gaan voor al het mensenrechtenwerk in Israël en Palestina? Zo nee, waarom niet? Steunt u onverminderd het EU-standpunt dat de Israëlische regering het besluit om Omar Shakir uit te zetten ongedaan moet maken?9 Welke stappen gaat u bilateraal en in EU-verband zetten om te voorkomen dat Shakir, een vooraanstaande mensenrechtenverdediger in Israël en Palestina, door Israël wordt uitgezet?
Het kabinet is, samen met de EU, bezorgd over de toenemende druk op mensenrechtenorganisaties en -verdedigers in Israël, mede veroorzaakt door wetsvoorstellen die de ruimte van maatschappelijke organisaties beperken. Dit geldt overigens ook voor de Palestijnse Gebieden, waar de Palestijnse Autoriteit en Hamas de vrijheden van maatschappelijke organisaties inperken.
De negatieve publiciteit rond maatschappelijke organisaties in het publieke debat, en uitspraken door Israëlische bewindspersonen die medewerkers van dergelijke organisaties als landverraders bestempelen, zijn zorgelijk. Hiermee wordt bijgedragen aan een klimaat waarin medewerkers van mensenrechtenorganisaties regelmatig onder druk worden gezet en organisaties te maken hebben met cyber-aanvallen. De organisaties zijn veel geld en capaciteit kwijt aan maatregelen ten behoeve van de fysieke en cyber-veiligheid en aan het weerleggen van beschuldigingen.
Nederland heeft deze zorgen ook nadrukkelijk aan de orde gesteld in de Mensenrechtenraad tijdens de Universal Periodic Review van Israël vorig jaar en in bilaterale contacten met de Israëlische autoriteiten. De EU en het kabinet achten het werk van maatschappelijke organisaties van groot belang voor de bevordering van een open, vrije en inclusieve samenleving. Het kabinet zal – waar mogelijk in EU-verband – de intensieve aandacht voor mensenrechtenonderwerpen in de dialoog met de Israëlische als Palestijnse autoriteiten voortzetten. De steun aan Israëlische en Palestijnse maatschappelijke organisaties blijft een prioriteit voor het kabinet.
Nederland en de EU volgen de zaak van Omar Shakir dan ook nauwgezet, onder meer door middel van het bijwonen van hoorzittingen van de zaak samen met leden van de EU delegatie en vertegenwoordigers van andere EU lidstaten. In een verklaring heeft de EU, mede namens Nederland, zich publiekelijk uitgesproken tegen het uitzettingsbevel van Omar Shakir11. Het kabinet steunt mensenrechtenverdedigers wereldwijd en zou de uitzetting van Omar Shakir betreuren.
Deelt u de zorgen dat de bewegingsruimte, democratische vrijheden en veiligheid van mensenrechtenorganisaties en -verdedigers in Israël sinds de motie-Sjoerdsma van 9 juni 201610 verder onder druk zijn komen te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u bilateraal en in EU-verband zetten om effectiever op te komen voor de bewegingsruimte, vrijheden en veiligheid van mensenrechtenorganisaties en -verdedigers in Israël?
Zie antwoord vraag 8.