Het debat Staat van de Volkshuisvesting op 23 januari 2024 |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Kunt u ervoor zorgen dat alle voor het debat relevante informatie voortaan minimaal één week voorafgaand aan het debat beschikbaar is?
Het is altijd mijn intentie om informatie tijdig met uw Kamer te delen. Soms lukt het niet om een brief over een onderwerp waar uw Kamer een debat over heeft gepland minimaal een week van te voren te versturen. In dat geval moet ik de afweging maken om te wachten met het versturen van de brief tot na het debat of toch te versturen vlak voor het debat. In dit geval heb ik er voor gekozen om, vanwege de actualiteit van het onderwerp, de Staat van de Volkshuisvesting 2024 wel te versturen. Het staat uw Kamer uiteraard vrij een reeds eerder geagendeerd onderwerp in een volgend debat nogmaals aan de orde te stellen.
Hoe ziet u het gegeven waarbij de grote bouwopgave voor de corporatiesector samenvalt met het moment dat de sector financieel door het ijs zakt omdat in 2022 in de prognose van de corporatiesector gesteld is dat zij gezien de grote bouwopgave van sociale huurwoningen rond 2027 als sector problemen zouden krijgen met het duurzaam bedrijfsmodel, terwijl in de Woontopafspraken staat dat de corporatiesector vanaf 2027 in staat is om 30.000 sociale huurwoningen per jaar te bouwen?
Het gegeven dat de corporatiesector rond 2027 financieel in de problemen zou komen herken ik niet. In de doorrekeningen van de Nationale Prestatieafspraken (NPA) in zowel 2022 en 2023 was de prognose dat de opgave t/m 2030 voor de sector als geheel financieel haalbaar was. Wel waren er zorgen over het duurzaam bedrijfsmodel op de langere termijn, omdat corporaties voor de uitvoering van de opgave een aanzienlijk deel van hun leencapaciteit moeten inzetten. Daarom is de afgelopen periode samen met Aedes, de Autoriteit woningcorporaties en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) een duurzaam prestatiemodel voor de sector uitgewerkt. Uitgangspunt is dat corporaties ook na uitvoering van de opgaven uit de NPA nog voldoende financiële ruimte hebben om aan hun volkshuisvestelijke taak te voldoen. Het duurzaam prestatiemodel is een belangrijke randvoorwaarde voor de herijking van de NPA die eind 2024 op de Woontop is gepresenteerd1.
De doorrekening van de herijkte NPA 2025–2035 laat zien dat er op landelijk niveau voldoende investeringscapaciteit is om de opgave t/m 2034 te realiseren. In een aantal regio’s is sprake van een financieel tekort, terwijl in andere regio’s juist investeringscapaciteit over is. Een groot deel van deze regionale tekorten kan worden opgevangen door aanvullende regionale of provinciale solidariteit tussen corporaties. In een beperkt aantal regio’s zal hoogstwaarschijnlijk landelijke samenwerking nodig zijn om de opgave volledig te kunnen realiseren en de tekorten op te vangen.
Kunt u uw antwoord bij vraag 2 onderbouwen met cijfers over de investeringscapaciteit bij corporaties?
De nieuwe NPA bevat een totale opgave van ruim € 110 miljard t/m 2034 verdeeld over 34 woondealregio’s. Uit de doorrekeningen van de NPA komt naar voren dat daarvan ruim € 105 miljard financieel haalbaar is. Dit betekent dat op regionaal niveau de financiële tekorten in de periode 2025 t/m 2034 optellen tot in totaal € 5,2 miljard. Tegelijkertijd zijn er in 30 van 34 regio’s corporaties die ook in 2034 nog investeringsruimte over hebben die kan worden benut om het tekort in andere regio’s op te lossen. Bij elkaar opgeteld gaat het om € 20,5 miljard2 aan investeringsruimte. Daarmee is op landelijk niveau de opgave financieel haalbaar, uiteraard is hierbij voorwaardelijk dat corporaties onderling solidair met elkaar zijn om de investeringsopgave uit te voeren.
Hoe reflecteert u op het gegeven dat u ervan uitgaat dat onderpresteren van de corporatiesector ten aanzien van woningbouw tot 2027 acceptabel is omdat u vertelde dat de corporatiesector pas in 2035 een financieel probleem heeft?
Het is voor alle partijen, en niet in de laatste plaats voor de woningzoekenden, een tegenvaller dat het nog niet is gelukt om het bouwtempo te verhogen naar 30.000 sociale huurwoningen per jaar. We zien dat de oorzaken voor de achterblijvende realisatie van sociale huurwoningen divers zijn en deels ook buiten de invloedsfeer van betrokken partijen liggen. Op de korte en middellange termijn ligt de oorzaak meestal niet bij de financiële ruimte, maar spelen er knelpunten waar de hele woningbouwsector mee te maken heeft zoals bijvoorbeeld een tekort aan bouwlocaties.
Iedereen wil dat het bouwtempo zo snel mogelijk omhoog gaat, maar niemand heeft er iets aan als we doelen afspreken waarvan we weten dat ze niet haalbaar zijn. In de herijkte NPA van 2024 is daarom het ambitieuze, maar realistische doel afgesproken om vanaf 2029 een realisatie van 30.000 nieuwe sociale huurwoningen te halen, met als ambitie om dit doel al in 2027 te halen. Dit is een zeer ambitieus doel wat van alle partijen maximale inzet vraagt om te realiseren.
Hoe gaat u de corporatiesector equiperen om ook tot 2027 in staat te zijn 30.000 sociale huurwoningen per jaar te bouwen?
Om de realisatie van 30.000 sociale huurwoningen al in 2027 te halen is op korte termijn een versnelling van de bouwproductie nodig. Daarom zijn in de NPA aanvullende maatregelen afgesproken, waaronder het aanstellen van een aanjager realisatie woningbouw woningcorporaties en een aanjaagprogramma met de VNG en Aedes waar vanuit verschillende acties zullen plaats vinden. Om te zorgen voor de benodigde versnelling op korte termijn is in de NPA afgesproken dat we zullen sturen op versnellen van al lopende projecten die voldoende betaalbare woningen inhouden en de programmering aanpassen van huidige projecten die onvoldoende sociale voorraad inhouden.
Er worden verschillende acties in gang gezet om de nieuwbouw van sociale huur te stimuleren. Tijdens de Woontop zijn de Contouren van de Financiële instrumenten voor woningbouw uiteengezet3. Met de Woningbouwimpuls, het gebiedsbudget en de realisatiestimulans worden financiële bijdragen gedaan aan gemeenten voor het realiseren van woningen. Voor alle drie geldt dat eisen en voorwaarden van deze instrumenten aansluiten bij de betaalbaarheidsdoelstellingen van het kabinet. Sociale huurwoningen horen daar uiteraard bij. Gemeenten en corporaties kunnen lokale afspraken maken over de benutting van deze financiële instrumenten.
Ook zijn er binnen de NPA de volgende afspraken gemaakt om het realisatietempo van sociale huurwoningen te versnellen:
Kunt u de vennootschapsbelasting (vpb) omvormen naar een investeringsfonds waarbij bouwende corporaties korting krijgen op de vpb zodat een financiële prikkel tot bouwen ontstaat?
Zoals ook toegelicht in de kamerbrief van 3 oktober 20234 over de mogelijkheden om corporaties uit te zonderen van vennootschapsbelasting is sprake van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) indien overheden een financieel voordeel verlenen aan bepaalde ondernemingen. Het verlenen van staatssteun is in beginsel verboden en alleen onder bepaalde voorwaarden toegestaan, bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat een Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB) kan worden uitgevoerd of als er een vrijstellingsmogelijkheid van toepassing is.
Voor de DAEB van de Nederlandse woningcorporaties heeft de Europese Commissie (EC) in 2009 een apart staatssteunbesluit5 genomen. In dit besluit heeft de EC bepaald voor welke activiteiten woningcorporaties in aanmerking komen voor geoorloofde staatssteun. Deze geoorloofde staatssteun betreft het rentevoordeel op door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) met overheidsgarantie geborgde leningen, lagere grondkosten bij verkoop van gronden door gemeenten en onder voorwaarden project- en saneringssteun. Fiscale maatregelen, zoals een (gedeeltelijke) vrijstelling of een investeringsaftrek in de vennootschapsbelasting, vallen hier niet onder.
Als Nederland de bouw van huurwoningen door woningcorporaties wil stimuleren via een investeringsaftrek in de vennootschapsbelasting vraagt dit om een hernieuwde beoordeling door de EC op grond van het DAEB-besluit van 2009 en het DAEB-vrijstellingsbesluit 20126. In dat kader zal mogelijkerwijs ook de bestaande staatssteun in het besluit van 2009 opnieuw worden bezien. Dit is een omvangrijk proces waarbij Nederland onder meer dient aan te tonen dat woningcorporaties zonder deze extra staatssteun hun DAEB-taken niet kunnen uitvoeren. Hierbij moet worden aangetoond dat woningcorporaties enkel gecompenseerd worden voor de DAEB-taken en moet er inzichtelijk worden gemaakt wat voor toezicht er geregeld is om overcompensatie via fiscale stimuli tegen te gaan.
Tegelijkertijd is het – gelet op de bouwopgave voor de corporatiesector – goed om oog te houden voor de investeringspositie van woningcorporaties. Daarom heb ik in de herijkte NPA ook afgesproken om samen met de corporatiesector verder te werken aan een gezamenlijk beeld van het investeringsklimaat voor investeringen in huurwoningen en daarbij ook specifiek te kijken naar de beleidsmatige opties voor het verbeteren van de investeringspositie van woningcorporaties. Het doel daarvan is inzicht te krijgen in de mogelijkheden om tijdig te kunnen anticiperen op het treffen van passende maatregelen, in het geval de woningcorporatiesector in de toekomst tegen zijn financiële grenzen loopt. Een goed inzicht in de mogelijkheden voor lastenverlichting of subsidiëring is van belang om te voorkomen dat woningcorporaties genoodzaakt worden hun investeringen voortijdig te beperken. Dit onderzoek staat los van de dekking die gevonden dient te worden voor de budgettaire effecten die een eventuele maatregel met zich meebrengt. Daarnaast dient een dergelijke maatregel ook in overeenstemming te zijn met de staatssteunregels en uitvoerbaar te zijn.
Hoe gaat u de corporatiesector in staat stellen om meer flexwoningen te bouwen, aangezien deze heel snel gebouwd en dus bewoond kunnen worden door mensen die een eigen plek zoeken?
In de NPA is afgesproken dat woningcorporaties hun woningbouwproductie gaan opvoeren tot 30.000 woningen per jaar vanaf 2029, met als streven dit al in 2027 te halen. Dit kan zowel door het toevoegen van permanente woningen door bijvoorbeeld nieuwbouw of splitsing als door het bouwen van flexwoningen. De financiële doorrekeningen van de NPA laten zien dat woningcorporaties voldoende middelen hebben om hier voortvarend mee aan de slag te gaan. Het bouwen van flexwoningen door corporaties wordt bovendien aanvullend financieel ondersteund met de Stimuleringsregeling Flex- en transformatiewoningen. Hierbij wordt een bijdrage gegeven aan gemeenten per woning waardoor het financieel aantrekkelijker wordt een flex- en transformatiewoningenproject door corporaties te laten realiseren.
In hoeverre is er afstemming geweest in de regering (conform Hoofdlijnenakkoord waarin gesteld is dat woonbeleid en fiscaal beleid hand in hand ontworpen moeten worden) over de essentiële informatie over box 3 voor investeerders dat pas na de Woontop, waar partijen hun handtekening gezet hebben onder afdwingbare afspraken, gepubliceerd werd?
In december 2024 heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over het uitstel van de Wet werkelijk rendement box 3. Door dit uitstel wordt een aanzienlijke budgettaire derving verwacht die conform begrotingsregels gedekt moet worden. Het kabinet geeft hier invulling aan binnen het box 3-stelsel zoals dat geldt tot aan de invoering van de Wet werkelijk rendement box 3. Deze voorlopige technische invulling bestaat uit een aanpassing van de berekeningswijze van het forfaitaire rendement voor overige bezittingen door huurinkomsten en voordelen als gevolg van eigen gebruik mee te rekenen, in combinatie met een verlaging van het heffingsvrije vermogen. Het forfait voor overige bezittingen stijgt daarmee voorlopig met 1,78%-punt per 2026.
Over het besluit tot uitstel en de voorlopige technische dekkingsoptie heeft besluitvorming plaatsgevonden in het Kabinet via meerdere besprekingen in de Vijfhoek (waarin de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zitting heeft) en definitieve besluitvorming in de ministerraad. De definitieve budgettaire besluitvorming, inclusief de dekking voor box 3, vindt echter plaats in het voorjaar. Het kabinet zal dan de technische dekkingsoptie die nu wordt voorgesteld integraal wegen waarbij de voorgestelde dekking, zoals hierboven omschreven, voor een andere invulling kan worden vervangen.
Bent u bereid, gezien het zeer kansrijke karakter ervan, blijkens de Staat van de Volkshuisvesting, om zwaarder in te zetten op hospitaverhuur en het splitsen van woningen?
Om het woningtekort terug te dringen zet ik in op het beter gebruik maken van de bestaande gebouwen en bijbehorende omgeving om sneller woonplekken te realiseren voor de vele woningzoekenden. Zowel woningsplitsen als hospitaverhuur zijn kansrijke manieren om meer woonruimte beschikbaar te maken. Om dit potentieel te benutten zet ik stevig in op het faciliteren en stimuleren van hospitaverhuur en woningsplitsen. Dit doe ik voor het verbeteren van de informatievoorziening. Zo werk ik aan de Splitsgids, een digitale, interactieve tool voor particulieren, corporaties en gemeenten om de keuze voor splitsen laagdrempeliger te maken. Ook wordt er specifiek een handreiking voor gemeenten ontwikkeld om iedere vorm van splitsen (en woningdelen) te bevorderen. Om hospitaverhuur te stimuleren, worden er informatieve webinars georganiseerd en is afgelopen zomer een informatiecampagne7 gelanceerd.
Naast het verbeteren van de informatievoorziening werk ik aan een wetsvoorstel om hospitaverhuur interessanter te maken voor verhuurders. Ik streef ernaar begin dit jaar een wetsvoorstel in consultatie te brengen. Voor wat betreft splitsen (en woningdelen) verken ik met medeoverheden en woningcorporaties of het van meerwaarde is om landelijke regelgeving aan te passen om eventuele obstakels in lokale wet- en regelgeving weg te nemen. Dat vraagt een brede weging van aspecten als lokale beleidsvrijheid, leefbaarheid en vereenvoudiging en eenduidig beleid op landelijk niveau.
Wat betekent het voor de subsidieverstrekking wanneer u zegt dat het toekennen van subsidies voortaan zal afhangen van het percentage sociale en betaalbare huur-, en koopwoningen die van Rijkswege gewenst zijn; en dus vanwege regionale differentiatie een gedifferentieerde vraag zal stellen aan gemeenten?
Ik ben op dit moment nog volop bezig met de uitwerking van het instrument. Ik zal u uiteraard nader informeren als er meer duidelijkheid is over de precieze werking van het instrument.
Bij de uitwerking van het instrument is mijn uitgangspunt dat de rijksbijdragen gemeenten moeten stimuleren om aan hun woningbouwopgave te (gaan) voldoen, zoals vastgelegd in de Woondeal. De beschikbare middelen zijn berekend om de te verwachten financiële tekorten te dekken die komen kijken bij het invullen van de regionale woningbouwopgave zoals vastgelegd in de woondeal. Daarbij is rekening gehouden met de betaalbaarheidsdoelstelling als vastgelegd in het Regeerprogramma. Het is niet wenselijk dat gemeenten een groter deel van de beschikbare middelen ontvangen dan noodzakelijk zijn gezien de woondealopgave, dan gaat dat ten kosten van andere regio’s. Daarom ben ik genoodzaakt om rekening te houden met de regionale woningbouwopgave.
Hoe gaat u al die verschillende percentages door gemeenten te bouwen woningen monitoren?
Er is reeds sprake van verschillende databronnen die informatie bieden over de (gemeentelijke) woningbouwplannen en de realisatie daarvan. Denk hierbij aan de landelijke monitor voortgang woningbouw waarover ABF in opdracht van het ministerie tweemaal per jaar een rapportage opstelt en die de Kamer krijgt toegezonden8 en de diverse CBS statistieken over verleende bouwvergunningen, aantallen bouwgestarte woningen en aantallen realisaties. Hoe de monitoring ten behoeve van de realisatiestimulans wordt vormgegeven wordt nog bezien en hangt uiteraard ook af van de wijze waarop deze stimulans uiteindelijk wordt vormgegeven.
Hoe gaat u bepalen welk deel van de woningen die gemeenten bouwen door u gewenst zijn en welk deel niet?
Ik ga uit van de aantallen woningen zoals die in de woondeals tussen Rijk, provincie en gemeenten zijn afgesproken.
Hoe gaat u dit alles wegen in een subsidieaanvraag, zodanig, dat de aanvraag en toewijzing niet tot ingewikkeldheid en uitvoeringsdruk zorgt?
Zie het antwoord op vraag 10. Bij de besteding van de middelen zal ik rekening moeten houden met de regionale woningbouwopgave, zoals afgesproken in de Woondeal. Hoe ik dat precies voor me zie zal ik medio maart met de kamer delen.
Kunt u de vragen één voor één en binnen één week beantwoorden?
Voor de beantwoording van de vragen was meer tijd nodig.
De overheidssubsidie voor het Taboer-platform |
|
Rikkers-Oosterkamp , Cor Pierik (BBB) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het Taboer-platform, dat zich richt op het doorbreken van taboes over mentale problemen in de agrarische sector, en de belangrijke rol die het speelt?
Ja.
Deelt u de mening dat de langdurige onzekerheid en het ontbreken van een toekomstperspectief in de landbouwsector een belangrijke oorzaak is van mentale problemen in deze sector?
Ik kan mij goed voorstellen dat onzekerheid over de toekomst van je bedrijf kan bijdragen aan het ontstaan van mentale problemen.
Hoe beoordeelt u de invloed van het Taboer-platform op de agrarische sector, gezien de grote mentale druk die de sector ervaart door de transitie en de groeiende behoefte aan toegankelijke mentale zorg en preventie1?
Praten over psychische problemen is bij ondernemers in de agrarische sector vaak een taboe. Veel boeren en tuinders vinden het lastig om over gevoelens te praten en te erkennen dat ze mentale problemen ervaren. Taboer vervult een belangrijke rol bij het bespreekbaar maken van mentale zorgen in de agrarische sector. Daartoe is alle informatie gebundeld in één loket (www.taboer.nl). Via dit loket of het telefoonnummer 088-8886608 kan direct hulp gevraagd worden, ook door mensen uit de omgeving van iemand die hulp nodig heeft. Taboer biedt een luisterend oor en helpt bij het vinden van passende hulp. In de periode april 2022 tot en met juni 2024 was al door 200 mensen contact gezocht voor een luisterend oor of een hulpvraag.
Taboer ontvangt momenteel financiële steun van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, maar deze steun lijkt afgebouwd te worden. Klopt dit?
Ik ondersteun inderdaad het lopende programma, wat eindigt in april van dit jaar. Taboer heeft een verzoek voor financiering van een vervolg bij mij ingediend. Ik wil het vervolg opnieuw steunen. Over de inhoud en voorwaarden zijn we momenteel met elkaar in gesprek.
Aangezien het platform zich richt op mentale gezondheid, zou het dan niet beter zijn om dit onder het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te plaatsen?
Mentale gezondheid is de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Maar dat wil niet zeggen dat andere departementen geen verantwoordelijkheid kunnen of moeten nemen op dit onderwerp.
De kerntaak van Taboer is niet het bieden van geestelijke gezondheidszorg, maar het doorbreken van het taboe op praten over mentale gezondheid in de agrarische sector. Taboer slaat een brug tussen mensen in de agrarische sector en hulpverleners. Juist vanwege die brugfunctie en de nauwe verbondenheid met de agrarische sector is het logisch dat Taboer het Ministerie van LVVN als aanspreekpunt heeft.
Hoe ziet u de rol van Taboer in het bieden van «eerste hulp» op het gebied van mentale gezondheid en het doorverwijzen naar passende zorg voor agrariërs en andere betrokkenen in de sector, zoals erfbetreders, dierenartsen en adviseurs?
Taboer biedt als onafhankelijk loket een luisterend oor en helpt bij het vinden van passende hulp. De medewerkers van Taboer zijn getraind om goed te luisteren; ze geven tips en adviezen. En kunnen bijvoorbeeld doorverwijzen naar de huisarts, vrijwilligers van de ZOB (Stichting Zorg om Boer en Tuinder) of een agrarisch coach.
In de verbinding met de agrarische praktijk werkt Taboer nauw samen met een breed scala aan erfbetreders. Denk daarbij onder meer aan dierenartsen, accountants, adviseurs, voerleveranciers, melkafnemers en vertegenwoordigers van toeleverende bedrijven.
Taboer verzorgt trainingen aan erfbetreders om ze te leren signalen op te vangen dat het met een boer of tuinder niet goed gaat. Bij de samenwerking met erfbetreders trekt Taboer samen op met het Vertrouwensloket Welzijn Landbouwhuisdieren. Gebrekkige dierzorg is vaak een signaal dat het mentaal niet goed gaat.
Bent u bereid om de lange termijn financiering van Taboer te garanderen, of alternatieve maatregelen te nemen zodat dit belangrijke platform kan blijven bestaan en de agrarische sector geholpen blijft worden met het bespreekbaar maken van mentale gezondheidszorg?
Ik ben voorstander van ondersteuning van agrariërs op het gebied van psychosociale zorg door het verkleinen van de drempel richting hulpverlening, en het bieden van een loket met een luisterend oor voor boeren en tuinders. Taboer kan hier een belangrijke rol vervullen.
Gedurende de eerste drie jaar van het bestaan van Taboer heeft het Ministerie van LVVN 65 procent van de kosten van Taboer gedragen. De overige 35 procent is vanuit de agrarische sector bekostigd.
Ik ben bereid om ook de komende jaren een financiële bijdrage te leveren om kosten van Taboer te dekken. Ik hecht eraan om als overheid niet de enige financier van Taboer te zijn. Helpen van boeren en tuinders met mentale klachten is een gedeelde verantwoordelijkheid van agrarische sector en overheid. Dit dient ook in de bekostiging tot uiting te komen.
Sinds vorig najaar ben ik in gesprek met bestuurders van LTO Noord, ZLTO en ZOB over de financiering van Taboer de komende jaren. Ik heb goede hoop dat we hier binnenkort definitieve afspraken over kunnen maken.
Kan u toezeggen om in samenspraak met het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur in gesprek te gaan met Taboer over welke financiële ondersteuning zij nodig hebben om het platform goed voort te zetten?
Het onbetrouwbare algoritme dat jongeren als crimineel bestempelt |
|
Songül Mutluer (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onbetrouwbaar algoritme bestempelt jongeren als toekomstig crimineel» (Follow the Money, 20 januari)?1
Ja.
Kunt u volledig uitleggen wat het doel en de functie is van het Preselect Recidive-algoritme? Hoe hangt dit samen met andere risicotaxatie-instrumenten?
Met het risicotaxatie-instrument Preselect Recidive wordt van jongeren die door de politie als verdachte worden verhoord een eerste inschatting gemaakt van het risico op herhaling. Deze inschatting wordt gemaakt met behulp van een wetenschappelijk gevalideerd analysemodel met informatie die bekend is bij de politie. In dit model zitten variabelen als eerdere politiecontacten, gepleegde delict(en) en leeftijd en geslacht van de jongere. De uitkomst van de Preselect Recidive wordt gebruikt bij de afweging in het zogenaamde afstemmingsoverleg «ZSM» ten aanzien van de vraag of verdere risicotaxatie voor de jongere noodzakelijk is. Er is bij de toepassing van de Preselect Recidive dus altijd sprake van een besluit door mensen, niet door een algoritme, waarbij ook andere informatie over de jongere wordt gebruikt. In het artikel van Follow the Money wordt de indruk gewekt dat de uitkomst van dit instrument bepalend is voor het vervolgtraject van een jeugdige verdachte. Dit is niet het geval. Het instrument wordt meegewogen bij de vraag of verdere risicotaxatie voor de jongere nodig is.
Voor een verdere toelichting op het doel en de functie van risicotaxatie-instrumenten in het algemeen en van de Preselect Recidive in het bijzonder, verwijs ik naar de brief van 6 maart 2025, waarin ik op verzoek van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid een reactie heb gegeven op het artikel van Follow the Money.In het antwoord op vraag 3 ga ik in op andere risicotaxatie-instrumenten en de samenhang met de Preselect Recidive.
Welke soortgelijke instrumenten worden ook ingezet in de jeugdstrafrechtketen? Kunt u toelichten welke rol deze spelen, de relevante documentatie delen, en de systemen opnemen in het Algoritmeregister?
Diverse risicotaxatie-instrumenten uit de jeugdstrafrechtketen zijn gebundeld in het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ). Het gaat daarbij, naast de Preselect Recidive, om de volgende instrumenten:
Een uitgebreide omschrijving van de inhoud en werking van de verschillende instrumenten is te vinden in de Handleiding LIJ (zie bijlage 1).
Een van de doelstellingen van het LIJ als geheel is informatiedeling en een eenduidige werkwijze van ketenpartners. Ketenpartners bouwen waar mogelijk voort op informatie die al eerder in de keten verzameld is. Dit scheelt tijd en voorkomt dat jongeren en ouders steeds weer dezelfde vragen moeten beantwoorden.
Er zijn Rijksbrede afspraken om eind 2025 ten minste alle hoog risico AI-systemen in het Algoritmeregister te publiceren. Ik wil transparant zijn over de risicotaxatie-instrumenten uit de jeugdstrafrechtketen en deze in het Algoritmeregister publiceren. De Ritax, het meest uitgebreide instrument uit het LIJ, is in 2023 door de Raad voor de Kinderbescherming opgenomen in het Algoritmeregister. Deze publicatie wordt voor eind 2025 aangevuld met de aanvullende Module Zorg. De Politie voert de Preselect Recidive in 2025 op in het Algoritmeregister. Voor Halt-SI wordt door JenV, in samenwerking met Halt, bezien of dit een hoog risico of impactvol algoritme betreft. Indien dit het geval is worden met Halt afspraken gemaakt over opname in het Algoritmeregister in 2025.
Hoe worden het Dynamisch Risico Profiel (DRP) en het Algemeen Recidive Risico (ARR) berekend? Welke rol spelen deze profielen in het jeugdrecht?
Het ARR is de uitkomst van het instrument Preselect Recidive. Het ARR geeft de geschatte kans dat een jongere opnieuw met politie en justitie in aanraking komt vanwege het plegen van een delict. Voor het vaststellen van het ARR («laag», «midden» of «hoog») wordt gebruik gemaakt van statische (onveranderbare) risicofactoren. De variabelen uit het model zijn te vinden in hoofdstuk 3 van de Handleiding LIJ, deze wordt voor de volledigheid meegezonden (zie bijlage 1).
Het ARR wordt gebruikt bij de afweging in het zogenaamde afstemmingsoverleg ZSM ten aanzien van de vraag of verdere risicotaxatie voor de jongere noodzakelijk is. Naast het gepleegde delict en het ARR wordt hierbij ook gebruik gemaakt van andere informatie over de jongere die op dat moment bij de ketenpartners bekend is. Het ARR is daarmee altijd ondersteunend aan menselijke besluitvorming. De rol van de Preselect Recidive en het ARR in de jeugdstrafrechtketen wordt toegelicht in de beantwoording van vraag 17, in de genoemde brief van 6 maart 2025 en de Handleiding LIJ (bijlage 1).
Het DRP is de uitkomst van de Ritax en wordt berekend door een optelsom van risico- en beschermende factoren van een jongere, gemeten op negen (leef)domeinen, zoals gezin, geestelijke gezondheid en agressie. Ieder domein kent diverse items, waarbij de professional vraagt naar onderwerpen zoals «Ernst/heftigheid van conflicten tussen gezinsleden», «Stemming» en «Meldingen van gewelddadig gedrag». De totaalscores per domein (domeinscore) worden berekend door de scores van de verschillende items uit de betreffende domeinen bij elkaar op te tellen. Het DRP vormt samen met het ARR een indicator om toe te leiden naar passende interventies die door de Raad voor de Kinderbescherming of de Jeugdreclassering worden geadviseerd aan OM, de rechter en/of ten behoeve van het plan van aanpak voor toezicht en begeleiding van de Jeugdreclassering.
Voor een verdere uitleg over de berekening van het DRP verwijs ik u naar de Handleiding LIJ die voor de volledigheid wordt meegezonden (bijlage 1). De rol van de Ritax en het DRP in de jeugdstrafrechtketen wordt toegelicht onder vraag 3.
Klopt het dat u overwogen hebt Preselect uit werking te nemen? Waarom heeft het gebruik van het algoritme toch doorgang gevonden? Geldt dit ook voor soortgelijke instrumenten?
Ten tijde van oplevering van het meeste recente validatieonderzoek (2023), is met ketenpartners besproken of het instrument nog voldoende betrouwbaar was voor toepassing in de praktijk. Destijds is geconcludeerd dat dit het geval was. Wel werd van belang geacht dat doorontwikkeling zo snel mogelijk plaatsvindt vanwege een afname in de voorspelkracht (zie vraag 27 voor een toelichting op het doorontwikkeltraject van de Preselect Recidive). Voor deze afweging is onder meer gekeken naar de impact op de jeugdstrafrechtketen, en daarmee de jongeren, indien het instrument tijdelijk niet meer gebruikt wordt en het voldoen aan de geldende wet- en regelgeving rondom toepassing van dergelijke instrumenten. Ook de afgenomen voorspelkracht van het instrument is meegewogen. Aangezien deze nog steeds acceptabel is volgens internationale standaarden, is geoordeeld dat het instrument nog steeds van meerwaarde is voor de praktijk (zie toelichting in de alinea hieronder over het gestructureerd professioneel oordeel).
In de eerder genoemde brief van 6 maart 2025 beschrijf ik daarnaast dat de huidige versie van Preselect Recidive grotendeels voldoet aan de vijf voorwaarden zoals gesteld door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en hierdoor nog op een verantwoorde wijze kan worden gebruikt tot de nieuwe versie wordt ingevoerd. In de afweging om de Preselect Recidive te blijven gebruiken wordt ook de waarde van dit instrument voor de praktijk meegenomen. Uit onderzoek blijkt namelijk dat een voorspelling op basis van een gestructureerd professioneel oordeel (een combinatie van de professionele blik en een instrument) beter is dan een voorspelling op basis van een ongestructureerde klinische blik (zie vraag 17). Zonder een instrument ontstaat er een risico op tunnelvisie, waarmee de rechtsgelijkheid in het geding komt.
Voor de overige instrumenten van het LIJ wordt ook periodiek een validatieonderzoek uitgevoerd. Indien de resultaten van deze onderzoeken hier aanleiding toe geven, of wijzigingen in wet- en regelgeving, worden de instrumenten herzien.
Waaruit blijkt dat Preselect voldoet aan wetenschappelijke normen en betrouwbaar genoeg is om gebruikt te worden in besluitvorming die kwetsbare jongeren aangaat?
Wetenschappelijke normen voor risicotaxatie-instrumenten kunnen betrekking hebben op: (a) theoretische onderbouwing, (b) betrouwbaarheid en (c) de predictieve validiteit.
Kunt u alle documentatie over de ontwikkeling, technische werking en toepassing van dit algoritme delen met de Kamer?
Ik verwijs naar de Handleiding LIJ in bijlage 1. Hierin staat de ontwikkeling/opbouw, werking en toepassing van het algoritme beschreven (hoofdstuk 1 en 3).
Daarnaast verwijs ik naar diverse publicaties van Van der Put (Universiteit van Amsterdam). In deze publicaties staat de (statistische) ontwikkeling van de Preselect Recidive uitgewerkt:
Is er een Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd voor het gebruik van Preselect? Wat waren de resultaten van deze PIA en is daar opvolging aan gegeven? Wanneer is voor het laatst een PIA uitgevoerd op Preselect en wanneer is de eerstvolgende PIA voorzien?
In 2025 wordt een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB/DPIA) uitgevoerd, als onderdeel van het implementatieproces van de herziene Preselect Recidive. Zie ook het antwoord op vraag 27 voor een toelichting op de herziening van de Preselect Recidive. Eerder is nog geen (D)PIA uitgevoerd voor de Preselect Recidive. De risicotaxatie-instrumenten die de politie gebruikt zijn ten tijde van ingebruikname getoetst in het kader van de toen geldende wettelijke privacykaders. De Preselect Recidive dateert uit 2013. Een (D)PIA, sinds 2018 verplicht, wordt door politie uitgevoerd in geval van de ingebruikname van een nieuw of vernieuwd instrument. De politie heeft in 2023 wel een toets gedaan op de kwaliteit van bronnen die gebruikt worden voor hun risicotaxatie-instrumenten in brede zin. Hier kwamen geen onregelmatigheden uit naar voren die aanleiding gaven tot aanpassing van de Preselect Recidive.
Welke instanties maken gebruik van Preselect? Kunt u per instantie uitleggen met welk doel het algoritme wordt toegepast?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 en de genoemde brief van 6 maart 2025.
Hoe zorgt u ervoor dat instanties die Preselect momenteel gebruiken om voorspellende lijsten met verdachte jongeren op te stellen, deze werkwijze zo snel mogelijk stopzetten?
Preselect Recidive is ontwikkeld om in te schatten of aanvullende risicotaxatie nodig is voor een jeugdige verdachte in het strafrecht. De Preselect Recidive mag uitsluitend gebruikt worden op het ZSM-overleg en niet voor andere doeleinden. Waar eerder in de praktijk is gesignaleerd dat risicotaxatie-instrumenten of scores werden hergebruikt of toegepast in niet daarvoor bedoelde processen, zijn door de politie maatregelen genomen om dit te stoppen. Met politie worden periodiek overleggen gevoerd over onder andere de juiste toepassing van de Preselect Recidive.
Is er één standaard vastgesteld voor het verantwoorde gebruik van Preselect? Zo ja, kunt u deze delen? Zo niet, kunt u deze zo snel mogelijk ontwikkelen?
Ja, er is één standaard vastgesteld voor het verantwoorde gebruik van de Preselect Recidive. Ik verwijs u naar de Handleiding LIJ (bijlage 1) voor een gedetailleerde beschrijving.
Op basis van welke factoren berekent Preselect een score voor jongeren? Kunt u een lijst maken van alle bronnen die het algoritme raadpleegt?
De Preselect Recidive wordt gevuld op basis van het landelijke bedrijfsprocessensysteem van de Politie (BVI). Hieruit wordt informatie gehaald zoals het totaal aantal incidenten waarbij de jongere de rol van verdachte heeft, de leeftijd van de jongere ten tijde van het eerste delict en het totaal aantal incidenten waarbij de jongere de rol van betrokkene heeft. Voor een volledig overzicht verwijs ik u naar hoofdstuk 3 van de Handleiding LIJ.
Worden registraties van verdenkingen die nooit zijn bewezen of hebben geleid tot vrijspraak ook meegerekend in de risicoscore van een jongere?
Bij een sepot onterecht verdachte of vrijspraak wordt de registratie niet meer meegerekend in de risicoscore van de jongere. Tevens worden registraties die ouder zijn dan vijf jaar verwijderd (conform artikel 8, zesde lid Wet politiegegevens) en hierdoor niet meegenomen in de berekening.
Hoe voorkomt u dat er ongelijke behandeling plaatsvindt bij hetzelfde misdrijf door het gebruik van het algoritme?
Met de Preselect Recidive wordt op basis van een wetenschappelijk getoetst en genormeerd model een inschatting gemaakt of verdere risicotaxatie noodzakelijk is bij de jeugdige verdachte. Deze inschatting wordt gemaakt op basis van diverse factoren uit het politieregistratiesysteem (zie hoofdstuk 3 van de Handleiding LIJ voor de lijst met variabelen). Bij jongeren die eenzelfde delict plegen, maar op andere variabelen die voorspellend zijn voor recidive anders scoren (bijvoorbeeld het aantal eerdere registraties van de betreffende jongere in de rol van verdachte), volgt mogelijk een andere uitkomst van de Preselect Recidive. Hierbij is er geen sprake van een ongelijke behandeling ten nadele van de jongere, maar van een afweging over de meest passende interventie om het risico op recidive te beperken. De afweging over het vervolg en het advies van de Preselect Recidive hierbij is maatwerk, de uitkomst van het instrument is ondersteunend aan menselijke beoordeling. Bovendien versterkt juist de combinatie van de professionele blik en een objectief gestructureerd instrument een uniforme werkwijze en daarmee gelijkere bejegening. De toepassing van een instrument verkleint de kans dat het eigen interpretatiekader van professionals een (grote) rol speelt in het besluit over het vervolgtraject van de jeugdige verdachte.
Vindt u het terecht dat variabelen als «omstander» of «huisgenoot» als risicofactor kunnen worden beschouwd in het Preselect-algoritme? Zo ja, kunt u aangeven hoe u dat relateert aan het concept «afgeleide schuld»?
Als een ARR-score wordt opgesteld, dan is de jongere inmiddels zelf in de rol van verdachte bekend bij politie. De Preselect Recidive wordt dus alleen afgenomen als een jeugdige zelf verdacht wordt van een strafbaar feit. Daarnaast weten we uit de wetenschappelijke literatuur dat blootstelling aan crimineel gedrag dan wel (ervaren) druk om mee te participeren risicofactoren zijn voor recidive. Dat blijkt ook uit onderzoeken uitgevoerd op politiegegevens. In het huidige model zijn deze variabelen (aantal registraties rol betrokken («omstander») en aantal registraties medebewoners rol verdachte («huisgenoot»)) opgenomen.
Voor de instrumenten van het LIJ wordt daarbij altijd kritisch gekeken naar de samenstelling van de instrumenten. Indien blijkt dat variabelen uit het model achterwege gelaten kunnen of moeten worden dan gebeurt dit ook. Voor alle variabelen uit het model wordt dit heroverwogen in de doorontwikkeling van de Preselect Recidive. Daarbij wordt ook afgewogen of er belangrijke informatie wordt gemist voor een passende behandeling.8
Het concept afgeleide schuld9 speelt hier geen rol: de Preselect Recidive geeft een advies over de noodzaak van aanvullende risicotaxatie en niet over schuldbepaling dan wel de benodigde strafmaat. Bovendien spelen variabelen als «omstander» of «huisgenoot» pas een rol als de jongere zelf wordt verdacht van een strafbaar feit en de Preselect Recidive wordt toegepast.
Op welke data is Preselect getraind? Is deze data zuiver en voldoende representatief? Is er gecontroleerd voor (onbewuste en/of systematische) vooroordelen in de trainingsdata?
De Preselect Recidive maakt gebruik van statische (onveranderbare) risicofactoren. Bij het bepalen van deze factoren is gebruik gemaakt van twee (willekeurige) steekproeven in de data, waarbij de ene steekproef is gebruikt om Preselect Recidive op te ontwikkelen en de andere steekproef om deze te valideren.10 Deze data zijn afkomstig uit het landelijke bedrijfsprocessensysteem van de politie (BVI).
De kwaliteit van een dataset is altijd afhankelijk van de kwaliteit van ingevoerde data. Dat is voor de Preselect Recidive niet anders dan voor andere instrumenten. Pakkans en prevalentie van de doelgroep spelen ook een rol bij de representativiteit van de data. Daarom worden instrumenten van het LIJ periodiek geëvalueerd en ook tussentijds wordt continue afgewogen of er voldoende gerechtvaardigd belang en empirische onderbouwing is van het model.
Deelt u de zorgen dat een algoritme in grote mate sturend kan zijn voor de betrokken (politie)medewerker die een casus beoordeelt? Hoe wordt waardevolle menselijke tussenkomst gegarandeerd?
Ik begrijp de zorg want het instrument geeft inderdaad mede richting aan het besluit, maar met betekenisvolle menselijke tussenkomst en het gebruik van diverse informatiebronnen ondervangen we dat er automatische en eenzijdige besluitvorming plaatsvindt. Dat gebeurt als volgt.
Betekenisvolle menselijke tussenkomst is een essentieel onderdeel in de opvolging van de Preselect Recidive. De inschatting van laag, midden of hoog risico (het ARR) is een van de informatiebronnen waar de het afstemmingsoverleg ZSM gebruik van maakt. In dit overleg wordt met de diverse betrokken professionals door het Openbaar Ministerie op basis van deze verschillende informatiebronnen besloten welk vervolg de jeugdige verdachte krijgt. Uit onderzoek blijkt dat een voorspelling op basis van een gestructureerd professioneel oordeel (een combinatie van de professionele blik en een instrument) beter is dan een voorspelling op basis van een ongestructureerde klinische blik.11 Daarmee is de combinatie die op het ZSM-overleg wordt gehanteerd, namelijk een professioneel oordeel aangevuld met de analyse door een instrument, een meer betrouwbare manier waarop een besluit genomen kan worden dan uitsluitend op basis van het oordeel van de professional.
Met welke regelmaat wordt de werking en het gebruik van Preselect onafhankelijk doorgelicht? Kunt u alle bij u bekende onderzoeken naar dit algoritme delen met de Kamer?
De doelstelling van het LIJ is om instrumenten eens in de vijf jaar te valideren. Deze termijn biedt de mogelijkheid om tot voldoende respondenten (jongeren) te komen waarbij het instrument is afgenomen, om vervolgens valide uitspraken te kunnen doen. Ook wordt hiermee aangesloten bij de termijn van drie tot vijf jaar voor recidivemetingen, zoals gehanteerd door het WODC en/of het CBS. Daarnaast worden alle instrumenten of aanpassingen daaraan steeds voorgelegd aan een onafhankelijke toetsingscommissie. Voor de Preselect Recidive heeft dit langer geduurd, vanwege vertraging in het leveren van de benodigde data. Zie onder vraag 7 welke documenten ik hierover met u deel.
Wat is het percentage valspositieven dat Preselect oplevert? Hoe vaak komt het voor dat een jongere ten onrechte een te hoge of lage score wordt toebedeeld?
Het bepalen van valspositieven of -negatieven is complex, omdat:
De score wordt altijd bezien in het geheel van andere beschikbare informatie en heeft geen één-op-één-relatie met de gekozen interventie. Aan de Preselect Recidive score is geen direct gevolg gekoppeld; zie ook het antwoord op vraag 17.
Waarom staat het algoritme niet opgenomen in het Algoritmeregister? Kunt u alsnog het algoritme zo snel als mogelijk volledig transparant in het Algoritmeregister opnemen?
In 2025 registreert de politie het algoritme van de Preselect Recidive in het Algoritmeregister.
Gaat u ouders, jongeren en jeugdrechtadvocaten voortaan altijd informeren als en hoe Preselect is toegepast in de besluitvorming? Op welke termijn en op welke manier gaat u dit doen?
Ja, dat zal ik in 2025 doorvoeren voor alle jongeren bij wie de Preselect Recidive wordt afgenomen. Nu gebeurt dat al bij een deel van de jongeren, namelijk bij de jongeren voor wie de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek doet. Ik wil voor deze ontwikkeling aanhaken bij al bestaande voorzieningen om jongeren, ouder(s)/verzorger(s) en andere betrokken zo laagdrempelig mogelijk te informeren.
Bent u bereid om een inschatting te (laten) maken of jongeren onrechtmatig of incorrect zijn geprofileerd door het gebruik van Preselect? Kunt u de eventuele gevolgen die dit heeft gehad ook inschatten?
Door voor de instrumenten uit het LIJ periodiek te toetsen of aanpassing nodig is, breng ik in kaart of de instrumenten werken zoals beoogd en voldoen aan wet- en regelgeving. In het IAMA dat uitgevoerd wordt voor de herziene Preselect Recidive is bovendien specifiek aandacht voor het naleven van de grondrechten en daarmee onder andere het risico op profilering bij de inzet van algoritmes. Waar nodig stuur ik bij. Het is echter inherent aan risicotaxatie-instrumenten dat deze geen perfecte schatting geven. De Preselect Recidive wordt daarom nooit gebruikt als automatische doorverwijzing, maar er is altijd sprake van betekenisvolle menselijke tussenkomst. Bovendien kan er op verschillende momenten in de jeugdstrafrechtketen bijgestuurd worden indien het ingezette traject toch te zwaar of te licht blijkt.12 Hiermee wordt ook voorzien in bijsturing op casusniveau. Een inschatting geven is daarnaast complex, omdat de Preselect Recidive in de besluitvorming niet de enige factor is die wordt meegewogen.
Gaat u jongeren, ouders en jeugdrechtadvocaten in staat stellen om bezwaar te maken als zij vermoeden dat het algoritme heeft geleid tot een verkeerde uitkomst?
Zoals ook is toegelicht in het antwoord op vraag 17, liggen verschillende informatiebronnen ten grondslag aan de beslissing welk vervolg een jeugdige verdachte krijgt. Er is dus geen besluitvorming op basis van enkel de uitkomst van de Preselect Recidive. Ik zie daarom geen aanleiding om het bezwaar maken tegen een beslissing vanwege de uitkomst van de Preselect Recidive mogelijk te maken.
Deelt u de conclusie van de vier wetenschappers van de Radboud Universiteit dat «de voorspellende waarde van Preselect beperkt [is] en voor jongeren riskante gevolgen [kan] hebben»?
De voorspellende waarde van Preselect is vergelijkbaar met instrumenten die wereldwijd worden toegepast om recidive te voorspellen; zie ook het antwoord op vraag 6. Omdat de voorspellende waarde nooit perfect is, is de uitkomst van het instrument nooit leidend. Preselect Recidive wordt gebruikt om te adviseren of aanvullende risicotaxatie nodig is. Daarmee deel ik de conclusie niet dat dit riskante gevolgen kan hebben voor een jeugdige verdachte, maar juist helpt te komen tot een goed passende interventie.
Kunt u het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam uit 2023, waaruit naar eigen zeggen blijkt dat de voorspellende waarde van Preselect laag is, delen met de Kamer?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 7 voor de gevraagde publicatie.
Hoe is er opvolging gegeven om de tekortkomingen die de Algemene Rekenkamer in 2022 constateerde bij de inzet van algoritmes in het jeugdrecht? Zijn alle aanbevelingen geïmplementeerd?2 3
Voor het antwoord op de vraag verwijs ik u naar het «Verantwoordingsonderzoek 2023 Ministerie van Justitie en Veiligheid» van de Algemene Rekenkamer.15 Hieruit is gebleken dat de aanbevelingen naar tevredenheid van de Algemene Rekenkamer zijn opgevolgd en dat het aandachtspunt16 dat de Algemene Rekenkamer meegaf, is komen te vervallen. De aanbevelingen en vereisten die hieruit naar voren kwamen, worden nu standaard meegenomen in de ontwikkeling rondom alle instrumenten van het LIJ waaronder de Preselect Recidive.
Op welke manier wordt Preselect nu doorontwikkeld? Kunt u de Kamer blijvend informeren over het gebruik en de doorontwikkeling van het algoritme?
Voor de Preselect Recidive is het meest recente valideringsonderzoek in 2023 uitgevoerd. Met dit onderzoek is getoetst of het instrument nog werkt zoals beoogd. Hieruit bleek dat een aanpassing van het model zoals ontwikkeld in 2013 noodzakelijk was, vooral op de volgende punten:
Vervolgens heeft de Universiteit van Amsterdam in opdracht van mijn ministerie in 2024 een vervolgonderzoek uitgevoerd naar de benodigde aanpassingen. Dit onderzoek dient als uitgangspunt voor de verbeteringen die in 2025 worden doorgevoerd, zoals hierboven genoemd. Daartoe behoort het aanscherpen van de bestaande kwaliteitscyclus, zoals de standaard periodieke evaluaties, het uitvoeren van een Data protection impact assessment (DPIA) en een Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes (IAMA), het herinrichten van taken en verantwoordelijkheden en het verbeteren van de informatievoorziening aan jongeren, ouder(s)/verzorger(s). Over de voortgang van de doorontwikkeling zal ik de Kamer in de tweede helft van 2025 informeren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Met bovenstaande beantwoording verwacht ik aan uw verzoek te hebben voldaan.
Het bericht ‘Aanpak winkeldieven stokt door gebrekkige medewerking van politie’ |
|
Max Aardema (PVV), Peter Smitskam (PVV) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanpak winkeldieven stokt door gebrekkige medewerking van politie»?1
Ja.
Welke stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat de politie de benodigde persoonsgegevens van winkeldieven weer tijdig en consistent verstrekt aan winkeliers, zodat zij hun recht op schadevergoeding kunnen uitoefenen?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid brengt, op verzoek van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, in samenwerking met de politie en het bedrijfsleven in kaart welke knelpunten worden ervaren bij de directe aansprakelijkstelling van daders. Bij deze aansprakelijkstelling gaat het onder andere om de schadevergoeding die winkeliers vorderen van winkeldieven als compensatie voor de kosten die zij zelf maken bij de afwikkeling van de winkeldiefstal (181 euro). In de knelpuntenanalyse wordt onder meer gekeken naar de verstrekking van identificerende politiegegevens door de politie aan de vertegenwoordigers of incassodienstverleners van de winkeliers. Het Besluit politiegegevens bepaalt dat de politie deze politiegegevens kan verstrekken aan benadeelden van strafbare feiten of hun vertegenwoordigers (artikel 4:2 lid 1 sub n). De politie erkent dat er sprake is van een terugval in het aantal verstrekkingen bij winkeldiefstal en probeert dit te herstellen in overleg met betrokken partijen. De politie gaat daarnaast in afstemming met de betrokken stakeholders het landelijke kader voor de verstrekkingen van politiegegevens bij winkeldiefstal actualiseren. Daarbij zal ook worden aangegeven in welke gevallen politieambtenaren ter plekke de politiegegevens wel en niet verstrekken aan de winkeliers en in welke gevallen de privacydesks van de eenheden een beoordeling uitvoeren, al dan niet met toepassing van een vier-ogen-principe.
In het kader van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing en het Actieplan Veilig Ondernemen 2023–2026 ben ik met het bedrijfsleven, de politie en het Openbaar Ministerie in gesprek over de aanpak van winkeldiefstal. Dit is ook conform de motie Michon-Derkzen, gericht op het versterken van de publiek-private samenwerking bij de aanpak van winkeldiefstal.2 Een onderwerp daarbij is de verhouding tussen preventie, herstel en repressie bij winkeldiefstal. Bezien wordt welke gevolgen verschillende mogelijkheden hebben voor de rechtsstaat en de capaciteit van de betrokken organisaties. Ik zal u voor de zomer van 2025 een reactie sturen op deze motie.
Deelt u de mening, dat – nu de nieuwe werkwijze op basis van het vierogenprincipe niet langer structureel door de eenheid Midden-Nederland wordt toegepast – de korpschef een protocol dient op te stellen voor de praktische uitvoering, waarbij de politiemensen die de verdachte overnemen van de winkelier zo mogelijk meteen overgaan tot de verstrekking van de identiteit van de verdachte? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, indien de identiteit van de verdachte niet direct is vast te stellen, deze gegevens achteraf zo spoedig mogelijk door de politie verstrekt moeten worden aan winkeliers? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen betrek ik bij het gesprek dat ik voer met partijen in het kader van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing en het Actieplan Veilig Ondernemen 2023–2026. Omdat ik deze gesprekken nog aan het voeren ben en ik alle belangen zorgvuldig wil wegen kan ik helaas niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze gesprekken.
Welke alternatieve mogelijkheden hebben ondernemers momenteel om de identiteit van daders te achterhalen en hun schade te verhalen, en acht u deze mogelijkheden toereikend?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe waarborgt u dat de voorgenomen beleidswijzigingen, waarbij «lichte» delicten zoals winkeldiefstal in principe niet meer vervolgd worden, niet leiden tot een toename van recidive en een gevoel van straffeloosheid in de samenleving?
De aanpak van winkeldiefstal moet ertoe leiden dat het onaantrekkelijk wordt gemaakt om een winkeldiefstal te plegen. Dat omvat zowel het verkleinen van de mogelijkheid om winkeldiefstal te plegen als het verbinden van passende gevolgen aan een gepleegde winkeldiefstal, zoals strafrechtelijk optreden, herstel van schade of een (collectief) winkelverbod. Daarbij moet oog zijn voor de aard van de winkeldiefstal: gaat het om een eenvoudige winkeldiefstal, waarbij het goed een beperkte waarde heeft of over een meer ernstige vorm. Daarnaast is ook van belang of de winkeldief een first-offender, recidivist of veelpleger is.
De zelfscankassa vormt een apart aandachtspunt, ook omdat niet altijd duidelijk is of de klant een product per ongeluk niet heeft gescand of met opzet, en daarmee onduidelijk is of er wel of geen sprake is van winkeldiefstal.
Zoals hierboven aangegeven, ben ik in het kader van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing en het Actieplan Veilig Ondernemen 2023–2036 met het bedrijfsleven, de politie en het Openbaar Ministerie in gesprek over het versterken van de aanpak van winkeldiefstal.
Het bericht ‘Alarm om stijgende kosten kinderopvang: ouders straks tot duizend euro meer kwijt’ |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Alarm om stijgende kosten kinderopvang: ouders straks tot duizend euro meer kwijt»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Klopt het dat ouders die drie dagen per week één kind naar de dagopvang brengen in 2026 bijna duizend euro per jaar, een ruime verdubbeling van de eigen bijdrage, meer moeten betalen?
Nee, ik herken de stelling van de Telegraaf, dat ouders die drie dagen per week één kind naar de dagopvang brengen in 2026 duizend euro meer kwijt zouden zijn, niet. Een huishouden met een laag inkomen van € 20.000 met één kind dat drie dagen per week naar de dagopvang gaat, voor een verwacht doorsnee tarief van € 10,97 in 2025 (dus boven de verwachte maximum uurprijs), betaalt in 2026 naar verwachting circa € 700 meer dan in 2025. De ouderbijdrage als percentage van de totale opvangkosten neemt dan toe van 6,3% in 2025 naar 9,7% in 2026.
De werkelijke effecten van het niet-indexeren zijn echter niet in één bedrag te vatten. Ten eerste zijn de bedragen in dergelijke berekeningen afhankelijk van toekomstige ontwikkelingen die nu nog onzeker zijn, zoals de loonontwikkeling, de inflatie en de tariefstijgingen die kinderopvangorganisaties doorvoeren. Ramingen van de opvangkosten voor huishoudens moeten dus voortdurend worden bijgesteld. Ten tweede zijn de werkelijke opvangkosten altijd sterk afhankelijk van individuele omstandigheden zoals het inkomen, het tarief van de kinderopvanglocatie, het aantal afgenomen uren opvang en het type opvang. Voor veel ouders was daarbij in 2024 juist sprake van een verlaging van de ouderbijdrage ten opzichte van 2023. In bovenstaand voorbeeld maakt het dus uit met welk uitgangsjaar wordt vergeleken.
Een algemene uitspraak doen over de opvangkosten in 2026 is daarom ook niet mogelijk. Om toch een indicatie te kunnen geven, is voor het antwoord op vraag 8 een tabel met een aantal rekenvoorbeelden toegevoegd als bijlage. Bij de rekenvoorbeelden is telkens uitgegaan van een zelfde huishouden met twee kinderen die twee dagen in de week naar de dagopvang gaan voor een (in 2025) verwacht doorsnee tarief van € 10,97. Alleen het toetsingsinkomen verschilt per rekenvoorbeeld. Bovendien wordt in de rekenvoorbeelden uitgegaan van de gemiddelde ouderbijdrage als percentage van de totale opvangkosten, in plaats van (alleen) bedragen in euro’s. Percentages van de totale opvangkosten zijn te prefereren boven bedragen in euro’s, omdat ze minder gevoelig zijn voor ontwikkelingen in lopende prijzen.
Klopt het dat het nieuwe kinderopvangstelsel hierdoor voor iedereen goedkoper wordt, maar juist voor de laagste inkomens duurder?
Een aanzienlijk deel van de ouders die kinderopvangtoeslag ontvangen heeft in 2025 al recht op het maximale vergoedingspercentage. Dat komt mede doordat het kabinet de vergoedingspercentages begin dit jaar sterk heeft verhoogd. Omdat deze ouders al recht hebben op het maximale percentage zullen deze ouders niet profiteren van de volgende stap op het ingroeipad die we per 2026 gaan zetten. Wel profiteren zij straks van de grotere eenvoud en zekerheid die het nieuwe stelsel aan alle ouders zal bieden. In mijn Kamerbrief2 van november 2024 ben ik hier uitgebreider op ingegaan.
In het regeerakkoord is afgesproken dat de maximum uurprijzen (MUP) voor de kinderopvangtoeslag in 2026 niet worden geïndexeerd. Wanneer kinderopvangorganisaties in 2026 hun tarieven verhogen en daardoor boven de MUP uitkomen, moeten ouders het verschil tussen de MUP en het tarief zelf betalen. Veel organisaties rekenen nu al een hoger tarief dan de MUP. Maar het kabinet is van plan om de vergoedingspercentages in 2026 – net als in 2025 – flink te verhogen. Hierdoor betalen de meeste ouders, ondanks het niet-indexeren, per saldo in 2026 minder voor kinderopvang dan in 2025.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel ouders met lage inkomens hierdoor worden getroffen?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2, hangen de kosten die ouders maken voor kinderopvang af van verschillende factoren, zoals inkomen en het tarief van de instelling. Het is daardoor niet precies mogelijk om te berekenen hoeveel ouders in 2026 meer zullen betalen voor kinderopvang dan in 2025.
Wel kan ter indicatie worden gekeken naar het aantal huishoudens dat in 2025 al het maximale vergoedingspercentage ontvangt. In 2025 hebben naar schatting circa 80.000 huishoudens met kinderopvangtoeslag een toetsingsinkomen van maximaal € 47.403 en dus recht op het maximale vergoedingspercentage van 96%. Dit zijn dus niet alleen huishoudens met een laag inkomen. Deze ouders ontvangen in 2026 geen hoger vergoedingspercentage, maar zij betalen wel een hogere bijdrage wanneer hun kinderopvangorganisaties de tarieven verhogen tot boven de MUP. In november 2024 hanteerde circa 61% van de kinderdagverblijven een tarief boven de MUP. In de buitenschoolse opvang was dat circa 80% en in de gastouderopvang circa 58%.
Hoeveel minder ouders gaan kinderopvang afnemen hierdoor?
Het is op voorhand niet goed te voorspellen wat de gevolgen van het niet-indexeren en eventuele tariefstijgingen zijn voor het gebruik van kinderopvang. Bovendien zorgt het verhogen van de vergoedingspercentages er ook voor dat de kosten voor kinderopvang voor ouders met een midden- en hoog inkomen per saldo afnemen. Dit kan ook een gevolg hebben voor de vraag naar opvang. Ook hiervoor geldt dat het op voorhand lastig is om te voorspellen wat de precieze gevolgen zijn voor het gebruik. Uiteraard zal ik zowel de betaalbaarheid als het gebruik van kinderopvang in 2026 nauwlettend blijven monitoren door middel van de kwartaalrapportages.
Hoeveel uren gaan ouders minder werken dankzij deze keuze van het kabinet?
Een hogere eigen bijdrage voor kinderopvang kan voor sommige ouders met een laag inkomen reden zijn om minder te gaan werken. Tegelijkertijd kunnen de hogere vergoedingspercentages voor midden- en hoge inkomens juist aanleiding zijn om meer te gaan werken. Ook kan de veel grotere eenvoud en zekerheid van de nieuwe financiering van kinderopvang, samen met de hogere vergoedingspercentages, zorgen voor een cultuurverandering in het gebruik van formele kinderopvang. Het is op voorhand niet te voorspellen hoeveel uren ouders meer of minder zullen gaan werken als gevolg van de keuzes van het kabinet.
Wat zijn de gevolgen voor de financiële toegankelijkheid van voorschoolse educatie?
Het niet-indexeren van de maximum uurprijzen heeft mogelijk indirecte gevolgen voor de financiële toegankelijkheid van voorschoolse educatie (ve). Gemeenten ontvangen van het Rijk een financiële tegemoetkoming voor het aanbieden van ve. Het is aan gemeenten welke eigen bijdrage zij vervolgens vragen aan ouders. Sommige gemeenten hanteren daarbij de KOT-tabel, andere gemeenten hanteren de VNG-Adviestabel en/of bieden ve (deels) gratis aan. Ook is het tarief dat kinderopvangorganisaties hanteren voor voorschoolse educatie niet altijd hetzelfde als het tarief voor reguliere kinderdagopvang. Hierdoor kunnen mogelijke indirecte consequenties van het niet-indexeren voor ouders, bijvoorbeeld negatieve inkomenseffecten, verschillen per gemeente.
Ook eventuele tariefstijgingen door de grotere vraag naar kinderopvang in het nieuwe financieringsstelsel kunnen indirecte gevolgen hebben voor de financiële toegankelijkheid van ve. Bijvoorbeeld via de kosten die gemeenten maken in het reserveren van ve-plekken bij kinderopvangaanbieders en daardoor in het aantal plekken dat een gemeente kan aanbieden. De mate waarin dit op zou treden en effect zou hebben op ouders is naar verwachting wederom verschillend per gemeente.
Kunt u de effecten van het niet indexeren van de toeslag inzichtelijk maken voor alle inkomensgroepen en de meest veelvoorkomende gezinssituaties?
In de bijlage bij deze beantwoording vindt u een uitgebreide tabel met rekenvoorbeelden. Deze rekenvoorbeelden zijn nadrukkelijk indicatief en kunnen niet gebruikt worden om af te leiden wat de werkelijke hoogte van de (netto) opvangkosten zijn voor een individueel huishouden.
Voor deze rekenvoorbeelden ben ik uitgegaan van de geraamde uitgaven aan de kinderopvangtoeslag in de huidige SZW-begroting, met een voorlopige invulling van de kinderopvangtoeslag-vergoedingspercentages in 2026 en invoering van de nieuwe financiering per 2027. Deze percentages kunnen nog veranderen. Ik ben voornemens het ontwerpbesluit met daarin de vergoedingspercentages voor 2026 nog voor de zomer aan uw Kamer te zenden voor de voorhangprocedure.
Deze rekenvoorbeelden zijn gebaseerd op een voorbeeldsituatie met twee kinderen die beiden twee dagen per week naar de dagopvang gaan voor een (voor 2025) verwacht doorsnee tarief van € 10,97 (dit tarief ligt naar verwachting boven de MUP in 2026)3. Het enige waar de voorbeelden in verschillen is de hoogte van het toetsingsinkomen. De in de tabellen genoemde bedragen zijn in lopende prijzen. Dat betekent dat de opvangkosten, de hoogte van de vergoeding voor opvang en de hoogte van de eigen bijdrage zijn gebaseerd op het (verwachte) prijsniveau in het betreffende jaar. Hiervoor is uitgegaan van de CPB-raming van de loon- en prijsontwikkeling4. De tabellen tonen ook de eigen bijdrage en de overheidsbijdrage als percentage van de totale opvangkosten. Deze percentages corrigeren automatisch voor deze loon- en prijsontwikkelingen. Voor een analyse van de verandering in de eigen bijdrage tussen twee jaren moet daarom gekeken worden naar deze percentages. De percentages ouderbijdrage wijken af van de vergoedingspercentages in de KOT-tabel omdat in de rekenvoorbeelden is uitgegaan van een huishouden met twee kinderen en een doorsnee tarief dat boven de MUP ligt. Het vergoedingspercentage voor het tweede kind ligt meestal hoger dan voor het eerste kind.
De rekenvoorbeelden laten zien dat voor alle vier de voorbeeldhuishoudens het percentage eigen bijdrage in 2024 is gedaald ten opzichte van 2023. Dit komt door het verhogen van de maximum uurprijzen (MUP) voor in totaal circa € 508 miljoen in 20245.
In 2025 is het percentage eigen bijdrage verder gedaald voor de voorbeeldhuishoudens met een modaal, dubbelmodaal en hoger inkomen. Dit komt door de eerste stap op het ingroeipad6 richting de hoge, inkomensonafhankelijke vergoeding in het nieuwe financieringsstelsel.
In 2026 neemt voor de eerste twee voorbeeldhuishoudens (laag inkomen en modaal inkomen) het percentage eigen bijdrage naar verwachting toe met circa 3,4%-punt. Dit komt door het niet-indexeren van de MUP. Voor het voorbeeldhuishouden met een dubbelmodaal inkomen gaat de eigen bijdrage omlaag met circa 1,7%-punt. Voor het voorbeeldhuishouden met een hoog inkomen daalt de eigen bijdrage met 2,4%-punt. Hoewel de eigen bijdragen van deze laatste twee voorbeeldhuishoudens in eerste instantie ook stijgen door het niet-indexeren, wordt deze stijging meer dan gecompenseerd door de verhoging van de vergoedingspercentages per 2026.
Bij het interpreteren van dergelijke rekenvoorbeelden is het belangrijk om inzicht te hebben in de werkelijke inkomensverdeling van huishoudens die kinderopvangtoeslag ontvangen. Daarom heb ik onderstaande grafiek opgenomen, die gebaseerd is op data van Dienst Toeslagen van peildatum 31 maart 2024. De grafiek maakt duidelijk dat het overgrote deel van de huishoudens met kinderopvangtoeslag een bovenmodaal toetsingsinkomen heeft.
Vindt u dit wenselijk op deze krappe arbeidsmarkt?
Zoals ik hierboven heb aangegeven is het lastig te voorspellen wat de gevolgen van de kabinetsplannen zijn voor de arbeidsparticipatie van ouders en daarmee de arbeidsmarkt. De verwachting is dat de meeste ouders de komende jaren per saldo minder zullen gaan betalen voor kinderopvang. Ouders houden zo meer over van een dag (meer) werken. Ook kan de veel grotere eenvoud en zekerheid van de nieuwe financiering van kinderopvang, samen met de hogere vergoedingspercentages, zorgen voor een cultuurverandering in het gebruik van formele kinderopvang.
Het bericht ‘Kamer-bobo laat zich door beveiligers rondrijden in opgeëiste dienstauto: chique bolide heeft pikant verleden’ |
|
Geert Wilders (PVV), Marco Deen (PVV) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat de Griffier van de Tweede Kamer een dienstauto met chauffeur tot zijn beschikking heeft gekregen?1
Klopt het dat deze ambtenaar hier zelf om heeft gevraagd omdat hij niet wil onderdoen voor een secretaris-generaal op een ministerie?
Klopt het dat daarbij kamerbeveiligers als chauffeur worden ingezet?
Deelt u de mening dat kamerbeveiligers, die keihard nodig zijn om Kamerleden, medewerkers en bezoekers binnen de Kamer veilig te houden, niet ingezet moeten worden om een ambtenaar rond te toeren in een chique bolide? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat als de Griffier ongestoord wil bellen hij dat net als elke automobilist handsfree kan doen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat ambtenaren, waaronder ook deze Griffier, net als elke andere werkende Nederlander gewoon per fiets, openbaar vervoer of eigen auto moet reizen, en bent u dan ook bereid direct een einde te maken aan deze ijdele onzin van deze Kamer-bobo? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt voor ambtenaren dat artikel 10.4 Cao Rijk bepaalt dat een werkgever aan een werknemer een dienstauto ter beschikking kan stellen in plaats van de reiskosten voor woon-werkverkeer en dienstreizen te vergoeden. Daarmee is het aan de Tweede Kamer als werkgever zelf om deze afspraken te maken, zoals ik in mijn antwoord op vragen 1 tot en met 5 heb toegelicht.
De acuut dreigende uitzetting van Oeigoeren in Thailand |
|
Tom van der Lee (GL), Christine Teunissen (PvdD), Jan Paternotte (D66), Isa Kahraman (NSC), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Don Ceder (CU), Derk Boswijk (CDA) |
|
Marjolein Faber (PVV), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Hell on earth»: Deportation looms for Uyghurs held in Thailand»?1
Ja.
Bent u bekend met de berichten over de acuut dreigende uitzetting van 48 in Thailand vastgehouden Oeigoeren naar China?
Ja.
Bent u het eens dat deze dreigende uitlevering in strijd is met het internationaal onderschreven principe van non-refoulement, gezien het bijzonder grote risico op ernstige mensenrechtenschendingen bij terugkeer naar China?
Ja.
Hoe beoordeelt u op dit moment de mensenrechtensituatie in Xinjiang, in het bijzonder voor de Oeigoerse gemeenschap, en welke specifieke risico’s zouden deze mannen bij terugkeer lopen?
De negatieve trend in de mensenrechtensituatie in China blijft reden geven tot zorg. De druk op de rechten van etnische minderheden neemt verder toe en de situatie van de Oeigoeren blijft in het bijzonder zorgelijk. De uitgebreide surveillance infrastructuur in Xinjiang maakt vergaande controle op activiteiten en reisbewegingen van Oeigoeren mogelijk. Waarschuwingen vanuit het maatschappelijk middenveld en VN-experts richtten zich in de afgelopen jaren onder meer op grootschalige arbitraire detentie, dwangarbeid, beperkingen op de vrijheden van beweging, meningsuiting en religie, het recht op privacy en reproductieve rechten. De groep loopt bij gedwongen terugkeer een reëel risico op foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, zoals recent bevestigd door VN experts.2
Nederland dringt bij de Chinese autoriteiten aan op de implementatie van de aanbevelingen van het rapport van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten uit 20223, dat sprak van mogelijke internationale misdaden, in het bijzonder misdaden tegen de menselijkheid. Het beleid en het juridische kader dat hieraan ten grondslag ligt is nog altijd van kracht, bevestigde het kantoor van de VN Hoge Commissaris in augustus 20244. In het rapport roept de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten de internationale gemeenschap op om Oeigoeren en andere moslimminderheden niet gedwongen terug te sturen naar China. De situatie in Xinjiang is onlangs door Nederland nog aan de orde gesteld tijdens het bezoek van de Chinese vicepremier DING aan Nederland.
Heeft Nederland reeds diplomatiek contact gezocht met de Thaise autoriteiten om de uitzetting te voorkomen, en hen actief herinnerd aan hun verplichtingen onder het internationaal recht? Zo nee, bent u bereid dit op de kortst mogelijke termijn te doen?
Nederland heeft op verschillende manieren, zowel mondeling als schriftelijk en zowel bilateraal als in EU-verband de dringende oproep aan de Thaise autoriteiten gedaan om de 48 Oeigoeren niet uit te leveren, de detentie te beëindigen en – als voorgaande niet gebeurt – de leefomstandigheden voor de groep te verbeteren en UNHCR toegang te geven tot de gevangenen. Daarbij is nadrukkelijk verzocht het principe van non-refoulement te respecteren vanwege de serieuze risico’s bij terugkeer naar China.
Bent u zo nodig bereid binnen de Europese Unie en met andere landen met een actieve mensenrechtenagenda te pleiten voor een gezamenlijke aanpak om uitzetting van Oeigoeren naar China te voorkomen, bijvoorbeeld door opvangmogelijkheden in derde landen te bespreken?
Nederland staat in nauw contact met EU- en andere gelijkgezinde landen en UNHCR over alle mogelijke acties die de situatie van deze groep kunnen verbeteren. In dit kader houdt Nederland ook vinger aan de pols of landen bereid zijn om personen uit deze groep asiel te verlenen. Er zijn nog geen signalen van landen die dit aan Thailand hebben aangeboden en waarmee de Thaise overheid heeft ingestemd. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwgezet volgen en de Thaise autoriteiten waar nodig aanspreken.
Waar het Nederland betreft gaat het Ministerie van Asiel en Migratie over hervestiging van mensen die toebehoren aan het jaarlijkse nationale quotum voor UNHCR-vluchtelingen.
Wilt u, gezien de acute dreiging van uitzetting en de ernstige risico’s voor deze Oeigoeren, deze vragen beantwoorden voor het debat over de informele Europese Raad op 29 januari?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Voor patiënten met gedragsproblemen en verstandelijke handicap is geen geld in de opvang’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Voor patiënten met gedragsproblemen en verstandelijke handicap is geen geld in de opvang»1 en het onderzoek van onderzoekscollectief Spit naar de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking2?
Ja.
Herkent u het beeld dat de tarieven voor de zorg aan mensen met een VG7-indicatie niet toereikend is?
Zoals ik in de recent verstuurde brief «Vervolg complexe zorg (gehandicaptenzorg)» (24 170, nr. 352) schrijf, is het tarief voor het zorgprofiel VG7 inderdaad al een aantal jaren onderwerp van gesprek. Voor een nadere toelichting op de acties die hierop zijn ondernomen verwijs ik u graag naar deze brief van 30 januari jl.
Wat is uw reactie op het feit dat zorginstellingen gedwongen zijn om cliënten te weigeren omdat zij dit qua financiën en personeel niet kunnen dragen? Herkent u bovendien de moeilijke situatie waarin ouders, verzorgers en omgeving terecht komen als deze mensen bij hen moeten komen wonen? Is de ondersteuning die zij krijgen wat u betreft voldoende? Welk beleid zet u in om hen adequate ondersteuning en zorg te bieden?
Ik vind het pijnlijk dat wanneer je een zeer intensieve zorgvraag hebt (of iemand uit je familie deze heeft), passende zorg en ondersteuning niet beschikbaar zijn. Juist voor mensen met een verstandelijke beperking, intensieve zorgvraag en onbegrepen gedrag is een veilige plek met passende zorg en ondersteuning ontzettend belangrijk.
Het kan en mag niet zo zijn dat er geen passende zorg beschikbaar is. Het gaat om mensen en gezinnen in een zeer kwetsbare positie die juist zo afhankelijk zijn van passende zorg en ondersteuning. Daarom werkt VWS al lange tijd met zorgaanbieders, zorgkantoren en vertegenwoordigers van de mensen waar het om gaat aan oplossingen voor de problemen die worden ervaren in de zorg voor deze doelgroep. Een toereikend tarief is een belangrijke randvoorwaarde, maar zeker niet de enige. In de Kamerbrief van 30 januari 2025 «Vervolg complexe zorg (gehandicaptenzorg)», 24 170, nr. 352, licht ik toe welke acties in gang zijn en worden gezet.
Bent u bereid volledig in beeld te brengen hoeveel cliënten wachten op een geschikte en passende zorgplek?
Ja, zoals ik heb beschreven in de recente Kamerbrief «Vervolg complexe zorg (gehandicaptenzorg)», 24 170, nr. 352, werk ik met Ieder(in), VGN en ZN intensief samen op een aantal specifieke vraagstukken. Eén daarvan is het verkrijgen van beter inzicht de mensen op de wachtlijst. We werken er aan dat mensen met een complexe zorgvraag die wachten op een passende plek in beeld zijn en dat zorgaanbieders en zorgkantoren effectief samenwerken om zo snel mogelijk een passende plek te realiseren.
Ziet u ook dat tekorten in de sector leiden tot dure oplossingen, zoals verblijf in vakantieparken met 24-uursbegeleiding? Hoe werkt u aan een efficiëntere inzet van financiële middelen?
Wanneer mensen met een complexe zorgvraag met hun zorgvraag niet terecht kunnen bij het reguliere zorgaanbod wordt alsnog geprobeerd om tot een passende oplossing te komen. Hier zijn ook de maatwerkplekken (het maatwerkproces) voor geïntroduceerd3. Daarnaast wordt er regelmatig gebruik gemaakt van ZZP-ers en uitzendkrachten om aan deze zorgvraag te kunnen voldoen. Door de herijking van de tarieven, de acties in de Toekomstagenda en de aanvullende vraagstukken waarop ik samenwerk met Ieder(in), ZN en VGN zet ik er op in dat het zorgaanbod beter aansluit bij de behoeften van mensen met een complexe zorgvraag en dat zorgaanbieders beter invulling kunnen geven aan het binden, boeien en benutten van personeel. Dit moet bijdragen aan beter passende zorg en meer doelmatige inzet van middelen.
Wat is uw reactie op de constatering van de sector dat de verhoging voor 2025 met 6,2 procent niet voldoende is, en dat er minstens 15 procent nodig is? Bent u bereid om bij de Voorjaarsnota het Wlz-kader te verhogen ten behoeve van de tarieven voor de VG7-groep?
Voor 2025 is een substantiële tariefverhoging ingevoerd. Met behulp van periodiek kostenonderzoek herijkt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de vastgestelde tarieven, waarmee zij ervoor zorgt dat de gemiddelde kosten van geleverde zorg worden gedekt. De NZa heeft (op basis van gegevens over het jaar 2022) in 2023/2024 onderzoek gedaan naar de kosten van de zorg in de gehandicaptenzorg en ggz-wonen met als doel om de tarieven van alle prestaties in deze sectoren te herijken per 2025. Begin 2024 bleek dat een integrale herijking van alle Wlz-tarieven in de gehandicaptensector en ggz-wonen niet mogelijk was voor de NZa. De NZa heeft voor een aantal prestaties de tarieven per 2025 wel aangepast, waaronder VG7, vooruitlopend op het volledig integrale kostenonderzoek van beide sectoren. Voor de VG7-tarieven gaat het om € 143 miljoen extra dat in een verhoging van de tarieven voor 2025 (en in het beschikbare Wlz-kader) is verwerkt. Dat is een verhoging van 6,2%; bijna het dubbele van de 3,5% waar de VGN in 2023 om vroeg. Het kostenonderzoek van de NZa geeft op dit moment geen aanleiding voor een verhoging van 15%
Wat betekent voor deze situatie het arrest van het Gerechtshof Den Haag begin 2024 dat de berekening van de tarieven moet resulteren in een neutraal of positief resultaat voor 75 procent van de totale brancheomzet, waarbij financieringsbaten en -lasten worden meegenomen in de berekening?3 Is het wat u betreft een wenselijke situatie dat ook als het arrest wordt opgevolgd de tarieven voor een subgroep, de mensen met een VG7-indicatie, niet kostendekkend zijn?
De zorgkantoren hebben hun zorginkoop aangepast aan de uitspraken van het gerechtshof. Met de herijking van de tarieven door de Nza (zie vraag5 zou het tarief voor VG7 redelijkerwijs kostendekkendheid moeten zijn.
Wat leert deze situatie u van de bekostigingssystematiek in de gehandicaptenzorg? Bent u bereid alternatieve bekostigingssystemen te onderzoeken die minder individueel zijn en meer aansluiten bij het karakter van langdurige zorg, en de voor- en nadelen van deze verschillende systemen op een rij te zetten?
Het beeld in de sector was dat de tarieven niet toereikend waren voor deze doelgroep. Dit heeft het kostenonderzoek van de NZa bevestigd, waarop het tarief is aangepast. Dit geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat deze systematiek niet werkt voor de langdurige zorg. Specifiek in de zorg voor mensen met een VG7 geldt dat er sprake is van een grote variatie van zorgzwaarte binnen het zorgprofiel. Terwijl er één tarief geldt. Gelet op de huidige variatie werken de NZa, ZN en VGN samen aan een verkenning voor een mogelijke splitsing van het VG7-tarief in een basistarief en een tarief voor «VG7+». In de recente Kamerbrief «Vervolg complexe zorg (gehandicaptenzorg)», 24 170, nr. 352, is dat nader toegelicht.
Welke ambitie heeft u voor deze regeringsperiode voor de gehandicaptenzorg in het algemeen en de mensen met een VG7-indicatie in het bijzonder? Welke extra stappen zijn nodig om deze ambitie te realiseren?
Met de Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking werk ik aan het toekomstbestendig maken van de gehandicaptenzorg. Dat doen we door in de praktijk, samen met zorgaanbieders en ervaringsdeskundigen, te laten zien hoe je anders werken en anders organiseren kunt vormgeven. We kijken wat de werkzame elementen zijn en met die kennis schalen we op. De complexe zorg is één van de zes onderwerpen die centraal staan in de Toekomstagenda. Voor een stand van zaken op dit specifieke onderwerp verwijs ik u naar de Kamerbrief van 30 januari 2025 «Vervolg complexe zorg (gehandicaptenzorg)», 24 170, nr. 352. Hier geef ik onder andere aan op welke specifieke vraagstukken ik bestuurlijke afspraken heb gemaakt met Ieder(in), VGN en ZN. Ook heb ik naar aanleiding van de nieuwsberichten gesproken met VGN over de knelpunten en wat er nodig is in de zorg voor deze doelgroep.
In maart 2025 kunt u een voortgangsrapportage over de gehele Toekomstagenda verwachten. Daarnaast geef ik voor mensen met een beperking, samen met alle betrokken departementen, uitvoering aan de Nationale Strategie voor het VN-Verdrag Handicap. De eerste werkagenda die bij de Nationale Strategie hoort verwacht ik rond de zomer naar de Kamer te kunnen sturen.
Het Brusselse Lobbyschandaal. |
|
Pieter Omtzigt (NSC), van Waveren , Thom van Campen (VVD) |
|
Schoof |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuws dat de Europese Commissie via het EU LIFE Programme NGO’s heeft gesubsidieerd om te lobbyen voor haar eigen klimaat- en milieuplannen bij Europarlementariërs?1
Ja, het artikel is mij ook opgevallen.
Kunt u aangeven of de toenmalige Eurocommissaris voor Klimaat in enig contact met de Nederlandse regering melding heeft gemaakt van dergelijke «lobbycontracten»?
Uit de beschikbare verslaglegging volgt geen indicatie dat de subsidieverlening onder het LIFE-programma in gesprekken met leden van het kabinet aan de orde is geweest.
Kunt u toelichten in hoeverre de Nederlandse regering op de hoogte was van deze «lobbycontracten» tussen de Europese Commissie en de NGO’s?
Het kabinet was hiervan niet op de hoogte, voor zover ik heb kunnen nagaan. Via de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie in Brussel heeft Nederland recentelijk contact gehad met Commissaris Serafin. De Commissaris heeft aangegeven nader onderzoek te zullen doen naar de subsidieverlening door de Europese Commissie (hierna: de Commissie), zoals hij ook aangaf in het Europees Parlement. Het kabinet wacht nadere stappen van de Commissie af. Het kabinet heeft van de Commissie geen signalen ontvangen dat geldende transparantie- en lobbyregels zijn overtreden.
Bent u van mening dat het zeer onwenselijk is dat de uitvoerende macht (via de Europese Commissie) de wetgevende macht (het Europees Parlement) middels deze schaduwlobby beïnvloedt en daarmee dus de scheiding der machten ondermijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Commissie gebruikt subsidieverstrekking om bepaalde EU-beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. Ook maatschappelijke organisaties kunnen zich aanmelden voor deze subsidies. Maatschappelijke organisaties vertegenwoordigen burgers en dragen bij aan het pluriforme debat dat past bij een representatieve democratie. Het is van belang dat burgers in staat zijn de activiteiten en de mogelijke invloed van deze en alle andere belangenvertegenwoordigers te volgen. Transparantie en verantwoording over deze contacten zijn essentieel om het vertrouwen van burgers in de Unie te behouden. Om deze reden hebben het Europees Parlement en de Commissie in 2011 het EU-transparantieregister ingesteld door middel van een interinstitutioneel akkoord. De Raad is in 2021 toegetreden tot dit akkoord. Het kabinet is hier voorstander van. Het akkoord biedt een kader voor een transparante en ethische interactie tussen de EU-instellingen en belangenvertegenwoordigers. De EU-instellingen hebben zich gecommitteerd alleen bepaalde interacties met belangenvertegenwoordigers aan te gaan wanneer deze zijn ingeschreven in het register.
Verder geldt dat de Commissie een eigenstandige verantwoordelijkheid heeft om met maatschappelijke organisaties subsidieovereenkomsten aan te gaan. De Commissie dient daarbij, naast de afspraken over transparantie, de voorwaarden en doelstellingen van het betreffende fonds en van het Financieel Reglement van de Unie in acht te nemen.
Kunt u bij de Europese Commissie aandringen op openbaarmaking van de contracten die tussen 2012 en nu zijn gesloten en die gericht zijn op beïnvloeding, om zo het vertrouwen te herstellen door middel van transparantie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van het feit dat er in het wetsvoorstel voor het LIFE Programme, dat is voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad, geen melding wordt gemaakt van dergelijke «lobbycontracten»?
De Commissie voert het beheer over het LIFE-programma conform de doelstellingen en voorwaarden van de LIFE-verordening (2021/783) en conform de voorwaarden van het Financieel Reglement van de Unie. Uw Kamer is over het LIFE-programma geïnformeerd o.a. via het gebruikelijke BNC-fiche2 en het verslag van de Milieuraad van december 2018.3 Zoals in deze stukken aangegeven bevat het LIFE-programma ook de mogelijkheid voor financiering van ondersteuning van het maatschappelijk debat.
Maatschappelijke organisaties die subsidiegelden uit het LIFE-programma benutten, stellen bij aanvraag van subsidie zelfstandig hun werkprogramma’s op aan de hand van de in het LIFE-werkplan gestelde toetsingscriteria. Op basis van deze werkwijze is er geen sprake van een «lobbycontract» waarin de Commissie voorwaarden stelt voor belangenbehartiging bij bepaalde partijen.
Deelt u de mening dat het problematisch is dat de Eurocommissaris het parlement en de Raad niet volledig heeft ingelicht over deze bijzondere uitvoering van de verordening?
De Commissie is volgens het Financieel Reglement van de Unie verplicht om het Europees Parlement en de Raad op hun verzoek een verslag te sturen met informatie over subsidies, zoals het aantal aanvragers van subsidies, het aantal subsidies en de betrokken bedragen van het voorgaande begrotingsjaar.4 Specifiek voor het LIFE-programma geldt daarbij dat de projecten die onder de verschillende LIFE-calls zijn goedgekeurd, openbaar worden gemaakt op de website van de Commissie. Ook publiceert de Commissie, conform de LIFE-verordening, de toekenningscriteria in het meerjarig werkprogramma en in de oproepen tot het indienen van voorstellen. De projectvoorstellen van aanvragende partijen moeten aan deze criteria voldoen.
Kunt u bij de Europese Commissie aandringen op openbaarmaking van het type NGO’s of andere organisaties waarmee vergelijkbare «lobbycontracten» zijn afgesloten, bijvoorbeeld in het kader van het migratiedebat of economische vraagstukken?
Zoals uit de beantwoording van vraag 3 blijkt, heeft het kabinet op dit moment geen signalen ontvangen dat geldende transparantie- en lobbyregels zijn overtreden. Het kabinet wacht in de onderhavige kwestie de nadere stappen van de Commissie af.
Kunt u aangeven welke Nederlandse NGO's, of NGO's met een Nederlandse afdeling, betrokken waren bij dergelijke lobbycontracten?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van maatschappelijke organisaties die subsidies van de Commissie ontvangen. Wel staan in het financiële transparantieregister van de EU de ontvangers per fonds en per land opgenomen.
Wilt u er met het kabinet op toezien dat de Europese Commissie, conform de uitspraken van Eurocommissaris Serafin, spoedig met strenge regels komt om dit soort lobbypraktijken met belastinggeld te voorkomen? En kunt u delen in hoeverre u deze maatregelen voldoende acht?
Zoals uit de beantwoording van vraag 3 blijkt, heeft het kabinet op dit moment geen signalen ontvangen dat geldende transparantie- en lobbyregels zijn overtreden. Het kabinet wacht nadere stappen van de Commissie af.
In hoeverre maken Nederlandse ministeries gebruik van dit soort «lobbycontracten» met tussenpartijen om eigen wetgeving te beïnvloeden, of hebben zij dit gedaan sinds 2010?
Heeft de regering in de afgelopen vijf jaar opdrachten gegeven of ingehuurd voor het onderhouden van parlementaire contacten aan personen of organisaties buiten de Rijksdienst, met uitzondering van vervanging bij ziekte? Zo ja welke opdrachten zijn dit geweest? Graag een volledig overzicht per opdracht.
Is er de afgelopen vijf jaar door een ministerie of uitvoeringsorganisatie opdracht of subsidie gegeven voor beïnvloeding of lobby, gericht op een specifieke partij, fractie of politicus of een groep partijen, fracties of politici?
Zo ja, kunt u voor elk geval specifiek aangeven wat het doel van de lobby was en op wie die gericht werd?
Indien onbekend, bent u bereid een onderzoek uit te voeren naar de mogelijke contractuele eisen en (subsidie)sturing vanuit het ministerie met als doel beïnvloeding van beleid, tot en met 2012? Zo ja, binnen welke termijn kunnen we dit verwachten?
Kunt u een overzicht geven van subsidiebesluiten en opdrachten van het Rijk met als doel beleidsbeïnvloeding per ministerie over de afgelopen 8 jaar? Zo ja, binnen welke termijn kunnen we dit verwachten?
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat voor patiënten met gedragsproblemen en verstandelijke handicap geen geld is in de opvang |
|
Sarah Dobbe |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Voor patiënten met gedragsproblemen en verstandelijke handicap is geen geld in de opvang»?1
Het kan en mag niet zo zijn dat er geen passende zorg beschikbaar is, zeker niet voor deze doelgroep. Het gaat om mensen en gezinnen in een zeer kwetsbare positie die juist zo afhankelijk zijn van passende zorg en ondersteuning. Daarom werkt VWS al lange tijd met zorgaanbieders, zorgkantoren en vertegenwoordigers van de mensen waar het om gaat aan oplossingen voor de problemen die worden ervaren in de zorg voor deze doelgroep. Een toereikend tarief is een belangrijke randvoorwaarde, maar zeker niet de enige.
Hoe reageert u op de stelling van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) dat er voor de groep mensen met een VG7-indicatie een tariefverhoging van minstens 15 procent nodig is? Bent u bereid om deze tariefverhoging zo snel mogelijk door te voeren? Zo nee, waarom denkt u dat de huidige tarieven wel te verantwoorden zijn?
Voor 2025 is een substantiële tariefverhoging ingevoerd. Met behulp van periodiek kostenonderzoek herijkt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de vastgestelde tarieven, waarmee zij ervoor zorgt dat de gemiddelde kosten van geleverde zorg worden gedekt. De NZa heeft (op basis van gegevens over het jaar 2022) in 2023/2024 onderzoek gedaan naar de kosten van de zorg in de gehandicaptenzorg en ggz-wonen met als doel om de tarieven van alle prestaties in deze sectoren te herijken per 2025.
Begin 2024 bleek dat een integrale herijking van alle Wlz-tarieven in de gehandicaptensector en ggz-wonen niet mogelijk was voor de NZa. De NZa heeft voor een aantal prestaties de tarieven per 2025 wel aangepast, waaronder VG7, vooruitlopend op het volledig integrale kostenonderzoek van beide sectoren. Voor de VG7-tarieven gaat het om € 143 miljoen extra dat in een verhoging van de tarieven voor 2025 (en in het beschikbare Wlz-kader) is verwerkt. Dat is een verhoging van 6,2%; bijna het dubbele van de 3,5% waar de VGN in 2023 om vroeg. Het kostenonderzoek van de NZa geeft op dit moment geen aanleiding voor een verhoging van 15%.
Op basis van welke gegevens was de tariefverhoging van 6,2% voor VG7-indicaties gebaseerd? Bent u bereid om de achterliggende berekeningen met de Kamer te delen?
In een verantwoordingsdocument2 geeft de NZa uitleg over de gehanteerde systematiek bij het kostenonderzoek en het aanvullende onderzoek dat heeft plaatsgevonden naar de kosten van personeel niet in loondienst (PNIL) om in 2025 voor een aantal prestaties (waaronder VG7) de tarieven aan te passen (vooruitlopend op het aanpassen van alle tarieven in de gehandicaptensector in 2026).
Hoe reageert u op het feit dat gehandicaptenzorginstellingen nu vaak de tekorten, die ontstaan door de zorg voor bewoners met een VG7-indicatie, compenseren door minder te investeren in huisvesting? Gaat dit niet op de langere termijn voor grote problemen zorgen, aangezien deze instellingen vaak de gehele normatieve huisvestingscomponent nodig hebben om hun vastgoed te onderhouden en zo nodig te vervangen?
Het is onwenselijk als zorginstellingen structureel minder investeren in huisvesting om tekorten in de zorg te compenseren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4, onderzoekt de NZa de benodigde tarieven voor de zorgcomponent. Daarnaast ontvangen de zorginstellingen een normatieve huisvestingscomponent. Daarmee ontvangen zorgaanbieders (gemiddeld genomen) zowel voor de zorg als voor de huisvesting een passende vergoeding, gebaseerd op periodiek kostenonderzoek.
Deelt u de mening dat het volstrekt onverantwoord is om cliënten, die vanwege gedragsproblemen eigenlijk intensieve professionele begeleiding nodig hebben, gedwongen bij familie of zelfs op straat te laten leven, als gevolg van financiële prikkels voor zorginstellingen om deze mensen niet op te nemen? Creëert dit geen onverantwoorde en onveilige situaties voor familieleden, de samenleving en deze mensen zelf?
Ja, ik deel de mening dat het onverantwoord is om cliënten, die vanwege gedragsproblemen eigenlijk intensieve professionele begeleiding nodig hebben, gedwongen bij familie of zelfs op straat te laten leven, als gevolg van financiële motieven van zorginstellingen. Ik wil deze risico’s graag voorkomen.
Gaat u zich inzetten om zo snel mogelijk een oplossing te vinden voor de minstens 149 cliënten die dringend op zoek zijn naar een plek in een instelling, «omdat de situatie onhoudbaar is»? Zo ja, welke stappen gaat u daartoe zetten?
De zorgkantoren hebben de zorgaanbieders en cliëntondersteuners opgeroepen om contact op te nemen met de betrokken zorgkantoren als problemen zich voordoen, zodat ze samen naar een oplossing kunnen zoeken. Zo nodig kan een gespecialiseerde cliëntondersteuner ingeschakeld worden. Wanneer alle stappen in het proces tot plaatsing zijn doorlopen en het alsnog niet lukt om een passende verblijfplek te vinden kan het praktijkteam van mijn ministerie meedenken om tot een oplossing te komen voor de ervaren knelpunten.
Daarnaast werkt VWS al langere tijd samen met zorgaanbieders, zorgkantoren en vertegenwoordigers van de mensen waar het om gaat aan oplossingen voor de problemen die worden ervaren in de zorg voor deze doelgroep. Voor de verschillende acties verwijs ik u naar de kamerbrief van 30 januari 2025 Vervolg complexe zorg (gehandicaptenzorg), 24 170-352.
In hoeverre acht u de reeds aangekondigde bezuinigingen op de langdurige zorg en daarmee de gehandicaptenzorg nog steeds verantwoord, in het licht van de huidige in het artikel beschreven situatie?
Ik realiseer mij dat de uitdagingen voor aanbieders van (gehandicapten)zorg aanzienlijk zijn. Van hen wordt veel gevraagd. Op het terrein van de Wlz is sprake van een aantal besparingen om de zorg betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit te kunnen houden nu en in de toekomst.
Zoals ik in het antwoord van de eerste vraag heb aangegeven kan en mag het niet zo zijn dat er geen passende zorg beschikbaar is, zeker niet voor deze doelgroep. Het gaat om mensen en gezinnen in een zeer kwetsbare positie die juist zo afhankelijk zijn van passende zorg en ondersteuning. In dat licht geldt dat de aangekondigde bezuinigingen er niet toe mogen leiden dat de tarieven niet langer tenminste redelijkerwijs kostendekkend zijn. De NZa houdt daarom bij de vaststelling van haar tarieven niet alleen rekening met de aangekondigde bezuinigingen, maar kan er ook toe overgaan tarieven te verhogen als dat op grond van kostenonderzoeken noodzakelijk blijkt. Zo heeft de NZa haar maximumtarieven voor VG7 met ingang van 2025 met 6,2% verhoogd; bijna het dubbele van de 3,5% waar de VGN in 2023 om vroeg. Binnen dit bredere perspectief acht ik de aangekondigde bezuinigingen nog steeds verantwoord. Dit alles laat onverlet dat – in een uitdagende arbeidsmarkt – de opgave voor aanbieders niet altijd eenvoudig zal zijn.
Hoe reageert u op het beeld dat wordt geschetst aan het einde van het artikel dat de huidige tekortschietende tarieven er wellicht voor zullen zorgen dat zorgaanbieders zich genoodzaakt zullen voelen om weer meer medicatie en dwangmaatregelen in te zetten, terwijl deze maatregelen de laatste decennia juist fors zijn afgebouwd? Staan de huidige VG7-tarieven daarmee niet op gespannen voet met de Wet zorg en dwang?
Het inzetten van gedwongen zorg is de laatste remedie om iemand te behoeden voor ernstig nadeel. Het is alleen aan de orde als alle alternatieven tekortschieten. Daar gelden strenge regels voor, die zijn opgeschreven in de Wet zorg en dwang. Ik vind dat financiële overwegingen geen argument mogen zijn om gedwongen zorg in te zetten. Ik zie in de praktijk veel zorgaanbieders die hard werken aan het verminderen van de inzet van gedwongen zorg, binnen de huidige tariefsystematiek. Ik vind het daarom kwalijk dat in het artikel wordt gespeculeerd dat de hoogte van de tarieven ervoor zou kunnen zorgen dat zorgaanbieders zich genoodzaakt voelen om meer gedwongen zorg in te zetten.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja
Het uitsluiten triple glas en kozijnen bij isolatiesubsidie 'maatregel 29’ van Nij Begun |
|
Sandra Beckerman , Julian Bushoff (PvdA) |
|
Mona Keijzer (BBB), van Marum |
|
![]() |
Kent u het bericht «Inwoners van Groningen en Noord-Drenthe boos over uitsluiten triple glas en kozijnen bij isolatiesubsidie «maatregel 29». «Mensen blijven nu met een restschuld» uit het Dagblad van het Noorden en wat is daarop uw reactie?1
Ja. We begrijpen dat bewoners zich afvragen waarom triple glas en kozijnen niet worden vergoed. Wij hebben goed geluisterd naar de reacties op de internetconsultatie en de regeling op dit punt aangepast en aangevuld. Tevens gaan wij eigenaren die afgelopen periode al geïnvesteerd hebben in triple glas en kozijnen in het kader van terugwerkende kracht met coulance behandelen.
Hoe rijmt u de uitspraak in de Kamerbrief van 6 maart 2024 (Kamerstuk 33 529, nr. 1227) «deze woningeigenaren krijgen voor de noodzakelijke maatregelen tot de standaard voor woningisolatie honderd procent subsidie» voor woningeigenaren uit het aardbevingsgebied met het feit dat triple glas en kunststofkozijnen zijn uitgesloten voor deze subsidie?
Het toepassen van triple glas is niet noodzakelijk voor het behalen van de standaard voor woningisolatie. Met HR++ glas en isolatie van de overige bouwdelen kan de standaard voor woningisolatie worden behaald. HR++ glas past in de huidige kozijnen of met een aanpassing in het huidige kozijn. Het vervangen van kozijnen voor het plaatsen van HR++ glas is dus niet noodzakelijk.
Voor de terugwerkende kracht wordt evenwel coulance gehanteerd, omdat voor deze groep bewoners op het moment van investeren onvoldoende duidelijk was welke maatregelen gesubsidieerd zouden worden en welke voorwaarden daarvoor precies golden. De subsidieregeling is daarom op dit punt aangepast. Voor woningeigenaren in het versterkingsgebied die al geïnvesteerd hebben in triple glas en kozijnen en de doelgroep tot 140% van het sociaal minimum inkomen, is 100% subsidie beschikbaar. Voor andere woningeigenaren die al geïnvesteerd hebben in triple glas en kozijnen, geldt het subsidiepercentage van 50%. In alle gevallen geldt hierbij dat de maatregelen dienen te zijn genomen ná 25 april 2023 en voor het moment van de voorhang van deze regeling.
Vanaf het moment van de voorhang van deze regeling worden triple glas en kozijnen niet meer vergoed op basis van de subsidiepercentages die van toepassing zijn in kader van maatregel 29. Wel is het mogelijk om bij hetzelfde subsidieloket een subsidie van 30% te krijgen voor de combinatie van triple glas en kozijnen, in lijn met het hoge percentage in de ISDE-regeling. Omdat deze maatregel buiten het kader van maatregel 29 valt is hiervoor geen woningplan nodig en blijft de subsidie buiten het subsidieplafond van maatregel 29.
Woningeigenaren in Groningen en Noord-Drenthe krijgen hierdoor de keuze tussen:
Welke maatregelen vallen volgens u precies onder de «noodzakelijke maatregelen tot de standaard»? Kunt u alle afzonderlijke «noodzakelijke maatregelen tot de standaard» uitsplitsen?
De standaard voor woningisolatie van de RVO2 houdt rekening met de bouwkundige kenmerken per woning. Daarom wordt per woning gekeken welke maatregelen in de desbetreffende woning nodig zijn voor het behalen van de standaard. Dit kan met behulp van een woningplan. De standaard voor woningisolatie kan met HR++ glas behaald worden, daarmee zijn triple glas en nieuwe kozijnen niet noodzakelijk voor het behalen van de standaard. Dit geldt ook voor maatregelen als het vervangen van daken en vloeren. In de concept- subsidieregeling is opgenomen welke maatregelen hier wel onder vallen, zoals spouwmuurisolatie, dakisolatie aan de binnenzijde, vloerisolatie aan de onderzijde en HR++ glas.
Kunt u toelichten waarom triple glas en kunststofkozijnen zijn uitgesloten voor deze subsidie, terwijl ze op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) onder de standaard voor woningisolatie vallen?2 Is de uitsluiting van deze maatregelen dan niet in tegenspraak met de genoemde Kamerbrief van 6 maart 2024?
Op de website van RVO staat triple glas met kozijnen genoemd als één van de maatregelen onder de streefwaarden. De streefwaarden zijn bedoeld voor de afzonderlijke bouwdelen van de woning, wanneer één of enkele bouwdelen worden verduurzaamd. De standaard voor woningisolatie kijkt echter naar het gehele gebouw. Zouden in alle bouwdelen de streefwaarden worden toegepast, dan komt de woning ruim boven de standaard voor woningisolatie uit.
Uitsluiting van deze maatregelen voor de subsidie van maatregel 29 is daarmee niet in tegenspraak met de Kamerbrief van 6 maart 2024. Woningeigenaren kunnen hiervoor wel het subsidiepercentage van 30% krijgen, in lijn met de ISDE-regeling.
Waarom vallen deze maatregelen wel onder de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE), maar niet onder maatregel 29 van Nij Begun?
De ISDE gaat uit van het behalen van maximale CO2-reductie en niet van het behalen van de isolatiestandaard. Triple glas draagt bij aan het reduceren van de CO2-uitstoot in een woning, maar is niet noodzakelijk voor het behalen van de standaard. De insteek van de ISDE is dus nadrukkelijk anders dan Maatregel 29.
Waarom krijgt de rest van Nederland het advies en tevens de subsidie voor triple glas en nieuwe kozijnen en krijgen Groningers dit middels maatregel 29 van Nij Begun niet?3 4 Op basis waarvan wordt het onderscheid tussen Groningen en de rest van Nederland gemaakt?
De regeling is na consultatie zo aangepast dat er voor triple glas en kozijnen geen onderscheid is tussen Groningen en de rest van Nederland. Woningeigenaren van Groningen en Noord-Drenthe kunnen het hoge subsidiepercentage van 30% ontvangen voor de combinatie triple glas en kozijnen.
Is het een puur financiële overweging om triple glas en nieuwe kozijnen uit te sluiten van maatregel 29 van Nij Begun?
Nee. Het is primair de inhoudelijke overweging dat het toepassen van triple glas en nieuwe kozijnen niet noodzakelijk is om tot de standaard voor woningisolatie te komen. Daarnaast willen wij voorkomen dat er in individuele gevallen op basis van adviezen van glaszetters, aannemers en/of energie-adviseurs of door druk vanuit eigenaar-bewoners op deze ondernemers en adviseurs toch triple glas en kozijnen toegepast gaat worden en er hiermee onuitlegbare verschillen kunnen gaan ontstaan tussen vergelijkbare woningen en situaties. Mede gelet op het grote aantal vragen uit de praktijk over dit onderwerp is in de stuurgroep van bestuurders van Rijk en regio besloten dat duidelijkheid aan de voorkant hier de voorkeur verdient boven moeilijk uitlegbare verschillen aan de achterkant.
Hoe rijmt u het doel uit de Kamerbrief over Nij Begun dat «huizen zoveel als mogelijk worden geïsoleerd naar de standaard voor woningisolatie. Daardoor zijn deze huizen qua isolatie straks klaar voor de overstap van aardgas naar een vorm van duurzame warmte.» en het uitsluiten triple glas en nieuwe kozijnen?5
De standaard voor woningisolatie van RVO geeft aan wanneer huizen qua isolatie klaar zijn voor de overstap van aardgas naar een vorm van duurzame warmte. Het plaatsen van triple glas en kozijnen is niet nodig voor het behalen van de standaard voor woningisolatie. Het is daarom uitgesloten van de aanvullende subsidie vanuit maatregel 29, maar woningeigenaren kunnen hier wel 30% subsidie voor krijgen in lijn met de ISDE-regeling.
Zijn er woningen die niet aan de standaard kunnen voldoen als er geen nieuwe kozijnen en triple glas worden geplaatst? Zo nee, betekent dit dat deze woningen dus niet goed genoeg geïsoleerd zijn om van het aardgas af te stappen?
Nee. In de praktijk zien wij dat de standaard voor woningisolatie gehaald kan worden zonder nieuwe kozijnen en triple glas. Het is dus niet nodig om nieuwe kozijnen en triple glas te plaatsen. Daarnaast is de standaard ook niet bedoeld om ingrijpende maatregelen als nieuwe kozijnen te treffen. De standaard kan ook gehaald worden door andere bouwdelen van de woning beter te isoleren.
Kan het zo zijn dat een woning die nu wordt geïsoleerd middels maatregel 29 van Nij Begun over aantal jaar weer nieuwe verduurzamingsmaatregelen nodig heeft om «toekomstbestendig» te worden doordat triple glas en nieuwe kozijnen worden uitgesloten? Zo ja, is het niet veel (kosten)efficiënter om deze maatregelen wel toe te voegen aan maatregel 29 van Nij Begun?
Een woning die middels maatregel 29 is geïsoleerd naar de standaard voor woningisolatie is daarmee ook toekomstbestendig geïsoleerd. Verder isoleren is niet nodig en vaak ook niet kosteneffectief.
Vindt u dat het kabinet met het uitsluiten van kozijnen en triple glas recht doet aan de disproportionele last die bewoners hebben gedragen door de winning van aardgas, zoals u stelt in de Kamerbrief over Nij Begun?
Inwoners uit Groningen en Noord-Drenthe ontvangen aanvullende subsidie tot 50% of 100% op isolatiemaatregelen die nodig zijn voor een goed geïsoleerde woning conform de standaard voor woningisolatie. Hiermee doet het kabinet recht aan de toezeggingen die in de kabinetsreactie Nij Begun gedaan zijn ten aanzien van maatregel 29, waarin staat dat in Groningen en Noord-Drenthe ongeveer het dubbele beschikbaar is ten opzichte van de landelijke subsidies die voor iedereen in Nederland beschikbaar zijn.
Wanneer is precies besloten dat triple glas en kozijnen zijn uitgesloten van subsidiëring en wanneer is dat precies gecommuniceerd? Is deze beslissing genomen nadat het duidelijk werd dat de 1,65 miljard euro niet toereikend was om dit onderdeel te maken van de subsidie?
Dit is in de stuurgroep van Rijk en regio in oktober 2024 besloten, waarna dit verwerkt is in de communicatie omtrent de internetconsultatie en op de regionale informatiewebsite www.nijbegun.nl/isolatieaanpak is gezet. Het besluit is genomen vanwege de inhoudelijke reden dat het niet nodig is voor het behalen van de isolatiestandaard en het risico op onuitlegbare verschillen.
Is het lokale bestuur voor blok gezet door het beperkte budget, waardoor het lokale bestuur in samenspraak met het Rijk vanuit het lokale bestuur bezien begrijpelijk tot deze regeling is gekomen, maar nooit voldoende middelen had om tot een uitgebreidere regeling te komen?
Nee. In een gelijkwaardige samenwerking tussen Rijk en regio is maatregel 29 verder uitgewerkt, waaruit deze conceptregeling en -voorwaarden tot stand zijn gekomen. Niet alleen lokale bestuurders zijn hierbij betrokken, maar ook een klankbordgroep met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, energie-adviesbureaus en -coöperaties, en adviserende bewoners.
Wat zegt u tegen de woningeigenaren uit het aardbevingsgebied die triple glas en kunststof kozijnen hebben geplaatst en er logischerwijs vanuit gingen dat ze hier «met terugwerkende kracht vanaf 25 april 2023» (Kamerstuk 33 529, nr. 1227) subsidie voor zouden krijgen? Snapt u dat dat zij zich op zijn minst benadeeld voelen?
Wij begrijpen dat inderdaad. Wij hebben goed geluisterd naar de reacties op de internetconsultatie en de regeling hierop aangepast. Voor woningeigenaren die na 25 april 2023 hebben verduurzaamd wordt coulance toegepast. Zij krijgen daarom met terugwerkende kracht 50% of 100% subsidie voor het plaatsen van triple glas en kozijnen.
Hoe heeft deze verwarring voor woningeigenaren uit het aardbevingsgebied kunnen ontstaan?
In het afgelopen jaar is door Rijk en regio hard gewerkt aan de uitwerking van maatregel 29. Om woningeigenaren de mogelijkheid te geven alvast zelf te starten met isoleren, is ná 6 maart 2025 gecommuniceerd dat woningeigenaren daar niet mee hoeven te wachten. Op dat moment werden triple glas en kozijnen nog als mogelijke maatregel genoemd onder de voorwaarde dat deze maatregel nodig is voor het behalen van de standaard voor woningisolatie. Bij de nadere uitwerking werd duidelijk dat triple glas en kozijnen niet nodig zijn voor het behalen van de standaard. Hierdoor is verwarring ontstaan.
Snapt u dat deze gang van zaken het broze vertrouwen van de Groningers wederom schaadt?
Ja dat begrijpen we goed. Wij hebben goed geluisterd naar de reacties op de internetconsultatie en de regeling daarop aangepast, zowel voor terugwerkende kracht als voor nieuwe gevallen.
Werd in eerste instantie gedacht dat het bedrag van 1,65 miljard euro voldoende zou zijn om alle maatregelen die onder de ISDE-subsidie vallen hiervoor vergoed konden worden? Zo nee, hoe bent u dan op het bedrag van 1,65 miljard euro gekomen?
Het doel van maatregel 29 is nooit geweest om alle maatregelen die onder de ISDE-subsidie vallen te vergoeden. Het doel is om woningen die qua energiezuinigheid nog te wensen overlaten te verbeteren, zodat deze woningen in 2035 qua isolatie klaar zijn om van het aardgas af te gaan. Dit doen we door woningen te isoleren naar de standaard voor woningisolatie.
Om deze reden worden maatregelen als zonnepanelen en warmtepompen die wel onder de ISDE vallen, niet vergoed vanuit maatregel 29. Het subsidiebedrag van 1,65 mld. is erop berekend dat alle woningen in de regio kunnen isoleren naar de standaard voor woningisolatie.
Hoeveel extra geld is er precies nodig om triple glas en kunststofkozijnen toch onderdeel te maken van de subsidie? Bent u bereid om alles op alles te zetten om hier toch financiering voor te vinden? Zo ja, waar denkt u die te vinden? Zo nee, waarom niet?
Binnen de huidige financiële ruimte maken wij in het kader van coulance met terugwerkende kracht 50% of 100% subsidie voor triple glas en kozijnen mogelijk voor degenen die al geïnvesteerd hebben. Voor nieuwe aanvragen hanteren we het subsidiepercentage van 30% in lijn met de ISDE-regeling. Als wij volledige vrijheid zouden geven in de keuze van de isolatiemaatregelen onafhankelijk of deze nodig zijn voor het behalen van de isolatiestandaard leidt dit naar verwachting tot meerkosten van 500 tot 700 miljoen euro.
Deelt u de mening dat dit sterke paralellen oproept met de subsidiepot van 220 miljoen euro van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN), die binnen een dag leeg was omdat ook toen de subsidiepot ruim tekortschoot?6 Zo ja, waarom is hier niet van geleerd om voldoende budget beschikbaar te stellen voor het beoogde doel in plaats van de lokale bestuurders te laten roeien met beperkte riemen? Zo nee, waarom niet?
Nee wij delen deze mening niet. Maatregel 29 is bedoeld om woningen in de regio te isoleren naar de standaard voor woningisolatie en hierop is het subsidiebedrag van 1,65 miljard ook berekend.
Waarom is ervoor gekozen om de subsidie voor het hele risico- of aardbevingsgebied, bestaande uit alle gemeenten rondom het Groningenveld waar meer dan vijf procent van de woningen schade heeft opgelopen door de aardbevingen, niet open te stellen? Is dit omdat er niet genoeg subsidie beschikbaar is gesteld?
In de kabinetsreactie Nij Begun van 25 april 2023 is de keuze gemaakt dat alle woningeigenaren in de provincie Groningen en de gemeenten Aa en Hunze, Noordenveld en Tynaarlo in aanmerking kunnen komen voor maatregel 29. Hierbij is besloten om de gemeentegrenzen te hanteren, omdat het onwenselijk is dat de grens voor M29 midden door een gemeente of dorp loopt. Bij de afbakening is gekeken naar het IMG-effectgebied en welke gemeenten voor een aanzienlijk deel binnen dit effectgebied ligt. Dit is daarmee geen nieuwe keuze binnen de regeling Maatregel 29.
Kunt u een verklaring geven waarom de wijk De Hunze geen volledige subsidie krijgt en de wijk Van Starkenborgh wel?
De definitie van het versterkingsgebied is samen met de regio tot stand gekomen. Onder het versterkingsgebied vallen alle CBS-wijken en buurten waar afgerond naar boven meer dan 30% van de woningen in de scope van de NCG zitten. Daarnaast zijn alle hier logisch toebehorende gebieden toegevoegd. Met onder andere de gemeente Groningen is zorgvuldig gekeken of de grens niet tot onuitlegbare verschillen leidt. Op basis hiervan krijgt De Hunze geen volledige subsidie en Van Starkenborgh wel.
Vreest u dat dit soort ogenschijnlijk arbitraire grenzen tussen wel of geen volledige subsidie de ongelijke schadeafhandeling verder in de hand werkt? En dat dit als onrechtvaardig wordt ervaren en dat dit zodoende ook tot grotere spanningen in gemeenschappen kan leiden?
In de verdere uitwerking van maatregel 29 met de regio is de wens naar voren gekomen om woningeigenaren die het meest hebben geleden onder de aardbevingen en woningeigenaren met een lager inkomen, extra te ondersteunen. Dit betreft een goed verdedigbaar verschil. Gezamenlijk met de regio is dit uitgewerkt in de definitie van het versterkingsgebied en is met grote zorgvuldigheid naar deze grenzen gekeken. Dit is vastgelegd in de bestuurlijke afspraken tussen Rijk en regio, welke op 6 maart 2024 gepresenteerd zijn.
Waarom moeten woningeigenaren een woonplan laten maken en wordt er niet gewerkt op basis van vertrouwen?
Een woningplan helpt woningeigenaren bij het nemen van de goede maatregelen. Welke maatregelen wel en niet doelmatig bijdragen aan het bereiken van de standaard voor woningisolatie is zonder woningplan in de meeste gevallen niet direct duidelijk. Het woningplan is dus niet ter controle van de woningeigenaar, maar ter ondersteuning.
Woningeigenaren hoeven overigens niet in alle gevallen een woningplan op te stellen. Voor de met terugwerkende kracht maatregel geldt geen woningplan. Daarnaast kan tot 10.000 euro voor maatregelen ook zonder woningplan subsidie worden aangevraagd, als tot bepaalde grenswaarden wordt geïsoleerd, de woning geen monument betreft en niet ouder is dan 1965.
Hoeveel adviseurs zijn er beschikbaar voor het opstellen van een woonplan?
Energie-adviesbureaus in de regio geven aan dat zij op dit moment aan het opschalen zijn en meer coaches en adviseurs in dienst nemen en opleiden. Deze bureaus geven aan dat er genoeg energiecoaches en -adviseurs beschikbaar zullen zijn om gedurende 10 jaar de woningeigenaren in Groningen en Noord-Drenthe te ondersteunen.
Hoe zorgt u ervoor dat er voldoende goed opgeleide energieadviseurs in Groningen beschikbaar zijn? Kunt u garanderen dat het opstellen van een woonplan niet tot vertraging leidt?
Zie antwoord bij vraag 24.
Is met het feit dat er in veel situaties een woningplan moet worden opgesteld, vaak door gecertificeerde experts en gebruikmakend van ingewikkelde normen, niet wederom het risico dat veel geld dat voor Groningen bedoeld is niet bij hen terechtkomt, maar bij adviesbureaus en overhead?
De kosten voor energiecoaches en -adviseurs worden bekostigd uit een deel van de 150 mln. euro voor de ondersteuning van de uitvoering van maatregel. De volledige 1,5 mld. euro die beschikbaar is voor de maatregelen, wordt ook alleen aan de maatregelen besteed.
Hoe rijmt u de kritiek op de huidige regeling met de adviezen van de commissie-Van Geel?
Wij volgen met de regeling voor Maatregel 29 het advies om toe te werken naar een voor iedereen gelijke eindsituatie voor alle woningen, namelijk dat deze verduurzaamd zijn tot het niveau van de standaard van woningisolatie en klaar zijn om zonder aardgas verwarmd te worden. De kritiek op onderdelen van de huidige regeling staat hier in belangrijk mate los van.
Is het zo dat door de versterkingsopgave in Groningen, en de daardoor toegenomen vraag, de prijzen voor de isolatie- en ventilatiemaatregelen in Groningen significant hoger zijn dan de marktconforme prijzen in Nederland? Zo ja, is de Staatssecretaris bereid hiervoor te compenseren door een bepaalde opslag op de marktconforme prijs mogelijk te maken?
Isolatie- en ventilatiemaatregelen worden (deels) uitgevoerd door andere bedrijven dan versterkingsmaatregelen. Het is dus niet zo dat door de versterkingsoperatie de prijzen voor isolatie en ventilatie zijn toegenomen. Daarnaast is er natuurlijk, door de komst van maatregel 29, wel een grotere vraag in de regio. Om grote prijsstijgingen te voorkomen zal daarom gewerkt worden met een marktconforme maatregelencatalogus, met maximumprijzen voor de maatregelen.
Bent u bereid, gezien het feit dat de regeling nog in internetconsultatie is en er grote zorgen heersen onder bewoners, de regeling zo snel mogelijk aan te passen en triple glas en kozijnen toch te vergoeden, zonder dat dit vertraging oploopt voor het openstellen van de regeling?
We zijn bereid om de regeling aan te passen. Samen met de regio zijn de reacties op de internetconsultatie geanalyseerd en gewogen. In de stuurgroep met regionale bestuurders en het Rijk is afgesproken om de regeling aan te passen. In de afgelopen weken is de regeling aangepast en de nieuwe versie van de regeling wordt begin maart voorgelegd aan uw Kamer.
Kunt u deze vragen binnen de gebruikelijke termijn van 3 weken beantwoorden?
Wij wilden eerst met de regio in gesprek over de reacties op de internetconsultatie en mogelijke oplossingsrichtingen. Daarom ontvangt u deze vragen later dan de gebruikelijke termijn van 3 weken.
Kent u het artikel dat studenten met weigerachtige of onvindbare ouders nauwelijks in aanmerking komen voor een volledige aanvullende studiebeurs? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Ja, ik ken dit artikel.
Het artikel beschrijft de verschillende redenen op grond waarvan het ouderlijk inkomen kan worden losgekoppeld van de berekening van de (maximale) aanvullende beurs. Daarbij heeft de auteur de wettelijke bepalingen en de jurisprudentie daarover doorgelicht. De auteur concludeert dat de loskoppelingsgronden restrictief worden uitgelegd door de Minister en in de rechtspraak. Het is niet aan mij om te oordelen over rechterlijke uitspraken. Wel hecht ik veel waarde aan deze belangrijke regeling voor studenten met een verstoorde verhouding met hun ouder(s). Momenteel bestudeer ik daarom het artikel en de jurisprudentie waaraan wordt gerefereerd. Op basis daarvan zal ik bezien of er eventueel aanleiding is tot aanpassingen in het beleid.
Kunt u aangeven hoeveel studenten, onderverdeeld naar onderwijsvorm, jaarlijks genoodzaakt zijn een beroep te doen op de mogelijkheid van een aanvullende studiebeurs omdat hun ouders weigeren bij te dragen aan hun studiekosten?
Alle studenten die aanspraak maken op (volledige) studiefinanciering, kunnen een beroep doen op deze regeling, mits zij aan de voorwaarden voldoen.
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ontvangt per week ongeveer 200 tot 250 verzoeken tot loskoppeling. Jaarlijks zijn dit er ongeveer 10.000. Daarvan wordt ongeveer de helft van alle aanvragen toegekend. De onderwijsvorm is niet relevant bij de beoordeling voor het buiten beschouwing laten van een ouder. Deze gegevens worden daarom niet bijgehouden voor dit proces en het systeem is hierop niet ingericht.
Op welke financiële ondersteuning kunnen minderjarige mbo’ers, die wettelijk gezien niet in aanmerking komen voor studiefinanciering, een beroep doen als hun ouders weigeren bij te dragen aan studiekosten?
Minderjarige mbo’ers hebben recht op een studentenreisproduct. Zij hoeven daarnaast geen lesgeld te betalen aan hun onderwijsinstelling. Vanuit de overheid ontvangen de ouders kinderbijslag en eventueel kindgebonden budget. Hiervoor wordt niet gekeken of ouders bijdragen aan de (overige) studiekosten In studiejaren 2024–2025 en 2025–2026 ontvangen minderjarige BOL- en BBL-studenten van bekostigde mbo-instellingen voorts een financiële tegemoetkoming voor schoolboeken en licenties.2
Minderjarige mbo’ers kunnen tot slot via de school aanspraak maken op het mbo-studentenfonds. Hiermee kan de student financieel worden ondersteund of kunnen leermiddelen worden vergoed of uitgeleend aan de student. De school bepaalt welke studenten hier recht op hebben en welke maximale inkomenseisen zij hiervoor stellen.
Wat vindt u ervan dat de Centrale Raad van Beroep de wettelijke uitzondering voor studenten met ouders die onvindbaar zijn of weigeren bij te dragen in de studiekosten van hun kind zó strikt interpreteert dat slechts zelden een volledige aanvullende studiebeurs wordt toegekend?
In de genoemde situaties is een aanvraag door DUO afgewezen en is vervolgens het bezwaar ongegrond verklaard. Na behandeling door de rechtbank is de zaak door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) beoordeeld. Het is niet aan mij om te oordelen over rechterlijke uitspraken.
Ik merk hierbij wel op dat het onjuist is dat slechts zelden een volledige aanvullende beurs wordt toegekend. Gemiddeld 50 procent van alle aanvragen tot loskoppeling wordt toegekend. In situaties waarin het ouderinkomen onder een bepaalde grenswaarde ligt, kan het bovendien al voorkomen dat de maximale aanvullende beurs hoe dan ook wordt toegekend, ongeacht het wel of niet loskoppelen van het inkomen van de ouder(s). Concreet zal dit veelal voorkomen in situaties waarin het gezamenlijke inkomen van de ouders laag is, waardoor de student op basis daarvan al recht heeft op de maximale aanvullende beurs. In dat geval zal de loskoppeling van het inkomen van de ouder(s) geen effect hebben voor de student.
Deelt u de mening dat het van een bijzondere hardheid getuigt om zelfs van studenten die in het verleden door hun ouder(s) zijn mishandeld te eisen dat eerst geprocedeerd moet worden om alimentatie af te dwingen, voordat een succesvol beroep op de wettelijke uitzondering wordt toegekend? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om rechterlijke uitspraken te beoordelen.
Ik hecht waarde aan de belangrijke regeling voor studenten met een verstoorde verhouding met hun ouder(s). De regeling voor weigerachtige ouders is juist bedoeld om het inkomen van deze ouder(s) buiten beschouwing te laten in situaties waarin de student geen contact heeft met de ouder of er sprake is van een ernstig en structureel conflict.
Momenteel bestudeer ik het artikel en de jurisprudentie waaraan wordt gerefereerd. Op basis van kennis over de uitwerking van de regeling rond weigerachtige en onvindbare ouders zal ik bezien of er eventueel aanleiding is tot aanpassingen in het beleid.
Met betrekking tot het afdwingen van alimentatieverplichtingen wil ik opmerken dat in de praktijk door DUO op basis van de specifieke situatie van de student wordt beoordeeld of voldoende pogingen zijn gedaan om de betaling van alimentatie af te dwingen. Dat betekent niet altijd dat de student daarvoor naar de rechter moet. De student kan proberen betaling van de alimentatie zelf bij de ouder af te dwingen. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) kan daarnaast ook kosteloos ingeschakeld worden om te helpen de betalingen weer op gang te krijgen en een zaak te starten. Bij uitblijven van betaling door de betalingsplichtige kan het LBIO een incassoprocedure starten. Als inning op geen enkele manier lukt, kan de gang naar de rechter gemaakt worden.
Bent u het eens met de conclusie van dit onderzoek dat de restrictieve uitleg van de Centrale Raad van Beroep niet strookt met het door de wetgever beoogde doel van de wettelijke uitzondering voor een aanvullende studiebeurs? Zo nee, waarom niet?
De regeling voor weigerachtige ouders is bedoeld om het inkomen van deze ouder(s) buiten beschouwing te laten in situaties waarin de student geen contact heeft met de ouder of er sprake is van een ernstig en structureel conflict. Het betreffen situaties waarin niet van de student gevergd kan worden dat deze diens ouders aanspreekt op het betalen van een bijdrage voor de opleiding. Het enkele gegeven dat een ouder niet wil bijdragen aan de studie, is volgens het wettelijk kader geen reden om de regeling voor weigerachtige ouders toe te passen.
De praktijk van het loskoppelen van het ouderinkomen van de berekening van de aanvullende beurs is zeer genuanceerd en afhankelijk van individuele situaties. DUO en de rechter kijken hierbij altijd naar het totale beeld.
Het is niet aan mij om te beoordelen of de uitleg van de CRvB strookt met de bedoeling van de wetgever. Als hoogste rechtscollege in studiefinancieringszaken geeft de CRvB immers een bindende uitleg aan de studiefinancieringswetgeving.
Bent u bereid om op korte termijn maatregelen te nemen om de uitvoering van de wettelijke uitzondering voor een aanvullende studiebeurs voor studenten met onvindbare of weigerachtige ouders in lijn te brengen met de oorspronkelijke bedoeling van de wet en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, wat zijn hiervan de financiële gevolgen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel bestudeer ik de constateringen in het artikel en of er eventueel aanleiding is tot aanpassingen in het beleid. Dit past in het bredere streven om de studiefinancieringswetgeving door te lichten op de menselijke maat, zoals door uw Kamer verzocht via de motie-Ergin c.s.3 Ik zal de Kamer daarover informeren voor de zomer van 2025.
Chemours |
|
Geert Gabriëls (GL), Ines Kostić (PvdD), Marieke Koekkoek (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Vindt u dat Chemours onder extra toezicht moet komen gezien de recente lek, de eerdere ongelukken en het consequente gevaar voor omwonenden?
Ik interpreteer uw vraag zo dat deze betrekking heeft op toezicht met betrekking tot de risico’s voor zware ongevallen. Ik ga daar niet over. Chemours is een zogenaamde Seveso-inrichting. In de regelgeving gelden voor deze bedrijven extra eisen waaronder het moeten hebben van een preventiebeleid met betrekking tot zware ongevallen. Toezicht op de Seveso-inrichting Chemours vindt plaats door samenwerkende inspectiepartners zoals DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR), Nederlandse Arbeidsinspectie, de Veiligheidsregio en het bevoegde gezag voor de waterlozingen. De samenwerkende inspectiepartners werken met een landelijke strategie voor de beoordeling van de Seveso-inrichting, ook ten aanzien van de noodzaak of toezicht verscherpt moet worden. De resultaten van deze periodieke gezamenlijke Inspecties zijn openbaar en te vinden op www.seveso-plus.nl.
Met betrekking tot het toezicht op de emissies naar water en lucht van PFAS is de frequentie van toezicht al opgeschaald.
Neemt de kostenpost rond het schoonmaken van de vervuiling toe? Zo ja, met hoeveel en vindt u dat een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Bij het recente lek zijn stoffen in de lucht vrijgekomen die zich diffuus hebben verspreid. Er is geen sprake geweest van verontreiniging van bodem of water. Als gevolg van die incidenten zijn er dus geen extra kosten ontstaan.
Wat is het effect van het lozen en lekken op de beschikbaarheid van drinkwater?
Er is geen effect op de beschikbaarheid van drinkwater.
Hoe reageert u op het nieuws dat Chemours in Europa vooroploopt in de lobby tegen het pfas-verbod?1
Het is de keuze van een bedrijf zelf hoe het zijn belangen wil behartigen en waar het tijd en geld aan besteedt. Het is aan de Europese Commissie hoe wordt omgegaan met belanghebbenden gedurende een restrictieproces.
Bent u het met de indieners eens dat Chemours zijn geld beter kan besteden aan onderzoek naar alternatieven voor pfas dan aan het verdubbelen van hun lobbybudget in Europa?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het dat Chemours de meest frequente bezoeker bij de Europese Commissie is omtrent pfas?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het kwalijk dat van de 17 «high-level meetings», er maar 2 afspraken waren met ngo’s en 12 met de industrie?
Nee.
Denkt u dat de Europese Commissie met deze scheefgegroeide lobby een weloverwogen afweging kan maken bij het opstellen van het pfas-verbod?
Ja. Zie de toelichting op antwoord 9.
Bent u in gesprek met de Europese Commissie, en bent u van mening dat zij de volksgezondheid en het milieu te zwaarte geven die het verdient?
Ja. Het voorstel voor de restrictie ligt nu bij het Europese agentschap voor chemische stoffen, ECHA. De lidstaten én de Europese Commissie hebben geen invloed op de beoordeling die daar plaatsvindt. Die procedure kent wel twee inspraakrondes, één aan het begin die heeft gelopen van maart tot in september 2023, met ruim 5600 reacties, en één over de sociaaleconomische opinie aan het eind van de beoordeling door ECHA. Voor zover er bij het ministerie verzoeken komen om te spreken over het restrictievoorstel, worden betreffende bedrijven of andere stakeholders naar deze inspraakprocedures verwezen.
Als vervolgens de Europese Commissie op basis van het restrictievoorstel en de ECHA-opinies een voorstel voorlegt aan de lidstaten, dan zal inspraak van zowel bedrijven als belanghebbenden en ngo’s worden georganiseerd door het ministerie. Dan beginnen ook de gesprekken met de Commissie over de belangenafweging in het voorgelegde voorstel.
Bent u het eens met pfas-expert Emil Damgaard-Møller dat bij heel veel producten pfas eenvoudig te vervangen is ondanks de claim van 500 bedrijven dat dit niet zo is?[2] Zo nee, op welke wetenschappelijke bronnen baseert u zich?
Bij het restrictievoorstel gaat het over veel stoffen en veel verschillende toepassingen. Het is belangrijk dat de weging van belangen en aanwezigheid van geschikte alternatieven zorgvuldig is. Die weging vindt plaats en aan de hand van de uitkomst daarvan zal duidelijk worden welke toepassingen eenvoudig te vervangen zijn.
Bent u het met dezelfde expert eens dat veel producten «overengineered» zijn? Ze nee, waar baseert u zich op?
Het is niet aan mij om te oordelen over hoe producten worden gefabriceerd. Wel is het belangrijk dat stoffen die op de markt worden gebracht, veilig kunnen worden gebruikt. Daar kunt u mij op aanspreken. Voor zover het gaat om consumentenproducten ziet de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport op de veiligheid.
Erkent u dat het onderzoek naar alternatieven voor pfas al zestig jaar stilstaat?
Vanuit de overheid heb ik geen direct zicht op onderzoeksprogramma’s binnen de chemische industrie. Wel constateer ik dat er gelukkig steeds meer PFAS-vrije consumentenproducten op de markt komen zoals PFAS-vrije pannen en regenjassen.
Bent u het met de indieners eens dat uitzonderingen op het pfas-verbod voor industriële applicaties de zoektocht naar meer en goedkopere alternatieven remt? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te doen?
Op dit moment is er geen sprake van een generieke uitzondering voor gebruik van PFAS door de industrie. Wel zal voor specifieke industriële toepassingen worden onderzocht of de doelstelling van de restrictie, het fors verminderen van emissies van PFAS naar het milieu, ook kan worden bereikt met andere middelen. Het zal dan gaan om strenge emissie-eisen tijdens productie, gebruik én in het afvalstadium. Er zal een kostenplaatje zitten aan deze eisen waardoor de zoektocht naar veiliger alternatieven ongetwijfeld doorgaat. Sowieso zal de industrie altijd open staan voor goedkopere alternatieven, zelfs zonder restrictievoorstel.
Hoe reageert u op het bericht dat Chemours en de industrie verwijzen naar twee onderzoeken over de veiligheid van fluorpolymeren, terwijl 23 van de 24 auteurs van die onderzoeken zelf in de industrie werken?2
Het restrictievoorstel wordt nu beoordeeld door onafhankelijke experts in de betreffende ECHA-comités die kijken naar respectievelijk het risico van de stof als de sociaaleconomische aspecten. Ik zal mijn standpunt over de veiligheid van de stof bepalen op basis van hun opinie.
Wat doet het met het vertrouwen in Chemours en de industrie dat zij fluorpolymeren «polymers of low concern» noemen terwijl daar geen definitie van is en daarmee onterecht impliceren dat deze stoffen veilig(er) zouden zijn?
Het is helder dat sommige PFAS gevaarlijker zijn dan andere. Gelijktijdig is het van belang om niet alleen te kijken naar de PFAS-stof in kwestie zelf maar ook naar de emissies tijdens productie, gebruik en in het afvalstadium. Dat gebeurt in de beoordeling van het restrictievoorstel.
Hoe verhoudt de agressieve lobby van Chemours zich tot de gesprekken die u voert met hen over het afbouwen van het pfas-gebruik?
Er is geen invloed van de lobby van Chemours op de gesprekken over het afbouwen van PFAS-gebruik of emissies.
Zal u pleiten voor de huidige, zeer redelijke, uitzondering op het verbod, waarin bedrijven zelf moeten aantonen dat er nog geen alternatief voor pfas is waarna ze 12 jaar de tijd hebben een alternatief te creëren? Zo nee, waar baseert u zich op?
Het restrictievoorstel zoals ingediend kent voor bepaalde toepassingen een overgangstermijn van 5 of 12 jaar. Dit voorstel wordt nu beoordeeld door ECHA en zal samen met de opinies van ECHA de basis zijn voor het voorstel dat de Europese Commissie gaat voorleggen aan de lidstaten. Zo gauw dat voorstel er is, zal ik daar een standpunt over innemen.
Hoe gaat u zich in Europa inzetten om te zorgen dat de volksgezondheid beschermd wordt?
Ik zet me dagelijks in voor het zorgen voor een goede bescherming van de volksgezondheid en het milieu aangaande chemische stoffen, zowel nationaal als in Europa.
Het bericht 'Syriërs krijgen 900 euro contant bij terugkeer' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Waarom kiest u ervoor vrijwillige terugkeer te stimuleren, terwijl er nog geen nieuw ambtsbericht is over Syrië?1
Er is geen sprake van nieuw beleid. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DTenV) is sinds de machtsovername in Syrië meermaals benaderd door Syriërs in Nederland over de mogelijkheden om vrijwillig terug te keren naar Syrië en of ze daarbij – net als voorheen – ondersteuning kunnen krijgen. Indien Syriërs vrijwillig willen terugkeren naar Syrië en daar hulp bij nodig hebben dan kan de DTenV hierbij ondersteunen.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over dit besluit met financiële gevolgen?
Er is geen sprake van nieuw beleid. Iedereen die vrijwillig wil terugkeren naar zijn of haar land van herkomst kan daarvoor, onder voorwaarden, ondersteuning krijgen vanuit de Nederlandse overheid. Hiervoor wordt het kader gehanteerd zoals beschreven in mijn brief van 26 september 20242. Bij het ontbreken van een dienstverlening in Syrië is het momenteel nog niet mogelijk om herintegratieondersteuning, ter waarde van € 2.000, in natura aan te bieden in Syrië zelf. Daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om het bedrag (€ 200 + € 615) naar boven af te ronden, i.c. € 900. Deze ondersteuning maakt deel uit van het reguliere terugkeerbeleid. De middelen hiervoor zijn opgenomen in de Rijksbegroting onder begrotingsartikel 37.3.
Deelt u de mening dat het «wijzen op de risico’s» en het laten ondertekenen van een verklaring volstrekt onvoldoende is en dat het kabinet zichzelf tegenspreekt als ze enerzijds in het reisadvies zegt «wat uw situatie ook is, reis niet naar Syrië» en anderzijds aan terugkeerpromotie doet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, heeft de DTenV sinds de machtsovername in Syrië meerdere verzoeken gekregen van Syriërs die vrijwillig willen terugkeren naar Syrië en die daar ondersteuning bij wensen. Voor diegene die zich bij de DTenV melden wijzen de regievoerders van de DTenV vanzelfsprekend ook op de risico’s die daaraan verbonden kunnen zijn maar ook op de eventuele gevolgen die dat meebrengt voor het verblijfsrecht. Uiteindelijk is het aan de betrokkene zelf of hij of zij wil terugkeren naar Syrië. Wanneer daar eventueel ondersteuning bij nodig is dan kan deze worden geboden. Er is geenszins sprake van enige vorm van dwang.
Kunt u de verklaring die Syriërs wordt gevraagd te tekenen delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De verklaring die Syriërs moeten ondertekenen is niet anders dan de verklaring die al lange tijd wordt gebruikt bij de vrijwillige terugkeren van andere personen die willen terugkeren naar hun land van herkomst en daarbij ondersteuning willen van de Nederlandse overheid. Deze verklaring is te vinden op de website van de IND: https://ind.nl/nl/einde-van-uw-verblijf-in-nederland/nederland-verlaten#nederland-vrijwillig-verlaten. De verklaring is in negen talen beschikbaar.
Op basis van welke (precieze) wet- of regelgeving kan u besluiten dat «terugkeer naar Nederland niet mogelijk» is?
In de Vreemdelingenwet 2000, Vreemdelingenbesluit en Vreemdelingencirculaire staat opgenomen wat de voorwaarden zijn voor toelating in Nederland zijn. Dit is niet terug te voeren op een enkel artikel(lid).
Wat gebeurt er op het moment dat iemand toch terug naar Nederland komt en (opnieuw) asiel aanvraagt?
Wanneer iemand in Nederland asiel aanvraagt dan zal deze aanvraag op de eigen merites worden beoordeeld. Als er redenen zijn om bescherming te krijgen dan zal deze worden geboden. Daarbij zal het feit dat iemand is teruggekeerd naar het land van herkomst worden meegewogen.
Kunt u zich voorstellen dat oproepen, zoals die op uw X-account van 21 januari, die komen vanuit een bewindspersoon leiden tot veel onrust onder de Syrische gemeenschap in Nederland, omdat u het opnieuw hebt over gedwongen terugkeer terwijl dat helemaal niet aan de hand is?
In mijn bericht op X geef ik aan dat een herbeoordeling van asielaanvragen zal plaatsvinden, indien het beleid op basis van het aanstaande ambtsbericht Syrië daarvoor aanleiding geeft. Wanneer er geen recht meer op verblijf is zullen betrokkenen moeten terugkeren. Op dit moment is er een actief besluit- en vertrekmoratorium. Van gedwongen terugkeer is momenteel geen sprake.
Bent u bereid in de toekomst uw woorden zorgvuldiger te kiezen, meer passend bij uw verantwoordelijkheid die zich ook uitstrekt tot mensen die asiel hebben aangevraagd en die in een onzekere situatie zitten?
Ik ben van mening dat ik mijn woorden zorgvuldig heb gekozen.
Kunt u zich voorstellen dat het helpt om het op termijn juist makkelijker te maken voor Syriërs met een verblijfsvergunning om heen en weer te reizen tussen Nederland en Syrië, omdat het zo waarschijnlijker is dat zij kunnen bijdragen aan de wederopbouw van Syrië?
Binnen het Kabinet wordt gezamenlijk gekeken hoe Syrië het best kan worden ondersteund. Migratie maakt daar ook deel van uit.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ik heb de vragen één voor één beantwoord.
Het interview in de Volkskrant van 22 januari 2025 |
|
Jimmy Dijk |
|
Sandra Palmen (NSC) |
|
Hoe kijkt u zelf terug op uw interview dat verscheen in de Volkskrant op 22 januari 2025?1
Ik sta achter hetgeen ik daar heb gezegd.
Wat bedoelt u precies met uw uitspraak «Door dergelijk misbruik gaan mensen zich afvragen: zijn al die gedupeerden wel echt gedupeerd, wordt er geen misbruik gemaakt van de hersteloperatie?»?
De journalist haalde in het interview een eerder artikel uit de Volkskrant aan: «Rechters slaan alarm over escalatie dwangsommen toeslagenaffaire» (d.d. 7 januari 2025, bijgevoegd). Hierin wordt beschreven dat ook niet-gedupeerde ouders of ouders die nooit onder het toeslagenschandaal hebben geleden naar de rechter stappen om zo dwangsommen te ontvangen. En dat de rechter het ziet als een «bijzonder onwenselijke situatie» en noemt de opeenstapeling van dwangsommen «disproportioneel». Mij is naar een reactie hierop gevraagd, waarop ik heb aangegeven dat dit mogelijk het draagvlak voor de hersteloperatie aantast.
Snapt u dat uw uitspraken bij vele ouders terecht tot veel woede leiden, omdat u een tegenstelling tussen ouders aanjaagt?
Zie ook antwoord 2. In het interview is mij gevraagd te reflecteren op een eerder verschenen artikel. Het «frame van echte en onechte gedupeerden» zoals in de vraagstelling is gebruikt komt voort uit dit artikel. Ik heb deze woorden niet geuit.
Gedupeerde ouders is groot onrecht aangedaan. Het kabinet voelt een grote verantwoordelijkheid ouders zo snel mogelijk recht te doen. Elke gedupeerde ouder heeft het recht om tijdig en goed geholpen te worden en daar hoort ook een tijdige beslissing op hun bezwaar bij.
Bent u zich ervan bewust dat dit afleidt van de problemen die onder uw verantwoordelijkheid nog niet zijn opgelost, zoals het ellenlange wachten van vele ouders op hun ingediende bezwaren, de afhandeling van de aanvullende schade en het verstrekken van de dossiers? Was dat de bedoeling van uw uitspraak?
Zie antwoord vraag 3.
Wie bedoelt u precies met «echte gedupeerden»?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u zelf ook in dat het frame dat u in dit interview gebruikt tussen «echte» en «onechte» gedupeerden heel gevaarlijk is en kan leiden tot een vermindering van het draagvlak voor het oplossen van het toeslagenschandaal?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u precies aangeven wat u bedoelt met uw uitspraak «We kijken nu wat we daartegen kunnen doen, of we bijvoorbeeld de wet kunnen veranderen»? Over welke wet heeft u het en welke wijzigingen liggen voor?
Dit komt wederom voort uit het gesprek met de interviewer over het eerdere artikel. Ik heb eerder aangegeven te kijken naar maatregelen die de hersteloperatie kunnen verslimmen en verbeteren. En dat daarbij ook wordt gekeken hoe we het proces van het behandelen van bezwaren kunnen verbeteren, inclusief onderzoek naar de mogelijkheden van wettelijke aanpassingen van dwangsommen.
Bent u bereid alle onderliggende stukken die gaan over het «veranderen van de wet» zoals u beschrijft naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard.
Snapt u dat dit een mogelijke verzwaring zou kunnen betekenen voor gedupeerden ouders en dit kan leiden tot nog langere procedures? Hoe is dit in lijn met uw belofte om het toeslagenschandaal zo snel mogelijk op te lossen?
Ik zie niet in hoe dit zou leiden tot langere procedures. Zoals ik eerder heb aangeven hebben de achterstanden in de bezwaarafhandeling en mogelijkheden tot versnellen hierop onverdeelde aandacht.
Waarom vindt u dat u te veel bezig bent met bezwaren en beroepen, terwijl de oorzaak van die bezwaren en beroepen ligt in het ineffectief functioneren van de UHT op dit moment? Heeft u al plannen klaarliggen om dossiers van ouders zoveel mogelijk integraal af te handelen om eindelijk haast te kunnen maken met het oplossen van het toeslagenschandaal?
Het is mijn inzet om de hersteloperatie in de volle breedte te versnellen en te verslimmen. En ouders voorbij het onrecht te helpen.
Waarom denkt u dat het niet lukt om een schaderoute te ontwikkelen bij de overheid die vanuit vertrouwen is opgezet, net zoals dat is gedaan bij Stichting Gelijkwaardig Herstel? Kunt u daarin het mensbeeld dat de overheid hanteert betrekken?
De Commissie Van Dam heeft geadviseerd over de toekomstige invulling van de schaderoutes in de hersteloperatie. De kabinetsreactie hierop wordt binnenkort separaat aan uw Kamer aangeboden. Mijn uitgangspunt is de ouders centraal en aannemelijkheid voorop.
Staat u nog steeds achter alle uitspraken die u tijdens dit interview heeft gedaan of bent u achteraf van mening dat u bepaalde dingen beter niet had kunnen zeggen? Zo ja, welke uitspraken betreft dit?
In het interview is een (toen) recent artikel besproken («Rechters slaan alarm over escalatie dwangsommen toeslagenaffaire» Volkskrant d.d. 7 januari 2025). Mijn reactie in het interview komt hieruit voort. Het besproken artikel is hier voor de volledigheid bijgevoegd.
Bezoeken van De Eritrese ambassadeur voor de Europese Unie en de Benelux-landen aan Nederlandse steden |
|
Sarah Dobbe , Michiel van Nispen |
|
van Weel , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving uit de Eritrese staatskrantHaddas Eritreavan 20 december 2024 over het bezoek van de heer Negassie Kassa, de Eritrese ambassadeur voor de Europese Unie en de Benelux-landen, aan de steden Amersfoort en Amsterdam tussen 1 en 5 december 2024?
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze bezoeken hebben plaatsgevonden?
Ja.
Zijn er, gezien eerdere ongeregeldheden rondom bijeenkomsten met Eritrese functionarissen en de gemeenschap, overleggen geweest met de lokale veiligheidsdriehoek over deze bijeenkomsten? Zo ja, kunt u eventuele maatregelen en overwegingen met ons delen? Zo nee, waarom niet?
Het is in beginsel aan gemeenten zelf om op basis van beschikbare informatie een inschatting te maken van welke maatregelen al dan niet nodig zijn, bijvoorbeeld om ongeregeldheden te voorkomen. Gemeente Amersfoort en gemeente Amsterdam hebben aangegeven dat zij niet op voorhand op de hoogte waren van de bijeenkomsten en dat hier dus ook niet binnen de lokale veiligheidsdriehoek over is gesproken. Daar waar we vanuit de Rijksoverheid op voorhand relevante informatie beschikbaar hebben of zorgelijke ontwikkelingen zien, bijvoorbeeld vanuit contact met gemeenschappen, wordt dit uiteraard met gemeenten gedeeld.
Klopt het datHaddas Eritreade bezoekers van deze bijeenkomsten aanduidt als «Vierde Front» en dat ze daarmee worden beschreven als verlengstuk van de Eritrese regering en het Eritrese leger? Zo ja, hoe beoordeelt u die omschrijving?
Het is bekend dat de Eritrese regering als doel heeft de banden met haar gemeenschap in het buitenland te onderhouden en politieke invloed uit te oefenen, mede vanwege financieel-economisch belangen. In 2017 introduceerde de Eritrese president Isaias Afwerki het overheidssysteem van de Four Defiance Fronts. De eerste drie fronten verwijzen naar drie economische en militaire zones binnen Eritrea. Het vierde front beschrijft de diaspora als een strategisch verlengstuk van de staat.
De Eritrese gemeenschappen in het buitenland worden door het regime gezien als een cruciaal onderdeel van de nationale ontwikkeling met het potentieel om financieel en economisch bij te dragen aan hun land van herkomst. Een voorbeeld hiervan is de inning van diasporabelasting. Op zichzelf is deze praktijk niet onrechtmatig, maar wel verboden wanneer het gepaard gaat met fraude, dwang, afpersing en andere strafbare feiten, of wanneer het in strijd is met het op het op Eritrea van toepassing zijnde sanctieregime.
Hoe verhouden deze handelingen van de Eritrese ambassadeur zich tot het sinds 2018 geldende beleid tegen Ongewenste Buitenlandse Inmenging (OBI)?
Er zijn ons geen signalen bekend dat de handelingen van de Eritrese ambassadeur onrechtmatig zijn. Mocht dit wel het geval zijn, dan schroomt het kabinet niet om stevig in te grijpen, zowel voor als achter de schermen.
Een voorbeeld hiervan is de maatregel uit 2017, waarbij de Tijdelijk Zaakgelastigde van het Eritrese ambassadekantoor in Den Haag persona non grata werd verklaard na berichten over het innen van diasporabelasting onder dwang. Ook in 2020 werd een lokale medewerker van hetzelfde ambassadekantoor weggestuurd, omdat hij zich voordeed als consul en geld inzamelde. Uw Kamer is destijds over deze zaken geïnformeerd.
Na de ongeregeldheden op 17 februari 2024 in Den Haag waarbij 29 politieagenten gewond raakten, hebben er meerdere gesprekken met de Eritrese ambassadeur plaatsgevonden. Tijdens deze gesprekken is benadrukt dat van de ambassadeur wordt verwacht geweld expliciet af te keuren en actief bij te dragen aan de-escalatie en dialoog binnen de gemeenschap.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spreekt de betrokken autoriteiten direct aan zodra zij signalen ontvangt van onwenselijke beïnvloeding of wanneer ongeregeldheden zich voordoen.
Bent u bereid de Eritrese ambassadeur aan te spreken op deze acties, die alles weghebben van Buitenlandse inmenging in een Nederlandse gemeenschap?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de helft van de jongvolwassenen hun mentale gezondheid niet goed noemt |
|
Sarah Dobbe |
|
Karremans |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de helft van de jongvolwassenen hun mentale gezondheid niet goed noemt?1
De Gezondheidsmonitor laat zien dat 51% van de jongvolwassenen de eigen mentale gezondheid als goed of zeer goed beoordeelt. Dit betekent niet automatisch dat de andere 49% van de jongvolwassenen de eigen mentale gezondheid niet goed noemt. 14% van de jongvolwassenen beoordeelt de eigen mentale gezondheid als slecht of zeer slecht.
Ondanks deze nuancering vind ik dat de mentale gezondheid van een te grote groep jongeren en jongvolwassenen nog steeds onder druk staat. Uit de monitor blijkt bijvoorbeeld ook dat 18% van de jongvolwassenen zich in het dagelijks leven vaak tot voortdurend beperkt voelt door psychische klachten. Dit percentage is weliswaar afgenomen ten opzichte van 2022 (24%), maar blijft verontrustend en te hoog temeer omdat dit grote risico’s geeft voor langdurige (mentale) gezondheidsproblemen.
Kunt u de ontwikkeling van deze cijfers over de mentale gezondheid van jongeren over de afgelopen 20 jaar in een tabel weergeven?
Er zijn verschillende monitors die inzicht bieden in de ontwikkeling van de mentale gezondheid van jongeren. In onderstaand overzicht zijn, op grond van het 4-jaarlijkse HBSC2 (Health Behaviour in School-aged Children), trendgegevens opgenomen over levenstevredenheid en mentale problemen van jongeren in het voortgezet onderwijs over de periode 2005–2021. De gegevens over 2022 komen uit het onderzoek «Jong na Corona3» van de Universiteit Utrecht en het Trimbos. De gegevens over 2023 komen uit het Peilstationonderzoek4 van het Trimbos. Beide onderzoeken zijn afgestemd op het HBSC-onderzoek en gebruiken vergelijkbare methoden.
2005
2009
2013
2017
2021
2022
2023
Levenstevredenheid
7,7
7,9
7,6
7,6
7,1
7,1
7,4
Mentale problemen
16,4%
14,6%
20,0%
19,6%
30,5%
35,4%
29,6%
Op basis van deze cijfers lijkt sprake van een eerste herstel sinds de Coronaperiode. Het is in deze fase echter nog te vroeg al van een trend te kunnen spreken.
De Gezondheidsmonitors Jeugd 2023 en Jongvolwassenen 2024 rapporteren ook een eerste (voorzichtige) verbetering voor wat betreft tevredenheid/geluk en psychische klachten.
Deelt u de analyse dat de lange wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg een negatieve invloed hebben op de mentale gezondheid van jongeren? Zo ja, wat gaat u doen om deze wachtlijsten aan te pakken?
In de Jeugdzorg, waar jeugd-ggz onder valt, zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over wachttijden. Het is daardoor niet bekend hoe lang de wachttijden zijn voor verschillende psychische diagnoses binnen de jeugd-ggz. Ik deel de analyse dat lange wachttijden in de ggz een negatieve invloed kunnen hebben op de mentale gezondheid van jongeren die ggz hulp nodig hebben. Er kan echter geen verband gelegd worden tussen de bevindingen uit de Gezondheidsmonitor jongvolwassenen 2024 en de wachttijden in de (jeugd) ggz.
Niet alle jongeren met mentale problematiek hebben ook behoefte aan ggz-hulp. Vaak kunnen andere vormen van (laagdrempelige) ondersteuning, zoals een inloopvoorziening of steun vanuit het sociale netwerk, een passender antwoord bieden.
Om wachttijden duurzaam aan te pakken loopt binnen de jeugdzorg de Aanpak Wachttijden. Het team Aanpak Wachttijden van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd ondersteunt in opdracht van het Ministerie van VWS en de VNG jeugdzorgregio's bij het aanpakken van onderliggende oorzaken van wachttijden. Deze aanpak is gericht op structurele verbeteringen in de hele keten van instroom, doorstroom en uitstroom van de jeugdzorg om zo wachttijden duurzaam terug te dringen.
Hiernaast buigt uw Kamer zich op dit moment over het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg». In het wetsvoorstel zijn maatregelen opgenomen om de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg te verbeteren. Deze maatregelen liggen o.a. op het terrein van verplichte regionale samenwerking door gemeenten en een mogelijkheid om, zo nodig, in lagere regelgeving landelijke contractering van (hoog) specialistische jeugdhulpvormen te verplichten.
Samen met de sector zet ik mij voorts ook in voor het verbeteren van de toegankelijkheid van de volwassen-ggz voor jongvolwassenen vanaf 18 jaar, met name voor mensen met ernstige, complexe problematiek. Hiervoor zijn al goede stappen gezet in het kader van het Integraal Zorgakkoord (IZA). Zo zijn afspraken gemaakt over het vergroten van behandelcapaciteit en het borgen van voldoende (zeer) complexe psychische zorg (cruciale ggz). Zoals ik de Kamer eerder informeerde, ben ik voornemens aanvullende maatregelen te treffen om de toegankelijkheid van de ggz te vergroten.5 In het voorjaar van 2025 zal ik uw Kamer uitgebreider informeren over mijn inzet hierop.
Deelt u de analyse dat de prestatiedruk die op jongeren wordt gelegd in het onderwijs en de onzekerheid die gepaard gaat met het niet kunnen vinden van een betaalbare woning een negatieve invloed hebben op de mentale gezondheid van jongeren? Zo ja, welke stappen gaan u en de rest van het kabinet zetten om deze problemen aan te pakken?
Er zijn meerdere achtergrondkenmerken en factoren die van invloed kunnen zijn op de mentale gezondheid van jongeren, zoals sociaaleconomische status, ervaren thuissituatie, middelengebruik of sociale media. Ook prestatiedruk en een onzeker toekomstperspectief door bijvoorbeeld woningnood kunnen van invloed zijn op de mentale gezondheid.
De resultaten van diverse monitors maken duidelijk dat de mentale gezondheid van jongeren en jongvolwassenen aandacht nodig heeft. De mogelijk negatieve factoren zijn echter niet altijd eenvoudig weg te nemen. Ik vind het daarom belangrijk in te zetten op het versterken van de mentale veerkracht in het algemeen, zodat jongeren weerbaarder zijn om met de mentale uitdagingen in het leven om te gaan.
Dit jaar wordt het, grotendeels door VWS gefinancierde, online platform mentale gezondheid gelanceerd. Het platform biedt betrouwbare informatie over mentale gezondheid en verschillende vormen van ondersteuning, een peer-to-peer forum en een chat- en belfunctie voor jongeren en jongvolwassenen met beginnende mentale klachten. Het is een belangrijke aanvulling op bestaande voorzieningen gericht op het voorkomen van mentale problemen.
Nog voor de zomer 2025 bied ik uw Kamer ook de Werkagenda Mentale gezondheid en GGZ (werktitel) aan die onder meer zal ingaan op het versterken van de mentale veerkracht van jongeren.
Ook vanuit het onderwijs wordt ingezet op het versterken van de mentale veerkracht en weerbaarheid van jeugdigen. Zo wordt op diverse scholen, ondersteund door VWS, vanuit de Gezonde School-aanpak en Welbevinden op School integraal gewerkt aan de (mentale) gezondheid en leefstijl van kinderen en jongeren in het po, vo en mbo, en worden mbo-, hbo- en wo-instellingen met het programma STIJN door het Ministerie van OCW ondersteund om het welzijn van studenten te verbeteren. Hiernaast wordt vanuit het vo-onderwijs ook specifiek ingezet op het verminderen van prestatiedruk door inzet op vermindering van toetsdruk.
Hoe reageert u op het feit dat twee op de drie jongeren nog altijd negatieve gevolgen ervaart van de coronacrisis?
Zoals benoemd in vraag 4 zijn veel factoren van invloed op de mentale gezondheid van jongeren. Ook de coronaperiode heeft een grote impact gehad op de mentale gezondheid van tieners en jongvolwassenen.
Uit de Gezondheidsmonitor Jongvolwassenen 2024 (16–25 jaar) blijkt dat 30% van de jongvolwassenen nog steeds negatieve gevolgen van de coronaperiode ervaart op het gebied van mentale gezondheid. Jongvolwassenen ervaren hiernaast ook negatieve gevolgen op bijvoorbeeld het terrein van studievoortgang (26%) en de eigen ontwikkeling (26%).
Hoe verhoudt dit feit zich tot de ingeboekte bezuiniging op pandemische paraatheid? Vergroot deze niet de kans dat er bij een nieuwe pandemie weer ingrijpende maatregelen moeten worden genomen die de mentale gezondheid van jongeren schaden? Hoe kijkt u in dat licht als bewindspersoon die verantwoordelijk is voor de mentale gezondheid van jongeren naar deze bezuiniging?
De investeringen van het programma pandemische paraatheid zijn gericht zich op het versterken van het stelsel van de infectieziektebestrijding. De investeringen zijn dus niet gericht op de weerbaarheid van jongeren. Wel geldt dat we er met deze investeringen alles aan doen bij een volgende pandemie de impact zo beperkt mogelijk te kunnen houden. In het hoofdlijnenakkoord zijn opbouwende bezuinigingen op pandemische paraatheid opgenomen. Voor 2025 heeft de Minister van VWS de impact daarvan geminimaliseerd door de activiteiten die al gestart waren voort te zetten, enkel de start van nieuwe activiteiten is on hold gezet. Er wordt dus nog steeds hard gewerkt aan pandemische paraatheid en de Minister van VWS is voornemens dat te blijven doen in het kader van weerbaarheid. Tegelijkertijd beseffen wij ons ook dat we in een tijd leven waar we worden geconfronteerd met allerlei dreigingen die ook de zorg kunnen raken. Denk aan dreiging van conflict, natuurrampen of pandemieën. Het kabinet vindt het belangrijk dat we voor alle typen crises paraat en weerbaar zijn. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid, waar de Tweede Kamer 6 december jl. over is geïnformeerd, wordt in de komende maanden verder uitgewerkt onder regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Defensie. In dit traject zal ook de weerbaarheidsopgave van het Ministerie van VWS nader worden geconcretiseerd. Daar is tijd voor nodig. Ik verwacht medio 2025 meer duidelijkheid te kunnen geven over de middelen voor 2026 en verder.
Het mogelijk ontstaan van een financieel gat voor statushouders |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er een financieel gat dreigt voor statushouders nu het COA geen toeslagen meer voor hen aanvraagt?1
Ja.
Klopt het dat het aanvragen van toeslagen voor statushouders een gemeentelijke taak is zoals het COA aangeeft? Zo nee, wiens verantwoordelijk is het aanvragen van toeslagen voor statushouders?
Het aanvragen van toeslagen voor statushouders is wettelijk niet geregeld. Statushouders zijn zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van hun toeslagen.
Kunt u aangeven wanneer het COA contact heeft opgenomen met uw ministerie of andere betrokken ministeries over het voornemen om te stoppen met de toeslagenhulp voor statushouders? Kunt u aangeven welke stappen u hierna heeft ondernomen en met wie u contact hierover heeft opgenomen?
Vanwege systeemwijzigingen bij de Dienst Toeslagen in mei 2023 bleek het COA eind 2023 niet langer in staat de diensten die werden gebonden vanuit het Toeslagenservicepunt (TSP) uit te voeren. Derhalve heeft het COA op 14 december 2023 per brief aan JenV, en in afschrift aan SZW en de VNG aangegeven per 1 januari 2025 te stoppen met het toeslagenservicepunt.
Als reactie op het besluit van het COA om te stoppen met het Toeslagenservicepunt (TSP) en naar aanleiding van de motie-Kathmann, heeft het Ministerie van SZW in samenwerking met COA en JenV gesprekken gestart met VNG, Divosa en andere betrokken met als doel te verkennen hoe statushouders het beste ondersteund kunnen worden bij het bereiken van financiële zelfstandigheid. Het aanvragen van toeslagen maakt daar onderdeel van uit. Hoewel het van belang is dat statushouders hierin ondersteund worden gezien hun kwetsbare positie, blijven zij uiteindelijk altijd zelf verantwoordelijk voor de aanvraag van een toeslag.
Divosa heeft een handreiking voor gemeenten ontwikkeld. Deze handreiking richt zich op het financieel ontzorgen van statushouders, met specifieke aandacht voor het aanvragen van huurtoeslag. Daarnaast heeft de VNG op haar online platform VNG Fora een artikel geplaatst, waarin gemeenten ervaringen en inzichten kunnen delen over de knelpunten en best practices rondom het aanvragen van huurtoeslag en zorgtoeslag voor statushouders. Dit biedt gemeenten de mogelijkheid om van elkaar te leren en gezamenlijke oplossingen te ontwikkelen.
Klopt het dat u geen contact heeft opgenomen met gemeenten over het besluit van het COA om te stoppen met de toeslagenhulp voor statushouders? Zo nee, wanneer heeft u contact opgenomen met de gemeenten over het besluit van het COA om te stoppen met toeslagenhulp voor statushouders?
De Ministeries van JenV en SZW hebben niet rechtstreeks contact opgenomen met individuele gemeenten. De VNG en Divosa zijn betrokken geweest in de gesprekken over de gevolgen van de beëindiging van het toeslagenservicepunt. Daarmee is overleg geweest met de gemeentelijke koepels.
Kunt u aangeven welke (financiële) ondersteuning het COA kreeg voor het aanbieden van toeslagenhulp voor statushouders?
Het toeslagenservicepunt van het COA werd tussen 2017 en 2024 gefinancierd door de Ministeries van Justitie en Veiligheid / Asiel en Migratie. Vanaf 2020 werd de financiering geïntegreerd in de kostprijs van het COA. Per 2025 is deze post uit de kostprijs gehaald, omdat de begeleiding bij het aanvragen van toeslagen is stopgezet.
Bent u voornemens gemeenten financieel te ondersteunen bij het aanbieden van toeslagenhulp voor statushouders? Zo nee, welke gevolgen voorziet u voor gemeenten en statushouders die hun toeslagen niet kunnen aanvragen?
Gemeenten kunnen budgetten uit de Wet inburgering inzetten om hulp te bieden bij het aanvragen van toeslagen. Daarnaast zijn er alternatieve ondersteuningsmogelijkheden.
De Dienst Toeslagen biedt op haar website een zoekfunctie waarmee statushouders het dichtstbijzijnde servicepunt kunnen vinden, zoals een balie van de Belastingdienst, een gemeentelijk steunpunt of een onafhankelijk servicepunt. Toeslagen kunnen zelfstandig worden aangevraagd. Hulp bij het aanvragen van toeslagen blijft beschikbaar via andere dienstverlening. Statushouders zijn en blijven echter zelf verantwoordelijk voor het tijdig aanvragen van hun toeslagen. De website van het COA informeert dat huurtoeslag en zorgtoeslag zelf aangevraagd dienen te worden.
Hoe bent u voornemens te voorkomen dat statushouders die vanaf 1 januari 2025 worden geplaatst bij gemeenten tussen wal en schip vallen en welke ondersteuning krijgt deze groep statushouders?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven bij welke toeslagen statushouders hulp krijgen bij het aanvragen? Wat zijn de consequenties voor deze statushouders en is inzichtelijk te maken hoeveel statushouders huurachterstanden zullen oplopen of onvoldoende toegang tot zorg kunnen krijgen door deze toeslagen niet (tijdig) te ontvangen?
Er zijn verschillende plekken in Nederland waar statushouders ondersteuning kunnen krijgen voor het aanvragen van toeslagen, zoals zorg- of huurtoeslag.
Als een toeslag niet tijdig wordt aangevraagd, kan dit leiden tot een schuld door een betalingsachterstand. Gemeenten gaan verschillend om met deze situatie. In sommige gevallen kan er een lening worden verstrekt of wordt er schuldhulpverlening aangeboden. De toegang tot zorg blijft wettelijk gegarandeerd, ook bij een betalingsachterstand. Als de achterstand echter langer dan zes maanden duurt, kan de zorgverzekeraar de aanvullende verzekering stopzetten.
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over het aantal statushouders dat betalingsachterstanden oploopt door vertraging bij het verkrijgen van toeslagen. Sinds de zomer van 2023 was het voor het COA niet meer mogelijk om zorgtoeslag voor statushouders aan te vragen. Tot nu toe zijn er geen signalen dat er een toename is in het aantal aanvragen voor schuldhulp door deze situatie.
Het bericht ‘Voor patiënten met gedragsproblemen en verstandelijke handicap is geen geld in de opvang’ |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Voor patiënten met gedragsproblemen en verstandelijke handicap is geen geld in opvang»?1
Ja.
Herkent u het signaal dat zorginstellingen in sommige gevallen nieuwe cliënten met zorgprofiel VG7 niet aannemen? Zo ja, denkt u dat dit wordt veroorzaakt doordat de vergoeding, voor de aan zorgprofiel VG7 geleverde zorg, niet altijd kostendekkend is?
Vooropgesteld, het kan en mag niet zo zijn dat er geen passende zorg beschikbaar is voor deze doelgroep. Het gaat om mensen en gezinnen in een zeer kwetsbare positie die juist zo afhankelijk zijn van passende zorg en ondersteuning. Daarom is het pijnlijk te moeten bevestigen dat het een herkenbaar signaal is dat er enkele zorgaanbieders zijn die terughoudend zijn in het aannemen van mensen met een (zeer) intensieve zorgvraag vanwege de vergoeding.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voert periodiek kostenonderzoeken uit om te komen tot redelijkerwijs kostendekkende tarieven. Op basis van hun kostenonderzoek is recent het tarief voor deze doelgroep vanaf 2025 verhoogd. Mocht de zorgvraag voor mensen uit (onder andere) deze doelgroep fundamenteel groter zijn dan in het tarief is voorzien, dan bestaat er ook de mogelijkheid om meerzorg aan te vragen. Over de ontwikkelingen rond het tarief voor VG7 heb ik u onlangs geïnformeerd. Voor een nadere toelichting op de acties die hierop zijn ondernomen verwijs ik u graag naar deze brief van 30 januari jl. (24 170, nr. 352).
Herkent u dat de aanvullende financiering voor speciale kosten (zoals de kapotte toiletpot) in sommige gevallen tekortschiet? Zo ja, is er een eenvoudigere manier om speciale kosten dekkend te vergoeden?
Ik herken dat de uitdagingen voor zorgaanbieders soms groot zijn. Niet voor niets is het onderwerp VG7 al langere tijd onderwerp van gesprek. Ik wijs er wel op dat de NZa periodiek onderzoek doet naar de tarieven van de diverse vormen van zorg. Indien zorgaanbieders voor bepaalde cliënten(groepen) meer kosten maken dan gemiddeld, bijvoorbeeld omdat er regelmatig iets kapotgaat, zal dit in dergelijke kostenonderzoeken naar voren komen en in de tarieven opgenomen worden.
Vijf van de zes instellingen uit het rapport zullen naar verwachting in 2025 verlies lijden, denkt u dat dit een representatief beeld schets van de hele sector?
Gemiddeld genomen hadden instellingen in de gehandicaptenzorg in 2023 (het laatste jaar waarover cijfers bekend zijn) een positief resultaat van 0,8 procent. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een instelling verlies lijdt. De inhuur van personeel niet in loondienst is er een van; investeringen in vastgoed is een andere belangrijke reden. In principe zouden instellingen met het NZa tarief moeten kunnen uitkomen, waarbij ik opmerk dat er binnen de sector verschillen zijn tussen zorgaanbieders. Voor 2025 geldt dat ik, als gevolg van het kostenonderzoek van de NZa naar de gehandicaptenzorg, € 168 miljoen heb toegevoegd aan het Wlz-kader om de tarieven te kunnen verhogen. € 143 miljoen kwam hierbij ten goede aan de zorgverlening voor mensen met een VG7 indicatie. Deze verhoging loopt vooruit op de aanpassing van de tarieven in 2026.
Hoe groot is de groep cliënten met een VG7-indicatie van het CIZ, die op dit moment geen zorg ontvangt?
Uit de monitor langdurige zorg blijkt uit het laatste peilmoment dat er 23 mensen met een zorgprofiel VG7 de status wachtend (zonder overbruggingszorg) hebben, en dus geen zorg ontvangen. Op grond van informatie van het Zorginstituut blijkt dat op het laatste peilmoment 325 mensen met zorgprofiel VG7 momenteel geen zorg ontvangen. Het verschil, 302, zit in het aantal mensen dat op dit moment «afziet van zorg». Uit de data is op dit moment niet te halen wat de reden is dat deze mensen afzien van zorg en dus geen zorg ontvangen. Zorgkantoren hebben hier wel inzicht in.
Heeft u er zicht op of de wachtlijsten kloppen? Zo ja, hoe recent en nauwkeurig zijn deze? Zo nee, wat is daarvoor de oorzaak?
Er is een werkende wachtlijstregistratie en er zijn gedetailleerd beschreven taken en verantwoordelijkheden (vastgelegd in het Voorschrift Zorgtoewijzing). Toch geven de huidige wachtlijsten niet altijd (tijdig) het complete beeld van de mensen die op zoek zijn naar een plek. In de praktijk zien we dat zorgaanbieders soms buiten de wachtlijstregistratie om werken. Redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld de taken die het dossierhouderschap met zich meebrengt, het gebrek aan perspectief op een passende plek of systeemtechnische beperkingen (bijv. het kunnen registreren van slechts één voorkeursaanbieder). Zoals ik heb beschreven in de recente Kamerbrief «Vervolg complexe zorg (gehandicaptenzorg)», 24 170, nr. 352, werk ik met Ieder(in), VGN en ZN intensief samen op een aantal specifieke vraagstukken. Eén daarvan is het verkrijgen van beter inzicht in wachtenden met een complexe zorgvraag. We werken er samen aan dat mensen met een complexe zorgvraag die wachten op een passende plek in beeld zijn en dat zorgaanbieders en zorgkantoren effectief samenwerken om zo snel mogelijk een passende plek te realiseren.
Welke maatregelen neemt u en kan u nemen om ervoor te zorgen dat cliënten die intensieve verzorging (in een zorginstelling) nodig hebben niet meer buiten de boot vallen?
Hiervoor verwijs ik u naar de Kamerbrief van 30 januari 2025 «Vervolg complexe zorg (gehandicaptenzorg)», 24 170, nr. 352.
De Kamerbrief wijziging ontwikkelkader windenergie op zee |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Waarom wordt in het Ontwikkelkader windenergie op zee geen aandacht besteed aan de impact op de visserijsector, terwijl in het hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma deze sector expliciet als prioriteit wordt genoemd?
Het Ontwikkelkader windenergie op zee is een document waarin het kabinet enerzijds de technische kaders geeft voor het net op zee en anderzijds de volgorde van de ontwikkeling van windenergiegebieden op zee bepaalt. Dit laatste deel betreft de routekaart windenergie op zee. De laatste wijzigingen in de routekaart heeft het kabinet toegelicht in een brief van 21 november 20241 waarin is ingegaan op de mogelijkheden voor visserij in en rond windparken. Deze mogelijkheden onderzoekt het kabinet in aanloop naar de volgende tenderprocedures. De beleidsmatige afweging tussen visserij en windenergie op zee wordt gemaakt in het Programma Noordzee, niet in het Ontwikkelkader. Bij het inpassen van nieuwe windenergiegebieden in de Partiële Herziening van het Programma Noordzee, eind 2025 voorzien, kijkt het kabinet eerst naar ruimte voor de visserij. Ook zorgt het kabinet samen met de partijen van het Noordzeeoverleg voor een zorgvuldige balans met andere activiteiten op de Noordzee, waaronder naast visserij ook mijnbouw, scheepvaart en defensie, met oog voor de natuur, kustverdediging, zandwinning en maritiem erfgoed. De uitkomsten van wijzigingen van het Programma Noordzee zullen, waar nodig, wel verwerkt worden in het Ontwikkelkader.
De huidige wijzigingen betreffen het deel van het Ontwikkelkader dat gaat over het net op zee. Deze wijzigingen zijn technisch van aard en hebben geen betrekking op de visserij.
Met de wijziging van het Ontwikkelkader in december 2024 zijn de volgende wijzigingen gemaakt:
Hoe wordt geborgd dat windenergieprojecten niet ten koste gaan van de toekomst en economische positie van de visserij, zoals afgesproken in het hoofdlijnenakkoord?
Op verschillende momenten wordt er geborgd dat windenergieprojecten zo min mogelijk gevolgen hebben voor de visserij. Dit doet het kabinet allereerst door het betrekken van de visserij bij het aanwijzen van windenergiegebieden op zee, zoals momenteel plaatsvindt in een Partiële Herziening van het Programma Noordzee 2022–2027. Daarbij zoekt het kabinet nieuwe windenergiegebieden zoveel mogelijk buiten waardevolle visgronden. Ook heeft het kabinet in het Programma Noordzee 2022–2027 twee eerder aangewezen windenergiegebieden3 op waardevolle visgronden geschrapt. Zo heeft het kabinet ruimte behouden op het voor de visserij meest waardevolle, zuidelijke deel van de Nederlandse Noordzee.
Verder is er in het Programma Noordzee 2022–2027 afgesproken om windparken op zee zo compact mogelijk te bouwen, door de windturbines relatief dicht op elkaar te plaatsen, namelijk met een dichtheid van 10 megawatt per vierkante kilometer. Op die manier blijft er zoveel mogelijk ruimte buiten de windparken beschikbaar voor o.a. visserij. In vergelijking met het eerste grootschalige windpark Borssele wordt vanaf de windparken in IJmuiden Ver bijna 2,5 keer zoveel productiecapaciteit per vierkante kilometer gerealiseerd en heeft dit windpark daarmee een 60% kleinere omvang dan in het geval de uitgangspunten van windpark Borssele zouden zijn gebruikt. Nog compactere windparken zouden leiden tot te veel productieverlies doordat de windturbines dan in te sterke mate elkaars wind afvangen.
Ook wordt economische impact verminderd door het faciliteren van passieve visserij binnen bepaalde windparken. Zo is er ruimte aangewezen voor passieve visserij in de gebiedspaspoorten van al gerealiseerde windparken – in Borssele en in Hollandse Kust (zuid) en (noord).
Tot slot onderzoekt de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur óf en zo ja onder welke voorwaarden vormen van actieve visserij op termijn in windparken toegestaan kunnen worden, rekening houdend met ecologie en ander gebruik. Dit ook ter invulling van de gewijzigde motie Van der Plas4 (BBB). Als deze onderzoeken aanleiding geven tot het aanpassen van het beleid voor medegebruik kan dit opgenomen in het volgende Programma Noordzee 2028–2033.
Wordt de visserijsector structureel betrokken bij de planning van wind op zee, volgens de toezegging om stakeholders vroegtijdig te betrekken?
Ja. Het kabinet betrekt de visserijsector structureel bij de planning van windenergie op zee. Dat gebeurt via bilaterale gesprekken met sectorvertegenwoordigers en via het Noordzeeoverleg, waaraan de visserijorganisaties deelnemen. Over de Partiële Herziening van het Programma Noordzee heeft het Noordzeeoverleg zijn aanbevelingen gegeven aan het kabinet. Die worden meegenomen bij besluitvorming.
Welke stappen zet u om de cumulatieve effecten van windenergie op visserij en mariene ecosystemen in kaart te brengen, in lijn met de uitgangspunten van duurzaam beleid uit het regeerprogramma?
Zowel bij het aanwijzen van windenergiegebieden in (een Partiële Herziening van) het Programma Noordzee 2022–2027 als bij de kavelbesluiten voor de individuele windparken onderzoekt het kabinet de milieueffecten van windenergie op zee. De gevolgen voor de natuur en andere gebruikers op zee, waaronder visserij, staan samengevat in milieueffectrapportages die voor deze besluiten worden opgesteld. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de best beschikbare en meest recente informatie die onder andere voortkomt uit gerichte onderzoeksopdrachten uitgevoerd door onafhankelijke expertise- of onderzoeksbureaus en uit langjarige onderzoeksprogramma’s, zoals het Wind op zee ecologisch onderzoeksprogramma (Wozep), dat in mijn opdracht de cumulatieve ecologische effecten van windparken op zee onderzoekt. Ook werkt het Rijk aan het in kaart brengen van de stapeling van effecten door verschillende ruimtelijke ontwikkelingen op de visserij. Daarnaast wordt in de Partiële Herziening van het Programma Noordzee 2022–2027 ook vastgelegd dat er onder andere aandacht moet zijn voor de cumulatieve effecten van voorgestelde en geplande gebiedssluitingen en -beperkingen voor visserij op de primaire Nederlandse aanvoersector en de visserijketen en -gemeenschappen.
Is compensatie of ondersteuning voor getroffen vissers voorzien, zoals overeengekomen om sectoren een duurzame toekomst te bieden?
Bij de vaststelling van het Programma Noordzee 2022–2027 heeft het kabinet middelen gereserveerd voor de inpassing van windenergie op zee in relatie tot andere gebruikers van de Noordzee. Hierin is er ook geld gereserveerd voor de visserijsector. Een budget van 199 miljoen euro is vanuit het Klimaatfonds beschikbaar gesteld voor de aanpassing en verdere verduurzaming van de visserij en deels reeds ingezet voor subsidieregelingen voor verduurzaming van de visserij. Daarnaast is hiervan 30 miljoen ter beschikking gesteld voor de landzijdige keten en visserijgemeenschappen om zich aan te passen aan de gevolgen van de krimp van de visserij. In 2024 zijn daartoe afspraken gemaakt tussen het Rijk en het Bestuurlijk Platform Visserij over de besteding van deze middelen via het Visserij Ontwikkel Plan5.
Daarnaast zijn er in het Noordzeeakkoord door het Rijk afspraken gemaakt over de balans tussen de transities van energie, visserij/voedsel en natuur op zee. Tevens is een budget beschikbaar gesteld van 45 miljoen euro (10 miljoen nationale middelen die op de begroting staan bij de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, 35 miljoen EMFAF gelden) voor de verduurzaming van de kottervisserijsector. Ook deze middelen zijn deels via subsidieregelingen reeds ter beschikking van de sector gesteld.
In hoeverre is visserij binnen bestaande en/of nieuwe windmolenparken mogelijk?
In het Noordzeeakkoord en in het Programma Noordzee 2022–2027 is de mogelijkheid van medegebruik in windparken opgenomen. Er zijn momenteel vier vormen van medegebruik toegestaan, waaronder passieve visserij en aquacultuur. Ruimte voor deze vormen van voedselwinning uit zee wordt aangewezen in de gebiedspaspoorten die de Minister van Infrastructuur en Waterstaat vaststelt. Daarin wordt een afweging gemaakt tussen alle vormen van medegebruik. Niet alle vormen van medegebruik kunnen in combinatie met elkaar plaatsvinden.
Andere vormen van visserij zijn vooralsnog niet toegestaan vanuit veiligheidsoogpunt en om schade aan windparken en bekabeling te voorkomen. In 2019 hebben er drie studies6 plaatsgevonden naar de mogelijkheden voor actieve visserij binnen windparken op zee. Op basis van de resultaten van deze studies is indertijd in het Noordzeeakkoord vastgelegd actieve visserij in windparken niet toe te staan. Dit had vooral te maken met de meerkosten voor de inrichting van het windpark en hoogte van verzekeringspremies voor de vissers.
Door de toegenomen druk op de ruimte en naar aanleiding van de gewijzigde motie Van der Plas (BBB)7 acht het Kabinet een nadere overweging van dit beleid noodzakelijk. De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur onderzoekt om die reden wederom óf en zo ja onder welke voorwaarden toch vormen van actieve visserij op termijn in windparken toegestaan kunnen worden, rekening houdend met haalbaarheid, uitvoerbaarheid en veiligheid. Als deze onderzoeken aanleiding geven tot het aanpassen van het beleid voor medegebruik, kan dit worden opgenomen in het volgende Programma Noordzee 2028–2033.
Is het mogelijk om natuurcompensatie voor windmolens op zee te realiseren binnenin de kavel van het te bouwen windmolenpark op zee? Zo ja, wat zijn de richtlijnen en vereisten voor natuurcompensatie bij dit type projecten?
Er zijn tot op heden, anders dan de wettelijke kaders zoals die volgen uit de Omgevingswet, geen vereisten of voorschriften voor actief natuurherstel of natuurcompensatie binnen windparken.
Het kavelbesluit, dat bepaalt waar en onder welke voorwaarden een windpark op zee aangelegd wordt en in bedrijf genomen mag worden, wordt getoetst aan de wettelijke kaders uit de Omgevingswet. Op grond van die toets kunnen mitigerende maatregelen noodzakelijk blijken, die de negatieve effecten op de Noordzeenatuur verminderen. Voor de noodzakelijke mitigerende maatregelen bevatten de kavelbesluiten verplichtende voorschriften.
De noodzaak voor, en aard van mitigerende maatregelen wordt bepaald op basis van de milieueffectrapportage en een Passende beoordeling die voor elk kavelbesluit worden opgesteld. De noodzaak en aard hangen af van de specifieke locatie van het kavel en de daar voorkomende soorten en habitat(s). Daarbij worden ook alle fasen van een windpark beschouwd: zo is er een geluidsbelasting voor zeezoogdieren bij de aanleg en ontstaat een aanvaringsrisico voor vogels in de operationele fase.
Wanneer met natuurcompensatie compensatie wordt bedoeld in de zin van Natura 2000 wetgeving, dan gaat dat specifiek om de zogenoemde ADC-toets. Het gaat hier om de effecten op eventueel naast gelegen Natura 2000-gebieden, windparken worden namelijk niet in deze gebieden gebouwd. Deze ADC-toets is de laatste stap die genomen kan worden wanneer een Passende beoordeling significant negatieve effecten niet op voorhand kan uitsluiten. Voor de betreffende activiteit mogen er dan geen reële alternatieven zijn, moet er sprake zijn van een dwingende reden van groot openbaar belang en moet natuurcompensatie plaatsvinden. Voor deze vorm van natuurcompensatie gelden strenge juridische voorwaarden. In het geval de ADC-toets succesvol wordt doorlopen, zijn de compenserende maatregelen onderdeel van de voorwaarde waaronder de vergunning wordt verleend. Tot nu toe is voor windparken op zee geen gebruik gemaakt van de ADC-toets.
Bovenop de mitigerende maatregelen bevatten recente kavelbesluiten ook voorschriften voor natuur-inclusief bouwen, dat wil zeggen een zo natuurvriendelijk mogelijke aanleg van windparken, die kansen voor natuurontwikkeling stimuleert. Daarmee dragen de windparken bij aan herstel en versterking van de Noordzeenatuur en daarmee aan het vergroten van de ecologische draagkracht.
Een andere manier waarop nu al wordt ingezet op versterking en herstel van de Noordzeenatuur vindt plaats via de criteria van de procedures (tenders) waarmee de vergunningen voor de windparken op zee worden verstrekt. Die criteria dagen de biedende partijen uit tot het toepassen van nieuwe innovatieve maatregelen.
Ten slotte kunnen er ook kansen zijn voor natuurherstel en -versterking in de ruimte tussen de windturbines, die niet tot het windpark behoort. Het gaat dan om een vorm van medegebruik. Via een gebiedspaspoort wordt aangegeven welke vorm van medegebruik waar binnen een windpark kan plaatsvinden. Dit gebiedspaspoort wordt door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat opgesteld. Actief natuurherstel is één van de vormen van medegebruik.
In hoeverre zijn de mogelijke negatieve effecten van de bouw en exploitatie van windmolenparken op zee op de natuur goed in kaart gebracht? Zijn er specifieke studies of rapporten die hierover zijn opgeleverd?
De effecten van windparken op de Noordzeenatuur behoren tot de meest grondig in kaart gebrachte effecten van alle menselijke activiteiten op zee. Toch zijn er ook nog kennislacunes, mede doordat meten en monitoren op zee kostbaar en tijdrovend is. Het Rijk werkt samen met veel partijen om de kennisbasis zo snel mogelijk te vergroten en de impact op natuur zo te minimaliseren. Dit vindt voornamelijk plaats via het langjarige Wind op zee ecologisch onderzoeksprogramma (Wozep), dat in mijn opdracht de cumulatieve ecologische effecten van windparken op zee onderzoekt. Daarnaast is er het bredere programma Monitoring-Onderzoek-Natuurversterking-Soortbescherming (MONS), dat als doel heeft de vraag te beantwoorden of en hoe het veranderende gebruik van de Noordzee past binnen de ecologische draagkracht van de Noordzee. De meest recente wetenschappelijke kennis van Wozep en MONS wordt verzameld op het Noordzeeloket8.
Ten behoeve van besluitvorming voor windenergie op zee wordt steeds de meest recente kennis gebruikt. Voor de analyse van de effecten van windenergie op de Noordzeenatuur wordt gebruik gemaakt van het speciaal ontwikkelde Kader ecologie en cumulatie (KEC), dat de impact van alle windparken op de Noordzee tezamen op o.a. zeezoogdieren, vogels en vleermuizen in kaart brengt. Voor andere menselijke activiteiten op zee is een dergelijke cumulatieve aanpak nog niet gemeengoed. Ook het in kaart brengen van de cumulatieve effecten van alle drukfactoren, zoals wind op zee, scheepvaart en visserij, tezamen op de Noordzeenatuur vergt nog aanvullend onderzoek, dat nu onder andere via het Greater North Sea Basin Initiative samen met de andere Noordzeeladen in gang is gezet.
Alle kennis wordt verwerkt in de milieueffectrapportages die ten grondslag liggen aan de besluitvorming voor windenergie op zee. Voor het aanwijzen van windenergiegebieden in het Programma Noordzee stelt de Minister van Infrastructuur en Waterstaat verplicht een plan-milieueffectrapport en Passende beoordeling op. Deze gaan – op hoog abstractieniveau – ook in op de effecten op natuur. Voor ieder afzonderlijk kavelbesluit wordt vervolgens verplicht een gedetailleerd project-milieueffectrapport, Passende beoordeling en soortenbeschermingstoets opgesteld. Deze rapporten worden tezamen met de kavelbesluiten gepubliceerd.
Is het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) betrokken bij de planning of/en evaluatie van de effecten van windmolenparken op zee op de natuur?
Ja, de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur is verantwoordelijk voor toetsing van projecten op natuurwetgeving. In een vroegtijdig stadium is de Staatssecretaris betrokken bij de aanwijzing van windenergiegebieden op zee in het Programma Noordzee. Daarnaast worden kavelbesluiten in overeenstemming met deze Staatssecretaris genomen. Het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur is ook betrokken bij de stuurgroep Wozep.
In hoeverre is het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) «Schipperen met ruimte» meegenomen in de wijziging ontwikkelkader windenergie op zee?
De recente wijziging van het Ontwikkelkader windenergie op zee betreft technische wijzigingen voor het net op zee. Deze wijzigingen hebben geen gevolgen voor de scheepvaartveiligheid.
Met hoeveel schepen moet de Kustwacht uitbreiden voor de bewaking van de veiligheid op zee door het toenemende aantal windmolenparken op zee?
De Kustwacht heeft opdracht gegeven tot het verwerven van een extra 24/7 handhavingsvaartuig. Dat betekent extra capaciteit voor het handhaven van wet- en regelgeving in- en rondom windparken op zee. Binnen het Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur wordt er ook gekeken naar de capaciteiten van de Kustwacht om een grotere rol, in het beschermen van de infrastructuur op de Noordzee, te kunnen spelen. Overigens heeft de Koninklijke Marine hierin ook een actieve betrokkenheid en een samenwerking met de Kustwacht. Over het Actieplan ter bescherming van de infrastructuur is de Kamer geïnformeerd op 10 juli 20249. In deze brief is de Kamer ook geïnformeerd over de incidentele middelen die voor 2024 en 2025 zijn vrijgemaakt om dit Actieplan te kunnen gaan uitvoeren. Van deze incidentele middelen zijn ook investeringen gedaan in de middelen voor de Kustwacht. Over welke dit zijn wordt de Kamer in het tweede kwartaal van dit jaar nader geïnformeerd. Hierin zal de Kamer ook worden geïnformeerd welke middelen structureel nodig zijn om vanaf 2026 de Noordzee te kunnen beschermen.
Wordt de Kustwacht betrokken bij de bescherming van windmolenparken op zee?
Ja, de Kustwacht is intensief betrokken bij de bescherming van windmolenparken op zee.
Hoe wordt er samengewerkt met de Kustwacht en andere schepen om de veiligheid en het beheer van de parken te waarborgen?
Er wordt samengewerkt met zes opdrachtgevende departementen en de beheerder binnen de Raad voor de Kustwacht.
Wordt er in de plannen voor de aanleg van onderzeese kabels voor windmolenparken op zee rekening gehouden met de toegenomen dreigingen vanuit Rusland, zoals schade aan kabels?
Ja, TenneT heeft hierin als netbeheerder van het net op zee een eigen verantwoordelijkheid om de integriteit en veiligheid van het net op zee te waarborgen. Zie ook antwoord vraag 15.
Zijn er specifieke maatregelen getroffen om de kabels te beveiligen?
Nederland heeft groot belang bij de aansluiting van windparken op zee. Incidenten, zoals de sabotage van de Nord-Streamleidingen in september 2022 en recentere sabotage in de Oostzee, laten het belang zien van de beveiliging van infrastructuur. Sabotage, manipulatie of spionage zou de energievoorziening kunnen verstoren en daarmee een grote economische en sociale impact kunnen hebben.
Voor de beveiliging van energie-infrastructuur werkt de Rijksoverheid nauw samen met TenneT en Gasunie en de veiligheidsdiensten om te zorgen dat securityintegraal wordt meegewogen bij de aanleg van de onderzeese infrastructuur. Ook nemen TenneT en Gasunie conform hun wettelijke taak zelf verantwoordelijkheid om de weerbaarheid van kabels en leidingen te verhogen.
Momenteel worden de European Critical Entities Resilience (CER), de Network and Information Security directive (NIS2) omgezet in de Nederlandse Wet weerbaarheid kritieke entiteiten en de Cyber beveiligingswet. Deze wetgevingen leiden tot een verdere versterking van de digitale en fysieke weerbaarheid van de vitale infrastructuur. Entiteiten die onder deze wetgevingen komen te vallen moeten aanvullend passende en evenredige weerbaarheidsverhogende maatregelen nemen. Daarnaast is op 13 juni 2024 de Netcode Cybersecurity (NCCS) in werking getreden. Deze sectorspecifieke Europese wetgeving over grensoverschrijdende cybersecurity in de elektriciteitssector stelt aanvullend op de NIS2 concretere en bindende grensoverschrijdende cybersecurityeisen vast voor elektriciteitsentiteiten.
Daarnaast zet het kabinet in op een robuuste aanpak om de bescherming van de infrastructuur op de Noordzee te kunnen borgen en waar nodig te verbeteren. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat coördineert het Programma Bescherming Noordzee infrastructuur (PBNI). Over de strategie en het Actieplan ter bescherming van de infrastructuur is de Kamer geïnformeerd op 10 juli 202410. Mijn departement, inclusief de programma’s voor wind op zee en netten op zee, is op het PBNI aangesloten.
Is er een plan voor het vervangen van verouderde windmolens op zee en voor het efficiënter plaatsen van nieuwe windmolens, bijvoorbeeld door betere technologie of optimalisatie van de locaties of dichter op elkaar zetten op een kavel?
Aan het eind van de vergunningsduur moet een windpark op zee in z’n geheel worden verwijderd. Dit is bepaald in de Omgevingswet. Voor oudere windparken, die destijds onder de Waterwet zijn vergund, kan de vergunninghouder een verlenging van de vergunning aanvragen. Het initiatief daarvoor ligt bij de vergunninghouder.
Voor de recentere windparken die zijn vergund onder de Wet windenergie op zee bepaalt die wet dat de maximale vergunningsduur 40 jaar bedraagt. Dit is inclusief de bouw- en verwijdertijd.
De ontwikkeling van windturbines laat nog steeds vooruitgang zien. Turbines worden nog steeds groter en efficiënter, waardoor er meer energie tegen lagere kosten is te produceren. Grotere windturbines zijn daarnaast ook gunstiger voor het beperken van aanvaringsslachtoffers van vogels en vleermuizen.
De ontwikkeling naar grotere windturbines en de resultaten van de in antwoord 6 vermelde studies naar de mogelijkheden voor actieve visserij binnen windparken op zee hebben er toe geleid dat windparken op zee steeds «compacter» zijn geworden, in de zin dat er meer productievermogen (uitgedrukt in megawatt, MW) per oppervlakte-eenheid (uitgedrukt in vierkante kilometer (km2)) wordt gerealiseerd. Waar er bij de windparken in het windenergiegebied Borssele nog ongeveer 4 MW/km2 staat is er in het Programma Noordzee 2022–2027 bepaald dat 10 MW/km2 voortaan het uitgangspunt is. De meest recent vergunde windparken in windenergiegebieden Hollandse Kust (west) en IJmuiden Ver hanteren al dit uitgangspunt. Oftewel voor hetzelfde productievermogen wordt nog maar 40% van de oorspronkelijke ruimte gebruikt. Daarmee blijft er meer ruimte over voor andere activiteiten buiten het windpark. Keerzijde is wel dat de businesscase van de windparken nadelig wordt beïnvloed, doordat de windturbines in grotere mate elkaar wind afvangen, en dat ruimte-intensief medegebruik, zoals actieve visserij, binnen windparken uitdagend(er) is.
Wat zijn de verwachte kosten voor de bouw en exploitatie van windmolenparken op zee? Hoe worden deze kosten gedekt?
De geschatte investeringskosten voor een windpark op zee zijn 2 tot 2,5 miljard euro per gigawatt geïnstalleerd windvermogen. De geschatte operationele kosten voor een windpark op zee bedragen ongeveer 120 miljoen euro per jaar per gigawatt geïnstalleerd windvermogen. Dit zijn private kosten, die door de windparkontwikkelaar worden betaald.
Is het mogelijk om subsidie te verkrijgen voor de bouw van windmolenparken op zee op basis van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie? Zo ja, onder welke voorwaarden?
Op basis van het huidige Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie is het niet mogelijk om subsidie te verlenen aan windparken op zee. In het verleden hebben windparken wel subsidiebeschikkingen verkregen op basis van dit Besluit, maar de laatste jaren zijn windparken op zee zonder subsidie verleend en is deze mogelijkheid er niet meer.
Gaat het Rijk de toegenomen kosten voor de bouw en exploitatie van windmolenparken compenseren door middel van subsidies?
De toegenomen kosten zullen niet worden gecompenseerd zolang deze kosten passen binnen de businesscase van de windparkontwikkelaar. Indien blijkt dat de bouw van een windpark op zee niet meer uit kan zonder subsidie, dan zal het kabinet verschillende maatregelen overwegen die de businesscase kunnen verbeteren.
Wat zijn de plannen voor het beheer van windmolenparken na het einde van hun levensduur?
Aan het eind van de vergunningsduur moet een windpark op zee op grond van de Omgevingswet in z’n geheel worden verwijderd. Onder de Wet windenergie op zee is de vergunninghouder van het windpark verplicht de kosten voor verwijdering te dragen. Hiertoe dient zij een bankgarantie te overleggen.